end verd - ? emg id E Bar: NAR es 3 \ SO rl rt Ì KEIN hw shed viterdh ir Je re KS) Lr Ì Ô EN ne 1 paf ‚ ” ‚ ) / ee Ka ‘ ‚ en RE: pe ‘ e À á dr KI rk KK VERHANDELINGEN UITGEGEVEN DOOR HET ZECE-U WS CH GENOOTSCHAP WETENSCHAPPEN „VLISSINGEN. UITLEGGING der TITELPLAAT. De WYSHEID, fier gezeten op haar Throon, Befchouwt men in MINER VE’S Wapenrusting ; Doch, warsch van fabeldicht en valfche Go’on, Schept ze in Gops BOEK haar grootfte zielsverlusting. Twee Zuilen, die ’'t gewelffel van haar Kerk Aan d’ eenen kant bouwkunftig onderfchraagen Vertoonen ’t ZEEUWSCH en V LISSINGS wapenmerk, En wiLLEMs beeld, wien ’t werk wordt opgedragen , Doorluchtig Hoofd van onze Maatfchappy, Die „ fchoon noch in heur zwakke en kindfche jaaren , Hem. d’ Eerfteling heur’s arbeids, vlug en bly, Voor de oogen brengt, met lust om voort te vaaren. De Tafel met den Voorgrond, ryk bedekt Met Tekenfchets van Kunst en Wetenfthappen, En ’tVergezicht, dat ginder d’ aandacht wekt Ter zyde van Gordyn en Tempeltrappen, Getuigen, dat de weetzucht, vlyt en lust, Door de Eer gefpoord, aan Zeelands verfte paalen In onze Vest noch niet zyn uitgebluscht : Men tracht door zut ’er mede een Prys te haalen, - Handhaving van den Godsdienst en het Recht, Geneesbehulp, tot fteun van ’tmenschlyk leven, % Natuurboek , door Gods hand ons voorgelegd, * Natuurboek , door zyne Almacht zelf befchreven, De Meetkunst, in haar takken ruim verfpreidt, De Schilderkanst „ zoo fix in kleuren trekken, De Puikmufyk , die harten opwaarts leidt, Haar Zuster, die de dofheid zelf kan wekken, Vermogen om door ’t helder Spiegelglas Het Starrenbeir aan ’tmenschlyk oog te klemmen „- Of, door behulp van Graadboog en Kompas, Op verren tocht een dolle zee te temmen; Hiftoriekunst, die ’t oude in ’tnieuw herfchept, Die munt en fleen van vroeger eeuw doet tuigen, Die honing zelfs uit bittren alzem lept, En uit vergift weet artzeny te zuigen, En wat zich meer liet fchetzen op de print, Zyn beeldfpraak van het doel, waar heen wy trachten, Is ’twerk gering? wie deugd en wysheid mint, Heeft eindlyk op zyn arbeid vrucht te wachten. Dus huwt m’ in ’% ryk van onzen Waterleeuw De Scheepvaardy met de oefning der verftanden, Der braaven gunst zal by den noesten Zeeuw Den yvergtoed noch fterker doen ontbranden. JJ. BRAHE, Seefpsit. Á SÂloy TN MOD | ni EE OU WJ ji VERHANDELINGEN UITGEGEVEN EE HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP D E R WETENSCHAPPEN ME Ne Ir SeSC INV GEEN, DERDE DEEL, TE MIDDELBURG, By PIETER GILLISSEN, Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap SEN der Wetenfchappen, MDCCLXXIIL _ /#S BA in Het Genooifchap erkent geene exemplaa- ren voor echt, dan die door eenen der Secretarisfen ere onderteekend Ki Be u$ Ee HISTORIE VAN HEù | ZEEUWSCH GENOOTSCHÁP DER WETENSCHAPPEN TE PBS SINGEN O4 AN 5 ‚ B O5 EB neen tyd van aangenaâ: Ni Wi >. IJ „ men vrede; en onder ’t „ders op ’t gemoed „van rechtíchä- spene Nederlanders uitwerken ,-dan „JIJ. DEEL, # dat Crit) dat zy, doortrokken met de diep- fte gevoelens van dankbaare erken- tenis, zich zelven hoogst gelukkig rekenen, dat zy zulken tydmogen beleven, waar in de bevordering van nuttige kunften en waare ge- leerdheid met alle kracht beyverd en langs verfcheidene wegen aan- gewakkerd wordt. Onder alle die middelen is geenzins het minfte, dat verfcheidene Genootfchappen, in Nederland federt weinige jaaren opgericht, zich 'er op uitleggen, om , door hun eigen tofwaardig voorbeeld en de beloften van eer- pryzen, alles toe te brengen tot voortzettinge en voltooijinge der heerlyke wetenfchappen , welker beoeffening eenen grooten invloed heeft op den welftand van ons Gemeenebest. Het Zeeuwsch Ge- nootfchap der Wetenfchappen. te Vlisfingen werblydt zich tot zulk ‚groot doelwit ook iet te un Rb y: Ctir) bydragen, en blyft by aanhouden- heid onledig, om,zoo veel mogelyk, dat roemwaardigst oogmerk te hel. pen bereiken. Ten bewyze daar van ftrekke hetderde deel der Ver- handelingen , ’t geen thans door den druk wordt gemeen gemaakt; in die verwachtinge; dat het zelve niet minder gunftig , dan het voor: gaande, zal ontfangen worden. Wy hebben noodig geoordeeld wederom vooraf eenig verflag te geven van den ftaat, waar in: het Genootfchap zich bevindt, federt dat het tweede deel werdt uitge: geven, tot nu toe, “voor zoo veel het algemeen. daarin eenig belang en nut kan -vindem De tweede algemeene Vergade: ving ‚ gehouden” def twintigften van herfstmaand ’s jaats-moCELxxis werdt döor’ den “Heet: WINCKE t= MAN: als-voorzittenden Direfteurs, ed fa ges Cav) geopend met een vertoog over de voornaamfte redenen , wâarom , zyns oordeels, de kunften en we: tenfchappen in ons Vaderland niet zoodanige vorderingen maken, als men wel zoude. kunnen verwach- ten, gemerkt het daar in niet ont- breeke aan letterlievende gezek fchappen „aanzienlyke genootfchap: pen, beroemde hooge fchoolen en geleerde mannen. De byzondetíte oorzaaken daar vân zyn, volgens het gedaan betoog, te zoeken, deels in de verkeerde opvoeding der kinderen „ welker geheugen te veel gevergd, tnaar hun oordeel te wei nig opgefcherpt wordt, waar by komt, dat de meesten in hunnen fmaak van kindsbeen af, fomtyds vlak tegen hunnen zin aan, door het-goedvinden en den wil der ou ders bepaald worden; deels în de onkunde van eene behoorlyke wy-= ze, waar op de letteroeffeningen Moes Ch (Cv) moeten ingericht worden, ’t welk de oorzaak is, dat men doorgaans veel tyds verfpille, ‘eer men eeni- ge vorderingen in de wetenfchap- pen begint te maken ; deels einde- lyk in de weinige aanmoedigingen, die-de letteroeffeningen ontfangen, envin ’tygemis van een ruimer be: ftaan, waar door zy, die ’er zucht voor hebben, buiten ftaat zyn om dezelve naar wensch voorttezete ten. gna” „Aangenaam was het te zien, dat verfcheidene: fchryvers zich aange- moedigd hebben gevonden, om aan 't Zeeuwsch Genootfchap te doen toekomen: hunne antwoorden op de vrage Welke zyn de redenenvan de meenigwuldige wallen of grondbra- ken in de zee-dyken, woornamelyk die der Provincie: Zeeland, en op welke wyze konnen dezelve best woorgeko- men,of,daar zynde, fpoedigst en minst kostbaar berfield worden?) voorge- Wait 8 fteld (va) fteld.om voor den eerften van bloei- maand des jaars MD CCLXX1 te be- antwoorden. Van alle ingeleverde verhandelingeni.op dit ftuk verdien- de den voorrang het antwoord , dat tot zinfpreuk. voerde Uit zucht tot-nuttig zyn, en gefchreven was; naar uitwyzen van het thans geo- pend billet, door den Heer.BA STI AEN NEBBENS, Capitein Major der Stad Middelburg , aan-wien dan ook de beloofde prys van een gou- den medaille is toegewezen. Waar by noch is goedgevonden, dat de twee antwoorden , die tot zinfpreu- ken, hadden ;het-eene Zot, nut wan Zeeland, het andere Myn-Vader- lands welwezen is ’t gxootfle «doel wit in dezen, ieder met een zilve- ren medaille. zouden bekroond wor- den, wanneer derzelver-fchryvers. hunne naamen wilden bekend ma= ken, gelyk.gefchied-is door den: Heer CORNELIS. DE -KANTER y NE PEN | __*s Lands (vir) Lands Infpebteur„ te: Zierikzee die: zich-openbaarde als:den opftele ler van «de verhandeling „ befteme peld Myn Vaderlands “wehwezen,:is + groot fle-doekwit in dezen: Het ans der ftuk, „gemerkt: Zot-nut van Zee land , hadt:tot fchryver BART HOL DUS RENOU ‚: Landmeter tte „Zie= rikzee, die ’t- zelve hadt: famenge-= fteld, en. “voor ‘zyn overlyden welk inviel den zesden van herfste maand ten jaare MDCOLXX ‚den Heer ALBERTUS. VAN DER SCHATTE, Schepen en Raad: der ftad Zierike zee ‚ verzocht dit-zyn-werk:;-ng zynen dood:j:in eenevgefchikte: ot= derte brengen entydig aan ’t Zeeuwschs Genootfchap: toetezen= den; welke moeite-de-Heer vAN DER SCHATTE op”zich nam enter’ uitvoer bracht;-en die ,‚-uit hoofde: van ‚de vriendfchap en’ achtinge, welke ‘Hy -dén overledenen en zy- ne/kundigheden toedroeg , met € MIIS 4 veel (vir) veel blydfchap het gunftig oordeel van ’t Genootfchap over deze po- gingen betuigde vernomen te heb- ben,.te gelyk verzoekende, datde. gedenkpenning., daar aan toege- legd , machte: gezonden worden aan, de weduwe;-en kinderen van den:{chryver;-om in zyn geflacht: te blyven tot eene aangenaame ge= dachtenis van’s mans yver „om, naar: vermogen ; het,nut van Zeeland en ‘t-loflyk oogmerk van ’t Genoot- fchap te bevorderen: « Aan dit ver= zoek werdt voldaan, met dankbe- tuiginge aan den Heer VAN DER SCHATTE, wiens nuttige arbeid« zâamheid en gulhartige denkenswy- ze-het Genootfchap altoos in blyde geheugenis zal bewaren ; en , teffens beklagende het verlies-van een man „: wiens meer. dan gewoone kennis: gegronde: hope gaf, dat Hy, by: een voortduurenden-leeftyd ‚tot veel nut zou hebben konnen wes ae zen, (1x) zen , verblydt zich het Genoote fchap gelegenheid te vinden om’ zyne bekwaamheden „na zynen: dood, bekend te doen worden. „De onnoemelyke fchäde, welke: de Provincie Zeeland. door de grondbraken óf «vallen in-de zee dyken-moet lyden, en ’t groot bes lang; ’t-welk zy derhalven heeft in het-voorkomen van die geld-ver« {lindende onheilen, hebben het Ges nootfchap bewogen „om ândermaal,, met een belofte van een ‚gouden. medaille, tot een vraag, te beant= woorden voor den eerften van bloeis: maand des jaars MD CCLKXI1, op- tegeven : Zoe. konnen de wallen of: _grondbraken in de zee:-dyken, woor- namelyk die der Provincie: Zeeland „ best etn minst kostbaar woorgekomen: worden? Hier op verlangt het Gee: nootfchap volledige antwoorden, die'de proef konnen doorftaan, te’ ontfangen. Zoo de fchry vers van die ov nl ant- Cx) antwoorden noch eenige nadere op: helderingen weten te geven betref. fende de oorzaaken en herftellinge van de vallen in de zee-dyken , dan die welke in de drie prys-verhan- delingen , in dit deel medegedeeld, te vinden zyn, dezelve zullen met enoegen ontfangen worden. Noch ftelde het Genootfchap twee prys-vragen voor, de eene voor den jaare MDECLXXIE, be langende het trekken. van „gevol= gen, uit dereeds gemaakte natuur= kundige waarnemingen en proef ondervindingen , ter: ontdekkinge van de noch onbekende oorzaaken der verfchynfelen „ de andere voor: t jaar MDCCLXxIII , inhoudendeveen: onderzoek naar de redenen van't fterk afnemen der Zeeuwíche, by- zonder der Walcherfche duinenen ftranden, en de nuttigfte en te ge= lyk onkostbaarfte middelen, behal» ven de reeds bekende, am dezel: ) | ve (ecu) ve te behouden,:en ‚ ware het mo= gelyk, te doen aangroeijen. _ Eindelyk zyn, in deze algemee: ne Vergadering , de twee beloofde zilveren medailles toegewezen aan. de Heeren A. P. NAHUYS, 4, L. M. Philof. Dot. £# Medicine Pro- fesfor te Harderwyk, en S VAN NOOTEN Jansz. te Amflerdam, uit aanmerkinge' van hunne toegezon- dene waarnemingen, gemeld in het Programma, toen vastgefteld, en’t welk van dezen: inhoud „was, Ik de, Vergadering van het-Zeeuwsch Ge-- N_-nootfchap der Wetenfchappen. te, vL1s- "SINGEN, gehouden den 20 September 1771, is geoordeeld, datde vraag : Welke zyn de re- denen van de meenigvuldige vallen of grondbra-, ken in de zee-dyken „ voornamelyk die. der Pro- wincie Zetland, en op welke wyze konnen den. zebve best. voorgekomen ‚of ‚ daar zynde „fpoedigst, en, minst kostbaar. herfteld worden? door het zelve opgegeven om. voor ‚den eerften Mey 1771 te beantwoorden , door geenen der fchry- vers volkdig beantwoord is, ten minften met op- Cxtr11i) opzicht tot het tweede lid derzelve , namelyk op welke wyze de vallen. of grondbraken in de zee-dyken , woornamelyk die der. Provincie Zee- land, best konnen voorgekomen worden? even. wel heeft het Genootfehap geoordeeld, dat de vraag best is beantwoord door den fchry- ver, die tot zinfpreuk heeft gebruikt Uit zucht dot nuttig zyn, en die, by het openen van des- zelfs billet, gebleken is te zyn BASTIAEN NEBBENS, Capitein Major-der Stad Middel- burg, waarom denzelven de | prys van de gou- den medaille is toegewezen. En is verder goedgevonden aan ‘de fchry- wers, die tot zinfpreukeri hebben gebruikt, de eene Tot nut van Zeeland, de andere Myn Va- derlands welwezen, ist grootfte doehwit in de- zen, iedereéene-zilveren medaille toe te leggen, indien dezelven hunne naamen aan het Ge- nootfchap gelieven te openbaren, alzoo die fchryvers gerekend worden het naast gekomen te zyn ‘aan het bekroonde antwoord. 2 “Dan in aanmerking gëhomen zynden de aan- gelegenheid der zake, het: nùt daar van te ver- wachten, en het verlangen van het Genoot- fehap om dit ftuk volledig beantwoord te zien, is befloten gemelde vraag andermaal voor te gd ‚ en wel byzinderijk het tweede lid n 0 der- (XIt1i) derzelve , en den prys van eene gouden medaille te beloven aan den fchryver, die, voor den eerften Mey 1773, volledig en ten genoegen van het Genootfchap beantwoord zal hebben : Hoe konnen de vallen of grondbraken in de zee= dyken, voornamelyk die der Provincie Zeeland, best en minst kostbaar voorgekomen worden? en of {choon de prys der gouden medaille be= paald wordt aan dit opgegeven tweede lid der vrage, zal het echter het Genoot(chap aange- naam zyn, indien de fchryvers aan het eerfte en laatfte lid derzelve ook eenig nader licht gelieven by te zetten; en zoodanige redenen en middelen aan de hand te geven, als zy daar toe meest noódig zullen oordeelen. Ook heeft het Genootfchap geoordeeld, dat de twee zilveren medailles, by het Program. ma in den voorleden jaare beloofd aan de ge- nen; die de beste memorie of waarneming aan het zelve zouden doen toekomen » daar door gemeriteerd zyn by de Heeren ALEXANDER PETRUS NAHUYS, A. L. M. Phibof. €” Me- dicine Dot. en Prof. te Harderwyk,-en s. van NOOTEN Janz. te Amflerdams den eerften wegens deszelfs waarnemingen van eene wvolko- mene opftopping van water en van eene hevige bong-ontfleking „ welke door eene van zelfs voort- ko- (x1iv) komende kwyling gelukkig gered werdt, en van een aanmerkelyk aantal van waterblaazen door den afgang ontlast; den anderen wegens zyn bericht aangaande eenige proeven van het gebruik der Eleétriciteit in de genezing van Lammigheid, te Amfterdam in het werk gefteld. Het Genootfchap blyft fteeds in het ver- trouwen, dat de edelmoedige wyze, waar op het zelve deze uitlokkende eer-pryzen toe- voegt ; den lust om naar dezelven te dingen meer en meer zal opwekken; en daar door ook voldoende antwoorden te zullen ontfan- gen op de vraag; ten jaare 17jo opgegeven om voor den eerften Mey 1772 te beantwoor- den: Mag een Natuuronderzoeker uit de reeds gemaakte waarnemingen en proefondervindingen werdere gevolgen trekken ter uitvorfchinge van de noch onbekende oórzaaken der werfchynfelen? zoo ja ‚hoe verre mag hy daar in voortgaan, en welke regelen. moet hy daar omtrent in ran ne- men ? | Thans ftelt tiet Genöotfchap voor tot eene vraag om voor den eerften Mey 1773 te be- antwoorden : Wat is de reden van bet flerk:af- _gêmen der Zeeuw fche ‚ voornamelyk der Wat- cherfche duinen-en flranden® hoe is zulks wvoor- bekomen, en welke middelen, buiten de reeds be- kon= (xv) kende, zyn op de nuttig fle en minst kostbaaré wyze tot derzebver behouding aan te wenden ? De pryss gefteld op ieder van de twee bovengenoemde vragen ‚ voor den Autheue die-dezelve, naar het oordeel van ’t Genoot- fchap„ best beantwoord zal hebben, is een gouden Jedaiile, op den ftempel van ’ Ge- nootfchap geflagen , met het jaartal en den naam-van den fchryver. De antwoorden op de vraag moeten niet met den eigen naam des fchryvers, maar met eene zinfpreuk geteekend, en met eën ver- gegeld billet , het welk dezelfde zinfpreuk tot opfchrift heeft, waar in des fchryvers naam en adres gemeld zyn, verzegeld aan den Heer JUSTUS TJEENK, secretaris van dit Genoot- fchap, zeer leesbaar gefchreven, in het Ne- derduitsch, Fransch of Latyn franco worden toegezonden. Ieder een, wie hy ook mag wezen , ftaat vry naar den. prys te dingen, uitgezonderd hun die ín eenig opzicht Leden van dit Ge- nootfchap zyn. Ook zal het den genen, die den prys behalen zal, niet vry{taan zyne ver- handelinge, waar. op hem de. prys is toege- wezen, het sy in ’t geheel of ten deele, het ay afkontdecljk of by eenig ander. werk te Gen (x vi) ‘doen drukken zonder uitdrukkelyke toeftems minge van dit Genootfchap. N Evenwel zal het den Lieden, des goedvin- dende; vryftaan; om; fchoon zonder naar den prys te dingen, over de opgegevene vragen te fchryven , en derzelver antwoorden. op de bepaalde wyze, alleen met byvoeging van de woorden Lil van Bet Zeeüwsch Genootfthap achter de zinfpreuk, te laten toekomen; ten einde het Genootfchap daarvan ook een nut- tig gebruik voor het algemeen, het zy door derzelver Verhandelingen, geheel of by uit- trekfels van het byzonderfte, mede te dee- len, konne maken. En ten einde de Verhandelingen door zul- ken, die geen Leden zyn; toegezonden, en üit welke maar eene den prys behalen kan, evenwel niet in het duister blyven zouden, zal het Genootfchap ook daar vaf gebruik ma- ken, en dezelve, of geheel of ten deele, met den druk gemeen maken; ’t Zy onder de by- gevoegde zinfpreuk, of m&t melding der taa- men, indien de fchryvers dezelv& aan het Ge- nootfchap gelieven te openbären, na dat de prys zal zyn toegewezen, en zulks in de _nieuwspapieren zyn bekend gemaakt. Alle dé antwoorden zullen moeten ingege- ven (Xx V1ir) ven zyn voor den eerften Mey 1772 en 1773; na welken tyd geene meer tot den prys-zul- len worden toegelaten. Dit Genootíchap zal ook ontfangen alle zoodanige ftukken , welke aan het zelve , door wien het zy, worden toegezonden , be- helzende eenige nieuwe uitvindingen of ver- betering van oude , waarnemingen over on- derfcheidene takken der-kunften en wêten- fchappen, en wat meer zou kunnen ftrekken om derzelver uitbreiding te bevorderen; en ten einde een ieder daar toe aan te moedigen, zal het Genootfchap noch twee zilveren ge- denkpenningen uitdeelen aan de genen, die aan hef zelve de twee beste memorien of waarnemingen zullen hebben toegezonden. Op den zeventienden van lente- maand ’sjaars MDCCLxx11 waren de Heeren Direbteuren van ’t-Ge- nootíchap vergaderd ; by welke ge- legenheid de Prefident WiNCKEL- MAN, de tyds omftandigheid if aan- merking nemende, eene uitgebrei- de aanfpraak deedt “waarin Hy aan- toonde den tegenwoordigen’ ftaat JIL, DEEL, eg van CX VIID) van /t Genootfchap „en de gron- den, welke ons doen hopenop des- zelfs verderen gelukkigen voort- gang, en te gelyk opmerkte, dat ‘onder de middelen, waar door de wetenfchappen. in ons Vaderland bevorderd worden, in ’t byzonder -ookte tellen zyn de rust, vredeen vryheid, welke wy in ’t zelve ge- nieten. En nademaal toen binnen weinige dagen, den zesden van grasmaand, het tweede eeuwfeest ftond gevierd te worden, ter dank- baare herdenkinge hoe de burgery van deze ftad Vlisfingen den eer- ften grond tot verkryging van zul- ke groote voorrechten hadt helpen leggen , {telde Hy in eene korte Íchets voor. de byzonderfte lotge- vallen van Nederland, die onder de medewerkende beftiering van 's Hemels gunftige Voorzienigheid, den „weg gebaand hebben tot die gelukkige gebeurtenis, federt den (XIX) afftand van Keizer Karel den V ten jaare MDLV tot den zesden van grasmaand MDLXXIL — En het is ter voldoening aan ’t vriendlyk verzoek der Heeren Drirebteuren , dat de Heer WINCKELMAN zich de uitgave van die aanfpraak laate welgevallen, en dat dezelve hier woordelyk worde ingelascht : MYNE HEEREN! D. omftandigheden van’ dit Genootfchap zyn thans niet minder gunftig dan die, waar in het zelve zich bevondt ten voorleden jaare » wanneer ik het genoegen had UEd. by den anderen vergaderd te zien , en verflag te doen van den gelukkigen voortgang van het zelve, zoo met betrekking tot den.ftaat der geld. middelen , als de vermeerdering van het getal der Beftierderen en Leden , voornamelyk ook van het geen door het zelve was toegebracht tot bevordering der nuttige konften en weten- fchappen. De aanmoediging in dit ftuk ontfan- gen, door de algemeene goedkeuring, welke Wez het Cx XxX) het tweede deel der verhandelingen, federt uitgegeven , heeft mogen wegdraagen ; het vooruitzicht dat het, thans onder de pers zyn- de , derde deel insgelyks aan het gemeen be- haagen zal; de yver die befpeurd wordt om de opgegevene prysvraagen te beantwoorden, en waar van al vroeg in dit jaar , en dus lang voor den bepaalden tyd, de bewyzen zyn in- gekomen; de aanhoudende zucht, die UEd. tot deszelfs welftand daadelyk betoonen, zyn alle zoo veele gronden die eene blyde hope opleveren , dat dit Genootfchap meer en meer in bloeiftand zal toenemen , en met ’er tyd ge- lyk ftaan met andere Genootfchappen, die zich alom een welverdienden roem verworven hebben, en veel toebrengen om de wetenfchap- pen in ons Vaderland uit te breiden. Hoeda- nigen voortgang dezelve daar in reeds gemaakt hebben ; wat hinderpaalen dien’ voortgang noch niet evenredig aan de. Aanmoedigingen doen zyn, heb ik getracht ‚by voorige gele- genheden , UEd. in eêne korte fchets voor te houden. Ik. „twyffele geenzins of UEd. zul- len met: my inftemmen, dat een der voorna- mie behulpmiddelen , waar door de weten- _fchappen in ons Vaderland bevorderd worden , js de rust, vrede en vryheid, welke wy ;, door de beftelling der gunftige Voorzienig- heid » (EEE) heid, in het zelve genieten mogen , en ieder van ons zal zich gewillig bevinden, om die voorrechten met dankbaarheid aan het Opper- wezen te erkennen, en zich daartoete meer aangezet vinden, door eene vergelyking van de gelukkige omftandigheden, waar in wy ons mogen geplaatst vinden , met die welke onze Voorvaderen beleefden , en waar in eene ge- duurige onrust, verzeld met binnen- en bui- tenlandfche beroerten, veroorzaakt door on- derdrukkinge van Godsdienftige en burgerly- ke Vryheden, hun weinig tyd overlieten om op iet anders bedacht te zyn, dan om door eenen onverfchrokken heldenmoed zich te verzetten tegen alle de rampen met welke zy dagelyks te worftelen hadden, en met gevaar van lyf en have zich te verzorgen eene vry- heid van geweten, en eene regeeringsform , overeenkomftig den vryen aart van ’s Lands Ingezetenen , en derzelver verkregene voor- rechten ; waar van zy, fchoon de onderhou- ding en handhaving hun telkens plechtig be- zworen was, de verbreking en vertreding ge- duurig ondervinden moesten. Zeker is het, dat wy aan hunne ftandvastig- heid en kloekmoedigheid dank te wyten heb- ben al wat wy , in het burgerlyke en Gods- dienftige ,‚ onder onze aangenaame genietin- zanger gen (Xx X1I1) gen tellen mogen ; maar het is niet minder ze- ker, dat Wy ons aan eene onverantwoorde- Iyke ondankbaarheid zouden fchuldig maken » indien wy zulks daar aan alleen toefchreven , en niet erkenden dat zich in dezen eene zicht- baare hand van Hem, die al het ondermaan- fche regeert, ten duidelykften, ten hunnen en onzen voordeele , heeft geopenbaard , ja dat het ook daar door is, dat dit ons Gemee- nebest tot op heden is bewaard gebleven by de dierbare panden van Vryheid en Godsdienst, ter verkryginge van welke onze Voorvade- ren goed en bloed hebben opgezet: dit breed- voerig aan te toonen zou ongelyk gedaan zyn aan de kundigheden en denkenswyze van UEd.; maar in eene tydsomftandigheid alsdeze , waar in binnen weinige dagen het tweede Eeuw- feest in deze Stad gevierd ftaat te worden van die aanmerkelyke gebeurtenis , waar in de burgery derzelve, vrywillig , zich manhaftig ftelde tegen de algemeene onderdrukking , en door hunne dapperheid den eerften grond leie de tot die Vryheid, welke zy van dat oogen- blik befchermd en verder uitgebreid. hebben, vertrouwe ik dat UEd, niet ongepast noch on- tydig zullen keuren, dat ik een en andere ge- beurtenisfen en omftandigheden herinnere, waar uit ten allerklaarften blyken zal de duu- re (WK KT) re verplichting ‚ welke wy aan het Opper- wezen hebben, t Zal niet noodig zyn tot de oudfte- tyden hier toe op te klimmen; bepalen: wy onze aandacht maar van dat aanmerkelyk tydftip in de gefchiedenisfen van ons Vaderland, wan- neer door den afftand van Keizer Karel den Ven de Opperbeftiering dezer landen is overge- gaan op zynen Zoon Filips den Ilen, Koning van Spanje , wiens huis het machtigfte vande Mogendheden van Europa was, als bezitten= de de Koningryken van Spanje, Napels en Sardinien, behalven wyd uitgeftrekte bezit tingen in America , aan Karel den Ven aange- komen van zyn Grootvader van moeders Zy- de Ferdinand den: Catholiquen, wiens dogter Ifabella van Castilien getrouwd geweest was met Philippus, zoon van Maximiliaan en Maria van Bourgogne , dochter van Karel den Stou- ten, laatften Hertog van Bourgogne, waar door de Nederlanden , nevens de Graaffchappen van Bourgogne , Vlaanderen en Artois, aan het Huis van Oostenryk gekomen waren. De opnoeming van deze grootheid levert, dunkt my, al ten eerften een bewys voor de gegrondheid der aanmerking, welke ik ge- maakt heb. Hoedanig waren toch de Neder= landen, omzich tegen een zoo machtig Vorst e; "4 to (XXIV) te verzetten? wat vooruitzicht was ’er, naar den mensch gefproken , dat hunne pogingen ooit een gelukkig doel zouden konnen treffen ? Veel eer voorfpelden dezelve hunnen gehee- len ondergang ; maar ook even deze grootheid van Filips was het die hem verblindde , want hy zich hier door boven alles verheven den- kende, en dus ook boven den Eed , waar mede hy tot tweemaalen toe gezworen had ’s Lands aloude voorrechten te zullen onderhouden, verbrak denzelven op de allerfchendigfte wy- ze, en ftelde daar door van zyne zyde onze Voorvaderen in het recht om zich van onder zyne regering te onttrekken, na dat alle hun- ne pogingen tot herftel van geledene ongelyken en inbreuken niet alleen vruchteloos waren af- geloopen , maar zy wegens dezel ve de allerge- weldadig(te mishandelingen hadden uitgeftaan, Het - voorfpelde den Nederlanden weinig goeds, dat Filips , voor zyn vertrek naar Spanje, tot Landvoogdes benoemde Marga- reta van Parma, en dus haar, die in Italien opgevoed, en van den ftaat en aart der Neder- landen; onkundig was ‚ voorgetrokken te zien aan„andere Prinfen uit het huis van Oosten- ryk,aan de Hertogin van Lottharingen , den Prinfe van Oranje en den Graave van Egmond, voor, al wanneer aan haar tot eenen eerften | Staats- Crattewe) Staatsdienaar werdt toegevoegd, die , onder den naam en titel van Cardinaal van Granvel- le, zoo zeer bekende Anthoni Perenot, die, van laage af komst ‚ maar van eenen doorflepen geest zynde, deze verkiezing van Margareet uitgewerkt, en daar door de klem der rege- ring in zyn eigen handen overgebracht hadt: deze , de heerschzuchtige gevoelens van zyn Meefter koefterende , en hem fterkende in de bygeloovige begrippen, dat allen, die de nieuwe lêer , welke federt het begin der 16. Eeuw ook in de Nederlanden was begonnen verfpreid te worden , aankleefden , als ketters moesten worden aangemerkt , als zoodanigen behandeid, en zelfs door de geftrengfte we- gen tot de Roomfche kerk moesten worden wedergebracht of uitgeroeid, ftemde, zyne eigene grootheid bedoelende , greetig toe in de aanftelling van verfcheiden nieuwe Bisfchop- pen, zich zelven daar door tot Aartsbisfchop van Mechelen bevorderende, met inlyving in het zelvevan de Abdy van Afleghem, de ryk- fte in geheel Braband gerekend. Hier door vondt hy zich te meer in ftaat om ook mede te werken tot het invoeren van die allerhaatelykfte rechtbank , de Inquifitie , en van de befluiten der Trentifche kerkver- gaderinge, rial En (XXVI) „En wel voorziende, dat dit alles niet dan met middelen van dwang en geweld zoude zyn uit te voeren, was hy ook de voornaam- fte raadgeever en bewerker tot het verblyf der Spaanfche krygsknechten; op wier vertrek de Nederlanders hadden aangedrongen. Deze en andere handelingen verwekten wel een misnoegen tegen de Spaanfche regering en brachten den Cardinaal in den algemeenen haat. Willem del. Prins van Oranje, federc bekend, geliefd en noch geeerbiedigd als de grondlegger onzer Vryheid, de Graaven van Egmond en Hoorne en andere Grooten, ver- zetten zich wel manmoedig tegen deze wille- keurige regeringswyze; zy vertoonden wel aan de Landvoogdes de nadeelige gevolgen die daar uit te wachten waren; de Baron de Montigny , broeder des Graaven van Hoorne , vertrok wel zelf naar Spanjen om het den Koning onder het oog te brengen en monde- linge vertoogen te doen; de Prins van Oran- je, de Graaven van Egmond en Hoorne ver. toonden het zelve wel fchriftelyk , en ver. lieten, ziende dat hunne vertoogen niet al- leen de gewenschte uitwerkingen niet had- den, maar dat zy ook daar door in den haat van het Hof geraakten , hunne plaatfen in den Raad ; maar het liep noch een geruimen. tyd aan CME N EI) aan, en het was niet dan na dat de oneenig- heden tusfchen de Grooten , veroorzaakt door de verachting die de Cardinaal hun betoon- de , tot openbaaren tweefpalt begon te klim- men, dat zyne te rug roeping eenige hope van verandering ten goede gaf. Deze vermeerderde ook eenigzins, nu Oranje, Egmond en Hoorne hunne plaatfen in den Raad van Staaten weder genomen heb- bende, het gezag van dien Raad toenam , en de Aartshertogin , door hun gevleid , meer ver- trouwen in hun begon te ftellen, de ftrenge uitvoering der plakaaten eenigzins vermin- derde , en zy zelve voorfloeg , om, door het zenden van eenen plechtigen Afgezant, den Koning de bezwaaren onder het oog te bren- gen en tot herftelling van dezelve te bewe= gen, ten welken einde de Graaf van Egmond derwaards heen reisde, en ook met fchoone beloften herwaards wederkeerde; doch deze verdwenen ‚ en men zag wel haast , dat ze alleen gegeven waren om niet te worden naargekomen , wyl de brieven van den Kor ning, na dien ontfangen, wel verre van daar mede over een te komen, in tegendeel de fterk- fte uitvoering van die bevelen , welker af- fchaffing men verwacht hadde, behelsden, en de Gouvernante in de noodzakelykheid brach- ten (CH xv DR) ten, zulks den Bevelhebberen aante fchryven. % Was by deze gelegenheid dat Prins Willem de IT. een doorflaande blyk gaf zoo van des- zelfs getrouwheid aan zyn plicht, als van zy- ne liefde tot het Volk , want daar veele Gou- verneurs terftond in de plaatfen , onder hun gehoorende, zich daar naar fchikten, vertoon. de hy in eenen mannelyken brief aan de Gou- vernante, den 24 January 1566 uit Breda ge- fchreven, welke nadeelige gevolgen dit alles ftond te hebben , en verkoos liever aan te bieden van het hem in Bourgogne, Holland , Zeeland en Utrecht aanbetrouwde beftier af te ftaan, dan de hand daar toe te leenen. Dus vonden onze Voorvaderen in hem wel eenen Voorfpraak , maar by den Koning geen gehoor: de tyd tot hunne Verlosfing was noch niet gekomen , hunne elenden waren noch niet tot de bepaalde hoogte geklommen , de uitroejing vanallen, die den hervormden Gods- dienst aankleefden , was de affpraak tusfchen Vrankryk en Spanje te Bajonne, daar de Her- tog van Alva, naderhand die geesfel der Ne- derlanden , een blyk gaf van dien bloeddorfti gen aart, welken hy in * vervolg den teugel vierde, en den raad gaf om daar toe met de hoofden te beginnen, zeggende dat men zich niet moest ophouden met de kikvorsfen ‚ maar he (XXIX) beginnen met de vette zalmen te vangen. ’t Mocht niet baten, dat zy hunne geloofs- belydenis den Koning toezonden, de wreed- fte folteringen bleven hun deel: dit wekte wel het medelyden op van verfcheidene grooten en aanzienlyken , die met den anderen zoo te Breda als te Hoogftraten famen kwamen , den droevigen ftaat des Lands in overweging na- men , en zich vereenigden om met raad en daad de behoudenis van het land, en de rust van het volk te bevorderen; zy deeden ten dien einde wel een wydloopig vertoog opftel- len en den Koning toezenden , maar het be- reikte het bedoelde oogmerk niet. Dan het behaagde der Voorzienigheid ook hier door een weg te baanen, dat, het onge- noegen algemeener wordende , ’s Lands Ede- len zich ook onderling naauwer vereenigden, en daar van een blyk gaven door de ondertee- kening van het bekende Compromis , kort daar na, in een breedvoerig request, door Henrik Heer van Brederode aan het hoofd van ruim drie honderd Edelen, met alle be- tamelyke deftigheid aan de Landvoogdes over- SEBEVEN , Vertoonende den ftaat van ’s Lands Zaaken en herftellinge verzoekende van zoo veele hartdrukkende grieven. ‘Het is aan” merkelyk , dat onder de onderteekenaars van dat Cx en dat Compromis geene Zeeuwfche Edelen ge- vonden worden ; het onderzoek van de rede- nen daar van heeft de Oudheidkundige Heer Willem Te Water op zich genomen in eene verhandeling , welke wy hope hebben dat eerlang door zynen waarden Zoon het licht zal zien, die over dit ftuk der Vaderlandfche Gefchiedenis een meerder licht zal verfprei- den. Men fcheen van deze vereenigde po- gingen der Edelen, die zich den fcheldnaam van Geuzen, hun verachtelyk toegeworpen, tot een eernaam gemaakt hadden, iet goeds te mogen verwachten; de Landvoogdes, ’er enigzins door in ’ naauw gebracht, befloot al fpoedig tot het zenden van een Gezant- fchap naar Spanje, ’t welk, door den Mark- graaf van Bergen ‚en den Heere van Mon- tigni bekleed , aan den Koning voorftelde , hoe noodig het was de tot hier toe geoeffen- de ftrengheid te matigen , met dit gevolg, dat ook Filips daar toe by eigen monde in den Raad eenige punten vastftelde , en tot eene overkomfte herwaards befloot ; maar terwyl hy hier door, en door hetfchryven van vrien- delyke brieven , den Prins van Oranje en ande- re Nederlandfche Heeren trachtte in flaap tc wiegen , ontftaat ’er op het alleronverwagst een ftorm, die, het gantfche land daorwaai- en- C war ) ende, in weinige weeken, de beelden en an= dere fieraaden van den Roomfchen Gods- dienst ter Kerken uitvaagde , en zoodanige veranderingen te weeg bracht, dat wy ook hier wederom een bewys uit konnen trekken, dat ook dit middel door de Voorzienigheid niet bepaald was om Nederlands verlosfing thans uit te werken. De beeldenftorm baarde in het eerst wel eenigen fchrik, en bracht de Landvoogdes in vrees, en tot eenige toegevenheid; maar zy baarde ook oneenigheid onder de verbondene Edelen , welke aan het Hof gelegenheid. gaf dezelven meer en meer te verdeelen, en tot het befluit te komen om het bondgenoot- fchap , dat nu aan ’t waggelen was, door geweld van aan te werven krygsvolk , ge- heel te doen vallen, Dit veroorzaakte noch hooger ftygende on- lusten: de Spanjaarden van hunne zyde het verdrag ‚ met de Edelen den 24 van Augustus des jaars 1566 gemaakt, in veelen opzichte verbroken hebbende, gaven daar door recht. vaardige redenen aan dezelve tot het opvatten der wapenen om voor hunne veiligheid te zorgen; terwyl men toonde hunne getrouwig. heid in twyffel te trekken en, door het in- „Voeren en afleggen van eenen nieuwen Eed, zich COK vox a) zich daar van te willen verzekeren; hier toe kwarten wel fommigen , doch Oranje en an- deren weigerden zulks. De Prins, bevorens zich naar Holland , op het verzoek der Staaten begeven , en zich van derzelver ge- voelens verzekerd hebbende , toonde eerst by gefchrifte hoe noodzaaklyk het ware , tot behouding van ’s Lands ruste , vryheid van Godsdienst te verleenen ; maar dit geen ingang gevonden hebbende, en terwyl alles zich tot ftrengheid fchikte, wekte zyne liefde tot het Land hem op, om ook het geluk der wapenen te beproeven , doch de eerfte onderneming liep ook wederom vruchteloos af , welke , had zy mogen gelukken „ toen al reeds dit Ei- land aan zyne zyde gebracht zou hebben. En deze mislukking, en andere omftandig- heden, hadden ten gevolge „ datde Prins gera- den vondt het land te verlaaten en naar-zyne Duitfche Staaten te vertrekken, waar-door de Nederlanders wel een groot gemis leden, maar ’ geen naderhand ten hunnen befte keer- de , wyl hy daar door de gevaren ontweek, waar aan hy, hier zynde, meer zou bloot ge- fteld geweest zyn, nu Filips het befluit ge- nomen had een leger herwaards te zenden, en het gebied daar van op te dragen aan dien fchrik der Nederlanden, den Hertog van Al- va; (XXXI1I1) va, wiens tocht , langs het Alpisch gebergte , zoo merkwaardig was, als deszelfs aankomst in de Nederlanden dezelve alomme met fchrik vervulde, en daar hy al ras toonde dien raad, welken hy voortyds te Bajonne gegeven had, werkelyk ter uitvoer te brengen, gelyk hy danook ’er een doorflaand bewys van ople- verde in de trouwlooze gevangen-nemíing , en daar op gevolgde geweldadige te recht ftel- ling van die twee hoofden der Nederlandfche Edelen , de Graven van Egmond en Hoorne; en ’t kwam Oranje , dien Zwyger, toen wel, den haat van dezen zynen pali ontwe= ken te zyn. „Jammerlyk was thans de roeftshd dezer Lan- den ; het bleek thans duidelyk, dat alle voor= gaande. beloften en fchryven van het Spaan- fche Hof niet anders waren geweest, dan zoo veele lokaazen , om de Edelen, en onder die, voornâamelyk den Prins van Oranje , te ver- ftrikken ; het was nu geen geheim meer of bloote gisfing, uit onderfchepte brieven op- gemaakt, dat men voorhad deze landen. door geweld van wapenen tot eene volftrekte af- hangelykheid te dwingen , en den hervormden Godsdienst, die meer en meer veld gewon- nen had, te vuurente zwaard uit te roeïjen ; de beeldenftorm had de Edelen onderlingverdeeld, kk, en CHXXIV) emde Roomschgezinden verbittefd; het land was aanmerkelyk verminderd van inwoonders, waar van veelen zich met een tydige vlucht naar. elders geborgen hadden; Egmond had Zich in flaap laaten wiegen, en Oranje, daar het algemeen vertrouwen op rustede, die het be- drukte Vaderland, en Holland en Zeeland in- zonderheid, een Vaderlyk hert toedroeg , had den.ftaat als hôpeloos befchouwd , en wasten lande uitgeweken ; Alva was bekend zoo wreed van-aart, als bekwaam in Krygszaken te we= ZEN, en doordrongen van de grondbeginfels van; zynen meester, die meende nergens in te mogen worden tegengefproken , en alles naar goeddunkelykheid- te konnen beftellen , en, dooreen: geest van bygelovigheid bezield, zichverzekerd hieldt, door het ombrengen der belyderen van. den. gezuiverden Godsdienst, Gode eenen aangenamen dienst te zullen doen. „Dan hierin openbaarden zich van achteren de wegen eener gunftige. Voorzienigheid; Fi- lips en. Alva. verdwaasd , om.den weg van frengheid-boven dien van gematigdheid te ver- kiezen, en geen acht te flaan op duur bezwo= sen Voorrechten , waar aan de Nederlanders, even fterk als aan de vrye Godsdienst-oeffe- ning „verkleefd. waren , moesten daar door werktuigen werden om het Volk rot wanhoop te (CXXXV) te brengen, en Oranje, het noodlot van Eg- mond, Hoorne en zoo veele anderen ontwe- ken, moest gefpaard worden, om, ter zyner tyd, het grootfte middel te wezen tot het ontworftelen van alle die gevaaren , en het be- komen van die vryheid, welke wy noch ge- nieten mogen. Alva, na dat de Landvoogdes van de Re= geering ontflagen was en deze landen verlaten had, waar in zyne wreedheden haare nagedach- tenis noch ten goede bewaard hebben , toonde dat hy geen andere voornemens had dan van eene uiteríte geftrengheid , en de Nederlande- ren niet anders aan te merken dan als perfoo- nen, die lyf, leven, goederen, voorrechten en alles verbeurd hadden, en op dat hy des te gemakkelyker aan die alle zoude geraken, was hy al ftraks begonnen met het oprechten van dien Raad van beroerten , die federt, en noch, te recht den naam van bloed-raad gedra- gen heeft, en waar voor zulke daaden als hoofd- misdaaden betrokken werden , dat Edelen one- del zich dagelyks in gevaar bevondt om voor die wreede rechtbank geroepen en veroordeeld te worden. Oranje, openlyk ingedaagd s Zag; tegen de voorrechten van Lêuvens hooge School, zyn Zoon Willem, Gradve van Buu- Ten, van daar opgelicht, naar Spanje ont- Ek 2 VOE (HXX VR) voeren , daar hy acht en twintig jaaren gevan- werdt gehouden. Vergeefs verantwoordde hy zich ten deftigften, in die bekende Apologie , die noch voor handen is. De Staaten van Hol- land moesten ondervinden, dat hunne eerfte dienaar, ’s Lands Advocaat van den Einde, in ’s Lands dienst zynde, gevangen genomen, en tot zyn dood op Treurenburg gehouden wierdt,. De eene wreedheid verpoosde de an- dere niet „ maar telkens op den anderen ge- ftapeld , veroorzaakten zy eene algemeene ver- twyffeling en wanhoop, die zich allereerst in dien hôop, dien men den naam van wilde geu- zen gaf, openbaarde, doch tot hun eigen na- deel uitliep. Oranje, fchoon in Duitschland , bleef ech- ter de toevlucht der verdrukte Nederlanden, en Hy, na zyne indagingen het gebeurde aan zyn Zoon, nu niets anders dan een fchande- lyk en onrechtvaardig Vonnis te verwachten hebbende, oordeelde zich ontflagen van die be- lofte, om de Wapenen tegen den Koning niet te zullen opvatten, ten ware deze hem ineer . of goederen aantastte, beide welk hem over- gekomen was, en fpoedde zich dus om het onderdrukte Vaderland ter hulpe te komen. Reeds in het voorgaande jaar-zich voor den Hervormden Godsdienst verklaard hebbende, vers NE (XRV EE) verzamelde hy nu in ’tjaar 1568 een leger, om den belyderen derzelve van de onderdruk- kingen en wreedheden van Alva en den bloed- raad te bevryden , en daar mede ter hunner hulpe fpoedende behaalt hy wel hier en daar eenige voordeelen , maar in verfcheiden ont- werpen door de zynen te leur gefteld, door « Alva’s voorzichtigheid in het ontwyken van een Veldflag, door gebrek aan geld en levens- middelen, vindt hy zich genoodzaakt het le- ger te rug te voeren, en af te danken , en hier mede verdween de hoop, die men had opge- vat als of God langs dezen weg de verlosfing van Nederland zoude hebben doen aanlichten. Alva zich hier op verhovaardigende , ftelde nu geen paalen meer Aan zyne vervolgingen, en eischte, om in niets, vooral niet in de verbeurdverklaring der goederen , waar om het hem voornamelykte doen was , gehinderd te worden, der Steden voorrechten op ,’tgene de verbeurdverklaring derzelver genoegzaam in zich floot. Zyne en der zynen fchraap- zucht niet genoeg voldoen kunnende, flaat hy gelukkig eenen weg in, die de vertwyf- feling der Nederlanderen ten hoogften doet _fteigeren, en vordert den tienden penning. Paulus Buis, Penfionaris van Leiden, aan Oranje, thans te Dillenburg zynde, verflag ming gee CH MAV TRI) gedaan hebbende van den angstvalligen ftaat der Nederlanden, kon Hy niet van zich ver- krygen dezelve hulpeloos te laaten, en ge- bruik makende van de gelegenheid derzelver, als de zee tot haar befchermer zoo wel als tot vyand hebbende, befloot hy het geluk op dat woest element te beproeven, en gaf lastbrie- ven om te vrybuit te vaaren, Gaf men aan de verbondene Edelen den naam van Geuzen, ’tis geen wonder, datdezen, op ’sPrinfen lastbrieven den kryg te water voe- rende, met den naam van Watergeuzen zyn beftempeld geworden , te meer daar het recht van Oranje tot het uitgeven dier lastbrieven niet alomme gelykelyk erkend werdt, waar door dan ook verooroorzaakt werdt, dat Zy; gevangen raakende, als Zeeroovers , en niet naar krygsgebruik, gehandeld wierden. Tot nu toe geene veilige haven in dit land bezittende , was het denzelven een groot voor- deel, dat men hen in Engeland gedoogen wil- de, en by de zoogenaamde Hugenooten te Rochelle in Vrankryk toegelaaten te worden: intusfchen. deeden zy den Spanjaarden merke- iyken afbreuk, doch gingen tevens zoo grof te werk , dat zy genoegzaam Vriend en Vyand be- roofden, en den Prins noodzaakten de gege- ve lastbrieven in te trekken, en nieuwe aan anderen vit te deelen. Zou (CX XXIX) Zou het gevoelen van den Prins, ‘tgeen hy naderhand aan Sonoy , om hem een riem onder het hart te fteeken , antwoordde , dat, kon men namelyk den Spanjaarden de Zee kwyt maaken, derzelver hoogmoed haast moest zinken, en de meeste nood geleden zoude zyn , ooit eene ge- lukkige uitkomst hebben, ’t was noodig dat zy ergens eenen vasten voet aan land kre- gen: ook waren zy te cerlyk geboren, om hun leven in ’tzeefchuimen te flyten, en niet iets loffelyks en van gewicht, ten diens fte van ’t Vaderland, uit te voeren: de Prins hier van overtuigd trachtte ook langs alle we= gen hun daar aante helpen ‚ ende eén of andere ftad aan zyne zydete doen overflaan; onder ver-= fcheiden andere had hy daar toe ook het oog op deze ftad, en Enkhuizen, geflagen , doch deze aanllagen mislukten hem door de tegen- kanting der Oostfriefen ‚ en door de ongezind- heid der inwoonderen, en dus ging het met de meeste pogingen omtrent andere fteden :’t bleek dus, en noch nader by ’ vervolg,dat de maatrege- fen, die de menfchelyke wysheid beraamde, niet door ’s Hemels goedkeuring wierden bekroond, maar dat de Voorzienigheid, op haaren tyd, zulke middelen wilde doen. daar ftellen , die de menfchelyke overleggingen te leur ftelden, en evenwel het bedoeldeeinde bereikten: Nes: 0 der- (XL) derland moest eerst noch eenigen tyd met de gewoone rampen worftelen, noch door nieu- we getroffen worden, en gevaar loopen om door den Allerheiligen vloed overftroomd en ten grooten deele verzwolgen te worden: de zwaare ftorm,die denzelven verOorzaakte,moest ook veel nadeel aan ’s Prinfen fchepen toe- brengen; hier en daar deed zich wel een aan- blik van hoop op, doch verdween dikwils zoo fchielyk als men het ontwaar geworden was, en waar heen Oranje het oog mocht wenden, om, door hulp van vreemde Mogend- heden, onderfteund te geraaken , niemand durf- de of wilde zich de zaaken der Nederlande- ren openlyk aantrekken of zich bloot ftellen aan de ongunst van het Spaanfche Hof. Alva ondertusfchen voortgaande in zyne wreedheden , en onverzettelyk in zyne maat- regelen, nergens door af te zetten van het in- vorderen van den tienden penning , waar toe nu ook uitdrukkelyke last, uit Spanje , geko- men was, oordeelt het tyd te zyn denzelven ge- weldadiger hand uitte voeren , en daar van, onder zyn oog, een begin te maaken, waar door de vertwyffeling ten hoogften top ryst, en een koude fchrik een ieder bevangt: dan terwyì hy zich gereed maakt om een ftrenge ftraf te oefenen, en een voorbeeld te ftellen aan (ae B 1) aan zulken, die zich liever daar aan hadden willen bloot ftellen , dan zich aan de betaaling onderwerpen; terwyl hy dit te Brusfel in den zin heeft , om de overige landfchappen tot na- volging te brengen, toont de Hemel, wanneer het water tot aan de lippen gekomen is, noch uitreddingen te konnen daar ftellen. Zoo het ooit den Watergeuzen’er op aankwam eene vrye haventehebben,’t wasnu, daar de belangens van het Engelfche Hof niet toelieten dezelven daar langer te gedoogen , maar medebrachten hen het ryk te doen ruimen, en zy op dat be- vel genoodzaakt waren eene andere uitkomst te zoeken. In deze omftandigheid , en terwyl dien hôop geheel losbandig was, wendden zy het naar deze kusten, en, in voornemen Al- vaas fchepen aan te tasten, of Amfterdam te verrasfen, naar Texel; maar Hy, die op de vleugelen des winds wandelt , doet denzel- ven keeren, en blaast Lumei, en andere hoof- den, het befluit in om de Maze in te loopen, het oog op den Briel te werpen, en doet hen dat gewichtig oogmerk den 1 April van dat merkwaardig en voor Nederland alzins gedenk- waardig wonderjaar 1572 bereiken. Voorwaar mogen wy hier van zeggen, ’t geen ’s Lands Staaten eens, in eene andere gelegenheid, na- derhand zeiden, deze omwending is van den Bik 5 Hee- GK eL a Heere, en zoo veel te wonderbaarder, als zy» naar menfchelyke wysheid, noch onty- dig en te vroeg gefchied fcheen. Echter had zy de gelukkigfte gevolgen, te meer wanneer maar weinige dagen daarna, en wel op den 6 April van dat zelve jaar, deze ftad, waar in wy thans het voorrecht hebben dit ons Ge- nootfchap geplaatst te zien, vrywillig en zon- der door buitenlandsch krygsvolk of Water- geuzen gedwongen te zyn, tydig s’ Prinfen zyde koos, en welke door het uitdryven der Waa- lenen afweeren der Spanjaarden , de eerfte was die de Vryheid aan een zetel hielp , welke zy federt manmoedig verdedigde , en Alva, doch voor hem te laat, deed ondervinden, dat dit Pite . chilingo geen nada nada, maar wel de fleutel der Nederlanden was. Mocht het ’s Hemels gunftige Voorzienigheid, die dezelve tot een zoo wichtig einde behaagd heeft te gebruiken, noch behaagen dezelve lang in Zyne befcher- ming te houden , haaren bloeiftand te doen her- leven, en te geven, dat de laate nakome- lingfchap fteeds met dankbaarheid dikwils het ‚ Eeuwfeest viere van deze zoo gewichtige ge- beurtenis ! De omftandigheden daar van na te gaan en UEds, voor te houden , zoude zyn den fikkel te flaan in eens anders oogst, of wel eene nalezing te doen van de zoo naauwkeu- Fie nti (XLALN) rige als getrouwe wyze, waar mede de Wel Eerw.Heer Jona Willem Te Water, dien dit Genootfchap zich tot eer rekent onder deszelfs Leden te mogen tellen, de naaste aanleidinge, den juisten dag, de byondere wyze, en de ge- wenschte gevolgen van die groote omwente- linge met den druk gemeen gemaakt heeft, in het tweede hoofdítuk van dat werk, waar in zyn Wel Eerw. de plechtige Inhuldiging van Zyne Doorluchttige Hoogheid, onder wiens befcherming dit Genootfchap lange veilig zy en bloeije, ten jaare 1766 befchreven heeft, Genoeg zal het voor my zyn, indien ik door deze fchetsgewyze herinnering eenig bewys heb mogen geven van myne bereidwilligheid em ook door dit Genootfchap de geheugenis van ’s Hemels Voorzienigheid, blykbaar in de gefchiedenisfen van ’tverloste Vaderland,te ver= levendigen , en met UEd* in te temmen in de beoeffening van de eerfte wet van het zelve en deszelfs groot oogmerk , de eer van God en het welzyn van den evenmensch te bevorderen. De derde algemeene vergade- ring, gehouden den negenentwin- tigften van wynmaand des jaars MDCCLXxI, werdt begonnen met í eene EELT VN eene vernuftige en welgepaste aan. fpraak door den Heer WINCKELMAN, die ook te gelyk een uitvoerig bes richt gaf wegens den tegenwoor- digen ftaat van het Genootíchap. Wyders deedt de Heer TE WATER aanvanglyk verflag van eenige Ko- meinfche en Batavifche oudheden, en van fommige voornaame boek- verzamelingen, kunst- en natuur- kabinetten, door hem, op zyn on- langs gedaane reisje door het Ne- derlandsch Gemeenebest, naauw- keurig befchouwd. Nu bepaalde Hy zich by Zuid- en Noord- Hol- land, met belofte om van de ove- rige vereenigde Gewesten by ver- volg van tyd bericht te geven. Hier op werdt overgegaan tot de beoordeelinge van de ingeko- mene antwoorden op de Vraag, welke was opgegeven om beant- woord te worden voor den eerften van bloeimaand MDCCLXxII: Mag een Na- GE Wv )} Natuuronderzoeker uit de reeds ge maakte waarnemingen en proefonder- windingen werdere gevolgen trekken ter uitvorfchinge wan de noch onbe- kende oorzaken der verfchynfelen? zoo ja, hoe verre mag hy daar in woortgaan, en welke regelen moet hy daar omtrent in acht nemen? De gouden medaille werdt toegewezen aan de verhandeling, welke tot zinfpreuk hadt Pedetentim, grada- tim et circumfpetle, en aan elk der twee antwoorden, Mon pari peri- culo res non tentatur, et non fücce- dit, 1m hoc enim exigua humane ope- r@, in illo ret omnium pretiofisfime, weritatis, Jallura est. BACO VERUL. en Nunc alio nunc rurfum alio fit obvia vultu, HOM, werdt eene zil- veren medaille toegelegd. — Het verzegeld billet, de eerstgemelde {preuk eenvoudig tot opíchrift heb. bende, geopend zynde, werdt daar in een ander , insgelyks verze: | geld, (XLVI) geld, billet gevonden „’t geen, zon- der daar uit genomen of omgekeerd te zyn, mede geopend werdtven daar in befloten gevonden de naam van den fchryver, zynde den Heer JOSUA VANIPEREN , 4. &. M. Philof, Doét , Predikant te Vere, Lid van de Hollandfche Maatfchappye der wetenfchappen te Haarlem en van ’t Zeeuwsch Genooifchap, die, hier te. genwoordig, te verftaan gaf, dat achter op het ingeflotene Gillet de woorden Lid wan ’t Zeeuwsch Ge- nootfchop zouden gevonden wor- den, ’twelk dan ook alzoo by om- keering van ’t zelve bevonden zyn- de, hebben alle de Leden Hem geluk ‘gewenscht met het gunftig oordeel over Zyn ingegeven änt- woord, en verklaard, dat zy Hem den beloofden souden eerprys gaar- ne aanftonds zouden opdragen , ten ware zulks flryde met de uitdruk- kelyke wet van dit Genootíchap 4 | e (XLVI1) de nadere bekendmaking van de- zelve in het laatfte Pogramma. Uit kracht daar van vondt zich derhal- ven het Genootíchap in de onmo- gelykheid gefteld om de verhande- ling van dien Heer dus te bekroo- nen, maar befloot echter, om te toonen hoe aangenaam het zy deze blyken van Deszelven kundigheid te zien, dat dit antwoord in open- baaren druk zal worden uitgege- ven en openlyk verflag gedaan van ‘t genoegen, ’t welk het Genoot- fchap fchept uit de lofwaardige po- gingen van den Heer VAN IPEREN, van wiens werk-yverige letteroef. feningen de geleerde weereld, en 't Zeeuwsch Genootfchap in ’t by- zonder „herhaalde blyken heeft ont- fangen. — Wyders in acht geno- men zynde het wichtig oordeel van des kundige mannen over het antwoord, tot opfchrift voerende Non pars periculo res non tentatur, ide ef CEL Ve Tell) et non fuccedit, in hoc enim exigue humane opere, in illo rei omnium pretiofisfime ‚ weritatis, _FJaëlura est. BACO VERUL,, viel het be- fluit, om aan deszelfs fchryver den prys der gouden medaille toe te wyzen ;. waar op het verzegeld Zi/- let werdt opengebroken , en bevon- den, dat de fchryver daar van was de Heer JOSEPHUS PAP DE FA GARAS, Hungaar te Utrecht, aan wien derhalven deze gedenkpen- ning zal ter hand gefteld worden — Betreffende eindelyk het antwoord, welks zinfpreuk was Nunc afio nunc rurfum ao fit obvia wultu. HOM, en waar aan een zilveren medaille werdt beloofd, indien de opfteller zynen naam zoude openbaar mar ken; dewyl aan het Genootfchap by eenen brief gebleken is, dat dit antwoord gefchreven zy door den Heer PHILIPPE FERMIN, Med. Dot., gezworen Raad te Maastricht, a i (XLIX) Lid wan °t Zeeuwsch Genootfhap ; kan ook aan Hem, om redenen ftraks gemeld, de gedaane belofte — niet uitgevoerd worden, Alleen verklaart het Genootfchap zyn ge- noegen, dat Hy, fchoon als een mede-Lid volgens de wet niet heb- bende kunnen dingen naar den eer- prys, echter de hand wel heeft wils len leenen om het opgegeven vraag- ftuk te beantwoorden en op te hel- deren, en zal van dezen Zynen ar- beid een nuttig gebruik trachten te maken, gelyk mede van de overi- ge ingekomene antwoorden, ’t zy door dezelve geheel of ten deele aan ’t gemeen mede te deelen, on- der de bygevoegde zinfpreuken; of wel met byvoeging der naamen, indien de fchryvers zullen goed. vinden dezelve aan ’t Genootíchap bekend te maken. Verder is befloten:, om tot vragen voor het jaar MDCCLXXIII op te ge: ‘TIL DEEL. ica ven: CL) ven: Wat is de reden van het flerk afnemen der Zeeuwfche, voorname- byk der Walcherfche duinen en flran- den? hoe is zulks woortekomen, en wel. ke middelen, buitende reeds-bekende, zyn op de nuttig fle en minst kostbaa- re wyze tot derzelver behouding aan te wenden? — en — Hoe konnen de wallen of grondbraaken in de- zee-dy- ken , woornamelyk die der Provincie Zeeland , best en minst kostbaar woor- gekomen worden? — _ waar opde antwoorden voor den eeríten van bloeimaand moeten ingeleverd wor- den, met belofte van een gouden medaille aan, den fchryver, die op eene van die vragen een volledig en voldoend antwoord. zal toege- zonden hebben. En. tot een vraag voor het jaar MDCCLXXxIV, waar op de antwoorden voorden eerften van louwmaand deszelfden jaars moeten ingeleverd worden , ftelt het Genootíchap j voor; CLI) voor: Ja welke evenredigheid zyn de landen in de Provincte Zeeland, en in ieder eiland in ’tbyzonder ‚ aan- gelegd tot bosfchen , boomgaarden, weilanden en bouwlanden? Js die evenredigheid, welke thans tusfchen dit wierfoortig gebruik der landen in deze Provincie plaats heeft, de woor- deeligfle, volgens welke de landen binnen dezelve kunnen worden aan- gelegd? — Zoo neen, hoedanige verandering is daar in woor het alge- meen belang wenfchelyk , en welke zyn de beste en vruchtbaar fle midde- len „om dezelve daar te flellen ? Wel. ke foorten van bout-gewas en land- vruchten zyn 'er, buiten die welke in Leelagd doorgaans het meeste wor- den aangekweekt, diein onze Zeeuw- Jche gronden, met een. even gelyk of grooter voordeel, woor het Gemeene- best en woor den landman, dan de thans gecultiveerde, zouden kunnen worden geteeld; welke van dezelwe Ke ht Ie At 2 Der- (Lt11i) verdienen in het byzonder aangemoe- digd te wordens en boedan:ge zyn de gefchikfle middelen, om derzelwer culture gemeente maken? met de bepalingen daar omtrent gemeldt in het Programma „in deze algemeene vergadering vast gefteld, en’twelk van dezen inhoud is: Ik de Vergadering van het zeeuwscH Gee NOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN te VLISSINGEN ‚ gehouden den. 29 O@tober 1772, is geoordeeld , dat aan de vraag: Mag een Natuuronderzoeker uit de reeds gemaakte waarnemingen en proefondervindingen werdere gevolgen trekken ter uitvorfchinge van de noch onbekende oorzaken der werfchynzelen? zoo ja, hoe verre mag hy daar in voortgaan, en welke regelen moet hy daar omtrent in acht nemen? door het zelve voorgefteld om vöor den eer- ften Mey 1772 te beantwoorden, best vol- daan is door den fchryver, wiens zinfpreuk was, Pedetentim „gradatim et circumfpelte , en die; by het openen van het biflet, bevonden is een Lid van dit Genoo:fchap te zyn, bly- kende by de verdere opening van eenen twee- den omflag, dat de fchryver van dit antwoord was en (CE LII) wasde Heer JosuaA vAN IPEREN, 4. 7, M. Philof. Doét. Lid. van de Hollandfche Maat- Jihappye- te Haarlem , en Predikant te. Vere, aan Wien derhalven de prys der gouden me- daille zou hebben “moeten toege wezen wor- den, ten ware, volgens de wet van dit Ge. nootfchap en-het Programma van ’ voorleden jaar, de Leden wierden uitgezonderd om dien eerprys te behalen. Hierom heeft het Ge nootfchap, ’t welk zyn genoegen over den lofwaardigen arbeid van dien Heer openlyk betuigt, goedgevonden den ‘gemelden prys toete wyzen aan de insgelyks voldoende ver handeling, die tot zinfpreuk heeft: Non part Periculo res non tentatur , et non Juccedit, in hoc enim exigue humane opere, in illo, rei om- nium pretiofisfime, veritatis, Jaltura est. BACO VERUL.: en gefchreven is, gelyk uit het geopend billet bleek , door den Heer zo- SEPHUS PAP DE FAGARAS, Hungaar, te Utrecht, En is wyders beloten het antwoord van den Schryver, onder de zinfpreuk Nunc alio, nunc rurfum alio fit obvia vultu. Hom. , meteen zilveren medaille te bekroonen , indien Hy zal goedvinden zynen naam aan het Genoo:fchap door eenen brief bekend te maken, „Het Genootfchap herhaalt by dezen de vra- Be A Be ze 3 gen; (LIV) gen, in ’ voorgaande jaar opgegeven, en waar op de antwoorden voor den eerften Mey 1773 moeten ingeleverd worden, welker eer- fte is: Wat is de reden van het flerk afnemen der Zeeuwfche, voornamelyk der Walcherfche duinen en frranden? hoe is zulks voortekomen , en welke middelen; buiten de reeds bekende, zyn op de nuttigfte en minst kostbaare wyze tot der- zebver behouding aan te wenden? de andere: Hoe konnen de vallen of grondbraaken in de zee- dyken , voornamelyk die der Provincie Zeeland, best en minst kostbaar voorgekomen worden ? zullende het aan ’t Genootfchap aangenaam zyn, indien de Schryvers der antwoorden op deze vraag noch eenig nader licht konnen by- zetten aan de oorzaken van die vallen, en aan de middelen om dezelve, op de fpoedigfte, zekerfte en minst kostbaare wyze, te herftel- len. Ook ftelt het Genootfchap voor tot eene vraag, om voor den eerften January 1774 te beantwoorden : Zn welke evenredigheid zyn de landen in de Provincie Zeeland, en in ieder ei- land in ’t byzonder , aangelegd tot bosfchen, boomgaarden, weilanden en bouwlanden? Zs die evenredigheid , welke thans tusfchen dit vierfoortig gebruik der landen in deze Provincie _Plaais heeft, de voordeelig fle , volgens welke de { Jan= CEV) banden binnen dezèlve kunnén worden aangelegd 2 Zoo meen, hoedanige verandering is daar in woor het algemeen belang wenfchelyk , en welke zyn de beste en vruchtbaarfte middelen , om de- zelve daar te freWlen? Welke foorten van hout- gewas en landvruchten zyn ’er, buiten die welke in Zeeland doorgaans het meeste worden aangee kweekt, die in onte Zeeuwfche gronden, met een even gelyk of grooter voordeel voor het Gemee- nebest en voor den landman dan de thans gecul- tiveerde, zouden kunnen worden geteeld; welkê van dezelve verdienen in hèt byzonder aange- moedigd te worden ; en hoedanige zyn de gefthike fie middelen, om derzelwer culture gemeen te maken 2 Het Genootfchap verlangt, dat de beant- woording van het eerfte lid dezer vraag op plaatfelyke en zoo naauwkeurige onderzoekin- gen, als de aart der zaak gehengt, gegrond moge zyn; dat de bewyzen daar van , zoo veel mogelyk, by wyze van bylagen, nevens de beantwoordinge met renvay aan dezelve, worden overgezonden. En met opzicht tot het tweede en de verdere leden dezer vraag wenscht het Genootfchap, dat de gronden en redenen , waar van de Schryvers tot ftavinge van hunne begrippen zullen gebruik maken, voornamelyk ontleend worden uit den aart deuk , vaù (L VI) van onze Zeeuwfche gronden en luchtsge- fteldheid , uit het geen de ondervinding in an- dere landen, alwaar een dergelyk climaat en gelykfoortige gronden voor ’tgrootfte deel te vinden zyn, heeft geleerd, en uit de byzon- dere nuttigheid , voordeel en gefchiktheid van deze of gene planten of gewasfen, het zy tot eigen’ confumptie of verwerkinge in de Pro- vincie, het zy tot vervoeringe naar elders; en gevolgelyk ook uit de handeldryvende be- langen van de Provincie. De prys gefteld op ieder van de drie bo- vengenoemde vragen, voor den Autheur die dezelve, naar het oordeel van ’t Genootfchap ; best beantwoord zal hebben, is een gouden medaille, op den ftempel van ’t Genootfchap. gellagen , met het jaartal en den naam van den fchryver. De antwoorden op de vragen moeten niet met den eigen naam des fchryvers , maar met eene zinfpreuk geteekend, en met een verze- geld billet, het welk dezelfde zinfpreuk tot opfchrift heeft, waar in des fchryvers naam en adres gemeld zyn , verzegeld aan den Heer Justus Tjeenk, Secretaris van dit Genootfchap, zeer leesbaar gefchreven , in het Nederduitsch, Fransch of Latyn franca worden toegezonden, yoor den bepaalden tyd, na welken geene meer (CL VAI) meer tot den prys zullen worden toegelaten, Ieder een, wie hy ook mag wezen, ftaat vry naar den prys te dingen, uitgezonderd hun die in eenig opzicht Leden van dit Ge- nootfchap zyn. Ook zal het den genen, die den prys behalen zal, niet vryftaan zyne ver- handelinge, waar op hem de prys is toegewe= zen, het zy in ’t geheel of ten deele, het zy afzonderlyk of by eenig ander werk te doen drukken, zonder uitdrukkelyke toeftemminge van dit Genootfchap. Evenwel zal het den Leden, des goedvin- dende, vryftaan, om , fchoon zonder naar den prys te dingen, over de opgegevene vragen te fchryven, en derzelver antwoorden, op de bepaalde wyze, alleen met byvoeging van de woorden Lid wan het Zeeuwsch Genoots Jchap achter de zin/preuk, zoo boven op het verzegeld billet, als op de verhandelinge zel- ve geplaatst, te laten toekomen, ten einde het Genootfchap daar van ook een nuttig. ge= bruik voor het algemeen, het zy door derzel- ver Verhandelingen, geheel of by uittrekfels van het byzonderfte , mede te deelen, konne maken. 8 En ten einde de Verhandelingen over de opgegevene vragen , door zulken die geen Leden zyn toegezonden, fchoon zy den prys DVS eene g niet (CL VIII) niet behalen , evenwel niet in het duister blyven, zal het Genootfchap ook daar van gebruik maken , en dezelve , of geheel of ten deele , met den druk gemeen maken, ’ zy Onder de bygevoegde zinfpreuk, of met mel- ding der naamen , indien de fchryvers dezel- ve aan het Genootfchap gelieven te openbaa- fen, na dat de prys zal zyn toegewezen, en zulks in de nieuwspapieren zyn bekend ge- maakt. En hoewel het Genootfíchap aan geene van de in dit jaar toegezondene verhandelingen van zulken, die geen Leden van het zelve zyn , de beloofde twee zilveren gedenkpennin- gen kan toewyzen, alzoo de medegedeelde ftukken, niet tegenftaande fommige hunne verdienften hebben, aan de voorgeftelde ver= eischten niet voldeden , volhardt echter het zelfde Genootfchap in de toezegginge van twee zilveren medailles aan de twee beste ver- handelingen, welke eenige nieuwe uitvindin= gen of verbeteringe van oude, in de onder fcheidene takken van kunften en wetenfchap- pen , ter nuttige uitbreidinge van dezelve , zullen behelzen. In het voorleden jaar verloor het Zeeuwsch Genootíchap een van zyne (CLIX) zyne Leden, den Heer ADRIAAN PELERIN, Medic. Dol. €© Profes- Jor te Maaftricht, wiens dood door allen, die ZLyne goede hoedanig- heden kenden , betreurd wordt. Maar in dat zelfde jaar, na dat het tweede deel der Verhandelingen was uitgegeven, en in dit loopen- de jaar, zyn eenigen tot Drredteu- ren en Leden van ’t Genoorfchap aangenomen. De aangeftelde Ds- rebteuren zyn de Heeren HENDRIK VINK, A, LD. M. Med. €” Philof, Doët. Anatomie EF Chirurgie Profesfor Honorarius, en oud-Schepen te Rotter- dam. Den 20 Sept. 1771. PIETER VAN DAMME, Lid van de Koning- lyke Keurvorftelyke Societeit te Gottin- gen, en van de Keurvorftelyke Societeit der wetenfchappen in Saxen. Te m- Jterdam. Den zo Sept. 1771, Mr. ADRIAAN HAGOORT, Schepen en Raad te Gorinchem. Den zo Sept. 1771. Mr. JOANNES DE WIT HAGANEUS, Commis- faris van de kleine bank van Juftitie te Haarlem. Den 26 Nov. 1771, Mr. (rx) CORNELIS CAEN, Schepen en Raad te Vlisfingen, Bewindhebber der West-In« difche Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 26 Nov. 1771. DANIEL VAN ALPHEN , Heer van Ach- tienhoven en den Bosch , Griffier der ftad Leiden, Lid van de Maatfchappye der Ne- derlandfche Letterkunde aldaar, Den 31 Deet ager: . PIETER PAUL VAN GELRE, Raad der ftad Zierikzee, en wegens dezelve Ge- committeerde Raad en Raad ter Admira- liteit van Zeeland, te Middelburg. Den go Jany 1772. WILLEM HENDRIK TURCQ, Oud-Bur- gemeester der ftad Tholen , en wegens dezelve Gecommitteerde Raad en Raad ‘ter Admiraliteit van Zeeland, te Middel- burg. Den go Juny 1772. JACOB MERSEN , Heer van Nieuwvúiet , Bailliu van de wateren van Zeeland, te Middelburg. Den 29 O&. 1772. . HENRICUS CALKOEN , Advocaat te Amfterdam. Den 29 O&. 1772. GERARD JAN BLANKERT, Secretaris der Ed. Mog. Heeren Straaten van Zeeland, te Middelburg. Den 24 Nov. 1772. Als (‚sen ) „Als Leden van ’t Genootfíchap zyn, in de algemeene Vergaderin- ge den twintigften van herfstmaand ’s jaars MDCCLXXI , aangenomen de Heeren DIONYSIUS VAN DE WYNPERSSE, A. DL. M. Philofophie Dot. €” Profesfor te Leiden, Lid van de Hollandfche Maatfchappye. JOHANNES FREDERICUS HENNERT, 4. LD. M. Philofophie Dot. €” Profesforte Utrecht, Lid van de Hollandfche Maatfchappye en . van ’t Bataafsch Genootfchap der proef- ondervindelyke wysgeerte. - CAROLUS LINNAEUS, Ridder van de Noord= fterre, eerfte Lyfarts des Konings van ‘Zweden, Medic. Profesfor te Upfal, Lid _ van de Rus-Keizerlyke, Paryfche, Ber- Iynfche, Upfalfche, Stokholmfche Aca- demien, en van de Genootfchappen te Montpellier, Touloufe, Florence‘en Rot. terdam. | bereed he JAN BERNARD SANDIFORT, ftads Medic, ___Dolor in ’s Gravenhage, Lid vân de Kee zerlyke Academie der Natuuronderzoes kers, en van de natuur= en gereeskundis ge Societeit te Bafel. teug (LXII) En in de algemeene Vergade. ring, den negenentwintigften van wynmaand in dit jaar, werden ver- kozen de Heeren DIDERICUS VAN CRUISSELBERGEN , Re@or der Latynfche fcholen te Wlisfingen, die reeds den 29 O@. 1771 benoemd was tot een mede-lid van het Perpetuel Committé. JEREMIAS NICOLAUS EYRING, Philof. Dot. Reftor van het Koninglyk en Keurvorfte- lyk Seminarium, Lid van verfcheide Ge- nootfchappen en Secretaris van de Ko- ninglyke Hiftorifche Maatfchappye te Göttingen. HERMANUS GERARDUS OOSTERDYK, Direc- teur van de Amfterdamfche Maatfchappye der Drenkelingen en Lid van de Leidfche Maatfchappye der Nederlandfche Letter- kunde, ’sLands, Stads en Gasthuis Me- dic. Doêtor te Amfterdam. BENJAMIN BOSMA, A. L. M, Philof. Doftor te Amflerdam. JAN WAGENAAR, Lid vande Leidfche Maat- fchappye der Nederlandfche Letterkunde, Hiftoriefchryver der ftad. Am/terdam. HENRICUS AENEAE, 4. L. M, Philof. Doët. te Amfterdam. Je LE (LX1I11) Je LE FRANCQ VAN BERKHEY », Med. Doëtor te Oestgeest. ARCHIBALD MACLAINE, &. 5. Zheof. Doc- tor, Predikant der Engelfche Gemeente in ’s Gravenhage. PETRUS CAMPER, Med, Dot. € Profesfor te Groningen, Lid van de Hollandfche Maatfchappye der wetenfchappen, ’t Bas taafsch Genootfchap der Proefondervin- delyke wysgeerte, enz. Mr. MEINARDUS TYDEMAN, Juris Nat. Gent. & Publ. Rom. Germ. Profesfor te Utrecht , Lid vande Leidfche Maatfchap- pye der Nederlandfche Letterkunde. JACOBUS DE RHOER, Elog. € Ling. Gre ce Profesfor te. Groningen, PETRUS CURTENIUS, $. S. Theol. Profes Jor, en Predikant in de Nederduitfche Ge= meente te Amfterdam, LAMBERTUS BICKER, Medic. Dobtor, Se cretaris van ’t Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelyke wysgeerte te Rot- terdam. Niet dan met het grootfte ge. noegen ondervondt het -„Genoot- fchap de uitwerkfelen vanden let- ter. (LXivV) terkundigen arbeid van fommige Leden en anderen, die door hunne toegezondene verhandelingen, en waarnemingen het gemeen zoo wel als het Genootfchap-aan zich. ver- plicht hebben, welker voorbeeld anderen tot een fpoorflag zal ver- ftrekken om ook het hunne toe te brengen tot uitbreiding der weten- {chappen en nuttige kunften. „Ook mogen wy niet verzwygen de edelmoedigheid der Heeren WINCKELMAN, SANDIFORT; HOFSTEDE, SLABBER, HAGE- MAN ‘en anderen, allerbyzonderst van den Heer VAN DAMME, die de boekverzameling van het.Ger nootfchap-door hunne gefchenken hebben vermeerderd, terwyl de Heeren MAURITS en VANDER MEULEN het zelve met eenige zeldzaamheden’ van: het ryk der na- tuur verrykt hebben. Zulke bly- ken van toegenegenheid V. Add 5 ses. (LX Vv) î de openlyke dankerkentenis van t Zeeuwsch Genootfchap. Wy zullen noch kortelyk verflag doen nopens den inhoud van dit derde deel der Verhandelingen. — Vooraan ftaat een gedicht, betref: fende de vryheid van ons Vader- land, voor twee eeuwen verkre. gen, en tot op heden onder ons gelukkig bewaard. De Schryf. fter begeert onbekend te blyven. Schoon nu de verzwyging van haaren naam mag gerekend wot- den eene te ver getrokkene ze- digheid, welke deugd toch ook, gelyk alle andere, haare paalen heeft, en het Genootfchap eenig- zins ongaarne naamlooze gefchrif ten door de uitgave gemeen maakt, al was ’t maar om dat men dus belet wordt de verfchuldigde ‚ erkentenis aan de fchryvers te be. Wyzen, is evenwel goedgevon- JIL. DEEL, bek d den, CLX VI) den, úit aanmerkinge- van de tyds- omftandigheid, het gemelde dicht- ftuk, welks zedige fchryffter on- zen lof wegdraagt , in dit boek- deel te plaatfen. —. De drie ant- woorden over de wallen in de zee- dyken, aan welker eerfte de gou- den medaille werdt toegewezen , zynde de twee andere met een zil- veren gedenkpenning bekroond, zullen vermoedelyk van groote nuttigheid, byzonder in Zeeland, bevonden worden. — De Hiftori- fche. verhandeling van den Heer ERMERINS over ’t Kafleel wan Rammekens , aan den mond van den Middelburgfchen haven gele- gen , kan niet dan aangenaam voor de Zeeuwen zyn, te meer daar dit kafteel in vroegere tyden zeer _aanmerkelyk was. — Het onder. zoek nopens het jaar, in ’t welke Lodewyk, Koning wan Germanie, aan den Utrechtfchen Bisfchop Hun: 8e (LX Vr) gerus de vryheid wan zyne kerke. be: westigde, door den Heer vAN wYN medegedeeld , fpreidt een groot licht over veele duifterheden in de gefchiedenisfen der midden -eeu- wen. — „De Heer OOSTERDYK SCHACHT ftelt hier een geneesmid- del tegen de. wallende ziekte ter be- proevinge voor, en verzoekt, dat, zoo iemand daar van gebruik zal gemaakt hebben, de uitwerkfelen van dit geneesmiddel mogen be- kend gemaakt worden ; hoedanige berichten het Zeeuwsch Genoot- fchap met genoegen zal ontfan- gen. — De Heer BOMME gaat we- derom voort met zyne waarnemin- gen omtrent eenige zee-in/elten, op ’t ftrand van Walcheren gevon- den, en: doet beloften van nader bericht te zullen geven over de zee-polypen, naar welke men re- denen heeft zeer te. verlangen. — De eerfte verhandeling van den ; kkk 2 Heer CUL war ur Heer GALLANDAT over «de Zef- zerlyke fnede, voorgelezen in de algemeene Vergadering van ’t Ge- nootíchap ten jaare MDCCLXXI, en waar van het vervolg in ’t vierde deel zal geplaatst worden , zal mis- fchien ftrekken om menschlievende kunstgenooten tot eene meerdere beoeffeninge van dezelve aan te zetten, en (ommige fchadelyke voor- oordeelen , hoe verouderd ook, te keer te gaan. — De aanmerkingen van den Heer VAN IPEREN ter ophelderinge van de gewyde beurt- gezangen zyn gefchikt om over ee- nige voornaame deelen van ’t ver- heven geopenbaard Woord een nieuw licht te fpreiden. — De waarnemingen van den Heer NA- HUYs leveren aanmerkenswaardt- ge voorbeelden op van eene wolko- mene opflopping van water, van ee- ne hevige long-ontfleking , welke door eene van zelve voortkomen: de Cann xp, de kwyling volkomen gered werdt, en van eene ontlasting wan een groot getal waterblazen door den af- gang. — Het bericht van den Heer VAN NOOTEN ftrekt ten bewyze van de gelukkige uitwerkfelen, welke de Zlefriciteit fomtyds be- vonden wordt te hebben in de ge- nezing van lammigheid. — De Heer DE wIiND befchryft een zeld- zaam beursgezwel in de borsthollig- beid, by de ontledinge van een lyk door Hem ontdekt. — De waarneming vanden Heer VEIRAC betreft eene longe-teering , welke door. fleen-floffe veroorzaakt werdt. — De Heer Le ROY doet naauwkeurig verflag van eene allerzonderling- fte wanflallige menfchen-vrucht.— De Heer HENNERT onderzoekt, met groote oplettenheid, naar de waare gedaante der aarde, en zal met dit onderzoek voortgaan in ee- ne volgende verhandeling, welke Ei RR ar 3 in (CE, BI) in het vierde deel zal worden ge- plaatst, met byvoeging van de noodige teekeningen, waar op Hy zich, ‘by voorraad, in het uitgege- ven ftuk een en andermaal heeft beroepen. — In den brief van den. Heer “LE FRANCQ VAN BERK- HEY aan den Heer BASTER, wel: ke met toeftemming van den {chry- ver in ‘tlicht komt, wordt bericht gegeven van een hard gefchaald eij wan een zee-hoorn, — De Heer BERG IUS befchryft, met eene by- gevoegde getrouwe afteekening, een mieuw foort van eene Ameri kaanfche plant, ZEchites Semidigy- na, in Suriname ontdekt. — De Heer RADERMACHER geeft een zonderling voorbeeld op van de keering des waters in een vyver, welke door dat middel van vis ont- ledigd is. — «De brief van den Heer BASTER, met zyne goed- keuring gedrukt; daet ons bericht van (URX1) van den uitflag , welken Zyne tarw. teeld , naar ’t voorfchrift van Miller behandeld, gehad heeft, en onder- zoekt de reden van die vermeenig- vuldigde voortteeling. — Het be: richt wegens eene miswyzing op Compas „door den donder veroor- zaakt, kan ftrekken ter bevestigin- ge van ‘foortgelyke- waarnemin- gen. — De Heer BODDAERT geeft verllag van de waarnemingen nopens den overgang van Venus over de zon, te Philadelphia den derden van zomermaand’s jaars MDCCLXIX gedaan -door-de Heeren Shippen, Williamfon, Pearfon, Thompfon , Prior en Ewing, welke laatstge- noemde dezelve in ’t Engelsch heeft befchreven. — De waarne- mingen over den gevallen regen te Zierikzee in de jaaren MD CCLxx en MDCCLXXI ‚door den Heer BASTER, die een Barometer van Watzeneen 7 bermometer van Prins ed aanaa , oan (LXXI11) van ’t beste foort gebruikt heeft, en de Meteorologifche waarnemin- gen, door den Heer MULLER te Vlisfingen in den jaare MpcceLxx gedaan, befluiten dit-derde deel der Verhandelingen van ’t Zeeuwsch Genootfchap, *t welk voor het ver: volg ftaat maakt op de arbeidzaam- heid van zyne Leden en de vol- vaardige hulpe van anderen, ter bevorderinge van de nuttige kun- ften en weteníchappen. Vlisfingen den eenendertigften van Wintermaand MDCCLXXxIE. GOD Wol CAA) DE Bk EED GR _#C eg ID 4 NAGEDAGTEN GRONDLEGGING HERSTELLING D E R NEDERLANDSCHE VRY HEID, BY GELEEGENHEID VAN DERZELVER EEUWGETYDE, IN DEN JAARE MDCCLXKXII, O Dicht’ren! die de fnaaren fpant Om Neérlands Eeuwgety’ te zingen; Meent niet dat ’k naar den prys wil dingen, Al neeme ik ’t fpeelcuig ook ter hand. Neen gunt flechts aan myn Poëzye, Dat zy heur zang der Vryheid wye, Die met haar zagte hand my ftreelt; En welinkunst, maar niet in vryheidsmin wil wyken, Daar Neérlands bloed in de ad’ren fpeelt, Duldt dat ik ook de zugt voor Nederland doe blyken! BAARN 5 O (LXXIV) O Dierb’re Vryheid! door ’ gezag Van ftoute en wreede Dwingelanden, Werdt gy geboeid in flaaffche banden 5 Toen Godsdienst fnood vertreeden lag; Toen Handvest, Wet noch Recht mogt baaten; Noch ’% fineeken van ’ Lands Onderzaaten Iet winnen op ’t hoogmoedig hart, Dat hen ten offer van geweetensdwang deedt fneeven , ‚ In’ net van’ Bygeloof verward ; Moest deuiterfte ongeraf ganschNederlanddoenbeeven. Och Neêrland! hoe ed ze Gursltlocnd En traanen toen uw’ ftroomen zwellen ! Uw’ ondergang fcheen aan te fnellen ; Den kloekften Held ontzonk de moed, Dan, toen floeg ’t eeuwig Alvermogen, Door zo veel leed en fimart bewogen, Het oog op ’t zuchtend Nederland: Gereed den euvelmoed des Kastiljaans te toomen En, door een Goddelyke hand Stiert Hy tot Neêrlands heil den zwaai van wind en ftroomen, B A DH Het heugt u nog, hoe gy, ten fpyt Van ’s Ibers haat en Alvaas woeden, Die met uw vleesch zich dagt te voeden, Des Dwinglands vuist ontworfteld zyt. Wen (LXX Vv) Wen juist twee Eeuwen nu geleeden , Door ’t omflaan uwer waterfteeden , De grond der Vryheid wierdt gelegd. Toen fiere Elizabeth door ftaatkunde aangedreeven , Uw Watergeuzen ’t Ryk ontzegd, En hen genoodzaakt hadt zich Zeewaarts te begeeven, / EA & Waarheen Lumei! nu met de vloot ? Ontvlamt de moed der waterfchaaren , Op nieuw in ’t barnen der gevaaren? Geluk! in dezen jongften nood, Zal ’% licht voor Nederland opdaagen ; (Daar mag de Grasmaand roem op draagen) De wind, gedraaid op ’s Hemels wil, Dwingt u der blanke Maaze uw kielen te betrouwen; Die ’t hoofd verheft uit haare kil En zagter rolt, wyl ze u mag op haar’ vloed befchouwen. 8 & A ‘Gaat wel: daar landt Hy voor den Briel: Fluks zie ik al de zeilen ftryken. O Stad! .gy zult met de eerkroon pryken, Dat gy, daar Alvaas grootfche ziel _ Zich keerde aan fmeeken noch vertoogen, Hem, zynes ondanks, hebt bewoogen , Den tienden Penning af te ftaan. (a) Wan. (@) De Hertog van Alva hadt een aanvang gemaakt (LXXxXVIJ) Wanneer gy door Lumei geeischt wierdt voor Oranje Om u van Tiranny te ontflaan ; Gy hoort, en breekt het eerst het juk van ’ trotfe Spanje. B A & Hoe volgen eerlang op uw fpoor, Door ’t hoog Beftel, de Zeeuwfche fteeden: (b) Ct Is lang genoeg geweld geleeden) De Maar vliegt nauwlyks Neérland door , Of de ed’le moed der Westerfriezen (c) Doet hen des Prinfen zyde kiezen. De Vryheids-min herleeft alom (d) In ’t hart des Bataviers, diËeerlang zal getuigen, Dat hy der tegenheden drom _ Kan tarten,maar den nek nooit onder ziel-dwang buigen. : 0 met ’ heffen van den tienden penning te Brusfël, als Hy de tyding kreeg van ’t inneemen van den Briel; waarop het aanftonds geftaakt werdt. (b) Vlisfingen den 6den van Grasmaand ; Veere den gden der Bloeimaand; Zierikzee den 2sften der Zo- mermaand 1572. (©) Enkhuizen den 2rften van Blaeimaand; voorts Medenblik, Hoorn, Alkmaar, Edam, Monnikken= dam en Purmerende in Zomermaand. (d) Oudewater , Gouda, Leiden, Dordrecht , Go= -„tinchem verklaarden zich voor den Prinfe in Zomer- maand, Haarlem in Hooimaand; gelyk ook een gee deelte van Gelderland, van Overysfel en. van Friese (LXXVII) O Aartstiran ! voldoe uw wraak ! Doe ftad by ftad haar geesfel voelen ! Tragt die in Naardens bloed te koelen! Ja! heb zelfs het ontmenscht vermaak , Al kost het u tienduizend lyken, Dat Haarlem voor u moet bezwyken; (©) Haar kragt bezweek , maar niet heur trouw ; Die ftell’ men by de trouw der braave Leidenaaren: Wyl hier zich Man ontziet noch Vrouw : Getuige zy Kenau, de roem der Hasfelaaren. HR DP B Uw deugd, uw moed, uw wys beleid O Vader Willem! blyft gefchreeven, In ’t hart van Neêrlands laatfte Neeven ! Uw naam, de onfterflykheid gewyd, Blyft fteeds de Roem der Nederlanden , Of fchoon de Nyd moog’ knarsfetanden ; De Spanjaard op heur klank verbleekt: Uw bloed, gefpild by dat van uwe maagen, Zal , zo lang Neêrland Neêrlandsch fpreekt , In *s Lands Hiftorieblaên van aller trouw gewaagen. De (e) Men vindt gemeld, dat de Hertog van Alva zo zeer gezet was op ’t veroveren van Haarlem, dat, wanneer zyn Zoon Don Fredrik neigde om ’t be- leg op te breeken , Hy die thans ziekelyk was Hem fchreef , dat Hy in perfoon ’t beleg zou komen voortzetten , zo Don Fredrik vertrekken wilde, of deszelfs Moeder uit Spanje ontbieden „ om haars Zoons plaats te bekleeden, (LXX VIII) De Hemel zelf bekroont hunn’ moed: Nu fcheurt Hy ’t Ys, en redt de kielen: Cf) Dan zal Hy ’s vyands vloot vernielen: Dan moet het Water, de Ebbe en Vloed, Dan ftilte en ftormen ’ Land bevryden: Dus wilde God voor Neérland ftryden: Hy zelf verfterkt de Heldenfchaar : Hy gaf de zege, vaak des vyands trots gebleeken: En, na een kryg van tagtig jaar, Leert Hy den vierden Phlips nog om den Vrede fmee= : ken. (8) AA Hoe ftygt de Vryheid nu ten troon! Nu heeft het Recht niet meer te treuren 5 De Godsdienst mag het hoofd opbeuren „ Zo veel onnozel bloeds ten loon. De Vrede doet de welvaart bloejen ; En Oost- en Wester-fchatten vloejen Eerlang in Neêrlands vryen fchoot. Och bragt de welvaart maar geen zorgelooze weeïde | Die, ftraks na ’t redden uit den nood, Het al te ondankbaar volk weer nieuwe rampen teelde. 0 (f) Zeer aanmerkelyk is de wonderbaare verlosfing der Waterlandfche Scheepen uit het Ys, in Winter- maand 1572. (8) De Munfterfche Vrede in 1648. € rlr r)j) O Vryheid! gy wordt draa belaagt; Van binnen zal er onweér broejen ; Van buiten zullen ftormen loejen Dat ai het land ’er van gewaagt. Krenkt- Karel ’ recht der Zeevaardye; Wil Lodewyk zyn heerfchappye Uitbreiden ; men zal *t vloekverdrag Der Teems en Seine, tot uw ondergang „ haast hooren; Juist honderd jaaren na den dag (h) Dat Briel uit Vryheids-min den Prins’ hadt trouw ge= zwoorei, FR PO Ì Hoe moeten, voor ’t vereend geweld Der Vorften, nu de fteeden buigen; Dat konnen drie gewesten tuigen , Die, eer het jaar ten einde fnelt, Alom.zien vreemde ftandaarts planten. (i) _ Wyl Tweedragt, met haar vloekverwanten , Al ’t Land in rep en roere zet , Zal dolle Muitzugt ftraks het hoog gezag vertreeden. Hoe wordt de veege Staat gered? .. , God zelf zal tot zyn heil zyn wondermagt befteeden, Hy, Ch) Den den der Grasmaand 1672 verklaarden Vrankryk en Engeland den Staat den Oorlog. DD Gelderland , Utrecht en eenige Hollandfche Steeden raakten in de magt van Vrankryk, terwyl genoegzaam geheel Overysfel, en een gedeelte van ‘tland van Zutfen: den Keulfchen en Munfterfchen in handen vielen, / (ere Koet) Hy doet, door een’ onzichtb’re kragt , Louis eerlang dit Land verlaaten. Wat zal Hem nu.de zege baaten 2 De Britfche en Franfche watermagt Bezwykt voor Neêrlands waterfchaaren: (kj Hy doet den ftaatsorkaan bedaaren. (1) Hy zeegent Willems oorlogsdeugd. Dat zieldwang dan het juk voor Albion vry fimecde! Hy voert-Hem tot der Britten vreugd, En op hun fmeekgebeên wel haast aan Torbais reede, (m1) GD A MW Triomf | men biedt den Vorst de kroon ; Of fchoon het Rome moog’ mishaagen, En Vrankryk ’t recht wil onderfchraagen Van een? gewaanden Koningszoon, Of wil Bourbon den Iber huwen (n) Aan den Sequaan; wie moet niet gruwen, Nu (k). Tweemaal in Zomermaand, vooral in Oogst- maand des jaars 1673. (1) Door den Nimweegfchen Vrede in den jaare 1678. (m) In den jaare 1689, (n) Toen Karel de ede, Koning van Spanje, in Slagtmaand des jaars r7oo overleeden was , wilde Vrankryk zyn recht op de Spaanfche Heerfchappy doen gelden , waarom ’er jaar op jaar verfcheide … bloedige flagen zo ter zee als te lande zyn zn val- Cr MIRENA) ‚ Nu’ zwaard, belust op menfchenbloed , Vast jaar op jaar , veel duizenden doet fneven! Dan, als ‘tin ’teind heeft uitgewoed, Zal God in ’s Bisfchops-ftad den lieven Vrede geven, (o) PR A A Hoe vrolyk lacht die fchoone u aan! Gy groet haar met een minzaam wezen 5 De welvaart, om ’t gelaat geprezen, Zal met u t’ faam ten reije gaan. Dan, dit kan de afgunst niet gedoogen; Zy ziet het aan met nydige oogen; De Heerschzugt voegt zich aan heur zy’; Staatkunde zal wel haast met beide t? faamen fpannen; Straks zal de ftoute Dwing’landy De dierbezwooren trouw der vreê-verdragen bannen; A B A …_ Wat onheil heeft dit Eedgefpan ; Volfchoone Vryheid! u befchooren ! De voormuur is wel draa verlooren, Haast waagt ’er heel Staatsvlaandre van. (Pp) ke ok le oke %* Wil vallen, als by Hochftet en voor Mallaga 1704 „ by Ramillies in Brabant in % jaar 1706, by Oudenaarde 1708, vooral by Malplaquet 1709, by Villa Viciofa in Spanje 1710, Co) De Utrechtfe Vrede 1713. (p) In % jaar 1747. CA sert d j t Wil alles % ofiderft’ boven kekteiig « Zo hiet de groote Heer der Heërefis Op nienw ; der wötde paler: Melt. Hoùà hoed! Hy gebfe eerladg-opsller vrootmen bede, Door middel van ’s Lands dierbren Held, De binnelandfche rust , êf buften ’ bands den vrede. (q) nan apen Juich Vegter! Jaieh! de paviër: Telt u nog by Zyn (diërbre fehattens - Eer zak hêfn’bloed ‘uit de je rennfhtten ' Eer hy eeù wetteloos beftier Daar Zieldwang zieh op dùufft beroemen, C Niet in zyt hatt’zâl haatlyk noemen; — Of fchoon de laffe vleizucht' fmaal’, „ Wy willen veel om goed, maar Heesen vey hiel firy- den. (Dus luidt der Bataviëten tâal) » Wy konnen van ons bl8&d, maar niet van Vryheid Gai La des & & av En VOV, AE Geen Vryheid, die het oe de gezag Beftrydt van wettige Ov’righeden; _Die ’t Recht balddadig durft’ eeh Die alles dóen en zeggen mag : Dus breekt men alle tugt en orde; Op dat de Vryheid woestheid worde, PCIE ne Neen: (q) De Akenfche Vrede 1748; CER KIA) Neen: zulk een vryheid blyv’ geweerd, Maar 'daar ’s Lahds-Ow’righeên. ’svolks vryheid zelf.be= waaren; En ’% volk ook zyne Vad'ren eert, Daar wordt ’t geluk betragt van Haardfteên en Altaaren, GP HA De Gun Hemel ! dat dit dierbaar. pand Altyd mooge ongefchonden blyven, Datze in de fchaauw der Vreê-Olyven Nog lang heur zegevaanen plant’! Dat door haar de achtb’re wetenfchappen Beftygen hooge glorietrappen ! Dat Willem, Neêrlands hoop en vreugd; Met moed en minzaamheid de Vryheid blyv’ bewaaken ; Zyn hart, gefierd met Vorftendeugd, Moet ’t zoet der liefde van het vrye Neérland fmaaken ! DP PA A Dan, dat ook Nederland den roem Der Edle Vryheid niet misbruike! Waar door het ’s Hemels wet ontduike, En Godbeftryding vryheid noem’. Die boosheid legge uw magt aan banden! Dat Godsdienst, Vryheid, Deugd de handen Te faamen ftrengelen; en ’t geluk Der Nederlanden meer dan ooit ten top doen ryzen ! Dan zal t Uw Goedheid , die het juk Verbrak,eeuw in eeuw uit, met dankb’re galmen pryzen. > In Grasmaand MDCCLXXIL, ta A kkk g | LYST (LXxXIVv) LYST per VERHANDELINGEN, Ap Ewaord op de vraag over de redenen en herftellinge der vallen in de zee-dyken; door B, NEBBENS, Capitein-Major der ftad Middelburg. — — — Bl. 1 Antwoord op dezelfde vraag ; door B. RENOU, in zyn leven Landmeter te Zierikzee, — ÓI js door C, DE KANe TER, ’s Lands Infpeêteur te Zierikzee, _ — O9 Hiftorifche Verhandeling over ’t kafteel van Rammekens; door j, ER MERINS, Secre- taris der {tad Vere, — — — 133 Onderzoek nopens het jaar, in ’ welke Lode- wyk, Koning van Germanie, aan den U- trechtfchen Bisfchop Hungerus de vryheid zyner kerke bevestigd hebbe; door H, vAN WIN, Penfiongris der ftad Briele, — 177 Een geneesmiddel tegen de vallende ziekte, ter beproevinge voorgefteld door j. oos- TERDYK SCHACHT, Medic, Profesfor te Utrecht, — — — — 271 Bericht aangaande verfcheiden zonderlinge Zee= Infeéten, gevomden aan de zee-wieren op het ftrand van ’t eiland Walcheren; door L. BOMME, Direteur van de Asfurantie- Compagnie te Middelburg. — — 283 Verhandeling over de Keizerlyke Snede; door D. H. GALLANDAT, ’s Lands Operateur Anat, Chir, & artis obft. Le&tor te Vüsfingen, 319 Vere (LEXXV) Verhandeling overde Gewyde Beurtgezangen ; door J. VAN IPEREN, Predikant te Vere, 358 Waarneming van een volkomen opftopping van water, en van eene hevige long-ont-= fteking, welke laatfte door eene van zelve voortkomende kwyling gelukkig en volko- men gered werdt; door A, P, NAHUYS, Med. Profesfor te Harderwyk. — __— 435 Waarneming van eene ontlasting van een aan- merkelyk aantal van water-blaazen door den afgang; door Derzelfden, — — 455 Bericht van het gebruik der Electriciteit in de genezing van lammigheid; door s. vAN NOOTEN, Jansz. Heelmeester te Amfterdam, 463 G. WINDIt Obfervatio Anatomica de admiran- do tumore eyftico, in thoracis cavitate, disfecto cadavere humano, reperto. Ontleedkundige waarneming van een ver" wonderenswaardig Beursgezwel, in de borstholligheid van een dood lichaam ge- vonden; door G. DE WIND, M.D. Ana- tom. Chir, & artis obft. Lector te Middel- burg; en vertaald door A. Muller, M. D. Schepen en Raad te Vlisfingen. — — 49L Waarneming wegens eene Longe-tering, door fteenftofte veroorzaakt; door 'y. VEIRACs Med. Dof, te Rotterdam. — — 505 Befchryving van eene allerzonderlingfte wan- ftallige Menfchen-vrucht; door j. LE ROY, Heelmeester te Middelburg. — — 520 Onderzoeking omtrent. de waare gedaante der Aarde; door j. F. HENNERT, Philof, Pro- fesfor te Utrecht, EE de — 529 Klk 3 Brief (LX XX VD) Brief van j. LE FRANCQ VAN BERKHEY,aan 7. Baster, over een hard gefchaald ey van een Zee-hoorn. Ti == Tk 576 | P. J. BERGIUS de Echite Semidigyna, nova planta fpecie ex America. Echites Semidigyna , een nieuwe foort van een Americaanfche plant, befchreven en afge- beeld door rp. 1. BERGIUS, Hitt, Nat, & Pharm. Profesfor te Stockholm, en vertaald door 7, W. Te Water. eel — — 583 Bericht van de keering van ’t water in een vy- ver; door Mr. D. RADERMACHER, Heer van Nieuwerkerke , Bewindhebber van de O. L.C. ter kamer Zeeland te Middelburg. — 592 Brief van y. BASTER, M.D. te Zierikzee, aan JF. W. Te Water, over den mislukten uitflag der Tarw-teeld , volgens het voorfchrift van den Heer Adiller, — ach — 597 Bericht wegens de miswyzing van het Com- pas door den donder ; medegedeeld door J-. TJEENK, Secretaris van ’t Zeeuwsch Genootfchap. — — — — ÓI5 De overgang van Venus over de zon, den 3 Juny 1769 te Philadelphia waargenomen; getrokken uit het Engelsch werk van JF. Ewing door P. BODDAERT, M.D. te Utrecht, — — — — 2617 Waarnemingen over de luchtsgefteldheid, en den gevallen regen te Zierikzee, in de jaa- ren 1770 en 1771; door J. BASTER. == Ó48 Meteorologifche waarnemingen , in ’t jaar 1770 te Vlisfingen gedaan door A, MULLER. — Ó5I DRUK- DRUKEFEILEN E N VERBETERINGEN. Bl. 307 reg. 14 —= 308 — 13 — 325 — 4 _ 328 5 — 330 =— IO — 336 — I5 — 339 — II _—_ 338 mt $ _Hiftorie. In het tweede deel. flaat overige lees voorigen —— uit te flaan — uitgeflagen —=.gebererd —- verbeterd — ziekte —= ziekten — twee eneen vierde duimen uitmake lees twee en een vierde, en die der andere twee en drie vierde duimen uitmake, —— als de —- äls naar de — wyking — werking —— het beletfel — het voornaame beletfel Jn het derde deel. Bl. LxIv reg. 20 flaat MAURITS lees MAURITZ Verhandelingen. Bl. 198 reg. 14 flaat Prium — Pruim —= 437 == 29 —— raakte —- geraakte == 445 =—= 2 === aanhoudendende — aanhoudende —= 445 —= 21 —— hoesten, —- hoest en JSO Ó — Extraêam —- Extraâum == 459 — 24 — Ontlasting == ontaarting A id E d La Dd 4 En jee hi Als haa ran bare. ie habe Heb An Beru Maps eb MD Es 4sbreke das aa anwa ZE stermteg namidt Blintiv oh apt ndr 2 pen ige a: oe esn end\ Dd Li ad Ar ids: ANTWOORDEN OP DE VA 7 An Gait o VOORGESTELD DOOR HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAP PEN TE VLISSINGEN S Welke zyn de redenen der meenigvuldige vallen of grondbraken in de zee-dyken;, wvoornamelyk die der Provincie Zeeland, en op welke wyze konnen dezelve best voor- gekomen, of, daar zynde, fpoedigst en migst kostbaar herfteld worden? DQ OO R BASTIAEN NEBBENS, Capitein- Major der Stad Middelburg, BARTHOLDUS RENOU, in zyn leven Landmeter te Zierikzee, CORNELIS pre KANTER, di Lands Infpetteur te Zierikzee; Aan welken de eerpryzen, door het Genoot- fchap, op den 20 September MDCCLXXI, zyn toege wezen, BER POM 57 hal " { ok PAN NAALOOWTVA | hik. aa 40 | dE aan Poawvaan Pan HOO azar20 “TAMDEKHATEW ALT TANIETOOH smaomieeldy AT uaa opiheusiesase sb ssnher do ngs ATM ushyaeaas oh ot orndeodonorg Ao dine «baslaoS safieord nb vh Ayhoragrsoow NOP 10de nangtoh oger haas ep Ry da wpd, Sarge wad Vp snah Somrrour mhaflesd mndtvoA Mgt a eo oa d es Ned PEARU UIA IT2Ag eVa gil venlo, kid 7 VOHL BUG OET AGP SRR GMR d d5Vol df HE d ij pe AATUAA 4 € 38 shi HE: keb RL Giek ha hd vedan dod roob «oost gh” ov ARÁ WES « LERJIMEM Fodenardel OL ooh go TpBadat ì | HIS IRL Bladz, 3 VERHANDELING Over de redenen der meenigvuldige vallen of grondbraken in de zee-dyken, voornamelyk die der Provincie Zeeland, en de wyze , waar op dezelve best voorgekomen, of, daar zynde, „Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld worden. D OQO OO R BASTIAEN NEBBENS SSSSSSSSISSHSS Ie ‚ by de eerfte opkomst van het Zeeuwsch Genootfchap der Weten- fchappen te Wlisfingen, deszelfs grond- flas gevestigd op dien regel, die de eer- fte der wetten, welke tot een rigtfnoer moesten verftrekken, uitmaakt, namer lyk, naast de hoogfte verheerlykinge van den alleen wyzen Gop, het gant- fche menschdom en vooral den Land- genooten voordeelig te wezen (a), geen a: m3 be _(@) Ziet Verhandelingen uitgegeven door het Zeewwsch Genootfchap , eerfte deel bl, XL, 4 B. NEBBENS OVER DE VALLEN uitgebreide . betooging “zal *er- noodig Zyn, om te doen opmerken, hoe zeer de betragting vän dien pryswaardigen regel, ookin „deze. opgegevene: vrage, doorftraalt; want dat, de meenigvuldige vallen, of grondbraken, in de zee-dy- ken, zeer nadeelige, en‚ voor de Pro- vincie Zeeland int byzonder, allerfcha- delykfte en drukkende gevolgen hebben, zal niemand, zoo ik vertrouwe , willen of kunnen tegenfpreken; maar veel lie- ver. met my inftemmen, dat de aanlei- ding en opwekking tot een naauwkeurig onderzoek naar de redenen van die mee- nigvuldige vallen, en de beste wyze om ze voortekomen , of fpoedigst en minst kostbaar te herftellen , zoo niet aan het gantfche menschdom, immers voorname- yk den Landgenooten voordeelig te wil- len wezen moet gerekend worden, — Te meer, daar men, zoo veel ik weet, over dat onderwerp, hoe zeer ons land in gemeen, en de Provincie van Zee- land in *tbyzonder, daar aan gelegen ZY » tot nog toe zeer weinig , of misfchien in ’*geheel niets, befchreven vindt. Waarom dan, ín zoo verre de voorge- melde grondflag en % doelwit van het Zeeuwsch Genootfchap niet alleen die Ü Maats SCENSDESZEE-DYKEN. 5 Maáatfchappye betreft , maar ookeen der voornaamfte” wetten «voor «het geheel menschdom is éen ieder dit voornaam doel behoort te betragten;, en het zelve beftendig moet zoeken te bereiken. … Uit zulke en andere geóorloofde grond- beginfelen heb ik derhalven onderno- men, by gelegenheid ‘der gemelde op- gegevene “vrage, myne’ gedagten ‘over dezelve medetedeelen, of ‘fomwyl dat geringe werk eenig nut dede, al was ‘tdan maar, dat meer verligten en kun- digen daar door opgewekt wierden ‚om het zelve te ‘verbeteren, en waar mede ik zelfs zoude vermeenen geen geringen dienst aan ons vaderland te hebben toe- gebragt, “Daar toe verleene de alleen wyze GOD Zynen gunftigen zegen! Om dan met. eenige orde in het ver- handelen ‘van ‚deze {toffe voorttegaan , en my teffens met bekortinge, zoo veel mogelyk tot de voren gemelde vrage van het Zeeuwsch Genootfchap te be- palen, zal ik dezelve, drieledig zynde, ook alzóo onderfcheidenlyk tragten te behandelen, met, od A 3 Eerst: Ó B. NEBBENS OVER“DE VALLEN „Eerst: te onderzoeken de redenen der meenigvuldige vallen. of grondbras ken in de zee-dyken, voorname- lyk die der Provincie: Zeeland ; Ten tweeden + op welke wyze dezelve „best konnen voorgekomen worden; ke 7 en derden: of, daar zynde, {poe „…digst en minst, kostbaar -herfteld worden, | nia f Dog alvöfens, zal ik „tot een onder: fcheiden begrip „wat men -door vallen of grondbraken‚-myns oordeels, te ver- {taan.hebbe, dezelve kortlyk, befchry; venen daar. by.opgeven, zoo veel mo, gelyk , alle. omftandigheden., „welke met, in, by en omtrent die vallen gewoonlyk verzeld, gaan, zoo ten opzigte,der-val- len zelve, als ten: aanzien der. plaatfen en fituatien , daar die vallen of-grondbra- ken gebeuren.— Waar nä, uit die op- gegevene algemeene aanmerkingen En waarnemingen , de gegrondheid ‚ of lie- ver de meeste. waarfchynlykheid van. de opgegevene’ féederien der meenigvuldige vallen, en myne ovefige voorftellen À he tje en IN DE ZEE- DYKEN, 9 behandelinge"der meer gemelde vraag, te ligter erfkorter zullen kùnnen worden opgemaakt, en op dezelve toegepast. Befchryving wat men door vallen of grondbraken werflaat. Het zyn die fchadelyke, en, meest- tyds zonder eenige voorteekens, onver- wagte en fchielyke wegvallingen van ge- heele vakken in de voor de zee liggende gronden, of meylanden, *t zy fchorren, onbegroesde flikken, of zandgronden, waar mede dikwils de zee-dyken in het tallu, ja tot in de kruin, en fomwylen geheel , in een ogenblik, met derzelver zate en voorfchreven voorgrond wegval- len, breken, en hunne plaats in meer- dere of mindere diepte veranderen „200 dat de polders en landen, voor of om- trent welke zoodanige vallen gebeuren, in meerder of minder gevaar van over- {trominge. gebragt worden „en zelfs fom- wylen daar door geheel komen te inun- 170 7 Mi LE € A 4 Al. 8 B, NEBBENS OVER DE VALLEN vadlgemeene „aanmerkingen en waarne- vobrdningen vande byzondere omflandig- „heden, die by, met „ in en omtrent de wallen, of grondbraken, gewoonlyk werzeld gaan, zoo ten opzigte wan to de. wallen zelve, als ten aanzien der __plaatfensen Áituatien, waar die val- len gebeuren, De vallen; of grondbraken, zyn, gelyk by de befchryvinge werdt gezegd, zeer. fehadelyk, en gefchieden, meest- yds zonder.eenige voorteekens, door- gaans onverwagt en op ’tallerfchielykst, “_p, De vallen gefchieden nietaltyd tef- fens, of te gelyk, dat is, alles wát on- derriynd of tot den val gefchikt en be- teid is, valt niet eensklaps weg, maar dikwils met ftukken en brokken , het ee- ne voor en het Andere ná, Egter pleegt het eerfte ftuk meestentyds op * fchie- lykst en onverwagtst weg te vallen, 708, De ‘kolken, of gróndgaten, door de vallen geformeerd, hebben meesten- deels {teile oevers of kanten, onregelmaä- tige figuren, en ook een. ongelyken grondflag. À 4. Dee IN DE ZEE-DYKEN. 9 4e Die kolken zyn doorgaans voor- zien van één of meer uitgangen, of get- ten, naar de diepte en het digstby gele- gen kanaal of vaarwater gaande, en in dezelve uitkomende, 5. Dezelve grondbraken- gefchieden veelal by laage ebben , in {til weder, met-aflandige winden, na gierftroom. 6. Zy hebben meest plaats , Daar fter- ke ftroomen;, of tye, langs en op de wal benen fchieten, of daar draaijingen en malingen van het tye, of zoo genaamd neer, gaan 3 Je Daàâr veel val. van water, namelyk hooge vloeden en laage ebben.plaats heb- ben, gelyk ook daar meer ebbe dan vloed gaat, a | | | … 8, Daar fteile oevers, en.diepe kanaa- len „ ofvaarwaters plaats hebben; «9: Daar de gronden. met doorgaande laagen vasten derry , kley ; of andere vas- te ftoffen, en daar onder losfen derry, Ípier, kwylzand, fchulpzand , of ande- te losfe ftoffen; famengefteld zyn. 10 B, NEBBENS OVER DE VALLEN 1o. Eindelyk, die vallen, of grond- braken, gebeuren zelden, daar- zware zeën of flag van water op de wal en oe- vers taan. 10 De voorgemelde algemeene aanmer- kingen, waarnemingen, en byzondere omftandigheden , in het eene geval meer- der en in het andere minder, naar mate der onderfcheidene gevallen en fituatien, door de ondervindinge geftaafd zynde, zullen ons dezelve „in: de behandelinge en oplosfinge der drieledige vraag, by toepasfinges,-merkelyk te ftade komen. > „Dus nu.in ’t algemeen gezegd hebben- de, wat men van ’t onderwerp dier vra- gen ste begrypen hebbe, en wat?er al met, in, by en omtrent het zelve ge- woonlyk verzeld gaat, zal ik te ligter kunnen overgaan tot -de byzondere be- handelinge‘ van het eerfle lid der vrage, te weten, welke zyn de redenen der mee- nigvuldige vallen, of: grondbraken, in de zee-dykèn:s voornamelyk die der Provincie Zeeland) » egbers | 9 Hier in zal-ik deze orde houden; dat ik eerstrin’bgemeen de meest hee hik „or Á y- IN DE ZEE-DYKEN.” … ÏI lyke redenen van de vallen en’ grondbra= ken” zal opgeven (ik zegge, de meest waarfchynlyke redenen , om dat een on- wraakbaar , -wiskunftig en zeker betoog in dezen niet‘wel mogelyk is; want wie tog heeft den bodem der zee doorwan- deld „en wie kent volkomen de ingewan- den der aarde?) en. dan zal ik -aantoo- nen de voorname redenen, waarom die grondbrakenzook in de Provincie Zeer tande by zonderlyk; plaats hebben. >Met opzigvvan:de algemeene oorza- kem en redenen‘der vallen in de zee-dy- Ren szegoe ilena mA € Eerftelyk » -dat ‘het eene waarheid is, die niemand onbekend kan zyn, en door het getuigenis van verfcheiden fchryve- ten geftaafd wordt, dat het aardryk tot eenvzeer verregaande diepte „>en zelfs Zóowverre ons de boor en gravers zulks hebben konnen leeren, op veele plaatfen isofamengefteld' uit-beddinger van zeer onderfcheiden* foort van ftoffen, als koorn-aarde, favel, kley, wasten en los- {en derry, fpier, zand; fchelpzand, kwylzand, en -meenigvuldige “andere foorten. meer , zeer onregelmatig, op de eener pläats dus, en op de andere plaats Ji fem): ZOO » 12 B. NEBBENS OVER DE VALLEN zoo, hier met ftrooken, aders, liemeh; of fcheen, en aldaar met doorgaande eenigzins regelmatige laagen, Menvzie, ten bewyze van dien, alleen , om niet een meenigte- andere. op-te geven; die vermaarde gravinge en putte Zmfter- dam, waar in men, op een diepte van 232 voeten, meer dan twintig malen on- derfcheidene beddingen en gronden ont- moette, „Ook kunnen „ter bekortinge zoo voor dit, als ’t volgende „ons tot bewyzen ftrekken, onder andere, de zeer naauwkeurige opgave, en proeven van den zeer voortreffelyken Heere J. LE FRANCQ VAN BERKHEY; In Zy- ne Natuurlyke Hiftorie wan Holland. Ten tweeden : even bekend en ontegen- zeggelyk is het, dat die, en andere on- der{cheidene foorten van ftoffen ‚waar uit de beddingen der gronden zynofa= mengêfteld;-en beftaan ,: ook zeer onder- Ícheiden: zyn, in haar houdinge, met; en omtrent het water; dat is, dat‚hetee- ne foort-van ftoffe. meerder en-eerder vatbaar en: vloeibaar, en dus tot ver- plaatfinge, door en‚met het water „ be- kwamer isen wordt dan: hetandere; ge- tyk by-voorbeeld „ het fpier, kwyl-en OON fchulp- IN DE ZEE“DYKEN. 13 fchulpzand minder het water, in des- zelfs vloeibaar of verplaatsbaar maken- de kragt, en wryvinge, kan wederftaan, dan de vaste derry , of kley-ftoffen. Gelyk al mede, ten derden: genoegzaam zeker is, dat de aardkloot, immers zy- ne by ons, tot ons oogmerk in dezen, ig genoeg bekende oppervlakte, op veele plaatfen als doorflingerd is met wa- ter-aders, en wellen, die, naar ons be- grip onregelmatig, niet alleen perpendi- eulaîr, ten opzigte van onzen ftand, maar ook fchuins en horifontaal, door denzelven heen loopen, en welke waar- fchynelyk moeten geformeerd zyn, en worden, door buizen of aders, uit los- fer en meer doorlatende ftoffen beftaan- de, dan de ter zyden en rondfom liggen- de gronden zyn. Hier toe {trekke ten preuve de daag- lykfe ondervinding der gravers: Waar van anders, die dikwils gebeu- rende fchielyke opberftingen van zulke water-aders, die men wederom kan floppen, en ter zyde dieper graven, zonder water te krygen, en welke aders, by afftekinge , wanneer zy fchuins of Gorifontaal loopen, door den toevloed van I4 B. NEBBENS OVER DE VALLEN van water uit dezelve, de in zig hebben- de ftoffe ontloozen , en als een opene buis, of pyp van een fontein, zig vertoonen in mindere, of, meerdere. grootte, of wydte? Waar van anders , die zoete aders en bronnen uit zoute gronden, ja door het zout water heen, op ftranden, fchorren en flikken, of zoute aders uit anderzins zoete gronden, waar door , by ontfprin- ging, veel drinkensputten bedorven wor- den; die, zoo als de eenvoudige land- man zelf weet, dikwils weder goed te maken zyn, door die zoute, of bittere aders en wellen te {toppen , en met zand te beleggen ?— Verzekerde niet Ce/ar zyne krygslieden, dat ’er op de oevers der Egyptifche ftranden zoete water- wellen waren? is Ariftoteles onbewust geweest, van zulk zoet water uit zoute gronden? fpreekt Pliniys niet van zoet water aan ftranden? Waar van anders dat onderfcheid van zoete, zoute, en bittere wellen of aders, naastby den anderen gelegen; of wel op-eenen kleinen afitand te gelyk ontfpringende 2 Waar van de onderfcheidene diepte, eer men:water krygt, op de eene plaats hd IN DE ZEE-DYKEN, 15 zes, op de andere twintig, minderen meerder voeten, ja tot een ontfaggelyke diepte, waar van men meer dan één voorbeeld heeft? Ís niet, volgens getuigenis, zekere put op de Veluwe 135 voeten diep? Wat is anders de reden, dat, (zoo als geloofwaardigen getuigen) de putten met zoet water, op ’t Eiland Urk, ryzen en dalen, naar mate de Rivier de 7sfef, verre van daar, beneden Campen, uif- komende, daalt of zwelt 2 Waar door klimt en daalt de beroemde gat van hoog Elten niet, naar mate van et ryzen of dalen van den daar digt voorby {troomenden Rhyn, maar inge- volge den toeftand der Maze, die 4 uu- ren van dezelve voorby de {tad Grave heenftroomt, zoo niet de water-aders, die dien put fourneren, gemeenfchap hebben met de ver afgelegene Maze, en niet met den digtby liggenden Rhyn? Is het zoo genaamd fonteintje te Ber- gen op den Zoom alleen door kunst ge: maakt, of helpt de Natuur, door aders, het-zoet water op den zouten oever in {trand uitborrelen ? Waar komt het zoete water anders als door zulke aders, of buizen en eek hek len, 16 B. NEBBENS- OVER DE VALLEN len , in de fchaap-ftellen „die in Zeeland en elders, in de dagelyks met zout wa- ter overftroomd, en. dus doorweekt zynde zoute fchorren „gegraven zyn, tot drinken voor het op de fchorren wei- dende vee? Bene’ ob d Waar van anders die zeldzame put, te Colynsplaat , welks water zoet genoeg is, om bier te brouwen, zoo als men het daar toe gebruikt, onaangezien het met hooge vloeden en laage ebben van de tusfchen Zierikzee en Colynsplaat {troomende Oosterfchelde, ryst en-daalt, zonder dat zulk een verfchynfel zig aan andere naby gelegene putten vertoont? Men denke ook op die bekende putten in Walcheren, Zuidbeweland, en ande- re Zeeuwfche Eilanden: trouwens zoo- danige verfchynfels zyn niet zeldzaam, byzonder in de Provincie Zeeland, waar- om ’t dan overbodig zoude wezen, zig met de byzondere opgaven derzelver langer bezig te houden. Alleen teeke- ne ik hier, met een-woord, nog-maar aan; waar van anders die: zoete „water- aders, daar die rondfom met de-zoute Noord-zee befpoeld wordende Provincie van Zeeland zoo merkelyk mede „geze- gend is 2 a8 : zoob el Ein- IN DE ZEE-DYKEN,: 17 Eindelyk, tenwierden: heb ik , tot myn onderwerp noodig, aan te merken, hoe onze Aard-kloot, de Nederlanden, ons Vaderland, en iedere Provincie van de- zelve in ’*tbyzonder, de eene min en de andere meer, als doorfneden is met zeën, rivieren, kanaalen, en vaarwa- „ters, waar van door veele fterke {troo- men, ebben en vloeden, draaijingen , malingen of neeren, langs fteile oevers, heen fchieten; het welke, zoo ’k ver- trouw, geen bewys vereischt, als zyn- de zulks by ieder bewoonder, byzon- der van ons Vaderland , immers zoo ver- re in dezen tot ons oogmerk dienftig is, genoegzaam bekend , behalven meenigte getuigenisfen van bekende fchryveren. Al het vorengemelde genoeg , dog ook teffens noodig zynde, tot bevorderinge van myn oogmerk, zal ik, tot afdoe- ninge myner taak, ter beantwoordinge van het eerfte lid des eerften deels der meergemelde vrage overgaan, en uit de applicatie. van het hier voren ter neder- geftelde, en‚ zoo ikmeen, genoegzaam bewezene, opgeven de meest waarfchy- nelyke redenen der meenigvuldige val- len, of grondbraken , in de zee-dyken, All, DEEL. B Ik 18 B. NEBBENS OVER DE VALLEN Ik begrype dan, dat die redenen te vinden zyn en afgeleid moeten worden; Ten eerften: in het famenftel van het aardryk, en deszelfs beddingen, uit ver- fcheidene foorten van ftoffen ; Jen tweeden: uit de wellen, buizen, of aders, die zeker uit meerder doorla- tende ftoffen moeten beftaan ; En ten derden: uit de zeën, rivieren, kanaalen, vaarwaters, en voorname- lyk derzelver fterke ftroomen, of tyen, ebben en vloeden, draaijingen-, malin- gen of neeren, langs en op fteile oe- vers plaats hebbende ; — En daar uit redeneer ik in dezer voe: ge: Is *t Aardryk zoodanig famengefteld , gelyk het is, dat daar in op fommige plaatfen, als met ftrooken, fcheên, en liemen ; op andere. weder, doorgaande, en eenigzins regelmatige laagen of bed- dingen van onderfcheidene, min en meerder tegen de vloejbaarheid en tot vervoeringe bekwaam makende kragt van ’t water beftaanbaareftoffen, gevon- den worden ;—- en worden die laagen en bedden van onderfcheidene ftoffen , door’ fteil worden, of zyn, van de oevers der zeën, rivieren, kanaalen of vaar- eik \ Wa IN DE'ZEE-DYKEN. 19 waters, bloot gefteld aan de fchuuringe, wryvinge, losmakinge en vervoeringe, door den fterken ftroom of tye van vloed en ebbe, die, op en langs die fteile oe- vers, door die rivieren, ‘kanaalen, of väarwâters heen ftroomen;5— wyders;, worden aari zoodanige los-, vloej-, en vervoerbaafmakinge, door het afnemen der oevers, ook bloot gefteld de meer= der doorlatende, en dus ligt vervoerbaar wordende ftoffen, waar uit de buizen der " water-aders, of wellen, by myn tweede byzondere aanmerkinge geroemd , meer dan waarfchynelyk beftaan, en zyn g#- formeerd;— zoo kanik’, by gevolgtrek- king uit het vorengemelde, en'by verge- lykinge met de opgegevene algemeene aanmerkingen, waarnemingen ‚en byzon- dere omftandigheden, de redenen der vallen of grondbraken, en “werkingen daär toe, dus begrypen te zyn;— Dat het water, tegen zoodanige oe: vers, door fterke ftroomen, fchuurende eni’wryvende, de openliggende losfe, en méest aan haar’ losmakendé eigenfchap gehoorzamende'ftoffen los, en vlóejbaar maakt, uitlokt, en ‘door den fterken {troom verplaatst; en’‘medevoert ;— waar toe de vloed’, de draaïjingen’ en B 2 ma- 20 B. NEBBENS OVER DE VALLEN malingen , of zoo genaamde neer, wel meest en eerst het hunne bybrengen in los maken der ftoffen , en de ebbe meest doet tot de wegvoeringe der losgemaak- te ftoffen; en in dat gevoelen worde ik byzonder geftaafd , door de gewoone re- gels, en middelen, die men ter verdie- pinge van kanaalen, of vaarwaters, by de hand neemt; waar mede men, im- mers meesttyds, best flaagt, als men meerder ebbe dan vloed door zoodanig vaarwater kan brengen, om dat, in zulk - geval , de losmaking der ftoffe niet genoeg tot deze bewerkinge zoude zyn, alsde ftoffe zelf niet weggevoerd wierde; en hier toe zullen met opzigt tot de vallen, ook myne hier voren opgegevene 6, 7, en 8 bevindelyke aanmerkingen en waar- nemingen ten bewyze trekken ; — Dat alverder, door die uitlokkinge en wegvoeringe der ftoffen , een ondermy- ning veroorzaakt wordt; namelyk op zulke plaatfen daar de grond, of bed- den, zoo als ik te voren zeide, met on- derfcheidene laagen van meerder en min- der voor de vloejbaarwording vatbaar zynde ftoffen is: voorzien; want daar geen andere als eenfoortige , ’t zy losfe of vaste ftoffen , te vinden zyn, in de IN/DE ZEE-DYKEN,. … 21 de “oever-in zoodanigen geval, name- lyk daar de-ftroom tot -wegvoeringe en afnemen geneigd is, meesttyds geheel , of gelykelyk af, dat is, zonder groote ondermyninge: dog , by voorbeeld „daar de grond , of. beddingen, famengefteld is uit kooren-aarde, favel, zand, kley, en vasten derry, en daar onder losíe derry , fpier „ kwyl-,„los-, of fchelpzand „ zoo als dikwils gebeurt, en de losfe der- Ty; fpier, kwyl-, los-, of fchelpzand werden, in voegen als voren is gezegd, uitgelokt en weg gevoerdszoo is het klaar te begrypen , dat de vâste derry, kley , of andere vaste ftoffen, 'dls meerder te- genftand biedende, tegen de los- en vloej- baarwordinge, blyft hangen, en als ’ ware een wulft of kelder formeert; wel- ke welligt, door de ftrooken, of fchéen van meerderen tegenftand biedende ftof- fe, die door de meerdere losfe {toffe on- der gezegde vasten derry, of kley heen loopen „als door pilaren werden onder- fteund, en smede tegen de vloejbaarma- kinge, «en wryvinge-van het water bly- ven wederftand bieden ;— - * „ Oeffenende dat water en tye te minder zyn kragt, en wryvinge, op dat wulft, met zyn fteunfels, naar maate het zelve B 3 wa 22 B, NEBBENS OVER DE VALLEN water minder tegenftand van zyn meer gezeggelyke of eerder vloejbaar worden- de ftoffe vindt, “en dus ondertusfchen voortgaat met die ondermyninge, en uit- lokkingen-der ftoffen , tot dat het vacuum of kelder te groot en wyd, die ftaanders of pilaren eindelyk, door -geduurig wry- ven; en kabbelen, mede ‘afgefchaafd., ente zwak wordende , om het voorfchre- ven wulft langer te onderfchraagen; of ook wel, dat die ondermyninge zoo ver- re,en verder gaat, alsde vaste {toffe , het zy derry „kley-of andere, die’t voorf, wulft uitmaaktsdtrekt, en dus alles da- gelyks verzwakkende, ten laatften dat wulft niet meer alleen door zyn eigen krast kan taande blyven, maar ook door behulp en onderftand van het wa- ter, dat dezen kelder vervult, werdt ge- dragen; welk water, door de drukkin- gen van ’tboven water , genoegzaamen wederftand biedt tegen de natuurlyke neiginge, en eigen zwaarte van het nu verzwakte en nederwaarts neigende wulft, tot dat eindelyk meesttyds eerst een hoog giertye als ’t ware dedaatfte hand aan deze ondermyninge legt, en door losmakinge en uitlokkinge, met een af- landigen wind, te beter bevordert, dat een IN/DE ZEE-DYKEN. 23 een-laage ebbe „die den meesten tyd op hooge giertyen volgt, dat water ,en dus zyn kragt, vermindert, en vervolgens de- noodige hoeveelheid-der persfinge in evenwigt met de drukkinge van het wig- tige en anders nu nietmeer genoeg on- derfteund- wordende wulft te kort fchiet , waar door dan dat wulft door zyn eigen zwaarte , zy geheel , of fomwylen ge- deeltelyk, als op fommige plaatfen , nog door zwakke fteunders , of ook wel door ingeftorte „bonken en brokken onder- fteund wordende, inftort, en die zoo fchadelyke en dikwils met geheele over- ftroominge dreigende vallen, of grond- braken, veroorzaakt; — En deze wyze van werkingen, met zyn gevolgen, wordt in ’t byzonder ge- {taafd, en-komt zeer wel overeen met myne-hier voren opgegevene 1,2, 3, 5 en g-bevindelyke aanmerkingen, en waarnemingen der byzondere omftan- digheden, die-met, in, by , en omtrent zoodanige vallen, of grondbraken, ge- woonlyk verzeld gaan, ‚Dan my dunkt, hier wordt my een tegenfpraak gedaan; Dat, namelyk , zoodanige vallen, of _B4 grond- 24 B. NEBBENS OVER DE VALLEN grondbraken , fomwylen hunne voor- naamfte wydte en breedte hebben eenen geheelen afftand van den oever en ka- naal, of vaarwater , en dat dus de bloot- ligging der onderfcheidene ftoffen van de beddingen of grond, door de affcha- vinge en uitlokkinge der oevers, daar van geen oorzaak kunnen zyn, Dog wie heeft niet opgemerkt, dat, zoo als hier voren is gezegd, het aard- ryk niet alleen met reguliere laagen , van onderfcheidene ftoffen famengefteld is , maar ook liemen , ftrooken , of fcheen, van die verfchillende ftoffe in zig heeft, en dat dus zeerligt zoo een lieme, ftrook , of fchee van ligt verplaatsbare toffe, tot een verre gaande diepte, en uitgeftrekt- heid, horifontaal, of fchuins kan uitge- lokt worden, tot daar dat tot ondermy- ninge geneigd en wegvoerende water een vollen voorraad van losfe en weinig we- derftand biedende {toffe vindt, dat dan door het zelve water, langs het eerstge- maakte kanaal, of uitgang, wordt uitge- lokt en weggevoerd, — Trouwens wat behoeft men tot die uitwerkinge zulke liemen, ftrooken of fcheên van onderfcheidene, en ligt weg te voeren ftoffe; zyn niet onze hier vo- ren IN DE ZEE-DYKEN:'’ 25 ren opgegeverie en genoegzaam beweze- ne aders, wellen, en buizen, waar me- de de grond als doorflingerd is , daar toe genoegzaam? kunnen, de losfe en meerder doorlatende ftoffen uit dezelve uitgelokt zynde, die ontledigde buizen niet ligt dienen tot kanaalen, geulen, en uitgangen van ligtere, en door het wa- ter los en vloejbaar gemaakt zynde ftof- fen? kan zulks niet een geheele diftantie van den oever ingekropen zyn? wie weet niet, wat uitwerkinge men van die natuur, door zoogers in fluizen of fchoeiwerken, ziet en ontdekt? hoe worden fomwylen geheele ondermynin- gen en kelders uitgevoerd, en gemaakt door enkele reeten, kwartgaten of ande: re kleine openingen in de fchoeijingen of aanflag? wat kelder of ondermyninge moet zoodanige zooger, dikwils door eenen onzigtbaren en kleinen uitgang, formeren, daar een geheele (luis, of an- der werk, door inftort „ of uitfpoelt, waar van voorbeelden genoeg voor han- den zyn@— Or | En hier in worde ik niet weinig ge- ftaafd, en als * ware bevestigd, door en met myne 4 hier voren opgegevene algemeene bevindelyke ganmerkinge en | B 5 waar: 26 B. NEBBENS OVER DE VALLEN waarneminge ; want waar van anders die geul, die uitgang naar de diepte, die men, ik durf bynazeggen, altyd by val- len of grondbraken vindt, en die zeker- lyk zyn de pasfagie der uitgelokte, en vervoerd wordende ftoffe, ; _ Wyders zal uit het bygebragte ver- der ligtelyk kunnen worden opgemaakt, hoe die vallen, of grondbraken , zoo als by de befchryvinge en 1 ondervindely- ke algemeeneaanmerkinge werdt gezegd, ten uiterften fchadelyk, meesttyds zon- der eenige. voorteekens, doorgaans on- verwagt en opt allerfchielykst gefchie- den;—= «als mede hoe dezelve vallen, of grondbraken, zoo als de 2 algemee- ne aanmerkinge zegt, niet der teffens, of te gelyk , wegvallen, maar dikwils met ftukken en brokken, die of op zwakke fteunders, of op de ingevallene brokken en bonken, blyven hangen, en nu de ee- ne, «en dan de andere wegvallen; — Gelyk ook:hoede kolken of grondgaten, door vallen of grondbraken geformeerd, meesttyds fteile oevers „ of kanten niet alleen , maar zelfs ondermynde zyden, en oevers hebben, ook van onregelma- tige figuren zyn, en ongelyken ens ed CIN DE ZEEFDYKEN, 27 hebben, die geformeerd is,of door onre- gelmatige uitlokkinge, of ‚dat meer waarfchynelyk is „door het ingevallen wulft, brokken en bonken van het zel- ve; welken ongefchikten.grond, bonken en-brokken, men doorgaans zal bevin- den tezyn van een zeer vaste, en harde kley , of-derry ftoffe;,— dat dan al we- der niet weinig dient tot ftavinge van myn opgegeven. wulft, of-ondermynin= ge, en redenen en-wyze van werkinge, behalven dat niets zekerder is, dan dat zoodanige holligheid, of kelder, voor den val, of grondbraak , moet plaats. ge- hadt;hebben, want waar anders gaat de weggevallen. dyk, of voorgrond, fom- wylento: een ontfaggelyke diepte heen? wie-weet niet, dat ’er geen plaatsveran- deringe van lichamen , zonder openinge, te begrypen zy? — Of zyn die kel- ders, in een ontfaggelyke diepte, van alle tyden geweest, die nu, door ‘teen of ander toeval inftorten, en de vallen of-grondbraken veroorzaken? hoe zou- de «dat mogelyk zyn, in uit de diepte opgewasfen gronden, daar nogtans de meeste vallen in gebeuren? Waarom vindt men dan zulke kolken en kelders niet inde bedykte landen, by diep gra- … ven 28 B. NEBBENS OVER DE VALLEN ven of heijen van palen ?—- “Waar van dan die geulen en uitgangen, die klaar- blykelyk den weg der uitgevoerde ftoffe aanduiden, zoo als by myne 4 waarne- minge, en aanmerkinge wordt gezegd? Waarom vindt men die. dan genoeg- zaam alleen, daar fterke ftroom door diepe kanaalen, en daar fteile oevers plaats hebben? — En eindelyk, waar- om vindt men die dan niet meest, daar zwaare zeën en flag van water den grond en oever. meest beuken , en drukken; maar dat, als zoodanige kelders ‚en wulf- ten-ter neder persfen , het tegendeel van dien, volgens myne g algemeene onder- vindelyke aanmerkinge , vastgaat? — Waar van «de redenen, waarom men weinig. of geen der zoodanige vallen of grondbraken heeft, daar zwaare zeên of flag van water ftaat, zeer vermoede- lyk zyn, om dat zoodanig geweld van het water de vorengeftelde oorzaken, zoetvloejende . uitlokkingen , en onder- myningen , niet duldt, of zig niet te vre- den houdt met de meest vloejbaarfte of losfe {toffe alleen weg te flepen, maar veel eer, wierdt deszelfs kragt niet be- teugeld, of liever de grond en oever ge- noegzaam beveiligd , en beharnast, alles ZOU IN DE ZEE-DYKEN. 29 zoude weghaalen;, als hebbende kragt genoeg, zoo wel over de vastere, als losfere ftoffen, en dus alle ondermynin- ge en kanaalen belet, en te fchielyk doet opberften ; waar by nog komt, dat aan wateringen, daar zoodanige zwaare ze- En; of flag van water plaats hebben, doorgaans de oevers en grond zwaar be- last, en met geftek, en paalwerken be- heid worden, met fteen en zoo veel doenlyk met beflag, en rysbarmen. ge- harnast, en met matwerken gefloten ge- houden worden, î Tot de verdere toepasfinge der alge- meene aanmerkingen, opzigtelyk tot de beantwoordirige van dit eerfte lid der vraag, zal wel ligtelyk kunnen dienen, het geen ter beantwoordinge van het vol- gende wordt ter neder gefteld, Ziet daar, zoo’k meen genoeg gezegd tot voldoeninge aan myn taak, ter beant- woordinge van het eerfte lid deseertften deels der vrage, wegens de rede- nen van de meenigvuldige vallen en grondbraken in de zee-dyken; waar- om ik voortvare ter behandelinge van het ander lid van ’teerfte deel der vra- ge , 30 B. NEBBENS OVER DE VALLEN ge, belangende de redenen der meenig- vuldige vallen en grondbraken byzon- derlyk in de zee-dyken der Provincie Zeeland. | | Hier omtrent zal voor my, zoo ’k meen, het zwáarfte werk afgedaan zyn, en alleen nog maar overfchieten’ te. toonen, dat de, by het vorige eerfte lid, opgegevene redenen, en oorzaaken van de meenigvuldige vallen: of grond- braken in de zee-dyken ‘over %t alge- meen , voornamelyk in de Provincie Zee Jand plaats hebben. En daar in zal ik denzelven voet, en orde als te voren, houdende, by ge- volgtrekkingen uit het waare famenttel, en vergelykinge met de ondervindinge;, dus redeneren: Zyn de redenen dier meenigvuldige vallen en-grondbraken te vinden in de famenftelling der gronden en beddingen uit onderfcheidene foorten-van {toffen, en plaatfinge der zelver; als mede in de het aardryk doorflingerende aders, wel- len, of waterbuizen ; en eindelyk-in de zeën, rivieren, vaarwaters, en kanaa- len, waar’door {terke ftroomen; vloed en CIN DE ZEE-DYKEN, … 3t en ebbe, draaijingen, malingen: of neer; op en langs fteile oevers heen: fchieten; en hunne werkingen doen, alles; gelyk hier voren in breede wordt gezegd en getoond is; | p Wie weet niet, dat de gronden van de Provincie Zeeland voornamelyk. fas mengesteld zyn uit zoodanige- onder: fcheidene foorten van ftoffen? men vra. ge zulks aldaar den eenvoudigften. land. man: een gemeen arbeider zal ons zeg. gen, dat men aldaar vinde koorn-aarde, favel, kley, zand , vaste of losfe derry, als mede fpier , waarin men fomwylen eén ftoktot 8 à ro voeten lengte, met een enkelde manskragt, op zyn einde kan fteken; hy zal ons ook onderrigten, dat die onderfcheidene foorten van gronden zeer onregelmatig, op fommmige plaat- fen met {trooken, liemen, of fcheén à door het aardryk heenloopen, in meer- dere of mindere dikte en diepte, en op andere plaatfen als met regelmatige laa- gen op malkanderen fchynen- gepakt te zyn, ‘Trouwens volgens natuurkundige regels, zyn alle nieuw opgewasfene, en als uitde diepte der zee hervoortgekomee ne gronden met beddingen en laagenvan ons 32 B, NEBBENS OVER DE VALLEN onderfcheidene ftoffe, *t zy regelmatig of niet, famengefteld, om dat, het water geriegen zynde tot ontlastinge van zyne medegevoerde ftoffen , die ftoffen, ieder in haar foort, naar haare zwaarte, zi by den anderen voegen, en als gelskelnk zakken, namelyk in haarrang , als eerst de zwaarfte, en dan vervolgens de min zwaardere, Wie weet niet, dat de gronden van de Provincie Zeeland. als doorflingerd zyn met zoute; en zoete water-aders, bui- zen of wellen, die niet alleen perpendi- culair, maar ook fchuins, en Aorifon- taal, het aardryk doorkruisfen , en wel- ke zekerlyk uit meer doorlatende ftoffen moeten geformeerd zyn, zoo.als hier vo- ren is gezegd ? Bewyzen hier van zyn de meenigvuldige daaglykfche gevallen van ontfpringende water-aders , zoo … van zoet- als zout-water: ieder boer, ieder ar- beider, in die Provincie, zullen geheele aantallen van toevallige proeven, en on- dervindingen daar van opgeven. Ieder metfelaar, of gravers van fteen- of wel-putten, zullen ons zulks, met velerleie omftandigheden daarby , vertel - len, en naar waarheid bevestigen, waar | van IN DE ZEE-DYKEN. 33 van hier voren reeds eenige plaatfen zyn aangehaald, en welke te overbekend zyn, dan zig hier mede langer op te houden. Wie kan ontkennen, dat de opnoe- ming der Zeeuwfche Eilanden al preu- ven genoeg uitlevere, dat die Provincie voornamelyk als doorfneden is met ze- En, diepe rivieren, vaarwaters en ka- naalen ? Wie is aldaar vreemdeling genoeg, om niet te weten, dat voornamelyk, in verfcheiderre van die zeën, diepe ri- vieren, vaarwaters en kanaalen, zeer fterke ftroomen, uit de digtby gelegene Noordzee aangevoerd, veel val van wa- ter, dat is hooge vloeden, en laage eb- ben, draaijingen, malingen ofneer, langs fteile oevers, dagelyks heen en weder {trroomen, en plaats hebben ? En dus wie zal my weigeren in te {temmen , dat daar de oorzaaken voor- naam en meerder zyn, ook de gewrog- ten, of uitwerkingen, voornaam en meerder moeten zyn? Bevestigen de meenigvuldige vallen * Il, DEEL C en 34 B. NEBBENS OVER DE VALLEN en dykbraken in de Provincie, Zeeland, in tegenftellinge van eenig ander land of Provincie, zulks niet? Komt aan, laaten wy eens, op de op- gegevene redenen, van al het omtrent die vallen en dykbraken hier voren ge- zegde de proef op de fom maken, en uit de plaatfen in die Provincie, alwaar die vallen en grondbraaken niet, en al gevonden worden, redenkavelen. Vindt men die vallen of grondbraken wel in zoogenaamde Goefe diep, in Welfingen, aan de Zuidwateringe in Walcheren, en meer andere foortgelyke vaarwaters en oevers ? Immers neen. En waarom niet, zoo wel als in vroe- ger tyd? toen by voorbeeld de Zuidwa- teringe en meer andere plaatfen zeer aan foortgelyke vallen en grondbraken on- derworpen zyn geweest, daar men aan de Zuidwatering federt het jaar 1745, en dus federt 25 à 26 jaar, niet eene val of grondbraak heeft gehadt. De reden hier van zal wezen, datmen aldaar nu niet meer zulke fterke ftroo- men of tye van vloed en ebbe, als mede afnemende en fteile oevers heeft, die de ligt vloejbaare, en ras tot vervoeringe vat- IN DE ZEE-DYKEN. 35 vatbaar zynde, ftoffen onder den vasten derry , of kley-grond , aan de losmakin- ge en wegvoeringe door vloed en ebbe, op en langs fteile oevers , bloot ftellen, gelyk ten tyde , toen diep geladen fche- pen, met eer ontfaggelyken fterken vloed, en nog fterker ebbe, digt by, en kort onder, en langs verfchrikkely- ke fteile oevers, heen ftevenden , toen meenigvuldige neeren, door verkeerde wyzen van werken (zonder egter hier me- dede kundigheid der diretie des tyds te kort te doen, want wie werkte ooit, op zee-oevers , eenig werk van die natuur, met een allezins wiskunftige verzekerin- ge van goêd effet?) meenigte vallen ver- oorzaakten ; waar toe ten preuve ftrek- ken die des tyds dikwils herhaalde in- Jpettien , by gelegenheid van meenigvul- dige vallen en grondbraken, die verle- genheden, die vreeze voor wegvallinge van den geheelen dyk; gedenkteekenen daar van zyn de inlagen en agter- of waarborg-dyken, welke aldaar nog te vinden zyn, en byzonder het kadykje by de oostelykfte fluitinge der inlage, welk kadykje, volgens berigten, in ’ jaar 1678 door borgers en boeren, uit enkele vrees van geheele inundatie door Ga grond- 36 B. NEBBENS OVER DE VALLEN grondbraken, werdt gelegd, en eigen- handig gemaakt; dog die nu al mede niet verder (GODE zy lof!) van nut zyn, behalven om de nagedagtenis van het plaats gehad hebbende gevaar, ook door vallen en dykbraken, te bewaren, Ondertusfchen zal ik by deze gele- genheid zeggen, en aanmerken, dat de oorzaak dezer veranderinge, en verloop der ftroomen en tyen met derzelver uit- werkingen, een gantsch ander onder- werp tot onderzoek is, en misfchien ee- ne niet minder nuttige vraag voor de Provincie Zeeland, zoude uitleveren; dog dit in ’tvoorbygaan. Vindt men zulke vallen of ‘grondbra: ken wel aan den door zwaare zeën, en harden flag van water gefolterd , en ge- beukt wordenden Westcappelfen dyk? Immers neen. En waarom niet? de reden daar van is uit het reeds gezegde gemakkelyk op te maken. Zyn niet de meeste plaatfen, alwaar men die fchadelyke vallen en grondbra- ken in de Provincie Zeeland thans moet ondergaan, de eilanden van Schouwen , Duiveland, Zuid- en Noordbeveland, ge- lyk ook eenigzins aan de Noordzyde van IN DE ZEE-DYKEN. 37 van Walcheren, tusfchen de ftad Veere en * Fors den Haak? heeft men niet aan Burgt, aan den Zuidhoek by Zierikzee, aan Duiveland, aan Zype, aan Ouwe- lecg of West-Orifande , aan Oud-Noord- Beveland, en aan Ellewoutsdyk, fterke ftroomen of tyen, op en kort onder de wal? vindt men daar niet hooge opgaan- de vloeden, en laage en meer fterk ne- dergaande ebben, afnemende en fteile oevers, draaijingen, en malingen of nee- ren? laten zig daar niet diepe kanaalen, en vaarwaters, door peilen, ontdekken en bevaren? meent men niet, dat men daar, als opgewasfene gronden , zoo veel als elders, den grond famengefteld vindt uit onderfcheidene foorten van ftoffen, op de eene plaats irregulier , op d’ ande- re plaats meer regelmatig, met laagen fa- mengefteld, en alsop één gepakt? vindt men niet, dat aldaar de fterke ftroom, of tye, de draaijingen en malingen, op de eene plaats, kragt en werkinge oef- fenen tot de geheele weg-, of afneemin- ge van den voorgrond, en op de andere, daar het water op gelyke wyze woelt, tot ondermyninge, vallen en grond- braak? bevindt men in de vallen of grond- braken aldaar, niet doorgaans, in meer- “ C 3 der 38 B. NEBBENS OVER DE VALLEN der of minder mate, na gelang van de omftandigheden, en fituatien, de hier voren opgegevene ondervindelyke aan- merkingen, en. waarnemingen bewaar- heid ? Wat redenen zyn ’er tog anders, als de hier voren gegevene, van alle die onderfcheidene uitwerkingen, van den {troom op dezelve oevers, en meest o- vereenkomende met de bevindinge by, met, in en omtrent de vallen , en grond- braken te gisfen , in zoo verre de beant- woordinge dezer vraâg in *talgemeen, en niet zoo zeer op en omtrent eenen byzonderen val, of dykbraak, of be- paalden tyd, en plaats; daar die is ge- beurd, gevorderd, en bedoeld wordt, Het is klaarblykelyk, dat, daar de {troom geneigd is tot afneminge, en wegvoeringe der gronden, zulks de al- lereerfte reden van grondbraken of val- len is, want:aan accresferende en opwas- fende oevers vindt men immers zulke Íchadelyke verfchynfelen niet. Maar zal men die redenen-der vallen, of grondbraken, allezins wiskunftig, proefondervindelyk , of Machinaal , zoe- ken en vinden? | | Wie IN DE ZEE-DYKEN. 39 Wie deedt ooit, met goed gevolg, eenige Experimenten in zyn kamer daar toe, of wie-dagt daar toe, voorals nog, eenig genoegzaam, bekwaam en wel fa- mengefteld werktuig uit? Zyn dan niet een geduurige naauwkeurige waarneming van alle de, in, by, met, en omtrent _foortgelyke vallen verzeld gaande, om- {tandigheden, de wergelyking der geval- len, en de daar uit, dooreen goed oor- deel, afgeleide noodige toepasfing en re: gelmatige gevolgtrekkingen, tot nog toe, de beste middelen ter ontdekkinge van de redenen der meenigvuldige val- len, of grondbraken, voornamelyk der Provincie Zeeland? Is de opgave van zyne bevindinge, en gedagten deswegens, met gevaar ge- mengd? Is’er vrees van tegen de wet, om geen werk van een ander voor het zyne opte geven, te zondigen, of voor Copiist uitgekreten te worden? Is die ftof, zoo alsfommige ‘andere, door veel fchryvens uitgeput? wie noemde byna ooit het verfchynfel van vallen of grond- braken ; immers wie deedt deswegens meerder, dan op zyn best zig in weini- ge woorden te verklaren, wat hy be- doelde, als val. of grondbraak. moest goor C 4 ge- 40 B. NEBBENS OVER DE VALLEN genoemd worden, of hy, volgens de leiding van zyn onderwerp, moest zeg- gen, dat ’er vallen en grondbraken, voornamelyk in Zeeland, plaats hebben. Is de ftof het niet waardig , of zoude het te laag zyn, zig met een ruwen, en eenvoudigen, dog niettemin, door ver- tellingen en overleveringen van groot- vader, vader, en natuurlyke dagelyk- fche ondervindingen, ervaren dykwer- ker, in te laten, ter bevorderinge van het pryswaardig doel, om het gantfche Menschdom, immers zyne landgenoo- ten nuttig te wezen @ Het eerfte deel afgehandeld zynde, ga ik over tot het tweede deel der vraag; Op welke wyzen konnen dezelve wallen, of grondbraken » est voorgekomen wor- den $ Tot welks beantwoordinge ik vooraf tot een grondflag zal leggen de noodza- kelykheid tot een dagelykfe naauwkeu- rige infpettie, en onderzoek der waterin- gen, en firuatien derzelver , zoo in op- zigt der gefteldheid van de oevers , ftof- ie, en grond, legginge , {trekkinge hen oop IN DE ZEE-DYKEN. 41 loop der tyen, of ftroomen, vloed en ebbe, val van water, diepte voor, en uit de oevers, beloop derzelve, byge- legene kanaalen, verlandingen , atfne- minge, of verdiepinge derzelve, in ge- val van verlandinge, waar de ftof van daan komt, en by afneminge waar die naar tae gaat, als zullende zelden een afnemende oever gevonden worden, zonder daar omftreeks, verre, of naby, een accresferende plaatste hebben, waar uit dikwils te ontdekken is, waar de oor- {pronk van ’tkwaad zit, en alle zooda- nige verdere opmerkingen, kunnende deswegens niet te naauwkeurig zyn, nog te veel lynen door peilen verfleten wor- den, behoorende een ieder Dykgraaf, Gezworen, Commis, of wie eenig be- ftier aan wateringen hebben, dezelve zoo naauwkeurig van alle haare omftan- digheden en voorgronden te kennen, als of zy die, gelyk de kruynen der dy- ken, bewandeld hadden. Dien grondflag gelegd zynde, zal men best, naar zyne bevindinge, uit dezelve werken; want zoo onderfcheiden als de omftandigheden aan iedere byzondere wateringe, ja byna, op iedere plaats van een en akar wateringe zyn, Z00 on= 42 B. NEBBENS OVER DE VALLEN onderfcheiden wordt de wyze van wer- ken ook vereischt. Dan om zoo veel mogelyk aan ’toogmerk van dit deel der vrage te voldoen ; zegge ik, datsin die duisterheid , de gemelde aanmerkin- gen, en voorgeftelde ondervindelyke waarnemingen, ons tot toortfen en: lig- ten moeten verftrekken; dus nemen wy dezelve dan in de hand, op dat zy, ons voorligtende , doen zien 3 Dat , hebben die vallen of grondbra- ken meest plaats, daar fterke ftroomen, of tye, op of langs de wal heen fchieten , of daar draaijingen, en malingen “van het tye, of zoo genaamd neer, fterk gaan, volgens aanmerkinge 6, vervol- gens daar tegen ook dient te worden voorzien, niet denzelven fterken ftroom en neer voorzigtelyk en zoetvloejende uit de wal en van den oever af te lei: den, % zy met hoofden’, rysbarmen , duikeldammen, of diergelyke, dwars of fchuins uit de wal te brengen, of van vloed of ebbe , en zulks van diftantie tot diflantie , naar bevind van zaken, en omftandigheden; waar-door het tye zagtjes wordt afgeleid, en” dus die oor- zaak van vallen en grondbraken wegge: ) | no Dis IN DE: ZEE-DYKEN. 43 nomen , (k-zeg , voorzigtig, zoet- vloejend, en zagtjes, om dat zulk werk zeer gevaarlyk is, vermits men door uitftekende hoofden , duikeldammen , en rysbarmen, dikwils neeren veroor- zaakt, en dus dat kwaad vermeerderen zoude); dan zulks op alle plaatfen niet kunnende gefchieden , als zynde dik- wils fteile oevers, of aan hooge fchor- ren, of groote diepten, tegen of digt by de dyken zelve, wier-tée of grond- flag men werk heett te houden , moet men , in zulk: geval , zoo veel moge- lyk, middelen in” werk tragten te ftel- len, op andere plaatfen, links of regts, of tegen over of fchuins, of dwars „-zoo- danige werken te maken, die ter bevor- deringe van het afleiden der fterke {troo- men uit de wal kunnen dienen, en ver- dere. voordeelige uitwerkingen maken ; of zoo-zulks volftrekt onmogelyk be- vonden wordt, zal het zinken van ftuk- ken uit de wal, de plaats der eerst op- gegevene rysbarmen , hoofden of dui keldammen, kunnen vervullen ;— _« „Dat men wyders, de ondervindinge ons leerende volgens aanmerkinge 8, dat waar vallen plaats hebben, door- | | gaans 44 B. NEBBENS OVER DE VALLEN gaans te voren fteile oevers, *t zy te- gen fchorren, voor-…, of meylanden , % zy kort aan den dyk waren, of nog zyn, of ook dat ‘er diepe kanaalen by of omftreeks loopen , ter vermydinge van zoodanige fchadelyke vallen of grondbrakeh, ook daar tegen moet wa- ken en werken; en zulks kan best ge- fchieden , Zerst met, zoo ’t mogelyk is, het beloop des oevers of talu meer fchuinte te geven, en dus, in plaats van fteil, vlak te leggen, als zynde genoeg- zaam bekend, en wiskundig, immers ondervindelyk, dat ’er geen oever min- der flyt,-en beter voor uithokking be- waard blyft, als die van beneden 3 à 4 of meerder voeten dogerens, of talu heeft, én welk beloop dan wel en digt gefloten wordt gehouden, *tzy door rys-beflag , zood- of matwerk, naar mate der /tua- tie, en omftandigheden;— als mede met den voorgrond van zoodanige fteile of andere oevers naauwkeurig door pei- ling dikwils te onderzoeken, en waar- tenemen , of men ook eenige geulen of kanaalen uit den oever, vaste wal of dyk befpeure , zoo ja, dezelve aanftonds te beplonfen, met brikfteen, (zynde af- braak van gebouwen) of knoeten, of zyn IN DE ZEE-DYKEN. 45 zyn dezelve geulen reeds te groot, en diep, die te bezinken met zoogenaamde doodemans, of zinkftukken , tot gelyk, of tot boven de zy-gronden of oevers dier geulen, of kanaalen ; — gelyk ook met de fteile oevers van het meyland wel te voorzien , en by aanhoudendheid te belasten, met zoodanigen brikfteen , of knoeten ‘te beplonfen, en alzoo die oe- vers te fluiten; — woorts door, zoo verre men kan, die te beflaan, of te be- harnasfen, en den grond gefloten te hou- den, en voor uitlokkinge van ftoffe te beveiligen ;— en wyders met alle ver- dere precautien in ’t werk te ftellen, die de kunst van zeeswerken, naar omftan- digheden der fituatien, en zaaken, ver- mag en voorfchryft, en zulks zoo wel met betrekking tot de voorfchreven ftei- le oevers, als ten opzigte van de gemel- de daarby en omftreeks gelegene diepe kanaalen, waar omtrent men zig beter, op en omtrent eene bepaalde plaats ‚dan wel over het algemeene, kan expliceren, en middelen aan de hand geven, Dan dit, zoo *k vertrouwe, ter be- doelinge van ’ oogmerk en bevorderin- ge 46 B. NEBBENS OVER DE VALLEN ge der kortheid genoeg zynde, zal ik overgaan ter beantwoordinge van het derde lid der vrage, namelyk, > Welke zyn de fpoedig fte en minst » kostbaare wyzen , om zoodanige wallen » of grondbraken te berftellen ? Waar omtrent vooraf dient aange: merkt, dat zulk werk al mede zeer ver- fchillende is, naar mate van de onder- fcheidene omftandigheden, zoo in op- zigt der vallen zelve, als ten aanzien der plaatfen en fituatien, waar die gebeuren. Ook komt in bedenking, of hier be- doeld wordt, zoodanige val of grond- brake, waar door een geheele overftroo- ming. van een Polder wordt veroorzaakt, en dus ook de digtmakinge van zooda- nige overftrooming (dat ik egter niet vermoede, vermits zulks zoo zeer niet tot het onderwerp van vallen of grond- braken dire behoort, meenigvuldige inundatie gefchiedende zonder vallen of grondbraken, en dit ook, vooralmet opzigt tot overftroomingen van Polders in Zeeland, wel een byzondere vraag en beantwoordinge, op zig zelfs, ver- dient; — „dan wel of alleen daar in beoogd worden: zoodanige vallen of grond- IN DE ZEE-DYKEN. 47 grondbraken, waar door het voor- of meyland, en een gedeelte des dyks weg- valt, zonder een geheele doorbraak en overftrooming der Polders te veroorza- ken: welke twee onderfcheidene gebeur- tenisfen een zeer onderfcheidene wyze van werken, ter herftellinge, vereis- fchen; vermits in ’teerfte geval een corn- pleete fluitinge van een doorbraak, en beverfchinge van een overftroomden Polder moet uitgewerkt worden; dog in ‘ttweede geval alleen de gedeeltelyk weggevallen dyk moet herfteld , en zyn vorige flaat en_ta/u worden gegeven, en dus voor verdere doorbraak bewaard. Ik zal dan, volgens myn begrip om- trent de meeninge dier vrage, op *t laas- te geval het oog houden, en, zoo veel mogelyk in ’ generaal, op dat deel der vraag antwoordende zeggen; Dat, zoo ras men zoodanigen val of grondbraak, in of omtrent de zee-dy- dyken, ontdekt, men best allereerst naauwkeurig zal onderzoeken de wyze, op dewelke dezelve is gefchied, en met „wat hoogte van water, zoo zulks bekend kan zyn , of zoo ’er iemand by of:om- trent is geweest, om daar van införma- Î Lie 43 B. NEBBENS OVER DE VALLEN tie te geven ; als mede aanftonds een ac- curate peilinge op ’t laagfte water in ’ werk ftellen, met lynen uit de wal; voorts van alles een naauwkeurige aan- teekening maken, zoo van * beloop , of figuur des weggevallen gronds, of gat, als deszelfs diepte, en de oneffenheden van den grondflag en bodem; wyders onderzoeken, of de oevers van het gat geheel fteil of vlak zyn; gelyk ook waar de uitgang of geul naar het diep, en uit de wal is, deszelfs breedte, diepte, en raijinge tot den einde, en tot in het diep, is **mogelyk, navorsfchen, en aanteekenen, dat by peilinge in de mees- te gevallen kan gefchieden, en hoog noodig is, al was ’t van roede tot roede , op dat men den geheelen val, met alle zyne omftandigheden , even of men dien doorwandeld hadde, op * papier en in teekeninge brenge, hebbende intusfchen ordre gefteld, dat de oevers of zoomen der weggevallen dyk, of meyland , zoo verre daarby te komen is, met beflag of horden worden bewaard voor afkalven en uitravelen, of, zoo de nood het ver- eischt, zal men dezelve met zeilen be- fpannen, en, naar de omftandigheden vi zaak, allezins, tegen verdere 7 en IN DE ZEE-DYKEN, 49 Ten voorzien, door alle mogelyke mid- delen, zoo van andere ftoffen en fpyze, als van zand-zakken, welke, zoo de voorgrond niet te diep is weggevallen, in tyd van nood, aldaar te gebruiken zyn, of anders den dyk van agteren, zoo ’tgat, gelyk dikwils plaats heeft, te diep is weggevallen, zoo veel doen- lyk fecureren, Alle die noodige voorzorgen dan naar de omftandigheden in ’t werk gefteld zynde, zal men het volgende tye by herhalinge de peilinge doen, en zien, wat veranderinge ’er in den val plaats heeft, waar uit men befpeuren kan, of de ondermynde grond te gelyk is weg- gevallen, dan of ?er nog eenige ftukken zyn blyven hangen, en of ‘er geen by- vallen komen; kunnende inmiddels, met voordeel, de geul of uitgang, ter bewa- ringe der toffe, worden opgeplonst, zoo dezelve niet te diep of te groot is; dan die zeer diep zynde, is men ge- noodzaakt daar toe een ftuk zinkwerk te gebruiken, na dat men den bodem van de geul of uitgang, zoo veel mogelyk, eerst met doodemans of met plonfen III, DEEL, D | ge SO B, NEBBENS OVER DE VALLEN BIj gemaakt heeft, op dat het te zin- en ftuk geen holligheden onder zig heb- be, en daar door een nog dieper kanaal of geul formeerc. Dat werk verrigt zynde, zal men de peilinge weder hervatten, en eenige we- zentlyke veranderinge befpeurende, zal men voorzigtig dat ongefchikte werk zig zelfs wat laten fchikken, en planeren, en door het water de ruwe bonken en ftukken wat laten vellekanten, want ten eerften na den val aan het capitale werk te gaan; is, om de bygebragte reden, ge- vaarlyk, imtners onkosten zonder nut te doen, vermits op zoo een ongefchik- ten en met bonken en ftukken oneffen grond, met geene mogelykheid, digt kan worden gezonken, of ook, dat er- ger is, dikwils de te zinken ftukken, door nog hangende en naderhand weg- te vallen brokken, den grond in ’ on- gerede doen geraken, en dus, in zooda- nigen geval, meer fchade dan voordeel zouden aanbrengen. Vervolgens op zyn tyd, immers zoo {poe- nt IN DE ZEE-DYKEN. SI fpoedig mogelyk, met het capitale werk aanvang makende, zal men vooreerst zorgen, dat de oneffenheden in den grond(lag, tegen het weggevallene ge- deelte dyks , gantsch, zoo veel doenlyk, effen worden; ’twelk best kan gefchie- den, zoo als te voren reeds is gezegd, door zoogenaamde doodemans, zoo de grond zeer oneffen is, anders door plon- fen met brik, of kley-knoeten; welke doodermans gemaakt worden van rys, met wiepe banden, rond of langwerpig rond toegewoeld, en met brik, of beter il- woordfchen, ofanderen zinkfteen , wel van binnen belast, zoo dat dezelve zinken- de, langs den oneffen grond, naar de laagfte plaatfen rollen , en die vervullen, en dus een effen grond maken , die dan voorts met knoeten of brik wordt opge- plonst, en gelyk gemaakt. Zulks gedaan zynde, zal men tegen den afgebroken en weggevallen dyk, en dus in ’tgrondgat, dwars door, langs het ftaande gebleven {tuk dyks heen, ftukken zinken, die ter zyden, zoo veel mogelyk , naar *t beloop van ’twerk die- nen gemaakt te worden, op dat die zinkftukken tegen het ftaande gebleven | ed 2 {tuk 52 B, NEBBENS OVER DE VALLEN ftuk dyks wel fluiten, tot welks betere bevorderinge men na de eerstgezonken laage de openinge, zoo wel tusfchen die {rukken en den dyk, als tusfchen de twee gezonken ftukken, indien men de lengte met meerder dan één ftuk moet afzinken, wel en digt met brik of knoe- ten laat opplonsfen, op dat ’er geen zoo- gers of uitlokkingen tusfchen het werk veroorzaakt worden. Zoodanige zinkftukken, weet men, worden op verfchillende wyzen ge- maakt, of op de naastby gelegene fchor- ren, voorgronden, of wal, en dan op het werk gevlet, en aldaar voorts be- last, en gezonken, of anders tusfchen twee vaartuigen, die op het werk , juist op de plaats, daar ’t ftuk moet zinken, liggen, wel gemeerd, en met juffers van den anderen gefpalkt, tusfchen wel- ke vaartuigen men drie, vier, meer of minder touwen, naar de grootte van ’% {tuk, fpant, als mede genoegzaame guantiteit wiepbanden, waar op men dan vervolgens eenige laagen rys werpt, en zoo veel doenlyk regelmatig fchikt, die gevolgt worden van eenige dwarslaa- gen, ter dikte dat men daar op Ne an IN DE ZEE-DYKEN, 53 kan flaan, en tuinen kan; welke tuinin- gen dan bezet worden met brik, if woordfchen fteen, of knoeten, om het {tuk te belasten; wyders legt men daar op weder eenige laagen rys, zoo over- langs, als dwars, wel in ’tverband ge- werkt, met {taken beflagen en betuind, voorts belast als voren: zulks herhaalt men, zoo dikmaal naar mate men het {tuk zwaar noodig heeft te maken; als dan dik genoeg zynde, worden de on- der door het ftuk heen hangende wiep- banden wel aangehaald, en aan de tui- nen, of expres op ’t{tuk daar toe gefla- gen palen, vast gemaakt, voorts het {tuk met fteen of knoeten belast, tot men, met voorzigtig laten doorfchieten der onderliggende touwen, befpeurt;, dat het ftuk egaa/ naar den grond toe neigt: ’k zeg egaal, om dat men wel te zorgen heeft, dat het ftuk geen flagboeg hebbe, maar vierkant op den grond ko- me, want anders kentert het ligt, werpt zyn ballast af, en komt in ftukken we- der boven, of blyft ook wel met den. eenen of anderen hoek hangen, en dan wordt het werk secr alzoo alle openingen, in zulken werk, van fcha- delyke gevolgen Dj byzonder, alzoo | 3 het 54 B, NEBBENS OVER DE VALLEN het in diervoegen ligt kan plaats heb- ben, dat men?er niet by kan, om digt te maaken. | Het ftuk dus wel en vierkant geplaatst zynde, belast men het verder met plon- fen van brik of knoeten, en is men in % geval, dat men het gat niet met ééne lengte kan afzinken, moet men vooral zorgen, dat het tweede aanliggende {tuk , zoo veel mogelyk, wel fluite aan het eerfte, waarom men het eerfte gezon- ken ftuk, na ’ zinken, niet te veel moet beplonfen, alzoo: men ligtelyk aan dien kant van het ftuk , daar de {luiting moet komen, het:aanfluiten door het bezy- den van’ ftuk gevallen: brik, of knoe- ten; te veel zoude beletten, Beide ftukken, invoegen voorfchre- ven, gezonken , en tegen het werk aan- gefloten, en opgeplonst zynde, gelyk ook de fluitinge van de twee {tukken te: gen malkanderen wel in agt genomen zynde, werkt men naar bevind van zaa- ken, en omftandigheden ; heeft men te veel diepte, en nog geen genoegzaame zate, ruim om het ta/u des dyks te kry- gen, men zinkt nog zoo eene ar UK= „IN DE ZEE-DYKEN. 55 ftukken, in de breedte, tegen de eerfte aan, in alles voornamelyk op de aan- fluitinge en digtmaking van het werk lettende; voorts zinkt men in zoodanig geval, op deze eerfte laag van twee breedten, nog eene laag zoo ’t genoeg is, zorgende dat die laaste laag juist op de koppelinge der onderfte ftukken fluit en rust, op dat ’ werk te beter in ’tver- band ligge „en alles wel fluite: waar toe van dienst kan zyn ‚dat men de onderfte laag, zoo “er meer dan één ftuk noodig is, wat kleinder en liever een {tuk „meerder zinke, dat zelfs voor het fluiten ep den grondílag niet nadeelig kan zyn, want dus vallen de bovenfte ftukken dan van zelfs op de koppelinge, zynde het ontegenzeggelyk, « dat ‘men, door de verminderde breedte naar boven, een infhydinge of talu formeert ,-*t welk men in alle gevallen, zelfs in-*t maken der ftukken, naar de buitenkanten, altyd, zoo veel doenlyk, moet in agt nemen, om dat fteil-werk, in dezen, nimmer te Pryzen is, ei. Zoodanige zinkftukken kunnen ook gemaakt worden. tusfchen een fchip en de wal, daar de val is, in welk geval D men 56 B. NEBBENS OVER DE VALLEN men ligt de wyze van werken uit het voren verhaalde begrypt, vervangende alleen de wal het eene vorengenoemde fchip. Het werk derwyze opgezonken zyn- de, en genoegzaame zate voor den weg- gevallen dyk daar door bekomen heb- bende, gaat men aan het opwerken van den dyk, met de beste {pyze, die men daar toe naast gelegen vindt. Men geve dien dyk zyn oud beloop, en make het werk 1, 1of 2 voeten ftyver, dan de oude dyk was, voor het inzakken , of an- ders naar de gelegenheid der zaaken. Men beflaat de tee, bezoodt en bekramt het talu, zoo verre *tbefpoeld wordt, en dus krygt dat werk zyn volle beflag. Het aarden werk, in zulk geval, is best met karren en paarden gemaakt, om het fluiten der fpyze te bevorderen, Waar by ook nog is aantemerken, dat, ten allen tyde, by een val moet ga- degeflagen worden, of ’er geen meer ver- borgen uitgangen zyn overgebleven, die vervolgens ondermyningen veroorza- ken, en zoo daar toe eenig nadenken plaats IN DE ZEE-DYKEN. 57 plaats heeft, of het vak, het grondgat uitmakende, voor den dyk in ’t mey- land groot is, is ’t altoos voorzigtig ee- nige affnydinge dwars door het gat heen te zinken, uit de wal, of nieuw opge- zonken werk, op dat alle verholene pas- fagien en ondermyningen daar door af- gefneden en belet worden, waar door dan ook teffens bevorderd wordt, dat het gevallen gat te fchielyker opfílyme en vol raake. Wyders moet ik hier by ook nog voegen, dat, indien de val alleen in het meyland of den voorgrond plaats heeft, zonder in of naby de tee des dyks te zyn, men in de herftellinge naar onder- fcheiden bevind van zaaken ook onder- fcheidenlyk werkt: fomwylen alleen met de geul of uitgang op te zinken, immers de communicatie tusfchen die geul en het grondgat, door plonfen of zinken , zoo als te voren is befchreven , aftefnyden, en den geheelen val alzoo telaten, zon- der egter te verzuimen dien by aanhou- dendheid, door naauwkeurig peilen, te onderzoeken en waartenemen, en tel- kens, by ontdekking van nieuwe geulen of uitgangen, daar in op de gezegde D 5 wy- 58 B. NEBBENS OVER DE VALLEN wyze te voorzien; of ook wel met dwars door het grondgat heen eene af{nydinge te zinken, waar door men alle commu- nicatie affnydt, en de opflyminge van het grondgat merkelyk bevordert, in- middels ook zorgende,„ ‚dat de oevers van het grondgat of val behoorlyk wor- den voorzien op de best mogelyke ma- nier , waar van voorheen werdt gefpro- ken. Dan zoo die val naby de tee plaats heeft, zal het best zyn den. bin- nenwaardfchen oever van het grondgat op te zinken met een tee tot gelyks het meyland, Men zal de wyze, om zulks uit te werken, gemakkelyk kunnen leeren uit het gezegde omtrent het opzinken van een weggevallen ftuk dyks, Eindelyk zal het noodig zyn over. het algemeen, in opzigt der wyzen van het bewerken en de uitvoeringe van het vor ren. befchrevene, te zeggen, dat men veronderftelt daar toe te gebruiken Jui- den, wier gewoon handwerk de rys- zink- en dykwerken, zyn, waarom ik overbodig. heb ‚geoordeeld. my verder op alle kleinigheden deswegens uittela- ten en uit te wyden in. een ftukswyze aan- IN DE ZEE-DYKEN. 59 aantooning, hoe ieder deel moet wor- den toegefteld, want ’er werdt tot dies kundigen gefproken. Ziet daar, kortelyk en in ’% alge- meen , naar myn vermogen, en zoo veel de tyd my toeliet, beantwoord, en, myns oordeels, opgehelderd de voor- fchrevene vraag, welke aanleiding gaf tot het onderzoek van zaaken, voor de Provincie Zeeland in ’t byzonder zoo nuttig en noodzakelyk, en met welks voorftelling het Zeeuwch Genootfchap der Wetenfchappen by alle regtgeaar- 8 Zeeuwen eenen uitnemenden lof ver- ient,* Ik hope, dat myn werk den Lande niet ondienftig en den Lezeren niet on- aangenaam zal bevonden worden; dat meer verligten, dan ik, met hunne meerdere kundigheden in dezen, aan het Gemeenebest wezentlyken dienst zullen doen; en dat ook de yver, de liefde tot het Vaderland en de zucht tot bevorderinge der kunften en wetenfchap- pen, waar mede het Zeeuwsch Genoot- en en fchap 60 B, NEBBENS OVER DE. enz. fchap is bezield, zullen bekroond wor- den met een gewenschte en gezegende uitwerkinge ! Wie d’ oorzaak vindt, het kwaad afweert, en val herdykt, Die is de vrind, die wordt vereert, en ’t Land verrykt. UIT ZUCHT TOT NUTTIG ZYN, EDEDEDEDEDEDEDGD EDR) £IJ) Virvirv GÒ Cs EBERES 9) Naad € kik Oee Bladz. Gt VERHANDELING Over de redenen der meenigvuldige wallen of grondbraken in de zee-dyken ‚ voornamelyk die der Provincie Zeeland, em de wyze, waar op dezelwe best voorgekomen, of, daar zynde, „Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld worden. DO OR BARTHOLDUS RENOU. \ E) DE GI. Om het eerfte lid dezer vraag te beantwoorden, zal het noodig zyn, eerst de redenen der meenigvuldige val- len en grondbraaken in de zeedyken in het gemeen, en dan in die der Provintie Zeeland inhet byzonder, aante toonen, GIL. Daar het water, zoo wel als al- le andere vloeiftoffen, de eigenfchap heeft, dat het ftilftaande tegen alle vas- te lighamen, in of tusfchen welke iá C- Ó62 B. RENOU OVER DE VALLEN beflooten is, drukt met een kragt, die evenredig is aan deszelvs hoogte (a), zoo is het ligt te begrypen , dat het zel- ve door een of ander oorzaak in bewe- ging gebragt wordende, die kragt dan ook veel moet vergrooten, zoo dat zelvs de hardfte lighamen door zoo een ge- duutige beweging konnen worden ver- minderd en afgefleten; waarom het dan ook geenfints te verwonderen is, dat al- le landen, welker kusten, geduurig, door de zee befpoeld worden, aan een min of meerdere verandering onderwor- pen zyn, nadien het water de ftranden en bodems der rivieren en zeekusten, waar langs en over het zig beweegt, door een aanhoudende wryving doet af- flyten (b). 6 II. Maar dewyl de oorzaaken en gewrogten altyd evenredig aan mal- kanderen zyn, en de laatíte toe of af- nemen, na mate de eerfte fterker of zwakker worden, zoo moet volgen, dat zulke landen het meest zullen verande- ren Ca) B. NIEUWENT Yp Weereld-befchouwing , bladz. 796. (b) SIMON STEVIN Liv. 2. de le Geographie, pa- gé 134 nnn nn IN DE ZEE:DYKEN. 63 ren en afnemen, die de zagtíte gron- den hebben, en daar het water de fnel- fte beweging, en de meeste diepte heeft ; en dat daar en tegen die landen, of wel zulke plaatfen aan dezelve zullen aanwasfen, daar het water zulk een klei- ne fnelheid heeft, dat het zyne mede- voerende ftoffen kan laten zinken, $ IV. Dit nu gefteld zynde, verbeel- de men zig een rivier, die overal de- zelve breedte heeft, en welkes bodem in ’ geheel genomen horifontaal legt, fchoon hier en daar met eenige putten of ondiepten bezet, zoo zal deze rivier ook overal dezelve fnelheid hebben (c) en wanneer de vastheid der ftof van de boorden dezer rivier juist evenredig aan de fnelheid is, zullen deszelvs boor- den ook niet afnemen, maar die rivier zal beftendig zyn. | 6 V. Dog wanneer zulk een rivier verfchillende breedten, ab. en cd. (zie Fig. 1) heeft, zal de fnelheid in het deel AB tot die in BF zyn, als cd. tot ab, of in een omgekeerde reden der breed- ten CC) DEIDIER Mechanique Generale, Liv, 4 $ 45e 64 B. RENOU OVER DE VALLEN ten (d), als dan ab, ro en cd. 30 roe- den is, zal de vloed en eb in AB drie- maal grooter fnelheid hebben, als in BFE, en dit zelve zal ook plaats hebben, in twee of meer byzondere rivieren , die met malkanderen gemeenfchap hebben. 6 VL. Als men nu ftelt, dat de vloed van A na F loopt, dan zal het water by BR gekomen zynde, ín een oogenblik moeten zakken, om de ruim- te REF te vervullen, waar door ’er by den hoek R een groote fnelheid we- zen zal; terwyl de eb die van F komt, daar tegen opryzen moet , om de engte AB met een groote fnelheid in te drin- gen, waar uit duidelyk is af te leiden, dat het by den hoek R zal afnemen en dieper worden (6 IT en III), zullende de- ze uitwerking op den hoek R genoeg- zaam dezelve zyn, wanneer de vloed van F na A voortloopt. 6 VIL En fchoon het nu in den hoek REd wel eenigfints zal aangroei- jen, om dat het water dat digtst om den hoek KR na E toeloopt, door het oe at (d) DEIDIER Mechanique Generale, Eiv. 4 $ 47 | | | | IN DE ZEE-DYKEN, ó5 dat verder daar van af is, in den hoek R Ed voor een kleinen tyd word opge- houden, ’tzy de vloed van A of F komt, en dus tyd verkrygt om zyn ftoffen te laten zinken (6 III), zal egter die aanwas geen beftendig fchor worden, maar wederom te gelyk met, den hoek R: moeten afnemen, dewyl door des- zelvs aangroeij het deel BE vernaauwd, en dus de {nelheid vermeerderd word, 6 VIJL. En wanneer zulk een rivier rom is (zie Fig, 2), zal de vloed en eb in dezelve een ongelykmatige beweging hebben, en de fnelheden zullen zig fchik- ken na de meerdere of mindere kromte der rivier, dus zal ’er by D een veel grootere fnelheid zyn dan by G, om dat de raking daar maar een punt is, in vergelyking van de ruimte CDF, die het water aan den anderen kant in den- zelven tyd moet doorloopen , om met dat by G in evenwigt te blyven (e) en om dezelve reden zullen ook de fnelhe- den by Ien K veel grooter zyn als by H en E. waar uit dan volgt, dat het ook eerst en meest by CDF afnemen 1II, DEEL, E en (€) SIMON STEVIN op de aangehaalde plaats, 66 B. RENOU OVER DE VALLEN en dieper worden. moet. ($ Ien ID, door welke, afneming-de rivier-by. GD meerder wydte zalverkrygen ‚waardoor dan ook de fnelheid. der {troom aldaar zal moeten verminderen: ($-V). 6 IX, Maar dewyl het water van A of B komende, de geheele ruimte G D moet vervullen (zie Fig. 3), zoo-word het zelve door het middelfte water by N na de kanten D en G toegedrukt, en by gevolg zal ’er by D de grootfte, by G een mindere „dog. by ‚N weinig of geen fnelheid zyn, waar door het water by N tyd verkrygt om zyn medegevoerde ftoffen te laten zinken (6 III), welke dan een-plaat ab zullen vormen, digtst by dien kant-daar de miníte fnelheid is-(£); dog deze plaat van tyd-tot tyd grooter wordende; en dus ook hoe langer hoe meer na D toenaderende, zal de-ftroom tusfchen ‚a en. D.ook een grootere fnel- heid, verkrygen, en het trand: by D meer en meer. afnemen, waar door de inham CDE hoe langer hoe grooter zal worden. Tel, 6 X. By (É) c. VELSEN rivierkundige verhandeling , bladz, ór; IN DE ZEE-DYKEN. … 67 6 X. By ditallesmoet men nog aan- merken , dat telkens wanneer het ftormt, en vloed en eb by een veel fneldere ook. een botfende beweging verkrygen, de- ze uitwerkzels ook veel zullen vergroo- ten (6 ID. 6 XI. Maar dewyl het water door de ftormen veeltydstoteen groote hoog- te word opgejaagd, zullen ook de dui- nen , waar op het botfende aanvalt, moe- ten inkorten, en. wel meest op zulke plaatfen , daar het {trand niet zeer breed „ en de ftoot regthoekig is, want dan zul- len de plaatfen der ontmoeting van de te rug gekaatfte, en op nieuw wederom. aanvallende golven „ buiten dat ftrand vallen, en daar een korten ftilftand in de beweging. des waters te weeg brengen, waar door het zyn afgeflagen en met zig, voerend zand kan laten zinken (6 UI) en plaaten “doen groeijen, welke het ftrand al meer en meer verkleinen, en meter tyd de geheele duinen weg- nemen zullen, AE 6 XIL.- Wanneer nude voorlanden, of ftranden, dus door het’water zyn weggevoerd, is het zeker dat de dyken 2 daar 68 B. RENOU OVER DE VALLEN daar aan volgen moeten, en dewyl het middelpunt der grootfte drukking van het water, omtrent twee derde deelen van deszelvs hoogte van het oppervlak na beneden gerekend, afftaat, zoo volgt dat de dyken ook meest na bene- den, een weinig boven de bodems der rivieren, waar langs zy leggen, zullen uitgehaald en ondermynd worden , want fchoon dit zwaarfte punt door het ver- hoogen en verlagen van het water, by vloed en eb, geduurig van plaats veran- dert, zal het egter elk gety dezelve plaatfen doorloopen , en in dien tyd by- ‘na op dezelvde hoogte tweemaal op het fterkfte werken, omtrent half vloed en ebbe, wanneer het water zyn fnelfte be- weging heeft, en by gevolg zal dit de plaats zyn, daar de dyken worden uit- gehold, tot zoo verre dat dezelve nu over het water hangende, de ophouden- de kragt van het zêlve overtreffen; en gedeeltelyk of geheel daar in nederftor- ten, ’twelk dan een val of grondbraak genoemd word. 6 XIII, Den dyk nu by D (zie Fig. 3) weggevallen of wel zoo ondermynd zyn- de, dat hy gevaar loopt, om weg te val. IN DE ZEE-DYKEN, 69 vallen , zal men, om zig voor de woe- de des waters te dekken, genoodzaakt worden, een agterdyk of inlaag CHF aan teleggen, en dit gedaan zynde , zul- len wederom de hoeken Cen F worden uitgehold (6 VI), en de plaat a b geduu: rig grooter wordende, zal zulks de {nel- heid van vloed en eb „by C Den FE ver- grooten ‚waar door alras ook de inlaag- dyk CHF ondermynd, en de vallen en grondbraken zoodanig vermeerderd zul- len worden, dat m@n inlaag op inlaag zal moeten leggen , en dus het eene ge- deelte lands voor en ‘het ander na aan de zee ten prooije overgeven, 6 XIV. Dus in * algemeen de oor- zaaken- der ‘meenigvuldige vallen en grondbraken aan de zeedyken hebbende aangetoond, zal het niet zeer moeijelyk vallen , daar uit de reden derzelve in op- zigt der Provintie Zeeland in ’tbyzon- der af te leiden. $ XV. De redenen zullen geen an- dere zyn, dan dat de eilanden van Zee- fand, van hun begin af tot heden toe, met de woedende golven der Noordzee hebben te ftryden gehad, welke dikwils E 3 „door JO B. RENOU OVER DE VALLEN door “westelyke ftormen aangevoerd, eerst. op de west- zuid- en noordelyke vooroevers vande eilanden Walcheren en Schouwen, met zulk een geweld aan- vielen, dat die eilanden, fchoon met zeef hooge duinenvals- zoo veele bolwer- ken gedekt, aan die kanten moesten af- nemen (6 XI) ; vervolgens drongen die uit de ruimte komende ftroomen , agter en nevens-deze twee eilanden, met een ontzaggelyke: fnelheid in: zeer naauwe kronkelagtige‘kreeken (g), en trokken er:byna meterdezelve fnelheid wederom zeewaards uit;-door welke: dubbelde werking van vloeden ebbe die. kreeken dan ook wyder en dieper geworden zyn (6-VIIL en volg.) tot dat eindelyk ook de dyken;, welke door de eerfte. bewoon- ders; ter weering- van het water waren opgeworpen {h), ondermynd geworden zynde ‚in de diepte nederftorteden (6 XII), wanrieer men wel door het leggen van inlagen de geheele inundatie: der:ei- landen tragtede te beletten, en ook meestentyds dadelyk voorkwam; dog is sb seb deb tT waar (e) Zie de kaart: van Zeeland van ’t jaar 6oo in de Walcherfe Arkadia van-M. GARGON I, D, bl, 37, (h) Tegenwoördige {täat van alte Volkeren 20 D, Pas: 345, wakend IN DE ZEE-DYKEN,:- 71 waar® door -devoorzaak vanhet kwaad niet werd-weggenomen , maar veel eer verergerdo{6"XIID);: zoo dat men ge- duurig ‘opdie wyze agteruitdeinzende, die kreeken in-den tyd van: omtrent 6oo jaaren tot geheel groote rivieren gewor- den zyn (1), en wel inzonderheid het ooster en westerfcheld (k). 6 XVL “Deze nu ten noorden en zui den’ van het eiland Walcheren in -gehee- le zee-ftroomen veranderd zynde, moes- ten ook de fnelheden wan ‘vloed en ‘ebbe aan die zyden vertragen ($-XV), en der- halven de vallen en grondbraken; uit de {nelle beweging van: vloed en ebbe voortkomende ; verminderen ; dog het welk van ‘geen zeer langen duur konde zijn, alzoo door den aangroeij der plaa- ten in die ruimten de {nelheid der ftroom langs de ftranden: van: dat “eiland in vêrvolg wederom’ wierde vermeerderd (IX), “welk wederom vallen-en grond- braaken, in de’dyken, voor al op die BR 49 0: plaat- He) Zie de khart van Zeeland van % jaar 1230 in de ChitoriyckK' van Zielaud door j.-REYGERSBERG. (k) Ik neem deze twee rivieren ten voorbecl- de, om dat men in de oude kaarten van Zeeland op de andere weinig ftaat maken kan, 72 B,RENOU OVER DE VALLEN plaatfen daar de plaaten digt by de dy- ken, en deze krom of met uitftekende hoeken liggen , moest veroorzaaken , hoewel egter dit eiland wegens zyne ron- de gedaante in ’ gemeen genomen min- der aan het gevaar derzelve is blootge- gal, als de andere Zeeuwfche eilan- Elle 6 XVIL Want deze beide ftroomen, aan de eene zyde tusfchen de eilanden Schouwen en Noordbeveland ‚en aan de andere zyde tusfchen het eiland Zwid- beveland en Staats-Vlaanderen, met groo- te bogten en ongelyke wydtens voort- loopende, terwyl het oosterfcheld tus- fchen-de eilanden Zhoolan en Zuidbeve- land naauwer wordende , met een groote fnelheid om het laatfte eiland moest om- loopen ; om zig met het westerfcheld. te vereenigen,.zoo moest de vloed en ebbe-in beide deze rivieren een ongely- ke. beweging. verkrygen, en op de naauwfte plaatfen, door ‚de. meerdere fnelheid, vallen en grondbraken in de dyken dier eilanden veroorzaken ($ V en volgg.), welke ook de inundatie van het verdronken Zuidbeveland hebben ten gevolge gehad; en daar tegens moesten In IN DE ZEE-DYKEN. 73 de grootere wydtens aan de zuidzy- den van de eilanden Schouwen en Zuid- „beveland, door de mindere fnelheid der ftroom de plaaten voor den boezem en ree omtrent Zuidkerke in Schouwen (l) en omtrent Stuivezand in Zuidbeveland (m) gevormd worden (6 IX). 6 XVIIL Deze nu een aAnvang ge- nomen hebbende, zyn van tyd tot tyd aangegroeid , en hebben de {nelheden van vloed en ebbe langs de ftranden en dyken, voor dewelke zy leggen, ver- groot, waar door , met medewerking der zuidwestelyke ftormen, deze beide ei- landen aan hunne zuidzyden zoodanig zyn afgenomen ($ XIII) , dat zy door de meenigvuldige vallen en grondbraken, waar „mede geheele dorpen verzonken zyn, de gedaante van een na het noor- den ftrekkende boog, als een halve maan gekregen hebben (n). SG XIX. Opdezelve wyzezyn de plaa- E 5 ten; (1) Dic is de tegenwoordige Rocheplaat, (im) Zie de voorgemelde kaart van ’ jaar 1230 in de Chronyck van Zeeland door J. REYGERSBERG.- (Mm) Zie de kaarten van de Zeeuwfche Eilanden in den tegenwoordigen fraat van Zeeland. 74 B. RENOU OVER DE VALLEN ten, welke aan de zuidzyde van het ei- land-Zuidbeveland, voor de heerlykhe- den Borsfele , Coudarpe en Ellewoutsdyk, aan de oostzyde van heteiland Duive- _ landen de Zype, en op meer andere plaätfen: aan de Zeeuwfche eilanden ge- vonden worden , en de daar door te weeg gebragte groote fnelheid van vloed en ebbe, ‘de Oorzaaken “der meenigvuldige vallerver gfondbraken, welke geduurig in de dyken van die Polders voorvallen, en in de-Zype word dit kwaad nog verer- gerd „ door dien de vloed welke ten noor- den ? eiland: Schouwen en Duiveland in- koomt , wegeris den korteren afftand „eer. der“voor de Zype is, als die welke ten züiden ‘van dat eiland inkoomt, waar door“dan de eerfte met een groote nel. heid door de-Zype heen loopt, om zig met: de laatfte in of voor het Mastgat te vereenigen , en ‘dus in evenwigt te ‘bly- ven, terwyl de eb, ‘ookeerder' aan het noord- als aan het zuideind van de Zype beginnende, met ‘geen minder’fnelheid weder door de Zype te rug loopt, tot dat die ook uit de Keeten en het Mast- gat wegtrekt , en dan de ftroom van de Zype zig daar mede vereenigt, en dus zyn loop. verandert, ’ welk ep 5 IS IN DE ZEE-DYKEN, 75 dig veele draaijvloeden langs den dyk van de Zype moet veroorzaken. 6 XX, Het eerfte lid der vraag nu theoretisch en met de bevinding overeen- ftemmende beantwoord hebbende, zal ik overgaan tot het tweede: Zn op welke wyze konnen dezelve best voorgeko- men worden, 9.XX1. Hier toe zal dienen in agt genomen te worden om zulke middelen op te geven, welke, zoo niet ten eer- ften, ten minften in vervolgvantyd, de vallen en grondbraken konnen vermin- deren, en eindelyk geheel doen ophou- den; het is wel waar dat daar toe in een reeks van omtrent 400 jaaren reeds vee- leen zeer kostbaare middelen zyn aange- wend geworden ; dog de bevinding heeft geleerd, dat geen van alle aan dit ge- wenschte oogmerk in het algemeen, vol- daan hebben, waar van de reden voor- namentlyk hier in moet gezogt worden, dat de meeste of wel alle tot zeeweerin- gen, om daar door het water van de ftranden of dyken af te keeren, en niet zoo zeer om deszelvs fnelheid te ver- iinderen zyn aangelegt geweest, ij zin Oor 76 B. RENOU OVER DE VALLEN door de ftroom , van de eene plaats afge- weerd wordende, zyn kragt op andere nabygelegene plaatfen, met zoo veel te meer geweld, moeste oeffenen. 6 XXIL. Dewyl de regte rivieren, wat fnelheid van vloed en ebbe zy ook hebben mogen, het naast by de beften- dige komen (6 IV), zoo is het ook ze- ker, dat de regtfte ftranden en dyken het minst aan een afneming zullen on- derworpen zyn. S XXII. Derhalven zal het noodig zyn, de kleine kromme binnenlandfe rivieren, en de ftranden en dyken der groote , Zoo veel mogelyk is, tot regte te brengen ; waar toe konnen dienftig zyn hoofden van paal en ryswerk, welk, in “algemeen zoo moeten worden aange- legd, dat hunne hoogten, daar. mede zy aan de dyken fluiten, omtrent met het gemeene hooge water qvereenko- men, en hun einden die alle in een reg- te lyn zyn moeten, omtrent 2 a 3 voe- ten boven het gemeen laag water ryzen, 6 XXIV. Maar het voornaamfte, dat sd daar 4 IN DE ZEE-DYKEN. 77 daar by in agt genomen dient te war- den, is de rigting welke zy in opzigt van den vloed moeten Hebben ; zynde het ze- ker, hoe kleinder de raakhoek is, waar mede de ftroom op dezelve aanvalt, hoe minder kragt zy zullen hebben uit te {taan , weshalven men zig in dezen, na de meer of mindere fnelheid der ftroom en na de breedte van het ftrand, hebbe te fchikken; maar het gene ik hier voor- namentlyk bedoele, is te betoogen, dat de hoofden niet afweerende maar fchep- pende op den vloed moeten gelegd wor- den, als ab, ab,ab, (zie Fig, 4) alwaar AB den dyk, en ACDB het ftrand voor denzelven verbeeld , en de vloed ver- onderfteld word te loopen van D na C, dan zal de vloed aan de buitenzyde, te- gen die hoofden aankomende, met een groote fnelheid langs dezelve heen loo- pen, en om derzelver uiteinden om- draaijende, op eenigen afftand verder we- der met een vernieuwde kragt tegen het {trand en den dyk aanvallen, waar uit dan moet volgen, dat het wel aan de binnezyden van de hoofden langs aG, aH en al, zal aanwasfen, maar daar te- gens aan de buitenzyde en uiteinden derzelve afnemen en dieper worden; zp at 78 B. RENOU OVER DE VALLEN dat eindelyk de hoofden-zelvs zullen on- dermynd en weggeflagen worden. 6 XXV. Dog indien de hoofden fcheppende op den vloed gelegd worden , als bc, be, be (zie Fig. 5); dan zal de vloed daar tegen {tuitende, zonder eenig geweld of draaijing ter wederzyden in de vakken Cb bc inloopen, en het water zoo hoog gerezen zynde, dat het over de hoofden begint. heen te loopen , zal zulks wegens-de doceerende legging der hoofden geen-veranderinge geven, alzoo de vloed altoos in een regte lyn-EF over dezelve zal heen loopen, en de vakken Cb bc, na mate hetwater ryst, langza- merhand vullen, tot dat by hoog water en ordinaireh vloed, het zelve omtrent gelyk zal komen, met de boveneinden der hoofden-b,‚b ,b (5 XXIII), * welk aan het water in de vakken of ruimten Cbbc een genoegzaam geheelen {tilftand zal veroorzaken, en dus-de ftoffen „ wel- ke door den vloed zyn aangevoerd „doen zinken, terwylde eb op-dezelvde wyze over de hoofden heen-loopende , het wà- ter weder Jangzáam uit. de:ruimten zal trekken; en‚de gezonken ftoffen laten zitten, waar uit dan noodwendig val vol- En eee IN DE ZEE:DYKENes — 7 volgen, dat het ftrand tusfchen de hoof. den hoe langer hoe meer zal-ophoogens tot dat het tot een gelyke hoogte en-do- ceering met de hoofden, gekomenzyn- de, de ftroom altyd, in een regte dyn over en langs het zelve zal voortloopen; en by gevolg geen affcheuring of-onder, myning konnen veroorzaken, 6 XXVI. En om deze, ophooging en regtmaking van het ftrand te-fpoedi- ger te verkrygen, zoude het ‚niet-on= dienftig zyn de uiteinden der hoofden; met een hoek bcd te maken, waar door de ftoffen, welke door den vloed over de hoofden heen loopende. worden aangevoerd, te beter, zouden. worden, opgevangen; ’twelk voor al noodig-is aan de westzyden van de eilanden Waf- cheren en Schouwen, om het ftrand al- daar niet alleen voor verdere afneminge te beveiligen, maar ook te doen aanwas- fen, en zelvs de duinen te doen aangroei- jen, gelyk de Heer MELCHIOR BOL- STRA zulks in opzigt van het ftrand:by Petten en de Hondsbosfchen heeft aange- toond (o). 6 XXVII (o) Verhandelingen der Hollandfche Maatfchap- pye 80 B. RENOU OVER DE VALLEN 6 XXVII. Uit het geen dus verre omtrent het leggen dezer hoofden ge- zegd is, blykt van zelv, dat men zig al- leen van dezelve kan bedienen op zooda- nige plaatfen, alwaar nog een breed ftrand voor de dyken gevonden word, en daar dezelve dan gelegd worden, om de {troom in een reste ftreek te bren- gen, en dus het afnemen van het ftrand te beletten (6 XXV); maar wanneer het kwaad reedszoo verre verloopen is, dat door de geduurige vallen, en het leggen van inlagen, de dyk een bogtige gedaan- te AIP (zie Fig.6) gekregen heeft, en ‘er een plaat BRON voor dezelve ge- groeid ís, dan is het onmogelyk gewor den zoodanige hoofden te leggen, we- gens de groote diepten, welke op zoo- danige plaatfen voor de dyken gevon- den worden, ook zouden de hoofden, al konden zy daar gelegd worden, van geen nuttigheid zyn, maar in tegendeel de afneming verhaasten, om dat zy-de ftroomen in de bogt AIP nooit in een regte ftreek konnen brengen, maar wel het kanaal ABFOPI bonita Us pye der Wetenfchappen te Haarlem, TIde D. bladz. 647 en volgg. IN DE ZEE-DYKEN. Si dus de fnelheid der ftroom doen toene- men (6 V), dat het kwaad nog erger zoude maken. ” 6 XXVIII. . Het zal dan noodig zyn aan te toonen, wat middelen in deze gevallen moeten in ’t werk gefteld wor- den, om de verdere ondermyning van den ‘dyk AIP voor te komen; dat hier toe geen ander middel te vinden is, als een geheele toedamming van het ka- naal ABFOPI leert de oorzaak van het kwaad zelve, die dog beftaat in de grootere fnelheid van de ftroom door dat kanaal, als van díe welke buiten de plaat by N omloopt (6 XIII), welk niet „anders als door de gezegde toedamming kan worden geftuit. 5 XXIX. Het zal’er nu op aanko- men, hoe en waar zoodanige dam moet gelegd worden? want het water mag in _Zyn loop niet gedwongen of met geweld gekeerd worden, of men loopt gevaar dat het zelve elders wederom zyn kragt tot nadeel zal oefenen; derhalven moet de dam zoodanig gelegd worden, dat het water zyn ftreek van beweging be- houde, en te gelyk dat de dam het “dll DEEL K min- / 82 B. RENOU OVER DE VALLEN minfte gevaar loope, om door de kragt der ftroom van vloed en eb befchadigd te worden. S XXX, Om nu zulk een plaats te vinden, moet men onderzoeken, waar de vloed, die tusfchen den dyk en de plaat heen en die buiten de plaat om- loopt, malkanderen ontmoet, en daar dit gefchiedt, moet de dam, of ’er zoo na- by als eenigzins mogelyk is, gelegd wor- den, zoodanig dat hy den vloed , die tus- fchen den dyk en de plaat heen loopt, regthoekig f{nyd: by voorbeeld, de vloed by E inkomende, zal zig by OP in tweën fcheiden, en ter wederzyde de plaat by M en _N voortloopen ; als men nu door waarneming gevonden heeft, dat deze ftroomen malkanderen by A B ontmoeten, zal dit de plaats zyn, daar de dam in de rigting CB regthoekig op de ftreek van den vloed M moet gelegd worden, zoo dat zyn kruin van dendyk by C af met het oppervlak der plaat ge- noegzaam horifontaal legge, en op den buitenkant derzelve by D met een flaau- we dogeering te niet loope. 6 XXXL. Want als de vloed be- gint IN DE ZEE-DYKEN, 83 gint, zal het water langs M en N voort- loopende te gelyk by den dam CD ko- men, en hem wederzyds met een gely- ke kragt botfen, en dewyl de dam den vloed regthoekig fnyd, zal deze botfing ook regthoekig gefchieden, en de terug- kaatfing in dezelve rigting zyn, dat is in een tegengeftelde ftreek met den ver- volgens aankomenden vloed, die daat door in kragt van botfing tegen den dam verminderen moet, alzoo de eene bot- fing geduurig de andere zal vernietigen, terwyl het water „ter hoogte van den dam gerezen zynde, over denzelven en de plaat zal heen loopen , zonder in de ftreek der beweging van het onderfte water ee- nige veranderinge te veroorzaaken ; wes- halven de dam, op deze plaats gelegd zynde, geen het minfte gevaar kan loo- pen om door den vloed befchadigd te worden, ook zelv niet by zwaare ftor- men, dewyl het water, of fchoon dan fnelder langs M en N na den dam CD bewogen wordende, ’er evenwel op den- zelven tyd zal bykomen, en hem ter we- derzyden met een gelyke kragt en rig« ting botfen, g XXXI, En even weinig zal ’er ge- dd F 2 duy- 84 B. RENOU OVER DE VALLEN duurende de ebbe eenig gevaar van de- zen dam te vreezen zyn, want dan zal het water, dat hooger dan de dam CD is, langs M en N als ook over de plaat heen na O loopen, en ter hoogte van den dam gevallen zynde, zoo begint de eb eerst by-O, vervolgens by M en _‚N, en laatst by den dam, zonder even als by den vloed. in ftreek van beweging te veran= deren, terwyl het water: in het vak ACB en ín het kanaal BEOPIC by- na in een volkome rust blyven zal, na- dien het zig met de voorby loopende ebbe, by ABen OP maar heeft te ver- eenigen en uit te trekken, 6 XXXIIL Eindelyk moet de dam CD noodzakelyk zoo hoog gemaakt worden , dat-hy met het oppervlak der plaat ‚genoegzaam horifontaal legge „ op dat de vereeniging van de {troomen langs M en N by AB belet, en de gantfche doortogt wan vloed en ebbe afgefneden worde, waar door dan de ftroom in het kanaal ABFOPI zyn {nelheid beno- men zynde, de oorzaak van ’ kwaad weggenomen en de dyk AIP voor ver- dere afneming bevryd zal zyn, terwyl de {troom, zoo van eb als vloed, in cl e LAN DE-ZEE-DYKEN « « 35: de-plaat om; ineen regte ftreek ENG gebragt word, 6 XXXIV. Behalven dat dus door het leggen van zoodanigen dam op de gezegde wyze het oogmerk, om nament- lyk den dyk AIP voor alle gevaar van verdere ondermyninge te beveiligen, zou- de-worden bereikt, zoude ’er ook nog dit voordeel uit volgen, datde belette doortogt van vloed en eb, en daar door veroorzaakte. {tilftand van het water in het vak ACB en in het kanaal BFOPIC, alle de ftoffen; welke door den vloed wor den aangevoerd, zal doen zinken, of; zoo die ligter zyn als het water, dezelve. ter. wederzyden tegens den dam CD aanvoeren, daarze dan by het vallen van het water met de ebbe zullen blyven zit- ten, waar door de bodem van het kas naal ABEFOPI van tyd tot tyd zal op- hoogen, het welk dus geen onaange- naam vooruitzigt zoude geven, dat door deze aanwas dat kanaal teeniger tyd ge- vuld en dus de gantfche inham ABOPI tot een vast {chor geworden zynde, door een dyk in de rigting ABOP zou- de konnen worden droog gemaakt , en de nakomelingfchap de gezegende vrug- | F 3 ten 36” B. RENOU OVER DE VALLEN ten van den landbouw zoude konnen inza- melen, ter plaats waar thans de woeden« de golven het nog overgebleven land meteen geheelen ondergang bedreigen. 6 XXXV. Ter nadere betooging nu dat de dam, zal dezelve aan het be- doelde oogmerk (6 XXIX) beantwoor- den, nergens anders mag gelegd wor- den, alster plaats waar de vloed, langs M en N, malkander ontmoet, of daar zoo naby als immers mogelyk is, zoo laat by voorbeeld een dam FI omtrent het midden’ der plaat BNOF gelegd zyn, dan blykt ten eerften-dat dezelve de ftreek van vloed en eb geheel zal ver- breken, want als de vloed begint, zal het’ water, langs O M na den dam FI loopende, er van dien kant bykomen, terwyl het ander dat buiten langs N om de-plaat loopt, nog den dubbelden weg van N langs AB tot den dam met een verdubbelde fnelheid moet afleggen, eer het er by koomt, waar door de dam aan den kant van M , veel meer kragt van den vloed zal moeten uitftaan, en dus ge- vaar loopen om by zwaren ftorm, zoo al niet geheel doorgebroken, ten minften grootelyks befchadigd te worden; en na- IN DE ZEE-DYKEN. 37 nadien deze beweging zoo lang zal aan- houden, tot dat het water ter hoogte van den dam gerezen is, maar dan de vloed van O langs M na AB zal loo- pen, zoo zal de ftreek dezer beweging lynregt tegen de voorige {tryden, dat dus veel draaijvloeden tusfchen den dam FI en AB moet veroorzaken, en dit ge- voegd by de voorige dubbelde fnelheid , zal beide en den dyk Al en de plaat by B geen gering nadeel toebrengen. GS XXXVI. En als het nu hoog wa- ter is en de eb begint, dan loopt het water dat hooger als de dam ftaat van AB langs M en N na O, en ter hoogte van den dam gevallen zynde, gaat de eb eerst by O en vervolgens by M en N, dog den verderen doortogt nu door den dam afgefneden zynde, loopt het water van Kl met een groote fnelheid na AB te rug, alles wegflepende wat de vloed ‘er had ingebragt, en van den dyk en plaat afgefchuurd, deze ftroom zig vervolgens met de voorby loopende eb, langs N vereenigende , valt door den meerderen ftilftand in het vak OMP met een groote kragt op den dyk by P aan, zoo dat door deze legging van den dam, | F 4 ZOO 38 B. RENOU OVER DE VALLEN 200 dezelve al tegens de kragt ván den vloed beitand blyft, het vak M wel ee- nigszins zoude aanwasfen , maar daar te- gen de dyk by A door den vloed, en by P door de eb ondermynd worden. 6 XXXVII Nu is het klaar, dat hoe verder de dam van AB daar de vloed langs M en N malkanderen ont- moet, word verwyderd, hoe erger de- ze uitwerking op de dyken A en P zal worden , dog hoe nader daar tegen de dam-by AB gelegd word, hoe minder deze fchadelyke uitwerking zal zyn, tot dat-dezelve geheel zal ophouden, als de dam volgens de voorgeftelde regels (5 XXX) gelegd word. 9 XXXVII Ik befluite dan uit dit alles, dat overal in de Zeeuwfche Ei- landen, waar zoodanige inhammen , ’tzy groot of klein, met daar voor leggende plaaten gevonden worden, het eggen van een dam op de aangetoonde manier, een zeker en wiskundig middel is, waar door de dyken voor alle gevaar van ver- ge ondermyning zouden beveiligd wor- en, 6 XXXIX, IN DE ZEE-DYKEN. Sg 6 XXXIX. En wanneer ’er aan de westzyde of zeekusten der eilanden Walcheren en Schouwen, plaaten voor het ftrand gevonden worden, zal zulks in het leggen van den dam geen de min- fte veranderinge geven, want dewyl de vloed uit het kanaal langs de Vlaamfche kusten omtrent noord-oost aanloopen- de, zig genoegzaam langs de ftranden van beide die eilanden beweegt, zoo zal een dam aan het oost- of noordoost- einde van zoodanigen plaat gelegd , even dezelve uitwerkinge doen, als hier voo- ren omtrent de plaaten in de ftroomen voor de dyken der eilanden leggende ge- toond is (6 XXIX—6 XXXIV),nament- lyk, de ftroom door de geul tusfchen het ftrand en de plaat loopende, zal daar door zyn fnelheid benomen wor- den, en de geul zal van tyd tot tyd aan- flikken, als wanneer men zal in ftaat zyn, door het leggen van fcheppende hoofden (6 XXVI), het ftrand te verbree- den en de duinen meer zeewaards in te doen aangroeijen. GS XL. Hier mede het tweede lid de- __ zer vraag overeenkomtftig de wetten der __waterloopkunde vien beantwoord, gaa QO B, RENOU OVER DE VALLEN jk over tot het derde, namentlyk; of daar zynde fpoedigst en minst kostbaar herfteld worden. 6 XLI. Wanneer een val alleen in het voor- of meiland gefchied, dan zal het niet noodig zyn, eenige middelen tot herftelling aan te wenden, dewyl men door dezelve geenzins het wegval- len van het overige meiland, ’t welk nog ondermynd mogt wezen, kan voorko- men, maar in tegendeel zulks door het opvoeren van materialen zoude vere haasten, waar door dan ook zoodanige werken te gelyk met het overige mel- land zouden nedervallen , en alle de daar toe aangewende kosten vrugteloos ge- maakt worden, waarom het genoeg is, indien men zoodanige vallen als waar- fchouwingen aanmerkt , dat men ter dier plaatze meerdere heeft te wagten, en dus aangefpoord word, om de oorzaak te onderzoeken, en ‚, nog tydig en eer het kwaad erger word, de noodige midde- len ter voorkoming van verdere onder- myning in het werk te ftellen. 6 XLIII, Maar wanneer een val zig tot in den dyk uitftrekt, zoo dat ps ge eel- IN DE ZEE-DYKEN. Or deelte van de buiten dogeering AB (zie Fig. 7) met het daar op leggende mat- en kramwerk, of ook dat de geheele dyk tot in den binnenbarm C (zie Fig. 8) weggevallen is, dan zal in het eeríte geval volftrekt noodig zyn, de kanten van den weggevallen dyk A B terftond met teene horden te bezetten, en die ‚met paaltjes daar in vast te hegten, om dus de kanten van den dyk, zoo verre die is blyven leggen, tegen den flag van _ het water te beveiligen, waar door de- zelve anders ligtelyk zoude konnen wor- den afgeflagen, en de dyk in gevaar komen, om doorgebroken te worden, voor al wanneer de vloed, door ftorm aangedreven, tot een grootere hoogte als gewoon mogte opryzen: maar in het tweede geval, wanneer de dyk geheel tot in den binnenbarm Cis weggevallen, of 'er zoo weinig van is blyven leggen, dat het water geduurende de vloed door de opening zoude doorloopen, en de voorleggende landen inundeeren, dan moet men de openinge C met planken of andere materialen, die men best en gereedst voor handen heeft, toeftoppen ter hoogte van een ordinairen vloed, en dat befchutfel met paalen en ftaaken dk veer 92 B. RENOU OVER DE VALLEN veel mogelyk vast maaken, en vervol: gens het zelve agter met aarde opfchui- jeren ,om het tegen de drukking van het water beftand te doen zyn, terwyl men hettegen den flag van het water moet be- veiligen door zeilen , welke zoo over dit nieuwe werk als over de afgevalle kanten van dendyk moeten worden overgehaald, en met{ftaaken en touwen aan de binnen en buitenzyde van den dyk vastgemaakt. 9 XLIII. De val dus voor het eerfte en grootfte gevaar van doorbraak bevei- gd zynde, zal men, om dezelve verder geheel te herftellen, op de diepte van uiterlyk 12 a 15 voeten in de val paalen moeten heijen in een regte lyn DE, en niet wyder als.4 a 5 voeten van malkan- der; tot deze paalen zyn de noordíche juffers of fchieters het bekwaamst en minst kostbaar, om gebruikt te worden; en de lengte derzelve moet zyn van 30, 40, tot bo, ja fomtyds 80 voeten , *t welk van de vastheid of losheid der grond af- hangt, en daar ook-na. moet gefchikt worden, zynde het zeker „dat hoe dieper de paalen in den vasten grond ingeheijd worden, hoe -{terker en beter beftendig het geheele werk zal.zyn; vervolgens moet IN DE ZEE-DYKEN, O3 moet men den grond van de val in de ruimte DABE met rys beleggen , zoo dat het zelve overal tegen de kanten van de val en van voren tegen de reipaalen wel aanfluit; dezen bodem van rys moet men, geduurig de een kruisling over de andere leggende, brengen ter hoogte van 4a 5 voeten, en dan door dezelve {taaken heijen tot in den vasten grond, aan welke men , op den gelegden rysbodem, rystuinen moet opwerken, en die met fteenen opvullen, om te beletten, dat het ryswerk door den vloed niet worde om hoog geligt; op deze wyze moet men dit ter zelver hoogte opwerken , als het weggevallen is geweest, of dat het nieu- we werk ter wederzyden met de afgeval- le kanten gelyk legt, op dat het water by vloed en eb met een gelyke beweging en zonder val of draaijing ‘er over heen zoude konnen loopen. SG XLIV. Dus de val zelv zynde opge: maakt, moet men den overgebleven dyk aan de binnenzyde verzwaaren, en ge- heel overhaalen, of zoo die tot aan den _binnenbarm G (zie Fig. 8) geheel is weg: gevallen, dan moet men, zoo verre de val zig uitfirekt, een geheel nieuwen | dyk O4 B. RENOU OVER DE VALLEN dyk aanleggen, en in beide gevallen moet de buiten dogeeringe zig niet verder uit- ftrekken, als dat de tee van den buiten- barm FGH digt of tegen het in de val gemaakte rys en fteenwerk aankomt, en hoewel nu de nieuwe of overgehaal- de dyk niet anders als in een bogtige gedaante kan gelegd worden, gelyk dit door de geftipte lynen FGH (zie Fig. 7 en 8) word aangewezen, zoo moet men egter zorg dragen, om die bogt zoo flaauw als mogelyk is te maken, en daar toe de hoeken Fen H,‚ waar mede de nieuwe dyk tegen den ouden aanfluit, ter wederzyden eenige roeden van den val verwyderen, en dus aan die hoeken een ftompe gedaante geven, ten einde het water met een zagte beweging om de- zelve, en langs den dyk FGH mag heen loopen , en hier door de ondermy- ning der hoeken F en H,‚ welke altoos min of meer plaats zal hebben (6 VD), zoo veel doenlyk worde voorgekomen. SG XLV. Dat nu deze voorgeftelde manier om een val of grondbraak te her- ftellen, de fpoedigfte en minst kostbaa- re is, zal geen wydloopig bewys van nooden hebben, als men maar in aan- mer: IN DE ZEE-DYKEN. 95 merkinge neemt de materialen, welke daar toe gebruikt worden, en behalven de reipaalen geen andere zyn dan rys- ftaaken in {teen , die, altans de eerfte, al tyd in een goeden voorraad by de dy- kagien gevonden worden, zoo dat men by onvoorziene toevallen dezelve altoos gereed en by de hand heeft: my zyn ook geen andere materialen bekend, welke met minder kosten als deze zou- de konnen bewerkt worden, hebbende de ondervinding maar al te wel geleerd, wat importante fommen de zinkwerken van aarde en fteen den Lande hebben ge- kost, welke in vroegere tyden in de dieptens voor de dyken wierden gezon- ken, om het geweld der {troom dus af te keeren, dog waar van men geenszins het bedoelde nut heeft ondervonden: Zoo men zig dan hier van in het her- ftellen van een val wilde bedienen, is het ligtelyk te begrypen, dat zulks een aanmerkelyke verzwaaring in de onkos- ten zoude veroorzaken, en indien men de herftelling van een val door het aan- voeren van aarde wilde beproeven, zou- de dit, behalven de onmogelykheid om zulks zonder een vast fondament te kon- nen doen, mede zeer nadeelige gevol- gen 96 B. RENOU OVER DE VALLEN gen hebben wegens de groote kosten en het verlies der landen, welke daar toe zouden moeten worden gebruikt; weshalven ’er dan geen ander of beter middel als het voorgeftelde overblyft, ° welk ook het meest en in ’ gemeen ge- bruikt word, en reeds lang op de proef goed bevonden is, dewyl’er, zoo veel my bekend is, geen voorbeelden zyn van eenige vallen, welke, op deze wy- ze opgemaakt, in weinig jaaren weder- om zyn weggevallen, 6 XLVL Of fchoon men nu op de- ze wyze een val of grondbraak zoo fe- cuur kan opmaken , dat men in veel jaa- ren, op dezelve plaats, voor geen grond- braak heeft te vreezen, zoo is het egter _ zeker, dat de naastgelege hoeken F en H ook wederom zullen worden onder- mynd, en dat zulks in * vervolg nieuwe grondbraken zal veroorzaken, om wel- ke voor te komen, het derhalven zal noodig zyn, zoodanige middelen aan te wenden, als daar toe meest dienftig kon- nen zyn, en welke ik hier voren in de behandeling van het tweede lid dezer vraag (6 XXI—XXXIX) heb voorge- Miele „zog ale dk vaneorkes! ben dahidse Ze nn en L IN DE ZEE-DYKEN, 97 zelve tot behoud der Zeeuwfche eilan- den behoorde in ’t werk gefteld te wor- den. Ie Gaarne wil ik in dezen myn oor- deel onderwerpen aan dat van anderen, welke, by de sheorerifche kennis ook de ondervindelyke voegende,meerdere kun- digheid in het aanleggen van dyk- en zee- werken konnen bezitten, en welke al- - thans het best bekwaam zyn, om de in het algemeen voorgeftelde middelen, in alle de byzondere gevallen, na de ver- fcheidene omftandigheden behoorlyk te konnen toepasfen. Niets zal my intusfchen aartgenaamer Zyn, als, wanneer de by my voorge- flagen middelen niet voldoende mogten geoordeeld worden „ 'er dan door an- deren ook andere en betere middelen mogen worden opgegeven , terwyl ik deze verhandeling befluite met den hart- grondigen wensch, dat de dadelyke te werkftelling van die middelen, welke het meest voldoende zouden geoordeeld worden, ook door Gods zegen van de gewenschte uitwerkinge mogen zyn, en dat de daar toe aangewende pogingen ZU. DEEL G dus 98 _B.RENOU OVER DE enz, dus aan het heilzaam oogmerk van dit Genootfchap mogen’ beantwoorden en {trekken TOT NUT VAN ZEELAND, GNCENGENGENGE CNEDENENE) RAI NAH hl //e Ce INS ZAK ENNE ENeNDD 5) VER: ZIT Deel, bl,98. D 204990599094400093000 0000 2949999444023 293939909054 d0 8885358 A SDB AGSRN NENDE NSA EANNGONL SNN NLS NEANSN ANN d | | Bladz. 99 VERHANDELING Over de redenen der meenigvuldige wallen of grondbraken in de zee-dyken ‚ voornamelyk die der Provincie Zeeland, en de wyze, waar op dezelve best voorgekomen, of, daar zynde, Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld worden. | D Oo Oo p dd CORNELISDE KANTER, EE KESK In de eerftelingen van het Zeeuwsch Genootfchap te Wlisfingen, worden get vonden deszelfs zeer prysweerdige 008, merken, zynde de eer van GOD en de bevordering van Nederlands welftand redenen die my bewogen en, zoo ik dagt, verpligteden om ook het myne voor te tellen, onder dien wensch, dat het mogte dienen tot dat nuttig einde, Zyn het geen goude of zilvere vaten, dië ik kan toebrengen, laaten het houte of EDA G 2 {tee- 100 C. DE KANTER OVER DE VALLEN fteene zyn, ik onderneme egter om op volgende voorftel een antwoord uit te brengen. ’Er wordt gevraagd: welke zyn de redenen der meenigvuldige vallen of grondbraken in de zee-dyken, woorna- melyk die der Provincie Zeeland, en op welke wyze konnen dezelve best voorgeko- men, of, daar zynde , fpoedigst en minst kostbaar herfteld worden? Ter beantwoording van welke vra- ge, en wel van het eerfte deel des vogrftels, welke de redenen der wallen of grondbraken zyn, dient, dat dezelve, myns bedunkens, verfcheidene zyn. Eerst komen in aanmerking de mee- nigvuldige zandbanken en plaaten, die inde kanaalen gevonden worden, lig- gende meest alle in diervoege, datze vlak opgaande kanten hebben, waar te- gen. ebbe en vloed geen fterken aanftoot of werkinge kunnen maken, maar geven een zagte pasferinge, en zyn regt in ftaat om het gety na den wal te dringen, en te persfen, zoo als op veele plaatfen wordt ondervonden. Hier IN DE ZEE-DYKEN. Ior Hier by komt, ten tweeden ‚de conflitu- tie van den bodem der kanaalen, die meest op alle plaatfen hunne goot of diepfte hebben langs den oever of wal- kant, daar dan gevolgelyk het meeste gety moet verkeeren, waar door aanlet- dinge komt tot ondermyninge, De derde en meer voornaame reden zal, na gedagten, zyn de gefteldheid der gronden van den oever of wal-kant, die doorgaans in diervoege wordt gevon- den , datze van boven heeft 2,3 of meer voeten koorn-aarde, en kley, dan volgt gemeenlyk een fchiem derry, die zeer ongelyk zit, want daar zyn plaatfen van een voet, ook van twee of drie, ja van meerder dikte: zynde dit eene ftof- fe die zeer beftendig is tegen ’twater , en byzonder vast blyft aan malkande- ten, De reden en bevinding leeren , dat daar die gevonden wordt, de vallen veel grooter komen, dan daarze niet is, On« der dezen derry is doorgaans een kwyl- agtige zandgrond, waar van, mynes er- agtens, geen beter denkbeeld kan ge- maakt worden , als dat die onbeftaanba= re ondergrond, door neeren of draaijkol- ken, van tyd tot tyd wordt uitgelokt en et G 3 on: 102 C. DE KANTER OVER DE VALLEN ondermynd, zynde egter in dat begrip, dat er hier en daar bonken van vastere Jubftantie zullen overig blyven, waar op de bovengrond, als op pilaaren , rust, tot zoo lang die door de geduurige flytinge daar toe buiten ftaat raaken, en by al- dien deze het begeven, dan moet onver- mydelyk de bovengrond volgen. Het oude en algemeene gevoelen is, dat de bovengrond rust en gefteund wordt door water; dog dat een lighaam van die zwaarte, en zulke uitgeftrektheid, als wy’er wel hebben gezien, die ro, 20, ja roo gemeten groot waren, dat dit al- leen zoude blyven hangen op ’twater, is niet denkelyk, nog begrypelyk; want dan zoude het ook niet wegvallen, dan by grond-ebben, als het zyn water ont- liep, daar wel de redenen voor zyn, dat die onheilen dan meest te wagten Zyn , inzonderheid als het kort te voren ftormagtig is geweest, dat de gronden wat berften en ontzetten door de fterke werkinge van de zon: dog de bevindin- ge heeft verfcheiden reizen doen zien, dat het ook daar aan niet gebonden is, dat zulks voorvalt ten allen tyde, hoe het ook met het water gelegen is, het zy van ebbe of vloed, ja zelfs wel by hoag water, Ein- IN DE ZEE-DYKEN, 103 „Eindelyk, &e wierde en voornaamfte oorzaak dezes kwaads is, buiten alle be- denkelykheid , toe te fchryven aan de neeren, draaij- en maalkolken (ook wel keulfche-vloeden genaamd) die langs de zeedyken, en tegen d’oeverkanten, op verfcheidene plaatfen gevonden wor- den, die door haare geduurzaame wer- kinge de onbeftendige ondergronden ko- men uit te lokken, en, na mate dit kwaad voortgaat, nemen buiten twyffel de neeren daaglyks toe, zoo in grootte als in fterkte, dog deze ondermyninge gefchiedt meest onzigtbaar onder water; blyvende zoo lang aanhouden tot dat de bovengrond het moet begeven , en ftuks- gie komt af te breeken, en weg te val- en. De grondbeginfels, waar door gemel- de neeren worden geboren en voortko- men, zyn de onegaale bodems der ka- naaien, fteile en afgebrokene oeverkan- ten, welker uitftekende hoeken dit veel- tyds veroorzaken; ook zyn de overge: bleven einden dyks, nollen genaamd, zinkwerken, zoo geabandoneerde, als an- dere, hoofden gelegd om het gety af te keeren, geloste {teenhopen , en wat ver- der aanftoot geeft, ten dezen opzigte G fom- TO4 C., DE KANTER OVER DE VALLEN fomwyl zeer fchadelyk, En veele van die mogen ten regte aangemerkt worden als de oorfprong van dat kwaad; reden, waarom de aanleg en de onderhoudin- ge dier werken altoos met veel voorzig- tigheid en beleid behoorde te gefchie- den, want het is hier als met veele an- dere zaken, wanneer zy niet mede, dat- ze dan tegenwerken, niet tegenftaande deze inconweniënten egter, myns bedun- kens, aan verfcheiden dykagien, alle hoofden en andere zeeweeren niet kun- nen gemist worden, maar veele volftrekt noodig zyn, zoo tot brekinge der zee- golven, als tot afleidinge van het gety. Het tweede lid des voorftels doet on- derzoek na de wyze, op welke de bewus- te wallen zyn voor te komen. Hier op antwoorde ik, dat, volgens myn begrip, geen werken of middelen zyn uit te denken, om de ondermynin- ge, als bereids daar is, te ftuiten, ver- mits zulks onzigtbaar is, treffende dik-_ wils plaatfen, daar de minfte gedagten niet op zyn. Het voornaame, waar door de vallen te voren eenigzins ont- __ dekt en Pe le li dav 0 IN DE ZEE-DYKEN. _ 105 dekt worden, is de troebelheid van ’t water by ftil weder, wordende als dan daar omftreeks op bermen, en matten gevonden kwylagtig zand, dat zeer ver- moedelyk komt uit den ondergrond, zynde doorgaans een voorteeken van de gemelde onheilen ; ook heeft men federt eenigen tyd getragt om zulks te ontdek- ken door middel van een grondboor, die zoolang is, dat hy kan komen door _ kley en derry, om onderzoek te doen of het aldaar is ondermynd: offchoon 'er al plaatfen wierden aangetroffen, daar een dreigend ongeval te dugten was, en niet kunnende weten de waare gefteldheid van onder, dan zouden de werken, daar tegen te doen, gantsch onzeker en van weinig verwagtinge zyn, ja dikwils meer nadeel dan voordeel ge- ven; weshalven nuttig en best is, dat kwaad in zyn begin te ftuiten. Ik geve ten dien einde op het zoo even- gemelde gedeelte des voorftels , het vol- gende korte antwoord, beftaande in het , zoo egaal mogelyk is, regt houden of ma- ken van den oeverkant , benevens dat aan denzelven worde toegebragt een bekwaame „dogeringe; zaken die aan alle waterin- gen, ontegenzeggelyk, haar effed zou- G 5 den 106 C. DE KANTER OVER DE VALLEN den krygen, dog dat het op veele plaat- fen bezwaarlyk in diervoegen te bren- gen zoude zyn, is een volzekere waar- heid, waar omtrent wy onze gedagten, benevens de middelen , in’t vervolg zul- len voorftellen. Zullende alvorens nagaan, en in over- weginge nemen, de vier bovengemelde redenen, gegeven van den oorfprong des kwaads, benevens de middelen met het geen daar voor en tegen is, want in- « dien de oorzaak konde weggenomen worden, dan is ’er geen twyffel of die rampen zouden niet alleen verminderen, maar zelfs volkomen ophouden. De eerfle reden der vallen wordt afge- leid van de plaaten en zandbanken, die in de kanaalen gevonden worden, en den ftroom dringen en persfen naar den wal, waar tegen, mynms bedunkens , op verfcheiden plaatfen weinig of niets met eenigen grond van /ucces kan onderno- men worden, zynde egter niet afkeerig van te denken, dat aan fommige wate- ringen wel eenige diverfie in het gety te maken zoude zyn, ftrekkende tot verlig- tinge van den walkant, beftaande in ’t maken van ryshoofden , tegen of gp de plaat mats IN DE ZEE-DYKEN. ey, plaat, in dezervoege te bewerken, hoog van voren, en niet leidende, die na allenfchyn veel gety naar zig zouden trekken, inzonderheid als de magt des ftrooms nog gantsch niet is overhellende na den walkant, dat egter aan verfchei- den polders, die behebt zyn met val- len , dusdanig, en zelden anders, wordt gevonden; reden, waarom dit projet, myns eragtens, niet als volzeker kan worden voorgefteld , zynde daarenbo- ven nog verfcheiden zwarigheden daar- tegen ;— en wel eerst: indien ’t ka- naal een tamelyke wydte heeft, dan is het zeer vermoedelyk, dat, niet tegen- {taande de gemelde hoofden veel water trekken, ‘er egter in ’tmidden een hom- pel of bank zal blyven, die ook zal toe- nemen, na mate het gety langs de plaat vermeerdert; zoo dat de oeverkant als dan geen groot voordeel daar van zoude te wagten hebben;—- ten tweeden: in- dien de plaat legt op een vasten grond, het zy derry of andere, dan is het ze- ker, dat de opruiminge zeer traag en langzaam zoude gaan; ten derden: de bewerkinge zoude zoo in de legginge, als byzonder in den onderhoud, uitter- mate lastig vallen, vermits het door- | gaans 108 C. DE KANTER OVER DE VALLEN gaans een driftige en onbeftendige zand- grond is, daar men die op zoude moe- ten maken, dat zoo wegens verlies van grond, als by ysgang, een geduurigen, moeilyken , en zeer kostbaaren arbeid zoude verfchaffen. De tweede en derde redenen, hier bo- ven aangemerkt als grond-oorzaaken der onheilen, zyn ook, volgens myn oor- deel, bezwaarlyk, ja, op veele plaat- fen, onmogelyk om weg te nemen; ook is’er dezen aangaande weinig uit te denken, dat tot verbeteringe zoude kun- nen ftrekken; zynde dat niet anders te wagten dan door een algemeenen aan- was, en opwas van den bodem des ka- naals. Het voornaamfte, indien niet het eenigfte middel, dat gegronde ver- wagtinge van effe in dezen kan geven, zoude beftaan in *tmaken of leggen van een dam, het zy die zigtbaar is, en boe ven water komt, of niet, ten einde het ondergety, dat de gronden meest roert, en in beweginge brengt, te breeken, en den ftroom te doen verminderen. De ondervindinge heeft geleerd, dat zulks mogelyk is, en dat het eerfte van die werken volkomen heeft beantwoord aan de verwagtinge, Dog aan veele wate- rins mn te IN DE ZEE-DYKEN. og ringen is, door de groote diepten er wydte der rivieren , daar niet aan te den- ken, veel min ter uitvoer te brengen, wegens het kostbaare en wisfelvallige, hebbende met alle andere zee-weeren ge- meen, datze niet wiskunftig zyn te de monftreeren, en met een weinig door- gaans geen proef daar van is te nemen. Daarenboven wordt dit concept nog door twee voornaame inconveniënten gedrukt, welker eerfle is de gefteldheid van den. grond ter plaatfe daarze moeten gelegd worden : indien die niet vast en beften- dig is,dan is?er wederzyds kort aan den dam. door den overval meerder diepte te wagten , en dan nadien de uitlokkingeen ondermyninge van den grondflag , waar door een zakkinge komt in ’twerk;—= het beste om zulks voor te komen , zou- de zyn het breed maken van de onder- Îte laag, ten einde dat de overval meest kome op het ryswerk; ten tweeden « in dien de zinkftukken, en wel voornaam: lyk de eerfte laag derzelver , niet wel ge: floten worden, en de naat of tusfen: wydte niet na behooren is volgeplonst met vletzooden, dan is’er een door- fchuuringe te wagten, die onvermyde- lyk den grondflag moet wegnemen, en na- Iro C. DE KANTER OVER DE VALLEN naderhand door een zakkinge in ’t werk moet gevolgd worden. « «Betreffende de vierde en laatfte reden opgegeven als de voornaamfte oorzaak van de gemelde onheilen, waar tegen van tyd tot tyd, op onderfcheiden ma- nieren, is te werk gegaan, en wel by- zonder over 30 à 40 jaaren , er zyn door de Provincie zeer aanmerkelyke geldfom: men befteed aan zinkwerken „om het gety af te keeren, de neeren te doen verminde- ren, en den oever voor verder afnemen te bewaaren. Hoe ongemeen groot en kostbaar dieook waren, hebbenze egter op zeer weinige plaatfen daar aan be- antwoord, zynde aan eenige wateringen weinig of niets meer van die werken overig; de ftukken en brokken, die hier en daar nog mogten zyn, doen door- gaans geen voordeel , maar zyn fomwyl van fchadelyke gevolgen, Deze en meer andere zyn, myns bedunkens, gegronde redenen, om voornamelyk van de zwaare en zeer kostbaare zink- werken af te zien, ten ware by hooge noodzakelykheid, of wanneer men ge- noodzaakt wordt, om wat te wagen: ook moet men doorgaans tot die wer- ken komen, als ’er eenige RoN e mene nend" nn dd pg IN DE ZEE-DYKEN. III het zy aan een plaat , of geabandoneerd werk, noodig geoordeeld wordt, by al- dien zulks moet gaan door het diepe: wy keuren ook niet volkomen af de lig- tere zinkwerken, die niet meer dan van twee ftukken dikte zyn, en gefloten lig- gen tegen den oeverkant , kunnende als dan dienftig zyn, om denzelven te bet veiligen, en ook ftrekken tot bewaaringe van den voorgrond, als mede tot een bed om {teen opteftorten, zynde egter ; onder verbeteringe, van die gedagten, dat op differente plaatfen het ftorten van fteen, het zy brikken of Vil voordfchen, te verkiezen is, dog in diervoegen te losfen, dat men niet uit den diepen beginne, of op hoopen, maar van den bovenkant af met dunne ftortfels, Wel is waar, dat de zee die veel zal afhalen na den diepen, maar zal ook veel laten leggen en de andere bren: gen ter plaatfe daar het van nooden is, waar door men met den tyd een vlak- ken en fterken oeverkant zoude krygen, De redenen, waarom ik dit zoude verkiezen, zyn, eerst: om dat het rys- werk door de zeewormen zoo veel te ly: den heeft; ten anderen : om dat de oe: verkant doorgaans met dorpels, en zeer on- TIJ C. DE KANTER OVER DE VALLEN onegaal is, zoo dat de zinkftukken niet kunnen fluiten op den grond, welke openingen onvermydelyk veel aanleidin- ge moeten geven tot ondermyninge, te meer om dat de ftukken blyven hangen, dewyl het een groot verbonden lighaam is, daarentegen valt de fteen af , als ’er verdiepinge komt, en beveiligt tegen den voortgang van Ondermyninge en grondverlies; ten derden: om dat ík in verbeeldinge ben, dat het met minder kosten kan gefchieden, dewyl men voor een gemeen zinkwerk een zeer groote meenigte fteen kan hebben , inzonderheid brikfteen ; daarenboven zyn’er geen fchadelyke gevolgen van te wagten. Verbeelden wy ons nu verder een ca- lamiteufe dykagie, welks vooroevers, door vallen en grondbraaken, worden geconfumeert , die niet zelden ìs ftaande met fteile en afgebrokene kanten, daar een zwaar gety langs gaat,en bovendien is liggende met inbaaijen, hoeken ;-en kanten, hoedanige met regt mogen ge- {teld worden onder. de ongelukkige en dangereufe dykagien, die ook bezwaar- lyk zyn te ontheffen van de oorzaak haares kwaads, inzonderheid als die maar een enkelde riviere voor zig heb. Ns en, IN DE ZEE-DYKEN. 113 ben, die niet gefepareerd wordt door fchor, plaat, of banken, en daarenbo- ven wyd en diep is, waar door als dan affpringt het werken op de plaat en het leggen van dammen, boven voorgefteld, Uit het bereids gemelde blykt, dat de verfcheidenheid der conffitutiën ook on- derfcheidene werken zal vorderen. Ik heb meenigvuldigmaalen gedagt op middelen, die den oorfprong dezer on- heilen zouden kunnen wegnemen, dog, myns oordeels, zyn’er geene uit te den- ken, daar men zulks met gegronde re« den volkomen van zoude kunnen wag- ten, Daar zyn volgens de theorie wel concepten te formeeren, die wat goeds beloven, by voorbeeld: om zulks te doen door *tleggen van hoofden, in de- zer voegen gemaakt, datze malkande- ren konden fecondeeren,en in ftaat zyn. om het gety af te keeren, dog de bevin- dinge heeft geleerd dat de uitwerkinge. van hoofden heel onzeker is, en dat alle zeewerken zeer wisfelvallig zyn, en bor vendien is ’er aan veele polders, wegens de importante kosten derzelve , niet _ aan te denken, en behalven dat is dit concept nog bezet met veele inconweniën- ten, als onder andere, indien de hoof- SIL DEEL, … H den PI4 C. DE KANTER OVER DE VALLEN den wat hoog gemaakt worden, dan veroorzaaken die doorgaans voren aan wederzyde, zoo van ebbe als vloed, neeren of maalingen, die van verderflyke gevolgen zyn; is men daarentegen van gevoelen omze maar laag te leggen , dan voldoenze zoo wel niet aan het oog: merk, zynde om het gety af te leiden, en de overval duurt langer, en ís fter- ker, die door zyne woelinge verlies van gronden geeft: des niettegenftaande zou. den de laastgenoemde, volgens myn denkbeeld, de beste zyn, vermits dat, in geval zy niet volkomen beantwoor- den aan de verwagtinge, dan zouden die evenwel zulke fchadelyke en nadee- lige uitwerkingen niet geven, als de eer- fte; ook is van den overval zoo veel kwaad niet te wagten, als door de nee- ren, ter wederzyde; en bovendien zou- de het een aanmerkelyk verfchil zyn in de kosten en onderhoud. Dezeen meer andere redenen brengen my, onder verbeteringe, in die gedag- ten, dat, in zoo een allermoeilykfte om- ftandigheid , die middelen wel de veilig= fte, minst kostbaare en de beste zullen zyn, die het kwaad op een zagte manie te doen verminderen, waar toe zonder- ling IN DE ZEE-DYKEN 115 ling zoude dienftig zyn, dat, ingevolge het bovengemelde korte antwoord, zoo veel de vefmogens het eenígzins toela- ten, alle dewoiren en oplettenheid wier- den in het werk gefleld, om den oever of walkant, zoo veel mogelyk, regt te houden, of in diervoegen te maken, en hoe vlakker die is afgaande na het die- pe, hoe beter; ook diende wel in agt genomen te worden, dat de zeeweeren , als hoofden, nollen, enz., die bereids liggen of nieuw worden gemaakt, van voren wierden gebragt onder een regte fnee, of linie, want het uitfteken van het eene werk buiten het andere geeft aanleidinge tot meerder woelinge, maa linge en draaijinge des waters, die de oorzaaken zyn van het verminderen en weggaan der gronden, Ook zouden de gemelde werken van meerder dienst er nuttigheid zyn, alsze dogerens afgingen na het diepe, want het is een zeer aan- merkelyk defet aan veele wateringen, dat de werken van voren tegen het die- ‚ petefteilftaan, waar door die, in plaats van voordeel, niet zelden Haese toe- brengen, waarom zoude denken, dat Zulks behoorde geremedieerd te worden, welk doorgaans best kan gefchieden „ H 2 door IIÓ C, DE KANTER OVER DE VALLEN „door het aanftorten van fteen, of met verlaaginge van ’t werk na binnen, zoo als de conflitutie zulks is vorderende; middelen die veel hope geven, dat de neeren en draaijingen, die boven wer- den aangemerkt als de voorname oor- zaak der ondermyninge, daar door ee- nigzins zouden verzagten en verminde- ren ; dog op veele plaatfen is het kwaad. zoo ver ingedrongen, datze daar door, na gedagten, niet geheel zullen gehol- pen worden, En om zulke middelen te vinden, diein {taat zyn, om dat volko- men uittewerken, zoude niet alleen ten aanzien van veele bezwaarlyk, maar voor een groot gedeelte niet wel moge- lyk zyn. Daar kunnen nog zulke plaatfen zyn, alwaar de genoemde neeren, door ’tleg- gen van een of meer hoofden, wel te breken zouden zyn, dog het is altoos een onderneminge, die zeer onzeker en kostbaar is, inzonderheid daar zy verre zyn gevorderd. Aangaande de inbaaijen , veroorzaakt door valien in de vooroevers, waar door dezelve aan veele polders een zeer wanftaltige figuur maken, die doorgaans niet IN DE ZEE-DYKEN. « I17 niet veel goeds belooft, daar tegen is weinig uit te denken, of voor te ftellen , wegens de overgroote geldfommen die zulks zoude vereisfchen, om dit kwaad te herftellen, weshalven, onder verbe- teringe, van die gedagten ben, om in zoo een geval het aan te zien, tot ZOO lang Ide hoeken en kanten door het wa- ter gevlakt zyn, en by aldien dan aan den ftroom een leidinge kan worden toe- „gebragt, die niet te zeer is ftootende, zoude als dan den walkant, zoo veel ee- nigzins doenlyk, tragten te bewaaren voor afneminge en ondermyninge, waar toe zoude verkiezen, ter plaatfe daar geen zwaar water ftaat, zulks te doen met een beftortinge van brikfteen, en anders met Vilvoordfchen, om boven- gemelde reden, Verder is het derde en laatfte lid des voorftels: hoe de wallen, daar zynde, fpoe= digst en minst kostbaar konnen herfteld worden? ‚Daar op antwoorde ik: dat "er geen vaste regel, of maniere van doen, in de- Zen is te houden, om de volgende rede- nen; H3 Eerst: 118 C, DE KANTER OVER DE VALLEN …_ Eerst: om dat het een groot onder- fcheid geeft, of dit onheil treft in ’ zo- mer-, dan wel in ’ winterfaizoen, zyn- de als dan doorgaans de aardenwerken volftrekt onmogelyk, inzonderheid daar gekart moet worden: ook zouden wel zulke voorvallen kunnen komen, dat men genoodzaakt wierde om wederzyds de aarde te fchuijeren van het binnen- beloop van den vasten dyk, dat by be- tere gelegenheid weder aan te heelen zoude zyn ; het vletten van fchorre zoo- den is dan ook niet doenelyk; in den winter wordt ook meerder fpoed ver- eischt; het werk moet ook fterker ge: maakt, en dagelyks beter voorzien wor- den, om de onbeftendigheid van het weêr. Ten tweeden : de plaats, waar dit voor valt, is ook zeer verfchillende; of zulks is, daar men een: fterke zee en zwaaren flag van water heeft, dan daar die min- der is; of het aan een land of polder is, daar veel van afhangt, dan maar aan een nol of inlaage; of men binnenwaards kan infpringen, dan niet wegens uitge- laden veld, wielen, enz. Ten derden ; de gevallen zyn ook zeer onderfcheiden; de meeste blyven in IN DE ZEE“DYKEN. _ 119 in het buitenbeloop van den dyk, dog daar zyn ’er ook wel die de kruin, en een groot gedeelte van het binnen doge- rens wegnemen; in de diepten is ook veel verfchil, by fommige is die ook na- der by den afgebrokenen kant, dat het werk zwaar, moeilyk en kostelyk doet vallen, en daarenboven is het meer zak- kinge en aftrekkingen onderworpen , en zulks wordt nog meerder veroorzaakt, als ten eerften aan het werk ter opma- kinge wordt gegaan, dewyl dan de losíe ftoffe, die van den dyk is afgevallen, nog beneden is liggende, zynde zeer on- beftendig voor den grondflag des werks: — Veel beter, met minder kosten en meerder gemak waren die werken te maken, als de kanten door de zee wat waren gevlakt, en als de losfe ftoffe na den diepen getrokken was, dog daar {taat tegen, dat, door 7 a 8 dagen zulks te laten liggen en aan te zien, men dien. tyd ook langer geëxponeerd blyft aan te verregaande verliezen, of grootere on- heilen door den flag des waters tegen de fteile afgebrokene aarden kanten; waar- om de voorzigtigheid doorgaans gebiedt, dat men , zoo fpoedig doenlyk, die bres- fe tragte te herftellen. H 4 Waar 9 | 120 C. DE KANTER OVER DE VALLEN Waar toe, myns bedunkens, de vol: gende maniere de beste is, en voldoen= de zal zyn aan de voorgeftelde vrage; Ten eerften: het is dikwils van de uit- terfte noodzakelykheid, dat de afgebro- ken kant, en wel de zwakfte plaatfen, aanftonds met zeilen worden overtrok- ken, en by aldien niet mogelyk is, om die van onder vast te maken, dan wordt aan het onder-einde gebonden gewigt of groote fteenen, die in {taat zyn om die zeilen na beneden te trekken ; daarenbo- ven wordt ’er wel ftroo in den val ge- worpen, ter brekinge van den flag des waters, dat van veel vrugt kan zyn, in geval van nood; verder moet men zig voorzien van horden, ankers, rys, en andere materiaalen, Ten tweeden: verder is dienftig, om een naauwkeurige diepinge op te nemen van de gantfche gefteldheid , dog voor- namelyk langs den kant aan den dyk, om te zien waar gevoeglyk, met hope van fucces, het werk te beginnen is; waar by in aanmerkinge moet komen de gelegenheid van agteren, of die ee- nigzins gefchikt is om den dyk binnen: waards aan te fchuijeren, of te karren, dan niet, of het in een faizoen is, e de als IN DE ZEE-DYKEN _ I21 karrevelden en toegängen daar toe be- kwaam zullen wezen : indien het ten de- zen opzigte voordeelig is, dan zoude, volgens myne gedagten, niet raadzaam zyn, op meerder diepte te beginnen dan op de 5 of voeten, hoe ligter zulks kan genomen worden, hoe fpoediger het voortgaat , en het geeft beter werk, met minder kosten, egter wordt men niet zelden genoodzaakt, om te komen op de diepte van 14 a 15 voeten, dog het wêer hier toe niet gunftig zynde, dan wordt heteerfte werk zoo verre niet uit- gezet, en wat ligter genomen, en na- derhand een tweede voor-of onderwerk daar tegen gelegd, beginnende uit ge- melde diepte, dat dan by de overwer- kinge gekoppeld wordt aan het eerst ge= legde; indien men genoodzaakt wordt om te beginnen uit de genoemde diep- te, dan heeft het ook doorgaans de ge- melde inconweniënten tot zyn gevolg , na- melyk geduurige zakkinge en aftrek- kinge, dat ook niet anders kan zyn we- gens zuik een dikte van rys, diepte van voren en flegten grondflag. Ten derden ; de raaij wordt afgefto- ken met {lyten of juffers, die lang moe- ten Zyn na mate de diepte is, zettende H5 die 122 C. DE KANTER OVER DE VALLEN die omtrent drie voeten van den ande- ren, dienende in de bewerkinge tot kee- ringe voor het afdryven van het rys en na dien tot eenig fteunfel van het werk. Ten wierden: wordt van den eenen of anderen kanteen begin gemaakt met het ryswerk, daar toe gebruikende het zoo- genaamde Geldersch rys, of, by gebrek van dien , wordt alles afgekapt, dat daar omftreeks te bekomen is, ten ruwften opgebonden, en al ftaat het nog in zyn blad, is ° daarom niet flegter, dewyl dan minder gewigt van aarde of fteen noodig is,,en digter werk maakt; dit rys wordt gelegd op zyn lengte tusfchen den kant en de raaijpaalen , zoo dik aan te voeren, dat omtrent met het laagfte water even boven komt, dan legt men een bos rys dwars daar ‘over, genaamd de tuinlaag ; voorts moet men, na ma- te het werk breed is, *t zelve met tuinen bezetten, vereifchende een fpoedigen voortgang , wegens den korten tyd dien twater daar toe geeft, waarom alle de materiaalen op voorraad daar worden bygebragt, om, den tyd daar zynde, met grooten vlyt een aanvang te maken, en voort te zetten, en by aldien vlet- zooden zyn te bekomen, dan zal er: e IN DE ZEE-DYKEN,. 123 de tuinen daar mede vullen, dat uitter- mate dienftig en voordeelig is voor die werken, anders moet zulks gedaan wor- den met teen, die ieder reize als over- wrogt wordt, dat niet alleen veel kosten geeft, maar den voortgang zeer belem- mert, en daarenboven is het tot ver- zwakkinge van ’twerk; dog den eerften tuin is altoos goed met kloeke fteenen te vullen, zoo voor denflag van het wa- ter, als om dat die kan blyven zitten, vermits het tweede werk daar maar van begint. Het platte onderwerk dus gemaakt zynde, wordt de overwerkinge begon- nen, en wel van den tweeden tuin, dat met laagen van omtrent twee voeten dikte telkens zoo is opgaande, tot dat het zyn hoogte heeft, en dit ryswerk moet men laten fluiten tot tegen den af- gebrokenen aarden kant, want een krib- be tusfchen beide te laten, en die te vul- len van de kanten des dyks, of die met andere aarde vol te karren, keuren wy af, om dat die aarde fmelt als het water daar tegen komt, en lokt dan door het rys; ook wordt het voor- of ryswerk door de zwaarte der aarde te veel. gefor- geerd, 124 C, DE KANTER OVER DE VALLEN geerd, tot afzetten en uitwykinge, ver- mits het een losfen grond , en van voren geen fteunfel als *t water heeft: indien °t gemelde werk wordt aangelegd op een talu van drie voeten op de voet, dan is het op meest alle plaatfen beftaanbaar, dewyl door zakkinge. en mindere of meerdere aftrekkinge zulks komt te ver- meerderen; deze bewerkinge moet zoo veel mogelyk gefchieden met ftaaken, ten minften van 5 voeten lang, en daar het dik van rys is, alle 2 a 3 ftaaken een flyte van 8 a ro voeten lang, voorna- menlyk in de twee buitenfte tuinen van het onderwerk, en op de andere voor- naamfte tuinen alle 3 a 4 ftaaken een flyt of anker; inmiddels moet ‘er fteen be- zorgd worden, om ten fpoedigfte alles, dat zyn beflag van rys heeft, te brengen onder den fteen, byzonder daar de meeste flag van water doorgaans komt: geheel na boven kan die worden agtergelaten, om dat ’er geen noodzaak is,om het bo- venfte altoos met rys te houden: belan- gende den fteen hier toe te gebruiken, men kan volftaan-met Vilvoordfchen, dog de losfinge daar van moet niet ge- {chieden met hoopen op het nieuwe werk, maar zoo veel doenlyk op de vas- IN DE ZEE-DYKEN,: 125 vaste hoeken, anders te zorgen dat die dun daar over komt ; ook kan van dienst zyn, byzonder daar flag van wa- ter is, dat 2 a 3 reijen paaltjes in ’t mid- den worden gezet, dienende zoo tot bre- kinge der zeën, als voor het afhaalen van den fteen; inmiddels moet ook voortgaan het aardenwerk van binnen, het zy met fchuijeren of karren; de hoeken wederzyds en den kant des dyks is doorgaans best en voordeeligst te doen. met het molbort ; ook worden de arbei- ders uit het ryswerk daar aan gefteld, alsze wegens de hoogte van ’t water vo- ren niet kunnen werken ; indien het geen voordeelig faizoen is, dan wordt het binnenwerk prowifioneel op die zwaarte aangelegd, dat het beftand is om den winter te kunnen afwagten. Dus verre myne gedagten op de voor- geftelde vrage, en teffens de maniere van de bewerkinge der vallen , op welke die, mynes eragtens, fpoedigst, en voor- deeligst zyn te herftellen, De ondervin- dinge heeft dikwils doen zien, als ze in diervoegen wel gemaakten befteend zyn; benevens na behooren worden onder- houden , datze dan fterk en ia: de an 126 C, DE KANTER OVER DE VALLEN ftand zyn tegen de zee. Ik hebbe ver- fcheiden maalen bevonden, dat de vas- te dyken aan wederzyde zeer waren be- rt ‚ de vallen daarentegen weinig of niet. | _Mogelyk zal de eene of andere kundi- ge in zeewerken, dog die de grootfte bevindinge niet heeft van vallen , een te- genwerpinge doen, vragende of zoo een onderwerk, als gemeld is, dat voren is fteil taande, en wel miet een hoogte van 14 a 15 voeten, beftaanbaar is, en of zulks niet is ftrydende tegen de praktyk van alle goede zeewerken, te meer, om dat te voren ook fterk is aangedrongen op flaauwe, zagte en leidende werken. Ik wil gaarne bekennen, dat dit volko- men zyn waarheid-heeft, en dat het ook niet flegter was voor het werk, nog na- deelige gevolgen van te wagten zouden zyn, als aan gemelde onder- of voor- werk een bekwaame dogeringe wierdt gegeven, het zy door zinkftukjes, of door beftortinge van fteen, dat ontegen- zeggelyk zeer zoude {trekken tot fteun- fel van het werk; maar hebbe zulks niet voorgefteld , eerst wegens de kostbaar- heid; want by aldien men EE } 3 at IN DE ZEE-DYKEN, © 127 dat-tot een val, die omtrent honderd roeden lang is in den dyk, zoo als die gezien hebbe, een zeer inportante fom- me zoude vereischt worden, om zulks eenigzins na behooren te verrigten; ten anderen, en wel voornamelyk, is dit ge- laten, om dat de ondervinding leert, dat de vallen doorgaans aanflikken, in- zonderheid als’er wederzyds nog voor- oever is; ik weet als dan geen contrarie exempel, maar zeer veele, die in 7ag8 jaaren aan de kanten des dyks, daar be- vorens 4o en meer voeten water ftond., in dien tyd gantsch vol waren gekomen door accres ; weshalven wy met reden befluiten, dat zulke overgroote kosten vrugteloos en te vergeefs zouden befteed. worden, te meer wordt men daar in ge- fterkt, om dat niet weet, dat daar door ooit eenige ramp of zwarigheid is ont- {taan: de wederzydfche hoeken van vo- ren aan het meiland, daar komt het doorgaans eerst en meest op aan, door een ondermyninge op nieuw, welke af te keeren en voortekomen , doorgaans veel zwarigheid vindt, zoo wegens de groote diepte, die tegen die afgebroke- ne hoeken doorgaans is, als om derzel. ver ongefchikte ligginge; derhalnnns is ZUIKS 128 C, DE KANTER OVER DE VALLEN zulks niet te doen dan met overgroote kosten, waarom men daar van moet af zien. De ftoffe, waar door de vallen zoo fpoedig vervuld worden, komt, na ge- agten, door ondermyninge van gemel- de hoeken , en van boven het meiland, dat grootendeels gebragt en getrokken wordt na den val: indien de opwas heel fpoedig komt, gebeurt het doorgaans , at eenen der hoeken of daar omftreeks een diergelyk onheil treft, dog zelden wordt dire& dezelfde plaats aangetast, waar van de reden zal zyn, dat die los- fe aangeflikte grond niet ligtelyk kan ondermynd worden. Indien die rampen komen ineen dyk, daar weinig of geen voor-oever is, dan is, myns oordeels, niet beter dan jaar- lyks, na vermogen, een ligte en egaale ftortinge te doen langs den kant, het zy met brikken of met Vilvoordfchen fteen ; waar door met de garinge van opwas tusfchen beide, met ’er tyd, een fterke en goede voorkant kan verkregen wor- den ; zynde egter niet van gevoelen om daar in te berusten, maar vinde het in tegendeel raadzaam de voorzigtigheid in zaa- IN DE ZEE-DYKEN. 129 zaaken van aanbelang te beminnen, en zig niet te exponeeren; want de bevin- dinge heeft verfcheiden maalen geleerd, dat by polders , die behebt zyn met val- len, weinig {taat is te maken op voor-. land of zinkwerken, waarom het uitter {te niet is af te wagten, maar by tyds over te gaan tot het leggen van een inlaa- ge of flaperdyk; waar mede wy beflui- ten en maken een einde, III, DEELe Ï „toóv Go. mes Pe ndr etra Sor ANA chat Beternadin0'é AR ed erk BABELN: 7e ee BEREN ERIK: EET. Gi egen: War Ree Beb org nn bh Jonk EIN ve Begin taten AAentoarn stk Len 3 4 6 VO 14 | ade HE S Ker # „ med EN „- zee ir : ke Es Ah ne! VERHANDELINGEN E N BER ICH T E N, TOEGEZONDEN AAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP WETENSCHAPPEN T E VLISSINGEN. df A AAR a SDE beke arend BOERE TI ne fe 0 vi | ANS 4 EN ten Ne et kalle (85 71 dad MAH. Pr TH DTaA ER man gAA úiawosdoror Hoa Wrs JAHOéTOONHAD 8 pede en tE | art A MadgAnDenardu Barn tr AEP dp: E: gn Eet bn 5 WAD ureerd Bladz. 1ä3 “HISTORISCHE VERHANDELING. > AS TBB EL oh v AN RAMMEKENS, Db OQ OO R -FACOBUS ERMERINS. ESES ESE De kafteel gelegen in. Walcheren , daar de heerlykheden van Ritthem en Wel zingen tegen elkander aanfchieten , meent men algemeen, dat dien naam ontleend heeft van de rêede, die voor dit kafteel legt (a). … Ik ben van een ander gevoe- ‘ I 3 len, (a) SMALLEGANGE bl, 663. Tegenwoordige Staat van Zeeland , bl, 232. 194 JeERMERINS OVER HET leg yen wel, dat-deze benaäming is ge- dragen door een adelyk flot, dorp of ambagt, hier omtrent oudtyds gelegen ; het welke ik, zoo kort doenlyk, zal tragtenite Bewyzen 2 zullende dan ook deszelfs opbouw en hiftorie vervolgens opgeven. 5 | > Wife Bece Be EERSTE: HOOFDST UK. NAAMS-OORSPRONG VAN SC RAMMEKENS De eerfte maal, dat my de naam van Rammekens voorkoomt, is in een ftäds rekening van Vere ’sjaärs 1471, alwaar hert in uitgaaf vindt: bes( vj gefellen die ’yrbeijn. Jcip geherers de palge brachten van Rafnék( inde hanen ’t Veé <- Krüij Q Z. „Dar het:kan ewyffelagtig wezen, of men»;door -evengehoemde Rammekens een{réede, havens. dorp of huis moet verftaan; dog zulks verdwynt haastelyk: neme. KASTEEL VAN RAMMEKENS. 155 alzoo in een:brief, waar by Heer Hen- drik wan Borsfele, Heere van Were enz. den 15. Sept. 1472., voor een Notaris en: drie Leenmannen van Zeeland ,een pro- test van non prejuditie pasfeerde, wegens een nieuwen impost ende caillote, dezen jaare geconfenteerd en gelopen over de ftede van der Vere, Een van voorfz. Leenmanhen was Adriaen wan Nyeuwer- ue: Heer wan Rammekens, wiens zegel, aan dezen ‘brief hangende, is als Borsfe- Je, behalven dat, in den regten hoek van %* bovenfte deel des fchilds, zig een burgt vertoont (b). | Nu is het onnoodig te bewyzen, dat de benaaming van een ftroom of water, hoedanig het zy, nimmer voor een tiryl aan eenig edelman: heeft verftrekt, en men dus hier veilig veronderftellen mag, dat Rammekens eenig adelyk leen is ge- weest, waar van deszelfs bezitter zi Heer deed noemen. Te fterker wor ditgevoelen bevestigd,äls men aanmerkt, dat my in deoriginele rekening wan het Blochuys vp Blanckershbouck in Walcheren van den jaare xlwij. in den uitgaaf is voorgekomen, de arbeidsloon van del- "0e drh. OE hs 5 2 1 (b) Deze brief is origineel ter Griffie van Vere, 236 hERMERINS OVER HET vei van zeker pand fondaments f/rec- ker nair Ramekens, nog van het delven an, den. grooten, houck ‚ fhreckeri naîr. Ra- mr inekens,. en laastelyk van het delven naest.des gardes, frreckende nair den dyck te. zyden. van „Rafnekens, en ineen dito Rekening. d? Ao. 1553, 1554 en 1555. wordt in uitgaaf gebragt: gee” B staalt „Mr. Anthonis: de oningbe 3 »‚poorter ende, Ingefeten der-ftede > Vut;faecke van veertien roeden lencte, »„‚twaelf voeten voor de roede, die hy » dit ‘jaer van vyff en-vyfftich aen *: »-Vvoorfze cafteel gedoluen, ende gegra- „ten heeft aen den fhreckende muer naer Rammekens, die „opt fondament „dick „is twintich, voeten, enzions « „Daât deze fterkte-of. kafteel, eerst Blanc- kenboeck zoude genaamd-zyn-geweest; gelyk de edele Heer JACOB VAN GRYPS- KERKE in-zyn Graaffchap wan, Zeeland etc..MSS.. het, rr. capittel;wil, is-my nergens, gebleken „maar wel dat zulks is gefticht op. Blanckaershous ; of nu dat Blanckaersbouc enkel te houden zy voor de benaaming «van eenigen-uithoek. of. ftreek dyks, of wel dat het mede tot ee- nig huis behoord hebbe, blykt niet, en zulks fid »-delburgh.,‚de fomme van £ 60:13: 4 vlse KASTEEL VAN RAMMEKENS, 137 zulks in de vergetelheid is bedolven, en is ruim zoo moeilyk te bepalen, als de plaatfe „ waar het eigentlyke Ramme- kens juist gelegen heeft. Evengemelde Heer VAN GRYPSKERKE is, myns bedunkens, ook in dooling om- trent den naam van Zeeburg, dien zyn Ed.al van jaar 1357. op dit kafteel toe- past ‚brengende tot bewys by , dat Heer Floris van Borsfele, Burg-graaf van Zee- land,isbelast geworden , geduurende zyn. Burggraaffchap , Zeeburg, op zyne kos- ten, te herftellen, als mede den burgt van „Goedereede, _ Gemelde brief, die by MIERIs niet gevonden wordt, zou- de, wanneer men dien konde inzien ‚mo: gelyk allen twyffel hier omtrent geheel wegnemen: dog «dit is zeker, dat alle fchryvers van een eenparig gevoelen zyns-dat Koningin Maria van Honga- ryen;zuster van Keizer Karel den V , en Landvoogdes der Nederlanden, by het fichten van het zelve, deze-benaaming daar aan gegeven heeft (c). 15 TWEE- “(c) De Heer wAGENAAR in zyne befchryving van. Zmfterdam ro. ftuk , bl. 326. zegt ” De naam > Van Zeeburg, dat is, Burg of lterkte tegen de zee, 2 werdt, hier te lande, oudtyds, aan alle zeedy- > ken gegeven”, 138 J.ERMERINS OVER HET TWEEDE HOOFDSTUK. OPBOUW VAN RAMMERENS. D. oorlog met de Proteftanten in uitschland, en de meer en meer” toe- nemende geneigdheid der landzaten tot de leer van Calvin en Luther, deed den Keizer „meer dan voorheen, opde ver- zekering en verfterking dezer landen be- dagt wezen, en zal ook, onder ande- ten, de aanleidende oorzaak der ftich- ting van dit kafteel Ao. 1547. zyn ge: weest, wanneer Koninginne Maria, Gouvernante der Nederlanden, in len- temaand dezes jaars uit Wlaanderen te Vlisfingen aanlandende „de noodige be- veelen tot den aanvang van dezen bouw _ zal gegeven hebben ; wantop den 29, A- pril deszelven jaars, werdt Aerent Jansz, Boom, Dykgrave van de Zuidwateringe, van wegens den Keizer aangefteld: tot principalen toefiender Commisfaris ende Superintendent van de wercken , blockbuy- zen ende flerckten van Walcheren, met volkomen macht en bevel, dezelwe te doen maeken woirderen er volbrengen nae vuytwyfende wan de patroonen Enz. Hy KASTEEL VAN RAMMEKENS. 139 „Hy, wien het bewerp of plan van;dit kafteel te maken is toebetrouwd geweest, was Mr. Donaet of Donaes de Boni, die Angeniare wan de Majefteit wordt ge- noemd, welke „ nevens Mr. Pieter en Mr, Sfacob der ftede van Antwerpen tim- mefman en werkmeester, het beftek heeft gemaakt, volgens welke Mr. Antheunis van Moerbeke ende Mr. Antheunis Eras- iny hebben aangenomen het leggen der fondamenten enz. Deze fondamenten trusten op geene paalen, ten minften zoo my uit voor- gemelde Rekening genoegzaam geble- ken is, maar men fchynt den grond; zoo diep mogelyk, te hebben uitgehaald tot op de zandlaage of derry , en dien toen met puin en brikken te hebben aan: gevuld en effen gemaakt, waar na de grond met parpeinen erì fchorren werdt belegd, daar door men denkelyk zeker foort van groote fteenen of zarken heeft te verftaan, om dat zy eigentlyk ge- noemd worden Rysfels perpeyn, platte Jondeer. fchorren, | j ‘Tot den ontfang, bewinde ende admi- niffratie van pent by den Keyz, Maf. ge- ordònneert geëmployeert te wordene totten cafleele wan Zeeburch op Blanckershouck | | en. 140 J. ERMERINS OVER HET ende andere flerckten binnen den eilande van Walcheren, werdt, by last-brief, den 29 April 1547. te Gent gegeven, aangelteld facob Simonszoon Magnus; dog alles onder het opperopzigt en be- vel van Heer Maximiliaan van Bourgon- dien, Heer van Vere, Admiraal ênz. die reeds den 16. Juny 1546., nevens Heer Adriaan wan Croy, Heere van Leeulx ende Mr. Cornelis. Schepperus, Heere van Zecke, by den Keizer daar toe was gemagtigd (d). Aan evengemelden Heer Maximiliaan van Bourgondien, die Ao. 1547. by de waardigheid van Admiraal, ook die van Stadhouder over Holland en Zeeland verkreeg, heeft voorgemelde Jacob Si- znonszoon- Magnus zyne eerfte rekening wegens deszelfs voornoemde adminiftra- tie overgebragt op ’t huis van Zanden- burch, en is aldaar opgenomen ten by- wezen van Joncker Jeronimus Zandelyn, Raad ende Rentmeester-der Koninckly- ke Majefteit van Zeeland „ Aerent Jansz. Boom, principalen Commisfaris en toe- ziender van de werken dezes kafteels, Jan van der Vichte, Capitein er eer „…{d) ReiGERrsBERG 2 Deel bl, 480—482. KASTEEL VAN RAMMEKENS, I41 Heer Philips van Beveren, Heer van Fontes, Michiel van Hammeel, Rent- meester Generaal des Heeren van Ve- re, en Meester Roelant de Poitre, Pen- fionaris van Zeeland, De gewoone dag-gelden van gemeene arbeiders, metzelaars, timmerlieden enz, waren ten dien tyde 7. 8, ro. tot 14 grooten daags, Het is ligt te begrypen, dat de op bouw van zulk: een ‘kafteel en fterkte niet in volkomene orde te beginnen, veel min te volvoeren was, ten zy zulks naar een bepaald voorfchrift, teekening of model gefchiedde; althans men vindt in voorgemelde rekening inuitgaaf ge- bragt: aen Michiel Damisz. de Joma van drie ponden drie fchellen vier gro vis. duer beuel van myn heere van beweren over ' maecken van ’t patroon geordorìeert by de Mat van de Coningbinne. Dat buiten dit kafteel ook nog andere werken ter afweering van vyandelyk ge- weld in Walcheren ten dezen tyde ge. maakt zyn, getuigt REIGERSBERG te regt (€); want buiten dat zulks uit den vermelden lastbrief van Aerent Jansfen Boom (€) 2 Deel bl, 431. 142 J. ERMERINS OVER HET Boom reeds gebleken is, wordt dit in deszelfs inftruêtie al zoo klaar gevon- den, in dewelke, vastgefteld den laasten April 1547., gemelde Boom genoemd wordt principale cofnisfaris van de nyeu- we blockbuyfen er flerckten geordonneert gemaed te woirden int eylant van Wal- cheren enz. - LT _Nu is de vraag, waar en welke fterk- ten, buiten dit kafteel, te dezer tyd zyn aangelegd en tot ftand gebragt? | Het is bekend, hoe Ao. 1548, de ftad Middelburg, door bevel des Keizers, merkelyk is verfterkt geworden (f); ook dat op het einde der haven eenige werken als toen zyn aangelegd, zeer waarfchyn- lyk over de tegenwoordige zaag-molens; alwaar men meent dat nog de overbly£ fels van een aarden redout te ontdekken zyn. Ai út ot het een en ander, als meest ge- fchiedende ‘tot bewaaringe van Middet- buúrg, zal die ftad ook de meeste kosten gedragen hebben, als niet onduidelyk blykt uit de voorgemelde inftrutie van 'Aerent Jansfen Boom: In den eerften by gal goede toeficht eü forge draegen;, ge C (É) SMALLEGANGE bl, 421, . m Bn re SE KASTEEL VAN RAMMEKENS. 143 de woirfz. blockhuyzen ende flerckten ge- maeckt worden nae vuyswyfen van de con- cepten ende patroonen daar van zynde;, zoo wel tot die wercken die geordineert zyn tot fortificatie van der flede van Mid- delburgb, op dende van de bauen aldaar, als tot dat begonne blockbuys op blanckers- houck. Ook meene ik te mogen vermoeden, dat, tusfchen Zeeburg of nu Ramme- kens en Vlisfingen, aan de zuidwatering ook een blokhuis is opgerecht geweest, Wat verder ten dien tyde ter beveiliging van Walcheren mogt aangelegd of on- dernomen wezen,-daar van kan ik, by gebrek van aanteekening, niets zekers bepaalen, als alleen dat Ao. 1549. J/lis- fingen door bevel van zynen Heer Maxi- miliaan van Bourgondien mede merke- lyk aan zyne vestingwerken is verbeterd geworden. Dan om weder tot ons Rammekens te keeren, ik vinde, dat de fteen daar aan verbezigd, waren rysfels perpeyn ; platte fondeer fchorren ‚nyeuwe ende oude Wlaem- Jthen ende Zeeufche brycken ofte bachfleex nen, dobbele ysfelfleen, Vlaemfche-bra- …_ dantfche ende betuynfche orduyn; Ss | che IA4 Je ERMERINS OVER HET fche careel ofte backfteen: ook zauel ofte metfant , gebaeld vuyt brabant, De brikken tot de fondamenten wer- den veel gehaald van ‘het verdronken Zuidbeveland , alwaar ‚ om dezen: tyd, veel opftal van kerken en huizingen no8 te vinden zal zyn geweest, welke-niets koste dan het vervoeren; ook werden daar toe binnen ’slands oude gebouwen tot afbraak ingekogt, en de bouwftoffen daar van komende hier aan gebezigd: als blykt uit de vierde en laaste” Reke- ning van Jacob Simonsz. Magnus d’ Ao. 1550, waar men in uitgaaf vindt: Betaelf Leenaart Verftappel als in den naeme van heer franchois van borgondien beere van Nieuwerve , de fomme wan driendertich ponden zes fell. acht gron. vlaems , ende dat over het derde ende laeste-termeyn van de defolaete huysfinge clooster-, en- de quente van Nieuwerve, dat Aerent Jansz. Boom gecocht hadde wan de woirn. heere van Nieuwerve tot proffyt. van de Keyferlycke Mat tot oerboer van dercaflee- le van blanckershouck „te weeten alle-hout, Steenen. erù-yferwerck, zoe ’tgeflaen ende gelegen. was enz, \ sane 5 4 Ten jaare 1550,-was dit kafteel. reeds zoo verre. volbouwd, dat de huizingen, EN ter KASTEEL VAN RAMMEKENS. 145 ter inwooning van den Captein , Lieute- nant en bus-fchieter, tot ftand waren gebragt, ook dat de kapel ter verrigting van den Godsdienst haast in volkomen orde ftond te komen; want in bovenge- Belde rekening vinde ík: betaelt fennin de ferinwercker de fofne van twee ponden gron vlaems over den coep eù leueryng wan een zitte banck met zyn toebehoeren;, om in te fluyten dat mesfe gewaedt, dies nende tot de cappelle, al welcke werck flaet in de camere van den Cappeteyn op ’t ca« fleel van blanckershouek enz. Ten dien zelven jaare werdt Romeyn Martens , vermits de zwakheid en indis« pofitie van Jacob Sirnonsfe Magnus aan- gefteld en gecommitteerd, tot ” den ont- » fangst en diftributie der penningen ge- » Ordonn.t en nog te ordonneren, tot » de wercken en fortificatien der block- huyfen en ftercktens in Watcheren”, a condition que led) Romain fera tenu de senir fa Refidence au chafleau de zeebourg durant le temps quon y ouvrira enz. by commisfie gegeven te Brusfel den 12 Maart 15:o. _ Gemede Romein Martens fchynt tot zyn overlyden Ao. 1569, onder den “EIL, DEEL, K naam, 146 J. ERMERINS OVER HET. naam van Penninckmeester van de werc- ken der Cò. Ma op zynen cafteele ende flerckte van Zeeburg , voorfchrevenadmi- niftratie te hebben waargenomen; bo- ven dien werd: hy Ao,-155r. aangefteld tot bewaernisfe van de prouifie dezer fterkte; voorts vinde hem Ao. 1568. en 1569, als fchepen te Vere vermeld, en dat, na zyn overlyden, de papieren, dit kafteel aangaande, zyn weggehaald, Buiten dezen Amptenaar werdt, tot beter vordering van den arbeid, by com- misfie te Brusfel gegeven den 16 Maart 1550. Mr. Thefens Noury aangefteld als Controlleur der fortificatien van Zeeburg, op een dag-geld van 30 ftuivers; te we- ten 24 ftuivers voor hem, en 6 ftuivers voor een Clerk, die de materiaalen mogt ontfangen. De wapens zoo van de Koninginne Gouvernante, als van Heer Maximili- aan van Bourgondien, ftadhouder over dit gewest, zyn Ao. 1552. of 1553 IN graauwen arduinin de face van ’ halve baftion tegen den dyk naar Middelburg eerst geplaatst geworden, zoo als die daar nog te zien zyn; een blyk, dat in dat jaar dit kafteel nog geheel niet vol pen troks KASTEEL VAN RAMMEKENS. 147 trokken was, vinde ik hier omtrent in Romein Martens tweede Rekening over Ao. 1552 aen mr. frans gillisz. £2:12:6, pls. op Reke van £ 8: 6: 8, wis. die hem competeren zullen, over ’tmaeken van de wapenen van de K, M+ der Coningbin- ne ende de wapenen van myn hêê van be- ee ‚ die by aengenomen heeft te maec- Eh. In * jaar 1554. voer men verder voort _ met dit kafteel te voltrekken, en werdt Jan Buteman aangefteld, in plaats van wylen Zbhefens Nourri, tot Controlleur der fortificatien, op een loon van twaalf ftuivers daags, zonder de zon- en feeste dagen daar onder te begrypen, welke gagie verhoogd werdt tot zes pattars ’s daags en vry logement. W yders fchynt men tot Ao. 1557. nog aan het voltrek- ken van deze fterkte te hebben gewerkt, alzoo in dit jaar eerst het Magazyn van ammunitie daar binnen is voltooid ges worden. Wat de kosten van den geheelen op- bouw daar van beloopen hebben, kan, by gebrek van genoegzaam bewys, niet _ juist bepaald werden ‚ maar wel dat 2 Ao, 148 J. ERMERINS OVER HET Ao. 1547.daar aan zyn verwerkt _- „Ff re44r:o: 0 Aos K5Jos amer hf 12702: 0 AES Zeo voet OOPS oC UfD OAT: WO. Ao. 1553» 1554en1555.f 8749: 18: o. Áo. 1556, - - f 3185:0: 0, Beloopende dit dan, te famen opgetrokken, eé- ne fomme van muf AOR SED Ho denertenenereneneve EPE DERDE HOOFDSTUK. HISTORIE VAN RAMMEKENSe Ài vroeg en van den eerften aanvang dezer bouwing af, is Zeeburg van een be- velhebber, onder den naam van Capitein, voorzien geweest: de eerfte was fan van der Vichte, die reeds Ao, 1547. deze waardigheid bekleedde; op Ao. 1552 werdt dat ampt door Anthony van Heul- le, Heer van Zuchtervelde , waargeno. men, die tot zynen Lieutenant Ge 8 yu rn A dr De KASTEEL VAN RAMMEKENS. 149 Guilliaume de Creguy. Ao. 1554. was Aernout van Haemftede Capitein dezer vesting; wiens Lieutenant Mans Maryn wordt genoemd. Maar, van: verdere be- velhebbers geduurende de Graaflyke re- geering vindt men niets aangeteekend, Dit krygs-kafteel, de eerfte. en eenig- fte vesting, (indien men eenige redouten uitzondert) die onder de regeering der „Vorften uit het huis van Oostenryk in Zeeland fchynt opgerecht te zyn, min- der om buitenlandsch geweld te keeren, als om dit gewest te beter het harde Spaanfche juk te doen dragen, zal on- getwyffeld de verwondering van inwoon-= der en vreemdeling naar zig hebben ge- trokken. Een plaats, daar nog kunst of kosten aan gefpaard waren, voorzien met hooge en dikke muuren, kanon kelders, zwaar verwulfde fchuilplaatfen, om, by beleg, oorlogs en mond voorraad ;, ook ten minften een deel der bezetting te bergen, ingebogen ftrykweeren, ftorm- _paalen, zwaar en wel toegerust gefchut, ‚_ en een bezetting van geoeffende krygs- knechten, die het overwinnen gewoon „waren; dit alles moet een diep inzien ‚_ _En ontzag gebaard hebben, voor al in Ek K 3 een T50 YJ ERMERINS OVER HET een tyd, toen men zulke fterktens genoeg: zaam onwinbaar hieldt ; de gefchut-konst was nog niet tot die volmaaktheid ge- bragt, die zoo veele fteden federt dood- lyk is geworden ; de bomben waren on- bekend, en het verdedigen werdt nog voordeeliger dan het aanvallen gefchat. „Geduurende zulke gefteltenis en den- kenswyze, is het niet te verwonderen, dat Keizer Karel Ao. 1556. zullende de Nederlanden voor altoos verlaten, dit kafteel heeft befchouwd, als een laatst pronkftuk zyner regeering, en hier, door kragt en fterkte omringd, vaarwel aan zynen zoon en grooten heeft gezegd. Immers die Vorst, met de twee Konin- ginnen Zyne zusters, ís uit Zeeburg te {cheep gegaan, en van de réede van Rammekens naar Spangien gezeild (g). _ Ao. 1558, Heer Maximiliaan van Bour- gondien , Stadhouder van dit gewest, en onder wiens hoofdbeftuur deze fterkte was gebouwd , overleden zynde, werdt, gelyk bekend is, den Prinfe van Orange, in zyne ftede, het Stadhouderfchap op- ge: (8) BOXHORN bl, 514, KÁSTEEL VAN RAMMEKENS, 151 gedragen. Deze, de verdrukkinge der Bece door ongehoorde fchattin- gen en het fchenden van des lands voor- rechten met jammer aanziende, werdt door die meewaarigheid, en het voor- {preken der Nederlanden , wel haast by de Spaansgezinden verdagt; men be- greep ligteiyk dat daar de gemoederen dagelyks meer aan *t gisten raakten , het Ímeulend vuur eerlang ten dake konde. uitflaan, en van hoe veel aanbelang als dan een fterkte , als Zeeburg, wezen kon: voor al toen Ao. 1567. Jan van Mar- nix Heer van Zholoufe, broeder des Hee- ren van St. Aldegonde, te Antwerpen, boo man tot eenen onbekenden aanflag had in dienst genomen; waarom de Her- toginne Gouvernante 200 krygsknech- ten, onder Anthonis van Bourgondien, Heer van Wakkené, Kappelle en Kat- tem, Vice- Admiraal der Nederlandfche zee, Hoog-Bailliuw van Gent, afzondt, om de bezetting van dit kafteel te ver- fterken; dan Oranje, die vermoedelyk gaarne gezien zou hebben , dat de Heer van Zholoufe deze burgt vermeesterde, hieldt zig gebelgd , dat de Gouvernante, buiten zynen raad, meerder krygsvolk in Walcheren voerde, dan de nood tot | | K4 hier 152 J. ERMERINS OVER HET hier toe gevorderd had ‚en zondt dus den Heer. van Boxtel herwaarts, met last, om binnen dit eiland het bevel, uit zyn naam, als Stadhouder te voeren, hem byzonderlyk gelastende, geen oorlogs- volk buiten zyne toeftemming in Wal- cheren te ontfangen. De bevelhebber van Zeeburg gehoorzaamde den Stadhou« der, als zynen Capitein Generaal, en weigerde de Spanjaarden in te nemen. Dit werdt euvel ten hove opgenomen, en fmaakte, dagt men, naar ongehoor- zaamheid, Dan de Slotvoogd fchreef aan de Gouvernante, dat hy door wan- betaaling muitery onder zyn volk vrees- de; dat het kafteel te klein was en van te weinig levensmiddelen voorzien, om zoo eenen hoop in te nemen. De Prins verontfchuldigde mede denzelven Capis tein by de Hertoginne, en gaf berigt, dat hy door. den Heer van Boxtel had doen verbieden, om, zonder zyn uitdruk- kelyk bevel, in Rammekens of andere plaatfen in Walcheren, eenige bezetting in te nemen, Men veinsde te Brus/el daar mede genoegen te nemen, deed de bezete ng betaalen en die met vyftig man veriterken (h). D; it (hb) Leven van Prins Willem den I. IL, D. bl, 566. KASTEEL VAN RAMMEKENS, 153 Dit was naauwlyks voorgevallen , of de Heer van Zholoufe, in heimelyk ver- ftand met Pieter Haak, gewezen Bail- liuw van Middelburg, zette zynen aan- flas voort, en vertoonde zig met drie fchepen, over welke Haak bevel had, voor Rammekens, dog ’t marktfchip van Antwerpen, kort te voren aangeko- men, had hun eigentlyk voornemen ont- dekt; waarom zy werden afgewezen en gedwongen naar Arnemuiden te zeilen, van waar zy eerlang den terugtogt naar Antwerpen namen. Deze fleutel des lands, was, na de omkeering van Wlisfingenen Vere, Ao. 1572. den Spanjaarden een waarborg, dat zoo lange die niet verlooren was; Middelburg den Koning getrouw konde blyven,en Walcherente herrooveren was. Prins Willem kende ook de aangelegen- heid van dit flot, en alvorens Middel- burg met ernst aan te grypen, deed hy hier Ao, 1573. het beleg van onderne- ‚men; ja het fchynt my toe, dat deze en gene voorposten, die dit kafteel dek- ten, reeds te voren door de Prinsgezin- den zullen ingenomen zyn, en dat de Spanjaarden beproefd hadden, of zy die K 5 | her- T54 J. ERMERINS OVER HET herwinnen konden, om dat den 21, Ju- ny van laatstgemelden jaare voornoemde Heer Anthonis van Bourgondien ‚die na de dood van zynen oom M?’ her Adolph van Bourgondien by voorraad Gouverneur van Zeeland was gemaakt, in het be- ftormen van een bollewerk , omtrent de- zen burgt met een basfe uit een fchuit ís dood gefchoten (í). De Vlisfingers en Verenaars, verrykt door den buit der Lisbonfche Vloot, en moedig op het verwinnen van Zierikzee, dagten, Jae het beleg van dit kafteel hun kragten niet te boven zou gaan, na dat hun eene aanflag op Middelburg mis- lukt, en door openbaar geweld het over- winnen of fterven, voor beide partyen, even noodig geworden was. Het water, ten lande ingelaten, be- naauwde Middelburg en Rammekens bei-. de, daar de toevoer allengskens zorge- lyker te bekomen was. Karel Boiföt, overfte van Zeeland van ’sPrinfen wegen , en Jonkheer foban Junius de Jonge, van Antwerpen ‚Ridder, Heer van Roerheym en (i) Gentfche gefchiedenisfen door P.B. DE JON- GHE 1, D. bl. 197. in notis. E‚ VAN METEREN 4, Doek. mende ed KÁSTEEL VAN RAMMEKENS, 155 en Cormaillon, Gouverneur van Vere (k), gebruikte eene krygslist, waar door hun waar oogmerk lang genoeg bedekt bleef, om de verroovering dezer fterkte te ze- kerder te maaken: te weten, zy floegen zig met hunne vereende benden , tusfchen Middelburg en Arnemuiden, neder, in fchyn, als wilden zy laatsgemelde plaats aantasten. «De Hopman van Ramme- kens, alte yverig voor ’s Konings dienst , en te zorgeloos voor de fterkte daar hy de bewaaring van had, trekt op het ge- rucht daar van, met zynen wondheeler , en een deel der bezetting naar Arnemui- den; ftraks wordt hem de terugtogt af- gefneden, en het beleg regelmatig te lan- de aangevangen, De bezetting beftond nu maar uit zeventig mannen, en was fchaars van buskruid voorzien. Het grof gefchut, daar voor gebragt, deed een gewenschte uitwerking, terwyl de na: dernisfen niet weinig bevorderd werden, door dien de groote hulken ten hoogen wa- (k) Werdt Ao. 1575. een der gemagtigde tot den Vredehandel te Breda; waarom hy zyn Gouverne- ment van Vere verliet, na dat de Regeering der ftad hem een loffelyk getuigfchrift, wegens des- zelfs beftuur, en een vereering aan zyne huisvrouw Helena Cormaillon, van een vergulden kop, ter waarde van £ 36: zo. vls., gegeven had, 256 J. ERMERINS OVER HET water, uit de hooge meersfe, met Ar. chibufiers, die van binnen van haare ver- weeringen dreven , zoo dat de myngraver haast gelegenheid vondt, om zich aan den muur te hechten. Hier by kwam dat de Lieutenant, die, in het afwezen van zy- nen Hopman „hier binnen geboodt , door den arm werdt gefchoten , zoo dat hy nevens andere gekwetften, by gebrek van een wondheeler , vreesde aan de wonden te fterven; en overmits. zy geen ontzet te gemoet zagen, en tugt, zoo noodig ter beftiering der krygs- knechten , hier luttel gevonden werdt, en ‘er daarby mangel was van gereedfchap en goeden wille om den mineur, die vast hun graf bereidde, tegen te werken , wa- ren Zy te zamen oorzaak , dat deze ves- ting den 5, Augustus des voorgemelden jaars 1573. aan de belegeraars, by ver- drag, wierdt overgegeven; bedingende de bezetting alleenig hun leven en pak- kagie (1). Men vondt daar binnen agt- tien ftukken metaal kanon, oorlogs- en mondbehoeften naar evenredigheid (m). De blyde tyding van deze verroovering werdt (1) VAN METEREN 4. boek. HooFT bl. 328. (a) Perir Liv. IO. pag. 257. | | | KASTEEL VAN RAMMEKENS, 157 werdt, den volgenden nagt door tien erfoonen , met een fchuit, te Vere ge- biaot, die ieder eenen gulden tot hun- nen loon ontfingen (n). De weg was nu gebaand, om JMon- dragon haastig te dwingen, en de hoofd- ftad” dezes eilands, ja geheel Zeeland, wel haast het Spaanfche juk van zyn hals te doen fchudden. Prins Willem, die hier in een byzonder belang ftelde, kwam ín perfoon, om, door meer ge- zags, den moed der belegeraars op te wek- ken, welke, zoo min als de belegerden, van grooten overvloed te roemen had- den, en dikwils geheel geldeloos wa- ren (o); ’tisook wel te denken, dat Va- der Willem, die altoos, by zyne dap- perheid, eene ongemeene voorzigtigheid voegde, op Zeeburg, als eene veilige verblyfplaats, den uitflag van dit beleg heeft afgewagt, en ook van daar, als opper-Veldheer, in deze onderneminge heeft geboden; altans dit is zeker, dat binnen dit kafteel de voorwaarden der _ overgaaf van Middelburg zyn geteekend, 5 ik: op Cn) Stads Rekening van Vere d’ Ao. r 573: (0) Leven van Prins Willem den I, 2, Deel, bl, 439. 158 J. ERMERINS OVER HET op den 18. February 1574, by voorge- melden Heere Prinfe en eenige afgevaar- digden van Chriftoffel. van Mondragon, Ridder, Heer van Remerchicourt enz, Collonel en Gouverneur van Middel- burg (p). Hard moet het ondertusfchen den Spanjaarden gevallen zyn, door Aam- mekens en Middelburg , geheel Walche- ren verlooren te zien; dan het gewigt dezer plaatfen kennende, draalden zy niet lang, om te beproeven, of door verraad of verrasfing het zelve te herroo- veren was: het was midzomer van den jaare 1575. dat Vader Willem, op het gerugt daar van, herwaarts ylde, en Re- guefens in zyne hoop te leur ftelde (q), Indat zelfde jaar vinde ik Jonker Roe- land van Gistele, als Capitein van Zee- burg vermeld, en hy is waarfchynlyk de eerfte bevelhebber geweest, die voor de Staaten hier binnen geboden heeft: die zig onledig hieldt met de bezorging van 292. gemeten lands, die hy, inde na- buurfchap dezer vestinge, uit de al yr _ (Pp) BOXHORN op REIGERSBERG 2. Deel bl. 553 Enz. __(Q) Vaderlandfche Hiftorie 7. Deel bl, 69. | | | | KASTEEL VAN RAMMEKENS. 159 lyke geconfisqueerde landen in pagt had genomen , tot zes fchellingen ’t gemet, Over Walcheren, nu van alle Spaan- fche overheering bevryd zynde, was Jonker Alexander de Haultain, door den Prins daar als Gouverneur gefteld, weshalven aan dien het bewaaren en ver- dedigen als ’t waare van dit gantfche ei- land was toebetrouwd, Van zyne zor- gen en oplettendheid deswegen is nog voor handen eene Ordonnantie op de. wacht ten platte lande van Walcheren. Zoo mede eene Ordonnantie van de ver- deelinge hoe hem een yegelyck wan de Pro- chien é plaetfen in Walcheren hem lieden zal op de wachte vinden, Zeeburg ontfnapte geenzins de aan- dagt van dezen krygs-overften, die post was te gewigtig, waarom hy het fterken en herfteilen van dezen burgt met ernst aan ’slands Staaten voorhieldt, die dan ook den 7. April 1578, (r) befloten , afs gevaardigden uit hun midden te zenden, _ om alies in oogenfchyn te nemen, beftek te maken van *tgeen vervallen was €n | hers Cr) Staten Not, d’ Ao. 1578. MSS, 160 Je. ERMERINS OVER HET herfteld diende te worden, en dat de kosten, daar aan te doen, uit het inko- men der Domeinen zouden genomen wor- den. De Staaten belasten te gelyk den Rentmeester Bewesterfchelde , Wynrich, uit den fterfhuize van Romein Martens te Vere te ligten alle de ftukken , reke- ningen en papieren, documenten en monumenten, eenigzins de handelinge van dit kafteel aangaande, en, ín tegen- woordigheid van de weth der gemelde ftad, daar van Inventaris te maken, en een dubbeld daar van ín handen van Heeren Gecommitteerde Raden te leve- ren, Den g. April des gemelden jaars, deed de Gouverneur Hautain reeds ter Staatsvergadering verflag van den ftaat, waar in hy de vestingwerken van /lis- Singen, Vere, Arnemuiden ,en inzonder- heid van Zeeburg gevonden had; eis- fchende, ter herftelling van laatstgemelde plaats, ten minften een duizend gulden uit de Domeinen, volgens voorgaând befluit, of by faulte van dien, dat by proe gefleerde wan zyn Debvoir en Detigentie. Waar op geantwoord werdt, dat men voor *fcheiden van den dagvaard op alles zoude letten, befluiten, en Ee aar KASTEEL VAN RAMMEKENS, 161 daar van den uitflag doen weten (s). …— Al vroeg in den 80 jaarigen oorlog heeft dit kafteel , als een vaste en verze- kerde kerker, voor Staatsgevangenen gediend: de eerfte daar ik van gewaagd vinde, is Johan Roorda, Raadsheer in * Kamer gerecht te Spiers, die Ao. "1579. te Groningen gevangen werdt, van daar naar de floten te Staveren, Loeve- flein, Woerden, en eindelyk op Ram- mekens gevoerd zynde, aldaar, totdat hy los werdt gelaten, verbleven is (t). Âo. 1580. werdt de Heer wan Selles, die Bouchain door verraad meende te verrasfen, door den bevelhebber der plaats gevangen herwaarts gevoerd, en is na drie jaaren zittens in hechtenis overleden (u). Op het zelve jaar vondt zig binnen dit kafteel gevangen Carel wan Gavre Ba- ron van Zrezin, daar na Grave van Be- aurieu, broeder van den Heer van Ju- chy, Gouverneur van Kameryck; ‘hy wasin dienst der algemeene Staaten, Ge- neraal der vivres en Raad van Staaten, “HI, DEEL L werdt, , (s) Staaten Notulen d’ Ao. 1578. MSS. « (©) Vaderlandfche Hiftorie VIL. Deel. bl, zor, Cu) Ibid, bl, 318, ï 162 JL ERMERINS OVER HET werdt, om zyn verftandhouding met de Spanjaarden, gevangen gezet, van hier naar Breda gevoerd, daar hy middel vond om de ftad en ’t kafteel den vyand in handen te geven, en zig zelven in vryheid te doen {tellen (v), Jonkheer Roeland van Gistele, die {teeds binnen Zeeburg geboodt, verzogt « Ao. 1581, van ’s Lands Staaten , dat deze fterkte vrydom in de verpagte gemeene middelen van de Zmpasten mogt genie- ten: dan de Staaten verklaarden, dat zy niet en konden veranderen die Ordon- nantie, op de verpagting der gemeene middelen tusfchen Holland. en Zeeland gemaakt, weshalven deze Hopman zig des troosten moest (w). | In April van den jaare 1583. werdt de Graaf van Egmond, die Ao. 1580. door het krygsvolk van den Heer De La Noue binnen Ninove gevangen was, en na geruimen tyd (zoo ’tfchynt) te Brus- Jel gezeten te hebben, naar dit kafteel gevoerd; daar hy zoo ik meen nog twee jaaren gefleten heeft, en toen uitgewis- feld Cv) ‘Vaderlandfche Hiftorie VII. Deel. bl. 288. Cw) Staaten Notulen d’ Anno 1581, MSS. KASTEEL VAN RAMMEKENS, 163 feld is tegen den zelven Heer De La Noue, die hem gevangen had en nader- hand zelfs gevangen werdt (x). De gewigtigheid dezer vestinge kan nergens klaarder uit blyken, dan daar uit, dat de groote Koningin van Enge- land, Elizabeth, die in ftaatkunde een wonder van haaren tyd was, dezelve als een onderpand begeerde, voor de hulpe, die zy aan het opkomend Ge- meenebest toefchikte, na dat die Vor- ftin de aangebodene oppermagt dezer landen, zoo wel als de Koning van Vrankryk, had van de hand gewezen. De Engelfche hulpbenden, geland zyn- de, namen van Wlisfingen en dit kafteel op den 29 Oétober 1585. plegtig bezit (y), wordende van wegen ’s Lands Staa- ten deze vesting aan den Engelfchen Ge- zant Davidfon of Damfon met het ge- fchut en oorlogs voorraad, daar in we- zende, overgegeven, en des anderen daags is aan dien gezant, benevens den Grave. van: Hohenloo en de Engelfche Hop- _(@) De Jona ur Gentfche Gefchiedenis 2 Deel. Bla2I3. 32E Ie A. VALERIUS Nederlandfche Gedenk-klank ‚ 140. 164 Je ERMERINS OVER HET Hoplieden, tot de hulpbenden behoo- rende, door Heeren Gecommitteerde Raaden, in naam der Staaten van dit gewest, een heerlyke maaltyd ter wille- koomfte gegeven , waar by afgezondenen uitde Regeering der Walcherfchefteden fchynen genood en tegenwoordig te zyn geweest (z); van welke overgift den Slotvoogd Gistele, den 13. November van’tzelve jaar, ale wan indemniteit van ’s Lands wegen is ter hand gefteld (a). Al ras na de bezitneeminge dezer fterkte, fchynen de Engelfchen de be- tering en herftelling derzelve, waar zy in verval was gekomen, gevorderd te hebben; de Graaf van Leicester had reeds, met opzigt tot Vlisfingen, des- aangaande aan ’s Lands Staaten, den 6. April 1586. gefchreven (b); dan het liep aan tot in September 1587, eer, met op- zigt tot Zeeburg, de Rentmeester Be- westerfcheld , Pieter van der Hooge, daar naar onderzoek had gedaan, en aan de Staaten daar van verflag deed; welke dan Cz) Misfive van Gecommitteerde Razden aan ce Regeering van Vere, dato 29. O&tober 1585. MSS, (a) Staaten Notulen d’ Ao. 1585. MSS. ‚ (b) Copie dier misfive MSS. KASTEEL VAN RAMMEKENS. 165 dan goedvonden, de voorziening hier van aan de Algemeene Staaten over te laaten, aangezien dit flot, tot verpan- ding, verzekering en dienst van het Ge- meenebest, der Engelfche Koningin in handen was gefteld (c). Dit gevoelen, dat Zeeburg , nu het in pandfchap was gegeven , door de Alge- meene Staaten moest onderhouden wor- den, was mogelyk niet buiten reden, dan, het heeft egter niets dan vrugteloo- ze vertoogen veroorzaakt, en den eer- ften grond gelegd van het diep verval, waar in het naderhand gekomen is, De Engelfche bevelhebber, binnen dit flot het gezag voerende, vertoonde aan ’s Lands Staaten, dat de affuyten tot het gefchut daar binnen onbruikbaar wa- ren, waarom den 8, April 1588, (d) be- floten werdt te fchryven aan de afgevaar- digden ter vergadering der Algemeene Staaten, ten einde zy daar en by den ‘Raad van Staaten zouden vernemen, tot Wiens laste het onderhoud van dit flot E L 3 {tond, (c) Staaten Notulen d’ Aa, 1587. MSS. (d) Staaten Notulen d’ Ao. 1588. MSS. 166 Je ERMERINS OVER HET « ftond, of van de Engelfche Koningin; of vande Algemeene Staaten , of van de Staaten van dit gewest ? | Edog, men was dit zelve jaar nog ge- noodzaakt in den Mage by de bondge- nooten, en waarfchynlyk ook by den Grave van Leicester, te klagen, dat de bezetting van dit kafteel zig ophield, met de voorbyvaarende fchepen in hun- ne reize te belemmeren, of iets af te eis; fchen, gelyk dagelyks, by tuit en in: varen, gebeurde (e). | Deze belemmering aan de vaart en koophandel, door de bezettelingen van Zeeburg teweeg gebragt, zal zeker, ge- lyk de krygsknegt gewoon is, met een voorwendzel van der Lande dienst, en der krygswetten gevernist zyn geweest, En de voortduurende oorlog en ’s Lands nood, die de Engelfche hulp te hooger deeden-fchatten , zullen oorzaak gegeven hebben, dat hier omtrent geen herftel voor eerst in te krygen was; althans de- ze ongeregeldheden bleven. voortduuren, zoo dat de Staaten dezer Provincie die geweldenaryen niet langer ganden (e) Staaten Notulen d’ Ag. 1588, MSS, en KASTEEL VAN RAMMEKENS. 167 den, den-5. Mey 1593, den Hopman van Zeeburg ontboden, om hem die aanha- lingen van fchepen, perfoonen en goe- deren, te verbieden (£). Des anderen daags verfcheen die Be- velhebber ; met name Basqueville, in de vergadering der Staaten , daar hem voor- gehouden werdt, hoe, niet tegenftaande herhaalde vermaningen en geboden , het aanhaalen van fchepen en willekeurige geld-afpersfingen van perfoonen daar langs trekkende, bleef voortduuren; dat zyne bezoldelingen van elk fchip een pond vlaams en meer vorderden, heb- bende ettelyke fchepen door hun fchie- ten befchadigd en menfchen gewond; gelyk onlangs door eenen Sergiant ge= pleegd was aan eenen Guill, Bouche, Koopman te Middelburg ; dat ook door deze bezetting de voorraad van hout- waaren, tot herftel en bewaarnis der dy- ken gefchikt, weggehaald werdt; vor- derende, dat zulks geweerd en niet meer gefchieden mogt, Op welk vertoog en klagten Hopman Basqueville zig verontfchuldigde, met te zeggen , dat gemelde. onbehoorlykhe- aid L 4 den, …_(f) Staaten Notulen d’ Ao, 1593. 168 J. ERMERINS OVER HET den, federt een jaar herwaarts, met zy . nen wille niet meer gefchied waren; aanbiedende den Sergiant, die het voorverhaalde beftaan had te doen; ter {traffe over te geven; verder, dat alleen- lyk tot goed maken der kosten, die de kaarsfen voor de wachten van ’t kafteel vorderden, twee blanken van ieder per- foon werden afgeeischt, die daar met pas- fepoort langs trok, en dat die fchepen, welke voorby varende niet ftreeken, of eere aan deze fterkte bewezen, daar toe met een looze fchoot wierden gedwon- gen, die zy dan betaalden, gelyk hy meende redelyk te wezen; dat hy ook gelast was, defchepen , uit Zngeland ko- mende, tedoorzoeken, ten einde de flui« keryen uit dat ryk te weeren, te vreden zynde hem te gedragen naar zulke be- veelen , als overeenftemden met het ver- bond van byftand met zyne Koninginne aangegaan: waar op de Staaten nog den- zelven cag het volgende befluit namen, ” Dat alzoo de fterkte van Rammekens »» hare Majt maer en is gegeven tot » verzekertheid, met expres befpreck, » dat hare Majt haer nyet en zoude » Onderwinden, de politie en ordre van » adminiftratie des Landts zaken, en dat | » dien. 3) 2 3 KASTEEL VAN BAMMEKENS, 169 dienvolgende de Gouverneurs oft an. dere Officiers van voorf, hare Majst hen niet en vermogen te onderwinden het onderzoecken van defchepen, per- foonen ende goederen, die alleenlick voorby pasferen, Dat daeromme de voorf, Gouverneur oft ymand van zy- ne officiers oft garnifoenen hen nyet en zullen bevoorderen met het recher- cheren oft onderzoecken van fchepen, perfoonen oft goederen , noch ten dien fine die fchepen an ’tboort gaan, oft die perfoonen an Lant te doen comen, „maer alleenl. vryelick laten gaen en keeren alle fchepen groot oft cleyne, om heure handelinge, coopmanfchap ende traffycque vryelick te exerceren, zonder dezelve eenige moyenisfe oft beletfel te doen, laten oft doen doen; bezunder alzoo van wegen die Staten Generael, Raedt van State en ons al- omme daer zulcx behoort, wachten en cherchers zyn geftelt, ten eynde te- gen de ordre en placaten van deze Landen nyet en werde gedaen, waer na de voorf, Gouverneur hem in zyn ampt en officie zal hebben te regulee- ren enz (2). 120 Ls: Al (g) Staaten Notulen d’ Ao, 1593. MSS, ke) Je. ERMERINS OVER HET _ Al het welke men te liever breedvoe- rig heeft willen verhaalen, om daar door een denkbeeld te verkrygen, van de wyze, hoe eene fterkte als Zeeburg en kan gebruikt en misbruikt worden; en dat vreemde hulp altoos gevaarlyk;, met opzigt tot de vryheid, is; ook hoe men ten dien tyde dagt en fprak, en dat het den Staaten aan geen moed mangel- de, om tegen verdrukking , al was ’t van vrienden , hertige befluiten te nemen, „Het driejaarig beleg van Oostende ver- vulde Walcheren dagelyks met gekwet- {te en kranke krygslieden, die de fteden tot veel last waren , buiten de zorg, dat die te eeniger tyd een befmette lugt, en gevolgelyk aantekende ziekten mog- ten veroorzaaken; waarom men in be- raad leide, om omtrent Rammeken-Ha- wen een: pesthuis te ftichten (h); maar of men door gemelde plaats het oude Ram- mekens , of het tegenwoordige Zeeburg, dat nu al meestentyd Rammekens werdt _ genaamd, te verftaan hebbe, ís my niet gebleken, maar wel dat een zoo nuttige inrigting , als voorfchreven voorftel be- helsde, tot geen dadelyke uitvoering is gekomen. ha Ì Wan- (h) Idem d’ Ao 1603. KASTEEL VAN RAMMEKENS, I7E „Wanneer inhet voorjaar van 1616. door “de vlyt en wakkerheid van een: rampfpoedig Staatsdienaar’, ‘het verdrag ter weder inruiming der verpande plaat- fen met Engeland gefloten was, kregen de bevelhebbers der fteden van verzeke- ring, nog voor het einde van bloeimaand, last „dezelve te “ruimen. _ Den elfden van: zomermaand , verliet de Engelfche bezetting , fterk- 6oo-man, Wlisfingen en Rammekens, welk krygsvolk, zoo wel als die welke den Brie/ hadden bewaard, in ’Staaten dienst bleef; welke Heeren Staaten ook’, “ten verzoeke van Koning Jacob, Robbert. Burg-graaf P Ile, die bevelhebber van: Vlisfingen ven _Ramrme- kens was geweest ‚ tot Overfte van het zelve aanfteldeni (i). | Het wasop den 30; der gezegde maand, dat de Heeren van Maldere, Tenys, Steengracht en Huysfen , gemagtigden der Algemeene Staaten, ter uitvoering van het verdrag met zyne Majefteit van Groot-Brittanje „ op voorfchreven? ont- ruiminge gemaakt, ter vergadering der Staaten van dit gewest, verllag: Ne Io at (1) Vaderlandfche Hiftorie X, Deel, bl, ro4. 172 J ERMERINS OVER HET dat de wedergift van Wlisfingen en Ram- mekens eindelyk was gefchied, waar over hun Edele Mogende God de Heere Joof- de ende de voorfchreeve gedeputeerden be- dankte (k). De laatfte, dien ik vinde, dat Zeeburg, of liever nu Rammekens ‚tot een gevan- genis heeft geftrekt, is geweest Pieter de Gomrme ; Commis wan de Vivres en Am- munitien van Oorlog te Lillo en de omleg- gende „Forten, die, om wanbedryf in zyn bediening, van February tot Augus- tus 1641. op dit kafteel zyn verblyf had, wanneer de rechtsoeffening over hem door °’sLands Staaten aan-de Wethou- ders van Wlisfingen is aanbetrouwd , en hy derwaarts gevoerd (1). ‚Dat de rêede voor dit kafteel „‚ geduu- rende het bewind der beide Stadhouders en groote: Veldheeren. Mauritz en Fre drik Hendrik, {teeds de verzamelplaats was voor de ingefcheepte- benden, met welke eene togt naar Vlaanderen of op de Schelde-beftemd was, zal niemand anzer onbekend wezen, die maar even on- (Kk) Staaten Notulen d’ Ao. IÓIÓ, (1) Idem d’Ao. 1641 KASTEEL VAN RAMMEKENS. 173 onze Vaderlandfche gefchiedenis inge- zien heeft. Hoe meenigmaal zal hier niet Wilhelmus van Nasfauwen ten bly- ke van moed of overwinning geblazen zyn! Hoe veele ryke pryzen zal dit ka- {teel voorby zyne muuren hebben zien flepen! en hoe meenig dapper Overfte zal hier niet geland zyn, om ’s Lands Vaderen de tyding van behaalde voor- deelen te brengen! dan, onder ditalles;, verviel deze fterkte door gebrek van ge- duurig onderhoud, zoo dat, wanneer men, in den eerften Engelfchen oorlog , bedagt was, om zig hier in ftaat van te- genweer te tellen, tegen een vyand, die voorheen ’s Lands beste vriend geweest was,en , nog maar pas 36 jaaren geleden, deze vesting in bewaaring had, en dus geenzins onkundig van haar gewigt en aanbelang, de vestingbouwer Zacob Vleugels „neffens den timmerman Hilder- nis, en den metzelaar Abraham Bies- man, oordeelden, dat de kosten tot her- ftel van ’t gene aan dit kafteel vervallen was, niet minder dan over de twintig duizend gulden mogten bedragen (m). In hooimaand des jaars 1651, zogten 1300 Ccm) Staaten Notulen d’ Ao, 1652. 174 TJ. ERMERINS OVER HET’ 1300 a 1400 Napolitaanfche Soldaaten; uit vier Spaanfche fchepen , aan dit ka- fteel te landen, om; zoo ze voorgaven, met kleine vaaftuigen naár Brabant te worden gevoerd ; dan men was voörzig- tig genoeg, hen van de wal te houden: en dus waren zy genoodzaakt, de Vlaamfche havens in te loopen (n); dat wel euvel by ’tSpaanfche Hof werdt op- genomen , dan de klagten deswegen wer- den bondig wederlegd. Sedert dien tyd vinde ik niets merk- waardigs, rakende Zeeburg of Ramme- kens, aangeteekend, De volgende oorlo- gen, die het Gemeenebest, om zyne — vryheid en koophandel te handhaven, genoodzaakt is geweest te voeren, fchy- nen geen omftandigheden te hebben op- geleverd, waarom men zonderling voor deze fterkte is bedugt geweest, en al- lengskens is dus dezelve met onverfchil- ligheid behandeld, *tgeen deszelfs ver- val zoo heeft doen toenemen , dat wylen de geleerde Heer De La Rue daarvan, te regt, dus opgezongen heeft (0). 4 (n) Vaderlandfche Hiftorie XI, Deel. bl. 375. (o) Byfchriften op de groote en fimalle fteden van Zeeland bl, 8, á Dn KASTEEL VAN RAMMEKENS, 175 „ Ik Zeeburg, wierd geftigt van ’s vyfden Ca= rels Zuster , „ En was in ’t orelog van Spanje, groot van kragt: rj, „ Dog Walcheren in deez tyd zig vindende geruster , | „ Vertoone ik naauw ’t geraamt van myn’ voor= gaande magt. Het laatfte dat my is voorgekomen, dezen burgt rakende, is een voorge- ftelde vraag Ao. 1753. aan wylen den wiskundigen Capitein P. Wiltfchut ge- daan, of door het verlengen en verzwaa- ren van den trekdyk voor dit kafteel , tot tegen den dyk naar de zuidwateringe, en het overhaalen van dezelve , zoo, dat de.bodem van de gracht, aan de zyde van het vlakke, maar vier roeden breed bleef, eenig nadeel konde toebrengen aan de verweeringen, die uit dit kafteel zouden konnen gefchieden ; waar op naar eisch geantwoord werdt. Men verwagte niet, dat ik uitweide over de noodzakelykheid, om deze ves- ting voor verder verval en geheele ver- woesting te bevryden; nog dat ik des- zelfs tegenwoordigen ftaat befchryven zou: Neen! het een en ander is buiten j myn 176 J. ERMERINS OVER HET enzo myn beftek, als hebbende alleen voor- gehad, aan myne Landsgenootende lot- gevallen van een plaats te doen kennen, daar niets dan zeer weinig hier en daar by de Gefchied-fchryvers der Vaderland- fche gebeurtenisfen; en dan nog maar ter loops, is aangeteekend ; fchoon zy echter de aandagt der weetgierigen niet geheel onwaardig fchynt, en ten minften leert de geduurige veranderingen van het ondermaanfche, daar het geen nu hoog geacht en als onwaardeerbaar wordt ge- fchat, in later tyd, met of zonder reden, als een voorwerp van verachting en niets wezentlyks bevattende , wordt aange- merkt. Gelukkig agte ik my, zoo deze verhandeling eenige opwekking tot meer- der onderzoek naar de lotgevallen van oude Zeeuwfche geftichten kan baaren , en dus aanleidinge geven, om ’t geen uit verouderde en vergankelyke hand- fchriften op te zamelen en des aangaan- de verborgen is, aan *t licht te brengen. DH D DG Ee VER- | Bladz. 1 71 ONDERZOEK NOPENS HET JAER IN HET WELKE LO DE W Y Ks; KONING VAN GERMANIE: AAN pz N UTRECHTSCHEN BISSCHOP HUNGER US DE VRYHEID ZYNER KERKE BEVESTIGD HEBBE ? D O0 0 R Mt H. VAN WIN. de het ene ontegenzeggelyke waer- heid is, dat niets nuttiger voor de Hiftorie-kunde kan bedacht worden, dan de gebeurtenisfen der zaken tot haren juisten tydftip te brengen, en het daer “di, DEEL. M boe 178 —_ H. VAN WYN OVER EEN boven vast ftaet, dat deze gebeurtenis- fen nergens beter uit op te maken noch te bevestigen zyn, dan uit de openbare brieven en andere charteren der Vor- ften en Lands-overheden, fpreekt het ook van zelve, dat men, nopens het Óntdekken van den tyd, waer op byzon- der deze ftukken gegeeven zyn, de ui- terfte vlyt behoort aen te wenden. Genoegzaem is het my bewust, wel- ke verplichting wy hier aen Doufa heb- ben, aen Furmerius, Buchelius , Mat- thaeus „en anderen kundigen mannen on- der ons, welker namen ik kortsheids- halve zal overflaen , maer welker gedach- tenis wy, zoo wy dankbaer zyn, nooit vergeeten moeten; maer het is niet te min een zekere waerheid, dat ’erop dit {tuk voor een. geftadig onderzoeker der Nederlandfche' oudheid noch genoeg o- verblyve, om Zzynen Landsgenooten, die fmaek in de Letterkunde vinden, dienst te doen; nademael men verfchei- den Charteren vindt, van welken men het juiste tydpunt, op ’t welke zy waer- lyk gegeeven zyn, tot heden toe niet wel bepaeld heeft; daer ondertusfchen van die bepaeling zeer dikwyls andere, en gewichtiger zaken afhangen. a Best _vitgeftrektheid van zyn gebied, nopen M 2 d CHARTER VAN KONING LODEWYK. 176 Best zal men hier van overtuigd wor= den, wanneer men zich der moeite ge- troost om het groot Charterboek der Graven van Holland, door den Heer van Mieris, als bekend is, in ’tlicht ge- bragt (een werk, *t geen echter niet ge- noeg geacht wordt) en wel byzonder het eerfte deel van het zelve, wat aan- dachtig in te zien ; en tzy my thans ge- oorlofd ’er één uit dezen te kiezen, na- menlyk zekere Gifte van Lodewyk, by- genaemd, Germanicus, om dat hy over Oost-Frankryk, toen ook Germanien gezegd, regeerde; waar in die Vorst, ten tyde dat Hungerus Bisfchop der U- trechtfche kerk was, de vryheden en giften, welken de vorige Frankifche Vor- {len aen gemelde kerk gefchonken had- den, bevestigt: een Charter, *t geen in opzichte der gifte van minder aengele- genheid fchynt, doch ’t geen ik daerom behandele, om dat wy ’er door gebragt worden tot het onderzoek, en zoo ik meene, tot het vast {tellen van enige voorheen min zekere, of geheel onbe- kende hiftorifche punten, byzonderlyk nopens de wyze van jaerrekening van Onzen Frankifchen Koning, nopens de en 180 H. VAN WYN OVER EEN den leeftyd van den voorn. Utrechtfchen Bisfchop, ‘en van den Oppercancellier Ratlerius; alle zaken die, zoo als bekend is ‚op de hiftorie van de uiterfte invloed ZyD. De gift zelve, die ik niet weete of voorheen in onze moedertale is overge- bragt, is van dezen inhoud (a). 2) 5) 2 2) 2) 2) 2 2) ,) 2 2) 3) 2) 2 2) 2 2) »In den naem der heilige en ondeel- bare Drie-eenheid, Lodewyk, door hulp der Godlyke goedertierenheid, Koning. Wanneer wy rechtvaerdige en redelyke verzoeken der priesteren van God, uit liefde tot den Gods- dienst, begunftigen, mistrouwen wy niet van door de opperfte genade be- fchermd te worden. Once Zy aen alle onze vlytige, nuttige, en ge- trouwe Onderdaenen, zoo tegenwoor- digen als ook toekomenden, bekend; naerdien Mungerus, bisfchop der ker- ke van het oude Trecht, welke ge- fticht is ter eere van den heiligen Be- lyder Maerten en andere Heiligen, ons voor d’ oogen gelegd heeft een Vry- briev van onzen Heer en Vader, ge 2 GEL (a) Zie Bylage T. In, ’ ” 5 2 2 Lb 2) 2) 2) 2) 2 ) \sn 2) 2 P 5 ». CHARTER VAN KONING LODEWYK, 181 der gedachtenisfe , Lodewyk ;' den. vroomften Keizer, in welken ftond , dat niet alleen dezelve onze Heer en Vader, maar ook zyne voorzaten;, Koningen der Franken, derzelve kerk, over welke Hungerus zelve door Gods beftuur gefteld was, vergunt hebben, met alle haer onderdaenen , en met de goederen: of luiden tot haer behoören- de, of haer enigzints rakende, onder hunne bewaring en verdeediging te ftaen ; en dat ook dezelve kerk door tgezach hunner vrybrieven tot noch toe befchuten verdeedigd was geweest, tegens het bekommeren door de rich- terlyke macht: maer echter tot ver- fterking der zaek voornoemde- Bis- ofchop van ons verzocht heeft, dat wy mede ter liefde van God, en eerbied voor de kerk derzelver plaetz, in naer- volging der gewoonte van onzen Va- der, en de koningen onze voorzaten, een bevelfchrift van Vryheid ten be- hoeve van gemelde kerk, ten einde zy bevryd en befchermd blyve, wil- den doen maken: > Zoohebben wy aen zyne bede gaer- ne onze toeftemming gegeeven, en belast dit ons bevelfchrift op te ma- M 3 » ken 182: He VAN WYN OVER EEN 2 2 2 2» ’ 2 0 2 3, ’) Ne 23 En 9 bl 2 9). 9 2 5) 3 » 2) 2) 9) 2 9) ken, by ’twelke wy beveelen en ge- bieden „ dat geen. openbaer Rechter , of iemand uit hoofde van rechterlyk gezach, ook niemand uit onze getrou- we lieden , in de kerken, of plaetzen, of landen „of overige bezittingen , wel- ke voornoemde kerk ten dezen tyde, (in welke landftreke binnen ons gebied het ook zy) met recht en reden houdt of bezit, als ook niet in zulken, met welken de Godvrucht ,om de heiligheid der plaetze;-hare bezittingen: zal ver- „meerderen, (tzy om over twistzaken te-zitten , Zy. om boeten. voor „de ‘fchatkist op;ste-halen, zy om ’er hunne veftoevplaetzen (b): te nemen, * zy.om die dienften te-vorderen, tot „welken onze onderdaenen voor hun op hunne reizen moeten bereid {taen (c), tzy om gyzelaers op te nemen, tzy om de luiden derzelver kefk ; zoo vry- geboornen- als laven, op» tland der kerke woonende, onrechtvaerdiglyk te knevelen, ’%t zy omvenige fchattin- gen” of onge-oorloofde afperfingen (d) af te eisfchen), noch in onze, noch in toekomende tyden , zal mogen ko- | | | » men _(b) Zie Bylage IJ. …&) Zie Bylage LIL, | 29 Ey) 39 2) 2 2) 2 2 7) 2 2) 2. 2 3 >) 2 2) 23 2 2 27 2) 2 2 2 2 CHARTER VAN KONING LODEWYK, 183 „men, of bovengenoemde dingen afver- gen; maer het zy den voorzegden Bisfchop en zyne opvolgeren ge-oor« loofd, de goederen derzelver kerk; nevens alle de luiden die aen haer on- derworpen zyn, onder onze befcher- ming, vrymaking en verdeediging ge- rustelyk te bezitten, en getrouwlyk aen ons ryk te gehoorfamen, als me- de, te famen met de geestelykheid;, en ‘aen hem onderworpen volk, de onmeetbare goedertierenheid des Hee« ren af te fmeeken,-zoo voor de be« houdenis van Ons, als van onze Ges malin en kinderen , mitsgaders van het ganfche ryk, door God ons ge« geven, dat door Zyne goedertierne ontferming tot in ’t onuitmeetelyke moete bewaerd blyven. Voorts al het geen de koninglyke fchatkist van voor- zeide goederen der kerk eisfchen kon- de, hebben wy geheel en al derzelve kerk toegeftaen, op dat haer inkomst tot het plegen van den Godlyken dienst altyd vermeerderd en aenge- vuld worde, Op dat dierhalven dit gezachfchrift, in den naem van God, M4 » meer “(d) Zie Bylage IV. 184 HH, VÁN WYN OVER EEN 5» meerder kracht kryge, en van die > geenen, die Gods heilige kerk en ons is gerouw zyn, te beter worde onder- ‚houden, hebben wy het zelve met on- ze eigen’ hand hier onder bekrach- „tigd, en met indrukkking van onzen » Ting doen teekenen. Het teeken van » den Heer Zudowyk den godvruchtig- > ften koning; ik Hardbertus heb dit „in plaetz van Ratlerius nagezien. Ge- » geeven den 18 Mei, in het o1 jaer » van den Heer en doorluchtigften Ko- »> ing. Lodowyk, in Oost-Frankryk re > geerende ; de tweede indibie. Gedaen > te Francfort in het koninglyk- paleis. „ In den naem van God, gelukkiglyk is BEN, | ; Vooraf moet ik zeggen dat de echt- heid van dit charter by zommigen voor- heen is tegengefproken geworden , edoch dat het waerlyk van Ludowyk, Koning: van Germanien, en zoon van Keyzer Lodewyk den vromen, gegeeven zy, en onder. desfelfs echte chartres behoord, is by die genen, die ’er ’t meeste over gedacht hebben, Zurmer ‚ Buechel en Con- ring, meenik, niet if de minfte twyffeling getrokken, en wy zullen op zyn tyd Ee : at CHARTER VAN KONING LODEWYK. 185 dat de laetfte zulks met ronde woorden erkend. Ik zal my dierhalven hier niet lang mede behoeven op te houden, maer al- leen, en tot wegneeming van alle tegen- gefteld gevoelen, zeggen, dat wanneer men de teekenen, aen welken men ge- woon is de echtheid der charteren te be- proeven „aen de regels door de beste tyd- rekenkundigen ten dezen einde voorge- fchreven toetst, men als dan van de echt- heid van het onze fpoedig zal overtuigd zyn. Om’?er flegts eenige ftaeltjes-van by te brengen, zoo merke men aen, dat doorgaens de charteren van onzen Lo- dewyk beginnen met de aenroeping ” In den naem der heilige en ondeelbare » drie-eenheid” (in nomine fange et indi- widue trinitatis) (e); zoo is hy zich ook gewoon den titul te geven van ZLudowyk, door hulp der Godlyke goedertierenheid koning (Ludovicus, divina favente cle mentia, Rex) (£); ook had hy (om nu niet te zeggen dat de woorden ” met in- » drukking van onzen ring” (annuli noftri »-impresfione) geral onze eigen hand” 5 (ma- Ce) Heuman de re diplomat. tom, II, part. 1. Cap. 1. I, Cf) Heuman l.c. S 2. pag. 2. 186 H. VAN WYN OVER EEN (manu Propria) gewoon zyn aan zyne charteren) mede het (g) gebruik, van in de volledigfte derzelven den tyd te be- palen , door uit te drukken eerst den dag der maend , dan het jaer zyner re- geering , en dan der Indiétie , noemende hy zich ” Heer en doorluchtig fle koning, > in Oost-Frankryk regeerende” (dominus et ferenisfimus rex, in orientali Francia regnans) zoo als dit uit verfcheiden zy- ner charteren blyken kan (h). En wat de opper- en onder-Cancellie- ren belange, van welken in dit charter gefproken wordt, wy zullen ze nader leeren kennen; dit zy hier genoeg, dat niet alleen Mallincrot , (die byzonder zyn werk van de hiftorie der Cancellie- ren gemaakt heeft) reeds over lange den eerften onder de opper-, den laetften on- der de onder-Cancellieren of Notari van Lodewyk gefteld heeft, “maer dat. de naauwkeurige Heuman, dien ik (i) hier te liever aenhaele om dat niemand zich meerder op de charteren van onzen Lo- dewyk heeft toegelegd , dit na hem Ee. ‘ Ce Cg) Heuman I, c. S 34. pag. 192. Mabillon de re diplom. 12.10.62. Ch) Conring in diplom. Ludovic. cenfur. pag. 48. $ 8. pag. ST. $ IO. pag. 53. 9 II. (1) Apud Wencker, Collef, Archiv-pag. 250. TT mm EE en | plaatz gegeeven (m). CHARTER VAN KONING LODEWYK, 189 bevestigd ; fchoon van meening (k) zyn- de, dat men in plaetz van Hardbertus; Hadebertus , en in plaetz van Ratlerius, Radleicus lezen moest ; zaken die ik niet ontken , maer die de echtheid van charter niet verzwakken, te meer daer de naem van Hardber “vs op verfcheiden wyzen (als Madebertus. Hadelbertus, Adbertus en Hadedëus) wordt gefpelt, terwyl de Carmeliet wan Leiden (l) hem in ons diploma den naem van Hadaber- tús geeft: en wat den naem Ratlerius be- lange „ toen men niet gewoon was enig teeken op den letter te zetten, kan men dezelve maklyk voor een #, en de c weder voor een # aangezien hebben ; zulke en grovere feilen zyn in * uitfchry- ven gemeen. Dat voor *t overige Koning Lodewyk zich dikwyls te Frankfort ophield, en aldaer vele charteren heeft onderteekend, is een zaak die naauwlyks bewys noodig heeft. By Heuman alleen vinde ik, on- derwyl ik zulks vermaekshalve naerflae, zederd 834, tot zynen dood toe, meer dan twintig charteren door hem op die Ein: Ck) Loc. cit. $ 36. pag. 196. (D_ Rer, Belgic. Annal. Lib. 5 Cap. 20, Cm) Heuman l, c, pag. 202—216, 183 H‚ VAN WYN OVER EEN Eindelyk (*t geen ik niet moest vergee- ten) dat Hungerus aan wien dit charter gegeeven is, ten tyde van Lodewyk in leeven was is den hiftoriekundigen over- bekend. Hy ftierf (zoo als wy in ’ ver- volg zien zullen) in 866; en Lodewyk, die reeds 817 Koning van Beieren wierd, overleed als Koning van Oost-Frank- ryk (n) in den jare 876, te Frank- fort (o). Dit dan zy genoeg, nopens een punt, waer aen, als ik zeide, noch Zurmer , noch Buchel, noch Conring getwyffeld hebben, en van ’t welk ’ onnoodig zou geweest zyn dit alles by te brengen, was het niet om den leezer, als ik zeide, alle tegengeftelde gedachten, by voorraed , te beneemen. | Meerder zal het ’er op aen komen, en meerder werk heeft het in zich, ware tydpunt, op welke dit charter gegeeven zy, te bepalen; en ’tis dierhalven hier over , dat wy enig nader onderzoek zul- len doen, te meer daer de zaek lange in gefchil is geweest; immers, na dat ur- Cn) Capitul. reg. Francor, tom. I. pag. 575. edit. Baluz. (o) Annal, Fuldens, ad ann. 876. af CHARTER VAN KONING LODEWYK. 189 Furmerius het zelve op 869 geplaetst had, wist Buchelius niet of hy * jaer 861 of 854 kiezen zoude, en twyffelde liefst aen beiden; terwyl Conringius, na hem, 870 verkoos, Om deze zaek, die invloed heeft op verfcheiden andere omftandigheden van deze tyden, wat dieper naer te fpoo- ren, dunkt het ons best te zullen vloei- en, wanneer wy eerst ’ gevoelen van Furmerius, daer na dat van Conring (fchoon in order de derde), en dan dat van Buchelius onderzoeken, daer het ons noodig fchynt het trachten te we. derleggen, en eindelyk beproeven, of wy ook een zekerder tydpunt, dan tot nu gedaen is, zouden kunnen aenwyzen, IL. Wat dan Zurmerius belange, wan- neer in den jare 1612, de hiftorie der Utrechtfche Bisfchoppen van Meda, door de vlyt van dien geleerden man, voor het eerst het licht zag, las men in die uitgave niet, zoo als wy thans by Buchelius vinden, het xxr jaer, en de 2de Indictie, maer in tegendeel en waer op wel te letten ftaet, (fchoon met be- houd derzelfde indiëtie) het zaxix (p), wel. (P) Heda edit, Eurmer, pag. 237. 190 HH. VAN WYN OVER EEN welke leezing zederd door Mireus, die in het jaer 1629 zyne Donationes Belgicae voor de eerfte reize uitgaf (doch die Purmer waerfchynlyk volgde, alzoo hy geen charters aenhaelde) behouden wierd (q); terwyl Sweertius, in de uit- gave van den Carmeliet wan Leiden, die 9 jaren vroeger gefchiede, in * geheel geen jaertal, maer weder de twede in- diétie ons lezen doet (r). De Heer Eurmerius teekende op den kant van zyne uitgave (welke ik thans voor my hebbe) aen ”indidtio 2 >) Jub Ludovico, Rege Germanie est âno > 8544ut 869, 1d est 29 regni ejus” d.i, »de 2° indiBie onder Lodewyk koning van » Germanien valt in ’t jaer 854 of 869, » dat is het 29’ van zyn ryk:” by welk gevoelen hy zederd bleef in zyne Vrie- fche jaerboeken , alwaer hy zich op de- ze leezing beriep, met byvoeging dat Hungerus, tot verkryging van deze gift, in perfoon naer Francfort vertrokkenwas, zoo dra by den dood van Lotharius (die in 869 ‘ftierf) gehoord had, en dat die Bisfchop verders én dat zelfde jaer 869, op (q) Foppens biblioth, Belg. tom. 1. pag. IOg. en Mirei diplom, door Foppens uitgegeeven, zom. 1, pag. SOL. (1) Joan, a Leidis Rerum Belgic. Annal, L. 5. Cap. 29. CHARTER VAN KONING LODEWYK, 191 op den 22 van wintermaend mede over- leed, na dertien jaren op den ftoel geze: ten te hebben (s). De gift dan is, volgens Aurmerius in 869 gedaen; alzoo het hem toefcheen, dat dat jaer alleen met de 2. indictie, en het zarx jaer van Lodewyks regeering over een kwam : laet ons zien of wy by nader onderzoek in. dit gevoelen kunnen blyven? Ë, Voor af moet ik zeggen, dat meest onze Nederlandfche fchryvers, en fom- mige anderen met hun, alvorens Mabil- lon en andere kundige mannen hun by- zonder werk gemaekt hadden, om meer- der licht aen de jaertellingen der Fran- kifche koningen by te zetten, de gewoon. te gehad hebben om Lodewyks jaertel. ling te beginnen zederd 840; ene wyze van reekenen, die Furmerius hier ‘ge- bragt heeft op den jare 869: fchoon ik nu niet tegenípreke dat Lodewyk fom.- wylen naer dat jaer 840, dat is na den dood van zynen Vader Keizer Lodewyk den vroomen, die op den 2o van zomer. maend van het zelve overleed (t), ge- | teld (S) Zie Bylage V. (E) Regino op dat jaer. Lambert. Schnafnab. en Eccard dereb, Franc, Orient, tom, II, C. 20. $ 95. pag. 322. 192 H‚ VAN WYN OVER EEN teld hebbe, is het echter zeker, dat hy; even als thans van de voorige Franki- fche Koningen bekend is, niet alleen naer dit, maer naer verfcheiden andere jaren gereekend hebbe, in welken hy merkelyke voordeelen behaeld, of aen- winningen van gebied enz, verkreegen hadt; in zoo verre, dat men ’er hem wel tien byzondere door elkander heeft toe- - gekend; en hoewel ik met den Heer Heuman (u) geloove dat dit getal wat te zeer vergroot is, ftaet het echter vast, dat hy by voorbeeld geteld hebbe van 833 of 834, tgeen wy , wanneer wy on- ze eigen’ meening nopens den datum van dit charter voorftellen, nader toonen zullen (v). Ja laet ik ’er byvoegen dat hy ook begon van 837, toen Lodewyk ‚de vroome het Ryk te Aken onder zyne zoonen verdeelde; waar op by voorb. ziet de onderteekening: VAL Ldus Mart, anno XXXVI ind. VI, d.i, 9 Maert, in het 36 jaer, de Ó indilie, en IV Non. Febr. a XXXVII ind, VIT, di 2 wan fprokkehmaend, in bet 37 jaer, de 7 ind,; alzoo de fesde en zevende indiëti- en onder (w) Lodewyks regeering ons bren- (u) L.c. $ 38. pag, 199. _(v) Zie beneeden. (Cw) Heumag l, c, pag. 214 EN 215. CHARTER VAN KONING LODEWYK. 193 brengen tot de jaren 873 en 874 des Hei- lands, van welken men fes en zeven en dertig jaren afreekenende ‚noodwendig ° eerfte jaer op 837 vinden moet, Boven. dien heeft Hergot (x), myns bedunkens ; niet alleen zeer wel aengemerkt, dat Lo- dewyk mede een nieuw tydperk begon in den jare 843 , meenende hy dit te kunnen opmaken uit een charter getee- kend, in het tweede jaer van Lodewyks regeering en ‘teerfte van Paus Sergius den tweeden, die op den ro van fprok- kelmaend 844 gekoozen wierd (y); maer men wordt daer boven hier in bevestigd, door dien gelyktydige fchryveren (z) ge- tuigen, dat in dat jaer, te Verdun in Vrankryk, een nieuwe ryksverdeeling tusfchen de broeders Lotharius, Carel en Lodewyk gemaekt wierd, welke wy in vervolg nader zullen leeren kennen, en die dan een merkelyke aenwinning van Lodewyks gebied behelsde: * geen ook de reden is, waerom zelfs de {chry- vers (ik fpreek nu niet alleen van de II DEEL. N char= ‚ (x) By Heuman l, c. pag. 205. (Y) Sigeb. Gembl, ad ann. 844, Een Bouwer Hiftorie der Paufen. / (2) Nitbard Hift. lib, 4 ad ann, 843, en Anngl, Ful= dens, ad enudem ann. 194 He VAN WYN OVER EEN charteren) volftrekt zyne regeering na deze verdeeling rekenen; zeggende zoo, by voorbeeld, Sigebert van Gemblours: » post. fattam diwifionem Ludovicusreg- » nat in Germania annis 33.” dat is ”Na het doen der werdeeling heerscht Lode- » Wyk in Vrankryk 33 jaren (a). Dit moest ik vooraf zeggen, en ’t zal in vervolg te pas komen ; ondertus- fchen trek ik ’er hier dit befluit uit; dat het dierhalven geen vaste regel is, om van den jare des Heilands 840 de regee- rings jaren van Lodewyk te moeten tel- len, en dat vervolgens het 29 jaer, (’ geen Aurmerius verkiest) op zich zelve gefteld , niet zoude behoeven te vallen in 869, was het niet dat ’er ons de twee- de indiCtie, die met dat 29 jaer, en het jaer 869 kan over een {temmen, op fcheen te wyzen. Ik zegge dit fc-hynt zoo ; en wel in den eerften op{lag; want wanneer ik de zaek nader befchouw, worde ik in ’t geheel niet van meening, dat men dit jaer 869 voor dat der gifte zou moeten aenzien, om reden dat my klaer voorkomt. IL Dat ‘er een fout in de jaertelling, ZOO (@) Sizeb. Gembl, l, c. et Anal, Fuld. ad aun. 876. CHÄRTER VAN KONING LODEWYK; 195 zoo als ze Eurmerius opgeeft, begaen is; en dat men met hem niet 29 maer een ander jaertal leezen moet; waer uit volgt dat de tweede indiétie (die men weet dat op ieder vyftiende jaer haer loop weder begint) ons niet behoeft te brengen op 869. II, Dat ook dat jaer 869, buiten dat, in ’ geheel niet ftrookt met deze gift. Wat het eerfte belange, Furmerius brengt voor zyneleezing in *t geheel geen bewys by, en wy hebben gezien dat Mireus, die hem volgde, zulks even min doet, alzoo hy hem flechts, zon- der een enig charter aen te haelen, uit- fchryft. Buiten dit, Heda zegt, dat het charter door Lodewyk gegeeven is, wanneer? in den jare 29? neen, maer in den jare 21 van zyne regeering; welk getal niet al- leen in de uitgave van Buchelius, maer zelfs in die van Purmerius, in den text van Meda, en dus ook buiten het charter te vinden is (b). Ja men moet hier by voegen, dat Buchelius het jaergetal van 29 in de uitgave van de giftbriev zelve me- | N 2 de (b) Heda, edit. Furm, in Huns. pas. 235, et edit Buchel, pag. 55e anna regni fui in Oriental Francia XXL, 106 _H. VAN WYN OVER EEN de reeds veranderd heeft in 21, en zulks niet op losfe gronden , maer met opent- Iyke betuiginge, dat hy dit deed, om dat hy het laetfte getal in de handfchrif- ten (en dus zelfs in meer dan één) ge- vonden had ; fie (zegt hy) in MSS. invent (c). Daer men nu geen reden heeft om dit getuigenis van een man als Buchelius, wiens trouw men kent ,en aen wien men de uitgewerk{te en naeuwkeurigfte uit- gave van Beka en Heda fchuldig is (d), in dit ftuk te verdenken, of te gelooven dat hy der waerheid zoude hebbe te kort gedaen, en ons op een verdichtzel ont- haeld, in een zaek, waer in hy geen het minfte- belang had ; zoo volgt hier uit, dat men op de woorden van hem, die zoo veel charteren gezien heeft, ge- voegd by de leezing van Heda in de uit- gave van BEurmerius zelve, liever het or jaer te kiezen hebbe, dan met dien énen. Furmerius (nopens wien het niet blykt of hy meerder dan eén affchrift onder ’toog kreeg, ter {taving van Zyne meening) te ftellen, dat ons charter in het 29 gegeeven zy. En wat verders ons twede zend an- (C) In zotis ad Hunger, pag. Ó2. zot. c. Cd) Foppens ia Biblioth, Belg. tom. TI. pag. 95» ass ede ina CHARTER VAN KONING LODEWYK, 197 lange namenlyk dat het jaer 869 op zich zelwe in ’tgebeel niet fhrookt met deze gift; — zulks dunkt my om deze wel eenvoudige, maer , zoo ik vertrouw ; vol- doende reden; dat namenlyk Bisfchop Hungerus, aen wien, en aen wiens op- volgeren de vryheid der kerke enz. wordt toegeftaen, en die dus, tentyde van de- ze gift noch leefde, echter in den jare 869 niet meer in wezen was, maer reeds drie jaren te voren geftorven. Om dit punt, tgeen ook op zich zel ve nuttig is, wat duidelyker aen te too- nen , merke ik voor eerst aen, dat en Beka (e) en Heda (É) zulks uitdrukkelyk getuigen: ” anno domini DCCCLAK/I (zegt de eerfte) XT calendas JFanuarit Hungerus epifcopus obdormiwit in domino, d.i, in den jare onzes heeren 866 op den 22 van Wintermaend is Bisfchop Hunge- rus in den Heer ontflapen” en de twe- de ”anno falutis DCCCLXVI kalend. „Januarii Hungerus episcopus-decesfit ; dai. in't jaer der werlosfing 866, in winter- maend (g), is Bisfchop Hungerus overlee- N 3 den. _ (@) Iz Hung. pag. 29. (É) In Hung. pag. 55 ‚ ÓL en 62. a Leid. le. Lib.6.C.9. 8) ’t Woord kalend, kan men verftaen als kalendis , en ” 198 —_H. VAN WYN OVER EEN den” Ja of dit niet genoeg ware, zoo voegen;zy ‘er (zoo wel als de Carmeliet van Leiden) by , dat Hungerus met zy- ne voorgangers, Alfricus en Ludgerus, tefamen 28 jaren geregeerd hebbe (h); nu kwam Alfricus, volgens hun eigen zeggen, oe den ftoel na den marteldood van Bis- fchop- Frederik (i) die in den jare 838 voorviel (k) , en dus juist achtentwintig ja- ren voor Hungerus dood, wanneer hy in 866 flierf, Ook ziet men boven dit uit Regino(l), een fchryver die dit heeft be- leeft, (als zynde, volgens zyn eigen ge- tuigenis, inden jare 892 Abt van Prium geworden, en hebbende zyn chronyk waerfchynlyk niet later vervolgt dan tot 907)als ook uit den Saxifchen jaerboek- fchryver en van Leiden (m), dat Odilbal- dus ;-de opvolger van Hungerus in 899 | | fe) en als Kalendas; zoo ’teerfte, zou het, als men weet, de eerfle van Louwmaend beduiden, zoo % Jactfte, emige dagen voor Louw- en dus in Wister maeud; ik kiez het-laetfte om dat zulks best met andere fchryvers overeenkomt, Et Ch) Beka, c. pag. 27. Heda l, c. pag. 5t. a Leidis l.c. En 5. Cap. IÓ. «, E (1) Beka lc. pag. 24. Heda l.c. pag. 34 @ Leidis le, L.6. Cap. 9. (5 Zie Bylage VI. 6 (DD) Adaznum 902 EN 900. (Cm) Annalifta ZERE 234, by Eccard Corp, hift. med, ev, tom. 1, en a Leidis |, c. Lib. 6. C, 10, CHARTER VAN KONING LODEWYK. 199 of (zoo als Beka en Heda willen) in goo overleed (n), na dat hy volgens Beka wierendertig, van Leiden drieendertig, of volgens Heda, (die dan een tusfchen- regeering van elf jaren ftelt) drieentwin- tig jaren geregeerd häd (o); ’t geen we- der volkomen met onze meening over- eenftemt ; nadien Hungerus, wanneer ’er drieendertig jäten tusfchen zynen dood en dien van zyn opvolger (die in 899, of goö ftierf) verliepen , nooit in 869 , maer wel in 866 kan overleden zyn. En om hier al verder geen twyfel aen te flaen, heeft men flechts aen te merken , dat ook het oude doodboek vari fint falvators ker- kete Utrecht (*t geen Buchelius, en waer= fchynlyk ook Antonius Matthaeus ge= zien heeft) mitsgaders een oude lyst der Bisfchoppen aldaer, op gelyke wyze ge- tuigen (p), dat Hungerus op de elfde ka: lende van Jantiarius , d, i, de tweeentwin- tigfte van wintermaend 866 overleed; waer by ik eindelyk noch voegen zal, iet Zoo Zeer dat ook dit gevoelen | N4 ‚aen (B) Beka It. in Odilbaldo pag. 3ï. èn Heda l, c‚p. 63e _ (6) Beka, Heda et a Leidis Ul. cc. (p) Buchel. ad Hung. pag. ÓI et Ó2 not. h, en Matth. in Anal, tom. 5. pag. 503. Edit. in OÙ., en tom, 3. pag. 57e 20, 1, in quarto, zoö H. VAN WYN OVER EEN aengenomen is by de beroemdfte {chry- vers van deze en voorgaende eeuw (q), maer dat ook (om alles niet op te hae- len) twee oude handfchriften van den verduitschten Beka, beiden aen my be- hoorende, en van welken het een in den jare MCCCCLII op ten XIII dach in decembri, hora quaft otava, volfchreven is, terwyl ‘*tandere my ouder toefchynt, ons mede in dat gevoelen bevestigen; zeggende ’toudfte met zoo veel woor- den , in den jair ons hên WII: en LA VL op die XI kalende van Januario rus- te die. bifcop Hungerus in vreden, „Ja maer, zegt men misfchien, hoe kan Hungerus in dit jaer overleden zyn, daer hy. immers, naer * getuigenis van den Heer Zurmer, na den dood van Lotha- rius, die in 869 ftierf , naer Frankfort is vertrokken „ten einde deze gift te verkry- gen? edoch, ‘hoe;gaerne ik my, en zel- ve.op dit ogenblik „ aen zulken die meer kundigheid dan ik bezitten , onderwer- pe, maek ik echter geen zwarigheid te zeggen, dat my geen fchyn of fchaduw van deze reiz van onzen Bisfchop naer Oost Frankryk, in dit jaer gedaen, is ks | voor- CQ) Mireus apud Fopp, tom, I, Pag. SOI. Batav. facr, #2 Huùgero, irt Paars tee a ae Tide hens Aer paer CHARTERVAN KONING LODEWYK. 201 voorgekomen, welke moeite ik ook aen: gewend hebbe, om zulks, ’t zy by onze oude, ’tzy by andere en vreemde fchry- veren te ontdekken ; doch wylik echter Furmerius, op wien Doufa wat laeg viel; voor een man erkenne, die veel nut aen onze hiftorie gedaen , te weinig gelezen, te veel veracht wordt, en die niet in ftaet was, zoo maer los heen iets neder te ftellen, daer hy geen de minfte grond voor had, meen ikliever, dat hy aen deze meening geraekt zy door de woorden van het charter zelfs ,’t welk van Hungerus zegt, dat hy voor Lodewyks oogen deze gift ge- legd of vertoond heeft , dat hy bevestigin van die gift verzocht heeft, dat Lodewy aen zyne (Hungerus) bede, gaerne zyne toeflemming gegeeven heeft enz. woorden die den Heer Furmerius hebben kunnen doen-befluiten , dat gevolgelyk Hunge- rus aen ’thof van Lodewyk geweest is in den jaere 869, om -dat, naer zyne meening, ’t charter in dat jaer gegeeven iS, E Er ‚Dan voor eerst, om niet aen te mer: ken dat-deze woorden gewoonlyk voor- “komen in de charters der Frankifche Ko- ningen, welke hun ter bevestiging wier- den aengeboden, en als formulieren ú N 5 (men 002 H. VAN WYN OVER EEN (men vergeeve my dit woord) den worden (fr), zonder dat my blykt dat de verzoekende perfonen altyd tegen- woordig waren; als mede om niet te zeggen, dat men dikwyls verhaeld wordt zelfs gedaen te hebben, “tgeen men door gevolmachtigden laet doen, en het dus hier mooglyk niet volkomen uit blykt dat Hungerus juist #7 perfoon aan ’t Fran- kifche Hof geweest zy ten tyde dezer gifte, zoo zou’er buiten dat, gefteld dat ‘er zulks waerlyk uit bleek , echter noch niet uit kunnen bewezen worden, dat die reiz in 869 gefchied was, nadien wy getoond hebben, dat men hier liever het 21 dan het 29 jaer van Lodewyks regeering te kiezen hebbe, *t geen ons charter nooit (nadien ‘er. geen een ení- ge jaertelling van Lodewyk bekend is, die met 848 begon) op 869 brengen kan; daer echter het geheele bewyz van Furmerius op dien datum zou moeten fteunen. En ten anderen dat Hungerus waef- lyk niet aen *tHof van Lodewyk in 869 geweest zy, en wel niet, zoo als de Heer Purmer echter zegt, na den dood van CE) Heuman |, c. L.I. C Ie $ 26. pag. 16. CHARTER VAN KONING LODEWYK, 203 van Lotharius „blykt daer uit dat (volgens geen gelyktydige fchryveren (s) ons lee- ren) Lotharius overleeden ís op den 8 Aug. 869, terwyl ons charter, na Fur- mers gedachten zelfs, gegeeven was op den 18 Mai, en dus reeds drie maenden te voren, „Ons charter dan was lang voor ’toverlyden van Lotharius aen Hungerus toegeftaen, en deze laetfte derhalven kan op geenerleië wyze ge« zegd worden, tot verkryging van het zelve, na den dood van gem. Koning, op reize gegaen te zyn; noch hier uit beflooten worden (tegens *t getuigen der beste fchryveren aen, die zynen uitgang {tellen op den jare 866) eerst in 869 de- ze waereld te hebben verlaten, En wat verder betreffe (’ geen men mede zou kunnen tegenwerpen) dat vol- gens zeggen van meergemelden Zur- merius , Bisfchop Hungerus dertien jaren hebbe geregeerd; “ik fpreke zulks niet tegen , en ben zelve niet vreemd van te denken , dat hy ’er meerder geteld heb- be; maer , daer wy nu meenen te hebben doen zien, dat die kerkvoogd overleden is in den jare des Heilands 866, kant (S) Zie Bylage VII, Zo4 H. VAN WYN OVER EEN > het ‘er, om dit ons gevoelen om ver te werpen, op aen, dat men toone, wan- neer die dertienjarige regeering begon ; en zoo lang men dit niet zeker weet te be- palen, kan men hier ook niet uit beflui- ten, dat hy eerst in 869 ftierf, _ Nu brengt, de anderfints kundige , Aurme- rius hier voor weder geen het minfte be- wys by, en ik meen vry klaer te zyn, dat de fchryvers niet wel geweeten-heb- ben , wanneer eigenlyk onze Bisfchop aen ’tgebied kwam, of; ’t geen % zelfde is, hoe veel jaren hy geregeerd hebbe? maer dat zy veel eer hier over met el- kanderen warren, t Is waer (en dit fchynt ons tegen) Beka, doet in de hiftorie der Utrecht- fche Bisfchoppen Ludgerus den voor- ganger van Hungerus noch inden jare 855 op den ftoel zitten, zeggende in ’t - leeven van gem. Ludger (t) ” his tempo- ribus, fcilicet anno domini DCCCLP,;, Lotharius imperator facre- religionis fuscepit habitum” d, i. in deze tyden, na- menlyk in het jaer 855, heeft Keyzer. Lo- tharius bet geestelyk gewaed aengenomen; en hy fpreekt van Hungerus eerst op # | vol- CO Fol, 27 edit, Buchelii; diek meest aenbale, CHARTER VAN KONING LODEWYK. 205 volgende jaer 856, ’t geen zyn eerfte ges dae wordt door de Utrechtfche elis, nyk (u); en men zou dus volgens deze fchryvers kunnen denken, dat Hunge- rus niet voor 856 op den ftoel kwam , by * welk dertien jaren van zyn bewind voe- gende, wy klimmen zouden voorby 866 en tot 869. Dan voor eerst, geen een gelyktydig fchryver heeft (voor zoo ver ik heb kun- nen naerfpooren) het allerminfte gewag gemaekt, dat de afftand van Lotharius zoude gefchied zyn ten #yde van Ludger ; en wanneer dierhalven Beka, een fchry- ver van de veertiende eeuw, deze by» zonderheid alleen getuigd, (want de U- trecht{che chronyk fchryft hem flechts uit en voegt ’er wat van ’thare by, zoo als zy gewoon is) is zyn getuigenis van niet veel waerdy; te minder daer het hem hier voor de eerfte keer niet be- hoefd te gebeuren , dat hy de ordre des tyds verward; een zaek die Buchelius (v) reeds zeer wel aengemerkt heeft, en ’% geen ons leert ‚ met hem (dien ik anders Echter onder de besten van de onzen, achte) voorzichtig te moeten omgaen, hej _ Maer (u) Zie Bylage VIII, (V) Ad Bekam pag. 2ó not, à. 206 H. VAN WYN OVER EEN Maer daer boven, dat Beka waerlyk niet verzekerd zy geweest, hoe lange Lud- ger regeerde, en dus wanneer Hunger begon, fchynen zyn eigen woorden te toonen; want, wel verre van dit ergens te bepalen, zegt hy alleenlyk (gelyk wy reeds zagen) op ’teinde van Hungerus leeven, dat hy in den jare des Heeren 866 op den 22 van wintermaend over- leed, postquam cum Alfrico et Ludgero an- nis AVI Trajettenfi he ne Zc- clefie, d.i. na dat by met Alfricus en Lud- gerus 28 jaer over de Utrechtfche kerk was gefteld geweest. Waer uit fchynt dat hy maer alleen wist dat deze drie Bisfchoppen te famen achtentwintig ja- ren den myter gedragen hadden, maer niet hoe lang ieder van bun dit gedaen had; in welke gedachten men noch na- _ der bevestigd wordt, zoo dra men zich der moeite getroost om het leeven van Alfricus en Ludgerus by den zelven Be- ka naer te flaen; wanneer men bevinden zal, dat hy van den eerften alleenlyk zegt: 18 calendas decembris defundus est in pace, d, ì, op den 14 van flachmaend flierf hy invrede „en van denlaetften: LA eal, maji dignam creatori reddidit ant- mam, Postquam ALIQUANTO a A an. __ en CHARTER VAN KONING LODEWYK, 207 fanaam Trajedenfem rexisfet ecclefiam: ‚d.i, op den 23 van grasmaend heeft by gyne waerdige ziel den Schepper te rug gegeven, na dat hy EENIGEN Trp de hein lige Uiwechtfche kerk beftuurd bad; hy wist dan den dag flechts van het overly- den van Alfricus en Ludgerus, niet het jaer; en hoe kon hem dan *tbegin en de juiste regeertyd van Hungerus be- kend zyn? En dat de andere fchryvers- hier in niet veel meerder (indien zoo veel) hebben geweeten dan Beka, is myns bedunkens geen twyfel onderwor- pen: immers van Leiden en Heda getui- gen mede als hy, zonder de jaren van Hungerus gebied aen te teekenen, dat hy met Alfricus en Ludgerus achten. twintig jaren geregeerd hebbe (w) ; ende eerfte (x) zegt flechts van Alfridus, obiit —decimno o@avo calendas feptembris, d. î, hy is geftorven op den 15 van Hooimaend, en van Ludgerus (y) obiit sono calendas maji, Postquam ALIQUO TEMPORE— rex= ssfet ecclefiam , d.i. hy is geftorwen op den 23 van grasmaend, na dat hy enigen tyd de kerk beftuurd had: ’tis waer de laet{te zegt CW) a Leidis 1, c. Lib. 6. C. o. Heda in Hung. (X) a Leidis 1. c. Lib. 5. C. 21. (Y) a Leidis 1, Lib. 5.C. Dt Dol H. VAN WYN OVER EEN zegt dat Alfricus naer den Heer voer AV III kal, Saptembris, cum prafuisfet Jere annis XII, of, op den 15 wan hooi- maend (z), na dat hy byna XII jaren “gebied gevoerd had) dat is dus in 850, nadien wy zagen dat hy zederd 838 op den ftoel kwam), en dat Ludger der na- tuur haer tol betaelde LX Ral, maji, cum Jedisfet anno uno, di. den 23 April, na een jaer gezetente hebben, (welk jaer dus, volgens hem, was 850 of 851, alzoo hy verhaelt dat Ludger zekere gift aen de Utrechtfche kerke gefchonken hebbe in % achtfle jaer van Keizer Lotharius, en het 85o van ’s Heilands geboorte (a) ;) „doch, daer hy in ’tvervolg niet zegt, hoe veel jaren Hungerus geregeerd heb- be, heeft men niet alleen reden om te NN ek ee twyffelen of hem zulks bekend geweest — | Zy, maar noch veel meer of zulks juist dertien jaren uitmaekte; kunnende gem. Hungerus, die, (waer op wel te letten ftaet) volgens zyn (d.i, Hedaes) eigen zeggen, in 866 ftierf, naer deze reke- ning wel festien, en naerde rekening van Buchelius (d.i, in 869) wel negentien ja ren geregeerd hebben. M en ‚ (z) Vid. Bylage IX. (a) Iz Lutz. pag, 54 hc CHARTER VAN KONING LODEWYK. 209 Men ziet dierhalven hoe onzeker het dertiende jaer-van Hungerus, en de aen- vang van dien uit deze fchryvers is op te maken, en ik bevinde al verder, dat, wanneer men anderen raedpleegt, dezen of van zyne regeerings jaren zwygen, of (één alleen uitgezonderd, van wien wy ftraks fpreken zullen) een ander jaer- tal dan 13 hebben (b), ofte wel nopens . den dood van zynen voorganger Ludge- rus (dien fommigen (c) zelfs geheel en al uit den lyst der Bisfchoppen fchrappen) warren; hebbende de Heer Buchelius, ten dezen einde, in een noot op Beka (d) reeds aengemerkt, dat enigen aen dezen Ludgerus 8, anderen weder rr, noch anderen naauwlyks 6, en Meda (als wy zagen) {flechts één jaer toefchryft: uit al het welke men genoegzaem ziet, dat alle deze fchryvers, en van Beka; en vanelkanderen verfchillende , en Lud- ger dan een korten dan een langen leeftyd III, DEEL, ©, toe- d ® (b) De boven aengehaelde Utr. Chronyk, geeft hem zelfs maer elf jaren Js, (c) Batav. Sacr, in Hung. Cd) Ze. pag. 28 zot, b, alwaer hy echter verkeerd zegt dat fommigen Xl jaren aen Ludger geeven Gerbrandum (waer door hy Vaz Leiden verftaet) fequu- zij-wy zagen boven dat Vas Leiden ; Hungerus 13» ren niet net aenteekende, 210 H‚ VAN WYN OVER EEN toekennende, men dierhalven niet vast befluiten kan, dat die Bisfehop noch «n 855 op den ftoel zat, en dus dat alftond het vast dat Hungerus dertien of meer- der jaren ’tkerkbeftuur gehad had, die zelfde Hungerus niet in 866 zou kunnen overleden zyn. Ik zeg, men zou zulks niet kunnen be- fluiten, al flond het vast dat Hungerus 13 of meerder jaren geregeerd had; na- menlyk ik heb het oog op één enig {chryver, (en mooglyk heeft de belee- zene Aurmerius op dezen gefteund) die Hungerus waerlyk dertien jaren toe- fchryft, en dit is de opfteller van het zoogenaemde magnum chronicon Belgi- cum, of groote Nederlantfche chronyk, Laetik, zonder my nopens ’t gewicht van dezen fchryver op te houden, echter maer alleenlyk zeggen mogen, dat het aen- merklyk is dat deze fchryver die d’enig- fte is welke met Aurmer het 13 tal heeft, indien hy beflisfchen kon, als dan de zaek tot ons! voordeel beflisfchen zou: Namenlyk ‚na verhaeld te hebben(e) dat Ludgerus in 846 op den ftoel klom, en die acht jaren in bezitting hield, doet hy d vo = (€) Chron. M, B, fol. 65. apud Piftorium , (edit, Struv.) Rer, Germanic, ad CHARTER VAN KONING LODEWYK. 211 volgen ”post obitum Ludgeri= Hunge- „ rus— eledus est Trajedenfis eptfcopus —coepit autern-anno Domini DCCCXZIV;, > imperit Lotharii bujus nominis primt anno zIV, et prefuit annos TREDECIM”® d, i. ” na het overlyden van Ludger is „ Hungerus— tot bisfchop van Utrecht > gekoren— Hy is beginnen te regeeren » in jaer des Heeren 824, en over > % bisdom gefteld geweest dertien jaer”. Dat men hier verkeerdelyk het jaer 824 leest, heeft de naauwkeurige Mallinc- krot reeds meer dan honderd jaren voor my aengemerkt (f); zoo Ludger zederd. 846, acht jaren regeerde, kon zeker zyn opvolger in 824 niet verkoren wor- den ; men moet dan leezen 854, een ge- tal ° welk met de acht jaren van Lud- gers bewind, en met het veertiende van Lotharis keizerlyk gebied overeenftemt, indien men (gelyk Lotharius veeltyds dede) hem doe tellen, zederd den 20 van Zomermaend 840, dag van ’t over- lyden zyns vaders (g), maer leest men nu 854, dan fpreekt het van zelve, dat de dertien jaren ons niet tot 869 maer O2 we AE ) De archicancelt., by Wencker, 1. c. pag. 250, ) Eeecard, de veh. Franc. orient. tom. 2, fol, 334. Ch 212 H. VAN WYN OVER EEN tot het door ons opgegeevene jaer van 866 brengen, zoo men van den 23 van grasmaend , (dag van * overlyden van Ludger) (h) afrekent: zeggende buiten dat dit zelve chronicon ook op een an- dere plaetz (î) uitdrukkelyk , dat in dat zelfde jaer 866 Odilbald Hungerus na zynen dood reeds is opgevolgd; * geen ook zeer wel zyn kan, ’t zy de laetíte in hooi- of wel ín flachmaend dit leeven verliet, En wanneer men eindelyk (want ik vrees myn lezer reeds te lang te hebben opgehouden) de woorden, die de Heer urmerius elders gebruikt, hier byvoegt, {chynt het, dat die geleerde man zelve niet altyd even fterk op dat doodelyke dertiental geftaen hebbe, immers wan- neer hy over het charter handelt, by ’ welke onzen Hungerus, in den jare 858, (zoo als Furmerius zelve dit jaertal er- kent) (k) het klooster Odilienberg door Keizer Lotharius gefchonken wordt, om aldaer, wyl Utrecht door de Noor- mannen verwoest was, met Zyne mon- nl- en Zie hier voren bl, 207. à ij Le fol. 70. ”defunêto, Hungero pontifice , dominus Odilbaldus— electus est episcopus „— confecratus anno domini OCTINGENSIMO SEXAGESIMO SEXTO. Ck) Annal, Phris, Lib, 6, pag. 175. £ 4 CHARTER VAN KONING LODEWYK, 213 niken te kunnen inwoonen, zegt hy »eguîdem éxiflimo SUB HUNGERO Epis- coro accidisfe clade hane Ultrajettinis, SED NON EO ANNO QUO SCRIPSIT BEKA. ab illa enim clade, qua Trajelum a Normannis deftru@um fuit, exfluxerunt ALIQUOT ANNI, uf videtur, usque ad hanc donationem. Beka eam calamitatem ANNO 856 adfcribit, fed fine aliorum teflimonio”: (1) d. í, ”1k denke wel dat de Orrechtfchen deze nêerlaeg onder de re- geering VAN HUNGERUS ALS BIS- SCHOP geleden hebben, MAER NIET IN HET JAER;, DAER ZE BEKA IN BE- SCHRYFT. ant VAN DIE NEER- LAEG AF, in welke Utrecht van de Noormannen verwoest is, TOT DEZE GIFT TOE Zy1 EENIGE JAREN verloo- pen. Beka fchryft dit onheil toe aen’t jaer 856, maer zonder getuigenis van an: deren”; hier uit blykt dan dat Aurmerius van gedachten is geweest, dat ’er in 858 Ct jaer der gifte) eenige jaren, dat is meer dan iwee verloopen waren zederd U- trecht, NB. onder Hungerus, verwoest was, en hy wil dus dat die verwoesting voor het jaer 856 zy voorgevallen , want anders was het niet noodig geweest Beka | O3 te WD) Le. 214 H. VAN WYN OVER EEN te berispen; maer zoo dit nu waer is, dan heeft Hungerus ook naer de eigen ftelling van Zurmer voor 856 geregeerd, en het jaer, waer in de kerkvoogd naer de meening van onzen geleerden man ftierf , kan het dertiende niet zyn, maer eerder ’ weertiende of vyftiende; of , zoo het dat dertiende al was, kan het het 869 niet wezen, Dit dertiende jaer dan is ons hoe men tneme niet in den weg ; en ik meen dus, zoo hier uit, als uit het voorgaende, mitsgaders uit het getuigenis der meeste en beste fchryveren te mogen gelooven, dat men het jaer 866 als het ware fterfjaer van Hungerus hebbe aen te zien, en dat dus ons charter, zoo om deze reden van Hungerus vroeger overlyden,als om dat hetop het 21, en niet op het 29 jaer van Lodewyks gebied gegeeven is, (om nu van den dood van Lotharius, die eerst na deze gift voorviel, niet te fpreken) tot den jare 869 niet kan behooren, En hier mede meenende genoeg ge- zegd te hebben nopens de meening van Furmerius, (die echter uit het volgende ook noch blyken zal ongegrond geweest te zyn) ga ik tot die van Conringius over, en kome dus tot myn twede punt. IL Na: CHARTER VAN KONING LODEWYK, 215 IL, Namenlyk die groote man, aan wien Duitschland, (en, voor een groot deel, ook wy) den fimaek voor de Fran: kifche en oude inlandfche Rechtsgeleerd« heid (op dat ik my dus uitdrukke) heeft dank te weeten; die groote man, zegik, in zekere daer toe gefchikte verhande- ling, willende aentoonen, ‘dat een char- ter, waer mede een voornaem klooster der ftad Lindau in Schwaben zich vlei« de door Koning Lodewyk van Germa- nie befchonken te zyn, onecht was, brengt ten dien einde een menigte echte charteren van onzen Lodewyk by , waer na hy zegt, multa jam produximus—= nibilominus tamen adbuc tria adferemus, Jatius arbitratì plura quam fit necesfium adferre, quam aliqua in parte deficere; Jed, ET ILLA TRIA EJUS SUNT MO+ MENTI, UTI EX IJS EXIMIA LICET AD- DISCERE (m): datis , wy hebben nu reeds veel charteren bygebragt— maer zullen ‘er niet te min noch DRIE byvoegen , ach- tende dat het beter zy, ’er meerder voor den dag te brengen dan noodig is, dan wel én ‘seen of ander deel in gebreke te bly- O 4 wen; “_ (im) H. Couring, Cenfur. diplomat, Ludovic, paz. 55. € 4. 216 H. VAN WYN OVER EEN WEN; MAER, OOK DIE DRIE ZYN VAN DAT GEWICHT DAT MEN ER UIT- MUNTENDE ZAKEN UIT LEEREN KAN. Onder die drie iu is ons charter het twede, ’t geen Conringius opgeeft; en ik heb dierhalven deze woorden willen doen voor af gaen, om, (niet tegenftaende het my voorkomt dat de geleerde man door die uitmuntende zaken, hier voor- namenlyk bedoelt de teekenen van echt- heid, waer door dit charter tot een toet- {teen voor anderen kan ftrekken) te doen zien, op welk een aenmerkelyke prys onze echte gift by dien grooten oudheid- kundigen te boek ftond; maer laet ons tot den text weder keeren, Dit gezegd hebbende, en eenige an- dere dingen, (ons niet raekende) tus- fchen beiden, gaet hy over, om ons di- ploma, zoo als het in de uitgave van Heda door Buchelius gelezen wordt, en dus met het 21, niet met het 2g jaer van Lodewyks regeering geteekend, voor te brengen, doch hy uit zich, eer hy dit noch doet, in deze woorden, die ons hier alleen te onderzoeken ftaen, en die ik, om den text niet te veel afte breeken, hier in de duitfche, onder 1 ue h nd id LE CHARTER VAN KONING LODEWYK, 217 de oorfpronglyke latynfche tael zal doen volgen (n). 2) 2 3) 5) 3) 2 2 2 »Dat dit charter echt is twyffel ik geenzints: maer het tydmerk dat men er onder aen gefchreven vindt is noch- tans zeer bedorven, Want het ar jaer van onzen Lodewyk valt in ’% jaer des Heeren 861: in dat jaer nu waren de goederen der Utrechtfche kerk onder de macht van Lotharius, zoon van den Keyzer van dien naem, die eerst geftorven is in ’tjaer van Christus 869 (o). En fchoon het waer is dat de twede indiétie overeenkomt met dien tyd: vrees ik echter dat ook toen dit diploma niet is kunnen gegee- ven worden door onzen Lodewyk, naerdien het vast ftaet, dathet gezach van Karel den Kalen in dat jaer de overhand had in ’t ryk van Lothari- us: ten zy misfchien Hungerus onder die gene geweest zy, die Karel we: derftaen hebben, en daerom van huns ne goederen beroofd zyn. Naauwlyks echter kon in deze omftandigheid vat zaken door Lodewyk deze vryheids: } Oo > » bes __(n) Zie Bylage X. eo) Zie Bylage Xl, 218 H. VAN WYN OVER EEN bevestiging gegeeven worden, voor- » naemlyk wyl hy ziek lag, ja aen ’t » leeven wanhoopte. ’t Is dan waer- » fchynlyker , dat dit charter gefchre- » ven zy in ’tvolgende jaer , *t geen het » 30 van Lodewyk was; nademael in » dat jaer eerst het werk der verdeeling » van het ryk van Lotharius, tusfchen onzen Lodewyk en zynen broeder » Karel, is afgedaen , en dierbalven het > Utrechtfche bisdom onder ’trecht en » gezach wan Lodewyk overgegaen is. » Zal misfchien der pyne waerd zyn, ss ten minften gelezen te hebben, » geen de Fuldifche jaerboeken zeggen > nopens het gebeurde van den jare acht honderd negen en festig, en zeventig. Maer ‘tis hier de plaetz niet dit kom- » merlyk te behandelen. Laet ons nu *t gezegde van Conring eens van punt tot punt naergaen. Voor af dan neem ik het nochmaels tot myn voordeel, dat hy ons charter voor de twedemael als een echt charter en zonder aen die echtheid te twyffelen, erkent: iaer wat zyne meening belan: ge dat, des niet tegenftaende, ‘er een bederf in de tydmerken geraekt zy; zulks fcheen den Heer Conring daerom toe Enis dit niet te bevestigen met de woorden CHARTER VAN KONING LODEWYK, 219 toe, om dat, naer zyne gedachten me- de, men de telling (een zaek die wy reeds boven wederlegd hebben, doch hem meerder heeft doen dwaelen (p) ) zederd 840 verplicht was te beginnen, en dus het er jaer van Lodewyks regeering tot het 861 des Heilands moeste brengen : dat ’er hier echter geen fout in de tyd- merken ís ingefloopen, zullen wy in ’ vervolg aentoonen „ waerom het hier on- noodig zou zyn er den lezer mede op te houden , even als het ook niet te pas- fe komt te onderzoeken of de goederen der Utrechtfche kerk, byzonder in dat jaer 8ór, (‘tgeen mede naer onze mee- ning nooit het bedoelde jaer ís) onder *gezach van Koning Lotharius ftonden; fchoon het niet lang zal lyden of men zal kunnen opmaken, wat ook hier om- trend onze meening zy. En wat aengae de overeenkomst der twede indittie met den jare 869, ik meen genoeg gezegd te hebben om aen te too- nen, dat dat jaer geenzints het bedoelde jaertal zyn kan, en wy behoeven dus van (p) Cenfar. l, c. pag. 58. alwaer hy een charter ’ geen Mwnfferus te recht op 853 brengt, om deze reden verkeerd op 860 plaetst, Eccardl, c. pag. 335e 220 Hs VAN WYN OVER EEN van den grooten Conringius, die dit jaertal afkeurt, om reden dat het vast zou ftaen; datt gezach van Karel den Kalen in dat jaer in het ryk van Lotharius boven dreef, en bovendien, Lodewyk doode- lyk ziek lag ; want, wanneer ’er geen an- dere redenen waren, zouden wy tot dit befluit niet zyn overgegaen ; aen de ene zyde, om dat Koning Lotharius, zoo als wy reeds getoond hebben (q), ftierf op den 8 van oogstmaand 869, en dus noch zou geleefd hebben byna drie maen- den, na dat deze gift gegeeven was op den 18 Mai; en aen den anderen kant, om dat de ziekte van onzen Lodewyk mede eerst begon in die maend, zoo als hy gereed ftond tegens Raftices te vel- de te trekken, en eerst geduurende die ziekte (van welke onze Vorst in fprokkel- maend des jaers 87o herfteld wierd) Karel zyn broeder een inval in ’ ryk van Lo- tharius, (die toen pas korten tyd over- leden was) deed, daer alles náer zynen zin en wil fchikte; zoo als zulks door de Fuldifche jaerboeken, die Conring hier zelve aenpryst , getuigd (r) en re % Cq) Zie boven bl. 203. (1) Annal. Fuld, ad ann. 869 en 870, CHARTER VAN KONING LODEWYK, 221 Regino bevestigd wordt (s) weshalven. *een noch ander hier toepasfelyk is, De groote zaek echter daer *t op aen- komt, en die eigenlyk ook de meening van Conring behelst, is deze, of niet evenwel het jaer 870 voor het ware jaer der gift moet aengezien worden? Ik wil voor my gaerne bekennen, dat toen ik de reden , welke die kundige man voor dit jaer bybrengt, voor de eer- {te reize las, ja herlas, ik, hoe over- tuigend het my ook anders voorkwam, dat dit charter niet in 869, laet ftaen een jaer later konde gegeeven zyn, echter niet wist wat ’er tegen te zeggen, en by- na tot s’ mans gevoelen overging; te meer daer my niet onbekend was, dat Hungerus in den jare 858 zyne toevlucht tot Lotharius genomen had,en van hem met het klooster Odilienberg befchonken was (t); ook viel my onder ’toog dat 4: Mattheus (u) reeds voor my had aengemerkt, dat Hungerus, in den jare 859, zyn naem geteekend had by de Lotharingfche Bisfchoppen, en dat hy door de Fuldifche jaerboeken op 863 daer (S) Regino Annal. ad ann, 869 en 870, (t) Mieris charterb. I D. bl. 15. @) In Anal, tom, 5, OÙ. pag. 5033 EF Lom. 3, iz Prarto pag. 57, 1). 222 He VAN WYN OVER EEN daer onder wierd geteld; (zaken die ik naflaende bevond waer te zyn) en ein- delyk leerde my de verdeeling van ’ jaer 870, (van welke Conringius Ípreekt) zelve, dat onze Lodewyk toen Utrecht onder zyn aendeel uit het ryk van (v) Lotharius verkreeg ; uit al het welke men zeggen zoude, dat hy Utrecht voor het 870 jaer des Heilands niet hadde beze- ten, en dit charter voor dat jaer on- mooglyk had kunnen geeven. Edoch van deze verflagenheid een weinig te rug gekomen , en ’t een en an- der. overwogen en naergezien hebben- de, kwam my het gevoelen van Conrin- gius allengskens minder , en eindelyk in ’t geheel niet aenneemlyk voor; en ik denke thans noch, dat men dit jaer 870 volftrektelyk niet te kiezen hebbe. De redenen die ik hier voor hebbe zyn dezen, 1. Wy hebben reeds gezien dat en oude en nieuwere fchryvers den dood van Hungerus in het jaer 866 plaetzen ; weshalven het charter geen vier jaren na zynen dood ‘kan gegeeven zyn, Pa 2, MC CV) Apud Aimon, de geft. Franc, l. 5. C. 25, Utrech, à, Trajeëtug. CHARTER VAN KONING LODEWYK, 223 2, De Oppercancellier die dit charter geteekend heeft, en die hier Ratlerius „by: anderen Radlëicius, Ladlëicus , Radleicus (w), Reidlicus en Ratlaicus (x) genoemd wordt (t geen aen de kwade lezingen der uitfchryveren meest te wyten{chynt) kan in 870 ja zelfs niet in 869 (tgeen ik alvorens mede had kunnen aenmerken) niet geleefd hebben; nademael wy noch een graffchrift overig hebben, door zy- nen tydgenoot Rabanus Maurus op hem gemaekt (y), welke Rabanus, die hem kort voor zyn dood mede zyn marte- laersboek opdroeg (z), zelve overle- den is op den 4 van fprokkelmaend 856, zoo als de fchryvers van dien tyd ge- tuigen (a). 3. Wanneer men dit chartef op den jare 860 plaetst, dient niet alleen het jaertal, zoo als Conring zegt, veran- derd te worden, maer ook de indiftie, naerdien het in 870, op den 18 Mai, de 3. indiétie was; daer ondertusfchen by ons charter, in alle bekende, gefchre- ven? (Cw) Zie Bylage XII, (x) Heuman l, c. pag. 196. N.g. _ Cy) Wyakens Nawvarchia Seligenftad: pag. 20. 6 Mabill, anal. tom. 4. pas. 419. a) Annal, Fuld, ad ann. 856. 224 H. VAN WYN OVER EEN ven? en gedrukte ftukken, de 2, indiêtie ftaet. | 4e Wanneer wy den inhoud van ‘tchar- ter zelve tegens de hiftorie dezer tyden naerzien, en voornaemlyk acht geven op de oude geleegenheid. der ftad U- trecht, meen ik dat men zeer veel reden heeft, om te ftellen, dat Lodewyk, lang voor de verdeeling van * Lotha- ringfche ryk, en dus lang voor 870, zoodanig een charter heeft kunnen gee- ven, om reden, dat hy lang voor dien tyd veel gezach in Utrecht, en het Utrechtfche moet gehad hebben, en zelfs naer allen fchyn , hoe vreemd zulks in ’teerst moge voorkomen, voor een gedeelte ‘er meester van geweest is, Laet ik deze zaek, die ik niet weete dat meer behandeld is, en van welke Conring het tegendeel ftelt, wat nader mogen ophelderen, Ik zal my niet ophouden met te zeg- gen, dat, toen in den jare 855 Koning Lotharius met het Lotharingfche ryk door zynen vader, den Keizer van dien naem, bedeeld was, en na doode van gemelden Keizer desfelfs oudfte zoon, en opvolger in ’tKeizerryk, Lodewyk, by zynen vaderlyken oom onzen Lode: wyk a ve een CHARTER VAN KONINGLODEWYK. 225. wyk, en Karel den Kalen vergeefs aen- hield om ’s broeders gedeelte te verkry- gen; ik zal my, zeg ik, niet ophouden met te verhaelen, dat toen de grooten des ryks voorn, Koning Lotharius, (van wien Conring Ípreekt ,) tot onzen Koning van Oost-Frankryk, die toen mede te Frankfort zich ophield, bragten, en overeenkwamen dat hy, met dezes Los dewyks toefemming, en onder zyne gunst; over hun heerfchen zoude, zoo als de Fuldifche jaerboeken uitdrukkelyk ge- tuigen (b), en waer op hy tot Koning gezalfd wierd (c); maer ik zal hoger op- klimmen , en uit de verdeeling van den jare 843 trachten aen te toonen, dat; reeds zints dien tyd, Lodewyks gezach. in ’tUtrechtfche moest erkend worden. Namenlyk, wanneer Keizer Lode- wyk de vrome in het jaer 840 geftor- ven was, en zyne drie zoonen Lothari- us, Karel, en onze Lodewyk, hier op met elkanderen in den felften kryg , dien „men ooit onder de Franken , fchoon het oorlogen gewend, gezien had, geraekt waren, op hoop van den eerften den III, DEEL, Pp Kei- (B) Zie Bylage XIIL. CC) Eecard. lc. lib. 31 $ 4. pag. 446, 26 H, VAN WYN OVER EEN Keizerlyken kroon te ontneemen (d), kwamen zy eindelyk, in de oogstmaend des jaers 843,te Verdun, by een, (e) al- waer het ryk van hunnen Vader gedeeld werd , en Lotharius onder anderen be- kwam alles tgeen zwsfèhen de Schelde (fommigen zeggen de Maes) en den wes- zer oever des Rhyns begrepen was,’t geen zederd naer hem Lotharingen genoemd werd (f£); terwyl onze Lodewyk het land, aen d’ overzyde van den Rhyn ge- leegen ‚wan haren oostelyken oever af , met geheel Duitschland, enz, verkreeg (g). Nu hebben.wy gezien, *t is. waer , dat Hungerus onder de Bisfchoppen van het Lotharingfche ryk gerekend wierd, on- der den opvolger van Keizer Lotharius, dat is, onder den Koning van dien naem, die, zoo als wy zoo even zagen, met toeftemming van onzen Lodewyk, mede zederd dit ryk kreeg; en is dus meer dan waerfchynlyk dat Utrecht ook in het Lotharing fche gebied, of aen de westzyde van den Rhyn zal geleegen nen Cn (d) Anal, Fuld. ad ann, 840. (e) Ex axnal, Fuld. ad ann. 843. Cf) Nitbard, hift., Annal: Mettens. , Bertiniani, cn byna al de gelyktydige fchryvers, op ’tjaer 843. Zie ook Vaderl, hiftor, IL D. bl, Ór en 62, B) Le ec, CHARTER VAN KONING LODEWYK. 22 ben; een zaek die ik, op zich zelve, niet tegenfpreke, als die overeenkomt met de reiskaert van Antonyn, (h) welke reeds Zrafedo op die west of flinke zyde plaetzt; en ’t kan wel zyn dat hier de plaetz haer eerften of voornaemften aen- leg gekregen hebbe, en dat naer dien eer {ten of voornaemften aenleg , of mooglyk om enige andere reden, de Bisfchop ze- derd byzonder onder die van ’t Lotha- ringfche ryk geteld wierd. Maer daer Antoninus, of die zyne reis- kaert gefteld heeft, den rechter oever des Rhyns niet befchryft, endaer men een trecht of overvaert, voornamelyk zulk een die op de grenzen legt (want ik be« hoev niettebewyzen, dat de Rhyn reeds in de oudfte tyden de grensfcheiding (i) was tusfchen de Romeinen met de hun onderhoorige Germanen, en de Galliers) doorgaens ten minften met eenige hui- zen voorziet, is het niet minder waer- fchynlyk, dat men, of wat vroeger , of. immers niet veel later (k), ook den oos« P 2 ten Ch) Antonini Itinerariumg pag. 369. Edit. Wesfel.; älwaer hy de plaetzen van Lugdunum, tot Argen- toratum, en dus links den Ryn gelegen, befehryft. (@) Zie Vaderl. hift, 1, D. bl. 4en 5, en daer aen- gehaelde plaerzen. Ck) Bosfhaert de prim, wet.Frif. Apoftol, disfert. VI. 528 H. VAN WYN OVER EEN telyken oever zal hebben bebouwd; en dus de tad al vroeg „en zelfs lang voor 843, aen wederzyde der riviere zal heb- ben geleegen: ‘tgeen mede volkomen overeenftemt met den naem van wicus Juper fluvium Rheni, of open plaetz op de rivier den Rhyn, welke zy reeds in den jare 753 draegt (l), en voornamenlyk ftrookt met tgeen de Bertiniaenfche jaerboeken (m) op den jare 834 ge- tuigen, te weten: Znterim etiam clasfis de Danis veniens in Frifiam aliquam partem ex illa devaftavit , et inde PER VETUS TRA- FECTUM ad emporium, quod vocatur Do- refladus, wenientes, omnia rapuerumt : dat is: de Deenfche. vloot onderwylen in Friesland komende, heeft ’er een gedeelte wan verwoest, en van daer DOOR HET OU- DE TRECHT (dezen naem draegt de {tad ook in onsdiploma) tot de koopplaetz Do- veftad vaerende , hebben zy alles geroofd; zy voeren dan door, en niet langs of bee zyden de ftad henen; een aenmerking dieik aen den kundigen Heere P, H. van de Wall, te Dordrecht, verplicht ben ; en welke is overeenftemmende met het gevoelen van den uitmuntenden age naer (D) Zie by Heda pag, 36. (im) Aunal, Bertin. ad ann, 834 CHARTER VÁN KONING LODEWYK. 229 naer (n), als medemet dat van Alting (o); en de fchryvers der kerkelyke oudhe- den, meenende de twee laetften, op ‘t gelyktydig getuigenis van Beda, dat het kafteel van Radbodus ,- Koning van Friesland, waer in die Vorst zich plagt op te houden, en ’t geen, na dat hy verjaegd was door Pipinus, in den jare 696 of 697 aen Willibrord gefchonken werd (p), mede op de rechter zyde van den Rhyn gefticht was; ene meening ; die de naauwkeurige d’ Anwille (q) me- de omhelsd heeft, Maer lag dan de {tad voor 843, en dus ook voor den jare 870, aen weder« zyden de rivier, dan volgt ook, dat zy, zederd die verdeeling, reeds niet alleen aen Lotharius, maer ook gedeeltelyk aen onzen Lodewyk behoorde, dat is, dat zy mede onder dezes gezach ftond ; en hy kon dierhalven, lang voor den ja- re 870, uit dien hoofde , Hungerus mee de aenmerken als te moeten gehoorfa- men aen zyn Ryk, (parere imperio, zoo Ra als Ca). Vaderl. hift. II. D. bl. 52. (o) Alting German, infer. pars alt. pag. 179. (p) Hiftorifche befchryving van Utrecht I, D, bl, ken 4. (q) Zie Bylage XIV. 230 -H. VAN WYN OVER EEN als het charter zegt) en hem bevestigen in de giften der vorige Frankifche Ko- ningen ; ’t geen zelfs noch klaerder wordt, wanneer men acht geeft dat die giften (t geen hier zeer merkwaerdig is) dik- wyls op goederen gezien hadden aen de oostzyde des Rhyns geleegen , die dus alle zederd 843 aen Lodewyk, en niet aen Lotharius, onderworpen waren, en op welken dit ons charter zekerlyk zien zal. Zulke goederen waren by voorbeeld, het dorp Leusden, in *tlandfchap Mlebi- je , op de rivier de Zems; mitsgaders de bosfchagien Mengesifchote , Fornbefe, Mokoroth en Widoek, aen wederzyde de Eems geleegen ; die Karel de grootereeds in den jare 777 aen de Utrechtfche kerk fchonk (tr), en beoosten den Rhyn, tus- fchen de Zuiderzee, of ’t Flevo (van waer ’t landfchap zeker (s) den naem droeg, en Doreftad, of Wyk te Duur- ftede te zoeken zyn; zoo als Buchelius reeds wel gezegd heeft (t). Ja maer zegt men misfchien , hoe kan Lodewyk voor 870 gezach hebben ge- had over Utrecht? daer ’ immers be- kend, «_(r) Heda pag. AI Lc. CS) Altizg heeft dit reeds aengemerkt Á e. ir voce, CE) ad Hedam |, c. pag. 4% not, C, CHARTER VAN KONING LODEWYK,. 233 kend is, dat ten dien tyde, na Koning Lotharius dood, zyn ryk, dat bewesten den Rhyn lag, onder de twee broeders Karel en Lodewyk wierd verdeeld, en by die verdeeling, van welke wy noch meer daneen affchrift overig hebben, (u) Lodewyk onder anderen duidelyk ge- zegd wordt Utrecht te krygen; ’t geen immers een vast bewyz is, dat hy het te voren niet had? Maer ik antwoorde, voor eerst; zoo hier het woord Utrecht, of , zoo als ik by Aimoinus leze, Utrech , al het onze bedoele, zal het dat gedeelte aen den wester oever van den Rhyn aenwyzen, tgeen Lodewyk waerlyk voor 870 niet bezat, en tgeen wy gezien hebben dat voor dien tyd tot Lotharius behoorde , en dat in de reiskaert van Antoninus bes reids Zrajeto genoemd wordt. Doch ten anderen, wie zegt ons dat dit Utrecht, daer de verdeeling van fpreekt, niet eer- der zy dat Trecht, dat aen de Maes, dan dat aen den Rhyn ligge, en dus Maes- vricht? want de woorden aen den Rhyn, die men in ’t charterboek van Mieris (v) P 4 ‘er (u) Zie hier boven. Cv) I. Deel bl, 24, en den daeraengeh. Mireus. l.c. 532 H. VAN WYN OVER EEN ‘er by gefteld vindt, dienen maer tot ver- klaering, en hebben geen bewyz, di moinus zelve, (in de uitgave welke ik voor my hebbe) zegt alleenlyk, Utrech i Trajetlum, en zoo deze woorden i 7ra- gettum al in den oorfpronglyken text van dien monnik, (die ten dezen tyde leef- de) geftaen hebben, is het echter ge- noeg bekend, dat beiden de fteden dien naem droegen, en dat hier door meer- malen verwarring is ontftaen : maer bui- ten dit; ik zal wel geen gebruik maken van de lezing van Jonker van der Hou- wen (w), die uit de woorden by Zmmi- anus Marcellinus, obtricenfi Mofe oppi- do propinquabat , verftond dat hier Maes- tricht obtricht, of owertrigt, Trafedus Superior genoemd wierd, als zynde die lezing (x) reeds door Lindenbrogius, en zederd door den Heer H. Cannegieter, (wiens naem ik met aendoening , als dien van een ouden, doch nu ontflapenen vriend, noeme) wederlegd (y); doch hetis echter zeker, dat in een oude per- gamente lyst van eenige Gallifche fteden ci Cw) Handvestechronyek , IL Deel bl. 132. Xx) Lundenbrog ad Ammian. Htarcell, lib. 20, in Obfers vat. pag. O Cy) De Brittenburgo, pag. 34, CHARTER VAN KONING LODEWYK., 233 ciuitas Treiedum, id est Uztricht gevon- den wordt (z) en dat men , hoewel de kundige Wagenaer ’er ons Utrecht door verftaet (a), veel reden heeft dit Uzrricht op Maestricht te huiz te brengen; im- mers ’tis deze ftad, die veel dichter dan het nederftift by Tongeren en Keulen geleegen is, twee fteden die haer in de ordre der voorgemelde lyst onmiddelyk voorgaen, en, als men weet, verre van ons Utrecht te zoeken zyn. Laet ik hier noch mogen byvoegen, dat ín de lyst der verdeeling van 870 zelve, Utrecht mede achter Keulen en Trier opge- noemd wordt, en dat Lodewyk die. plaetzen krygt, die omftreeks Maes- tricht lagen, namelyk het Akenfche Zn- da of Cornelis Munfter, een gedeelte van Luik enz.; welk laetfte hier op zich zel- ve te aenmerkelyker is om dat het be- fchreven wordt , als Linges, quod de ifta parte est (fc: Mofe) d.i. Luik ’t geen aen d ene, (of de rechter) zyde van de Maes ligt „terwylin “vervolg aen Karel wordt toebedeeld, Lingas, quod de ifta parte Mole est, et pertinet ad Vefatum d.i, P 5 Luyk 3) By du Chesne tom, TI, pag. 14 et 15. in collelt, cript, Franc. @) Vaderl, hiftor, II, Deel bl, 409, 234 H. VAN WYN OVER EEN Luyk geen aen de ene (of flinke) zyde der Maze (b) geleegen is, en tot Vifct be. hoort, Waer uit blykt dat deze ftad, door welke, als men weet, de Maes noch henen loopt, nu ten deele onder ’t beftuur van Lodewyk, ten deele onder dat van Karel kwam, even als wy boven zeiden, dat Utrecht te voren onder dat van Lotharius en Lodewyk geftaen had. Doch om van dezen uitftap weder op den rechten weg te komen, moet ik hier eindelyk byvoegen , dat het my voor- naemlyk ook daerom toefchynt dat men door Utrecht, op de lyst van 870 , Maes- tricht verftaen moet, om dat die ftad eerst wordt genoemd na Keulen, en ‘Trier, en lang daer na, ja op ’teinde aen Lodewyk ook worden gegeeven twee deelen van Friesland: een klaer blyk im- mers, dat, zoo men de gem. lyst niet tweemaal het zelfde wil doen zeggen, Utrecht onder die twee deelen van Fries- land niet lag; ‘tgeen waer is wanneer men het door Maeftricht verklaert, niet wanneer men ’er het nederflift door be- grypt, als *t gene in ’teerfte Friesland geleegen was (Cc). Ik (b) Eecard Comment. L, c, lib, 31. C. 164 en 165, (Cc) Zie de kaert voor Vader. hift, IL, Deel. CHARTER VAN KONING LODEWYK, 235 Ik befluit dan hier uit dat men het liefst daer voor te houden hebbe, dat in de deeling van 870 in ’t geheel van ons Nederlandsch Utrecht niet gefpro- ken wordt, of dat, zoo ’er al het onze in bedoeld wordt, zulks alleen kan zien op het wester gedeelte dier ftad, alzoo Lodewyk het oostelyke reeds lang had bezeten, en dus daer gezach gevoerd ze- derd het jaer 843; zaken, die de zwarig- heid, welke by den grooten Conringius uit die verdeeling fprooten, mynes be- dunkens heel en al doen vervallen, en die my van zyn gevoelen, om namenlyk deze gift eerst op 870 te brengen, zou- den doen afftappen , gaf niet de dagtee- kening van ons charter zelve my noch een punt aen de hand, om die meening verder den bodem in te flaen, Namenlyk, voor dat het Lotharing- fche ryk verdeeld was in 870, meent het licht der Duitfche hiftorie en char- terkunde (zoo als wy nu reeds meer dan eens zagen) dat Lodewyk geen gezach over Utrecht kon voeren , noch dierhal- ven onze gift geeven; en dit is dan de reden waerom hy het op dit jaer wil plaetzen; maer ik kan verzeekeren, dat, al brengt men met hem het charter ap at 236 H. VAN WYN OVER EEN dat jaer, in allen gevalle dan ook zelfs Lodewyk het uit hoofde dier verdeeling niet kan gegeeven hebben; de reden is eenvoudig: ons charter is gedagteekend op den 18 Mai, en de Fuldifche jaerboe- ken (in Lodewyks tyd gefchreven) ge- tuigen, dat hy eerst in zomermaend 870 (d) op reiz ging om met zynen broeder Karel te fpreken, terwyl de lyst ook der verdeeling zelve, die hier beflisfen- de is, zegt, dat zy gefchiedde op den 8 of g (e) van oogstmaend in dat jaer ; waer uit volgt, dat dan ons charter reeds by- na drie maenden voor die verdeeling in de waereld zou zyn gekomen,en datdus Lodewyk een gift zou hebben gegeeven uit hoofde ener verdeeling, die noch niet gefchied was; ene zaek van welke elk licht het tegendeel begrypt. Om alle deze redenen dan, kan ik te- gens het vroeger overlyden van Hunge- rus en Radlerius, mitsgaders tegens de beftendige lezing van jaer en indiCtie aen, geen reden vinden waerom men , met den geleerden Conringius , dit charter op 870 zou moeten brengen. II. Dit dierhalven afgehandeld pb) | | en- _(d) Arval. Fuld. ad ann. 870. we) Zie Bylaze XV. CHARTER VAN KONING LODEWYK. 237” bende komen wy tot het gevoelen van Buchelius (),’t welk die geleerde man, in zyneaenteekening op dit charter ‚en wel op deze woorden, Datum 15 cah Jun, anno AXT etc. d, 1. gegeeven op den 18 Mai, in het jaer 21 enz. op de volgende wyze kortelyk uitdrukt: fic inweni in MSS. gui annus incidit in anmum D, 861, quo non fuit indictio 2, fed Q. nam-2, In- ditio cadit in annum 854, quo anno Hun gerus Ecclefie Tr. nondum prefuit: dat is, dus heb ik in de handfchriften gevon- den, welk jaer valt in het 861 DES HEEREN; in’ welk bet niet de 2 indictie is geweest, maer de 9, want de 2 indidie valt in 854. in welk jaer Hungerus noch niet over de Utrechtfche kerk gefteld geweest is, Wat betreffe dat Buchelius het o1 jaer en de twede indiêtie in de handfchriften gevonden heeft, zulks is een zaek, die ik in’ geheel. niet tegenfpreke, en ik heb in tegendeel reeds boven gezegd, en, zoo ik vertrouw, getoond, dat men, om deze en andere redenen, dit jaer; en deze indiétie, als de ware tyd-teeke ning van dit charter moet omhelzen. Maer wat de zwarigheid aengae, die die vermaerde oudheidkundige vindt, | om “(£) Ad Hedam pag. 62, zot, ì, 238 H. VAN WYN OVER EEN om dit ar jaer van Lodewyks regeering over Oost-Frankryk met de 2 indictie, en ook de 2 inditie van het jaer 854 met den leeftyd van Hungerus over een te brengen, en die hem dus aen beiden de- ze getallen, dat isen aen jaer en aen in- dictie-tal , deed twyffelen, hier in ben ik met hem van verfchillende gedachten. De reden immers waerom de Heer Buchelius meent dat het 21 jaer niet met de twede indiëtie overeenkomt, fteunt hier op, dat hy dat 21 jaer ftelt te val- len in 86r. | Maer nu hebben wy reeds in *t voor- gaende gezien, en zullen {traks noch na- der toonen, dat men ten onrechte Lo- dewyk altyd heeft doen rekenen zederd 840, naerdien hy ook van andere jaren begon te tellen; en, dit zoo zynde , is er geen reden, (te meer daer de Heer Buchel geen bewyz bybrengt voor zyne meening ‚) om het jaertal van 861 te kie- zen; ’tgeen, zoo als hy zelve getuigt; tegens de 2 inditie {trydt en ons opde 9 brengt; waer mede het charter nooit gemerkt is, Ja wanneer wy verder gaen, en eens denken aen den Cancellier onder wien ons charter gegeeven is, wordt het zelfs on- | CHARTER VÂN KONING LODEWYK. 239 onmoogelyk , dat men hier 861 zoude te kiezen hebben ;naerdien Radlerius ten dezen tyde lange onder d’aerde lag, en Rabanus Maurus, die een graffchrift op hem maekte, zelve reeds vyf jaren te voren was geftorven, zoo als wy bo- ven breder gezien hebben (g). Het 21 jaer dan van Lodewyk is hier niet het 861 zederd de komst van den Heiland; en het doet ’er dus niets toe, dat de 2 indiétie niet met dat laetfte jaertal overeenftemme. Doch wat belange dat die 2 indictie, zoo men ze op 854 ftelt, mede met de regeering van Hungerus niet zoude {troo- ken, zoo zegt dit niet alleen de anders naauwkeurige Buchelius zonder eenig be- wyz, maer wy hebben bereids getoond, dat de fchryvers zelve niet recht gewee- ten hebben, wanneer onze Bisfchop eerst op den ftoel kwam, of zelfs wanneer zyn voorganger overleden was; waer uit volgt, dat men niet kan ftellen , dat zulks in 854 noch niet gebeurd was; ‘te minder daer, onder die geenen, die den tyd bepaclen, de groote Nederlandfche, _in ’tlatyn gefchrevene, kronyk den aen vang (8) Zie boven bladz. 223. 240 H. VAN WYN OVER EEN vang zyner regeering plaetzt volftrekt op dat jaer (h), en uit Heda (zoo als wy mede zagen) (1) op te maken is,dat zyn voorganger, ha wiens dood hy ter- ftond gekooren wierd, in den jare 851 al overleed; waer by ik hier noch voe- ge, dat die gedachten meerder kracht krygen uit een andere plaetz- van ge- melden” Heda, in welke hy zegt, dat onze Hungerus teeds claruit fub Lotha- rio feniore, dat is, beroemd is. geweest onder den ouden Lotharius, die al in. den jare 855, in * laetst ‚, van Augustus , den geest gaf (k). ’Er is dan ook geen oortzaek, die ons noopt. om Hungerus den {toel voor 854 te betwisten; ja, wanneer ik de zaek-na- der inzie, blyft ’er by my geen twyfel over, of dit jaer 854 is dat geen, waer op dit charter waerlyk gegeeven zy, en het zal dierhalven ‘er alleen op aen ko- men, om, nu wy (behoudens beter oor- - deel) de gevoelens van anderen gezien, en zoo ik meen wederlegd hebben „ook het onze met enige redenen te ftaeven. Is niemand, die ooit het oog in de | | char- _ Ch) Zie boven bladz. err (i) Zie boven bladz. 208 CK) Heda in Hungero pag. 55, en Eceard he, lib. 3E. C. 2x rd | | CHARTER VAN KONING LODEWYK. 24E charteren der middeleeuwen geflagen heeft, onbekend ; dat de regeerings en indiétiejaren daerom in dezelve gefteld worden , op dat men uit die beiden het jaertal des Heilands zou kunnen opma- ken; waer uit volgt, dat dat jaertal, zes derd de geboorte van den Zaligmaker , in het welke het jaer der regeering en in- diëtie van een charter, volgens de beste leezing, als in een punt t’zamenloopt, voor het bedoelde jaer moet gehouden, worden, ten zy ’er van elders onweder- Íprekelyke bewyzen kunnen voortge- bragt worden, die duidelyk doen zien, dat zulk een jaer des Heilands, als welke en regeerings en indiftiejaren be« doelen, onmogelyk kan worden aengee nomen, | *t Komt ’er dan hier maer op aen te toonen A. Dat de beste leezing van regeer: en inditiejaren ons brenge tot en te zamen loopen in 854. B, Dat ‘er geen andere omftandighe- den beletten dit jaer te kiezen, Wat het eerfte punt belange, ik res denkavel op deze wyze: | | * Voor eerst wat de indiétie belange, in _allede uitgaven van dit charter vindt men JII DEEL. _Q de 242 H. VAN WYN OVER EEN de 2 indiëtie, en dit getal moet men dier- halven vast houden. En wat de regeeringsjaren betreffe, in de beste uitgave, en meeste charte- ren, mitsgaders in den text van Meda, leest men, dat onze gift geteekend is met het a1 jaer der regeering over Oost- Frankryk (1), en dit jaer moet dan over- eenkomen met de 2 indiftie, die (als wy zeiden) overal gevonden wordt. Nu, Lodewyk, noch zeer jong zyn- de, werd door zynen vader, Keizer Lo- dewyk den vroomen, in het jaer 817 tot Koning van Beiëren aengefteld , en ftierf, als wy zagen, in den jare 876, op de 5 kalende van September of 28 van hooimaend (m): waer uit volgt dat, ge- duurende zyne regeering, de 2 indictie, (welke men weet dat een omloop van vyftien jaren behelst „eigenlyk beginnen- de met den 24 September van elk jaer) wel viermael voorviel, te weeten in 824, 839, 854, 869. Maer in 824 kon geen 21 jaer van Lodewyk over. Oost-Frank- ryk met de 2 inditie overeenkomen; want hy was toen noch maer Koning van Beiëren, niet van Oost-Frankryk; ger on (D) Zie boven bladz. 184. (m) Zie boven blad, 188, CHARTER VAN KONING LODEWYK, 243 kon hy, om kortheidshalve andere redes nen niet te melden, ten dezen tyde maer 8 en niet 21 jaren geregeerd hebben: en wat 839 belange , fchoon ik erkenne dat Lodewyk toen ruim ar jaren Koning van Beiëren geweest was, en nu noch, wel eens na zyne Beiërfche regeering re- kende (hoewel reeds Koning van Oost« Frankryk zynde) kan echter de 2 indic- tie van ons charter op dat jaertal niet zien; niet alleen om dat Lodewyk voor 843 niet in ° Utrechtfíche had te gebies den, maer ook byzonder om dezelve reden, welke wy zoo aenftonds aenbrag- ten, namenlyk dat ons charter duidelyk fpreekt van zyne regeering in Oost Frankryk; waer by ik noch ter loops voege, dat, volgens aenmerking van den groten Mabillon, en Heuman, Lo- dewyk zyne Beiërfche regeerjaren niet van 817 toen hy Koning wierd, maer zederd 826 toen hy in dat Ryk eerst kwam, rekende (n), zoo dat in 839 zyn 14 niet zyn 21 over Beiërenliep ; tgeen, by voorb. blykt, uit een charter getee- kend Zid, 1, Hlud, reg, XIII, *t geen Q 2 Heus … (@) Mabill. de ve diplom. lib, 2.C. 27 $ 5. pag. 207 EA Heum, 1. c. tom. 2, $ 39, pag. 190, il 244 H. VAN WYN OVER EEN Heuman te regt brengt op 838(0). Wat wyders den jare 869 belange, wy behoeven ons by het zelve niet lang op tehouden , naerdien wy , om verfchei- den redenen, gezien hebben, dat, de anders by my geachte, Furmerius, ten onrechte dit charter op dat jaer heeft geplaetzt ; hier dan meerder van te fpreeken, zou het zelve zyn , als in noo- deloze herhalingen te vallen. Noch de 2 indiftie dierhalven van 824, noch die van 839, noch ook die van 869 komen hier met het ar jaer overeen; en kunnen dus de bedoelde indiftie hier geen van allen zyn; en * fpreekt nu van zelve, dat ’er geen andere overfchiet dan die van 854, om met dat er jaer overeen te komen, en den datum van ons charter aen te wyzen. En dat dan die enige 2 inditie ook in der waerheid met het er jaer der Oost- Frankifche regeering juistelyk overeen- komt, is myns bedunkens, zonder eni ge tegenfpraek, waer, Namenlyk, wanneer men van de twee de indiêtie 854 en wel van den 18' Mai, op welken ons charter geteekend is, een en twintig jaren nederwaerts telt, &o Co) Heuw. Lc. pag, 2303: CHARTER VAN KONINGLODEWYK. 248 zoo dat men (gelyk van zelve {preekt dat men doen moet) den 18 Mai van dat jaer 854, het 21, de 18 Mai 853, het 20 enz. noemt, zal men bevinden dat het eerfle jaer juistelyk valt op- den 18 Mai 834. Zoo dra wy nu van elders aentoonen kunnen, dat, op dien 18 Mai 834, waer- lyk het eerfie jaer der Oost-Frankifche regeering van Koning Lodewyk liep, {preekt het van zelve dat men ook in het 854 weder op die dagteekening het 21 tellen moest; en dat dit dus de ree- kening is welke het charter bedoelt: Laten wy kort zyn! Dat onze Vorst of met de jaren 832 of 834 zyne jaertelling over Oost-Frank- ryk begon is onder de allerberoemdfte tydkundigen Mabillon (p), Schannat (q), Eccard (rt) en Heuman (s) ene uitge- maekte zaek ; alleen twist men, in wel- ken van deze twee jaren men het ware begin zoeken moet; edoch, zonder ons hier ter plaetze met dit gefchil op te Q 3 # hou- _ {p) Mabill, 1, c‚ pag. 207. CQ) Schannat tradit. Fuld. n. 470. fol. 460 ; hy plaetzt _ Het begin op 834, tegen Mabillon, die voor 833 is, ‘(*) Eecard. he. lib. 19. C. 10. en lib. 29, C. 60. _{s) Lc $ 39. pag. 201. 346 Hi. VAN WYN OVER EEN houden (tgeen myns bedunkens tot noch toe niet uitgemaekt is), zal het ge- noeg zyn aen te merken, dat het zeker is, en hier komt het thans op aen, dat van welken van deze twee jaren deze re- kening ook haren aenvang nam, in allen gevâlle, altyd, het eerfte jaer noch liep op den 18 Mai 834: en hoewel moog- yk de vergankelykheid der zaken ons, voor zoo ver ten minften my gebleken is, geen charter heeft bewaerd, juist op dien dag gegeeven, en waer in met Zoo veel woorden gezegd wordt, dat het eèrfle jaef vân Koning Lodewyk over Oost-Frankryk noch op dien 18 Mai 834 duurde, meen ik echter, dat men zich van de waerheid dezer ftelling zal overtuigd houden, wanneer wy bewy- zen dat men het eerfte jaer noch telde, 1. voor 18 Mai 834. 2. na 18 Mai van dat zelfde jaer.’ Alzoo hier uit regelmatig volgen moet, dat men het ook gedaen hebbe in den tyd tusfchen beiden, en dus op den 18 Nat 834 zelwe. Wat het eerfte belange, te weeten dat het eerfle jaer van Koning Lodewyks beftuur van Oost-Frankryk noch in het jaer 834 liep, woor den 18 Mai, Een an (melee E werd ls pede kan uit een overgroot getal van chartes ren blyken. Myn lezer echter met dez ze allen opte houden fchynt my geheel onnoodig, en genoeg zoo ik ’er drie aen« haele, kunnende zy, die ’er meerder begeeren, tot nader bevestiging te recht raken by den reeds geprezen Heuman ; dien ik reeds aenmerkte dat een byzon« der werk gemaekt heeft, nopens de dis plomata van onzen Vorst. Wy vinden dan „by voorbeeld, een charter dus on« derteekend: Mon Heb; a, T regni Hlu- dowici regis in oriental Francia, ind; XII. datis: op den 5 van fprokkelmaend in het 1. jaer van Koning Lodewyk in Oost-Frankryk, de XII inditie (t): nu liep in Lodewyks regeering (als den tyd« kundigen bekend is) de twaelfde indice tie van 24, van herfstmaend 833, tot den 24 van die zelfde maend in den ja- re 834, en dus ook in February van dat laetfte jaer , als woor herfstmaend komen- de; waer uit volgt, dat dan ook het eerfte jaer der Oost-Frankifche regee- ring, (welke het charter by die indiCtie voegt) mede reeds in February of fprok- kelmaend van dat zelfde jaer viel; kun-« nende men zulks noch nader, op gely- Q 4 ke (t) Heuman l, c. S 38, pag, 202, ad annum 834. 248 HH, VAN WYN OVER EEN ke wyz, betoogen door een twede char- ter van fprokkelmaend, waer in het 3. jaer op de X1/ even als % eerfle op de AKAI; als mede noch door een derde van Louwmaend, waer in het 4 jaer op de XV indiëtie gefteld wordt; welke charteren dus op de jaren 836 en 837 zien; als weder blykt uit den datum dier charteren, beiden woor Mai gegee- ven en luidende, ’teerfte XI kalk, Mart. (Maji) a. III regni Lud, R, ind, AIV (u) d.i, 17 wan fprokkel- (anderen lezen 2o van lente-) maend, in het 3, jaer van Koning Lodewyk, de XIV in- diie, en het twede WAIT Idus SJa- marit, anno guarto Ludovici Regis in os rientali Francia, indillione quinta deci- nas d.i, den 6 van Louwmaend, in het wierde jaer van Lodewyk, koning in Oost- Frankryk, de XV inditie, Op welk laetfte charter Zccard byzonder aentee- kent, dat het naer de telling zederd 833 (want hy ftelde het begin der Oost- Frankifche regeering van Lodewyk op dat jaer) uitgelegd moest worden (v} Ik verwachte niet, dat iemand tegens deze drie charteren zal inbrengen, Le let Cu) L.e. ad ann. 836 et 837. (V) Eccard l, ed. 29. C. Óo. CHARTER VAN KONING LODEWYK. 240 het wel waer is, dat de XII, XIV en XV inditien in de bovengeftelde maen- den liepen op 834, 836 en 837, maer dat echter deze drie zelve indiëtien, ge- duurende Lodewyks regeering , die eerst in 876 eindigde, noch tweemael te rug kwamen, te weeten in 849, 851 en 852, mitsgaders in 864, 866 en 867, en dat men dierhalven veellicht liever een van dezen te kiezen hebbe: want den zul- ken antwoorde ik, dat, (om niet te zeg- gen dat Zecard, Heuman enz. en wie heeft de charteren van onzen Lodewyk meerder naergegaen dan de laetíte? de aengehaelde brieven op de jaren 834, 836, en 837 mede brengen) (w) nie- mand, voor zoo ver my bekend is, tot heden toe, enig charter, of het aller- minfte hiftorisch bewyz is voorgekomen, dat men ooit op 849, 851 en 852, of wel op 864, 866, en 867 het 1, 3 of 4 jaer der Oost-Frankifche regeering van Lodewyk gefteld hebbe ; kunnende men in tegendeel , (om van andere jaren niet te {preeken) aentoonen, dat men in 851 op de 7 Kal, Febr. ind, XII, d.i, op den 27 van louwmaend, geduurende de /. Q5 Cw) Ll «. 250 H. VAN WYN OVER EEN XI indi@ie, het XVIII jaer van dien Vorst telde (x), ’t geen met onze recke- ning volmaekt overeenftemt, en voor een vierde bewyz van Lodewyks jaer- telling voor den 18 Mai kan ftrekken (y). Het is dan zeker dat men woor den 18 dier maend in den jare 834 het eer- fie jaer noch rekende: en dat men het ook na dien 18 Mai gedaen hebbe, is niet minder klaer en nu te bewyzen. Zoo vinde ik een charter van / kal. Sept, anno IV. propitio Chrifto, regn. domini Hludovici Regis in Orient, Fran- cia, ind. XV (z). d.i, 28 wan oogst- maend, het wierde jaer, onder Chris- tus genade, van den Heer Lodowyk, Ko- ning én Oost-Frankryk, de XV indittie, * welk Heuman , die het uit Pezius heeft, te recht op den jare 837 brengt, alzoo dat jaer, én oogstmaend, de XV indiktie noch liep: maer rekende men ten de- zen tyde, dat is, in oogstmaend 837, het vierde jaer, dan kan het ook niet anders zyn, of men telde het eerffe op dien zelve datum in den jare 834, en wel za den 18 Mai, als voor an had (x) Heuman op dat jaer. 63 Zie Bylage XVI. z) By Heuman ad, ann, 837, CHARTER'VAN KONING LODEWYK. 251 komende ; moetende men even het zelf- de befluit trekken, uit noch vier andere charteren van Lodewyk, als een van V. kak Aug. (28 van hooimaend) a. X17, ind. VAI (welke valt in 844) een van XV kal, Aug. (18 van hooimaend) a, Chriffo propitio, X III regni domini Hlu- dovici gloriofiss. reg. in Orientali Fran- cia, ind, LX (d. i. 846) en twee anderen; het eerfte van A7 kal, Junii, dat is 22 Mai, en dus maer vier dagen later in dagteekening dan het onze ; het tweede van XII kal. Aug., of 21 wan hooi maend, beiden gegeeven in het 20 jaer en de eerfte inditie (a) van Lodewyks voorgemelde regeering, welke indictie- en regeeringsjaren met het jaer 853 over- eenkomen, en dus maer een jaer van het onze verfchillen, *Blykt dierhalven uit het voorgaen- de, dat men en voor , en na, den 18 Mai, en dusook op dien 18 dag zeive, het eerfte jaer der regeering over Oost- Frankryk van onzen Lodewyk, geby- naemd van Germanien, gereekend heb- be; wanneer wy nu van dien 18 Mai 834; (a) Zie Hewman l.c. op die jaren , en Conring. in aps pend, ad cenf. diplorsat, Ludov, pag. 363 B53 H. VAN WYN OVER EEN 834, als het eerfle jaer, opwaertstelt tot den 18 derzelve maend , in den jare 854, bevinden wy ons, gelyk ik reeds zeide, op de 2 inditie, en in het 21 jaer van Lodewyks gebied: en naerdien ons char- ter in de meeste handfchriften , en bes- te uitgave, dus geteekend is, en wy bo- ven, om reden daer gemeld, gezien heb- ben, dat de 2 indiCtie der andere jaren geduurende het koninglyk beftuur van den Oost-Frankifchen Oppervorst, hier geen plaetz hebben kan (b), meen ik vol- eedig te kunnen befluiten ‚dat men in ons charter geene andere telling gebruikt hebbe, dan de zoo zeer bekende zederd 833 of 834; en dat ook dierhalven (waer op het meest aenkomt) het jaer, in dit charter bedoeld, geen ander zyn kan, noch is, dan het 854 van onzen Verlos- fer, als *twelke eniglyk en alleen vol- komen met die jaertelling overeenftemt, zonder dat men eenige de minfte veran- dering der indiftie in dezen giftbriev als dan behoeft, of behoort te maken. Om dierhalven volleedig te kunnen befluiten dat dit charter in 854 gegeeven Zy, fchiet ons noch maer over aen te toonen: [ B, Dat (b) Zie hier voren bladz. 242. fà. | ” d | | CHARTER VAN KONING LODEWYK. 253 B. Dat ’'er geen andere omftandighes den beletten dit jaer te kiezen, En hier op merke ik aen. 1. Het firydt niet tegens dit jaertal dat Koning Lodewyk toen deze gift, d? U- trechtfche kerk betreffende, zoude ger daen hebben , alzoo wy in * voorgaende zagen, dat hy reeds zederd 843 gebied had over een deel van Utrecht en het Utrechtfche ; maer had hy nu dit reeds zederd 843 dan had hy het ook in 854; naerdien het den Hiftoriekundigen be kend is, dat deze deeling hebbe ftand gegreepen tot 870, wanneer zy zelfs niet verminderd wierd, maer Lodewyk noch enige deelen bekwam bewesten den Rhyn, bekend onder den naem van de twee deelen van Friesland (c). 2. Het flrydt niet tegens 854, dat Hungerus toen reeds Bisfchop geweest zy , gelyk wy mede reeds meer dan eens ezien hebben (d), fchoon die regeer= tyd tegens de jaren 869 en 870 aenloopt, toen de ftoel af leedig ftont, of de mys ter floot op het hoofd van Odilbaldus, _ 3. De Onderkanzelier Hardbertus vins de ik niet alleen op ’tjaer 855, onder den Ce) Vid, Aimoïin, 1, c. lib. 5. C. 25. (d) Boven bladz, 197 ef feqg. 254 H. VAN WYN OVER EEN den naem van Adbertus, noch in wee- zen (e)) maer ook onder dien van Made- dëus (met welke beide naemen wy reeds gezien hebben (f) dat hy in de charte- ren voorkomt) in den jare 859, en kon dus ook in 854 in dienst zyn; te meer daer hy mede onder den naem van a- _ debertus voorkomt in 853 (8). 4e 4 Strydt niet, dat Ratlerius, die wy zagen dat noch in 870, noch 869 noch zelfs in 861 meerder in *tleeven was; maer reeds voor fprokkelmaend 856 ge- ftorven, echter nu in 854 noch op aerde konde zyn. __ ? Is waer de naauwkeurige Heuman Ct welk ik aen moet teekenen, om allen tegenfpraek te beneemen) die anders ons charter op 854 noemt, voegt’er deze woorden by (h), dubium has tabulas pre- mit, quod Ratelerius (Radleicus) easdem ApHuc recognoverit. Mir, tom. Lp. Sor reponit a. XXIX, d, i, ’Er is een twy- feling in dit charter (namelyk op welk jaer men het brengen moet) om dat RAT- zerius (Radleicus) het NoCH ne. eet. (€) Heuman l. c. $ 36. (É£) Zie hier boven bladz. 187. (2) Conring l. c. pag. 369. Lj (A3 (Ch) Le c. ad ann. 854. mm CHÂRTER VAN KONING LODEWYK. 255 heeft. Mireus flelt in plaetz t jaer 2 d Edoch wat betreffe Mireus, wy heb: ben zyne leezing reeds te voren met die van Furmerius wederlegd: en wat Heu- man aengae, de geleerde man twyfelt, en bewyst niets, en een enkele twyfe- ling kan ons van befluit niet doen ver- anderen, Ik zie echter op een andere plaetz (1); dat deze twyfeling by hem voorkomt uit het zeggen van Mabillon, en Eccard; maer, mag ik het zeggen, de meening van deze twee luiden doet niets tegens de onze. Immers Vader Wastelin, die deze plaetz beleefdelyk voor my heeft naergezien,verzeekert my, dat Mabillon, ter aengehaelde plaetze, dat is op het jaer 851 aldus fpreekt, mortuus est fub idem tempus Ladleicus abbas Seligenftadien- fis &c. d. i, ouzrenD den zelven tyd is geftorven Ladleicus, Abt van Seligenftad &c.; die vader (in zyne letteren aen my) voegt ’er zeer wel by ce sum zoem TEMPUS ne margue point une date PRECI- SE, of dat OMTREND DIEN TID, duidt geen (i) Heuman |, c. pag. 196, ubi Mabillon ann. Bened. 1.34. C. 34. 4.851 obiisfe exiftimat. Eccard c‚l, pag. 4235 Ì, @, tom, 2, ver. Franc, orient,, a 852, 256 He VAN WYN OVER EEN geen BEPAELDEN iyd aen; maer buite dit, Eeeard heeft Mabillon reeds weder- legd, en beflooten uit een diploma van den 8 vAN wINTERMAEND 851, dat Rat- leicus in den jare 852 noch leefde (k); in welk jaer hy echter denkt dat onze Kanzelier overleeden zy, om reden dat hemop den 22 van bloeimaend 853 een anderen Kanzelier van Lodewyk ont- moet, Baldricus genoemd (l), maer de- ze reden gaet weder niet door; want dan zoude men op de zelfde wyz mo- gen denken dat ook in 854 gem. Baldri- cus overleed, dewyl ik in dat jaer Gri- moldus in die bediening vinde (m), daer ondertusfchen Baldricus noch voorkomt in 857 by Zccard zelve (n): een van beiden dan, of men had in het Franki- fche ryk meer dan één Kanzelier, of de één nam het waer, terwyl de ander af- weezig, ziek, enz, was, En wat be- hoev ik (om weder ter zaek te komen) langer te twyfelen of Hungerus al, of niet, in 852 ftierf? daer het charter, door Conringius bygebragt uit een af fchrift, welk de ftad Zindaw naer het oof- (KI) Le. L30. C. 99. pag. 423 CN 424. (im) Heurzan À. c. pag. 195. $ 30. (n) L.c pag. 888. CHARTER VAN KONING LODEWYK, 35 oorfpronkelyk had doen verzeegelen, en dat vooreen pronkítuk van oud- en echtheid mag doorgaen, niet alleen door. onzen Ratlerius of Radleicus is (o) naer- gezien, maer gegeven op den X17 kal, Aug. anno AX regni domini Hludovici= in oriental Francia, indilione primáâ; d.i, 21 July in het 20 jaer want ryk van den Heer. re in Oost-Frankryk ; de EERSTE indittie, of anders-op den jare 853, en dus een jaer er ruim zeven tnaenden later, dan onze Abt, na ’ gës voelen van Zccard, zou geleefd hebben. Kort om, men ziet dán doot dit laetfte charter het gevoëlen vari, Mas billon, Eccard,en Heuman vervallen; en daer hier uit blykt dat Radleicus noch ruim tien maehden voor den 18 Mai 854 Kaänzeliet was, ís ’er geen reden om, te- gens een echt charter, als *tonze, aert te mogen Îlellen, dat hy reeds op. dien 18 Mai der waereld zóude zyn ontrukt, te meer. daer. by niemand (voor zóo vér ik weet) én zelfs niet in zyri gtaffchrift; Zyn dood is'aengeteekend , daer men tén dezen opzichte alleentyk feést (p). Cdi DEES, R == Jus (©) Le. pag. 263. CP) Wnkens k; cs 258 — H. VAN: WYN OVEREEN — „Juvenis- vitam hant lingwenssmigravit buo msv ld _nadaethra; Atque ibi cum Chrifto gauúdia- vera tenct. ‚5, Dat Lodewyk in 854 te Frankfort geweest Zy, wordt van geen een fchry- ver tegengefproken ; en indien, men niet duidelyk. gemeld, vindt, dat hy ‘er op den 18 van bloeimaend. was, is zulks aen. de fchryvers te wyten, die Zecard teeds heeft aengemerkt op dit jaer vry nalaetig geweest te zyn EC zoo dat men zich. meest met, de “Bertiniaenfche jaerboeken moet. behelpen ; waer by komt dat wy van elders leeren , dat Lo- dewyk dat jaer niet büiten.zyn ryk oor- loogde, maer zyn zoon te Lodewyk gezegd naer Aquitanien zond (tr), ter- wyl ondertusfchen Meuman zeer wel heeft aengeteekend (s) dat- onze Vorst zich meest te Ratisbon en Frankfort op- hield, zoo als wy. laetfte trouwens reeds boven zâgen (t)._ … Geen van deze vyf punten of omftan- digheden dierhalven (aen welken. men echter de ware datum van onzen gift- brief (q) L. ce. pag. 427. (r) Capirul. Reg, Francor, edit, Baluz, tom. 2. pag. 7Ie (s) L.c. $ 26. pag. 1Ó2. (t) Bladz,. 187. TEE WEE ENG tn — _… _ 833 of 834, gebruikt hebbe. Rn CE R 2 CHARTER VAN KONING LODEWYK, 259 brief toetzen kan,) tegens het jaêr 854 aenloopende, maer zeer wel er mede ftrookende, maek ik, zoo hier om, als om dat ook de Regeerjaren van den Oost-Frankifchen Koning, mitsgaders het getal der indiktie ons op dat jaer brengen, geen zwarigheid te befluiten , dat niet alleen alle deze voormelde vyf zaken in dat jaer gebeurd zyn, en dat dus op den 18 Mai, in den jare 854, Lodewyk over *t Utrechtfche had te ge- bieden, dat Hungerus toen aldaer Bis- fchop, dat Hardbertus onder-Kanzelier, en Ratlerius noch Kanzelier was, mits- gaders dat Koning Lodewyk zich toen te Frankfort heeft bevonden; maer dat ook, (waer op het voornaemlyk aen- komt) dierhalven ons charter op geen ander tydpunt, dan in dat jaer 854 op den 18 van bloeimaend gegeeven zy. COROLLARIA, A. *t Charter eens gebragt zynde op 854, vloeit hier uit voort, dat Lodewyk ook in onze giftbrieven - de jaer-rekening, beginnende met B. Uit 260 Hs: VAN WYN OVEREEN enz, B, Ui t den inhoud van het charter blykt, dat ’er geen twyffel meer overig is, of men. moet door den Rhyn, die in de deeling van 843 de fchei- ding. tusfchen het. gebied van Lo- tharius, en dat van Lodewyk van … Germanien gefteld wordt, niet het Vlie, maer dien arm des Rhyns verftaen, die by Katwyk in zee liep ; zoo dat de Heer Wagenaer wel gedacht heeft, . Vaderl. Hift. IL D. bl. ór (3) en bl. 77 (8). u CNR " EN ERO 0 ZA dein B Y: Bladz. 26ï eN Te GEAN Ï BEHOORENDE TOT DE VERHANDELING VERAN NT ME B, VAN WIN. SS\SSSSSS\S&: 1 n de oorfpronglyke Latynfche tale, (welke ik, om redenen, meest woordlyk volgde) luidt de gifte van Lodewyk aen den Utrechtfchen Bisfchop Hungerus by Heda hiftor. Epiftop. Ukraj. (uit wien Mieris het zyne gr. chart. boek TI. D, bl. 1ó en 17 heeft getrokken) pag. 55, dus: 22 25 22 3 22 hed ” In nomine Sanae et individue trinitatis, Lu- dovieus divina favente clementia Rex. Cum periti- onibus facerdotum dei, juftis et rationabilibus, diviní cultus amore favemus, fuperna nos mu- niri gratia non diffidimus, Noverit interea in- duftria feu utilitas omnium fidelium noftrorum, tam prefentium quam et futurorum „ quia Hun- gerus veteris Trajcéti Ecclefiee epifcopus, quw est conftruêta in honorem S, Martini confesforis, et aliorum fanétorum, obtulit obtutibus noftris authoritatem immunitatis domini et genitoris noftri, bone memorie, Ludovici piisfimi- Au- gufti, in qua erat infertum, quod non folum R 3 ») idem 22 BE L Ar GUNBR AN, 9 22 25 52 99 99 99 92 99 99 27 99 9 29 9% 29 95 92 5 99 59 99 95 5) 95 59 52 29 9 93 9 bv] 9 25 93 95 kP 55 95 39 9 hed hdd idem dominus et genitor nofter, verum etiam predecesfores ejus reges Francorum, eidem ec- clefiee (cui Hungerus ipfe, authore deo, pra-es- fet) fub tuitione et defenfione eorum, cum om- nibus fibi fubjektis et rebus vel hominibus ad fe pertinentibus, vel afpicientibus confiftere fece- runt, et eorum immunitatum auétoritatibus hac- tenus ab inquietudine judiciariee poteftatis eadem munita atque defenfa fuisfet Ecclefia, fed pro rei firmitate poftulavict a nobis pracdigtus epifcopus, ut paternum feu predecesforum noftrorum Re- gum morem fequentes, hujusmodi noftre im- munítatis preeeptum erga ipfàm ecclefiam, im- munitatis atque tuitionis gratia, ob amorem dei et reverentiam ipfius locí, circa ipfam Ecclefiam fieri cenferemus. Cujus petitioni libenter asfen- fum prebuimus, et hoc noftre authoritatis preceptum fieri decrevimus, per quod precipi= mus atque jubemus, ut nullus judex publicus , neque quiflibet ex judiciaria poteftate „ aut nul- lus ex fidelibus noftris, in ecclefias, aut loca vel agros feu reliquas posfesfiones, quas moderno tempore in quibuslibet pagis vel territoriis infra ditionem regni noftri, jufte et rationabili= ter memorata tenet vel posfidet ecclefia, et ea que deinceps, jure ipfius fanêti loci , divina pie- tas augere dignabitur, ad caufàs audiendas, aut freda exigenda, aut manfiones vel paratas facien= das, vel fidejusfores tollendos aut homines ipfius ecclefie tam ingenuos quam et fervos fuper ter- ram ipfius commanentes, injufte diftringendoss neque ullas redhibitiones aut illicitas occafiones requirendas noftris et futuris temporibus ingredi audeat, vel ea que fuperius memorata funt eX1- gere praefumat, fed liceat memorato prefuli fu- (que fuccesforibus res praedite ecclefie, cum omaibus fibi fubjeltis, fub tuitionis ac immuni- tatis noftre defenfione quiëto ordine posfidere , et noftro fideliter parere imperio, atque pro In=- Columitate noftra conjugis ac prolis, feu etiam totius regni, a Deo robis collati, et ejus cle- „, men- chron. l, 5 C. 29, ri leest prata, zoo als ook Or 4 R YY L A G E Ne "263 mentisfima. -miferatione per immenfum confer- 5» vandi, una eum clero et populo fibi fubjecto, „s domini immenfam clementiam exorare , et quic= », quid de prefatis rebus ecclefie jus Fifci exigere „, poterat, integrum eidem -concesfimus Ecclefie , 5 feilicet ut in perpetuo tempore ei ad peragen- „, dum dei fervitium augmentum et fopplementum „ fiat. Hanc itaque authoritatem, ut pleniorem „ in Dei nomine obtineat vigorem, et a fidelibus ‚ fante dei ecclefie et noftrius diligentius confer= 5» VEtur, manu propria fubter firmavimus, et annu- „li noftri impresfione fignari fecimus. Signum „> domini Ludovici piisfimi Regis. Hardbertus ad vi- 2» CEM Ratlerii recognovi. Datum XV Cal, Juni. 5» Anno XXI. Domini et ferenisfimi Regis Ludowici in O- „> rientali Francia regnante Indiëlione fecunda, Aétum „‚ Franconefurd Palatio Regio. In deï nomine fe= » liciter, Amen. Merfones ftaet ’er in ’t Latyn, van waer ’t Fran- fche maifon, buiz, eigenlyk verblyfplaetz; ik zet het hier door wertoefplaetz (of intrek) over; om dat het ziet op de verplichting der Frankifche onder- danen „dien reeds door Carel den grooten belast wierd de afgezondene Koninglyke rechters geen herberging in hunne huizen te mogen weigeren, Du Cange in glosfar, med. et infim, Latinit., VOCE manfio, III Me deze omfchryving zet ik de woorden paratas facere over. Parate (waer voor J. a Leidis in foun 204 BL EL A GOENN. feuda woor freda) komt volgens du Cange van parare, ft geen hier naer zyne meening ’ zelfde als het middel-eeuwfche metare ('t welk hy door hofpitari, herbergen overzet) zou beteekenen. My fchynt het toe dat parate wel van parare kome, maer dat dic werkwoord hier in zyne eerfte beteekenis, d. í. bereiden, gereell maken moet genomen worden, zoo dat paratas facere hier eigenlyk aenduide die dienften , tot welken (buiten een plaetz in hunne huizen) de onderzaten van Lodewyks gebied terftond by ’t aenkomen der afgezondenen in gereedheid moeften wezen, als fpys, drank, paerden, wagens (werede) enz, Men zie duCange op parate en manfio, alwaer hy breeder over parate handelt, ie Ve AJfperfingen in ’t Latyn occafiones; zekere fchatting “4 volgens den geprezen du Canze, welke hy meent dat men den onderdanen oplag propter OCCA- SIONES bellorum wel aliarum necesfitatum: d. Ì. om OOR- ZAKEN of ter GELEGENHEDEN wax oorlogen of andere woodzaeklykbeden; dit Zoo zynde, zoude ons middel- eeuwfche occafio met het oude Latynfche overeen- ftemmen. Maer, zoo ik my niet bedrieg, is het anders; en gelyk de Heer Du Cange zeer wel heeft opgemerkt, dat ons occafto ’t zelfde is met het geen anders gezegd werdt achefo, ’twelk hy zegt tezyù exattio, wexatio enz. d. i. geld-afbaling , afperfing, ZOO meen ik dat beide deze woorden vermaegfchapt zyn aen het oud Frankifche, akust, achust, en (met byvoeging der b) hachust, reeds aen Notkerus, Ot- fridus en Kero bekend, by wien dit woord in ’t algemeen, vitia, of allerhande misdaden beteekent ; van welke algemeene beteekenis men het zederd kan overgebragt hebben tot de misdaed van geld af te persferr, ’t geen dies te zekerder wordt, als men genmerkt dat in het met de Frankifche tale ver- maeg= Peli int eel Pas EE De BB W. 265 maegfehapte Gothisch, niet alleen het woord adkost voorkomt in Gothr. hift. pag. 125, maer ook aldaer door Verelius mede verklaerd wordt door exagitatio, vexatio; waerom ook de beroemde Schilter (in glosfar, Teuton.) deze woorden by een brengt. Uit dit a- kust, Gothice adkost of achost , (want de vocalen zyn wisfel-letters) te zamen gezet uit het voorzetzel & ‚en chost of chust,‚d.i. deuzd, denk ik zal het woord achefo, en zederd door een meerder verbasterde uitfpraek occafio gemaekt zyn. Ons woord onkost, ’tgeen ouwlinks mede ondeugd beteekende (zie Schil ter. glosfar, voce Akust) komt ’er eigenlyk ’ naeste by. V armer: annall, pbrific. 1, Ó. pag. 196 en 197. °’ Frat „hac tate Ultrajeéti epifcopus S. Hungerus, 2» Datione Frifius, homo do@tus et prudens. Is, 2 cOgnita morte Lothariì regis, Francofurtum profeus, »> orat Ludovicum Germaniee regem, ut fue ec- „> Clefie immunitates, jam antea a patre ejus con- 5 Cesfâs, benigne confirmet, nec ab ipfo repulfam > Patitur. Ludovicus enim plenisfime epifcopí 2, Preces approbat fuo diplomate, quod apud Guil- » helmum Hedam, in hiftoria Ultraje&tina, hoc », loco extat, et ipfe regni fui anno in Francia orien= s> ali VICESIMO NONO, INDICTIONE SRCUNDA', » id est Chrifti 869, Francofurti in regio palatio 2 dedit, gui anus S. Viro etiam fatalis fuit, utpote 2 Qui wadecimo kal, Fanwarii e wita decesferit, cum fedis= os JEt annos tredecim, H t blykt hier uit dat men thans in de chronyk k van gem, var Leiden U, 6, C, 9. kwalyk leest, ket R 5 ” n= 266 B Y L A GE MN. anno domini oëingentefimo fexagefimo= Hunge= », TUS— quievit in pace” want dit zoo zynde zou- de van Leiden zich zelve tegenfpreeken; ik twyffel dan niet of Sexto is’er by een fchryf of drukfeil uit- gevallen, en ik vinde het ook wel degelyk uitge- drukt in een MS. van die Chronyk „ thans aen den Heere G. Meerman behoorende, Ree namenlyk, en de axnales Metenfes, De ane nales Fuldenfes echter verfchillen een weinig, met minder naauwkeurigheid zeggende , dat hy ftierf menfe Julio: doch de Heer Eccard heeft reeds aengetoond, dat men de eerfte lezing volgen moet, te meer wyl de Bertiniaenfche jaerboeken getuigen dat de Koning op een maendag (feria fâ= cunda) overleed, en dat de8 Aug. (VI Idus Augufti) ook op dien dag inviel. Zie Eccard de reb: Franc. Orient. tom, 2, L, 31. $ T48. pag. 548. B’ Matth, Anal, tom. 9. pag. 23 in O&., en tom. 5. taz. 319 guarto. NB. deze Latynfche Utrecht- fche kronyk is dezelfde, van welke veldezaar in ’ Fasciculus temporum gebruik gemaekt heeft: hy was ‘er, volgens Boxhora, de opfteller van: zie eens de noot van dezen laetften op Velden. chron. van Hol- land, bl. 136, en vergelyk ’er mede d’eerfte bladz. dezer kronyk by Mattheus en Fascicul, tempor. bladz. 244. edit, 1480. Den „> loci hoc cum cura agere, TDAERN 267 IX DD” 15 van hooimaend, dus zet ik de woorden over 18 cal, Septembr, Van Leiden en Heda ziet men verfchillen hier in den dag zelfs met Beka, die decembris leest. De gefchreven Van Leiden van den Heer Meerman heeft mede als de gedrukte. X ” (Genuinum esfe non equidem dubitamus: tem- “) 9, poris tamen fubfcripta nota perquam est », Corrupta. Aanus enim regni XXI Ludovici no- ss ftri incidit in dominicum LXI: illo autem res », Ultrajeétine ecclefie erant in ditione regis Lo- s> tharii Imperatoris cognominis filii, qui obiit de- 2, mum anno Chrifti DCCCXIX. Etquidem Indi&io > Secunda bene quadrat in tempus illud: vereor ta- men ut vel tune diploma condi potuerit a Ludo- »> vico noftro , conftat quippe isthoc anno praevaluis- fe in Lotharii regno Caroli Calvi autoritatem: nifi „> fortasfis Hungerus fuerit intereos qui Carolo funt reluctati , ac proinde ab eo privati rebusfuis. Vix », tamen illo rerum ftatu potuit a Ludovico confir= », matio haec inftitui, prefertim egrotante imo pe- „> ne defperante de vita, Verofimilius igitur fcrip- „> tum hoc diploma anno fequenti, qui erat Ludovi= „ Ci XXX: utpote cum illo demumanno confe&tum fit negocium divifionis regni Lotharici inter Lu- 3% dovieum noftrum et Carolum fratrem, atque adeo in juset ditionem Ludoviciepifcopatus Tra- „> jeÉtinus tranfierit. Opere fortasfis. fuerit preti= > Um, faltim illa legisfe que habent annales Ful- s, denfes in atis anni post oétingentefimum fexa= s» gefimi noni et feptuagefimi. Nec vero hujus est Dat hd hed 368 BE L AGE NS XI at dit jaertal dus moet gelezen worden, en ’er in ’t Latyn kwalyk ftaet 819 behoef ik den tydkundigen niet te zeggen; ’t volgende in den text leert dit niet alleen, maer wy hebben ook bo» ven reeds van ’fterfjaer van Koning Lotharius ge= fproken. Zie bl, zoo, XII fen: Annal, Benedik. tom. 4. pag. 16 en tom. 8, du recueìl des hìftoriens de France pag. 418. NB. de- ze twee namen deelt my de beroemde Vader Wafte- lin, thans -Boekbewaerder van den Boekfchat der Jefuiten te Luik, (bekend door zyn defcription de la Gaule Belgique) mede; ’tgeen ik zegge om dat ik die werken zelve niet bezitte, en duster goeder trouwe, XIII ld ann, 856. de woorden zyn nadrukkelyk: pris- cipes (Îtaet 'er) et optimates regni— Hlutharium fü= per fe règnare cupieutes, ad Hludovicum regem Orientalium Francorum, patruum ejus in Franconofurt eum adducentes, CUM CONSENSU ET. FAVORE ILLIUS SIBI REGNARE CONSENTIUNT, No- Le B Y L A G E Ns 209 XIV Nie de P amcienne Gaule, pag. 65o, op ’t woord "S TrageBum, alwaer hy zegt: Ox est inftruit dass les tems pofterieurs a la domination Romaine, que ce pasfage du Rhin etoit convert dun Chateau, fituê fur la rive UL= TERIEURE, et ce lieu étoit alors appellé VETUS TRAJE- CTUM. Heda mede (want ik heb alles niet aen willen halen) zegt reeds C. 1. p. 5. Situm itague urbis oram Rheni, VEL UTRAMQUE POTIUS RIPAM3 com: plexum fuisfe , nemini dubium. XxX V Er ftaet in ’topfchrift VI Idus, d.i, de 8, Au- gustus; maer dat’er een kleine misflag is , heeft Eccard reeds aengemerkt /. ec. /. 31. C. 1633 namenlyk men leest in ’tflot der deeling by Baluz. Capicul, reg. Francor. tìt. 435 In craftina, sciLtGET IV rDUs EJUSDEM menfis (-Aug.) fimul convenerunt reges fratres, et valefacientes fe mutuo, ab invicem discesferunt Ec. was nu de dag za de deeling de IV Idus, of ro der maend, dan was de dag der deeling zelve, de V (of 9), en niet de VI Idus, en daerom verandert ook de Heer Eccard de VI boven aen in V, l.c: maer de zaek dunkt my niet uitgemaekt, wänt waer uit blykt het dat men op de lezing van het flot meerder moet ver= trouwen dan op die van ’t begiu ? By 278 PY L A“ G* BEN, XVI y Heuman U, c‚, op den jare 849, is een charter, geteekend D. VIII. Id, Mart. a. XIV. ind, XII; volgens Hundius , maer volgens Lunig a. XIV. ind, IX, Ik denke dat men ’t verfchil dus effenen moet, dat men by Hund, ’t jaer XVI voor XIV leze, en dan komen jaertelling en indiétie, met de tydree- kening, van welke wy fpreeken , over een. EEN dan na een langdurig onderzoek en by- Blade, 27ï E E N GENEESMIDDEL TEGENS DE VALLENDE ZIEKTE, Eme R: BEPROEVING VOORGESTELD PDrOTONR Y. OOSTERDTK SCHACHT. D* de verfchrikkelyke ziekte, die men wallende ziekte (Epilepfia) noemt, een ziekte is, die van zeer veele en zeer verfchillende oorzaaken kan voortgebragt worden, is by alle Genees- kundigen als een onfeilbaare waarheid aangenomen, Dat ’er onder deze oorzaaken eenige zyn ,edie gemaklyk ontdekt konnen worden; dog ook eenige, die men niet zon.- 272 js OOSTERDYK SCHACHT OVER DE zondere aandagt kennen kan, is even zeker; | SR Niet minder waaragtig is het, dat ’er eenige zyn, die, wat moeite men ook aanwende, wat opmerkzaamheid men ebrtike, tot onze kennis onmooglyk onnen koomen, Hier van daan is het, dat men in de ontleeding van lichaamen , aan die ziek- te geftorven, niet zelden ontwaar wor- de zulke verfchynfelen, waar op men geduurende het leeven.van den Lyder geen het minfte vermoeden nog gehäd heeft, nog heeft konnen hebben: hoewel het buiten twyfel is, dat, het geen men in die lichaamen vindt; en voor de oor- zaak van de ziekte houdt, meenigwerf niet de oorzaak, maar het uitwerkfel van dezelve of van de ziekte is. | Het zoude niet moeijelyk vallen dit door verfcheidene voorbeelden te ftaa- ven, indien dit ons oogmerk: wäres Ondertusfchen zal ieder my ligt toe- ftaan;-dat; naar de verfcheidenheid der oorzaaken, verfcheidene en zomtyds wel eens geheel tegengeftelde en met an- dere gantsch ftrydige geneesmiddelen moeten in ’ werk gefteld worden, en „dat het volftrekt onmoogelyk is om met een | E VALLENDE ZIEKTE: 273 een en het zelve middel alle vallende ziekten met eenige gegronde hoop van een gewenschte uitkomst tegen te gaan: geen ik my verbeelde dat in deze ver- lichte Eeuw van niemand tegengefpro- ken zal worden. Hier uit volgt ontegenzeggelyk, dat een Geneesmeester deze of andere ziek- ten behandelende (want tgeen van de- ze ziekte gezegd wordt, mag en moet op alle andere toegepast worden) met al- len ernst, vlyt en infpanning, zoeken moet naar de waare oorzaak, die in dat onderwerp, ’twelk hy tragt te genee- zen, de ziekte voortbrengt. Edog, het gebeurt niet zelden, waar over zig alle menschlievende Genees- meesters meenigwerf beklaagen ‚dat men, wat arbeid men ook aanwende, wat op- merking men neeme, hoe zeer men o het geftel van den lyder, op de toeval- len de ziekte verzellende, op de manier van leeven, op het geen de ziekte voor- afgegaan is, met een woord op alles, waar op agt te geeven is, agt geeve; dat men, zeg ik, bekennen moet, dat de waare oorzaak van de ziekte of zeer duister, of twyfelagtig, of geheel en al onbekend is, “JIL, DEEL. S | Nu 274 Je OOSTERDYK SCHACHT OVER DE Nuis de vraag, wat in zoo.een geval den Geneesheer te doen ftaat. Zal hy den lyder verlaaten en ‘aan zyn erbarm- Iyk noodlot overgeeven? Dit zeker fchynt niet. te, moogen gefchieden, im- mers niet , zoo lang men niet verzekerd is, dat de. ziekte volftrekt ongeneeslyk is, welke verzekering men niet kan hebben, zoo lang de oorzaak, ’t geen hier gefteld wordt, verborgen en onbe- kend is. Wat dan gedaan? zoude men in dit geval niet tot eenige proefneemingen moogen overgaan, en zulke middelen gebruiken, die de ondervinding geleerd heeft, dat een of meermaalen in deze ziek- te van vrugt geweest zyn, en dezelve ondergebragt hebben? Immers dat de ziekte eens overwonnen heeft, kan het meer doen , en moogelyk is in dezen ly- der dezelve oorzaak, die ‘erwas, wan- neer de ziekte door dit middel overwon« nen wierd, | Ik wil niet ontkennen , dat dit maar een zeer geringe moogelykheid en dat 'er ongemeen meer apparentie tot het tegendeel is, Zelfs ftaa ik toe, dat het middel, dat de vallende ziekte in een of meerder onderwerpen weggenos men VALLENDE ZIEKTE, « 295 men heeft, in dit onderwerp fchaade: lyk kan zyn, dewyl, de oorzaak onbe: kend zynde, het ligt gebeuren kan, dat dezelve door dit middel toeneemt en verergert, Dit niettegenftaande meen ik, dat men in zulke onzekerheid tot het ge- bruik van zoo een middel mag en moet koomen. … % Is dog genoegzaam alges meen aangenomen, praeflat anceps res medium experiri quam nullum ‚en, incerta falus certa defperatione potior est. Zelfs oordeel ik, dat, zoo op het aanwenden van dit middel de ziekte of erger of door de dood gevolgd wierd, de Geneesheer zig egter niet te befchuldigen zoude heb- ben, en zoo voor zig zelven als voor de weereld onberispelyk zoude zyn, indien namentlyk, gelyk onderfteld wordt, hy alles wat in zyn vermoogen was aange- wend.had , om de oorzaak van de ziekte te ontdekken, Het zal dan nuttig en noodig zyn, dat hy of zyn geheugen inprente, of, om er by geleegenheid gebruik van te kon- nen maaken, aanteekene alle die midde- den, waarvan men zeker weet , dat door dezelve de vallende ziekte een of meer- maalen geneezen is. Is rriet zonder re- | 2 den, 276 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE den, dat ik zeg zeker weet, want daar worden ’er veele opgegeeven, waar van men geen den minften grond heeft om te gelooven, dat zy immer met vrugt zyn gebruikt geworden, en indien uit het groot getal van de arcana en fpecift- ca, die tegens deze ziekte aangepreezen worden, zulke uitgemonfterd wierden, van welker goede uitwerking men geene vaste verzekering heeft, dat ’er ooit een voorbeeld geweest is, verbeelde ik my, dat ’er zeer weinige zouden overbly- ven. Ik heb al een zeer groot getal van zul- ke middelen vergaaderd, en zoo uit {chryveren als andere berigten opgetee- kend; dog voor eenige jaaren wierd my van een kundig, eerlyk, en van alle charletanerie afkeerig Geneesheer ’er een voorgefteld, dat ik nergens elders aangepreezen gevonden heb, (hoewel het moogelyk buiten myn weeten hier of daar zoude konnen voorkoomen) ’ geen ik nu ter beproeving overgeeve, Het was in ’t jaar 1746, dat de Heeren Prinfen van Wurtenberg-Stutgard op de- ze Univerfiteit ter bevordering hunner Letteroeffeningen zig eenigen tyd on el- / Rois kundigheid, bedaardheid en ne- _VALLENDE ZIEKTE, 277 hielden. Onder hun gevolg was een Lyfarts J. A. GESNER, een braaf, ver- ftandig, geleerd en bezadigd Heer. Meermaalen had ik het genoegen van met dien Heer over zaaken, de Genees- konst betreffende, te fpreeken , welk ge- noegen egter van korten duur was, na- dien hy door de Noftalgia of Heimwee genoodzaakt wierd naar zyn Land te keeren, alwaar hy weinige jaaren daar- na overleden is. Op een zekeren tyd viel het gefprek op de wallende ziekte, en byzonder op het daar tegens zeer ge- roemd en dikwils heilzaam bevonden Oleum animale Dippelii, waar van hy, gelyk veele anderen, dikwils gelukkige uitwerkingen befpeurd had, By die ge- leegenheid verhaalde hy my, dat het Wurtenbergfche huis daar tegens een ge- neesmiddel bezat, waar van hy betuig- de meer dan eens gezien te hebben, dat de vallende ziekte niet alleen merkelyk gebroken, maar t eenemaal onderge- bragt was. Hoewel ik in ’t gemeen niet veel , immers niet ligt geloof flaa, aan de voorgewende krachten van de fpecifica en arcana; zoo verwekte egter de be- righeid van dien Heer in my een ‘groot S ver- 278 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE verlangen om te weeten, waar in het middel beftond, Hy liet zig overreeden om het my bekend te maaken, en gaf my daar van het volgend berigt, Neemt fuiker of zout van loot (Saccharum Satur- ni) zoo weel als driemaal op een punt van een mes leggen kan, giet daar op twee loot geest van fal- peter (Spiritus Nitri), laat het eenigen tyd flib flaan. Dit is de be- fchryving , die, ten op- zigte van de hoeveel- heid van de fuiker , wel wat accuraater had mo- gen zyn: ’t zelve zul- lende gebruiken, moet men het flesje wel om- fchudden, en daar van alle morgen neemen zes droppels met wat vleeschnat, wyn of an- der nk VALLENDE ZIEKTE. «279 der vogt. Dit gefchiedt drie dagen agter elkan- der, dog niet op den vierden dag, wanneer men een purgeer-mid- del neemt van de Pillen de Succino Cratonis. Men begint dit middel des daags na den aanval; en gaat daar vier we- ken mede voort. Dus is de befchryving van dit middel door den Heer GESNER my opgegee- ven, het welk , fchoon nimmer door my gebruikt, door my ter beproeving wordt voorgefteld. Men zal zig moogelyk verwonderen ; dat ik het zelve nimmer in ’twerk ge- fteld heb, daar ’er buiten twyfel zig in een reeks van 25 jaaren wel geleegen- heid toe heeft opgedaan. Zekerlyk ja, en wel meer daneens: dog hier van zyn deze reedenen ;- _ Voor eerst: om dat in verre de mees- ten, die my met deze ziekte aangetast per S 4 voor- 280 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE voorgekoomen zyn, ik na aandagtig on- derzoek zoo een oorzaak meende ont- dekt te hebben, die naar myne gedag- ten andere geneesmiddelen vereischte, Zen tweede: om dat ik zeer geringe gedagten had van een middel, dat voor - ieder dofis zoo een geringe quantiteit van de Saccharum Saturni bevatte, mitsga- ders maar zes droppels van de Spiri- tus Nitri, en dat nog gemengd met het vogt, waar mede het ingenomen wordt, Evenwel, fchoon ik het om deze ree- den niet gebruikt hebbe, meen ik grond genoeg te hebben, om het zelve ter toet- fe overtegeeven, dewyl men door de ondervinding weet, dat ongemeen klei- ne giften van mineraal-middelen niet zelden ongemeen groote uitwerkingen doen, waar van men veele voorbeelden zoude konnen bybrengen, en waar van men in de Zuna fixata Ludemanni , door den hooggeleerden Heere GAUBIUS on- langs bekend gemaakt, een versch be- wys vindt. ‚Ten derde: om dat ik reeds van ’t be- gin myner konstoeffening een Jo be- | om: Ad VALLENDE ZIEKTE, 28t kommering gehad heb, om inwendig lootmiddelen te gebruiken, vreezende mynen lyderen daar door te zullen be- nadeelen, Ik herinner my leevendig, hoe meenigmaal. en met hoe groot een ernst myne hooggeëerde Leermeesteren, de Heeren BOERHAVE en OOSTERDYK SCHACHT, myn hooggeachte Vader, hunne toehoorderen in ’tgemeen, en my meermaalen in % byzonder afgeraaden hebben, om immer, en in wat gevallen het ook zyn mogte, tot het inwendig gebruik dezer middelen te koomen, ten vollen overtuigd van derzelver fchade- lyke gevolgen; in welke gedagten ook veele andere Geneesheeren geweest zyn, en nog zyn. Des niettegenftaande, ter- wyl ’er fommigen gevonden worden , die geen de minfte zwaarigheid maaken om op een omzigtige wyze dezelve te ge- bruiken, ja zelfs in veele gevallen voor zeer kragtig en heilzaam houden, oor- deel ik, dat immers die konstoeffenaars grond genoeg hebben om te beproeven, of dit middel, in de wallende ziekte te ge- neezen, weezentlyk eenig vermoogen hebbe. Ey indelyk kwam by my in bedenking; ä S 5 of 282 7. OOSTERDYK SCHACHT OVER enz. 8 of de goede uitwerkfelen niet ruim zoo veel aan de by tusfchenpoofen gebruikte pillen, als wel aan het lootfuiker moes- ten worden toegefchreeven. Voor het overige meen ik regt en vry- heid te hebben om te verzoeken, dat; zoo iemand van dit middel gebruik maa- ke, hy in deze of andere Nieuwspa- Pieren de uitwerkfelen daar van bekend maaken wil, Utrecht den 15 May 1771. ER: Er ren Ge â tf A 8 Eolukol f É Ê AR B E: | | | Bladz. 283 BE SE 0 CEL IP AANGAANDE VERSCHEIDEN ZONDERLINGE ZEE-INSECTENI, ENOR EN AAN DE ZEE WIEREN, OP HET STRAND VAN °T EILAND WALCHEREN, D O0 O0 R LEENDERT BOMME. EE EEE EEE oe meer naauwkeurige oplettend- heid men oeffent in ’t onderzoek ter nafpeuring der onderfcheidene wer zens , aan welke het den Schepper heeft behaagd het beftaan te geven; hoe meer men op elken voetftap, dien men vor- dert in de befchouwinge der grime , a d- 284 L, BOMME OVER DE Natuur ,‚ftof vindt, en aanfpooring om te moeten uitroepen: Moe groot zyn Uwe werken o HEER! Gy hebtze alle met wys- heid gemaakt; het aardryk is vol van uwe goederen! Vooral vindt men daar toe aanleiding in de fchepfelen, die zich onthouden in de Zee, welke niet flechts van groote dieren overvloedig voorzien, maar in- zonderheid van kleine diertjes wriemelt, die verbaazing verwekken, zoo door derzelver getal, en verfcheidenheid , als ook door de uitnemendfte fierlykheid, en milde toerusting, teffens met alle zoodanige gefteldheden, als naar derzel- ver levenswys, behoeften, en gevaaren , *t meest zyn gefchikt; en die ons niet flechts een hooger Oorzaak van dezelve verkondigen; maar die op het duidelyk- fte den {tempel vertoonen van eenen wyzen , goedertierenen „en grootmachtí- gen MAKER, welke aan hun het beftaan en leven gaf, en ’t zelve noch beftendig onderhoudt, De nafpeuring nu, zelfs van deze kleine fchepfelen, in de uuren onzer uit- fpanninge, mag aan fommigen voorko- men, als van weinig aanbelang ; maar rechtgeaarte Natuuronderzoekers, en allen, Mt. ZEE-INSECTEN. 285 allen, die ’t achten goed te zyn, dat men den HEERE loove, en de grootheid zyner werken, 'verbeffe ; (welke grootheid zich niet flechts ontdekt in de dingen die wy gewoon zyn groof te noemen, maar ook vooral zich openbaart in de klein- fle gewrochten van zyne hand ;) zullen gaarne erkennen, dat deze nafpeuring ; onder anderen, zekerlyk ook dit nut verfchaffe, dat zy de werfcheidenheden in de werken der Natuur, (welke de groote Gop, heeft gelieven te vormen, ten bewyze van zyn oneindige wysheid en almacht „) voor onze oogen op ’ aller- duidelykfte ten toon {preidt, en ons de verhevenfte gedachten van dat allerheer- lykst Opperwezen inboezemt, en tel- kens van nieuws in ons opwekt, dewyl men daar toe ftof vindt, zoo wel in ’t befchouwen van de kleinfte, en byna onzichtbaare InfeCten , als in de grootere wezens, die in de onderfcheidene Ryken der Natuur op onzen aardkloot voors komen, of die wy aantreffen in de noch grootere Hemelfche lichaamen, in de ‚_ vaste fterren namenlyk als zoo veele _ zonnen, in de dwaal en ftaartfterren, en ‚_ wat daar toe behoort; als wy die met een gewaapend oog befchouwen, gij alle 286 L.BOMME OVER DE alle deze werken ons tot de diepfte ver- wondering en eerbied bewegen» nade- maal alles uitroept: dat. cop grootis! ; de Wat heeft men ’t zich niet als een voor- recht teachten , te mogen voor zich heb- ben de fraaije ontdekkingen van zoo veele {fchrandere Natuur-onderzoekers, die in de geheime binnenkamers van de werken der Natuur als zyn ingedron- gen, en daar by te konnen voorzien zyn van de keurigfte werktuigen ter vergrooting der kleinfte fchepfelen; als mede omftuwd te wezen als met een groote meenigte van allerley zeldfame voorwerpen, welke in ons gezegend Vaderland, niet minder dan in eenig an- der gewest dezes aardkloots, zich geduu- rig aan ons aanbieden, en ons gelegen- heid verfchaffen, langs ’ pad door die groote Mannen gebaand, de waarne- mingen der werken van Gop in de-Na- tuur te vervolgen en verder uit te brei: dens ao Immers niet zonder een byzonder oog- merk der wyze Voorzienigheid, zyn al- le gewesten der aarde, en ook het onze, Zoo rykelyk: voorzien ; buiten twyfel ook, op dat wy Menfchen, als gr akk € ZEE-INSECTEN. 28) ke wezens, ter oeffening van zulk een onderzoek, zoo overvloediglyk in. ftaat gefteld, onzen Maker en zyne. groot: heid, in alle die voorwerpen , ook zelfs in de kleinfte, zien zouden, erkennen, looven en verheerlyken. 5 Ik achte my verplicht, myne waar: nemingen, ’ zy in meerder of minder mate volkomen, ook daar toe te moe- ten bydragen. | Van myne nafpeuring op de Zee-po- Jypen heb ik begonnen eenige waarne- mingen mede te deelen in het II Deel der Verhandelingen van ’t Zeeuwsch Genootfchap bl, 277—306, met belofte van die te vervolgen: Doch terwylik dezelve waarnemingen meerder trachte te volmaken en op een vasten voet te brengen, kan ik niet af zyn, inmiddels mede bericht te geven, van eenige andere Zee-InfeCten, welke my » in de nafpeuring dier Zee-polypen; daar by te gelyk zyn voorgekomen, en die ik (zoo veel ik heb konnen nagaan) noch niet befchreven of in die zelve ma nier afgebeeld. heb gevonden; en dus daar door nu te vervolgen het bericht; _% geen nopens het gekuifde of gekroonde del 588 L. BOMME OVER DE Zeeflakje is te vinden in het 1. Deel der Verhandelingen van het Zeeuwsch Ge- nootfchap, op bladz. 394—402, zynde van den 15 Maart 1769. Thans zal ik beginnen de ontdekkin- gen en vollediger waarnemingen, die ik in vervolg van tyd op deze kleine fchepfelen gedaan hebbe op te geven, en waar toe ik toen op bl, 394 heb ver- klaard geneigd te wezen. Deze waarnemingen zyn van drieër- lei foort; zy betreff en IL. De Zeeflakjes. II, De Zee-Rader- diertjes. III, Den Zijertros en het eerst uitgekomen diertje van een foort van Zeekat. Í. ZEE-SLAKFES. Ik maak een aanvang met de Zee- flakjes: nopens deze heb ik, na myne eerfte medegedeelde waarneming, by vervolg van tyd bevonden, dat zy zich in eene tamelyke hoeveelheid op het zee-wier onthouden, even gelyk de plan- ten op het drooge aardryk daar mede bezet zyn, hoewel deze, die in de zee worden gevonden, zeer veel kleiner zyn. Ik heb een aanmerkelyk onder- fcheid tusfchen de eene en andere Be E bed ZEECINSECTEN 289 dekt, dus ik de vryheid gebruikt heb de verfcheiden foorten naar derzelver ge- daante of fieraaden te benoetnen; dewyl zy my noch onder geen naam bekend waren; derhalven zal ik onderfcheiden melden *tgeen ik hebbe waargenomen: 1. Aangaande het gekuifde Zee-flakjee 2, Het hartshoorn- gelyk getakte. 3. Het gevederd of zacht gedoornde. 4. Het geknodsfte. 5. De Zee-flak, die ik noem het Zee geltje, met een fier op de fluit. Voor eerst het gekuifde Zeeflakje, Van het zelve heb ik reeds in lentes maand van het jaar 1769 eenig bericht gegeven, doch waar by ik nu verder voege, dat ik van herfstmaand 1768 tot bloeimaand 1769 het zelve in myne gla- zen levendig hebbe gehouden; het was in dien tyd nierkelyk aangegroeid, doch de kleur wat graauwer geworden: in grasmaand van dat zelve jaar 1769 be- ‚kwam ik een foortgelyk Slakje, ik ftel- „de het in’t zelfde glas by hetevengemel- de, en bevond, na verloop van anderhalf „uur, dat deze beiden zich hadden te za- ‚men geplaatst op een en’ zelide takje dll, DEEL. fs zee 290 LL. BOMME OVER DE zeemos; en wel dat zy met hunne platte onderzyden zich zeer naauw hadden aan elkander gevoegd ; waar uit ik vastftelde, dat zy ineen ftaat van paaringe waren, of fchoon het my niet mogelyk was, de wyze, op welke, naauwkeuriger waar te nemen; dat zelfde verfchynfel zag ik ook noch eens in ’t vervolg , doch korts daarna vond ik ze beiden dood , hebben- de twee eijertrosfen of ftokken ontlast, zoodanig als ik die te voren op bladz. 397 befchreven hebbe. _ Ten 2, Het hartshoorn- gelyk getakte Zeeflakje, Een ander Zee-flakje, ° welk ik be- noeme het Aartshoorn- gelyk getakte Zee- Slakje, is my onder het oog gekomen, in hooimaand van ’t jaar 1771, op het zee- denne koralyn. Dit diertje, * welk ee- nige overeenkomst heeft met het vori- ge gekuifde flakje , is van dezelve groot- te, zynde fchaars : duim lang , hebben- de het lichaam meest eveneens gefteid als het ftraks gemelde, doch de takkige verfierfels op den rug, het hooft en den ftaart, veel meer uitgebreid „en niet flechts fterk getepeld, maar bezet met en es tak- ZEE-INSECTEN. 291 takkige uitbreidingen, die aan het ge- wey van een hart eenigzins gelyk zyn; men ziet het zelve vertoond in de Na- tuurlyke grootte Fig. r, A, en vergroot by Fig. 1, B. Wat de byzondere gefteld- heid van dit Zee-flakje betreft, de kop is dik en ftomp, het lichaam kegelsge- wys naar achteren fcherp toeloopende tot aan den ftaart , welke eindigt in eene tak- kige uitbreiding; op het lyf, en wel be- paaldelyk op den rug, bevinden zich vier paaren, en dus acht, als hartshoornen getakte lichaamtjes; aan den kop ont- moet men, boven op denzelven, een paar foortgelyke getakte uitbreidingen, die minder hoog , maar breeder zyn dan o den rug van dit fchepfeltje : uit het mid- den van yder dezer op den kop ftaande uitbreidingen komt voort, een lang, rond , puntig loopend hoorntje, *t welk zich als met een {piralen draad of {lange- trek omringd vertoont ; wat lager aan we- derzyden van den kop ontdekken zich een paar doorngelyke puntige uitftekken, en eindelyk noch lager {chuyns naaf vo- ren; een paar zonderlinge getakte fprie- ten, mede puntig uitloopende ; de kleur van dit Slakje is aschgraauw, een weinig naar het nani hellende. 4 ij 2 K 292 L. BOMME OVER DE Ik heb niet konnen ontdekken, waar toe een zoo fierlyk toeftel het diertje dienen moeste; de voortgang van ’ zel- ve was zeer traag , en het diertje byzon- der teeder ; zoodanig dat ik het niet bo- ven de twee dagen konde in ’ leven be- houden. Het is my flechts tweemaal on- der het oog gekomen, doch de eene reis zeer onduidelyk; ik plaatfte het by de zacht-gedoornde Zee-flak, welker befchryving terftond zal volgen , doch ik vond het zeer kort daar na dood te we- zen ; het fcheen my toe dat ‘deze twee foorten niet wel met elkander konden overeenkomen. Ik moet bekennen , dat de zonderlinge fraaiheid van dit diertje my deedt verwonderd ftaan over des Scheppers ryke bedeelinge aan een zoo klein en onaanzienlyk fchepfel. Ten 3. Het gewederde of zachige- doornde Zeeflakje. Een ander keurig gevormd Zeeflakje, door my gezien, is ’t geen ik benoem, het gevederde of zacht gedoornde Zee- flakje. Dit Slakje heb ik, geduurende het zomer-faizoen, en wel ’tmeest in bloei« en TL EAR ZEE-INSECTEN 293 en zomermaand, in een groot aantal - gevonden op het koraalgewas, dat ges noemd word zeedraad en zeedenne, en ook op andere koraalgewasfen, Het heeft in fommige opzichten eenige overeenkomst met de Zeeflak met zach- te punten, door den Heer BASTER be- fchreven en afgebeeld, in deszelfs Na« tuurk. Uitfpann. Tab, ro. Fig. A, doch het verfchilt zeer veel ín grootte met het zelve ; ook is het hoofd merkelyk anders gefteld, en niet onaangenaam ;, maar in tegendeel fierlyk voor het ge- zicht; meest alle zee-wieren zyn (gelyk ik gezegd hebbe) daar mede vry fterk bezet; de grootte van % zelve is gewoon- lyk 3 duim, zoo als is afgebeeld Fig. 2, A. en vergroot by Fig. 2, B. Doch ik heb over weinig dagen eene gekregen dat dubbel zoo groot was, te weten in lengte by de 3 duim, hebbende ik nimmer zoo groote noch gehad, De kop is ftomp en dik; het Wyf'is aan een mirteblad gelyk , naar achteren {pits toeloopende; op het hoofd ftaan vier hoorntjes, twee daar van komen zyde- lings voorwaards, en worden gevolgd van twee andere, die zydelings achter- Waards zyn geplaatst; verder ziet men T 3 bo- 294 Le BOMME OVER DE boven op het lyf een meenigte zachte doorns of veren met ftompe punten van voren naar achteren toeloopende. Deze zyn gewoonlyk fchuins achter overliggende, doch het diertje heft de- zelve dikwils vry hoog op, en vertoont dus een eegel of verkensrug; terwyl ook dezelve, in het voortkruipen en zwemmen, in eene geduurige beweging zyn, zoo wel als de hoorntjes. De kleur is graauw-wit, of ook wel bleek-rood, en naar de top-einden der zachte doornen hooger rood: doch ik heb gevonden, dat de kleur dezer Slak- jes zich vertoont overeenkomftig met de kleur der koraalgewasfen en Polyp- jes, by welke zy zich bevinden; wan- neer die graauw zyn, dan is de Slak graauw, en zy is rood wanneer deze de roode kleur bezitten: waar uit befluite dat haar voedzel hier van de oorzaak zy; ook heb ik dezelve in * vervolg van ieur zien veranderen , wanneer ik haar by andere Polypen plaatfte. } Vereeniging tusfchen dezelve heb ik nimmer konnen te zien krygen, maar wel de gevolgen daar van, door haare ontlaste eijerftokken of nesten, die de gedaante hebben van een rond of laos, ron ZEE-INSECTEN 295 rond beursje , met een lymig vocht ver- vuld, waar in een meenigte kleine bol- letjes vervat zyn. Deze Slakjes vermeenigvuldigen fterk ; en groeijen, van een byna onzichtbaar flipje, vry fchielyk tot de hier voren bepaalde grootte; vooral op het zee- draad koralyn, het welk haar meestge- zóchte aas fchynt te wezen, en ‘tgeen zeer fterk met dezelve bezet is, Dit koraalgewas, ’t welk de zwem: mende Polyp draagt, (van ’t welke ik, op een anderen tyd, gelegenheid ho- pete hebben opzettelyk te gewagen) fchynt my toe, van deze Slakjes te worden doorgezogen, gelyk aan onze Landplanten door de aardflakken ge- fchiedt, waar door het zelve koraalge- was zich ombuigt, flenterig wordt en afbreekt, en waar door de Polypijes , be- roofd van hun voedzel, los geraken, zich tot zwemmen begeven, en dus noch ettelyke dagen in het water zich ophouden. … Men moet omtrend deze Slakjes ook opmerken, dat dezelve vry fchielyk voortkruipen langs de takjes van ’t ko- ralyngewas, gelyk ook langs het glas, en dat zy alleen zwemmen, wanneer | T 4 zy 206 L‚ BOMME OVER DE zy boven aan de oppervlakte van het water zyn gekomen, en wel met haar pla te deel naar boven gekeerd, en de doorntjes naar beneden (gelyk ik in meest alle Zee-flakjes heb waargenomen) waar na zy gewoon zyn, door eene ombui- ging, wederom {chielyk naar beneden buitelen. Het gemelde laatstgevonden grooter Slakje van dit foort, had op den rug een kaale ftreep , van’t hoofd naar den ftaart loopende, de vederen zich wederzyds zylings afwendende, 4. Het geknodsfle Zee-flakje met vier hoornen. Een ander foort van vierhoornig Slake je, heb ik den naam gegeven van het geknodefle Zeeflakje met wier hoornen: dit {chynt my toe veel overeenkomst te hebben met het vorige zacht gedoornd Zee-flakje; want de gedaante van den kop en het lichaam, als mede de gewoo- ne grootte, zyn zeer overeenkomftig met het laatst befchrevene: doch de ver- fierfels op den rug zyn verfchillende; he: heeft behalven de vier hoorntjes, wel- ke op het hoofd taan, en waar van ‘er twee ZEE-INSECTEN 29% twee recht daar boven op, en twee fchuins voorwaards ftaan, noch negen paar tepel- of knodsgelyke lichaamen op den rug, gelyk het zelve is afgebeeld by Fig. 3, A. in zyn natuurlyke grootte, maar vergroot by Fig. 3, B. in eene krui- pende geftalte, op een takje koraalge- was, (waar aan ook noch een verlaten kelkje van eenen zwemmenden Polyp o- verig is ,) terwyl deze Slakjes zich ook ’t meest bevinden opde zeedraad- en zee- dennegelyke koraalgewasfen: de eijer- trosfen dezer Slakjes zyn ook van dezelf. de gedaante, als die der vorige reeds befchrevene Slakjes, en ziet men ’er hier een vergroot afgebeeld by Fig. 3, Ce men vindt, in en om deze eijertrosjes, noch dikwils zeer kleine Infeéten, gelyk de Heer BASTER zoodanige aantrof in, foortgelyke eijertrosjes, en die afgebeeld zyn, in zyn Ed, Natuurk, Uitfpanning. Plaat 5 BB Fig. 6, welke Infeéten ik oor- deele hierin hun aas te vinden, zonder dat zy juist uit die eijertrosfen geboren worden, zoo als ik gelegenheid zal hebben noch nader by de volgende flake befchryving aan te merken. De kleur dezer flakjes is graauw, of ook wel bleekrood ; de knodsjes zyn eex | 15 nig: 298 L. BOMME OVER DE nigzins doorfchynende, doch in het dik- {te gedeelte wat donkerer ; zy zwemmen mede aan de oppervlakte des waters, met de knodsjes naar beneden hangende, en in geduurige beweging , ook laten zy zich vry lang in glazen met zeewater levendig bewaren, Fen 5. de Zee-flak, die ik noem het Legeltje, met eene fler op de fluit. Dit Slakje, dat in de Natuurlyke groot- te is afgebeeld by Fig. 4, A, kruipt op een tak van de Alcyonie, by den Heer BASTER genoemd zacht getakt „A/cpo- nium: ik heb dit Slakje vry dikwils aan onze zee-ftranden ontmoet, meest altoos op de gemelde Alcyonium, doch wel voornamenlyk van herfst- tot winter- maand; van grootte en kleur gelykt het vry wel naar eene der witgraauwe kink- hoorntjes, die men kaurus noemt; het is zeer overeenkomftig van kleur met de Alcyonie waar op het zit; zoo dat men, in den eerften opflag, t zelve niet zoude aanzien voor een diertje, maar voor één Ri met dat gewas zelve zoude hou- En. '741 Deze Slak is van onderen plat, pen | en- ZEE-INSECTEN 299 bende van voren eene fcheiding, die zich vry diep en wyd van onderen uit- breidt, wanneer het dier op den rug ligt, en poging doet om zich te keeren; van boven dikverheven eyronds gewys, en van achteren rond loopende; het boven- fte deel des lichaams is als met een pels overdekt, waar van, onder het gladde deel, zich een weinig als een zoom uit- puilende voordoet ; dit overdekfel is zeer ruig, zynde alom met zachte punten bezet, waarom ik *t zelve het Zegel-flakje heb genoemd; voor aan het hoofd heeft heteen aartig fnuitje, t welk den ingang geeft tot de holle opening zoo even gemeld ; het heeft twee hoorntjes of fprieten, die fraai geribt zyn, aan de voorzyde als een rosmaryn-takje, doch aan de achterzyde van dezelve, met dwarsfche ringswyze vezels, Maar het allerfraaifte in dit diertje is de bloemgelyke fler, welke op de ftuit prykt: deze is achthoekig of bla- dig, yder blad van deze bloem is voor- zien met een rib, uit welke wederom zydfcheuten voortkomen , met veele kronkelende uitbreidingen , van eene vry doorfchynende graauwe witte kleur, zoo als zich duidelyk vertoont in de, wat | ver- Zoo Le BOMME OVER DE vergroote, afbeelding van een foortgelyk Slakje by Fig. 4, B. en zoo een enkele tak fterk vergroot by Fig. 4, GC, In het midden van deze fter is een achthoekige vlakte, waar in fomtyds ees ne opening te zien is, uit welke ik het diertje eenige ftoffe heb zien ontlasten ; dies ik vastftelle dat het de anus zy. Deze fter is zeer gevoelig, op de minfte aanrakinge trekt het diertje dezelve zoo kort in een als het haar mogelyk is, voorts is onder het voortkruipen dit deel in eene geduurige beweginge. De Slak hecht zich zeer fterk aan de Alcyonie, gelyk ook aan het glas, en kan niet dan met moeite daar van wor« den afgefcheiden; zy kruipt vry fchie- lyk voort, en langs het glas opwaards naar boven; als dan blyft ze hangen met haar plat onderdeel aan de oppervlak- te van het water, en maakt een flaauwen voortgang ; zy buigt zich hol als een fchuit, en wel inzonderheid als men de- zelve wil nederftooten. Somtyds heb ik wel eenige druppels water in die holte laten vallen, wanneer het Slakje zich niet konnende ophouden, een lucht- blaasje (zoo als ik duidelyk zag) ontlast- te, aan ’t welk een lymachtige draad was; ZEE-INSECTEN 3oï was, dewelke het Slakje noch eenigen tyd ophieldt, tot dat het eindelyk zich rond trekkende naar beneden tuimelde, By het aanraken trekt het zich fterk in een , en omgekeerd wordende of getergd, rolt het zich rondachtig, even als een Eegel. Ik heb deze Slakjes dikwils by elkander gezet, doch nooit paaring in dezelve konnen gewaar worden, ook niet dat zy eenig aas gebruikten, behalven e voorfchreven? Alcyonie, op ’t welke een dezer Slakjes is afgebeeld Fig, 4. In flachtmaand 1770, zulk een Slakje in een glas met zee-water hebbende ge- zet, zag ik korts daarna, dat zich eene eijertros by dezelve vertoonde, als een gedraaid reepje papier in gedaante, en van een lymerig geftel, met zeer veele ronde lichaamtjes (die ik eitjes achte te zyn) daarin vervat, zoo als op deze plaats mede is afgebeeld by Fig. 4, D. By het overzetten van dit Slakje in een ander glas met versch zee-water, vond ik kort daar aan ‚een gelyken eijer« ftok of eijertros, doch in het ronde ge« flingerd om de Aleyonie: ik ftel vast dat dezelve van deze Slak moest wezen ; alzoo ’er geen ander Infet in ’t we | | glas Bog L.°'BOMME OVER DE glas was geweest, ’ geen my bekwaam fcheen om dit voort te brengen, Doch ik was zeer verwonderd, na twee of drie dagen, den eijerftok mer- kelyk ontledigd te vinden van die li- chaamen , welke my eijeren te zyn toe- fchenen; en ín plaats van dezelve te be- fpeuren zeer kleine ftipjes, in een ge- duurige beweging. | Toen ik by eene fterke vergrooting, door % voorwerpglas N, 2 van ’t micros fcoop van Adams, deze mg befchouw- de, zoo vertoonden zich aan my een meenigte van Raderdiertjes met twee raderen, welke ik terftond hier na zal befchryven. Ik nam dezelve geduuren- de twee dagen naauwkeurig waar, doch merkte dat zy allengskens verdwenen, In het eerfte voorkomen zoude ik by- na hebben befloten , dat deze Raderdiert- jes, in dezen eijerftok en uit deze eitjes hun beftaan hadden ontfangen : doch de tweede gevormde eijertros, dien ik ontdekt had, in een glas, waar in ik zeker wist, dat geene andere Infeten dan deze Slakjes waren geweest , deedt my , met meerder zekerheid, het befluit opmaaken, dat deze Raderdiertjes wel in dezen eijertros konden zyn ae je ZEE-INSECTEN. So3 doch uit andere en noch kleinder eitjes, welke ook wel in dezen eijertros werden gevonden, maar door diertjes van hun foort daar ín waren gelegd; of tgeen my noch wel ’t naaste toefcheen , dat de Raderdiertjes op dezen eijertros aas- den, en hun voedzel ten koste en ruïne van den tros zelven vonden, ° welk dan een natuurlyke reden konde zyn, van de verdunning der daar in vervatte cije- ren, Doch om, na dezen uitftap, weêr te keeren tot onze Zegelflakjes; deze Slak- jes zyn al yry hard van geftel, ik heb dezelve meer dan drie weeken lang le- vendig bewaard; zy vergenoegen zich niet met haare wooninge in het glas met zeewater , maar kruipen ook zelfs uit de fles, benedenwaards tot op de grond van het vertrek; doch konnen % zonder zee-water (zoo ik heb ondervonden) niet lang levendig houden. Na het opgeven dezer waarnemin- gen „en de befchryving van die vyfderlei foorten van onderfcheide Zeeflakjes, zal ik dezelve befluiten met eene alge: “meene aanmerkinge, Wanneer wy acht geven op de ver. fchil- 304 Le BOMME OVER DE fchillende gefteldheden van deze befchre- vene Slakjes, zoo als die op onderfchei- den wyzen zyn getakt, getepeld , ge- doornd of met bloemswyze uitbreidin- gen voorzien, ontdekken wy daar in wel terltond ongemeene fieraaden, die onze verwondering verwekken, en die ons doen verbaasd {taan over de ver- fcheidene uitwerkfelen van des grooten Scheppers alvermogen, Doch niet minder geven ze eene ge- reede aanleiding, om te vermoeden, dat ‘er niets van dit alles te vergeefs zy ge- fchapen, maar dat buiten twyfel elk van die deelen, door den alwyzen Kontfte- naar, tot een noodzakelyk gebruik zal zyn gefchikt; dan hier van betuige ik weinig met zekerheid te konnen zeggen. De gedachten, welke de Heer P. BO D- DAERT opgeeft in deszelts Aanteeke- ningen op het 3 ftuk van Prof, PALLAS dierkund, mengelwerk, pag. 7, L.f., na- menlyk: dat alle die verfcheiden fran- jes en fieraaden op den rug, (en veel licht ook elders) dienen zouden tot, en in de plaats van kiewen, en dus ftrek- ken om het werk van de longen te ver- richten, zyn niet van waarfchynlykheid ontbloot, doch boven dien fchynen don Zele EE IE AT en mee re ve en ZEE:CINSECTEN 305 zelve in de beweging, zoo van kruipen als zwemmen, ook bevorderlyk te zynj en wellicht dienen dezelve mede tot bes vordering van een meerder gevoel of ge- waarwordinge van uitwendige voorwer. pen, ter vervullinge misíchien van * ges brek aan oogen, die ik noch niet heb konnen ontdekken, of ook tot befchers ming en afwering van fchadelykheden, Doch dit alles is noch voor ons bedekt 5 en welk een ruim veld blyft hier noch niet over, ter nafpeuringe van de wyze oogmerken des grooten Makers, zelfs in de kleinfte en geringst geachte wers ken der fcheppinge, die echter, op hun zelven befchouwd;groot zyn, en blyken van ’s HEEREN Heerlykheid, en die „zoo wel als de allergrootfte gewrochten van zyne hand, zyne eeuwige kracht en God lykheid doen verftaan en doorzien, IL De ziz-RADERDIËRDJES Van de befchouwinge der wyfderlet Zeeflakjes zal ik nú overgaan, om te melden, ’t geen my nopens de Zee-rá- derdiertjes is voorgekomen ; waar van ik _twee foorten zal befchryven : ten 1. met SH, DEEL. EN, tweg 306 L. BOMME OVER DE twee radertjes, en ten 24 met wier fa- dertjes, Ten 1, Het Zeeeraderdiertje tet twee radertjes. … Van dit diertje, dat zich als een ftipië voor het bloote oog vertoont, heb ik reeds ter loops melding gemaakt, by het vorig befchreven Kegel Zeeflakje met de fler op de fluit; thans zal ik uitvoe- rig melden, ’ geen ik daar in heb waar- genomen, bgn _ Het zelve is befloten in een zeer door- fchynenden zak, of dubbelen fchulp;, waar in zich het min doorfchynend li: chaam van een langwerpig trechtersge- wyze, doch dikwils veranderende, ge- daante vertoont ; het brengt twee fnuitjes met radertjes voorzien naar buiten uit; en draait die radertjes zeer fchielyk als tegen elkander ín, waar door een fterke draaikolk wordt gevormd, en dit ge- fchiedt onder het fchielyk voortgaan van het diertje, en wel doorgaans in eene rondzwervende beweginge; vindt het onder den weg iets naar genoegen tot voedfel, of ontmoet het iets *t geen % fchynt te vreezen, zoo trekken ze | e OT TEE TE POT 5 rs et z ZEEGINSECTeEN 305 de radertjes naar binnen; en het fluit zich, alles voor een korten tyd; dicht in den fchulp. : Dit diertje fchynt zich veel te ónt: houden by de eijertrosfen der Slakjes; die het wellicht en zeer waarfchynlyk tot voedfel gebruikt: het is afgebeeld ; fterk vergroot, by Fig: 5, letter A en B, en wel in tweedeflei (tand: de eene op Zy- de by letter A; men ziet in den doorfchy- nenden fchulp, die alseen zak is-(zoo als ik ftraks gemeld hebbe), het lichaäm van het diertje van een trechtersgewyze gedaante, die van onder puntig is ; doch aan ’tbovenfte gedeelte breeder uitloö- pende, en zich in twee fnuitjes verdeelt; aan ‘t einde van welke de genoemde radertjes zich bevinden; de andere by letter B ziet men fchuins van boven ins Ik heb dezelve in een redelyk groot aân= tal by elkander aangetroffen; doch kon- de ze niet lang in % leven behouden; aangezien dezelve al zeer fchielyk vers minderden en onzichtbaar werden: Ten 2, Het Gee-raderdiertje iet wief _ raderijes, … Behalven. het Zoo evengetmelde foött | V 2 vän 508 LL BOMME OVER DE van Zee-raderdiertjes met twee radert: jes, heb ik noch een tweede foort ont- ekt, dat ten minften van vier radertjes is voorzien, Was op den 25 van Zometmaánd; dat ik, verfcheiden zee-wieren by een ver- gaderd hebbende, onder dezelve op- merkte een fchielyk voortfchietend diert- je,’tgeen voor het bloote oog flechts als. een myte in grootte voorkwam, en maar even zichtbaar was, Met veel moeite bracht ik het zelve in * brandpunt van *tglas No. 3 van Adams microfcoop , en ik vond my aangenaam verrascht, door te ontdekken dat het was een zonderling Raderdiertje, van gedaante als in de ne- vensgaande Fig. 6 {taat afgebeeld, Wanneer het ftil lag, was het lang- werpig vierkant, van onderen rond loo- pende, omtrend aan een wapenfchild of een zak gelykende, doch in werkin- ge zynde wordt het meer langwerpig, echter altoos zaksgewyze, waar in men, door de tamelyk doorfchynende bekleed- fels, de ingewanden ontdekte, die aan een bruine vlak gelykvormig waren. Aan het boveneinde bracht het, aan de beide zyden, een fnuitje uit, ’t geen elk voorzien was aan ’t einde met Le 66/3 ZEE-INSECTEN Zog één radertje, ftaande verticaal met het platte van * diertje; recht van voren: vertoonden zich, half uitkomende, twee radertjes in een horifontaalen {tand ; en ik twyffel zeer of ‘er niet noch een derde zich in’t midden wat lager bevondt, doch dit konde ik niet duidelyk genoeg onder- fcheiden, door de fterke beweging wel- ke deze zichtbaare radertjes maakten. Voorts had het diertje vier fcherpe hoorntjes of doorns, recht voor het hoofdftuk ; die ook een weinig zydelings beweegbaar waren, en fchielyk ingetrok- ken en ook uitgeftooten konden worden. Ik zag dat het diertje fomtyds iets als een driehoekige lip voortbracht, aan eenig ander liehaam zich vasthechtte;, en als vertuidde, en in dien ftand,en ook wel zonder dezelve, met al deszelfs ra- dertjes zich fterk tot draaijen begaf, ma- . kende een geweldigen draaikolk rondom zich, en alles naar zich toetrekkende; wanneer het iets had gekregen , dat naar “deszelfs genoegen fcheen te zyn, wer- den alle de uitwendige leden, zoo ra- dertjes als hoorntjes, ingetrokken , en “het diertje vertoonde zich als een zak of fchildje hier bevorens gemeld, zonder uitwendige beweging ; terwyl echter zich ee V 3 bin- 310 Ä, BOMME OVER DE - binnen in het zelve eene, fchoon min: der {terke, beweging bleef voordoen. Na een korten tyd, begon het op nieuw het vorige werk van draaijen te verrichten ; verfcheidene lichaamtjes „die het diertje naar zich haalde, door mid- del van dit-draaijen , ftuiteden tegen de vier hoorntjes of doorns, die (zoo als ik even gemeld hebbe) vooruitftonden , en-dan verwekte het diertje een fchok- achtige beweging, waar door dezelve li- chaamtjes los geraakten, en. voorby dre- ven, Kenigen tyd op eene plaats. be- paald gewerkt hebbende , fnelde het we- der- voort,;-al. draaijende,- en wel den meesten tyd in den omtrek van een cir- kel ;het bovenfte dekftuk fchynt my toe fchildsgewyze te zyngevormd, gelyk ook van onderen „ tot beveiliging van het diertje, terwyl de radertjes als de gry- pers zyn, welke, door hun draaijen ín een werticaale en horifontaale werking ‚al- le omleggende lichaamen tot zich lokken, en dat de vier hoorntjes dienen, eens- deels tot een. wapentuig voor het diertje, om zich te beveiligen, en anderdeels;, om de al te groote voorwerpen aftewe- ren, en te rug te houden, op dat ze het diertje niet te flerk treffen, of in den et | mond ZEE-INSECTEN 31E mond ingaan, terwyl het zich door fchudden gengegzaam daar van weet te ontlasten, Hoe wonderbaar konftig. is zulk een klein en byna onzichtbaar diertje “toe- gefteld door deszelfs grooten ‘Maker! en naar den eisch van deszelfs behoeften met alle werktuigen voorzien, beide om zich voedfel te bezorgen, en zich te konnen beveiligen! en dit alles in den omtrek van een {tip! sjojn | Een konsttuig , zoo verwonderlyk;s was echter eeuwen onbekend: van‘hoe weinig redelyke wezens is dit mogelyk maar befchouwd! waar toe vergroot- glazen moesten worden uitgevonden ter ontwaarwording. : Waar is de eindpaal van GoDps wer: en! _ Ten IIL- De EIFERTROS) en eerst uitgekomen ZEEKATFE. _ Ik vinde dat het niet onnuttig zal zyn, _ by de vorige befchrevene Zee-Infeften, noch te voegen den Zijertros , en ’teerst uit den zelven gekomen diertje „ % welk V 4 tot 0 SI Le BOMME OVER DE eene der foorten van Zeekatten fchynt te behooren. OF fchoon het geflacht der Zeekatten door verfcheiden zeer geleerde Mannen is behandeld , en tot de inwendigfte dee- len toe doorzocht en opengelegd, vins de ik, in de navolgende befchrevene, noch merkelyk verfchil, zoo in ’ diertje als den eijertros, met eenige my onder het oog gekomene. oil Ik zal derhalven de befchryving hier van ter neder {tellen , zoo als dezelve van my is waargenomen. „Op den 6 van hooimaand 1771 , vond ik, op hetftrand van het eiland Walche- ren, aangefpoeld iets flymerigs, ’t geen ik dachte een Qual te zyn, doch by na- dere befchouwing bevond ik het een eijer- tros te wezen: na dat ’ zelve ín een glas met zeewater gefteld was , vertoonde het zich duidelyk te zyn een tros van verre over de tweehonderd druif- of besgelyke lichaamen , van een lil- of flymachtige ge- fteldheid, ieder bes omringd van een taai vlies, van boven eindigende in een fteeltje of ftaartje, waar door alle de besfen zich vereenigden aan een door- gaanden taaijen band , welks einden zich te famen hechteden, en dus een oe rans ZEE-INSECTEN 318, krans maakten, zoo als is afgebeeld Fig, 7, D. doch fterk verkleind, zynde wel ruim zes duim in middellyn, en was de- ze geheele tros vast aan een takje hout- rys, veellicht van eenig zeewerk afge- flagen; de besfen waren van dezelve grootte, zoo als een groep van vyf ftuks alhier is afgebeeld Fig. 7, A. dezelve waren in verfcheiden lagen, en als in bosjes, by een getascht; zy hadden een aschgraauwe kleur, doch teffens zoo door- zichtig, dat men duidelyk de kleine diertjes, daar in vervat , konde befchou- wen, welke ten getale van twintig tot dertig in ieder bes, wederom elk in een byzonder vliesje befloten , zich vertoon: den, en oeffenden daar in een kleine be- weging van draaijen en werking. Na dat dezelve eenige uuren in het glas hadden geftaan, bevond ik dat zeer veele diertjes, uit het hun befluitende byzonder en gemeen vlies, waren uit- gebroken, en door het water heen zwommen, doch ook fommigen naar den grond zich ’ meest begaven; ge- fchiedende de zwemming vry fchielyk. Ik bracht dezelve onder het micro* k en oe 5 Fig. BI Le BOMME OVER DE Fig. 7, G. efì in natuurlyke grootte by B. Het diertje, zoo als het hier getee- kend is, betreffende, het bovenfte deel ‘was dat, het welk in ’zwemmten voor- ging, en dus zoude men moeten oordee- len dat dit het hoofdftuk zy; ten ware men telde dat de eigenfchap van dit diertje was, achter uit te zwemmen; ter- wyl ’er veele redenen zyn, die ons doen befluiten , dat in dit diertje, overeenkom- ftig met alle waargenomene Zeekatten, het alhier geftelde onderfte deel inder- daad het bovenfte was; de groote zwar- te flippen zullen dan de oogen zyn, de daar aan volgende uitftekende punten de voelers en armen. i Het lichaam van * diertje is langwer- pig rolrond , aan het hier vertoonde bo- vendeel als met een bolronden knop ein- digende, omhangen meteen doorzichtig vlies, als een fchoudermanteltje, asch- graauw van kleur, met bleekroode ftip- pen ‘bezet, en aan deszelfs bovendeel twee tongswyze uitftekken hebbende. Dit manteltje opende en floot: zich beurtlings in het zwemmen ; uit het zel- ve naar beneden kwam voort een ver- breeding vals twee fchenkels, waar op twee zwarte ftippen,' die wii de et A EN y __afbeeldinge geeft, in de uitgezochte Ver- ZEE-INSECTEN 315 Iyk de oogen. zyn, en eindigt in twee halfmaanswyze grypers of fprieten, en tusfchen. beide hairfyne. vezels, welke dan de armen of grypers zullen worden, De fprieten vertoonden. zich aan de binnenzyde getand; het diertje was zeer doorfchrynend, en ik zag de bewes ging der ingewanden, vooral door het fchoudermanteltje, vertoonende: eenige afhangfels aan deszelfs bovenzyde, zich beurtlings op en neder bewegende; de diertjes. hield ik ruim drie- dagen leven- dig, en in den eijertros noch langer, ko- mende. allengs meerder en-meerder uit den eijertros; hun aantal moet al zeer groot zyn, en meerder dan een halfdui- zend in dezen tros vervat zyn geweest, Tot wat geflacht der Zeekatten °t zel- ve behoort, is my noch niet duidelyk; de kleinte van het diertje , eerst uit den eijertros gekomen , maakt deszelfs onder- fcheidene deelen minder kenbaar , en welke boven dat veellicht in ’ opgroeik jen noch merkelyke verandering zullen ondergaan, | gov „De gewoone Zeekat, Sepia „ van welks eijertros en eerst uitgekomen: diertje de geleerde Heer NOSEMAN een fraaije han. 316 L. BOMME OVER DE handelingen van den Heer HOUTTUYN, IL. deel plaat 6, werfchilt eenigzins in den eijertros, maar merkelyk meer in het Zeekatje zelf, … De Spaanfche Zeekat, Loligo, komt in de gedaante des volwasfchen diers eenigzins nader, doch de gedaante van den eijertros, welke de Heer BOHADSCH daar vän geeft, zoo als ook het kleine Zeekatje uit den tros eerst voortkomen- de, te zien in deszelfs werk de Anima- libus Marinis plaat XII, verfchilt ook merkelyk van de myne, _ Derhalven zoude in aanmerking ko- men de Zeekat, die het lyf van achte. ren met twee vlerken heeft, befchreven en afgebeeld by den Heer HOUTTUYN, in deszelfs fraai werk de Natuurl. Hiftor. der dieren en planten &c. 14. {tuk plaat CXI. Fig. 3, doch, behalven noch een merkelyk verfchil in de gedaante, is de voortkoming der jongen uit de moeder, volgens den Heer PONTOPPIDAN ; daar mede zeer verfchillende ; weshal- ven ik voor ’t naast achte, (op aanleiding van den zeer geleerden Heer BASTER, welke, na’t zien van myne zfbeelding, “my met zyn Weld, raadgeving wel „wilde te hulp. komen), te moeten Ee et , Eels Bt: ZEE-:INSECTEN S3ij ftellen, dat dit diertje is de kleine Zees kat , Sepiola, by den Ridder LINN zus de vyfde foort, by RONDELET de Pis cibus pag. 519 befchreven en afgebeeld „ en by den Heer HoUTTUYN Natuurl, Hiftor. LD, 14 (tuk bl, 399 aangehaald, en met eenige sed afgebeeld , plaat CAT. Fig. 4, welke het naast by, gelykt, doch waar van ik den eijertros nergens heb afgebeeld gevonden, en des« wegens iets zeldfaam, voor al op onze kusten, zal zyn. Middelburg den 3o December 17715 SAR CO Ah a a bz â ap) Vege Verklaring van de hevensgaande Plaat, een kruipenden Îland vertoonds A. In zyn natuurlyke grootte. j __B. ’tZelve vergtoot. ma 3 Fig.2. Het gevederd of zacht gedoofndé Zee-flak- je, mede in een kruipenden ftand, A. Ín zyn natuurlyke grootte. B. ’tZelve vergroot. “ - Fig. 3. Het geknodsfte Zee-flakje , Krüipende op een. tak. koraalgewas, waar aän van boven een verlaten kelkje van een Polypje, en van onder-een cijertros, - A. ’t Slakje in zyn natuurlyké gfootte. B. ’t Zelve. vergroot. ___C, Deszelfs Eijertros vergroot, Fig. 4. De Zeeflak génoemd het Ecgêltje met een {ter op de ftuit. A. In. zvn natuurlyke grootte, kruipende op een tak van her zacht-getakt Alcyonium, „B; Het zelve een weinig vergroot, recht op den rug gezien, tegen de wanden van ’ glas opkruipende. C. Een blad of ftraal van de fter welke op de ftutt ftaat, fterker vergroot. D. De eijertros van dezelve Slak in zyn na- tuurlyke grootte. Fig. 5. Het Zee-Raderdiertje-met twee radertjes, A. Gezien op zyde, _ B. Gezien fchuins van boven ins | Fig. 6. Het Zee-Raderdiertje met vier tadertjes ef hoorntjes: kg Fig. 7. A. Eenige Besferi van detieijertros, vaneen foort van Zeekatten, in deszelfs natuurly= ke grootte, de ongeborene Zeekatjes daar in te zien, mede in natuurlyke grootte. B. Een Zeekatje daar uit voortgekomen in zyn natuurlyke grootte. C, Het zelve vergroot. D. De geheele eijertros aan een takje hout vastgelymd; zeer verkleind vertoond; Fig. r. Het hartshoorn gelyk getakt Zek-fläkje in d & ZI Deel, en. „va ed Genocifchap. ZIT Deel, bl 218. » Óf. 318, 4, & Sh radar Pr Ì Bladz. 518 VERHANDELING | OQO VER DE KEIZERLYKE SNEDE; D. HGALLANDAT, WEEKE De alleenwyzen GOD op ’thoogst te verheerlyken, het gantfche Mensch- dom, en voornaamlyk den Landgenoo« ten , voordeelig te wezen, en allerleije nuttige kunften en wetenfchappen voort te planten, is de eerfte wet, die zich. dit Genootfchap, van deszelfs aanvang heeft voorgefchreven, en als deszelfs voornaam doelwit te zullen blyven, aan het algetheen heeft medegedeeld, ‚Ik vertrouwe;, dat niemand zal mise pryzen; dat ik, het genoegen hebbende een medelid van het zelve te zyn, ook trachte, zoo veel in my is; aân dezelve te voldoen, en, daar de oefening der. kunst, flo DH. GALLANDAT OVER DE kunst, waar aan ik my heb overgége: ven , en tot welker voorlezing my de Ed, Achtbaare Regering dezer ftad ge- roepen heeft, my veele gelegenheden doet voorkomen, waar in deze drie ein- den dikwyls famenloopen, oordeele ik het geenzins ongefchikt eene kunstbe- oeffening voor te dragen, welker her- ftelling zoo veel meer te wenfchen is, als door deszelfs gelukkige gevolgen , GoD, de Schepper van al % gefchape- ne, door de behouding van een mensch ; het pronkftuk zyner werken, op *% hoogst verheerlykt, het menschdom, door de toebrenging van een Lid aan de algemeene maatfchappy , bevoor- deeld, en geene der minfte beoeffeningen van de Heel. en Vroedkunde voortge- plant wordt, ik meen de kunstbeoeffe- ning, die bekend is onder den naam van de Keizerlyke Snede, en by welks ver- handeling ik de gunftige aandacht van den lezer verzoeke, … De Keizerlyke Snede is eene heelkún- dige bewerking, waar door eene infny- dinge in den buik eener zwangere vrouw gedaan wordt , om haare vrucht door die opening ter weereld.te brengen , heb z KEIZERLYKE SNEDE: 3ät zy dat het kind in de holligheid der ly£ moeder is gegroeid, dan wel in de eijers nesten of in de trompetten van #a/lopi- us, uit welké het kind veelmaalen in de holte des buiks gevallen , voor in de hol te des buiks gegroeid gehouden iss Veelen zyn van gedachten, dat deëe kunstbewerking de Keizerlyke Snede of Setio Cefarea wordt genaamd naar Jus lius Cefar , Roomfchen Keizer ; die Zy- ne geboorte aan dezelve zou zjn vers fchuldigd geweest ; doch uit het verhaal van PLINIUS (a) kan men met meefder grond befluiten , dat de eérfte Cefar zy: nen naartì van dege kunstbewerking zelve heeft verkregen, naamlyk van ’t woord Cefo, en dat de kinderen die op deze wyze ter weereld kwameri, Cfares aut Cefones, à Cefo matris utero, ef uitge: {nedenen genoemd wierden; Deze kunstbewerking wofdt in twéé onderfcheidene omftandigheden in % werk gefteld: 1. Als de moedef geftóf- ven is en het kind leeft, om het zelve ir ‘tleven te behouden, 2, Als de inoeder leeft, en het kind, levend of dood; door geen ander middel ter weeteld kân ge: 1 DEEL X% brächt (a) Ëfbor: Natur. Libr. vrt. Cap. 1 Confs Vossro ri # Etymlogico V, Cefones, &.Not: ad SUETONIL Cafarent 6: i3 322 DH. GALLANDAT OVER DE bracht worden , om moeder en kind, of teri minften een van beiden; uit de kaa ken des doods te redden —- Ik zal my _ thans alleen tot de eerfte omftandigheid. bepaalen: +0 „ol: De Griekfche fchryvefs verhaalen; dat „Efculapius uit zyns moeders buik door „Apollo gefneden was, en VIRGIL us, de Prins der Latynfche Dichters, zegt dat Zycas uit zyne overledene moe- der. gefneden is (b). Schoon men aan de echtheid van hun verhaal mocht twyffe- len, kan men echter daar uit opmaken; dat de Keizerlyke Snede by de gryze al- oudheid niet onbekend was. zis … Men kan geenzins twyffelen ; dat deze kunstbewerking op reeds geftorvene vrouwen, van ouds, by befchaafde vol- keren in gebruik was, vooral binnen Romen, alwaar, volgens * getuigenis van PLINIUS (c), drie beroemde man- nen door dezelve in ’ leven behouden Zyn, naamlyk Scipio de Afrikaner (Ps Cornelius Scipio), de eerfte Cef/ar, en de krygsoverfte Manilius. Hier uit kan men met grond befluis tens Cb) Tede Lycam ferit exfeltum jam matre peremtas Leb. 10. ZEneidos , vers, 315. Ce) Laco Citat, KEIZERLYKE SNEDE! 333 ten, dat deze kunstbewerking, in dië beroemde weereldftad, niet alleen zeer gemeen was; maar ook dikwyls met ee- ne gewenschte uitkomst in twerk wierdt gefteld— Men zal zich hier over geen: zins verwonderen, indien men flechts aanmerkt: £ ACTON 1. Dat de gevallen, ‘waar in de Kei: zerlyke Snede te pas komt, veelvuldiger voorkwamen, uit hoofde dat ’er in dien tyd, by gebrek van eene goede behan- deling, veele vrouwen onverlost ftier- ven, die men thans door de kundigheid der Vroedkundigen in ’tleven behoudt. 2, Dat, de Koninglyke wet verbiedt ee- ne bevruchte vrouwete begraven; ten zy de vrucht alvorens baar uitgefneden zy: die daar tegen doet ‚ wordt gehouden de vrucht met de bezwangerde gedood te hebben (d). Deze wet wordt door de Rechtsgeleer- den de Koninglyke of Lex Regia ge- naamd , zoo wegens haare uitmuntend- heid, als om dat men meent, dat zy door den tweeden Roomfchen Koning Numa Pompilius zoude ingefteld zyn. Deze wet is zekerlyk, ten opzichte 2 VAR _…_(d) Marcellus; Leg. 2. II. De môrtuô inferendo et [ez pelchro edificando, (Lib, Xi. Tr. 8. Digeftor.) cum Hotis …_ Gotbofredi, 334 DH, GALLANDAT OvER DE van het onderwerp daar ik Van fpreek, door een beginfel van menschlievenheid voortgebracht, Kan het voor een ge- voelig mensch onverfchillig zyn, dat een vrucht in de moeder fterft of niet? Is iet biliyker, iet gerechtelyker , ja iet Chris: telyker, dan een onnoozel wicht, dat noch leeft, wanneer de moeder reeds overleden is, en door zyn kloppen en Ípringen in de uiterfte benaauwdheid zyn evenmensch om hulp roept, uit des- zelfs doodelyke banden te flaaken , daar de kunst ons ’er de mogelykheid toe aan de hand geeft; gelyk ook alle de Geniees- Heel- en Vroëdkundigen hier in over- eenftemmen ; zy zyn allen overtuigd van de onvermydelyke rioodzakelykheid de- zer kunstbewerking (e), die geen verde- re kundigheid vereischt, dan in de uite fnyding de voorzichtigheid te gebruiken, dat het kind door het fnymes niet ge- kwetst worde; en zy brengen overvloe- dige bewyzen by, daaf dezelve van een _ allergeweuscht gevolg is geweest. js en (e) Inzonderheid kan men hier op hazien: 6. vAN SWIETEN Commentaria in H. Boerhave aphorismos de Cog* noscendis &* curandis morbis, Tom. IW. de partu difficilis G. FELT MAN de Cadavere infpiciendd; Caps 27. En Hi F. TEICHMEYVERI Ieffitutiones Medicine Legalis vel Forenfis , Cap. 3. : | | KEIZERLYKE SNEDE, 325 Men heeft dikwyls ondervonden, dat, als men in een geftorvene zwangere vrou- we de Keizerlyke Snede verzuimd had, het kind zich dan zelve heeft geredt, Hier van vindt men verfcheidene gedenk- waardige voorbeelden by de fchryvers aangeteekend, uit welken ik eenige zal bybrengen, T. BARTHOLINUS (f) verhaalt, dat eene zwangere vrouw, zes weken voor den tyd van haare verlosfinge, kwam te fterven; men meende, dat het kind in haar lichaam ook overleden was, en dus werdt alles in gereedheid gebracht om haar te begraven; 48 uuren na haar dood ontdekte men, dat de onderbuik en de borst opzwollen, waar door het laken, waar in zy was afgelegd , open- fcheurde; de daar by zynde vrouwen verwydden de knien van het lyk, en za- gen een dood jongetje uit zyn kerker ko« men, | HILDANUS (g) fchryft van eene zwan- gere vrouw aan eene fcherpe ziekte geftor- ven, en vervolgens in de kist gelegd zyn- de, om den anderen dag begraven te wor 18 den, s: (f) Hift. Anat. Cent. 2. pag. 304. (8) Aanmerkingen bladz. 524. 326 D.H. GALLANDAT OVER DE den, dat de vroedvrouw , daar by ko- mende, om eenige vochtigheid, die uit het lyk vloeide met een fpons op te ne- men, ‘het kind tusfchen de beenen der overledene vondt liggen. PAULUS EBERUS (h) zegt, dat tus- fchen Deventer en Zutphen, eenen man met zyne zwangere huisvrouw door de Spanjaarden opgehangen zynde, deze vrouw, na dat zy vier uuren opgehan: gen en overleden was, twee zoonen baarde, GASPAR RAIES (í) verhaalt, dat te Madrid eene zwangere vrouwe, geftor- ven en niet verlost zynde, begraven was, en dat men eenige maanden daar na, als haare doodkist geopend werdt, in haar rechter arm een dood kind heeft gevon- den, Ook getuigt dezelfde {chryver, dat de huisvrouw van Mrancois Arewvallos, in de laatfte maand van haare zwanger- heid ziek geworden zynde, binnen wei- nige dagen kwam te fterven , of ten min« ften voor dood gehouden en ook vervol gens wierdt begraven. De man, dien men (h) Iz Calend, Hiftor. er. (i) Camp. Ebf. quest. 9. Deze waarneming is overgenomen van’DIOMEDES CORNARIUS; #% Hiftor. Admirand, HARS “gp KEIZERLYKE SNEDE)’ 32 men met allen fpoed uit een verafgelex gene plaats had laten haalen, kwam om« trend middernacht t’ huis ; en vernomen hebbende dat zyne vrouw begraven was, wilde hy zich het genoegen verfchaffen om ze noch eens te zien: hy deedt het lyk uit het graf nemen, en naauwlyks werdt de kist geopend , of men hoorde het kind fchreeuwen , het welk zich zel- ven had geredt, | Uit deze en meer foortgelyke geval- len, dewelke men by de (chr vers vindt aangeteekend, blykt duidelyk , dat het kind niet altyd te gelyk met de moeder fterft, ‘t geen bevestigd wordt, zoo door verfcheidene Aucteuren (men zie maar , gelyk het overwaardig is nagezien te worden, wat J. V. HORNE hier over fchryft in Microtechne) als uit de ge- wenschte uitkomfte, waar mede de Kei- zerlyke Snede by de ouden is bekroond; en dus moet men de Romeinfche wet billyken , welke verbiedt eene zwangere, doch onverloste, vrouw te begraven , voor dat haar het kind uitgefneden is, Maar wat mag toch de reden zyn; dat deze heilzaame wet niet meer wordt in acht genomen, en dat de Keizerlyke Snede zoo fchandelyk federt langen tyd 328 D.H, GALLANDAT OVER DE verwaarloost wordt, niet tegenftaande de reden en de menschlievendheid ieder redelyk mensch de nuttigheid van deze kunstbewerking aantoonen, en de on- dervinding dezelve bevestigt? | Behalven dat het vooroordeel, ver- keerde begrippen en onachtzaamheid, zich federt verfcheiden? eeuwen, zelfs by anders befchaafde volkeren, op’ fterkst tegen dezelve hebben aangekant, en dus oorzaak van den dood van een groot aantal kinderen „geweest zyn, fchynt het verval der Ontleedkunde my een der voornaamtfte redenen gegeven te hebben, | ) “Is toch bekend , dat de Ontleedkun- de by de ouden zeer hoog geacht wierdt ; de heilige bladeren geven overvloedige blyken, dat de wyste der Koningen daar in ongemeen bedreven was; de wydbe- roemde Koningen van Zgypten, volgens het getuigenis der ouden ,plagten zelven met hunne eigen’ handen lyken te ontle- den ; men weet dat de Roomfche Keizer Marcus Antoninus een groot liefhebber van deze kunst was, en dat Alexander de Groote, in ° midden zyner krygso- verwinningen, zich beroemde, de Ont- leedkunde van Ariftoteles geleerd te er en ; | Î „ KEIZERLYKE SNEDE, 329 ben; Severinus Boëtius, en Paulus Sergi- us, beide beroemde Burgemeesters van Romen, lieten niet na tegenwoordig te zyn, wanneer Galenus in ’t openbaar ontleedde, om daar door eene grondige kennis van het menfchelyk lichaam te verkrygen, In dien tyd werdt de Kei- zerlyke Snede zekerlyk als een kunstbe- werking van het uiterfte aanbelang aan- gemerkt, en dikwyls met vrucht in werk gefteld: maar deze menschlieven- de kunstbewerking heeft haare achting en waarde verloren in die barbaarfche tyden, zoo fchandlyk voor gantsch Zu- ropa, wanneer de Ontleedkunde, en by gevolg de Geneeskynde in *t algemeen , met de fchaduw der onwetenheid werdt overdekt, en alle andere nutte kunften en wetenfchappen aan het kwynen en vergaan waren; in die tyden, wanneer he: fteenfnyden zoodanig buiten het ge- bruik was geraakt, dat men ‘er op een ter dood veroordeelden booswicht de proef van moest nemen (k); en vooral in dien tyd, wanneer een gewaande Godsvrucht het openen van een lyk als een affchuwelyke kerkfchendery ver- X 5 klaar- Ck) Ten tyde van Lodewyk den XI, 330 D.H. GALLANDAT OVER DE klaarde; moest noodzaaklyk de Keizer- dyke Snede als een fchandelyke daad aan- gemerkt worden , en vervolgens in ‘tver- tboek geraken; ook hebben de ge- chiedenisten, geduurende die barbaar- fche eeuwen, geen geval van het redden vaneen Cefar , van een Scipio of van een Manilius voortgebracht, maar wel dui- zenden voorbeelden van onnoozele men- fchen, die aan de woede van het byge- loof en onwetenheid zyn opgeofferd. *Is waar, dat die verhinderingen he- dendaags ten grooten deele weggenomen zyn, en men moet tot eere van deze eeuw bekennen, dat de Ontleedkunde thans weêr met de grootfte naauwkeu- righeid geoeffend worde, en dat de ge- leerden het juk van vooroordeel en by- geloovigheid in veele opzichten hebben afgelegd ; maar ‘tis noch verre af, dat men ‘er den gemeenen man van kan vryfpreken: de dagelykfche ondervin- ding leert al te dikwyls het tegendeel ; daar wordt veel tyd, omzichtigheid en geduld vereischt, om het ingekankerde bygeloof of vooroordeel van het gemee= ne-volk te ontwortelen en uit te roeijen: om een kwaade gewoonte , zoo wel in Na- tuur- als in Zedenkunde , te niete te doen , zou KEIZERLYKE SNEDE, 334 zoude men den knods van Zerkules en den famenloop van alle de-omftandighe- den, in den eerften ftelregel van Hippo- crates opgenoemd, noodig hebben, „De moeite, welke men zich heeft ge- geven om het ingeworteld vooroordeel, twelk men byna overal ontmoet, name- lyk dat de vrienden en omftanders zich in ’t algemeen tegen het openen van een lyk-aankanten , uit te roeijen, is tot nu toe. vruchteloos geweest, Dit vooroor- deel heeft niet alleen by den gemeenen man plaats, maar ook by lieden van kun- digheid en van aanzien, In de meeste plaatfen immers, wordt door de beftier- ders van Godshuizen, door de armbe- zorgers, enz. het openen van cen yk, wanneer zulks, door eenen Genees- pf Heelmeester „ om gewichtige redenen, en uit menschlievende Heide wordt verzocht, genoegzaam altyd geweigerd, Welk Genees- of Heelmeester is niet vol- komen overtuigd, dat dit de bevordering der Geneeskunde in ’t algemeen groote- lyks vertraagt? 7 Welke moeite heeft men zich niet ge- even, federt langen tyd, en bynain al- le de {taaten van het befchaafde Zuropa, | om 332 D.H. GALLANDAT OVER DE om een valsch vooroordeel, ten opzich- te van de Drenkelingen, uit te roeijen, te weten, dat, wanneer een drenkeling, uit het water gehaald zynde, geen tee- kenen van leven geeft, het niemand ge- oorloofd is denzelven in zyn huis te ne- men, zelfs niet aan te raken, dan alleen- lyk om hem aan den wal met het hoofd buiten het water op te hangen, en dat, wanneer hy dus eenmaal is vastgemaakt, niemand dan daar toe gemachtigde per- foonen hemmogen losmaken, welk voor- oordeel zoo veele ongelukkigen het leven heeft gekost. Eene byzondere bekend- making, ten dezen opzichte, op order des Konings van Vrankryk, in den jaare 1740; door het gantfche koningryk aan- geplakt „en het fchryven van oordeel- kundige verhandelingen door byzondere auêteuren , met de overtuigendfte bewy- zen verfterkt, waren echter niet vermo- gende genoeg , om dit zoo geweldig als fchadelyk vooroordeel te doen verdwy- nen. Daar moest, om dit loffelyk oog- merk in deze landen te bereiken, een vereende macht van waare menfchen- vrienden zyn, die zich, door het op- richten van eene Maatfchappy tot red- ding van veele ongelukkigen , vain wa LO) erf . | | KEIZERLYKE SNEDE: 333 fterflyken naam hebben gemaakt (I). De goede gevolgen van deze allezins pryswaardige ftichtinge geven my eene gegronde hope; dat de edelmoedige Di re@Geuren van die beroemde Maatfchap- py, dewelken alles hebben aangewend, om de dagen der ftervelingen , menfche: lyker wyze, te verlengen , ook met den tyd hunne gedachten zullen laten gaan, om de Keizerlyke Snede op geftorvene zwangere vrouwen aan te moedigen ; en ik durve my vleijen , dat deze onderne- ming de goedkeuringe van ieder waaren menfchenvriend zoude wegdragen, en dat het by de uitkomfte zoude blyken, dat hunne pogingen niet vruchteloos zouden zyn, Men heeft reeds gezien, dat het redden van drenkelingen aanlei- ding heeft gegeven, niet alleen in deze … ftad (m), maar ook in ° Hertogenbosch en te Maaflricht, tot Publicatien, waar in ieder een op * fterkst wordt vermaand om verhangene perfoonen te redden, of ten minften om er de proef van te ne- | men, (1) Zie de Hiftorie en gedenkfchriften van de Maatfchappy tot redding van drenkelingen, opges ticht binnen Amflerdam, an - (m) Zie de bovengemelde Hiftorie en gedênk= fehriften. 834 D.H: GALLANDAT OVER DE men. „Verdient een levendig kind, in den buik zyner overledene moeder, min- der oplettendheid en voorzorg ? neen ze: ker! het geroep der menschlykheid pleit voor deze onnoozele wichten. Men kan als een tweede reden van het verwaarloozen der Keizerlyke Snede aan- merken de ordonnantien,; die in verfchei- dene fteden plaats hebben, dewelke uit- drukkelyk verbieden eenige zwaarwich- tige operatien (de Keizerlyke Snede wordt ‘er altoos onder begrepen) te verrichten , zonder alvorens daar van aan de Over- heid kennis te geven, en daar toe verlof bekomen te hebben. Deze wet fteunt zekerlyk op zeer goede gronden, ten op- zichte van andere gevaarlyke operatien , die uitftel kunnen lyden; zy is door de voorzichtigheid en —menschlievenheid voortgebracht ; daar door wordt belet, dat het leven van onnoozele en arme menfchen niet aan onkundigen of roeke- looze kwakzalvers wordt toevertrouwd; maar de inachtneming van deze alge- meene wet kan ín fommige gevallen het leven van het kind kosten : by voorbeeld, als een Genees- Heel- of Vroedmeester voor de eerftemaal by eene hoogzwan: gere vrouw geroepen wordt, en haar; ‚uit KEIZERLYKE SNEDE. 335 uit hoofde van een onverwacht en fchie: lyk toeval, ftervende of reeds geftorven vindt, Deze gevallen zyn niet zonder voorbeeld. | Eindelyk moet men als een derde en teffens als de grootíte reden van het ver- waarloozen der Keizerlyke Snede aanmer: ken de moeilykheid, om de vrienden en omftanders van de hooge noodzaake- lykheid dezer kunstbewerking te over- tuigen. My zyn verfcheiden voorbeel- den bekend, daar men, onder het rede- neren over de Keizerlyke Snede, de vrien- den of omftanders van de noodzaaklyk- heid dezer kunstbeoefening niet kunnen- de overtuigen; het kind in zyns moe- ders buik zonder hulpe heeft laten fter- ven: van het volgende geval ben ik oog- getuige geweest, De huisvrouw van een der hier in gar« nizoen liggende krygsknechten werdt, in de acht{te maand van haare zwanger: heid, zeer fchielyk, op den 21 July des jaars 1763, door zoodanig eene bloed- {pouwing aangetast, dat zy, ondanks e vereischte aangewende hulpmiddelen, den volgenden nâcht daar aanftierf, Ee- nige oogenblikken voor dat zy den geest gaf, riep zy uit, dat zy haar kind niet MEEE 336 D.H. GALLANDAT OVER DE neer voelde leven en dat het zelve dood was. De lyderesfe geftorven zynde; waren de omftanders ook in dezelfde ge- dachten: doch na dat de overledene af- gelegd was en zy naar een’ andere plaats van ’t vertrek werdt overgebracht, be- fpeurden de vrouwen , die het lyk droe- gen, dat het kind bewegingen maakte ; et laken werdt losgemâáakt, en zy za- gen duidelyk dat het kind herhaalde rei- zen in den buik zyner overledene moe- der opfprong. Dit verwekte eene alge- meene ontfteltenisby de omftanders ; de man, over dit verfchynfel ten uiterften aangedaan, fiep om hulpe; hy wilde het kind uit zyn’s moeders buik gefneden hebben, om het zelve te redden; het geroep der menschlykheid; door een vaderlyk hart uitgeboezeimd , werdt niet verhoord ; in tegendeel ; eenige der daar by zynde vrouwen werden äanftonds op het aanhooren van het woord uitfnyden zoodanig ontroerd en gebelgd, dat zy den man begonnen te fchelden j met één woord ;‚ de twist liep zoo hôog dat ruim een uur verliep, eer men het eens_kon- de worden om my te laten haalen; Ik werde eindelyk geroepen, maar de vrouw was teeds twee uuren fang dood geweest, | | eer ou KEIZERLYKE SNEDE! 33% eer ik ‘er bykwam; het kind gaf toef geen de minfte kenteekenen van levens De overledene naauwkeurig onderzocht hebbende, ging ik terftond over tot het verrichten van de Keizerlyke Snede, en ik haalde eenen zoon uit de lyfmoeder ; ik ftelde alles in ’t werk , dat tot behou- denis van ’tkind bevorderlyk kon zyn , maar myne pogingen waren vruchteloos, Ik hebbealle redenen om te geloverij dat; ándien men in-dit geval de vereischte voorzorgen: had genomen, en ik dus-ty= dig genoeg was geroepen, het kind zes kerlyk zoude gered zyn geworden. - Een geval, *twelke met dit veel over= eenkomst heeft, vindt men door DENys aangeteekend (n). Hy werdtte Leiden, in den jare 1721, door den Hoogleeraar OOSTERDYK, by eene vrouwe geroe- pen, die omtrend een uur dood was ge: weest, en daar het kind noch in de:lyf£ moeder leefde:-de Keizerlyke Snede werdt door DEN ys in ’t werk gefteld ; zoo dra hy het kind vattede om het zelve uit de tyfmoeder te halen , voelde hy , dat ‘het Zyne eene hand toekneep , maar het ftierf ZI, DEEL. Y — Op se 5 1} (n) In zyne verhandelingen over het ampt der Vroedmeesters en Vroedvrouwen, bl, 57. ‘339 De H, GALLANDAT OVER DE op dat ogenblik, ”Het fpeet ons zeers »-zegthy (o)pdat wy rúiet-een-weinig 35’ vroeger. gekomien.…waren,;… want ik 3s-twyffel niet of wy zouden het dantewel so in-’ leveri behouden: hebben”: vi DE LAMOTTE getuigt(p); dat by eené--in- den arbeid. geftorvene vrouwe het kind meer dan een halfuur lang, na denidood der moeder, ontwyfelbaare ken- teekens van leven gaf; eri.dat‚älle de daar- by-zynde vrouwen ten. vollen daarvan overtuigd waren; doch DE LA-MOTTE werdt ’er- niet by gehaald ;-en-de vroed- vrouw noch iemand: vande omftanders durfden de Keizerlyke Snede ondernemen, > NAAN SOLINGEN zegt (q) dat te Mood- dorp aan eeh geftorvene zwangere vrouw, wier,kind noch leefde, deze kunstbewer- king niet is-verricht , om -dat de vrek (haar man), de-onkosten ontzag om v AN SOLINGEN te laten-halen,; nd “LTATSINGH verhaalt.onshet volgende geval in deze woorden (t)e -” In ’t dorp so Akerfloot ftierf-een vrouw:met een vol- » dragen vfucht, in haar Uterus beflo- hroifhaod tecit cad ten. 0) Bladz. 59. ie (p) Traité des Accouchemens Nouvelle Edition in 8v0 3 tom. I. pag. 780. (q): Manuale Opetatien , bl. 231. (r) In zyne Diana, bl. 776 en 777. KEIZERLYKE SNEDE, 336 „ten. De levende vrucht vertoonde » met al zyn vermogen, dat de hulpe » van een Chirurgyn noodig had; dit, > dewyl het zeer lang duurde, beweeg- „ de eenigen tot deernis, zy ftelden voor , » dat de Chirurgyn behoorde de onnoo- „ zele vrucht te verlosfen, maar de » naaste vrienden floegen het af, onder » voorgeeven , dat het onnoodig was, » dat daar voor de vrucht niet aangele- » gen was, of tin zyn moeder ftierf, » of niet; deze conmotie duurde lang, » terwyl het leven van de vrucht duur- „de, FEindelyk vonden de roeyfters » een uitweg, zy telden voor, dat men „ een boode na den vader zoude zen- » den, om zyn believen daar over te ») verftaan, die wel fes uuren van huis » was, hier mede wierden de ontruste » gemoederen geftild, en met een de » beweging van ’t kind, Dat zulke gevallen hier ter ftede (# Amfterdam) » verfcheide maalen gebeurd zyn , isons > bekend, zoo om dat, om verfcheidene » Tedenen, de bekwaame tyd tot de ope- » ratie verliep, als om dat niet eens ge- » dacht of gefproken wierd om het kind » te verlosfen”. … Ik zoude hier ook noch veele andere Nus foort- Ne 340 D.H, GALLANDAT OVER DE foortgelyke voorbeelden kunnen bybren- gen, waar van myn oom en leermeester , J.H. DE BRUAS, die veele jaaren binnen deze {tad het ftads Genees- Heel- en Vroedmeesters ampt met lof heeft be- kleed, ooggetuige is geweest, maar zal dezelve, kortheidshalven voorby gaan ; te, meer. wyl de aangehaalde gevallen overvloedig bewyzen, dat men geen o- verledene hoogzwangere vrouwe diende te begraven, zonder alvorens, zoo dra mogelyk, geopend te zyn, op dat men het kind niet laat verftikken of met zyne overledene moeder begraven : ”Doch het » is te beklagen, zegt de beroemde »„-HEISTER (Ss), dat de Overigheid ner- — » gens deze inderdaad Christelyke wet » doet onderhouden; en het fchynt, » als of dezelve by alle Rechtsgeleerde „en beampte perfoonen onbekend en in » het wetboek der Romeinen (by alle ‚Kristen volkeren meestendeels aange- » nomen) niet is te vinden” — Wie moet zich niet. verwonderen , dat deze billyke klachten, door menschlievende 1n- (s) Heelkundige konstbewerkingen CXIL. boofd- {tuk, Zyne redenvoering onder ’topfchrift , Foetum ex utero matris mortue mature exftindendum esfe, is OOk dubbel waardig om gelezen te worden. at el KEIZERLYKE SNEDE, 341 inzichten zoo dikwyls uitgeboezemd, in deze verlichte eeuw , tot nu toe, onver- hoord gebleven zyn ? Ik meen volkomen bewezen te heb- ben; dat de Keizerlyke Snede, by het overlyden van hoogzwangere vrouwen, veeltyds wordt verzuimd ; en dat deze kunstbewerking, welke de menschlieven- heid van onheugelyke tyden heeft uitge vonden, een beproefd middel uitlevert „ om in die ongelukkige gevallen het kind te redden en in ’t leven te behouden : waar uitik befluit, dat alle Overigheden behoorden het noodige in ’t werk te ftel- len om zoo een heilzaam middel in ge- bruik te brengen (t). De Magiftraat der ftad Groningen heeft wel, op verzoek van het Collegium me dicum, een ordonnantie of reglement , in den jaare 1767, door den druk gemeen gemaakt (u), gien het verrichten van 3 de- (t) Hier mede kan men vergelyken de Rechts- geleerde verhandeling, de Jure Embryonum, te Jena, inden jare 1716, onder opzicht van den zeer beroem- den Rechtsgeleerden wiLvvoeceu uitgekomen; als mede LANGICi Embryologia Sacra, pag. 255 &” feq. daar men alles, wat daar toe betrekkelyk is, uit de God- geleerdheid, Rechtsgeleerdheid en Geneeskunde, te famen vindt. (u) Zie Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken, Mey - 1767. bladz. 555. en volg. 342 D.H. GALLANDAT OVER DE deze operatie, ha het overlyden van hoogzwangere vrouwen, op ’t krachtig- fte wordt aanbevolen, met byvoeging , dat een Dodor , Chirurgyn of Vroed- vrouw; die hier in nalatig mochte be- vonden worden, in de boete van 25 gul- dens zal vervallen zyn (v): doch tot nu toe is zoo een loffelyk voorbeeld, zoo veel my bekend is, door geen andere {teden gevolgd; Het is buiten myn beftek, en verre boven myn bereik, om te onderzoeken of diergelyke ordonnantien, wetten of reglementen, door den Souwerain, dan wel door de Regeringe van byzondere fteden, behoorden gegeven te worden. Dit aan het oordeel van lieden des kun- dig overlatende, zal het intusfchen niet ondienftig zyn, zoo om de Overighe- den: daar toe te bewegen en aan te zet- ten, als om een ieder tot het verrichten van Cv) Karel, Koning der beide Sicilien, heeft in den jaare 1749 een wet gemaakt, waar ín bepaald wordt , dat een ieder,- door wiens toedoen de Keizerlyke Sùede, tot nadeel van de vrucht, nagelaten of ver- traagd wordt, als fchuldig aan de misdaad van moord zal dangemerkt en geftrafd worden. Zieg. vAN SWIETEN Commentaria in H. Boerhave aphorismos de Cogzoscendis et Curandis morbis, Tom, IV. De partu difficia ä $ 1316, \KEIZERLYKE SNEDE.1 34$ van deze heilzaame kunstbewerking dan te moedigen en het vooroordeel ten des zen opzichte tegen te gaan; de gevallen waar in dezelve: te-pas--komt, nader te bepalen en te verklaten „de vereischte bewyzen by te brengen „ en: teffens aan, te merken , het: gene men by. het-over« lyden van zwangere vrouwen behoorde in acht te nemen. I. De- Keizerlyke Snede- moet vooral in’twerkgefteld worden, wanneer eene hoogzwangese vrouwe, het zy door ee« nen val „door een-fteek „door een fchoot of door andere doodelyke wonden ‚fchie- lyk komt te fterven. _ Indien het-kind, in foortgelyke om- ftandigheid „niet gekwetst is , heeft men alle reden om te denken, dat men het zelve door deze kunstbewerking , indien dezelve tydig wordt verricht, in het lee ven zal behouden, wyl ’er overvloedig voorbeelden zyn; daar zy met het aller« gelukkigst gevolg bekroond is geweest. - ROONHUIZEN(w) verhaalt, dat, in het beleg van. Bergen--op- Zoom, eene zwangere foldaate vrouwe, uit het leger van Spinola gegaan zynde om water te | va, nor Wren ha: 4 (aw) Libr, 11. Obferv. Chirurg, 344 D. Hs GALLANDAÁT OVER DE halen; door een bom uit de ftad in twee ftukken gefchoten wierdt, en dat de lyf. moeder met de watervliezen, en het kind geheel zynde , buiten haar lichaam in’ water viel: een foldaat,” op zyn wacht ftaande, haalde dat {tuk-met zyn piek naar zich ‚„„en merkte, uit de beweging, dat ’er een kind in was; ‚hy bracht het by den Officier, en open gemaakt zyn- de „werdt het-levendig kind daar uit ge- haald, Dit kind werdt naar „Antwerpen gebracht, -alwaar- het door de Znfante Ljabella. ten-doop werdt gehouden , en met-een grootonderhoud voorzien, Het kind heeft langen tyd daarna gezond ge- leefd. -Byna zoo.een geval verhaalt ook:die zelfde fchryver, van eene zwan- gere: vrouw te Sardam , die door de ho-= rens van een.ftier jammerlyk- gewond werdt. «Het kind, fchoon het-zeer veel vitgeftaan “had, werdt -ook: gered, ven heeft noch-een jaar daarna geleefd, Het is-ten”doop gehouden door den. Heer wan Beekeftein „en het Sacrament daar aan bediend door Do. "Bergius. id:e: „Het volgende geval ‚my door een ge- loofwaardig, man verhaald’, zal tot een voorbeeld kunnen ftrekken, hoedanig ie- der waar menfchenvriend zich in ian G.I y “KEIZERLYKE SNEDE, 345 lyke alleraandoenelykfte omftandighe- den behoorde te gedragen. Zeker Heer, op zyne buitenplaats zynde, liet zyn huis fchoon maken; de fchuurfter, ruim zeven maanden zwan- ger, bezig zynde met een muur te wit- ten, viel van een ladder op den grond en tegen den hoek van een fteen, waar door zy zoo jammerlyk gekwetst werdt, dat ’er een groot gedeelte der hersfenen uit het hoofd raakte, en dat zy binnen weinige minuten tyds den geest gaf, Men kan licht begrypen, dat zoo een ysfelyk geval eene ongemeene ontfteltenis onder de huisbedienden baarde: op hun mis- baar en gefchreeuw kwam de Heer , die in den tuin wandelde, naar het huis ge- loopen, en bevondt dat ‘de fchuurfter reeds dood was. Bevolen hebbende om dezelve af te leggen, werdt hem bericht dat het kind in den buik van het lyk op- fprong. Daar op kwam hem de Keizer- lyke Snede eerst in de gedachten; hy zondt terftond een van de bedienden naar het naastgelegene dorp om den Heel- meester te halen, met oogmerk om deze kunstbewerking aan dit ongelukkig voor- werp te laten verrichten: maar begry- pende daarna; ee het dorp verre afge- yr 5 e« 346 D.H, GALLANDAT OVER DE legen was, en dat het kind intusfchen groot gevaar liep vante fterven , ging hy zelf aan ’twerk, zonder naar den Heel- meester te wachten ; hy nam een fcherp broodmes, fneedt met het zelve den buik en de lyfmoeder van het lyk open, en haalde het levend kind voorzichtig daar uit; hy bondt den navelftreng en fneedt den zelven door ; het kind werdt gekoes- terd en vervolgens opgevoed, —- «Deze heldendaad , van iemand die nooit te vo- ren een lyk had aangeraakt, is dubbel waardig om in diergelyke ongelukkige gevallen nagevolgd te worden, IL. De Keizerlyke Snede behoorde al- toos in ’twerk gefteld te worden , wan- neer eene hoogzwangere vrouw aaneen beroerte, of door een fchrik, f&uipen, of door eenig ander toeval, fchielyk komt te fterven. Alle Genees- Heel- of Vroedmeesters, by zoodanige gevallen geroepen zynde, moesten noodzaakelyk , zoo dra zy den dood der zwangere zien naderen, niet alleen de vrienden ende omftanders van het gevaar verwittigen’, maar ook te ge- lyk de nuttigheid van de Keizerlyke Sne- de met nadruk en op eene aandoenelyke sie my: ee rn 5 KEIZERLYKE SNEDE 347 wyze voor oogen ftellen , en alles in ge- reedheid brengen, om ten eerften na het overlyden der moeder deze kunstbewer- king te verrichten, om door dezelve het kind in ’t leven te behouden, gelyk zulks meenigmaal is gebeurd, “Is bekend dat PrEMPIUS, Hoog- leeraar in de Geneeskunde te Leuven, zyne geboorte aan deze heilzaame kunst- bewerking verfchuldigd was; hy werdt te Amflerdam, na zyns moeders dood, door de Keizerlyke Snede ter weereld ge- bracht, en daarom Fortunatus genaamd. Zekere zwangere vrouw, zegt TIT- SINGH(X), ziek geworden zynde, ver- zoet ernítig om geopend te worden, in- dien zy met een vol lichaam kwam te {terven , op hope van haar vrucht te be- houden; zy ftierf in de achtfte maand van haare zwangerheid; de Keizerlyke Snede werdt verricht, en het kind daar door behouden. D. VAN DER STERREN (y) verhaalt van een kind te Rotterdam, dat eenige uuren na het overlyden der moeder, in welken tyd verfcheiden debatten voor- vielen, eindelyk door de Keizerlyke Sne- de (x) In zyne Diana, bl, 777, ee ed 348 D.H. GALLANDAT OVER DE de, van een oud ervaren Geneesheer ver- richt, noch in ’t leven behouden werdt. Schoon de Keizerlyke Snede in foort- gelyke gevallen geen tegenfpraak lydt, laat zy echter niet na om ongerustigheid te baaren, wanneer men dezelve in ’t werk zal ftellen, Men is niet altyd ver- zekerd, dat de moeder waarlyk dood. is; en welk afgryzen zoude het niet ver- wekken , zoo wel voor de omftanders als voor den Operateur, indien zy onder de- ze kunstbewerking teekenen van leven gaf, gelyk het aan den Vroedmeester PEU (z) is gebeurd, niet tegenftaande hy en alle de omftanders zich verzekerd hielden, dat de vrouw dood was. Hoe zal men zich dan in deze gelegen- heid best gedragen? Aan den eenen kant moet men wachten tot dat ’er zekere kenteekenen van den dood der moeder zyn, eer men tot de kunstbewerking mag overgaan; en aan de andere zyde is het van het uiterfte aanbelang „ om de- zelve zoo dra mogelyk te verrichten, uit hoofde dat het gevaar des kinds ieder ogenblik vermeerdert. | Hoe kan men zich bepalen, zoo ’er geen (Z) PHILIPPE P&U,- Fratiyue des Accouchemens, Livre 2. pag. 333. KEIZERLYKE SNEDE 349 geen teekenen tegenwoordig zyn om met zekerheid te kunnen weten of de vrouw dood is of niet, vooral op dat oogenblik als de lyderesfe den laatften fnik heeft gegeven? Hier wordt zekerlyk niet min- der voorzichtigheid dan kundigheid ver- eischt, In deze omftandigheid zal een ervaren vroedkundige de vrouw eerst on- derflaan, en onderzoeken of de lyfmoe- ders mond geopend of verwydt is, het geen dikwyls plaats heeft, vooral op ’t laatfte der zwangerheid; en dit zoo zyn- de, zal hy de vliezen breken, het kind volgens de regels van de kunst keeren en by de voeten afhalen : op deze wyze zal hy fomtyds het genoegen hebben, om een kind in ’tleven te behouden, zonder verplicht te zyn de Keizerlyke Snede in twerk te ftellen, gelyk het aan RIGA u- DEAU is gelukt om een kind te redden by eene vrouwe, dewelke reeds afgelegd was, en die daarna ook zelve weder be- kwam (a). Maar wanneer er volftrekt geen mogelykheid is om de vrouw op die wyze te verlosfen, zal men onder- zoeken of de vrouw waarlyk dood is, Men (a) Zie Mercure de France, Avril 1747. pag. 17. En- DE LA MOTTE, Traité des Accouchemens, derniere Edit, in 8, pag. 1O51. 350 D.H, GALLANDAT OVER DE Men zal haar een fpiegel voor den mond houden, om te zien of dezelve door den adem beflaat of bewaasfemd wordt ; men zal de pols voelen, en de hand op’thar- te leggen, om de beweging of klopping daar door te ontdekken; doch om ten vollen van den dood der lyderesfe verze- kerd te zyn, zal men haar een ‘of twee infnydingen in de dyen of in de billen maken, welke groot genoeg moeten zyn om haar eenige beweging te doen ma- ken, indien zy nog leefde, doch die haar niet zouden doen fterven, ín geval zy niet geftorven was, Wanneer men dus door deze inachtnemingen van den dood der lyderesfe volkomen overtuigd is, kan men veilig tot de Keizerlyke Snede over- gaan. In geval een Heel- of Vroedmeester het ongeluk had , om de Keizerlyke Sne- de te ondernemen aan eene vrouw, de- welke voor dood gehouden wordt en ech- ter noch leeft, gelyk zulks aan Pry is overgekomen, is deze onvoorzichtigheid of mistasting van zoo groot belang niet , als menin den eerften opflag zoude kun- nen denken ; om dat de lyderesfe, in dit geval, met de eerfte infnyding der buik- bekleedfelen, teekenen van leven zoude 8e te ondernemen ,:en zoo haast als moge- KEIZERLYKE SNEDE, 351 geven, en dat de gemaakte wonde door dekunst gemaklyk kan genezen worden, indien de vrouw in ’tleven blyft. „Ten ergften genomen ; al had de Ope- rateur, in eene vrouw, die voor dood gehouden wordt „niet alleen de buikbe- kleedfelen maar ook de lyfmoeder door- gefneden, en het kind daar uit gehaald, eer de lyderesfe teekenen van leven gaf; de-wonde is dan daarom niet doodelyk, noch zoo gevaarlyk als men eertyds wel heeft gedacht , -wyl het door veelvuldige ondervindingen is bekrachtigd gewor- den, dat men in levendige vrouwen de Keizerlyke Snede meermaalen;, ja zelfs in eenige by herhalinge, gelukkig onder- nomen, en door dezelve zoo wel doode als levende kinderen heeft uitgehaald, Een Heel- of Vroedmeester moet de Keizerlyke Snede op eene doode vrouw altoos: volgens de regels van de kunst in * werk {tellen , en met dezelfde inacht- nemingen als of de vrouw leefde, om zich daar in te oeffenen. Maar wanneer ?r ‘by zoo een geval niemand van de kunst tegenwoordig is, of niet fchielyk daar-by kan komen, behoorde iemand van de omftanders deze kunstbewerking lyk 352 D.H. GALLANDAT OVER DE lyk is te verrichten. Het zal voldoet, indien men door een mes, met een-lang- werpige fnede, of zoo als men ander- zins mocht goed vinden, den buik en vervolgens de lyfmoeder opent, enstef. fens zorge draagt om het kind niet te kwetfen. Vervolgens zal men, door-de gemaakte opening, het kind uithalem, en daar na den navelftreng , gelyk aan andere eerstgeboren kinderen , binden en affnyden, #90 Vermits het veeltyds gebeurd; dat zoo een kind zeer flaauw is, en dat men overvloedig voorbeelden heeft van. kin- deren, die, in een natuurlyke zwaare geboorte veel geleden hebbende, geduu- rende eenigen tyd na derzelver geboorte geen kenteekenen van leven gaven, ech- ter door een behoorlyke voorzorgen de vereischte oplettenheid weder bekomen zyn, moet men ook in dit geval alle-mo- gelyke voorzorgen gebruiken , en byzon- derlyk de volgende zaaken in acht-ne- men, en in ’ werk ftellen. char 1. Men zal het kind ten eerften “in warme luuren leggen, en voor het vuur, of voor een vuurmand, zoo veel mogé- lyk, koesteren. L8y 2. Men zal het zelve met warmen wyn, 8 azyn;, KEIZERLYKE SNEDE. 353. _azyn, of brandewyn wasfchen , de fly- meèn uit den mond met heteen of andex re geestryke vocht fpoelen , en het hoofd daar mede wryven, een doorgefneden ajuin onder den neus houden, een veer van een pen in den neus {teken om prik- keling te maken, en de voeten met een borftel zachtjes wryven. | „3, Men zal intusfchen- uit der havels ftreng, door het losmaken van de bin= ding, een lepel vol bloeds of twee laten loopen } het geen men kan herhalen, in“ dien *t bloed.wel loopt, en het kind groot of bloedryk is. Men zal het kind; door den neus en door den mond, lucht inblazen ; ook-kan men de tabaksklifteer , gelyk by de drenkelingen , in * werk ftel- len. — De voorzichtigheid en mensch- hevenheid vwereisfchen:, “dat men deze middelen beproeft, eer. men het kind voor dood verklaart, inzonderheid. wan- neer het zelve, kort voor het verrichten van de: Keizerlyke Snede teekenen van les ven heeft gegeven. HI DeKeizerlyke’ Snede moet in ‘% werk gefteld worden by hoogzwangere vrouweny die ‘verdronken zyn Nade- maal deondervinding heeft geleerd; dat LUIT DEEL £ het 354 De HOGALLANDAT OVERDE het kind , in-de lyfmoeder befloten „zy ne moeder- eenigen tyd-kan,overleven, kan het ook. plaats hebben „ dat-de-moe- der „ inderdaad- verdronken -zynde- en doof geene-hulpmiddelen-kunnende ge- red worden, het, kind noch-door-deze kunstbewerking it % leven: behouden. wierdt, Men moet dierhalven- ook in dit geval ‚de: Keizerlyke;Snede niet ver- zuimen. psy m7 | 3asfineoh verorfì „De Heer NIEZER; eertydsiHeelmees- ter op. Curagao ; /en-naderhand:op-d’-Z/ mina ,heeft.-my verhaald, dat hy deze pi kunstbewerking ‚ met het: gelukkigst ge= volg. voor het kind, aan, een-‚Negerin , die twee uuren onder *-water gelegen had 4 heeft verricht. lnsn5 sb 29 IV De -Keizerlyke Snede moet nood zaakelyk in-*twerk,gefteld-worden , wan- neer, hoogzwangere. vroüwen inden ars beid komen te íterven , uit hoofde dat zy niet verlost hebben kunnen wòrden.—= Het is buiten myn beftek om hier vande middelen te fpreken, dewelke men be« hoorde in ’t werk te ftellen om zoodani- ge vrouwen teverlosfen ; ook zal ik niet bepalen, in welke gevallen de verlosfing zoude ‘kunnen gefchieden om 2 KEIZERLYKE SNEDE, #88 kind te redden, noch verwytingen doen aan de genen, die de vereischte voork zorgen en hulpmiddelen in foortgelyke omftandigheden verzuimen; het zal ge: noeg zyn hier aantemerken, dat deze gevallen maar al te dikwils plaats heb: ben. De hier vooren aangehaalde waaf: nemingen, en de dagelykfche ondervin- dinge, verfchaffen ’er overvloedige be: wyzen van. ie Welke ook de reden zyti mag, dat __eene in den arbeid zynde vrouw komt te fterven, is het, myns oordeels, voor dé omftanders onverantwoordelyk , en voor de vroedvrouw onvergeeflyk , indien zy; wanneer het kind leeft, de vereischte voorzorgen niet in acht nemen, om ies mand van de kunst by zoo een ongeluk« kig geval te roepen; en indien een Ges nees- Heel- of Vroedmeester zich daar by bevindt, moet hy, wil hy zyn ge- moed voor alle knagingen bevryden:, de hoognoodzaaklykheid van de Keizerlyke Snede op het krachtigst aan de omftans ders voorhouden; en het verrichten van deze kunstbewerking door ‘de vrienden toegeftaan zynde, moet hy dezelve, zoo _dra mogelyk, volgens de regels van de kunst in *twerk tellen, en alle de ver- can L 2 eisch« 356 D.H, GALLANDAT OVER DE eischte middelen aanwenden om het on= noozele wicht in ’tleven te behouden, _V- Wanneer een hoogzwangere vrouw aan eene langduurige of kwynende ziek- te, als flepende koortfen , teeringe, wa- terzugt, of door haastige ziekten, als zydewee , longe ontfteking, geduurige koorts, kwaadaartige koorts, rotkoorts, kinderziekte en hevige bloedvloeijing, komt te fterven, is ’er zekerlyk min- der en zelfs weinig waarfchynlykheid , dat men het kind, door het verrichten van de Keizerlyke Snede zal behouden, omdat de kinderen , in deze gevallen, gemeenlyk voor de moeder fterven; doch indien men aanmerkt dat het te- gendeel plaats kan hebben, en dat er in deze omftandigheden niets- gewaagd wordt met dezelve in ’t werk te ftellen , zullen alle menschlievende kunstgenoo- ten „met my van oordeel zyn, dat het onvoorzichtig is dezelve te verzuimen : Te meer, wyl men door deze kunstbe- werking in alle deze gevallen in *t werk te {tellen en gemeen te maken; het al- gemeen en ingeworteld vooroordeel om geen lyken te laten openen, merkelyk zal doen verminderen; waar uit dan Rok za KEIZERLYKE SNEDE, 35% zal voortvloeijen , dat men minder tegen- ftand zal ontmoeten, wanneer men het. verrichten van de Keizerlyke Snede op le- vendige vrouwen zal voorftellen, in de gevallen daar dezelve van een uitfteken- den dienst kan zyn, om beide moeder en kind uit de kaaken des doods te red- den; welke gevallen het onderwerp van een twede verhandeling over deze kunst- beoeffening zullen uitmaken, indien my- ne pogingen de goedkeuringe van. dit Genootfchap mogen wegdragen, VER: Bladz. 355. VERHANDELINGE GE W YDE BEURTGEZANGEN D.0 Oo R SOSUA VAN IPEREN. 6 De Beurtzangen waren by de gryze aloudheid in gebruik, Israël ken- de die reeds by zynen uittogt uit Egyp- te (a). En ik zie niet, hoe men het boek van Job ook begrype, en of men er het gevoelen van den Heer LowTaH (b), of van den Heer MICHAELIS(c), om- trend omhelze, dat het iemand uit de Iyst (a) Haarl. Maatfchappy IV D. bl. ó2— (b) LowTH de Sacra Poëfi Hebreorum. Preel, XXIII. pag. 430. Ed, Oxon. 1763. ‚ CC) MitHAELIS Epimetr, pag. 171 fg. ibid, Je VANIPEREN OVER ENZ. 359 lyst der Gewyde Beurtgezarigen zal uit- -monfteren, „Waar uit dan blykt dat die aard van Liederen reeds voor Mofe, ook in Edom, Arabie en bygevolg ook el ders in het Oosten, gebezigd werd, 6. IH. Jammer is het ondertusfchen ; cat de onderfcheidene Afwisfelingen der ‚Zangen en Tegenzangen , mitsgaders de Voor- en Naverbalen , zoo duidelyk en. omftandig niet overal worden aangetrof- fen, als in het boek der Lydzaamheid, Wat mag daar wel de reden van zyn? Soortgelyke Gezangen moesten van bui- ten geleerd worden, Dit gebruik nam Israël over en in Gaulen, ja zelf in het Hooge Schotland (d), en wie weet waar al? in Europa en andere gewesten bleef het in zwang, om de Hiftorien van het Vaderland te vereewigen. ’t Voldeed, wanneer men in gefchrifte of onderwys maar merkte, waar iemand zyn voorftel afbrak !*t Overige kon mondeling beduid worden en de overleveringe maakte, dat men in die fchiftingen niet faalde. Mofe en Jofua zongen het Goddelyk. Gedenks | Z 4 lied (Ee) J, MACHPERSON, Fingal. Lond, 1762. 3 00 360 Je VAN IPEREN OVER DE lied (e) by vervanginge: en zy waren -onderrigt hoe dit sr doen, De Zang- choren van Levi’s Stam wierden er dage- lyks in onderwezen: en gaven er telkens lesfen in door hun voorbeeld, En dus was er ‚inde Zdyllia, niet altoos eene uit- drukkelyke fchriftelyke Onderfcheidinge der Perfoonsvervangingen noodig, By de Pfalmen vind men fomtyds Woorver- balen. En wat de Prophetien en het Hooglied aangaat, in dezelve zyn de 4f- wisfelingen der zingende Perfoonen meer- werf zoo tastbaar, dat men er geene na- dere onderfcheidinge toe behoeft. 6. III, ‘Is der geleerde waereld be- kend, hoe de beroemde Heer LOWTH, in zyn trefielyk werk over de Gewyde Digtkunde der Hebreen , eenigzints ook eenen helderen glans over dat onderwerp gefpreid heeft (£). Maar hoe wonder- lyk fchynt het niet, dat de Heer Mr CHAELIS in zyne Noten en Epimetra de geheele XXIX voorlezinge van LOWTH on- ook Gezangen wan Schra. Niewe Bydragen ID. b, 265. {q., Leid. 1763. Alg. Hit. XVI. 368, (e) Deut. XXXIL. r_— (É\ LowTu ib. Prelet. XXVII. p. 359. Pres le. XXIX. p, 374. fqqg. Cui titulus VP frve Hymaus. De ldyllio Hebreo. ut & Pralet. XXX. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 361 onaangeroerd heeft gelaten en de. Beurt- gezangen byna over het hoofd gezien! „Waarlyk deze ftoffe mag wel wat uitvoek riger behandeld worden: want er zyn meer Beurtgezangen in de H. Schrift, dan men zig verbeeld. Men mag ook wel onderzoeken, hoe de Perfoonsver- beeldingen der Choren en Opperzang- meesters in fommige Pfalmen zyn op te vatten? De heilige Concerten, by den dienst des Tabernakels en des Tempels in gebruik, mitsgaders de ordeningen der Levitifche Choren, hadden, zoo niet hare voorbeeldige, ten minften ha- re zinnebeeldige, allegorifche, of liever bieroglypbifche beduidenisfen. In zulke zangftukken kwam dit voor al te pas, in welke God zelf, en vooral Mesfias, ja nu en dan ook de H. Geest, fprekende voorkomen. Pfalmen, in welke Davids lotgevallen door hem zelf worden opge- zongen en die evenwel, volgens de aan- halingen in het Niew Teftament, van Gods Zoon en zyne daden gewagen: die Pfalmen, zegge ik, moeten noodwen- _ _dig zoo van het godsdienftig Israël zyn aangehoord en begrepen, even of David de (tem van Mesfias uitte, gelyk zulks in de Tooneelfpelen, door de „Adeurs , ge- L 5 fchied 362 Je VAN IPEREN OVER DE {chied, Even het zelfde zal ook van HEMAN, ASAPH, ETHAN Een ande- re ongenoemde Kapelmeesters veronder- fteld moeten worden; ja zelf van MOsE, toen hy, by beurtwisfelinge met JosuA;, het Goddelyk Gedenklied opdeunde: in * welk, buiten allen twyffel, Mesfias de fterkfte dingtaal voert (2). Ld 9. IV, Er zyn egter eenige Beurtge- zangen, in welke dit zoo zeer niet fchynt te paste komen. Het Lied van Mofeen der Kinderen Israëls (h), is van dien aard, alzoo het een Danklied is voor de zonderlinge verlosfinge uit de magt van Pharao, en teffens eene Geloofsbelyde- nisfe wegens de zekerheid der aanftaan- de erfenisfe van Canaan, zoo dat Mes- fias daar niet de Spreker, maar veeleer het voorwerp van den Lofzang is. Even- eens is het gelegen met den Beurtzang van Mirjam en de Israëlitifche Vrou- wen (i), van welk ons alleen het hoofd of de Voorzang fchynt bewaard te zyn: waarfchynelyk, om dat het genoegzaam met het vorige overeenkwam. Mofë ae e Cg) Deut. XXXII: 1—43. (h) Exod. XV : T—Ig. (1) Exod, XV: ar. GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 363: de digter van het eerfte en Mirjam zyne zuster de opftelfter van het tweede; waarom zy beiden ook, als- door den gewyden Digtgeest daar toe bekwaam. gemaakt, eigentlyk de tale des Geestes voerden: gelyk ook, eens voor al, be- trekkelyk tot de Propheten behoorde te worden aangemerkt, Zoo begreep het Israëlen , als zoodanige , wierden Mofe en Mirjam te gretiger gehoord, te beter ge- loofd en te yveriger met Tegenzingende Navolgingen beantwoord, Nopens den Put van Beër en t Lied, by die gele- genheid van Israël opgezongen (k), kan men weinig meer zeggen, dan dat het een Beurrgezang moet geweest zyn, waar van flegts de Voorzang, en van den- zelven misfchien nog maar eene brok is overgelaten. Wat den zangkundigen Heer scHUTTE daar over, niet lang geleden, in de gedagten gekomen is, kan men elders nazien (Ì), Om van den Beurt- zang by het Gouden Kalf niet te fpre: ken (m). | 9. V. ’t Lust ons eenige regelen uit | (k) Num. XXI: 17, 18, ‚ (D) Acad, der Gel. II, D. bl, 329, (mm) Exod. XXXII: 18. 364 J. VAN IPEREN OVER DE te denken ter ontdekkinge der Beurtge- zangen, daar zy in Gods woord hier en daar, als verborgen , mogten voorkomen, en zoo ook ter onderfcheidinge der Zan- gen en Tegenzangen derzelve, Men zal, met dat oogmerk, de oudfte bekende Po- ëten moeten raadplegen, en zien, waar in de eigenfchappen hunner Zdyllia en fa- menfprekende, of beurtelings inftem- mende, zangftukken beftaan hebben, De Griekfche en Latynfche Tooneeldig- ters zullen ons hier te ftade komen, als mede de Landgedigten van THEOCRITUS en VIRGILIUS, door den Jefuit PAR- THENIUS naderhand ten keurigften naargevolgd (n), en ook de Oden en Hymni, waar in HORATIUS zoo zeer heeft uitgemunt: alzoo deze laatsgenoem- de allernaast aan de Lofzangen der Schrift by komen. | 6. VI. In de Tweezangen , in welke niet meer dan twee perfoonen, by afwis- felinge, ’t woord voeren , vind men ’t,‚ by de Poëten, veeltyds zoo ingerigt, datde gezangen , zoo van den eerften , als van den tweeden perfoon, hoewel zy ie: C- (a) NIC. PARTHENIr Piscatoria & Nautica, Neapol. 1686, GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 365 deren telkens aflosfen, op twee reijen af. zonderlyk agter elkanderen geplaatst zynde, elk eenen aaneengefchakelden volzin opleveren, En deze fchynt my toe eenen regel aan de hand te geven ter be: oordeelinge, of liever ter uitvindinge van de Afwisfelingen dier Tweezangen, al- waar ’t dat er de perfoonen , die fpreken , niettelkens by wierden uitgedrukt: gelyk de gewyde Liederen zelden gefchied., Neemt eens by voorbeeld , ’tis een aan- eengefchakeld gezang van Damoetas, als men het agter een, met uitlatinge der tale van Menalcas, dus leest (o). Qui legitis flores, CF humi naftentia fraga, Frigidus , o pueri fugite hinc, latet anguis in herba Tityre pascentes a flumine refice tapellas , Jpfe, ubi tempus erit, omnes in fonte lavabo; ‘Frouwens dit is eene waarfchuwinge om te wyken, en de kudde af te dryven: % geen tot een aaneengefchakeld bedryf be- hoort. En zoo is het ook gefteld met de taal van Menalcas : Par: _(o) virei, Eel, HI. vs. 92 fqq. p.m, 20, Lugd, Bat. 1666, a, d 866 J VANIPEREN OVER DE Parcite oves nimium procederer non bene ripe Creditur s ipfe aries etiamn nunc vellera ficcat. Cogite oves puerit fi lac praceperit eflus, Ut nuper, fruftra presfabimus ubera palmis, Want ook deze beide aanheffingen van denzelfden Menalcas hebben hare betrek- kinge op de voorzigtigheid , met welke de onderhoorige herders de fchapen moesten behandelen, 6 VIL Eene tweede regel zou, ter ontdekkinge der Perfoonsafwisfelingen , kunnen. worden opgegeven: te weten, dat eene kort agter een volgende herha- linge van het zelfde, of wel een gelyk- foortig voorftel niet waarfchynelyk te zoeken is by een en denzelfden Beurtzan- ger , maar dat zulk eene Herhalinge ten bewyze eener Afwisfelinge verftrekt, Een allerduidelykst. voorbeeld hiervan vinde ik.by. THEOCRITUS (p): Es dé wor vuurde vomapirouwós , Eur SE unzip, “Epyov Tpatvrêhous. Tá zaidl 32 ruüra Puráeu* Ká gev EoÌ uvuv @rhomoiuvos, Ö5 Aúnoe Zyyet. ‘Ov-rus zuid) SiS zd Sypie ndura duster: (P) EudyArr e° p. 85. Oxon: 1699. pn GEWYDE BEURTGEZANGEN: 36% dk heb een melkemmer van cypresfenhout; ik heb een beker Vùn Praxiteles kunstwerk « die beide beware ik voor myn meisje. 4 & Ak heb een herdershond, die de wobven ver- worgt, ANG Den zelven zal ik mynen jongen vereeren „op dat hy ab het wild gedierte vervolge. *Spreekt van zelf, dat; zoo er hier eene afwisfelinge is, gelyk zy er is, men die daar zoeken moet, daar een: gelyk vertoog begint: Jk heb een herdershond Enz; daar LACON fpreekt In-afwisfelins ge van KOMATAS. Men zie THEO: CRITUS in en men. zal vinden, dat dezelf« de. regel ook uit de twee volgende dub: belangen of Zangen en Tegenzangen van, Komatas en‚ Lacon zyn af te leiden; $. VIIL Klaarder doet zig-dit ops als-ereene Anaphora’, of Herhalinge van: het eerfte woord voorkomt: gelyk in de reeds aangehaalde Ecloga van vir GILIUs (q). 5 Ig 19 OT Plhyllida. mitte mihi, meus est natalis;' fotaët nn, — — 4 Hi Phyk q) Le. p. 19, 3d CI) 368 J VANIPEREN OVER DE Phyllida amo antealias — — a bnl mss) K nad en een weinig verder Pollio amat noftram, quamvis út ruftica Mue fam: 1% _Pierides — — — ee Pollio & ipfe facit nóva carmijia: pafcite täu- rum , pof pel Jam cornu petat — — ae 6. IX. Evenwel de Tegenoverftellinge van zaken en vooral de beantwoordinge van vraagftukken of befchuldigingen ; zoo even door de Medezanger te’ berde gebragt, maakt doorgaans den zekerften blyk der perfoonsverwisfelinge. De waar- heid van dezen zetregel is algemeen be- kend en zoo, dat ik naawlyks noodig fchat- te, deze myneftellinge met voorbeelden te flaven. „Men leze (legts het XXVII Jdyllion van: THrEOCRIT US{r) „om daar van- overtuigd. te worden: en genoeg= zaam alle de oudfte T ooneelftukkens Jar indiener geerie Gezangen, by beurte; om ftryd worden aangeheven, maakt de aan- fpraak -‘en--beantwoordinge meestal. de ; ma “vorm, (D Lc. pag. 275. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 369 vorm , het leven en de eigenaardige kragt der Beurtgezangen uit: als zynde dezel- ve niet anders, dan Poëtifche Samen- fpraken, Inde Strydgezangen komt het nogtans ook te pas, als by MARO (S). Trifle lupus flabulis Dulce fatis humor La neen) Qui te Pollio amat. Qui Bavium non odi EISEPEINEI BEEREN 9. X. Dit alles word nog zekerder, zoo men de toeeigenende uitfpraak van het meervoud, Wy en Ons, Gy lieden, Ulieden zoo tastbaar op het enkelvoudi- ge Jken My en Gy ziet volgen ; en om- gekeerd Jk en My en Gy, op Wy en Ons en Gylieden, dat het duidelyk bly- ke, hoe, vele perfoonen en een eenig per- foon elkanderen in het zingen aflosfen, Dit vind men voornamentlyk in die Beurtgezangen, in welke geheele cho- ren of reyên fprekende worden inge- voerd, gelyk men dezulke by de oude JIL, DEEL Aa Too- (s) Pag. 19. 370 Je VANIPEREN OVER DE Tooneeldigters in menigte vinden kan. Neemt eens by SENECA (t). =— __— Turba; captive, mea PFerite palmis peltora _— Non rude vulgus, lacrymisque novum _ dugere jubes : hoc continuis Egimus annis _—_ — Zoo ook by EurIPIDES (u): Euébaobe vòvr djnervov, oùx’ Epe dyÂv AAN aî gev €vÔ4d' gid Eueïr EMicaere AwéifBoreu wéheudov Euoroùcu mdvry Kykt gylieden nu wat beter toe, men moet niet om ter best hier vadzig blyven nederzitten : Maar deze troep moet hier en de andere gintsch zig henen drayen , (om alles af te zien) Wy fpanferen gints en weder langs den weg, Alle voorwerpen beglurende. Die de eerfte fpraak voert, had zig kort te voren zoo verklaard, dat ELECTRA er zig in vertoonde: ten minfte een vrouwsperfoon : @ Thaw * Eyw zundv O my rampzalige door onheilen ! Der- (t) Troad. vs. 63. (u) Orest. vs. 1294. fg. GEWYDE BEURTGEZANGEN, 371 Derhalven. eene rey of menigte van vrouwen moet het woord opvatten, by AmsiBoper — Wy fpanferen gints en weder — 6, XI. Wanneer er Alleenfpraken tusfchen in fchieten, zou men mogelyk denken, dat de perfoonsverwisfelingen zoo gemakkelyk niet zouden te onder- fcheiden zyn. Maar het tegendeel kan uit vele voorbeelden bewezen worden. Onder anderen vinde ik by ARISTOPHA- NES (v) zulke Alleenfpraken : zap hulvs é mug Öudv, Zijn’ èyór Zoo verre gaat de famenfpraak en de Taalvoeringe van eenen enkelen perfoon; dan daar op volgt "Ee: ée mpodedógeS’, dvbord 1° Erddopev Oc veg Ddos — Heodetosda en era9opey zyn werkwoor- den in den eerften perfoon van *t Meer: voud, en dit is een beflisfend teeken der Afwisfelinge en van eenen aanvang in ’ {preken door vele perfoonen, Aa 2 __ Even. (v) In Avibus vs. 359. fqq. 372 J.VAN IPEREN OVER DE 9. XIL. Evenwel men mag zig in de- zen niet laten misleiden, Want fomwy- len kan eene Rey in het enkelvoudig van haar gansch gezelfchap fpreken, of elk perfoon der Reye te gelyk van zig zelven by volledige overeenftemminge, een ver- toog doen, en dus de ganfche Reye, als uit eenen mond, ’t een of ander melden. Van dit verfchynzel vind men menige voorbeelden alomme by de Afwisfelingen der Strophen en Antiflropben, welke de Choren, by wyze van Beurtgezangen onder elkanderen fchynen verdeeld te hebben (w): als by EURIPIDES (Xx): 'Avelras mor Òihov & Xôos, TÔ de yApug, drét Bapúrepov A'trvug cuoméruv Er? upur? veÎru, De Jeugd is my eene geliefde last, Maar de Ouderdom, ligt altoos My zwaarder dan de klippen van dtna Op het hoofd en wederom een weinig lager (y): (CW) COEL RHODIGIN. Antiq. Leêtion. L. VHL X. p:358. Reflexions Critiques fur la Poefie & fur la Peinture, pag. 306 fqq. Utr, 1732. (x) Herc. Fur. vs, 637. (y) Ibid. vs. 673. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 373 Cù ruúcoge Tàb ydomas ‚_Meeuug-ouysaräjyvòs Hòfzev ouluyiuù. N Ik zal niet ophouden de Bevalligheden Met de Zanggodinnen onder een te mengen, Eene vermakelyke famenfpanninge Men vind daar MOI, KPATI, HAT- ZOMAI, ZITKATAMIENTS alle enkel: voudige uitdrukkingen door een Choor op zyn gansch gezelfchap toegepast, 6. XIIL. Eene tusfchen infchietende aanfpraak tot de toehoorders, die den Beurtzang bywonen, levert ook, met vele waarfchynelykheid, een bewys van Afwisfelinge op. Neemt eens by Pr A u- TUS (z): Mihi ad enarrandum hoc argumentum est co- mitas, Si ad auftultandum veftra erit benignitas. Qui autem auftultare nolit, exfurgat foras, Ut fit, ubi fedeat ili, qui auftuitare volt. Zeker gaat het, dat PAL &sTRIO daar begint op te fnyden, en dat men er den Aa 3 aan- (Z) Mil, Glor. A&, IL Sc. I. 374 TJ VAN IPEREN OVER DE aanvang van eênen Gus aantreft, die van de famenfpraak, in den vorigen voorkomende , is afgefcheiden. 6. XIV. Hier behooren ook de Al- leenfpraken in aanmerkinge te komen, die, daar zy beginnen, zekerlyk eene Afwisfelinge aanduiden: als by denzelf- den PLAUTUS.(a) Quis me mortalium est mifvrior , qui vivat al- ter hodie ? Quem ad recuperatores modo damnavit Pleu- Jidippus — en by TERENTIUS, in de bekende plaats(b). Quam iniqui funt patres in omnes adoleften- tes judices : Qui equom eift cenfent , nos jam a pueris il bico nafci fenes. 6. XV. En tot die foort van Aanvan- gende Verwisfelingen moeten ook betrek- kelyk gemaakt worden de Uitbarftingen in weeklagten en gebeden, welke, op die wyze, by de oude Latynfche en eed che (a) Rudent. A&. V. Sc. FE. (b) Heautontim. A&. IL Sc. I. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 375 fche ‘Treurfpeldigters telkens voorkos men, Zoolezeik by SENECA (C). O magna parens natura dem, Tugue igniferi rebtor Olympi ! ——= en by &scHyLus(d), den uitvinder der verhevene en gezuiverde Griekfche Tooneel-poëzy : gelyk CHAMZELEON HERACLEOTES van hem berigt heeft (e), om van andere getuigenisfen niet te reppen ‚by FABRICIUs aangehaald (£). AvdE avduruv, pendpuv Maxáprare , uaì Tehduu TersóÓrurov upáros ; OMBre Zed, Koning der Koningen, onder de zaligen Allerzaligfte , en onder de volmaakte Allervolmaakfte Mogentheid, gelukkige Jupi- ter | 6. XVL Nog leert ons de natuur der zake, dat, indien een perfoon aanvangt te fpreken, die zig eigenfchappen en da- den eigent, welke hem charaderizêren | | Aa 4 en (e) Hippolyt. vs. 956. | (d) Suppliees vs. 531. (e) ATHEN EUS Lib. I, pag. 121. (f) Biblioth. Grac, Lib. IL, C. XVI, Tom.l, pag. 575. fqq. 376 J. VAN IPEREN OVER DE en van alle anderen onderfcheiden, of van wegens meer of min bekende Hifto- rien en Fabelen, of volgens de regels der _Bovennatuurkunde : dat er dan ook on- getwyffeld op eene Verwisfelinge van Beurtfpreker of Beurtzanger moek ge- dagt, en het begin dezer niewe taalvoe- ringe uit den famenhang moet worden afgeleid. Zootreffen wy ’t aan by sE- NECA (2): Alumna celerem quo rapis teétis pedem, Refifte €” iras conprime — Aanftonds als iemand dit leest, be- grypc hy ligtelyk „dat er de Voedfter van Medea aanheft: vooral zoo dra hy het voorafgaand flot des Choorgezangs ge- lieft. in agt te nemen. 6. XVIL Als een gevolg der voor- gaande is deze regel aan te zien, dat, in- dien er een perfoon begint te fpreken, die aan zig zelven Goddelyke eigenfchap- pen en daden toekent; daar kort te vo- ren iet diergelyks in geene aanmerkinge kwam, inderdaad aldaar eene Afwisfe- linge in den Beurtzang te ftellen is, Daar EU- (g) Medea vs, 380. GEWYDE BEURTGEZANGEN, 377 EURIPIDES zynen Hippolytus aan- vangt met TóAAy wêv ev Bporouoi, Hen” dvevugos Oek néndupur Korps Weel vermogend zynde onder de menfchen en niet onberoemd Worde ik de Cyprifthe Godin geheeten. — {preekt het van zelf, dat Venus het woord voert. Even eens blykt het, dat Dianafpreekt, uitde volgende gezegdens, in gemeld T'ooneelftuk voorkomende (h), Zê mov éumarpiduv Alyéus Kélower Huid eruxëcur Ayrës dè zópy 0’, Apreuis dudg U gelaste ik, welgeborenen zoon van ZEgeus, Toe te luisteren Artemis, dedogter van Latona, fpreekt u aan. 6. XVII. Wel is waar, in de Bly- fpelen komen nuen dan Gewaande Per- foonen voor, die zig valfchelyk voor ie- mand anders opgeven, gelyk uit den Amphitruo van er AU TUS blykbaar is, Maar, behalven dat die uitzonderinge geene plaats in ons beftek kan hebben, Aa 5 om Ch) Hippolyt. vs. 1283. 378 Je VANIPEREN OVER DE om dat diergelyke vermomminge met den ernst der Bybelfche Beurtgezangen geenzints ftrooken kan, zoo blyft het nogtans zeker, dat zulke vermomde per- foonen in hun bedrog ook alle dezen re- gel moeten in agt nemen. Want, of- fchoon de Prophetien en Godgewyde Beurtgezangen door de heilige Afteurs, de Leviten en Propheten , telkens opge- zegd, en dus als by vertegenwoordiginge der ware perfoonen wierden voorgefteld, moest dit bepaalde rigtfnoer egter ook in dezen van hun altoos gevolgd worden , gelyk ook:-van de Afeurs in de Griek- fche en Latynfche T'ooneelftukken ge- fchied, 6. XIX, Edog als er eene eerbiedige aanfprake-tot of eene ootmoedige betui- ginge nopens de Godheid volgt op eene klaarblykelyke Godentale, moeter nood- zakelyk eene Afwisfelinge plaats hebben. By EURIPIDES vinden wy ftraks, na dat BACCHUS de voorreden van het Tooneelftuk gehouden had (í). ‘Actus drò yäs iepòv Ta@hov Auerbuca, Ood{u Bpopue Tóvov Hòùv —__ Uit (3) In Bacchis vs. Ó4 GEWYDE BEURTGEZANGEN, 379 Uit het gewest van Afia, den heiligen berg Tmolus Verlatende, huppele ik gezwind voort , voor Bromius Eenen aangenamen arbeid — —— Niets ongetwyffelder, dan dat daar begint te zingen iemand, of een zeker genootfchap, dat aan Bacchus ten dien- fte ftond, Het zelfde mag men zeggen van ULYSSES aanfprake aan Minerva, by den zelfden poëet (k): Aéomorv Abáva, @OEyuaroe paz úodóuuv T& o8 cuvóby yrpuv, Ev mbar yàg. Hepoös * duúveic voîs Euoîs der more Mevrouw Minerva, want ik heb gemerkt De gewoone klank uwer flemme, want altoos Staat gy my by ‚ en helpt my in myne fimerten. 9. XX. Wyders in alle Afwisfelingen van Vragen en Antwoorden openbaren zig ten duidelykften de fcheidingen der Beurtgezangen. Die fcheidingen vertoo- nen zig ook ín de Samenfpraken der Go- den, gelyk wederom by EURIPIDES; daar MINERVA en NEPTUNUS in ko- men (1): Ee ra- (k) In Rhefo. vs. 608. CD) In Troadibus. vs. 47. 380 J. VANIPEREN OVER DE Vrage. “Ebéci Tov yéver pêv &yyisov melpis Méyev re daijuov, év eoï Te Tiui0v Aúrucuv Exbpav rijv rdpos, mporewvinen ; ds ’t geoorlofd den aan mynen vader vermaag- Jthapten Grooteg God, die onder de Goden geëerd word , Afleggende alle worige vyandfchap, aan tê „Jpreken ? Antwoord. “Elesw dr ye ouyyevels ÓmiM ue “Avzoo' Aôdva, @iArpov 8 gunpdv Opevy: Is geoorloofd. want herinneringen der ver- wanifshap, Okoninginne Minerva , zyn geene geringe lief- dedrank voor de zielen. g. XXI. Hier toe behooren ook de twistredenen, die telkens in de Blyfpe- len en ook wel in de Treurftukken zig opdoen: als, onder anderen, in deze erbarmelyke famenfpraak tusfchen AN- DROMACHE eN MENELAUS, in wel- ke de fchiftinge der wederzydfíche Beurt- fpraak allerduidelykst zig opdoet (m). “Oros (m) In Andromache, vs. 437 — GEWYDE BEURTGEZANGEN, 381 “Osor Bórw u Órúrdes. vrabdijnebe. Ach my: met list hebt gy my overrompeld: wy zyn bedrogen. Kúpuoa ’ draciv: 8 yèe etupvejuebu Schreew het vry uit aan alle menfchen: want wy loochenen ’t niet. H zaör'év Öuèv, zoï mag 'Eupbra, coDd; Zyn zulke flukken onder u bieden , die langs den Eurotas wonen , vroom? Ka? raï y ' év Tpora, 7 'o rabóvrus dvridpäv: Ja zelf by hen die te Trojen wonen , dat zy die byden, tegenftribbelen. 9. XXII. Men kan nog uit dit laat- fte voorbeeld leeren, en het is ook an- ders bekend genoeg, wierd het flegts met eene naawkeurige beoordeelinge in het behandelen der Bybelfche Beurtgezan- gen, opgemerkt en te pas gebragt: te weten, dat er fomwylen enkele regels, ja wel eens mindere deelen van regelen of verfen, ja nu en dan ook een enkel woord, de tale der Beurtzingende of Beurtfprekende uitmaakt. In de Phoe- nisfa van EURIPIDES (n), in den Oedi- Pus Colonéus van SOPHOCLES, in de Septem ad Thebas van ESCHYLUS et Cie (n) vs. 606, fqq. 382 J. VAN IPEREN OVER DE elders vind men daar overvloedige en vol- dingende voorbeelden van, welke wy kortheidshalven voorby ftappen. Zoo lezen wy ook by sENECA (o). ELECTR. Adulterorum virgo deferui domum. CLYT. Quis esfe credit wirginem ? ELECTR. Guatam tuam. cLyT. Modeftius cum matre. RLECTR. Pietatem doces. CLYT. Animos wiriles corde tumefaêto ge- WAN Waar uit dan volgt, dat het juist in de fmaak der Ouden niet viel, alle de fpraak- voeringen even lang te maken: te meer, daar indroefheid , vreeze, woede, fpyt, of foortgelyke hartstogten, afgebrokene kortfpreuken gemeenelyk nadrukkely- ker zyn, dan langdradige redeneringen. Eene waarheid, dewelke by de liefheb- beren der Poëfy alte bekend is, dan dat wy haar zouden behoeven te betogen. 6. XXIII, Mogelyk zal men my te emoet voeren, dat de lesfen, welke ik lier opgeve, wel eenigzints kunnen te pas komen in het beoordeelen van uit- voe- (o) In Agamemnone vs. 945. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 383 voerige Tooneelftukken , opzettelyke Herders, of Visfcherszangen , uitgebreis de Heldendigten , daar ook de namen der perfoonen by aangeteekend ftaan, of by wyze van tusfchen inkomend verhaal, als by HOMERUS, telkens opgegeven wor- den; zoo dat dan ook deze lesfen weinig nut zouden verfchaffen : maar dat voor het overige deze regels, waar naar men de Afwisfelingen der Beurtfpraken be- oordeelen zou, niet wel ftrooken met den aard der losfe Lofzangen, in welke zulke aanwyzingen van perfoonen zyn uitgelaten, | 6. XXIV, Maar ik neme de vryheid my ter oplosfinge van het tweede lid de- zer tegenwerpinge te beroepen op de wereldberoemde MynHeer en Mevrouw DACIER, die allereerst, zoo *tfchynt, in de LIII Ode van ANAKREON, dat is, in zynen Lofzang over de Rofe (p), eenen Beurtzang ontdekten, fchoon er die nimmer, dat ik weet, voormaals in aangewezen was, En waarlyk my dunkt, dat die Lofzang nog aangenamer klinkt, als men, den Mededigter allereerst doet aall= (p) Les Poefies d’ Anacreon & de Sapho par Ma- dame DACIER. Od. LIL, vs, 4. P. 163. Amft, 1716. 384 Je VAN IPEREN OVER DE aantreffen, na de opwekkende Voorzang van Anakreon: aldus Tó de yae Bev dnuz Tó de nat Bporöv Tò gdpue Xdápio'v T° dyuhw Ev wipes Tohvavbéav Epúru v A@po8oióv 7 2buppe. __La Roft est le parfum de la troupe inamor telle ; Les Graces €” Venus , dans la faifon nouvelle , Melent la rofe a leurs autours, Pour danfer avec les Amours. ANAKREON. Tóde zaì péryue móbois Xupizv Puzóv re Macüv Tauxò val mouBvra zEipey Ev änavbi'veig drapróis Des Nimphes, des Mufes divines Elle est le foin € le defir, Et Pon le ceuille avec plaifir , Quoiqu'on fe pique a fes epines. Ik volge hier de overzettinge van Mon- fieur DE LA FOSSE (q): en ’tis my ook om’ even, of men in deneerften Zang den Mededigter, dan ANAKREON zelf, gelyk het Mevrouw pActER begreep en (q) Tradution Nouvelle, p. Too, : Pd et df wire ent GEWYDE BEURTGEZANGEN. 895 en zoo vervolgens gelieft te tellen: hoe- wel ik meene, dat myne fchikkinge ge- voegelyker is en meer beantwoord aan den eisch van Anakreons Voorzang. Mogelyk zou men by Anakreon, behal. ven dien, nog wel dezen of genen Lier- zang, welke foort van Gedigten best met de Pfalmen der H. Schrift overeen- temmen, kunnen opfpeuren : en vooral ook, by THEOCRITUS, in zyne Her. derszangen zulke vertogen, aan welke de perfoonsverwisfelingen vele duide- lykheid en cieraad zouden byzetten. In ‚de Lierzangen van HORATIUS vind men duidelyke inlasfchingen van vreem- de fpraakvoeringe. De Godinne JuNo koomt fprekende in (r). — — Jhion , Hion Fatalis inceftusque juder, Et mulier peregrina vertit In pulverem — — en de Infpraak van reauLus is bekend (5): — —- Signa ego Punicis Affika delubris, & arma … Militibus fine cede (dixit) Derepta vidi —— III, DEEL. Bb 6. XXV. (r) Lib. II. Od. III. vs. 18. (s) Ib. Od, V. vs. 18. 386 Je VAN IPERENOVER DE 6. XXV. En wat nu aanbetreft de Aanteekeningen der namen, by de uit voerige Tooneelftukken , waar door deze onze lesfen onnoodig zouden fchynen te worden: daarop merkeikaan, dat, vol- gens de getuigenisfe van ARISTOTELES; inde alleroudfte tyden , reeds voor These pis en Efchylus, de Tooneeldigten flegts in Choorgezangen beftonden, ten min- ften deeerfte Bedryven derzelve, en zulks wel tot lof der Goden (t): ja daarenbo- ven dat de fchiftinge dier Choorgezan- gen, gelyk men die by &scHYLUS, SOPHOCLES en EURIPIDES aantreft, buiten twyffel nog wel eenige nadere be- palinge verdient ; alzoo ik meene ontdekt te hebben, dat er onderfcheidene per- foonen dier Choren nu en dan afzonder- lyk zingen: en dat er in dezelve meer- malen enkelvoudige Perfoonsbetuigingen zig opdoen: Reg boven reeds 6. XII. gezegd is, Maar in die byzonderheid mogen wy ons hier niet inlaten, alzoo het voldoet aan ons tegenwoordig oog- merk, te melden, dat er zulke Aantee- keningen van Perfoonsnamen in de He- breew- (£) THEMIST, Orat. 26. pag. 316, by FABRIC. 5 GE: 576. DACIER by BAYLE, Diétion. in E/chy= e, Not, E. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 385 breewfche Beurtgezangen nergens, of ten minften zeer zelden, te vinden zyn, 6. XXVI. Onder Israël wierden de eigentlyke gezegde Zegeliederen, Lof. zangen en Che npedietei van buiten ge- leerd (u) en, in derzelver perfoonsverwis- felingen, dus gemakkelyk by de Priesters ekend en dagelyks beoeffend, Zoo ver- aa ik een gedeelte van Mmose’s Tefta- ment, betrekkelyk tot Levi’s {tam (v): IODAN sow ze JN Spes peas mw OND an Zy hebben uw woord in ’t geheugen weggelegd En zy zullen (of mogen) uw verbond bewaren, Zy zullen uwe regten aan Jacob leeren En uwe wet aan Israël, Zy kregen tot hun behulp, kort voor Mofe's dood, egte Affchriften en der Wetten en der Liederen in bewaringe, daar het voormaals in de Woestyne al- Bb 2 , leen Cu) Deut. XXXI: 12, 13, 10. XXXII: 46, 47. (v) Deut. XXXIII: 8, 9. 398 Je VAN IPEREN OVER DE leen Memoriewerk was geweest, gelyk by andere volkeren is in gebruik geble- ven, en by de oude waereld algemeen in Zwang was. CAESAR, van zoodanige ge- woonte by de Gallifche Druiden fchry- vende, geeft er deze reden van: Zd mihi duabus de caufis inflituisfe widentur ; quod neque in vulgus disciplinam efferri velint: neque eos, gui difcunt , literis confifos, mi- nus memorie fludere,. Quod fere pleris- gue accidit, ut prefidio literarum diligen- tiam in pPerdiscendo ac memoriam remit- tant. ” Dit koomt my voor dat zy zoo » ingefteld hebben om twee oorzaken: om dat zy hunne geleerdheid niet wae- „ reldkundig wilden maken ‚en om hun, dieleeren, geene gelegenheid te geven, » om hun geheugen te verwaarloozen, » door te veel op de affchriften te ver- „ trouwen. ’tGeen byna elk gebeurd, » dat hy, door behulp der boeken, zyne > naerftigheid, ín iets grondig aan te „ leeren en zyn geheugen, om het er voor altoos in te prenten, verzuimt” (w). Maar dit zal men in de fcholen der Le« viten ook begrepen hebben, ten opzigte der leerlingen uit de overige ia 4 e Cw) De Bello Gallico, Lib. VI, p. 227. Ed, Mon- tani, Amfteld. 1670. nd 8 v sr á : j k B À _ ke niet wel op eene andere wyze, met Rie: Bb 3 GEWYDE BEURTGEZANGEN. 389 De Opperzangmeester kende zyne beurt en de Choor-Leviten wisten hunne taak, t Gebeurde meer dan eens, dat Koning DA vip, en buiten twyffel ook, op zyn voorbeeld , sALOMO, die duizend en vyf Liederen gemaakt heeft (x), en ook wel eenige volgende Oppervorften van Israël en Juda, als Opperzangmeesters zig gedroegen, Veiliger was het dan, dat men die Pfalmen, Liederen en Ge- zangen onafgebroken opgaf, dat, is zon- „der bygevoegde Perfoonsbenoemingen, op dat er het onkundig gemeen niet door misleid wierde, er die onder ’t zingen tusfchen inbragt en dus den toon en o- vereenftemminge bedorf ; en ook voor- namentlyk, op dat de Israëliten zig er, in hunne huisfelyke godsdienstoeffenin- gen, naar welgevallen van bedienen mog- ten, en ‚met kinderen en huisgenooten, die Beurtzangen aanheffen , naar tydsges legenheid, 9. XXVII. Inderdaad er zyn ettely- ke Pfalmen, daar God, of, tgeen het zelfde is, daar Mesfias in fpreekt, wel- den (x) x Kon. IV: 32. 390 Je VANIPEREN OVER DE den behoorlyken eerbied, door de Le- vitifche Choren, of door Israël opgezon- gen konden worden, of een voornaam perfoon moest God, of Mesfias, even gelyk in de Opera’s en Tooneelftukken gefchied, verbeelden, De XXII, XXXI en foortgelyke Pfalmen, in welke de Ly- dende Heiland fpreekt, leveren er be- wys van op. Maar niets voldingt dit ftuk, myns oordeels, beter, dan de vyf- tigfle Pfalm, in welken twee Goddely- ke Perfoonen (gelyk by EURIPIDES G XX.) van het begin tot aan het einde zingende inkomen. De vermaarde ve- NEMA, ’tis waar, doet den Poëet in de eerfte fes verzen het woord voe- ren, en dan den God der Goden zyne lesfen vervolgens aanheffen, vs. 7 — Maar, indien men er twee Goddelyke Perfoonen in onderfcheid, loopt het Lied vloeibaarder en de zin word groot: zer, daar een Uitlegger altoos op denken moet, en gelyk de Prologus reeds vs. z beloofd had: De God der Goden Jebo- vab fpreekt nadrukkelyk en de Aarde zal hooren , wan den opgang der zonne tot aan haren ondergang (y)—. Hy, die vs. 16 van de Rigterlyke Verfchyninge des ia ler- (y) Vergelyke Jefaia XLIII: zen XLIV: TI, 2 GEWYDE BEURTGEZANGEN. 391 lerhoogften propheteert, fpreekt ook vs. 7—15; want hy voert eene Goddelyke tale vs. 15 en gewaagt ondertusfchen van God ,alsvan eenen verfchillenden, vs. 14. Men begrypt wel haast, dat ik dan hier den Mesfias, als door AsA PH verbeeld in de Levitifche Choorzangen, bedoele, die zynen Vader, by tusfcheninlasfchin- ge, fprekende ten tooneele voert : gelyk ook gefchied vs, 16—21: wanneer einde- lyk wederom de Evangelifche tale des Zoons zig vs. 22 en 23 hooren laat. Ja, indien dit moet worden toegeftemd , moek ten er ook Perfoonsverbeeldingen en Perfoonsafwisfelingen onder de Leviti- fche Zangers hebben plaats gehad, En dit moet ftand gegrepen hebben, niet alleen in het opfnyden der Pfalmen, maar ook van andere Gezangen, gelyk: van dat Lied, dat in het Land van Juda moest gezongen worden, ’t geen Ons JE- SAÏAs opgeeft, en van *t welk de Slot- zang vs. 1921 door niemand anders, dan door Mesfias oorfprongelyk kan zyn uitgefproken, in het bepaald oogmerk der Godfprake (z). Bb4 __ $. XXVII, (z) Jefzia XXVI: 1 392 J. VAN IPEREN OVER DE g. XXVIII. Tweederleye Beurtgezan- gen kan men onderfcheiden; Zweezan- gen, welke om ftryd elkanderen aflos-' fchen en fomwylen invallen , eer dat de Medezinger gedaan heeft, als in de Zdy/- lia en Hymni plaats kan hebben, en Veelzangen, of famengeftelde Beurtge- digten, daar meer dan twee, over eenig geval of onderwerp, zig in famenfpraak met elkanderen inlaten, Deze laatfte {chynen van een jongere uitvindinge te zyn en de eerfte aanleidinge tot Opera's en Tooneel bedryven gegeven te hebben, Immers de Heldendigten en foortgelyke Hiftorifche Gezangen verlevendigen de Inbeeldingskragt, even of men de vertoo- ninge op het Schouwburg zag voorftel- len. Ik meene, dat de eerfte foort zig allereereerst duidelyk in ’t Goddelyk Ge- denklied, dat Mofe en Jofua beurtelings en by herhalinge, op hoogen last, aan- hieven en opdeunden, opdeed, om van andere Bybelftukken niet te fpreken , die met het zelve, in dat derde overeenko- men: en dat de tweede foort, nament- lyk de Veelzangen, en wel met tusfchen ingelaschte eenvoudige Perfoonsaandui- dingen, zig hier en daar in de Voorzeg- gingen der Propheten, en naar de ran ef GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 393 der Heldendigten, in de eigentlyk dus genoemde Gezigten, vertoonen. 6. XXIX. Myn oogmerk is egter voor het tegenwoordige alleen, om eens eene proeve te nemen, of wy met de eerfte foort, by het fchiften van eenige Bybelfche Beurtgezangen, zouden kun- nen te regt raken en er onze opgegevene regelen op toepasfen, ter nadere ophel- deringe van den Poëtifchen nadruk. Het zoo evengemeld Gedenklied zullen wy met dit inzigt vooraf ter toetze brengen, en er dan nog eenige nadere bedenkin- gen over andere Liederen byvoegen. Mofe zei het op, even voor zyn vertrek naar Nebo om te fterven, en wel eerst voor eene aanzienelyke vergaderinge der Oudften en Amptlieden uit het gantfche leger opontboden (a); en naderhand, buiten twyffel herhaalde reizen, mis- fchien in het leger van elke Stam , in ver- vanginge met Hofea den zoon van Nun(b), Mofe kwam hy en Hofea de zoon van Nun, NA dat is te zeggen: Na de algemeene goedkeuringe en erkentenisfe van ’t ge- B zag (a) Deut. XXXI: 28—30. Cb) Deut. XXXII: 44, 45. 394 Je VAN IPEREN OVER DE zag des Goddelyken Gedenklieds in de Staatsvergaderinge der Israëlitifche Ede- len en Vorften, gingen Mofe en Jofua vervolgens dit ontzaggelyk Orakel alom- me afkondigen, op eene wyze, die , door hare ftatigheid en verrukkelyke aange- naamheid, den eerbied en toeftemminge van al het volk naar zig trekken moest, En dit kon bezwaarlyk, naar de gewoon- te der oude tyden, beter gefchieden, dan met het Beurtvervangend opdeunen dezes Lieds, en wel door den grooten, en nu veegen, MOSE, en zynen heldhaf- tigen opvolger JOsUA: mannen, voor welke de natie in ’tgemeen , en elk Isra- liet in ’t byzonder, met regt den diepften eerbied en de welmeenendfte hoogagtin- ge voedde. 9. XXX. Vooraf ftaat aan te mer- ken, dat het Lied, °t welk wy thans beoor- deelen, reeds voor handen was, eer het in de hooge vergaderinge der Ouderlin- gen en Amtlieden werd voorgelezen. Te voren had het Mofe reeds in fchrift ge- bragt en het den kinderen Israëls doen ter hand ftellen en den zin daar van aan het volk eenigzints doen begrypen de e) (c) Deut, XXXI: 19. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 395 Ook fchreef hy het niet op uit zyn hoofd, maar het was reeds bekend, eer hy aan *fchryven ging. Dit blykt uit het be- vel, dat hem Jehova gaf: en zu fchryft uwlieden dit Lied Nin arwanmr Er wierden ook meer Affchriften van ge- maakt dan een: my, 1292 fchoon Mofe eerst eigenhandig met het opftellen van het oorfprongelyk en egt Affchrift be- last was, TWD 2951 Zoo fchreef Mofe dit Lied ten zelfden dage (d). Ik ben er ook niet vreemd van, om de fpreekwy- ze DIA HAW (e) zoo op te vatten, dat er het onderwys in de toonen en het maatgeklank, by het opzingen van dit Lied, door wordt aangeduidt: *t geen dan Mofe aan Israël zoo wel leeren moest, als den zin en beteekenisfe der Gezan- gen, in het Lied voorkomende, Zeg het in hunnen mond, 9. XXXI Jehovah „die in de Zente en wol- kenkolomne verfchenenwas, toen de wolken- kolomne boven de deure der Tente flond (£), geeft in Mofes verhaal van *t geen em (d) Deut. XXXI: 22, (e) vs. 19. (É) vs. 1618. 396 J. VANIPEREN OVER DE hem bevolen wierd , als *t ware, een kort uittrekzel van den inhoud dezes Lieds: welke verkortinge meer aan den Hifto- riefchryver te wyten is, die eerlang het Lied zelf ftond op te geven , dan wel aan Jehovahs uitfpraak toen tertyd: dusik niet en twyffele, of dat Lied werd toen reeds oorfprongelyk en authentyk van dien Je- hova zelf opgezegd, Anders was er geen famenhang in ’ verhaal en het tweemaal herhaalde van àNto now, Dit of Dat; of, gelyk wy gewoon zyn te fchryven, gemeld of bovengemeld Lied, zou geene beteekenisfe hebben. Ik kan ook niet zien, waarom ANto ant deze wet, in den famenhang, vs. 24 benoemd, iets anders zou kunnen zyn, dan even dit zelfde Lied, in “welk de eerfte Wetta- fel allernadrukkelykst word opgehelderd en op alle tyden toegepast. In Kappa- docien verkoren de Mazaceners eenen Nopwòor , eenen Wetzinger,diede Wetten van Charondas, in verfen gebragt, zal hebben opgefneden': gelyk uit het verhaal van STRABO is op te maken (g). Maar hoe dit ook wezen mag, de voo pre- (g) Geoer. L. XII. p. 539. mihi pag. 813. Amtft. 1707. Conf. MONTANUS ad CESAR. Ì, C GEWYDE BEURTGEZANGEN. 397 fpreker in dit ons Lied moet Jehova zyn; en de Wolkenkolomme, die, in de God- delyke vertooninge der zigtbare tegen- woordigheid, eene zinneprent fchynt ge- weest te zyn van zynen Hemelfchen ftoet, uit Engelen en Zalige fchimmen beftaan- de, kan die Hemelen verbeeld hebben; welke by den aanvang van *t Lied, en bepaaldelyk in den Voorzang, worden opgeroepen, om Gode grootheid te ge- wen (h). Wy mogen dit hier, kortheids- halven, niet omftandiger uithalen. 9. XXXIL. Maar terwyl Mofe den rang krygt in het opzingen voor Jofua: zal het ook hem, in de hoedanigheid van deur, op dat ik zoo fpreke, opge- dragen zyn geweest, den perfoon van Je- hova Mesfias te verbeelden , en dus aan Jofua dien van het Hemel-Choor. By welke fchikkinge dan de toeluisterende Aarde ws, 1. niet flegts Israël; maar , ge- lyk het woord Aarde, en de aard der za« ke en den Slotzang vs, 43 fchynen te vor- deren, ook de Heidenen, de omliggende barbaren; ja alle de volkeren des gan- {chen aardbodems, ten minften in zoo ver- (d) Deut. XXXII: 3. verg. P. HOFSTEDE By- zonderheden I Deel, bl, 215. — 308 J. VAN IPEREN OVER DE verre die genoodigd en opgeroepen wor- den , om dit Lied aan te hooren: vooral die, welke leven zullen dan, wanneer de volkomene vervullinge der Prophetie, in dit Gedigt vervat, tot {tand gebragt zal zyn. Men zou misfchien kunnen ver- moeden, dat Jofua, niet gelykelyk met Mofe , maar afzonderlyk , niet by beurt- vervanginge , maar in eene agtereenvol- gende opfnydinge, het zelfde Lied aan Israël had bekend gemaakt. Maar zulk verzinfel koomt niet overeen met den ge- wyden fchryfftyl, die Hofea den zoon van Nun al te naaw aan Mofe, in het op- zeggen van dat Lied, verbind (i). Mo- fe, ’t is waar, word gezegd alle de woor- den vant Lied gefprokente hebben: maar, behalven dat dit in zekeren zin waar was, om dat hy, by ’t leeren van den zin der. woorden, alles alleen deed (k), zoo word egter, ten opzigte van het leggen in hun- nen mond, en het fpreken voor de ooren des volks, dat is, van het aanheffen en opdeunen, dit zoo verklaard, door Ap en Hofea de zoon van Nun: dat men niet behoeft te twyffelen, of die Hofea ver- gezelfchapte en vervong Mofe in het Beurtgezang. 6. XXX. (1) Deut. XXXII: vs. 44. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 399 6. XXXIIIL. Men legge nu den gewos nen huisbybel voor zig open en teekene met een potlootje de fchiftingen en Per- foons-Afwisfelingen, welke, volgens de boven opgegevene Regels 6, VI=XXII. in ’t Goddelyk Gedenklied zig opdoen. Men wikke en wege den Voorzang vs. I==3, En * zal ons uit 6. XVII. blyken, dat er een Goddelyk Perfoon het woord voert, die Zyn gezag en welfprekenheid van Hemelen Aarde wil erkend hebben. Neigt de ooren, gy hemel , en ik zal tref- fende fpreken—, Deze regel egter heeft nog meer vat, op het geen wy aantref. fen vs. 21, 26, 34, 35, en ontegenzeg:- gelyk, op vs. 36—42, Ziet nu, dat ik DIE ben, en geen God met my—, daar niemand anders dan de ware God, oor- fpronkelyk genomen, fprekende word ingevoerd : en wel, volgens de kenmer- ken vs, 39, opgegeven, niemand anders, dan de Mesfias. Dit fpringt in het oog, zoo dra men den text begluurt, 6. XXXIV. Hier tegen zou men mo: gelyk inbrengen, dat de Poëet Aanha- lingen van Goddelyke gezegden inlascht vs. 20, En hy zeide en vs. 37. dan zal hy zeggen, gelyk het de onzen vertalen: Zoo 400 J. VANIPEREN OVER DE zoo dat men zou kunnen vermoeden, dat van vs. 20 tot vs, 43 die zelfde Jeho- va fprak, op die manier, gelyk Juno en Regulus by den Lierdigter HORATIUS, XIII, Toen ik het Lied eerst oor- deelkundig bekeek, kwam my dit vry bedenkelyk voor, maar, nader toezien- de, bleek my het tegendeel, *t Was niet wel te vereffenen met de beloften ín den Voorzang zoo plegtig gedaan: Jk zal fpreken: ik zal den naam des Heeren uitroepen, dat die Goddelyke Perfoon, zoo lang zougezwegen hebben, tot dat het Choor van vs. 4 tot aan vs, 20 ZOU | hebben doorgedeund: zynde zulks meer dan een derde van het gansch Gezang. — Dus befloot ik, dat het VAN en hy zeide — van vs. 20, geenen verderen invloed op de fchiftinge van het Beurtgezang heb- ben kon, danop zyn bestgenomen,tot _ | op het uiteinde van vs. 25 : alzoo er on- middelyk een Jk zeide 'DVN vs, 26 op volgt. Dit nu kwam my zoo veel te aannemelyker voor, om dat anderszints de aangehaalde Goddelyke Perfonaadje wederom telkens vs. 27, 30, 36, 37 en 43 van eenen anderen Jehova zou gewa- gen: dat dan niets anders dan verwerrin- ge baren zou; die, vooralin een pe moet, GEWYDE BEURTGEZANGEN. 401 moet vermeden worden, Men moest dus in eene Godfpraak eene andere, en dan wederom in die eene derde, aanha= len; dat ongerymd is, en, met eerbied gefproken, wel naar een nest Neuren- burger doosjes gelyken zou. Myn be- fluit dan is, dat volgens 6. XVII by vs. 26 eene Afwisfelinge begint, en insge« lyks zoo by vs. 39 „en dat er Gods Zoon; de Mesfias zyne ftemme verheft: wel= ke laaste Afwisfelinge ook uit 6. XIII kan worden opgemaakt. S. XXXV. Volgens 6. XIII, moet er ook eene Schiftinge van het Beurtgezang plaats hebben vs, 6, daar een Zn/chieten= de Aanfpraak tot de Toehoorders voor- koomt: Zult gy dit den Heere vergelden? ’t Geen ook geld in betrekkinge tot vs. 15. Zy zyt wet, gy zyt dik, ja met vet o- werdekt geworden, tot vs. 17. op het flot woor de welke uwe waders niet gefchrikt hebben; waar by dan vs, 18 by aaneen- fchakelinge moet gevoegd worden , alzoo de Iníchietende Aanfprake zoo voort- loopt: Den rotfleen, die u gegenereerd beeft, hebt gy vergeten: en gy hebt in ver- getenisfe gefteld den God, die u gebaard beeft. En de zwarigheid, die men des- {UL DEEL. Cc we 408 «Js VAN IPEREN OVER DE wegens zou maken, uit hoofde, dat dan zulke eene Afwisfelinge in het midden van een vers beginnen zou, en onge- meen kort moeten gefteld worden, laat zig ligtelyk oplosfchen, door het geen 9. XXII is aangemerkt. | 6. XXXVI. Uit 66. XIV en XV lee- ren wy, dat ook met vs. 2g een Beurt- wisfelend Gezang beginnen moet: O daf zy wys waren, zy zouden dit verflaan — Immers daar koomt een Alleenfpraak en Uitbarftende Weeklagte uit, die, ais ec- ne Beantwoordinge van het voorgemelde ws. 28 aangezien, teffens uit 6 XX, in de- ze betrekkinge zou kunnen worden toe- geligt, als, om die reden, ook eene Af- wisfelinge, met vele waarfchynelykheid, — aantoonende: dat er zig eene vervangin- ge van ingewikkelde Vrageen Antwoord opdoet. Immers de uitgedrukte toeftem- minge van het voorgaande kan als zoo- danige eene Beantwoordinge worden aan- gezien. Gelyk ook de Tegenfpraak van het evengeftelde by de Evangelisten meermalen zoo word verklaard : Je/us antwoordende zeide: 6, XXI. ja zelf, al- waar het niet plat uit te kennen gegeven. 5. XXXVIL \ GEWYDE BEURTGEZANGEN. 403 6. XXXVII « Maar duidelyker is de Beantwoordinge, welke wy, aantreffen vs, 4. Hy is de Rotfleen— of, gelyk wy meenen verpligt te zyn die opgave te vertolken : 1993 Dan sn De volkomene Rotfleen is zyn werk — als zynde dit waarlyk de edelfte ftoffe, welke verftrek- ken kon, om onzen God, den God van Mesfias en van Hemel en Aarde groot- heid te geven vs. 3. Geeft onzen God grootheid: en dat wel in ’t Meervoud: zoodat ernoodwendig op een Zangchoor fchynt te moeten gedagt worden en wel van zulk een, dat onderfcheiden was van dat geen, welk by den Slotzang vs. 43 word aan de beurt geroepen. Een Me- mmelsch Zangchoor was gelast de ooren te neigen vs. 1, en wat de Aarde betrof, die wierd alleen opgegeven , als zullende voor Toehoorder verftrekken , om den Hemel zoo veel te fterker aan te moedi- gen tot eene beurtwisfelende Beantwoor- dinge: Geeft onzen God grootheid, 6. XX. HEMELS ZANGCHOOR. De volkomene Rotfteen is zyn werk: Want alle zyne wegen zyn gerigte. _6 XXXIX. OA algemeene Lof- C2 fpraak 404 Je VAN IPEREN OVER DE fpraak wan vs, 4 en 5, word dezelve we- derom hervat vs. 8, en dit geeft een ge- sp vermoeden voor de Afwisfelinge daar ter plaatze, volgens 6. VI. Maar dit zou kunnen gedagt worden uit te loo- pen tot aan vs, 14, daar wederom eene verwytende Aanfprake voorkoomt: Room van Koeyen — — hebt gy gedronken. Fdog, alzoo in vs. 11 en 12 eene Gely- kenisfe voorkoomt, welke eigentlyk als eene Poëtifche Herhalinge van vs. 8—10 mag worden aangezien, zoo zal, uit on- ze aanmerkinge van 6, VII, volgen, niet alleen, dat vs. rr en r2 de Mesfias {preekt , maar ook dat vs, 13. op niew het Hemelchoor aanheft, en dat het zelve met vs. 14 door Mesfias wederom word afgelost. *Geen ook eenigzints te pas- fe koomt, ter bepalinge van eene beurt- wisfelende fchiftinge by den aanvang van vs. 24 : en inzonderheid ook van vs. 32. 6, XL. De regel van Tegenoverftel- linge 6. IX, zal ons wyders toonen, dat er zoo wel vs, 15. ls nu Jefchurun vet werd, als vs. 19. Als het de Heere zag, zoo verfmaadde hy ze, eene tE e- u GEWYDE BEURTGEZANGEN. 405. linge voorkoomt. Eveneens is het ge: fteld met vs. 29, gelyk reeds uit andere gronden bewezen is, 6. XIV, XV (l), en met vs. 36, Én Jehova zal zynen vol. ke regt doen: ja zelf ook met vs. 385 waaromtrend wy ook 6, XV hebben te pas gebragt (1). Men zal ligtelyk begry- pen, dat hoe meer regelen famenloopen ter bepalinge der Afwisfelingen in de Beurtgezangen, hoe zekerder die bepa- linge word, Want foortgelyke dingen _ laten zig niet wel op eene wiskundige wyze betogen. 6. XLI. Laat het ons nu geoorloofd zyn, volgens de gelegde gronden, ge- melden Beurtzang zoo te onderfcheiden en met de Perfoonsverwisfelingen zoo voor te dragen, als ík vermoede, dat Zy van MOSE en JOSUA, by vervangin- ge, voor Ísraël opgezongen is. Deze Schiftingen hebben wy gevonden vs, 1— A= 6 8 II 13- I4- 15- 15° 15° I7®= 19- 2I= 24- 26- 29- 32- 36- 33 43: En van deze maken vs. 1—3 den Voorzang , of Prologus vit, en vs. 43 het Slotgezang. De overige zyn Zangen en Ga Te- | ® DWV" | | CD $. XXXIIL 406 J. VANIPEREN OVER DE Zegenzangen: de Zangen van het He- melchoor vs. 4 en 5, 8—10, 13, 15°, ISI", EN 19,20,24, 25,29—3I, 36, 37; 38°, en de Zegenzangen derhalven van Mesfias vs. 6-7, 11-12, 14, 15°, 17° En 18, 21—23, 2628, 3235, 38P— 42. Wy zullen ieder ftuk afzonderlyk in order voorftellen, om duidelyker te worden, 6. XLI. VOORZANG. MESSIAS Een MOSE, Neigt de ooren, gy Hemel, en ik zal treffende Spreken, En de Aarde zal buisteren naar de woorden my- nes monds? Á Myne leere zat als een regen druipen, En, als een daaw ‚ zal myne reden wloeyen: Als een Hair-regen op de uitfpruitzels, En als duizenddroppelige watervallen op het vol- wasfen kruid. En ik zal den naam van Jehova uitroepen : Geeft gy dan (o Hemel) onzen God grootheid. u EP ES Di HEMELCHOOR en JOSUA. De volmaakte Rorfteen is zyn kunstwerk: Want GEWYDE BEURTGEZANGEN, 407 Want alle zyne. wegen zyn gerigte. De flerke God is Waarheid en ontbloot van „wrevel. Regtvaerdig en regt is Hy: “Verderf îs op hem , (den Rotfteen) zyne kin- deren zyn vry van hunne fchandvlekke, Schoon een verkeerd en verdrayd geflagte ! MESSIAS En MOSE. Cm) Zult gybieden dit dan aan Jehova vergelden; O volk, dwaas en zinneloos ? bes; Is hy niet uwe Wader, die u geteeld heeft? Is hy’t niet „die u gemaakt heeft en bevestigen zal? Gedenk aan de dagen van ouds : Merkt op de dagen van ’t voorbeden en tegenwoor- dig geflagte. Vorder het van uwen Vader en hy zal’tu vertellen: Van uwe Ouden , en zy zullen ’t u zeggen. HEMELCHOOR en JOSUA. De Allerhoogfte zal, onder ’t verdeelen der volken, Onder’t van een fcheiden der kinderen van Adam, ‚ De landpalen der volkeren wast flellen , Naar het getal der zonen van Äsraël. Ce 4 Want Ü o (m)- De groote letter #7 in nin toont ge noeg , dat men ook, by het lezen in de Synagoge, hier het begin eener byzondere Aanfprake gewon- „dem heeft. 408 J. VANIPEREN OVER DE Want Jehovah's erfdeel is zyn volks Jacob is het fnoer zyner erfbezittinge. Vind hy hem naderhand in een land van ver- woestinge, En in eene woeste huylende wildernisfe, Zoo zal hy hem omringen, onderwyzen, En bewaren als zynen oogenappel. MESSIAS En MOSE, Gelyk een adelaar zal Febova zyn nest wakker maken ; | Over zyne jongen klapwiekende zweven: Hy zal zyne vleugelen uitfpreidens hy zal ze op- vatten, En boven op zyner vleugelen vlugt in de hoogte opvoeren : Zoo zal Jehova zyne kinderen alleen beiden, En geene vreemde Godheid in zyn gezelfchap. HEMELCHOOR en JOSUA. Hy zal hem (zegepralende) doen ryden op de hoogten der aarde N En hy zal eten de inkoomften der akkers (n) — En (n) Het woord ’W, dat Klaagliederen IW: O, nog eens voorkoomt, en door myze velden zou kùnnen verduiescht worden, brengt my in verzoekinge, ja dwingt'my, om volgens $. XIIL, dit anders Zoo te fchiften; MES GEWYDE BEURTGEZANGEN, 409 En hy zal hem-honing doen zuigen uit de fleen- - rotze En olie uit de keye der rotze. MESSIAS En MOSE. Room van Koeyen en. melk van kleien vee - Met het vleeschnat der lammeren , ‚ En der rammen, Bafans zonen, en der bokken , Met het vet (aftrekzel) der nieren van tarwe, En het bloed der druive zult gy zuiver drinken. HEMELCHOOR €en JOSUA. Straks zal JFefchurun vet worden en agter uit Jlaan. MESSIAS En MOSE, Reeds zyt gy vet, dik, ja met vet overdekt ge- worden. 1 HEMELCHOOR €En JOSUA. Straks zal hy God laten varen , die hem gemaakt heeft: | Ce 5 Straks MESSIAS en MOS E En hy zal eten de woortbrengzels myner velden, HEMELCHOOR EN JOSU Ae En hy zal hem honing doen zuigen uit den barren vaeffoeis En olie wit bet keyagtige der fteenklippen, Conf. Virgil, „Ecl, IV. 410 Je VANIPEREN OVER DE Straks zal hy vervallen laten den Rotfteen zynes heils. - Zy zuilen hem tot jaloersheid verwekken door vreemden : Zy zullen hem tot toorn aanhitzendoor gruwelen: Zy zullen den tyrannen offeren, niet den eer- waerdigen God, Aan Goden, welke zy niet kennen zullen. MESSIAS en MOSE, Reeds zyn er niewelingen van naby aangekomen, Woor dewelke uwe vaderen niet gefchrikt hadden: Dus zult gy den Rotfleen, die u geteeld heeft, vergeten En gy zult in vergetelheid flellen den flerken God, die u baarde. HEMELCHOOR EN JOSUA,. Straks zal het Jehota zien en het werfoeyen, Van wegens de ffoutheid zyner zonen en dogterens En hy zal zeggen (o): ik zal-myn aangezigt van hen verbergen: Jk (o) Schoon “wy. de voetmaat der Hebreewfche verzen niet weeten , zoo Koomt het my egter ver- moedelyk voor, of VAN hier niet een vreemd by- voegzel zy, dat tot de maat en tot het vers niet behoort. Want deze regel $ 9 Dn 3D AVAON VONN heeft GEWYDE BEURTGEZANGEN, 4II Jk zal zien wat hunne uitkoomfle zal zyn ; Want zylieden zyn een geflagte van verkeerdheden , Zonen, in welke geene trouwe is. MESSIAS €En MOSE, Zy hebben my tot yver verwekt door eanen Niet. god, Zy hebben my tat toorn verwekt door hunne ydel- heden: _ Jk. zal ze dan tot jaloersheid. dwingen. door een Nietvolk : | Door een dwaas volk zabik ze tot toorn verwekken ; Want reeds is er een vuur aangeftoken in. my- nen toorn; En flraks zalt branden tot in den afgrond beneden: En flraks zal’t de Aarde met zyn inkomen opeten : En de grondvesten der bergen in vlamme zetten. Ik zal rampen over hen opeenftapelen Myne pylen zal ik alle op hen werfchieten. HEMELCHOOR Een JOSUA, Uitgeteerd van den honger en opgegeten; zal ik karbonkel Bit- heeft juist de drie lettergrepen van SDN” te veel, wil men hem met de overige gelyk ftellen, En zoo dit doorgaat, moet men dus lezen : volgens $. XIIE. MESSIAS en MOSE , … Ik zal myn aangezigt van hen verbergen —— ‘412 J. VANIPEREN OVER DE Bitter verderf en den tand Der wilde beesten onder hen zenden, Met vurig venyn van flangen des floft. Wan buiten zal ’tzwaerd wegrooven , En uit de binnenkameren de wanhoop , Ook den jongeling „ ook de jonge maagd, Het zuigend kind met den gryzen man. MESSIAS en MOSE, Ik zeide: aan fpaanders zal ik ze van een doen Jpaiten: Fk zal hunne gedagtenisfe uit het menschdom doen ophouden » Ware ’t niet, dat ik de verfmading des vyands te fehromen had, Op dat zig hunne tegenpartyen niet vervreemden “mogten, Op dat zy niet zeggen did onze hand is hoog geweest: Maar Jehova heeft dat alles niet verrigt. Want zy zyn een volk, dat zig bederft door a ke overleggingen , En daar is geen bedaarde overweginge in hun. HEMELCHOOR en jJosUA. O dat zy wys wierden, op dat zy dat verftonden! Dat zy opmerkzaam wierden op hun uiteinde ! Waar: GEWYDE BEURTGEZAÁNGEN. 413 Waarlyk een zab er duizend wegjagen , En twee zullen tienduizend doen wlugten : Maar zoo niet, tis, om dat hunne Rosfleen, ben werkogt heeft En Jehova hen heeft geleverd, Want hy ìs hunne Rotfteen niet, gelyk hy de on ze iss Daarom zullen onze vyanden wraakrigters zyn. MESSIAS €En MOSE, Om dat uit de wynftok van Sodom hunne wyns flok is, | En uit de velden van Gomorra, Zyn hunne druivetrosfen druivetrosfen wan ver- gift, Bézien van bitterheden zyn aan dezelve. Venyn der draken is hunne wyn, _En eene wreede aderen kop. Js dat niet by my wastbefdemd en afs een geheim bewaard, Verzegeld in myne kancellaryen ? Myne is de wrake en ik zal ’t vergelden s Jn tyds zal hunne voet wankelen : Want naby is de dag van hunne donderbuy , De toebereidzelen volgen fpoedig de een op de an- dere over hen. HE: 414 J- VAN IPEREN OVER DE HEMELCHOOR €en JOSUA, Om dat Jehova zyn volk regt zal doen, Zal het hem berouwen over zyne knegien s Om dat hy zal zien , dat de hulpbende verftroyd is, En dat niets in kragt is ‚ nog belegerde ‚ nog over- gelatene, | Zegt hy aanftonds , waar zyn hunne goden, De rosfteen, op welken zy vertronwden ? MESSIAS EN MOSE, Laten zy nu opftaan en u helpen, Op dat er verberginge voor u zy. Ziet nu, dat ik, ik die ben , En geene Goden met my. Jk zal dooden en levendig maken z Jk heb geflagen en ik zal genezen, En niemand zal my iets uit de hand. nemen. Want ik zal myn hand naar den hemel heffen: En flraks zeggen: ik leve in eewigheid! Indien ik myn glinfterend zwaerd wette, En myne hand ten gerigte grypen zal, Dan zal ik de wraak op myne wederpartyders doen wederkeeren , En het mynen hateren betaald zetten : Dan zal ik myne pylen van bloed dronken maken, Ey myn zwaerd zal vleesch eten, Uit GEWYDE BEURTGEZANGEN. Árs Uit het bloed gehaald van den gekwetften en krygsgevangenen, Wan den kop der kaalgevilden voor den vyand. SLOTZANG HEMELCHOOR €en JOSUA. Juichet gy Heidenen, dan zyn volk, Want hy zal het bloed zyner knegten wreken, En de wrake zal wederkeeren op zyne tegenpar- tyen: En hy verzoent zyn land, zyn volk. 6. XLIII, Nu hope ik, dat men ont- dekt zal hebben, hoe ik behalven de Afwisfelingen der Beurtgezangen op te geven, nog getragt ‘heb het levendige der Oosterfche Poëfy, op eene meer ver- ftaanbareen nadrukkelyker wyze, voor te ftellen, dan in de gewone Overzettin- gen gefchied! Egter kan ik my in dat {tuk niet dieper inlaten, of den arbeid der Heeren VITRINGA, VENEMA; KULENKAMP, CURTENIUS en van zoo veele andere, ter ontvouwinge van dit gewyde Digtítuk in de waereld gezon- den, omftandig beoordeelen. Alleenlyk ‚_ Vinde ik my verpligt te melden , dat ik, in 416 TJ. VANIPEREN OVER DE » jin het doorlezen der verklaringen van die beroemde mannen, niets heb aange- troffen, dat my aanleidinge gaf, omde beurtelingfche Afwisfelingen der zingen- de perfoonen te vermoeden: veel min- der om er, op eene regelmatige wyze, eenige bepalingen omtrend te maken. Meermalen gebeurt het dog, dat de voornaamfte Uitleggers de fmaak der oude poëfy uit het oog verliezen en on- gemeen afwyken van dien weg, welke de Heeren LOWTH en MICHAELIS; met zoo veel lof, hebben beginnen te banen: offchoon ook die Heeren het Beurtwisfelende nog niet al te zeer heb- ben in het oog gehouden. 6. XLIV. In het zoogezegde Lied van DEBORA ontmoeten wy ongetwyf feld eenen Beurtzang; en wy behoeven — er maar wat gezet op toe te kyken, om dit poëtisch geheim te ontdekken. Even- wel is het van de Geleerden in vroegere tyden, zoo veel ik weet, niet opgemerkt: de Heer LETTE (p) maakt er geen ge- wag van: en, dat nog verder gaat, de Heer LowTnH fchynt er nieteens op 5e (P) Obferv. Philol. Crit. in Caztica Debore &* Mofis, Lugd. Bat. 1748. pag. 4. 4 Pe} > GEWYDE BEÏRTGEZANGEN. 419 gedagt te hebben (q) : Maar even daarom moet men geenen argwaan tegen myn ver- moeden opvatten. Want wat wil het anders zeggen, ’tgeen ons de Hiftorie- fchryver berigt, eer hy het Zegelied op- geeft, voorts zong Debora en Barak de zoon van Abinoam, En, welke beteeke- nisfe zou het onderfcheiden oproepen van Debora en Barak kunnen hebben? indien men ’ voorftel dus niet {plitfte: BARA K Waak op, waak op Debora , Waak op, waak op , fpreek een Lied. DEBORA Sta op, o Barak, en neem krygsgevangen Uwe krygsgevangene fchaar ‚ o zoon Abinoams. Daarenboven in vs. 7 {preekt DEBORA, zonder BARAK: De Dorpen hielden op in Israël, zy hielden op, Tot dat ik Debora opftond, Tot dat ik opflond , eene moeder in Israël. En mag men dan ook daar niet uit be- fluiten, dat insgelyks elders BARAK in OE ZI. DEEL. Dd dit |< (q) De 'Sacra Poëfi Hebr, Pral, XIII p. 158. Pracl. XXVIII. pag. 366, fqq. 418 Je VAN IPEREN OVER DE dit Lied, fprekende en zingende in- koomt? My dunkt waarlyk , dat ‚als men zulke gewisfe blyken van eenen Beurt- zang befpeurt, men zig dan ook wel verlof mag aanmatigen, om de Afwisfe- lingen daar te plaatzen, daar het ons ge- fchiktst voorkoomt: fchoon men juist daarom die bepalinge niemand behoeft op te dringen. ’tKan wezen, dat men daar in mistast, zoo lang men het Digt- ftuk zelf, in zyne poëtifche bedoelingen en zegswyzen nog niet oordeelkundig genoeg doorzogt en ter toetze gebragt heeft (r). 5. XLV (r) Na dat deze Verhandelinge reeds afgefchreven lag, vielen my in de handen de Disfertatie van den Heer RUCKERSFELDER iz Canticum Deborae, Gron. 1753 en de Note Critice & Exegetice in Gen. XLIX. Deut. XXXIII. Exod. XV. Jud. V. van den Heer TELLER, Hal. & Helmftad. 1766. Ik merkte dat die Heeren beide, op hunne wyze, hier eenen Beurtzang hadden aangetroffen. Volgens den Heer RUCKERSFELDER is dit Lied eene Pindarifche Ode van 4 Groote sTROPHEN, welke telkens we- derom verdeeld zouden zyn, elke in eene Stropbe, „Aütiftrophe en Epodos ; eindelyk zou alles afloopen in een Slotgezang vs. 31. ep zoo vond hy er een Driezang: Barak’ moet de Strophen: iemand „ die gansch Israël verbeelde, de Antiffrophen : en Debora de Epoden heb= ben opgezegd, Maar van dien iemand, dien Israël ver= beelden zou, vinde ik geene voetftappen in den Text. Eenvoudiger fchynt my toe de Afdeelinge in ie van, GEWYDE BEURTGEZANGEN. 419 5. XLV. Ik zou er wel voor zyn, om dezen Beurtzang , zoo lange ik geen meer ligt hebbe in den geheimen zin en oogmerk van zulke Gezangen, dus te verdeelen, dat hy in korte afwisfelingen afliep: in dezer voegen, allereenvou- digst: DEBORA. Looft den Heere _Rigt. V. vs. 2. BARAK. foort gy Koningen VS. 3e DEBORA. Meere, toen gy woorttoogt VS. 4e BARAK. De bergen vervloten VS. 5. DEBORA. Inde dagen Samgars _ vs. 6 en 7. BARAR. Perkoor hy niewe goden vs. 8 en g. DEBORA. Gydieop witte ezellinnen rydt vs. ro. BARAK. Van het gedruys VS. IIG DEBORA. Wandegeregtigheden des Heeren v. 11® BARAK. Waak op Vs. 12.2 DEBORA. Maak u op, Barak Vs. I2,b BARAK, Zhans doet hy den overgeblevenen v.13* DEBORA. De Heere doet my heerfchen vs. 13? en I4. Dd 2 B A- van den Heer reuver, die Debora en Barak ge« noegzaam alleen voor de Sprekers houd, uitgeno- men dat hy vs. r2. het volk Israël ten tooncele voert, als zyne aanfprake tot Debora en Barak wendende, pag. 165. Maar ook deze byzonder- heid heeft geenen grond nog in ’t Licd, nog in deszelfs Voorverkhaal: Woorts zong Debora en Barak de zoon van Abinoam ten zelven dage, ‘zoggende, 420 Je VAN IPEREN OVER DE BARAK. Ook waren de Vorften ___ vs. 15. DEBORA. Waarom bleeft gy zitten __ vs. 16. BARAK. Gilead bleef vs 17. DEBORA. Zebulon , ’tis.een wolk vs. 18. BARAK. De Koningen kwamen Vs. 19. DEBORA. Wan den hemel ftreden zy vs. 20 en 21% BARAK. WVertreedt, o myne ziele, de flerke Veer DEBORA. Toen werden de paerdshoeven vs. 22. BARAK,. Wloekt Meroz VS. 23. DEBORA. Gezegend zy boven de wyven vs. 24. | en 25. BARAK. Mare hand floeg zy Vs. 26, DEBORA. Tusfthen hare voeten VS. 27. BARAK. De moeder van Sifera: Vs. 28, DEBORA. De wyste harer Staatvrouwen vs. 29 en 30. BARAK. «Alzoo moeten omkomen vs. 31. 6. XLVI, In het Hooglied wan Salo- ino, dat van elk genoegzaam, en met regt voor eenen Beurtzang gegroet word (s), zyn er zeer vele duidely- ke teekenen van Afwisfelinge, inzon- derheid daar de Bruid tot den Bruide- gom, en wederkeerig de Bruidegom ek E (s) CARPZOV. Introd. P. II. p. 258. KOWTH Pril, XXX. p. 392. GEWYDE BEURTGEZANGEN, 421 de Bruid fpreken. Edog ik durve wel rond uit verklaren, dat ik tot nog toe geene oordeelkundige fchiftinge der Per- foonsafwisfelingen , in dat Gedigt voor- komende, als in het oudfte en kunftige Tooneelftuk vereischt word, ergens ge- vonden heb. De verdeelinge van den Heer BOsSSUET in zeven dagen (t) vol- doet aan dit oogmerk niet, al zoo min als het vermoeden, even of THEOCRI TUS zyn Herdersdigt en de Grieken in ’t gemeen hunne Choren uit dit Zang- {tuk ontleend zouden hebben (u). De Heer MICHAE LIS heeft, by zyn vreemd ftelzel van de bedoelinge der gemeene Huwelyksliefde in dezen Beurtzang, niets van dien aard opgegeven (v). Wat my betreft, ik meene in dit Gedigt meer Perfoonen , niet zoo zeer Stomme, maar wel Sprekende te kunnen vinden, dan men zig tot nog toe verbeeldde. De Dogters van Jerufalem worden er meer dan eens in aangefproken , en zouden zy dan nergens, by wyze van een Choor- zang, iets antwoorden? Blykt niet het tegendeel uit dit vragen Cap. VI: 1. Dd 3 Waar (tE) Zie LOWTH I. C.P. 394. PU) LOWTH, ls C. Pe 306307: 97: (V) MICHAELIS Note in Preel, XXX, p. 155 fuq. 422 J. VANIPEREN OVER DE Waar is uw Lieffle henen gegaan, O gy fèhoonfte onder de wyven 2 Volgt dit niet onmiddelyk op de betui- ginge, die zoo even tot de Jerufalemfche Juffers was gewend geweest, eveneens gelyk Cap. V: 8, 9? Zyn er niet meni- ge aanfpraken tot Sulamith, die van Salomo, en tot Salomo, die juist van Sulamith niet behoefden te komen? En konden er, indien het begrip van den Heer MICHAELIS doorging, niet ette- lyke egtgenooten op het tooneel verfchy- nen, om de voorregten hunner egtver- eeniginge, als om {tryd op te zingen: onder welke dan Salomo en zyne fchoo- ne Sulamith zouden uitmunten, als de Zonne en de zilvere Mane aan het azuur Hemelgewelf met zoo vele tintelende ftarren doorzayd (w). Daar zyn festig Koninginnen En tachtentig bywyven En maagden zonder getal, Eene eenige is myne Duive — 9. XLVIL. Onder de Pfalmen doen zig ook, zoo ik het wel heb, meer Beurt- ge Cw) Hoogl. V : 8—ro. GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 423, gezangen, op, dan men. wel denken zou. Boven (6. XXVIL) toonden wy, dat er zulke Pfalmen waren: en inzonderheid vonden wy den Vyftigften Pfalm zoo gefteld , dat er Goddelyke Perfoons-Af- wisfelingen in voorkomen. Sommigen, tis waar, dragen klare kenmerken eener Alleenípraak : maar dit neemt niet weg, dat er nog al eenige zyn, welke voor als nog als Alleenfpraken behandeld werden, die men egter, by nader onderzoek , mo- gelyk van eenen anderen aard zal vinden. Is ongelooffelyk , welke nadeelen eene voorbarige „Analyfis van den inhoud en famenhang, aan de zuivere en oordeel- kundige uitlegginge der Gewyde Blade- ren heeft toegebragt ! — 6. XLVIII. Trouwens zal oit iemand gelooven, die niet te voorbarig is in zyn oordeel, dat de Honderd en Negentiende Pfalm, als in eenen adem door eenen eenigen Levitifchen Zanger, of door een enkel zonder Strophen en Antiftro- phen, dat is, zonder Afwisfelingen, in den Tempel gezongen wierd? De be- roemde VENEMA, die in elk Smal- deel eene toefpelinge op een byzonder geval van David, EEn Sauls regeringe, 4 wil 424 Je VAN IPEREN OVER DE wil toelaten, om geene onnoodige her- halingen toe te temmen, (x), neemt de zwarigheid daar door niet weg, welke men tegen de langwyligheid van dezen Pfalm, betrekkelyk tot het opzingen, met eenigen fchyn van regt, vormen kan. Al het vervelende en langdradige verdwynt in dat opzigt, zoo men eenen Beurtzang van Levitifche Leeraars en Leerlingen in dit Gedigt veronderftelt. Men moet zig hier wederom te binnen brengen, ’t geen wy nopens de sSTRO- PHEN ch ANTISTROPHEN Uit EURI- PiDEs hebben aangevoerd: (6. XII.) daar wy leerden, hoe het Enkelvoudige der uitdrukkingen meermalen van eene Rey- of een Choor kan worden voortgebragt, wanneer elk Zanger met zyn gezelfchap;, ter nadere bevestiginge, als uit eenen mond, fpreekt en zingt. Men zou dien Pfalm dan dus kunnen fchiften : N REY VAN LEVITISCHE LEERAARS,. Welgelukzalig zyn de opregte van wandel, Die in de wet des Heeren gaan: EEK nk 7 ge A VS. I—8. 3 REY (X) VENEMA Commin Pâlmos, Tom. VI. p. 7oï. Gre barn der _GEWYDE BEUKTGEZANGEN. 425 5 REY VAN LEVITISCHE LEERLINGEN, Waar mede zal de Jongeling zyn pad zuiver houder ? | Als hy dat houd naar uw woord. ame, ee __ ens Vs. g=l6. En zoo vervolgens, naar de overhand- fche verdeelinge van het Alphabet, in fmaldeelen elk van 16 regelen. Ook is het het zelfde, of men in plaats van ee- ne Rey van Levitifche Leerlingen, een Choor van Jsraëliten ftellen wil, dat door de Priesters wierd onderwezen in de ge- heimen van de wet. Wy kunnen ons op die byzonderheden niet inlaten :- al- zoo het voldoet wanneer wy flegts met eenige waarfchynelykheid ons vermoe- den bekleeden, dat er eene Beurtzang in dezen Pfalm voorkoomt. 6. XLIX. By gevolgtrekkinge zou men dan even het zelfde vermoeden wel kunnen koesteren nopens de overige 4l« Phabet Pfalmen, te weten den XXV; XXXIV, XXXVII, CXI, CXII en CXLV, dat die, even gelyk de CXIX, voor Beurtzangen behoorden te worden aangezien. Waar by men dan zou moeten voegen den Lofzang der Beste Dd 5 Huis- 426 Je VANIPEREN OVER DE Huisvrouwe , welke wy aan het einde van Salomons Spreukboek aantreffen (y); en de Klaagliederen van JEREMIA:(z), De kortheid, welkeer, in onderfcheidinge van Pfalm CXIX, in genoemde afwisfelende Beurtzangen zou voorkomen , benadeeld. ons vermoeden niet: gelyk reeds boven 6. XXII. gezegd is, Daarenboven indien men zig verledigen wil, om die korte Alpha- beths Pfalmen, met bedaardheid en op- merkzaamheid , in tezien, gisfe ik, dat er ettelyke onbevooroordeelde lezers in myn vermoeden vallen zullen : ten min- ften het zelve niet veragtelyk, en als te verre gezogt, van de hand wyzen. Im- mers zoo men er toe komen wilde, om myne gedagten te omhelzen, het flaawe der anderzints onnoodige Herhalingen. zou wegvallen: de regel der byna gelyk- luidende vertogen in de Tweezangen bo- ven 6, Vll opgegeven, zou gevolgd wor- den, en de Gedigten zouden cieraad en nadruk winnen, meer, dan men geloo- ven ZOU. 6. L. Nog koomt het by my ger in e= (y) Spreuk, XXXI: 1o—gr. Ziet dit in Neder duitsch Digt gebragt by myne Opvoedinge der Meisjes, bl. 174—178, Amt, 1771, (z) Cap. 1—IV. GEWYDE BEURTGEZANGEN. 42 bedenkinge, vof die Pfalmen- in welke; by aanhoudendheid, telkens eene: dna- phora of Herhalinge der voorfte woorden, of eene Epipbora:,-dat is-eene Mer balin- ge der laatfle woorden, zig vertoonen, insgelyk niet onder het getal der Beurt- zangen zouden mogen gefchaard wor- den, De Digter van den Megenentwin- zig flen. Pfalm toont ons in zynen Voor- zang vs. Ien 2 dat de volgende Zangers, namentlyk de kinderen der Magtigen een Choor moesten uitmaken , en dat er ee- ne menigte zingen moest, En, waarom zou men dan, zoo wel in het Lied vs. 39, als in het Slotgezang vs, 1o en 11, niet eene reye van twee heyren ten toonee- le mogen voeren: aldus LRE Y. De ftemme des Heeren is op de wateren. De God der eere dondert : Jehova is op. vele wateren. Tikes. E: Ye De flemme des Heeren is met kragt: De flemme des Heeren is met heerlykheid, Dan wederom de eerfte Rey en-zoo wy- ders tot aan het einde, Want de Jna- phora vs, 3. is flegts dubbel: behalven … dat 4238 JL VAN IPEREN OVER DE dat er geen onderfcheiden werkwoord bygevoegd word , om eenige onderfchei- dinge te maken. . Misfchien zal de CL on eveneens kunnen beoordeeld wor- en. 6. LI. In den Honderd en Sesender- tigflen Pfalm vinden wy geduriglyk eene Epiphora: want zyne goedertierenheid is in eeuwigheid; en dat wel na ieder vers telkens het zelfde. Dit zonderling ver- fchynzel geeft, myns oordeels, aanlei- dinge genoeg om te vermoeden, -dat die redengevinge Man Ny? 'D telkens er,‚van eene andereftem, tusfchen in ge zongen wierd: of dat ieder koppelvers, by Afwisfelinge van afzonderlyke perfoo- nen , wierd aangeheven; ten minften, by vervanginge, van twee perfoonen , of Choren: aldus Een OPDR _Lovet den Heere, want hy is goed: Want zyne goedertierepheid is in eewigheid. ait CHO OR. Lovet den God der Goden : Want zyne goedertigronheid is in eewigheide—= 6. LIL. Maar GEWYDE BEURTGEZANGEN: 429 6. LIL Maar indien dat doorging ; zou men ook befluiten mogen, dat er Beurtzangen voor handen zyn kunnen, daar men die het minst zou zoeken: te weten, in eene aaneengefchakelde reden, in welke de verfchillende Choren elkan- deren onderfchepten en de aangevange- ne voorftellingen, opvolgden en voltoy- den. Want het is geen Volzin: vs, 7. Dien die de groote ligten gemaakt heeft: De uitbreidinge ontbreekt er aan, en de- ze zou by Afwisfelinge volgen, met het voorgemeld werkwoord te verzwygen, vs, 8, De Zonne tot heerfchappy in den dag, en wederom vs. g. De Mane en flerren sot heerfchappy in den nagt. Zoo ook daarna by het optellen der Goddelyke Zegepralen. Die groote koningen geflagen heeft: en daar, buiten twyffel by Afwisfelinge; volgens 6. VIL Es heeft heerbyke koningen gedood. En wie waren die Koningen? Dat word by aaneenfchgkelinge te kennengegeven, ; Si- 430 J. VANIPERENOVER DE Sihon den Amoritifchen koning : én wederom by vervolginge en voltoyinge: En Og den koning van Bafan. vi Jh Misfchien zou dit eenigen invloed kun- rien hebben op het beoordeelen der-an- dere Hiftorifche Lofzangen , gelyk Pfalm CIV , CV en CVI, welke, in datderde, ret den CXXXVI Pfalm gelykvormig Zyn. | GS. LIIL Inden Honderd en Zevenden Pfalm doet zig nog iet anders op, dat ik hier niet onaangeroerd kan laten. Daar leest men viermalen, tusfchen on- derfcheidene opheffingen van het Ge- zang in, die alle ook iets gelykvormigs in zig behelzen , tweederleye voorftellen, byna woordelyk overeenftemmende: Dog roepende tot den Heere in de benaawtheid die zy hadden Heeft hy ze geredt uit hunne angften. als mede: Laatze voor den Heere zyne goedertierenheid loven, En zyne wonderwerken voor-Adams kinderen. Ik zegge, dat zy byna woordelyk | Cver- GEWYDE BEURTGEZANGEN. 431 overeenftemmen ‚, met toefpelingen op Heeft hy ze geredt uit hunne ang flens; want dit word eenigzints verwisfelt, fchoon de zin dezelfde blyft met werdost- ze by ze uit hunne ang flen, en by woerde ze wit hunne angften. Maar die kleine veranderinge is by de oude digters niet onbekend. Men vind haar by THEO- CRITUS: “Apxere Bwnohuäs, möcer Mhar, dpger’ koidäs. vervolgens verwisfeld met Aúyere Bwuolnäs wire, Pre, Myer àoidg en by denzelfden digter vind men ook twee Herhalingen van infchietende ver- fen (b). luyE Ene Tù rydov Eóv mor) duw Tòv dy dpa. Als mede in het zelfde Landgedigt: Dpáleó peu Tòv Epuwb' OBev iern, mórva Verdver *Geen ook virGrrLIus heeft naarge- volgd in zyne Agtíte Ecloge. Incipe Moenalios mecum , mea tibia, verfus. en naderhand, daar Alphefieboeus by Afwisfelinge van Damon zingt, met ge- durige tusfchenvoeginge : Ducite ab urbe domum , mea carmina , ducite Daphuin. Men (@) Edum a _ (b) Eduar p. 432 Je VAN IPEREN OVER DE Men zou zulke Proäsmata Poëtifche Uit- vallen kunnen hieten en in vermoeden geraken , of, wanneer er tweederhande in een gedigt te vinden zyn, dit ons niet moest doen denken op twee Zangers, die elkanderen aflosfchen. | G. LIV. Nogeen woord van de Se- las, welke wel degelyk in den text der Pfalmen vallen, en geenzints voor by- gevoegde Mufyk- of Zangteekenen te houden zyn. Zou er, na elke Se/a, niet eene Perfoons-Afwisfelinge kunnen vol- gen? Ten minften hier en daar, dunkt my, openbaart zig dit ten klaarften, als by voorbeeld in den XXIV Pfalm. Dat is ’tgeflagte der genen ‚ die naar hem vragen Die tw aangezigte zoeken , Jacob. Sela, Heft uwe hoofden op gy poorten nn Want vooraf gaat eene algemeene opga- ve der vereischtens van hun, die in be- gankenisfe naar den Tempel op de hoo- ge Feesten opgingen: en na Soa volgt eene Poëtifche Aanfprake tot de Poor- ten, welke aan een ander Zangchoor gevoegelyker kan worden toegefchreven 6. XL) Maar zoo diergelyk Sela met nog GEWYDE BEURTGEZANGEN. 43% nog een ander vreemd woord nader bet kragtigd word, gelyk Pf, LX: 17. door Higgajon Sela, fchynt dit vermoeden voor eenen Beurtzang nog aannemelyker te worden, 0. LV. Hier zou ik kunnen eindigen; indien er in ’ Gebed van HABAKUK(Cc) niet drie Sela’s voorkwamen, Daaren- boven vinden wy by het zelve een Op- fchrift niet alleen, maar ook een Onder- {chrift, welke beide onzen aandagt naar zig trekken, Het Opfchrift luid: Zen gebed Habakuks, des Propheets, op Sig- jonotb, en het Onderfchrift Voor den Opperzangmeester op myn Neginoth. De Heer SCHELTINGA heeft, in navolgin- ge van CAPPELLUS, dit Nafchrift voor eenen Opdragt aangezien (d), en als uit den titel hier overgebragt, om te ken- nen te geven, dat dit Gedigt wel eens in het openbaar by de Kerk zou moeten gezongen worden. . Maar wie en merkt niet, dat, met den aanvang van vs. 19. eene gansch andere tale begint gevoerd te worden, dan die, welke in vs. 16 en ZI, DEEL. Ee op- (c)\ Cap, HI. Ld) Comment. p. 426. 434 J VAN IPEREN OVER enz, opwaardstelezen was? De Heer screr- TINGA begreep dit ook , en daarom dagt hy op eene Samenfpraak van twee per- foonen, van welke de eene zig bejam- mert over zyne ontroeringe en vervaard- heid vs, 16; en de andere dat verflagen gemoed opbeurt door eene opgave zy- ner geloovige onvertzaagdheid(e) vs. 17- 19. Maar ik voor my geloove, dat HA- BAKUKS Gebed telkens door eenen moed- gevenden Lofzang word afgelost, en dat het flot dezer Prophetie zoodanige eene motedgevinge vervat. En, wanneer men tzoo gelieft te begrypen, meene ik, dat het Poëtisch Tafereel zeer verftaanbaar word; en dat men als dan, ook uit de. fchilderyen, welke er in vertoond wor- den, de ware gelegenheid waarfchyne- lyker zal kunnen opmaken, by welke eze Beurtzang was opgefteld. (e) Comment. p. 412. NI Bladz. 435 WAARNEEMING VAN EENE VOLKOOME OPSTOPPING VAN WATEREN VAN EENEHEVIGE LONG- ONTSTEEKING, WELKE LAATSTE DOOR EENE VAN ZELVE VOORTKO= MENDE KWYLING GELUKKIG EN VOLKOMEN GERED WIER D. D 0 OO R A. P. NAHUYTS ers Jonge Juffrouw in deeze {tad (Hoorn) klaagde, den 17 January deezes jaars , over eene volkoome Opftop- ping van water met alle deszelvs onaan- genaame en pynlyke toevallen; voor drie dagen had zy reeds de beginfelen daar van befpeurd, kunnende niet dan met moeite en pyn eene geringe hoe- veelheid van water tevens ontlasten „dog hardvogtig van aart,en, zedert twee jaa- ren, door zwaare Jigt-pynen en het ont- lasten van meer dan vyvtig Graveel- Ee 2 "trent. 436 ‘A P. NAHUYs {teentjes gehard, dagt zy, dat het wel zoude bedaaren, of mooglyk een fteent- je zyn, dat ontlast moest worden; dog zig herinnerende zelden veel pyn in de Pisbuis, veel minder Opftopping van Wa- ter „door het ontlasten van Steentjes ge- had te hebben, en ook nu in lang geen pyn door het nederzakken van Steent- jes uit de Nieren in de Pisleiders gewaar geworden zynde, befloot zy my om raad te vragen: In-den eerften opflag was ik ook niet vreemd, dat het een Steentje zoude zyn, het welk mooglyk, door des- zelvs verblyv in de Blaas, wat grooter was geworden, en nu in den hals van de Blaas gefchoten, dog by nader onder- zoek kwam het my waarfchynelyker voor eene fcherpe prikkelende ftof te zyn, welke zigop den hals vande Blaas gezet ‘hebbende dezelve krampagtig toe- floot. Ik ried Haar veel Amandel-melk of Melk en Water te drinken, fchreev ook tevens een verzagtenden en ligt Wa- ter-dryvenden Drank voor, en liet Stovin- gen van Zoete Melk en Spaanfche Zeep, tegens het ganfche onderlyv , aanleggen en ‚dikwils ververfchen , dog «zonder vrugt. Geene ontlasting krygende werd zy hoe langer hoe benauwder, en de blaas was WAARNEEMING 437 was tot berftens toc opgevuld, gelyk deszelvs zwelling boven de Schaam- Beenderen ten klaarfte toonde; ik haal- de Haar derhalve over om het water met de Catheter te laaten aftappen, ge- lyk zulks den 18de" door den kundigen Heelmeester RUURHOF werd verrigt ; zy ontlastede eene groote hoeveelheid troebele dog weinig ftinkende pis, en was merkelyk verligt, ook waterde zy dien dag van zelve met weinig pyn en ver- mindering van alle de toevallen; des nagts begon het egter weder moeilyker te worden, en den volgenden morgen was het geheel opgeftopt, zoo dat het met de Catheter weder moest worden ont- last, en, .dewyl de Heelmeester nu veel meer moeite had, en weerftand ontmoe- tede in dezelve intebrengen, en het te dugten was, dat het zelve op nieuws zoude opftoppen, befloot men de Ca- theter in de Blaas te laaten, en dus eene geduurige ontlasting aan het water’ te bezorgen; zy had weinig of geen pyn van de Catheter dan by vlaagen, wan- neer de Sluitfpier van de Blaas zig kramp- agtig en geweldig om dezelve toefloot ; de ontlasting ging dus door de Catheter zeer goed, maar ongelukkig raakte de- | Ee 3 zel- 438 A. P. NAHUYS zelve er door het verleggen van de Liy- deresfe uit, zy waterde in den beginne met weinig pyn en moeite, dog dien ei- gen nagt begon het weder toeteneemen, en {morgens was het volkoome opge- ftopt met verheffing van alle de toeval- len. Tegen den middag poogde men de Catheter weder intebrengen, dog, nog de Heer RUURHOF nog ik waren in- ftaat dezelve in de Blaas te krygen, niettegenftaande wy zulks met Cathe- ters van verfchillende dikte, geduurende meer dan een uur, met de vereischte omzigtigheid beproevden, zoo dat wy eindelyk , om de deelen niet te hevig te ontfteeken , en dus de toefluiting nog te verflimmeren, er van afzagen, laatende ik inmiddels de Patient inwendig Ver- zagtende Pynftillende middelen gebrui- ken, uiterlyk ook een zoortgelyke pap, tegen de Teeldeelen en een gedeelte van den onderbuik, aanleggen, en een verzag- tend Clyfteer zetten, om te zien of hier door de hals der Blaas zig wilde ontfpan- nen,en de Catheter vervolgens doorlaaten; na dat dan hier eenige uuren mede was aangehouden, beproevde de Heer RUUR- HOF op nieuws de Catheter intebren- gen, dog te vergeefs, dus liet ik op ge- ly- WAARNEEMING 439 lyke wyze voortvaren met het gebruik der uit- en inwendige middelen. Dewyl egter de omftandigheden aller- gevaarlykst begonden te worden, en er, geen ontlasting komende, de dood nood- wendig, door het barften der Blaas of an- dere daarby komende toevallen, op zou- den moeten volgen , liet ik, tusfchen Za- turdag en Zondag nagt, nog een krom Troiquart vervaardigen, om , geen ont- lasting krygende „de blaas, over den rand van de Schaambeenderen by derzelver vereeniging , te doorbooren;, eene ontlas- ting dus aan het water te verfchaffen, en de Canul daar van zoo lang in de Blaas te laaten, tot dat de oorzaak der Op- {topping geheel zoude weggenomen, en de ontlasting van het water door de Pis- buis volkomen vry zyn. Dewyl wy eg- ter na dit inftrument tot den volgenden morgen moesten wagten, en de Lyderes- fe intusfchen de hooggaanfte benaauwd- heden en fmerten uitftond, liet ik, na dat de Heer RUURHOF des avonds nog weder vrugteloos beproevd had de Ca- theter intebrengen, eene ruime Aderla- ting doen, om te zien, of dezelve eeni- ge ontfluiting in den hals der Blaas mogte Ee 4 te 440 A.P. NAHUYs te weeg brengen; en dit was van het al- lergelukkigst gevolg, want, kort na dat dezelve gedaan was, bragt de Heer RUURHOF de Catheter in een korten tyd gemakkelyk in, en bezorgde dezelve be- hoorlyk tegens het uitfchieten, gelyk de Lyderesfe, door het voorigegeval geleerd, ‚hier voor nu ook de grootfte zorg droeg : dezelve bleev , zonder merkelyk hinder voor de Lyderesfe, verfcheide dagen ag- ter een in de Blaas , en dus herftelde zig dezelve volkomen van het geene zy , door de geweldige uitzetting „geleden had: na agt dagen namen wy dezelve weg, en de Lyderesfe bleev vervolgens zonder veel ongemak, als een ligte pyn onder het wa- teren, het water ontlasten ; dezelve ver- minderde egter van dag tot dag, door het aanhoudend gebruik der bevoorens voorgefchreve verzagtende middelen, en was op den 28. January byna geheel o- ver, dog dewyler geduurende den tyd, dat de Catheter in de Blaas gezeten had, eenige tekenen van een nederzakkend Steentje uit de Nieren in de Blaas zig hadden opgedaan, oordeelde ik raad- faam, dat de Lyderesfe nog eenige da- gen het bed zoude houden, en liggende wateren, om daar door, ingevalle er een Steent- WAARNEEMING 44 Steentje in de Blaas mogte gezakt zyn, voortekomen, dat het zelve, in den nog meer of min ont{telden hals der Blaas zak- kende, door zyne prikkeling geen nieuw toeval van Opftopping veroorzaakte. Hoe heilzaam ook deze raad was, had dezelve egter het allernoodlottigst gevolg, want, op Zondag den 4, Febru- ary, de Lyderesfe met eene van haare Zusters en ééne meid in huis zynde, had de laatstgemelde , terwyl de Jonge Juf- frouw eens na beneden gegaan was, een opgehoopte test met vuur in een ftoov gezet, waar door dezelve aan het fmeu- len geraakte,en de kamer met rook ver- vulde: de te bed leggende Lyderesfe, hier door ten uiterften ontroerd, fchreeuwde uit al haar magt, dog kreeg geen ge- hoor, en, dewyl zy uit hoofde van de vrees, die Zy voor eene nieuwe opftop- ping van water had, het bed niet. dorst verlaaten, trof deze ontroering haar zwaarder, dan zy wel dagt, gelyk zy onmiddelyk op dezelve met benaauwd- heid op de borst, en een korte en afge- broke kug werd aangetast „ dog deeze, in den beginne langzaam toeneemende, en deor haar hardvogtigheid minder agt Ee 5 ge- 442 A P. NAHUYS geflagen, verzuimde men hier voor iets te doen, te meer, doordien ik haar, we- gens den beterenden toeftand, om den dag of drie maar eens kwam bezoeken, en toevallig hoeste zy niet de eerftemaal dat ik na het voorval haar bezogt, maar vervolgens dezelve toeneemende, gelyk ook de benaauwdheden, klaagde zy my er over by het volgend bezoek , wanneer ik, my over haar hardvostigheid verwon- derende, tot myn groot leedwezen, alle de teekenen van eene waare en toenee- mende Long-Ontfteeking ontdekte. Ik liet ogenblikkelyk eene ruime Aderlating doen,en dit, by tusfchenpozingen, tot ne- gen reizen herhaalen, telkens was het bloed bedekt met een dikke taye ontítee- kings korst, en de meeste reizen zonder wey: Ik fchreev inwendig Verzagtende, Verkoelende en Zagt Ontbindende Borst- Dranken rykelyk voor, ik verzogt haar veel flappe thee met Honing, Gerften- water of Amandel-Melk te drinken; Ik plaatfte Pappen van Ontbindende en Verzagtende Kruiden in Azyn gekookt om den hals en op de borst , en liet dezel- ve dikwils versch aanleggen; Ik deede ook eene groote Spaanfche-Vlieg-Plais- ter tusfchen de Schouderbladeren plaat- zen WAARNEEMING 443 zen, en geftadig draagende houden, her- haalde reizen werden ook verzagtende en Laxeerende Clyfteeren ingefpoten ; Ik liet haar twee of driemaal daags , zoo veel de kragten toelieten , ineen bad van warm water zitten tot aan de knien , me- nigmaalen daags de waasfem van heet water en azyn inademen, gelyk ook in haar ledikant altoos een pot met koken- de azyn geplaatst was; Ik bragt haar onder den geftrengften levensregel , gee- vende niet dan eens daags een weinig vleeschnat, waar in heilzaame kruiden tevens waren gekookt ; Ik verbood haar alle beweging en het fpreeken , en verder alles wat eenigzins het bloed zoude heb- ben kunnen aanzetten. Niettegenftaande alle deze „zoo uit als inwendige hulpmiddelen, vlytig en aan- houdend werden aangewend, en door de Lyderesfe getrouw gebruikt, bleev de ziekte byna in dezelve omftandigheden, geduurende den tyd van een maand, zyn- de de Benaauwdheden , Hoest, zwaare Ontfteeking van de Keel, Brakingen, Koorts en Dorst dan eens wat minder, dan weder wat meerder, zonder dat men eenige verandering van aanbelang Rae ' e= 444 A. P, NA HUYS befpeuren, zonder eenige zigtbaare ont- lastinge op de dagen der Scheidinge, im- mers de Liyderesfe loosde geen Fluimen, maar alleen een dun fchuimend vogt,het water was ook, geduurende al dien tyd, raauw, zonder eenige kleur en zonder zetzel , de Koortzen bleven ook geftadig aanhouden, zoo dat, de eene af zynde de andere weder begon, de nagten wa- ren meest al flapeloos, en, wanneer de flaap haar al eens overmeesterde, werd. zy met groote Benaauwheid, Hoesten, Braaken, en zomtyds ook verward in haar denkbeelden, wakker. Dit alles zamen- gevoegd deede my zeer weinig goeds van de gevolgen der Ziekte voorfpellen, te meer, dewyl de kragten ook dagelyks verminderden; het kwam my dus vry zeeker voor , dat, of de Dood of eene Verettering, of, waar toe ik, wegens de langduurigheid en aanhoudendheid der toevallen, het liefst befloot, eene Verhar- ding der Long, die binnen weinig tyds ook doodlyk zyn moest, het gevolg van deze Ziekte zoude zyn. Ik volharde egter in het bovengemelde met alle naauwkeurigheid te laaten in het werk {tellen , en de Lyderesfe was hier toe ook zeer gewillig en lydzaam, nicttegengae e WAARNEEMING 445 de de Smerte en Benaauwdheden, waar mede zy aanhoudendende worftelde, Op den g. Maart klaagde zy over ee- nige zwelling en dikteaanden hals, ook bevond ik dat de Kwyl-Klieren , inzon- derheid die van de onderkaak een wei- nig waren uitgezet, de Lyderesfe fcheen hier door eenigzins verligt, dog egter niet van aanbelang , des avonds zelve was zy een weinig benauwder, maar des nagts om drie uuren begon zy van zelve zoodanig te kwylen, dat zy, in den tyd van twaalv uuren, eenen ganfchen water- pot volmet fpeekfel , die in haar mond ee- nen bitteren bedorven {maak had, dog waaraan egter op het oog niets waste zien, of aan te ruiken , ontlastede met dit heil- zaam gevolg, dat „ zoo dra deeze Kwy- ling begonnen was, alle de toevallen ver- minderden, de borst ruimer werd, de Ademhaaling gemakkelyker , de hoesten, het braaken byna geheel over, en de ont- fteeking van de keel merkelyk minder; het water , dat bevoorens altoos raauw geweest was, begon nu eene hoog geele kleur tekrygen, en een weinig Zetzel op den grond te geeven , ende volgende da- gen werd dit zetzel merkelyk meerder, . ter- 446 4 Po NA HU Mis terwyl het Kwylen, geftadig met verlig- ting van allede toevallen, aan bleev hou- den „en de fmaak van het zelve ook lang- zaam verbeterde, Befchouwende de voor- deelige veranderingen , die deze Kwyling te weeg bragt, oordeelde ik dezelve al- lerheilzaamst te zyn, en, wel verre van de Natuur in deeze haare gewenschte po- gingen te dwarsboomen, tragtede ik in tegendeel dezelve te bevorderen, door de Lyderesfe den mond geftadig te laaten {poelen met het uitgeperfte Zap van Raapen en Vioolen Syroop, en met het aanleggen van weekmaakende pappen op de Kwyl-Klieren, gelyk dezelve dan ook, vier dagen agter een, op dezelve wyze bleev aanhouden, dog toen een weinig begon te verminderen, zonder dat de Benauwdheid, Hoest, Pyn &c. daar door vermeerderden, het water was ook wel gekookt, en had merkelyk meerder zet- zel, de nagten waren nog wel meeren- deels flaapeloos, maar de Koorts was minder. Niettegenftaande deze voordee- lige veranderingen, waren de kragten van de Lyderesfe egter , door de aanhou- dendheid en het geweld der Ziekte, zeer verminderd ; en dus dagt my raadzaamst, dewyl het hoofdongemak door de Kwy- ling WAARNEEMING 447 ling genoegzaam gered werd, dezelve nu langzaam op te beuren en te onder- fteunen: ik ftond derhalve een weinig meerder voedfel toe, laatende van uur tot uur een koffykop met Vleeschnat aan de Lyderesfe geeven , en fchreev haar een Julapium voor, waarby ik het Zxtrac- tum Corticis peruviani voegde, Dewyl de Mond, Keel en Tong, door het ge- ftadig kwylen, ontvelden pynlyk waren, gav ik haar ook een mondfpoeling uit de Saleb, Althea, Symphytum en Arabi- fche Gom bereid, dezelve bragt de Ly- deresfe zeer veel verligting van pyn-aan, en verzagtede alle de ontftoke en ont- velde deelen grootelyks, De Kwyling hield geftadig aan, dog egter zoo, dat dezelve van dag tot dag verminderde, en de Lyderesfe, by tus- fchenpoozingen, ook eenige uuren agter een konde rusten, alle de toevallen na- men zigtbaar af, en de Liyderesfe werd ook van de Koorts, dewelke het lanofte, dog egter geftadig verminderende aan- hield, op den 23. Maart geheel bevryd; de kragten begonden nu ook zigtbaar toeteneemen, waar toe eene langzaam vermeerderde hoeveelheid, van het Zx- 1rac- 448 A.P. NAHU YS traBum Corticis Peruwiani, en eene voor- zigtige vermeerdering van voedfel , in een kleine hoeveelheid te gelyk, dog dikwils op den dag herhaald, zeer gunftig me- dewerkte, zoo dat, de Kwyling eindelyk den 1. April geheel ophoudende, de Ly- deresfe van alle de bevoorens gemelde verfchrikkelyke toevallen bevryd was, en __wy ons niet ongegrond verbeelden, dat zy ‚in kragten verder toeneemende, wel haast eene gewenschte gezondheid zou- de genieten. | Maar ongelukkig ontftelde zy zig den volgenden dag op nieuws, door de onver- wagte tyding van een ftervgeval „zoo he- vig, dat zy op het ogenblik weder be- gon te hoesten, en benauwd in de borst te worden, de Koorts, die geheel gewe= ken was, ontftak zig op nieuws, en het water, dat bevoorens zeer natuurlyk was geweest, werd nu weder geheel raauw , eene tweede ontfteltenis kort daarop volgende, gevoegd by eene ver- moeijing boven haar kragten, deden de toevallen zoo hevig toeneemen , dat zy den volgenden dag zoo door de Benauwd- heid, als geweldige Koorts, die dezelve verzelde, in groot gevaar was. G | e- WAARNEEMING Gezien hebbende, welke heilzaame gevolgen de Kwyling by haar had ge- had, befloot ik gepaste middelen in het werk te {tellen om deeze ontlasting op nieuws gaande te maaken, ten welken einde ik haar zeer veel flappe Amandel- melk liet drinken , en tevens aanhoudend boven den waasfem van kokend water en azyn zitten; naauwlyks was dit eenigen tyd gedaan, of de Kwyling begon op nieuws, en wel zoo overvloedig, dat zy in een etmaal een tinnen waterpot vol kwyl ontlastede; aanftonds verminderde de Koorts en alle de overige toevallen, en dit zoo fterk Kwylen hield tot den 1o. April aan, wanneer het dagelykseen weinig begon te verminderen , tot dat het halv May op twee of drie oncen daags wasafgenomen , welke hoeveelheid , ook wel eens wat meer of minder, de Lyde- resfe nog een geruimen tyd bleev ontlas ten, Den 1. May egter waren behalve de verzwakking, die aanmerkelyk was, al- le de toevallen volkomen geweken, de hoest geheel bedaard, en de borst zoo ruim, dat de Lyderesfe herhaalde reizen _ agter een totop den grond konde door- SHL DEEL. Ff ade- 450 A.P. NAHUYsSs ademen, zonder eenige ftuiting, pyn of benaauwdheid te gevoelen. Zy begon dien dag ook langzaam het bed te verlaa- ten, en dagelyks een weinig langer optc- zitten, terwyl ik, ter haarer verfterking de hoeveelheid van het Zxtradam Cor- ticis Peruviani van tyd tot tyd vermeer- derde, laatende haar tevens de Geiten- melk tot voeding en verfterking twee- maal daags gebruiken, gelyk ook , by her- haalde reizen, eene matige portie van zagte dog veel voedende, deelen , bevat- tende fpyzen, het welk eindelyk dat ge- wenscht en gelukkig gevolg hadde, dat de Lyderesfe, den 1, Augustus by voori- ge kragten herfteld, eene gewenschte ge- zondheid genoot en aanhoudend blyvt genieten , zynde zelve beter dan voor haare ziekte; dewyl zy ook tevens van de Jigt en Graveel-pynen, die haar be- voorens fomtyds hevig aantasteden, by- na geheel bevryd is. Wanneer men met aandagt overweegt de wyze, op welke deeze Liyderesfe ge- red is van eene ziekte, dewelke na alle oogenfchyn geene andere dan doodely- ke gevolgen zoude hebben, moet men zig billyk verwonderen over het heilzaam ver. f WAARNEEMING 45t vermogen en de zeldzaame pogingen der Natuur , welke dezelve fomtyds aanwend tot genezing van de allerhoopelooste ziektens. Immers niemand zal, zoo ik vertrouwe, een oogenblik twyffelen , of de Kwyling, welke in deeze Liyderesfe ontftaan is, kan en moet gehouden wor- den voor de waare en voornaame oor- zaak van haare herftelling ; want, hoe he- vig ook de toevallen waren, hoe gevaar- lyk, hoe hoopeloos jaa doodelyk haar omftandigheden ook fchenen te zyn, voor dat de Kwyling zig openbaarde, zoo groot is de verandering ten goede, na dat dezelve maar eenen korten tyd had aangehouden, gelyk ook alle de he- vige toevallen van deeze gevaarlyke ziek- te in eevenredigheid verminderden , na mate de Kwyling meerdere ontlasting maakte, in zoo verre zelve, dat zy by het eindigen der Kwyling geheel ver- dweenen waren, Daar dan door deeze ontlasting alle de toevallen der ziekte volkomen zyn weggenomen , is het bui- ten alle tegenfpraak, dat dezelve voor eene fcheidende ontlasting moet gehou- den worden, en de behoudenis der Ly- deresfe aan dezelve toegefchreven, BR Dee. 458 — A P. NAHUYS Deeze ontlasting nu is des te merkwaar- diger, doordien de Natuur zig zelden van dezelve bediend in deeze ziekte, ten minften dezelve fchynt by oudeen nieu- we Geneeskundige Schryvers weinig, of niet waargenomen te zyn geweest, HIP- POCRATES, offchoon op verfcheide plaatzen en zelve omftandig van deeze ziekteen dewyze, op welke dezelve ein- digd, handelende, maakt geen het min- fte gewag van deeze Scheiding, even zoo min vind men er iets van aangeteekend by GALENUS, ARETZEUS CAPPA- DOX, AETIUS, ALEXANDER TRAL- LIANUS, PAULUS ZGINETA , met een woord by geen der Griekfche Schry- vers, hoe nauwkeurig ik dezelve ook heb doorbladerd. Daar nu deeze fchryvers, en inzonderheid HiPPOCRATES en A- RETJ/EUS CAPPADOX, ZOO naauw- keurig anders in het befchryven deezer ziekte, van dusdanige Scheidende Ont- lasting door Kwyling geen melding ma- ken, kan men gegrond befluiten, ten minften vermoeden, dat zy dezelve nim- mer hebben waargenomen. Ee vergeevs zal men ook by de Ara- bieren, of Oude Latynfche Schryvers | iets WAARNEEMING. 453 iets van dusdanige ontlasting zoeken, En het is niet alleen by de oude Schry- vers, dat men deeze Scheidende Ontlas- ting niet vind aangeteekend, maar men zal by de laatere en hedendaagfche ook weinig gevallen daar van ontmoeten, ten minften, offchoon ik een aanzienlyk aan- tal der beste Geneeskundige Schryvers, zoo Waarnemers als Zamenftel-fchry- vers, heb doorbladerd, moet ik betuigen, geen een eenig voorbeeld, dat met dit geval overeenftemd, gevonden te heb- ben, en dus dagt my; dat deeze W aar- neeming niet ongefchikt was om bewaard te worden, te meer, om dat het my toe- fcheen, dat de getrouwheid en aanhou- dendheid, waar mede de Liyderesfe de middelen heeft gebruikt ‚als ook de mid- delen zelve niet weinig hebben toege- bragt ter bereiding van den Weg, die de Natuur gekozen heeft tot behoudenis en herftelling van de Liyderesfe: Immers de aanhoudende ftovingen en pappen rontom den halsen borst, de geduurige inademing van warm water, de ligte prikkeling , die de waasfem van den Azyn daar by voegde, en de verzagtende __mondfpoelingen bereideden de Kwyl- Klieren langzaam tot het ontvangen en Ef 3 ont- 454 KP NAHUYS ontlasten der ontbondene ziekelyke ftof- fen, zoo dat, wanneer de Natuur dezel- ve daar na toe bepaalde, zy geene de minfte tegenftand in díe deelen ontmoe- tede, maar in tegendeel dezelve allezins gefchikt vond tot het einde, waar toe zy dezelve had uitgekozen, GI NE kr NC fp e ee 5 Zand EN en ll, en Bladz. 455 „WAARNEEMING VAN EENE ONTLASTING VAN EEN AAN= MERKELYK AANTAL VAN WATER= BLAAZEN DOOR DEN AFGANG. DPR ONK OK A. P. NAHUTS SSSsSSSS: Ik de maand May van het voorleeden jaar 1769. werd ik geraadpleegd ‚door eene Vrouw,van ruim vyvtig jaaren oud, over eene doove pyn, zwelling en onge- lyke hardigheid, die zy in de linker zy- de van den Bovenbuik had, en welke, na haar zeggen, reeds meer dan twintig jaa- ren geleden een begin had genomen, ver- oorzaakt, zoo zy meende, door het al te fpoedig geneezen van eene tusfchenpoo- zende Koorts, door het gebruik van de Cortex Peruvianus, ten minften, na haar verhaal, had zy van dien tyd af, en on- middelyk na het genezen van die Koorts, de beginfelen van deeze pyn ontdekt, | Ff 4 wel 456 A. P. NAHUYS welke eerst wel gering waren, dog na- derhand van tyd tot tyd fterker gewor- den zyn, zoo egter dat dezelve ook we- der by tusfchenpozingen verminderden, en dan weder zig fterker verheften: de dikte, zwelling en hardigheid waren de pyn ook kort gevolgd, en in weinig tyds zoo veel toegenomen, dat zy dezelve op het uiterlyk aanraaken van die plaats, door de bekleedfelen en {pieren heen kon- de ontdekken, hoewel nu zederd eenige jaaren byna in denzelven {taat gebleven , de pyn was egter thans wat meerder, en de Liyderesfe fcheen daar door merkelyk te verzwakken, te vermageren en lang- zaam uitteteeren. Zy had veele midde- len te vergeevs gebruikt van anderen, en verzogt dus, dat ik haar, indien het mooglyk ware, wilde helpen; Na rype overweging van het aan my gedaane ver- haal , befchouwing en onderzoek der plaats, daar zy de dikte, pyn, zwelling en ongelyke hardigheid gevoelde, was het genoegzaam zeker, dat de Milt de zitplaats van haar ongemak , en dat der- zelver Verharding en Ontaarting de oor- zaak was der bovengemelde toevallen. De verouderde {taat der ziekte, ge Zer WAARNEE MING. 457 zelver zitplaats, uitgeftrektheid , en hard- nekkigheid tegens bevoorens aangewen- de middelen, deed my weinig goeds hoo- pen en ook aan de Lyderesfe voorfpel- len, en, dewyl haar vermogen niet groot was, raade ik haar niet veel geld daar meer aan te verfpillen, dewyl het na alle gedagten vrugteloos zyn zoude, De Ly- deresfe vertrouwen in my ftellende, zag van het gebruik van verdere middelen af, dan die ik haar gav tot verfterking en verbetering van het bederv, dat in haar vogten begon te ontftaan. Wat gebeurd er? weinige dagen, na dat ik haar be- zogt had, gevoelde zy iets knappen in haar lighaam, en wel ter plaatze, daar de pyn nu het hevigst woede, en dit ge- knap werd kort daar-op gevolgd van ee- ne ruime ontlasting door den ftoelgang van etterige {tinkende ftoffen, waar on- der gemengd waren meer dan vyftig bal. letjes, waar van de grootíte de middel. lyn had van een duim, de kleinfte van een halv, de overige waren van verfchil- lende middellynen tusfchen die van een duim en halv duim in, dezelve waren volmaakt rond, buigzaam, van kleur paarsch, roodagtig en ook wit; door midden gefneden zynde, bevatteden de- Ef 5 zel 458 A. P. NAHUYs zelve eene ftinkende taaye flym, welkers kleur overeenkwam met die der Ballet- jes eer dezelve geopend waren; dezelve beftonden dus uit deeze bedorve (lym en een vlies, het welke de flym bevattede, dit vlies was van onderfcheide dikte, in fommige zeer dun, zoo dat het op het eerfte aanraaken brak, in andere in te- gendeel zoo dik en taay, dat.men het niet dan met moeite konde in {tukken Ínyden ; de ontlasting van deeze ftoffen en Balletjes duurde eenige dagen agter een, offchoon in minder hoeveelheid, het getal egter der Balletjes, welke zy op deeze wyze ontlast heeft, beliep meer als honderd en vyvtig, | Zoo dra was deeze ontlasting niet be- daard, of de pyn, zwelling, dikte en hardigheid in de linker zyde waren ge- heel verdweenen, alle de toevallen bee daarden, de Lyderesfe nam dagelyks in kragten toe, en herftelde door de goede zorgen der Natuur en het gebruik van eenige weinige middelen , en zoude waar- fchynlyk na dien tyd gezond gebleven Zyn, indien zy eenige maanden daar na door het gebruik van eene onmaatige hoeveelheid raauw fpek, dat kwalyk ver- teerd WAARNEEMING 459 teerd werd, zig zelve den dood niet had veroorzaakt. | De vraag is nu, wat zyn die Balletjes, welke de Lyderesfe in.eene zoo groote hoeveelheid beeft ontlast, waar hebben dezelve gehuisvest, hoe heeft zy die door den afgang kunnen kwyt raaken, en watis dereden, dat zy door derzelver ontlasting bevryd geworden is van haar voorig ongemak ? Offchoon ik geen gelegendheid gehad heb haar lyk te openen, en dus met eene volkoome zekerheid te bepaalen , welke veranderingen haar lighaam inwendig ondergaan heeft, dunkt my egter, dat ik, uit de opgegeeve omftandigheden, ge- noegzaam in ftaat zal zyn de zoo eeven- gemelde vraagen voldoende te beant- woorden, De Balletjes, die de Lyderesfe ontlast heeft, zyn niet anders, dan zoodanige lighaamen geweest, welke men gewoon is Waterblaazen te noemen, voortge- bragt door de ontlasting van het Celag- tige Weevfe! van de Milt, welke, inge- volge de uiterlyke befchouwing van haar f on- 460 A.P. NAHUYSs ongemak, deszelvs waarfchynlykfte zit- plaats geweest is, zoo dat dezelve van tydtot tyd, door eene langzaäme ontaar- ting, geheel en al in Waterblaazen is ver- anderd geworden, welkers vliefen eene verfchillende dikte, en de ftoffen daar in bevat eene onderfcheide taayheid en kleur gekregen hebben, na de verfchil- lende ontaarting en bederv, dat in de- zelve is ont{taan. | De wyze, op welke zig deeze Water- blaazen door den Stoelgang hebben kun- nen ontlasten is, na myne gedagten , niet moeilyk te verklaaren ,‚ wanneer men na- gaat ‚dat de Karteldarm , in de linker zy- de langs de Milt heenen loopende, zeer gemakkelyk door de uitzeting en ont{tee- king van dit ingewand met het zelve ver- eenigt heeft kunnen worden , zoo dat de verzweering op de ontfteeking volgende, ook eindelyk deezen darm heeft kunnen doorbooren , en dus ontlasting: geeven aan de Etterftoffen en Waterblaazen in de Milt vervat. En dit fchynt volkoo- men bevestigd te worden door de knap, welke de Lyderesfe gewaar werd ter plaatze van haar ongemak, kort voor dat de ontlasting van deeze W aterblaa- zen WAARNEEMING 4Óï zen gefchiede, zoo dat deeze knap, welks ke zy voelde, het tydftip geweest is, op welke de darm door de etter is doorboord geworden, en dus aan dezelve en de Waterblaazen eene bekwaame gelegend- heid verfchaft heeft, om zig in de holte van dien darm uit te ftorten, en vervol- gens door den afgang te ontlasten. Hoe nu de Lyderesfe door deeze ont- lasting heeft kunnen herfteld worden van haar ongemak, en de nadeelige gevolgen van verzwakking, vermagering en uit- teering is mede niet moeilyk te begry- pen. Immers zoo draa alle de Etterftof- fen en Waterblaazen door de gemaakte opening ontlast geworden zyn, is ook tevens weggenomen de oorzaak, die de pyn, dikte, en ongelyke hardigheid van de Milt veroorzaakten ; derzelver uitwen- dige vlies, zoo er wat van overgebleven is, is in een gevallen, opgekrompen en door de Werkzaame Natuur in een ftaat gebragt, dat het aan het lighaam geen nadeel meer konde toebrengen. De ont- laste Etterftoffen konden nu ook niet meer worden opgeflurpt, onder het bloed _ gebragt, en dus gelegenheid geeven tot _ deszelvs bederv, fleepende Koortzen a ' 2 Ì bd 463 Á. P, NA HU Ys EnZ. de daar uit voortfpruitende vermagering en verzwakking, De oorzaaken dus weggenomen zynde , werd de Natuur in. {taat gefteld , door behulp van ge- zond en verfterkend voedfel, en eenige verfterkende en bederv tegenftaande Mid- delen , de vogten te verbeteren , de kragten optebeuren, en dus de Lyderes- fe in korten tyd tot voorige gezondheid te herftellen, - ) Heet COD HELD ö ) t de Ek > Ni + „ Ee B E- Bladz. 463 BEL Ga. VAN HET GEBRUIK DER ELECTRICITEIT IN DE GENEZING VAN LAMMIGHEID, DOD AR S WAN NOOTEN, 1ANsz. ES at door middel van de Ele@rici- teit nu en dan eenige ongemakken en inzonderheid de lamheid, ten deele herfteld, en ook geheel geneezen zyn; is eene waarheid, die door de meenig- vuldige berigten, van zo veel beroemde mannen, en door verfcheide, met ge« noegzaame getuigen bevestigde geval- len, zo algemeen geworden , en geftaaft is, dat byna niemand meer aan dezelve _twyf U64 8. VAN NOOTEN GEBRUIK twyffelt, dan alleen zulke , wier vooroor- deelen, gepaard met de verhaalen van kwalyk behandelde of ongelukkig uitge- vallene onderneemingen , hun het geloof aan de zeekerfte berigten wederhouden. Van tyd tot tyd gezien hebbende dat deeze; die, veel al door hunne vooringe- noomenheid, den moed tot onderzoek en met dezelve de hoop van eenige her- {telling aan veele ongelukkige Lyders be- neemen, dus den voortgang van nuttige en moogelyk heilzaame onderneemin- gen, merkelyk beletten, zo heeft, my ‚ dit, gevoegt by de aanhoudende aanzoe- ken, die ik van veele myner vrienden, en inzonderheid van een waardig Lid van dit loflyk Genoodfchap , gehad heb, aangefpoord , het volgende geval wae- reldkundig te maken, om door den ge- lukkigen uitflag van het zelve, die, van wegens de meenigte der ooggetuigen, geenzints in twyffel kan getrokken wor- ‘den, niet alleen in veele ongelukkige en hoopelooze Lyders, een vleijende hoop van herftelling op te wakkeren , maar ook inzonderheid om alle menschlieven- de en kundige liefhhebbers, die tot dee- ze of diergelyke onderneemingen gelee- gen- DER ELECTRICITEIT- 468 genheid hebben, aan te moedigen, om niets ten nutte van hun eevenmensch, onbezocht telaaten , maar liever alles aan te wenden, wat ooyt in zoodanige ges vallen, van eenig nut geweest is, of vol- gens eene wettige, uit de natuur van zaa- ken opgemaakte, redeneering zoude kun- nen Zyn. De Heer JOsEPH HOMBERG Chi- rurgyn alhier, verzocht my in ’t begin van dit jaar, om, door middel van de- Eletriciteit, een proef te neemen, tot herftelling van een Jongeling, genaamd WILLEMLEENDERT KRIEGER, aan wien alle middelen vrugteloos aangewend waaren: Deeze Jongeling, oud omtrent 22 jaar, woonende op de Botermarkt alhier, ten huize van deszelvs broeder HENDRIK WILHELM KRIEGER Chi- rurgyn, was in ’ voorige jaar, in de maanden April of Mey, van de hoogte van 4a 5 voeten op zyn lenden neder- gevallen, na welken tyd hy eene korta- demigheid, lendenpyn en droppelpis ge- waar geworden was, en inde maand Au-= gustus door zwaare pyn in de beenen en koorts, welke zig binnen weinige dagen. in een heevige Galziekte veranderde, ge- Jil. DEEL, Gg nood- 466 S. VAN NOOTEN GEBRUIK noodzaakt geworden zyn kaamer te houden, geduurende welke ziekte, hy zich van de hulp van den Heer oostTer- pyKk Med, Dot, bediende ; in de maand Otober was hy zo ver herfteld dat hy zich, fchoon nog zeer zwak zynde, tot wandelen begeeven konde, dog bevond onder het gaan eene buitengewoone {lap- pigheid in de enkels, welke men aan zy- ne zwakheid toefchreef ‚ dog binnen den tyd van acht dagen was deeze verllapping reeds tot aan de kniën gekoomen , en zoo vermeerderd , dat hy niet, dan met de grootíte moeyte gaan konde, en einde- Iyk, tegen het laatst van die maand, nam dit verval van kragten zo toe, dat hy, dezelve nu in de heupen ook befpeuren- de, geheel buiten ftaat geraakte van te kunnen gaan; hier by veranderde de droppelpis, welke hy na den voorgemel- den val behouden had, in eene pisvloed (Diabetes), welke, na byna een maand geduurd te hebben, door gepaste midde- len overwonnen werd, dog den Lyder het overige zyner krachten zodanig be- noomen had, dat hy teegen alle middelen aan, de magt van zyn beenen te bewee- gen geheel verloor, en van de heupen geheel van onderen lam werd, zo dat leif ff} ee mnd enententen ——_ e er Vemde mf DER ELECTRICITEIT. 467 hy door twee menfchen opgerigt en op de beenen gefteld zynde, zulken fterken fchudding en beeving had, dat hy dus half hangende , niet langer dan 2 a 3 mi- nutenftaan konde, en een geruimen tyd een fterke hyging en vermoeydheid be- hield, uit welke omftandigheeden de Leezer zelve oordeele welke de eigently- ke oorzaak dezer lamheid geweest zy; ter geneezing van welke niet alleen alle uitwendige middelen als Spaanfche Vlie- gen, penetrante fmeetingen, koppen &zc. maar ook alle, in dergelyke gevallen, heilzaame inwendige middelen vrugte: loos zyn aangewend geworden. Het was dan op Saturdag den 24 Fe- bruarydeezes jaars, dat ik, verzeld van de Heer H. AENEAE A. L. M. en Phil, ‚_ Dot,en den Heer G. MET HORST, dee- zen ongelukkigen in dien allerdeernis- waardigften toeftand vond, en, na alvoo- rens zoo door hem zelve als door zyn broeder, en door de Chirurgyns HO M- BERG En HUSSUM, die daar tegens- woordig waaren, van alles naauwkeurig onderregt te zyn op de volgende wys myn proeven in het werk ftelde, Ik vond ‚__ namelyk goed met de Heer AENEAE, Gg 2 dien 468 s. VAN NOOTEN GEBRUIK dien ik, weegens zyne kundigheid, my geduurende eenen geruimen tyd, zoo in Natuur als Wiskunde, door een daage- lvks onderwys, gebleeken, in deezen raad pleegde, om eerst de aandoenlyk- heid van den Lyder voor de Eleêtrici- teit, die na maaten van het geftel, in verfcheide menfchen al zeer verfchillen- de is, te onderzoeken, door hem in ie- dere hand, een losfe ketting te geeven, en zoo de fchok door de armen toe te brengen, wanneer wy den Lyder ter- ftond zeer aandoenlyk bevonden. Wy bedienden ons, gelykin ’t vervolg altyd, van eene maar onlangs uitgevonde Do/- londfche Machine met een glaazen fchyf (alvoorens uit myne geringe verzaame- ling van Natuurkundige werktuigen der- waards gebragt) aan welke wy de kettin- gen vast maakten aan de daar toe ge- fchikte haakjes, waar van het eene, door een kooperdraad, gemeenfchap met de _ Lletrometer heeft, en het andere, door eendiergelyken draad, met de ftootvles;, welke zich door de daar op gefchroefde afleibuis (Condutor) op eenen willekeu- rigen afftand , door den Mledrometer ont- last ; kunnende deeze afftand, door ee- ne naauwkeurig gemaakte {chaal, a | Juist DER ELECTRICITEIT.” 469 juist bepaald, en de ftooten of fchokken, na maate dezelve grooter of kleiner is, heeviger-of zagter gegeeven worden. Ik verkoos deeze Machine om dat dezelve, buiten dat men altyd weeten kan hoe hee vig de fchokken zyn zullen, dat met an- dere niet zo wel te bepaalen is, byna nooyt weigert; ook de fchokken, gelyk ons de ondervinding geleerd heeft, veel doordringender zyn, Na dat wy dan op deeze wys gezien hadden, dat de Lyder zeer aandoenlyk voor de werking was, welk ons de hoop van eenen gelukkigen uit(lag niet weinig vermeerderde, deeden wy de kettingen, op voorzegde wyze met de Machine ver- eenigt om de beenen van den Lyder,en gaven hem 2 a 3 fchokken, de Zle&ro: — meter op 5 graaden gefteld hebbende: door de gewaarwording , van dezelve die, inzonderheid. voor aandoenlyke geftel- len, altoos pynlyk is, dagten wy eeni- ge beweeging in de beenen te zullen bex {peuren , dog vonden het tegendeel, en namen voor, na den Lyder eenige rust gelaaten tehebben , hem den fchok toete brengen bezyden de ruggegraad; op de twee a drie beneedenfte wervelbeenderen Gg 3 van 470 S VAN NOOTEN GEBRUIK van de lendenen „en het zogenaamde hei- ligbeen of os facrum , als zynde deeze de plaatzen uit welke de voornaamfte voor de beneedenfte deelen gefchikte zeenu- wen, te weeten de Crurales en 1fchiadici hunnen oorfprong hebben, Om hier in, zonder geduurig ontkleeden , wel te kun- nen flaagen en de voorgenoome plaats wel te treffen, bedienden wy ons, van een geboogen kooperdraad, *t welk, met zyde koorden, zodanig voorzien was, dat het, zonder afleiding te veroor- zaaken, fterk genoeg gedrukt kon wor- der, om door de kleederen:te werken: dit voegden wy aan eene der kettingen, en by gebrek van een tweede diergelyke kooperdraad, t welk wyechter fpoedig voor de volgende proeven deeden ver- vaardigen) lieten wy de andere ketting, op de voorgenoome plaats, aan de klee- deren vast fpelden ‚en met een ftukje zee- gellak op. dezelve drukken, zynde de Lyder dus geheel, tusfchen de twee ket- tingen ingeflooten, met de Machine ver- eenigt. By de eerfte fchok die wy hem op deeze wys (de Zle&rometer nu op 1o gr, gefteld zynde) gaven, trok hy de beide beenen eenige duimen hoog vanden grond, % welke by twee herhaalingen eeven k DER ELECTRICITEIT. 491 eeven op dezelve wys gefchiede , en we- defom zeef vermoeyd zynde en fterk hygende, verzocht hy eenigen tyd rust en te drinken, dog naauwlyks 5 minu- ten ftil gezeeten hebbende, riep hy-met groote verwondering uit: Jk kan myn beenen beweegen! en ontftelde van deeze vordering , die boven onze verwagting was, zoodaanig; dat hy weeder op nieuw groote hyging en beeving kreeg, dog weeder bedaard zynde zette hy zon- der eenige- moeyte zyn beenen van en op zynftoof , en beweegde dezelve na al- le kanten eeven gemakkelyk. Na eenige rust gaaven wy hem van tyd tot tyd 2 a 3 fchokken „by welke ‘hy de beenen altoos meer dan een halve voet van den grond trok, en tusfchen welke altoos , uit hoofde van de hyging, die dezelve op- volgde, eenige minuten rust ‘gelaaten moest worden, en‘na“dit 2 a 3 maalen gedaan te hebben; verzeekerde hy ons, dat hy by elke fchok de beenen vryer en losfer beweegen kon, en zoo veel kracht wel meende te’ zullen hebben , van te kunnen {taan;'wy wilden om dit te “zien hem opregten , dog; eer wy van on- zeftoelen waaren, {tond hy reets en wan- delde zoo vlug als een gezond mensch, a Gg 4 niet 472 S. VAN NOOTEN GEBRUIK niet weetende wien hy het eerst danken zoude, en door overmaat van-blydfchap zo verre vervoerd , dat, welke vraagen wy hem ook deeden, het antwoord altoos was, ik ben zo vlug als ik ooyt geweest ben, my hindert niets „fpringende en huppelende door de kaamer, als of hem niets gedeerd. had , hebbende, niet tee- genftaande deeze fterke,beweeging, nog hyging , nog ‘beeving ‚nog, vermoeyd- heid: wy-zelven konden-naauwlyks ge- looven , het_geen wy zaagen, en ’tis on: mooglyk zyn blydfchap., de-verwonde- ring, vanhet Huisgezin of, onze verge- noegdheid „;te.befchryven, wy. verzoch- ten-hem echterzich niet teveel te ver- genen verlangden zeer te wecten, wat gevolgen deeze fpoedige,verandering, „zoude hebben, „ooo Den volgenden-dag, Zondag den. 25, gingen wy. hem:om 12 uuren weeder be- zoeken „wy bevonden groote, verande- Tings -hy-kon,-nu maar naauwlyks gaan en‚was na de minfte beweeging „ zeer ver. -moeyd, echter, nog zonder ‘hyging @ beeving ‚maar met een zeer driftige pols, wy verwonderden ons juist„zo- zeer niet over deeze vermindering ,-zoo uit hoofde „van ’ geene wy uit de berichten van an- Nes, Cr DER ELECTRICITEIT.” 473 deren opgemerkt hadden, als om dat wy van ’t huisgezin vernamen, dat hy , na dat wy den voorigen avond vertrokken waaren, van tyd tot tyd zich fterker had bevonden, en aan verfcheiden van zyn vrienden had doen zien hoe merkelykhy gebeeterd was, % welk hem zeer vere moeyd had: dit fchrikte ons dus niet af onze proeven,op dezelve wys als den vo- rigen dag , te herhaalen,en na weederom by-2 a3 ryzen, 2 a 3 fchokken gegee- ven te hebben, was hy weeder zo vlug als iemand, gaande toen eeven fchielyk als. wy over de kaamer, dog door de groote blydfchap nog buiten ftaat zyn- de, om ons op verfcheide vraagen te kun- nen-antwoorden, Des avonds om g uu- ren ging ik hem nogmaals bezoeken , en vond hem toen niet alleen weeder veel verzwakt, maar zelvs veel erger als des morgens, hy had-veel moeyte om van zjn {toel op te ftaan, en ftond naauwlyks of begon als voorheen fterk te beeven, en hygde, toen hy ‚na eenige weinige oogen- blikken geftaan te hebben, weeder ging zitten, als iemand die zeer hard geloo- pen had, Ik verliet hem met voornee- men, om den volgenden dag weeder on- Ze proeven voort te zetten, Gg 5 __My- | AIA S. VAN NOOTEN GEBRUIK Myne vrienden verflag van de zaak doende, voorzaagen wy zeer wel, dat, zo er al eene geheele herftelling plaats mogte grypen, het door deeze geduuri- gen teruggang , nog al lang zoude kunnen aanhouden, en door onze dagelykfche beezigheeden, ons niet altoos op eene vasten tyd te gelyk kunnende bepaalen;, beloofde ik, zo veel ik % bybrengen kon- de, hem te zullen bezoeken, en de gehee- le zorg op my te neemen, hen verzoe- kende my, met hunnen raad „en zoo dike wils mooglyk was, met hunne tegen- woordigheid te willen byftaan, waar in zy geern bewilligden, en de Heeren HOMBERG en KRIEGER, broeder van den Lyder, die by alle myne proeven teegenwoordig geweest zyn, hebben my hier in geene geringe hulp gebooden. Maandag den 26, ’s morgens om 8 uu- ren vond ik hem zeer bedaard, hy had zeer wel gerust , was veel fterker als den voorigen avond, zonder hygingof beeving, en {tond zonder eenige moeyte van zyn ftoel op ‚ maar kon niet dan zeer gebrekkig, met fleepende beenen-en met behulp van een ftok, gaan, zynde zyn pols, niettegenftaande zyn pooging ‚ DER ELECTRICITEIT. 495 te gaan, zeer geregeld: ik heb hem toen weeder, op dezelve wys, als de voori- ge maalen eenige fchokken gegeeven;, dog wyl hy my klaagde zeer flap in de knien te zyn als hy ftond, plaatfte ik de eene ketting op de articulatie van het dybeen met het heupbeen, en de ande- re op de binnenfte kant van de knie, waar ter plaats veele der voornaamfte fpieren van het dy-en fcheenbeen door hunne peezen geïnfereerd zyn, ’t geen ik tot tweemaal aan de beide beenen her- haalde ; de uitwerking was weder als voorheen , hy was geheel vlug, maar be- daarder zynde, vroeg ik hem, of hy in de enkels, knien en heupen ook eenige flappigheid befpeurde , hy verzekerde my, dat hy dezelve wel gewaar werd, maar veel minder als voor dat hy lam geworden was, en dat hy , buiten dit geen onderfcheid , tusfchen deezen ftaat en die der gezondheid, wist te noemen, als dat hy eenige pyn in de lendenen had, ik verzogt hem zich nu bedaard te houden, niet als om het quartier uurs, eenige minuten over de kaamer te wan- delen, en naauwkeurig achtte geeven op de vermindering , die ik wel weder ver- Wagte, Om des te naauwkeuriger op Ee 476 S. VAN NOOTEN GEBRUIK les te kunnen letten , nam ik voor, hem driemaal ’sdaags te gaan bezoeken, en alle byzonderheden aan te teekenen; uit welke aanteekeningen, ik, zo lang er eenige verandering in de behandeling of omftandigheeden plaats gehad heeft, dit dag verhaal vervolgen zal. De Leezer verwachte echter, zo ten opzichte der behandeling als der befchryving van de geëlerifeerde deelen, geene groote naauwkeurigheid ‚ na dien de Genees- Heel- of Ontleedkundige wetenfchappen nooyt zo zeer het onderwerp myner oef- feningen hebben uitgemaakt, zynde al het geen eenige betrekking tot dezelve heeft door my van deskundigen overge- nomen. Te elf vuren vond ik hem nog eeven vlug en zonder eenige merkelyke vermindering, Des avonds omg uuren; was hy wel weeder merkelyk terug ger gaan, dog minder als den voorigen a- vond, hy had niet dan nu en dan eens over de kaamer gewandelt, en zich niet vermoeyd ;‚‚-om twee uuren had hy % eerst vermindering befpeurd, beftaande, in eenige zwaarte in de beenen, die. hy onder * gaan’ gewaar werd, en welke zo vermeerderd was dat hy des avonds de beenen, onder het gaan; zeer beamer eol y DER ELECTRICITEIT 477 Iyk opligten kon; na hem,op de beide voorgenoemde wyzen , weeder geële@tri- zeerd te hebben, was de uitwerking ook weeder dezelve, en hy , gelyk voorheen , vlug en wel, Dog op aanraden van zee- ker Chirurgyn, welke zich bevond on- der een groot getal van Genees- en Na- tuurkundige liefhebberen van allerley ftaat en rang, toen gelyk daaglyks by myne proeven teegenwoordig , defchok doorde twee kettingen aan de beide bee- nen, op de vouwing van de billen, daar de Nervi Ifchiadici het blootfte liggen, be- paalende,wyl hy daar door een beftendi- ger vordering meende te erlangen, was het uitwerkzel minder heilzaam, en zelvs van dat gevolg, dat de Lyder aan het regterbeen, het welk, het zy door de Nervus Lfchiadicus beeter dan aan ’ lin- kerbeen te treffen, of door eenige ande- re ons onbekende oorzaak , merkelyk veranderd is: onmiddelyk na den fchok werd dit been door heevige convulfive beweeging, geduurende eenige minuten zo fterk gefchud, dat wy niet alleen al- le zeer ontftelden, maar zelvs de Liyder;, meer dan ooyt , hier door vermoeyd werd ‚dog tot rust gekomen zynde;, wandelde. hy , desniettegenftaande, vry wel over de kaamer, en mgs- 478 Ss. VAN NOOTEN GEBRUIK Dingsdag, den 27, om 8 uuren des morgens , klaagde hy over pyn in de beenen, en had veel moeyte om te gaan, wyl hy ’ regterbeen niet dan fleepende kon voortzetten, en het linker in teegen- deel merkelyk vlugger was, ook be- fpeurde ik weeder eenige hyging en meer vermoeydheid als na gewoonte; ik heb hem uit dien hoofde niet meer dan twee ligte fchokken, de Zleärometer op 5 gra- den gefteld zynde, toegebracht , welke de gewoone uitwerking hadden. % Middags om 1 uur was hy nog eeven pynlyk, meest over vermoeydheid klaa- gende, en fterk hygende, ik raadde hem zich weinig te vermoeyen, en zich wat te bed te begeeven; ’savonds om 6 uu- ren, bevond hy zig merkelyk beeter , zonder pyn, en fchoon het regter been veel zwakker was dan het linker, over het geheel veel vlugger, na 4a 5 fchok- ken in de lenden, op de gewoone plaats, befpeurden wy wel de gewoone uitwer- king, maar het rester been echter min- der vlug als na gewoonte zynde, veran- derde ik de plaats van de eene ketting, welke ik onder de buiging van de knie, daar de zogenaamde Haazenvaaten of wafa Poplitea leggen bepaalde : de ande- | | re DER ELECTRICITEIT 479 re aan dezelve zyde, in de lendenen laas tende, het welk een zeer gewenschten uitflag had. Woensdag den 28 ’sogtends om 7 uu- ren, was hy zwak, dog zonder pyn, % regterbeen veel beeter als den voorigen avond, ik verkoos hem liever nu eens vry te laaten, om te zien wat gevolgen, deeze grooter dan gewoone tusfchentyd;, hebben zoude, Ten 1 uur was hy nog al in denzelv- den toeftand , gelyk ook ’savonds om 6 uuren. Donderdag den 1 Maart ’s morgens ten 7 uuren, vond ik hem zonder hy- ging, en, uitgenoomen het regterbeen, veel vlugger als voorheen, fchoon het 36 uuren na de laatfte proef was: ik ap- pliceerde de werking na gewoonte, wee- der op de lendenen , en daarna gafik hem 2 a 3 fchokken in het regterbeen, op de lenden en buiging van de knie, en r in het linker op dezelvde plaats, * welk van zeer gewenscht gevolg was; wy bex Ípeurden nu genoegzaam geen onder- _ fcheid in de beweeging van het linker _ Of regter been, zynde hy zelvs in flaat, Zon- 485 Ss. VAN NOOTEN GEBRUIK zonder zich vast te houden, iets bukken: ' de van den grond te ligten, Middags om 2 uuren nog genoeg- zaam eeven vlug en fterk als voorheen, % Avonds ten 6 uuren weinig verzwakt, en, op dezelve wys als ’s morgens, met goed fucces behandeld, … Vrydag den 2 Maart ten 8 uuren was hyweeder niet nagewoonte verminderd, en de beide beenen zonder merkelyk ver- fchil. ’s Middags klaagde hy over pyn in de lenden, dog was niets van belang ver- minderd in het gaan, ’s Avonds weeder iets, dog weinig, verminderd: Ik heb hemtoen op dezelve wys als den voorigen avond, met de ge- woone uitwerking 3 a 4 fchokken toege- bracht. „Saturdag den 3 vond ik hem veel ge- vorderd, en de beide beenen zeer vlug, hy klaagde nog over lendenpyn, maar was buiten dien zo wel als ooyt zolang na de laatfte proef, … ?s Middags en ’savonds was hy minder Pynlyk, maar niet zo vlug. Zon: DER ELECTRICITEIT 481 Zondag den 4 om r2 uuren, vond ik hem wel minder vlug ‚maar, na de lange tyd dat hy niet geële@rifeerd was, vry fterk. : | ’s Maandags den 5. ’s ochtends ten 8 uuren, washy over het geheel veel zwak- ker, en ‘tregter been veel logger “en zwaarder dan na gewoonte, % Ávonds ten 8 uuren, vond ik hem meer verzwakt, ik heb hem toen in de __Tenden en buiging van de knie, dog mee- rendeels in delenden en heup, met zeer goed gevolg. geëledrifeerd, Dingsdags ’s morgens den 6, Maart ten 8 uuren, was hy veel beeter als den voo- rigen avond, dog pynlyker, maar de beide beenen genoegzaam eeven fterk, _’s Avonds ten 6 uuren vond ik hem wel verminderd, maar over het geheel vry fterk, ik heb hem maar 1 fchok in de lenden , en 2 a 3 in de lendenen en knie toegebragt, waar by ik in voorige proe- ven veel baat gevonden had, en het welk _ nu ook van zeer goede uitwerking was. ’s. Woensdags den , ten g uuren, was hy weinig verminderd, om 11 uuren nog al in denzelyden toeftand, en — | = ZI. DEEL. Hh ’ À- 482 S. VAN /NOOTEN:GEBRUIK _’ Avonds om 5 uuren, vond ik hem, fchoon nog wel iets. verminderd, veel beeter en de beide beenen. eeven vlug, ik heb hem doen op dezelve wys alsden voorigen. avond met het zelvde fucces behandeld, … Donderdag den 8, Maart heb ik hem, wyl hy zig.zo wel bevond als ik hem nooyt gezien had, niet geële@rifeerd. „‚Vrydag den g. Maart ’s morgens om 8 uuren weinig verminderd. ’s Avonds ten 7 uuren had hy weeder eenige lendenpyn, en was ook iets, dog weinig verzwakt, egter bevond hy zich na de „gewoone Zledrifeering weeder veel beeter, 5 … Saturdag den ro, ‘sochtends om 8 uu- ren was hy-taamelyk wel , en weinig ver- minderd, … —_Qm 12 -uuren heb ik hem, fchoon hy nog reedelyk wel was, 2 ligte fchokken in de lenden gegeeven. | „Zondag den rr, was hy zeer wel, eri wandelde zonder vermoeying vry tass over de kaamer, hy had my dikwils er: n …_ ZE5C» 3 eN DER ELECTRICITEIT.. 483 ‘zegd, dat hy wel eens in de oopene lugt wilde zyn, dog het ongeftaadige weeder; had hem zulks tot hier toe verhinderd, boovendien durfde hy dit, voor ’teerst, op de botermarkt, voor zyn huis niet te wagen, uit vrees voor de nieuwsgierig- heid van de meenigte van menfchen in zyne buurt, die van het geval wisten, dus nadien dien dag de zon helder door- fcheen , bragt ik hem, met een koets, na de buitenplaats van een myner vrien- den, digt by deeze ftad, daar ik hem verzocht, na zich van zyne bovenkleede- ren ontdaan te hebben, eenigen tyd in de trekkasfen te wandelen: myn oog: merk was voornaamelyk, hier door te zien, of deeze koestering ook eenige ver- andering by hem zoude te weeg bren- gen, gelyk hy ook kort, na dat hy er ingegaan was, duidelyke blyken van vor- dering gaf, door veel rasfer en vlugger te gaan als te vooren, en na byna een halv uur hier in vertoeft, en zig voor de fpoedige verandering van lugt wel bevei- died te hebben, bevestigde hy ons hier in nog veel meer, door bynaeen uur, zon- der vermoeying te wandelen, dit deed „my veel hoop opvatten, dat hy door de „Eletriciteit geneezen, door de aannade- gite h 2 ren- 484 S. VAN NOOTEN GEBRUIK rende voorjaars-warmte in kragten en volkoomene herftelling verder zoude toe- neemen : onder het na huis ryden gevoel- de hy eenige prikkeling in de beenen, dog te huis gekoomen zynde, ging hy zonder hulp, r2a 14trappen op, en was weinig vermoeit, » Maandags den 12 om 8 uuren was hy nog vry wel, dog wat vermoeyd van de buitengewoone beweeging van den voorigen dag. ’s Avonds om 8 uuren, weinig veran- dering, alleen was het regter been iets traager, dog na 2 a 3 fchokken in de lenden , was hy weeder volkoomen wel, Dingsdag den 13. was het regterbeen eeven vlug als het linker, en nadien hy, over het geheel , nog iets verminderd was, heb ik hem eeven als daags te vooren 2 a 3 fchokken toegebracht: deezen avond was er een groot gezelfchap tegenwoor+ dig , waar onder eenige, die geheel onkun- dig van de gewaarwording deezer fchok- ken zynde, my verzochten, hun een klei- ne fchok, door de armen te willen doen gevoelen, het geen ik, wyler een oud man van over de 7o jaar onder hen ge it Cn DER ELECTRIGITEIT: 485 hen zeer fllaauw deed gewaar worden; dog alle verzoekende de {chok fterker te hebben, hadden wy het genoegen, van op nieuw een fraaye uitwerking van de Lle@riciteit te zien, de gezegde oude man , gemeenlyk bekend onder den naam van Vader Kust, een Provenier in het Leprofenhuis alhier, betuigde, na tot 2 a 3 maalen fterker en fterker fchok be« geerd te hebben, dat hy zyn armen, die hy feedert eenige maanden, door Jicht, niet dan met moeyte en pyn aan zyn hoofd had kunnen brengen, nu vry en als een jong mensch kon beweegen , “tgeen den Gryzaard als ten eenemaal deed herleeven, ’s Woensdags den 14. klaagde de Ly: der weeder over pyn in de lendenen, en was ook weeder te rug gegaan, ik heb toen en vervolgens den 15. 16, 19, 21. 28 dito en 2, April, na mate dat hy vlug of zwak en weinig of veel verminderd was, altoos in de lendenen ,en nu en dan in de heup en lenden te gelyk , geëleari- Jeerd, met het zelve gevolg als te voo- ren; zynde doorgaans van het begin der __proevneemingen tot het einde toe, al _ toos eenige hyging en fterkere uitwaas- Hh 3 fe- 486 Ss, VAN NOOTEN GEBRUIK feming op het ontfangen der ele@rifche fchokken gevolgt, waar door vervolgens dorst veroorzaakt werd: ook is de Ly- der, welke door langduurig zitten en ge- zond. voedzel te gebruiken, reedelyk vet en lyvig geworden was, geduurende de proevneemingen merkelyk vermagert en dunner geworden, tot dat ik eindelyk den r2, April, myn laatfte proef genoo- men heb, na welken tyd hy wel weeder te rug gegaan is, en ook niet kon gezegt worden, in allen deelen, tot voorige kragten herfteld te zyn, dog ziende dat er geene vordering meer plaats had, en bovendien op de aannaderende warmte hoopende, heb ik het werk met dit ge- noegen geëindigd, dathy, die te vooren geen voet beweegen kon, nu op een ma- tigen tred my, nuen dan aan myn huis, tgeen een klein quartier uur gaans van het zyne af is, kwam bezoeken , echter niet in ftaat zynde, zyn handwerk, als Scheeps-Timmerman op de Admirali- teits-werf , waar te neemen, heb ik hem, op aanraden van den Heer OOSTERDYK Med. Dot. , (welke, nadien hy de zorg voor de gezondheid van den Lyder op zich genoomen had, dikwils by de proe- ven teegenwoordig is geweest, dog om te „DER ELECTRICITEIT., 48% te meer zeekerheid van de werking der Blegriciteit te hebben, geduurende dezel. ve, geene middelen, die anders meede« werkende hadden kunnen zyn, voorges fchreeven heeft), den ro. Juny na de Glip by Haarlem gebracht, daar hy door in’ duininde zonnefchyn te wandelen en zig te koesteren , na 3 maanden vertoef zo ver gevorderd is, dat hy tegenwoordig een zeer goede gezondheid en vluggen gang heeft, en dus zo veel de lamheid betreft, volkoomen kan gezegd worden herfteld te zyn; dog nooyt zeer fterk geweest zynde, is hy , door nog overgebleevene zwakheid enlendenpyn, die hy by flecht weeder byna altoos heeft, en welke hem na bovengemelde val , min of meer ge« duurig bygebleeven is, niet in taat , lang in een bukkenden {tand te blyven, en dus onbekwaam zyn voorig handwerk waar te neemen, De uitwerkzelen der Zledriciteit dus zeer verfchillende zynde, gelyk ons daaglyks de ondervinding leert, terwyl ze, hoe heilzaam ook, in dit en verfchei- de andere gevallen echter veeltyds van, geen of zeer weinig vrucht zyn, zal een ieder beminnaar der Genees- en Natuur- h 4 kun- kunde met recht moogen vraagen, op welk eene wyze eigentlyk deeze of foort- gelyke geneezingen door de Zle&rifche kragt verrigt worden, en welke de ree- denen zyn, waarom de uitwerkzelen der- zelve in onderfcheide lighaamen, zo ver- fchillende , zoo onzeeker en wisfelvallig bevonden worden; of welke beletfelen en hinderpaalen men in de meeste onder- neemingen moet veronderftellen plaats te hebben, waar aan men met eenige zeekerheid, het vrugteloos aanwenden van dit, fomtyds zo allergereedelykst wer- kend, middel hebbe toe te fchryven &c. Deeze of diergelyke vraagen, zouden, in- dien er op eenigen vasten grond , algemee- ne oplosfingen van gegeeven konden wor- den, niet alleen van een alleruitgebreidst nut voor het Menschdom zyn, maar te- vens de wysheid en goedheid des Groo- ten Scheppers, ook in deeze verbaazen- de eigenfchappen, kennelyk doen wor- den, welke beide zaaken het voornaam- fte doelwit zynde van het loflyk Genood- fchap, onder welks gunftige befcherming en opzigt, deeze myne proeven waereld- kundig worden, zouden myns bedunkens deeze vraagen, door het zelve ter- „8 . | ant= DER ELECTRICITEIT. 489 antwoording voorgefteld wordende , niet ongefchikt zyn, om aan deszelvs heilry- ke oogmerken, te voldoen. vat Der Pans bas HH’ nevensgaande Berigt van den E. Heer vaN NOOTEN, door my gelezen zynde , bekenne ik inallen deele na waarheid te zyn, bevindende ik my, door Gods goedheid, tegenswoordig volkomen van myne Lambeid herfteld, dog door overge- blevene zwakbeid en lendenpyn, tot hier zoe buiten flaat, lang in een bukkenden fland te blyven, en dus onbekwaam myn vorig handwerk waar te nemen (%* geen eg- ter door een andere keuze my enigfins ver- goed is) dog wan tyd tot tyd in kragten toe nemende, blyft ’er voor my groote hoop overig, wan door dentyd geheel tot vorige kragten te zullen geraken, zynde ik myne berftelling , onder de Goddelyke hulp, ge- beel aan de werking van de Ele@riciteit RS Hh 5 wer: 490 werfchuldigt,; waar woor ik werpligt ben de ongelooffelyke moeyte tot myner berflel- ling, door den E‚ Heer vaN NOOTEN, uit een opregt beginfel van menschlievend- heid aangewend, fleeds met ware dank. baarheid te erkennen, Ter werzekering van de waarheid van dit berigt, hebbe ik dit met myn band on- derteekend, Amfterdam den 4 January 1771. WILHELM LEENDERT KRIEGER. GERARDIWINDII, OBSERVATIO ANATOMICA; DE ADMIRANDO TUMORE CYSTICO, IN THORACIS CAVITATE, DISSECTO C A= DAVERE HUMANO, REPERTO, EERS Si a prima falientis puntti origine ad ultimos usque Vite confenefcentis terminos hominem contemplemur , innu- mee OO OO OO Pi Os Oa Oa Oi ONTLEEDKUNDIGE WAARNEMING, BEHELZENDE EEN VERWONDERENSWAARDIG BEURSGE- ZWEL, IN DE BORSTHOLLIGHEID VAN EEN DOOD LIGHAAM GEVONDEN: ADNEOLNO WR: GERARD DE WIND. Uit het Latyn vertaald door ABRAHAM MOLLER, Med. Dol, D° Mensch, dat merkwaardig beeld van het Goddelyk Opperweezen, van het eerfte ne Ip 492 GERARDI WIND merabilibus morborum myriadibus ftu- pendum illiud Divinae Majeftatis archty- pon expofitumesfe, quotidiana experien- tia fuffragatur. Vix ex angufto carcere in dias luminis auras erumpit tenellus infans, quin nafciturae vitae interitum minitantia mala ftatim experiatur; egre- gis purae latinitatis coloribus morbofa illa corporis humani fata adumbravit gravisfimus ille Scriptor Romanus c OR- NELIUS CELSUS. Lib, 2, Cap. 2. Diverfa zetate enafcentia haec phaeno: mena, et imperfcrutabili nexu conca« te« Os OO a OO) ® ftip zyner geboorte befchouwd, is tot op het eind van Zyn leven aan een ontelbare reeks van ziekten blootgefteld: zoals de dagelykfe ondervinding leert. Naauwelyks aanziet een teeder wigtje, zo even uit zyn fchuilplaats te voorfchyn gekomen, zyn eerfte dagligt; of het ondergaat aanftonds den on= dergang bedreigende onheilen van het aankomende leven. De deftige Romeinfche Schryver CORNE= LIUS CELSUS, fchetst ons met levendige verw; in een zeer zuiveren latynfchen ftyl, dit elendig noodlot van het Schepfel., In zyn tweede boek , tween de hoofdftuk, Deeze verfchynfelen in onderfcheide jaren voort- komende, en door een onnagaanbare band verbon=- ens OBSERVATIO ANATOMICA: 493 tenata ordinatis fefe invicem temporibus excipiunt, ita, ut inter metuendas illas vi. cissfitudines adolefcat homo, et pericu- lofa vitae fuae ftadia percurrens ad ultí- mos obrigefcentis fenil terminos preceps devolvatur: admirandum fane Naturae negotium circumfcriptos humani ingenii limites longe lateque fuperans, „Medico- rum est, periodicas illus Vitae humanae evolutiones, a partium internarum ftru- étura varie mutata dependentes, diligen- ter obfervare, et cum illa mutatio, non omni tempore eadem, faepius alios at- que alios effeétus in corpore humano producere valeat, patet exinde, En ‚e OO Os Om Oi den, agtervolgen'!elkander 'op zekere tyden; zo dat de mensch onder die vreesfelyke veranderingen opwascht, en, de niet zonder gevaar zynde loop van zyn leven doorwandelende , den laasten eind= paal van een verftyvenden ouderdom bereikt. Ge- wisfelyk gaat de wonderlyke werking van de na- tuur het begrip van ’smenfchen verftand verre te boven—, Het is derhalven de pligt der Artfen , die tusfchenkomende ontzwachtelingen van het leven, van het veranderd zamenweefzel der in= wendige deelen af hangende, zorgvuldiglyk gade te flaan ; en nadien, die verandering , niet altoos de- zelve zynde , meermalen het een of ander uitwerk- fel in de menfchelyke huishouding kan hed eff 494 GERARDI- WINDt1i fimam ‘in his requiri attentionem et pru- dentiam , ut optime perfpeétum habeat Medicus, quid fibi liniata incumbat , ut feliciter tollatur morbus, qui ex ‘tali mutatione emanat, Ne itaque, ad ida: gandas morborum caufas, incerto tra- mite in medicina vagemur „ dubitari non otest, quin facem praeferre debeat ama- bilis illa et nunquam fatis excolenda ana- tome, quae, ín privatos ufus a me excul- ta, occafionem mihi fubminiftravit, ut ea nunc exponere liceat, quae non fine infigni admiratione, et quafi ftupore men- tis in disfecando cadavere humano a me obfervata fuerc. Men- OO Ok OO ken, blykt het klaar , dat hier in een naauwe toc- zicht en voorzigtigheid vereischt word; op dat een Geneesheer vooral weete , wat hem te doen ftaat, om de ziekte te herftellen, die uit zodanige verandering zyn oorfprong neemt. Op dat men dan in het navorfchen van de oorzaken der ziekten, niet in ’tonzeker in de Geneeskunde geflingert worde, is ’er geen twyfel aan, of de behoorlyke, en nooyt genoeg te oeffenende Ontleedkunde, moet ons hier in voorligten: dewelke tot myne byzondere nuttigheid van my behandelt zynde, gelegenheid gegeven ‘heeft, om thans onder het oog te brengen, het geen niet zonder de grootfte verwondering, en als met verbazing van my in het ontleden van een dood lighgam is waargenomen. er Û 5 Ì dk Lan OBSERVATIO ANATOMICA, 495 Menfe Februario anni 1765. Nofoco- mium Amftelodamenfe ingrediebatur ho: mo, procetioris ftaturae, in medio aeta« tatis flore conftitutus, qui de gravisfimä Petoris anxietate conqueftus, altero die, quo domum intrarat, fubito moriebatur, Ab Amplisfimis civitatis Amftelodomen- fis confulibus impetrata fubinde venia; defunétorum corpora in T'heatro Nofo« comii privatis feétionibus anatomicis fub- jiciendi, (quorum Nobilisfimorum viro- rum benevolentiam toties in me collatam memori mente gratus agnosco) cadaver praediëti viri in kaars apportandum curavi, Dis- ORO OM OON In de maand February des jaars 1765. kwam, te „ Amfterdam in het Gasthuis, zeeker perfoon, van een kloek geftel, zynde in den bloey van zyn ja- ren— Die over zeer zware benauwdheid op de borst. geklaagd hebbende, daags na hy in het Gast- huis gekomen was, fchielyk overleed—- Van tyd tot tyd verlof van de Ed. Groot Achtb. Heeren Burgermeesteren der ftad Amfterdam (welkers ge= negenheid , my zo dikwils te beurt gevallen, ik niet dan met zeer groote dankbaarheid erkenne) verkre= gen hebbende, om een bepaald getal van doode li= chamen in de Ontleed-plaats van het Gasthuis tot myne byzondere oeffeningen te mogen behande= len, liet ik daar het lyk van gemelden man verzor- gen, De 496 GERARDI WINDIiti Disfeftis mufculis abdominalibus, Pe+ ritonaeum corrugatum, crasfum, in ex- terna fuperficie muco tenaci fubflavo ob- duêtum, confpiciendum fe praebebat ; aperto hoc involucro , interna ejus facies {imili mucofa materia fubfoetida inveftie- batur, alluente cava abdominis lateralia multo liquore ferofo, non in ea tamen copia, ut ventris moles inde diftendere- tur ; Omentum parvum, ad fuperiorem abdominis partem convolutum, putri- dum, inteftina tenuia, flaccida, crasfa, aëre quam plurimo turgida vifu fe offe- rebant: Ventriculus in ftatu naturali fe habebat ut et Pancreas, verum glandulae mefenterii induratae , fcirrhofae confpi- cie- OO Or OLO De fpieren van den buik opgefneden zynde, ver= toonde zig het buikvlies gerimpeld, dik, en aande buitenzyde met een taay geelagtig flym bezet. Dit bekleedzel geopend, was aan den binnenkant, met gelyk ftinkende en flymagtige ftoffe overtogen ; zynde veel weiagtig vogt in de holligheden aan de zyden van den buik geftort: evenwel niet zo veel, dat hier door de buik kon opgefpannen zyù—= Het Netvlies klein, na boven opgerold, en ver- rot —- De dunne darmen flap ; de dikke vertoon= den zig aan ’t gezigt met zeer veel lugt opgebla= zen — De Maag en Alvleis waren in haren na- tuurlyken ftand; Maar de klieren van het MT 1d= OBSERVATIO ANATOMICA: 40} ciebantur, Lienadmodum parvus, mol- lis, et in ea parte, ubi per vafa brevia ventriculo adnetitur, fuperficiem exhi« bebat albam, qua cultelli acie pertufa , effluxit materies pultacea, foetida: He patis parenchyma, infigni mole confpi- cuum, pallidum, in convexa parte dex« tri fui lobi maculam habebat albam , las tam, qua difcisfa, apparuit hepatis fub« ftantia interna granulis {teatomatofis ins farCta; in finiftro lobo convexo plures aliae detegebantur maculae, pravum vin tiati Hepatis ftatum indicantes: exiguam bilis quantitatem continebat, Veficula III, DEEL Ii fel OO Os OOS fcheidfel verhard en knoestagtig.— De Milt zeer klein, zacht, en had op die plaats, daar zy door de korte vaten aan de maag gehegt word, een wit= te oppervlakte; dewelke met de punt van het ont= leedmesje doorftoken zynde, vloeyde er een pap= pige en flinkende ftoffe uit — De Lever uitne- mend groot, bleek , en vertoonde aan de buitenfte Zyde van zyn regter quabbe, een witte breede vlak; die geopend zynde, fcheen de inwendige zelfftandigheid met fpekachtige korlen gevuld. Aan de buitenzyde van de linkerquabbe, ontdekte men veele andere vlekken , een kwaade toeftand van de bedorvene Lever aantoonende.—= De Galblaas flap - en 498 GERARDI WINDII fellea, flaccida, nec fuo colore croceo tinta. Nullum in renibus vitium de- prehendebatur, verum membranacea il- orum involucra non adipe, fed materia _gelatinofa erant repleta. En quae in abdomine obfervare potui! T'horace adaperto, disfeétis faccis pul- monalibus, in utroque peétoris cavo in- gens aquarum colluvies fluêtuabat ; verus petoris hydrops. Evacuatis aquis, pro- tinus in confpeétum prodibat tumor, ta- €tu durus, colore albus, inaequalis, po- lita membrana veftitus, totum peétoris fpa- Os Os Os Os Oi en bleek, bevatte weinig gal. In de Nieren be- fpeurde men niets onnatuurlyks; evenwel waren derzelver bekleedzelen, niet met het niervet, maa met een lymige ftoffe vervuld. Zie daar! het geen ik in den Buik heb kunnen waarnemen. De Borst en de Longzakken geopend, vloeyde in beide de holligheden van de borst een groote meenig- te waters; het kenmerk vaneen waare borst-water- zugt met zigdragende, Het water uitgenomen zyn- de, quam aanftonds een gezwel te voorfchyn; hard op ’tgevoel, van een witte couleur, oneven, met een glad vlies bekleed; de geheele 2 ruim= OBSERVATIO ANATOMICA. 499 fpatium a claviculis ad infimam coftae quintae marginem adimplens, pulmoni- bus ad latera coftarum adpresfis, Obftupui fane ad infolitum hocce phaenomenon ; primoque intuitu Cor pericardio fuo involutum me intueri pu- tabam, verum tumore a parte inferiori elevato, nobile illud vifcus fub masfa illa adgravante maxima pro parte abfcondi- tum latere animadvertebam. Tumor hic arttiori principio a clavi- culis incipiens, arcuatam coftarum fle- xuram fequens, in latius fpatium fe exten- debat ad inferiorem usque marginem co- ftae quintae, in finiftro latere mufculo Ti fca= OOK O MONO ruimte van de fleutelbeenderen tot den benedenften rand van de vyfde ribbe opvullende: zynde delon= gen aan de Zyden der ribben vastgedrukt. Ik ftond inderdaad op het eerfte aanzien van dit ongewoon verfchynfel verbaasd. In ’t eerfte voorkomen meende ik, dat ik het hart binnen zyn Zak befloten zag ; maar het gezwel van onderen op- geligt hebbende, vernam ik, dat dit edele inge- wand voor het grootfte gedeelte onder die zwaare klomp verborgen lag— Dit gezwel met een nauw begin van de fleutelbeenderen oorfpronk- dyk, ftrekte zig, ingevolge de boogwyze bogt der ribben, in een breeder tusfchenruimte, tot den be= medenften rand van de vyfde ribbe, in de in G 500. GERARDI WINDII fcaleno priori adhaerens, et firmiter pul- moni finiftro accretus, cum e contrario in larere dextro. ab omni accretione tu- mor immunis maneret. Pro varietate materiae contentae, quae intus in tumore confpiciebatur, tres illas cyfticorum. tumorum fpecies ftupenda haec moles conftituebat, nam in latere dextro tumoris faccus haerebat , magna pultaceae materiae copia turgens; in |a- tere finiftro alius delitefcebat fuccus , mel- licerofa materia repletus, attamen ambo hi facci peculiaribus fuis membranis ab ipfo corpore tumoris fejungebantur, | quod ROO ROROMON de aan de voorfte ongelyke halsfpier (Scalenus prior) vastgehegt, en fterk aan de linker longe vast ge= groeit; terwyl integendeel in de regter zyde dit gezwel van allen aangreei vry was. ‚Na de verfchillendheid van de bevatte ftoffe, die binnen in ’t gezwel te zien was, maakte deeze verwonderenswaardige klomp drie zoorten van beursgezwellen ; want aan de regterzyde hong een zak, door een groote meenigte van pappige ftóffe opgezet. In de linkerzyde fchuylde een andere zak , met een honingagtige ftoffe vervuld: even= wel werden beide die zakken van het lighaam des gezwels zelve door hunne byzondere vliezen. af= geïcheiden; dat den waaren aard van een pense Zwe en elen a me — OBSERVATIO ANATOMICA, 5o1 quod veram fteatomatis naturam indue- rat, crasfiori membrana, ac duriori ma- teria infarétum, Res fane omni attentione dignisfima erat, quod magna illa ad latera colli ad= fcendentia vafa jugularis interna et caro- tis in latere dextro pultaceam illam athe- romatis materiam perforarent ‚cum e con- trario in latere finiftro eadem haec vafa fub ipfo tumore delitefcentia ad fuperio- ra vergebant, nervis venisque diaphra- gmaticis a pofteriori parte tumoris con- {picuis, interiorem fuperficiem membra- nae, qua tumor includebatur, perrep- tantibus, | li 3 Pul. OO On OO zwel had aangenomen, door een dikker vlies om- wonden, en met een harder ftoffe opgepropt.—= Het was voorwaar yders aandagt ten hoogften ‘waardig, dat die groote vaten, de inwendige ftrot« ader en kropflagader, langs de zyden van den hals opklimmende, aan de regterkant, de ftoffe van het papgezwel doorboorden; terwyl integendeel die zelfde vaten, aan de linkerzyde onder het gezwel zelve verfchuylende, na boven gingen; zyhde de middelrifts zenuwen en aderen, aan het agterfte gedeelte van het gezwel zigtbaar; de binnenfte oppervlakte van het vlies, waar in het gezwel be= ___ floten was, doorkruypende, ij bk e 502 ,GERARDI WINDIE … Pulmones lividi, friabiles , in utroque latere Thoracis cum Pleura firmiter con- creti erant. Cor bafi fua a tumore pres- fum tendineo diaphragmatis centro in- cumbebat , apice ejus ad finiftrum. cofta- rum latus vergente. Pericardium, fla vefcente materia mucofa obdutum, ita tenaciter cordi adelutinatum erat, ut non fine magna difficultate involucrum illud-a corde feparare potuerim: ambo cordis ventriculi concreti fanguinis copia oppletierant, Tumor lanci expofitus ad pondus unius librae et tres quadrantes ac- cedebat, Si omnia quae in hoc cadavere obfer- | var OO Os Oi On De Longen waren blaauw, verrot, aan weêrs- kanten van de borst met het ribbenvlies t’ famen gegroeit. —_ Het Hart in zyn bafis door het ge- zwel gedrukt, ruste op het peezige middelrifts pun; deszelfs punt na de linkerzyde van de rib- ben hellende Het Hartezakje.met een geele flymige ftoffe bekleed, was zo vast aan het hart ge= kleefd, dat ik niet, dan met groote moeite, dit bekleedfel van het hart heb kunnen affcheiden. Bei= de de holligheden van het hart waren met zeer veel geronnen bloed gevuld—- Het gezwel ge= ‘wogen zynde, haalde de zwaarte van een pond en drie vierendeel. „_ Byaldien wy alle deeze gebreken, die in dit lig- haar . a IN OR Oe “ „OBSERVATIO ANATOMICA, 503 vata fuere vitia, fedulo adnotare' velie mus, mirari quis definet, ob gravia illa mala hominem iftum tam fubita morte e vivis fuisfe fublatum, / Dolendum fane, quod miferrimuset ae« rumnarum plenisfimus aegrotiftatus, vi gente vita ejus ex concomitantibus fym- ptomatibus perfpici non ':posfit : quot anxietates enim non patiebatur ille? qui tanta mala in finu gerebat. li 4 OO Oa OO haam waargenoomen zyn, zorgvuldig willen op- merken, zal een ygelyk ophouden zig te verwon- deren, dat dit mensch, wegens die zwaare onge- makken door-zoo fchielyken dood uit het leven is weggerukt. Gin Het is voorwaar te beklagen, dat die allerellen= digfte en vol verdriet zynde töeftand van den Lyder , terwyl hv in leven was, uit de vergezel= lende toevallen niet kon gekend worden. Wat beriadwwdheden onderging hy niet! die zoo groot een ramp in zynen boezem droeg. EX- VEXPLICATIO TABULA. A Tumor a claviculis ad inferiorem margi= nem coftae quinte fe extendens. B. Cor fitu fuo exhibetur. & Pericardii a Corde refcisfi reliquiae. D. Indicantur Vafa jugularis interna et Caro- tis tumorem a parte dextra Thoracis per- forantia. é E. Pulmones ad latera coftarum appresfi. UITLEGGING van pe PLAAT. A. Het gezwel zig uitftrekkende van de fleu- _telbeenderen tot den onderften rand van „de vyfde Rib. B. Het Hart zig in zyn legging vertoonende. CC, Overblyffels van het doorgefnede harte- zakje, D. De inwendige kropader en kropflagader het gezwel aan de regterzyde van de borst doorboorende, | E. De regter en {linker long tegen de zyden der Ribben gedrukt liggende, , band: vant Zeeunsd Genootftap. ‚HI Deel, bl. so Bladz. 505 WAARNEEMING, WEGENS EENE LONGE-TEERING, DONT OL RE STEENSTOFFE VEROORZAAKT: DB:'0O OR SO HANNES VEIRAC. SS SSSSSS k zal, in * voordraagen van de volgende waarneeming , de eenvou- digheid boven de opgefmuktheid kiezen, en de redenen van ’t zeldzaame, dat in dezelve ligt, liever aan % oordeel van den Geneeskundigen Lezer overlaaten, - als-met veel te gisfen , niets te betogen, Een jongelingvan 12, jaaren,van eene fterke gefteldheid, had in zyne leefwy- ze niets misdaan (ten zy men daar toe het overbodig gebruik van klaar water betrekke), en altoos eene goede gezond- | li 5 heid 506 J. VEIRAC OVER EENE heid genoten, tot dat hy, op den gezeg- den ouderdom, over zwaare drukkende pyn in de lendenen klaagde, welke ver- minderde, na dat hy eenige reizen gra- veelige pis geloost had. Dit duurde tot zyn 18. jaar, wanneer hy tot zyn 20 ondet de gewoone toe- vallen, van tyd tot tyd , eenige zeer klei- ne fteentjes door de Urethra loosde. Ik weet niet, welke Geneesmiddelen hy gebruikt heeft; alleen, dat hy, tel- kens als de pyn fel en_de pislozing zeer moeilyk was, op raad van een Dorps- Chirurgyn, eene kleine pil (likte, die de pyn bedaarde, en dat deze, zulks niet gefchiedende, door eene tweede gevolgd werd, die hem rust verfchafte. Buiten twyffel is ° heulzap * werkend ingredient van dit middel geweest, - Eindelyk raakte hy geene fteentjes, en weinig graveel-zetzel kwyt. | De lyder begon, kort voor zyn-ar. jaar , over pyn in de linkfche borstholte, agterwaards onder de 9, rib, 3. duimen van deSpina; te klaagen.. De pyn was van moeilyke ademhaling en hoest ver- zeld, Het geval werd aan eene ligte ver- __koudheid toegefchreeven „en eenige wee- ken verzuimd, p De nt Con a a men ee en LONGE-TEERING. 507 De pyn nam zeer fterk toe; werd fchier ondraaglyk , en ging met eene zeer benauwende refpiratie en geduuri- gen droogen hoest gepaard, tot dat hy met veel moeite eenige fluimen loosde. Myne hulp verzogt zynde, ontdekte ik geene teekenen van plaatslyke ontítee- king, nog koorts, en behandelde den lyder, als iemand, die aan eene zeer taaije verzameling van flym in de longe ziek was, fchoon de geweldige pyn bet begrip, dat ik van de naaste oorzaak der ziekte vormde, deed wankelen. Deze geneeswyze eenige dagen agter- volgd hebbende, was ik, die niets vor- derde, genoodzaakt dezelve te verande- ren, De lyder was bleek, bol; de tong na- tuurlyk; de pols zwak, traag; de flui- men wit, koozen den grond van ’t water. Hy had weinig lendenpyn; de pis was helder, rauw. Ik herinnerde my ’t geen voorafgegaan was, vergeleek het met ’s lyders tegen- woordige gefteldheid, en befloot uit het een en ander, dat mooglyk een gedeelte der graveelftoffe, die te vooren door de Urethra ontlast werd, zig in de linker longe verplaatst had, Alle toevallen kon- 508 J. VEIRAC OVER EENE konden van deze oorzaak gemaklyk af- geleid worden. ket Ik beval de fluimen nauwkeurig in een pot met water te bewaren, en op den lyder, die ik alles, wat der longe beweeging konde aanbrengen, ten fterk- ften afried, nauwkeurig agt te flaan ; liet hem ryklyk van ’t kalkwater gebruiken, en, om de twee vuren, drie pillen van de Pilul, Asthmat, &c. pharm. paup. Edinb. zonder de fcilla, en dikwils ’s daags over den waasfem van kokend water leggen, dog als de pyn zeer heftig was, 8. grei- nen van de pilul, pacificae ejusd, pharm. Ditfcheen hem na verloop van drie dagen , (want ik kon hem niet dikwyler zien,) merkelyke verligting van pyn aan te brengen, den hoest en fluimlozing, gevolglyk de ademhaling, gemakkelyker te maken ; ook was de pols minder in- getrokken; dies ik den treurigen op- beurde, ) Den zesden dag, na dat wy met ’ gebruik van kalkwater begonnen had- den, wasde pyn geweldiger dan ooit,de ademhaling orthopnoifch, de pols zeer klein en ingetrokken, de lyder. konde, om ’tgeweld van de pyn, niet hoesten en raakte dus niets kwyt, Ee- LONGE-TEERING 509 Eenige uuren by hem toevende , liet ik hem den waasfem van kokende flor. famô, inademen, en hy raakte , na de allerdroe- vigfte fmerten , eene fluim kwyt, in wel- ke ik eenig gruis en een klein krytagtig fteentje, ter grootte van den knop van een bakerfpeld, ontdekte, het (teentje is wit en gekarteld, In vier uuren tyds ontlastede hy ’er op dezelve wyze nog drie, eens zoo groot als ’t eerfte. Ik ftelde de vrienden ‘gevaar voor, (aïthans indien ’er meer fteen zat.) van eene te vreezene haemoptoë, en als dan de ongeneeslykheid van ’ geval. Na eene ontlasting van 8, oncen bloed (a), die den tweeden dag herhaald moest worden, liet ik hem de Pulul. Peltor, Bal- Jam. BOERHAAV11, Spaanfche-zeep pillen, en kalkwater gebruiken. Op den 10, dag, na ‘teerfte gebruik van de Ag. Calcis, kreeg de lyder eenen se (a) In dit geval was geene plethora, hoe genaamd, nog {terke aanpers van bloed. Deszelfs ontlasting kon dus niets ter verbeetering van de naaste oor= zaak der ziekte, en weinig ter voorkoming van eene haemoptoë , na de dilaceratie der longe, toebren- gen. Dit waren de redenen, dat ik denzelven niet eerder had laten verrigten, en deze geringe hoeveelheid, boven ruime ontlasting, koos. SIO Je VEIRAC OVER EENE geweldigen hoest, van eene haemoptoë gevolgd. ___ Het bloed wasgelyk het in den bloed- hoest gemeenlyk is, uitgezonderd, dat ik in * zelve 16. fteentjes vond, van welken de kleinfte is, als de knop van een kleine fpeld; de grootfte als een zaadje van Staphis agriae, dog allen van dezelve kleur en hoedanigheid als de voorgaanden; eenigzins gezuiverd zyn- de, weegden zy t° zaamen : fcrupel, Ik liet hem ten derdenmaale dezelve hoeveelheid bloeds aftappen, dezelve geneesmiddelen (de pilulae pedor. uitge- zonderd) gebruiken, en een Zleofacch, van het Of. Afphalt, De lyder werd, om kort te zyn, een volmaakte phtificus „en loosde , eerst met min of meer bloed, vervolgens met ftin- kende etterfluimen, in 20, dagen, 1o, fteentjes, volkoomen aan de anderen gelyk, eindelyk een enkel langwerpig ftukje, op het eerst aanzien met een - fragment van een gecarieerd been over- eenkomende; dit ftukje heeft de Jeng- te van 3 van een duim, 1: lyn dik- te, : Het werd van een ander, grooter; dan de grootfte der voorgaanden, ci VEE Ora eneeanie: eas LONGE-TEERING. SII volgd; zy zyn zeer gekarteld , veelhoe- kig, niet zeer {ponsagtig, zy hadden t’ zaamen de zwaarte van 8, greinen, De lyder verzwakte zeer ‚en ftierf ein- delyk geheel uitgeteerd, op den 80, dag, na ’t begin van de pyn in de zyde. De regter-nier en ureter waren ge- zond: de ureter van de linker zyde ver- wyderd: langs denzelven het nierbekken openende, vond ik geenen teen, maar eenig gruis „’t welk allerwegen in ’t door- Ínyden van den nier op ’t mes knarftede, Eenige der grootfte gruisjes, vergelee- ken met de kleinfte longfteentjes, kwa- men in alles overeen: voor ’% overige was de nier natuurlyk, In ’ peritonaeum vondik niets van den gezonden {taat afgeweeken , want het is niet zeldzaam, dat, gelyk in dit geval „ de ingewanden, rondom den galblaas, geeler dan anders zyn, en dat de galblaas vry wyd was. In de Vena portarum, kort voor haare verdeeling, zat een po- lypus, of liever gecoäguleerd bloed, dog, om dat er ook één in de Vena cava zat, voor den dood zig geene teekenen van polypus ontdekt hadden, en zy beiden in warm water fpoedig ontbonden wer- den, befloot ik, dat zy, gelyk meestal ge 512 J. VEIRAC OVER EENE gefchied, onder % fterven gemaakt wa- ren, De coftae allerweegen ontbloot én uit- wendig nauwkeurig bezien zynde, vond ik nergens caries. De regtfche borstholte geopend zyn- de, zag ik de long van deze zyde, ge- heel aan de pleura vastgegroeid ; vol pur- perkleurige vlekken. In de zelfftandig- heid benedenwaards was eene verhar- ding, een duim groot, die in deszelfs middenfte gedeelte, een weinig dun vogt in zig had, en anderen veel kleiner en zagter, als hydatides, van welken ’tvogt _eenigzinds plaftiek was; voor ’t overige nergens verzwering , nog gruis, De linkfche holligheid gaf eenen zeer ftinkenden reuk van zig. In plaatze der longe, was een etterzak, die voorzigtig geopend zynde, eenen, meer dun dan ge- bonden , bruinen ftinkendenetter droeg. De ganfche long was veretterd, be- halven aan den onderkant der Vomica, daar hy de gedaante van eenen klomp Jungeus vleesch aangenomen had, van % welk een gedeelte, in water geworpen, ylings den grond koos. - é In dezen zak, die uitwendig eene zwartagtige kleur had , vond ík een DE ier- LONGE-TEERING 513 bierglas vol van de gezegde pus, die ik ‘er met alle mooglyke voorzigtigheid uit- nam. Ik vond ook inwendig nergens beenbederf, nog holligheid. Ik liet den etter op een zagt vuur uit- __droogen, en hield, het refiduum vervol- gens behoorlyk behandeld zynde, 12 greinen fyne aardftoffe over, volkomen gelyk aan de gepulverifeerde gips, met de fluimen ontlast, en het niergruis , uitgezonderd dat zy bruiner is. Ik beruste hier mede in dit eenvoudig verhaal , en zal liever , in vergelding van nuttelooze gisfingen , en het uitweiden over zaken, die geene opheldering ver- eisfchen, uit veele waarneemingen ee« nigen bybrengen, ter ftaaving, dat het geval, zoo ver het tot de Zitbiafis in dé longen betreklykis „niet zeldzaam ‚ maar egter deszelfs mededeeling nuttig zy. GALENUS , TRALLIANUS, ARE- TAEUS en P,. AEGINETA, fpreeken reeds, fchoon eenigzins duister, van longfteenen; dog ArTius duidelyker; » Ik hebbe”, zegt hy, ” eenen lyder ge- » kend, by wien vier of vyf {teentjes uit » de long gekomen zyn (b).” III, DEEL. Kk BE- Cb) Cap. XXXL. nd ) JI4 J VEIRAC OVER EENE BENIVENNIUS fpreekt ‘van. eenen longen{teen, ter- grootte van eenen hazel- noot, onder %t hoesten uitgerachelt (c). Z. LUSITANUS (d), HILDANUS (ec), BARTHOLINUS (f) en VAN DER WIEL (8), verhalen insgelyks van groote flee- Ben. obs | MORGAGNI verhaalt, dat Vaillant 400, kleine fteentjes met de fluimen. ge- loosd heeft (h). | 5 _MORTON,zegt, veele dergelyke ge- vallen te hebben waargenomen, en brengt ’er drie by, in welken de teering door longefteenen veroorzaakt was (i). VAN SWIETEN heeft dikwerf met den hoest, {teenen, die zomtyds wryf- baar, weleens kalkagtig „ niet zelden eg- ter fcherper en harder waren, zien. lo- zen (k). Onder veelen, die ze in lyken gevon- den hebben , zyn; F. PLATERUS, die ’er twee, in twee by- (Cc) Obferv. Med, Cap, XXIV, Zicook PLATER. Obferv. pag. 181. „={d) Obferv, 15: (Ee) Cent. 2. Obferv. 29, È* Cent. 6. Obferv. 22. (É) In Alis. tom, I. (8) Cent. L. pag. 119. Cent. I. Obferv. 28. ° Ch) De Sedib. & Cauf, morb. de. Epift. 15, art. 22 (1) Phthifiol, Lib. II, Cap. 6. (k) Comment, Tom, IV. pag. 59. Een IS or AN Île LONGE-TEERING, 515 byzondere lyken , gevonden heeft (1) ; LAUBIUS, die eenen ruwen, fcher- pen fteen, in eenen etterzak , by de ver- deeling van de lugtpyp ontdekte (m); KIRKBY , die fteenen en fteengruis in verzweeringen, vooral van de linker lon- ge, verhaalt gevonden te hebben, en ge- heele ftukken der longe tot eene fteenag- tige verharding, meer dan een vinger dik, ontaart (n); Insgelyks curTius (o) en wiruss (p). Weinigen zyn ’er, die van deze ziek- te practicaale regelen bygebragt heb- ben, en de regelen, die ‘er zyn, vloei- jen, geloove ik, zoo veel uit de reden, als de ondervinding voort. » De longen kunnen gemaklyk, zegt » Er BOERHAAVE van, doorhet uit- » hoesten van den fteen beledigd wor- den (q). » Zommigen, die fteenen ontlast heb- » ben” brengt MORGAGNI by ”fter- » ven des te fpoediger, of om dat zy Kk 2 al- (D) Obferw. pag. 180. (m) A. N.C. Cezt. 9 Obferv. 15. (MQ) BADDAM?’s Abridg. of the Philofophical tran- faêtions Vol, 1. pag. 31L. (Oo) Comment. in Muud. Anat. Cap. 34, werfas finem, P) Pharmac, ration. Tom, 2, fet. T. Cap. Ó. pag. 87. q) In Inftitut. $ 835. 516 J. VEIRAC OVER EENE „ allen niet uitgehoest en nieuwe gebo- » ren zyn, of om dat zy de longen zoo „ veel nadeel toebrengen, dat de ly- » der aan eene haemoptoë of de teering > fterve”, (r). BENNET befchouwt,te regt, zulken, wier longen door fteenwording ver- fcheurd zyn, in eenen jammerlyken toe- ftand (s). BORELLUS verzekert, dat veelen , lang na’tontlasten van longfteenen , ge- leefd hebben(t): zelfs verhaalt GABEL- CHOVERUS by Schenk, dat hy, zon- der middelen, alleen door ’t reizen, na dit ongemak , gezond geworden is; dog het zoude my niet verwonderen, dat het aan deze waarneeming, ten minften aan een gedeelte van dezelve, aan de egtheid hapert, Deze waarneemingen, die met ande- re konden vermeerderd worden (u), be- toogen, dat de ziekte niet zeldzaam ze et (Tr) Loco Citato, (Ss) Theat. Tabid. pag. 110. Ct) Cezt. 1. Obferv. O7. (U) MORGAGNI À c. Ep. 15. LIEUTEAUD heeft ’er zeer veele aangehaald, ín zyn treflyk werk, Hiftor. Anat. Med, Lib. I. Obferv. 253—278. « Verg. de waarneemingen , onder Obf. 278 aange- haald. WriLLrAMS fome Hiftories of wound &c. Lond. 1765. Zie de zeer nuttige G. Biblioth, van den Heere SANDIFORT V. Deel, bl, 398, LONGE=TEERING 517 Het komt my niet ongepast aan myn tegenwoordig onderwerp voor, het geen MORTON van deze ziekte breedvoeri- ger dan anderen bybrengt, hoofdzaak- lyk neder te leggen. ” Als ’er geweldige pyn, gelyk in de pleuritis, in tbegin van de teering ont- {taat „ mag men veilig befluiten, dat eene fteenagtigheid ‘er oorzaak van is ; even- wel kan men, voor dat een of meer ftee« nen ontlast zyn, niets zeekers befluiten. Als de fteenen zagt (leves) zyn en de longen niet kunnen fcheuren , heeft men ‘er weinig nadeel van : zoodanige krytag- tige fteenen hebbe ik (Morton) zonder blyk van verzweering of verharding in lyken gevonden. Longe-verzweeringen, door fcherpe fteenen ontftaan, zyn ongeneeslyk, ten zy de fteen met den hoest uitgeworpen worde , wanneer het zomtyds herftel- baar is. In ’ geneezen van deze verzweerin- gen ‚raadt de fchryver in ’t algemeen opi- ata en balfamica aan ‚dog meer byzonder IT. Ín *tbegin der ziekte een overvloed van befmeerende (lubricantia) middelen, zelfs zagte braakmiddelen, om door der- „zelver werking den fteen te ontlasten. K k 3 2, Als $I8 J. VEIRAC OVER EENE 2. Als ’er door ’t beweegen van den fteen , ftuiptrekkingen en bloedfpuwing zjn, liever eene groote dofis van het Jau- danum, dan de /wbricantia, De gifte word dikwyls herhaald, met oogmerk om de beweeging van den fteen te ftillen. In dit geval kunnen aderlatingen, fto- vingen, en fmeerzels geen vrugt doen, * geen de waarneemer in Hofter en zeer veele anderen bevestigd gezien heeft, - Als de yder zig voor alles wagt, % welk de fteen zoude kunnen beweegen, kân hy met den fteen tot eenen gryzen ouderdom leeven. 3, Als de hemoptoë na de dilaceratie der lonse volgt, moet men de ontlasting des bloeds langs dezen weg , eenen tyd lans, laaten voortgaan, want daar door kunnen fteenen’ medegevoerd worden, Dog; «de ontlasting groot zynde, ftelt men aderlatingen; “die des noods her- haald worden, in’t werk, en daarenbo- ven niet alleen opiata, maar ook adftrin- _geerende middelen, ir de gedaante van Lintuús, Julep enz , en de melkdiëet. 4. Als de verfcheurde long zweert, geeft men ryklyk balfamica, _5.'Melk moet in de phthifis calculofa alleen in dringenden nood gebeezigd En NA £ en; LONGE-TEERING Sig den, want zy kan nieuwe krytíteenen in de long voortbrengen, 6. Staal-myn-water, fchoon voordee- lig, moet in geringe hoeveelheid telkens gedronken worden, op dat de fteen, door te groote uitzetting der longe , niet in beweeging ‘raake &c, © 7. Zomtyds zyn ’er veele fteenen, en, fchoon ’er eenigen uitgeworpen zyn , ver- wekken de overigen verzweering en tee- ring, gelyk by Plucknet en anderen ge- beurd is”, Dus ver MORTON (v). Dat myne medegedeelde waarneeming in veelen opzigte zeldzaam en nuttig Zy, is uitdeszelfs beloop te duidelyk op- temaken, dan dat ik ’er my over uitlaate, Cv): Loo citato a pag. 137 ad IAF. ANN hg ho, Kk 4 | B E- Blazd. 320 BESCHRYVING a Vv.A N EENE ALLERZONDERLINGSTE wANSTALLIG E MENSCHEN-VRUGT. se LBoln Out De l, om verfcheidene redenen, de ensch , het verheven pronkftuk van zynen grooten Maker, met regt verdient gekend en nagefpoord te wor- den, niet alleen wanneer het volmaakt en zonder fchynende gebreken is; maar zelfs dan, wanneer het oogfchynelyke gebreken, misvormingen, en,‚ op dat ik my zoo eens uitdrukke, onvolmaakt- heden heeft, dagt het my overwaardig, deze allerzonderlingfte wanftallige men- fchen J. LE ROY OVER EENE enz. sar fchenvrugt te befchryven; alzoo het my toefcheen ’er byzonderheden aan te ontdekken, waardig gekend te worden: en ik vertrouwe aan konstminnaaren, en die hun werk maken de Natuur in alle haare voortbrengfelen natefpooren, geen ondienst te zullen doen, met dezelve hun onder het oog te brengen. Doch eene ongelukkige dwaaling, waar mede het menschdom, zelfs in de allerbe- fchaafdfte en verligtfte eeuwen behebt geweest is en blyft, ik meen het voor- oordeel, is oorzaak geweest, dat wy de- zelve, niet dan door de konst gefchetst, aan de vergetelheid hebben mogen ont- trekken, wyl de ouders, uit wien deze vrugt gebooren is, my na veel moeite naauwlyks hebben willen toelaten, ze dus het nageflagt overtebrengen. Om dan met alle naauwkeurigheid in de befchouwing dezer vrugt te zyn, dunkt het my voegzaamst met het hoofd te beginnen , en zoo trapswyze neder te daalen, Het hoofd van deze vrugt was zeer groot, en had eenige gelykenis naar een (ydrocephale) waterhoofd, De beenderen van de hersfenpan (Cra- Kk 5 nie 522 J. LEROY OVER EENE nium) waren alle geformeerd ; men kon dezelve zeer gemaklyk door het gevoel onderfcheiden. Dit hoofd verder. na- fpeurende bevond ik, dat de ooten, die ter gewooner plaats ftonden, of lie- ver, dat de gehoorbuis overdekt «was, door twee vleezige vierkante lapjes, even als (lagdeurtjes of valletjes, die men aan den voorkant konde opligten. Deze lap- jes fcheenen my toe, het eigentlyke zoogenaamde uitwendig” gedeelte der ooren te Zyn, met hunne buitenzyden tegen het hoofd geplakt. De algemeene bekleedfelen van het hoofd waren zeer fluts, en hingen over de oogen, even als eene fluijer (ziet Fig. r. letter A.) doch wy hebben het eene oog, niet door deze bekleedfelen ge- dekt, laaten affchetfen, om aan te too- nen, dat de oogen niet ontbraken, maar behoorlyk geformeerd waren, Evenwel moeten wy zeggen , datze buis tengewoon diep ftonden, en als uit twee diepe kuilen te voorfchyn kwamen; om reden de wangen zeer opgezet waren en alstwee bulten. maakten (ziet Fig. 1. B.) doch deeze vleezige fluijer was doorgaan- de nederhangende , even zoo als over het regter oog verbeeld wordt, „y De rn dn : AEG dann rennen AAF Ted Dn Nt se nde WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT. 523 De neus was zeer klein , «doch met beide de neusgaten voorzien en plat in- gedrukt, De mond ftond wyd open, en aan de onderfte lip hing een ftukje vleesch, dat aan zyn uiteinde uit zoo veele verfcheur- de vezeldraatjes fcheen famengefteld te Zyn, en my voorkwamen ergens te zyn vastgehegt geweest. (ziet Fig. 1. C) De kin was zeer breed uitloopende en op de borst hangende; beide de kaakbeen- deren waren geformeerd, als ook de tong. Voorts waren de algemeene be- kleedfelen van het hoofd zeer fluts, en naar evenredigheid veel te groot De borst was van den hals, die met het hoofd als’ ware geene fchciding maakte, zeer breed uitgaande, en had met den buik, die puntagtig uitliep, eene eywyze gedaante, Ik vdfid geen bewys van tepeltjes, maar alleen aan de regterzyde een diep ingaand putje (ziet Fig. 1. D.); ook geene beenderen in de borst, zoo niet een meer harder lighaam dan het overige, van agteren van het hoofd nederdaalende, en tot in de helft des buiks nedergaande, moge- lyk het begin van de ruggegraat geweest is; zoo dat de romp week en murw uni | ie 524 J LEROY OVER EENE hen zig op allerhande wyze liet indruk- en. De borst fcheen van den buik, door eene diep ingaande ftreep , over de breed- te van het lighaam fchuins gaande, af gefcheiden te zyn (ziet Fig. 1. E.), on- der welke {treep de buik, (op dat ik my zoo eens uitdrukke) zig verhief, even als van een kloek , zwaar gebuikt mensch. De navelftreng kwam niet uit het midden van den buik, maar uit het allerlaagfte en zydelykfte gedeelte, te weten uit de linkerzyde, te voorfchyn (ziet Fig. 1. F.). Beide de armen waren niets meer dan twee vleezige kwabagti- ge lighaamen, zonder de minfte blyk van been, wyl men ze op allerhande wyze konde vouwen. De regter arm was, tot aan die plaats van het junêuur der häfid, zeer breed, en in 3 kwab- ben verdeeld, door zoo veele plooijen onderfcheiden (ziet Fig. 1. No. 1. 2, 3.) De hand maakte eene vierde kwab, waar uit twee vleezige ftompjes uitwendig te voorfchyn kwamen (ziet Fig, 1. G.): in- wendig zag men den duim en de twee voorfte of daar op volgende vingeren; deze droegen het merkteeken der nage- len, De laatfte vinger en pink waren aan a ed WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT, 525 aan elkanderen gegroeid en buitenge- woon breed (ziet Fig, 2, H.). De linker arm was veel dunner dan de regter , en tot aan den elleboog natuur- lyk geformeerd; doch van daar tot aan de hand breeder uitloopende, waarze eindelyk ín drie puntagtige verlengingen kwam te eindigen (ziet Fig, 1. No, 4. 5, 6.) De hand zelve was meer dan natuur- lyk lang, waar op zig eene verhevene ms. vertoonde, even als eene zeer oog opgegroeide Cicatrix (ziet Fig. 1. I.): deze hand was met zes vingeren voor- zien, als vyf ter behoorlyker plaatfe, en eén of de zesde kwam uit het boven- fte of uitwendige gedeelte der hand te voorfchyn (ziet Fig. 1. K); deze alle ii 5 mede het merkteeken der nage- er Deze vrugt tot dus verre befchouwd, welke niet dan wonderen aangeboden heeft, blyft echter daar niet by, maar biedt nog nieuwe wonderen aan, in die deelen die nog te befchouwen zyn. Het eerfte wonder was, dat dezelve maar van één been voorzien was, te we- ten hetlinker been, hebbende een dye, fcheen en kuitbeen;’de voet, die zeer groot was, had aan de hiel en toonen, twee 526 J. LEROY OVER EENE twee vleesagtige verlengingen of lapjes, even als dat gene, het welke wy aanden onderften lip hebben doen opmerken (ziet Fig. 1. L. M.), mede aan “hunne uiteinden uit zoo veele verfcheurde ve- zeldraatjes beftaande, waar mede ze ook fcheenen vastgehegt te zyn geweest : de- ze voet was ook nog met vyf toonen voorzien , alle aan den anderen gegroeid en draagende het merkteeken der nage- en. Aan de tegenoverzyde , daar geen been was, vond ik evenwel eene diepe ronde holligheid, die my, by nader on- derzoek op de beenderen van het bek- ken, bleek het zoogenaamde (Acetabu- lum) azynmaatje te zyn, waar in ge- woonlyk het dyebeen gearticuleerd is. Dit pannetje was enkel met eene dunne huid overtrokken , en onder het zelve was eene ligte dilaceratie of infcheuring, zeer waarfchynelyk by het afhalen ver- oorzaakt (Fig. 3. N, is het pannetje en O. de infcheuring). | Deze dus gebrekkige vrugt was niet min gebrekkig aan die deelen , die haar onder eene kunne moesten brengen, want. ze had niets dan een driekantig vleezig-uit- was, op: de (os/a pubis) fchaambeende- ren A EE rd vo WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT. 52/7 ren geplaatst (ziet Fig. 3. P.) uit welks midden een vliesagtig lighaamtje, even als een dun darmtje, hing (ziet Fig. 3. Q.) het welke my toeliet een dun flilet of priemtje intebrengen, en ons, onder verbeteringe, zoude mogen doen beflui- ten,om reden der meeste overeenkomst, deze vrugt onder de mannelyke kunne te. plaatzen. Voorts had dezelve eenen behoorlyken geperforeerden (Anus) en- deldarm, Deze wanftallige en allerzonderlingfte vrugt had tot medegezellin een allervol- maakst geformeerd meisje, en de moe- der dezer tweelingen, hier in deze ftad woonagtig, my , kort na haare bevalling of liever misval, ter raadpleginge met opzigt tot haare omftandigheden heb- bende laten roepen, zeide my, als ook de vroedvrouw en omftanders , dat deze medegezellin nog eenige jammerkreeten in haar oogenbliklyk en kortftondig le- ven had uitgeboezemd; maar onze wan- ftallige vrugt had geen bewys van leven getoond, en had over het geheele lig- haam de gelykvormige couleur van een vleesklomp (Mola) of zuiger. Beide vrugten hadden eene afzonder- lyke (placenta) moederkoek, dog die van 528 J. LE ROY OVER EENE Enz, van onze wanftallige vrugt was kleiner dan van de andere ; ook was onze be- fchrevene vrugt het eerst afgekomen; beide, volgens het zeggen der moeder, op de zesde maand van haare zwanger- heid, het welke my ook, omt reden der grootte van de welgeformeerde vrugt , aanneemelyk voorkwam. Eindelyk, de moeder wist niet, ge- duurende haare zwangerheid, door iets, hoe genaamd, verfchrikt te zyn , of fter- ke verbeeldingskragten gehad te heb- ben, en is, terwyl wy dit fchryven, nog in leven , genietende eene goede ge- gezondheid. ONDER- ZZ Deel, bl. 528. Gerooije ZI Deel, bl.z28. vonbdnds van L Rec rr Ene Wh zo ONDERZOEKING OMTRENT DE WAARE GEDAANTE DER Ae DookR FOH. FRED. HENNERT. SSSSSSSSS De metingen omtrent de gedaante der Aarde, onder het beftier der Paryfche Academie gedaan, zullen de- ze eeuw aan de fpaade nakomelingen doen voorkomen, alseen tydperk, waar . in de yver voor wetenfchappen, alle gevaarentrotferende, ten hoogften moet geklommen zyn. Door dit voortreffes lyk voorbeeld der Franfchen zyn ook an- dere Natien tot foortgelyke onderne- mingen aangefpoord geworden. In Zar „dien, Oostenryk , Hongaryen, en zelfs in “ZIT DEEL, Ll Pen- 330 je F. HENNERT OVER DE Penfylvanien „zyn ’er graaden der breedte gemeten. Thans zyn ’er elf metingen bekend, waaf onder ik niet begrype die, welke van Snellius en Norwood in Enge- land „in de voorledene eeuw , gedaan zyn, dewyl de werktuigen en de oeffenende Starrekunde tot geenen zulken hoogen trap als thans geftegen waren. Ik be- doele in deze navorfchingen niet de be- fchryving van eene gedaante die zich maar aan het oog vertoont, gelyk een ovaal-en knolrond, De vrage is, of de aarde eene wiskunftige reguliere figuur heeft, wier natuur men volgens de Ma- thefis door eene vergelyking kan bepa- len, by voorbeeld een Ellips, welker omtrek zich niet alleen door een lang- werpige rondheid opdoet , maar wier eigenfchappen ‘aan het verftand bepaal- de denkbeelden geven. Uit de gedaane metingen blykt by den eerften ‘opflag, dat de ‘aarde een knolrond is , dewyl de graaden der breedte van den Evenaar tot de poolen toënemen. Devraag is, of het aanwasfchen dier graaden volgens de eigenfchappen der Zllips of eener andere wiskunftige figuur voortgaat? dan of het toenemen dier graaden op geene regu- liere figuur kan toegepast worden? = | di WAARE GEDAANTE DER AARDE, 531 dit geval zoude de gedaante der aarde, „offchoon knolrond, irregulier zyn. Dat eene kogelvormige figuur met het evenwigt der aard-deelen , zy mogen vloeibaar of vast zyn, zeer wel beftaan kan, hebben Clairaut (a) en byzonder d° Alembert (b) uit de diepzinnigfte be- {piegelingen bewezen. ’Er blyft maar over te onderzoeken , of de aarde de figuur van de Apollonifche Ellipfis of die van een andere Zliipfis „ of eene byzondere figuur heeft. „Newton heeft de Ellips aangenomen, waar over d'’.4- lembert zeer geestig aanmerkt, dat de- wyl de menfchen uit eene reguliere ma- nier van denken veel genoegen fchep- pen, zy aan de zaaken zelve eene regu- liere vorm toefchryven. Zo heeft men eerst aangenomen , dat de planeten cirkels befchryven , dat de aarde bol- rond is; naderhand dat de loopkringen der planeten, ende gedaante der aarde £l/ip- tisch zyn. Men heeft zich ook niet over de neiging der menfchen tot de regulariteit te verwonderen, dewyl het gevoel van fchoonheid en volmaaktheid ons zoo na- la —tuur- _ (A) Figure de la Terre pag. 171. Cb) Réherches fur diffdrens paints du fyftbme du monde, 8 wol. paz. 275. 532 JF. HENNERT OVER DE tuurlyk is,als het gevoel van onsaanwezen,. Was de aarde uit eene zelfde ftoffe fa- mengefteld , by voorbeeld uit water „zo was het niet onwaarfchynlyk , dat haare figuur zoude regulier zyn, en dat zy zelfs van eene bolronde weinig zou verfchillen. Maar dewyl de aarde uit vloeibaare en vaste ftoffen beftaat , is het ook niet on- begrypelyk , dat zy geene reguliere fi- guur heeft, Het evenwigt der vloeiftof- fenvis immers aan andere wetten gebon- den, dan dat der vaste lighaamen ; by ge- volg kan het evenwigt tusfchen vaste en vloeibaare ftoffen, volgens de hoedanighe- den der vloeiftoffen alleen, niet bepaald worden , gelyk Huygens en meest alle andere wiskunftenaars gedaan hebben. De vloeiftoffen persfen in evenredigheid van haare hoogten en grondvlakten, maar de vaste ftoffen persfen naar mate van de masfa, Waar uit volgt, dat het evenwigt tusfchen twee vloeiftoffen van verfcheidene digtheid ,‚ in communice- rende pypen bevat, zal volgen, wan- neer de hoogten der vloeiftoffen in om- gekeerde reden haarer digtheid ftaan, Op deze grondftelling fteunen ten deele de navorfchingen der wiskonftenaa- ren, Maar de vaste lighaamen persfen naar WAARE GEDAANTE DER AARDE. 533 _ naar mate van hunne masfa. Laat ons onderftellen, dat ’er zich een canaal A E FB, met vaste ftoffe gevuld, door het middelpunt der aarde C tot de overvlak- te tot A en B (#ig. IL.) uitftrekt. Men onderftelle, dat dit canaal even wyd is: zo zoude de persfing der materie des canaals ACD A gelyk zyn aan derzelver masfa. Stellende deze masfa= M, haar volumen =V , endedigtheid = !, zo ís de persing M = VD. Men ftelle de masfa van het tweede canaal CDF B= m, het volumen = Yv, de digtheid = d, zo is deszelfs persfing = m = Vd, Indien zich nu de vaste lighaamen te- gen elkander persten gelyk de vloeiftof- fen, zo moesten, om het evenwigt te on- derhouden , de perfingen gelyk zyn, dat is, M= m, of VD = vd. Bygevolg V:v=d:D. Nuzyn de canaalen cy- lindrifche lighaamen op dezelfde grond- * vlakte CD rustende, dus is V: v = AC: CB, dus AC: CB =d: D. Waar uit volgt, dat, indien de aardfche ftoffe van het middelpunt tot de oppervlakte van gelyke digtheid was, de hoogten A.C, en CB of de afftanden der oppervlakten tot het middelpunt in omgekeerde reden der digtheden moesten zyn,gelyk het ook zou- | Eis de 534 Je F. HENNERT OVER DE de wezen, als de aarde een vloeiftof was. Maar is de digtheid der aarde verfchei- den inverfcheidene afftanden van het mid- delpunt, zo heeft de gemelde evenredig- heid nietmeer plaats, en dus kan ook de figuur der aarde niet regulier blyven. Men onderftelle het canaal ACDA in drie gelyke deelen, L, M‚ N, welker digtheden onder elkander zyn, als Ì, m, n,'zo is deszelfs masfa = Ll + Mm4Nn=L(l+ mn). Opde- zelfde wyze verftaa men, dat het andere canaal in drie gelyke ftukken R‚S, TT, verdeeld is, welker digtheden tot elkander ftaan,als,r,f’‚t ,zois deszelfs masfa = R(r Hf Jt). Duslevert het evenwigt van die beide colommen L(14- m +-n) =R (r+ {+-t). Dewyl nu de digtheden der aarde onbekend zyn, zo kan men uit die laat- fte vergelyking de lengten der aard-asfen niet alleen niet afleiden , maar de ver- fcheidene digtheden van de inwendige ftoffen des aardkloots geven deszelfs ir- reguliere gedaante genoeg te kennen. Indien men uit de waarnemingen over de ligging der ftoffe , tot op eene kleine diepte uitgegraven , eenig befluit zoude mogen maken ; zo zoude volgen, dat de aard-ftoffen niet volgens haare fpe- ci- WAARE GEDAANTE DER AARDE. 535 cifique zwaarte geplaatst zyn, en dus de wet der digtheden des aardkloots by gee- ne gisfingen uit te vorfchenis, Welis het waar, dat het water , alseen derdigte {toffen , byna de helft van de oppervlakte van onze planeet bedekt , dat ook het wa- ter;zo niet eene volmaakte bolronde,zeker eene bykans ronde gedaante aanneemt ; maar daar uit volgt alleen, dat de gedaante der Oceanen kan regulier zyn. Konde men op het water, of wel op de bevrozene meiren , zo wel als op het vaste land, metingen doen, zo zoude men mis- fchien tusfchen geene metingen meer overeenkomst, dan tusfchen deze, vin- den. Het komt my te binnen, dat de Heer de Lisle, by wien ik de eer gehad heb eenen tyd lang in Parys, om my in de Starrekunde te oeffenen , te woonen, my gezegd heeft, dat hy geduurende zyn verblyf by de Petersburg fche Aca- demie diergelyke metingen op het ys ge- daan heeft, De middelpunt-vliedende kracht, wel- ke maar het 4 deel der zwaarte-kracht uitmaakt, is te klein, om de bolle fi- guur der aarde te veranderen, of aan dezelre eene reguliere gedaante mede te deelen. Men kan,door de analogie, om- MEE: Ll 4 trent 536 J.F. HENNERT OVER DE trent de figuur der planeten befluiten, dat, hoe grooter haare center-vliedende kracht, of hoe korter de tyd van de om- wenteling om haaren as is, hoe platter derzelver gedaante is. Maar men kan, daar uitalleen, niets omtrent den omtrek van derzelver masfa afleiden. Jupiter is onder alle planeten het meefte aan zyne poolen ingedrukt, ook is de tyd, in welken hy zich om den as draait, zeer klein , zynde maar van g uuren. De asfen des equators en der poolen van de zon en van de maan zyn volkomen gelyk, dewyl zich die beide hemelfche lighaamen zeer langzaam om de asfen wentelen , de zon namentlyk in 25% 15* en de maan in 27 dagen , 7 uuren. 6 1. Dewyl men uit de enkele zwaar- te en middelpunt-vliedende kracht, en uit de onderftelling dat de aarde van eene gelyke digtheid is, met geene zekerheid de gedaante der aarde kan bepalen; zo komt het my gevoeglyker voor , dat men de gedaante der aarde uit de waarne- mingen of metingen der graaden van breedte afleide, Wy zullen de metin- gen, totdus verre gedaan , in de volgende Tafel aanwyzen. Plaat- WAARE GEDAANTE DER AARDE, 537 Plaatfen Breedte Lengte | Naamen der van cen Waarne- graad „ mers des Me- ridaans in Toi- fes Peru o° 56753 | Bouguer(a)La Condamine(b) Caap 33°18/. Z.| 57037 | Godin, 1736. Penfylvanien | 39° 12. N. | 56888 | DelaCaille(c), 1752. Turin 43° 56979 | Mafon enDix- on (d), 1768. Perpignan PNM 57048 | P. Boscovich en Maire (e), 1754. Casfini en La Caille (É), 1742. Piemont 44° 44 57069 | P. Beccaria, 1768. Bourges 45° 57028 | Casfini(g)1742 Hongaryen 45° 47’ 56881 | P. Liesganig Chò, 1769. Weenen 48° 43’ 57086 heels €) 1762. Tusfchen Pa-| 49° 23’ 57072 | Picard, 1669. rysenAmiens Casfini, La Caille (k)1739 In Lapland 66° 20’ 57422 | Maupertuis Ds 1737. (a) Figùre de la Terre. (b) Mefure des trois premiérs degrés du Méridien, (C) Memoires de |’ Académie de Paris 1751. P. 435. (A) Transfaëtions Philofopbical, 1768. p. 326. (e@) Expeditio Litteraria. (f) La Méridienne de Paris vé- rifiée, pag. 87. (8) Mómoires de l’Académie de Paris 1758. pag. 244. (h) Dimenfio gradunm Meridianì Viennenfis et Hungaricipag. 255. (i) Ibidem pag. 214. (Kk) Degredu Méri- dien entre Paris et Amiens. (1) La Figure de la Terre. Ll 5 Uit 538 JeF. HENNERT OVER DE 6 2, Uit de hier bovengeftelde graa- den der breedte blykt by den eerften op- flag, dat de lengte der graaden van den evenaar tot de poolen toeneemt; dus is de aarde niet bolrond, anders .zou- den deze graaden op alle breedten el- kander gelyk zyn. Het volgt veel meer , dat de aarde onder de poolen afgeplat is, Doch men zal ook bemerken, dat het aanwasfchen dier graaden niet wel ge- regeld is; zo is de graad onder de breed- te van 45° 47’ niet grooter dan die on- der de breedte van 39°. Ja de graad van de zuidelyke breedte van 33° is zo groot als die van 43°, Dus kan men reeds be- flisfen „dat de figuur der aarde niet Zllip- tisch is, dewyl de graaden der breedte al- lengskens naar de poolen moesten toene- men; of men moeste aan de gedaane metingen zekere misflagen toefchryven, waar door de afdwaaling van de Zllipti- Sche figuur kan herfteld worden. Wy zul- len derhalven vooreerst de evenredig- heden der asfen uit de gedaane metingen afleiden, om over de kromte des Meridi- aans beter te kunnen oordeelen. Wierdt de evenredigheid der asfen over al dezelf- de bevonden, zo was de reguliere gedaan- te des aard-bols bewezen. Maar zo niet; is WAARE GEDAANTE DER AARDE, 539 is het ook klaarblyklyk, dat de gedaan- te der aarde van eene Zllipfoide afwykt. In zulk een geval, zullen wy, ten twee- den, moeten onderzoeken, hoe groote misflagen by iedere meting moeten on- derfteld worden, om door die verbeterde metingen de regelvormige gedaante der aarde te bepaalen. 6 3. Verfcheidene wiskonftenaaren , byzonder de Heer de Maupertuis (a), hebben bewezen, dat men de evenre- digheid der aard-asfen door de volgende BAT d — kan uitdrukken, 3Czetar?) ftellende voor 2 en # de lengten van de graaden der breedte, de finus dier breed- ten zyn door fen e beteekend. Is nu eene van de graaden by den equator, by voorbeeld 2, zois F=o, de breedte nul zynde. Dus verkrygt men voor de evenredigheid der asfen deze formule, a | kin volgens welke ik de volgen- de tafel berekend hebbe. formule, 1 — Breed- (a) Figure de la Terre pag. 130. of myne Elementa Aftronomiae pag. 147. 540 J. F. HENNERT OVER DE Breedten Evenredigheid der asfen Verfchil ftellende de grooteas z1. | der asfen. 33° 16’ Oo’ 9944927 / 30P 12’ o! 9980197 zn 43° ©’ 9971587 zE 43° 31’ o’ 9963645 En 44° 44’ o' 9962825 rs 45° o! 9969021 be 45° 47 o! 9985397 ze 48° 37 o’ 9065566 Peri 40° 23 ©’ 9967967 en 66° 20’ ©’ 9953704 27 midden e- o’ 9965483 35 venredig- heid der asfen. Men ziet, dat de verfchillen der aard- asfen, uit de tien metingen , vergeleken met den graad onder den evenaar, afge- leid, te veel van elkander onderfcheiden zyn, om dat onderfcheid alleen aan de misflagen in de metingen begaan toe te fchryven. 1). De grootfte irregulariteiten open- baaren zich onder de breedten van 33° en van 39° 12’ en in Hongaryen onder de breedte van 45° 47’. 2). De minfte irre- gulariteiten ontdekken zich tusfchen 43° en WAARE GEDAANTE DER AARDE, 54I en 49° 23’. 3). Onder de breedten van 45° en 49° fchynt de kromte des Meri- diaans tot eene en dezelfde Zilips te be- hooren, gelyk ook onder de breedten van 43° 31’ en 44° 44’, en onder de breedten van 33° 18’ zuidlyk, en 66° 20’ noordlyk. 4.) Onder de tien bereken- de evenredigheden der asfen , zyn er naauwlyks zes, die met elkander ten naastenby overeenkomen, tusfchen de overige vier of vyf is ’er weinig over- eenkomst, 6. 4. Maar om de irregulariteiten der aarde beter te kunnen beoordeelen, zullen wy de evenredigheid der beide aard-asfen, uit de vergelykingen van den noordlyken graad met de overige geme- tene graaden, afleiden, Zoude men niet deze navorfching als overtollig aanzien, dewyl zy dezelfde uitkomften, als de voorgaande vergelykingen van den graad onder den evenaar met de overige graa- den , moeste uitleveren? Dit zoude zoo moeten zyn, wanneêr de gedaante der aarde-ook maar weinig van een Ellip- tisch lighaam verfchilde, Doch men lette op de uitkomften, in de volgende tafel bevat, dewelke ik volgens de formule B 542 JeF. HENNERT OVER DE Eeken I= —— ftell = ae pen ellende « = 37422 en e = fin. 6620’ voor a en r de lengten der graaden, en de finus haarer breedten volgens de Tafel 6 r, berekend hebbe, Breedten | Evenredigheid der aard- | _Verfchil _ asfen, ftellende de der beide groote as = IT. asfen 33° 18’ 0’ 9958572 za sneren 0’ 9930329 m3 43° o’ 9931867 zi 43° 31’ Oo’ 9940971 n55 44° 44’ o’ 9940678 15 45° Oo’ 9933182 ci 45° 47 o’ 9906bor m5 48° 437 o’ 9929708 zi 49° 23 o’ 9923024 Tio 66° 20 0’ 9953704 zi midden Oo’ 9934863 en evenre- digheid. | Men zal by den eerften opflag merke- Iyke verfchillen tusfchen de beide uit- komften vinden. 1). Het verfchit der aard-asfen is klei- ner in het eerfte geval dan in het twee- de, het midden verfchil was maar om een # deel dat de as des evenaars,groo- ter was dan die der poole ; maar, e vin WAARE GEDAANTE DER AARDE, 543 vindt men dat verfchil van 2, nog eens zoo groot als het voorgaande. 2). De grootfte irregulariteiten be- merkt men, als te voren, omtrent de Caap, en in Hongaryen, doch de graad van Penfylvanien. wykt minder van de overigen af , dan te voren. 3). De kleinfte irregulariteiten. ont- moet men nu maar tusfchen 43° en 45°, en te voren tot 49° breedte. 4). Onder de tien uitkomften zyn’er maar vier, die met elkander overeenko- men; de overige zes verfchillen veel van elkander, 6. 5. Om eindelyk aan te toonen, hoe veel de gedaante der aarde, door de meting bepaald, van een Ellips afwykt, zullen wy de lengten der graaden, vol- gens drie Zllipfen of volgens drie onder- ftellingen voor de evenredigheid der as- {en aangenomen, berekenen. Stellen- delkks of het verfchil -der as- 3 (we? —ar?) fen = D, den graad onder den evenaar = 4, = 56753 en r==finus van een ge- gevene breedte, zoo zal de graad des Meridiaans onder de gegevene breedte door de volgende formule =2 3D « r° uit- 544 J.F. HENNERT OVER DE uitgedrukt worden (a), De graaden in de derde colom zyn berekend volgens (6, 3.) de evenredigheid der asfen = o, 9966483 dus D= 1 — o, 9966483 = 0, 0033517 ftellende. De graaden in de vyfde colom- me bevat, zyn berekend volgens de midden evenredigheid der asfen in 6. 4. gevonden, waar voor D == o, 0065136 Is. Breede , Gee Bere- } Vers , Bere- ‚Ver- , Bere-, Ver- ten me- | kende |-fchil | kende |fchil | ken-{fchit tene | graaden graaden de graas voor voor graa- den | Dz o, D zo, den 0033517 -| 0065136 voor Dio, 003 330 18' [57037 | 56925 | Î rr2| 57087 |— 5oj 56907 |t 130 39° 12' f 56888 56981 — 93 | 57195 —307 | 56957 |= 69 43° 56979 | 57019 | — gof 57269 |—290| 569 |— 12 43° 31' [57048 | 57024 [{ 24| 57279 |—231/56996 |t 52 44° 44' [57069 | 57036 | T 33| 57302 |—233 57006 |t 63 45° s7o28 | 57039 | — r{ 573c8 [—28o|szooo |t 19 45° 47' [só88r | 57047 | —166| 57323 | —442| 57015 |—134 48° 43' [57086 | 57076 \T zo| 57379 | —293| 57042 |t 44 49° 23' | 57072 | 57082 |- zo| 57392 | —320l 57047 |t 25 669 20' 157422 { 57232 Ï 1oo' 57684 —262 57181 T 241 1) Het (a) Zie myne Elementa Aftronomiae pag. 148. WEAARE GEDAANTE DER AARDE. 545 1) Het blykt, uit de vergelyking der volgens de drie Zllipfen berekende graa- den, dat de Meridiaanen des aardbols aan Ellipfen, die minder van den cirkel ver- fchillen, meer gelyken, dewyl het ver- fchil der asfen grooter (by voorbeeld D = o,0065136 of = +5), en by gevolg de Meridiaan een meer excentrifche £/- lips zynde, de berekende graaden zeer veel van de afmetingen afdwaalden , daar in tegendeel die afdwaalingen merkelyk kleiner gevonden worden, wanneer het verfchil der aard-asfen maar = +} geno- men is; waar uit volgt, dat de gedaante der aarde niet veel van een kogel verfchilt, 2) Byzonder fchynt de gedaante des aardbols het beste aan een Elliptisch rond te naderen, waar van het verfchil der asfen is = 5. Onderftellende dat ser een misflag van 5o Toifen in de me« ting van een graad kan begaan worden, zo blykt uit de vierde colom der voor- gaande tafel, dat zes van de gemetene graaden zeer wel met die onderftelling overeenkomen, dewyl volgens delaatfte onderftelling, D = 0,003 ,= # zynde, naauwlyks vyf graaden, in de agtíte co- lom, voor naauwkeurig kunnen gehou* den worden, « 3 “II, DEEL. M m 5) DE 546 J.F. HENNERT OVER DE 3) De evenredigheid der asfen-r :o, 9966483 , of 230: 229 , 22 komt ten naasten by overeen met die, welke Mew- ton uit de befpiegelingen , namentlyk = 230 : 229, afgeleid heeft, 6 6. Maar van waar komen die groo- te afdwaalingen der vier overige graa- den? Is ’er geene natuurlyke reden, die van de omftandigheden der plaatfen zelve afhangt, bekend, waar aan men die af- dwaalingen kan toefchryven? De Heer Bouguer heeft eerst waargenomen de aantrekkende kracht der gebergten , toen hy in Zuid-America by den berg Chimbaraco de zuidelyke hoogten der ftarren 8” grooter bevondt,en de noord- lyke hoogten kleiner. Het tegendeel werdt hy gewaar, wanneer hy op eenen zekeren afftand van het gebergte die waarnemingen deedt ; waar uit hy be- floot, dat de draad des quadrants, met welken de hoogten gemeten werden , door het gebergte tegen het zuiden aan: getrokken wierde, Dewyl men nu tot het meten der Met ridiaans graaden aftronomifche qua- dranten noodig heeft, tot het vinden der pools-hoogten, om de uitgeltrektheid ) CL at as. WAARE GEDAANTE DER AARDE. 547 der geographifche metingen door het onderfcheid dier pools-hoogten of breed- ten te bepaalen; zo is te vreezen voor de naauwkeurigheid van diergelyke me- tingen, in bergagtige landftreeken on- dernomen , wegens de aantrekkingen der bergen. Een misflag van 1” in de breed- te begaan, baart eene dwaaling van 16 Toifen, dus zou ’er een dwaaling van 16 X 8 = 128 Toifen in de meting van een graad, volgens de waarnemin- gen van den Heer Bouguer , door de aantrekking van een berg veroorzaakt kunnen worden. Jade P. Beccaria wil zelfs een verfchil van 26’ waargenomen hebben, het welk door een der hoogfte bergen, Monte Rofa, voortkwam, toen hy tusfchen Zurin en Andra in Piemont met de geographifche metingen bezig was. Volgens deze waarnemingen heeft men de aarde van de irregulariteiten , die uit de gemetene graaden fchynen voorttefpruiten , willen vry pleiten. Vervolgens zegt men: -1) dat de me- tingen, omtrent de Caap gedaan , niet „naauwkeuriger kunnen zyn, wegens de ï “wezentlyk is, omliggende gebergten, daarom is de Afri- caanfche graad langer bevonden , dan hy Mma2 2). My- 548 J.F. HENNERT OVER DE 2) Mylord Cavendish merkt aan, dat de hoogte van het vaste land van Noord- America eene aantrekking veroorzaakt, welke de Atlantifche Zee niet opwegen kan; dus zoude de meting in Penfylwa- nien, onder 39° breedte gedaan, 6o of 1oo toifen. kleiner-bevonden zyn, dan zy bui- ten dat beletfel wezen zoude, (Zranf, Phil, 1768 pag. 328). 3) De P. Bofcowich meent, dat eene foortgelyke dwaaling door het Appenini- Jche gebergte.in zyne metingen , onder 43° breedte, veroorzaakt zy. 4) De La Caille houdt de metingen in Vrankryk , onder 45° breedte gedaan, verdagt wegens de gebergten van Per- pignan. Evenwel ftrydt deze meting niet tegen de “Theorie, 5) ’T is zeer aanmerkelyk dat P. Lies- ganig (Dimenfio graduum Meridiani Vi- ennenfis pag. 211) den graad onder 48° 43’ breedte, niet voor naauwkeurig, we- gens de gebergtenin Gratz, houdt, dewel- ke evenwel met de Theorie, en met den Paryíchen graad zeer overeenkomt; daar in tegendeel de Hongarifche graad, onder 45° 47’, die buiten het bereik van de aantrekkende gebergten is, en dus zeer naauwkeurig gemeten ; 5 vee WAARE GEDAANTE DER AARDE, 549 veel wan de overige graaden verfchilt, _6) Niemand heeft den Noordfchen graad, onder 66° 20’ breedte, door Maupertuis gemeten, van eenige feilen befchuldigd ; dezelve is voor het grootfte gedeelte ophet ys, buiten de macht der bergen, gemeten, en evenwel komt die graad het minfte met de overige overeen, S 7. Indien men de aanmerkingen over den invloed der gebergten op de geographifche metingen, in de voorgaan- de Ó opgegeven, met oplettendheid na- gaat, zal men ze, myns bedunkens, nog niet ten vollen beflisfend vinden, om al- le zwaarigheden, omtrent de afdwaalin- gen der Meridiaans metingen, uit den weg te ruimen, zo dat men daar door de gemetene graaden met elkander beter zou doen overeenkomen. Ik zal my hier over nader verklaren. | 1) De graad tusfchen Parys en A- miens, onder 49°: gemeten, moet bui- ten allen twyftel voor de naauwkeurig- fte gehouden worden ,dewyl deze graad, of deszelfs bafis, tot vyf reizen, zonder een merkelyk verfchil, is gemeten; en dewyl die meting op eene vlakte, buiten het bereik van gebergten, gedaan is. Mm 3 2) De 55o JF. HENNERT OVER DE 2) De naauwkeurigheid van den Pa- ryfchen graad onderfteld zynde, volgt, dat de lengten der graaden, die omtrent de breedte van 49° niet veel van den Paryfchen graad verfchillen, ook niet door de aantrekkende gebergten kunnen aangedaan geweest zyn. In tegendeel, indien de metingen , omtrent 49° breed- te gedaan , zeer merkelyk van den Pary- {chen graad verfchillen, zullen dezulke aan de aantrekking der gebergten bloot- gefteld geweest zyn. Of anders zal men aan de aarde eene zeer irreguliere ge- daante moeten toeeigenen, Nu komt de graad onder de breedte van 48° 43’ wel overeen met den Paryfchen , maar de Hongarifche onder de breedte van 45° 47’ dwaalt grootlyks daar van af; dus zouden niet de Weenfche , maar wel de Hongarifche metingen aan de aantrek- kende macht der bergen onderworpen geweest zyn. Edoch P. Liesganig be- weert juist het tegendeel, 6 6, (N°. 5), waaruit ten klaarften blykt, dat men door de nabyheid der gebergten de ir- regulariteiten, die zich door de geogra- phifche metingen opdoen, niet ten vol len wegnemen kan. Eene foortgelyke zwaarigheid doet zich op omtrent de me- WAARE GEDAANTE DER AARDE 55 metingen onder 45° breedte gedaan 5; die met de Paryfche metingen zeer wel overeenkomen , echter van Za Caille , wegens de nabyheid der gebergten van Perpignan niet goed gekeurd worden. My dunkt, dat Cavendish, Boscowich, La Caille, en Liesganig de aantrekken- de krachtder bergen, meer door de ana- logie, volgens de waarnemingen van den Heer Bouguer , dan door eigene waarne- mingen beweerd hebben. Evenwel be- hoorde men in zulke gewigtige gevallen niet naar enkele gisfingen te beflisfen. 6 8. Schoon men met geene zekerheid bepaalen kan , hoe veel de geographi fche- aftronomifche metingen door de aantrekking der gebergten kunnen ver- anderd zyn, zo moesten echter die me- tingen, dewelke aan de gedachte aan- trekking niet onderworpen geweest zyn, „met elkander overeenftemmmen , indien de Figuur der aarde Zlliptisch is. Nu fchynen de graaden , gemeten onder den evenaar, in Hongaryen, tustchen Parys en Amiens, en in Lapland, aan geene be- letfelen der plaatfen bloot gefteld te zyn, dus moesten dezelve met elkander over- eenkomen, Los wy hebben gevonden Mm 4 65, 552 JF. HENNERT OVER DE 6 5, dat die drie laat{te graaden niet wel kunnen overeengebracht worden. Der- halven zoude men daar uit afleiden de irreguliere gedaante der aarde , indien ‘er niet nog een middel over was, om die metingen door Correftien te verande- ren, en met elkander te doen overeen- komen. Maar hoe groot mag een mis- flag in de meting van een graad onder- {teld worden? De Heer Bouguer betuigt (Figure de la Terre pag. 6 & 7), dat men eenen misflag van 4” in het nemen der hoogten niet vermyden kan. Dus zoude ’er een misflag van 8” voor de hoogten van een ftar, aan de einden der Middagslyn genomen, in de geheele meting kunnen influipen. Nu was de uitgeftrektheid zyner metingen van 3 graa- den. Dus blyft ’er een misflag van #’ = 22/voor een graad over. Waar uit men ziet, dat hoe uitgeftrekter de metingen zyn, hoe naauwkeuriger de lengte eens, graads bepaald kan worden, Om die reden kan men in de metin- gen van den Heer Bouguer wel berusten. Nu beantwoorden omtrent 16 toifen aan een boog van eene feconde. Dus zoude de grootíte dwaaling, uit de aftronomt- {che waarnemingen voortfpruitende, 42 toi É hi WAARE GEDAANTE DER AARDE. 553 toifen bedraagen. Verder oordeelt de Heer Bouguer, dat men, in het meten van eene diftantie van 6o franfche my- len of 3 graaden, naauwlyks ro toifen misfen kan, derhalven maar 3 of 4 toifen voor eenen graad. By gevolg zal de grootfte verbetering voor den graad on- der den evenaar van 46 toifên zyn. 2) P. Liesganig heeft maar eene uit- geftrektheid van 1° 1}, onder de breed- te van 45° 47’ gemeten; hy heeft de an- plitude van dien boog maar uit vier waar- nemingen afgeleid, dus zoude?er gemak: kelyk een misflag van 5’ of 80 toifen kunnen plaats hebben; ftellende verder een misflag van ro toifen in het landme- ten, zo kan deze graad eene verbetering van go toifen verdraagen. 3) De amplitude des boogs van den Meridaan tusfchen Parys en Amiens is ook maar van 1° 17, dus zoude men wegens dezelfde reden eene corredie van go toifen toelaaten, die wy maar op zo toifen, wegens de naauwkeurige me- tingen, zullen ftellen , 6 7. 4) Men kan zonder fchroomin den Laplandfchen graad eene verbetering van go toifen toelaaten, dewyl de amplitude van den boog des Meridaans maar 57Y is, Mm 5 69. De 554 JeF. HENNERT OVER DE 6 9. De paalen der misflagen omtrent de vier genoemde graaden gefteld heb- bende, zal ik nu onderzoeken, hoe groo- ten mis{lag men voor ieder graad moet onderftellen, om die vier graaden tot eene en dezelfde Ellips overtebrengen. Men onderftelle A = 56753 = den ge- metenen graad onder den evenaar, de _ ecorretie =a, den waaren graad =a«, zois la= Ata. Men ftelle B = 56881 = den graad on- der 45° 47’, de corretie = b, de finus van 45° 47’ =R, zo verkrygt men Il. B4- b=atH3aDR:. 6 5. Men ftelle C = 57072 , de correftie = c‚definus van 49° 23’ =r, zo is III. C+ c=ad3aDr, Men ftelle eindelyk E = 57422, de correftie = e, finus 66° 20’ =2, zo is IV. E +ezat3aDe. Door middel van die vier Equatien kan men de onderlinge correftien, a,b, c, e bepaalen , en wel best op de volgen- de manier, Trekkende van elkander af de II en T equatien, verkrygt men V.B +b —A—-a=32 DR". Aftrek- kende de IH en IV equatien ‚zo heeft men _ VL Ede =C—c=3aDer—=3aDr Declende de VI. equatie door de V, zo komt WAARE GEDAANTE DER AARDE. 555 komt ‘er E — C+ e Cr? B—-Atb—a Rt: Men ftelle e= fin, sen r = fin. Y, zo is er? =fin. y? — fin. y= (fin. £ fin. Y) Áin.s— fin.) =2 fin.(:t 7) Cof(e—7). a cof‚ (£ 17) fin. (£-) = ûn. (et 7) fin. (E- Y) (a). Men ftelle en NSI E08 R? E-C4e-c=N(B-A)+N(b-a). Dus E-C-N(B-A)-N(b-a)=c-e. Door deze Equatie kan men, het ver- fchil van twee correftien b en a bepaald hebbende, het verfchil der twee overi- ge c en e ook bepaalen, en dus kan men de correCtien zelve volgens de aanmmer- kingen van $ 8. gemaklyker vinden. 6 ro. Wy zullen nu aantoonen, hoe men, door middel. van de gevondene equatie, de correêtien der gemetene graa- den kan bepaalen. Men. berekene ten eerften door de Logarithmen de waardy van N. Nuis log. N loot) ee log. Re —= log, fin. (ey) +log. fin. (sf —Y)— 2log. R. =9; _ (@) Zie myne Elementa Aflronomiae pag. 4e 556 JF. HENNERT OVER DE = 9; 7087107, dus N = 0, Srr4 of == Bygevolg verandert de gevondene’ equa- tie B. — C — N(B-— A) — N (b —a) =C=-e in de volgende 285 —-o,S5r (b—a)=c-—e, of 285 =c —e Ho, 51 (ba). Op dat de fomme der 4 cor- reétien 285 bedrage, en om de, correc- tien zo klein als mogelyk is aantenemen , zo moet men de corretien e en a nega- tif tellen. Dus zullen de waare graaden door E —e en À — a in de plaats van E + e, en A + a moeten uitgedrukt worden, Waar uit volgt, dat de geme- tene graaden onder den evenaar en on- der den polus-cirkel moeten vermin- derd, maar de Hongarifche en Paryfche vermeerderd worden, het geen met de in6 5 opgegevene afdwaalingen wel over- eengebracht kân worden. Daar door zal ook de laatfte equatie in de volgende ver- anderen 285 = Cc +eto,51(b +a). Uit die equatie volgt, dat de correêtien b + a, grooter moeten zyn dan de cor- reêtienc Je, dewyl b Ja met gemul- tipliceerd is. Aangezien de voordeelige omftandigheden, in welke de. afmeting des graads onder den evenaar voltooid is, kan ik geene grootere correCtie, dan a —= 46 toifen, toelaaten. 6 8. Ond en- WAARE GEDAANTE DER AARDE, 557 lende nu b== 160, zo heeft men 285 — 0,51 (46 + 160) of 180= C Le. Dewyl nu de Paryfche graad waar- fchynlyker wyze naauwkeuriger geme- ten is dan de Noordfche; zo zal ik ftel- len e = 12oene=6o, Dus is de graad onder den Equator= A —-a= 56707 4547’ br. == Bb 5704r 49 2 =O C=57132 6620’ — =E — e=37302 SG rr. Om de onderlinge betrekking der vier onbekende Corre@lien beter na- tefpooren, en om de vier verbeterde graa- den tot een Ellips over te brengen, is het dienftelyk eene vierde equatie , maar drie onbekende behelzende, te gebrui- ken, om het getal der onbekende te ver- minderen , en de onderftellingen met meerder zekerheid te doen. Tot dit einde ftelle men A +-a in de plaats van & in de equatien 1. IT. HIL IV. 6 9. Men deele equatie IJE, door egua- tie II, zo verkrygt men, Cc A-a TE dusb= (Cres Aa)? r: Bb-A-a Rt: JA +a—B, Verder deelende egua- tie 558 J.F. HENNERT OVER DE tie IV door eguatie III, verkrygt men Bre-Aa=" Tus Desk Eie-Aa ADE. B-b-A-a Rr? ge vergelykende de twee waardyen van b, heeft men, (Ee- A-a)R:=(C4c-A-a)R:, dus ge : r: e=(C- A) H(c-a)+A-E Ha. Nu {? rr: Is2°= 1,45), duse=-206F-1,45 C-O, 454 Ee Uit deze eguatie volgt, 1) Dat de corredie e negatif is. 2) Dat de corredie a moet negatif zyn, om de correctie e te verminderen,zo dat de equatie dus moet ftaan, e = — 206 J- 1,45 CHo,45a VII. 3) Dewyl het tweede deel der equatie maaf 0,45 a of ta behelst, zo doet de vermeerdeering van a weinig tot het ver- minderen van €. 4) Maar de equatie, 1,45 c of 3 cbe- vattende, blykt , dat de vermeerdering van c veel tot vermindering van € by- draagt, | p 5) Men kan egter de Correftie re a À ne Penh TE hennes vpe aci dE EE WAARE GEDAANTE DER AARDE. 559 al te klein maken, anders zoude bal te groot worden, dewyl a en c moeten ge- ring zyn. Het welke uit de equatie 285 =CHeto,51 (b da) 6 ro blykt, in de _ volgende veranderd zynde, b = 559 + 1,96 (c He) —a. VIII, Door middel van deze equatie wordt de grootheid b gevonden. Wy zullen deze aanmerkingen door de volgende voorbeelden ophelderen. Men mag a niet grooter dan 46 ftel- len 6.8. Men ftelle c = 6o, zo vindt men e = — 99 voor den Noordfchen graad. Dus b = 559—1,96 (159) _—a= 201; voor den Hongarifchen graad, Het verfchil der aard-asfen of D vindt men door eene van de 4 equa- tien. Ó. zo. Zo is by voorbeeld D = Ee A +a 3 (A —a) De graad onder den equator is = 56707, de Hongarifche graad —= 57082, de Paryfche = 57132, de Noordfche = 37323. 6 12, Stellende als te voren a = 46; maar 560 J.F. HENNERT OVER DE maar c= 50, 20 ise = — 1I4 en b == 19, en D =O, 0042114 = she Dus de graad onder den equator = 56707, de Hongarifche graad = 57072, de Paryfche = 57122, de Noordfche = 57308, 9 13. Stellende als te voren a = 46, maar C = 4O, ZO Se=z= == 128, cb == 184, en D = 0,0041133 = se Men ziet uit deze drie onderftellingen , dat de) corredtie van den Hongarifchen graad niet. veel vermindert , maar dat daardoor de correttie van den Noord- fchen graad fterk vermeerdert. Daar- om zullen wy ’t ook maar by deze drie onderftelfingen laten. _ | 6 14, Om nu in ftaat te zyn over die drie onderftellingen te oordeelen, heb- be ik de lengten der graaden, volgens de drie gevondene verfchillen der asfen of D door middel van de equatie # + 3zaDr, ftellende « = 56707 , bere- kend, en in de volgende Tafel nederge- fteld. e' pl | Ge- WAARE GEDAANTE DER AARDE, 561 Ge- [ Graa-j Ver- | Graa- | Ver- | Graa-f Ver= mete-f den fchil f den fchil | den | fchil ne voor voor voor graa- | De 5, D: 5 Dr den 56753} 56707 | f 46} 56707, t 46| 56707|t 46 57037 | 56918 | t 119| 56923 | t 114[ 56929 |T TOS 56888 | 56986 | — 98 | 56093 | —1IO05 | 57000 f —1I2 56979 | 57034 | — 55| 57040 | — ÓL | 57049 | — 7O 57048 | 57039 |T 9| 57047| T I|57055f 7 57069 | 57053 | 1Ó| 57062| tf 7|57070f— LI * 57028 | 57056 | — 28| 57065 | — 37 | 57074| — 46 56881 | 57065 | —184[ 57072 | —iOI | 57082 | —20OI 57086 f 57102 | — IÓ[ 57IIL | — 25} 57121 — 35 57072| 57112 | — 40| 57122 | — SO | 57132 | — ÓO 57422| 57294| 1 128 | 57308 | t II4f 57323 || 99 Somme | —103 — 187 —27/ Uit de vergelyking der uitkomften van de drie onderftellingen omtrent het aan- genomene verfchil der beide aard-asfen vloeijen deze gevolgen: i) Dat hoe minder de Caapfche en de Noordfche graaden van de Theorie of berekende graaden afdwaalen , hoe meer de Penfylvanifche en Hongarifche afdwaalen, Deze afdwaalingen zyn by de eerfte pofitif, by de andere negatif, dus tegen over elkander gefteld, 2) Dat de Caap/cheen Noordfche graa- den minder van de Theorie verfchillen; naar maate het verfchil der aard-asfen “ZI, DEEL” Nn groo- 562 J.F. HENNERT OVER DE grooter is, Het tegendeel heeft plaats omtrent den Amerikaanfchen en Noord- fchen graad, 3) Dat de overige zeven graaden beter met een Ellips, wiens asfen minder van elkander verfchillen , overeenkomen. Het welke ook uit de fomme aller verfchil- len blykt, dewelke maar — 103 uit- . maakt voor D = 4, en — 277 geeft voor D = 4) Vergelykende de verfchillen tus- fchen de berekende en gemetene graa- den met die, welke wy 65 uit de eigen- fchappen der Ellips, (waar van het ver- fchil der asfen , zonder corretie der graa- den, D= 4 was) afgeleid hebben, zal men vinden, dat, onder de laatfte onder- {tellingen der asfen , die van D = , met de eerfte onderftelling van D = + het best overeenkomt, en dat ook de Noordfche graad beter met gene, dan met deze onderftelling overeenftemt. 5) Dus alles wel overwegende, komt het my voor, dat indien men eene Z}- liptifche gedaante aan de aarde wil toe- fchryven, men het naaste aan de waar« heid. komt, onderftellende den graad onder den evenaar = 56707 toifens en het verfchil der asfen = & of = | | Oo, 0041133: vna edrat nd WAARE GEDAANTE DER AARDE. 563 0, 0041133. Uitgezonderd den Hongari- fchen graad, zoude men die overige nog al kunnen doen te famen gaan. Het verfchil omtrent den Penfywanifchen graad, - 98 toifen ‚is volgens den Mylord Cavendish niet onwaarfchynlyk. 6. 6. De verfchillen van 119 en 128 toifen; omtrent de Caapfche en Noordfche graa- den, geven eenen misflag van 7’ in de meting der hoogten te kennen, welke misflag zelfs volgens den Heer Bouguer niet te groot is, en wel door het ver- deelen over eene amplitude van 2 of 3 graaden kan verminderd worden, Nu is de amplitude van de Caapfche me- ting maar 1° 13, endie van den MNoord- Jchen graad flegs van 57“, bygevolg een misflag van roo toifen, ten opzigte van de aftronomifche delden ‚ omtrent die metingen wel konde plaats hebben. *tIs zeer aanmerkelyk, dat de graaden tus- fchen 43° tot 49°: breedte, behalven den Hongarifchen graad, zelfs volgens ver- fcheidene onderftellingen berekend , zeer wel met elkander overeenkomen, waar uit volgt, dat deze zes graaden naauw- keuriger dan de overige zyn gemeten; of dat de gedaante der aarde, daarom- ftreeks, zeer regulier moet zyn. Nn 2 6. 15. 564 JeF. HENNERT OVER DE _6 15. Eer wy tot andere befpiegelin- gen over de irregulariteiten der gedaan- te van de aarde overgaan, zullen wy de zekerheid van onze laatfte onderftelling nog op eene andere manier ter toets brengen, Wy zullen namentlyk, uitde aangenomene figuur der aarde, den ee- nigen graad der lengte, onder de breed- te van 43° 32’ door Casfini en la Caille, in Vrankryk, in het jaar 1739 gemeten (a), door rekening afleiden, om te kunnen oordeelen, of de aarde met een lighaam , het welke door de omwenteling eener Ellips om de kleine as geboren wordt, kan vergeleken worden. Men heeft be- wezen , dat de graad des Meridiaans on- der de breedte van 54° 44’ gelvk is (b) aan den graad des evenaars. De lengte van den graad des Meridiaans is = « + 34 Dr, of onderftellende, a = 56707 en D= o, 0041132, zo is een graad des Meridiaans = 56707 + 7oo r*, en de graad des Meridiaans voor de breedte van 54° 44’ = 57173 gelyk aan den graad des evenaars. Men ftelle dezen graad = b, den cofinus der breedte = c, en (a) Degré du Meridien entre Paris &* Amiens, (b) Zie myne Elementa Affronomie $. 273 of LU= LOFS befchouwing des Aardkloots, $. 30. ie pn art an OE ne ee WAARE GEDAANTE DER AARDE. 565 en deszelfs finus = r, zo is bewezen (c), dat de lengte van een graad eens parallel-cirkels of graad der lengte is = be + Dber:, Zo vindt men, dat de graad des parallel-cirkels van 43° 32’ is=41531t0ifen, die volgens de metingen 41618 toifen bedraagt. Het verfchil van 87 toifen is te klein, om daar uit iets ten nadeele van de aangenomene figuur der aarde te kunnen befluiten. Men behoeft niet zo naauwkeurig de breedten tot de metingen der parallel-graaden te bepaa- len „als welhet verfchil der Meridiaanen of lengten. Dewyl men nu door het waarnemen der hemelfche verfchynfelen de lengten naauwlyks op 6’ weten kan, zo hebben die fchrandere Franfche Aca- demisten een bekwaamer middel uitge- dacht, om het verfchil der lengten van niet verre afgelegene plaatfen te bepaa- len; zy hebben op een van de paa- len hunner metingen, welke gebergten waren, een klomp buskruid aangefto-- ken, terwyl een Aftronomist op ieder van die gebergten den tyd van het op- gaan des aangeftoken buskruids naar ee- ne welgeregelde Pendule waarnam. Nu Nn 3 wordt „(c) Zie myne Elementa Aftronomie, $.279. Of Lu- LOFSs $. 38. 566 Je Fe. HENNERT OVER DE wordt het licht op eenen afltand van 40 mylen in een oogenblik voortgeplant, dus was het onderfcheid der beide waar- genomene tyden gelyk aan het verfchil der Meridiaanen van de paalen der ge- daane metingen, Deze tyd bedroeg 7’ 333’, dus was de gemeten parallel-boog van 1° 53’ 19’. „Een boog van een fe- conde bedraagt 11: #oifen op dezen pa- rallel-cirkel , dus 87 zoifen beflaan eenen boog van 8 feconden, Nu wordt een boog van 15’ in den tyd van eene fecon- de, door de dagelykíche beweging des hemels, befchreven , bygevolg 173 #oifen op dezen parallel-cirkel. Derhalven kan het verfchil van 87 == "# toifen uit een misflag van & feconde tyds in de waarne- mingen ontftaan zyn, Nu verfchillen de vier waarnemingen, uit welke men het onderfcheid der Meridiaanen afge- leid heeft, om 1: feconde; dus de ampli- tude van de gemetene boog van 2 graa- den zynde, zoude ‘er een dwaaling van 3feconde tyds woor eenen graad kun- nen plaats hebben, Waar uit blykt, dat het gevondene verfchil van 87 toifen zo niet tot voordeel, ten minften niet tot nadeel van de onderftelde Zl/ipsifche gedaante der aarde kan ftrekken. 5. 16 , 10, ende DEET enteren | | | WAARE GEDAANTE DER AARDE. 567 6. 16. Dewyl alle de gemetene graa“ den met de Zlliptifche figuur niet naauw- keurig genoeg overeenkomen, zoude men kunnen met regt ter Overweginge brengen, of het niet mooglyk was, de gemetene graaden volgens eene Zypo- thefe, die van de regulariteit der Zliipti- fehe. gedaante afwykt, te doen overeen- ftemmen. De Heer Bouguer is reeds van gedachten geweest, dat de aarde geen Llliptisch lighaam is, dewyl hy den Paryfchen en Noordfchen graad niet met dien, welken hy onder den evenaar gemeten hadde, kon overeenbrengen. Hy vondt, dat de verfchillen dier graaden niet als de vierkanten van de finus der breedten , volgens de natuur der Zllips, maar alsde vierde machten dier finustoe- namen. Deze onderftelling verkreeg ten tyde van den Heer Bouguer veel. waar- fchynlykheid , maar zy ftrookt nualthans niet met de naderhand gedaane aard-me- tingen, gelyk ik zo aanftonds zal aantooe nen. Daarom verwondere ik my zeer, dat de Heer de La Lande zo veel ophef van die onderftelling , zelfs in de nieuwe uitgave van zyne Affronomie „ maakt, Het verfchil tusfchen den Noordfchen en in graad is = 57422 — n4 56753 568 JF. HENNERT OVER DE 56753 = 669. Men ftelle r = finus van eene gegevene breedte, en x = het ver- fchil tusfchen den gezochten en den Pe- ruviaanfchen graad, Zo volgt, uit de Hypothefe des Heeren Bouguer, dat (fin. 66° 20')*: 669 =r*: x, of dus de loga- rithmen „gebruikende, vindt men log. Xx = 4 log. r + log, og Dad geerd 20’ == 4 log. r 4- 2, 9780409. olgens deze ele hebbe a rn tafel berekend, Breedten gemetene graaden verfchil= graaden volgens len Bouguer 33° 167 57037 56829 T 208 39° 12/ 565888 56904 — 16 3° 56079 56959 f_20 MD 57048 56966 t 82 44° 44 57069 56086 1 83 45° 57028 56990 1-38 45° 47’ 56S8r 57004 — 123 46° 43’ 57086 57056 | 30n 49° 23’ 57072 57069 Tr Het blykt by den eerften opflag, dat deze Hypothefe minder aan het oogmerk voldoet, dan de Elliptifche; dewyl 1)de Caapfche graad een ongelyk grooter ver- {chil uitlevert, dan wy door middel van de Ellips gevonden hebben, 2) Het ver- {chil omtrent den Hongarifchen wan 00 WAARE GEDAANTE DER AARDE, 569 ook zo fterk niet verminderd, om aan die onderftelling een meerder gezag by te zetten, En ten 3) die aanmerkelyke overeenftemming onder de graaden tus- fchen 43° en 49° breedte wordt.hier grootlyks gekrenkt. 6. 17. Ik zal, door middel van de Methode der interpolatie, eene ftelkundi- ge formule, tot het berekenen der graa- den des Meridiaans, opftellen , dewyl men zich met veel nuttigheid van dezen weg bedienen kan, wanneer het moei- yk valt de verfchynfelen of de proef- nemingen tot een algemeene wet over- tebrengen. Men verbeelde zich eene kromme lyn PY , wiensasis AO, (Fig. IL.) op wel- ke het begin der abfcisfen by A is. Men trekke de ordinaaten AP, BQ enz. De abfcisfen AB, AC, of x, fteilen de fi- nus der- breedten voor, de ordinaaten AP, BQ enz. beteekenen de lengten der graaden. Men kan ook de kromme lyn op eene bekwaamere manier dus be- paalen. Men trekke PL met AO pa- rallel, zo blyven de abfcisfen PM, PT, PN = de abfcisfen AB, AD, AC. Maar de ordinaaten QM, ST enz. n 5 zul- 5jo JF. HENNERT OVER DE zullen nu beteekenen de verfchillen tus- fchen een gegeven graad, en den graad onder den equator, dewyl de abfcisfe x of de finus der breedte is =o by A, zo is.de ordinaate AP = de graad onder den evenaar, Nuis QM =OQOB=—= AP, en ST =SD— AP,dus blykt het gezegde. Laat ons dan de kromme Iyn PY ten opzigte van den as PL befchouwen, Men noeme y, de ordi- naaten QM, ST enz. Ik zegge dat de equatie dier kromme lyn deze gedaan- te, y = Ax? J Bx‘ kan hebben. 1). Dewyl het begin der abfcisfen P op de kromme lyn valt, dus zynde x= 0, moet y = 0 Zyn. 2). Dewyl men by mangel van waar- nemingen nog niet beflisfen kan , dat het . Zuidlyke halfrond der aarde van een verfchillende gedaanteis van het Noord- lyke ; zo moet men den tak der kromme lyn PY , tot de Noordlyke graaden bee treklyk, gelyk ftellen aan den tak Pgr, tot de Zuidlyke graaden behoorende. Derhalven moeten de ab/cisfen x tot eve- ne machten verheven zyn, dewyl dus de equatie der kromme lyn niet verandert, ftellende x pofiif of negatif. Om nu voor ieder breedte of derzelver finus 4 Oo WAARE GEDAANTE DER AARDE, 57I of PT, de daar toe behoorende ordinaate ST =y, of het verfchil tusfchen den gezochten graad en den graad onder den _ evenaar te vinden, moet men de onbe- aalde grootheden A en B-bepaalen, has welke door middel van twee equati- __en of twee gemetene graaden gefchieden kan. Men onderftelle den finus der breedte PM of x=a, en het verfchil der graaden, QM of g = a, zo heeft men, &= Àa* + Ba’, Î. Verders onderftelle men een finus van eene andere breedte of b=x=PN, en het verfchil der graaden RN of y=ô. zo is B —= Ab: + Bb‘ II. Uit de ver- gelyking van deze twee equatien worden de grootheden, A en B, afgeleid, na- ub? — fp af mentlyk, A= & ben b? — 4? B — a Bb # _ ‚ Dus vetandert b? REEDS a? zich de algemeene equatie in deze; ab? — fa? B — @ y= ils, Re rl er at oe b: _—_ 2 De a: Ó. 18. 572 J.F. HENNERT OVER DE G. 18. Om deze equatie op de ge- daante der aarde toe te pasfen, en daar door de lengten der graaden ten naauw- keurigften te vinden, hebbe ik na ver- fcheidene proeven geoordeeld, dat men de coëfficienten van. x* en x* uit de geme- tene graaden in Pen/ylvania en in Lap- land ten veiligften kan afleiden, vermits men den graad onder den evenaar = 56750, den Penfylwanifchen = 56939; en den Noordfchen = 57367 ftelt. Bygevolg heeft men « = 56939 — 56750 = 189, en S= 57367 — 56750 = 617. Verder is a = fin, 39° 12’ en b=z= fin. 66° 20’. Men moet zich erinneren, dat b: — a? = fin. (66° 20’ + 39° 12) X fin. (66° 20’ — 39° 12’) 6.9, dus de logarithmen gebruikende, heeft men log. (b: — a°) = log. fin. 105° 32 + log fin, 27° 8’ =g, 6428650. Dus A= 237, en B= 596. Bygevolg y = 237 x? + 596 x*, dus zal een graad des Meridi- aans zyn = 56750 + 237 X° + 596 X% Volgens deze formule hebbe ik de vol- gende graaden berekend. Breed- WAARE GEDAANTE DER AARDE. 573 Breedten gemete- bereken- verfchil ne graa- de graa- den den 5 56753 56750 | 3 33° 18! 57037 56876 IÓr 39° 12 56888 56039 ESE 43° 56979 "56992 = 13 Agen31’. 57048 56998 Ï 50 44° 44 57069 57016 53 45° 57028 57012 T 16 45°.47' 56881 57028 — 147 48° 43 57086 57080 Tad 49° 23’ 57072 57086 — 14 66° 20’ 57422 57367 Hess G. 19. Vergelykende de uitkomften van deze onze onderftelling met die van Bouguer , 9. 16, is het zonder tegen- fpraak, dat onze formule veel nader by de waarheid komt. 2). Men zal ook bemerken, dat onze Hypothefe voldoender is dan de El/ipti- Jche in 9. 14 voorgefteld. Indien men een verfchil van 6o toifen, het welke naauwlyks uit een feil van 4 feconden in het meten der hoogten ont- {taan kan, Ó. 1, voor niet nadeelig aan de Theorie toeftaat, dus de berekende graaden, die minder dan 6o toifen van de gemetene verfchillen, kunnen ook met de Theorie niet tegenftrydig zyn. Nu vindt men, volgens de Agee 574 Je F. HENNERT OVER DE Hypothefis, vier. graaden, en volgens de onze maar twee graaden onder de elf, dewelke meer dan 6o toifen van de gemetene verfchillen, dus zoude onze onderftelling nog eens zo waarfchynlyk zyn als de Elliptifche. Indien men hu deze aanmerking met dein 66. 3, 4, 14 gezegden vergelykt , zal men niet, met eenen hoogen graad van waarfchynlykheid, durven beflisfen , dat de gedaante der aarde van een vol- maakt Llliptisch knolrond merkelyk af- wykt? Ja dat de irregulariteit der aarde onder fommige breedten zeer groot moet zyn, byzonder onder 33° en 46° breed- te, dewyl de graaden van deze breedten niet eens door de Methode der inter pola- tie kunnen ten naasten by gevonden wor- den. Men kan, myns oordeels, niets beflisfende omtrent die twee merkelyke irregulariteiten des aardbols ftellen , alvo- rens men niet 1) meerdere graaden in het zuidlyke gedeelte zal gemeten hebben, om te weten, of het zuidlyke halfrond niet van een andere gedaante is dan het noordlyke. «De Caapfche graad geeft aanleiding tot deze gisfing , of men moes- te de meting van dien graad van nieuw af aan onderzoeken, 2). De WAARE GEDAANTE DER AARDE. 575 2). De Hongarifche graad is verdagt minder naauwkeurig te zyn, en behoef: de derhalven hermeten te worden. 9. 12; Zoude men dus eenen grooten misflag ontdekken, zo zal niet de Zlliptifche, doch onze Hypothefe meer daar door winnen. Dewyl men nu nog in onzekerheid omtrent de waare gedaante der aarde blyft, zal ik in eene volgende verhande- ling onderzoeken, of deze onzekerheid zoo groot is, dat daar uit voor de Geo- graphie en Aftronomie misflagen van be- lang kunnen voortfpruiten, Utrecht den 3 Septem= ber 1772. NB, De twee Figuuren, waar op de Schryverin deze Verhandeling wyst, zullen te vinden zyn by Deszelfs volgende Verhandeling, welke ín ’t IV Deel zal geplaatst worden. Nl ss UF Ce UF a ERNA KE TOT Bladze 576 Bi Baai Broi Vv AN j LE FRANCQ VAN BERKHEY A A N SOB, BAST Ed MED. DOCT. OVER EEN HARD GESCHAALD EY VAN EEN ZEE-HOOR Ne id 5 NTL DEN EEN AEN AE Zeer Geleerde Heer ! k behoeve UE. niet te herhaalen, het geen UE. wegens de geboorten der zee-dieren der geleerde waereld hebt me- degedeeld; het is UE, niet onbekend, hoe eenige onzer inlandfche zee-hoor- nen in een vliezigen gekamerden eijer- {tok geboren worden, zoo als van de wulk bekend is, en door den Heer No ZEMAN in de uitgezogte verhandelin- gen ook afgebeeld is, Veel minder is J-LE FR. V, BERKHEY OVER EZ. 57 UE. onbewust, hoe door onzen zw AM- MERDAM befchreven is, hoe de vliezi- ge eijeren der hoornflakken ontftaan ; dit alles is voorzeker, zeer geleerde Heer, aan uwe kunde niet ontfnapt, en, zoo ik nedrig erken, myne aandagt niet ont- vloden, Maar, hoe wonderlyk is de na- tuur in haare veranderingen! zoud.gy, geleerde Heer, gelooven, dat eene hoornflak in een hardgefchaald. eij voortteelt? hebt gy ooit iets dergelyks onder uw keurig oog gehad? ik voor my-bekenne van neen! zie hier echter een aanmerkelyk voorbeeld, benevens het beknopt verhaal van alles, wat ik ’er van weet, ‚Voor ruim een half jaar geleden:by myn vriend, den Heer Joan. Coenraad Brand, huisvestende , en naar gewoonte het fraaije kabinet hoornen en fchelpen bezigtigende , en de nieuwe Conquesten (om het woord der liefhebbers te ge- bruiken) befchouwende „ vertoonde my zyn. Ed. neef de Heer f, Lodewyk Wes- demann, een ovaal platrondeij, zoo vals in de nevensgaande afteekening „ Fig: A; zig natuurlyk van grootte opdoet. Die Heer my vragende of dit voorwerp my bekend was? antwoordde ik, dat ik het JI, DEEL. Oo aan- 578 Je LE FR VAN BERKHEY OVER aanzag voor een hardfchaalig, of liever verhard flangen of hagedis cij; als ko- mende volmaakt daar mede overeen, „Dan hoe verbaasd {tond ik, toen hy my een tweede dergelyk eij opengebroken vertoonde, ‘en ik daarin ontdekte een gefchaalden hoorn, die den omtrek van de eijerfchaal „geheel befloeg, zoo als Fis, B vertoont. Ik verzogt dien Heer, of hy een derde (want meer dan drie be- zat’er dieHeer niet van) wilde openbree- ken; Het gefchiedde op myn verzoek „en ziet ’er vertoonde zig eene eenfchaalige hoorn, welkers gedaante’ dadelyk die vaneen zoogenaamden Belhoorn , of zoo- genaamden kaapfchen ezel vertoonde. Althans hy behoort onder dit geflagt: duidelyk ontdekten zig overal langwer- pige ribbetjes „, de draay beftond uit vier rondagtig fpits eindigende wentelingen, de mond was wyd, en beflaat, met de on- derfte wentel, het grootfte gedeelte van den hoorn, zonder eenige indrukzels aan den inflag; alles ín diervoegen zoo als het in Fig. C zeer accuraat getroffen zig vertoont, benevens de fchaal waar in _de hoorn is opgefloten, Dit zeldzaame ftukje boezemde my, ik weet niet welke, twyffelingenin „zoo als die, welke wy als dish na: HET EIJ VAN EEN ZEE-HOORN. 579 natuurkundigen dikwerf ondervinden , als de natuur ons iets ongemeens, en voor ons onbekend, aanbied : ik twyffelde eerst, of de konst en de bedriegery hier niet iets hadden uitgedagt, omde liefheb- bers van hoornen en fchelpen eenig ver- digtzel duur te verkoopen; eene konst- greep die maar al te veel plaats heeft: dan herdenkende, dat de winzugt zel- den in het waare der natuur indringt, verliet ik dra dit denkbeeld, en wel by- zonder daarom, om dat myn vriend; op wiens trouwe in dit ftuk ik volkomen aan kon, my berigtte, dat zyn oom, de Heer Brand, aan alle kapiteins en fchip- pers, tot zynen koophandel betreklyk;, last gaf, om al het geen zy in den fmaak van zeegewasfen ontdekten, hem ter hand te ftellen, en dat vervolgens zeker fchipper van Surinamen deze eijers me- degebragt had, Tot dus verre dan vol daan, liet ik het op myn eigen oog aan- komen, en ik verzogt eenige fchelfers der fchaal, dewelke ik door het vergroot- glas befchouwde, waar in ik dan dat ge- wigtig en beflisfend teeken van de po- rien ‘in een hard gefchaald eij volko- men ontdekte , benevens een aankle- vend vlies aan de fchaal, des ik geenzns LOO O2 aan 580 jJ. LE FR. VAN BERKHEY OVER aan de natuur der zaake twyffelde , te meer, daar de dunne fchaal der hoorn- flek zelve dermate dun en teder was, dat geen ’s menfchen hand hier toe kon- de medewerken. Zie daar, zeer geleer- de Heer, het verhaal van dit ftuk, en deze nevensgaande teekening , die ik aan UE., als regt bekwaam tot derzelver beoordeeling, gulhartig aanbiede, Wat dunkt UE, geleerde vriend, is de natuur niet wonderlyk? eene hoornflek derma- te eijerbafend, dat zy hardgefchaalde eijers voortbrengt? is dit eij zoodanig gebaard? is het dus buiten den cijerftok aangegroeid? word het eerst week afge- fcheiden en daarna hard? Ik weet het niet! en waarfchynlyk moeten wy ge- duld oefenen tot nader ontdekking ; ik voor my ben te vrede, met het geen ik nu weet en dagelyks ondervinde, dat namelyk de natuur onze fterkíte be- paalingen, door een enkel voorwerp, te leur ftelt. Ik zou veele aanmerkingen op dit ftuk kunnen maaken , dan moge- lyk veele gisfingen; vernoeg UE. dan, zeer geleerde Heer, met dit geringe be- rigt: te veel maakt verwarring: vind UE. *t goed aan Uwe Maatfchappye mede te deelen, {taat UE, vry: ik voor Nn HET EIJ VAN EEN ZEE-HOORM. 581 voor my zende het aan UE., om rede- nen UE. gemeld: de uitleg der figuur gaat hier by. Ik ben ongeveinsd | Zeer geleerde Heer! UWE Dienstvaardige Dienaar - F. LE FRANCQ VAN BERKHEL Oo 3 VER: VERKLAARING VAN DE APF T EEKE NT NEG. Fig. 4. Fig. B. Fig. C. Eeneafbeelding van een porieus hard gefchaald eij, inhoudende eene een- fchaalige hoornflek ,‚ van de oevers van Surinamen , waar in zig eenige zwarte vlekjes opdoen. De fchaal van een dergelyk eij, half afgepeld, met den hoorn daar in om- vat: aa. de eijerfchaal. bb. de hoornflek aan zyn bolle zyde. Een derde dergelyk eij, perpendicu- lair afgepeld, vertoonende in zyne fchaal a de holle zyde der hoornflek b. met de mondopening derzelve, en aanduidende het kentecken van een Buccinum globofum , of Belhoorn, ook wel genaamd kaapfche ezel, by j. T. KLEIN Tentam. Method. Oftracologice zeer accuraat afgebeeld. Tab. III. Fig. Go., welke hoorn het „waarfchynlyk is. ECHI- Herkhand: van LZeeunydh Cercojdhag, 2, { ht nr eer Ed Ei _Bladz. 583 ECHITES SEMIDIGYNA, Nova plantae fpecies ex America, cujus defcriptionem atque iconem Hlluftrisfi- mae Socieigti fcientiarum Zelanticae , gua par est reverentia, offert PETRUS IONAS BERGIUS, Med. Doct. Hift. Nat. et Pharm. Profef]. Stockh. Reg. Colleg. med. Asfesfor. Acade- miar. et Societatum Caefar. Nat. Curiof. Stockh., Nidiof:, Zellenf., Zelan= dicae, Helvweticae et Philadelphi- cae Americ. Membrum. tantum decoris, tantum dignitatis, QQ mihi, adhuc prorfus immerenti, Oo 4 ad- NSSSSSSISSSSISSISISISSISH ECHITES SEMIDIGYNA, Een nieuwe foort van een Americaanfche plant, befchreven en afgebeeld door PP J- BERGIDUS, e aanzienelyke Zeeuwfche Maatfchappy, te, Vlisfingen in grooten bloey zynde Ween, fchoon 584 P. LL BERGIUS DE adjunxit, alma focietas, quae Vlisfingae jam maxime floret, Zelandica, ut in fo- dalitium fuum me cooptaverit, id fibi vi- cisfim merito et optimo jure poftulare po- test, ut me diligentéem exhibeam confor- tem gloriofi illius, in quo ea ipfa verfa- tur, laboris. Neque vero alia ratione melius aninrum meum in eandem expri- mere potero gratisfimum. Proinde quo- que, abjeéta omni mora et procraftina- tione, primo jam progresfu, accuratam novae plantae Americanae mitto defcri- tionem, fidamque iconem, in quaeftu read fi tantillam fymbolam accep- tam atque complacitam intellexero, Inter plurima, quae recentiori aevo con- SSSSIS SSS fchoon tot nu toe gantsch onverdiend, de eer heeft aangedaan van my tot haare gemeenfchav toe te la- ten, kan ook met het hoogfte recht van my vorde- ren, dat ik naarftig deel neme in den loflyken arbeid, waar in zy zelve onledig is. Ook zal ik op geene andere wyze myne dankbaarheid beter aan dezelve konnen bewyzen. Uit dien hoofde dan zende ik, zonder eenig uitftel, de befchryving en getrouwe afteekeníing van eene nieuwe Americaanfche plant, zullende het voor gewin rekenen, als ik verneme, ie myn geringe arbeid voor aangenaam is gehou- en. Onder de meenigvuldige geflachten der dn rf ie ECHITE SEMIDIGYNA. 585 conftituta funt, plantarum genera, ad. modum pauca funt, quae tanta fe com- mendant fpecierum copia, atque illud, quod Cl. BRO W NE primus condidit, Echitis genus. fte quidem non nifi unicam eidem generi adfignavit fpeciem, fed Cl. JACQUIN, itidem ex Americana peregrinatione redux, ita numerum ípe- cierum auxit, ut ad ‘decadem exfurge- ret, cui quidem postmodum IÌl, a. Lin- Né unam demfit, in editione ultima fy- ftematis Naturae, ZEchiten nempe fean- dentemì , ast binas alias ibidem adftruxit, caudatam nimirum et fcholarem. _Nihi- lo tamen minus hocce genus nondum Oo 5 omni- die in latere tyden zyn vastgefteld, zyn ’er zeer weinige , welke zich door een zoo groot getal van foorten aanpryzen, als het geflacht van de Echites, tgeen BROWNE eerst gevonden en be- fchreven heeft, Deze heeft wel maar ééne foort van dit geflacht aangeteekend, doch JACQUIN» van zyne reize door America ook wedergekeerd zynde, bracht deszelfs foorten tot een tiental, waar van LINNZEUS, in de laatfte uitgave van zyn Syffema Nature, wel eene foort heeft uitge monfterd, te weten de Echites Scandens, maar Hy heeft ’er teffens twee andere bvgevoegd, namelyk de Echites caudata en fcholaris. Evenwel denke ik, dat dit geflacht in alle zyne foorten noch niet ge= noeg 586 OP. L BERGIUS DE omnibus fuis fpeciebus rite expletum au- tumo, qui plantam ipfe posfideo, certo certius ad illud pertinentem, ab omni- bus autem dudum cognitis fpeciebus fa- tis abludentem. Et quia hanc botanicis omnino gratam fore arbitror , utpote quae nondum ufpiam depiéta nedum ver- bo memorata exftat, idcirco eam apte defcribere idoneaque icone, illuftrare o- “perae mihi pretium vifum, ne cum quo- dam errore ad eorum notitiam perveni- ret, Enim vero habet haecce planta id apprime memorabile, quod ftylum ge- rat ad bafin prorfus bifidum, quam qui- dem novam rem neque ipfe in ulla un- quam SSISESSSSS noeg bekendis. Ik zelf bezitte eene plant, wel- ke tot dat geflacht buiten tegenfpraak behoort, maar van alle tot nu toe bekende foorten genoegzaam onderfcheiden is, En nademaal ik denke dat dezelve „ als noch nergens afgeteekend of zelfs vermeld zyn- de, den kKruidkundigen niet onaangenaam zal we= zen, is ’t my der moeite waardig voorgekomen dezelve behoorlyk te befchryven, en met eene goede afbeelding te verfieren, op dat zv niet ge= brekkelyk tot hunne kennis gebracht worde. In deze plant is byzonder aanmerkelyk , dat haar Styltje tot onderen toe in tween gefplitst Zy, ’twelk ik nooit te voren in eenige plant heb gezien, en ’tgeen ik niet weet dat door ie er ECHITE SEMIDIGYNA. 587 quam antea animadverti planta, nec a gquoquam botanicorum vidi obfervatum ; hanc proinde rem in adjeêta icone feor- fim quodammodo exprimendam curavi, Ego novam hanc Zchiten ex egregia jam depromo plantarum colleêtione, quam adeptus fum a contefraneo meo Cl, Ro» LANDER, ex Surinamo ante tria fere luftra redeunte, ubi per novem menfes in legendis immo et examinandis plantis multam et indefesfam pofuerat operam. _ Quod ad iconem attinet, ea non minus naturalem plantae magnitudinem, quam exaétam, quoad in ficco fpecimine fieri potuit , formam habitumque ei e SSSSSISSSS der kruidkundigen is waargenomen, waarom ik deze nieuwigheid in de bygaande afbeelding eenig= zins heb doen afmaalen. Deze nieuwe Echites ontleene ik nu uit de voor= treffelyvke verzameling van planten, welke ik heb gekregen van mynen landsgenoot RÓLANDER, die voor omtrent vyftien jaaren uit Swrinamen is te rug gekomen, daar hy den tyd van negen maanden eenen onvermoeiden arbeid befteed hadt in het opzamelen en onderzoeken der planten. Belangende de afteekening, dezelve vertoont zoo wel de natuurlyke grootte der plant, als haare neauwkeurige gedaante en houding , voor zoo veel zulks in een gedroogd ftaaltje heeft konnen ge- fchieden. Maar 588 P. L BERGIUS DE Sed confero me ad ipfam defcriptio- nem. ECW AE PAB B IL. EecHires (Semidigyna) floribus oppofite racemofis, {tylo inferne bifido, foliis ovato-oblongis utrinque attenuatis. Habitat in Surinamo. DESCR. Caulis fruticofus. Rami lon- gi, teretes, volubiles, ftriato-rugofi, #v- lia oppofita, quinque pollicaria, ovato- oblonga, utrinque attenuata, acuta, u- trinque glabra, nervofa : nervis ige 8 je SISISISSISISISS Maar ik ga over tot de befchryving zelve. BOA rt 1 ES, IL. ECHITES Semidieyna met een bloemfteng, daar de bloemen aan kleine takjes over elkander zitten, met een ftyltje aan zyn onderfte gedeelte in tween gefcheiden , en met eyronde langwerpige bladen, aan wederzyden naar den punt toe fimaller wordende. Is een Surinaamfche plant. BESCHRYVING. De ffexg is heesterachtig.— De takken lang, buigzaam, ftreepswyze gerimpeld— De bladen ftaan , aan byzondere fteeltjes vast, tegen elkander over, zyn vyf duimen lang, langwerpig eyrond, van wederzyden fimaller wordende eindi= gen Zy met een punt, zyn aan de beide opperen ECHITE SEMIDIGYNA. 589 lineata , venis minutisfimis per totum folia um ftriata, petiolata. Petioli breves. Flo- res breviter racemofi. Racemi axillares, oppoliti, longiufcule pedunculati , fubdi- chotomi, floribus 4 — 6 — vel 8 pe- dunculatis conftantes. cAr. Perianth, monophyllum, campanulatum, quinques partitum : laciniis ovatis, acutis „ ereêto- patentibus, fubimbricatis. COROLLA monopetala, infundibuliformis. ” Zubus cylindricus, fere pollicaris, bafi clava- tus: clava fubrotunda, quinquangulari, longitudine calycis. Faux amplior. Ge us ten glad, met vele rechtloopende vaatjes als Iynen daar in, overhands met zeer fyne getakte adertjes, die door het gantfche blad loopen. — De blaafteeltjes zyn Kort — De bloemen grocijen aan korte trosjes.— Deze troses komen uit de fteng, tusfchen dezelve en een blad, voort; ftaan dus tegen elkander over „ met langachtige bloemfteeltjes, die zich doorgaans in tween verdeelen „en dan elkvier , zes of acht bloe= men „ieder op een byzonder fteeltje ftaande, dra- gen.— De bloemkelk beftaat uit een eenbladig, doch in vyven verdeeld en kioksgewyze buitenfte bloem- blad, met eyronde, fcherpe, een weinig recht op gaande, en over malkanderen liegende inkervin= gen.— De bloem beftaat ook uit één blad, enis als een trechter— De pyp daar van is rolrond, ten naasten by een duim lang, uit een bafis, als een, knods van gedaante , voortkomende; zyûde deze nods So P. Ll BERGIUS DE bus quinque-partitus, laciniis ovatis, oblí- quis ‚,plano-patentibus. MNetarium: glan- dulae quinque fquammaeformes, crasfae, ovatae, truncatae, crenatae, hinc con- cavae inde convexae, aequales , conti- guae, perichaetii inftar germina cingen- tes, illorumgque longitudine, sTAM. Zi- lam. quinque brevisfima , lata, bafi hir- futa, clavae tubi inferta, Antherae mag- nae, oblongae , acuminatae; in conum convergentes, bafi fagittatae , extus hir- {utae, latere interiori longitudinaliter rum- SSSSSSSSS knods rondachtig , vyfhoekig, en van lengte als de bloemkelk. — De bovenfte opezing der bloem is wy- der, en de buiten-rand daar van in vyven gedeeld, door eyronde, fchuinfche en wyd-gapende inker- vingen.— Het hozing-blad beftaat uit vyf fchilfer- achtige, dikke, evronde, aan den punt afgeknotte gekartelde, en even groote klieren, die dicht te- gen elkander aanliggen, en, aan de binnenzyde hol, aan de buitenzyde bol zynde, de vruchtbe- ginfels, als een hair- of hoofd-kapje, omvatten, en zoo groot als dezelve zyn,— De helm-ffyltes. De draadtjes Zyn vyf in getal, zeer kort, maar breed, van onderen eenigzins hairig, elk in een der vyf hoeken van de knods’in het onderfte der ‚ bloem-pyp als ingelyfd— De helmtjes zyn groot, langachtig, fcherp, kegelswyze uitloopende, van onderen, daar zy aan het draadtje vast zyn, als een pyltje voortkomende, uicwendig hairig, en aan E ( rumpe! fubglol dine fte germin liter ut acutun gulari B gine re anther: tum, aan den de — H WVYVZE ur zelfde le Eween een ftylt beide zy ma beft fcherp « is, van gelyken gen gek: jes bede zaad-hui /j ij Ó A W V/ ‚ ad /. CHITES pemedeggna. SG / Ü Tp. dre / ECHITE SEMIDIGYNA: sor rumpentes. PISTILL. Germina duo fubglobofa. Stylus cylindricus, longitu- dine ftaminum, bafi bifidus, ex utroque germine ortus, excoalitus, longitudina- liter utrinque fulcatus. Stigma bifidum, acutum, vaginatum: vagina quinquan- gulari, bafi explanata , umbilicata, mar- gine reflexo, ore crenato, aequali, inter antheras occlufum , iisque fubadglutina- tum, PERICARP ... aan den binnen-kant in de lengte van één fplyten= de. — Het ffampertje beftaat uit twee ronde kloots= wyze vruchtbeginfels. Het flyltje is rolrond, van de- zelfde lengte als de helm-ftyltjes , van onderen in tween gedeeld, komende uit elk vruchtbeginfel een ftyltje, die dan zich famen vereenigen, en aan beide zyden in de lengte gevoord zyn.— Het fliz- ma beftaat uit twee openingen op het ftyltje, fcherp als een fcheede, welke fcheede vyfhoekig is, van onderen breeder uitloopende, een navel gelykende, met een omgebogen rand, de openin- gen gekarteld en beide. even groot; door de helmt- jes bedekt, en aan dezelve als vastklevende— De zaad-buisjes „,. — Er nd 4 va BE: 4 pmm 4 gr Bladz, 592 BB RICH UR OVER DE. KEERING VAN ’r WATER IN EEN VYVER: D 0 0 R Mer. DANIEL RADERMACHER ! VAN NIEUWERKERKE,. BE ERO EEE Ik het midden van den jaare 1762 heb ik op myne Buitenplaats Poppen- roede- Ambacht, gelegen in Walcheren een kwartier uurs ten noordwesten van de ftad Middelburg, laten graven een vyver, lang 2o en breed ro Rhynland- fche roeden, «De grond was kley , en in eenen der hoeken een weinig zand, diep in den bodem 8 of ro voeten. Te- gen het najaar, toen ’er niet meer dan 3 voeten water in waren, tgeen uiter- lyk eene flechte hoedanigheid hadt en brak was, waagde ik het echter om daar op 80 fluks goudvoorntjes te zetten, ze e nateane eK. D. RADERMACHER OVER DE EnZ 593 ke ik van een anderen vyver hadde afge: vangen. Die visjes bleven daar op twee geheele jaaren, zonder dat ’er één ge- ftorven is. In dien tusfchentyd, nadien het water op ’tgezicht en ook in fmaak beter werdt, heb ik dien vyver meer en meer bezet met voorn, baars, zeelt; braasfem en bot, ten getale vart eenige duizenden, zoo dat ik my ten rechte konde beroemen eene der beste visfches ryen in Walcheren te hebben, welke my in zeer korten: tyd, alleen door ’ gebruik der hengelen , een goeden vangst van vis opleverde, De vis fcheen hier zeer wel te aarden, zoo dat ik, met de zege daar in eens latende flepen, behal- ven andere foorten van vis, ’er van af- vong ruim vyftig van de eerfte goud-. voorns, die ik daarna weder ver plaatfte. Deze visfcherye bleef in eene byzonde- re goede gefteldheid tot den jaare 1768, wanneer in de maand July het volgende ongeluk daar over kwam. Myn tuinman „’s morgens ten zes uure op het vischpad aan gemelden vyver wandelende, zag mer verbaasdheid, dat in den tyd van een minut genoegzaam al de vis uit het water op de groene kan- ten, die zeer dogerende zyn, ‘wel halver „AI, DEEL, PP Wes 594 D. RADERMACHER OVER DE KEE- wege met grooten haast opvloog, Hy, niet beter wetende of de oorzaak was te vinden in *tbezoek der reigers, die ’er dikwyls kwamen en van welken hy er reeds verfcheidenen hadt gefchoten, nam de vis, die naast by hem was, en gooi- de ze weder midden in den vyver; maar zoo ras was ze niet in ’twater, of zy {prong andermaal op den groenen kant, en in een kwartier uurs lagen de kanten rontom bezaaid met honderden, doode visfen van allerhande foort, zoo dat ik dien morgen heb laten begraven tus- fchen de twee en drie duizend visfen , en in de drie volgende dagen zyn ’er noch wel duizend dood bovengekomen, Den vierden dag liet ik ’er met de zege in flepen, niet denkende dat ’er meer eenige levende zouden te vinden zyn. Echter vonde ik in het net 8 of 1o groo- te zeelten en omtrent 2o goudvoorns, die ik op andere vyvers deed overbren- gen, daar zy wel gebleven zyn…— Myn vyver dus van vis ontbloot zynde, be- floot ik, in voorjaar van 1769, daar Op 1rooo botten tezetten , maar twee of drie maanden daarna vernam ik het zelf: de ongelukkig geval als in *t vorige jaar; ‚Vermits in een oogenblik de rooo botten Be: „ophouden? RING DES WATERS IN EEN VYVER, 595 gefneuveld zyn, toen ik de moeite had om ze by de eerfte te laten begraven, Naderhand befpeurde ik niet het minfte leven op den vyver— Nu twee maan- den geleden heb ik op nieuw 5oo botten in denzelven geplaatst, en noch over acht dagen 30 à 40 groote en kleine fnouken , welke noch fchynen te leven, alzoo ik tot heden geen doode visfen heb vernomen My is bekend de groote fterfte over eenige jaaren in de vesten van Middelburg en Goes, ook in ver- fcheidene andere vyvers, en wel byzon- der in den cingel-vyver rontom het eí- land van ’t Huis te Oost-Cappelle—= Daar het meer dan waarfchynlyk is, dat men de reden van deze ongevallen moet zoeken in ’tkeeren van ’t water, gelyk men ’tnoemt, zou in bedenking kunnen komen, welke de oorzaak zy; dat de zoete wateren binnen ’slands ín de vesten der fteden, kanaalen, vyvers enz, zich dikwerf komen te keeren, en de vis, die zich daar in ophoudt, fterft; welke middelen zouden kunnen in ’% werk gefteld worden om die keering van ’twater voortekomen, en voor het tegenwoordige of het vervolg te doen PP 2 Mag 596 D. RADERMACHER OVER DE enz, Mag het gegeven bericht ftrekken om iemand tot dat onderzoek optefporen, dan zal ik myn doelwit, ’t welk ik met deszelfs mededeelinge hadde, bereikt hebben. Middelburg 1770 BRIEF Bladz. 507 Brahe Ero B AAN DEN ZEER EERWAARDEN EN GEs LEERDEN HEER TE WATER, OnnVe En DEN MISLUKTEN UITSLAG DER TARW-TEELD, VOLGENS HET VOORSCHRIFT VAN DEN HEER MILLER. DAFOURORR ve en DE et behe Zeer Eerwaarde en Geleerde Heer ! (@) UEerwaard, vrage, hoe het met de Tarw-teeld, volgens de proef: neming van den Heer MILLER (a), ge- Pes Sea __(@) In de Philofopbical Tyanfafions Vol. LVUL. 1768. pag. 203. en vertaald te vinden in de Vader- landfche Letteroeffeningen IV Deel, Tweede Stuk, Pag. Ó7. 508 JJ BASTER OVER gaan is, moet ik met leedwezen mel- den, in allen opzichte, zeer ongelukkig en flecht, Den 2 Juny 177o heb ik in myn thuin een tarw-grein gepoot, de opgekomen plant fcheurde ik, den 4 Augustus daar aan volgende, in dertien zoo groote als kleine plantjes. Het eerfte ongeluk was, dat, geduu- rende de geheele maand Augustus, het altyd zeer droog en ongemeen warm weder was; zoo dat de- plantjes traag wortelden en maar weinig groeiden; des niettemin fcheurde ik die den 1 O&ober, en had van die bovengemelde dertien, een honderd en negentien jonge plantjes, om voor de tweedemaal te verplanten. UEerw. weet, wat winter wy in het jaar 1771 gehad hebben , hoe confidera- bel veel fneeuw, en haast geen regen in de vier eerfte maanden gevallen is; waar door dat zeven-en veertig van myne plant- jes, en dus meer alseen derde, geftorven zyn, en ik den 23 April 1771 bevond, niet meer als tweeenzeventig overge: houden en in ’tleven te hebben, Deze fcheurde ik echter vol moed; en had daar van driehonderd en zeven- tig plantjes, zoo dat, als ik geen EE er: DE TARW-TEELD. 509 derde part door den winter verloren hadde, ik niet minder als de Heer Mir« LER zoude geweest hebben, Om dat in myn thuin, die in de ftad gelegen, en zoo door de boomen op de wal, als van myne eigene, zeer befchut, doch daarom altyd met musfchen ís, de rype tarw door de musfchen niet zoude opgegeten, en myne, zoo gewenschte , oogst, daar door veel benadeeld wor- den, zoo liet ik die driehonderd en ze- ventig plantjes buiten de {tad op koorn« land planten, Maar dit bedacht ik te laat, ik kon geen goed land krygen, en moeste my met flecht vergenoegen , waar door de planten maar van 7 tot ro airen voortbrachten, Maar het grootíte en ruineerend on- geluk was, dat de arme menfchen, die in den oogst de gevallen airen oplezen, en door den algemeenen flechten tyd waren die van dit jaar al in groot getal, dachten, dat de boer deze myne tarw _ vergeten had aftefnyden : zy plukten de airen, fchoon nog bylang niet ryp, ook maar af, en ftaken die met de am dere in den zak; en de genen, die ik na- derhand zond, om myn dierbaar koorn in te oogften, vonden maar de ‘afgefne- | PP 4 den boo Je BASTER OVER den halmen, en brachten my niets thuis, Schoon nu deze reis myne proefne- ming geheel mislukt is, zoo heb ik het van dit jaar op nieuws geprobeerd, en den 2 Juny wederom een tarw-grein ge- poot: Ik fcheurde de opgekomen plant den 1: Augustus in ro plantjes, doch van deze had ik den 1 Oétober niet meer als 75 jonge, dat is 44 of een derde minder als voorleden jaar: hoe het daar nu ver- der mede gaan zal, zal de tyd leeren, en ik UEerw., als dat te weten nieuws- gierig zyt, in het vervolg melden, Ik trooste my inmiddels , dat andere, en vry kundigere liefhebbers, niet geluk- kiger zyn geweest. oel Dulce est, focios habuisfe malorum, Myn geachte vriend, de hovenier- en kruidkundige WILLEM VAN HA- ZEN fchryft my den 26 July 1771 het volgende: » Hoe ftaat het met UE. vermeenig- »» Vuldigde tarw-planten? De weinige by » my in ’tleven gebleven planten heb- » ben zoo veel in den winter geleden, » dat het product weinig zyn zal, heb« » bende de fterkfte plantjes maar 18 à 20 „halmen; echter voornemens zynde ‚ he ae hed 2) 2 … 2 2 2) 2) 5 2 2) 2 bl hed 2) 2) 2 DE "TA RW STEEL DE © 6of „ het zelve te hervatten, betuige UE, myne verplichting voor de gezondene roode Oosterfche tarw , die myns er- achtens fterker is, als onze, hier alom geteeld wordende, blanke tarw., „ Ondertusfchen hebbe ik een een- voudige onderneminge werkftellig ge- maakt, waar van het product veel fchynt te beloven, en uit veel min- der graan wel eenige zakken meerder tarw op het morgen, en ook merkelyk zwaarder belooft. Zullende niet in gebreke blyven, zoo een naaste proe- ve aan deze kleine onderneminge be- antwoordt , zulks ten algemeenen nut- te bekend te maken”, In een volgenden brief, gedateerd den 28 Augustus 1771, fchryít zyn Ed, »Myne vermeenigvuldigde tarw-plan- ten zyn nog redelyk wel geflaagd; edoch, dewyl de winter my 450 heeft weggenomen, en maar 5o gelaten, kan UE, oordeelen, dat het product niet aanmerkelyk zyn zal : deze 50 heb ik op fchoon teelland doen plane ten, om dus tot een reële proef te die nen: ik vinde 15—25 airen van ieder plant aldaar voortgekomen, PP 5 „ De 602 Jk. BASTER OVER » 2) „7 2) 2) 2) 5 2 2 2 3 2) 2) 2) ì 2) 2 2 2 2) 2) 2 2) \s PD 2) bid ED 2 ‚> De Heer MILLER zegt, dat eenige planten by hem tot roo airen voort- brachten; ’tgeen my doet denken, dat zyne proeve in zyn thuin zal zyn genomen, alwaar het product fomwy- len zeer verre gaat, In ’tvoorgaande jaar bracht een plant van rogge, voor den winter gezaaijd, in myn thuin 116 volle airen voort: thans ftaan de planten haver , in ’t vroege voorjaar gezaaijd, met 6o halmen; ’t welk men op ordinair teelland, hoe goed ook, zekerlyk niet zal aantreffen: immers de proeve, daar ik d? eer had in myn vorigen UE. kennis van te geven, leert my, dat myne planten op fchoon klei-land, ftuk voor ftuk, my 1o, 20, 25 airen voortbrengen, daar zy op den akker, daar neven leggende, en ordinair naar boeren gewoonte behan- deld, 3, 4, 6, 8 en niet meer airen voortbrengen; terwyl * in myn thuin niet ongemeen is, een plant tarw met 6o tot 80 airen te zien. Maar *fchynt my toe, dat in gevalle men een proe- ve ten nutte wil maken, men op even _ dezelve gronden en ftukken lands moet werkzaam zyn, daar men de graanen volgens gewoonte behandelt, en dus, „ met DE TARW-=TEELD 6o3 met een oogs opflag , den onopletten- den boer kan doen voelen en tasten, dat ’er een mogelykheid is, om met een weinig arbeid van een uitmunten- den oogst verzekerd te zyn. „ Ik hebbe dit jaar twee planten ge- fchikt om te vermeenigvuldigen , doch. veertien dagen later als d’ Heer MI1- LER gezaaijd hebbende, heb ik ac- tueel van de eene nog maar ro be- reids aan den groei, en van de an- dere maar even 18 gefcheurd: ik zal nieuwsgierig zyn te weten, wat aan- tal UE. voor half Otober zult heb- ben overgewonnen, en hoe veel de myne ten dien tyde zullen hebben voortgebracht”. In eenen naderen brief van den 12 Ju- ly 1772, fchreef zyn Ed. het volgende: 2 2) 2 » Wanneer door den winter van 172 myne 5oo tarwplanten (die ik in Oc- tober 1770 van een graantje had ge- wonnen) gantsch geruineerd waren, » lag het land voor deze planten ge- 2) 2 9) fchikt ledig; dit deed my befluiten, om, uit den bezaaijden akker van myn landman, eenige planten optenemen, » endezelve, een voet in *t vierkant van „een 64 JJ BASTER OVER 2 2 2 2 2» > 2 2) 5 2) 2 eb, bj 2) 2) 2) 2 2 2) 2) 2) hb 2 2 2 2 „) 2) één, op myn ledig land te planten; dit gedaan zynde, zag ik met vermaak myne verplante planten , binnen kort, in fterk groen en breedheid van loof verre overtreffen alle de omftreeks gele- gene graan-akkers, en * gevolg beant- woordde volmaakt aan myne verwach- ting; ik bekwam 20, 25, 30, ja meer airen op ieder plant, myne airen wa- ren een duim langer als het daarom- trent ftaande tarwgraan, en myn ter- rain beloofde grooter oogst als de daar nevens ftaande akker van gelyke grootte, maar ’t ongeluk heeft gewild, dat dewyl myn planten zoo veel {terker ftonden, de aanhoudende re- gen myn gantfchen oogst verdorven heeft, doordien ’t gemaaijd zynde, niet heeft konnen droog worden. „ Ik had geordonneerd een akker voor my ledig te laten, om in dit voorjaar deze proeve (en andere) te hervatten, maar myn fmertelyk toe- val, tgeen my de krachten van geest en lichaam heeft benomen gehad, is oorzaak geweest dat niets heb konnen ondernemen ; ik had wel den 1o Ju- ny van ’t vorige jaar eenige graanen ges zaaijd van de roode oosterfche winter” „fw. DE TIARW-T EEL D 605 tarw , die UWEd, my zoo gunftig heeft gefourneerd ; ik had ook in Oc- tober reeds een aantal van 62 planten, die zwaar waren, in myn thuin , maar ’t vermogen ontbrak my om die te fcheuren en te doen verplanten; ik hebbe die derhalven alle verworpen (alzo myn thuin te klein is om die plaats te gunnen), alleen heb ik 8 plan- ten behouden, die thans by uitftek fchoon zynen de minfte met 47 zwaa- re airen voorzienis, de andere dragen 5o, 6o, 70, tot 82 airen; NB. toen ik myn 54 overtollige planten liet weg- werpen, fcheurde ik met den voet en met myne rechterhand eenige aan ftuk- ken,envond 15, 16, 17, 18 groeibare planten aan ieder: ware myn onge- mak dus geen belet geweest, wie weet WEd. Heer, of ik de proeve van MIL« LER niet zoude hebben te bovenge- gaan, want als ik (gemiddeld of laag gerekend) 15 maal 62 planten beko- men had, zoude ik g3o planten in April bezeten hebben, daar MILLERS aantal niet boven 5oo ging. b » Stelle ik nu, dat van deze g3o alleen goo gewasfen waren , en dat ieder maar 3o airen had voortgebracht, zoo » ZOU: 606 Jl. BASTER OVER ; zoude myn product 27000. geweest » zyn, daar dat van MILLER was 21109. „ Gaik verder en ftelle ik, dat ieder air had voortgebracht 5o graanen, (ik » telle op dit oogenblik een air die 79. volwasfene , ro onvolwasfene graanen „ heeft voortgebracht) zoude ik dan geen product van 155oooo hebben gehad, » daar dat van MILLER in 576840 be- » ftond, > Dus jammert my geweldig, dat ik » myne onderneming niet heb konne > volvoeren” | Eindelyk gaf meergemelde kundige liefhebber my , in zyne letteren van den 5 Ottober 1772 , nog dit bericht : „ UWEd. heeft volle vryheid my- „ ne proeven van ’ vermeenigvuldigen „ der tarw aan de Vlisfingfche Maat- » fchappye te communiceren ; maar de » proeve, of men door verplanting geen » grooter oogst zou konnen bekomen, » zoude ik niet denken dat nut is om » voor als nog te communiceren, alzao ’% » maar een enkele en nog geen volwoer- » de proeve mag genaamd worden, im » mers Zoo Myn vermogens het toelaten, » zoude nog wel wenfchen die er e jd » 2) 2 2) 2) 3) ed 2) 2) 2) 2) 2 2) 2 2) 2 ») 2 2) dd 2) ” 3 2 2 » bd id DE TARW-:TEELD 60%) „te herhaalen, te meer daar dit jaar ondervinde, dat een gerfte graantje, dat op zyn plaats daar * gezaaijd was is blyven ftaan, heeft voortgebracht 65 airen , maar een ander, dat te ge- lyk gezaaijd en na zyn opkomst ver« plant was, heeft voortgebracht 146 airen, zynde op *t zelve bedde maar 2 voet van elkander geplaatst geweest. » Met den haver is ’t verfchil nog groo- ter;een gezaaijde plant heeft voortge- bracht 82 halmen, eenop ’t zelve bed daar naast aan ftaande verplant zyn- de, heeft my 211 halmen gegeven. > Weshalven het my in der daad voor- komt, dat men deze proeve zoo hier als elders wel eens met nadruk mocht agtervolgen „hebbende ik verfcheidene redenen (te breed om hier te melden) die my doen denken dat de verplan- ting ons een zekerder en aanmerkely= ker oogst zoude voortbrengen , als onze ordinaire gewoonte van zaaijen: thansis myne fpeculatie gevallen op de gerst; den 15 August. heb ik gezaaijd en heb thans planten, die in verfchei- den delen konnen worden gefcheurd: ik zal by leven en welzyn niet mankee- ren U W Ed, ° gevolg daar vante doen weten”, Ter: 608 JL. BASTER OVER Terwyl wy nu als landbouwers, ge- duurende den winter, wanneer alle groei {tille ftaat, naar den zomer op de uitkomst van onze herhaalde proefneming moeten wachten, zoo kunnen wy als Natuur- kundigenonze gedachten laten gaan over die vermeenigvuldigde voortteeling , daar deze proef ons aanleiding toe geeft. UkEerw. weet, dat die wysgeeren , die van alles, hoe zeer ook nog voor ’tmen- fchelyk begrip verborgen, reden willen geven, en nooit durven zeggen, Zk weet het niet: de moeijelykheid ondervinden- de om werktuigkundig (mechanice) de ver- meenigvuldigende voortteeling van geor- ganifeerde lichaamen uit te leggen , ver- onderfteld hebben , dat die reeds van den beginne als vruchtbeginfels (germina) gefchapen en in wezen zyn geweest, Deze eerfte onderftelling brengt twee andere voort: Of dat deze oneindig kleine vrucht- beginfeltjes, het een in het ander, als de Neurenburger doosjes, opgeflloten zyn, en met ’er tyd, het een na het an- der, daar uit voortkomen. Of dat de vruchtbeginfels overal door het Heel-al verfpreid zyn, en voortko- men, zoo dra zy eenig lichaam ontmoe- ten; DE TARW-TEELD, 609 ten, dat haar vasthoudt, koestert, en tot op den tyd van haar geboorte doet groeijen. Om deze twee onderftellingen een weinig bevatbaar, en een begrip te ma- ken voor de oneindige kleinheid dier eer- fte vruchtbeginfeltjes , zoo zeggen zy; dat de zon, die een millioen-maal groo- teris, als onze geheelen aardkloot, een lichtftraaltje uitgeeft, waar van tien mil lioenen te gelyk komen in het oog van een diertje, dat zevenentwintig millioe- ne kleiner is, als een Ciron of Myt; gelyk zulke kleine diertjes door N. MA- LEZIEUX in Vrankryk ontdekt zyn, Onze gedachten verliezen zich over de onbegrypelyke dun- en fynheid van zoo een lichtítraaltje ; doch zoo kan het met de eer{te vruchtbeginfeltjes ook we- zen. En wat proportie is ’er voor onze lichaamelyke oogen, tusfchen een myt en een oliphant, het fchimmel en een hoogen cederboom? tusfchen de aaltjes in den azyn en een groenlandfchen wal: vis? tusfchen een zandkorrel en den ge- heelen aard-kloot ? _De tweede onderftelling , die de vrucht- beginfeltjes over al verfpreidt, doet-de lucht, de aarde, het water, en alle vaste Zil, DEEL. Qaq lie 61 Ji BIAS T RB RAV ER lichaamen daar vol van zyn. De won: derbaare kleinheid derzelve behoedtze voor alle vernieling. Zy komen tot in t binnenfte van alle dieren en planten, en als deze door verrotting vernield en ontbonden worden, blyven zy echter dezelfde, en zweven door de lucht, in het water enz., om wederom dan op nieuws in andere georganifeerde lichaa- men overtegaan en in te dringen. Doch geen van deze vruchtbeginfeltjes, dan van dien zelven aart, foort en hoeda- nigheden, als die lichaamen daar zy in- gedrongen zyn, komen voort en tot vol- komenheid: gebracht (by voorbeeld) in den bast van een boom, worden zy daar in grooter, en doen wortels, takken, bladen , bloemen, vruchten enz, te voor- fchyn komen : gebracht in het eijernest vaneen wyfje, zyn zy het eerfte vrucht- beginfel van voortteeling, en de wor- ding van eert vruchtje. Het is zeker, dat alle dieren en plan- ten, die wy zien, alle trappen van groot- heid doorgegaan zyn, van het eerfte ftip, dat zy door het microfcoop zicht- baar voor onze oogen werden, af, tot die volmaakte grootte, waar in wy de zelve volwasfen zynde, zien, b 4 DE TARW-TEELD. Óit Bezichtigen wy een bevrucht eij van een dier, of een zaadtje van een gewas, wy zien het dier, plant, of boom, dat daar uitvoort moet komen , met alle zy- ne deelen daar volkomen in. De doorzichtige en onvermoeide na- - tuur-onderzoeker REAUMUR (b) zag de kapel met alle zyneleden en deelen, reeds onder de huid van de rusp, daar hy uit voort moeste komen, In een openge- fneden hyacinthe-bol ontdekte de Mar- QUIS DE ST. SIMON (c) vier bloemften= getjes, die vier jaar achter elkander moesten bloeijen: en dat aanmerkelyk is, de bloemen in het derde en vierde voortbrengfel , zyn grooter als alle de andere deelen van dat voortbrengfel. Doch hoe fchoon en overtuigend deze in-eenfluiting (Emboitement), en de met ‘er tyd daar op volgende ontzwachte: ling, door den Heer BONNET (d) wordt voorgefteld , zoois ’er echter by my nog eenige duisterheid over, | Als de vruchtbeginfeltjes in elkander altoos opgefloten zyn, of geweest zyn; Qa 2 Zoo Cb) Merotres des Tafbetes. (€) Des Hyatinthes, Tab. TI. fis. 1 À 4, Cd) Confiderations fur les Corps Organifá. ÓI® JB AS T-E/RI ON BR zoo is het getal derzelver ook altoos be- paald geweest, en zonder een. nieuwe voorbrenging van vruchtbeginfeltjes kan dat getal niet vermeenigvuldigd worden. Dit fchynt in de tarw-teeld , volgens de proeve van den Heer MILLER, echter te gefchieden, Want onderftellende, dat een tarw- graan, naar de gewoone manier gezaaijd en behandeld, een millioen vruchtbegin- fels bevat, die, met ’er tyd, daar uit moeten voortkomen: zoo zal dat zelfde tarw-graan , naar het voorfchrift van den Heer MirreEr behandeld, millioenen van millioenen vruchtbeginfeltjes, en daar uit voorttekomene tarw-graantjes, voortbrengen— Waar komen die nu in zulk een oneindig grooter getal van daan? heeft niet de driemaal herhaalde fcheuring der tarw-plant, op eene wy- ze, ik weet niet boe, dezelve dus ver- meenigvuldigd doen voortkomen ? Ik laat dan nu aan UEerw. doordrin- gend oordeel te beflisfen : Eerst: of die millioenen van millioe- nen vruchtbeginfeltjes, door de gefcheur- de tarw-plant voortgebracht, waarlyk van het begin af aan reeds in het tarw- greintje, eer het gezaaijd werd , opgeflo- ten DESTARW-TEELD. Ór3 ten zyn geweest, en door de behande: ling vanden Heer MILLER voortgeko- men; daar zy, het tarw-grein op de ge- woone manier behandeld , zouden ver- {likt of bedorven geworden zyn? f Ten tweeden : dan of de overal ver- fpreide vruchtbeginfeltjes, volgens de tweede onderftelling bl, 608 ‚door de her- haalde fcheuring meerder aangetrokken en gekoesterd, tot deze ongemeen groo- te vermeenigvuldiging en vruchtbaarheid oorzaak gegeven hebben? | Dan, ten derden : of ‘er eene onbekende; werkzaame, vruchtbaarmakende en ver- meenigvuldigende kracht en oorzaak is, in het werktuiglyk famenftel en inwen- dig maakfel der georganifeerde lichaa- men, zelfs gelyk hier het eene tarw- graantje , welke het door fcheuring, vet ten en wel toegemaakten grond, of ande- re aantewenden. middelen, inftaat ftelt en bekwaam maakt, om uit zich zelven nieu- we vruchtbeginfeltjes. te konnen voort- brengen,-en het getal daar van dus te vermeerderen, dat van een enkeld tarw- graan, in den tyd van veertien maanden, tot het gewicht van 47 ponden en 7 on- cen tarw-graantjes voortkomt 2 Ík voor my zie in deze mvne laatfte li Qa 3 on- pa Ói4 Je BASTER OVER enz, onderftelling zoo min ongerymdheid en onmogelykheid „ als dat een mannetjes boomluis (Aphis) zyn wyfje tot in zes op elkander volgende geflachten, gelyk men weet, kan bevruchten, -_En'ik geloove, dat de Oneindige Al- miacht zich,. ten tyde der fchepping, niet aan een eindig getal van voortbreng- fels bepaald heeft, en dat de voor alles envaltyd zorgende Voorzienigheid by geen eenvoudige ontzwachteling berust, maar, altoos werkzaam zynde, aan een georganifeerd lichaam de kracht geeft, om” nieuwe vruchtbeginfels en dus ook zyns gelyk voorttebrengen, _ „Na my in de continuatie van UEerw. hoog: ge-eftimeerde vriendfchap aanbe- volen:te hebben, zoo blyve met alle achting : | Ios Zeer Eerwaarde en Geleerde Heer ! „UEerw. Ootmoedige Dienaar | | IQEB BASTER: -_Zierickzee den zo Desembar 1772. BE- it Bladz. 618 B Bee BoorlrerGeirder A) WEGENS DE MISWYZING ng GO ALS OE ll der mep? SARS 00 KD EN Dol @t oNo7 DI BIRK. OO On OO On n 2 February 1759 had mente Bor= deaux een onwêer van weinige doch zwaare donderflagen , treffende een der- zelve de groote mast van het fchip, ge- naamd DE ZES GEBROEDERS EN DRIE GEZUSTERS SLOTERDYK;, Capitein Fan Cornelisz Bakker, op de rievier leg- gende, Deze flag, na de fteng van die mast verbryzeld te hebben, liep langs dezelve naar beneden af tot in het ruim, (laande uiteen oxhoofd beide de bodems, en, naar boven keerende, een gat van zes voet lengte en drie planken breedte in het dek; waarna men het gantfche Qg 4 fchip 616 BERICHT WEGENS enz, fchip zoodanig met rook bezet vondt , dat men voor brand vreesde, De rook opgeklaard zynde, erinner- de de Capitein zich eenigen tyd daar na een bericht, dat men wel eens ver- andering in de wyzing der Compasfen befpeurt, na dat een onweéer dezelve getroffen had, waarom dezelve ook de zyne onderzocht, en bevondt, dat de twee Compasfen, welke in het nacht- huis geftaan hadden, weinig veranderd waren , maar alleen een ftreek meerder Noordwestelyk dan te voren; doch vier andere, welke geduurende het on- wêer in de cajuit geftaan hadden, wa- ren veel veranderd, fchoon dezelve haa - te gewoone levendigheid behouden had- den; drie derzelve wezen 5, 6 en 7 ftreken te westelyk, en het vierde was geheel veranderd, ftaande de lelie, in plaats van in het Noorden , in het Zuiden, Dit laatfte Compas is, door den voor- noemden Capitein, aan Pieter Joosting en zoon, Compasmakers te Amfterdam, ter hand gefteld, die by den ontfangst van het zelve het dus bevonden, als de Capitein het hun befchreven had, rr B 8 DE | Bladz. 617 DE OVERGANG EE ON tikel A 0 V OE R D E ZZ ON DEN HI TUNY MDCCLXIX, TE PHILADELPHIA WAARGENOMEN. getrokken uit het Account of The Tranfit of Venus over The Suns dift; Obferved BY THE REV? JOHN EWING A Me D O0 OO R Ber B Moi: D'Ao ESRA: BERDE HEE He is eene waarheid ,„ die by alle de geenen , die in den kreitz der weten- fchappen verkeeren, te over bekend is, en door een opmerkzaame ondervinding Qas5 ge 618 _P, BODDAERT OVERGANG geftaafd word; dat de wetenfchappen eenen kring maaken, en als het ware de waereld omreizen, en dan hier dan daar haaren zetel vestigen. „In oude ty-- den zag men haar in China, Egypten, en andere plaatzen van het Oosten , en , zoo lang Salomo regeerde , in Palaeftina voor een gedeelte; daar na door de oorlogs- wapenen verdreven, werden zy in Grie- kenland met open armen ontfangen, en het kunstminnende Atheenen gaf de vlug- tende zang-godinnen eene veilige fchuil- plaats ,tot dat de heerschzugt der vorften, en de nayver der nabuuren , den oorlog in. Griekenland weder deed ontbranden, wanneer zy naar /faliën overftaken, ter- wyl alle andere landen in een duistere onweetendheid verzonken waren; hier hadden zy eene veilige rust, tot dat de verhuizingen der volkeren, en de over- {troomingen der barbaaren, haar als het ware geheel en al verdreeven, in die ongelukkige.tyden, doe zwarte wolken van onwetendheid en allerdiepfte onkun- de, van de VIII, tot de Xlilde Eeuw al- tengskens zamengetrokken ,; een kleêd over de wetenfchappen haalden; einde- dykorees de vdageraad weder naar eef akelige nacht. Het kunstminnend huis -98 van $ Ë VAN VENUS OVER DE ZON, 619 van MEDICIs herriep dezelve in Jta- liën onder den grooten LEO X. Zints dien tyd verfpreidden zy zich door ge- heel Kuropa, en werden alom met open armen ontfangen ; fchoon die landen , al- waar de Jnguifitie haaren ftrengen dwang uitftrekte , haar niet dan ter {luik toe- lieten. …_ Nergens werden zy met meer genoe- gen ontfangen dan.in Vrankryk, Enge- land, Duitschland en Nederland. Zints de regeering van den grooten Peter II, bezogten zy de noordelyke landen, en Petersburg is thans, onder het beftuur van eene der grootfte Vorftinnen, byna gelyk aan Londen en Parys in konften en geleerdheid, terwyl Stokhaolm, Up- fal, Koppenhagen, Bergen, dezelve met groote fchreden navolgen. ‚De: koophandel bragt haar zelfs in de- nieuwe waereld over, en hier bloei- jen zy thans in eene ongeftoorde rust; eene. rust zoo. veel te veiliger, wyl zy haaren grondflag heeft in den verren af- ftandder oorlogs-tonneelen van Europa, en in de vreedelievende grondbeginze- len van zommigen haarer bewoonderen, Philadelphia, een tad in Nieuw Engeland, munt thans uit in de beoefening der we- ten- 620 P. BODDAERT OVERGANG tenfchappen ; vooral in de Natuurkunde : getuigen hier van zyn de proefneemingen van den Heer FRANCKLIN over de Eleariciteit, en de verhandelingen van den Heer EWiNG over den loop van VENUS over de Zon, waar van ik hier nevens de vryheid neem een. uittrekzel aan het Genootfchap aan te bieden; zynde dit het eerfte werk dat in Phila- delpbia. gedrukt is, onder den tytel van account of the tranfit of Venus over the Suns difc; obferved by the Rev“ John Ewing A. M. at Philadelphia in the Province of Penfylvania June 3° 1769. or, 8° 48 paginas. De Heer EwIiNG had deze verhandeling aan zynen vriend den Heer Peterzon, koopman hier in Utrecht, overgezonden ; die dezelve aan den Hooggel. Heer HAHN, Hooglee- raar in de Natuurkunde, Kruidkunde en Scheikunde op dit Hoogefchool, mededeelde: de Heer HAHN getroffen door de naauwkeurigheid en menigte der waarneemingen, oordeelde, dat dit der moeite overwaardig was van aan een der Genootfchappen van ons Vaderland te worden aangebooden; de vriendfchap;, waar mede zyn gooeGzEez, my fteeds gelieft te vereeren, deed hem my ar zel- Pr OER Sar VAN VENUS OVER DE ZON. Ó2r zelve ter hand ftellen, ten einde ’er een uittrekzel van te maaken. Ik heb dan het zelve zoo uitgetrok- ken, dat ik alle de waarneemingen om- trent de. verfchilzichten in hun geheel heb ter neergefteld, als zynde een zaak waar het meest op aankomt, om den afftand der zonne te bepaalen. Ik heb voorts maar alleen de uitkom- {ten der rekeningen, zoo van de evenre- digheden, als van de waarneemingen, aangeteekend. De overgangen van Venus in 1761 op 25 verfcheiden plaatzen waargenomen, heb ik ook overgeflagen, om dat men dezelve reeds in verfcheiden andere wer- ken vindt. | | et moet aan veelen ongetwyffeld vreemd voorkomen, dat het ver- Jchilzicht van de zon, fchoon zulk een gewichtig en als het ware fundamenteel deel der fterrekunde, noch niet naauw- keurig bepaald is by de fterrekundigen; daar zoo veele zaaken in deze fchoone Wes 622 P, BODDAERT OVERGANG wetenfchap hier van afhangen : maar de- ze verwondering zal ophouden , wanneer men in aanmerking neemt, dat de ver- fchilshoek zoo klein is, dat zy altyd de naauwkeurigfte waarneemingen ontfnap- te, als zynde maar 8 of 9 feconden, zoo dat de ondergefpannen lyn, fchoon veel breeder, noch onzigtbaar is voor het bloot oog , op eenen afltand van zes dui- men ,en het is naauwlyks mogelyk ro’ te onderkennen door de naauwkeurigst ge- maakte werktuigen. De fterrekundigen hebben ’er wel verfcheiden wegen toe ingeflagen, die het vernuft der uitvin- ders wel toonden; maar zy hadden het ongeluk, dat dit afhing van waarneemin- gen, die gemaakt moesten worden met eene naauwkeurigheid, welke geene, tot noch toe gemaakte, werktuigen konden volbrengen. De overgangen van Venus alleen kon- den gelegenheid verfchaffen, om dit voorftel met eenige zekerheid te bepaa- len, en deze is aan zulke ftrenge wetten verbonden in haare beweegingen, dat, Zy niet meer dan tweemaalen in eene eeuw kan voorvallen, en ín zommige eeuwen in het geheel niet, Van den tyd dat Venus in dezelven graad der Zelip- EN tie VAN VENUS OVER DE ZON. 623 tica met de zon verfchvnt in haaren bene: den zamenftand, tot haare wederkomst in dezelve, moeten ’er 583 dagen, 22 uu- ren, 7 minuten verloopen: en wanneer het vlak van haaren loopkring met de Beliptica zamen loopt,zoude zy, by elken benedenften zamenloop , over den fchyf - der zonne moeten gaan , maar dit is het geval niet: haare loopkring fnydt den zonneweg in twee tegen over elkander ftaande punten, welke haare knoopen genoemd worden, en maakt een hoek met dezelve van 3° 23’ 20’; dus kan zy op den fchyf der zon niet gezien wor- den, ten zy de beneden zamenftanden in, of naby de knoopen gefchieden; ín alle andere zamenftanden, gaat zy be- noorden of bezuiden den rand der zon- ne, als wanneer haare breedte de fom der halve middellynen van de zon en Venus te boven gaat, en wanneer zy zich verliest in de zonneftraalen, is zy volkomen onzigtbaar , by den bovenften zamenftand, en in haare beneden za: menftanden, vooral wanneer haare duis- tere zyde naar de aarde gekeerd is. Hier van daan zyn ‘er zoo weinige overgan- gen van Venus gezien. Zints de fchep- Ping zyn ’er maar drie waargenoomen (a) 624 P. BODDAERT OVERGANG (a) en de eerfte van dezelve alleen door twee menfchen (b). Het byzonder voor- deel van dit verfchynzel ter bepaaling van het verfchilzicht der zonne, met eene naauwkeurigheid, die van geen andere wy- ze kan verwacht worden, beftaat in het bereekenen van den volftrekten tyd, die ’er verloopt tusfchen de oogenblikken der aanraking van den zonsrand , zoo als de- zelve uit verfcheiden plaatzen des aard- bodems gezien word; of van het verfchil der geheele duuring, zoo als dezelve door van elkander af zynde waarnee- mers gezien word, Een feconde tyds kon nende zeer ligtelyk onderfcheiden wor- den, door een welgefteld uurwerk , en het voorzeide verfchil van tyd naauwkeu- rig aangeteekend worden, in plaatzen, daar het tot 24 minuten loopt; dan zal men het verfchilzicht hebben, en-dit klein zynde tot op het honderdfte deel van een feconde van een graad, en dus den afftand. van de zon en planeeten, tot op + van het geheel. In zommige over- gangen zal het verfchil van tyd grooter | Zyn, (a) Namentlyk in 1631; 4 December 17615 Ó Ju- lii 1769. A08 (b) HOROXIUS te.Stoole, en CRABBREE EC nige mylen van daar. Zie LA LANDE 4fbron, #075, Ip. 539. van den eerften druk, | | | VAN VENUS OVER DE ZON. 623 zyn, en in andere kleiner ; en zotnimige plaatzen van de aarde, in welke het aant het noorder deel van de zonsfíchyf ge: beurt, zyn hier toe voordeeliger , dan die welke aan het zuidlyke halfrond leggen: Hier van daan is het, dat fchoon ’er in deze ftoffe veel gedaan wierd, door de zorg en naarftigheid van de fterrekundi: gen, by den overgang van het jaar 1761; wanneer Venus ten zuiden van het mid= delpunt der zonne heen ging, werd eg: ter onze verwagting niet beantwoord door de waarneemingen die ’er gemaakt zyn; en het was lichtelyk te voorzien; dat men grooter naauwkeurigheid zoude bereiken, door de voordeelige omítan- digheden, welke in het jaar 1769 te vers. wagten waren, De groote voortgang ; welken de ftertekundige maakten, door vastftelling van dit grondbeginzel (furi- damental element) ten aanzien van het _geen men te vooren wist, had hunne vers wagting doen ryzen, en hunne aandagt opgewekt, om ieder voordeel te beproes ven , dat van een zorgvuldig genoos men waarneeming van deezen overgangs kan afgeleid worden. Indien wy niet verhinderd worden, kunnen wy hoopen op de meeste zekerheid, die men in dit „dll, DEEL Kr ge 626 P. BODDAERT OVERGANG geval hebben kan, door de waarneemin- gen, welke men gemaakt heeft, met el- kander te vergelyken. Met dit alles moe- ten wy berusten in die onaangenaame verzekering, dat de afftand der zonne door dezelve niet kan bepaald worden, (fchoon de waarneemingen met de groot- {te naauwkeurigheid gedaan zyn) op me- nig duizend mylen na, het geen niet veel zal fchynen, wanneer wy in aanmer- king neemen, dat de afftand meer dan 04 millioenen mylen is, en dat het ver- {chil van ieder feconde in dit verfchilzicht eene onzekerheid van ro of 11 millioe- nen geeft op den afltand. Echter is deze nadering veel grooter, dan van eenige andere, tot noch toe voor- geftelde, wyze kan verwacht worden. Het Genoodfchap vond goed den Heer JOSEPH SHIPPEN, Schildknaap ‚den Hr. HUGO WILLIAMSON, den Hr, CHAR- LES THOMPSON, den Hr. THOMAS PRIOR, en den Heer JOHAN EWING; aan te ftellen, om den overgang van Venus waarteneemen op den fterretoo- ren, welke in deze ftad opgerigt is; en zy fpaarden noch tyd noch moeite, om ieder noodzakelyk ftuk ter waar- neeming in gereedheid te brengen. Zy wa VAN VENUS OVER DE ZON. 627 waren voorzien met een uitmuntenden Jeltor van 6 voet ftraals, door den naauw- keurigen meester BIRD gemaakt, en een werktuig om de gelyke hoogten en overgang waar te neemen; beide behoo- rende aan de eigenaars van deze Provin- cie: de telefcoopen waren een groot wederkaatzend van 4 voet brandpunt en 7 duimen opening, welke van roo tot 400 maalen vergrootte: met een uitmun- tenden kleinmeter van DOLLOND ’er aan gevoegd, welke op verzoek van het Genoodfchap overgezonden was; eene {traalbreekende kyker van 24 voeten brandpunt, toebehoorende aan Juffer NORRIS; twee {piegel-telefcoopen ieder van 18 duimen brandpunt, met noch eene andere van 12 duimen brandpunt ; met deze en een goed flinger-uurwerk;, beloofden zy zich het vermaak van eene naauwkeurige waarneeming, indien het weêr zulks toeliet; ten dien einde werd er, daags voor den dag der waarneeming, eene zamenkomst gehouden om de werk- tuigen te ftellen, en de plaatzelyke vers hinderingen weg te neemen. ON, Zommige hunner gaven byzonder acht op de fchikking van het flinger- werk, en op den overgang van den zonse Rr 2 rand 628 P‚ BODDAERT OVERGANG rand over de gekruiste haartjes van het overgangs inftrument, beide voor en na- middag, voor en na den overgang en vooral op den dag zelve; en dewyl het drie horizontaale draaden had, welke in het brandpunt vastgemaakt waren, gaf dit zes plaatzen van overeenkomende hoogten, welke in het algemeen van twee tot twee feconden den fchynbaaren tyd aanweezen; zoo dat zy by elkander ge- noomen en op hunne vergelykingen (equations) van overeenkomende hoog- ten toege past zynde, men eenkort begrip had van de zonsverandering van declina- tie (account of the funs change of declinati- on) tusfchen de voor- en namiddags waar- neemingen ; hier door konden zy met ze- kerheid den loop van het uurwerk voor den fchynbaaren tyd in ieder feconde na- gaan. Alles werd met de grootfte naauw- keurigheid nagegaan, en het uurwerk was vastgemaakt aan eene breede paal, die vier of vyf voet diep in den grond was „en tegen de fchudding van onder met eenen fteenen muur beveiligd , en raak- te aan geen der zyden van het gebouw. De lang verwachte dag daagde einde- lyk, zoo fchoon als wenfchelyk was, geen fchyn van wolk dreef op den horizon van | VAN VENUS OVER DE ZON. 629 van den morgen tot den nacht toe, de hemel was helder. Men had twee dienaars by de klok ge- fteld, den eenen om de feconden hard op te tellen, en den anderen om de mi- nuten aan te teekenen, De Heer sHIPPEN zag met een te- lefcoop van 2 voet eneen half, en 4, 15 duims opening en gomaalen vergrooten- de, dat deeerfte verandering in de zons- fchyf een gekarteld klein boogje in den rand maakte, als of ’er de fchaduw in- gevoegd wierd, even als of de fchaduwe eenen onregelmatig geknobbelden rand had, welke by ieder feconde aangroeid- de met eene flingerende en bevende be- weeging. Deze verandering zag hy het eerst ten 2° 13’ 47’ fchynb. tyd. Doch hy was niet verzekerd, of dit het ver- fchynzel was, dat zy verwagtten , of iets dat door de nadering van de planeet tot den zonsrand veroorzaakt was ‚dan of hy het moest toefchryven aan iets, dat op den grooten {fpiegel van het telefcoop ge- vallen was; hy verwagte dan de aanraa- king te zien „gevormd door een klein effen boogje in den zonsrand , maar twaalf fe- conden verliepen ’er, eer hy verzekerd. Rr 3 was 630 -P. BODDAERT OVERGANG was dat de aanraaking gefchiedde; dus ten 2° 13’ 59’ fchynb. tyd, doe zag hy eene duidelyke indrukking in den zons- rand, maar deze was zeer klein en niet getand, Misíchien was het eerfte veroorzaakt, door een dampkring om Wenus, welke een klein gedeelte van den zonsrand zal verduisterd hebben eenige minuten voor de aanraaking , en dat de glans der zon- ne den dampkring van Wenus, na dat zy op deszelvs fchyf was, zoo ver verligt- te, dat zy niet konde bemerkt worden, en alleen den fcherpgeteekenden omtrek van de planeet op den fchyf der zonne overliet, Dit dus gefteld zynde, denkt de Heer SHIPPEN, dat de eerfte uitwendige aanraaking niet wezentlyk gefchiedde, dan op de 3 feconden na die getandde verduistering van den rand der zonne en dus 2° 13’ 5o’ Maar dewyl fterrekundigen goedvinden den tydder aanraaking methet beginvan die verduistering te bepaalen, gelooft hy, dat de aanraaking gefchiedde 2 of 3’ voor die verduistering, in welk geval de- zelve ten 2* 13’ 44’ zoude voorgevallen Zyn, pe De VAN VENUS OVER DE ZON. Ó3L _ De Heer smIiPPEN bepaalde de be- oordeeling van de binnenfte aanraaking aldus : wanneer Venus met haaren hal- ven middellyn van den fchyf der zonneaf was, dan zyn de gehoornde punten van den rand zeer fcherp, en naderen al- lengskens tot elkander ; tot dat zy elkan- der raakende verdwynen; het ogenblik der fluiting dezer punten kan, als het juiste tydpunt der binnenfte of uitgangs- aanraaking, aangemerkt worden. Door dit middel van bepaaling was de eerfte binnenfte aanraaking ten 2° 31’ 34" fchynb. tyd. De Heer WiILLIAMSON gebruikte een kyker van 24 voet die gomaalen ver- grootte, doch eenige toevallige om{tan- digheden beletteden hem de buitenfte aan- raaking waarteneemen; de Heer wir- LIAMSON zag duidelyk, dat Venus een dikken dampkring om zich heeft, van eene aanmerkelyke hoogte , en deze had. hem ook belet den waaren tyd van aan- raaking te konnen bepaalen. | De binnenfte aanraaking oordeelde hy tezyn; wanneer de fchyf van Wenus-den rand der zonne in een punt raakte, ge- yk twee in elkander getrokken cirkels : Rr 4 dit 632 P. BODDAERT OVERGANG dit was 2° 31’ 24” fchynb. tyd, 1” na- derhand was de oostelyke rand van Ve- nus volkomen rond, dus ftelde hy 2* 31’ 25’ voorde waare middelfte aanraa- king in den fchynbaaren tyd, en 2’ na- derhand was de zon aan de westzyde van Venus volkomen helder, De Heer PRIOR zag de eerfte onvol- maaktheid in den rand der zonne 2° 13’ 42” fchynb, tyd, en nam duidelyk waar, wanneer Venus meer dan : op de zon was, dat aan derzelve oostelyke zy- de de dampkring het ligt van de zon op den rand van Venus wederkaatfte; maar wanneer Venus geheel op de zon was, verdween dit verfchynzel. Ten 2* 31’ 28” fchynb, tyd, was de binnenfte aanraaking, als wanneer Venus volkomen rond gezien werd, De Heer PEARSON zag de uiter- lyke aanraaking inh olen heten =De Heer THOMPSON zag ten o° 31’ 26” fchynbaare tyd, beven de ligeftraalen » van den oostelyken rand der-zon, zoo als de bovenrand van Ve- Pus den rand der zonne raakte, 4'* nä gerhand zag hy tusfchen den rand der Ji Ke zons VAN VENUS OVER DE ZON, 633 zonne en die van Venus eene ligtende ruimte , ter breedte van een zilverdraad, zoo dat Wenus doe geheel in de zon was, 4 De Heer E WING zag ten 2° 13’ 48” fchynb. tyd eene verduistering aan de N,. Q. rand der zonne, welke met eene bevende beweeging vermeerderde, 15" of 16” zag men eene groote en duidely- ke gaaping in den rand der zonne. Het juiste tydpunt egter kan door niemand bepaald worden, wyl Venus niet tus- fchen den rand der zonne en het oog in was, dus moet de aanraaking voorgeval- len zyn, na dat de dampkring de ver- duistering op de zon maakte, en volgens den Heer E wIiNG kan men dezelve ftel- len op 2* 13’ 48’: doe het middelpunt van Venus op den rand der zonne was, zag hy even gelyk de Heeren PRIOR en THOMPSON deszelvs oostelyke zy- de omringd met een flaauw licht, ver- oorzaakt door de weerkaatzing der zon- neftraalen op den dampkring van Venus, ten 2° 29’ 11” waare tyd of 2° 31’ 26" fchynb. tyd, zag hy de binnenfte aan- raaking, zoo dat Venus volkomen rond op de zon was. d | Rr 5 Dus 634 P. BODDAERT OVERGANG Dus werd dan de buitenfte en binnen- fte aanraakingen aldus waargenoomen. doorde Heeren buit.aanr, binn‚aanr, vergroot. SHIPPEN 2UI3’47/ 2u31’34/’ Somaal WILLIAMS, 2U 13/46’ 2u31/’25// tot 27! ogomaal PEARSON 2UI3’50/ —— — Óomaal THOMPSON — — — 2u31’26/ tot 30 PRIOR 2U1I3’42 oug31’28/! roomaal EWING 2013/48 2u31’26 goomaal 6. IL. De aequatoriaale middellyn der zonne was dien dag volgens de uitkomst van 6 meetingen 31’ 31’, Ó en volgens de rekeningen van den nautical almanac 31 31, 3 De Middellyn van 2 op de zon gezien en zesmaal gemeeten gaf 58’, doch deze te klein Zynde om wel met de micro- meter waargenoomen te worden , ftelde men dezelve 55’, 4 voor naauwkeurig. _ 6.1, Twintig minuten na de eerfte binnenfte aanraakingen begon men den naasten afftand van den rand van 9 van dien.der zon te meeten met den micro- meter, van welke in vierenvyfítig waar- neemingen ik den kleinften afftand van randen en middelpunten vinde, Bid ê waa- VAN VENUS OVER DE ZON. 635 waare tyd fchynb.tyd derranden middelp. eu 53 43! au 55’ 50’ 1’ 8, 46 14’ 8. 19 de grootfte 5u go! 2 5u 2243 5/ Ills 26 Io ai 39 6. IV. De breedte van Philadelphia werd door de Heeren Mafon en Dixon met bovengemelden /ettor 39° 56’ 29’, 2 bepaald, en de fterretooren, 25/” noor- derlyker leggende, heeft dus de breedte van 39° 56’ 54’. | 6. V. Om nu het verfchilzicht der zon- ne uit deze waarneemingen afteleiden, moest men de lengte van Philadelphia van eenen vasten meridiaan met de groot- fte naauwkeurigheid bepaalen: men nam dan de eclipfen van de wagters van Ju- piter waar, en vond dezelve Met een Telefcoop van twee voet. 1767 April 3. 7u Ir’ 23” uitkomst der 2de fatell, May 30. 1ou 15’ 3 —_— — fte —— Junker. OU LEO en nr OE ne 1768 Maart 1. ou 46’ 49” ingang — Ifte —— April 9. rou 37’ 2’ uitgang — Ile — 25. 8u 56 50 annen ensnd May zr2. rou 33’ o” — 2de — 1769 Febr. 16, 14u 21’ 51” ingang — te — —— 20. ISU 4Y 1 — 2de —— —— 23. IÓu IÓ' 21/ — fte — Maart 17. 12u 45’ 21! —__— 2de —= April 3. 14u SO’ 48! —__— — 1fle ——= Ile QU 49 14! 2de ——= 12, IIU 15’ 49! —_—_— — fte — Mey 5. IIU 30’ 28 —_— — Ifle — 5 636 P. BODDAERT OVERGANG Met een Telefcoop van vier voet. 1769 Juny 7. 8u 44’ 37’ uitgang der 2defätell. —— 22, 8u 27 35 ft —— 2Q. IOU 21 5 Aug. 23. I2U IS’ 48 a Sept. II, “7u 44! 41! der 2de —= Ter zelver tyd had de Heer Maskely- ne dezelve op den fterretooren te Green- wich waargenoomen, als ook te Norri- ton en men vergeleek dezelve met den ftuurmans almanach (nautical almanac). „Door verfcheiden vergelykingen van deze waarneemingen vonden zy het ver- fchil van de meridiaanen 57’ en dit werd bevestigd door de waarneemingen van den overgang van $ over de zon den g November 1769. — — Ifle — de uiterl.aanr. 2u 36’ 9’ door 4 waarn. te Philadelphia en ten 2u35’17/ door 3 waarn, te Norritoz, verfchil 52 de binn. aanr. 2u 37/34’ door 4 waarn. te Philadelphia en ten eu 36/34’ door 3 waarn. te Norriton, Pnt emme verfchil _r. oo _ De uitkomst daar van geeft het ver- {chil der meridiaanen = 56’ en is naauw- keuriger dan die, welke afgeleid word ' "at VAN VENUS OVER DE ZON. 63% uit weinige overeenkomftige waarnee: mingen van de eclipfen van de wagters van Jupiter; dewyl ’er 24 waarneemin- gen na genoeg met elkander overeenko- men, en dewyl de overgangen, vol- gens het oordeel der meeste fterrekun- digen, de beste gelegendheid geeven, om de lengte der plaatfen te bepaalen, Indien wy nu 56’ by den tyd van de waarneemingen van Morriton voegen, konnen zy tot den meridiaan van den fter- retooren te Philadelphia gebragt worden. Uit o1 bepaalingen eene middelrekening maakende, vonden zy het verfchil tus- fchen Philadelphia en Greenwich 5*o’ 35!” Dus is de lengte van Philadelphia van Greenwich 5° o’ 354 6. VL. De Heer rwing heeft uit vyftig bepaalingen opgemaakt, dat de naaste nädering der middelpunten van genten 5° 21’ 27 middeltyd, of 5* 23’ 41’, 7 fchynbaare tyd was, en de cen- traale tyd of het midden des overgangs was ten 5°® 28’ 29’, 7 volgens den meris diaan van Philadelphia. | ' Door vergelyking van achtien bepaa- lingen van den naasten afftand van het middelpunt van de zon en venus, geef e 633 P. BODDAERT OVERGANG de middelreekening ro’ 3, 58 zooals zy te Philadelphia gezien is, doch wegens de parallaxis, was zy 6”, gr lager (dez pPresfed), de naaste geocentrifche afftand der middelpunten was ro’ 10’, 49 = 6ro'', 49. derhalven 72626, 45 de afftand van @ van de zon: 28879, 55 afltand vandee:: 6:o, 49: de heliocentrifche afftand der middelpunten. 4. 861, 0949 4. 460, 5004 2. 785, 6785 7. 246, 2689 2. 385, 1740 = 242", 7583 = 4 2", 7583, de heliocentrifche afftand der mid- del punten, De finus 3° 23’ oo” de inclinatie van den weg van 82 op de ecliptica: Rad, : : fin.4' 2’, 758: finus van de zons afftand tot de 5% van 2 8. 771, 6803 10, IOO, 0000 7. 070, 2506 8, 298, 5703 = 1° 8’ 20'’, 23 zons afftand van £% van 9. De finus 1° 8’ 20”, 23: Rad. : : finus 1o' 10’, 49: finus van den hoek van haa- re mn med me VAN VENUS OVER DE ZON. 639 re fchynbaare loopbaan met de ecliptica 8. 298, 5703 10, 000, OOOO 7. 470, 9623 Qe 172; 3920 = 8° 33-11, 5de hoek vau den zigtbaaren weg. De uurbeweegingder zon = 2’, 392375. De uurbeweeging van 2 = 3’, 952942 Sn 17652. 916,65= het verfchil van de halve middellynen van © en g. 610,49 = de naaste geocentr. af- ftand der middelpunten. fom 1527,14= 3. 183. 8789 verf. 306,16= 2. 485. 9484 5. 669. 8273 de logarith. van het vierkant der halve lyn des over- gangs, tusfchen de twee binnenfte aan- raakingen 2, 834. 9136 = de logarith. vande halve — lyn des overgangs bin- nen de aanraakingen, 2,375. 0716=de logarith, van 2 uur- beweeging. 0.459. 8420 = 2" 52’ 58’, 7 de halve duuring tusfchen de aanraakingen n 649 P. BODDAERT OVERGANG En 3" 12’ 12, 168 =de halve duuring tusfchen de buitenfte aanraakingen. Verder Rad : fec. 8° 33’-11/'52 610, 49 : geocentr, breedte van 2 = 10’ 17’; 336. En 72636, 45 : 28879, 55 : : 2. 790 5357 geocentr, breedte: 4’ 5'’, 4885 de helio- centr. breedte van g. En 23’ 13, 6536 = de tyd tusfchen de middel en ecliptifche eonjunêtie, 6. VII. Van den fchynbaaren tyd var het midden des overgangs, 5“ 28’ 29”, 7 23’ 13’, 65 afgetrokken zynde, zal de middelbaare tyd der eclipticaale con- junétie zyn 5° 5’ 16’, 05, | De plaats der zon was volgens den ftuurmans almanach (nautical almanach) 2t 13° 27’ 18’, 7 en dus is het verfchil der middaglynen tusfchen Greenwich en Philadelphia 5° o', 35’ als boven, De afftand van de knoop van Venus, zoo als zy boven gevonden is, nament- lyk 1° 8 20,’ 23’ gevoegd by de zons plaats geeft 2° 14° 35’ 38’, g de plaats der klimmende knoop. Het midden des overgangs uit het mid- ‚ delpunt der aarde gezien is 5* 28’ 29, 7 fchynb, tyd, hier van de halve duuring, - tus- P Á VAN VENUS OVER DE ZON. 64t tusfchen de binnenfte aanraakingen, af- getrokken geeft den fchynbaaren tyd der eerfte binnenfte aanraaking zonder parallaxis, dus 5° 28’ 29”, 7 — 2° 52’ 58,7 = 2" 35’ 31” en dan zoude ten 2° 31’ 26’ fchynb, tyd de geheele uit- werking der parallaxis zyn in lengte en breedte 4’ 5.’ | Onderftellende, dat het horizontaale verfchilzicht op den 3 Juny was 8’, 5204; zal de geheele uitwerking der parallaxis zyn 4’ 4!’ _Derhalven 4 4 = 24445" = 245": : 87; 5204 : 8’ 555 = de horizontaale paral- laxis der © den 3 Jan. 1769. 100009 = de middelafftand vane: 101506 = deszelvs afftand den 3 Juny :: 8, 555: 8’, 6838 de horizontaale ws: op den middel-afftand van de aarde, Dit komt na genoeg overeen, met het aen uit de beste waarneemingen afge- eid is, die in het jaar 1761 gemaakt zyn: volgens deze parallaxis der zonne zullen de middel-afftarnden der planeeten zyn, als volgt (de halve middellyn der aarde ‚== 3985 eng. mylen zynde): “IL DEEL Ss 7 36693417 642 P. BODDAERT OVERGANG 36693417 -Mercurius) 68564850 Venus | middelafftand 94790550 Aarde’s {van de zon in 14443400 Mars beni my- 493005300o Jupiter’s | len, 9043907200 Saturnus } 6. VIII. Dewyl het moeijehyk is het juiste oogenblik. te bepaalen van het juiste midden ‚des overgangs, wanneer men de naaste afftanden van den rand der zonne en wenus meet, en het klein verfchil van tyd -tusfchen de twee aan- raakingen, het zy uit het middelpunt der aarde, het zy uit eenige plaatfe op dezelve gezien , hebben de fterrekundigen gezamentlyk de vergelyking van twee waarneemingen verkooren , op plaatfen alwaar de uitwerkingen der. parallaxis vlak tegenftrydig zyn, terwyl de aan- raaking op de eene plaats vertraagd en op. de andere verfneld. word, om daar door de parallaxis en den afftand der zone ne af te leiden, Men had hier toe in Philadelphia fchoo- ne-gelegentheid, wyl de waarneemingen van. Greenwich overgezonden, werden, fchoon die onder elkander verfchilden,- De Heer EwiNG bragt de GE wiens VAN VENUS OVER DE ZON. 643 wichfche waarneemingen tot „den teri- diaan van Philadelphia, door aftrekking van het verfchil der lengte, tot tyd ge- bragt, en hy rekende de uitwerking der parallaxis voor beide plaazten volgens den fchynbaaren tyd der aanraakingen, de zons horizontaale parallaxis op 8”, 5204 tellende ten tyde van deri overgang. De parallaxis van Wenus waste Green- wich by de eerfte buitenfte aanraaking 16 g, dat de aanraaking 4’ 16, 5 ver- haastte, en de parallaxis der breedte „was 12, 97, welk haar op de fchyf der zon lager deed zien (depresfed her on the disc of te fun), haar zigtbaar pad ver- lengde , en de aanraaking tot 2’ 04’, 5, zoo dat de geheele aanraaking 6’ 51” in tyd was, Het verfchilzicht in lengte by de binnenfte aanraaking was 16’, 6, wel- ke het 4’ 12” in tyd fnelder deed zyn, en de parallaxis der breedte der binnen- fte aanraaking 13’, 42 zynde, werd de- zelve aänraaking 2’ 40’ verhaast; dus was te Greenwich de geheele uitwerking van de parallaxis der binneníte aanraa- king 6’ 52”, | In Philadelphia de parallaxis der leng- te 10’, 74 zynde, en de buitenfte aanraa- king 2’ 43” verhaastende, en de páralla- DIS 2 …_xis 644 P. BODDAERT OVERGANG xis der breedte 4’, 43 zynde , werd het ziatbaare pad op de zon verlengd, ende aanraaking 53” in tyd verlengd , zoo dat de geheele uitwerking van de parallaxis was: 3’ 36 in tyd; dus was ook de pa- rallaxis in lengte by de binnenfte aanraa- king 11’, 95 en dus de verhaasting 3’ 15/ in tyd: en de parallaxis der breedte zynde 4”, 49 verlengde de overgangs lyn en verhaastte de aanraaking 1’ 3’ en de geheele uitwerking 4’ 4”, Dewyl nu de parallaxis te Greenwich en Philadelphia de aanraakingen ver- haastte in beide deze plaatzen , ten op- zigte van het middelpunt der aarde, ís haare geheele uitwerking in volftrekten tyd 3’ 15” by de buiteníte aanraaking, en 2’ 48” by de binnenfte. De aanraakingen werden te Greenwich in fchynbaare tyden aldus waargenoo- men: buit, aanr. _ binn.aanr. waarneemers 7 1ro'54' 71° 2847" HITCHINS TINI HIRST « 7e Io’ ebr Je 20’ 28’ DUN Pal’ 20001720920! DOLLAND PErtl3Ohid7E2020 Ni NAIRNE 710’ 58” 77° 29’ 30! … MASKELYNE Dit VAN VENUS OVER DE ZON. 645 Dit op den meridiaan van Philadel- phia overgebragt, door aftrekking van 5° 0’ 35”, geeft buit, aanr. binn. aanr. gp Ieig’ oh gt Io’ 30 ma) iiet ee le ge bh gu Io’ 44°" DU 28’ 5 TOS! 2° 28’ 45’ ng’ oe 8D! gemiddelde —_— en rekening 2, 10, 30 2, 28. 40, 6 De middelrekening van alle de tyden der buitenfte aanraaking te Philadelphia is 2° 13’ 46’, 6 en de innerlyke aanraa- king 2° 31’ 28” en het verfchil tusfchen de gemiddelde rekeningen is de waarge- noomen uitwerking der parallaxis. 2°r3’46',6 2°31’ 28’ Philadelphia, 21038 2° 28’ 40,6 Greenwich. en 3. 16, 6 2. 47,4 _ waargenoo- men uitwerking der parallaxis, by de vitwendige en inwendige aanraaking, Derhalven : gelyk 3’ 15’’== 195” de berekende uitwerking der parallaxis by de buitenfte aanraaking tot 3’ 16, 6 = Ds 3 196”, 646 P. BODDAERT OVERGANG 196, 6, zoo is de onderftelde horizon: taale parallaxis der zonne op den dag des overgangs 8’ 5204 tot de waare pa- rallaxis en ook 2’ 48” = 168" : 2’ 47", A= 167", 4: : 8’ 5204: de zons paral- laxis op dien dag. 2. 290.0346. 2. 225. 3093. 2 223. 7555 2.293. 5835. 0.930, 4600 0.930. 4600. 3.154. 2155 0. 928, go62 = 8, 48 32240433: 4 ik par. Ô 4 0.934.0089 = 8" 59031. © hor. par. 8” 48997 19',08028 2/ 8’ 54014 de gemiddel- de hor. par. der © op den dag des over- gangs. | Als rooooo: 101506: : 8” 54014 : 8”, 66875 hor. par. der © op haaren middel- afftand van de aarde. Dis kán men niet alleen door zulke | ver- VAN VENUS OVER DE ZON. 647 vergelykingen de afftanden der planee- ten vinden , maar ook hunne waare mid- dellynen, wanneer men die van de aar’ de weet, uit de meeting van zommige graaden in haare oppervlakte, volgens dezen regel: Gelyk de rechthoek wan de parallaxis der zonne en haare affkand van de aarde tot de wezentlyke middellyn der aarde is , zo is de rechthoek uit de parallaxis en af- fland van een andere planeet van de zon, tot deszelvs wezentlyke middellyn. tt NE rt Bx) 2 OE Beer R UC WE AR 0 OR WAAR: WAARNEMINGEN OMTRENT De LUCHTS - GESTELDHEID, WEDER, WIND; nde abs GEVALLEN REGEN, WAARGENOMEN IN DE JAAREN MDCCLXX eN MDCCLXXI, re Harken ams Door TOB BASTER, Ewe Ee eee Di OVOM Es ‚A MULLER, 645 EM C X NX 5 5 3 Es 3 e5 à 5 Ee EN OE OE BU Ee) vo U Eg HO ZE 50 3 SE VE En TE B en El En & ss Eel hed Z Sd A AA January Je 29m be 4 B 3 Ze gie 56 lin, | Tusfchen den 4 en den 1 dagelyks Sneeuw, mi 9. | 23- Ir. [23 gr February|,® Ee iÁ Ee be den 14 lin.| ’s Avonds en ’s Nagts tusfchen den 17 en 18 zware ftorm uit den ZW. 25. 3- ‚1 27: zer. Maart 28. ae zei 2 EN B g, En 27 lin./ van den z5 tot 27 dagelyks Sneeuw, De Barometer maar eenen dag boven de 30 duim. Apr pe blij sb: 2 Ee 2 5 ER 25 lin.l 4, 5, 6, 7, 8 dagelyks Sneeuw, Den 26 zag men de eerfte Zwaluwen. | 48 1 e Mey 25e 208 EE ES he Bi ee Io lin.| ;, 2, 3 nog dagelyks Sneeuw. Van den ro tot 27 warmweer. Van den 28 tot!4 Juny zeer koud, Juny en In deze twee maanden zes weken uit de ftad geweest. July En se 19 e Augustus 4e 05 de A Ee en % En 85lin.| Ongemeen fchoon warm weer van den 4 tot den 26, daar de voorgaande maanden ongemeen koud en nat waren» ; 7 ‚|28,29. H Septem. Et zn Zj Ee de Ain 45: lin. Maar 9 dagen in de; geheele maand, dat niet geregend heeft. Otober IE 29. Jk d Ee En Ee B 32 lin.) 28, 29, 30, 31 regende het 22 linien. „Je 2 Novem Kd Be de 2 B der À Ee SL lin.[ van den 15 tot 21 ongemeen koud voor het Sayfoen. Decenb: 2 29m) 16. 48 gr. Io, [32 8r-|49 line) Deze maand was warmer ‘als de voorgaande, Doorgaans ftormagtig weer na den 5. Dog den 19 fimorgens, van half negen tot over tienen een ongemeen harde ftorm uit den Z. W., fchietende toen_de wind Noordwest, Deze ftorm heeft aan huizen en fchepen veel fchade gedaan en, heeft gewoed tot Weenen in Oostentyk toe, ó5o M 2D JC IC OL MW MK OL eel KI . » 1 e LJ} el Ebert EN . te z hik ä ö 5 SU z É 3 N= 58E u vi bt EE 5 ui 28 Vv DE VT HE 9 Wo Vv HO TE 2 ED) ne to SE WW sE 5 Es Kd ka 5 bd OREN NAE OEE &) January ‘24. |3o% 20. (29,5 1. [sti gr-|13. [ro gr.|33 lin. | Zynde meest Sneeuw geweest, hebbende niet geregend als 8 linien tusfthen den een 3, en r linie den goften. | 31. [49 gr.|17. 13 gr. | 9. [305114 [29:55 4e rl 9. 17 gr. í NN: February 19. Solag 208 ae ee Eel ED ae Ei 9 lin.) Meest Sneeuw. x linie regen den 26. ii Maart 3! [395 7- ee 16. | 4758f. 25: zo. |3o,4) 6. |29213. [56 gr.|29. [25 gr- 27 lin.) 8 Linien Sneeuw en 19 linien regen, waar van 19 lienen den 15 gevallen zyn. April IL. 305 rs. |29,8:22. 57 8f-| 8. [29 Br 27. [3om3l25e [293 30e |55 gr) 9 [JI Sf 15 lin.) Waar van een derde Sneeuw. 15 groote ftorm in Holland, 16 hebben te Dort {es Narrefleden agter elkander op de Sneeuw „gereden. zr d’ Eerfte Vleermuis. 27 d'Eerfte Zwaluwe. Mey 3. |305| 8. [2955 16, (82 gr} IT. |43 Bf. 20. |3omo/30. |29r5:26. |8I Bf.) 2. |44 gr. sie Juny 3e |3Onal Ie 29510. (Bo gr.| 2. Isr gr. _ {23- [3Ora/28. |29:%/27- (79 Brsj22, |5o gr. July E4, |3Orsf19. [29:5)17: [78 Br.) 2e |57 gr. (24: |3Oml27. (29/18. 177 Br31. |57 gr. 49 hin.) Tusfchenden 27 en 28 heeft het 18 linien geregend. 35 lin. Augustus 5: 3Ora| 12. |29r5) 6. [72 gr. 23. 53 gr 3 IL. 7o gr 25. 53: gr. Tusfchen den 24 en 25 heeft het 185 linie geregend, Septem. 27° |3Ora|14 [29r2) 4 [715 8r|27e |44 gr. 23. [29:/13, (71 gr.|29. (48 gr. 40 lin. Amal amel ae) ba nd mnd 13e [3Orm|1o. [29:| 8. '66 gr.| 1. Otober 3l. |3O| 4e |29:0,22. (Go gr.ler. |41 gr.|go lin p Ere Ee ef (re 31. IE. |308| 7. [295] 1. II. 133 gr. 5 Novem. |28. |3o,12. al 4 [52 gr.|3o. 32 gr. 37 lin. Tusfchen den 4 en 9 dikwils Hagel. Doorgaanseenongemeene hooge Barometer van boven de 30 duim. 12. 2e 30,%,16. 28,5 1,1 12. EE Decemb. zo, |3omsj24. [aoiiiz5 33 RE Ee li lin, 29. 30 gr. Men heeft, geduurende deze maand, juist geen ftormen, dog veeltyds fterken wind gehad, uit het Zuiden, en Z, Westen, Het heeft in November en December 1771 des avonds doorgaans ligter geweest, als anders 651 JANU AR Y 1770. Barometer. Thermom. Windftreek. Welder. Binn. Buit. )’sMorg. | ’s Midd. |raa. |mzi- \mo. mi. | 'sMorg. | ’s Midd, f Gefteldbeid. Km entenmdenenmmd mmm nF me fen. 130. 3if30. “3 |40 | 41|38 |41 | W tN W_ fWolk. Reg. o— OÌ|— OÎ| 43 | 43 | 41 jb OtN | ZO |Reg. Betr. g— 2 |— Elgef —f3ól4r|j NNOJ NW fWolk. Reg. 4129. OEl29. Ófl43 [44 |42 42 | WtZINN WiReg, Wolk, — 4 |— 35142 [42 {36137 [WN Wi N W [Buyig. Ki 2 45 41 38 33 | 32 ONO NO Sne. Wolk. — 6 |— 7 |35 [35 |22 24) Ot N O |=: — GE|— OÌ|34 134127 |32| LW | NO | Betr. —10 |— 9 |— [35128 |34 14 W tZ| Z W [Betr. Wolk. ol 2 | 2 135 [36 133 | — N W IN WtNSneeuw. gg 34134|24|3o|N OtNf NO Wolk. Betr, al Oli 35 (36}33|34 | NNO IN O t O Betrokken, go. 14}30. Ti|36 |— 29 {35 NO tOfO N O |Wolkig, \O te \O — heel edn to \O hf le) ua lee) ( ua eN lo) et Ct et ZEN ZN ol— rot f—Ioilgolgijgolge| 4 W Regen, rri|3o. ok| 42 | 42 |— |4r W Betr. Wolk, alzo. 1 ar |— [38 |44 |Z WtZ Reg. Betr. — 2143 [44143 |45 | ch sl 4 |— 48|44 | — [40 [42 | WtZ Mist. Wolk, sl— Ó3l— Ó [42 !43 [36 |4o} 44 W Wt ZIS. Mist. ge dd 43 |— [37 [39 ZW W [Betrokken. 7 5 t— silat |41 [34 | 42 VAAK Wolkig. S_— 7 | 7 |— {42139 | 41 W tz Betrokken. — Ó5|— {43 [40 [42 | 24 W WS. Mist, ol— sil— 451 43 44 |39 [41 |4 W t Z W Betrokken. ij— olleg. zisl44l—t42 ‘gel WtZi W _IReg,en Wir Hoogte Barometer. d, 30. ij ac Laagfte ErONn d. 20. 2 Middelb, d. 29, zoë _ Hoogfte Therm. binn. 44 gr. : je Baete Ben bbr 34 Sr: hMiadelb. hdi Hoogfte Therm. buit. 45 gr. : Laagfte Therm. buit. 22 Er, Middel gn 3% FIE B RG Ait Ke Barometer. Thermom. Windftreek, Weder, 8 Binn, Buit. : Ds Morg.{’s Midd.\mo. ni. {mo. mi.| ’s Morg, | ’s“Midd, | Gefteldheid. …1ilzo. 3 _N WN N WlWolkig. &l 2 4 4E | 42 137 42) VNV Z WZ W t W[getrokken. & and Zt W 8l— rr [30. 2 38 |38 [32 |—{N N Wi N NO f{Hag. Wolk 30. 5 5 37|—|— {48 {| NNO | NO |Sne. Io — 4 |= 35 — [36 130 |32} ZO 4 O Betrokken Hij 2 24 34135 1291361 Zt WI ZZW — 3 36137138 {gel ZW | W tZ |Wolk. Re ral —_— 5 39140142 |44{W ZW| W _fRegen. ig — 5E 53 44 [44 | —|4Ó| WEN [WN WiBetr, Wolk Is— 51— 4 43143 |39 j42| Z4W | 2 Z O IS. Mist. Be 16) Of 2D. IT 42 |= 3613o0l ZW | Z W [Betrokken 17/20: 1 GE E42 (37 Aj — [Storm 18128. 12 (28. ir |— | — [golf WtZ 7 gr POH gr == f43 | WEN go 3E 35:42 43 |42|42| —— [WN WiBuyig arj st 5E | [39 [41 N W IN _N WfWolkig o3l— zi 9 |4I4O13Óf4O| NNOI NO 23— gif=10 39/39 32/36) ONO| —— 24130. 2 [30. 3 [39 |— 33 | 41 0) Loldh os 5 [5 |—|38|3Lf39| O ZO ILO t OSne, Wolk o6= zE 2 13613728 4 W Z W fWolkig. 2729. TOF|29. IO5|37 139 (32/42 AAW | I 28 gl 811 38 | 30 155 T— Hoogte Barometer. d. 30 Si ars ‚ Laagfte Barometer. d. 28 II Middelb. d. 29. 8% Hoogfte Therm. binn. 44 gr. \ 1: \ Laagite ae kien, 34 Er Middelb. Get AR Hoogfte Therm. buit. 4 SL 5 Laagfte Therm. buit. 28 gr. Middelb. gr. _ 37 6: Mt ‘Ar A R T. 53 Windftreek. Weders Barometer. Thermom. Binn. Buit. mo, mi. mo, mi. | ’s Morg. | °s Midd. Gefteldbeid. 37144} WtN| W tz Wolk. Betr. 42|48 W W tN [Betr. Wolk. 43 147 | —— W Wolk. Betr. 44 44 | — [WN WfRegen. HT NON Ge 40 | — 0) Z O f[Wolkigs 35 {aal ZZW |Z tO 32 |44| At W Z _{O. Helder, 34 \42 | Ot Z ZO fWolkig. go lss| —— | AW [Reg Wolk, 42l44)| ZO |Z4W Wolk, Reg: 44l47} ZW |Zt W Betr. —= 3 | 56 Z —_—— |fWolkig. 45154} ZZO|NNO Reg: 36 | 3 NO N Buyig. 31/33 NNO/| NO |Sreeuws nl —f NO NW [Wolkig: 3E 42 T NIN Or Ven TA gr las) ZW Wize =138| OtN [ONO O.Hel, Wol 20{33| NO O [Betr. - Snes Bol 35E N NO er 36 NO O NO W olkige aeta NW-| NW an 37 ber fw zZz Wj W t Z Betr. Rêg. {3 N Ww |W eN |Wolks Betr. Jast3ó IN Ot NN Ot a A 25 lssl ONO} OtZ (Helder. grjsof Ot Z 0 _}Wol.O-Hels 8 Vie 2 WWE Jm Reg: ar V4o} ZZW WZW t Z|Regen, Hoogfte Baroimeter. d. 30. 15 ab. 194 oge ve) Bg Laaêlte Barometer, d 20. 3 ‚fr Middelb. d, 29. 8, Hoogfte Therm. bin. 49 ST. Ì iigdelb, er 8 heee Therm, binn. hi er ‚+ Middelb, A oogfte Therm. buits. 56 31. \_ mii q Laagfte Therm, buit, 25 Sr: p Middel is 404 654 A Pp R TA" ERM Barometer. Thermom. Windftreek. Weder, — Binn. Buit il mo. mi, | °s Morg. | 's Midd, | Gefteldbeid. @ mn | Lia l47 | We ZW \Wolkig. sold \S5 t zow valken zier Reg 43 146| 44W | W t Z |Buyig. 38-l44 |, AW {| WtN fRegen. 3 N W (WN W | | IW_N WiWolkig; | LW Sne. Wolk. | —_- HBuvig. LO NO [Wolkig; | NO Hgetrokken. U NO OtN|NtW |= Hoogfte Barometer. d. 30. 3) ; ä Laaette Barometer. d. 28, 12 Middelb. d, 29. 73 Hoogfte Therm. binn. 52 …E EA ie Laagtte Term. bind. 42 gr, Middelb, gr. 4l Hoogfte Therm, buit. 62 sk 4 Laagfte Therm. buit. 38 gr Miidehs, Br ie d | ME UR 55 Barometer. | ‘Thermom. Windftreek, Weder. Binn. Buit. D's Morg. \’s Midd. |so. [mi. ls. bs ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldheid, r|29. 1129. 105) 48 [49 | 44 48 IN N W| NW [Becrokken. 2}—I0 — 8546146 42:39} NW | W fWo.Sn.enR. % 45 39/49 [N N W[N W tNBuyig. — [43 45| NW ZW [Wolk. Betr. 47|46|5i | Zt W {ZZW [Regen. 3o}—10ï |— ZI IO ee 9 — 50 |52 |Ó2 Z ZW {Wolkig. 53 48/58 | ZW |WtN 52 lso{56[W Z WIW N W|- 54156159 | WtZ | WtN 55 54/70 Z Z ZO |—-0. Held. 61'64|74f OZO | ZO „Held, Bet. 62 63|71{| ZtO |Z O t ZWolk. Reg 63 \62|72| Zt W[W Z W 65 | 58 [79 OtZz O _[He.Re.Don, 6760/76} ONO| NO |= 66158173 | NO IN O t O})Wolkig. 62 |54{60o|NOEN| N NO Betr. 6ol—jó2| NO N O [Reg ——= sgt l66{W 4 W Z Betr, Wolk, 6o'62|64| WtNI.NW | Reg o4lsslzel Zet w | Oo |o:H.RD.W 62 60168 | W t ZW N W|Wolk.Held —|58{66| NW | NW |Betrokken. — [55 {69 [W_N Wf —— [O. Helder, 6ol—lóo{ NtW IN N W|Betrokken. — {58 [65 | NO | NNO|—= Wolk, — {56 [63 INO t ON Ot Nj—= 58|57|ó6o| NO | N NO |Woik; Betr. 56 NW tNN N WiReg. - — [56 |ÓI N NW |Betr. Wolk; 50 [55 | 53 '56 Hoogfte Barometer, d. 30. ke rad ie _Laagfte Barometer. d. 29. Óf Middelb, d. 29. & NWtWl W _ |Wolkig. Hoogfte Therm. binn. 67 gr. \ nr: an 8E) ee Be binn. 44 Br L midactd. gr. 55% Hoogfte Therm. buit. 79 gr. n Laagfte Therm, buit, 39 Er. FMiddelb. be 6 65 Ï U N Eend Windftreek. . Barometer. | _ Thermom. | Weder. Binn. Buit. Di’ Mors *s Midd. fpno. \mi. \mo. [zi 8/30.-I 130. Oi o|z9. rok;29. TOk|Ór [Gaf Ó4 [O8 Zt rol rk — 12 |[Ó2 163158 166 44 W Held. Betr, rif 9 — 8864 164163 [63 4 (D.en WR. ra 81j- 63-1631 59 [Ó2 WtZz [wolk Stor. À. 10 [Ór |l — |Ór is Ee Betr. [30.- 15130. IE — || — [O4 Mt Wolkig. kn oe oifó2 (66 |— f66 W 16 29. 114 log. ri 63 [63 |— |ÓI W t Z Betr. Wolk, 17 62 {62 58 163 ‚W tN |Wolkig. lr | 10 | | [50 | — ‚W t Z Betrokken. Ig Ólj— 5 [Ór 163 [60 62 OO Z4:0 goy— Si Ó [62 |64|Ór [70 440 | Reg, arj 8 f—10 |— [62 [59 |54 N Ree. Bett, og — mil 12 |Óóof— | 55 |Ó5 W_N WiWolkig, 23 —=IIi|Ó2 163 |Ó2 |69 VAVO) Betr. 24 — 10 |— 98f63 [6463 [65 W … #Betrokken, agr [Ii — {65 | 59 [67 ‚_— .{Wolkig. 26 inj {65 [66 | 66 174 ZO. Ei 27 — SE 84|67 [67 | O2 [64 W _ (Reg; Wolk. 28 B | 8 [65 |66|— [O1 W Z WiBerr. --Reg. op Óil— Ó |64}Ó5|Ór [O2 W ___fWalkis, gee 6 f— 7if— {64 |59 163 [4 We N Regen: â - Hoogfte Barometer.-d. 30. 14 arraa, HeooF ide Barometer. d. 29. 5 }Miadelb, d. 29. Hoogfte Therm, binn. gr. 67% ar: 10 Siegol Luite El binn. gr. <2 FMiadelb, Ee 618 Hoogfte Therm, buit gr. 74% vr: k é Laagîte Therm, buit. er 24 bMidderb, st Gd J3 ij Ó5 64 ch =, hd 6e rl O\O GOF Nin. UI Iet e Newer tw O2 9 I3 or 14 07 15 ó8 Ió 7 I vj / 66 È 67 pd 66 65 a ROL0) 67 4 Los 26 =— ARI II — 28f32. O — 20|29. — { (©) ” mn 3130. 66 Hoogfte Barometer. d. 30. 3 Ae 60 65 58 ge) U Barometer, Thermom. d 4 Binn. Buit. icn Ef Morg.l’s Midd, [zio. wei. |zzo, [vi. L lk. Windftreek, 657 Weder, 's Morg. f ’s Midd. | Gefteldbeid, N O 0 Wolk. Berr. ONO ÍN N TE NtWINW Ízetrokken, WN WW fWokig NW [|W tZ |Berrokken, W rz W —__— Wolk, NW | NW fWolkig, NO eee ARTE IE NW INWtW Wolkig. ZW W WOEEN HN fe NW ENN W |= W tZ |l We«tN (Betrokken, W Helder, ZO ZtO [Setr. Ree. ZW W Duiiter,. WZ W|WetZ Regen. 7 ZtO |Betr. Wolk. ZW W Dyz. W 4 Wi WeN |Wolkig. ZW | _W _[Reg. Held; WetN WZ Wi Held. Wolk. N O |O NO Wolk. Reg. NW 'Wtz NO (NN WReg. Wolk, NW WN WiBetrokken, We…tN iW Z W} WtZl|l W 's, Mist. N | N W Reg. Betr. —— IN N W Betrokken, NW | Wolkig. } midelb, de 29. 114 Laagite Barometer. d. 29. 85 Hoogfte Therm. binn. 71 gr. Laagíte Therm. binn. Ór gr. Hoogtte Therm. buit. 7ó gr. Laagíte’ Therm, buit. 58 gr. bMiddelb. sn. bMiddelb. er. 66 67 658 AU GU 8: De Barometer. Thermom. Windftreek. Binn. Buit. D's Morg.| ’s Midd, mo. gl— z2 [3o. 1E{Ó5|— |62}66| Ne Wy NW fWolkig. 4130. af 2 64}6óf6ój—-| NtO N Betr. Wolk. 5 — {68 |62|76| NNO| 'NO |Held, — 6— 1 66169 [69|78| NO | OtN fWolkig | 7 — r|óo|72 |68 [83 0) Ot Z [Helder, Oe del eskoad | Tú | 29. II |29. II |74| 77 {73 97 Je 2 — mil |7ól= [76 ZW W __fWolkig ril rotl—= rot [72 [73 166/71 | —— |W Z WiHeld. S, W. r2j— 12 [30. 1 [70 |70|63|69|W NW) NW [Wolkig 13 29. 118 [69 |— 64 | —| Wt ZZ) WtN 14 — II |— [71167 |74 0 ONO : 15f— Iolf— Tof |— [70 [65 | 73 O0 NO [Regen 1ó6|— 10 |— ro |—{—={ó9|7o} —— | N NO |Betrokken, |= |66|69| NW | NW [|Wolkig. 18 — IOË|— |= [67 |— W W t Z [Betrokken mol— 11 r18}67|68jOrj—= | NW |W Z WiHelder oof— 1oif 10 |—=|69|65|66| W ZZO [Betr. Reg. ed — rofl — [68161 |65| Zt WlZZW go == IO 66 67 63 68 ZW W N WIO. H. Wolk. | 23l— TO |= 91|Ó5|Ó5 [62 | 63 W_ \—_—__—|fWolkig. 24 — 10 [63 )—|64|66| N W ZW. {Betr Reg. asl— Oi— O1}65|67|68|69| WtZ | —- |—— Wolk. 26}— 10 |— 12 |— [6665 |Ó5 |W Z. WIW N W/|Wolkig. 27|— 12 |30. Ooij |—=|zológ| NW IN N W 28}30. 1 — 1|63|64l60o}66| NO [ONO 20|— Of Ór [—{so{ósIN N Wl NtO I= gol Ip Hij fÓ2|60|66|—_—____W N W Betr. 31)29. 12 loo. ra JÓ2 163 162167! NW NW |Betr. Rege. Hoogfte Barometer d. 30. 2 Laagíte Barometer d. 29. 9% Hoogfíte Therm. _ Laagfte Therm. Hoogfte Therm. Laagfte. Therm. mi, mo. |mi, | °s Morg. | °s Midd, — |óoló4f NW IN N W binn. 77 gr. iin. é Sr ; bMiaactb. gr. buit. büit. De sr. er; p Middelb. gr. Weder. Gefteldheid, Emiaaelb. d. 29. 113 69 73 6: SE Rr T EoM B B Ro 53 Barometer. Thermom. Windftreek. Weder. Binn. Buit. | )s Midd.{rno. : mo. vzi | ’s Marg. | ’s Midd, \ Gefteldbeid, mn gn | mn | en | nin en ee lI29. 12f29. 12 64 66 |6o [68 f Nt W [N _N W Wol. O.Hel. Emm Gilat d sh hen 6r|zof NO | OtZ4 „Betrokken. gg | 9 |—{Ó7 [Ó2 |Ó9 OZO| ZO Reg. D. We g— to} 1o {66 66 |Ó1 |Ó2 ZW NQ: + s— 9 |— 8i|—|67 [Ó2 }64 | NW [WN WjWolkig. 6l—roil— rr [67 | — 164165 pn) NW gi 108) 66 | — | Ó2 |Ó6 OZ0O0 W: [Betr. Wolk. Bl BE BE] 65 66 | Oo [O2 | ZW IW LW en 64165 |58 [61 |_N O N W - _—_—— ol gE 9E [5964 LN W | == |Buyig ri 8 l— Gl — 64 !55163!WZ Wi 4 ZO Betrokken. ME [65 |58 62 ZZW NW de RE gi 4E Óf — O4 56 boj Zt W Z W |Duift. —= 4— 10 |— 10 [63 6515861 {W 4, W Wolk. Betr. sj—rr |—12 sd 68 62 {68 hed gd mnd 20, OFZO. Oi róÓ Là f _— E , gesl rl ded ok ZANG ZO A4 890.12 429. TI |7O [72 —|7 ZAW | gj jij 7E 65 6 ZW zZz W [Betrokken, EEE | 1 1 68691 60 {65 pt Wo} me Aare brill} — 9 |— |= 6067 4 —— Wolkig. alasso8 de 8467168 158 (601: 24 W [WZ Wi gl 7 741065 [65 {57 [Gej Wet 4 | W eN [Buyig. pal 8 |— 8163 |Só |W 2 W ZW j= sla BEl— 74/65 | 66 [Go [67 fr 4 W Wi 6 d 66 | — l6r 166 | Zt W Z_ _JDuift.R.W, dl 8H| — 167-162 | — | ZW {W ZW Storm ri3o. ofl —l—= [óofóad WW W tN en ggd oM — OON — | Gp JN N WI NW {Wolkige pr 64ls4ló3}- 4 O 44 O Betrokken, Hoogfte Barometer: d. 30. er. ad Een en d. 29. 4} Middelb. d. 29. gf Hoogfte Therm; binn. 7/2 sr) E10 ad Bi Laagte Thefm. en ó8 Sr Miadelb, en Hooefte Therm.rbuit. 76. Sf. Um: À Laaglte Thetm. buit. 55 Sr Midderb, gr. 6% 660 | or GE A MOAB! E M8 Barotneter. À-_ Thermóm.. | Windftreek. Weder: Binn. Buit. 1 D's Morg.|’s Midd. (mo. \mzi, \zno, [mi. | ’s Marg. | °s Midd, | Gefteldheid, r|29. 12130. Okl62 |62)59 60} NW | N NO Wolk, Betr 2l30. 3 1— 3 |6o |Ór}srjór | NO | O NO [Helder 3 3 | 24/58 [59/48 |óOfN Ot N 0) 4 MH 157 |—{47 59 | ONO | sl— Of|— OE| — | —{54:GE JN Ot Of N W |Wolkig 6l29. 12 59}— 58 6ol NW [WN Wi Betr 7130. 1 | Iif60 |6ofóo\— {WN W[| N W Betrokken Sri 2.|— |Ór [58 | — W W tN |O.Held.Reg ch— 2 l— Il l-fsól- | 4 O |4O0 t ZjRegen. rol29. rot |óg. zokfór |— {57 {62 | 4 W | Zt W |Wolk, Held 1 — 118 {59 [60 {53 (57 IN N Wj W rel —ir j—10 [57 {58 {sij | 4 W [WZW 13 Zil 7E 157153 ISI | == W [Betr. Reg: IA — 7 54 |54143 So | Zt W {| Z W |Wolk. Betr Isi— Ó{— 5if52 |53|— 40 | Z4W | LtO [Betrokken 164 4153 |— [49/53 | LO FLLO0 |= sj ij || ZW I ZO rel — Ol 7il54 [545157 | ZO {At W |—_—_—= Ig} 51 Bil — 147150 | ZtoO och— Sj 5 | |srizolgo) LAW | Z {O.Hel, ar 4 | 3 {50 [40 |43 =| ONO O Wolk. gol 3 25/48 |5o [40-48 Z « } ZtO |Betrokken. 23 SOA 40 [40 42 |44 4 Zt Wj- ZW gaf 2 3 |48 == larij4s| 4 W W _|Regen, 25) —5î 7 |4ol—lge {sof Zt W{i-ZW [Wolk, Reg aol — 84 zilsolsol48 {si | 4W ES of Óf 49 [42 4D | W |= of — gi l— 9 |50 [—{4ól5o | WeN IW NW|_—_— Betr zol— gij 5 | | l48 147 | 4 W W [Regen, gere GS 53/48 9{39!45 [4 W tZ| 24 W |Wolk, Zip 9 9f147[48 40149 | NO | NINO Hoogfte Barometer. d,- 30. 3 jj Laagite Barometer d. 29. of Miadelb, d. 29. 7 Hoogtte Therm, binn. 62 gr. EN Laagfte Therm. binn.'47 Br | Middelb. gr 544 Hoagfte Therm. buit, Ó2 ae: 8 SR f 661 NI Af Vi Br Mi DE) Bt “ KERN Î | t Barometer. Thermom. Windftreek. Weder, Binn. Buit. Dl's Mörz” Midd. \so. vim. mi. | ’s Morg. | *sMidd. | Gefteldheids „129. TOË|29. II 147 | 48/44 (48 IN.N Wij NO Walkig. | 2/30. I |30. EK |46|47|36|46| ONO | NO fHeld. Wolk. 20. 12 [45 [4613 1} Zt WI ZeO |Wolkig,! 29. TOE — IO | 46 | — | 44148} ZW |W Z WiRegen, SI |— 8 147 40 | — [50 —— Zt W fWolkig. 6 — 7ij— 9|48 |—lgo|— | ZtO | ZW |Regen, 7 Óf — Ól40 | —[43 148 | 24W | ZO [Wolk. Betr. Sj— OE— Off — fsolsri|ss| 440 ZW |Betrokken. op 3 |— 3 {50 | 51 48 [52 [WZ W — —- Wolk, Op If If lsof47 isol WeZ\ W _ |—— Reg, 6 |— 8 |= f—|46|40| W t NW Z Wf3uyig. gi |—IOf|49 |— {44 | ZZW | W tZ | Wolk. Betr. gio IL F5ofsi{fsolse WZ W| ZZ W |Betrokken. gr fj 10 [Si f—l47 || AW | ONO fWolk, Reg. s‚—12 [30. Off —|sol44 146 NO | OtN |Keg. Betr. 6l— 10 |29. 73147 147137 (45 | Ot Z 0 Wolk, Eg SE 5|44|43|36 42 OEN | ON | | 18 Óil—— Ó (43 [41 |32 {311 ONO NO |Sne, Wolk, ro 7 | 7 138|37|26|29| Ot N | ONO | Wolkig, ool— 3 |— 24126 [35 |27 | — O0 INN WIJ. Helder. arl — g |—roi|—| 36135 |3 NW | —= |[Hag. Wolk, aal [37 |38|37 (38 |W 4 W| ZZ Betrokken, 23 si 54138 | 41 44 | 45 4W ZW |Wolk, Buy. aal — Gi |— Gil42|43 142 |47| Z4W | ——— |Betr.R. Wa Mt Oo OETA3 |A 45 pr ZWoof mee je 13 26— 1 |— ol|— [44 | 42 [42 W 44 W |St. Wind, 27 — HE 244 | — [39 ij .N NON W |Betrokken. B GE 9 4 142136 |4O| N O N W olkig. 2g|— 10 |—I0Ëf— 41 [35 |38] LW Z == 30 =—|39|39|33|36| LO |OZO Hoogfte Barometer, d. 30. 1 \ nc: Laaglte - Barometer. d. 29, of if Middelb. d. 29, 64 Hoogfte Therm, binn. 5r-gr. ; Laaste Therm. binn. 35 Sr \miadetb. sr. 43 Hoogfte Therm. buit. 55 aid ; Lasgte Therm. buit, 26 gr.f Middelb. gr. 40 DECEMBER. Barometer. Thermom. Binn. Buit ] 's Morg.|’s.Midd.{vn, \mi, mo. 29. 12 30. ot|38 [38 36 329. ra leg. te |41|41 40 gj Ilij p42 3 — II |— [41 (38 W eN „NW INW ne W N WNW NW IN N WN Wi _N ZW. {ZZ We W ZZW | Zt W IW ZW ZW 4 W tN W Wi ZW - NtW {NW 4 ZW | ZZ W- WatZt 4W- NW INN: W ZW) ZZ Z Zi ti NO N NW |W! Z ZW 44 WZ Wij 44 W : ZW Hoogfte „Barometer. ‚d. 30. F \nrsaaam A oc oi | Laagíte Barometer, d. 29. ‚zp Middeld. d, 29. 7 Hooefte Therm. binn. „45 set. À ar: Ì Loe Therm. binn. ‘38 gr. y Middelb. Sn AB Hoogfte Therm,-buit. 47 BM rra, oíhg Laagite Therm. buit. 54 gr. q Middelb..gr., Aak, A iK © Cm ad Etn