ad % ' 8 _ Éi ï eld, ws A, p k sl Tr REA b An sek = rad Te. elder OA} werfen Bie, en d ’ 4 ar gE 4 - 8 5 - L } nn; — % ef { ï « H P 4 N ke À te Lt dl Ë NN - _ „ r « 4 £ nl ,. =i 4 " » dl Di N - | NIEUWE VERHANDELINGEN VAN HET. ZEEUWSCH GENOOTSCHAP: / WETENSCHAPPEN.» Aver Vue VANARVVRRNNM VIERDE DEEL. varwven vuren wwavarvvan TE MIDDELBURG; bij S VAN BENTHEM, Drukker van het Zeeuwsch Genootschap der Werenschappen , MDCCEXXVIIe 25 door het bekroonen en” Het Genootschap wil, in ’t algerreen uitgeven van, aan hetzelve voldoende, Verhandelingen, geenszins ver- staan worden, al de daarin vervatte stel= Zingen volkomen toe té stemmen, en als de zijne aan te nemen. Pet erkent ook geene exernplarèn voor echt, dan die door den Secretaris des Genoof- schaps onderteekend zijn. & radi INHOUD 1. Voorberigt. II. Lofrede op den Hoog Welgeb. Heer Jonkheer JacoB HENDRIK SCHORER, in leven Kom- mandeur der Orde vanden Nederlandichen Leeuw, Oud Gouverneur der Provincie Zeeland; uitge- fproken in eene buitengewene Vergadering van Di- recteuren en Leden van het Geuootfchap, den 3, Julij 1822, door ’s Genootfehaps Secretaris Je DE KANTER PHIL. Ze Il, Lofrede op den Edel Welgeb. Heer Nicoraas CORNELIS LAMBRECHTSEN, in leven Rid- der der Orde van den Nederlandichen Leeuw, Pre- fident van het Zeeuwsch Genootfchap der Weten- Jchappen; uitgefproken in eene Vergadering van Directeuren en Leden vanhetzelve, den 3. Decem- ber 1823, door Jhre A. C. vaN CirTTers, Vice Prefident van het Genootfchap. IV. Naamlijst der Heeren Directeuren en Leden van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen. Ve. Antwoord op de Prijsvraag over de Gilden, door H. W. TijbEeMAN, Profesfor Juris aande Unie verfiteit se Leijden, Lid vande tweede Klasfe van het Koninklijk Nederlandsch Inflituut en van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, enz. VL : Antwoord op de Prijsvraag over de Zelfont vlam. ming vanden Phosphorus in het luehtledige, door B. KonNiNne, destijds Predikant bij de Gerefor= meerde Gemeente te Akerfloot , thans Lid der Orde van den Nederlandfehen Leeuw, enz. VIL. Antwoord op de Prijsvraag over den Honig- daauw, door H‚, Ponse, Lid der Commisfie van Landbouw în Zuidholland, enz. il “ rl TE A „e $ ir Re, LEPEL, kn PEEN: pit d wide ast ER zool. asb ad ak ven Wrede Herst Mi nan OH Hrad: BR RN wadsihendsehaVeonknshi0 tokts BL ne: nrs: atinieakd Bett) 4 +4 niv ParsehergV ERO -} a tb cardio, otd Leden ae kel horad eens ES vt ls Del b Eek Ra: iëol rida 1 afn (obed. rens 7 AK BAE L EM WAT MEETER EER) en oer ESE wektjan skew est ane sh O,1 EON apk Nooms Kevwaor® aal wd divers bagtaNadsar at reborn op sad RDR AGD (avast neunsond doin EE Nt, BRT 3 mer el " 5 in 85 N wi d in Bae Gd ilse; ae gort rei giorasste Be: staet Ahrargl zobrg8t ne opardk: zaohns KES AN Ss, denn. bd 03 ade Ht at UT AEN 4 rde EA EUSTR Mesa, oo ES Wade Ve, dente ast vain dank Vies es” ERD UO net DN AS le „ tie nev ah A90 ans tvilind, ‘ba. n 1oóbrgogsndidnud aaf di anton ae 5 wers). 6 Aid Ames RNC ns KD 4 En wer Oorske Mid pend, spo Aad ad An sn WERD ISL ands{bueahs N ek zi Das! ash zode, greed. sh go gip A ssh bil emenod, Hu He, ak di ot tt VOORBERIGT. D. vierde Deel NreuweE VERHANDELINS GEN van het Zeeuwsch Genootschap der We- tenschappen bevat de sedert het jaar 1821 , door hetzelve uitgegevene stukken: — Zie hier een kort verslag van het bij het Genootschap voor= gevallene sedert het eimde van het jaar 1820 ;, waarmede het Voorberigt van het Hee, Deel ge= sloten werd, tot aan het einde van, het jaar 1825. + + & Het Genootschap ondervond zeer treffende ver= liezen door het afsterven van voortreffelijke Man- nen , Heeren Directeuren en Leden ; en on- der deze ook dat van ’s Genoolschaps achtens- waardigen Voorzitter , den Heer Mr. N, CG. LAMBRECHTSEN van Ritthem, aan wiens nagedachtenis door den Heer tweeden President, Jhr. A.C. van Crrrers, op den 5. December 1825. in eene toepasselijke Redevoering, bij het Genootschap plegtiglijk de verdiende hulde werd ÌV. DEEL. Z. GENs Ä toe- Ed 2 VOORBERIG T, toegebragt: — welk stuk hier na in dit Voor- werk gevonden wordt. Het Genootschap had ech- ter ook het genoegen nieuwe Heeren Directeuren en Leden aan te winnen. ? Genootschaps Boekenverzameling heeft door aankoop, legaten en geschenken aanmerkelijke uitbreiding ontvangen. Zijne Fxeellentie de Minister voor het publiek Onderwijs, de Nationale nijverheid en de Kolo- nien, heeft weder aan het Genootschap gezonden de vervolgen der Flora Batava. De Heer Gouverneur dezer Provincie heeft aan het Genootschap exemplaren van belangrijke stuk- ken doen geworden. Voorts zag het Genootschap zich weder vereerd met de toezendmg der witgegevene stukkeu door de volgende Maatschappijen en Academien: Het Koninklijk Instituut. De Brusselsche, Utrechtsche, Groningsche en Gendsche Akademien. De Nederlandsche huishoudelijke Maatschappij ; ‚Het Provinciaal Utrechtsch Genootschap ; Het Bataafsch Genootschap ; De Hollandsche Maatschappij van Wetenschap= aaf pen; de VOOREBERIG T, 5 De Maatschappij van Nederlandsche Letterkumn= de , te Leijden ; ’t Natuur-en Scheikundig Genootschap te Gron ningen ; t Heelkundig Genootschap, te Amsterdam $ Het Bataviasch Genootschap ; L’ Academie Royale des Sciences et ed Lettres de Bruxelles ; La Societt libre emulation et 2 eNCOU- ragement à Liege ; De Koninklijke Maatschappij van Vaderland= sche Taal- en Letterkunde te Brugge ; De Koninklijke Akademie der schoone Kuns- ten , te Antwerpen ; De Maatschappij tot Nut van °t Algemeen te Paramaribo. De overledene Heeren Directeuren Lambrechtsen van Ritthem , Verhede van Citters en In de Betouw hebben aanziene= lijke Boekgeschenken ter hunner nagedachtenis aan het Genootschap besproken. De volgende Heeren hebben exemplaren Lune _ner uitgegevene stukken ingezonden : Van Hall, Bergman, Vervier, Z. Paspoort, Heringa, van Kampen, Ä 2 de % VOORBERIGT. de Bast, A. F. Lammens, W. G. van Hogendorp, Alexander, Dorn Seiffen, V. Loosjes, J. G. de Crane, Wiselius, S. Stratingh, de Kanteren Dresselhuts, van Kooten, Pareau, Du Pui, Epkema, Westendorp en Reuvens, Reuvens, von Kirchhoff, Meeuwsen, Te Water, B.F. Tideman, Thomassenà Thues- sinck, Mahne, J. C. de Jouge, Mulder, Cornelissen, Schrant, van Manen, de Mat, Beausar, Pous, van der Toren, van den Bosch, Moll, Collot d’Escurj, M. Tiijjdeman , Brouwer, van der Hoeven, van Solingen, F,C.C. Tijdeman, P.H.Tijjdeman, J. C. van den Broecke, van Doeveren , de Wind, van Beek, Schröeder, Bourjé , Camberlijn , Vis- scher, van Orden „— belialve een aantal Aca- demische Verhandelingen van te Utrecht gepro- moveerde Heeren. De Baron Lampsins heeft de Bibhotheek «verrijkt met de Beschrijving der Oudheden van Herculaneum , zes deelen, atlas formuat. De verzamelingen van Naturalia, Medailles en Zeldzaamheden zijn mede verrijkt door geschen- ken der navolgende Heeren: Voor-= VOORBERIG TH ä Voorwerpen der Natuurlijke Historie. De Ridder Reinwardt, en de Heer Baron van de Capellen, eene kist met 100 sluks Oost-Indische Vogelen, en ecne verzameling van Insecten. Overigens eenige Naturalia, aangebo den door de Heeren Overbeke, Alexander; Caland, C, A. Macaré, Meiners. Medailles. Zijne Excellentie de Minister van Onderwijs, Medailles op de verovering van Palembang, en op de vereeniging der Zuidelijke en Noordelijke Provincien. De President Lambrechtsen N In de Betouw (gelegateerd) D. Appel, Meij- ners, onderscheidene Gedenk penningen. Zeldzaamheden. Dresselhuis, J. R. Vos, Slabber, Meijners,— Van wijlen den Heer de Pau w fraaije Modellen. — Van den Heer Bulsing , Kapitein ter Koopvaaidij, een geboetseerde afe beelding van eenen Jongeling te Kanton, heb- bende een uitwas van een levend doch hoofde- loos Kind, vast aan de korte ribben. A 3 k Ges 6 YVOoOORBERIG Geschonkene Portretten. Doorde Vrouwe Douairière Schorer, geboren van den Brande, het Pourtrait van wijlen derzelven haren Echtgenoot, in leven Oud Gou- werneur der Provincie Zeeland , Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw , en Directeur van het Genootschap (*). Door de Erven van den Heer Lambrechtsen van Rit- therm, het Pourtrait van denzelven ; beide stuk- ken geschilderd door den Heer J. P. Bourisú. Door den Heer °s Graauwen, de afbeelding van den Zeeuwschen Zeeheld JoosT vAN TRAPPEN, gezegd BANKERT. Door den Heer A, van Citters, het Pourtrait van den Heer Ambassadeur AARNOUT VAN CITTERS. Door Mevr. van Adrichem geboren van der Wolff, het Portret van JAN VAN Mre- GRODE, eenen der eerste Kerkhervormers in Zeeland , en de gegraveerde thans zeldzame beeld tenis van deszelven Zoon JACOBUS VAN Mrieerope weleer Predikant te Middelburg, Van (*) Op last van het Genootschap, werd *s Mans na« gedachtenis bij hetzelve gevierd, door eene Redevoering; „gitgesproken door den Secretaris de Kanter, den 3. Julij 1832. î VvOoOORBERIG T, 7 Van den Heer Mareeuw, het pourtrait van den Middeiburgschen Sclulder Z. Brismoorp, door dezen zelven geschilderd. Werkzaamheden, Sedert de Uitgave van het IIIe Deel, zijn in de maandelijksche Vergaderingen, door te Mid- delburg wonende Leden , gedaan de volgende voo;lezingen : In 1821, Beausar, in drie onderscheidene voorlezin= gen, — over de duidelijke en bevallige voor- dragt van Homerus in zijne Zliade. Huêt: over de kracht der Waarbeid. De President Lambrechtsen, over den Heer JAcoBus ERMERINS, in leven Secretaris der Stad Veere, en Schrijver der Zeeuwsche Oudheden. De Secretaris de Kanter, over D. R‚, Kam - HUIZEN. Rekker: over de waardij der menscheli je pligtsbetrachtingen, Van Deinse : over de langlevendheid der menschen voor den zondvloed (vervolg); voorts ever dez wal van Carthago door de Romeinen; » A4 vg B bes 8 vOoOORBERIGT, beschouwd in betrekking tot den vloek door Wader Noacm over CHAM witgesproken, en als ‘sprekende vervulling van denzelven , en alzoo een bewijs der Godsregering over de wereld. In 1822. Pous : over den Godsdienst , den oor- sprong en de veroveringen der Muselmannen. H.L, de Jonge: over de wijsheid des Zaa ligmakers in de keuze van Apostelen. B. de Jonge: over de wording van het menschelijk geslacht in bestendige evenredig- heid der beide seksen. Epkema: Gedicht, (ten vervolge\ Aet men= schelijk leven bescheuwd als eene Zeevaart. Menalda : over den waren en valschen Godsdienst - ijver. De Wind: over de wernietiging van de or= de der Fempelieren, ook in de Nederlanden. In 1823. De President Lambrechtsen: over Mr. WiILLEM SCHORER, President van den Raad en Leenhowe van Vlaanderen. Ekker: over den invloed der krijgstogten pan Alexander den Grooten op de beschaving der volken van Azia en Europa. Beau= VOORBERIG T., sn Beausar: over de nadrukkelijke voordragt van Homerus in zijne lliade: — twee Ver- handelingen. Bal Snijders: over den oorsprong van den Adel, In 1824. Van den Broecke: over den Daauw. Van Deinse: over de Profeten des Ouden Verbonds, beschouwd zoo als zij in betrekking stonden tot God en bij Israel optraden. Rekker: de Verdediging van ABR A- HAMS gedrag in de opoffering van zijnen Zoon ÍsaAK tegen de verdenking van geest- drijverij. ___Pous: Met belang van Sumatra en Java, voor den Koophandel van dit Rijk. In 1825. DeSecretaris de Kanter: over Jor Baster, in leven Medicine Doctor te Zierikzee. Epkema: over PrsisrrAmTus, den Zoon van Hippocrates. De Wind: Vereering der nagedachtenis van wijlen Mr. J. VERHEIJE VAN Crrrers, in leven Oud - Raad van den Hove van Hol land, Zeeland en Westfriesland , Lid des Genootschaps. M e= io vooORBERIG ®. Menalda: over Act bestaan van het zedelijk gevoel in den mensch en hoe het kan verdoofd of aangevuurd worden, Duriug: over het geen de Geneesheer in de uitoefening zijner kunst heeft in acht te nemen. Jhr. A. CG. van Citters : over den in vloed der verlichting, gerigt tegen de gevoe= lens van J.J. Rousseau, dat de kunsten en wetenschappen de goede zeden niet bevorderd hebben. mmm Bij het Programma van 1806 was voor eenen onbepaalden tijd opengesteld , de Vraag : LVL. Hoedanig is de Aardrijkskundige gesteld- heid van Zeeland , voornamelijk ook met betrek= king tot de Rivieren en Strcomen , geweest, van de oudste tijden dat he:ze've is bekend geraakt , tot aan het begin der Graaflijke regering? Welke veranderingen zijn in dezelve voorgevallen , federt dat laatste tijdperk, tot aan het einde der veere tiende Eeuw? Is naderhand die gesteldheid de-= zelfde gebleven; of heeft zij ook merkelijke veran= deringen ondergaan? Zoo ja; welke waren deze? Zij is onbeantwoord gebleven , niet tegenstaan- de zij, bij het Programma van 1821, nog uiter- lijk tot den 1, van Grasmaand 1823 is verlengd. Er vooRBERIG T, 11 Bij het Programma van 1811. was de volgen- de Vraag mede voor eenen onbepaalden tijd opengesteld : LXXIV. Hoedanig is de Aardrijkskundige ge- steldheid van Vlaanderen , bijzonder van het voormalig Staats- Vlaanderen geweest, sedert de oudste tiden, tot aan het einde der veertiende Eeuw? Welke veranderingen heeft dezelve, ook met betrekking tot de Rivieren, Stroomen en Zeekusten , sedert laatstgemeld tijdperk onders gaan, tot den tegenwoordigen tijd ? Ook deze Vraag werd niet beantwoord , en is, hoe zeer bij het Programma van 1821 , nog een- maal uiterlijk tot den 1. van Grasmaand 1825, verlengd , onbeantwoord gebleven. LXXVI. De Vraag over de Bliksern- dflei- ders, welke bij het Programma van 1814, voor eenen onbepaalden tijd was opengesteld , onbe antwoord zijnde gebleven , is bij het Programma van 1821. ingetrokken, Bij het Programma van 1818. wasten derden- male tot den 1. van Grasmaand 1820 verlengd, de Vraag : LXXVIL., Welk gezag behoort men toe te kenne nen aan de Goddelijke wetten, door Mozes aán het Israëlitische volk gegeven, ter beslissing van hetgeen zedelijk goed of kwaad, regt of onregt is in eene Maatschappij van Christenen ? _Op 12 VOORBERIG T. Op deze Vraag zijn twee antwoorden ontvan- gen, onder de spreuken: Gij zijt niet onder de wet maar onder de genade, en: Zoo wie de- zelve zal gedaan en geleerd hebben; die zal groot genoemd worden in het Koningrijk der hemelen. Berle stukken werden onvoldoende geoordeeld ; en de Vraag nogtnaals opengesteld tot den 1. van Grasmaand 1822. Thans had het Genootschap het genoegen van weder twee antwoorden te ontvangen , het eene onder de spreuk : Un tel étre pouvoit a tous les instans oublier son createur etc, en het an- dere : Vat groot volk is ’er enz. De eerste Verhandeling werd als voldoend antwoord aange- nomen , eo aan den Schrijver de gouden Medaille toegewezen. Bij de opening van het biljet werd bevonden Schrijver te zijn J, VERBURG , Hoogleeraar in de Oostersche Letterkunde, te Deventer. Het tweede antwoord werd on- voldoende geoordeeld. LXXIX. De Vraag over de Mollusca hier te lande, voorgesteld bij het Programma van 1814. en bij dat van 1818 verlengd tot den 1. van Grasmaand 1820, niet beantwoord zijnde, is bij het Programma van 1821. ingetrokken. De volgende Vraag, werd voorgesteld bij: het Programma van 1817, LXXXL \VOORBERIGT. 13 LXXXI. Een geschiedkundig Verhaal van den oorsprong, aanwas en de verdere lotgevallen der Stad Plissingen, van de oudste tijden af tot hee den, met vermelding ‘van de roemrijke Mannen, die aldaar geboren zijn en gebloeid hebben. Ten aanzien van zoodanige Mannen , welker leven reeds uitvoerig beschreven is, begeert het Genootschap alleenlijk eene korte opgave , met vermelding van min bekende bijzonderheden. Zij bleef onbeantwoord ; ook nadat zij bij de Programmata van 1818, 1821 en 1824 nogmaals was opengesteld , laatstelijk tot den 1. van Gras- maand 1825. LXXAXIIL Op de Vraag over de oude en nieuwe Geneesmiddelen ; laastelijk bij het Pro- gramma van 1819 nog opengesteld tot den 1. van Grasmaaud 1821. zijn twee antwoorden ontvan- gen, eene in het Hoogduitsch , onder de spreuk: „Novorum multa, sed novi non multium , en eene in het Latijn, ten symbolum voerende: Mi- rart licet , guee sint etc. Beide stukken wer- den onvoldoende geoordeeld. De Vraag is bij het Programma van 1824 ingetrokken, _ Bij het Programma van 181g. werd, bij her haling, ter beantwoording voor den 1. van Gras- maand 1821. voorgesteld, de volgende Vraag : LXXXIV, Is er grond om te gelooven, dat | : de = ri á VOORBERIGT. de in,dit leven beoefende Wetenschappen ook ;, in het toekomend leven , tot vermeerdering van den gelukstaat der gezaligden zullen kunnen dien nen? Zoo ja; welke zijn dan die Wetenschap= pen, waarop de mensch, naast de kennis van God en zijnen dienst, zich in dit leven vooral behoort toe teleggen, om van derzelver aanvane kelijke kennis ook aan gene zijde van het graf de zaligste gevolgen te kunnen hopen? Het Genootschap ontving twee antwoorden on= der de spreuken: Optimarum artium scientia ne mortuo quidem eripietur, en: Felicem qui ista jam novit. Het eerste werdt als voldoende be- antwoordiug aangenomen , en alzoo aan den Schrij ver van hetzelve de gouden Medaille toegekend. Bij de opening van het biljet bleek Schrijver te zijn P. vAN veR WiILLIGEN, Predikant te Zriel. Het tweede werd geoordeeld ook zoo veel goeds te hebben , dat aan den Schrijver de zilveren Medaille werd toegewezen. De Heer C, W. Pare, Predikant te ZZeusden heeft zich vervolgens als Schrijver bekend gemaakt, aan wien dan ook de zilverea eermunt is uitgereikt, In het Voorberigt des derden Deels , bladz. 5% en 55 is gemeld, welke antwoorden waren in= gekomen op de bij het Programma van 1818 voorgestelde Vraag, LXXXVL Over de inrigtingen en den invloed der Gilden. Van VOORBERIG T, i5 Van de vier ontvangene antwoorden werd al= leen dat, geteekend met de spreuk : Wis unita Jortior , als voldoende aangenomen , en den Schrijver de gouden Medaille toegewezen. Bij de opening vàn het biljet bleek Schrijver te zijn, Mr. H.W TijpemaAN, Professor juris aan de Universiteit te Leijden, Lid van de tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsch Insti- teut en van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Bij het Programma van 1819, was ter beant- woording. voorgesteld , eene Vraag: LXXXVII. Over Zet toekomstig lot des Joodschen Volks. _ Het Genootschap ontving twee antwoorden , onder de spreuken : Geheel Israël zat zalis worden, en: Tsraël hope op den Heer. Beule stukken werden onvoldoende gekeurd ; De Vraag is bij het Programma van 1824 ingetrokken. | Bij het Programma van 1819, werd gevraagd , vóór den 1. van Grasmaand 1825, LXXXVIIL. Een Handboek in de Nederduite sche taal , ten dienste van allen, wien, bij one derscheidene Dijks- of Polder - besturen, het op= zigt en het bestuur der waterweringen is aan- bevolen. De 16 VOORBERIG T, De verdere bijzonderheden dezer Vraag zijn te vinden in het Voorberigt des Illden Deels, bladz, 36 en 37e Het Genootschap ontving slechts eene gedeele telijke beantwoording ‚ onder de spreuk : Omz nuttig te zijn voor de defensie van Zeeland ; welke dus, hoe zeer op zich zelve veel verdienste hebbende, ter bekrooning niet in aanmerking konde komen. De Vraag is, bij het Programma van 1824, andermaal opengesteld , tot den 1. van Grasmaand 1826, met weglating van dat gedeelte hetwelk de witwaterende Sluizen betrof; doch is niet beantwoord. Nog werden bij hetzelfde Programma twee Vragen voorgesteld, te beantwoorden voor den 1. van Grasmaand 1825. begerende : LXXXIX. Een voldoend , beknopt verslag omtrent alle de voorheen bestaan hebbende en nog aanwezige geleerde en verlichting en bes schaving bevorderende Maatschappijen , Genoote schappeu en Wetenschappelijke inrigtingen in het Rijk der Nederlanden. en véór den 1. van Grasmaand 1824: — XC, Een vervolg op pe LA Ruê's Gelet- terd Zeeland :— beide breeder te vinden, t. a, p. bladz. 37. Zij zijn niet beantwoord ; en bij het Programma van 1824. ingetrokken, Bi e VOoOOREBERIG iT, 1} Bij het Programma van 1821 werd de vol- gende Prijsvraag uitgeschreven , te beantwoor= den vóór den 1. van Grasmaand 1825: XCI, Daar er eene rijke Kalamint - mijn in de Provincie, van Luik aanwezig is, en in de Zink- gieterij te Tuik, Vaten uit dit metaal gemaakt wort. den, ook voor allerlei huisfelijk of keukengebruik , tot het bereiden van fpijzen, het bewaren van voche ten, en diergeliijjke, behalve de vervaardiging van Zinkbladen tot het verdubbelen van fchepen , het beleggen van daken van huizen ‚ en tot menigvuls dige andere aanwendingeii voor leibuizen , pomps buizen, hanggoten en diergelijke; doch een op den 15 Maart 1813 uitgebragt Rapport door eene Com-= misfie uit de klasfe der Natuur- en Wiskunde van het Intituut van Frankrijk , het gebruik wan vaten uit dit metaal voor het gereedmaken van fpijzen er dranken , heeft doen voorkomen als niet zonder ge. vaar voor de gezondheid kunnende geschieden, en de toenmalige eigenaar der gezegde Mijn en Zink- gieterij in eene uitgebreide Verhandeling het gevoe= len der gezegde Commisfie, zoo door redenering , als op grond van opzettelijk genomen proeven heeft getracht te wederleggen; Zoo wordt gevraagd: 1. Kan het Vaatwerk van Zink, inalle ont. flandigheden, zonder eenig gevaar, gebruikt wore den ter bercidinig van Sbijzen of dranken? en II. In hoe verre verdient het, onder gelijke omftandigheden , en doelmatig gebruikt , de voore keur v 18 YoOoRBERIG T. zeur boven andere thans in gebruik zijnde mee zalen ter verdubbeling van [chepen , het beleggen van daken en al de overige hier boven gemel- de gebruiken ? Niet beantwoord zijnde , werd de Vraag bij het Programma van 1824, verlengd tot den 1. van Grasmaand 1826. NIEUWE VERHANDELINGEN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DEE Ei WETENSCHAPPEN bervawenriversndeeg VIERDE DEEL. EERSTE STUK. Ee we AAS Ke Pd Ti MIDDELBURG; bj S WAN BENTHEM, Drukker van het Zeeuwsch Genootfchag der Wetenfchappen , MDCCCKELe Het Genootfchap wil, door het bekroonen en uitgeven van, aan hetzelve in't algemeen voldoende Verhandelingen, geenszins ver- flaan worden, alle de daarin vervatte flel- lingen volkomen toe te flemmen, en als de zijne aan te nemen, Het erkent ook geene exemplaren voor echt, dan die door den Secretaris des Genoot: (chaps onderteekend zijn. O Lak de, LOF REDE @P DEN HOOG WEL GEBOREN HEER | JONKHEER f JACOB HENDRIK SCHORER, \ IN LEVEN KOMMANDEUR DER ORDE VAN DEN NEDER- LANDSCHEN LEEUWs:OUD.GOUVERNEUR DER PROVINCIE ZEELANDs UITGESPROKEN IN EENE BUITENGEWONE VERGADERING VAN DIRECTEUREN EN LEDEN VÁN HET ZEEUWSCH GENOOT- SCHAB DER WETENSCHAPPEN; DEN Sden yur ij MDCCCXXIE, DooR LDESKANTER, Bit, Ze. Lid en Secretaris des Genootschaps, Lector in de Wisa Natuur- en Sterrekunde te Middelburg , Lid van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam , Lid Correspondent der 1. Klasse van het Koninklijk Nederlandsch dastituut, en Lid van het Natuur-en Scheikundig Genootschap te Groningen. TE MIDDELBURG, BIJ SG VAN" BENT HEM, 18 2, e+: \ Ì k % * Ee we 4 4 Ld “ ‚ Mij ij NE HED EN ren Tactarr 4 x en ' ) Ì J ï pi 5 Ì « Meer dam eens trad ik voor U- ops. uit Grije- keus, ter vereering, der,nagedachtenis , vari, voors treffelijke mannen , uit de voorgeslachten, die de sieraden waren hunner eehwe;— of ook van zoodanigen , welker verdicastén de” ‘tijdgenoot miskend, en de naneef reeds. vergeten kad. Thans echter ziet ge mij-voor U, gereed: ter vervulling van eenen hoogstgewistigen pligt (a); z. GEN. IV. DEEL. KE veg ijd bere ter (a) ’sGenootschaps Voorzitter de Heer LAMBRECHTS BEN wan Ritthem , had gaarne zijnen outslapenen vriend deze hulde bewezen: — wie kon het.beter 2% doors Mans veeljarigen omgang met-den Heer scaoreRr,zooin gee meenschappelijke betrekkingen van Bestuur- en Regeringse zaken; als in menigvuldige andere opzigtert, was hem alles bp, de volkomenste, wijze bekend, watsde;stof. tot eene Lofrede uit kon maken. Alle bijzonderheden waren ook door hem daartoe reeds bijeengebrast. dan de Lofrede Zelve meende de edele Man, in zijne hooge jaren, een voor ‚hem te gewigtige- en. te aandoenlijke: arbeidetes sijn, om sdenzelven te- ondernemen: e De Heer A. VAN DEINSE, Lid des Génborsehäpe bood Bich nu aans enoak van dezen bekwamen Man liet ziëh eene uitmuntende uitvoeringvan ditvwerk verwachten 3 LINE DIR OA Ter an XN nn oe ee TR ter volvoering van eene zeer moeijelijke taak : daar ik, in deze plegtig zamengeroepene Verga dering, de Lofredenaar moet zijn, van eenen Ann Man , dien wij allen kenden, hoog- achtten , beminden, en in wien ook ik mijnen Heer, Vriend en Weldoener mogt eerbiedigen ; Jonkheer JACOB HENDRIK SCHORER(6). . f e Zou dan in deze oogenblikken eene wee- moedige huivering mij niet doordringen ? zoude ik 5 al | toen hij, door bijkomende zwakheid, daarinwerd verhin- derd. De keus viel toen op mij, en ik vond mij , om de op pladz.’6. gegevene redenen, verpligt mijne krachten aan dit onderwerp te beproeven; de edelmoedigheid van den Heer LAMBRECHTSEN heeft echter deze onderneming zeer veel verligt, door aile de opgezamelde bouwstoffen, mij, even als aan den HeervanN DEINse, ten gebruike aftestaan. Eik die eenig belang stelt in de nagedachtenis van den-Heer sCHORERS zal dan ook den Heer LA M= BRECHTSEN geene erkentenis weigeren, gelijk ík hem hier openlijk voor deze hulp mijnen dank betuig. “(4)' De Heer scHoReER werd geboren te Middelburg , den 5 Februdrij 1760. Zijne ouderen waren Mr. Jonan GUILIELMUS SCHORER, gecommitteerde Raad van Zeeland , en Vrouwe ANNA HENRIETTA, BATrONesse de Perponcher de Maison neuve, Hij trouwde de eerstemaal ín 1786. met Jonkvr. JOHANNA CORNELIA THIBAUTy uit welk huwelijk geboren is Joukvr. ADRIANA WiEHEL- MINA MAGDALENA SCHORERSs (thans Echtgenoot ‘van den Hoog Ed, Gas; Heer Mr. HB. je VAN DOORNg „Gouverneur der Provincie Zeeland :) — ten tweedenmale "in 1794ws met Jonkvr, Fo HANNA MAREA VAN DEN KBRANDE, tit welken echt een Zoon en vijf Dochters zijn overgebleven. Re nd mf 6 Ie | „ik niet gevoelen hoe veel het zegt; de verdien» ten van groóte matinen in het ware licht te plaat—, „sen ?— Zekerlijk! het is toch wel geene-onbe= „duidende bemoeijing , hen , «en hunne weldadige betrekkingen tot de Maatschappij; bunne werk- zaamheden „waar door zij hunne Medeburgers op het duurst aan zich verpligtten;— doch welkér «änvloed- bij den voorigezweepten gang van. dui- zendvoudige wisselingen, of onopgemerkt.bleef;, of waaraan men was gewoon geworden, — aan= schouwelijk daar te steilen ! Wie zou dan niet schromen, de alde toe te brengen aan de asch en aan de-hooge verdiensten ‚van eenen SCHORER? =— dit te doen, m-naam „van een achtbaar Genootschag ? | Verre, verre van mij alihans „ het overmoedig deakbeeld ‚ dat zulks niet boven mijne. krachten zij |= dat ik daar in zoo zal slagen, dat de uit- muntendheid van onzen edelen Ontslapenen. door „mijne voordragt niet ontluisterd worde , en ik slechts eenigermate aan uwe verwachting beant woorde. Of is dit slechts voorwendsel, eel ne- derigheid ?— Zou het dit Kunnen zijn 2? Is.dan „die hartenboeijende. welsprekendheid , met welke _ „voormaals in, Uwe Vetgaderingen de onnavolgbare (VAN DER PALM, de nagedachtenis; van zij- nen VAN-DE,PERRE vereêrde;is,het schoone redebeleid , waarmede de eerwaardige prasrzoue y AB \ de en Te nr ï rd OH eBe verdiensten van zijnen WINCKETM ÁN ont= rgouwde , ook mij ten deel gevallen? Neen, nec; -hiet was de eerbied voor ’ Genootschaps welbeha- ogen , het waren de van den Heer scrHORPR =ôntvangene weldaden, die het mij. deden, wagén Gs Mans Lofredenaar. te zijn: want; ik gevoel ‘het, indien ike mij daaraan had onttrokken , zoa goude mijne dure verpligting aan hem, mij thans „âls in het aangezigt zijn gevlogen! ve Welaan , dan! — Zijn de begaafdheden der met eerbied genoemde Mannen nietde mijne; ten vaauzien echter van-ket gevoel des-harten , en der “stemming mijner ziel, durf ik mij met hen gé- rijk stellen: Us zal dus, M. Fl! inv uwen naam,’ over den waardigen scHoRER spreken, zoo als zik spreken han, Dat uwe aandacht , dat uwe soegevendheid mij bemoedigen ! Zekerlijk zoude ik uiet tegen het oogmerk dezer plegtugheid. handelen , door-den voortefie- -lijken Mau te beschouwen, niet sslechts in zijne hooge verdiensten ten aanzien van dit ons Genoot- schap ‚ maar ook im “betrekking tot den gran schen omvang zijnes. wijden weikekrings in- de sMaatschappij , die-hij zoo zeer aan: zich verpligtte. Dan , hier opent zich éen zoo ‘ onoverzienbaar verschiet van betrekkingen ven “werkzaamheden gedurende eene reeks van dertig jaren , dat het- gelge met geene mogelijkheid in het enge, E : | vaar Wss diie A hond Soor eene lof:ede bestemde, tidperk, kan wor- den doorgewandell.— Het Panorame zou te groot, te vol geschiedenis zijn , en te- ongunsti- gen licht ontvangen , om atie bijzonder eden naar verdienste te kunnen beschouwen. Wij moeten dus den rijken oogst van ved „me veld den Geschiedschrijver overlaten:—. Wij „kunnen dit te veiliger ; dln toch niet. zoo zeer in de menigte dier betrekkingen ’s Mans eer waardij gelegen was, Deze kan en zal ons in het sschoonste en zuiverste-licht verschijnen ,‚ wanneer „wij Hem ons ter beschouwing voorstellen: gr . é IL, Als eenen witmuritenden Regent. en Staatsman ; JI. Als eenen hhog stverdienstelijken Bur, gers „HI Als eén edel Menseh. A Het zij mij vergund nog ééne aanmerking vooraf te zenden. Bend É ‚ “Deze Vergadering ziet ook in haar midden ee- „pigen van die aanzienlijke ‘Mannen „welke, in „@úderscheidene en zeer gewigtige betrekkin= gen, in de moeiten en zorgen van den, Regent ‚en Stäatsman deelden— M. H.° Gij zult het n= “mers als geene miskenning van zwe verdien sten aanmerken, wanneer ik in het bi jzonder over zen Heer scoren moetende spreken „ uwa dev 1 eb u nâ De he Mis _namen, in den gang mijner rede, niet telkens „bij den zijnen voeg. De geschiedenis heeft ze reeds te boek geslagen , en zal ze ook verdiep den Nakomeling heiligen ! LL Het eerst dan moesten wij onzen SCHORER beschouwen als eenen witmuntenden Regent en staatsman. Na het volbrengen zijner Letteroefeningen aam Utrecht’s Hooge School (c ), werd hij weldra ge- leid aan den ingang der Staatkundige Loopbaan, welke hem, naar het raadsbesluit der hooge Voor- zienigheid, stond af te leggen. Hij trad ze in, juist im het begin van dat, in de geschiedenis des Vaderlands, jammerlijk , en voor den waardigen Staatsman zoo moeijelijk tijdperk (d) , gedurende hetwelk , na eenen lang- durigen vrede, die ons alle zegeningen van wel- vaart en volksgeluk had te genieten gegeven, onze heilzon begon te tanen ; — toen het lieve Va- der= Ce) Hij verkreeg den rang van J, U. D, den 2o Maart 1780, na verdediging eener Dissert. inaug. De eo quod circa exheredationes liberorum tam jure antiquo guam jure novo obs Binet. Cd ) Hij werd benoemd tot tweeden Pensionaris dek Stad Middelburg den 17- November 178 9 Jer derland ‚ verarmd. door vijandelijke roofzucht van buiten, — verzwakt door burgertwist van bin- nen, eindelijk door, vreemden. overheerd „— uit den rang der Volken werd gitgewischt. Zijne staatkundige oefenschool was dezelfde , „welke, te dien tijde , de grootste Mannen vormde. „Ook hij klom tot den verhevenen rang, waarin wij hem gezien hebben, langs dezelfde trappen, op welken zoo vele doorluchtige Vaderen hem waren vóórgestegen, Het geslacht, hetwelk wij onder ons oog hebben zien opgroeijen , moge het zoo zeer niet weten, wij weten het nog:== de stedelijke regeringen „onder het oude Staatsbestuur , waren geenszins die „onbeduidende zoogenoemde Municipaliteiten :, tot welke zij, onder de Fransche overheersching, zijn vernederd. — ‚Neen, hoogst-achtbare Verga- „deringen „in welke niet slechts,de stedelijke aan ‚gelegenheden behandeld. en beslist „ maar ook de gewigtigste belangen des Vader lands over- _wogen werden ,= der en „oorlog, verbonden „met Mogendheden, aangelegene handelbetrekkin- gen, alles, in één woord, ’t welk bij ? Lands Algemeene Staten voorkwam, en. bij de gewes- ‘telijke Afgevaardigden 4 ter overweging hunner „zenders, werd overgenomen ;— de gewestelijke geldmiddelen ‚ munt, waterstaatszaken == Wie kan alles opnoemen? — AA : -… Welke 1 (to je ENWelke uitmuntende Leêrschoten van Staät- en Staatshuishoudkunde! — hoer geschikt om jon- ‘gelingen op te leiden tot atlerldi nuttige ken- nis; — om hen té vormen ‘tot goede Regenten «of-Ministers ;— hunnén ‘stijl te'beschaven , ed Be vrijmoedigheid in het spreken’ an te vuren ;& hen te bekwamen tot de ee arste eerdposten in den Staat !— l Aan de hand van eenen schranderen” woorgati- ger (e) trad scHoRER dan moedig deze zijne ‘loopbaän in; en koos zich de Helslakliste Man- men (f) tot modellen van bhi in alles wat waarlijk goed was. , Na eene vijfjarige garni en vorming, zag chij-zich bekleed met de eerste Ministeriële waar dieheid bij den Razd van Middell är BLZ), én “wel in’ een tijdseewricht, dat de Burgertwist op “het hevigst woedde, en weldravontâardde in toö- neelen, bij welker herdenken nos “liet kart van “weedom bloedt. « Mogten al, valgetie: de aan ‘merking van eenén ‘grooten Staatstfian , deze twis- “ten niet ii rek Wedhiern grond gehoren zijn; Yeeland deelde maar al te zeer ‘In derzelver jj jam- Frerlijke gevolgen: — Dan; welke Regenten of Ministers die ‘gruwelen mogen hebben bestuurd 2 ) $h ve ne Aire 5 Ce) De heer MACARÉ. (Cf) De H.H. vaN DE sPIEGEL en DE BEVEREN. 9 (sb Den 18. Maart 172ú. ain Kanes) mT "arn en ek 7 en De | saf goedgekeurd, Sc HormR,; de edele; da veerlijke sc HORER, hal nimmer daarin de hand : hij verfoeide ze «en betreurde ze, en zijn toen reeds sgeoefend oog voorzag eenmaal heilinoze gevolgen. Ziekerlijk kon. men ‘hem riet tellen onder de overdrevene ijveraars van èene ‘of andere der twis- tende partijen ; — dan, hoe zeer ook afkeerig „van de toenmaals gewilde grondwettige her stelling, hij zou echiter niet geschroomd hebben mede te werken, tot herstel van onmiskenbare pantssebreken, « -‚ Nog stond gedepeade eenige jaren AP onder ‚de-schaduw-der Staats- en Stadhouderlijke rege- Ying ‚het „oude Staatsgebouw van Nederland : — eu dit tijdvak was voor hem zoo, vol ‚van de ge- „wigtigste werkzaamheden, dat men vergeefs zou drachten slechts -in de ruwstetrekken te schet- ssen „wat hij voorhet Vaderland, voor Beeland , voor Middelburg heelt varrigt! „Slaat ze op, Mel! Gij, die het kunt, ank ze op, de Registers der-Staats-:-en „Stads -besluïten van dit tijdperk: — bijna elke bladzijde zal bee mijzen, hetgeen den Spreker. onmogelijk is, ia de nt eden mede ‚te deelen;: — zij kun- nen dan ook uwer aandacht niet: ontglippen; die moeijelijke , edele, hoe zeer tegen de overmagt Sptislukte pogingen, tot behoud der inrigting van ie: Kee kt aloal A à beemden het Ca) De jarèn 1736179 ml ie Jee het voormaals zoo groot, zoo vermogend, op de morgenlanden handelend ligchaam, weleer den steun van ’s Lands en Middelburgs welvaren ,— welks nog overig zijnde gebouwen ons die „schoone dagen wel herinneren, maar ook de klagt doen slaken : het is geweest ! Zeo sloot zich een, door den Heer scnoRER in zijue moeitevolle Ambtsbediening doorgewor- stelde, negenjarige tijdkring, —_ _ Aan deze dagen knoopten zich andere, zwan- ger, ja, vau groote gebeurtenissen ; doch die, helaas! ook de kiem van onzen geheelen onder- gang met zich bragten, en ook onzen Staatsman weder dompelden in eenen maalstroom van on- gekende staatkundige moeite en zorgen. De wapenen der Fransche Republiek zege- praalden alom 3 Staatsvlaanderen , Holland en Utrecht waten door hare legers bezet ; — nu eischte een Fransch Legerhoofd (#) de overgave van Zeeland, en ook dit gewest moest bukken. Elders had de strenge vorst onze rivieren tot heerbanen voor de vreemde legers herschapen ; — hier hield zij de oorlogschepen werkeloos in % ijs bekneld: — er was geene andere magt, die tegenstand kon bieden. De Ci) MicraAuD, en vervolgens MOREAU , in Jasuarij 1795. ens je “De Heer scroRER behoorde dan ook nu tof de Afgevaardigden (&), die met der Franschen Legerhoofd de bestmogelijke voorwaarden regel- den ; maar niet minder gewigtig was zijn moe- dige invloed , toen vervolgéns het Fransch Bestuur zich deed kennen als eene wordende Roofharpij ; jn de verfoeijelijk-snoode en honende voorwaar- den, op welke het de onaf hankelijkheid onzes Vaderlands wilde erkennen en waarborgen; voor- waarden, die ook niets minder dan den afstand van de Zeeuwsche Eilanden Walcheren en Zuid- bevekand in zich sloten. Nu verhieven der Zeeu- wen Vertegenwoordigers hunne stem , hun don— derwoord (4) verbaasde de Vergadering der Al gemeene Staten , en bezielde derzelver Afgevaar= digden te Parijs met nieuwen moed. — Neen! Zeelands schoonst gedeelte werd niet van hetzelve afgescheurd ! — eeuwige eer zij U, edele Man- tien, wien het, met uwen SCHORER aan het hoofd, door hoog gezag was aanbevolen, in den kronkelenden gang der aangebondene onderhan- delingen voor Zeelands heil en onschendbaarheid te waken! (77) Intusschen naderde , met rassche schreden, het tijd- (£) Deze Commissie bestond uit de H‚H. sCHORERs. MUIJSSEN VAN KATTENDIJKE. en A. VAN DOORN. ‚ (7) Men vindt dit stuk Bijlage A. (mm) De H.H. SCHORER ; ERMERINS, LAMBRECHTSEN z BIJLEVKLD CEN DE BEVERENo | t Gidstip der sldoping van het. oude Stantsgeboëw der Unie. Dáúrtoe, in eenige betrekking, medes, tewerken, konde en wilde semoren niet. Hij enttrok zich-alzoo van àlle staatkundige bemoei= jimgen (7), voor welke hij, in-zijne denkwijze ; oordeelde niet langer te kunnen nuttig zijn; en zoo. moest dan de Maatschappij , zeven jaren lang » de vruchten zijner hooge bekwaamheden missen, ‚Dan! het was, hiet voor altijd — Na het daar= stellen der nieuwe Staatsregeling gaf hij zich, gogmaals aan, zijn Vaderland, aan Zeeland, aan zijne Medeburgereh weder; (0) en zag hij zich één jaar later, tot hoofd van het stedelijk bewind zijner Stad verkoren ; doch miet deze nieuwe voortzetting zijner staatkundige loopbaan. is ook, de rust voor altijd hem ontweken. Het waren voorzeker al aanstonds geene kleis nigheden, in den geest der aangenomene Staats= regeling eene menigte van maatschappelijke in= rigungen van nieuws in te voeren ; oude veror= deringen beter te wijzigen , ja , „eene geheele berschepping aller vakken van burgerlijk bewind daar te stellen. — De wederoprigting der Mid= del= Cn) Den 24 Aug. 1705. Co) Denar Mecember 1902 werd hij aangesteld tot Raad ger Stad Middelburg „en in18optot President van den Raad, =C 1 j= delbargsche Wisselbank, vereischte, moeijelijke zorgen rustelooze overwegingen. — Het ‘was SCHORER ; op wien vooral het bestuur dieg bur gerlijke herschepping drukte. Was men ;.ten aanzien van den cans der za= ken, de orde der oude Staats - regering eenigers mate genaderd , onze edele Man begreep dan ook; dat bek marne, Bestuurders van vorige dagen thans hoogstnuttig konden werkzaam zijn Welk een ut dencnd genoegen voor zijn bart, welk eene zegepraal op. den geest diens tijds was het hem dan , een aantal Vids mannen, boe ‘verschil. lende ook hunne ‘staatkundige begrippen zijn mogten, te overreden , om. zich toi heil van Stad en Land te verbroederen, en in de zorgen van het bestuur te deelen ! | Dan! welk heil ek de vereenigde, de wel willendste, de eerlijkste bemoeijigen: der schran- derste Mannen stichten mogten ; aan de lotwisse. lingen der volken. was geen eïnde. 3 _ De Aarts- vijand van het miensclidom werd tof keld der, Franschen Yerheven.— Hij benijdde ook ons tot het hatste ovrschot van volksge= Fuk.— Het Vaderland' in den , door hem voor zich heen aangeschonnen , stroom van overwels diging en bederf mede te slepen , bel:oorde ot den grenzenloozen om:varg zijner nooit verza- digde heerschzucht en ‘helschelistén. -} Zod PÔ —( 16 je ° Zoo ontvingen wij Lo DE WIJK tot Koning :— een Koning echter, zoo geheel wars vari de Staaf= kunde zijnes Broeders, dat hij, door zijne edele pogingen, om ons den verloren voorspoed weder te geven, ’s Keizers haat en mishandelingen zich op den hals baalde. Lopewisk itusschen , de met orize ware belangen onbekende t‚o pr wisk , behoefde bra- ve, Kundige Staatsmannen.— Hij zocht ze en vond ze: ook m Zeeland. ScHORER ef twee andere uitmuntende Zeeuwen (p), werden be- noemd tot Staâtsraden in buitengewónen dienst. Maest ’er geraadpleegd worden over de gewig= tigste belangen van het rijk; het edel Drieman- schap werd ’er toe opgeroepen :— Begeerde de Koning bekend te worden met Middelburgs aangelegenheden ; scroRreER?’s bekwame hand reikte Z.M. de gewigtigste inlichtingen, Baarde Zeelands weerlooze toestand tegen eenen altijd mogelijken aanval der Engelschen , de regi matigste bekommeringen; hij Gend den Koning met nadruk voorgehouden (q), en dit alléén kon den, onzen waardigen man bij den Keizer aan- gewrevenen ; Toten van Anglomanie, im al des zelfs snoodheid logenstraffen. B Benoemd tot Burgemeester aan het hoofd van een (p) De Heeren LAMBRECHTSEN En VAN DEN HOUTE. (4) Zie Bijlage B, RE dee Ec nieuw Stads Bestuur (r), drukten hem ook ttieuwe bezwaren — Wat hij intasschen bij den Koning vermogt ; wat zijne en zijner medere- genten vereenigde pogingen kònden uitwerken, bleek, toen zij moedig, en met een zoo gewenscht ‚als regtmatig gevolg , optraden tegen Zeelands ont= zetting van het, bij vorige Staatsbesluiten toege kend, aandeel inden handel op de morgenlanden. Och! of de vrede toen Europa had mogen bes stralen ! men had voorzeker dien edelen ijver door de heerlijkste gevolgen op ’t luisterrijkst bekroond gezien | Kon het wel anders, of Zeelands ingezeteneu zagen met vreugde hunnen Koning in lan midden ? Kon het anders , of inzonderheid Middelburg voorspelde zich, uit de hooge onderscheiding „ door Z. M‚ haren Burgemeester bewezen , iets goeds voor hare welvaart ? — En, voorwaar { deze hoop werd niet te leur gesteld ! „Eerlang bleek het, wat ’s Mans tusschenkomsty vereenigd met „die van den toenmaligen hoogste achtbaren Bewindsman. van dit gewest (s); (eer= „voller nagedachtenis!) tot heil van Zeeland, van deze Stad had uitgewerkt. __…Behoef ik u, M.H! het zoo weldadig Ko= minklijk Besluit van den 6 van Zomermaand des ZGEN AV. Drer, _B soe sabdaats — (r) Den 20 Jánuarij 1808. Cs) De Heer Land- Drost VAN DOORN ete jaars 1809. wel te herinneren ? — neen immers ! gij allen deeldet im de algemeene dankbaar- heid: — gij weet het, dat onder zoo veel goeds, ook aan Middelburg eene nieuwe haven, als eene hoofdweldaad, werd toegezegd! Dan! — gelijk de Landman, bij het aanschou= wen zijner veel belovende velden, zich verheugt in het vooruitzigt van eenen rijken oogst, doch soms in een oogenblik , door onweder en hagel- slag, die heerlijke verwachtingen op ’t smarte- lijkst verijdeld ziet; — zoo ging het ook ons— Engelands krijgsmagt stortte zich op Zeeland, en overstroomde M'alcheren (é ). Mogt al de wijsheid der Overheden , door een tijdig verdrag , den vijandelijken aanval met al deszelfs schromelijke gevolgen ‚ van het weer= looze , tusschen twee Vestmgen gelegene Mid- delburg afwenden; weldra eehter moest het ge= westelijk bestuur zich van het bewind ontslaan, en zoo kwam dan , piet tegenstaande ’er eene ‘Engelsche regering was benoemd , een groot gedeelte van het beheer des geheelen eilands , met tienvoudige zwaarte op den Burgemeester SCHORER neder. Wij hebben het gezien; wij hebben het onder- ‘vonden, wat het zegt, te zijn in de magt eens vijaads, ook dan zelfs, wanneer deze bescheiden en {#) Deu 29 Julij 1809: kn OECD on en edelmoedig handelt : maar de nooit geöiudig= de zorgen — de belangelooste zelfsopofleringen 3 die de waardige seHORER, vijf fhaahden lang zich; ja ‘heeft. moeten ; maar. ook tot heil zijner medeburgeren en mede- ingezetenen; zich heeft willen getroosten ;a= rieën — deze kan niee mand zich verbeelden of opsommen. — Zoo, im mer; — in dit tijdsgewricht toonde hij pelijk groot te zijn. Wilt ge echter gene schets valt ofzen en 1 Zijnen toestand in, die. dagen ; toen,de rook vari, het, be- legerd en brandend Vi lissingen zelfs onze mids dagzon benevelde? — behaagt U misschien eend figuurlijke voorstelling. van ’s Mans. zoo zeer ges blekene grootheid 2 oordeelt dan; uit eigeïie on= dervinding ; of de volgende” ook br kar heeten : bs a Eer Stuurtmati; die'op stille häreit zijn koers; ‘waar hee de kiel moest väreti ; haar wehsch vóór wind en’ stroomen zigtt en , zonder vrees voor ramp of stranden ; tweldra ter haven aart most lamderi ; is Td, stond slechts te roer en deed üjn pligt: DE | Doch ’ bleek tiet. wat die tiäù zóu weder; _àls bange nood den stoutsten vreezen 3 en ’t moedigst hart nage doet, Bi BA de UA 7 Bij % al do Je “Bij fèle ramp ‘alleen kan blijken, kie wiens ziel bij doodsangst zal bezwijken; re Es _ wie pal zal staan met mannenmoed., J Dan! — als bij”t brullen der‘orkanen, de Zoi en ‘Maan en Starren Bnei, de Bliksem ra’s en stengen splijt; en ;-uit-het zwarte zwerk geschoten, e ( de donders raatlen doet ‘en stooten ; en zeil en want aan flarden rijt Dan — als het wrak drijft redloos henen , ‚de schepelingen. kermend weenen, wanhopend aan behoudenis ; als zelfs de hoop op ’t veege leven, ‚ ten. Jangen-laatsten: heeft, begeven; … … dan ha: eerst wat de Stùurman is, Hij, dieu in 1 barnen der gevaren, „waar schrik en angsten om hem waren , de kopren borst ’er tegen stelt, en met het oog op God geslagen, zich door geen doodvrees laat versagen, Hij is gewis de ware held. Moog (21 Je ‘ “Moog om hem dondren, loeijen kraken, geen, wanhoop doet hem pligt verzaken, AI de ervaring helpt en steunt zijn; moed; verbreekt het noodweêr mast en touwen; _ ‘hij wil toch, wat bij, kan , behouên ; : zijn vaste vuist weet wat zij doet. Fald. Ziet daar, wat SCHORER ons “mogt wezen, toen onze nood , op ’t hoogst gerezen À ons dreigde met den laatsten slag: | toen we in een-drom der bangsteplagen ; ons stil bereidden *% leed te dragen, Ws Ï daar men te roer toch sc HORER zag. N Î Toen de oorlogsdonder , losgebroken. , ’ rondom ons door ‚zijn vuur deed rooken, met al zijn ijslijkheên verzelds __toen elk moest voor zijn woeden schrikken 7 ld) was aan ’s Mans, vastheid geen verwrikken 4 s hij stond getrouw en bleef een held. Wat plagerijen, moeite. en zorgeri hem overstroomden ; — van den morgen 4 bals tot aan den avond Stond hij kk _ sl Lodaip2d en C%) ren 5 das. et we kikadhod ike À, FEA EMD 3 visi akin B3 al ED als SchÁtshter in onze ongelukken : Rij liet door last op last zich drukken, tot heil en rust der Burgerschaar. — De dwang mogt eischen, dreigen, vloeken 4 neen — nimmer kon hij hem verkloeken; op Hem stuitte al de woede en trots: gelijk, bij storm, ontembre baren , die ‚ woedend , *t stoutste hart vervaren , zich breken op een vaste rots. Te sterk geteekend zijn deze trekken voorze- ker niet! — Neen! de waardige Man kweet zich uitmuntend.— Met den bedaardsten , maar tevens onkreukbaarsten moed, wist hij zijne áchtbaar- heid en voortreffelijk beleid zoo heerlijk te doen gelden, ‘dat ook de Engelsche krijgsoversten en beambten zijne uitspraken eerbiedigden. En zouden dan zijne Medeburgers hunne dure verpligting aan hem niet gevoeld, niet erkend hebben? O! dan hadden zij gewisselijk zijner niet waardig geweest | — Neén, dit was niet rfio= gelijk !— Hij ontving de ondubbelzinnigsté, de hartelijkste bewijzen van hunne opregte dankbaar— heid ; waar door een hart als het zijne, delaleen en genoegens smaken moest. Eindelijk kwam ’er, door den aftogt der En gelsche krijgsmagt, weder verademing ( u). (4) Im Degember 1809, == 25 — == Doeh het was eene kalmte, gelijk aan de gens) klaps daar zijnde stilte bij eenen storm, die bin= nen weinige oogenblikken, uit eene andere streek „ met verdubbelde woede terng komt, Weldra verschenen de Franschen weder, met’ al de bitterheid van trotsche en booze overwel= digers. — De laatste dag van het negende jaar dezer eeuw zag reeds Walcheren met het Fran- sche Keizerrijk vereenigd.— In het tiende lei- de Lopewijk, der tergingen zijnes Broeders moede, den schepter neder, — en werd geheel Zeeland , geheel het Vaderland door de nooit verzadigde roofzucht der Fransche overheersching igeslokt, en het baarde voor den eerbied waar- digen SC HORER niets, dan eene aaneenscha= keling van zorgen en- het grievendst zielsverdriet, Niet slechts zag de edele man, die, des nog on= epgehevenen , aan Koning LODEWIJK gedanen eeds, getrouw , gehoorzaamheid aan de bevelen van NAPOLEON’s Bevelhebbers weigerde , zich daar toe weldra door soldatengeweld gedwongen ; =— maar hem wachtte nog eene veel zwaardere beproeving , welke echter, gelijk altijd die van edele zielen , slechts dienen moest; om zijne deugd en braafheid im het helderst licht te plaats Wij kennen thans te wel den geest van NAS PÖLEON’S regering, dan dat het ons’ zoude bevreemden, dat in de oogen van lage vleijers of snoode werspieders eene bij hen zoo onbeken- de als onbereikbare deugd, als die van onzen SCHORER, allerhatelijkst zijn moest, en dat zij het voor een, zelfs hunnen Heer aangenaam offer konden houden, eenen Man te doen vallen, die geloond had zijnen pligt te kennen, en dien moediglijk te durven betrachten. _» Middelburgs Burgemeester was een vriend » der Engelschen ; hij had hen door de aanbie- » ding der Stads- sleutels gehuldigd , en hun » ter eere de Stad doen verlichten.” | Deze was de fijn witgedachte laster, die eenen NAPOLEON juist in zijne zwakste zijde grijpen moest ; — eenen Nupöleon, wien gevangenis, verbanning en dood ieder oogenblik van de band vlogen. Wij willen immers, M. H.! in dit plegtig oogenblik , de- beruchte witbersting dier heische boosheid in alle bijzonderheden ons niet herin= neren ? — Wij willen ons aan de nagedachte nis van onzen dierbaren sCHORER niet vergrijs pen, door de schandelijke hoon-taal van eenen Keizerlijken mond andermaal te doen hooren, De geschiedenis heeft dezen zedelijken moord, door NAPOLEON aan eenen der edelste man nen uit zijn gansch gebied gepleegd, getrouwe lijk geboekt. (v) | Wij weten, hoe daar door alle vreugdebetoo» cri dabo ulo id s{£v) Zie over dit merkwaardig voorval de Bijlage Ca WEE 103 HS ning bij des overheerschers tegenwoordigheid „ons tot bitterheid werd.— Onze straten heugen het nog, hoe onze Medeburgers met weedom, ver= ontwaardiging en kommer in de ziel elkanderen ‚ óntmoetten , over den hoon hunnen geliefden Bur- gemeester aangedaan, en het lot, dat hem kon wachten, 2 Dan, veilig in de hoede des Almagtigen , en gehuld in zijne onschuld, wandelde de ‘heleetiëde Man met zijne Gade onder ons bedaardelijk daar henen; vleide bij zich gerustelijk in de armen van den slaap, enssluimerde verkwikkelijk in. Te gewigtig echter waren de omstandigheden , dan dat hij de doelmatigste middelen miet zoudë hebben aangewend, om de pijlen des lasters te verstompen, of derzelver doel te doen missen. _ _NAroueon hoorde, en wilde hooren. — Daar ‘staat sCHORER voor hem, in al de acht- bare majesteit, die den man zoo natuurlijk eigen was, — en wat zeide hij nu tot den geweldigen ? wat durfde hij dezen te gemoet voeren ?— Wilt ge, M. H. iets van die redenen hooren ?— het zij zoo! — doch weet, dat de woorden , door mijnen mond , in onze taal gesproken , met geene mogelijkheid. dien krachtvollen nadruk ir hebben, welken alleen de beleedigde Man, die in deze oogenblikken zijne waarde gevoelde, aars dezelve geven kon. men üu ODA Dus ® » » » » » » bb) » MAPOEEON omging, weten wij aiet= Zouden hx € 26 D mad Dus besloot hij zijne rede: Ik weet het Sire! mijn lot is in uwe handen,» Gij kunt met mij handelen naar welgevallen, — Na mijne rust, mijne gezondheid en het groot- ste deel mijnes levens aan het welzijn mijner * Medeburgeren te hebben opgeofferd, vrees 1k zelis den dood niet. | » Ìk beroep mij op hun geweten. Ik beroep mij zelfs op dat der Engelschen , of zij mij kunnen bewijzen, hun ooit in eenig opzigt te zijn toegedaan geweest, en of ik iets ver- rigt heb, dat tot nadeel der belangen van Hol- land of van Frankrijk strekken kon. » ’tIs waar, de Hollanders beminnen de Frans schen niet, maar nog minder houden zij van de Engelschen. Zij beminnen slechts hun Va- derland en men zal hen altijd getrouw vin- den, aan den gebieder, die hun gegeven wordt. Deze gevoelens hebben zij aan den Godsdienst te danken. » Voor ’t overige, Sire, verklare ik U, dat, zoo eenjge andere Natie dan de Engelsche , ja, zoo de Engelschen zelve weder Middelburg binnen kwemen, ik mij niet anders zou kun- nen gedragen , dan ik mij gedragen heb ; dat is, te handelen als een eerlijk Man.” Wat, bij deze toespraak, in het hart var wij mm 2 js Wij echtèr miet mogen vooroniderstellèf , dat dê danblik des Sprekers, dat eene taal als deze, dië hij nog nimmer had gehoord , de ijzeren dub beling zijner ziel doorboorden, en hij gevoelde ; dat Zij thans als de schuldige voor SCHORER stond 2 Een töoneel als dit, hadden althans zijne Groos ten nooit gezien: het joeg hun hkner mon en gerbied in het hart. id De triomf van den edelen scroRrERr op den aster was volkomen! NAPOLEON: werd met hem bevredigd, en kon hem zijne achting niet weigeren ; het bleek in de gevolgen dat hij dits maal zijne zedelijke nederlaag erkende, en het Keizerlijk Besluit, waar door Zeeland een De- paärternent en Middelburg tot Hoofdplaats wer= den verklaard, toonde nu ook hier, dat hetgeen de mensch ten kwade had gedacht, een Hooge? Bestwar dit ten goede had doen uitloopen. _Nog vóór den afloop van dit zoo rämpvol jaaf eindigde het Burgemeesterscliap van den eerbied4 ‚_waardigen scHorER: hij bleef echter in andere betrekkingen ‚ ook onder de Fransche heb ting ‚ deel behouden aan het Bestuur. Had hij nu, van de eerste Schrede in zijne doornenvolle staatkundige loopbaan af, zijn Vas derland van lieverlede den ondergang zien nade- zen, en eiidelijk-deszelfs geheel verderf moeten, aans {28 Jee ganschouwen ; bij mogt ook het eeuwig gezegend tijdstip beleven, dat de man des gewelds van den troon gebonsd , zijne prooi moest los laten ; — dat wij naam en rang onderde Volken en het Vaderland terug kregen ; en vreemde overheersching door het zacht en wettig bestuur van eenen Vorst en Ko= ning, onzen vriend en broeder , werd vervangen.— Heerlijk zag nu ook scroreERr zijn doorge- worsteld leed vergoed, en aan zijne verdiensten eene nieuwe, zijner waardige hulde toegebragt , door zijne benoeming tot Veriegenwoordiger der Hoogste magt, tot Gouverneur van Zeeland , welke gewigtige waardigheid hij ruim drie ja= ren eervol heeft bekleed. Ja! voorwaar, eervol bekleed! — Hij mogt dit laatste tijdperk zijnes Bestuurs vereeuwigd zien , door de daarstelling der nieuwe Haven van Mid- delburg. Door Koning LopEwijk der Stad reeds toegezegd , bad de Fransche overheersching ook dit uitzigt in rook doen vwerdwijnen— De vervulling dier hoop was voor de vreedzamer da- gen van Koning WILLEM bewaard, Ter uitvoering van dit groot werk , had Z.M, gen zestal aanzienlijke en bekwame mannen (w) met den Heer scHorer aan het hoofd benoemd; en weinig tijds vóór zijne aftreding had hij het gezoegen zich in de voltooijing te verblijden. Mid. Cw) Men zal deze Heeren genoemd vinden in het slef van ech D. * en Je “_ Middelburg! Ge zult het immers nooit vers geten, hoe veel ge uwen, weleer grooten, vere dienstelijken Burger ook in dit opzigt te danken hebt! — hoe vele moeite en zorg hem ook déze ùwe haven heeft gekost !— Ge vergeet het niet’, dat hij zelf den voortgang van het werk heeft ingewijd, toen zijne hand den eersten aardklomp ùitgroef, — Ge wilt het niet vergeten , hoe hij, in het, ach! Zaatste stuk (x°), dat uit zijne pen vloeide’ ‚ uwe aandacht vestigde op den ganschen omvang van deze gewigtige onderneming ! hoe hij U opwekte tot dank voor het daargestelde heil aan God, aan den Koning, aan allen, die er het hunne toe hadden bijgedragen ; en om nu, elk ‚ naar vermogen , zich te bevlijtigen, om het welda- dig oogmerk van onzen beminden Koning te be- ee en den voorspoed en welvaart van vorige „dagen, onder Gods zegen te zien wederkeeren! Ja! op. deze roerende wijze nam hij als het ware ‘afscheid van zijne openbare Ambtsbetrekkingen , van zijne medeburgers. — Helaas! de gevolgen van ’t geen hij reeds aan NAPOLEON gezegd „had : » dat hij, gedurende een groot gedeelte u zijnes levens, zijne rust en zijne gezondheid aan _» het heil zijner medeburgeren had opgeofferd , „ begonnen hem zwaar te dr ukken. _ Dertig j jaren onvermoeide rustelooze Staatszor- ‚genen EE van allerlei onaangenaam heden Cx) Bijlage D. =l Jo Je heden hadden zijn, anders sterk, ligchaams zog teer verzwakt, dat, bij het gedurig vermenigvul= digen van het werk, de last hem te zwaar werd; en de krachten bezweken ; en hij, door een eervol ontslag (ij ) van zijnen gewigtigen post, tot de welverdiende rust terug keerde, Kunuen wij nù, va het gehouden overzigt ; hoe onvolkomen het zijn moge, het wel miskennen; _M.H.! dat een Man, die, in zülk eenen uitge= breiden werkkring ; zoo zeer uitmuntte; eene voortreffelijke ziel bezat ? Altijd getrouw aan eed eù pligt, onkreukbaar eerlijk, was alles, wat daar van afweek, hem een gruwel…— Bevordering van het algemeene heil, vooral der belangen van Zeeland , zijnen ; hem altijd dierbaren , geboortegrond ‚ de wieg et bakermat der vaderlandsche Vrijheid en van zoo vele doorluchtige Mannen, — zijn immerdurend streven: — en moedig bood hij ’t hoofd aan aller la verdriet en moeite. “Begaafd met ongemeene schranderheid en ons „vermoeiden ijver , daor hij spoedig de zaken in alle hare betrekkingen ; behoefde hij niet veel sinspanning om,ze juist te beoordeelen ; ’t geen - hem dus ter uitvoering de beste middelen kiezen „deed; door zijne leiding en orde im het wak; deed hij het geregeld, spoedig en zonder botsin- | gen €) Den 18 September 1849: ABe gen afloopen ; de moeijelijkste, taak maakte hij dus gemakkelijk ! — Bij de onvoorzienste ge= beurtenissen, bij de hagchelijkste voorvallen , ver= liet hem rooit zijne bedaardheid ; — nimmer. zag men hefa onthutst, verlegen , bevreesd of weife= _ dend: trouwens hij volgde maar éénen weg, dien ‘der eer en eerlijkheid. — Zijne opstellen lever= den de doorslaandste bewijzen. van de geleidelij= ke wijze waarop hij werkte; mannelijk, kort en _ krachtig was zijn stijl. Voor zijne ondergeschikte Benten was hij al- tijd achtbaar…— Zijn voerkomen boezemde steeds eerbied in. — De menigte zijner werkzaamheden deed hem hooge waarde stellen op den tijd. Hij was een vijand van alle omslagtige, niet regt= streeks tot het doek gerigtte „ redenering; Hij had zich daar door , im de’ behandeling van zaken, een zekeren kort afdoenden toon eigen gemaakt, die geene tegenspraak scheen te gedoogen ; dax hij, die den Man regt kende ‚en den moed had, om ‚ met betamende bescheidenheid ‚andere denk= beelden voor te dragen , vond zijn hart voor waar= ‘heid ; voor overtuiging altijd open: Zoo heb ik dan getracht onzen waardigen SCHORER als een hoogstverdienstelijken Rea gent en Staatsman te schetsen !— Zekerlijk ,— ik gevoel en beken het met schaamte — bleef ik verre beneden ’s Mans eerwaardij.== Dan , was if al al niet berekend voor de taak om haar in schoo= ‘ner licht te plaatsen ; twee Koningen hebber “kaar op ’ heerlijkst gehuldigd! — _ Of zoude zijne benoeming tot Staatsraad en tot Ridder van de Orde der Unie , door Koning “LODEWIJK, — zoude zijne verheffing tot den Adelstand ; de benoeming eerst tot Ridder, en “vervolgens , bij de eervolle aftreding als Gouver- ‘near van Zeeland „tot Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw ‚ waar mede hij door onzen geëerbiedigden Koning winuem is ver= heerlijkt; — zouden deze hooge onderscheidingen niet aan te merk@n zijn als blijken van Vorstelijke hoogachting en vereering zijner verdiensten ? — Alleen toch uit dit oogpunt beschouwd , konden zij eenige waarde hebben voor eenen Man, die zoo uitnemend had geleerd, de menschelijke za- ‘ken met schrandere wijsheid door te zien , em wien geen schrijn verblinden kon, < IL hr Is onze ontslapene als Regent en Staatsman ons in het schoonste licht verschenen ; welaan ! ‘zien wij dan nu of wij ook mm hem den Zoogst ‘werdienstelijken Burger vinden kunnen! Als Regent stond de Heer scHORER in zoo vele betrekkingen, en was hij in aanraking met zoo’ vele verschillende maatschappelijke inrigtin- ie Sen, _{ 53 Je ‘gen, dat het moeijelijk valt overal“ eene juiste grenslijn te trekken , tusschen den Regent en den Burger, en de bemoeijingen des eersten van de “pligten des laatsten af te zonderen. Met dankbaarl:eid derhalve erkennende , wat de invloed des Regents , ter bevordering van hèt goe. de, *t welk van hem als Bur ger gevorderd irbiln, Maar en wilde daarstellen; zullen wij ons we- der bepalen tot eenige hoofdbijzonderheden,, die gerekend kunnen worden te behooren tot de plig- ten van elk lid der Maatschappij, en “tot welker betrachting een iegelijk in zijnen kring, en naar ea gehouden blijft, Is de ware, de ongeveinsd- verlicht- Gods- „dienstige, ook de beste Burger; — Is de echte Godsdienst de sterkste band der Maatschappij ; ; dan is het ook de dure pligt van elk lid van het groo- te huisgezin, naar vermogen alles aan te wenden ter bevordering van die heilvolle hulpmiddelen , „welke op de vorming van menschen tot Burgers van den besten stempel , den gezegendsten in= „vloed. hebben kunnen;— en wie zal dan weige ren, hier ecne hooge eerplaats toetekennen aan _de enden der gemeenschappelijkhe „gpenbare Godsvereering ? Was de Kerk afgescheiden van den Staat, en „loo der hervormde Gemeenten den ‘last ge= laten om voortaan zelve in het onderhoud harer ox Ze GEN IV. Doen, re Leers B De Leeraren te voorzien ;— was daar door ‘het lot dier mannen in vele Gemeenten , zeer betreurens- waardig geworden ; gevoelen vele daarvan’ nog de nadeeligste gevolgen; — de Middelburgsche Gemeente gaf een navolgenswaardig voorbeeld van zorg voor hare Leeraren, door den Heer SCHORER en eenige andere waardige Mannen (z) te benoemen ter beraming van een ontwerp, volgens hetwelk in de jaarwedden der Bedienaren van het Evangelie, en in de verdere behoeften van den Eerdienst voorzien zoude worden, — „Nu toonde de bekwame, de ijverige man weder, dat hij ten dienste der Gemeente, onder welker leden ook hij was aangeschreven, noch moeite “och arbeid schroomde. Hoe uitgebreid, hoe gewigtig dit werk ook zijn ‘mogt ‚ door ’s Mans en zijner medeleden beleid “en werkzaamheid werd het in orde en tot stand “gebragt. — De Gemeente heeft , met dankbare ‘goedwilligheid zich aan de, door ‘hare Gevolmag- “tgden voorgedragene maatregelen onderworpen, “en ’er het schoonst gevolg van genoten. Vijftien javen lang was hij ook in dit vák werkzaam ;— vooral heeft de Geimeente aan ’s Mans “bekwaamheden en ijver te danken, die vastgê- stelde verordeningen, welke alsnog de grondslag ‘zijn, op welken het geheel en uitmuntend beheer des (Cz) De H. H. VAN SONSBEECK, VERSLUIJS, TA. Pi SCHOKRER, PASPOORT EN LAMBRECHTESENe | des ganschen huishoudelijken omvangs van heren Eerdienst rust. 5 Is het al verder onverzaakbare Burgerpligt, me- de te werken tot bevordering van’ alle maatschap pelijke welvaart ; ook hier gaf scnoren het schoonste voorbeeld ter navolging , in dat geen, waartoe hij, in zijn afscheid, zijne Stadgenooten. had opgewekt: » om zich naar vermogen te bevlija » tigen, tot herstel der zoo diep vervallene Stad „ » op dat men, onder den Goddelijken zegen „den, » voorspoed en welvaart van vorige dagen, nog: » te eeniger tijd mogt zien wederkeeren |” _ Ammers was Hij het, die de handelvaart dezer ‚Stad trachtte te doen herleven. Blij was het, door Wiens moed, doorzigt en: ruime deelnemingen „de theehandel op China en de vaart op de Wester, landen werden ondernomen! id ' _ Beantwoordde intusschen niet altijd alles aan; ’s Mans edelste wenschen ; *getrouw aan zijne, zinspreuk : nunguam successu crescit honess tum ; was en bleef hij ter ondersteuning van alle, nuttige ondernemingen steeds gereed, Sad nsy Zulk een Man, zulk een Burger moest zich) immers ook wel als de Voedsterheer van kunsten en wetenschappen ;— als de Bevorderaar van al le nuttige en der maatschappij heildanbrengende inrigtingen op het schoonst doen kennen ! é C2 zr Hed _( 36 Je „Het Zeeuwsch Genootschap der Weten- schappen, hetwelk hem zoo zeer betreurt en im dit oogenblik zijne uitvaart viert, ondervond dit zeven en dertig jaren lang. Gedurende eenen zoo aanmerkelijken tijdkring hielp hij het schra- gen en besturen ! Ook ij was het, aan wiens krachtige mede- werking het Genootschap, eenmaal der ontbin- ding vabij, zijne voortduring heeft te danken; die het heeft heïpen opvoeren tot dat aanzien , tot dieu bloei, waarop het, tot heden toe, mag bogen ! Gaarne en zoo veel mogelijk , vereerde hij de vergaderingen met zijne tegenwoordigheid , en met het hoogste welgevallen zagen wij hem in ons midden. «Altijd ijverig om nuttig te zijh aan de alge- meene belangen, trachtte hij ook door het Ge- nootschap dat edel oogmerk te bereiken. Daartoe strekten meer dan eene gewigtige , door hem op= gegevene, en door het Genootschap voorgestelde Prijsvragen (a): waarbij hij-wel eens-de edelmoe- digheid zóó ver uitstrekte, dat hij zelf de kosten van het uitgeloofde eerengoud begeerde te dragen. _ Hij was het, op wiens wijze voorlichting het Genootschap , bij de uitschrijving van Prijsvragen, aan Ca) Over het Brandkoorn;— over de middelen om den wrchtelingen in de tuchthuizen voordeeligen arbeid te verschaffen „— en over de schadelijke vermenigvuldiging der Zeehonden inde Zeeuwsche syoomen, — 5 Je aan de zoodanige, uit welker doekmatige beants woording werkdadig nut kan voortvloeijen , de voorkeur geeft , boyen die van enkele bespie- geling. Zijne aanzienlijke geschenken (5), eindelijk, zullen, zoo lang deze onze Maatschappij bestaat, tot duurzame bee, strekkea, van ‘het geen hij voor dezelve was, en hoe hoog zij bij hem/ in achting stond ! Och! of hij, na het eindigen zijner staatkun- dige loopbaan, eene betere GeLoHar EP had mogen genieten, met hoe veel gronds had dit Genootschap dan nog op verdere vereerende blijken zijner Wend mogen hopen ! Zou hij ook U, edele Maatschappij tot nut van t Algemeen, zijne, bescherming: en _onder- steuning hebben onthouden? Neen! ook gij stond hoog in zijne schatting '— Ge hebt het on= dervonden, dat hij zelfs, na zijnen uitgang uit de zigtbare wereld , voor uwe voortduring en C 5 de C4) Behalve kostbare en zeldzame Boekwerken 3 het | Kunstig door veer- en raderen werkend vüurstot van eene zeogenoemde machine-infernale of drijvende koperen mijn, welke de Engelschen bij het bombardement van Vlissingen ip 1809, tot meerdere verwoesting dier Stad, hadden doen ‘afdrijven, tot aan het hoofd, waar echter de uitbersting „geen plaats had; — het Portrait van den Heer PauLUS VAN DE PERRE, Ridder, 15783 =— en meer anderg merkwaardigheden, A 58 de bevordering uwer verhevene bedoelingen op de edelmoedigste wijze wilde zorgen. Zal ik, M, H.! meer bijzonderheden aanvoe- ren, om onzen verdienstelijken Burger nog sterker te doen uitkomen? — Neen zeker! — Waartoe zoude ik ook U het geheel tafereel aanschouwelijk voorstellen van’t geen onze ontslapene, zoo moge- lijk, gaarne voor zich zelf zou verborgen. hebben ? Wie onzer toch is niet overtuigd, dat alies, wat voor den Godsdienst, den Burgerstaat, en kunsten en wetenschappen wezenlijk nuttig of in eenig opzigt belangrijk kon gerekend worden, ook met zijne hartelijke belangstelling en ruime ondersteuning werd vereerd ? Zekerlijk ! zulk eenen hoogschatter en kundigen bevorderaar van kennis, wetenschap en van alle, het maatschappelijk heil verhoogende , inrigtin= gen, kwam het toe, door zijnen Koning benoemd te worden tot Curator der hooge School, wier eere en van ouds gevestigde roem ook die is wan het Vaderland ! hem kwam het toe, door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde onder hare leden te worden opgenomen ! IL : Uitmuntende talenten, in welke verschillende vakken zij schitteren mogen , zijn onmiskenbare, dankenswaardige voorregten. Dan! ml 159 De Dan ! zij verkrijgen eerst hunnen schoonste glans, wanneer derzelver bezitter even zeer uit» munt’, ten aanzien der gevoelens van het hart3 als van de vermogens des verstands. Dán sjanprekiebs maar ook dan alleen is de grootste, de aanzienlijkste, de gekroonde sters veling eerst in vollen nädruk een waarlijk edel Mensch := dán en dán alleen draagt hij den echten stempel van den waren zielenadel, a En waarin zal zich deze na ontdekken? Is het niet in het edelst gevoel der warmste vriend schap, in de kartelijke en werkdadige deel neming in het lot van lijdende. natuurgenoos ten ;— in vatbaarheid voor hèt genot, ’twelk de beschouwing van al het geschapene voor een gevoelig hart oplevert; im het kunnen smaken van den troost, geput uit de eeuwig wellende bron van den besten Godsdienst, en eindelijk, om niet meer te noemen, in den lief= derijken omgang met echtgenoot en kroost? Zouden wij nu aan deze trekken ook onzen SCHORER als een edel mensch herkennen ? __ Welaan! vrienden van onzen ontslapenen, gij, die in zijnen gemeenzamen omgang deelen mogt, getuigt het! — was hij nietde opregte, de warme de bestendige vriend? was zijne Eed nief genoegelijk , leerrijk ?— Getuigt het, gij, »s Mans lotgenooten ‚ die met hem als gijzelaars te pand moest blijven voor de nakoming der verschrikken CRM won td tal dg wsbnaat 20 ralen lijkste krijgsvorderingen (ec); immers was uw senoRreER ook toen dezelfde, en maakte zijn onderhoud u die , anders kommervolle, dagen tot de aangenaamste uwes levens? Gij, menigte van beweldadigden , armen , we- duwen, weezen, hulpbehoevenden! getuigt het: nam de aanzienlijke man , die bij eigene on= dervinding uwe behoeften niet kende, nam hij geen deel in uw lijden? — heeft bij u niet on= dersteund, verkwikt, geholpen ? — trok hij zich uwer niet liefderijk aan ? Dan waartoe u. ier opgeroepen? ge zoudt slechts dankbare tranen ten antwoord geven: — liever dus eens zamen als getuigen opgetreden ; dddr , waar barmhartigheid ‚ wit Christelijke be- ginselen der lijdende menschheid bewezen , has ren hoogen loon ontvangen zal ! Is de verstandige beschouwing van de wer= ken der Schepping voor den redelijken mensch eene zoo zeer betamende bezigheid , als zij mede behoort tot het verheven der zijnes aanzijns ;— geeft zij, te midden van den drom der rustelooze bezigheden , zorgen en k wellingen des geestes, de zachtste, de reinste verademing en verkwik- king; zij schonk deze ook aan het hart van den gevoeligen SCHORER, Hier Ce) De Heeren p. j. SCHORER , N. C- LAMBRECHTSEN ; J- C- DE BRUIN, M.E. C. VERSLUIJS ED &. HENDRIX. | KDE KANTER ‚de Franschen in Walcheren, bl, Boen velgg.) ha € 4 )= u Hiervan kan en mag , M. H.! uw spreker zelve ten getuige strekken, en gij wilt voorzeker zijn getuigenis niet wraken. Het bijwonen der lessen over de Biosben dervindelijke Wijsbegeerte behoorde tot ’s Mans grootste genoegens, Ja edele scHoreEr! de beschouwing der almagt, wijsheid en goedheid van den oneindigen, eerbiedwaardigen Schepper verrukte u !— De matclooze uitgebreidheid van het Heelal ;_ het heerlijk zamenstel der mijriaaden zonnen en werelden mogt uwe denkenskracht ; gelijk die der stoutste verbeelding , bedwel- men; de bespiegeling stemde steeds ook uwe ziel tot de eerbiedigste bewondering, — Voedsel voor uw verstand en hart , niet slechts uitspan= ning , te vinden was hier uw heerlijk doel. _ Gevoeldet gij, dat, om op de reis door het heerlijk rijk der natuur niet aftedwalen, de Wis- kunde als onfeilbare leidsvrouw , den wandelaar vóór moet gaan; — gij rekendet het niet bene den u, om, in de jaren uwer vroegere rust, mef al den ijver en de onderwerping eens jeugdigen leerlings, haar nader te leeren kennen, en haren _seldadigen invloed te ondervinden. (ei En boe schoon achtet ge u beloond, toen zij gene niewe bron van genoegen voor u open- de; daar ge nu veel met opgeklaarder oog als van nabij kondt zien, wat te voren zich in meer benevelden afstand voor uw gezigt vertoonde ! | 63 NV Zin nd € Ás D ns Zijn ter intasschen oogenblikken en omstan= digheden in het leven, waarin de ziel zich min- der tot verhevene bespiegelingen kan verheffen; en meer verlangt zich, door regtstreeks tot het art sprekende vertroostende waarheden wit de eeuwig wellende bron van den Godsdienst te werkwikken; — wie gevoelt niet, dat voor on= zen ‚ immer door afmattende regeringszorgen , bes legerden scHoRER, zielenzalving dikwijls be= hoefte was? — Hij vond ze im de heilige Schriften en in de godsdienstige werken der BERGENS; der EWALDS, der PERPONCHERS, der BORGERS ; zij waren, met die van andere uit= muntende Mannen, zijne geliefde handboeken, Gewisselijk ! een Man van zulk een gemoeds- bestaan, wat lasten hem ook drukken ; welke onaangenaamkhieden hem in zijne moeijelijke loop- baan mogen ontmoeten, zal geen verdrietsgevoel in den huisselijken kring , bij zijne geliefden, over= brengen ; maar, verre van deze met gemelijkheid te bejegenen, in hun bijzijn de ruime vergoeding voor zijne zorgen vinden. “Dat wij het intusschen niet ontkennen, M. H! de mensch blijft mensch ; ook de beste heeft zwakheden en gebreken :— en indien nu eens een zeer voortreffelijk man, beladen met eeneú altijd drukkenden last van zorgen voor het alge= meen belang, niet alles is voor echtgenoot ea kroost, ’t geen hij, van alle bemoeijing ontsla= | 6e: wf 45 De Sen, zekerlijk zoude zijn ;— zouden wij hem streng willen beoordeelen, zouden wij het niet eenigermate verschoonlijk vinden ? Zoodanig echter was de doorgaande zielsge= steldheid van onzen ontslapenen miet, Hij had zijne naaste betrekkingen hartelijk lief. — Zijn omgang met dezelve was die des teederen vaders, des lievenden echtgenoots. —: Hij-beschouwde in Gemalin en kinderen, de dierbaarste voorwerpen zijner zoo groete aardsche bezittingen; gelijk hij wederkeerig door hen opregtelijk bemind werd.— Hij blijft hun allen onvergetelijk ! TE of + hd Zooheb ik dan nu mijne handvol bloemen op ?s Mans graf gestrooid! — zoo heb ik getracht zijne nagedachtenis te vereeren , door hem in eenige trekken te schetsen, gelijk hij waarlijk was | — ‘Hoe- onvolkomen mijne teekening ook zijn mage, niemand, des houde ik mij verzekerd, zal het kunnen of willen ontkennen, dat wij, ja waarlijk, in hem, eenen uitmuntenden Regent en Staatsrman ;-—eenen hoogstverdienstelijken Burger,en een edel mensch verloren eu betreuren. Ja! ook deze Ceder moest vallen, en is ge vallen ;— ScHORER is gestorven ! … Vijf jaren lang knaagde de worm der ontbin= ding …— mel HL Uien ding aan zijne levenskracht, en zoo ging hij den weg van elken sterveling ! (d) Maar nam bij nu ook alle zijne waardigheden en aardschen luister met zich mede in % ander leven, waar zij niets kunnen gelden ? Neen, neen! met schooner kieed, dan waarin wij hem immer hier zagen uitgedost, ging hij de eeuwigheid im: de ootmoed eens hoogstbewel- dadigden zondaars, de verdiensten van zijnen Zaligmaker Jezus Christus , uit loutere ge- nadel (e) En C4) In October 1917. werd hij overvallen door eene soort van beroerte , aan welker gevolgen hij zeer veel heeft geleden. Hij ontsliep den 19 Januarij 1822, des morgens ten 6 uren, in den ouderdom van bijna 62 jaren. Ce) Uiterst kalm waren overigene ’s Mans laatste uren. Gevoelende dat hij zeer verzwakte, verlangde hij, nopens zijnen toestand, het onbewimpeld gevoelen van den Heer DE JONGE, Zijnen Geneesheer ;— deze verklaarde hem dan, dat zijn einde niet meer ver af konde zijn, en nu schikte de waardige Man zich ook geheel tot sterven ;= aam afscheid van zijne geliefde naaste betrekkingen, en bee geerde de vertroostende toespraak vanden Predikant vAn DEINSsE. Hij scheen thans, bij de laatste opflikkering zijner levenslamp , weder geheel scHORER te zijn. On- der anderen verzocht hij den Heer vaN DEINSE hem iets te herinneren uit Aeê Graf van den Heer FrEiTH, bee paaldelijk uit den tweeden zamg: Het menschelijk geslacht alt toch als bladeren af, enz.— Hij herhaalde het slot van eïken regel, of sprak het reeds vooraf uit, Hij was en bleef de bedaardste van allen, die zijn sterf bed omringden, — Eindelijk nam de bewustheid af; van zijne zittende houding zeeg hij zachtelijk zijwaarts , ex qas Biet MCEFe | ml 45 Jem ‘En zoo was dan, gelijk wij nederig hóper; het heerlijk einde van zijn moeite — en smartvol leven, de eeuwige rust en zaligheid !— Zoo is hij heengegaan om nimmer weêr te keeren , maar het ons zijne nagedachtenis in zegening achter ! Kan aanzien doen gedenken; dan zal gewis- selijk het aanschouwen van deze zijne gelaatstrek= ken, welke de hand des kunstenaars ons bewaar= de, en de edelmoedigheid der Vrouwe Weduwe aan het Genootschap schonk , ons geduriglijk herinneren ‚ wat de: edele, de waarlijk groote SCHORER voor ons en voor alle zijne hooge betrekkingen is geweest. En al moge ’er eens niets zigtbaars meer ove- rig zijn, waarbij de naneef zich den edelen Man zoude kunnen herinneren; — dit staat vast, en het zij onze troost, gelijk die van elken bra= _ ven: — het goede, door groote Mannen. gesticht, heeft ook daz nog heerlijke gevolgen, wanneer niemand hunner meer gedenkt, Nooit ontbreke het den Koning , het vaderland en dit gewest aan Staatsmannen ;— nooit eener Stad aan Burgervaders en Regenten ; — nooit der Kerke aan bevorderaars harer belangen ;— nooit der Maatschappij aan edelmoedige behartigers van algemeene welvaart ; == nooit dit Genootschip - , aan 46 Aan bestuurderen;— nooit eenige nuttige inrig- Gbg aan ondersteuners == nooit den vriend áan eenen vriend; — nooit den armen, verlegenen;, hulpbehoevenden, zaan liefderijke verzorgers ,— en nooit een huisgezin aan „eenen echtgenoot en vader, als sSCHORER is gewees!! T BIJ- d A HE NE | Oils Ake ha ih ei DAN ERAAN Ev > Ì j ij Ees (ri ere En a kes Rd _ kk e zl en _N KANN ART ot Mon k hed GS Ë (+ = VA #, An, ) 9 geerd KAAT wr ' Kd k AAE ( bak À > her b rie, / hs re SDN kr Kg , 2 ib tgn art ok hi Î 4 7 Aver Ue Ee ie AAE Sbn AEL 4 LNE Pe PD Rid nat ‚ t RE 2 k er RAP ETA EE £ Bz j s > Ds, iet EEn rent, A, rd . he 1 H ek Â É Zieken} Hits, if ve ie! rt Bee bt He A) pe ) es} N ARE me kj Jar BIJLAGE A. H05 Brief van de provisionele Representanten deg Volks van Zeeland aan HUN HOOG MOs GENDEN. ( Bladz. 15. l,) HOOG MOGENDE HEEREN! Het langdurig achterblijven van een definitief vers slag van den staat der onderhandelingen te Parijs, ‚@n de ongunstige berigten; ‚die-ons van tijd tot tijd inkwamen , aangaande het succes der pogin= gen onzer Ministers Be hadden sints lang niek kunnen nalaten ons veel bekommering te baren; maar nimmer hadden wij ons nh hh dat de goede troüw van het Fransch Gouverhement zich zoo ver zou hebben vergeten; als ons uit uwe ontroerende Missive van den 12 dezer te jams merlijk is gebleken, Hoe? zouden wij, gerust gesteld door de. operia bare en vrijwillige Proclamatie van de Represens tanten der Fransche Natie, waar bij zij ‚… voor het oog van gansch Europa, plegtig verklaarden 3 dat zij alleen den oorlog tegen den Stadhouder gevoerd ; en het Bataafsche Volk, in % midden van de rampen des oorlogs, als fe Vrienden en Bondgenooten. beschouwd hadden ; dat zij hiet kwamen om hen tot slaven te maken, maar dat de Fransche Natie hunne „onaf hankelijkheid > Ze GEN. V.Dren. D zous (50 Je zoude eerbiedygen ; zouden wij, gerust gesteld door de Capitulatie met deze Provincie gesloten; gouden wij ‚ steunende op de edelmoedigheid der Fransche Natie, die ons Volk hare Broeders noemde , die hetzelve 5m het ongestoord genot der Regten van den Mensch en den Burger beloofde te herstellen, en in de Nationale Conventie, als eene Grondwet der Regering, had vastgesteld , dat het Fransche Volk miet bedoelde zijn territoir uit te breiden, door het maken van eonquesten ; zouden wij, Medeburgers ! hebben durven im twijfel trekken, dat de Vrijheid en ongelimiteer- de oriafhankclijkheid van het Nederlandsche Volk niet zoude geweest zijnde basis der vredes - on- derhandelingen 2 _ Ondertusschen zien wij met ontroering uit Uwe Missive en hare beide bijlagen, dat bet Fransch Gouvernement dit alles schijnt te vergeten, en, boven zoo vele andere buitensporige. vorderingen, twee notabele Eilanden dezer ongelukkige Pro» vincie in bezit wil houten, om dezelve nadere hand bij den Vrede, een gelijk lot te doen on- dergaan, als de Belgische Provinciën ten deel zal vallen. _ Hoezeer de kortheid des tijds, die er eit om onze aandacht, door vele andere gewigtige zorgen afgemat, te bepalen op het onderwerp van voorschreve stukken, en Ul, het resultaat onzer geliberatiën daaromtrent mede te deelen , ons niet heeft fieeft toegelater de gepaste gelegenheid, welke de groote importantie der zaak verdiende ; aarzes fen wij nogtans niet om UL te ed ó daf wij; ons zelyen: beschouwende als Vertegenwoor= digers van een vrij en onafhankelijk Volk, nim, fer zullen toestemmen in het’ concluderen van zulke onregtvaar dige Preliminaire Vredes- Artike= len, als door het Comrutté de Salut Public, als. eeri ultimatum ; worden voorgesteld , en waarop het uiterlijk antwoord heerd wordt binnen tien, dagen; te rekenen van den 6 April; gelijk aan ÜE. zulks blijken zal uit de « opening der Instrica Gér, die wij aan onze Gedeputeerden gegeven, hebben, Wij zullen daarom, kor theidshalve, niet treden, in eene discussie der benen pointen ; maar Wij vrage, wat er van onze. rampzalige, Repu-, bliek zal overblijven; wanneer er door det staat, der Vredes- Onderhandelingen tusschen Prankrijk, en Pruissen , niet anders overgelaten wietd ‚ dan, ch die har dj en onteerende voorwaarden te läs, ten welgevallen, en nog onzeker. te zijù aan= gaande het equivalent , dat voor de kosten des, oorlogs het Bataafsche Volk zou worden afges, perst ? wat het einde zijn. zal van deze weleer, bloeijende Provincie ; wanneer daarvan de twee, aangelegenste deelen worden afgescheurd ? Ja wij vragen , wat er van ons Dad worde zal , wak, efforts wij zulle kunnen doen tegen eenen vijs D 2 Atie af 52 ed andigen en magtigen eha al ware het zelfs. dat meú , door het uitloven van onnoemelijke geldsommen, eenige verzachting in de condiliën van Vrede kon bewerken? Onze verbeelding bezwijkt bij de beschouwing, van zoo veel rampen, en wij verkiezen het ge- voelig en vaderlandsch hart van Ulieden, onze Medeburgeren, met een breeder detail daarvan, piet noodeloos te ontroeren. ha é Maar wij kunnen niet nalaten Uwe aandacht te bepalen op het geheele 8 Artikel der meerge= melde Preliminaire Ártikelen. Onze voornaamste Frontieren; Bergen op Zoom en Staats-Wlaan- deren zullen onherroepelijk afgestaan worden aan Frankrijk , immers tot bij den Vrede, derzelver lot, of dat der Belgische landstreken , zal beslist worden. — Dan ligt onze Provincie, al bleef zij binnen hare oude palen, al werden geene harer. Eilanden van haar afgescheurd, blootgesteld aan den eersten schok en invasie van die Mogend- Keid, aan welke, bij den Vrede, die Landstreek. zal worden afgestaan ! N "En wat Walcheren en BE ode aangaat; == woorden ontbreken ons ‚ om het buitensporige. vau dien eisch aan te toonen. Wij zullen althans Uibver alles klóekmoedig afwachten ‚ dan zulk eene. ónverdragelijke voor waarde t te onderschrijven. ì ‘ Hoe? zouden wij instemmen , om de twee aanzienlijkste en vruchtbaaisie Laudsrehen ouzer Pros” ae di Pravincie:, de beste Zeehaven en Dok van Nez derland , dien grond, die vaak besproeid is met het bloed onzer dappere Voorouderen , de wiegen bakermat der wakkerste Zeebelden; den grond, daar Neêrlands V rijheid zich het. eerste vestigde, af te staan en over te geven. aan, het noodiot, voor. de ongelukkige Oostenrijksche Nederlanden beschoren ! raibeon 4 ash Neen , Medeburgers! dat eer, de Zee. onze kostbare dijken verwoeste, en door hare golven ons noodzake een ander verblijf. op ‘te zoeken! dat eer het geweld en_ overheersching een einda make aan ons bestaan, dan dat, wij: tot zulke gruwelen de hand leenen! Gij zult ook, dit vertrouwen wij ‚ met ons in deze gevoelens instemmen , en, door het geven der noodige instructiën aan de Ministers te Parijs zorgen’, dat de, Vrijheid en onafhankelijk! eid der zeven vereenigde Gewesten ongeschonden blij ven: dat Walcheren en _Zwidbevetand niek worden gedemembreerd. van. de overige. leden, dezer Provincie en van het Bondgenootsch ap. oih _ Wij bezweren UL bij de: heilige, banden der Unie. van Utrecht ; bij het bloed onzer brave Voorouderen ; bij den Godsdienst, dien wij be lijden ; > Wij bezweren die van Molland , onzen, ondsten Bondgenoot, wier vrijheid en onaf hanke= lijkheid, zonder den heldenmoed, der oude Zeeus Men, nimmer ontloken en gevestigd ware; Wij D 5 be= =S Je bezweren dese hij de Unie, die onze beide Provinciën meer dan twee eeuwen gelukkig ver= bindt, om toch niets onbeproefd te laten, al ware het door een adres of expresse Commissie aan de geheele Nationale Conventie in Frankrijk, ten einde de Conclusie van dit voorstel met alle magt af te wijzen en ‘te verhinderen ! God, Neêrlands eenige Redder, boezeme Ul, daar toe in de noodige wijsheid , moed en beleid, eu verijdele „zoo als Hij meermalen deed ; de maat- regelen der genen, die anzen ondergang begeren | Wij altkans verklaren plegtig voor het alziend. Opperwezen en de geheele wereld, dat bijaldien bnverhoopt., ‘in weerwil dezer en meer andere gronden , die wij zouden kannen aanvoeren, eene Eonclusie genomiën werd ingevolge het voorstel, en dus de Eilanden van Wuicheren en Zuidbe= weland zonden worden gesteld onder Fransch be= wind , am eindelijk te volgen het lot der Bel gische Provinciën; wij ons voor het tegenwoor dig en toekomend geslacht onschuldig houden van alle de verwarringen, jammeren en nadeelen , die onzen onschuldigen Medeburgeren over het hoofd kangen; en dat wij ons, in zoodanig ge val, ontslagen rekenen van alle verbintenissen en engagementen , tot furnissement onzer quote in de gemeene lasten, en speciaal in de Petitiën van tien Miüllioen, waar in door onze Gedeputeerden ; op onze approbatie > Was aangenomen eene som Pd ve Des \ hed ma van -twee-tonnen gouds binnen drie maanden te fournerens Maar wij hebben reden om van Ul. betere ge« voelens te wachten. Uwe missive geeft er ons alle hoop op, en dit zal ons onze pogingen doen verdubbelen , om alles op te zetten voor het gemeenschappelijk behoud des Vaderlands. Eindelijk Medeburgers! laat toch de Capitula= tie tusschen den Franschen Generaal en de Gede= puteerden dezer Provincie, ten voordeele der In= gezetenen plegtig gesloten, en waarvan zelfs, in kas van duisterheid, de uitleg ten voordeele van dezelve Ingezetenen moet geschieden, hare kracht behouden voor de geheele Provincie en alle der= zelver deelen. Dit vordert de eer en het sijstemä der Fransche Natie, het belang onzer Íngezcte= nen, de glorie van Nederland ! Wij eindigen hier mede, en bidden God Al- magtig Ul te nemen in zijne heilige protecte, en blijven &c, Middelburg , ___ De Provisioncle Repres den 13 April 1795; sentanten des Volks van Het 1. Jaar der CA Bataafsche Vrijheid, dln afd (a) … Ca) Naar den afdruk , uit de secreté Notulen van Zee: land overgenomen en te vinder achter de Bijlagen van heg Tweede Deel der Ordinaire Notulen der Provisionele Re= presentanten van het Volk van Zeeland, van het jaar 1795 waar met alhêt, op den 13. April 1795 , voórgevallene en beslovene vermeld. vindt. { Dá4 BIJ (56 Je BIJLAGE B NOTE rendue au Roi drronandef le 14 Decembre 1806. (Bladz. 16. q.) SIRE! Prâts à quitter la résidence Roijale pour nous rendre aux devoirs qui nous attendent á Mid- delbourg en Zélande , nous prenons la liberté de repèter Pexposé de la situation dangereuse, dans laquelle la Zélande, specialement Pisle de FV alcheren, se trouve vis à vis Pennemi, étant presque totalement degarnie de troupes. Qu’:l plaise à votre Majesté de considérer les suites funestes d’ un coup de main, même passa ger, sur notre Département, et qui ne saurait être paré par des citoyens nouvellement armés, tjuelque bonne que puisse être leur volonté, Le chantier de la marine à Flessingue avee le magasin et quelques Vaisseaux tant Francais qu’ Hollandais, sont des appas assez engageans pour Pennemi, pour ne pas se fier sur la-rigueur gu-les tempètes de la-saison et sur les moyens de défense, peu suflisans. Les détachemens de Bergen op Zoom, desti- nés à cet efiet, ne serviroient qu’à augmenter le nombre des malades et des captifs, „in sid ô Non; el 57 je Non, Sire ! nous avons besoin de garnisons suffisantes et permanentes dans les trois Villes de Walcheren et à Zierikzee , aussi bien qu ’à Dom= bourg , frontière de la Zélande du coté de la mer du nord, Ils s’accoutumeront à lair, et ne seront pas fatigués par des marches et des transports iterés, eause unique des maladies dont on se plaint. Excusez , Sire! la franchise de ‘notre adresse ; dictée autant parle desir d'être utiles au service de votre Majesté, que par le devoir sacré „qui nous lie àla conservation d’une partie intéressante de votre Royaume, des biens et des personnes des sous» signs, leurs familles et concitoyens, (signé ) N. C. LAMBRECHTSEN, 3. H. SCHORER, J. VAN DEN HOUTE, @ IE atakes: Da B le ml: 58 “ine e 5 CBA LAGE! C° Ontmoeting tusschen den Burgemees- ter SCHORER En NAPOLEON, den 9 Mei 1810. (Bladz. 24. wv.) Hoe zeer de omstandigheden van dit merk waar= dig voorval, elders geboekt zijn (5), heeft men echter gemeend dat dezelve , met eenige meerdere ontwikkeling, ook hier eene plaats verdienden. NAPOLEON was met zijne Gemalin, den Koning en de Koningin van Westfalen, den On- derkoning van Ztalie, den Prins van Neuchatel, (BER THIER), den Hertog van Bassano, (M A= RET), den Minister der Marine pecrES, den Prefect van Antwerpen D'AVOYER D'AR- GENSON; en andere Grooten over Rarnmekens in Walcheren aangekomen, Na een kort verblijf in Vlissingen, werwaarts hij terstond van Rammekens gereden was, om den staat der gebombardeerde Stad in oogenschouw te nemen, kwam hij des avonds tussehen 6 en 7 uren, met klein gevolg, langs den gewonen weg te paard naar Middelburg, Aan de herberg het Groenewoud, omtrent den minuten gaans buiten Middelburg ‚ werd hij op-= gee Sb) DE KARTER, De Fraïshen in Walcheren, bl. Bal vos GES IPP sad gewacht door den Burgemeester SCHORER, de Wethouders en de Vroedschappen, idee van eene kompagnie Burger- Grenadiers. De Heer scnorer verwelkomde den Kei. zer met eene korte aanspraak, hem tevens de Sleutels der Stad aanbiedende , en nu had het volgend gesprek plaats; _ De Keizer: Je ne veur pas de wos clefs, Est ce vous gui avez remis les clefs aux An glais a leur entrée, et avez fuit illuminer la Ville? 4 De Burgemeester: Sire! des clefs n'ont j'a= mais élé remises aux Anglais , ni Ei ville à été iülluminde, De Keizer: Qui êtes vous? De Burgemeester: Sire !je m’appelle scHoRER, De Keizer: Que fuites wous ? De Burgemeester: Je fais les nld de lima De Keizer : Ze Bourguemaitre: est un Scédlérat » il sera sévèrement puni. …Terstond gef bij zijn paard de sporen en reed Stad waarts zer de vóór hem rijdende Generaal GILLY verwittigde de Ingezetenen van ’s-Keizers aankomst, en wekte hen op om vive Empereur te roepen. NAPOLEON reed met den Genes ub raal Baal naar de Abdij, waar hij zijn verblijf zoude kouden. Bie De Regering en de gewapende Burgers keerden mede naar de Stad terug : spoedig verspreidde zich de mare van de den Burgemeester aangedane beleediging, waardoor dan ook, bij alle de aanstal— ten tat vreugdebetooning ‚ de harten der Burgeren met gramschap en verontwaardiging vervuld wer= den, zoo dat men zelfs moeite had de uitbersting te beteugelen. , De Regering had zich naar hare Raadzaal bes geven, en besloot, na overweging van het voor= gevallene, eene korte Memorie ter verdediging van den Burgemeester, zoo mogelijk, nog dier zelfden avond, den Keizer aan te hieden.— De Heer Secretaris VERNEDE, werd verzocht de- zelve te ontwerpen, en was ’er spoedig mede in gereedheid. Het stuk werd goedgekeurd. Het be- vatie hoofdzakelijk een eenvoudig betoog van de ware toedragt der zaken , daar in- bestaande : dat de Stads Kommandant, na het vernemen van de Finding der Engelschen, den Burgemeester had verzocht, om, vermits ’er in den nacht doormarsch van krijgsvolk , geschut enz. te wachten was, or= de te stellen, dat, de Inwoners, even ais bij ats? een licht voor bunnehuizen plaatsten, dat hij Kom mandant echter, om de Stad niet in verwarring te brengen, geen alarm zou laten- slaan Daf 85 dif —_{ 61 J= dit licht- uitzetten dan ook des Zondags avonds (ch bad plaats gehad, nog eer men den uitslag der landing bad geweten .…— Dat voorts de Engel. schen, overeenkomstig de geslotene Capitulatie, wel binnen gekomen, maar noch door den Bur- gemeester , hoch door eenig ander id van eeni— ge bestaande Autoriteit » ontvangen waren , en hun even min de sleutels der Stad waren aange boden , daar zelfs de aan de poorten staande Burgerwacht , zich bij de aankomst” des vij= ands had moeten terug trekken; dat overigens de Burgemeester zich vleide „zich even zeer te kunnen regtvaardigen over ziju gedrag „sedert de inkomst der Engelschen tot aan derzelver vers teek , gehouden „enz, „Dit berigtschrift naar het hotel gezonden , kon. echter ‚ vermits de Keizer zich reeds had ter rust begeven, niet worden aangenomen. ‘Den volgenden morgen (den 1o Mei) vergá= derde de Stedelijke Begering al-vroeg , en deed audientie vragen bij den Keizer: zij werd tegen 10 uren toegestaan? _ De Regering en corps derwaarts gegaan, vond NAPOLEON, omùngd van zijt gevolg, in luis- terrijke vertooning. BWE SEDAN PoMet waardigheid deed de Heer scroren den Keizer, zoö intiaâm der Maniëipalitëit, als der’ voil SH ARS | Ce) Den zo julij 1609, € _ js Berzerij van Middelburg, eene zeer doelmatigë aanspraak ; den Keizer vooral bepalende bij het nog voortdurend dankgevoel der Imgezetenen aan Koning Lopewijk over het Besluit van den 6. Junij 1809, en bij hun vurig verlangen ; dat zoo veel goeds door de vereeniging met Frankrijk niet voor altijd mogt verloren zijn ; voorts aller be= langen ’s Keizers welwillendheid aanbevelende. N ApPot;eoN scheen met aandacht de aanspraalé te hooren , en beantwoordde dezelve kortelijk , met verklaring van zijne goede gezindheid jegens Zee= land Het kwam vervolgens tot een gesprek; en , daar ‘er. toch bij den Keizer eenige vooringe= nmomenheid doorstraalde , nam de Heer scHORER het woords en hield voor de. vuist en met eene uit bet hart vloeijende welsprekendheid, den Kei= zer eene redevoering ; die de Fransclie Hovelingeu en Ambtenaren. daar tegenwoordig; verbaasde ; daar hij de drie aangevoerde beschuldigingen vols komenlijk vernietigde; woorts de Regering van Middelburg vrijsprak, en eindelijk , dear hij - persoonlijk door NAPOLEON was aangevallen ; ook zichzelven krachtelijk en maamoediglijk ver= dedigde, terwijl hij zijne rede aldus besloot!: ‚Je sais, Sire! que mon.sort est.entre go mains. Vous pouvez fuire de moi ce que vous voulez. Je ne erains même pas la mort, après avoir sacrifie mon repos, ma sanid et la plus grdn= em 65 Jes grande partie de ma wie pour Vamor de med concitoyens. J'en appelle à leur. onscience $ jen appelle même à celie des Anglais, wils peuvent me prouver de leur avoir élé devouê d'aucune manière, ou d'avoir commis aucurë acte préjudiciabte aux intérets de la viene vr ou de la France. MU est vrai ‚que les Hollandais n’aiment point les Frangais ; mais il9 aiment encore moins les Anglais. Hls n'aiment que leur Païs, et on les trouvera rl fidèles amv- matlre gu'on leur donne. C'est à la’ Rêligion qu’ils doivent. ces principes, Au reste je vous declare, Sire! si d'autré Nation que les Anglais, si les Anglais même revenoient dans cette Ville, je ne sauraisì faire autre chose » gue ce que j'ai fuit, c'est à dire, d'agir ern hònnéte honime. (d) De aanspraak scheen op NAPOLEON eenen hem ongewonen indruk te maken: bijna’ zeven kwartier uurs lang onderhield hij zich met de Regering van Middelburg over onderscheidene onderwerpen , doch wiugtig en oppervlakkig : hij bleef echter gedurende al dien tijd, volgens ' het (d) Deze Perioden zijn terftond va den afloop der audientie door wijlen den Heer sTAVORINUS, die maast dert „Heer SCHORER gestaan had, opgeteekend,— Zcifs de woordel; ijke echtheid is buiten allen twijfel, _( Gé Ja het getuigenis zijner Hovelingen ; in de beste luim.— Dat in de daad de Keizer door ’s Burge meesters aanspraak buitengemeen moet getroffen. zijn geweest, mag men besluiten uit het getuis genis, ’t welk de Generaal puroc kort na de audientie ’er van gaf : jamais encore PEmpes reur n'a été haranguêé de cette manière ; jds mais encore il a dit: j'ai eu tort. Dien zelfden dag werd de Heer scrortr hog benoemd tot Hoofd eener Comnmussie , bestaarts de uit de Heeren, VERHEIJE VAN CITTERSs J. SNOUCK HURGRONJE; M. TAK ; J. Cs VAN STAPELE en den Secretaris VERNEDEj welke over de aangelegenheden van Zeeland rap= port moest uitbrengen, KEA Het overige is uit de Lofrede bekend, b. 9 \ 65 ja BIJLAGE D, > ® SCHORERS laatste stuk, door Hent medegedeeld in de Middelburgsche Courant van den 7 Septemb, 181g, ( Bladz. 29: x.) Kn EERS OVER DE HAVER WERKER DER STAD ERE EK RAA Zoo ls het Eiland 777 akdshan, van het wese ten tot het hoorden , door de opene zee, eri, van bet zuiden tot het oosten , door ruime stihölsh dmtingd was, had de vaart van M iddelburg def Waarts, zoo veel men kan hagaan, geene naami= “waardige beletselen. Het water de Arne, hoes wel met vele kronkelingeti van Middelburg tot dist bij Zrnemuiden in ‘taim water uitlopende, zoo als daar van nog op verscheidene plaatsen de overblijfselen voorhanden zijn, diende der Stad woor eene haven; en de vlakte vóór drnemui= den tot eene békwame reede, alwaar, volgens het verhaal van ’ GRAVEZANDE ‚ in zijne tweehonderdjarige gedachtenis dèr Middelburga sche Vrijheid pag. 449 , somtijds tót 5oo scheper tegelijk lagen, die van daàr riaat 'älle oordet des wereld af en aanvoeren, “” ‚ De, ter voorschreven plaats opwassende; stone den verander den weldra deze gesteldheid van za= ken, welke zoodanig vêrergerdé, dat men besloot “Heen IV.Dee. E da ef 66 JD Ze Arne te verlaten, en eene nieuwe haven te graven , regtlijnig uit Middelburg i in het ruime Water uitkomende, welker ontginning op den 8 “April 1552 nog staat in de imseriptie boven de Noorddampoort dezer Stad. Hoe schoon deze ha- wen met derzelver reede, waartoe men zich des- tijds al van het Vlakke bediende, ook moge ge- weest zijn, de sterke aanwas van gronden ver- oorzaakte nogtans al spoedig nieuwe beletselen , zoo dat men reeds , in de Stedelijke registers, in 1555 , deliberatiën aantreft over het diephouden der ha= ven; in 1615, om een houwer aan te leggen en schepen te laten zinken gan het einde der haven, om te schuren ; in 1619, om dezelye met een Sas te sluiten, tot wering der slikken; zelfs was men ten jare 1620 bedacht om eene andere ba- ven uit te brengen bewesten het Kasteel. Ram mekens ‚ tusschen hetzelve en de Zuidwatering, hetgeen, hoewel bij de Proyinciale Staten toege- staan , naderhand sehijnt tegengehouden te zijn, althans niet ten uitvoer gebragt is, Ondertusschen waren de voornoemde aanwas= sen al hooger en, hooger geworden „zoo dat uit dezelve verscheidene Polders wierden ingedijkt , als, die: van $4. Joosland in 1551 ; van het Nieuwe landt in 1645, en zoo vervolgens in later tijd de daar aan grenzende, 8 Deze alle, een of meer Eilanden formerende da de vlakie ‚tusschen „Arnemuiden en Rams a mes - \ CC 67 Jm mekens, vóór de Middelburgsche haven, onta stond daar uit het Kanaal /Welzingen ‚ en tea, zuid - oosten. dat van „Zruemuiden, Daar nu deze kanalen aan;de eene zijde Den bepaald waren door den dijk, van Walcheren ; maar aan de andere zijde door de nieuwe Pole ders, zoo als deze uit zee waren. opgewassen , konde het niet anders, of dezelve hadden eene zeer. onregelmatige en hunne oevers in het geheel geene evenwijdige strekking ; en hoe moeijelijk dit wa- terin 1699 te bevaren ware, blijkt uit de be schrijving, die SMALLEGANGE er van geeft, in zijne Chronijk van Zeeland, bladz. 1:56. …_ Geen wonder alzoo , dat het gezegd gebrek van onregelmatigheid en onevenredigheid de kanalen zelve moest verlammen, en eindelijk geheel bea derven. | __Zoo lang toch de vloeden , voorbij Rammes kens en Vere uit zee komende, zich op de ruime vlakten ontmoetten „tot dat zij weder terug ebden en alzoo bij hunnen gedeeltelijken doortogt , door de kanalen, eene regelmatige voortstrooming hade den, konden alle kanalen zich van de binnenko« mende gronden ontlasten; maar toen, door de verandering der.stroomen, geboren uit de aan- zienlijke aanwassen tusschen die kanalen en der= zelver zeeboezems van weerszijden, de gezegde ontmoeting der vloeden , of het zoogenaamde wantiij in de kanalen zelve plaats greep ‚‚ was ’er aal E 2 N de =( 68 de kwaal geen herstel meer, en de verlanding wierd onvermijdelijk. Immers ter plaats waar dit gebeurde , ontstonden stilstand , zakking van stof- fen en ondiepten, die wederom even daar door hetzelfde gevolg, in eene vermeerderde mate, te weeg bragten. Men moge naderhand getracht kere hier tegen te voorzien: a.) Door de onregelmatige wijdte van het Jel= zingsche kanaal te bepalen, door middel van. aanzienlijke rijsbermen, op meer dan eene «plaats, en vooral door die ten jare 1755 aan- gelegd, tot wering der zandplaat, loopende _van den mond der haven langs de schorren van St Joosland, en welke reeds eene aanzienlijke uitgestrektheid had van meer dan zoo roe- den , het vaarwater zeer belemmerde , van weerszijden ondiep maakte, en het inkomen der schepen zeer hinderlijk was; B.) Door de verlenging van dien berm in 1789, met bijvoeging naderhand van een gesloten “ paalhoofd, or de, steeds tegen de gezegde _ schorren aangroeijende, slikken te beter bui- ten te houden ; s.) Door het van tijd rot tijd uitbrengen van on« derscheidene rijzenhoofden en nollen, om op __de eene plaats meer diepte te maken, en op gene dezelve uit den wal te houden; &) Door ket uitgraven van het gelieele Arre= nwid= zi Be pe muidsche kanaal, en van een gedeelte van het Velzingsche in 1790, benevens het openen der Arne , om door het eene de vaart al- daar te behouden , door het andere de Ebbe _ te versterken; e‚) Door het uitbrengen van den triangulairen dijk voorbij het Kasteel van Ram:nekens in 1792, om den vloed , deels met minder he- vigheid te doen binnen vallen, en deels voorbij de Laven af te leiden; en eindelijk f) Door aanwending van vele andere middelen meer , met aanzienlijke kosten daargesteld. „Het eene middel hielp meer, het andere min- „der; maar geen derzelve was op den duur be- stand tegen de kwaal, welker kracht van tijd „tot tijd, door den hevigen aanvoer van zand en slib, zoodanig vermeerderde, dat eerst het Ar- nemuidsche kanaal, en naderhand dat van Wel- „zingen, geheel onbevaarbaar werden , en alzoo het bestaan van Middelburg als handelplaats, s „met eenen onherstelbaren ondergang bedreigd werd. Het sprak van zelve dat men, in zulk eenen Hoestand, geene gelegenheid liet voorbijgaan. om alomme op. voorziening aan te dri ingen , waartoe echter de middelen bij de. Stads- kegering niet voorhanden waren, ‚De verandering der publieke omstandiglieden là 1795; gevolgd, door de komsk van den Fran. dr r schen 3 el go Je schep Koning in dit gewest, ten jare 1808, gaf hiertoe eene gesehikte aanleiding. Bij het aanvaarden van de regering dezer lan- _den , was hij over dit onderwerp door eene Com= missie uit de Stads- Regering reeds ernstig pet houden. Zijn verblijf alhier bewees dat dit niet wrüch- teloos geschied was, en zijn besluit van den 6. Junij 180g strekte hiervan ten ondubbelzinnigen bewijze, daar , onder meer andere aanzienlijke vergunningen, bij art. 15, bepaald werd, dat er ecrie nieuwe haven zoude gegraven worden van Middelburg naar Vere, besloten tusschen twee Sassen , waartoe de afbakening reeds gedeeltelijk verrigt was, toen dit gewest in 1810 , onder het be- beer van NAPOLEON gebragt werd , en alzoo het _voorschreven gemaakte plan gelseel in duigen viel. Hoe Schroomlijk toen de gesteldheid des lands “pok moge geweest zijn , men verzuimde echter “piet, om, alwederom met denzelfden aandrang, ‘den hoogen nood van Middelburg, door het ge mis eener haven, op te halen, waartoe des Kei= ‘gers reis herwaarts in 1810 zeer te stade kwam. “Ofschoon nu zulks door geene dadelijke toe- ; zegging of besluit gevolgd werd, het bleek ech- “ter nit de naderhand geh: roudene overleggingen’, dat men op de zaak ernstig bedacht was , en zich ‘dadelijk met het ontwerpen van een plan , tok Haarstelling eener haven > wilde bezig pe Ì cin {7 JS Ketgeen toen Hoofdzakelijk neerkwam : om’ sän het “einde der lange haven te maken eene bekwä= me kolksluis tot ligging der schepen, Te ‘afsluitende met deuren, zoo naar den kant van het Welzingsche en Arnemuidsche kanaal, als aan de zijde van de lange haven, om alzoo ‘deze te doen dienen tot eene schuurkom , ten einde “daarmede béide de voornoemde kanalen naar ver= kiezing te kunnen diep en bevaarbaar te maken. Hoe zeer nu dit plan op zich zelf wel veel goeds inhield, bad het niet te min gewigtige gebreken, «waar voor men meende te moeten houden: a.) Het sluiten der haven met Sassen, als onge- schikt voor de zeevaart. B) De bezwaarlijke loozing zoo der Stads riolen, als van het landwater, vermits, op één na, alle de sluizen mm de haven uitliepen, en e.) Vooral de verlanding van het Vlakke, door de toenadering van de plaat de Caloot , naar de Walchersche zijde, Indien evenweì de algemeene zaken destijds niet veranderd-waren , 15: ’er. alle reden om te ver= onderstellen „dat het gezegde plan als toen. ge= wolgd enten uitvoer zoude zijn gebragt geworden, ‚Dan het behaagde der Voorzienigheid hier over anders te beschikken ; deze landen van de Frans sche heerschappij te verlossen ‚en alzoo dit ge= heele-ontwerp. wederom te niet; ter.doen. loopens 8 ‚Het was voor den Koning der Nederlanden be= 54 waard) me De De waard , de noodige voorziening langs een ander _gaiddel daar te stellen. . | Naauwlijks in 1815 het bestuur in handen heb= bende, werden de dringende belangen van dit gewest ter zijner kennis gebragt, en onder deze, de volstrekte behoefte van eene haven voor Mid- „delburg, en van eene betere suatie van het bin- „nenwater , tot behoud der landerijen van het ei- land Walcheren. Met eene gocde haven was in beide die behoef- ten te voorzien, En om het beste middel hiertoe uit te vinden, werd niet veel tijds verspild. Reeds in 1814. werd het Arremuidsche kanaal gedeeltelijk ter uitdieping aanbesteed, met oogmerk om daarvan eene haven te maken, terwijl bij hoogstdeszelfs Be sluit van 1. Augustus deszeiven jaars ‚ eene Com- missie werd benoemd ;, om te helpen beramen ‘en uitvoeren , de woegzaamste middelen ter voortzetting der reeds begonnen of verder te be= velen herstellingen van de voorschreven haven, Nu begon men met meer gezetheid het middel gelve te onderzoeken. Het geen men reeds had gedaan was verre van overbodig te zijn ; want aan de uitgraving van het Arnemuidsche kanaal "was dier Stad, en de daaraan liggende Fabrieken en Zaagmolens en Zoutnering, alles gelegen. Overigens belette dus niets, ook thans op nog andere middelen van herstel bedacht te zijn. NB Je Bij de herdenking van alles wat ten dezen feeds had plaats gehad, moest wel van zelve de aandacht weder vallen op de hier voren aange- haalde ontwerpen ; doch men vond daartegen steeds dezelfde hierboven bijgebragte zwarigheden, vermits het denkbeeld van eene opene haven altijd de voorkeur bleef behouden. In dezen zin dan viel de gedachte wel het allereerst om het kanaal van Welzingen te bee houden, en, des noods, te verbeteren , door aan hetzelve eene uitmonding te geven, tusschen Rammekens en de Zwidwatering ; dan de vrees voor de meerdere verlanding van het Vlakke, hiervoren reeds vermeld, en de ondervinding, dat de vloed, van dien kant van het eiland bin- nen vallende, altijd met oneindig meer stoffen, ‘dan die aan de oostzijde, bezwangerd was, de- den dit plan al spoedig ontraden, _ Nadien was men wel een tijd lang bedacht, em het Arnemuidsche kanaal tot eene haven te maken, dezelve uitbrengende door de schorren van de Oranjepolder , hoven het wantij in het Sloe, voorts met afsnijding van den zuid westelij. „ken hoek der lange haven tot voorbij de Zaag- molens , en om JWelzingen alsdan voor eene schuurkom te doen dienen; nogtans was het ge- voelen hiertoe niet beslissend genoeg ‚om dit ont= werp als het meest verkieslijke op te geven, daar het voornemen, om cene haven reglstreeks k vaa er he | —_( 7á Ne van deze Stad naar JZ Aa uit te bréneén, ook niet weinig bijval vond, In deze onzekerheid behaagde het Zijner Ma jesteit, eenige leden der voornoemde Commissie, in Februarij 1815 ‚ naar ’s Gravenhage te ontbieden, ten einde deze zaak aldaar nader te overwegen. In de destijds gehoudene onderhandelingen, bij welke Zijne Majesteit zich verwaardigde in persoon tegenwoordig te zijn, zoo als het een en ander hiertoe betrekkelijk , door Hoogstdenzel- ven, op de plaats zelve, bezietied was , kwam ‘alles op vieuw ter bane, en de uitslag daarvan n ‘was, dat eene opene Haven zoude gegraven worden „ regtstreeks van Middelburg naar JV u!penburg, ter plaatse waar men in vreegeren tijd gemeend had eene nieuwe zeesluis te leggen, voor de suatie des Eilands. | De gelden hier toe benoodigd, werden door Zijne Majesteit voorloopig aangewezen , en na= derland, bij Besluit vau den 1. December 1814, op de gunstigste wijze toegestaan. Hierop volgde dan, in 1815. de graving der tegenwoordige nieuwe Haven , van de oude af noord-oostwaarts naar den buitenstroom , en ver= volgens, in 1816, de doortrekking derzelve van de eerstgemelde plaats in de Stad , tot aan de Mole sluis en de Stads - schuur. En eindelijk ook in ‘1818, de gedeeltelijke uitdieping van het Molen- water en verdere grachten, die , hoezeer voor … Eene schuurkom bestemd , niettegenstaande de Rade mn Nad aanzienlijke onkosten, sedert jaren herwaarts vobr de uitbaggering besteed , alle tot genoegzaam aam de boorden toe , met shib vervuld waren : — het een en ander givg nog gepaard met het herstel van het dok, door het uitgraven van hetzelve, en het maken van een nieuw Sas , hetwelk in 1817 reeds was voltooid. Zoo had dan Middelburg wederom alles , wât zij “voor ‘zich verlangen konde, en op welks daarstel— ling men nimmnr had durven rekenen : Dan, Zijne Majesteit, niet gewoon zijne weldaden ten halve te bewijzen, toonde dit alverder „door eveneensin de behoeften van Arnemuiden en der aan dezer Ste- des kanaal gelegene fabrieken , te willen voorzien. Dit kanaal, im den beginne bestemd om de Haven van Middelburg te worden , werd inmid= „dels geheel uitgediept, en verder met cen be- kwaam sas en eenen dijk , die het Eiland Waf. cheren met het Nieuwland aan een voegde, ge- sloten, met-oogmerk , om hetzelve allo door schuring diep te houden; van welk Sas, volgens de Maio staande kerr, den g. Junij 1818, de eerste steen gelegd werd, - Nu ontbrak aan de behoeften „op welker ver= ‘vulling bij Zijne Majesteit zoo dringend was aan® ‘gehouden ‚ nog eene suatiesluis voor het Eiland Walcheren, ‚ “_ Door het verlaten der oude haven” waren reeds „bree zoodanige sluizen onbruikbaar geworden, £q KN en de andere twee waren niet in staat om dit gemis te vervullen, terwijl de overvloed van het landwater de lage landerijen reeds zoodanig had verachterd, dat voor dezelve niets dan een geheel bederf te wachten stond. … Eene nieuwe Sluis was dus onmisbaar, en de doelmatige ligging daarvan niet twijfelachtig. „_Derzelver uitwatering kon gevoeglijk ook aan de schuring der haven worden dienstbaar ge- maakt, zoo als de andere, in den steenen beer, dit inderdaad reeds was: door beide werden dus twee belangrijke uitwerkselen daargesteld. Van de eerstgemelde nieuwe Sluis werd de eerste steen gelegd op den 25 Maart 1819 ;— zij is thans bijna geheel voltooid, Geen wonder, dat dit een en ander aanleiding gaf tot een algemeen genoegen bij alle Ingezete- nen; en tot eene regtmatige vreugdebetooning, gevierd door het doen slaan van gedenkpennin- „gen, het aanrigten van maaltijden enz, waarvan het verhaal reeds door den druk is gemeen ge- maakt ; maar ook inzonderheid door het doen ‘stichten van eene gedenkzul, ter eere van Zijne Majesteit den Koning , voor de daarstelling der nieuwe Haven : van welke , geplaatst op den hoek van de Dwars- en Rouaanschekaai , de eerste steen op den 24, Augustus 1819 ‚ met veel „plegtigheid, gelegd is, voor en uit naam van die bijzonde Ingezetenen van de Stad en Eiland, welke de Sl 77 welke zich tot de stichting vrijwillig en uit lonter erkentelijkheid verbonden hadden. Alzoo dan mag men het genoegen hebben „ van al het geen tot de havenwerken der Stad Middelburg betrekkelijk was, gelukkiglijk ten @inde gebragt; daar door de gedaante der Stad veranderd ; gelegenheid voor handel en zeevaart herboren; het bestaan aan Arnemuiden verze- kerd ; aangelegene fabrieken opgebeurd , en aan den land-eigenaar het vooruitzigt gegeven te zien, om de vruchten van zijnen arbeid ‘met blijdschap’ en zonder verdriet in te zamelen. Dank zij der goede Voorzienigheid, die dit alzoo beschikt heeft ! Dank aan Hem , die in Hare handen het gezegend wer ktuig was, om zoo veel heils daar te stellen ! eg aan allen, die hiertoe in verschillende betrekkingen het hurme hebben bijgedragen ! En, zou dar, na dit alles niet ieder een zich opgewekt gevoelen, om tot verder herstel van het zoo diep vervallen Middelburg, alle krach- ten in te spannen? Dit miet te veronderstellen, ware beledigend voor Ingezetenen , die reeds zoo vele blijken van hunne welwillendheid heb ben aan den dag gelegd , door ondernemingen van onderscheiden aard , welke de algemeene ver= wachting zeer verre hebben overtroffen. Dat dan een ieder voortga met zich alzoo naar vermogen te bevlijtigen, op dat wij het weldadig cog- el Be sogmerk van onzen beminden ‚ en ons- bemintiens den Koning, volkomen bereikt, en de voorspoed, ‚en welvaart van vorige dagen , onder Gods zegen, nog te eeniger tijd bij ons zien wederkeeren ! Betamelijk eigenbelang , en aan onze verplig= ting geëvenredigde dankbaarheid , vorderen hier= toe aller medewerking. En waarom zoude men zich met dit vooruit= zigt niet mogen vleijen ? Gebrek aan deze edele gevoelens is toch wel de geaardheid der Zeeuwen niet, Dat dan deze hoop nict beschaamd worde! Middelburg 5. September 1819. Ld In de Courant van den 11. September; las men tot antwoord het volgende: Meet zeer veel genoegen en belangueming lazen wij in de Mengelingen der Middelburgsche Cou- rant van den 7, September Il. een weluitgewerkt stuk , genaamd Zets over de Havenwerken der Stad Middelburg , niet alleen om dat het een naauwkeurig verhaal behelst van geschiedkundige zaken, waarvan ’er vele aan het publiek onbe= kend zijn, maar vooral om dat het aanleiding geeft, om Middelburgsch en Walcherens. In- gezetenen te doen opmerken, hoeveel zij schul- dig zijn aaa den onvermoeiden ijver en werk- zaamheid van aché hunner voornaamste Medebur- gee =_C 79 Je geren, die door Z. M. den Koning benoemd. was ren om de Commissie tot de Havenwerken dezes Stad uit te maken. Bij den dank mitsdien , die door ze achten Schrijver van todo adi stuk , zediglijk wordt toegebragt aan allen, die, in verschillende be= ekkingen , het hunne bijdroegen tot de groote werken der Haven - kanalen van Middelburg en Arnemuiden en der Waterloozing van het Ei- land Walcheren , zij het ons vergund , voor velen, deze dankbetuiging bijzonder aan:te bieden aan de Hoog Edele Gestrenge Heeren : Jonkheer d. H. SCHORER, te dier tijd Gouverneur van Zee land, President; Mr. 3. SNOUCK HURGRONJE, Griffier der Staten van Zeeland, Vice- President ; Mr, H. 1. VAN DOORX , thans Gouverneur van Zee= land, bevorens President der Centrale Directie des Eilands /'afcheren; Mr. c. G. BILEVELD, Bur- gemeester der Stad M. iddelburg ; 5. 5. SPRENGER, toen President van ’t Kollegie van Kooplieden; D. 5. DE SUPERVILLE , Oud Raad der Stad Middelburg ; Mr. 1. A. BECius, Raad derzelve Stad, en A. SCHRA VER; Ingenieur en Chef van den Waterstaat ;— als welke, boven hunne ande regewigtige ambisbezigheden , zich ten dienste van deze Stad en Eiland alle deze zorgen getroost heb ben, en wier namen mitsdien eene ruime plaats verdienen op de Gedenkzuil, ter herinnering dee zer belangrijke gebeurtenissen op te rigten. Zoy B Bo Je Zou er bij den algerneenen dank nog iets bijs onders te voegen zijn, boven heteen zoo even . gezegd is; men zou ook aan het Zeeuwsch Ge= nootschap der Wetenschappen de schuldige er= kentenis niet kunnen ontzeggen , daar hetzelve door twee onderscheiden pogingen en uitschrij= vingen van Prijsvragen, met aanbieding van den Gouden Eerepenning , in de jaren 1801 en-1803, zoo wel de verbetering der JWaterloozing de= zes Pilands, als het herstel der Middelburg- sche Haven en het Kanaal Welzingen zich heeft aangetrokken, en in de algemeene vergaderingen van 1804 en 1806 het Gouden Eermetaal, ten aanzien van het eerste aar den Heer ADRIAAN SCHRAVER, te dier tijd geadmitteerd Landme- ter en Commissdfis- Inspecteur van ’sLands Water werken en Waterstaat te Zierikzee , en wegens het andere aan wijlen den Heer THOMAS SPELEVELD, Kapitein - Ingenieur van den Lande, heeft toe- gewezen, en de bekroonde stukken onder hare Nieuwe Verhandelingen heeft doen drukken. Gelukkig het land, waarin zich zoo vele po- gingen ten algemeenen nutte vereenigen , waarin aller harten tot dankbare erkentenis gestemd zijn! Middelburg den g September 1819. UNUS EX PLURIBUS, vanwaar VERBETERINGEN. Bladz. eo. in de noot, staat: 18195; Wees: 1817. 2» 44: inde noot d, staat: October; Jess; November LOFREDE OP DEN EDEL WEL GEBOREN HEER NICOLAAS CORNELIS LAMBRECHTSEN, IN LEVEN RIDDER VAN DEN NEDERLANDSCHEN LEEUW PRESIDENT VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP, DER WETENSCHAPPEN; UITGESPROKEN IN EENE BUITENGEWONE VERGADERING VAN DIRECTEUREN EN LEDEN VAN HETZELVE, DEN 5. DECEMBER MDCCCXXIII DooR A. C. VAN CITTERS, VICE PRESIDENT VAN HET GENOOTSCHAPS TE MIDDELBURG, En 5. VAN BENTHEM; a824, Re, ks EN Be zene he LTD WEN BAIC isen ar andes” 6 3 ander AES bek 7 , ed aneh | eN _MIJNE HEEREN! Bij het bezigtigen van Graftomben, wordt onze aandacht bijzonder getroffen door de vereeniging van menschelijke trotsch= en ijdelheid, met men- schelijke broosheid en nietigheid, Weidsche op- eenstapeling van titels, lange reeksen van kwar- tieren op de zerk, waaronder het gebeente list van een wezen, ontbloot van allen aardschen luis ter, het geducht oogenblik afwachtende, dat de Regter van het Heelal het vonnis over den door- geworstelden proeftijd zal vellen. Welk eene tegenstelling ! Gelukkig: nog, indien de man, die onder de grafzerk rust, een brave Huisvader, een nuttige Geleerde , een opregt Christen is geweest ; — gelukkig nog, als die steen het overblijfsel be- dekt van den Staatsman , die rusteloos werkzaam wás voor den.bloei van zijn Laud, of, van den Aa Gen. IV.D. Á Krijgs- Ge Krijgsman, die het dulce pro patria mort met zijn bloed verzegelde ! Maar nogtans, welke eerbewijzen een dank haar nageslacht aan den waarlijk verdienstelijken man ook moge toebrengen, zoude het mij ver= kieslijker voorkomen, het stille verblijf der ont- slapenen met geene kostbare praalgraven , met geene langwijlige bijschriften op te sieren. Bij het betreden der verzamelplaatsen van het voorgeslacht, moet het oog des stervelings door _ geene uiterlijke pracht van den ontzag verwek- kenden indruk des doods worden afgetrokken, Het is genoeg voor hem in dat plegtstatig oogen- blik, op de zerk slechts vermeld te vinden, den naam , de geboorte en het sterfuur van den daar onder liggenden. Is dat wezen een verdienstelijk mensch geweest, heeft bij zijne talenten, zijne krachten aan het algemeen welzijn, aan zijnen God toegewijd, dan zal ook reeds elders voor de vereeuwiging van zijnen naam gezorgd zijn — en het eenvoudige van den toestel doet zelfs het beeld des te luisterrijker voor den geest zweven. Zoo is ons tamers de nederige steen, op gind- schen graf heuvel, genoeg, om voor onze verbeel- ding terug te brengen, dien diepdenkenden Ge- leerden , en tevens dat uitmuntend model van het geen een Ambachtsheer voor zijne onderhoo- rigen zijn moet : /'ader en Zerzorger.— Zoo h ö (5) ís het ons genoeg op de grafzerk, te Ritthem; te lezen : EN NICOLAAS CORNELIS LAMBRECHTSEN, om ons het verlies voor te stellen van den schran= deren man, die door geleerdheid en kunde in het Staats- Bestuur uitmuntte , wiens borst van menschenliefde gloeide, die tot aan zijnen laat- sten ademtogt onvermoeid tot nat van het alge= meen werkzaam was, en ons het voorbeeld ges geven heeft van ongeveinsde , verlichte Gods= vrucht. (*) Maar, Mijne Heeren ! is het voor ons genoeg , op den lijksteen slechts den naar van Lambrechtsen vermeld te vinden : het is ons heden, op deze plaats, niet genoeg ‚waar uw hart de behoefte voelt, om u uitsluitend met ’s manus nagedachtenis bezig te houden, Ä 2 Toen C*) Ik bedoel hier mede geenszins , op eenen meesters achtigen toon, het gewoon gebruik te gispen. Ik heb te vecl eerbied, en voor de groote mannen, wier nagedachte nis gevierd wordt, en voor het dankbaar hart, hetwelk. duurzame gedenkteekenen op derzelver graven sticht, dad dat ik dezelve mer eene heiligschennende hand zoude wils len omver werpen; integendeel , loffelijk noem ik het, het bestaande tegen den vernmielenden arm te behoeden , het verwoeste weder met nieuwen luister te herstellen. Maar dit belet niet, dat men een bijzonder denkbeeld nopéns het vereeren der agedachtenis van uitmuntende mannen kan, Hossteren, » bij voorb. door het stichten van een panthéga, (6) __Toen ik u de treurige tijding van het overlij- ‘dem onzes Vriends mededeelde , behield ik mij gelven voor, om in het vervolg eene Lofrede op hem te houden. Diep getroffen over het verlies van den nu zaligen Man, welde in mijnen hboe- zem de behoefte, om iets ter zijner gedachten:s te stichten. Die behoefte is nu wel nict verkoeld, maar bij eene bedaarde overdenking der mocije- lijkheden aan die taak verbonden , mengt zich bij de begeerte van mijn hart, de wel gegronde vreeze, te zullen bezwijken in eene onderneming verre boven mijne krachten verheven. Ge weet toch, Mijne Heeren ! wat er aan vast is, ecne Lofrede te houden. — Eene Lofrede is een praalgebouw, welks daarstelling men aan geenen eenvoudigen Metselaar toevertrouwd ; het is eene eerznil, tot welker oprigting een bekwaam en schrander Architect geroepen wordt, — Het geen ik u heden levere, mag dan ook geene Lofrede genoemd worden: — het is slechts eene handvol bloemen , door vriendschap op het Graf van den waardigen LAMBRECHTSEN geslrooid. Om eenige orde in mijne voordragt te stellen , zal ik den Heer LAMBRECHTSEN doen bee schouwen : EL. In zijne vorming. EL. Als Staatsman. ur, 44 (179 II Als Geleerden | IV. Als Mensch, Burger en Christen. IL „Hoor eerst dan in zijne vorming. Gespro= ten uit cen aauzienlijk geslacht, wierd de Heer NicoLAAs Corners LAMBRECHTSEN den 29 Februarij 1752 te Vlissingen geboren. (*) Na behoorlijk onderwijs in de Nederduitsche en Fransche talen genoten te hebben, bezocht hij op zijn twaalfde jaar de Latijnsche School , door- liep al de klassen tot genoegen zijner Leermees- ters, en wierd, nog geene 17 jaren oud zijnde, tot de Hooge School gepromoveerd , met het hou den ceneì redevoering over het zeggen van Hora- tius zil mortalibus arduum , (eene spreuk, die wij naderhand in hem zoo uitmuntend bevestigd zien ).— Zijn lust tot onderzoek en vlijtig wer= ken op de Latijnsche scholen, heeft hij voorna= melijk, toegekend aan zijne bijzondere School vrienden Pa. J. Boppaert, J. F. Porrer en P. PAuuus, jonge lieden van den uitmun- A3 — … tends „C*) Uit N. L. LAMBRECHTSEN en MARIA Kroer4s zijn Vader was Raad in de Vroedschap der Stad Vlisfine gen, Postmeester, Ontvanger van het Collateraal, en Rente meester der Geestelijke goederen overWalcheren en Noord- beveland. Zijne raadsplaats: legde hij, ten behoeve va Zijnen zoon, in 1776 neder, na dezelve 38 jaren lang be- kleed te hebben, (8) tendsten aanleg. — Het vermelden, dat de jon- geling, toen ter tijd, als Lidmaat van zijn Kerk- genootschap wierd aangenomen, zal niet onbe- duidend klinken in de ooren eener Vergadering, welker doel niet anders is, dan Hemel en Aarde zoo naauw aan elkanderen te doen beschouwen, dat gene eens de belooning worde van al ons ploegen en zwoegen hier beneden; — en het verkrijgt zelfs te meer belang in onze oogen, daar de Man , van wien hier gesproken wordt , zijnen levenswandel daar naar trachtte te rigten, om eens door de verdiensten des Goddelijken Ver- zoeners, in de gewesten der zaligheid te worden opgenomen. Naar het oordeel zijnes Vaders nog te jong zijnde voor de Hooge School, wierd hij te Zie- rikzee op een Notaris kantoor bezorgd. Buiten de zaken, dáár te leeren, oefende hij zich bij eenen kundigen meester, in het cijferen, in de Algebra, Geometrie en Trigonometrie, en ondervond hij, dat zijn oordeel juister werd, naar mate der ge- maakte vorderingen in deze wetenschappen, Maar vooral had hij veel te danken aan het onderwijs van den waardigen Rector Camphui- gen in de grieksche- en latijnsche talen, en an- dere voorbereidende wetenschappen , als : Logica enz. Het grieksch onderwees hij hem op eene geheel mieuwe wijze , zoo dat hij eerlang met 5 Xeno (9) „Xenophon , Homerus, Pindarus, gemeenzâam bes kend raakte. Met één woord, — dit zegt de man er zelf van: — Zij vormde mijnen geest; stortte er smaak in voor het schoone en des- zelfs beoefening ; orde in mijne studiën; en gaf mij dus eenen aanleg , om de akademische dessen met vrucht bij te wonen ; en daar wij veel zamen de latijnsche taal spraken , ver kreeg ik daarin eene hebbelijkheid , die mij wonder te stade kwam, Van hier begaf hij zich in 1770 ‚naar de Utrecht- sche Akademie; genoot aldaar het onderwijs van Woorda ‚ in-de Instituten en Pandecten ; van Saxe, in de algemeene Histories van Tydeman; in het Jus Nature. Het Jus Publicum was in- zonderheid zijne geliefkoosde studie, — Hij werd ook lid van een Studenten gezelschap , welks leden Verhandelingen “schreven over onderschei dene onderwerpen, en elkanders werk vrijmoe- dig censureerden. Het is overbodig uit te weiden over het nut, het welk hij hier van trok. In Junij 1775 wierd hij. tot Meester in de Reg- ten bevorderd. Geen wonder , dat de vurige jon- geling, doorkneed in de schriften der ouden == door vaderlands- en vrijheidsmin ontvlamd ; — tot stof zijner Dissertatie nam: De verdedighng zijner geboortestad » bij het handhaven harer prijheid in 1572, Het tweehonderd jarig feest (10) „dáarvan „-den-6 April 1772 te Vlissingen ge- vierd „ bad, hem bovendien tot die keus aanleiding gegeven. Gelijk een veld, hoe vruchtbaar ook, alleen dan eenen goeden oogst oplevert , wanneer het behoorlijk bearbeid wordt, zoo moet ook de mensch, hoe voortreffelijk wan aanleg, door de opvoeding in staat gesteld worden, om eens zijne hooge bestemming te kunnen vervullen. Het zal u dan niet verdroten hebben, in eenige bijzon- derheden van zijne eerste levensjaren getreden te zijn. Wat zeg ik: verdroten? — Neen! niets is onverschiilig in de ontwikkeling der vermogens van, eenen man, die het sieraad zijner eeuw was. Alles wat gediend heeft, om zijnen geest te vor- amen, om hem smaak voor kunsten ven weten- schappen in te boezemen , om zijne zucht voor vrijheid en vaderlandsliefde op te wekken ‚ om kem. getrouw te doen zijn in het vervuilen zijner burgerlijke en christelijke pligten 5 — alles, met een woord, het geen gediend heeft, om wit den ruwer steen een schitterenden diamant te voor- schijn te doen komen, is belangrijk; — en wel verre van mij van wijdloopigheid te beschuldi- gen, zult ge in tegendeel mijne kortheid in dezen bejammeren. «Wij hebben dan met belangstelling den mat OTR zien Cu) «zien vormen ‚ wiens talenten , gedurende eene reeks van jaren, zoo. zeer tot nut van vaderland en menschdom hebben uitgeblonken. - IH. Laat ons hem nu als Staatsman beschouwen. Maar hier bevind ik mij op een glibberig pad, waar iedere misstap op dwaalwegen voert, en van het bedoelde punt verwijdert. ’s Mans staat kundige loopbaan was tevens het tijdperk , dat twist, die onzalige bron van tweedragt, nijd, en haat, die burgers met burgers handgemeen maken, die vrienden en magen tegen elkander doen woe den, en in haren onzin het vaderland ten prooi van vreemdelingen geven, dat tweedragt hare fakkel op nieuw ontslak. Hoe zal ik dan, te midden der partijschappen , die daden, gezegden en be- _ doelingen meest al verdraaijen., — hoe zal ik den man, wiens nagedachtenis wij heden vieren, in het ware licht plaatsen 2? Het kon niet anders, of de met talenten en kundigheden toegeruste LAMBRECHTSEN , moest ook eene hoofdrol spelen in de gewigtige gebeurtenissen van, zijnen tijd ; het kon miet anders, of de, voor zijn vaderland van liefde gloeijende , jeugdige man, moest zich bij de eene of andere der twistende partijen voegen, Dat bij partij koos, naar zijne De (12) Änwendige overtniging , verstrekt hem zelfs tot eer , en is de navolging eener wet van Solon, waarbij bepaald wordt, dat, bij burgerlijke twis- ten , ieder zich voegen moest bij hen , die de beste en regtvaardigste zaak voorliadden , op straf van eerloosverklaring. Ofschoon er nu, bij de vermelding dier wet , door den overzetter van Plutarchus de volgende aanmerking gemaakt werd: » Dit is niet altijd blijkbaar, Dikwijls is, ook » in burgerlijke twisten, geenszins het ongelijk » slechts bij eene der partijen. En zou dan de wij- » ze, dagelijks het onregt en geweldig woelen » van wederzijde gade slaande ; zou hij, ziende » met hoe weinig kieschheid men, evenveel welke » middelen „om de partij te stijven ter hand neemt, » de menschelijke dwaasheid en bedorvenheid niet » in stilte mogen betreuren, en dat bejagen van » eigen voordeel , waarbij het vaderland zelf ver- » geten wordt, zonder er deel aan te nemen, niet » mogen verfoeijen ?”— kan men echter, ter verdediging van die wet, aanvoeren , dat het kie- zen van partij , aan den wijzen gelegenlieid geeft, tot het bedaren der driften, tot het stuiten van me- mige daden van geweld en wreedheid, tot het af- wenden van onberadene stappen, en eindelijk tot herstel der gebanne Eendragt. Bovendien behoeft de wijze niet al de dwaasheden , onregtvaardig— heden en gruwelen zijner partij voor zijne rcke- kening te nemen. Gelijk de stuurman, wiens kiel Stijn Naf C15 ) kiel door een orkaan beloopen , op de klippen : verbrijzeld werd, door de regtbank wordt vrijge > sproken, als hij kan aantoonen niets verzuimd te hebben tot redding van het schip ; zoo wordt de * wijze van alle blaam gezuiverd, daar zijn doel, te midden der woelingen en der bruisende drf » ten, slechts tot het bedaren van den storm strek= te, en daar hij alleen het heil van het vaderland in ’t oog had. | Dat die wijze te dikwijls echter miskend wordt, » dat men zijner stem niet altijd gehoor geeft, kan » dus niet verwonderen in eene eerw » waar twee tegen overstaande gevoelens zich, ten koste van gematigdheid, als ’t ware het gebied der wereld betwisten: waarvan het eene beschuldied wordt, » troonen en altaren te willen omver werpen , — het andere, den duisteren geest der middel — eeuw wen, met het leenregt en den gewetens dwang, - weder te doen heerschen. Dat onze LAMBRECHTSEN, in zijnen tijd, dan ook verschillend is beoordeeld geworden , moet u te minder vreemd voorkomen, die be. * kend zijt met de geschiedenis van dien tijd, waar in Stadhouders en Anti - Stadhouders gezindheid den. éénen deed beschouwen als eenen slaafschen kruiper van Oranje, zonder vaderlandsliefde ‚ ge- reed om, op den wenk van Engeland , handel en zeevaart den doodsteek te geven;— den ann deren uitkreet als eenen aanhangeling van Franke | rijk,» MD, sijk , niels ontziende om , onder het momaens gezigt van Patriousme, den wettigen regerings- vorm te vernietigen , en op de puinhoopen van het Stadhouderschap zelve ten zetel te stijgen (*); hoe zeer deze , door vooringenomenheid gekoes- terde ‚ oordeelvellingen niet beletten, dat eerlijke bezadigde mannen uitéénloopende gevoelens over de middelen , ter bereiking van volksheil , ter afwending van rampen, konden aankleven , zon= der daarom der heerschzucht van de eene of de andere partij te wille te zijn. Dat de Heer LAMBRECHTSEN, hoe zeer partij gekozen hebbende , echter wars van alle uiterste, eene gematigde denkwijze aankleefde, daarvan gewagen en zijne aanteekeningen , ern zijne handelingen. Beide leeren ons, den man " kennen, die, verre verwijderd van het denkbeeld eener geheele amkeering van regeringsvorm , slechts wering van misbruiken bedoelde, en ter goeder trouw begeerde, fe handhaven , zoo wel Viet Stadhouderlijk als het Staats-bestuur, en die in den weg van schikking en toegevendheid gen eindpaal der geschillen zocht, In (*) Het hier aangehaalde heeft geen oogmerk, de oude «wisten te doen herleven ; het moet alleen dienen , om te doen opmerken, hoe blinde partijzucht ongerijmd en ons _vegtvaardig in hese vounissea over anders denkenden is, (25) „In het jaar 1774 begon zijn openbaar leven 5 als tweeden Pensionaris der Stad Ffissingen. Dat de stam, die als een rijske reeds zoo welig tier= de , eens tot zijnen vollen wasdom gekomen , heerlijk onder de boomen des wouds zoude prijken ; dat onze LAMBRECHTSEN met de schoonste gaven der natuur toegerust, en met de - grootste zorg opgekweekt, eens als man onder zijne landgenooten zoude schitteren ;„— dit kon men gemakkelijk voorspellen. Hij voldeed ook ean de verwachtingen. Getuigen, al de nog voorbanden zijnde Stads- en Staatsstukken , door hem zelven in zeer moeijelijke tijdvakken opge steld ; getuigen, de in ons midden nog aanwezige oude van dagen, die hem in zijnen bloei ge- kend hebben , en zich welligt nog herinneren, op welk: eene uitmuntende wijze hij zich van de hem opgelegde werkzaamheden in ‘het regter- lijke, administrative en politieke gekweten heeft ‚Uitvoerig en volledig te verhalen, hoe onze LAMBRECHTSEN al zijnen tijd en al zijne krachten, tot het wel waarnemen zijner ambtse - bediening besteedde ; welke stukken uit zijne pen gevloeid zijn, om de belangen zijner mede- burgers voor te staan ,— om de gevoelens zijner meesters ter Provinciale Staats — vergadering te ontvouwen , te. verdedigen en te handhaven ; — zoude de grenzen eenen redevoering overschrijden. Ko dk (16) Ik zal mij dan ook bepalen, om u slechts eeni« ge bijzonderheden voor te leggen. De naderende expiratie van het Octrooi der Oost - Indische Compagnie, gaf aanleiding aan de Regering van Vlissingen , tot het hervatten harer deliberatiën over het regt der Burgerij, om goe= deren te leveren aan de Oost-Indische Comp. Ka- mer Zeeland, zonder daarin door de Gilden van Wliddelburg gestoord teworden ; mitsgaders, om deze en andere goederen direkt van #lissingen gaar boord der Oost-Indische schepen te zeuden , zonder alvorens naar Middelburg, ten fine van visitatie en branding, getransporteerd te worden. Het ampel advies deswegens, in 1776, ter Staats- Vergadering mgebragt, is met eene geringe ver- andering door den Heer LAMBRECHTSEN op= gesteld. Die arbeid was toen vruchteloos, daar Middelburg zelfs de bemiddeling der Staats- Le- den van de hand wees. Later echter, in het jaar 1784, bij gelegen- heid van eene gevraagde Subsidie voor de Com- pagnie, trad Middelburg eindelijk bij, en lis singen werd hersteld in het regt om goederen te leveren ‚ waarin zij sedert 1712 gestoord was geweest, — Het verzoek, tot het stichten eener Roomsche Kerk binnen #'lissingen, door eenige Engelsche en L (17) ‘en Fransche kooplieden , in 1778 gedaan; ver+ schafte onzen Pensionaris veel werk en veel ver= driet. Reeds in 1757 was de admissie eener Room- sche Kerk ondernomen , doch kwalijk uitgeval= len ; en in het jaar 1764 werd de executie der Resolutie van den Raad, tot het toestaan eener Kerk, op drie door den Gereformeerden Kerken= raad daar tegen ingediende rekwesten; bij re« sumtie vn ee Het verzoek der gemelde kooplieden; onders steund door dat van "andere burgers , gaf aanlei- ding aan Burgemeesteren, om te onderzoeken, of er termen aanwezig waren, om de resolutie van 1764 te blijven schorsen, — De Heer LaAm= BRECHTSEN , na er de beste schrijvers over geraadpleegd te hebben, zonder de Plakaten van: den Lande uit het oog te verliezen , vond zich onbezwaard , om gunstig op der supplianten: ver- zoek te adviseren, terwijl bij de bezwaren, daar tegen ingebragt, in geschrifte ‘poogde te weder- leggen. Op zijn rapport in den raad, werd aan de Roomschen eene Kerk, onder zekere voor- waarde , toegestaan, en verder besloten, tot het niet aannemen van rekwesten tegen gemelde re- solutie. Maar deze resolutie mishaagde aan de meeste burgers, en de Regering werd door ge- weld genoodzaakt , om dezelve buiten effect te stellen. Zoo verre gaat blimmde godsdienst-ijver !— In deu waan, en onder voorwendsel yan voor ds, Z. Gen. IV.D. B eer (18) eer van God te waken , belet men metschen , om dienzelfden God naar bunne wijze van zieh te dienen, — en in stede van noeste vreemdelingen uitte lokken, stoot men ze in tegendeel van zich: weinig indachtig de lessen van verdraagzaamheid, door den grooten Grondlegger onzer vrijheid ge- durig aangeprezen, en met verzaking der zacht moedigheid, welke de Stichter van het Christen- dom, zijne volgelingen steeds zoekt in te pren- ten, blijft men met denzelfden geest van uitslui- ting bezield, dien men met zoo veel grond in de Roomschen gelaakt had— Die zelfde geest wist oók van geen onderscheid tusschen verdraagzaam heid en onverschilligheid. Van daar het misken- nen der bedoelingen van wijze Regenten. De Heer LAMBREGHTSEN deelde rijkelijk in de on- aangenaamheden van dien tijd, en wie weet, im hoe verre dolle wraakzucht, wegens ’s mans li- berale denkwijze, zich gemengd hebbe in vervol gingen , die hij later onderging? — Zoo voort- gaande zoude ik mij zelven aan wijdtoopigheid schuldig maken. Ik moet mij dan beperken. Na ter loops gezegd te hebben, dat onze LA-m- BRECHTSEN , gedurende zijne dertien- jarige ambtsbezigheden, orde en regelmatigheid in de verwarde administratie van Stads financien gebragt, dat hijj als Commissaris van Notarissen verschei= dene kwade praktijken tegengegaan, dat hij eene var= (19) verbeterde ordontantie op de begrafenissen gea maakt, dat hij zelfs getracht heeft, het ‘begraven in de Kerken te weren ; (ik zeg getracht , want de vooroordeelen op dat stuk te overwinnen , dâar voor moest hij bezwijken, — hoe is het zelfs ‘in onze dagen daarmede gelegen? )— na u, met een woord, verwezen te hebben tot die menig= vuldige commissien, door hem waargenomen , rat kende de provinciale Quota’s, — het Defensie wezen, — de West — Indische Compagnie , in verband met de vaart ván Essequebo en Deme rarij, — de zaken van de Oost — Indische Com= pagnie over het 5e Departement, — de bijleg-- ging der Utrechtschie geschillen ‚ ofschoon vruch= teloos afgeloopen ,—. en meer andere; — nà u vermeld te hebben, hoe hij mede werkzaâm is geweest in de pogingen van den Econormnischien Tak, om inlandsche kunstvlijt aan te kweeken, en in die betrekkingen het genoegen had, aan de NarereBourTs het eerinctaal, voor hun man moedig en edel gedrag bij het vergaan van het Schip Woestduijn, uit ts reiken; — na u dit alles gezegd te hebben ,— en wat zoude ik er nief al kunnen bijvoegen, om u den, met zijnen tijd tot nut zijner medemenschen , woekerenden man te doen kennen ,— moet ik mij een oogenblik ophouden bij het tijdstip’, toen hij in 1780 als Eersten Pensionaris optrad, na het tweede Pensionarisschap ‚, gedurende zes jaren, voor niet; 2 aars (20) twaargenomen te hebben, tof. groot genoegen det Regering, die hem, tot erkentenis zijner bewe- zene diensten, twee zilveren soucoupen, versierd, met het wapen der Stad, vereerde. Gewigtig tijdstip! als de ontwikkeling in zich bevattende dier gebeurtenissen, die na de beurte- lingsche en kortstondige overwinningen van twee in het hart des Vaderlands wroetende partijen ; de eindelijke slooping te weeg bragten van een Gemeenebest, in deszelfs geboorte een voorwerp van bewondering , — in deszelfs Zfoei een ont- zag verwekkend ligehaam, — in deszelfs ter val neigenden staat een voorbeeld van verbasterde zeden en uitgebluschte vaderlandstiefde. Daar de ontvouwing dier gebeurtenissen slechts dienen kan tot het openrijten van pas genezene wonden; daar het onder de assche smeulend vuur slechts eene vonk behoeft, om alles im hichte laaije vlam te zetten, — zult ge mij van die taak wel willen ontheffen, Laat ons dan dien vulkanischen grond, waar de lava van den uitgebranden vuurberg nog warm is, luchtig betreden , en maar zoo lange vertoe- ven, als wij tot het doel onzer reis noodig hebben. Zoo is het genoeg , ons te herinneren, de af— scheiding der Noord — Amerikaansche Engelsche Volksplantingen van het Moederland ,— het ont= dekt Concept = tractaat met de eerste, == de eisch | van CA) on van Frankrijk, om onbepaald convooij ‚— de te- gen-eischen van Eugeland,— de uitbarsting des oorlogs met dit laatste rijk ,— den kwijnenden toestand van onze land- en zeemagt, wier op- beuring door de gedarige tegenkanting der zee- en land- provinciën, ja zelfs door de aanbotzende belangen van Steden eener zelfde Provincie belet werd ,— de militaire jurisdictie en andere geschil len, rakende de Stadhouderlijke magt; — zoo is de opsomming van dit alles genoeg , om ons de verheffing van den Heer LAMBRECHTSEN tot Eersten Pensionaris eener stemhebbende Stad, op het tijdstip, waarvan wij nu gewagen, als zeer gewigtig te doen beschouwen. Maar, hooren wij den man zelven uitweiden ,- ever de moeijelijkheden en gevaren van zijnen post. » Een Minister ”” zegt hij, » wordt door= » gaans aangemerkt als de ziel en het beweegrad » van de deliberat:ën zijner Stad. Hierom is hij » de wrijfpaal tegen’ allen aanval, en het voors » werp der bedilzucht, verdenking , censure en » vervolging. — Wanneer een Minister eerlijk; » arbeidzaam en ijverig is voor het belang en de » regten zijner Stad, verkrijgt hij wel doorgaans » het vertrouwen zijner Meesters, invloed op de » deliberatiën, en het zoogenaamde credet zijner » Stad, dit heeft hij ook volstrekt noodig , om p hem te bemoedigen ‘en zijnen arbeid “vruchtbaar B 3 > (e (22, }h D te maken, maar hij staat ook daardoor bloet. »p, aan de jalousie van sommige Regenten, die wa- », nen de zaken beter te verstaan , of te kunnen » dirigeren, — Valt eene zaak kwalijk wit, het, » is de schuld van den Minister. Gelukt zij, hij ». heeft slechts zijnen pligt gedaan. En hoe wei- »,nigen gevoelen erde waarde van !— Is het een » tijd van partijschap , koe ligt raakt hij verdacht, » zelfs bij zijne vrienden.— Komt hij ter Staats » Vergadering, dáár is ziju stand nog veel hag- ».chelijker, — dáár moet hij het systema zijner, p, Stad voorstaan en verdedigen : verdedigen met », belangstelling en ijver, om, het even, of zijne » begrippen er mede instemmen of miet. Hij » moet in de besognes de taal van zijn hart met », bescheidenheid en vrijmoedigheid spreken, zon= », der. zich door de meerdere complaisance van an» ». dere Gedeputeerden of Ministers, van het spoor p,‚te laten afleiden. Doof voor vleijerij, of be- », dreiging, moet;hij zich, noch daor de autoriteit ». van den Eerst- Edelen, noch van den Raad- », Pensionaris laten imposeren— Maar, zoo hij. », zich dus gedraagt : hoe vele stemmen verhef- », fen zich tegen hem? — Heeft zijne Stad vern », schillen met-andere leden van Staat, of Golle- » giën, of,— vermeent zij zich over eenige di- ». rectie of conclusie van den Raad-Pensionaris te: p,‚moeten beklagen, komen daar over eenige. > altercatien, — de Minister is de wrijfpaal, —. D Ch (23) p op hem daalt de voornaamste hatelijkheid neêr, » Hoe vaak wordt hij verlaten, verraden of ge- » desavoueerd van zijne mede Gedeputeerden ! — » En blijven zij getrouw : hij toch is de mond p der Stad, — kij moet het woord voeren. Door= » trokken van het regt en het belang zijner Stad , » immers van het bezef van zijnen pligt, om zij » nen last getrouw uitte voeren, spreekt hij met » iijijver en nadruk : daar hij een mensch is, en » blootgesteld aan menschelijke feilen en drie » ter, — daar bij met evengelijke wezens te strij- » den heeft, hoe ligt kan hem een onbedlachtzaam » woord ontglippen? — Het baat niet; dat men » hem getergd , zijne meesters beleedigd heeft: » de nijd bewaart en vermeerdert het voorgeval- » lene, en zal het hem bij bekwame gelegenheid p betaald zetten. — En, al is het, dat hij nief » gebruikt wordt in mondelinge onderhandelin= » gen, maar dat hij zijne taak met de pen vol: » tooien moet, is zijn lot dan wel veel beter ?— » Littera scripta manet, Geen stedelijk advies, » propositie, protest, of wat het zijn mag, komt p er vóor den dag, of men stelt het op rekening » van den Minister, al is het nog zoo lang ge= » leden. Met één woord, hij is als: Je boue qui » porte Viniquité due peuple. De post dus van » Minister, zoo hij getrouw wordt waargenomen ; » hoe vereerend en streelend voor de ambitie, ist » m zich zelven critiek, en onafscheidbear vere B 4 bons (zé) » bonden aan menigvuldige onaangenaaraheden ; » waar tegen men zich, noch door het bijbren- » gen van zijnen last, noch door het beroep op » zijn geweten of het gevoel van pligt, verde- » digen kan.” Wij kunnen uit deze belangrijke en mensch kundige aanmerkingen ontwaren , dat de schran= dere man, hoe zeer gestreeld door het vertrou- wen en de goedkeuring zijner Meesters, die hij dan ook in eene groote mate bezat , echter onbe dwelmd door het schitterende , waarmede de uit- oefening van zijnen post vergezeld ging, zeer wel het moeijelijke van zijnen toestand inzag, Dan, welke moeijelijkheden , welke gevaren hij-zich ‘ook voor oogen stelde; pligtbezef deed hem niet wankelen op den weg , dien hij voor de beste hield. Het kon intusschen niet missen, of dit moe- dig behartigen der belangens zijner Stad moest, ain eenen tijd van partijschap , aanleiding geven tot hatelijkheid , tot nijd, tot twist, — en moest de man, die een aanzienlijk deel in het gebeurde van die dagen had, verschillend door de twis- tende partijen beoordeeld worden, Een naauwkeurig en onpartijdig onderzoek van ® mans gedrag in die dagen van twist, geeft ons heden vrijheid , volmondig te zeggen: » edel wa- » ren zijne bedoelingen ;° Welzijn van het Van Werland! zie daar, het geen hij steeds beoogde ! wi Dit (25 ) Dit doelwit deed hem » zelfs in het hevigste vaf den kampstrijd, den wensch uit zijn hart niet wisschen, om vrede en eensgezindheid te herstel len; en, tot bereiking van hetzelve, trad hij in correspondentie met den Heer var pe SPIEGEL, vermoedelijk onder medeweten van den Stadhou- der, en trachtte hij verscheidene Hollandsche Re genten, als: GyzerLaAAr, vAn Bereken, ZLeeBERG, PALUDANUS, Bikker en meer andere tot gematigde eischen te brengen : dan, te vergeefs. Het zwaard was getrokken ;,— het zwaard moest beslissen ; en, medegesleept in den val zijner partij, werd hij bij de omwenteling van 1787 van zijne politieke posten ontzet, en deelde hij in de vervolgingen en plunderingen, waaraan een woest gemeen, gelijk een losgelaten tijger, zich toen schuldig maakte (#). Ongelukkige ge- vol C*) Moet: de measchenvriend zich bedroeven over de buitensporisheden en gruwelen, waarmede de Staatkundi- Se omwentelingen te dikwijls bezoeteld worden; wordt hij op het gezigt der verwoestingen door dolle Wraakzucht aan- 8srigt, uit den zoeten droom gewekt, dat de mensch het evenbeeld der Godheid is »— te middea zijner treurige ges Wwaarwordingen, en Zijner twijfelmoedigheid ; wordt hij-we- der bevredigd en opgebeurd, door de treffendste voorbecl= den van menschlievenheid , edelmoedigheid en dankbaar heid, die den reiziger als lichtstralen in eenen donkeren Stormnacht verblijden. — Zoo ondervond de Heer La me BRECHTSEN, toen hij in dat ongelukkig tijdsgewricht genoodzaakt was te vlugten, en zich een tijd lang schuit 16 houden, Menigvuldige blijken van liefde en trouw. … Le (26 ) volgen der met geweld behaalde overwinning van de eene op de andere partij! — Schrandere , eer lijke Regenten van hunne posten verlaten , uit hoofde van politieke denkwijze, en mogt dit doel nimmer gestrekt hebben tot een dekmantel om schandelijker oogmerken te bereiken ; teugelloos- heid, straffeloosheid, wegens gepleegd geweld aande onderliggende partij; de bitterheid der ge moederen , hierdoor vermeerderd en verder aan gehitst door intriganten en vreemden. Zoo ge- raakte dan onze LAMBRECHTSEN uit het be- wind ,— zoo werd de kundige man in de kracht van zijn leven gestuit, en moest zijn land beroofd worden van talenten, tot hiertoe zoo schitterend en nuttig besteed. Maar, Zekere HugrecuTrT DE PosSTILEON b.v, (zijn naam werdient der vergetelheid ontrukt te worden) weleer een zija ner arbeiders „-thans het,opzigt hebbende van Stads plant- socn , kwam hem op. zijn buitengoed opzoeken, en hem een beursje met twaalf Rijksdaalders aanbiedende, zeide hem : „ Mijn lieve Pensionaris, gij hebt zeker om geen teisgeld kunnen denken , neem dit aan, het zal u te pas 9 komen, ik heb zoo vele weldaden van u genoten „— en > Wat mij aangaat, bekommer u niet, mijne handen zijn s, mij de kostwaard, ik bid u-neem het aan” Een ander Heer der Regering, die zich insgelijks voor de woede des wolks moest verbergen „ kwam aan het huis van den Burgers meester MAURITS, die, ovaangezien het gevaar, waate aan men zich in die dagen blootstelde , met huisvesting aan de verwolgden te geven, geen oogenblik aarfelde dien Heer op te nemen, met bijvoeging „ dat „ zoo lang hij een stuk brood had, hij bereid was, hetzelve met hem te declen, ( 27 ) Doch, welke redenen van. misnoeedheid hij ool moge gehad hebben wegens het gebeurde, — hoe gevoelig ook wegens hoon, smaad en leed hem, aangedaan ; wraakzucht bezielde hem niet , en, hij bleef, te midden der onstuimige woelingen van eenige drijvers zijner partij, gelrouw aan eene gematigde denkwijze, waarvan de onderliggende partij een schoon getuigenis aflegde , toen hij, wstanelijk op haar aandringend verzoek, in 1795 den post van Secretaris van Vlissingen, aanvaarde. Maar, mijne Heeren! voor dat ik verder ga; moet ik nog eene korte poos terug treden tot het tijdvak, het welk hij ambteloos doorbragt, Ge- looft niet, dat hij ontmoedigd. daar, neder zat te peinzen over de rampen hem bejegend. Zijnen onschuld, bewust, en eene hoogere hand, erken- nende in het geen hem menschen aangedaan. had= den, vertrouwde hij ook op de bescherming van diezelfde Godheid , Die wel eens toelaat, dat men miskend en mishandeld, wordt, maar Die. ook op. haren tijd. het verongelijkte herstelt en_de deugd, doet zegevieren. Zóó gesterkt, droeg hij gedul-= dig en moedig zijn leed,; en zijn geest, onver= vaard , veroorloofde hem met onbezweken. ijver. tot nut van menschen werkzaam te blijven. Slechts één voorbeeld: — De Erven CA rs, eigenaren van,de tienden van Biervliet, meenden reet te JI hebben (28) hebben. op die vande Hoof Aplaat, als een accres der eerstgemelde tienden. De Staten van Zee- land, daar en tegen, beschouwden de tienden van de Hoofdplaat als Novale tienden, en bijgevolg als hun eigendom. Dit Proces bij het Hof van Wlaanderen, ten nadeele van de Erven CA Ts uitgewezen zijnde, verzochten de Heeren vAN pre Perre en vAN Sonsrrrex, die de tienden van-Bierdliet in almodiatie hadden, den Heer LAMBRECHTSEN, om te adviseren, of er grond tot revisie ware, en zonden hem eene geheele kist met daartoe betrekkelijke beschei- den. Meer dan drie maanden was de arbeidzame man met dit onderzoek bezig, ten gevolge van het welke hij, in eene breedvoerige memorie „ tracht- te te bewijzen, dat de revisie met allen grond en hoop konde worden geïnstituëerd, Zijne kundig heden in de gesehiedenis der midden - eeuwen, bijzonder in de oude gelegenheid van Flaande-= ren, vermeerderden door dit werk. Een uit de’ papieren van BELLAMY gekocht Kaartje, ver- toonende de oude gesteldheid van Vlaanderen en Zeeland in 1280 , en waarvan het oorspron= kelijke gezegd werd te berusten in het klooster te Doornik, deed den onvermoeiden man der- waarts reizen : vruchteloos echter, daar de Archie- ven door Lodewijk ALV. naar Parijs waren over= gebragt. | beren ie ad Een, voor dit ondernomen werk, gedane rei+ ' ze (29 ) ze naar Zwitzerland, gaf den kundigen man ges legenheid tot belangrijke Waarnemingen, die aan het gros der reizigers ontsnappen. Eene schets daar over las hij in het Genooischap VOOr. Wij waren gebleven bij de proeve zijner ge- matigde denkwijze in 1795. Wat dan ook het Bataafsch Committé te Ant werpen, wat het Committé revolutionair te Ayn sterdam (*), zich van de medewerking van eenen in 1787 afgezetten Regent beloofde, — wat men ook van hem mogt denken, hij betuigt pleg= bg, dat hij de pogingen der Franschen nimmer ondersteund heeft, en dat hij met aandoening de tijding vernam, dat het God hebaagd had, den vijand den weg. in het Vaderland te banen, Zajnen nieuwen post bekleedde hij niet langer dan tot den 16 April van het bovengemelde jaar, toen de reorganisatie van een nieuw Bestuur plaats had. Hij voegt daarbij , dat de Volksmenmers3 gedurig door hem in hunne buitensporige eischen gestuit, zich ook gaarne van hem ontslagen zagen, » Ík intusschen ” zegt hij: » ondervond veel » moeite en verdriet in de waarneming van het » Se= C+) In de gedrukte Verhandelingen van het Committé revolutionair van Amsterdam, wordt op bl. 321 een brief Scinsereerd, welken de Heer LamERrRecH TSEN nim mer ontvangen „— ‚maar wel een andere van I5 Febr, 1795 + 334» Welken hij echter niet beantwoord heeft. (3) 5 Secretariaat, om dat ik te doen had met mers » schen ,'die over het algemeen weinige kennis 5 vanhet bestuur hadden, en voor de nieuwe leer » der vrijheid en gelijkheid, welke zij echter niet » verstonden, geënthousiasmeerd waren.” Zich ter Staats- Vergadering van Zeeland ver= dienstelijk gemaakt hebbende, wegens het stellen van eene menigte gewigtige rapporten en misst- ven; onder andere van de secrete missive aan Hun Hoog Mogenden van 15 April 1795 , ra= kende de vredes - preliminairen met Frankrijk , werd hij als tweeden Secretaris der Provincie aangesteld. Hij was lid der secrete Commissie, ten gevol ge waarvan de Heeren ERMmeERINS en WANGE in eene buitengewone deputatie, naar Parijs bes moemd werden. — Bij de reorganisatie der Pro= vinciale Vergadering , nam hij zijn ontslag als Secretaris, en daar, in weerwil zijner pogingen ; de geest van innovatie allengskens doorbrak , wei- gerde hij lid te worden van het Committé van al gemeen welzijn; (weleer Gecommitteerde Raden). Gedeputeerd ter Vergadering van Hun Hoog Mogenden , behartigde bij de belangen van Zee land met den meesten ijver, en getrouw aan de zaak der gematigdheid , bestreed hij met moed en soms met goed gevolg , den hand over hand toenemenden geest van Jacobinismus. Die geest toen niet meer te stuiten, brak eindelijk, gelijk een (31) eên stormvloed , door, en stortte het ongelukkig Vaderland in een poel van jammeren , welker na= weeën nog lang zijn gevoeld geworden. _De Nationale Conventie was op de puinhoo- pen van het federalismus gedecreteerd. De Heer LAMERECHTSEN geweigerd hehbende te aan- vaarden den post van Representant eener Verga- dering , die hij altijd als onwettig beschouwd had, verliet in 1796 den Zaag , en vertrok naar 4 lissingen, vol aandoening over, het gebeurde, en diep bekommerd over de naderende rampen, die zijn vernederd Vaderland bedreigen. Afge. schrikt van politieke eereposten , verwierf hij zich het Vice — Consulaatschap van Denemarken, het= welk hem onbevoegd maakte tot de uitoefening. van het stemregt,.— Van alle politieke betrek kingen verwijderd , besteedde de arbeidzame man zijnen tijd met letterkundige oefeningen. Gedurende het bewind van den 22 Januarij tot den 12 Junij 1798, werd hij ontzet van zijn ambt ‚als Ontvanger van het Gollateraal te Flissingen „ zeventien jaren lang door hem waargenomen. Zich in December 1798 met er woon van /lis- singen naar Middelburg begeven hebbende, werd hij met eenige Heeren , door Ambachtsheeren en Tiendeheffers in Walcheren benoemd, om der= zelver belangen ‚ welke door de toenmalige Staats- regeling bedreigd waren, te handhaven. In dat an zelfde (527) velfde jaar werd hij lid der Commissie van dert openbaren Nederduitschen Hervormden Eeredienst te Middelburg , waarin hij eerst als Secretaris, vervolgens als President tot in het jaar 1820 werk= zaam is geweest. In den winter van 1800, legde hij zich toe op de kennis der oude Admiraliteits Collegiën , er instraëerde den Heer JAcoBSON, die toen voornemens was daar over te schrijven , met eene breedvoerige memorie. Zoo doende was de politieke rust van onzen LAMEBRECHTSEN weder in andere opzigten nuttig voor het Vaderland , tot dat hij door de onwenteling van September 1801 weder op nieuw zijne oude loopbaan betrad. Hij werd toen Pre- sident eener Commissie tot de inrigting van het Departementaal bestuur. — Een Concept - regle- ment voor het voornoemd Bestuur ,— eene Con= ceptwet voor een Departementaal Geregtshof van. Zeeland, — een ampele brief aan het Staatsbe- wind tot staving van Zeelands regt op het één vierde der Oost - Indische Compagnie ,— een andere tot afschaffing der tollen in Zeeland, en meer audere stukken, meestal uit zijne pen ge= vloeid , waren de vruchten dier Commissie. Den 29 December 1801 werd hij aangesteld als Commussaris van den Amerikaanschen Raad te (55 ) Middelburg. In 1802 woonde hij onderscheis dene conferentien over de belangen der Actieo- úarissen der Oost-Indische Compagnie te Utreeht ; Amstérdam, en ’s Hage bij , ten gevolge vaù welke conferentien de openstelling der vaart op de Indiën plaats had. In het jaär 1805 werd hij Lid van den Raad van Middelburg ,— en verkoos hij in deze min= dere betrekking werkzaam te blijven , niet te= genstaande het schitterend aanbod der nominatie als Lid van het Staatsbewind ; waar voor hij bes, dankte; — Onder de regering van Koning Loewy woonde hij, als Lid van den Staatsraad in bui- „ tengewonen dienst, de conferentien bij, over dé Verpondingen en Gilden, in welké vakken hij genuende eenigen tijd werkzaam was. Aangesteld tot Ridder van de Koninklijke orde der Unie, woonde hij de inwijding dier orde op den 16 Februarij 1807 bij. In 1808 droeg hem de Koning den last op; om met den Heer Landdrost van Zeeland voor de executie van het. Traktáat van Fontaitiebleaù ; bijzonder ten aanzien.van den afstand van lisa singen, te zorgen. In 1809 tot Commissaris — Directeur der Ko= ZA Gen.lV.D. CG ’ ‘ los 4 (34) lonien te Middelburg aangesteld , gaf hem dit zoo veel werk , dat hij zich genoodzaakt 28 zijne bekeken tot de Stads- regering te laten varen (*). Het verdedigen van ’s Lands eigen dommen tegen de geweldenarijen der Engelschen en vervolgens der Franschen, gaf hem veel. moeite en kommer. Maar zijne pogingen waren niet on- gelukkig, en hij herinnerde zich met blijdschap , dat hij, door voorzigugen tegenstand, veel voor het Vaderland en voor anderen behouden heeft. Van dezen met moeiten en bezwaren vergezelden post, werd hij in 1813 door den Prefect ontslagen. In dat zelfde jaar 1815 had de vervoering van eenige Middelburgsche Heeren , naar Vlissingen , plaats. De Heer LAM BRECHTSEN was onder het getal ; wat moet er in zijne ziel zijn omge- gaan, toen hij, vergezeld van eenen Officier der Fransche Gendarmerie, Vlissingen binnen reed. Vlissingen, weleer eene der stemhiebbende Steden van een vrij en bloeijend Gemeenebest, thans eene geduchte Fransche vesting , bestemd nict alleen om zich tegen Engelands aanrandimgen te beveiligen, maar ook om de ketenen der dienstbaarheid al vas- C*) Dit belette niet, dat de man de belangen van Mid. delburg bleef behartigen Zoo deed hij, schoon vruchte- Joos, met medewerking van den Heer Maire, vele pogin- gen, om, onder het Fransch Keizerlijk bestuur, het Achee naeum weder op te rigten. Later had men aan hem ook te danken de nuttige inrige ting van Spijs- Uitdeeling aan minvermogenden. (55 ) vaster en vaster toe te klinken. — Buiten eigen verdriet en kommer wegens de vervoering uit zijn huis naar eene vesting, die ieder oogenblik dreig | de gebombardeerd. te oade. Jen het niet an= DE of zijn gevoelig hart bloedde bij de akelige vooruitzigten , die zijne beminde Stad verbeidden. Dat daweder dreef echter over, — eu de val van den geduchten man , dien Europa nog onlangs te veel gevreesd heeft, om hem nu reeds te kun nen beoordeelen , zonder gevaar voor toepassing van de fabel des stervenden Leeuws, door al de dieren des wouds beschimpt;,— de val van den Keizer der Franschen was de stem die Nederland weder tot volks bestaan opriep. Hoe groot moesk dan de vreugde van onzen LAMBRECHTSEN) dien beminnaar van zijn Vaderland , niet zijn, toen hij de, van ouds geëerde, vlag weder zag wap= peren | Ofschoon het niet onnatuurlijk zoude ge weest zijn, dat hij in zijnen ouderdom gehecht aan den regeringsvorm van vorigen tijd, waarvan hij de gronden als met de moedermelk had inge= zogen, minder gunstig over eene eenhoofdige re- gering dacht, was hij echter te vreden met de nieuwe orde van zaken. Zijn helder onbevangen verstand. zag zeer wel het onbestaanbare dier oude orde der dingen, zonder aanmerkelijke wijziging, in, en het was hem genoeg , zijn. Vaderland te zien regeren door eenen Vorst, wiens doel niek anders is, dan volks - geluk, — C 2 In (36 ) “In 1814 werd hij Lid eener Commissie, belast met het concipiëeren van een Provinciaal Regle— ment, Bij de eerste organisatie der Provmciale Staten, tot Lid dier Vergadering benoemd , be- dankte hij echter, wit hoofde van zwakheid en andere bezigheden. Ofschoon het belangrijk gedeelte zijner Staat- kundige loopbaan eindigde , toen de Nationale Vergadering tegen zijnen wensch, en in spijt zij= ner pogingen, was gedecreteerd, heb ik echtet gemeend , het daar op gevolgde , hoe weinig schitterend , in vergelijking van het voorgaande, ook te moeten vermelden : zonder vreeze, dat de meer ondergeschikte, doch altijd nuttige ro!, die de kundige , de ijverige sedert speelde, u den man uit het oog zoude doen verliezen, die weleer als minister en lid der regering eener stemheb bende Stad, over de meest gewigtige aangelegen- heden , als, financien , vrede en oorlog , enz. hielps raadplegen, en niet zelden door zijn beleid, het advis zijner Stad deed boven drijven, en die later bij de raadplegingen over eene Nationale Conven= tie, de bedaarde stem der rede tegen de aandrui= schende hartstogten van eene verblinde en opge- ruide volksmenigte liet hooren ? Of zou de reiziger, bij het bevaren van der stillen stroom, die zich langs de lage boorden van Bodegrapen en Alphen, eindelijk im de duinert van (57) van Katwijk verloor, uit zijn geheugen gewischt hebben dien bruisschenden Rhijn, die dan eens met bet geluid des donders uit Helveties bergen te voorschijn komende, im de diepte nederploft, — dan weder statig en trotsch zijne golven tegen de dreigend overhellende rotsgevaarten doet klotzen 2 Gelukkig, mijne Heeren ! indien ik heb mo- genslagen, om u den Heer LAMBRECHTSEN als een uitmuntend en eerlijk Regent voor te dra- gen. Zoo niet: — niet aan den wil,— aan de krachten ontbrak het mij dan. IE Overgaande tot den Man van Letteren, opent zich voor ons oog een veld, te ruim om in dit uur in alle deszelfs schoonhèden te worden’ bea schouwd. — Wat heeft hij , voor eerst, voorde verspreiding van wetenschappen , door het aanbrengen van eigene bouwstoffen, niet al verrigt? — Slechts de opnoeming van de, door hem geteelde, Letter- vruchten, is genoeg, om den geleerden en kundi- gen mante doen kennen. Getuigen zijne bijdragen tot de verzameling van authentieke stukken in- 1788 bij Chalmot uitgegeven , waar alles, wat sin aangaat , door hem is opgegeven ‚ en veel. Ole Bi aai uik « +3 (38) ait zijne pen gevloeid is; zijn deel in de aanmer kingen op de Vaderlandsche Historie; zijne teregt= wijzingen der onnaauwkeurigheden van de Ne- derlandsche Jaarboeken over 1787; zijne bijéén- verzamelde stukken tot eene Geschiedenis der Na= tionale Conventie, gestaakt bij het 1e deel, en vervolgens overgenomen in Rogge’s Geschiedenis der omwenteling ; zijne Levensberigten van P. de laRuë, te vinden in bet 5e deel der Verhan- delingen van dit Genootschap; iets over Algiers, door Loosjes in zijne Laauwerkroon overgeno- men; de beknopte geschiedenis der Middelburg. sche Rethorijkamer in de Verhandelingen der Ne- derlandsche Letterkunde te Leijden gedrukt, en door Prof, STEGENBEEK aldaar voorgelezen : zijne Levensschetsen van G; Kuypers en van Guépin ,— en zoo vele andere stukken. _ Maar, hier mede niet te vreden , wilde hij ook dit Genootschap dienstbaar maken tot de uitbrei— ding van het rijk der wetenschappen. De bakermat der Nederlandsche vrijheid, uit wier midden zoo vele helden te voorschijn kwa- men , wier ruwe, forsche zonen Leijden hielpen ontzetten : Flissingen was in de laatste helft der vorige Eeuw een nieuw „Alheen, waar vernuft, geleerdheid en smaak als om strijd wedijverden, om den nevel van onkunde en vooroordeelen door beschaving en verlichting te doen verdwijnen, Een Fransch Leesgezelschap was aldaar opgerigt, za ( 39 ) aan het welk dit ons Genootschap deszelfs bestaan” verschuldigd is. In 1776 Lid van hetzelve geworden zijnde; was onze LAMBRECHTSEN niet de minst iijjve=: rige, om aan het gesticht luister bij tte zetten. Het bloeide dan ook welig en beloofde heerlijke: vruchten. Maar het onbestendige dezer aarde, het welk wij zoo zeer in onzen leeftijd ondervon= den hebben, hechtte zich ook aan den tempel der Muzen , en voorspelde een akelig uitzigt. lis singen, namelijk, door zoo vele roemrijke her- inneringen ‘dierbaar aan het Nederlandsche hart, was! zoo. goed als. aan ‘het Vaderland ontrukt, Vreemde krijgsknechten. bewaarden deszelfs ves= ten, — Fransche invloed gaf er den toon. ‘De aanzienlijkste , — de “vroedsten hadden de Stad hunner geboorte, metweemoed , verlaten; han=’ del en zeevaart stonden stil; kunsten en weten= schappen kwijnden ; de waardige W iNKErMAN was overleden ; de Maatschappij was hare onthin= ding” nabij. Gelukkigvleefde er nog een Ls A sr= BRECHSEN ) die, onder medewerking ‘van eenige minnaars van Letteren ‚ de Maatschappij als ’t ware uit derzelver asch deed herrijzen ; en dezelve kreeg onder zijne presidie in het jaar 1801 een verjeugd leven, Onttrokken aan Staatszorgen , wijdde de arbeid game, kundige Man zijnen tijd en zijne’krachten | C 4 äan (40 ) wan de instandhouding eener inrigting , waaruit hij licht en beschaving onder zijne medemenschen wenschte te verspreiden: een wensch, gegrond vest op de overtuiging dat volksdeugd, en bij- gevolg volksgeluk, alléén door ware verlichting worden daargesteld, En wat verstond hij, ver- geeft mij ‚ mijne Heeren | dien uitstap, — wat verstond - hij door ware verlichting? ..…. Vers spreiding van het Christendom (*),— dien Gods- dienst, aan het menschdom door den Vader: der lichten geschonken, en door het bloed van, zijnen Goddelijken Zoon verzegeld. Worden er in onze dagen nog menschen ge vonden, die in den waan zijn , dat het Christen- dom, geen onderzoek duldende, in een geheim= zinnig gewaad moet omhuld zijn ; zijn er nog menschen, die van het eene tothet andere uiterste overslaande, uit de gruwelen van het Jacobinis- mus aanleiding meenen te hebben, om de fak kel der kennis uit te blusschen , en weder te doen vervangen door den donkeren geest der midden eeuwen 2... Niet a!zoo onze LAMBRECHTSEN ! Zijn Christendom schuwde het licht niet. Vol= gens hem, was het Christendom een Godsdienst , ‚ die C*) De voor de uitbreiding van het Christendom ijve- rende man, moest ook een voorstander der Bijbelgenoot» schappen zijn. Bij de oprigting der Afdeeling Middelburg, zich de benoeming van Vice-President hebbende laten wel- evallen, werd hij na den-dood van Jonkheer J. H. ACKER gis President aangesteld, (4) die in al deszelfs zuiverheid en Goddelijke oors spronkelijkheid niet naar waarde kon geschat wor den, ten zij door menschen, wier verstand door geene vooroordeelen, door geen bijgeloof bene veld, voor waarheid vatbaar is, Uit dit oogpunt beschouwde de Godsdienstige man het Christen- dom, en schroomde hij niet om kennis en we- tenschap te verspreiden. De geschiedenis was eene zijner geliefkoosde studien ; zijn diepe blik, in de oorzaken en gewrochten der gebeurtenissen, was hem eene bron van genoegens; te zuiverder, daar hij, te midden der woelingen van heersch= zucht, die de geschiedrollen zoo vaak met bloed bezoedelen, steeds eene wakende Godheid erken— de,— die de hartstogten der menschen tot mid delen weet te gebruiken, om hare weldadige oog- merken te bereiken. Zijn voor de eer des Va- derlands gloeijend hart , vond bovendien ruim voedsel in de beoefening der geschiedenis , bij het vermelden der groote daden van een uitmun— tend, nooit walgen vóórgeslacht. — Den roem van groote mannen te handhaven ,— hunne na= gedachtenis der vergetelheid te ontrukken , — eerezuilen op te rigten, of te herstellen, was hem eene behoefte, en sloeg hij handen aan het werk; waar dit pas gaf. Zoo werd hem van ’s Konings wege vergund, twee monumenten op te riten; ter eere van Graaf Wirrrem den Iden, en van Frorts, Voogd van Holland , beide verdien Ogen TEER RA (42) Stelijke Vorsten, aan wie Zeeland, en Middel- burg in het bijzonder, veel te danken hebben. — Zoo hebt ge, mijne Heeren! mogen zien , dat de ontwijdde asch van het edel broederpaar, voor het Vaderland gevallen, onder een vernieuwd Praal- graf weder rust geniet. Dit hcht ge te danken aan de ouvermoeide zorg van onzen, nu zaligen Voorzitter. Hij, wiens geestdrift ontvlamde bij het herdenken der oude heldendaden, — hij zag met weemoed de heiligschennis, waar mede de graftomben der EVERTSEN was aangerand ge- worden , en hij ruste niet , voor dat ded zijaen in- vloed alles weder met nieuwen luister hersteld was, Die zucht, om de magedachtenis van verdien stelijke mannen te verlevendigen, is verder blijk baar in die reeks van afbeeldsels, door zijne zorg hier bijeen verzameld, waar ook thans ng beeld tenis prijkt. Welke letterkùndige vruchten hebben wij bo- wendien niet aan hem te danken ? a Verschei- dene levensschetsen , — eene schoone meinorie ever de Schijndooden, die bij circulairen aan ceni- ge Genootschappen is medegedeeld, -— zijne Ge. schiedenis van Nieuw - Nederland, belangrijk > wegens het licht , verspreid over een land, zoo weinig bekend. De tijdschriften hebben er met lof melding van gemaakt. en de Historische New- Yorksche Societeit heeft hem bij die gelegenheid ket. lidmaatschap aangebodèn. Her- (45) “Herinnert ge u nog zijne redevoering over het nut door dit Genootschap, sedert deszelfs stich= ting daargesteld, bij gelegenheid van het 5o jarig Jubelfeest? (*). Herinnert ge u nog de Levensschets van den oudheidkundigen ErmerIiNs? Het was de laat— ste redevoering ‚ door hem in deze zaal uitge- sproken, Zijne verzwakte gezondheid verhinder= de hem vervolgens onze Vergaderingen regelma- tis hij te wonen. Hij deed echter wat hij konde: ‚Zoo presideerde de waardige Man , voor ‘het laatst, het Committé den 7den, en de Vergadering van Directeuren. den 14den Mei van dit jaar.— Door voorgevoel, of hoe zal ik het noemen ?, van zija verscheiden, stond de edele grijsaard , na het afloopen der laatste Vergadering , in gepeins ; be= schouwde met aandacht het door hem opgerigte Panthéon; en zeide in hoogen errist tegen iëniánd onzer, hier met hem alleen’ gebleven: Aet is voor’ het laatst,— ik kom hier niet weder. En, in dre zelfde maand, had het graf hem reeds ver- slonden ! —… Maar, =C*) Over zijne gehoudene redevoeringen, verdienen nog met lof vermeld te worden, dies over de oude, Cón- stitutie „— de geschiedenis en lotgevallen van Vlissingen, ms Biervliet, — de oude Keuren van Middelburg „— eene korte Levensschets van D. Vrolikhert, De la Ruë,= den Vlis- singschen Burgemeester Jun Lambrechtsen Coolen, dénê houten medaille ‚ en een te bi. Epitaphium 4 ter cere van darianus Junius. (4) _ ‚Maar, mijne Heeren ! ik hiet mij daar, door een weemoed:g gevoel, wegslepen. — Zou men vragen , welk eenen trap van vermaard heid onze LAMBRECHTSEN in de geleerde wereld beklommen had? ik antwoord: hij was Lid van het Koninklijk Instituut 28 klasse; — van verscheidene andere Genootschappen, als van de Nederlandsche Letterkunde te Leijden ;—= van de Akademie van Brussel, Zijn naam was bij alle geleerden in ons Vaderland met roem bekend, enreeds vroeg had hij op eene reis. met Professor Te Wamrer, door Noord-Holland , Vriesland en Groningen , kennis met onderschei dene Geleerden gemaakt : “kennis, die bij in het vervolg bleef aankweeken. — Ev Wij hebben den Heer LAmBrEcHurTSEN als Staatsman „=— als Geleerden beschouwd, Hem als Mensch en Burger te schetsen, is de taak, die nu volgt. Dit tafereel uitvoerig af te malen, — aan die schilderij, zoo rijk aan stof, die kracht van uit- drukking , die uitwerking , dien gloed te ge- ven ‚die dezelve vereischen zoude „ ús boven mijn bereik : ook verbiedt mij bescheidenheid hier in bijzonderheden te treden, van het geen een onzer Lieden voornemens is, opzettelijk in een (45) éen uitgebreider kring dan deze, te behandelen; Ik bepaal mij dan ook bij eenen ruwea omtrek, De Man, dien wij als Staatkundigen, als Ge- leerden hebben zien blinken, was tevens een goed Burger en een edel Mensch; hij was beleefd, vriendelijk , bescheiden , zachtmoedig , ‘hulpvaar= dig;— hij was een feeder Echtgenoot (*): de biltere tranen door hem gestort , bij het vroeg= tijdig afsterven eenergeliefde gade, getuigen het, Een trouwhartige Vader: Gij, zijne beminde kinderen ! hoe lief had hij u? — hoe was het hem reine wellust in uw midden te zijn,— uwe belangen door raad en daad steeds te behartigen, slechts gelukkig te zijn, door uw geluk. — Een warme, bestendige vriend » die zijne vriendschap. genoot, heeft dezelve weten te waarderen, en bez treurt thans in stille weemoedigheid het verlies van zijnen nimmer te vergetenen vriend.— Een Weldoener der behoeftigen , een drom van ge- tuigen, die hunne dankbare stemmen ten hemel verheffen , is hier welsprekender, dan door kunst zaamgevoegde woorden „, om te bewijzen „ hoe de, ‚ mei C*) Hij was gehuwd geweest aan Marra Pe TRo- NELLA, oudste Dochter van den gecommitteerden Raad SICHORER ; vân welken laatsten verkeerdelijk elders ge= zegd wordt, dat hij in 1787 van zijnen post is ontzet ges worden, daar hij denzelven tot Zijnen dood in 1793 heeft bekleed, en opgevolgd is. geworden door den Heer’ va N DER Loer. Dit huwelijk werd gezegend met eenen Zoon en eene Dochter, beide nog in leven. 7 (46) mel aardsche goederen gezegende man, zich slechts, âls Rentmeester derzeive beschouwde, geroepen om hulpeloozen in bunne nooden bij te staan. — Een Beschermer van kunsten en wetenschappen : ons Genootschap en zoo vele kunstenaars. en Ge leerden hebben er de blijken van ondervonden. Hij was een vroom en opregt Christen , daar zijn hart steeds zoo doordrongen was van Gods- dienstig gevoel, dat zijne daden er als *t ware op geënt waren, geeft dit ons ook de drijfveer te ken- men van zijn rusteloos zwoegen ‚ om zegen en vre- de rondom zich te verspreiden, Hier mede was hij werkzaam tot aan den avond van zijn leven, in de blijde verwachting van het loon des braven. “ Den gelukkigen ouderdom van 71 jaren be- reikt hebbende, zonder afgeleefd te zijn — hoe le- vendig was zijn oog, hoe helder zijn ver- stand, — hoe stevig van gang was hij? — vlei- den wij ons, hem, in spijt zijner klagten wegens ongemakken , die ons voorkwamen, gevolgen van een ligt aandoenlijk zenuwgestel te zijn, nog lang mons midden te zien. Dan helaas! kort was Onze vreugde. Eene hevige ziekte maakte spoe- dig een einde aan zijn nuttig leven. Hier, op deze aarde zien wij den betreurden vriend niet weder, — maar, éénmaal hereenige ons de Ens gel der Opstanding in zaliger gewesten ! Met dezen wensch heb ik gezegd. Ee ER ak Shure ERD KEE Tijn of awe hik 4 Ntas } intend elf ee 1 $ El ‘ En EN Ne A E WE RATE % N „hy dr READ y den Mes Je ed NAAMLIJST DER HEEREN MERECTEUREN LB ADBIN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, IGE DHO eteiotete TE MIDDELBURG, bij S VAN BENTHEM, Drukker van het Zeeuwsch Genootíchap der Wetenfchappen, 1827, NAAMLIJST DER HEEREN . DIRECTEUREN EN Eu BD: MEGM VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN. Re) PROTECTOR ZIJNE MAJESTEIT | | el oven 3 KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE NASSAU, GROOT HERTOG VAN LUXEMBURG, ENZe ECNZe EChlZe 1814. CIW.Dezecen. A PRE Cl 4D PRESIDENT. VICE-PRESIDENT. Jonkheer A. ce van ciTTEms, Ridder der Orde van den Nederlandf/chen Leeuw (*), Lid van deRidderfchap en der Gedeputeerde Staten van Zeeland, Directeur 1806 , Vice-Prefident 1820. DE HEEREN DIRECTEUREN. De Baron A. Je Ce LAMPSINS, Lid der Ridder- fchap van Zeeland, Ridder N.L, en van de Guëlfen Orde, 17871 De Graaf G.-K. VAN HOGENDORP, Grootkruis N.L., befchreven in de Ridderfchap van Zol= land. 1788. Mr. Je As MOENS, Vice-Prefident der Regtbank van eerften aanleg te Middelburg. 1788. Mr. C. G. BIJLE VELD, Lid der Staten Gene- raal, Burgemeester der ftad Middelburg , Ride der Nel. 1797. Mre C*) In ’t vervolg wordt deze onderfcheiding aangeduid door Ridder N.L. a EIN a Ee Pe CREMER, Lid vanden Stedelijken Raad, Directeur van de Wisfelbank te Middelbure, 1801 , en Thefaurier des Genootíchaps, 18or. Mr. js SNOUCK HURGRONJE, Lid der Gedepu- teerde Staten van Zeeland, Prefident der Centrale Directie van Walcheren te Middelburg. 18o2, Mr. A. W. PHILIPSE, Procureur Generaal bij het Hoog Geregtshof , Ridder NL. te 's Gree venhage. 1803. Mr. 7. REiTz, Rijks - Advokaat te Middelburg. 1803, h/ Ae Te SNOUCK HURGRONJE, Ss S, Theol, Doctor en Predikant in de Nederduitfche Her vormde Gemeente te Middelburg. 1804. Baron w. H. Je VAN WESTREENEN van Thick land , Thefaurier Chartermeester van den Hoó- gen Raad van Adel, Ridder N‚L. in °s Hage. zoge Pe 'S GRAEUWEN, Med, Doctor te Middelburg. 1804 Ge Ve MEIJNERS, Oud - Raad He ftad Middel. burg. 1805. Jhr. j. STEENGRACHT d'Oostkappelle, Opzig- ter van het Koninklijk Kabinet van Schilderijen, Lid der Ridderfchap van Zeeland , Ridder NL. te ’s Grayenhage, 1805. H. VAN ROIJEN, Staatsraad Adminiftrateur der Posterijen en verdere Middelen van Vervoer, Ridder NL, te ’s Hage, Directeur 1807. Bae _l 6 Je Baron j. H‚ MOLLER US, Grootkruis N, Le, Secretaris van Staat, Vicee Prefident van den Raad van State , te ’s Gravenhage. 1807e Je Ae FORSTEN, Med, Doctor, Directeur der „Posterij , te Middelburg. 1809. Mr. As Re FALCK» Kommandeur N.L,, Extra- ordinair Ambasfadeur en Plenipotentiaris, te Londen, ’s Mage 1809, De Je DE SUPERVILLE,) Oud- Directeur der In- en Uitgaande Regten, te Middelburg. 1809, Jhre D. IL, SCHORERS; Prefident der Ridderfchap en Lid der Gedeputeerde Staten van Zeeland te Middelburg. 1803e Mr. He J. VAN DOORN, Gouverneur van de Provincie Oostvlaanderen , Ridder N.I. en Grootkruis der Orde van de Witte Valk, te Gent. 1810. Mr. Me P. M. VAN VISVLIET, Wethouder der tad Middelburg. 1S12e Je CE. LA HR, Operateur en Vroedmeester te Middelburg. 1812. Je R. DE VASSIJ, Med. Doctor, Prefident der Provinciale Kommisfie van Geneeskundig On- derzoek en Toevoorzigt te Middelburg , Lid 1801, Directeur 1812. Mr, ml Dee Mr. 6. je ACKERMANS« Procureur crimineel in Zeeland , te Middelburg. 1813. Jar. jy He SC HORER, Lid der Ridderfchap van Zeeland , Griffier - der Centrale Directie van het Eiland Walcheren , te Middelburg. 1814 ' Mr. A« Ps VAN DOORN, Regter ter Inftructie bij de Regtbank van eerften aanleg, Lid van den Raad der Stad, en te Middelburg. 1814. Mr. Ps C… VAN GOETHEM, Oud- Raad der ftad Middelburg. 1814. He BROUWER, Raad der ftad Middelburg. 1815. L. Ce VAN SONSBEECK, Lid der Staten van Zeeland, Wethouder der ftad Middelburg, 1815, Mr. M. Je DE JONGE , Lid der Staten van _ Zeeland, te Middelburg. 1815. 8, DASSËVAEL , Secretaris der Algemeene Reken- kamer, Ridder N.Le te’s Gravenhage, 1815. Jhr. re c. De zonee, Lid der Ridderfchap. van Zeeland en der Staten Generaal, Ridder N.L. te Middelburg, 1815. Jhr, oe REPELAER VAN DRIEL, Minifter van Staat, Kommandeur N. L. Gouverneur van ‚ de Nederlandfche Maatfchappij ter begunftiging vande Volksvlijt te Brws/el. 1815. Pia MIE. _( 8 Je ” Mrs W. Ne LAMBRECHTSEN , Regter in de Regte ' bank van eerften aanleg te Middelburg. 1815. Mr. A. VAN CITTERS, Directeur = Infpecteur van het Kadaster te Middelburg. 1815, Mr. Pe J. BODDAERT, Lid der Staten Generaal te Middelburg. 1816. De Daron G. A« Ge Pa VAN DER CAPELLENe Secretaris van Staat, Grooëkruis N. Le 18 16e Mr, Pp. S. MAURISSE, Prefident van ’t Hoog Geregtshof van Neerlands Indien , Ridder N.L. te Batavia; 1816. Je Je SPRENGER, Lid van de Gedeputeerde Staten van Zeeland, te Middelburg. 1816. Mr. m. DU BUISSON BECIUS, Stads =Ontvanger te Middelburg. 1817e Ce vis, Lid der Gedeputeerde Staten van Zeeland, te Middelburg. 1817 Mr. Je Fe LANTSHEER, Raad der ftad Middele burg. 1818. C. Ae RETHAAN MACARÉ, Ontvanger van * Zegel, Registratie enz. Regten, te Mid= delburge 1818e ‘Mr. A. VAN DE GRAFT, Notaris te Middel- burge. 1918, S Mr. 6 B Dj ME j. Ge HINLÓPEN,.Lid der Staten Generaal te Middelburg. 1819. C‚ LE NOBEL; Koopman te Middelburg. 1819. Mr. rn. METELERKAMP, Lid der Staten Genes raal, Ridder N, Le 1800, Me. PIEPERS, Lid van den Raad van State , „Kommandeur N.L. 1830. Jhr. j. G. sCHORER, Lid der Regtbank van eerften aanleg te Middelburg: 18ar. Mr. Je F. BIIJJLE VELD, Secretaris der ftad Middelburg. 18er. Mr. Mm. c. Paspoort van Grijpskerke, Lid’ van den Raad der flad Middelburg. 1822. Jhr. Mr. c. j. versruigs van Krabbendijke en Nieuwland , Lid der Ridderfchap van Zeeland en vanden Raad der ftad Middelburg, 1822, Pe DE STOPPELAAR; Lid van den Raad der ftad Middelburg. 1822, Jhre y. Cc. scHorer, Lid der Provinciale Staten van Zeeland, te Middelburg. 1825. Mr. A. Me BECIUS, te Middelburg. 1825. Mr. p. VAN DUSSELDORP DE SUPERVILLE, te Middelburg, 1826, IV.D, Zs GEN. B Jhr. —_( Ió D md Jhr. Je VAN REIGERSBERG VERSLUIJS , Lid “der Provinciale Staten van Zeeland, te Mid delburg. 1826. D, C‚ SCHIPPERS, Ontvanger van het Kantoor van Waarborg, te Middelburg. 1826. A. PiCKÉ, Ridder van de Militaire Willems= orde , te Middelbyrg. 1826. Mr. 1. Ce SLIGCHER, te Middelburg. 1826. Jhr. Ee VAN VREDENBURCH, Ridder N. Le, Gouverneur der Provincie Zeeland , te Mide delburg. 1826. Jhr. j. A. VAN DER HEIM, Ridder N. Lus Griffier der Staten van Zeeland. 1827. Mr. Je DE BACKER, Officier bij de Regtbank van eerften aanleg, te Goese 1827e a ME De DE HEEREN LEDEN. Me SLABBER, Oud-burgemeester der ftad Goes. 1768. Mr. H. vAN wijN, ’s Rijks Archivarius en honorair Lid van den Hoogen Raad en Adel, Ridder N. Les te °s Gravenhage. 1770. Je Ne EIJRING» Phil. Doct,, Rector van ’t Kon. en Keurv. Gijmnafium te Gottingen., 1772. J.J LE SAGE TEN BROEK, À. L. M. Theol, & Phil. Docter , Phil, Prof. Honor. en Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Rotterdam. 1780. Me 5, DE PUI, Ae Le M, Phil, & Med. Doctor Emeritus Hoogleeraar in de Geneeskunde té Leijdene 1780. J: P: FOKKER, A« Le M, Phil, & Med, Doctor te Ziel. 1782. M. VAN MARUM, Directeur vaa Zeijlers Mufeum, A. L. Me Phil. & Med, Doctor, Secretaris van de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfchap-« pen, Ridder N.L., te Haarlem. 1782. —Ae VAN SOLINGEN, Â. Le M. Phil. & Med. Doctor en Hoogleeraar in de Verloskunde, te Leuyen. 1782. | Je C METSLAR, Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Adward in Gronin- gerland. 1783. Fe P. P. CAELS, Med. Doctor te Brusfel. 1786. E. J THOMASSEN A THUESSINK, A, Le M, Phil, & Med, Doctor , Hoogleeraar in de Ges neeskunde te Groningen, Ridder NL. 1788, J. He VAN DER PALM, Hoogleeraar in de Wijs- begeerte en Letterkunde te Leijden , Ridder N. Le. 1788, 1 DE KANTER, puin. ze Lector in de Wis- Natuur en Sterrekunde aan het Atheneum Illustre te Middelburg. Lid 1789, Secretaris des Ge= nootfchapse 1806. We KIST, Directeur van de Staats = Courant , te Brusfel. 1789. J. Ae BENNET» A. L. Me. Phil, & Med, Doctor , Hoogleeraar in de Wise en Natuurkunde te Leijdene 1789e He De GUIOT, Predikant in de Walfche Gemeente, Prof, honorair in de Wijsbegeerte en Letter= kunde te Groningen, Ridder N, Le 1790. Je C+ BAER TS» Med, Doctor te Rotterdam. 1790» s T. HUËT, Predikant bij de Walfche Gemeente in den Briele 1790. Bie RIETVELD, Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Zimfierdanse 1790. He 13 D= He VAN DEN HESPEL, Rustend Predikant van Westfouburg, te Middelburg. 1791. Je He PAREAUs S, S. Theol, Doctor , Hoogleeraar in de. Wijsbegeerte en Letterkunde te Utrecht, 179% A. VAN STIPRIAEN LUISC1USs, Med. Doctor & Chemie Lector te Delfte 1792 A. IJPE ij, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen. 179 Je HERINGA, re. ze Ridder N.L., Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Utrecht. 1797e sel te BODEL, Ridder N.Le Med, Doctor te Dord= rechte 1797e Kad C.J. WENKEBACH, Secretaris Generaal. bij het Minifterie van Binnenlandfche Zaken, Ridder Ns Le 1797» A. VAN DEINSE, Ridder N.L., Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Mid= delburg. 1797. Pe DRIESSEN, Ridder Ne. L., Med. Doctor; Emeritus Hoogleeraar in de Wis- en Natuure kunde te Groningen. 1797e P. E. KOK, Med. Doctor en Profesfor te Brusfche 1797e Ee kn Eid E. TINGA; S.S. Theol. Doctor , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen. 1797. Ge VAN KOTEN, Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Dordreehte 1797e W‚, Je ZILLESEN, Phil, Theor. Mage & Lit. Hum. Doctor en Rector van het Gijmnafiurm Illustre te „Zmflerdame 1799. A. DINGEMANS, Opper- Kommis bij de Centrale Directie van Walcheren, te Middelburg. 1799« 8. REKKER, Leeraar der Doopsgezinden te Middelburg. ISole Mr. Je“ TEN BRINK , Hoogleeraar in de Wijsbee geerte en Letterkunde te Groningene 1801. €. We STRONCK, Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Dordrechts 1801. Mr. D. J. VAN LENNEP, Hoogleeraar in de Gefchiedkunde ,-Welfprekenheid ,‚ Oudheden, Griekfche en Latiijnfche talen, Ridder N. Le, te dmnflerdam. 13ote Mr. A. WARINS, Secretaris van de Maatfchappij tot bevordering van den Landbouw , te Amflerdam. 1801. Je Je RAEPSAET, Ridder N.L., Staatsraad in buitengewonen dienst te Zudenaarde. 1802. De 55 Je De Burggraaf DE NIEUPORT, Ridder NLs te Brusfel. 1802. J. WILLM ET , A. La Me Phil. Docte, Hoogleeraar in de Oosterfche talen, Oudheden en Bijbele fche Uitlegkunde , te Amflerdam. 1802. Ge REUMONT, Med. Doctor te Aken. 1802. Mr. j. H. ONDER DE WIJNGAART CANZIUS, Referendaris bij het Departement van Binnen= landfche Zaken, te °s Gravenhage. 1802, J. KoPg8, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde ; te Utrecht, 1803. Ë A. VAN UIJTENHOVEN, Predikant te Brow- wershayen. 1803. Je SCHARP, S. S. Theol. Doctor en Emeritus Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gee meente te Rotterdam, Ridder N,L. 1803. TJ. H. KROM, Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Gouda. 1803. €. VAN HULTHEM, Oud- Griffier der Tweede Kamer van de Staten Generaal, Ridder N, Le 1804 M.: DINGEMANS, Med. Doctor te Cleve, 1804. Jk LoecEr, Heel- en Vroedmeester te Leijden 5 Ridder N. La Je BROUWER, Leeraar der tt rra te” Leeuwaarden. 1804, Ï Mr. ef 16 e= Mr. pe Pous, Adminiftrateur van ’s Rijks Schats kist, te Middelburg. 1806. Mr, s. H‚, VERNEDE, Secretaris van den Raad der.ftad Schiedam, 1806. Mr. j. SCHELTEMA, Griffier van het Hoog Mie litair Geregtshof , Ridder N.L. te Utrechte 1306e Pe We VAN HEUSDE, Ridder N.L., Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Letterkunde te Utrecht. 1806 Je WERNINCK, Phil, Doctor en Predikant bij de Nederd, Hervormde Gemeente te London, 1806, Je De WEIJERMAN, Litter. Human, Lector aan het Atheneum Illustre te Middelburg. 1806. J. H. LOTZE, voormalig Hoogleeraar in de God- geleerdheid te Utrecht. 1807. Mr. H. w‚ TIJDEMAN, Hoogleeraar inde Regts= geleerdheid te Leijden. 1807. €. 8. DE CHAUFEPIÉ» Predikant bij de Walfche Gemeente te ’s Hage. 1807. F. NOËL» Infpecteur der Koninklijke Akademien te Parijs, Ridder der Orde van Verdienflern. 1807. A.F, GOUDRIAAN, Staatsraad, Infpecteur= Ge- neraal van den Waterftaat, Ridder NLs, te % Hage. 1807. If Pe Js We DE CRANE, Hoogleeraar in de Griekfche en Latijnfche Letterkunde, énz., te Franeker, 1807e De TAIJLOR, Secretaris der Societeit van Kunften » en Koophandel, te Londen. 1809, j. Fe L. SCHRÖDER, Hoogleeraar in de Wise en Natuurkundige Wetenfchappen te Utrecht, 1809, B. VAN DEN BOSCH, Med, Doctor te Roftere dame. 1809. As VAN DEN ENDE, Lector in de Natuurkunde bij Zeijlers ftichting , Kommisfaris tot de Zaken van het middelbaar Onderwijs, Ride der 'N. Li, te Haarleme 1809. 4 N. C. DE FREMERIJ, Med. & Phil. Doctor, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkundige Wee tenfchappen te Utrecht, 1809. 5, J. VAN DE WIJNPERSSE; Emeritus Hoog- leeraar in de Wijsbegeerte en Letterkunde te Leijden. 1809. Jonkheer Baron He coLLOT n'rscurij, Heer van Meinenoort , Lid wan de Staten van Hol land, Curator der Leidfche Akademie, Ridder NLs, te”s Gravenhage. 18í2e Mr. A. As STRATENUS, Staatsraad in buitengee — wonen dienst, Adminiftrateur, voor de Natios ij Nijverlieid bij het Departement van Bin- landfche Zaken, Ridder N.dss te sap viknage. 1812, IV, D. z, GEN. er 1d | Jur. al 18 e= Jor. Be DE JONGE, Med. Doctor , Lector bij de Provinciale Heel- en Vroedkundige School; te Middelburg. 1812, Be Pe TIJDEMAN, Predikant in de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Dordrecht, 1812. Je Pe VAN CAPPELLE; Hoogleeraar. in de Neder- duitfche Taal- en Letterkunde en Vaderlands fche Gefchiedenis aan het Atheneum te Zm= flerdam. 1812, | A. GOEDKOOP, Predikant in de Hervormde Gemeente te Gent. Its. E. EPKEMA, Phil, Theor. & Litt, Hum. Doctor ; Rector vanhet Gijmnafium Illustre te Middels burg. 1814. Mre T. VAN SWINDEREN, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkundige Wetenfchappen , te Groningcrie 1814. K. VAN LINDEN VAN DEN HEUVEEL, in ”s lage, 18 14e Jhr. Je Ce DE JONGE, Adjunct- Archivarius , Opzigter van het Koninklijk Kabinet van Pens ningen, te ’s Gravenhage. 18I4e B. KONING, Advileur in Zaken van Werktuig- en Scheikunde bij hèt Departement van Binnen- landfche Zaken, te Leijden. 1814, je BAKE, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Let- terkunde te Leijden, 1815e i {19 Je Ne Ge VAN KAMPEN, Lid van de Maatfíchappij van Nederlandfche Letterkunde te Leijden. 1815. A. SIMONS, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Letterkunde te Utrecht, 1815, E. MENALDA, Leeraar bij de Doopsgezinde Gemeente te Middelburg. 1815 Mr. se DE WIND, Subftitut= Officier bij de Regte bank van eerften aanleg te Middelburg. 1815. J. CLARISSE, S.S. Theol. Doctor , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leijden, 1815. Mr. Mm. C. VAN HALL, Ridder N.L., Advokaat te Amfterdame 1816, M, SIEGENBEEK, Ridder N.L., Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Letterkunde , te Leijden. 1816. S. SPEIJERT VAN DER EiIJCK, Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde, te Leijden. 1816. Je Je DERMOUTSs Predikant bij de Nederduite fche Hervormde Gemeente, Ridder N,L., te ’s Gravenhage, 1816. Je KONING», Commis-Griffier bij de Regtbarik van eerften aanleg, te Amfterdam., 1816. RP, VAN DE KASTEELE, Predikánt bij de Neders ‘duitfche Hervormde Gemeente, en Directeur van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden, te’s Gravenhage, Ridder N.Le 1816. He —_( 20 Je He. He DONKER CURTIUS, S. Se Theol. Doctor en Predikant bij de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Zraheme 1816, H. Le DE JONGE, Predikant te Zaamflede; 1816. Mr. sg I. WISELIUSs Secretaris van de Tweede Klasfe van het Koninklijk Jnttituut , Ridder Ne Le, te Amflerdam. 1816. Je R. Le VON KIRCKHOFF, Med. Doctor bij het Leger der Nederlanden, Lid van verfcheidene Genootfchappen, te dntwerpen. 1816. Ps J- RETHAAN: MACARÉ, Raad der ffad Middelburg. 1817, J.P. BOURJÉ, Arrondisfements IJker der. Maten en Gewigten , voor het eerfte District der. Pro= vincie Zeeland, te Middelburg. 1817. Ce Gs Ce REINWARDT, A. Le M. Phil,-& Med, Doctor , Hoogleeraar en Directeur van’s Rijks Kabinet van Natuurlijke Historie ,„ Ridder N.L. te Leiden. 1818, G. SANDIFORT , Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leijden. 1818. Je Be G. CAMBERLIJN D'AMOUGIES, Lid van “ Legioen van Eer en der Ridderfchap van Oost-vlaanderen , te Gent. 1818. de TEN BROEKE HOEKSTRA, 1919e Pe —_( 2E Pe Ge LAMMENS, Hoogleeraar in de befpies gelende Wijsbegeerte en Letteren, te Gent, Ridder N.Le 1818. J: Ms: SCHRANT, Hoogleeraar in de befpiegelens de Wijsbegeerte en Letteren, te Gezt , Ridder N.L. 1818, Mr. Ae MOENS, Wethouder der (tad Wlisfingen, 1818, A. CALAND, Rijks- Ingenieur bij den Water- ftaat te Zierikzee. 1818. D. Me KAAKEBEEN, Predikant bij de Nederduite fche Hervormde Gemeente te dmflerdame 1819. Mr. €. Je VAN ASSEN, Hoogleeraar in de Reg- ten te Leijden, Ridder NL. 1819. Jhr. w. J. PABST TOT BINGERDEN, Lid van en Raad van State, te °s Gravenhage. 1819. Pe HOFMAN PAERLKAMP, Phil, Theol, Mag. Litt. Hume Doctor en Profesfor te Leijden. 1819. P. CURTE, te Rotterdam, 1819e Mr. Ge DORN SEEFFENs Phil, Theor. Mag. Litt. Hum. & Jur. Utr. Doctor & Lector, te Utretht, 1819. Je KONIJNENBURG , Emeritus Hoogleeraar inde Godgeleerdheid en Kerkelijke Gefchiedenis en het Kweekfchool der Remonftranten, te Zm= ferdam, 1819. Je —( 22 )-= J. AB UTRECHT DRESSELMUISs Predikant te Wolphaartsdijk. 1819e Mr. Je BAL SNIJDERS; Advokaat te Middelburge 1819. We Ae VAN HENGEL, Hoogleeraar in de God- geleerdheid te Leijden. 1819. N. CORNELISSEN , Honorair Secretaris der Koninklijke Akademie van Teeken- en Schildere kunde enz., te Gent. 1819. CH. POUGENS, Lid van verfcheidene geleerde Genootfchappen te Parijs. 1819. W STATIUS MULLER , Reeraar bij de Evangeiisch Lutherfche Gemeente te Am/lers dame 1819. G. MOLL, Hoogleeraar in de Wis- Natuur- en Sterrekunde, Ridder N.L, te Utrecht. 1819. J. TEL. BERGMAN, S. Se Theoie Minilte Candid, in Eccle, Walonica A. L. Me Phil, Doctor, va Leijden, 1819. s. T. MUTT, Predikant der Walfche Gemeente te Rotterdam. 1820. A. Te BEAUSAR, Predikant te Klundert. 1820e H. A. HAMAKER , Hoogleeraar in de Wijsbe- geerte en Letteren, te Leijden, 182te Le SURINGAR, Hoogleeraar in de Godgeleerd- heid, te Leijdene 1821. Je an IE an je Ce REUVENS, Buitengewoon Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en- Letteren, bepaaldelijk in de Oudheidkunde , te Leijden. 1821. A. VAN BEEK, Mathef. Mag. Phil, Nat. Doce tor, Lid van het Provinciaal Utrechtsch Ges nootfchap , te Utrechte zat. ALEXANDER, Med. Doctor, te Delft. 1821. NAHUIS VAN BEURGST, te Breda, 1821. As EKKERs Preceptor der Latijnfche Scholen; te Utrecht. 1824e Je C. VAN DEN BROECKE, Med, Doctor te Middelburg. 1824. Je MUNNIKS, Med, Doctor te Groningen. 1824. ‚ STRATING, Ez, Med, & Phil. Doctor en Profesfor in de Wis- en Natuurkundige Weten- fchappen te Groningen, 1824. Ëe Fe, SUER MAN, Med. Doctor en Hoogleeraar te Utrecht. 1824» hk VAN DE KAPPEINE VAN DE COPPELLO;, Rector der Latijnfche Scholen te ’s Graven= hage. 1824. He Ce VAN DER BOONe DMESCH; Hoogleeraar in de Scheikunde en. Natuurlijke Historie, te Amflerdam, 1824. Ds MOLENAAR, Predikant.te ’sGravenhage, 1824e Ge €. Ae VERVIER, Agent van den Rijks - Kasfier te Zcloo. 1824. Je VERBURG, Hoogleeraar der Oosterfche Talen en Hebreeuwfche Oudheden te Deventer. 182 4e P. VAN DER WILLIGEN, Predikant te Thiel, 1824. P. VAN RADEN, Predikant bij de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Middelburg. 1826s Je Je VAN DEINSE, Predikant bij de Nederduitfche Hervormde Gemeente te Middelburg. 1826. L. Me DE KANTER, Árrondisfements-IJker det Maten en Gewigten voor het derde District der Provincie Zeeland, te AZiddelburg. 1826. LEDEN CORRESPONDENTEN. Ee Se Je PETIT €En Je BowIER, beide Med, Doctores te Batavia. 1816, Mr. A. PF. LAMMENS s Prefident van het Hof van Juftitie, te Swrinamen, 1816. Je Re vos, Med, Doctor te Chinfurah in Beus galen. 1820, We TAPPE, te Soest bij Munfler, 1821e Kd VERHANDELING OVER DE VRAAG: Waren de inrigtingen der Gilden of Corpoe fatiën van neringen en ambachten, die zoo lang én ons Vaderland hebben stand gehouden, in de daad van eenen zoo voordecligen invloed voor den bloei der Steden en Burgerijen , dat het gebrek aan welvaart en de neringloosheid , waar over thans zoo algemeen geklaagd wordt, ook grootene deels aan de afschaffing der gezegde inrigtingen moeten worden toegekend? Indien ja s in hoe verre zou dan, in den tegenwoordigen tijd, het herstel der Gilden nuttig en raadzaam Zijn voor den Staat ? En onder welke bepalingen zoude dit als dan kunnen geschieden ? DOOR HENDRIK WILLEM TYDEMAN, Professor Juris aan de Universiteit te Leijden , Lid van de Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut , en van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, enz. onder de Zinspreuk « VIS UNITA FORTIOR— Aan welke de gouden Eerprijs , door hef ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, den vijt en twintigsten van Grasmaand 1825 is toegewezen. Z.GEN. IV.D. 1 stuz, A NEN An nme Ki ee Kn ies, oneven He Ee - wet Eee Redt Sent A mt is jee & oen we edn va, ee RETE EA este ed SUA us”. mike, vak As, „Bard hd geet) B SNG nrd a vka Kn ers we nn Ten 4d prk Ero: Wie ee Te WONE WR BAN Leman urk Rege. vtt kmis Ás En GRA Bol Kd a 2 hark Aars Asgsol mah Gah KEN Kit Ne, is RR HAN) ee Ei vid he SON p esb” BAER ri SE shut en Ke LR, vs on Ak ed ee Ka tat Ba hd ok Re wr Pen en mined Dr ab be ded Le GE aps bad Van Nn Es ein BMG ete me es. HL vedrdorg ett AE dar Madd id AM „ar Bit «‚ edad ud orana ab doe AL sh rt peptahs chan Adie tak nev sazelk shoot eh Ber we Me dalbeseN det dev ns : swarlk WEAR, zand. zb tere WES AE die | sd gi: De ntt Ae edi Wte, A . Ausson sb vhn e ee, ts dvi der and dE Zi Ba N ib Hare zor Áo er EAT et Mb RE sk aien ab, oer sad wed gaas ba Hoen aas id A Ì en, De En bru fr u t } cl ] : À L úe " „li Wi hed id le Je Rd kt E GA Ed 5 aster. „Afd ( hs dont « W Aj re ay ke v ï N k, f La Á AS ci f / is «l od „ if hj ‚ (ij se ' pe N en, je ENE REN aj reed mn SSD DODE D Deess) Het tegenwoordig oogenblik moge niet zeer gunstig schijnen voor staatkundige beschouwingen of onderzoekingen van staathuishoudkunde, de= zelve zijn evenwel thans van zoo groot en drin= gend aanbelang, als immer te voren. Het is zoo, waar heen wij thans onzen blik op het ondermaan= sche wenden, zien wij ons als met nevelen om= huld, en waar “wij trachten door dezelve heen te staren, ontdekken wij in de verte meer duistere dan lichte punten, meer dreigende verschijnselen dan flonkerende stralen van hoop. _ De storm van tegenstiijdige , zoo wel slaatkun= dige beginselen als personele neigingen en belan gen, hoe lang en verderfelijk hij ook gewoed In » schijnt gereed op nieuw met toomelooze 5 A 2 woede OD woede los te schieten, en God alleen weet, wel ke daar van de ontzettende gevolgen kunnen zijn, Maar God regeert, en wij mogen vertrouwen dat Hij het menschdom niet meer zal laten woeden en laten lijden, dan noodig is om de vrije daden der menschen’ te doen uitloopen tot hun waar geluk , en om op de puinhopen der welligt eerlang in- gestorte of verbrijzelde staatsgebouwen, nieuwe te vestigen, Zijner vaderlijke zorge en eener veredelde en verlichte menschheid waardig, Wij willen dan in dit vertrouwen met onze gedachten terug-, maar tevens in dedaad vooruit streden uit de tegenwoordige duisternis en ver- | swarring, en ons verplaatsen op het standpunt, “alwaar, na het einde van zoodanig een tijdperk -van woelingen en omwentelingen ‚ de mensch- » Waren de inrigtingen der » Gilden of Cornoratien pan neringen” en “am » Bachten, die zoo lang in ons Waderland hebz »' ben starid gehouden, in de daad’ van eenen » zoo voordeeligen invloed woor den bloet der pe Steden en Burgerijen, dat “het gebrek aan 5 welvaart en de neringloosheid', * waar “over » thans zoo zeer geklaagd wördt, ook groo* »tendeels aan de afschaffing” der” gözegde » inrigtingen moeten worden” toegekend? Iik » dien jas inhoeverre zou dan, in den tegen » woordigen tijd, het herstel der Gilden nut » tig en raadzaam zijn voor den Staat? Eú D onder welke bepalingen zótide en als dan » kunnen geschieden?” va 2 Mogt ‘het mij gelukken, dat wijne hanùierà Wingen,— de ‘vrücht altlans eener einstige, ef nà ne onzijdige ‘bescliouwing’, & heeoordeeld wier: hand —( 12 Je wierden, eenig licht op dit belangrijk onderwerp te verspreiden ! > Ik zal, in de eerste plaats, kortelijk nagaanz wat de Gilden waren „— en welke de bedoelde goe de gevolgen waren dezer instellingen ,— en door welke middelen, zij daartoe werkzaam waren ? Ten tweede: opgeven, welke gronden van alges meene staathuishoudkunde tegen de Gilden wore den aangevoerd; en in hoe verre die bekrachtigd schenen door de ondervinding, Ten derde, stile staan bij de verschillende oorzaken van het gebrek aan arbeid en de neringloosheid, waar over thans zoo algemeen geklaagd wordt; en daarbij onder- zoeken, of die maatschappelijke kwale ook groo» tendeels aan de afschaffing der Gilden maet worden toegekend? Ten vierde: of en in hoever, in den tegenwoordigen tijd, het herstel der Gilden nut- tig en heilzaam zou kunnen zijn voor den Staats en onder welke bepalingen dit alles dan zoude kunnen geschieden? Deze orde van behander ling ligtgeheel in de prijsvraag zelve ; doch schijnt mij juist en natuurlijk en volledig. Ik durf mij echter geenzins vleijen , dat mijne behandeling aan de waarde, van het onderwerp. zal kunnembe= antwoorden :— en tevens gevoel ik, dat bij eene gelegenheid als deze, en van zulke lezers y als waaraan (15 Je “vaaraan dit opstel in de eerste plaats moet voors gelegd worden, het inroepen en het verleenen van toegevendleid, van gratie voor rigeur van justitie, van veniam pro laude, ongeoorloofd is: — ik moet dus terugkeeren tot, en mij bepalen bij mij= ‚nen zoo even geuiten wensch. oe uee ë EERSTE HOOFDSTUK Wat waren de Gilden, welke was der= zelver voordeelige strekking en werking # Men verwacht of begeert hier geenszins eene let- ter- en geschiedkundige Verhandeling over de Gil- den. Het onderzoek naar den oorsprong ende af= Jeiding van dat woord, en de oudtijds verschillende ‘beteekenissen van dien naam, konden reeds eenige ‘bladzijden vullen ; en eene geleerde en niet onbe- langrijke Verhandeling kon men besteden aan de mavorsching van den eersten oorsprong en de verdere geschiedenis dier eigenlijke handwerks- of nerings- gilden, ’ zij in het algemeen, het zij “slechts i in ons Vaderland ; derzelver verschillenden „invloed op het openlijk beden en betrekking op „de Overheid, en verschillende huishoudelijke in- “rigting. Het ware ligt, uit bekende schrijvers vele . fis: af ik Dd geleerdheid daaromtrent op te disschen (*). Doch even om dat dit zoo ligt, en om dat het eigenlijk onderwerp der vraag buiten dien zoo rijk 1s, wil ak mij geheel tot hetzelve bepalen. — Zelfs kon de beschrijving van de inrigting en werking der Gilden in %t algemeen, hier overtollig schijnen; daar de kennis hiervan in de Vraag vooronder- ‘ steld , CRD Qver den naamsoorsprong, du Cange, Gloss. Med. € Inf. latin. in V. Gilda, Zahn (straks aante halen) enz. Over den oorsprong der zaak zelve, en der Gilde staat- kundige betrekking, Kluit, Meier, (Esprit, Origine et progrés des Instit. judie, T.I. p. 63, p. 287. sv. vooral T. IV. ch. 3.) de stukken bij du Cange aangehaald, enz. Over “den geheelen omvang dezer instelling, de regten, pligten ; het bestier , de misbruiken der Gilden, D. Mevius, ad JusLubec.L. IV.T. 13. art. 3. Zahn, Polit, municip. L.3e c.8. G. Beier, Delin. Jur. German. L.l. c. 135. en Rune de, Deutsches Privatrecht S 466—476. Ah. Fritschius, A. Baijer, en eene menigte avdere Schrijvers bij hem aangehaald. De Heer J. T. Bodel Nijenhuis heeft ook veel over dit onderwerp verzameld , en vele Schrijvers geb:uikt en aangewezen , in zijne doorwrochte Verhandeling de juribus tifpographor. et bibliopol. in regno Belg. L. B. 1819. Cap. 3, p- 306—331 en 406—423: Welk alles hier geens- “zins behoeft herhaald te worden , efschoon hetstof kon ver- schaffen tot eenige nadere uitbreiding ,„— welke ik mij voor- gesteld had bij de uitgave dezer Verhandeling te doen; doch waarvan ik thans oordeel, mij te kunnen en te moes ten onthouden , daar de Koitinklijke Academie van Wetenschap= pen te Brussel bij haar Programma van Mei r8er , den oór- sprongen de voortgang der zeringen en ambachten [of Gilden] in de Nederlanden tot onderwerp eener afzonderlijke prijse „gtffe gesteld heef (*) V. deel, int II. Stuk, bl, 1177— 1486. Vervolg der ef 15 == gteld, en de vraag hierop gebouwd wordt. Eene bes knopte beschrij ving evenwel en algemeene opgave scheen mij niet ongepast, ja noodzakelijk , om de bes „schrijving der goede en kwade gevolgen van de Gil den, en zelfs de voorslagen nopens eene mogelijke nieuwe gedaante derzelve, duidelijker te maken. ‚Ten einde hier zeker te gaan, en den echten Viderlandschen vorm te schetsen „ heb ik mij bediend van den Amsterdamschen : alzoo die Stad Steeds even zeer heeft uitgemunt, in welvaart en bloei van handel en burgerlijke nering , in goede pelitie en vaderlijke zorg voor hare burgeren, in verstandig ingerigte, en telkens, wanneer *t ver= eischt werd , behoorlijk herziene en geamplieerde Keuren en Statuten, bijzonder ook nopens hare Gilden: — terwijl alle die Gildeyetten en Statuten van Amsterdam met de meeste volledigheid bijeen werzameld en bekend gemaakt zijn in de voor- êreffelijke nieuwe redactie der Handvesten. (*) =De Gilden “waren dan vereenigingen van bur= gers van hetzelfde burgerlijk bedrijf tot één lig- ebaam en eenen eigenen maatschappelijken vorm; betrekkingen „ regten, en pligten en belangen. „De leden vaneen Gilde moesten poorters zijn (a)5 id Lj Handvesten bl. zo—115. Tweede vervolg, bl. 172218. De Anrigtingen onzer Gilden waren toch onderling weinig ver» schillende : maar de Nederlandsche verschilden in sommige gewigtige opzigten van de Fransche en Duitsche „ gelijk mader zal vermeld worden. «6e) Dit vinde men bij meest alle mre uitdrukkelijk bet 0 Oe NES | OE bij sommige Gilden, een of meerdere jaren Tang poorters geweest zijn (B) : zij moesten hunne deerjaren. behoorlijk uitgehouden (ec), en in de meeste vereischt en op den voorgrond gesteld : van de Appelkooe pers en Hoenderkoopers af , Handy. v. Amst. E11. St. bl. 1178 «en 1269, tot de Boekverkoopers en Houtzaagmolenaars toe , ald. bl, 1217. 1272., tis ook in de Generale Ordonnantie woor de Gildens van 1749. art. 5. uitdrukkelijk bepaald. Fery. der Handy, bl. 7o. $ (4) Dir vereischte vindt men slechts bij enkele Gil- den, b.v, de Bakkers moesten twee jaren te voren poorter geweest zijn, of dit vergoeden door fzo te betalen , Mandy. 3.d. bl. 1183 b.— De Bierbeschooijers moesten een jaar lang poorter geweest zijn, bl. rigr. De Binnenlandsvaar- ders twee jaren en te Amsterdam gewoond hebben, bl. 1213. Voorts, de Koekebakkers , bl. 1315 az, en de Wijnkoopers, Very, der Handy. bl. 115 , en die van ’tEloijen of St. Loïjen- Gilde (d.í. Grofsmeden , Slotenmakers enz.) Very. bl. 85ó. Ce) Hieftoe behoort een genoegzaam getal feerjaren, en wel doorgaans, (immers grootendeels) bij éénren denzelf= den meester uit te houden. Het getal der jaren was hier verschillender en billijker bepaald dan in Frankrijk , alwaat doorgaans vijf jaren als leerjongen, en nog vijf als knecht vereischt werden, en niemand vóór zijn 25ste jaar baag wierd of zich in? huwelijk begaf. De Amsterdamsche bes paling was b.v. de Bakkers 2 jaren, Handy. bl. 11845. Verso. bl. 724. Boekverkoopers 4 jaren, bl. 1227 5, uitgenomen: “de Zonen, ald. en bl. rar9ó« Chirurgijns 5 jaren, bl. 1210 ha Kompassemakers 3. jaren en Zeilemakers e jaren, bl. 1243» 1244 : maar dit is naderhand verlengd, beide tot 4 jaren; . en voor vreemdelingen 6 jaren, Very. bl. 83. Hoedemakers g jaeren, bl, 1262, 2e Very. bla 185. Schoenmakers 2 jaren, bl 1276, doch naderhand 3 jaren, Very, bl. 83. St. Josephs- gilde (huistimmerlieden &c.) 2 jaren, bl. 1234, Koekebake kers 3 jaren, bl. 1313. Kuipers a jaren, bl: 1338. Laken= berciders of Droogscheerders 2 jaren, bl. 1346. Spaansleere bereiders en Zeemtouwers g jaren, bl. 1333. Lint- en Pas sementmakers 3 jaren, bl. 1364. St. Lucasgilde 2 jaren, ble 2366. 67, doch naderhand 4 jaren, Verw. bl. 99. Metselaars A jaren , waarvan althans 2 bij één meester, bl. 1381. Kaars semakers 3 jaren, Very. bl. 96. Spek- en Varkenslagers a jazen, Ver. bl, za2e Wijnkoopers 4 jaren, ald, bl, za54 a ine an mieeste handwerksgikden , eene proef (d); waars van ook bij de meeste een ‘bepaald voorschrift was ; sten overstaan en sten genoege va Overlies den van het Gilde gedaan hebben. Alleen häda den de Weduwen van overledene Gildebroeders doorgaans het regt; om met een bekwamen knechts ook al had die geene proef gedaan ‚de nering aa te houden. (e) ape leerjar en vat eenen knecht of leerling ; vóór dat hij tot het doen zijner proeve en tof lid van het Gilde kon aangenomen worden , was rn doorgaans bepaald (f): hij behoefde wel niet die leerjaren bij éénen baas of meester uit te hous ZGEN.IV.D.rstuk. B den 3 Cd) Waarin die proeven voor de onderscheidene nerits gen: bestonden, kan men nazien in de gemelde Handvess ten: nopens de Kompassemakers., bl. 1244. Zeilemakers bla 1245. ‘Eloijen- of St. Loijengilde , bl.-1r246, 47, 12505 55s __Hoedenmakers, bl. 1262, 1267. Schoenmakers; bl. 12813 Very. bl, 88, Josephsgilde,.bl. 1283 85, 836, 87. Koekes bakkers en Pasteibakkers, bl. 1313: ‘ Droogschieerders 4 Knechten- en Meestersproef , bl. 1346. XV. en XX. Mane demakers, bl. 1375. Mastenmakers , bl, 1379. Pompemas kers, bl. 1384. Bontwerkers, bl. 14or. des de Boekbins ders Cop andere plaatsen) handelt B odel Diss. p. 389, 399 hf zak LD) Dit vindt men bij de feeste Gîtden uitdrukkelijk toegestaan; zoo dat het niet noodig fchijnt de plaatsen op te noemen „ en lpt J. Voet lict te regr als een alges meen fegt kon opgeven , Comm. D. ad Tit de Senator. n. Se Cf)’ De nàdere aanwijzing hiervan: is-reeds boven gea of aanteek. Ce) pe —( 18 )—= den ; doch geen giïdebroeder vermogt éen’ knecht ; van een’ ander vertrokken, aan te nemen, zon= der een blijk van goed gedrag bij, en wettig entslag van zijn’ vorigen meester (4): deswege moest bij de Overlieden zorgvuldige aanteeke- ning gehouden worden van de leerlingen van “Gilde (A). __De wettige gildebroeders hadden het uitsluitend regt, om; ’t zij in persoon, ’t zij met of door hunne knechten „ bun handwerk of, nering te doen, en de onbevoegden (de beunhazen) in de gestelde boete te beslaan (£); zij hadden het regt, om jaarlijks hunne Overlieden te kiezen, of eene nominatie, waaruit de regering de keus doen zon, te helpen maken (&); en om zelven tot de ge- zegde N (2)(A) Zorgvuldige bepalingen hieromtrent vindt men in de meeste eenigzins omstandige Gildeweiten, b. v. Mandy, , bl. 1135. Very. bl, 73. Handy. bl. 1217, 18. en bl. 1243 2279. 1289. 1315-' 1346: 1362. 1366» 67 ENZ, CG) Het regt, dat elk der Gildebroeders de beunhazen Kon in de boete beslaan (en bij de Overlieden aanklagen) , wordt uitdrukkelijk toegekend b.v. aan de Chirurgijns, Dandy. bl. 1248, dic van St. Eloten Gilde, bl. ros2, de Hoenderkoopers bl. 1270. CD Very. bl 86. en de Kockebak- de Very. bl. 93. / "-(k) Deze , buiten twijfel oudste instelling, vindt men in de Handvesten van Amsterdam alleen overig in de Ordonnan- gie van het Bakkers Gilde van het jaar 1550, (ble 1181) gee | lijk ” 19 Je zegde waardigheid te kunnen benoemd worden, voorts, om.bij ziekte of ongemak , of verarming in hunnen ouderdom , cene bepaalde wekelijksche ondersteuning uit de kas te ontvangen ({);. en ‚BBm rat: om tijk nog in een paar andere oude Gildewetten de melding van een jaarlijkschen maaltijd van het geheele Gilde. (b.v. bl. 1179.) Maar de algemeene geest der Amsterdamsche Gildewetten is wel regelmatige aftreding van de helft (of a van de 5.) der" Overlieden jaar op jaar; doch zoo, dak de keus der nieuwe ‘Overlieden geschiedde door Burge= meesteren , uit een-dubbeltal, door de Overlieden vaa % Gilde geformeerd ‘en bij hun ingeleverd. Zie b.v. bh, 1189 en 1192. bl. ra1g en r2oo, bl. re5t. b. 5a ae bl. 1263. — bl. 1268 in fine, bl. 1314: Dd. en Pers. BL O4. bl. 1317. blâ 1325. en 1329, bl. 1335 » bl. 1338 > ‘bl. 1345. enz: Bij de. Goudsmeden was eenige meerdere ruimte aan de Overliee den Sclaten, bl, 1259. ) Ci) Die sik eliikische onderstand gierschilde te Ame sterdam bij de onderscheidene Gilden; en bij opvolging van tijden, vanf rs fr:4, frt1os fo, enz. tot f3s of f 3: Io: - De latere Ordonnantiën-behelzen- doorgaans maatregelen. van voorzorg, dat geene onbehoeftigen of:on» waardigen hier van gebruik maken. (b.v. „ indien zij die kwijnende ziekte hadden gekregen dooreen onzuiverlevens als door dronken drinken, met oneerlijke vrouwen te coûe verseren enz.” St. Lucas Gilde, Mandy bl. 1367 in fine.) of ook van bezuiniging b.v. dat een bepaalde ouderdom of tijd van lidmaatschap in Gilde, er bij vereischt, of het getal der trekkenden beperkt, of ook wel de uitdeeling lager ger steld wordt. Bij sommige, doch de minste Gilden, was geen zekere ‚bepaling der hoegrootheid: maar naar mate de personcle behoeften waren en de kas toeliet.— Eenige Gilden hadden een afzonderlijke bos, waar in men deel kom vl 20 Jee ‘om bij afsterven door het Gilde begraven te wor= ‘den (72). Daar en tegen waren zij verpligt, ‘die begrafenissen te helpen doen , of uitblij- ‘vende eene zekere boete te betalen (7); en bij hunne intrede inhet Gilde, en voorts jaarlijks , of maandelijks, of wekelijks, eene zekere som tot stijving der kas op te brengen (0) enz. | De kon nemen of niet, naar welgevallen: b.v. de Boekverkoo- pers, de Compasmakers, het St. Josephs-gilde enz. Bij eenigen vindt men ook uitdrukkelijk gewag van eenig geld, dat bij het afsterven, ter gemoeetkoming in de kosten der begrafenis gegeven wierd, b.v. de Chírurgijns f.30 , (die niet geweigerd mogten worden) bl. 1239 ‚fin. 1249. de Glas- £u:Aardewerkverkoopers f.5o4 2e Very, bl. 200. ke Car) (a) Veelvuldige bepâlingen zijn hieromtrent; deels dat het Gilde erkend worde en aanzegging ontvange bij het afsterven en de begrafenis: deels dat de Gildebroeders ter “begrafenis komen ; en weer tot aan het sterfhuis meê terug keeren ; doch daar niet mede binnen treden, Vooral in de latere keuren, dat de 14 jongste Gildebroeders , op aanzeg= ging van wege Overlieden ; den dienst, van heelijk te drae gen „ moeten verrigsen „op zwaardere boeten. Bij de Chi- rurgijns is de uitdenkkelijke krachtige vermelding, dat de lijken van de overledene Gildebroeders of Zusters, „ al- Zchoon:die aan de pest of andere besmettende ziekte gestorven zijn’? Lullen gedragen werden bij de Gildebroeders.; bl. 12395, Co) Deze beiderlei opbrengsten verschilden ook zeer, ‘Haar mate-der onderscheidene Gilden, en van *t vervolg va tijden. De intrede was ook doorgaans Higter voór een voor- malig inwoner, dan voor eem vreemdeling; en wederom ister voor den Zoot, of Dochters man, van een Gildebroe*» ger of voor die tent Weduwe uit « Gild trouwdese Wij vd zul- _—{ 21 )= De Overlieden, door het Gilde onmiddelijk, of door de Regering uit eene nominatie van het Gilde gekozen, zoo, dat jaarlijks een gedeelte B 5 aftrad ‘zullen nopens de intreden slechts eenige der zwaardere op geven: die van de Bakkers, vanf 5 àf ro, wierd in 1714. verhoogd ep f 15 à 25, bl. 1182 infin. en bl. 1186 a. n. 23.9 die van de Bierbeschocijers reeds in 1694 van fra. op f 42. » waarvan f/ 30. voor de Almoeseniers „”° bl. 1189 en ïior. à 1192,2,,-De Chirurgijns, in jaar. 1733 gesteld op f 239. bl. r24a. b , de Hoedemakers, eerst f6, naderhand fac. cm daarna 40, bl 1262. fin. 1265, ae Very, bl. 134. Hoender- koopers f2o. à {259 bl. 1270. b. St. Joseph’s-gilde f 18, naderhand f 44 ; 14, ‘bl. 13or. En“ Verve bl go, de Kleer- „makers in 1719 gesteld op f 55, bl. 13to. Koekebakkers f 30 naderhand , naar mate der perfonele betrekkingen f so. 75. Frioo. of f 150, ble 1313 en Very. bl. 93. — In ’t jaat 1771 is er eens de hand mede geligts; zie ae Very. bl, 189. De Lakenbereiders en. Droogscheerders f 36., maar van buiten inkomende f 72, bl. 1347. Zoo ook de Ligterlieden f10.; maar vreemde fao, bl. 1356. b, Glazemakers f.28: 7 bl- 1372. Spek- en Varkenslagers fe 5e» Vreemden;f 5a. Very. bl.-rra. Lint- en Passe mentwerkers f5o, 2e Kerv. bl. 196: Tinnegieters, Glas- en Aardewerkverkoopers , in 1776. gesteld op f6o, 2e Very. bl, arr, pi ) De Jaarzangen of jaarlijksche opbrengsten „die berekend werden bij de week, bij de maand, het vierdeel jaars of _ volle jaar, en doorgaans inde latere bepalingen verhoogd verschilden even zeer , bv van 1 {t. ’s maands en fr. iú jaar, tot 1ft, ’s weeks en tot f 3oefis,-ja enkele f3, (2e Verv. bl. 176.” sjaars., Meer ‚bijzondere optelling zou om- slagtig en vervelend worden. — De Bierbeschooijers moesten jaarlijks op cen zekeren tijd het Gild verheffen met f,6, Ditis eene feudale spreekwijs, juist ‘ftrookende metde Wijs Ze waarop, de Heer Mei ger het gergrakeljk wezen dex Gilden beschouwt. vz ê brl EN | yv en GED @firad en vernieuwd werd, terwijl anderen aan- bleven (p), moesten de lijst der gildebroeders en der leerlingen houden; de proeven afnemen en ‘beoordeelen , de invordering en uitdeeling der gelden bezorgen, en over het geheel voor de na- koming der wetten waken, en de nalatigen of moetwilligen tot de boete veroordeelen(g ), on- der hooger beroep alleen van de Stadsregering (7): de gewone zaken deden zij zelven af, op hunne, C£) Doorgaans zoo, dat van de vier jaarlijks twee’ af- traden; of van de vijf , twee; zoo dat één telkens drie jaar fungeerde. Zie aanteekening (k), en de plaatfen aldaar aangehaald. C4) Zij moesten daarenboven de gefchillen tusschen de Gildebroeders, of tusschen dezen en hun werkvolk , of van particulieren tegen een Lid van ’t Gilde, trachten bij te deggen, of in’tvoorloopige uitspraak in doen, (alles, zoo ver het Gildewerk aanging.) Men zie b.v. Handy, bl. 1193- en 12484. 1284b. 13c4. 1307. Vervolg bl. gr. Die van’t Bak- ‚kersgilde was hiertoe opgelegd te zorgen , dat altijd een vân hun in de Stad aanwezig ware, bl. 1180 b. n. 6. Dat de Gildebroeders voor Overlieden ontboden zijnde, zouden hebben te verschijnen , en zich te onthouden van alle kwade bejegening of bescheid jegens dezelven, was kin de meeste Gilde -ordonnantiën uitdrukkelijk begi, en met boete gehandhaafd. __ Cr) Van de uitspraak der Overlieden kon in Holland alleen politiek aan Burgemeesteren en Schepenen gerefe- meerd, maar geen geregtelijke provocatie gedaan of pro- visie van Justitie ingeroepen worden. Z. Resol. van Holl 86’ Maait 1676. Zurck, Cod, Bar. v. Bieren $ XXI, ex xv. Collegiën $ IL, : (23 je hunne , meestal wekelijksche vergaderingen; over gewigtige, gelijk ook over de jaarlijksche keuze, moesten zij het Gilde te zamen roepen , of de Stedelijke regering raadplegen. De belooning bunner moeite en tijdverlies bestond in de emo- lumenten ,.b. v. van de proeven ‚ en_ voorts in vrije verteering bij hunne vergaderingen en jaar- lijks een goeden maaltijd (s): doch voor welk een en ander te Amsterdam, na de onrwente= ling van 1748, bij genoegzaam alle Gilden, eenê belooning in geld, uit de gildekas te betalen , ge= steld is. (£) — Tot het ophalen der contributiën , B 4 / aan. (s) Te Amsterdam zijn die maaltijden en verteringed. reeds inde zestiende Eeuw afgeschaft en beperkt (z. Handy. bl. 1179, 1293d. 1383.2. en 1422. en de Algemeene Statuten; bl. 1177. en 1178.4) Elders, heugt mij , dat die nof tot op de omwenteling van 1795. plagten te geschieden. De jura voor ’t afnemen en keuren der proef waren verschillend bepaald, en of voor elk der Overlieden b.v. f 2. á £3, of allen in eens, b.v. fo. à f 123 ’t duurste bij St. Josephé ‚ Gilde, op f33, en dan nog 18 St. voor elk der Overliedem voor ’t schouwen der proef, Handy. bl. 13or. ae … (#) Ingevolge de Generale Ordonnantie voor de Gilden van den ar. Aug. 1749» Vervolg der Handy. bl. zo, waarvan de Inleiding en Art, 3. verdienen nagezien te worden. Hen schijnt ons wel de moeite waardig, de verschillende be- palingen, meestal in den loop van het jaar 1750, aan de onderscheidene Gilden toegestaan, hier aan te teekenen waarbij men in ’t oog moet houden, dat buiten dit tractee ‚ment of vergoeding van vacatiën en onkosten uit de Gilde- MS kaa (24 Je ganzeggen der begrafenissen en invorderen der boetens bij het niet verschijnen bij dezelve , voorts tot den dienst bij huuane vergaderingen, hadden zij een Gildeknecht (uw): tot welken lastpost door gaans kas, bij die Gilden alwaar eene proef gedaan wierd, het emolument door den proeveling aan de Overlieden te be- talen, hun ook door deze wetten voor het vervolg behou- den bleef. Aan de Overlieden der Appel of Fruitverkoa- pers werd toegelegd f 650. (Werwolg der Handy. bl. 71.) Aan ‘de Bakkers f6oo. (ald.) de Bierbeschooïjers f 120, bl. 74. het Groot Binnen- en Buitenlandsvaarders- gilde f 250, en nog voor onkosten f 150, bl. 76. de Boekverkoopers f 250. bl. 78. Chirurgijns f6oo. (en emolumenten) bl. 84. de Compas- en Zeilenmakers f 2oo, bl. 84. ’t Eloïjen- gilde f 6oo, bl. 85. Hoedemakers f 290, bl 86. Hóenderkoopers F 126, bl. 87. Houtzaagmolenaars f 250, bl. 87. Schoen- makers f 200, bl. 88. ’t St, Josephs-gilde f 3co, bl. ga. Kleermakers f geo (ald.) Klompemakers f 180, bl. 92, Koekebakkers f300, bl. 94.— In 1773. verminderd op feco, ge Very, bl. 199, Koorndragers f'óoo, Very. ble 94. Koorn: meters eu Zetters fe25, bl.95. Kleine Kramers-gilde /400, bl. 96. Ligterluiden f 275, bl. 98. Lint- en Passement- werkers f roo, (ald.) St. Lucas- gilde f3oo, ( voor verdee- ving „ buiten henheder ordinair salaris, bl. 99). Mandema- kers f too, bl. zoo, Metselaars f 350, bl, zor. Molenaars foo, (eld.) Bontwerkers f 250, bl, 104 St. Pieters- gilde f8zo,bl. 103. Scheepstimmerlieden / 150, bl. 117. Schoen- lappers f35o, bl. 108. Steigerschuitvoerdersf5o, boven het geen zij te voren genoten hadden, (waar onder f roo voor den jaarlijkschen maaltijd , bl. 1422.) bl. 108. Vlotschuiten- woerders f 200, (ald.) Glas- en Aardewerkverkoopers f300, bl, ïrr. Spek- en Varkenslagers f 2co, bl. 113. Waagdrae Bers f 300» (ald,) Tinnegieters f 200, 2e Vervolg , bl. zae 6m) Hij moest ook adsisteren bij * vervaardigen det proce al 35) gaans de jongstaangekomen Gildebroeder verpligt was; doch welke posteen voorwerp van hegeer= lijkheid en personele benoeming wierd, wanneer À er, gelijk te Amsterdam na het gemelde tijdstip, een niet verwerpelijk inkomen aan verbonden was (v).— De geldfondsen der Gilden ‘beston= Beos obs den; proeven; en bij sommige Gilden, b.v: Bakkers en Koe» kebakkers, bl. 1184. à 1313. &. wordt hem de verhuuring ‘der knechten als eigene functie (en emoJument) uitdruk- kelijk toegekend.— Als voorbeelden van bepalingen wes gens zijne pligten en inkomsten, zij *t hier genoeg:te vers wijzen tot de gemelde Mandy. 1186. b. 1187. 4. D. 1193. 4» 2216. Db, 1313. @ 1314. D. 1374: 4e ' (+) Wij willen ook deze nieuwe begrootingen opgeven; waarbij de verhouding van het salaris der Gildeknechts met dat der Overlieden soms nog al opmerking verdient.— De Gildeknechts van’t Fruitverkoopers- gilde f soo, Verve bl. YI. Bakkers- gilde, twee Gildeknechts, elk f 15o, en jans dere voordeelen, bl. 72 a. Bierbeschooijers fêo, bl. 74. Chirurgijris, f 273, en emolumenten’, ble 82, Compas- eh Zeilemakers f'6o, bl. 84 Rloijengilde frso, en voordees: Jen, bl. 85. Hoenderkoopers f 66, en vrijdom van de jaars dijksche uitkeering van f3:16, bl. 87. Houtzaagmolenaars fiso,en f 6, voor Nieuwjaar, bl, 87. Schoenmakers f roo; vrije woning en emolumenten, bl, 88. St. Josephs- gilde f35e,'en voordeelen, bl. go. Kleermakers f 350, vrije woning en emolumenten, bl, eo, Kleine Binnenlandsvaars ders- gilde, Knecht en Looper, elk f7. ’s weeks, en ges deelte in de boeten, oe Vervolg bl. 176. Klompemakers f5os en voordeelen’, Very. bl. 92. Koorndragers f 25 , en-voors deelen, bl, 94 4. „Koornmeters en Zetters: f 50, en voordees den, bl. 95. Klein Kramers- gilde f 300, en f-a:1o voor Nieuws —_( 26 den, behalve in de intressen van belegde kaa pilalen , voor zoo ver zij die hadden , in de gelden bij de inschrijving der leerlingen , of intrede van nieuwe leden, en voorts in de ge- melde vaste contributiën door de leden te be= talen, en in de boeten wegens overtreding der Gildewetten : de uitgaven , deels in de reeds gezegde ondersteuning der behoeftige Gildebroe- ders, deels in de vaste uitkeeringen aan Overlie- den en Gildeknecht, waar die plaats hadden; of anders en bovendien, in de onkosten der eigene huishouding, — die somtijds wat ruim genomen wierden ; gelijk men bij vele Gilden, zilveren platen voor de Overlieden, zilveren kannen en bekers, of ook afbeeldsels van Overlieden door goede schilders gemaakt, plagt aan te treflen „— en Nieuwjaar, bl. 96. Ligterluiden fp 30, en voordeelen, bí, 98. Lint- en Passementwerkers f83,en emolumeaten (ald.) Metselaars f 200, en emolumenten , bl. ror. Molenaars fo, vrije woning en emolumenten, bl. ror. St. Pieters- gilde f175, en emolumenten, bl. 105, Scheepstimmerliës den f'6oo, bl. 107. Schoenlappers f 100, en emolumenten; bl. ro8. Vlotschuitvoerders f 57, en voordeelen, bl. zog, Glas- en Aardewerkverkoopers f roo , en emolumenten, bl rms, vermeerderd op f 300, 2e Vervolg ‚bl. arr. Tims negieters f 50 „ 2e Vervolg, bl. ero. Spek- en Varkenslae gers f 50, en vrijdom van Jaarzang, Very, bl. 113. Waag?* dragers f'5o, bl, m3. Sleepers ike: 190 ee ac den, ws, bl, 208a {27 en ook wel klagten en berispingen vindt wegens de kostbare maaltijden en drimkgelagen. (w ) _ Het maken of veranderen der Gildewetten was bij ons aan de plaatselijke Overheid voorbehou= den; aan welke trouwens bij ons de geheele oprig= ting van nieuwe Gilden , of de splitsing van takken van oude tot bijzondere nieuwe Gilden stond. (x) Elders, en vooral in Frankrijk , wierd het. verlee» nen van Gildebrieven, en de oprigting van Gilden, als een regaal of bijzonder regt der oppermagt beschouwd; en dit, tegen betaling van geldsom men aan de deelgenooten , verleend; dus wierden deze (wy) Behalve de bijzondere voorbeelden „ aant. (s) vers. meld, vindt men die klagten in de oudste algemeene-Am- „Sterdamsche verordeningen van 1678, Handy. bl1178, en in de laatste van 1749, Vervolg der Handy. bl, 7o. De Duit- sche Rijkswetten daartegen worden bijgebragt door Hiller Dissert. cit. de Abusibus Fe. Cap. 2. (4x) Dit vindt men als eene overoude Grondwet te Amsterdam (doch sine die et Consule) vermeld in de Haxd- vesten. bl. 1177, en, behalve in vele bijzondere omstandig- heden (b.v. de keus der Overlieden door Burgemeesteren, het doen der jaarlijksche rekening van ’t Gilde, ten over- ‚staan van een gecommitteerde van de Regering , enz.) Streng gemaintineerd , b.v, in eene ordonnantie voor ’t Chi- fürgijnsgild van *t jaar 1749, art. 3. Vervolg der Handy. bl. 82 a, en in ’t scherp. dreigement aan de Boekverkoopers, 1260» ae Vervolg bl 179,-(ook vermeld door Bedel, Disss bl. 351. sq.) Maar deze zelfde was ook de-geest bij de enexaliceie, zie Groot Plac, Boek, WIL, De bl. 747 en8oe. —( 28 Je deze lichamen aldaar van de Stedelijke regerin= gen meer onafhankelijk , en gaf dit tot verschei- dene botsingen en ongeregeldheden aanleiding (ij). 5 oTE5 : 5 \W _Op onderscheidene plaatsen, ook in ons Vader- land, hadden de Gilden weleer eenen aanmerke= lijken invloed op het Stadsbestuur: het zij im de keuze der Regeringsleden, tot welke waardigheid dan niemand kon geraken, ten zij hij in een of ander Gilde was ingeschreven; het zij ook in de toestemming en opbrengst van gevraagde gel den, of bij andere maatregelen van bijzonder ge- wist(z): doch in de Provincie Holland had dat sedert zoo lang opgehouden, dat toen in den jare 1747. de gecommitteerden der Schutterij te Haar- lem aan de afgevaardigden van den nieuwen Stad- ‚ houder (ij) Over deze was veel bij te brengen uitde werken van ‘Mevius ad Jus Lubee, en van Zahn, Chaptal, Meijer; “Bevelschrift bij Merlin &c. [aant, bij bl. 14 J aange- haald; bijzonder uit verscheidene Schrijvers „aangehaald bij Runde $ 467. Doch ook nopens Nederland , en eene aller- gewigtigste omstandigheid, vindt men bij Boxhorn, Dis- guis. Polit. C‚ 33» stellig vermeld, dat de Antwerpsche Gil- den, gedurende het beleg dier Stad door den Hertog van Parma, niet willende afzien van hunne gewone inzage in het Stadsbeheer, of zich aan de maatregelen, die de staat van beleg vereischt zou hebben, onderwerpen, grootene geels aanleiding tot het verlies dier Stad gegeven hadden. Cz) Hier over heeft de Heer Bodel Nijenhuis bee langrijke aanteekeningen in zijne geleerde Verhandeling; bl. 323 —327, waartoe ik mijten dezen opzigte geheel kast gedragen. Doch zie voorts aante [$] bij de volgende bled 40 Je houder Willem de IV. als een der gewenschte puriten van redres verzochten , dat voortaan door de Regering geene gelden van de burgerij zou= denmogen gelieven worden ,‚ dan met toestemming der Gilden, dit punt glad afgeslagen kon worden, » als strijdig met de regeringsvorm van den tande.” (°) | __Ik behoef dus hier , noch in eene geschiedkun= dige, noch in eene staatkundige ontwikkeling van dit stuk dieper te treden; alzoo bij ‘ons, bij de vraag nopens het herstel der Gilden, zeker wel niët op het geven van eigen staatkundigen invloed aan dezelve gedacht wordt: hoe zeer een geacht duitsch Schrijver onlangs in bevooroordeeld terug- zigt tot het oude rationale , het nadeel van de afschafling der Gilden , en de” noodzaak. van ze te herstellen, juist uit dat oogpunt heeft willen eni „Ca, E Ti Dj Handvesten van Haarlem „ bl, 639. art 9, vergel, bl 641. art. Je, Á de e CS) Chr. Fr. Schlassér Standische Verfuassung , Us. wa Bia. (Jeri allg. Liters Zeitung, Sept. 1819, no4162. s- 333) Het is ook nier te ontkenhen, dat in-ons voormalig Gemee- mebest de zelfstandigheid en invloed der Gilden in omgen skeerde reden stond met-de aristocratie der. Stedelijke regee Fingen. Kluit Gesch. der Holl, Staatsreg. AV Ds bh 17Ón Verg. bl. 246 en:Wagenaar aldaar aangchaald,- De Heer Bodel Nijenhuis schijnt Diss. pag, 407 —40g, dit niet volkomen ingezien tehebben; maar z. Meijer, Esprit Ga, ©es lastit, Judic, T, IL, c. 3. en 16, T. IV, ca 9e a Bo Je „Het zal ook genoeg zijn, met een woord tú het voorbij gaan aante merken, dat de wterkijke vorm en inrigting van vereeniging wiet bew:lli- ging der burgerlijke Overheid tot een bijzonder digchaam ;-onder eigene Overleden en tot: eerie bepaalde werkzaamheid ‚den naam van Gilde ook deed dragen door ligchamen, die door geen bur- gerlijke rering of handwerk ais, zoodanig tot de stedelijke en nationale huishouding bekoorden : zoo als b.v. in ons Vaderland de rederijkkämers ook Gilden van r: ederijkers g genoemd wierden , ) en niels gemeen bekender was dan de heam van Schutters silden. ( 9) Kn “Laat C*) Vergelijk de Verhandeling van dên Heer Mr. N.C. Lambrechtsen over de Middelburgsche Rederijkers kamer vin -de.N. Verhand. van de-Maatschs; der Ned. Letters Kunde, IH, D: Est, (5) B.v. Groot Plac. Boek, II. D. bl. 2535. Van de “ss Beestelijke Collegiën en Gilden, die voor ’t jaar 1574 te Haarlem geweest waren,” vindt men gewag in de Handy, Van Haarlem, bl. z09.— Terpager in zijn geleerd werk, Ripa Cimbrice , beschrijft, Sect. XIII; p. 418 —45C. in € breede , “wat hij wegens de Gilden aldaar gevonden had, «en besluit met den wensch, van eene volledige beschrijving der Gilden, althans der Deensche , en geeft het plan van zulk een werk, p. 456—458 : doch bij hem komen de Gil- den eeniglijk voor , als feestgelagen ter eere van een of are der Heiliger gehouden. ’t Is echter mogelijk, dat die ge« leerde ‘man zich te veel bepaald heeft, bij ’t geen de oude charters en documenten ,-die hij gebruikt, vermelden, en vergeten hebbe op te merken, wat in ’t dagelijksch leven aanwezig was: ' 2e Md ' 5 Je Laat ons liever onderzoeken ; welk nut in de Stedelijke, en-alzoo in de algemeene huishouding “van den Staat ; door de Giide- inrigting of vers eeniging van handwerkers of neringdoenden ) bes oogd en verkregen kon worden ps: a _Groot en veelerlei nut ‚ voorzeker !… (*) Wij beginnen met dat gene, ’t welk het naast voor oogen ligt, en uit de zoo even beschrevene inrig= ting der Gilden onmiddelijk voortvloeit „ het voor« deel en gemak der Gildebroeders: zelven. Wor den zij alvorens als leerlingen wat langer en ster= ker in den band gehouden , zij hebben daar van het voordeel, van gehouden te zijn tot een zedig en geregeld gedrag, cen genoegzamen leertijd 5 en om zich bekwaam te moeten maken, indien zij ooit zelve meester willen worden: alzoo leertijd zonder proef even min den toegang tot het Gilde opent, als proef zonder leertijd. Maar vooral als leden van de Gilden hebben zij wederkcerig het genoegen > van meer gezag te hebben over hun= ne knechten, en van een meer verzekerd bestaan ; ze. om dat zij niet dan volleerd en bekwaam in het Gilde worden aangenomen; 29, om dat het i | get | Ka’ — De Schrijver geeft hier niet zoö zeer zijn eigen oordeel , als welde redenering der verdedigers van de Gil- den; in het volgende Hoofdstuk zal hij even getrouw ops ‘Geven, hetgene tegen dezelve aangevoerd wordt.— B je getal der meösters van dat handwerk of die fie= ring, door ‘de voorschrevene leerjaren en proef; en de onkosten. van die proef en de antrede ‚ van zelf beperkter wordt; en 59, door dien aile werk van vreemde werklieden en. van binmensteedsche beunhazen genaed wordt. En daarenboven heb= ben zij, bij ziekte en ouderdom „ een’ verzeker den billijken onderstand ‚en eene minder kost- bare begrafenis ; terwijl juist de begrafeniskosten dikwijls een germg huishouden gelieel ontblooten en in armoede dompelen. _ De verdere burgerij moet ook voordeel uit deze inrigtingen trekken. Men is meer verze- kerd van bekwaam werkvolk , en voor billijken Prijs, te vinden ‚ alzoo het beklag tot de Overlie= : den openstaat ; en, daar de Gilden voor lranne eigen armen zorgen, of, eigenlijk , zorgen dat hunne medeleden niet geheel tot armoede verval len, zoo blijft de armoede beperkt, en kan door de gewone bijdragen bestreden worden. Wat is daarentegen het gevolg der nieuwe vrijheid, of losbandigheid ? een knecht heeft minder ontzag voor zijnen meester : hij beeldt zich al ligt im ’ bekwaam genoeg te zijn om zijn pd, op zich zelf te kunnen drijven: hij krijgt verschil met zijn’ baas „of hij wil trouwen; dus vangt a zijn eigen bedrijf als meester aan: dit is het geval 1 55 Je geval met velen ;- zij werken de eenal goedkooe per dan de ander, dus bederven zij de nering vark de oudere bazen, maar ook voor elkander en voor zichzelven : — maar zij werken ook slechter; dus ontloopt hun de nering : zij waren reeds van den beginne af, en vervallen nog meer en meer, in lagen en armoedigen stand: zij krijgen eindelijk gebrek aan het nooddruftig onderhoud voor zich en hun huisgezin; zij genieten” geen bijzonderen gilde -onderstand , en nu valt de geheele last op de algemeene armenkas, die door bijdragen van de Burgerij moet aangevuld worden: terwijl da bedeeling zeer-sober blijft; en-de schatnele ar= moede, en de onzedelijkheid, en verstomping van alle zedelijk gevoel , waartoe dezelve; hes laas! den mensch zoo ligtelijk brengt, hard over hand toenemen. Doch ook de algemeene huishouding van der Staat moet/door de Gilden winnen : want zij weke ken de“eigen nijverheid en productie op, waar aan zij aftrek en belooning verschaffen , door vreemden arbeid te weren: en dit geldt zelfs van plaats tot plaats; alwaar de middelen van bestaan en de welvaart der eigene burgers verzekerd wore den, door vreemde werklieden, of het geen buis ten die plaats gewerkt is, uittesiuiten :=— Want Zi GEN. IV.D. 1 stuf. e ket el 3 Jae het is niet te ontkennen, dat bij de oude strenge inrigting der Gilden, de eene Stad tot de andere in dezelfde betrekking (namelijk van afstoting en verwijdering) geraakt, als, in het mercantiel sij- stema van staathuishouding, het eene land tot het andere. Maar: elk is zich zelve de naaste, en zij die de lasten dragen, zoo wel van de Stad als de bijzondere lasten van de Gilden , moeten ook de voordeelen genieten, en de middelen kunnen Vinden, om de lasten op te brengen.” mm NEN TWEEDE HOOFDSTUK, Wat heeft men tegen de Gilden? * Hoe heeft de nieuwe staatkundige theorie, en de revolutionaire praktijk, aan zuike oude eer= waardige , zorgvuldig uitgewerkte en zoo voordee= lige inrigtingen, zulk eenen oorlog tot vermeling en vernietiging kunnen verklaren!? — Het heeft iets groots en ‘ontzettends ‚maar ook iets bedwel= mends en akekigs in, wanneer men een nicuw leer= stelsel de oude en gevestigde inrigtingen in den ” d: | Bar-. nt zc 55 je Burgerstaat ziet aanranden en sloopen ; en de Maatschappij zelve; als ’t ware, uit hare oude woon-eri voedsterplaats met kracht in eene nieuwe; nog onbekende; hoe zeer hooglijk aangeprezene;, overgebragt ziet; of ook haar zelve, slechts haif beraden, zich driftig ziet opmaken , hare oude gewoonten en instellingen afschüdden , om tot de natuurlijke eenvoudigheid ; tmaar dat is veelal naaktheid en - hulpeloosheid, terug te keeren. Ten opzigte wan het onderhavige onderwerp evenwel , was het niet wel mogelijk , eenmaal aan eene eigene leer van staathuishoudkunde ge= hoor gevende, den aandrang te wederstaan. Omstreeks den helft der worige eeuw stond Quesnay en zijne Economisten in Frankrijk op: hunne theoriën hebben waarschijnlijk veel mede toegebragt; om de achting tegen het oude bestaan= de im den Burgerstaat te verminderen en het ver= langen naar eene nieuwe orde van zaken op te wekken. De groote Engelsche staathuishoudkun= dige Smith, hoezeer in vele opzichten van hunne nieuwe en eigenlijke theorie verschillende, voegt zieh gereedelijk bij hen, im het bestrijden van het oude mercantiel- en_beperkings- en uitsluitings= sijstema , en neemt dit gedeelte hunner leerstellin= gen over. C a Derá a 56 Je „+ Derhalve: p geene wederkeerige afsluiting van staten, veel min van plaatsen in denzelfden Staat : geene eenzijdige aanmoediging tot eigen arbeid; of partijdige afwering van dien van anderen ! Geen monopolie, om de geheele menigte der con= sumenten onder schatting te leggen van naar even- redigheid altijd weinige producenten, en aan hun als te verslaven! geene: beperking van industrie; maar de meestmogelijke vrijheid , en daar door algemeen de volkomenste aanmoediging verleend , tot ontwikkeling en inspanning van alle krachten ! De vraag zij enkel, met welke ontwikkeling xan eerlijke nijverheid, men zich en de zijnen best de behoeften en matige geneugten des levens kan verschaffen ; en hoe men die het gereedst van de nijverheid, door anderen aangewend, kunne bekomen 2? Deze algemeene beginselen, worden door die Schrijvers zelve registreeks op de Gulden toege- past (*); en wij kunneneen der nieuwsten, als Nertegenwoordiger en duidelijken taalvoerder der geheele, ja der dubbele hier overeenstemmende Scliole laten spreken. (6) (* Smith Rijkdom d. Folk. rt. B. kap. zo. Chaptal, Bismondi, enz, beneden aangehaald. e_CS$) Examen des principesles plus favorables aux progrès de P agriculture, des manufactures et du commerce en France, par L. D. Là Faris, chez A. A. Kenouard 2015, T. Ll. P-307 > 30de ks í De EMEA IE FE vi lan » De Gilden (maftriseset jurandes) waren voor de manufacturen zelve schadelijk, wegens vers schillende redenen: Pi » 1. Zij ontnamen aan hun, die tot eenig bes roep van fabrikant wenschten te komen een be= langrijk kapiteal, %t welk deze veel beter liadden kunnen besteden , tot aankoop van winkel, werk= tuigen, gereedschappen en grondstoffen. » 2. Zij vermmderen den naijver, door het getal der fabrikanten (*) te bepalen: wijl alle de gene, die de vereischte som, om in het Gild-te komen, niet bezaten, genoodzaakt waren van dat ambacht, of die nering zich te onthouden, (of zich reeds bij den aanvang van hun eigen bedrijf in schuiden testeken , die welligt hun geheele op= komen verkiunderden.) ‘ | ; » 3. Zij belemmerden de vrijheid en het kunst= vermogen der fabrikanten, door hen te verbind den aan voorwaarden en bekrompene regels; die hunne pogingen verhinderden,— hun van iets nieuws te beproeven afschrikten,— en hüntië vorderingen vertraagden. » 4. Zij hinderden hen i in hd verwisseling. eh G 5 | __Over= 1) ee. b 4% 3 C°) (Dit woord: hier in den ruimsten,-zin gebruike, voo „Alle werk of ambacht , waaromtrent cen Gildevertenis ging “plaats” had.) en overgang, die zij veelligt hadden willen doen, van de eene nering of bedrijf tot een ander, waar toe zij meer lust of bekwaamheid hadden ; maar waarbij een nieuw intrêe-geld zou moeten be= taald worden. | / » 5. De afscheidings-lijnen tusschen de ver- schillende neringen en bedrijven nimmer volkomen zeker kunnende getrokken worden, werden die afperkingen eene bron van onteibare en eindelooze hoogst schadelijke twisten en processen. » 6. De vaste en eenparige bepaling der leerlings- jaren voor alle leerlingen en knechten, verdoof- de ook de naijver, en verslapte de pogingen der jonge lieden, die ‘vooraf wisten, dat, hoezeer zij zich bevlijigden, zij daarom niet vroeger bun voorgeschreven loopbaan zouden ten einde komen, Er behoort voorzeker een leertingschap totalle handwerk ;: maar-het moet volkomen vrij zijn, wat deszelfs tijd betreft. Er zijn heden, wien het aan vatbaarheid of aan goeden wil ontbreekt, en die an geene tien jaar een ambacht leeren zullen, waarin anderen, met Bustier. aanleg, bmnen één j jaar bekwame meesters zullen weten „Ook de vastgestelde vormen en reglementen; en het toezigt dien ten gevolge, op de bewerking , js volgens dezen Schrijver (en anderen van die y __ Schol Ee ve Me MP or Schole) meer nadeelig dan nuttig voor de Fabris ken. Da An De geringste fabrikant weet beter , boe hij were ken moet , dan de kundigste Inspecteur, die telkens van de Regering nieuwe. reglementen op de bewerking vraagt, welke veelal slechts dienen om de kunstvlijt ‘te belemmeren"en te plagem De eenige competente regter vanden fabrikant 18 de Koopman of Winkelier, die zijie waren slijs ten moet ;:gelijk de kooper en gebruiker de eenie ge competente regter van dezen is”— » Hoe mins ‚ » der wetten men make voor Landbouw en Fas » briken, koe meer zij zullen bloeijen. De eenige » voor haar geschikte wet,is die van onbeperkte » vrijheid voor aile soorten en wijzen van kultuur » en fabrieering.” Men verge alleen van den fa brikant, dat hij zijn naam of merk en zijne woon4 plaats, bij zijn gewerkte uitdrakke.” Ten slotte zegt deze Schrijver: » Men kan niet twijfelen » of de snelle vorderingen onzer Manufacturen » zijn mede aan derzelver bevrijding van alle de » banden en hinderpalen dank te wijten. Eene! » zoo beslissende ondervinding , haar belang, en, » dat der verbruikers, eisschen , dat de afschaf= » fing der Gilde-genootschappen bevestigd blijve,” = Nog meer uitgewerkt, met welsprekende eri ln, CG 4 krachs Áo Dan &rachtige taal, als in den mand eens Konings en in de pen eens Wijsgeers paste , ontwikkeld, vindt men deze en andere beschuldigingen tegen de Gilden, in de inleiding van het bevelschrift van Koning vopewikK AVL (door den. bee voemden Staatsdienaar Turgot opgesteld); waarbij die Koning ‚in Februarij 1776, de afs gchafling en vernietiging aller Gilde-genootschap= pen in zijne hoofdstad gebood, en die voor het gansche rijk voorbereidde. Dit gedeelte dier wet is, door den geleerden Merlin, in zijn onschate baar Repertoire de Jurisprudence (N. Curps d’ arts et metiers ) opgenomen, eu, daar ook dit Repertoire niet voor allen toegankelijk is, zal men ons vergunnen , dat stuk in de oorsprouke- Eijke taal, (die toch algemeen genoeg verstaan wordt) en met de voorafgaande aanmerking van den beroemden Regtsgeleerden en Staatsman Mer- lin zelyen, hier gekeel in te lasschen ; „, Pouvait-on opposer à l industrie.une barrière plus dangereuse . que les frais et les formalités, auxquels on gtait assujetti, pour se faire auto= siser à exercer un métier 2” ss Ml est certain, que le principal mobile de 14 prosperité du commerce, estla concurrence: c'ëst. par elle seule, que les arts se perfectfonnent, que les denrges abondent, que l'état se procure un loan PD graad 4 _( ál Je grand superflu À exporter, qu'il obtient la préfdr rence par le bon marche; enfin , qu’il remplit-son objet immédiat , qui est Hoccuper et de nourrir le plus grand nombre d'hommes gul lui est possible, eer ss Ïl n'est aucune exception à cette règles pas même dans les communautés où il se présente de “grandes entreprises, Dans ces circonstances , les petites fortunes. se réunissent pour former un ca« pital considerables les intérêts de la socië:é en sont plus mêlés 5 le crédit de ces fortunes diviskes est plus grand -que s’il grait réuni- sur deux ou trois têtes, et dans le cas même où elles ne se réuniraient. pas, dès qu’il y a beaucoup d'argent dans une nation „il est constant. qu’aucune entre= prise lucrative ne -manquera d’actionngires. Les profits des particuliers diminueront, mais la mas= se generale du grin sera! augmentge: c'est le but de erat, „> 57. On ne peut citer dans ces-matières une auto= mité plus respectable que celle «du-célèbre Jean de Witt. Voici ce qu’il dit au Chap. ro. dela première partie de ses Memoires … (p. 52, 53.) „Le „ss Sain assuré des corps de métiers ou de mar- 5» Chands,les rend‘indolens et-paresseux , pendant s qu'ils excluent les gens fort habiles, à qui la »s nécessitd, donnerait de l'industrie ; car il est con» ss Stantque la Hollande, qui est si chargge,- ne ss peut conseryer l'avautage de tenir les-autres peu= 2 Ples hors du commêrce, que par le travail , Pin= 9 dustrie, la hardiêsse, le bon-meénage et la so- po brieté des habitans… ,.… Ilést certain que les Ri C 5 Hol. el 42 Je ss Hollandais n'ont jamais perdu aucun commerce 9, en Europe par le trop grand transport des mare s, Chandises , tant que trafic a été libre Àà chacun.” Ce qu'a dit ee grand homme, pour le commerce et les manufactures de sa patrie, peut-être -ap« pliquë à,tous les pays. „, N'gtait- ce pas une chosedtrange , que de voir parmi nous des communautés d’arts et métiers’, dont les apprentifs ne pouvaient être marids ? N’ée tait-ce pas là un réglement destructif de la popus Jation? N'était-ce pas décourager l'industrie, que d'obliger ceux „qui voulaient exercer- un metier, à passer sept, buit ou dix années de leur vie au sere vice d'un maître, avant qu’ils pusseut être admis à travailler pour leur propre compte? Ces abus, et un grand nombre d'autres, dont le detail est deveau inutile , ont été heureusement dérruits, au moins pour la Capitale, par l'édit de suppression des jurandes de cette ville ‚du mois de février 1776, », Le preambule de cette loi mérite une atten- tion particulière ; 2 LOUIS ee: ves > Nous devons” À tous nos sujets , de leur assurer la jouissance pleine et en= tière de leurs droits; nous devons surtout cette protection a cette classe d'hommes „qui ‚n’ayant de propriété que leur travail et leur industrie ont d’autant plus le besoin et le droit d'employer , dans toute leur étendue „ les seules ressources qu’ils aient pour subsister.” , Nous avons vu avec peine les atteintes mule tipliges, qu’ont donné à ce droit naturel et comp mug el 45 Jee mun , des institutions , anciennes àla vérité, mais que hi le tems, ni l'opinion, mi les actes mêmes gmanés de lautoritg ‚qui semble les avoir consa« crés, n'ont pu legitimer. „> Dans presque toutes les villes de notre royaus me , Pexercice des differens arts et métiers est cone centré dans les mains d'un petit nombre de maîtres , réunis en communauté, qui peuvent seuls, à l'éxs clusion de tous les autres citoyens , fabriquer ou vendre les objets du commerce particulier dont ils ent le privilége exclusif ; ensorte queceux de nos sujets qui ,pargout ou par nécessitg , se destinent àl exercice des arts et métiers, ne peuvent y- pare venir qu'en acqugraut la maîtrise, à la quelle ils ne sont recus qu’apres des épreuves, aussi longues et aussi nuisibles que suparflues, et après avoir _gatisfait à des droits ou à desexactions multipliges „ - par les quelies-une partie des fonds, dontils aus raient eu besoin pour monter leur commerce ou leur atelier ou même pour subsisier , se trouve consommege en pure perte. vis Ceux „ dont la fortune ne peut suffire à ces pêrtes , sont réduits à n’ avoir qu’ une subsistance precaire sous l’‚empire des mâitres 3 alanguir dans Yindigence , ou-à porter hors de leur patrie une industrie; qu’ils auraient pu rendre utile à l'état. “ss Toutes les classes des citoyens „sont privées du droit de choisir les ouvriers , qu’ils voudraient employer „ et des avantages que leur donnerait la concurrence pour le bas prix et la perfection du Wavail, On ne peut souvent executer l’ouvrage le Bg plus en Áb Je plus simple, sans recourir à plusieurs ouvriers de Communautés différentes , sans essuyer les lenteurs , les infidglitgs , les exactions , qúi nécessitent ou favoe risent les préteatious de ces différentes commnnau- tés, et les caprices de leur régime arbitraire et ine teressé. ss Ainsi, les effets de ces etablissemens sont, Al'ggard de Érat, ene diminution inappréciahle de commeree et de traveaux industsieux 3 àl’égard d'une rombreuse partie de nos sujets, une perte de salaire et de-moyens de subsistances ; à l'égard des habitants des villes en general, lasservisse- ment à des privi'èges exclusifs , dont Peffer est abe solument analogue à celui d'un monopole effectif , monopole , dont ceux qui Pexercent contre le pu= blic , en travaillant et venda:.t, sont eux mêimes les victimes dans tous les momens où ils ont, à leur tour, besoin des marchandises ou du travail d'une autre communauré. „, Ces abus se sont ietroduits par degrés ; ils sont originairement ouvrage de Vintérêt des particuliers; qui les ont gtablis contre le public; c'est aprèsun lon intervatle de temps , que l'autorité , tantôt sur= prise, tantôt séduite par une apparence dutilité, leur a donné ‘une sorte de sanction. „… La source du malest dans la faculté même, accordge aux artisans d'un même métier , de s'ase sembler et de se réunir en un corps „‚ Il paraft que , lorsque les villes commeneèrent à s'affranchir de la servitude féodale, et à se fors zoer en Cominunes , la facilité de classer les citoyens pat el 45 Je parle moyen de leur profession, introduisit cef usage , inconnu jusqu'alers. Les differentes proe fessions divinrest ainsi comme autant de commue nautés particulièëres , dont la communautd générale était composge. Les coufreéries réligieuses , en rese serrant encore les liens „qui unissaient entre elles les personnes d'une même profession „ leur donnerent des occasions plus fréquentes de s’assembler, et de s'occuper , dans ces assemblees, de l'intérêt commun des membres de la societé partigulière „ qu'elles poursuivirent avec une activitg continue, au préjudice desintérêts de la sociëté générale. 5 Les communautés , uue fois formées, rédigèe rent des statuts; et sous différens prétextes du bien public , les firent autoriser par la police, „> La base de ces staruis est d'abord d'exclure du droit d'exercer le métier, quiconque n'est pas membre de la commuunauté; leur esprit general est de restreindre, le plus qu'il est possible, le nome bre des meîtres, de rendre acquisition de la maîe trise d'une difficu:të presque insurmontable, pour tout autre que pour les entans des maîtres actuelse C'est à ce but que sont dirigges la multiplicité des frais et des formalités de receprion, les difliculres du chef d’euvre, toujours jugé arbitrairement surtout la cherig et la longueur inutile des apprene tissages , et la servitude prolongde du compagnoe nage; institutions qui ont encore l'objet de faire jouir les maîtres gratuitement, pendant plusieurs annees , dû travail des aspirans 2 Les communautés s’occuperent surtout d’écare ter (46 Je ter de leur territoire les marchandises et'les oma vrages des forains; elles s’appuyèrent sur le prd- tendu avantage de bannir du commerce des mare chandises , qu'elles supposaient être mal fabriquées, Ce motif fes conduisit à demander pour elles mêmes des réglemens d'un nouveau. genre, tendant àipré= scrire la qualité des matières premières „ leur eme ploi et leur fabrication. Ces réglemens , dont Pexé- cution fut confige aux officiers des communautés , donngrent à ceux-ci une autorit , qui devint ur moyen non seulement d’gcarter encore plus sûree ment les forains, sous pretexte de contravention , fnais encore d’assujetter les maftres mêmes de la communauté à l'empire des chefs, et de les forcer, parla crainte d être poursuivis pour des contraven- tions supposges , à ne jamais sgparer leur intérêt de celui de association, et par conséqueut à se réndre complices de toutes les manceuvres inspie rées par lesprit de monopole aux principaux meme bres de la communauté, „, Parmi les dispositions déraïsonnables et di- versifiges à Venfini de ces statuts, mais toujours dictges par le plus grand intérêt des maîtres de chaque communauté, il en est qui excluent entiè- rement tout autres, que les fils de maîtres ou ceux qui épousent des veuves de maîtres ; d'autres re« jettent tous ceux qu’ils appellent gtrangers , c'este à- dire, ceux qui sont nes dans une autre ville.” „‚ Dans uit grand nombre de communauiés, il suffit d'être marie, pour être exclu de Vappren- tissage, et par concéquent de la maîtrise, 2 Lese na Oek om 2, L'esprit de monopole, qui À présidé À la Confection de ces statuts, à été poussé jusqu’à exclureles femmes des métiers les plus convenabtes à leur sexe, tels que la broderie, qu'elles ne peue vent exercer pour leur propre compte.” „‚ Nous ne suivrons pas plus loin Pénumeration des dispositions bizarres , tyranniques , contraires à I'humanite et aux bonnes moeurs, dont sont remplis ces tespêces de codes obseurs , rédigés par lavidité, àdoptés sans examen dans des temps d'ignorance, et auxquels il n'a manqud, pour être Pobjet de l'indignation publique , que d’être connues, 9, Ces communautés parvinrênt cependant à faire autoriser, dans toutes les villes principales „ teurs statuts et leurs privilêges, quelqyefois par des lettres de, nos prédgcesscurs, obtenues sous diflérens prétextes ou moyennant finance, et dont on leur a fait acheter la confirmation de régne en régne , souvent par des arrêts de nos cours, qucle quefois, par de simples jugemens de police , ou même par le seul usage.” „, Enfin Phabitude prévalut „ de régarder ces en« traves mises à l'industrie , comme un droit commune », Le Gouvernement s’accoutuma à-se faire une ressource de finance des taxes imposées sur ccs communautés, et de la multiplication de leur pres vilèges.” », Henri [IL, donna, par son édit de Decembre 1591, à cette institution, 1étendue et la forme d'une loi générale, Il etablit les arts en métiers en corps et communautés dans toutes les villes er 8, el 48 Jm et lieux dû royaume, Il assujettit à la maîtrise ct àÀ la jurande tous les artisans. L’édit d'Avril 1597 en aggrava encore les dispositions en astujettissant tons les marchands à la même lei que les artisanse . L’édit de Mars 1673, purement bursal , en ordon= nant l'exécution des deux précédens, à ajouté au nombre des communautes déjà existantes , d'autres Commundutés jusqu’alors inconnues.”” > La finance a cherché de plus en plus àétene: dre les resfources qu’elles trouvait dans l'existence: de cesCorps. Independamment des taxes des étas blissemeus de communautés et de maitrises noue velles-, en a créé , dans les communautés, des offices sous différentes dEnominations:, et on les a obligees de racheter ces Offices, au moyen d'em« prunts qu'elles ont été autorisges à contracter, et dont elles ont payé les intérêts avec le produit des gages ou des droits qui leur ont été aliënés.” „C'est sans doute lappât de ces moyens’ de fie nance, qui a prolongé 1 illusion sur le préju dice ime mense quel’existence des communautés cause àl'ins dustrie, et sur l’atteinte qu'elle porte au droit naturel. „, Certe illusion a été portee chez quelques pere sonnes jusqu'au point'd’ avancer, que le droit de travailler était un droit royal, que le Prince pous wait vendre, et que les sujets devaient acheter. — Nous nous hâtens de rejeter une parciile maxime. Dieu en donnánt Àà "homme des besoins, en lui rendant recessaire la ressouree du travail, a fait du droit de travailler , la proprieté de tout hommes et cette propriëte est la première, la plus sacrge et la plus inprescriptibie de toutes, „> Neus …… …s Nous regardons comme un des premiers des voirs de notre justice, et comme un des actes les ‚plus dignes de notre bienfaisance , d’affranchir nos sujets de toutes les atteintes portges à ce droït dualignable de V'humanitg; nous voulons en consée quence abroger ces institutions arbitraires , qui ne permettent pas à lindigent de vivre de son tra= vail; qui repoussent un sexe à qui, sa foiblesse a donné plus de besoins et moins de ress: „urces, et semblent „ en les, tondamnant. à une misère iudvie table, sgconder la séduction et la débauc e3 qui éloignent Ygmulation et l'industrie > et rendent inue tiles les talens de ceux que les eirconstances exe cluent de l'entrée d'une communauté; qui privent l'état et les arts de toutes les lumières- due les étrangers y apporteraient; qui retardent les progrês des árts par, les dificultés multipliees qe rencone tient les inventeurs, auxquels différentes commue nàutés ‘disputent le droit d'exécuter des découvere tes qu'elles n ‘ont point faites; qui, par les frais immênses que les artisans- sont obligés de payer pour acquerir la faculté de travailler, par Tes exe actions de toute. espèce qu’ils essuyent, par les Saisies multipliges pour de prétendues contravene tions, par les dépenses et „dissipations de tout gere Ee, par les procès interminables qu'occasionnent ‘entre toutes ces communautés leurs prétentions respectives sur l'etendue de leurs privilèges exclue sifs, surchargent Yíndustrie d'un impôt énorme, Ongreux aux sujets, sans aucun fruit ‚pour [ Euat3 5 qui, enfin par, la facilité qu'elles donnent aux „membres des communautés, de sc ligger entre eux, „Ze GEN. IV, D. 1. stuk. D : x == 5o e= äe forcer les membres les plus pauvres‘à subìr la loi des riches, deviennent un instrument de mono- pole, et favorisent des manoeuvres dont Feffet est de hausser, au dessus de leur proportion naturelle, Tes denrées les plus nécessaires à 1 subsistance du peuple. — ___2» Nous ne serons point arrêtés dans cet acte de justice, par la crainte qu’ une foute d’ärtisans n’u- “sent de la liberté‘rendue à tous pour exercer des métiers qu’ils ignorent, et que le public ne soït inonde d'ouvrages mal fabriquës ; la liberté n’a point produit ces facheux effets dans les lieux ou elles „est gtablie depuis longtems. Les ouvriers des fau- bourgs et des autres lieùx privilègids ie travaillent pas moins bien que ceux de Pintérieur de Paris. “Tout le monde sait & ailleurs combien la police “des j jurandes, quant à ce qui concerne la perfec- “tion des ouvwrages, est illusôirez et que tous Ids „membres des commünaürés étant portés par Yesprít ‘du Corps à se sóutctiir les uns lés autres, un pat ‘ticùtier qui sé pleitt se voit presque toujours con- “damné, et 'se lasse de poursuivre de tribunaux eh Sribunaux une justice Bin dispendieuse ge E ob- de sa plainte. 8 3 7: ‚Ceux qui connaïssènt la marche du commerce’ Ô WEE) aussi que toute entreprise importante de ‘trafic ou ‘d “industrie, exige le corcours de deux espêces d'homimés; De d'entreprenieurs qui font Iés “avances des ati Bs premières, des ustensiles rié- “céssaites a chaque commerce; ct de simples ou- “vriers, qui travaillent pour le ‘com pte des premiers, “moyennant ún salaire convcnu, Telle est la vér. €: A4 iä “table _” el áf Ie table origine,de la distinction entre les eritrepräs heurs ou maîtres „ et les ouvriers Ou compagnounss laquelle vests fondde. sur la nature des choses „et ne dépend. point de linstitwtion- arbitraire des. jus _randes, Certainement, ceux qui employent däang un commerce leurs capitauxs ont le plus „grand intérêt à ne confier leur matières qu'à de bous ou« vriers :-et-l'on ne doit pas,craindre qu'ils en prens nent auú;hazard de mauvais qui-gateraient, la. mars ehandise et rébuteraient.les. acheteurs 3, on,doit présumer-atissi, que les entrepreneurs. ne mettront pas leur fortune dans un: commerce; -qu'ils,necon* nuîtraient point assez pour être en-gtatr de choisit les. bons „ouvriers 5, et-de- surveiller leur travails Nous ne craindrons donc -point-que la suppressioft des appreutissages „ ‘des „compagnonages et des chefs = d'oeuwre, expose de-public.à être mal servik Nous. ne craindrons pas-non plus que l' affluence subite d'une multitude d’ouvriers nouveaux ruine les anciens, et occasionnes am commerce une sér cousse.dangereuses ur sun , etj: ef > Dans les lieux ou le commerce est Îe plus libre, le nombre, des marchands et des ouvriers de tout genre €st toujours limité, et necessairetment propoftiotüne aux:besoins, €'est-à-dire, À'la core sommations-1Ì ne passera point cette proportion dans les:lieux où,la liberté sera rendues,-atcun nouvel entrepreneur.ne voudrait risquer sa fortune; en sacrifiant ses, capitaux à un. établissement, dont le succès pourrait être douteux, et où il y auraië à craindre la concurrence de tous les mattres actie Da elle nd, 53 y= element établis, et jouissant de l’avantage d'un commerce monté et achalandé. ‚, Les maîtres qui composent actuellement les communautés , en perdant le privilège exclusif * qu'ils ont comme vendeurs , gagneront comme ache= teurs à la suppression du privilège exclusif de tou= tes les autres communautés; les artisans y gagne= ront l'avantage de ne plus dépendre, dans la fabri- cation de leurs ouvrages, des maîtres de plusieurs autres communautés , dont chacun réclamait le pré= vilêge de fournir quelques pièces indispensables; les marchands y gagneront de pouvoir vendre tous les assortimens accessoires à leur principal com- merce. Les uns et les autres y gagneront surtout, de n'être plus dans la dépendance des chefs et des officiers de leur communauté, de n' avoir plus à leur payer des droits de visite fréquens, d’ être af= frenchis d'une foule de contributions, pour des dépenses inutiles ou nuisibles , frais de cérémonie , de répas, d'assembleges, et de procès aussi frivoe= les par leur objet, que ruineux par leur multiplie Tild.eenve Men zal opgemerkt hebben, dat Merlin, bij „zijne voorafgaande aanmerking, zich op het ge- rzäg: van onzen beroemden en schranderen Hol- dandschen Staatsman Johan de Witt beriep. De fransche Memoires de Jean de IV itt Grand Pensionnaire de la Hollande, zijn wel niet van J. de Witt zelven, maar behelzen toch, buiten « twij- mmm 18 A 55 Je twijfel, zijne denkbeelden en grondregelen van „algemeene en Hollandsche regeerkunde en Staats- bestier. Immers ‚ dat werkje. is eene verkorte ver- taling van de Aanwijzing der heilzame politien ke gronden en maximen van de repubtick van Holland. en Westfriesland; welke, onder het bewind van den Raadpensionaris, mm 1669, in het licht verschenen, eene uitbreiding behelsde van het beruchte Zrterest van Holland „ of Gron- den van Hollands welvaren ; aangewezen door v. d. H. Amsterdam 1662 ; welk boekje vóór den druk door den Raadpensionaris zelven oyergezien ; „met twee merkwaardige Kapittels verrijkt , op andere plaatsen besnoeid, en-door hem zelf ten druk bevorderd was. (* ) lu dit boekje nu wordt, Kap. 15. en 19 , reeds gevonden, hetgeen breeder uitgewerkt is in de Politieke gronden, 1°-boek, kap. 16 en 20, » dat beslotene kompagnien en » Gildens voor Holland zeer schadelijk zijn ;” en: » dat men de Handwerken onvoorzigtiglijk be= » naauwt ;”” waarvan een gedeelte, door Merlin, uit de fransche Memoires , is bijgebragt.— Hier bij verdienen nu vooral in aanmerking te komen de politieke Discoursen, handelende, in zes on- pn ke (° Zie de Voorrede voor de Veete danwijzing pa -Beilzame politieke gronden ‚en P. Paulus Verklaring dee „Wais van Utracht, Ie D. bl. 243-245. el He Berscheidene boeken „van Steden , Landen , Oor= logen, Kerken, Regeringen en Zeden , door “deazelfden D. G. (dela Court), die de V.D. H. (van den Hove) is van het Znterest wan Hol- Tand, in hetzelfde jaar 1662, ter zelfder plaatse (Amsterdam, bij Jo. Cijprianus van de Gracht) ‘in het licht gegeven : alwaar, in het eerste Bock, ‘het zesde Discours bepaaldelijk ten onderwerp heeft , dat besloote Gildens den Steden zeer schadelijk zijn ; terwijl reeds in het allereerste ‘discours generale aanmerkingen en invallende ‘gedachten over het fonderen van een Stad, en hoe mien die zoude kunnen doen bloeijen , cerie “merkwaardige redekaveling ‚met verscheiden ster ded uitdrukkingen, tegen de Gilden te vinden is; van derlaatste schrijven wij hier slechts de twee ‘yolgende af: » Boven alle behoord men de koop- en hand- ‘p werksluiden niet te beswaren, met de onkostén “p van eenig Gilde, en te bepaalen, wat, met ‘> wien, en hoe veel werks zij zullen hebben te ‘p doen, en hoe veel jaaren ’t Amt fe leeren; » dit boud ofte jaagt alle die konsten in landen “p daar zij meer wijheids genieten , om die te Pp mogen tot haar meéste profijt inventeeren en > oefenen.” (Bladz. 5.) br p Maar. onder alle haken zjn geen weder mf SA Jen » voor den Staat, dan die d’een onderdaan den » anderen oplegt uit eigen baatzugt , namentlik » door gemaakte Gildens,. bepalende de leer= » jaren, proeven, ’t getal der knechten ‚ ofte » bazen , ofte wel door „dwang — keuren » stoffen, konsten, ende visserijen, te maken > » of wel eenigen handel onder een beslote ge- » octrooijeerde Compagnie van Handelaars te » brengen.” (Bladz. 19. Uitg. 1662.) ad Men zal in die Poüztieke Gronden , maar voor= al im de politieke Discoursen, alle de argumen. ten tegen de Gilden, alie waarmede dezelve ver= dedigd worden , met de wêerlegging der zelve, even volledig bijgebragt en ontwikkeld vinden, als in het aangehaalde fransch bevelschrift van den boe roemden Turgot, of bij de nieuwste Schrijvers van staathuishoudkunde. En ook hierom verdie- nen die plaatsen in ons geheugen herroepen te worden’, als nieuwe blijken van de miskende ver- diensten der Nederlanders — miskend, om dat hunne taal en letterkunde buiten af te weinig ge- kend wordt;— en als nieuwe voorbeelden, hoe zij, door praktische opmerking, met hun eeni- voudig , maar gezond ‚ menschenversland , dus langs een anderen, niet min veiligen , weg, reeds veel vroeger dáár gekomen waren , waarheen de Rieuwe, grootendeels, althans bij de fransche Ecoe bee se bava zin nomisteng {56 Komisten, op ‘redenering & priori gegronde leer der nieuwere staathuishoudkunde leidt Ee: Maar, wat meer is, onze Voorvaderen hadden eok bunne leer ongevoelig voor een aanmerke- lijk gedeelte in praktijk gebragt. Want, men moge het, zoo men wil , met onze geleerde land genooten Wagenaar, Kluit en Meijer(6), aan den aristokratischen geest van het Staats- en Stedelijk bestuur toeschrijven, dat de Stads- re= geringen ‚ onder begunstiging der Staten zelf, de Gilden van invloed op het bestuur beroofden , en ze zeer kort-wiekten , en kort hielden: het is ze- ker, dat de grofste misbruiken en nadeelen, die men aan de Gilden te last hoort leggen, bij ons, door wijze bepalingen 5 voorgekomen of afgesne- den waren. De invloed der Gilden in Lands- of Stadsbe- ster, die veeltijds tot opschuddingen en beroerten aan (*) Het is echter waar, dat reeds in 1614, op ecne ‘Vergadering van de Staten- Generaal in Vrankrijk de Derde „Staat (1liers-État) tegen deze instellingen opkwam. Zie Chaptal, delind. franc. T. 2 323. sv.— Ja Runde ‘getuigt en toont aan, dat reeds in de dertiende eeuw de Duitsche Keizers zich alle moeite gaven om ze weer kwijt te worden; doch te vergeefs. Grunds. d. gem. Deutsche Privatrechts, S 468. Edit, 1806. CS) Esprit des'Instit. Judiciaires, Tom. IV. ch. 4 Kluié ‘en Wagenaar, zie boven biadz, s9, {5e aanleiding gaf, had opgehouden (*); de Gilden ‘waren geene regeringen meer in den Staat, maar geheel ondergeschikt aan de Stedelijke Regerin= gen en ontvingen van deze reglementen en bevee len (6): het vereischte van poorterschap , was, in de toenmalige maatschappelijke inrigting, na- tuu:lijk ; doch, jaren lang te voren poorter ge= weest te zijn , wierd doorgaans niet vereischt (+); het getal der vereischte leerjaren was doorgaans niet bovenmatig hoog bepaald (JL); de intrede gelden niet zeer hoog gesteld (**) ; „en ook niet ver= boden, dat een knecht niet zoude mogen trou wen ; noch het aantal bepaald van hun, die slechts tot het gilde zouden worden toegelaten ; noch, aan den anderen kant, het aantal knechten be- paald , boven welke een baas niet zoude mogen hebben, om niet al te veel nering, ten koste zij- ner medebroeders, tot zich te trekken; en niet slechts de vrije jaar-markten , maar doorgaans wa=- ren ook de vrije week-markten, waarop buiten de Stad gemaakte goederen vrijelijk mogen uit- D5 gestald ; C*) Zie boven bledz. 23. ; 5) Zie boven bladz. 27, aant. (£) ““C4) Boven bladz. 16. aant. (4) C +) Boven bladz: 16. aant. (c), €**) Bovo bladz: 20. aant, (o} el B Nn gestald en rondgevent worden, toegelaten ; tere wijl ook doorgaans tegen de te groote verteeringen der Overlieden, en voorde goede aanwending der bijeengebragte gelden, zorg gedragen was. (*) Men vergelijke hier de klagten en beschuldi- gingen tegen de fransche gilden in het aangehaald bevelschrift van Lodewijk XVL en bij Sismondi, Saij, Ghaptal (de /’Industrie Francaise 5 Part. ch. 5—10); en, tegen de Duitsche, bij Zahn Po- litia municipalis,L. 5.c. 8. Me vius ad Jus Lu- Bec. L. IV. Tit. 15. art, 5, Addit. en bij Hiller Fract. Juridicopolit. de Abusibus gui in Ger- mania nostra in collegüs vigent opificum, Tub. 1729, q° enz. en nog veel later, bij v. Soden, National - öconomie, 4 Th. erz.— Het onder- scheid is zoo groot, dat de geleerde Zahn, le. n. 17. schreef » iz florentissimis emporüis, ub » in Belgio, collegia opificum non esse intro- ducta;” en in Engeland, in 1669 de Hollandsche vrijheid van neering, tegen het aldaar bestaande bedwang , ingeroepen werd (+) ; evengelijk thans Sismondi p. 290 en anderen zich op Engeland beroepen, ten betooge, dat vrije werkzaamheid voor de handwerken meest bevorderlijk, ende Gilde (*) Zie boven bladz. 23 aant, 5 (4) Saj Prins. d'Econ polit. Lel. ch. ms =( 59 )= Gildedwang onnut is; ofschoon de Gilden in Fax. ‘geland nog bestaan, en zelfs niet zonder allen ‘staatkundigen invloed zijn. rs Met dit al, is het niet geheel te deka dat ook bij. onze Gilden, somwijlen ‚ misbruiken ‘plaats hadden „vof gereedelijk dreigden in te slui- ‘pen; en dat de schadelijke gevolgen van deze af- sluitingen en bepalingen zich ook somtijds deden ‘ondervinden. — Reeds im de veertiende eeuw, toen de Gilden ‘of lichamen van lieden van één bedrijf onder hunne Dekens of Overlieden (Capiteinen) zich in Holland ‘onder Grafelijke vergunning eerst begonden te “vormen, gaf dit aanleiding, om, door gezamen- lijke afspraak, den prijs der waren hooger te stel= Ten en te houden, en op andere “wijzen de ‘bur= geren, die waremof arbeid vereischten, te druk- ken: waartegen onze oudste regtsgeleerde en staatkundige Sehrijver Phil, a Leydis de Over- heden en Regters waarschuwt ; welke hij ver- ‘maant „“om ‚ zelfs niet door de’ grafelijke Oc- Arooijen van bevestiging der Gilden, die mis- ‘bruiken voor toegelaten tehouden. (de Cura Rei ‘publica cas. XXXVII. Pp. 116 sq.) « De,klagten in de Politieke Discoursen heeft ten in de boyed aangehaalde plaatsen gezien; p en en, hoezeer die Schrijver weinig bijzondere voor- beelden aanhaalt, kan men niet twijfelen , of hij was der zake kundig, en sprak uit ondervinding, Een paar voorbeelden, dat, om % getal der leden van het Gilde, kleiner, en dus voor de leden grootere winsten te behouden , de leertijd veel langer dan ze behoefde gesteld werd , vermeldt hij nabij ’t einde van het 6° Discours; maar de menigvuldige ordonnantiën van verbod en redres in de Handvesten van Amsterdam enz. bewijzen genoegzaam de misbruiken of aanmatigingen, die plaats hadden. Voorbeelden, dat men, om de nering en derzelver voordeelen meer eenparig te doen zijn, het aantal knechten , waarmede een baas werken mogt, trachte te beperken , leveren de Amsterdamsche Handvesten op (*) „— proces= sen tusschen de Schippers-gilden van verschil fende plaatsen komen veelmalen voor in de Hand- vesten en privilegiën van Haarlem enz. ($ )— de on= C*) Derde Stuk (Hoedemakers No, 5,) bl. 1263 ond, aam en bl. 1464. doch vergel. No: 13 — Zoo ook de Lakenbee reiders, bladz, 1345. b. art. V. Vergel, bl. 1348. b. n. 3. doch „wederom bl. 1349. #. nr. 7. art, IV. zoo ook de Kleermakers Handy. bl. 1405 ‚doch ditafgeschaftin 1655. aldaar bl. Ze De Mandemakers, bl, 1375 de C5$) De Amsterdamsche Tinnegieters tegen de Boekverkoos pers over Haarlemsche tinnen inktkokers, Maudy, 3e. She pe bl. 1376 ={ 61 Js onkosten om tot het Gilde toegelaten te worden ; konden een wezenlijk bezwaar maken , en be- kwame lieden verhinderen, om een eigen bedrijf aan te vangen , wanneer die, gelijk. te Amsterdams bij enkelde Gilden van f 5o, tot-f 100. en f173. ja f 25o. beliepen (+) — het moest ook, naat mij dunkt, tot vernedering van de kunsten en meringen zelve strekken ‚ wannear men , b; v. zelfs te Amsterdam, de wijnkoopers met de tappers en kuipers de Chirurgijns met de paruikma= kers en haarsnijders : ja, te voren „ook met stillets jes -makers, klompemakers , lecstemakers en schaatsemakers;— de beeldhouwers ‘en schilders , en, te voren, ook de boekverkoopers , plaatsnij= ders en boekbinders, met de glazemakers, bore duurwerkers en koffermakers , » miitsgadersallen » andere, die haar met het penseel , borstel of met » ter verwe geneeren”’— in’ één Gilde vereenigd 2ag(*): — maar het moest, voorzeker’, tot na= deel lj bl 1371. b. U. 14. en men vindt verder in de gemelde or- donnantiën vele melding van hangende of gewezen proces- sen der Gilden onderling. CH) Koekebakkers . gilde , Vervolg der Handv. of ze. Sé, “bl. go, be Chirurgijns-gilde, Handy. ze. st. bl. 1242. b. Zie eenige andere voorbeelden van hooge intrêegelden , bo- “ven aant. o bl. 20. „€*) Handy, ze. st. bl. 1483, 1484. j 1480. b. III, bl. 1239, 145» CB E30 Dl, 1366, 13683 4374e Zie ook Dl 1374, 1. 300 rl 62 J= deel der-schoone en vrije kunsten strekken ‚waus peer aldaar, witdrukkelijk: geboden. wordt „ dat geen schilder zijn handwerk zoude mogen exer= eeren of doen, moch ook in ’ Gilde mogen, ko» men, ten zijseerst Burger-en Poorter. der. Stad zijnde :— ja ; wanneer aldaar nog in den jare 1736, ep nieuw bevolen wierd: » dat niemand , wiehij » zij, vermogen, zal , eenig gemaakt Beeldhou- ». wers werk binnen de Stad-of jurisdictie van » dien te brengen, om hetzelve: te. verkoopen » (uitgezonderd alleen op de. drie ‘vrije jaarmarke pPten),'op de verbeurte van alhetzelve , „en daar » en boven vervallen'te zijn „ in. eene boete van » vijfentwinùg guldens ten behoeve van bet St, » Lucas -gilde , te verbeuren zoo menigmalen » als ter contrarie zoude zijn gedaan. (*)” Hoe zeer ook in de daad de reglementen, der Gilden, door hetafweren van nieuwe , zelfs ‚VOOr deeliger , wijzen van fabricering , de ontwikkeling en aanwending der industrie sch raden moesten , be- wijst onder ‘anderen het treffend” voorbeeld’, : „bij= gebragt doorde en Hoog]. Uilk ens, in zijn Techn. Handboek, 5e. d. bl, 92. (uitgegeven door de _ Maat (*) Hends. var’ Amsterdam 3e St. bl. 1366 a. en bl. 1324 no. 3le— Zoo wierden ook, te Leijden, in’t jaar 1775. de Leesbibliotheken verboden „vom den Boekhandel-te begun- stigen, zie Bord el.Nije n hui s-,/ Disse ps 365 erk {65 Jee | Maatschappij tot Nut van ’t Alsemeer, Amst. 1819) hoe een belangrijke tak van industrie, door tegenstand van een Gilde onder een. zwak bg= stuur, voor Leiden verloren, en naar Utrecht is overgegaan. … RN Ik spreck uiet van den Soes dwang om neringen en fabrijken alleen binnen de bemuurde Steden te hebben, en het geheele platte land aan derzelver monopolie cijnsbaar te. maken —. De Schrijver der politieke Discoursen.1°-B. 1°: Disc. (BL 4), ofschoon hij geheel „ meer op belang dan op billijkheid,-en meer op de Steden dan op den Staat ziet , stelt dit voor als. iets dat geheel alzoo behoorde. Het blijkt echter , dat onze oudste Staats man het onbillijke en schadelijke *er van doorzag, en \fragtte tekeer: te, gâan,(*):én „dat Keidér _ Karel V.-hetniet dan bezwaarlijk „en, welligt, amet eigen weerzin „toestond en doorzettede ($)z maar wie kan- berekenen, hoezeer , terwijl het belang des oops verhinder de het verbode Btelsel volkorsën’ vast’ te houden , de fabrijken op het platte land van Utrecht, Gelderländ ‘en ME Eer ob ei komriestsh ‘40 Over- ée > Phil, a Leidis. Cas. XLI. p mn CH schijnt ‘gÄaar te bedoelen het prìvilegie in 1351 aai.de Stad:Leiden „verleend, te ek ij edp Char: zier - boek, IEI. De CEE men ï „€5) Een merkwaardig stuk hier over is in de Handy. _ Sam Haarlem, bl. z4r , 242, en {6 Je Overijssel en Staats Braband , de proviriciädl ‘Hollandsche industrie en Stedelijke nering en wel- ‘vaat tot afbreuk en schade gestrekt hebben ? : _ nf DG eme DERDE HOOFDSTUK. “__» Moet het gebrek aan welvaart en de “__» neringloosheid, waarover thans zoo » algemeen geklaagd wordt , ook » grootendeels aan de ‘afschaffing » dezer inrichtingen’ worden » toegekend 2 en einde dit gewigtig onderwerp geregeld en duidelijk en zoo veel mogelijk volledig te be- handelen, zullen wij, zoo beknopt wij kunnen, opgeven: I. De nadeelige gevolgen van de afschaffing der Gilden. IL. Hoe derzelver tegenpartij de zaak ben schouwt , en de klagten beantwoordt, HIL Welk, na naauwkeurig vergelijken ea onpartijdig overwegen, in dezen ons oordeel zijn zou, De mn Bm 65 Js ÏL | De nadeelige gevolgen zijn, natuurlijk „het op= houden, — en het plaatsgrijpen van het tegenover« gestelde, — van de voordeelen der Gilden , die, naar het stelsel van de verdedigers der Gilden , door ons in het eerste Hoofdstuk reeds zijn voor= gedragen. __dn het opgeven dezer nadeelen zuRen wij dezelf de orde volgen , waarin wij, aldaar, de voordeelen dier invigtingen onderscheiden hadden. Derhalve: » A, In dé eerste plaats, en wel voornamelijk, lijdt hier onder de geheele klasse der handwerk- of ne= ringdoende burgers ‚die een aanmerkelijk gedeelte der burgermaatschappij uitmaakt — De noodzaak en waarborg houdt op van de behoorlijke onderge= schiktheid en bedwang der leerlingen en knechten. Hierdoor lijden zij zelven in velerlei opzigten; alzoo hunne zedelijke en verstandelijke opvoeding en behoorlijke voorbereiding tot hun beroep ver- waarloosd worden , en zij daarna, op hunne beurt, dezelfde onaangenaamheden van kunne knechten en leerlingen te lijden hebben. Men begeeft zich nu, zonder behoorlijke voorbereiding en bekwaam- beid, althans zonder openlijk blijk en erkenning van dezelve, tot het uitoefenen van zijn bedrijf: Ze. GEN,IV, D. 1 stuf. E hof af 66 Je het grooter getal der uitoefenaars, de mindere he« kwaamheid van velen, de vrije mededinging van elders wonende werklieden of Fabrikanten , dom= pelen velen in armoede „en brengen hen in dien toe- stand ‚ dien wij reeds im het eerste Hooidstuk ge- schetst hebben: — en dan vinden zij zich versto- ken van den bijzonderen onderstand , dien de fondsen vanhun lichaam , waartoe de Leden zelven mede bij gedragen hadden , weteer opleverden. PT, »B. Het publiek. verliest de- waarborg , van kundige werklieden te vinden , en. van goede be- handeling, welken de gilde — inrigtingen mede- bragten , en vindt zich bezwaard met eene menigte van behoeftigen, uit die klassen, die te voren, 4vel verre van zoodanig bezwaar aan te brengen, zelve den achtingwaardigen middelstand , den wa- ren stcun der Maatschappij, hielpen uitmaken, - --»'G: Dear eene ‘aanmerkelijke klasse der Inge- zêtenen (A), en, in de gevolgen, het algemeen’ der bijzondere burgeren lijdt (B), daar lijdt de Stalis dezelve lijdtvoorts , wanneer de Fabrijk=) steden verarmen en vervallen ; wanneer de nationa= he nijverheid door de vreemde onderdrukt wordt; terwijl ook eindelijk, door het afschaffen of -ver= Kwaarloozen der reglementen op het fabriceren 5 wk - / an de | 6e de deugd” onzer waren in den Koopländel, é dus ons crediet buitenlands, vermindert. » Zoo heeft men dan ook in Frankrijk, ondanké de wijsgerige deductie van T urg ot (boven Hoofd= stuk IL.) terstond van zijnen maatregel roeten af4 - laten. Men ziet den noodlottigen toestand der En4 gelsche Fabriekarbeiders , en het gevaar , waärmede de geheele Staat lier uit bedreigd wordt. Men ver= neemt de stemmien, die zich in Duitschland’ tegen’ ket afschaffen der. Gilden, (ofsclioon eene hervor ming derzelve toegevende) verliefltn. Men ziet; , eindelijk, en men gevoelt, de eringloosheid en, de úitbreiding der armoede in ons Vaderland , waardoor het achtingwaardig Genootschap zich tof deze Prijsvráge genoopt héeft gevonden”— Ik geloof hier ter goeder trouw te hebben ops. genomen liet wezenlijke der bezwaren , door Dr. Rau, den Graaf von Soden, den heer Bodelk - 8 jenhuis, of anderen (*), tegen de afschaffing E 2 Ei. 2(*) Drs K‚ H. Rau, in zijne beantwoording der Prijse' vrage, door de Koninkl., Maatschappij van Wetenschappen te, Göttingen bij herhaling voor gesteld: „, Hoe Kunnen de verdad Itge gevolgen van de afschaffing der Gilden voorgekomen of verminderd worden ?””— ook aangehaald inde Verhand. van den heer: Bodel.N.— Bodel Nienhuis Diss. p.328 , 329: (in zijne $ 3--waartoe: hij aldaar verwijst, draagt hij geene nadere argumenten voor) Gr. von Soden Nationale: economie, voornamelijk VI. Th. £, 2064 207. hed Jacobi? Pölitz, &c. der Gilden‘ingebragt, zoo ver dezelve op ons land toepasselijk waren, of mij toeschenen in aanmerking te‘ kunnen komen, Want, het geen men bij de Duitsche Schrijvers vindt, over den in= yloed dier afschaffing op het rondreizen der hand- werksgezellen, is niet toepasselijk op dit land, alwaar dat algemeen gebruiken vereischte niet be- stond. (*)— Het geen Sismondi(L. IV. Ch.10.) zegt van het ‘nadeel der afschaffing , » dat nu de Ambachtsknechten vóór hun 25°: jaar kunnen trou- wen ; en, bij het minder beperkt vooruitzigt van hunne kinderen te plaatsen, ’er meerdere voort- brengen dan zij behoorlijk kunnen vestigen ; ter= wijl de in Gilden afgeperkte huisvaders , (volgens hem ‚) zorge droegen van zulks niet te doen ”— hetgeen hij regt goed schijnt te keuren — is ook weinig toepasselijk bij ons. Want het fransch be- letsel, om beneden de 25 jaren in een Gilde te kunnemrkomen , bestond bij ons niet; terwijl het daarentegen niet zoo ongewoon, maar zeer gewoon was, dat een handwerksknecht zich m het huwelijk begaf: en ik geloof miet, dat dre ‘huisvaderlijke voorzorg (dat finire numerum liberorum , door Ta- is „(*) Het bestond als gebruik, niet als vereischte naar” % schijnt, ook in Frankrijk: doeh de kundige Chaptal heeft niets daarmede op. De Pludwstrie franc. Part. 3e Gao zv du Compagnonage. ma RAE aes Tacitus (de Morib. German.) in zijn tijd medé genoemd onder de bijzonderheden van Romeinsché overbesclaving of zedebederf, waarvan de Germa= nen toen nog vrij waren) bij onze brave, eenvou= dige, enop Gods vaderlijke voorzorg vertrouwens de, burgerlijke huisvaders nog was doorgedron= gen: Maar ook, wat ’er voor het overige van, de beruchte leer van Malthus al of niet moge zijns ik kan miet wenschen, dat die goddelooze en zedelooze voorzorg onder ons aangenomen worde, Ik heb ook eindelijk, het staatkundig heil , dat som- mige in de Gilden stellen , als teg li en waar- borg tegen. de Aristocratische aanmatigingen der ‚regeringen „onaangeroerd gelaten : deels om dat te! gen de goede zijde dezer bijzonderheid „eene welligt nog meer gewigtige kwade zijde overstaat (*) 5 deels om dat, gelijk ik te voren aanmerkte, deze invloed in ons Vaderland reeds veel vroeger had opgehouden, en aldus derzelver herstel bij, de vraag over de herstelling der Gilde — vereenis gingen, bijzonder ook bij deze vraag des Genoot=, schaps, wel niet bedoeld wordt, gig IL x » „De kelijpaft in dit geschil, kan noch de. ED voors ind it \ 2 Zie zelfs den Heer Bodel Diss. pag. 413 ed OAD od Hoorspelde nadeelige gevolgen van de afschaffing der Gilden , noch de gevolgtrekking uit de aan= pe » 8 5 o gehaalde daadzaken, tot herstel der Gilden, toe- laten. Zij stelt gedeeltelijk andere daadzaken te= L J 5 ) gen over de aangevoerde, en vervult het andere door redenering. Ook bier moet men zich vooraf te binnen brengen de redenen tegen de Gilden , volgens dit stelzel in ons tweede Hoofdstuk bijgebragt: — hierop vervolgt mén ongeveer aldus : _»Het afschaffen van den gildedwang heeft de middelen van bestaan vermeerderd , en, voor een teder die zich vertrouwde, het gemaklijker ge= maakt zich te plaatsen, of, zoo hij zich verkeerd geplaatst gevoelde, zich tot. een ander bedrijf te begeven. De afhankelijkheid des leerlings van den meester, en de vast bepaalde leerjaren, had= den ook kare nadeelige zijde + de leerjongen werd tot allerlei huiswerk , in plaats van 1 het ambacht, gebruikt; en hij, zoo wel als de knechten, be= vlijtigden zich niet om te leeren, daar zij toch huntijd uit moesten dienen. De proef was meest- al guichelspel geworden, of gaf aanleiding tot hatelijke partijdigheid; en steekte, met de on= kosten, die vereischt werden om hét Gilde te winnen, tot afwering en beperking der industrie , @ en van de middelen van bestaan, De vermeerdes ring van deze ‚en de teruggegeven vrijheid aan de industrie, kan geene vermindering vàn welvaart ten gevolge hebben. De vrijgestelde mededinging door algemeene toelating , kan sommigen onaans genaam en schadelijke vallen, die hunne medébars gers als ’tware aan zich schattingpligtig hadden; en eene soort van monopolie uitoefenden ; zij heb ben geen regt, zich over het ophouden daarvan te beklagen —, even min, als zij, te voren, eén? van buiten inkomenden konden weeren, of als iemand zich met regt beklagen kon, in die vakken, waar geene gildevereeniging was. Zij kunnen evenmin de Maatschappij vergen, kun op den duur een bez staan te verzekeren, als; aan den anderen kant; hij, die zijn baas te vrùeg ontloopenis, en zoná der kalanten, of middelen om die te voldoen en te behouden en nieuwe te trekken , een eigen nering of ambacht begint, en daarin verdriet: en schade vindt, de Maatschappij beschuldigen kan of zal, die hem zijne imdustrie vrijgelaten ; en hem niet vooraf’, als ’t-ware, onder cüratcle gesteld heeft.— Het kan zijn, dat die meerdere mededin= ging de prijzen vallen doet, en de winsten vers mindert, en er, door sommigen, knoeiwerk ges leverd. wordt tegen een knoeiprijs, waarbij eend erdelijke burgerhuishouding niet bestaan «kans cur E á de _( 72 J= Be genen , die verkiezen zich hiervan te bedienen , en geen duurder werk betalen kunnen , moet men ook hierin hunne vrijheid laten, gelijk dit b. v. met de winkelwaren wel geschieden moet, al heeft men een klein- kramers gilde; — ande= ren hebben % zich zelven te wiiten , dat zij hunne gierigheid hunne wijsheid hebben laten bedriegen : zij mogen voor zich zelven in ’t vervolg voore. zichtiger zijn ; maar dit geeft geene reden om de industrie aan banden te willen leggen. — Is het gevolg van de vrijgestelde concurrentie, gelijk bet doorgaans is, dat de prijzen der waren of van den arbeid dalen, en is dit onaangenaam en schadelijk voor de voormalige monopolisten, zoo is het voordeel voor het algemeen : het is toch het gros der verbruikers, en niet het kleiner ge= tal der leveranciers , op wier begunstiging de Re- gering moet bedacht zijn. Men zegge hier tegen niet: » dat die lieden te zaam genomen, ook een » aanzienlijk getal uitmaken, bij wier welvaart » de Staat zelf, en dus elk ander burger belang » heeft” Dit bewijst te veel: want al het geen de bijzondere burger meer betaalt, dan hij bij wrije mededinging zoude behoeven te doen, istoch, als het ware, eene schatting op hem ge- legd, om dit gedeelte zijner medeburgers een waumer bestaan te verschaften , en ontneemt hem, Re Dee zoo veel van het zijne, dat hij tot kapitaal of tot andere geneugten, welke wederom de industrië zouden bevorderen, had kunnen aanwenden: — en-men kon daartegen met meer reden aanvoeren , dat die voormaligen in Aux bedrijf bevoorregten „ zelven ‚ten opzigte van al het andere , tot het gros der verbruikers behooren , en dus aldaar mede het genot van de gegevene ruimte en vrijheid hebben. (+) — Hoe jammerlijk ook Frankrijk sedert 1789 geleden hebbe, door de wonden der omwenteling van binnen, een moorddadigen oor= log naar buiten , en onder den ijzeren schepter van het despotismus, is echter deszelfs handwerks= stand in dezelfde, of nog grooter evenredigheid toegenomen, als deszelfs geheele bevolking se= dert dat tijdstip, en heeft de industrie m het fabriekwezen aldaar verbazende vorderingen ge- maakt, die voornamelijk aan de afschaffing der Gilden en de volkomene vrijheid van ontwikke- _kng en aanmoediging der nijverheid worden toe geschreven. ($) De vermeerdering der Armen E 5 komt GH) Say, Catech. Polit. Ch. or. (8) Chaptal, IV, Parc. Ch. 8: „, ZI! faut ane le regime de la libertl soit bien favorable à T tndustrie , puisque, au mie dieu des évbnemens gui parotssstent devoir en étouffer tous les sRermas, on Fa vub s'etendre , se perfectionner et prospèrer Ec”* De F4 ll 74 js komt niet zoo zeer door het vermeerderd aantal werklieden , alsdoor de vermindering van nering; wegens de vermindering der middelen om iets te laten verdienen : de verliezen namelijk aan Kapita= len en inkomsten, door onze natie sedert de laatste veertig jaren (het tijdpunt van den Engelschen oor= log) bij aanhoudenbieid geleden, De voorzorg, die de Gilden droegen voor hunne verarmende mes deleden, gelijk ze meer een bijkomend goed ge volg , dan mede- doel dier vereenigingen was (*)5 zoo kon die ook vervuld worden, en wordt dit grootendeels , door Bussen, door Weduwebeur- zen, door Spaarbanken enz. » En waar uit wierd die onderstand gegeven ? Immers uit de Gildekas. Maar, hoe wierd die zamengebragt ? door bijdragen van de aankomes lingen en vande leden! — Strekte die kas alleen woor de gezegde bedeeling ? Neen , ook voor trac= tementen (het zij in geld, het zij in natura). Derhalve waren het gedeeltelijk de leden van het Gilde zelf, die elkander op die wijze ondersteun= den; Be schoone plaats verdient geheel nagelezen te worden: en Mevr. van Stael, bij hem aangehaald, „, C'est.À la suppression des mattrises , des jurandos , de toutes les gênes imposdes @ Vindostrie , qu'il faut attribuer Vaccroisseement des manufaen tures et esprit d'entreprise qui s'est montrd de toutes paris Fe * onsiderations sur la Revolution Franc. Part, Ee. 3 6*) Bodel Nijenhuis, Dis. p. 32% me 75 Js den; en zij. hadden bovendien nog het bedrag der onkosten van die verdere uitgaven op te brengen 4 zij moesten trachten , dit, ten gevolge van hun mionopolie , van het algemeen weer in te palmen; maar in allen dezen moest door de verschillende emstandigheden van elk Gilde eene gestadige on= gelijkheid plaats hebben, Kon dan nict hetzelfde nut gemaklijker, eenpariger, billijker en zuinis ger bereikt worden, door een varstandig inge= rigt en krachtig werkend plaatselijk Armbestuur 2 …_»De moeilijke en ingewikkelde ‘vragen, nopens het belang der Steden bij de Gilden, en van den Staat bij den bloei der Steden , behoeven ons hier iet op te houden: om dat 19, het niet schijnt _ tot voordeel der Steden te kunnen zijn, indien het leven in dezelve ‚door het herstel der Gilden „ nog kostbaarder gemaakt, en de vrijheid der inwoners nog meer beperkt wordt; err 29, de aard onzer tegenwoordige Staatsinrigting niet wel meer: toelaat, het platte land, (door Edelen en Eigen- erfden in de Statenvergaderingen vertegenwoor- digd ‚Y aan de Steden, als te voren, cijnsbaar te kouden; terwijl, 59. de invoer van elders binnen= lands gemaakte goederen even min kunnende ge=’ weerd worden, hier door het grootste deel van? bet belang, dat de fabrieksteden bij -het herstel? ' E- d er m( 76 Je der Gilden meenen te hebben, reeds moet ver= loren gaan, » Men klaagt over het algemeen over de Vent jagerij, of het te koop aanbieden en als opdrin= gen der waren, door rondreizende vreemde Koop- _ heden, of Commissionairs van Fabrieken. Dit stuk vereischt misschien nog een rijper onderzoek , dan het oppervlakkig wel schijnt. Doch indien de Overheid meent , dat deze wijze van debiet groo= ter schade toebrengt aan die klassen van fabri- keurs of winkeliers, dan voordeel aan de inge- zetenen in het algemeen , zoe is dezelve zeer wel te verbieden en tegen te gaan, zonder het herstel der gildevereenigingen. Het vermeende nadeel der Ventjagerij levert dus geene reden tot dat herstel op. » Het afgonderings- en verbods- stelsel van Staathuishouding omtrent Koophandel en Finan- tiên, indien men daarin meent het heil of het be houd voor de binnenlandsche industrie, en dus het ware Staatsbelang te vinden , is zeer wel. te hebben , buiten de Gilden, en brengt dus derzelver herstel niet noodwendig met zich. Eene: andere vraagis, of de Gilden met eenig effect, sn zonder dat men zich bloot stelt aan het vers: wijk mf 77 =S wijt van verwarde denkbeelden en onzamenhan— gende maatregelen, te hebben zijn, buiten het isolerings- en _prohtbitief sijstena? En men zal gevoelen , dat boe naauwer deze zamenhang is, hoe ongunstiger, ingevolge de bijkans eenparige theorie der Schrijvers, die thans meer en meer bij het verlicht publiek ingang vindt, en niet na= laten kan op eene of andere wijze over de voor- oordeelen , de schroomvalligheid of het oogenblik- lijk belang der Bewindvoerders te zegepralen (*),— - hoé ongunstiger, zeg ik, met den toestand van dat algemeen sijstema van Staatsbestier, ook de kans van het herstel der Gilden worden moet, — _» Reglementen tot goede fbrikagie zijn even zeer bestaanbaar, en een toevoorzigt op derzelver Koming even mogelijk , buiten gildevereeniging Sr terwijl het gildewezen niet noodzakelijk bijzon- nadere voorschriften of reglementen van bewerking. ten gevolge heeft. Hetis dus om niet onbillijk te zijn, en in het voordeel van het gildewezen zelve, dat wij van dit vraagstuk „ dat over de regle mènten, hoe zeer het daarmede verknocht schijne,, en er doorgaans mede in verband gebragt wordt, gee | ge @ [Dit wierd geschreven vóór het decreteren van hee nieuwe , op de beginselen van vrijen koophandel en invoer S5grond belasting. steisel in z82c, cn gelde sihalve chaos woz veel sterker — mm 78 De geheel afscheiden. Want hoe naauwer die zás menhang, hoe ongunsliger. wederom , ingevolge: de thans eenpárige denkwijze van fabrikanten „ kooplieden en. schrijvers over dat vraegstuk, de: gevolgtrekking voor de Gilden worden zou. (*) …_» Men besluit: dan met den te voren aangebaalden franschen Schrijver : » Moins on fera de lois-pour: » lagricultere et pour les manufactures ; et plus » elles prospéteront. La seule loi qui leur con=: »-vienne estcelle «de la liberté sans restriction pour! » toutes les cnitures et les fabrications „—-— On ne: » peut pas douter que les succès rapides de toutes »-nos manufactures me soient dûs en partie à » Paffranchissiment de toutes ces entraves, Une ) experience aussi décisive, leur intérêt et celui » des consommâtcurs , exigent que Pabolitton des- » maitrises et jurandes ’ dee appr entissages et des. » inspecteurs , soit maintenuc” (6)5 en met de beslissende stem van Chaptal (Tom. IL. p. 325,), » Lais. _{*) Says Traitd economie politigue ,L. 1, Ch. 17, Eno Chaptal de V'industr.-franc. IL. Part, Ch. 5. suiv. Examen, des Principes &®c. IV. Part. Ch. 17. “(S) Examen ,&c. p. 309. [Zoo ook de nieuwste Ee Schrijver over Staathuishoudkunde, en die niet partijdig is voor de nieuwe sijstemaas , Ganiih, in de vernieuwde Witgave van ad werk (des systdmês d'leonomie politique , Paris 18a1. L. V. Ch. 6, alwaar hij eene vernuftige vergelijking” heeft van de Gilden met gepriviligiëerde £ Bee va Koophandel. } 5 el À Js ® Laissons done une entière liberté au commerae » et à lindustrie ; qu’il soit permis à chacun » d’exercer une profession de la manière qui lei 5 paroît le plus utile; qu’il lui suflise d'en faire » la déclaration à lautorité locale, qui inscrira » son nom, prénom et profession sur scs regis= » tres: sa conduite, son intelligence ct le cons » sommateur décideront ensuite de son sort” HL Het valt mij moeijelijk, tusschen deze twee gevoelens en leerstelsels, zoo wel in theorie als in aanheling van ondervinding tegen elkander sijdig, beide door achtingwaardige lieden tet goeder trouwe IE ar voor mij zelve te beslissen. Ik kan ook weinig hoop voeden, mijnen Les zer te zullen overtuigen: daar zulks bezwaarlijk gelukt im zaken ‘van het dagelijksch leven, van algemeen belang en overdenking en gesprek , ale waar elk doorgaans reeds zijne meening gevormd heeft, welke niet zijne geheele wijzè van denken En aanschouwen te zamenhangt : en te minder Kan ik dit uitwerksel verwachten , daar ik, om dit stuk niet tot eene onbelioorlijke lengte te doen __Witdijen, de stelselen en gronden van beide zij= add den aam ( So je den , slechts zeer oppervlakkig, en ontbloot van derzelver volkomene ontwikkelmg heb kurnen voorstellen ; waardoor elk derzelve zoo veel in ware kracht van redenering verloren heeft, als de voordragt meer magtspreukig is geworden, Doch ik heb op mij genomen, na opgave en vergelijking der beide verschillende gevoelens, ook het mijne te zeggen : ik wil beproeven, dit met bescheidenheid en met onderwerping aan kun- diger en meer verlicht oordeel, te doen. Ik ver= meet mij echter geene stellige beslissing „en kan even min, im een zoo veelvuldig en breed be- handeld onderwerp , eene volledige theorie voor- dragen: ik wage slechts eenige aanmerkingen. TL. Ik kan niet ontkennen, dat ik mij meest vereenige , met hetgeen aan het einde van de re- denering tegen de Gilden (bl. 75--78.) aange- merkt is, nopens den niet noodwendigen zamen- hang van de strijdvragen over het afzonderings- en verbodsstelsel ,‚ nopens de voorschriften en regle- menten op de fabricagie, en nopens het toelaten of weeren der ventjagerijen, enz. met de eigenlij- ke vraag over de Gilde - vereenigingen. Om juist te redeneren , moet men duidelijke en bepaalde denkbeelden hebben, en geene, wel door de ge- Woon= af Bi Jes “wWòonte en eenigzins in aart verwante , doch wes exenlijk verschillende zaken. door elkander halen, —… Zoo is het ook-noperis de. belasting op het regt svan-patenf. „Sommigen, achten. de Gilden onbe »Slaäanbaar , omdat die belastingbestaat en niek. ‚wel gemist kan. worden :- anderen, beklagen. zich „dabbel over-die. belasting ; omdat zij meenen ; dat dezelve „noodzakelijk ‘medebrengt, dat -elk „die ze:voldoet, tot het uitoefenen van alle hand= „werk of nering „moet toegelaten, wórden. Doch „hen kan zich immers die belasting op de indus trie of profijt: van burgerlijke nering zeer wel voorstellen ; al was die nering,-bij corporatiën afs ‚gedeeld en. daaraan uitstuitend overgelaten. De „patenten alleen van reizende kooplieden zouden „wegvallen ; en_door den gezeten burgerstand moe= sten vergoed worden; en voorts; indien men hets „zelfde montant dezer belasting m het alscmeene steisel van Staats-inkomsten wilde behvuderi; (hetwelk wederom eene geheel andere vraag 15) “zouden de regten van patert moeten verzwaard «wórden , niaar hate; door het geringef aantal deel= „gehooten aaneen zelfde nering ;-de-winst van elk smoest geacht worden aan te groeijen. TOE HI aa té EE : Ook wat betreft; de klagte over der nâs SO GENAV.D. 1stud, D) dede | \ val 82 „deeligen invloed van de afschaffing der Gilden - „op den Armenstaat , en het antwoord dat men daarop konde geven, (bl. 74. v.) vind ik veel *grond voor het geen aldaar als antwoord voorge- „steld wordt. Tot het vermeerderen der armoede en achteruitgaan der Armenkassen hebben bij ons in de laatste dertig jaren vele andere oorzaken, en meer regtstreeks zamengewerkt== De onder- Stand, door de Gildekassen gegeven, werkt on- „gelijk; is ‚, door de andere onafscheidelijke uit- gaven derzelve , ‘kostbaar van adnunistratie ; en, -% zij men op de onmiddelijke contributie der gildegenooten ziet, %t zij op de Burgerij in ’% al „gemeen , waar op die toch zoo veel mogelijk «door hen verhaald moet worden, zou een goed mgerigt, volledig uitgewerkt, verstandig aange- „wend Armbestuur, raar mijne overtuiging, de zelfde voordeelen ook tot voorkomen van het everval tot armoede, met meer gemak en minder omslag, kunnen verschaffen. HL Ten aanzien der eigenlijke groote strijd Nraag , heeft het stelsel der onbeperkte industrie wtwendig veel in deszelfs voordeel. Vrije ont- - wikkeling en aanwending van werkzaamheid en mededinging in naijver , geeft aanleiding tot meer- dere en betere productie, en tevens tot goed ’ koos a kooper genot, en daar door alweer meerderê córh= sumtie, en alzoo weer nieuwe productie, Aldus de middelen van bestaan vermeerderende,- moét het voordeelig werken voor de producenten zelve; voor het algemeen, waar ‘voor zij produceren en dat hen betaalt; en alzoo ook voor de Natie als geheel beschouwd. Het afweeren’der vrije aan= wendimg van krachten en van mededinging, ver= mindert daarentegen de middelen van bestaan, IV. Aan den anderen kant, mag ik niet onts kennen, dat een nadeelig gevolg derzelfde om standigheid kan zijn, dat zommigen zonder gee noegzame kunde of vooruitzigten mede in dät strijdperk treden; alwaar zij dus hun oogmerk piet kunnen bereiken , terwijl zij nogtans de middelen van toereikend burgerlijk bestaan ge= deeltelijk afbrokkelen aan hun, die thans een middelmatig doch toereikend bestaan genoten; zoo dat door al te driftige , aldus opgewekte mededinging, overspanning van krachten en bij velen uitputting en een armoedig, bestaan het ge volg kan zijn. V. Ik twijfel, of de ondervinding van andere Tanden in dit stuk, op het onze met vrucht kan Bangewend worden— Dat de maatregel vän | F 2 Tur {B Je -Turgot in 1977. niet doorging, kan veroor -Zaakt zijn, om dat die niet genoegzaam voorbes reid, het gros der natie, vooral de belangheb- benden, nog niet rijp voor die hervorming, en daardoor de tegenwerking te hardnekkig was: maar vooral wordt dit toegeschreven aan eene one -bilujkheid, waarmede die maatregel aangewend „wierd: alzoo, namelijk , de fransehe Gilden be- stonden op Koninklijke octroijen tegen betaling verworven ; en het Gouvernement die gelden niet tevens terng gaf, en näderhand toch gevoelde hier toe verpligt te zijn; maar zich onvermogend ’er „toe gevoelende , liever den maatregel zagtkens ter szijde stelde (*). De tegenwoordige kundige en met regt geachte Fransche Schrijvers verheugen zich mm de afschaffing ‚der Corporatiën , en schrij- „ven Zer de; heilzame ontwikkeling der nationale mijverheid aan toe, en verwerpen alle denkbeeld aan derzelver wederinvoering ($). En toch kan men (2) Chaptal, T. ll. p. 340. (5) ae Say en Chaptalen Ganilh enz, boven aan« geh. bl. 78. Zoc ook Chaptal T. AI. p. 34r: », Le torrent praia a dd entrainer les Corporations: plaignons des personnes dont la fortune a ELé compromise dans ce bouleverse- „meat 36: néral , mais gardons nous de retablir ce que la raison Set Pinteret public avoient proscrit depuis lonstems.” Ze ook den rGraaf de la Borde, Lid van het Instituut, in zijn gée ‚wigug werk de Esprit d’.Association dans tous les intéréts de da Consunautt. Par. 1818. p. de en volg. (Z. ook de “velg. Aant.) 5 —_{ 85 Je men welligt zeggen, dat tot die „uitbreiding der industrie, E ‚de bijzondere omstandigheden van Frankrijk, het. continentaal sijstema, het afwer en der Engelsche industri rie, de grootere markt voor de Fransche ‚productie geopend, en daarbij nog de aandrang, en ondersteuning van ere welligt het meeste bijgedragen hebben, waar door men Sh dan nu genoodzaakt acht, het verhods stelsel aldaar met kracht vast te houden. sid, ve ze rl F 5 De c ) Zie den Heer v. Alphen in het Masazijn van het Armenwezen, 1820. te. St. bl. zr, 42.— (Met dat al vind ik-de uitspraak, zeen gewigtig, van den algemeenen Raad van hef; “Manufactuurwe zen in Frar nkrijk, die men gebôekt vindt in het. Bende Tijdschrift. Revue Eneyclopedique , Mai r3ear. p. 467: s» Le Conscil géndral des Manufactisres a d&liDÈrE , dans sa stance” „h 24. Avril dernier, sûr le rétablisseinent des corporations dee, mandé de nouveau par quelgues individus des corps. marchands eu des eommünditêés darts et mdtiers. TeConseil. qui s'est d4jX Proninck, d difFerentes Ebogues , ved cette demande. adopte è aparte nt Popinian manifestée À 2 cet &vard par la chambre, k de commerce de Paris; il pense” que le rerour des dorpbedasid” ‘serait une véritable calamité pour l'industrie nationale, e£ dwi ferait perdre les immenses ayantages qä ‘elle a obtenus , depuis gwelle est. delivsbe de‘ ses entraves, … rg nLè-Cohseil est persuadd- que les lois et les réglemeris actuels sup ha police set les manufactures suffiront „ lorsgu'ils seront. rignua, seusemènt eùéentés pour réprimer ou. prevents. les abus qwipourd, räïent s’ tronie: ‘dans Vexercice Ker Professions. commerciales et, ândustrielles a sis Mest aussi convaincu , que le prêétexte dubien’public, dont se que la demande PR cache, gue le desir de cr der un monopole odjeun o, elo mk De De treurige toestand van vele Engelsche fabrieke arbeiders, en de woelingen tot radicale hervor= ming der regering , ja van de geheele inrig= ng der maatschappij, hebben vele andere oorza- ken, die duidelijk aan te wijzen, ofschoon moei- jelijk te verhelpen zijn ($), maar het Gildewezen komt hierbij in geene beschouwing. Hetzelve kan die groote en overal verspreide Fabrieken niet bereiken, waaraan Engeland zoo lang en zoo velen rijkdom en magt heeft te ge gehad, en die het nog niet wil of kan missen, _Im Duitschland schijnt de strijd meer theorie dan practijk te zijn. Van verschillende , ja te- genovergestelde zijden verheft zich thans aldaar een geest om. de oude voorvaderlijke instellingen te bekouden. Indien de afschaffing der Gilden ergens aldaar heeft plaats gehad, en nadeelige ge- volgen gehad heeft „ kunnen die, met even veel. regt, als de voordeelige gevolgen in Frankrijk , aan u \ wia zh ek odieur „ profitable seulement à quelques individus, au, détriment, des, elasses lubonieuses-de la sociëté; et il eroit d après le tmoigna-. ge. irrécusable des faits, que nos progrès. dans-tous les genres d8 febrication depuis trente ans, prouvent plus contrele, retour des, durandes et maftrises „ que les illusions del'intérét, de la, Pae. resse ou de la wvanité — Z. ook nog de Miaarl. „Cours 25e Octob. 1821. Art Parijs.) “CS Men zie de gewigtige Verhandelifg van den Heeg” ú. Alphen, (zoo even aangehe) in hear geheel. at Of hen dan de andere gelijktijdige ome dheders waard’ in die ‘afschalling geschiedde, toegeschreven wis den. | lep : k Ô Gin VL Wat óns Vaderland betreft, moet ik bes! ginnen met te belijden , dat het miij ontbreekt —' maar tevens durf ik vragen, of dat niet even’ zeer het geval is bij hen’, die klagen over de’ afschaffing der Gilden als boöfdoorzaäk van verar=’ ming en neringloosheid ?— dat het ontbreke, na=’ melijk , aan die statistische dâta”, “‘waeraâi elk slaathuishoudkundige redenering behoort, getoetst, en waarop alleen elke staatlrúislhoudkundige maât= Hd behoort gegrond-te worden. | k Gebrek aan arbeid toch en neringloosheid kun=' nen ontstaan uit zeer vele en verschillende oor zaken ; doch welke alle tot twee: tégen over el’ kaler staande klassen kunnen gebragt worden r gebrek aan ‘aanbod en _opdragt van arbeid van’ de zijde van hét publiek; en 29, te veelvuldiëf aänbod en mededinging tot arbeid’ (of nering of’ dienstbetoon) vän de zijde der handwerk- of nee’ ringdóenden: Al wat tot het-eerste behoort (wâats’ _ over nader bij No. VIII.) valt niet tot last van de afschaffing c der Gilden: — althans kan dit slechts gedeeltelijk zijn,. en door terugwerking : voor, zoo ver die-afschafling bewijsbaar-verarthing- had; ‚ wh F 4 vers veroorzaakt bij hen, die weleer in Gilden plag+ ten vereenigd te zijn; en thans verarind, van. de deelgenooten der andere voormalige gil. debedrijven minder arbeids konden begeeren? maar in dezen cirkel: behoeven-wij ons hier-wel met; te begeven; wij bedoelen hier toch voorna= melijk de verminderde welvaart van het gros, dex andere ingezetenen, door vermeerderde op= brengsten „ en andere. verzwaring van. uitgaven; bij verminderde inkomsten. van rentebetaling „ winst van koophandel &c,&c; « _De andere hoofdoorzaak kon het gevolg zijn. wan de afschafling der Gilden, Deze zoude echter miet zoo nadeelig hebben kunnen werken, indien de eerste niet tegelijk had plaats gehad (men zie, hetgeen wij \o. V. nopens Frankrijk en Duitsch. land. wederkeerig „aangemerkt hebben.) Maar „ ten opzigte dezer oorzaak zelve nu, behoorde, vooraf, zoo veel mogelijk , van plaats tot plaats, bekend te ij: wanneer, aldaar de afschaffing der, Gilden en ck srzelver, reglementen in de daad zijn, uitgevoerd 2(*) Welke bedrijven aldaar te voren, bui- (*) Hoe verschillende deze afschaffing in ‘ons Vader fará tor fand gebraet zij, “blijkt uit de aansprâak ván den- Avaatsraad Hulrmaen bij het aanbieden van het Onderwerp; ae if _ % 5 buiten uier: min beoefend? door hoe: velen 2en: hoe velen van -hun in een zeker tijdperk van, jaren, aan den armenstaat plagten:te ve vallen ? Welke Gilden ’er op het tijdstip der afschaffing bestonden? Uit „hoe. vele. meesters knechts en leerlingen elk derkele eni in dat zelide aangenomen tijdperk van, te voren, hadden bew stsan ? Welke ouderstand aan, dezulken, ‚uit de bijzondere: gildekassen , en welke. uit de algemeens, ge armenfondsen, verstrekt ware geworden ?. of, en hoedanig het getal en de evenredigheid van deelgenooten aan, elk dier bedrijven sedert. de afs schaffing der Gilden vergroot ware ? hoe vele ders, zelve sedert, tot; armoede waren. vervallerí ? en: hoedanig deze omstandigheden sedert dat tijdstip geweest warèn ‘ten’ opzigte dier! bedtijven, welke ok te voren aldaar” zonder glee uit geoefend waren Geworden? & at ob 19vo gom "Wid eenig denlbeeld hoeft var” lathalshodas Einde, zal: moètén erkennen; ; dät” it de vereefiis' ging van alle Bdeze” dâadz alken ‘eerst cen grondig” Besl ten bpiigte van het Ei onderzoek” sau asaae zaand à if pm kán? Beseft ob ao: be nsbred der Wet van König oew ik cildniari 12e8 „en Nei de Verhard. van den Heer Bodel Nijenhuis 1819. bh, Mieten — Men kan ‘echter aan de afschaffing der Gilden * geene neringlóashêid- wijten wawwelke ergérs- reds vloegiagd %a gevolge der nadeelige tijdsomstandigheden, plaats hade {90 js Kan getrokken worden :— maar zal dan ook geredelijk erkennen, dat het aandringen op her= stel der afgeschafte Gilden, zonder voorafgaande zoodanige beschouwing en onderzoek , voorbarig $ geacht, en meest aan vooroordeel, of aan ge= boor geven aan het eigen belang van dezulken, tot wier uitsluitend voordeel de voormalige be= perking strekte, mag toegeschreven worden: en dat een voorbarig en door de maatschappelijke emstandigheden niet gevorderd herstel , bij ongee Wis voordeel, het zeker nadeel zou uitwerken, dat elke schok aan het maatschappelijk ligchaam „ en den toestand der middelen van bestaan in het= zelve, buiten noodzaak gegeven, te wege brengt. „ VIL Zoo lang ‘het bewijs niet door daadzaken gevoerd wordt, kan ik aan de algemeene rede= nering over de nadeelige gevolgen van de Gilden, te minder aanwending op ons Vaderland toeken= nen, of gelooven, dat de uitwerking dier afs schaffing op de burgerlijke nering „° zoo groot, geweest is, als men dit wil doen voorkomen Hi om hetgeen ik vroeger (Hoofdst, II, bi, 57.) aan= gemerkt heb, dat de inrigtingen der Gilden bij ons voorheen niet in derzelver volle kracht erù uitgebreidheid, waar over men elders klaagde „ _bestouden: alzoo onze. Gilden „aan de bijzonde- =_( 9 Je te. Stedelijke: regeringen: ondergeschikt, minder. dwang of monopolie konden uitoefenen ; maar zoe wel het toetreden van nieuwe leden, als ook ket gebruikvan elders gemaakte goederen , niet zoo geheel moeijelijk gemaakt; en het getal. der leden, die in elk, Gilde zouden kunnen zijn ,door= gaans niet door plaatselijke reglementen bepaald. was; voorts ook op vrije week- en jaarmarkten toegelaten wierden ; terwijl de nabijheid der plaat sen en het gemaklijk binnenlandsch verkeer de vrijbeid der ‘ingezetenen mede handhaafde ; en âan den antleren kant, ook handwerksknechten: zieh im ’t huwelijk plagten te begeven ; Bes Van voren beschouwd, zou men dus niet zeggen dat de verdere afschaffing der Gilden zoo groote’ schadelijke omkeeting in de middelen van be= staan in die AE heeft kunnen uitwerken. RR | VIII. Sh er is immers eene andere, Ala gatùurlijker, blijkbaarder , en“ nader” bij gelegen oorzaak van-de sedert de laatste twintig. of vijf= en’ twintig: jaren band’ over hand’ ‘toegenomene: armoede en neeringloosheid inons-Vaderland.— Oorzaak, of-eigenlijk: (volgens het gezegde Aanma VE-bL 87.) klasse‘ of vereeniging van bijzondere: Gbrzaken „doch "alle. gemeenschappelijk: daar op zitloopende, ‚dat “met . de „welvaart: der: bij %os Zoe et Be Jen zondere ingezetenen ook hunne middelen van gee mot, en om aan anderen iets te läten verdienen, droevig besnoeid wierden; waar door de hands werks- en neeringdoende klasse noodzakelijk lijden moest, zonder dat het van deze zijde ’er tets toe deed, of die in Gilden ‘vereenigd was of miet, enof die Gilden vastgehouden of ‘dieen wierden. Wie kan naar vereisch uitdrukken , wie kan slechts optellen, wat, onze ingezetenen in, ‘het, gemelde tijdvak al geleden hebben, aan geforceer> de geldheffingen , aan verzwaarde, gewoone belas, tingen , aan afpersingen van(zoogenaamde) vrien= den en verlossers, en van vijanden; door het, rationaal bankroet, doorde stremming van koop= handel en zeevaart, het verlies. van: buitenland sche Colonien, de schokken in ons F abriekwe. zen &c. &c. « Is het b. v. door het afschaffen van de Gilden: . geweest , dat te Haarlem, te Enchuisen enz, de» schoonste en: kostbaarste huizen’ bij voorkeur ge=» sloopt zijn geworden? of moest niet de inkrimping en het geheel vertrek der bewoners van die huis zen, op alle neringdoenden aldaar werken ?— / De neringloosheid ontstond dan ‘te gelijk met» de afschafling der Gilden; zost foe , ergo prop=s ten =_( 95 J= ger hoc /?— Wanneer. die oorzaken van vermins derde welvaart langzamerhand ophouden, en de welvaart weder” aanwekkert ; en men verkrijgt tevens, dat de Giiden hersteld worden ‚ dan zal het ook ‚die kiasse’ van ingezetenen beter gaan, Het zal wederom zijn: post Hoc » erg0 propter hoc! — maar het zal in de daad mog niels bewij= zen. Ik durf dus niet vaststellen , ‘dat het afschaffen der Gilden in ons Vaderland eene voorname oor= zaak van de toegenomene armoede en ondervon= den neringloosheid. zij; en dat het herstel der Gilden bijzonder zoude bijdragen om die kwalen te herstellen, Met dat al, wil ik hiermede het nog overig zijnde laatste gedeelte der Prijsvraag „geenszins als van zelf ontkennend beantwoord gehouden hebu ben. Hetzelve verdient nog in een afzonderlijk Hoofdstuk beschouwd te worden ; waartoe ik dans mij spoede. „VIERDE VIERDE HOOFDSTUK. ® Of en inhoe verre , in den tegenwoordigen tijd » het herstel der Gilden nuttig en raadzaam; » zoude kunnen zijn voor den Staat ? » en onder welke bepalingen dit dan » zou kunnen geschieden 2° Het zijn drie zeer verschillende vragen: 19. Of de Gilden , alwaar ze bestaan, plotse ling moeten afgeschaft, eh aan volkomene on= beperkte vrijheid en mededinging plaats gegeven worden ? 29, Of ze, ééns ten gevolge eener Staats- omkeering afgeschaft zijnde , in de oude vormen hersteld moeten worden? en 59, Of niet zelfs in een denkbeeldig (ideaal) op- en in te rigten Staat, eene zekere naauwere vereeniging der le- den van één vak, tot nut en genoegen voor ben= zelven, en zonder schade van het overig publiek, ja tot nut van hun bedrijf, en van het ligchaam der Maatschappij te wenschen,-en in de daad te bewerkstelligen zij 2 we Ofschoon ik riet heb durven besluiten, dat het afschaffen der Gilden, de voorname oorzaak der verarming en neringloosheid in ons Vaderland ge- weest zij, en dat die afschaffing en de toegelatene vrije. mln Jer Vrije mededinging , op den duur en in alle onte Standigheden meer nadeel dan voordeel aan onze. Maatschappij, te weeg zou brengen , erken: ikk gaarne, dat die onvoorbereide schok , gelijk alle dergelijken, bij het verwijderd uitzigt op algee „meen grooter heil, inmiddels aan vele bijzondere personen gevoelig leed heeft kunnen toebrengen: gelijk dan zelfs de beroemde Fransche Schrijvers Say en Ckaptal de klagten over die afschaf« ‘fing en het miskennen van de nadeelen der Gilden, en van de voordeelen der onbeperkte vrijheid, alleen aan het eigen belang of de jaloersheid van voormalige gildegenooten te laste leggen. Maar, deels is al zulk lijden, een wezenlijk maatschappelijk ‘onheil , deels is ‘er den Staat zelve aan gelegen, dat verbeteringen zacht en zonder tegenwerking plaats grijpen…— ‘Hoe dit mede geldt nopens de afschaffing of verbetering der Gildeinrigtingen in het bijzonder, toont de geschiedenis dier afschaffing in ons Vaderland al» lerduidelijkst (*)2 men had dus bij die afschafe fing de maatregelen van voorzichtigheid en van billijkheid jegens de werkelijke gildegenooten, bee (*) Men zie de a aanspraak van den Staatsraad H ul te mans en de Verhandeling van den Heer BodelN. in het voorgaande Hoofdstuk, bladz. “83, Aant. aangehaalde hs OD nn „behooren aan te werden. hoedanige de geleerde „Jacob voorschrijft: Mandb. der gd 0d $ 276; wergel. 6 172, Maar wanneer die schok eens geleden; én eerie „aloude Staats- inrichting aan de wijsgeerige begin „selen en beschouwingen ; het zij van Staatsregt ‚of -van algemeen belang, opgeofferd is : dan moct -men toch dubbel behoedzaam ‘wezen ; en wanneer „de revolutie stilstaat „ bedacht zijn, dat'nu de re- „äctie aanvangt — het eigenbatig of bevooröordeeld „geschreeuw en gewoel om alle de oude en lang verouderde instellingen weer in te voeren, en de patie al het verworven goede en de: koop op de toekomst, door de revolutie dikwijls duur genoeg gekocht, maar nu de eenige vergoeding voor al. dat lijden, stuk woor stak te betwisten, Hoezeer dus eene Staatkundige hervorming 4 ten gevalle eener wijsgeerige theorie gemaakt, welligt, ja, doorgaans , niet zonder pijnelijke wrij= ving of schadelijke botsing van bestaande belan= gen in werking komen zal ; moet men in die ge- vallen wel opletten en onderscheiden, of die min gunstige uitwerkselen voorbijgaand of bestendig ? of zij aan de zaak zelve eigenaardis verknocht , dan of ze door toevalbg gelijktijdige omstandigheden veroorzaakt zijn ?— en ofschoon men gaarne moet toegeven aan de ondervinding, die de beste (slechts | wak Beus “ra wat kostbare) leermeesteres is, moet men zich “wachten, van straks wederom het andere oude uiterste op te zoeken: maar trachten het juiste midden te bereiken, alwaar doorgaans, ook in Staat- en regeerkundige theoriën , de waarheid te vinden is. + Met het grootste genoegen zie ik deze wijze strekking in deze voorgestelde prijsvraag. Jn- ‘dien ook het eerste gedeelte derzelve geheel toe- “stemmend beantwoord,’ en alzoo aangetoond Si, dat in de däad de Gilde - vercenigingen van zoo voordeeligen invtoed geweest waren voor onze Steden en Burgerijen , dat de verachtering en _neringloosheid, waarover thans zoo algemeen gé- klaagd wordt, ‘ook grootendeels aan de afschaf fing dier inrigtingen moest toegekend worden, dan wordt daarop nog niets verder gebouwd , dan de behoedzame vraag : win hoe verre dan, in den tegemwoordigen tijd , het herstel der „Gilden. nuttig, en raadzaam zijn zou? en onder „welke,bepalingen dit als dan zoude kunnen, ge- „schieden? De vraag is, nopens de hoofdzaak, „onpartijdig „en laat volle ruimte tot het voor- k „dragen en, betoogen van elke meening : maar zij rn vooronderstelt reeds stilzwijgend dat; het „herstel der Gilden, in den tegenwoordigen tijd 5 ct BGENLV.D. ast, Go: niek Ed 8 {98 Je ‘Biet op den vollen ouden voet, maar, slechts met gewigtige wijzigingen zou kunnen geschieden, Het is verwonderlijk, een verstandig schrijver, ‚den Hoogleeraar Pölitz GStaatslehre, 5 175. 2 Th, S. 155.) zijn’ wensch, dat het geheele „Gidewezen (ook alwaar het nog niet afgeschaft is) eene met den geest des tijds bestaanbare her= vorming en nieuwe mrigting mogt ontvangen, mede daarop te zien gronden ‚ » dewijl tegen het geheel afschaffen van hetzelve, het getuigenis der ondervinding , bijzonder in Frankrijk, pleitte.” Er is geen stelliger en ernstiger uitdrukking ten „dezen opzigte mogelijk , ‘dan die , waarmede „schrijvers, & als Say, Chaptal, de la Borde, en anderen , boven aangehaald, hun Vaderland over die afschaffing Phens wenschen , en waarschu- wen tegen alle gedachte om daarop terug „te komen, Het is waar, ‘hunne schriften -zijn eerst vande “Jaatste jaren 1816 —1819; (het advijs van den ‘Raad van Manufacturen , en het geschrift van “Jouij, van 18215) het werk’ van Pölitz vân ‘1808. Maar toch bij dengraaf von Soden, wièn “Pölitz roemten volgt, was reeds met goedkeu- “ring aangehaald een rapport van Vital-roux aan hé P Parijsche kamêr van Koophandel, van 1801, al= an Gh: IP and alwaar (tegen de reactie en trek naar liet oude) die zich in Frankrijkna den 18 Brumaire, gelijk bij ons na 1802, begon te openbaren,) de ge» dane afschaffing krachtig gehandhafd was. Pöbi tz zal dus enkel het oog hebben op de nfaatrcac, die door Turgot in 1776 beproefd was, maar, toen niet doorgerdt had Kunbor worden, buialiowr Dat: de-Buitschers hadi theorie dan ondervinding schijnen te redeneren, heb ik reeds saangemêrkt; De Keurvorst van Messen zelfs jin de inleiding zijner verordening ván Maart 1816,tot her= stel en nieuwe‘vorming der Gilden (waar over nader bl 1r rvlg.) drukt zich over ‘stellig ondervonderie madeelten “der afschaffing „slechts flaauwtjes uits (Hij verklaart, in het herstel der Gilden te vol ‘doen aan den wensch der handwerkslieden zel wen; en dit isgeen wonder, daar het verband der Gilden aldaar slechts» weinige jaren. opgché= sven was ‘geweest’, en de ‘voordeelen van het 'ste- delijk en gilde- monopolie nog niet konden ver- geten zijn. ( %*)) Maar aan’ de andere zijde dòët “zeer veel bij mij af, het stellig uitgedrukt gevoe- den vaneen mat „als wijten de Göttingsche Hoog - ’ G 2 leeraar eN Want Bride uit gren Verördentug, Erik den n bijde er zi, her | | | | den, ten, ‚Platen, Langs, slechts weinig ‘burgetijke 8 werd “toegelatche C 100 Jee leeraar- Beck mann, die nog in 1809 in de elfde uitgave van zijn Leerboek der Technologie (N.3, Aanm. 2%) zeide: » de Gilden schijnen, toen ze » eerst ontstonden, even zoo nuttig geweest te » zijn, als ze thans schadelijk zijn” (*) De geleerde Jacob, wiens boven aangehaald werk in 1809 hetlicht zag, verklaart zich voor het gevoelen, het welk niet de tweede , naar de derde der aan het hoofd van dit kapittel door-ons ‘on- derscheidene vragen ‚ toestemmend zoude beant- woorden. —Wat-de-beide eerste betreft, houdt hij, hier en in zijn leerboek der Staathuishoud Kunde (van 1805), alle beperkende. Gilde - in- rigting , alle. denkbeeld van monopolie strijdig met de ware beginselen, en schadelijk voor het algemeen ; doch ziet veel nut in eene gezellige of ‘meer bijzondere. genootschappelijke ‘vereeniging der deelgenooten van; een handwerk of burgerlijk bedrijf. » Nude Regering de fout eens begaan had, an Gilden met uitsluitend voorzegt opterigten” (S. 450.) , moest men geene nieuwe onbillijk „heid. begaan , en geene menschen ongelukkig ma- ken, door eensklaps en zonder schadevergoeding | die (*) De beroemde Duitsche Staatsman von Stein, „Verklaart den Gildedwang voor „, enkel een gebroedsel vas “hebzucht en afgunstl”* (Ráu aang. verkaud, S.70.)} | (101 Ds die voorregten in te trekken ; maar langzaam en bij trappen 5 het „gewenschte: doel der geheele hervorming trachten te bereiken ;” waaromtrent hij verstandige, voorslagen „doet, — welke wij thans niet meer Soo KEN ben; maar slechts de “waarschuwing die ik boven, gewaagd heb, van zoo voorzigtig te zijn in de contra- revolutie, als men in de revolutie Aad behooren, te wezen — Voorzigtig en wel beredeneerd en Hen behandeld, vindt men dit onderwerp voorname- lijk bij den graaf von Soden, eerst in het tweede deel zijner National- Oekoriomie (1806) 9256--272, S.106- 156, en op nieuw in het zesde deel deszelfden werks- Ci Eras de S. 198 — 218. Het geheel beloop zijner redeneringen zal mes niet begeeren alhier herhaald te zien : (terwijl ook veel derzelve in het voorgaande reeds voor= _ gekomen is). Het besluit, dat hij, uit alles trekt, „en als den grondslag zijner nieuwe en bestendi= ge inrigting der vrije vereenigingen van nering= doenden voorstelt (4 Eh. 6 272) ‚is het volgen= de: » De ware huishouding van Staat vordert niet de geheele vernietiging van het Gildewezen ; ) maar eene doelmatige Ínrigung van hetzelve, G 3 Tu el 102 Js Uit deze moet: *. 2. Alle dwang, alle monopolie verbannen zijn. De Corporatiën moeten vrije gezelschappen worden, tot welke de toegang voor een ie- der open staat, die zich door beproefde be= “kwaamheden daartoe geregtigd betoont. 5. ze ‚Men moet de opklimming en rangorde, (van leerling, kuecht en meester) in elk ambacht &c. behouden; doch „dezelve moet voor een ieder afhangen , niet van eene doode tijds= bepaling, maar van zijne bekwaambeden, Bet onderzoek. en de te geven proef van die bekwaamheden moeten doelmatig zijn, a ‘De Staat moet voor het practisch onderwijs der 6. 1 ambachtslieden naar vaste regelen zorg dra= gen, De Staat moet alle peringen gelijke bescher- ming verleenen ‚ door den vrijen toegang te “verleenen tot elke nering, en dus ook tot meerdere bedrijven fe gelijk ; waardoor te= vers de verwijdering, afgunst, twisten , tus schen dezelve zullen vermijd worden. Het reizen der handwerksgezellen te behou- den ; mear goed im te rigten.— (Dit komt in ons Vaderland minder te pas.) 8. De Ae 8. De bedrijven moeten ondergeschikt worden aan het oppêrtoevoorzigt van deskundiëen 2 : zwier zaak zijn moet ; niet, ‘als voorheen de hatelijke en schadelijke twisten der onderá linge neringen te beslissen (zie N. 6.); maar voor het nakomen der Wetten , de verbetes ring en uitbreiding der gbachten en nerins gen te waken.” Ín zijn Zesde: Deel, 6 156161, werkt hi dit plan in eenige nadere bijzonderheden uit ; b.v. hopens de verschillende trappen en rangen van Leerlingen, Bovenleerlingen , (» Oberlehr= » linge, oder Kandidaten; statt des unpassenden > Ausdrucks GeselkM /”’) en Meesters ; het toes zigt en bestier der genootschappen enz. Maart ook hier dringt hij aan op onbelemmerde toelae ting van ieder (mits behoorlijk bekwaam zijne de ) tot elk gilde, (bladz. 211, 212; 215, 2143 216); et op beide plaatsen; doet hij eenige voors slagen ; om door betoon van achting: voor der kandwerkdbtiad van de zijde der Regerifig ‚ het eergevoel en de waardigheid bij dien stand optea wekken en te vermieerderen; ( ten welken. ops zigte het ons voorkomt ; dat in “ots Vaderland mitider reden van klagen is.) Hetgeen hij éche ter zegt, nopens het verzorgen van geregeld” one 4 pe del, 10Á hd derwijs aan de leerlingen der ambachten, verdient alle behartiging, en hiervan zullen wij nader nog jets vermelden, — De Hoogleeraar Jacob (wiens werk, gelijk wij reeds stilzwijgend hebben aangewezen , in tijd= orde tusschen het 4e. en be. Deel van den graaf von Soden in valt), heeft ook , bladz. 424 „425, voorslagen , nopens de burgerlijke rangorde aande neringen toete kennen; en geeft (bl. 426. Aanm. 4.) zijn gevoelen nopens de nering- genootschap= pen aldus op: » Wanneer een doelmatig onderzoek de eenige » voorwaarde van, toelating “tot zulk eene veree- ® niging of genootschap is; wanneer elk tot zoo » vele dier genootschappen toegelaten wordt, als » hij zelf wil, indien hij slechts bekwaam bij de- » zelve bevonden wordt; wanneer aller proef» » afnemingen’ en toelatingen kosteloos geschie= » den; wanneer een iegelijk ook zonder proef » afteleggen , maar dan ook zonder lidmaat eener » vereeniging te zijn, alle bedrijven uitoefenen » kan: — dan is. de volkomenste vrijheid van p-nering vereenigd met alle de voordeelen, die » de Gilden -inrigung heeft kunnen te weeg bren= > gen, en alle nadeelen der oude Gilden- inrig= ®-imgen zijn weggenomen,” Hij am 105 Js Hij voegt met reden ( Aenm. 5. ) er bij : dat bet als geen inbreuk op het beginsel van vrije In= dustrie moet beschouwd worden , wanneer eene uitzondering gemaakt, en meer bijzonder op de geschiktheid der personen gezien, of zelfs het ge- tal der toetelatene vooraf beperkt worde ‚wegens den bijzonderen aart van enkele bedrijven, die, of bijzondere kunde vorderen bij hem, die de= zelve uitoefent, terwijl onkunde of verzuim zeer schadelijke gevolgen konden hebben; of grooter kapitaal vereischen ; terwijl dezelve slechts aam weinigen een behoorlijk bestaan KUREN ver= schaffen. Maar overigens is het zijne leer, gelijk die van den graaf von Soden: dat tot die voorge- slagene corporatiën wel allen , die thans eenig daarvoor geschikt bedrijf. uitoefenen , of in het vervolg zouden willen aanvangen , genoodigd moesten worden ; maar niemand er toe gedwon- gen, of belet om op, zich zelven staande, alle ne- ring of bedrijf (buiten de evengemelde uitzonde ring nopens eenige weinige ) te ed of te gaan uitoefenen. _Poch hij merkt aan (5. bl. 425, 126. ): » Daar » het reeds eene eer zoude zijn, lid van zulk een » openlijk met achting erkend nering - genoot » aen te wezen ; als waartoe niets buiten een G5 » bewijs Ken io6 ge D bewijs van bekwaamheid in dat bedrijf. ver= » eischt zal worden; zoo kan volstrekt niemand ; B dan de onbekwame, verhinderd worden deel » aan een of ander genootschap te nemen, ”— Af: zondering zou dus een ongunstig vooroordeel ver= wekken, en zij; die behoorlijk waren toegela= ten, zouden. alleen het vertrouwen van het pu- bliek genieten. = Het verschil van dit stelsel met dat bij de Koninglijk Hollandsche wet van Januarij 1808 ; is zoo groot niet, als het wel oppervlakkig schijnt ; ‘wanneer men in die wet leest, 474. 5: » In allé » plaatsen , alwaar zoodanige corporatiën geves= » tigd zijn of worden, zullen de ingezetenen van » hetzelve beroep of bedrijf ,— of ingeval van de combinatie, $ 2. vermeld, de ingezetenen, die een der beroepen of bedrijven uitoefenen hej: » )] » ke tot eene corporatie zijn zamengevoegd,—= » verpligt zijn, zich in dezelve , voor zoo ver hun » bedrijf of trafiek daartoe betrekking heeft; te » laten inschrijven ‚ en de verordeningen daarvan » na te komen , zonder , buiten zoodanige in= » schrijving , hun gemeld beroep of bedrijf te » mogen uitoefenen” Want de gemelde Duitsche Schrijvers laten wel elk uitoefenaar van eenig bedrijf zijne vrijleid , QI ‘ =( 107 Ja etn aan hunne corporatiën al ef niet, deel te nes men : maar zij laten tot hunne corporatiën nies mand toe, dan die ten minste tweemaal een on= derzoek nopens zijne bekwaamheid ondergaan heeft; (om’van leerling, ambachtsman. [knecht]; enom, van dezen trap; baas of meester te wors den): terwijl, volgens de Hollandsche wet, allé proeven als vereischte van toelating uitdrukkes lijk afgeschaft wierden ; en elk door eene bloote aangifte en fournissement lid van-die (2): Òm elf 15 Je dan een Gilde te gelijk zich te laten inschrijs ven (*) ; =de afperkimg ; volgens Art: 195 ‚van bepaalde gtenzen of distrikten tot de TRES ze van elks bedrijf. = Maar voor het overige; gelijk deze verordes ng door die Duitschd Schrijvers; die voor hek herstel der oude Gilden zijn , hooglijk geprezen Wordt, als eer edel van, eeri volledig en üit- muntend Gilde - reglement ; schijnt dezelve imij toe, met de foodige veranderingen ; gok voor de z. een. IV. D. 1 stiks H iis &) Om de mienigvuldige moeilijkheden en bezwâren, waarid men zich wikkelt, wanneer men telkens tusschen de aans wezige Gildegenooten, en hen die-zich aanmelden; moet gaan heaordeelen, of er plaäts voor nog een nieuw d vari die nering is, of niet 2 B) Om dat ik de zwârighvid Yan vrije toelating van kandigs lieden niet zoo groot bez Schouw; (daar toch elk zijnveigen belang en vooruitzigteä behoort te kennen en te overwegen ) als de beperking. deë Vrije industrie:e= c.) om dat; wanneer de Regering zich Eens tot zulke zorgen inlaars Zij als ’t wâre de verplig= ting op zich neemt, gm ellk bürgef deszelfs middelen vat sbestaan te verzekerenz en dan tot allerlei verkeerde éù tegenstrijdige; meer na- dan voordeelige maattegelen ‚#ée Areven wordt, waartegen deedele van Alphen te fegteü krachtig gewaarschuwd heeft, in zijne Proeve ofer de fre moede en hêt gebrek aûn arbeid, in het Magazijd voor hè Armenwezen; WV. D. i.St waärbij hij zich ook bijvond. fr óf dà ®udeNederländsche regeerkunde in dezen betôcpt. 4. 455 âós „_*)- Bij de “nadere Verordening vaù 17 October 1818 rts 54 is de wrijheids om van heteene Bilde; Cmirds bés ver gaije ia Eed ande ovar të gâúinz uitdrükkelijk erat igds " ‘ mf ti Jee Ínrigting en het bestier en de administratie van vrije nering - genootschappen, eene zeer goede handleiding en ruime bouwstof te verschaffen. Ik zal de schets van derzelver inhoud en verdeee ling-hier opgeven, Lì AFDEELING. Algemeene bepalingen, Art 1—29. II, AFDEELING. Van de tot de Handwerken of Bedrijven behoorende personen 2 Hoofdstuk. Van de Leerlingen. 1. Van derzelver aanneming en het leer-Come tract, Art. 25—55. 2. Van de behandeling en opleiding der Leer- ngen, Art. 56—50. 3. Van de Handwerks - scholen , Art. 5165. 2. Loofdstuk, Van de Gezellen (of Knechten.) 1. Van de Gezellen in het algemeen, Art, 6670. 2. Van de arbeidsjaren en het reizen o het handwerk, Art. 71102. 5. Van het arbeids - contract, en de betrek= kingen tusschen den Meester ea den Gezel, — Art. 303119. 4. Van de Gezellen- herberg en kranken= kas, den Opzigter (Alt-meister), en zijne Adsistenten, Art. 120-158. (*) | 5. Van £*) (Dit is geheel betrekkelijk op de reizende Handwerkse Neder , waarover oek het grootst gedeelte van Noe 2. gaat.) {115 Je 5. Van Gezellen-misbruiken , klagten en. feps standen, Art. 15g==1á7. 5. Hoofdstuk. Van de Meesters van het Hand= werk. 1. Van het Meester - regt in het algemeen 3 hoe hetzelve verkregen en verloren wordt, Art. 148174 2. Van het uitoefenen des handwerks, Art, 175190. 3. Van het regt van eene Meesters-weduwe, Art. 191-164. MI ArpeeLing. Van de Opper- Gildemeesters (of Gilde-Voogden) ende Gilde-Overlieden , de Gilde - Vergaderingen en de Gilde-Kassen. 1. Hoofdstuk. Van de Oppervoogden der Gilden, en hunne Regterlijke uitspraak, Art, 195-210. … 2. Hoofdstuk. Van de afgevaardigden der Re- geering bij de respective Gilden, Art, 211216. 3. Hoofdstuk. Van de Overlieden der Gilden, Art. 217229. 4. Hoofdstuk. Van de Gilde- oeren md : Art. 2508. ‚5. Hoofdstuk, Van de Gildekas, en derzelver bestuur ; en van de Doad- bussen, Art. zig tot 259. : „fanhangsel, Van het Kooplieden- (of Kra= -- Gek-) bedrijf ‚ Art, 260268, Ha Bij el nb Jee „Bij de latere verordening van 27 Februari 1817 ís Art, 10, een nieuw en eenparig modél aange „wezen, vaor de inschrijvingen der Leerlingen en Gezellen , die bij de respective Gilden moeten ge- -schieden (*), en, Art. 12, bepaald, dat alle de „onderscheidene oude Gildebrieven of Reglementen, door een daartoe gesteld Ambtenaar , maeten. na- „gezien, en met het nieuw” algemeen Reglemeut in overeenstemming, en im eenen eenparigen vorm, “welke aldaar ook hoofdzakelijk’ is aangewezen, gebragt moeten worden: bij dewelke „ de mate- riësle verscheidenheid, die de omstandigheden van elk Gilde im elke Plaats vereischen 5 volkomen bewaard kan worden ; terwijl men echter het be-. doop derzelve, zoo wel ten opzigte der onder „scheidene Gilden van dezelfde. plaats ‚ als nopens hetzelfde Gilde in verschillende plaatsen , met „een opslag van het oog overzien kan—. Bij ons , in zoo veel grooter Rijk, zou dit werk eerst in elk gewest aan een Lid der Gedeputeerde Staten „dienen opgedragen te worden ; terwijl, indien B men (*) Ten einde de Knechten onder een zeker opzigt te. ‘houden, oordeelen de Fransche Schrijvers, die tegen “de Gilden zijn, dat het. Livret. of personeel aanteekeninge boekje , bij latere Franfche wetten voorgeschreven, vols doende is, Doch men moet hierbij opmerken , dat de Fran- “sche handwerker , ofschoon niet zoo regelmatig op zijn bandwerk reizende. als de Duitsche, echter meer gb Jans schijat te zijn, dan de Nederlandsche, {17 je men nog een hooger en meer algemeen oordeel er over wilde laten gaan, en meer eenparigheid ‘er in brengen ‚ men die respective Provinciale onte werpen (zelfs wel in tabellen esebract ) aan het Ministerie van Nationale Nijverheid kon doen in= zenden , en van wege hetzeive ; b.v. aan een Re= ferendaris van Staat, of eene: Commissie van twee of drie zulke Ambtenaren, het algemeen overe —zigt van alle die Reglementen-zou kunnen opge= dragen worden. (verg. bov. bl, 109, 110). Het was mij aangenaam, ook in dit Hessische Reglement van stellig herstel der Gilden, een voorschrift gesteld , en eenigzins uitgewerkt, te vinden tot de oprigtng van Mandwerk- scholen , (IL. Afd. 2 Hoofdst. n, 5. Art, 57 —65). De Duitsche Schrijvers, zoo wel , die de geslo- tene. Gilden hersteld willen hebben (b.v. Rau, ‚ jn z$ne aang. Prijsverhandeling S. 159—162), als, die geene geslotene, maar vrije corporatiën > willen inrigten (Soden VI, Theil. $ 165—165 en Jacob 6 151, 152. en 187.) en de Fransche Staathuishoudkundigen, die alle denkbeeld van Gilde verwerpen (Say en Chaptal), dringen geenparig hierop aan. Dit zal dan eene zorge der regering ‚het zij, naar een algemeen voorschrift der Hooge.Lands- regering ‚ hetzij eene plaatsen « HS lijk wen ( 118 Died lijk nuttige inrigting , dienen te worden; en op deze wijze zal de regering woor den Handwerkss gtand in ’t algemeen zich deelnemend en nuttig werkzaam betoonen; en, door aanleiding te ges yen om netter en beter te arbeiden, meer uite werken, om de middelen van bestaan te verbe- teren , dan eene afgeperkte Gilde - inrigting buiten dit immer doen kan, Doch alzoo dit stuk eigen- lijk niet tot het bepaalde onderwerp dezer Ver- handeling behoort, en bij de gemelde Schrijvers goede aanwijzingen er toe gevonden worden, zal ik mij hieroyer niet verder uitbreiden, Even hierom zal ik mij ook niet inlaten, over ‘eene andere hoofdzorge , waardoor de Overheid, veiliger: en krachtiger dan door regtstreeksche maatregelen, ten voordceele van den Burgerstand zal kunnen werkzaam zijn: bijzondere zorge na- ‘melijk, voor de zedelijke beschaving, welke met de verstands- en kunst- beschaving steeds in verk band behoort te staan, en eenparig behartigd te worden ; waardoor dan een gewenscht gefieel ont- Slaat, dat de beste waarborg oplevert yoor per- “sonele welvaart ea voorspoed in het gekozen bes ‘drijf, ondanks alle concurrentie van anderen, en zonder eenig gildebedwang. Doch ook over dit onderwerp behoef ik thans te minder hier iets te schrijven, om dat ik mij voorstel, daf dit stuk 7 dk ei se Hg Jee elders volledig zal behandeld gevonden worden; paar aanleiding van de Prijsvraag der loffelijke Maatschappij tot nut van *tAlgemeen: » Over » de middelen van voorzorg voor de zedelijkheid » in verderen leeftijd, van hen, die op de scholen » doelmatig onderwijs genoten hebben ?”’— waar bij-ook uitdrukkelijk aangewezen is » te letten , » opde pogingen, die van Gouvernementswege;, » of deor Gemeente - besturen , daartoe zouden », kunnen aangewend worden.” De aanteekening van de Leerlingen en Gezelw len, bij de Overlieden der Gilden , en het Zivret, bij de latere Fransche wetten voorgeschreven , en hetwelk, ondanks het weder invoeren dier aan- teekeningen en personeele registers, wel verdiende ‘behouden te worden , zullen , ten opzigte van hen, over wien wij hier handelen , van het hoog- ste nut kunnen zijn. [z bladz. 124] Maar ik moet ten slotte nog kortelijk iets zeg „gen van eene bijzonderheid, die met de middelen van bestaan, en met de algemeene inrigting (ca gen onbetwistbaar nut) der Gilden in het naauw- ste verband staat: de zorg voor. onderstand bij ziekte, ouderdom of andere noodlottige oorzaken van verarming, het zij der Leden, of der Ge- gellen der zeeringen, ( Gilden of Corporatiën hase à H 4 Hoe. e{ 120 Jem ‘Hoezeer ik gaarne , althans grootendeels ‚ 70ë toegeven , het geen boven (in het voorgaande _ Hoofdstuk , Afdeeling IL) in de redenering tegen de Gilden gezegd is, nopens de zorg voor een doelmatig algemeen Armen - wezen, als diere pligt der Overheid; en dat de verzorging door de bij= «zondere Gilden, wit eigen zaamgebragte gelden, min eenparig van werking en kostbaar van ad- ministratie is: — verschafte die toch, buiten twij= fel, een zeer groot nut aan de Gildegenooten , en teyens ontlasting aan den Armenstaat, en alzoo “aan het algemeen , dat, bijkans, overal , de bui- tendien zoo zeer verminderde en verslapte armen= fondsen, door grootere vri ijwilligegiften, of stede lijke belastingen „ moet te hulp komen. Die bij- Aaen, en bijzondere opbrengsten in de:fespece- tve Gilden of Corporatiën, zouden dus mede wee derom hersteld dienen te worden ; doch op een’ matigen tax, zoo dat ze niemand uitermate kon= „den drukken. (zie de Holl. wet van 1808 Art. 6.); sen zouden dan; al wierd de corporatie naarhet ‚plan van Soden (en- niet dier Hollandsche wet) „geheel vrij gelaten (*), niemand terughouden van er deel in te nemen. | Deze as * Dr Wij hebhäf, # in ons 1 Hoofdstuk aangemerkt. dat “bij verscheiden Amsterdamsche Gilden de bus van ondere =gtand afzonderlijk „ en alleen veer vrije deelmemers, bee bis : td * ‚… Deze wilde ik dan met de nieuwe en allers heilzaamste inrigting der Spaarbanken in verband brengen. Zoo dat, b.v, elk vierdeel jaars, ‚de sinbrengst van het Gilde, daor de Overlieden, op shaam van het Gilde, in de spaarbank op renten gezel; maar, door hen , in den hunne , eene perso mele rekening voorelk der Leden gehouden wierd; en dus, wanneer bij noodzaak. van onderstand, seen Lid. zich bijde Overlieden aanmeldde, dezen, na onderzoek, hem konden leenen of uitkeeren: 3 „eerst, zoo veel hij op zijn naam ‚en wegens eigene dnbrengst en opgeloopene renten, in het Gilde fonds had: terwijl, zoo dit niet langer toereikte, zij hem wel eenigzins verder ov dersteunen kon- den, (uit de fondsen der genen, die van rampen en van behoefte van onderstand bevrijd bleven, „of uit de overige baten der Gildekas 5) waar zich dan tevens voor hem aan de Armenverzorgers, waartoe hij verder behoorde, adresseerden, en de- * ze noopten, mede een gedeelte tot zijn onder- houd bij te dragen. ‚ Dus had 1. de ongelukkige een raadsman, en voorspraak ; waaraan hem dikwijls: nog meer, dan aan gend. Ook bij de Hessische Gilden zijn de Doode- en ‘Begrafenis -kasserr (of bussen, gelijk wij ze noemen, ) bij ede Gilden, wel eene gewoone , maar niet noodzakelijke, ige ligting. Gilde- reglement; Act. 259. (122 Je aam anderen onderstand, gelegen is. 9, Het was nog minder vernederend, in geval van behoefte, eerst zijn eigen ingebragte terug te genieten: terwijl 5. alzoo door die ondersteuning eerst elks eigene pekening verminderde, de toevlugt tot het Gilde nog meer vermijd zou worden, dan wanneer men zich slechts de algemeene kas voorstelt, waartoe „men zelf mede bijgedragen had, en waarbij men dus rekent schade te hebben, indien meu er niet zelf uit trekt. De Regeering zoude ook moeten trachten , door middel der Gilde - Overlieden, en der bijzondere, werkbazen „ eene dergelijke inrigung te maken voer de gemeeile werklieden ; het zij van hùn dag- ef weekloon eene kleinigheid afgehouden, ‘het zij dit zoo veel vermeerderd; mear in allen gevalle zoo, dat dit geld, in de eerste plaats tot hun personeel, doch verder ook tot collectief voor= deel en waarborg, in de plaatselijke spaarbank gestort wierd, Dit kon echter Sl plaats hebben bij die be- drijven, alwaar,of de werkman boven zijn nood druftig dagelijks brood iets kan besparen, of van den werkbaas eenige verhooging van loon gevergd ‘kan worden.— Want, dat, in den. bestendigen “treestrijd van-werkbaas eu werkman , over hooge Lj m{ 125 Je of lage belooning , de ‘Regeering zich de zaak der armen , zoe ver de billijkheid aan hunne zijde is, moet aantrekken tegen den dwang der rijken, di ben ik met Sismondi (Liv. VEL Ch. 8. en 9.) en van Alphen (in zijn aangehaalde verhande= ling) volkomen, eens. Maar verder , dan tot zulk onderzoek en zulke voorzorg, als ik even zeide, geloof ik dit niet; en, verder uitgestrekt, wordt de fraai philanthropisch klinkende stelregel ; »l’oue p vrier a droit à la garantie de celui qui lem » ploie ” ligt ongerijmd en verderfelijk: behala \ ve, dat dit rest van garantie door Sismondi slechts’ toegekend wordt, onder de wederkeerige verpligting , dat de werkman , zoolang hij dezelve woodig heeft, zich van het huwelijk onthoude, Doch ik gevoel, dat ik hier gevaar loop van af te dwalen van het onderwerp dezer prijsvrage ‚en verhandeling. Over dat onderwerp zelf heb E _ ik, niet naar mijn’ wil en wensch , maar naar mijn vermogen, mijne opmerkingen em gedach= ten te berde gebragt, in de hoop van iets te mo gen bijdragen tot het edel, mensch- en vaders landlievend doel des Genootschape, Derhalve 4 en daar de tijdsbepaling mij dringt, breke ik hier af, en make een EINDE - (Bij ‚+ ® ® [Bú bladz, 118, 119. verg. de Fragmenten geplaatst in Mnemos. X. Ds ble 253 —257. De verordeningen nopens het Livret der Frarie sche Handwerks- gezellen , (bl. 117, 119.) zijd volledig tevinden in Fleurigeons; Code Admins &tratif,de la Potice, v. Ouvriers. T, Île p. 1594 [ve] Eerst nä het afdrukken dezer Verhandeliag, komt mij ter hand het l.D, 2 Stuk der Wijsgeerige Verhradelinged van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, waarin, behalve de prijsverhandeling van den Heer R. Scherenberg en mij, over de Oorzaken der Ar- doede in Europa, ook eerie voorkomt van denzeifden ges leerden Rau, wiens Verhandeling ten voordeele van de Gilden, in de bovenstaande Verhandeling meermälen aar gehaald is; Aldaar lees ik. bladz. 233, aanteck,: „ De pSchrijver [Rau] heeft zich elders duidelijk #oor de s Gilden verklaard: een gevoelen; waartoe de Schrijvers @ van het antwoord op eene nieuwe, Zeeuwsche prijsvraags » ook overhellen.”’— Dit is mij te meer onverstaanbaar ; om dat, toen de Heer Rau dat schreef. deze Verhandes ling nog niet geschreven was — Heeft hij, misschien; de Uitschrijsers dezer prijsvraag bedoeld? dan laat ik dit voor zijne rekenimg ! (doch. z. bov. bl. 97.) — Of is er mise schien onlangs eene Deensch - Selandsche prijsuitschrijving „&ver dit zelfde onderwerp geweest ?— id & & H.w.T. NIEUWE VERHANDELINGEN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN. VIERDE DEEL TWEEDE STUK. | werevermsveranveverws AAS <2 Te MIDDELBURG, bjS VAN BENTHEM . Drukker van het Zeeuwsch Genoorfchap ger Wetenfchappen, moceexxiv, Het Genootfthap wil, daor het bekroonen en uitgeven van, aan hetzelve in ’t algemeen voldoende, Verhandelingen, geenszins ver- flaan worden, al de daarin vervatte fiel- dingen volkomen toe te fremmen, en als de zijne aan te nemen. Het erkent ook geene exemplaren voor echt, dan die door den Secretaris des Genoot- (chaps ondericekend zijn, Liri Ds De ANTWOORD GE DET VRAAG: VOOR HET JAAR MD CGC XI, OPGEGEVEN: 9 D aar de zelfontvlamming van den Phosphos as 7us in het luchtledige , ofschoon door proeven 2 flellig bewezen , echter van omftandigheden „> Jchijnt af te hangen, die nog nied genoeg bee > kend zijn, vraagt de Maatfchappij: Welke zijn 22 de vereischte omftandigheden, onder welke de „> zelfontvlamming van den Phosphorus int gee 5» melde ijdel plaats heeft , en welke is de oorzaak »» van dit verfchijnfel Aan het welk de gouden Eerprijs door het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETEN« SCHAPPEN, den 24. van Wimtermaand 1814. is toegewezen. DooR BELLK JON EIN G, Destijds Predikant bij de Gereformeerde Gemeente te dAkerfloot , thans Lid der Orde wan den Nederlandfchen Leeuw; Aävifeur bij de Adminiftratie voor het One derwijs, de Kunften en Wetenfchappen; Lid van de Hollandfche en Zeeuwfche Maatfchappijen der Wetenfchappen en van het Groningfche Natuur- en Scheikundig Genootíchap. ' KORTE INHOUD per VERHANDELING. Inleiding « « e « S Te en $ 2, Bladz, 1—3. EBrstTe AFDEELING. Over de ontdekking van het verfchijnfel der zelfontvlamming van den Phosphorus in het luchtledige, $ 3 eu $ 4. Bladz. 410, TwereDr AFDEELING, Over de meest belangrijke , daor den fchrijver genomene, proeven op de zelfontvlamining van den Phosphorus ia het luchtledige ; benevens een verhaal der omftans digheden en verfchijnfelen onder welke deze zich hebben voorgedaan „ $ 5—S$ 7oe Bladz, ro 169. Hoofdftuk 1. Proeven op de verfchillende zelfftana digheden, bij bedekking met welke, de Phos- phorus in het luchtledige af en niet van zelve ontvlamt, « « $ 6==S$ 29. Bladz. 14 — 440 Hoofdftuk II. Proeven opde meerdere of mindere noodzakelijkheid van bedekking van den Phos- phorus , ten einde zijne zelfontvlamming in ’t ijdel te doen gelukken, $ 30— 8 37. Bladz. 44—55e Hloofdftuk IF, Bijzondere proeven over de bedek. king van den Phosphorus met Aarst en zwavel. poeder, en overde bevochtiging van denzelven met vloeiftoffen, $ 38—S 41 Bladz. 56—72. ee GEN. IV. D. 25 E hd Hoofd. EO INHOUD. Hoofdftuk IV. Proefkundig onderzoek, in hoeverre de Phosphorus, ter zijner zelfontvlamming in het fuchtiedige, gefsoleerd moet zijn, S 42. Bladz. 73760 Hoofdftuk V, Proeven wegens de meerdere of mindere overeenkomst dier zelfftandigheden „ welke niet i/olerende waor den Phosphorus zijn , met die, welke voor de eleerrieke flof tot gelei- ders dienen, eo « « $ 43e Bladz, 76— 78e Hoofdftuk VI. Proewen, dienende ter verdere nae {poring van de reden en oorzaak der zelfonte vlammiug van den Phosphorus in het zoogee naamd ijdel der luchtpomp , S 4451. Diade. 78116. 1® Proeven , door den Schrijver uitgedacht, ter ontdekking, of de warmteftof geenen aans merkelijken invioed heeft op het verfchijnfel der zelfontvlamming van den Phespherus in het luchtledige „ S 46 —g 49e Dladz. 88-105, 29 Beproeving of en in hoeverre het weia nige oxigène , hetwelk zich verhoudt in de dampe kringslucht, van welke er altoos in de klok der luchtpemp overblijft, in aanmerking komt bij de ontvlamming van den Phosphorus in ’t ijdel , 9 5oen $ 51. Bladze zo5—11óe Hoofdftuk VII, Proeven over den graad van warme te, welken de Phosphorus aanneemt, op het oogenblik van zijne zelfontvlamming in het luchtledige, « „ $ 52, Blada, 116 — 12re Hoofda ÍNHOU DP, Mr. Hoofdftuk VIII, Onderzoek, of en in hoe verre eene hooge temperatuur der lucht, ter plaatfe waar de proefnemingen gefchieden , invloed heb= ben kan, op de zelfontvlamming van den Phos= phorus „ee « $ 53e Bladz. 122 —125. Hloofdftuk IX, Proeven, die niet regtftreeks tot de ontvlamming van den Phosphorus in ’t lucht. ledige behooren; maar tot verdere befchouwing van dit brandbare ligchaam leiden , $ 54—$59e Bladz, 125 158e 1 Twee beproevingen op het lichten van den Phosphorus in almospherisch flikgas, S 57. Bladz. 137149. 2® Proeven op de verbranding van den Phosphorus in dampkringslucht, S 58en S 59. Bladz, 149 158, Hoofdfluk X. Opmerkingen omtrent den Phos- __ phiorus in ’t gemeen, S 6o—S 7oe Bladz, 158—169. Derpe ÁrpeeLinG. Verklaring van het verfchijns fel der zelfontvlamming van den Phosphorus in het zoogenaamde luchtledige, $ 71 =$ to3. Bladz, 169 — 303. Hoofdfuk 1, Over de omftandigheden onder welke de Phosphorus in het luchtledige van zelve ont- vlamt, ee $ 72—$ re Bladz. 179 — 226, * a Hoofde Tv. INHOUD. Hoofdftuk II. Over de oorzeken der zelfontvlams ming van den Phosphorus in het luchtledige , 9 Sas 95, Blade. 226 —287e Gevoelens omtrent deze oorzaken. A. Dat de zelfontvlamming van den Phos- phorus in ‘t ijdel ontftaan zoude uit eene zes kere wrijving, die dezelve gedurende de luchts« verijling ondergaat, S öqge Bladze 227 =—23ie B. Dat dit verfchijnfel eontftaan zoude uit eene verbinding van den Phosphorus met de daar= op gevoegde floffen , welke verbinding te weeg gebragt zou worden door de verijling der lucht. Op welke wijze de Heer van Bemmelen dit verfchijnfel heeft trachten te verklaren „ S 85. Bladz, 231 — 242 C. De Heer van Marum dacht: dat het calorique , hetwelk uit het oxigène der verijlde lucht wordt losgemaakt , zich rondom den Phosphorus ophoopt, waar door dezelve zoo zeer verwarmd wordt, dat hij ontvlamt, $ 86, Bladz. 242 2540 Gevoelen van den Schrijver, 6 87—6 95. Bladz. 254 2870 Hloofdftuk III, Bedenkingen tegen des Auteurs voorgeftelde verklaring van het verfchijnfel der zelfontvlamming van den Phosphorus in ’t luchta ledige, e « « « 9 96mm$ 103. Bladz, 288, Kennes INLEIDING Ôì. De zelfontvlamming van den Phosphorus ig het zoogenaamd luchtledige of ijdel der luchtpomp beeft, door derzelver fraaije vertooningen, niet slechts het oog, maar ook de geheele aandacht van na» tuur- en scheikundigen getrokken ‚ en bij velen bedenkingen doen ontstaan omtrent de anders al» gemeen erkende leer der verbranding van vlamvat- bare ligcliamen; welke leer zekerlijk als eene der grondzuilen onzer tegenwoordige scheikundige be= grippen beschouwd kan worden. Dat dus een geleerd en verdienstelijk Genootschap , ter voldoe= ning aan het verlangen van wijsgeerige beoefe- naars dezer studiën, eene prijsvraag bij berhaling over dit onderwerp heeft uitgeschreven, zal onge twijfeld met welgevallen beschouwd, én met dank=s baarheid opgenomen worden. ZGEN.IV.D. 3 stuk. A Reeds Reeds van % jaar 1807 heeft het Zeeuwsch Ge- pootschap een voldoend antwoord op de bovenge= melde vraag (schoon toen eenigzins anders voorges steld) te vergeefs ingewacht. Wel was door slechts eenen schrijver eene Verhandeling ingezonden , doch deze voldeed niet. Dit nu, dat maar een eenige natuur - scheikundige zijne pogingen in die jaren aangewend heelt ,ter beantwoording der opgegevene vraag ‚ maakt reeds bedenking genoeg zonder nog op de moeijelijkheid van het onder- werp zelve te zien ‚ om deze ze: fsontvlamming, na te sporen, en over derzelver oorzaak zich te ver- Klaren. Ik heb die moeijelijkheid in eene miet geringe mate ondervonden, en het onderzoek der vereischt wordende proeven; derzelver herhalingen in Éwijtelachtige gevallen, de noodzakelijkheid van zeer oplettend en nauwziende in het waarnemen bij dezen te zijn, hebben mij veel tijd, kosten en radenken veroorzaakt: ik behoef ten bewijze hiervan geene meerdere woorden te gebruiken; het vele en onderscheidene, hetwelk de volgende bladzijden bevatten , toont dit genoegzaam , en het Genootschap moge oordeelen in hoe verre ik aan deszelfs vraag beantwoord heb, bij mijne pogin- gen om tot het geheim dezer zelfontvlamming door te dringen, $ 2. Ten einde het geen. ik over dit onder- werp opgezameld, beproefd, waargenomen en ks Dyer 5) everdacht heb, in eene behoorlijke orde voor té dragen „zullen er drie Afdeelingen noodig zijn: in welker eerste voor zal komen, het geen mij be= kend is geworden van de ontdekking: dezer zolf= ontvlammimg van den Pkospborus. De. tweede afdeeling zal een uitvoerig verhaal bevatten var de proeven door mij op dit onderwerp uitgedacht en ondernomen; en van de omstandigheden on= der wetke zij mij zijn voorgekomen „ als ook-van de verschijnselen die zij opgeleverd hebben. Eine delijk in de derde afdeeling zal. ik. de uitkomsten dezer proeven en het geen bij dezelve waargeno+ men is; in overweging en onderzoek brengen; ten einde; indien mogelijk „— de omstandighes den onder welke dit verschijnsel plaats heeft te leeren kennen en deszelfs oorzaak te leeren terklaren, Ck Js EERSTE AFDEELING. Over de ontdekking van het verschijnsel der zelfontvlamming van den Phosphorus in het luchtledige. 6 3. Schoon reeds Hawksbee deze ontvlam= ming van den Phosphorus waargenomen heeft (a), heb ik echter geen vroeger en meer volledig berigt dier ontdekking kunnen nasporen, dan dat van den Heer van Marum, A. L. M. Med. & Phif. Doct. te Haarlem ,’t welk gevonden wordt in de 46 erhandeling van Teijlers tweede Genootschap 10°: stuk (a) In zijne Experiences Physico-mechanigues Tom. I. P. 14% waar de zelfontvlamming van den Phosphorus aldus beschre= ven wordt: Je mis un peu de la composition de Vexperience pree » cedente (savoir deux ou trois petits morceaux de Phosphore „ ur peu d'huile de vitriol , d° huile de tartre par defaillance „ » € d'huile de cloux de girofle) sous le recipient , dans une bou- » teille „ dont le col &toit Etroit , et elle ne donna qu'une lumiere » très petite; mais ayant pompé Pair, la lumière devint plus s forte, et elle augmenta dà mesure quela rarefaction de Pair aug« » mentoit, et elle se leva hors de la bouteille en forme de piramide, » Enfin (quoigue Vair fut bien épuisé du recipient) les vapeurs qui sortirent du melange montèrent dans ce milieu si rarefië, me Ct si subtil, et s’élbverent jusqu'au sommet du recipient , qui m'etoit pas beaucoup &levé, elles descendirent ensuite leloug de ses pargise”” _( 5 Je Zo*. stuk bl. 4o enz. (b) hetzelve moge, als al zins meldingwaardig , bier de eerste plaats be- kleeden : » In December 1798, wilde deze be- roemde Geleerde, bij gelegenheid eener les in Teijlers stichting, het verbranden van Phosphorus. in gas oxigène, en deszelfs vereeniging met het oxigène,— op de wijze van den-Heer Lavoi- sier,— in een glazen bol aantoonen: doch hier bij, ter aansteking van den Phosphorus van het brandglas geen gebruik kunnende maken, dacht Z.Ed. zulks het best door electrische vonken te bewerken. Daar het echter niet wilde gelukken om den Phosphorus op zich zelven door electrische vonken aantesteken , wond den Heer van Marum een weinigje katoen, het geen slechts de zwaarte: _van # grein had, om het eene eind van het rolletje Phosphorus, en strooide hier in een weinigje poe der van harst. Dit dus met harst bedeelde katoentje stak ruim £ duim boven het rolletje Phosphorus uit, Voorts werd dit zoodanig tusschen twee geleidende: draden in den glazen bol, op een steunsel vast ge- zet, dat de electrische vonken door het met harst bedeelde katoen konden doorgaan.” Aldus werd de aansteking van Phosphorus door electrische von- ken beproefd; » zijnde in deze proefneming, — A 5 die (4) Als ook in de Chemische en Phijsische Oefeningen Vel, P.J. Kasteleijn, Deel III. bl. 249 en vervolg. en in de onales de Chemie Tom. XXI- p. 153. Dn fie geen ander oogmerk had, dan om te zien of es ook in den toestel of wijze van beproeving eenig gebrek heerschte — niets vreemds voorgevallen x en bij gevolg ook niet de zelfontvlamming vanden Plosphorus, dewijt! de bol niet verder ontledigd was, dan tot de kwik in delange kwikbuis, nog omtrent 1 duim lager stond , dan in de daar nevens geplaatste barometerpijp.” De Heer van Marum nu meenende dat deze proefneming , aldus ingerigt, zonder gevaar van mislukkimg zoude afloopen, ondernam dezelve in eene les, den 7. December wan het bovengemelde “jaar : » Ik plaatste? îdus verhaalt ZEd. vervolgens » weder een rolletje » Phosphorus, regtstandig in een smeltkrocsje van » platina, het geen im ’t midden van een glazen » bol van 18 duim middellijn hing, hebbende voor » af het bovenstaande eind van dit rolletje op ge= » lijke. wijze met een weinig katoen met harst » bedeeld , omwonden. Mijn oogmerk was nu » den bol, zoa ver het doenlijk ware, te ontle- p digen; dan een zeer onverwacht verschijnsel » verhinderde zulks. Het kaarslicht hebbende la= p ten verminderen , ten einde des te beter te kun- » nen zien welk licht er aan den Phosphorus te D D » Y zien ware, zagen wij nu het licht zeer aanmer-. kelijk toenemen, toen de kwikshoogte in de p peilbuis nog omtrent één duim van de barome- P ters hoogte verschilde, Dit licht vermeerderde ® Laar {7 Jm p. naar mate de lucht meer verijld werd. In:eeng » zoo verijide lucht was ik echter niets mine » der dan de ontvlamming van den Phosphorus » wachtende, en liet daarom met de werking der » pomp voortgaan. Dan tegen alle verwachting » zagen wij den Pbosphorus ontvlammen , toen » de kwik in de peilbuis nog ten naasten bij £ » duim lager dan in den barometer ston de?” » Door dit zoo vreemd, ‘als onverwacht ver= » schijnsel verrast, haastede ik mij echter de proef- p neming te: vervolgen, om er den uitslag van » tot mijn oogmerk te doen dienen enz.” Lj Daar na nog een en andermaal deze proefneming “herhaald hebbende met hetzelfde gevolg, en „te- vens na eenige proeven op de aantetrdende oor» zaak dezer outvlamming in het werk te ebben gesteld, welke in die Verhandeling mede beschre ven , en der lezing overwaardig zijn (c ), besluit de Heer van Marum dit af zijner ontdek king, met deze woorden : », wanneer, men plijj- » sische proefnemingen in het werk wil stellen, » om schoone of het oog treffende verschijnsels » te vertoonen, zal men met de luchtpomp niet » wel iets kunnen aanvangen, het geen , naast de > electrische proeven in ver dide lucht, door elk A 4 zij Cc) Ik zal van deze in het vervolg nadere opgave doene eu er Pie gedachten over mededeclen. ® » » » » 6 =_( 8 Js zijne fraaïheid en verscheidenheid, meer alge- meeu behagen zal. De proefneming is door cen ieder die eene luchtpomp weet te behandelen, gemakkelijk te doen. Eene klok van middelbare grootte, van boven slechts van een kraan voor- zien , is daartoe het best geschikt. Ik heb tot de- ze proefnemingen doorgaans genomen, rolletjes van 1E, 13 of uiterlijk 2 lijnen middellijns, en 8 of 12 greinen gewigt, en dezelve 15 of‘ 2 duimen hoog boven den schotel gesteld. Een stukje hout of kurk, het geen deze dikte of hoogte heeft, kan daar voor dienen. Ter plaatze, waarop men den Phosphorus wil stellen, behoort men een weinig weekgemaakt wasch, of iets dergelijks te doen aankleven , om hier door den Phospho- rus vast te zetten.” » Bij het inlaten der lucht en wel bijzonderlijk wanneer men zuivere lucht (gas oxigène) in de klok laat ingaan, behoort men acht te ge- ven, van niet te veel lucht te gelijk in te laten; terwijl de grootere hoeveelheid calorigue, bij de verbranding van den Phosphorus los gezet, de klok dan zoo spoedig verhit, dat zij gevaar loopt van te scheuren. Bij het gebruik van rui- me klokken, heeft men dit minder te wachten; met kleme klokken is echter de proef ook, bij de gemelde voorzorg, m’twerk te stellen.” sé Ta {9 == $ 4, Ten einde regt te doen aan den seëerden _Ontdekker van dit fraai verschijnsel, heb ik dit bovenstaande uit de gemelde verhandeling geoor= deeld te mogen overnemen; door Hawksbee is iets dergelijks bij den Phosphorus opgemerkt; (d) doch de Heersyan Marum, heeft door zijne ont- dekking bewezen , dat deze ontvlamming tot den Phosphorus zelven behoort , en niet haren oor- sprong vindt in de met denzelven. in vermenging zijnde wloeistoffen , zoo als Hawksbee zich schijnt verbeeld te hebben, Een geruimen tijd, na dat de proeven van den Heer van Marum wereldkundig waren geworden, verscheen er in onze taal een stukje, getiteld : Onderzoek omtrent het ontvlammen van den Phosphorus in het zoogenaamd ijdel der lucht- pomp , briefgewijze voorgedragen aan den Heer M. van Marum A. ZL. M. Med. et Phil. Doct. te Haarlem ‚ door A. van Bemmelen A. L.M. Phil Doct. et Lect. te Delft, Uitgegeven te Leijden, bij A. en J. Honkoop 1802. Voorts, alzoo het mij oubekend is of er over dit onderwerp meer in het licht gegeven zij, moge dit weinige voor deze Afdeeling over de ontdekking van hek phcenomen der zelfontvlamming van den Phospho- Í A 5 Tug Gd) Men zie Aanmerking a , onder 6 ga » hast é 1® bd ras als genoegzaam zijn : meer breedvoerig ech- ter zal in het vervolg dezer Verhandeling, zoo aan de redeneringen van Hawksbee, als aan die van beide laatstgemelde Natuurkundigen gedacht worden. TWEEDE AFDEELING. Over de meest belangrijke, door den Schrijver genomene, proeven op de zelfontvlemmang van den Plhiosphorus in het luchtledige ; bene= vens een verhaalt der omstandigheden en verschijnselen onder welke deze zich hebben voorgedaan. $ 5. Ten einde mijte wachten voor ontijdige hij- pothesen, zal ik op den voorgrond plaatsen een achteréénvolgend verhaal der meest belangrijke van. mijne veelvuldige op dit onderwerp genomene proeven, en ‚— zonder mij met derzelver ver- klaring of uitlegging in deze Afdeeling op te houden — zullen atleen de omstandigheden , on der welke die proeven zich hebben voorgedaan, en de verschijnselen, welke zij hebben opg cles werd ‚ vermeld worden. Er „Dan alvorens tot dit verhaal over te gaan , zal het noodig zijn te doen opmerken: ger Dak lu Je …a®, Dat om de zelfontvlamming van den Phos- plorus int ijdel te doen gelukken, mer eerzig geduld en eenige voorzorgen gebruiken moct. (e)” 29, Dat Ce) Ik heb liefhebbers van phijsiche proefnemingen aangetroffen, die zeer klaagden over de moeijelijkheid om de zelfontvlamming van den phosphorus in ’t luchtledige te doen gelukken; en ook ik (laagde niet — alvorens de boven- gemelde verhandeling van den Heer van Marum gelezen te hebben, — in mijne eerste pogingen , doordien ik verzuime de den phosphorus op de vereischte stoffen te plaatsen of intewikkelen: wanneer men echter op het geen in het ver= volg der verhandeling dez phosphorus isoleren genoemd wordt, eerst en vooral opmerkzaam is, en voorts zorg draagt dat de recipienten of klokken, als ook de plaat van de lucht- pomp droog gehouden en, na elke proef, afgeveegd worden; zal men met eene gewoone dubbelde tafel luchtpomp, die goed werkt, zeer wel alle mijne proeven, in deze afdee- ling opgegeven , kunnen herhalen of dergelijken in het werk Rellen; mits — 4 7 1% Alles Zwchtdigt zijn. Met eene pomp die een , hae- - wel zeer gering , lek heeft , zal men in deze beproevine gen vruchteloos werken ; zoo ook indien de recipienten miet wel op den fchotel der pomp sluiten, maar ’er, ‘bij voorbeeld , zand enz. tusfchen is. - “ 2® Men, in plaats van de klokken, op vet of natge. maakt leder te zetten , dezelve droog op den fchotel der pomp telt, en met ongezouten varkensreuzel en wasch cuz. dezelve verzorgt. 39 Wanneer de luchtsverijling tot eenen aanmerkelijken graad gevorderd is, men snel doorpompe, en hier mede envermoeid aanhoude , zoo als uit eenige voorbeelden in deze verhandeling genoegzaam blijken zal: geduld gepaard met eenen arbeid tot vermoeijing toe , wordt dig wijle bij geze Loort van proeven vereischt, e _—( 12 Je 2° Dat ik, kortheidshalve, niet altijd de grootte der gebruikte stukjes Phosphorus opgegeven heb; waaromtrent hier te melden valt, dat deze door gaans ter zwaarte van 6 grein of daar omtrent ge- nomen zijn, en gesneden ter lengte van £ duim en korter, van rolletjes wier middellijnen nagenoeg 2 hjnen hielden. 39, Dat ik tot deze proefnemingen eene dub- belde tafel-fuchtpomp van het oude maaksel (f) gebruikt heb, waarvan men de beschrijving en afbeelding kan vinden in de verzameling van eenige fraaije proeven voor de tafel-luchtpomp door Jon Cuthbertson en James Mampneys, Dladz. 5. en Plaat f. uitgegeven bij Yntena en Tieboel 1970, _4® Dat Cf) Het verwondert mij dat de Heer van Bemmelen, in zijnen hier boven gemelden bricf aan den Heer van Marum, fchrijft : „‚ dat hij die ontvlamming nooit heeft pp kunnen te weeg brengen met eene Engeifche luchtpomp , p die de pomp vanden Heer van Marum, (befchreven ig 2 de Verhandelingen van Teijlers tweede Genootfchap X. Stuk, es Ul. 107.) in werking weinig of niets toegaf,” en deze zoo genoemde onmogelijkheid toefchrijft aan de langzaamheid der luchtsverdunning , dewijl, zoo als Z. Ed. meent=— „, in de eerstgemelde pomp de buizen zoo veel minder inhoud hebben.” Doch zou dit onvermogen aan die pomp. hier toegefchreven , zoo voor het overige alles naar vereisch geweest zij, niet veeleer toegekend moeten worden daar- aan, dat Z. Ed. niet lang genoeg met vlug en fterk doors pompen liet aanhouden ? men vergelijke de voorgaande ganmerk. e in 39 ml 15 je … 4e, Dat de proeven, bij welke de warmtegraad Nan den dampkring niet vermeld. wordt, geno» men zijn mm eene temperatuur van 5 tot 10 graden op den thermometer van Reaumur: of van 4% tot 55 gr. op dien van Fahrenheit. 59 Dat ik tot naauwkeuriger begrip van soms mge verschijnselen , bij mijne proeven waargeno= men , het niet ondienstig geoordeeld heb, eenige teekeningen of figuren bij de Verhandeling te voe gen; in welker negen eerste en in de 13°, doot A. B:de schotel-der luchtpomp wordt aangewezen, verbeeldende dat boven derzelver pijp E. een spa= nen doosje D. staat, zonder bodem en welks dek- sel &c. eenigsins nederwaards gedrukt is, waarop voorts met éen- weinig zegelwaseh de rolletjes Phospharus op zich zelven, of in de. vereischte stof- Fen ingewikkeld, vastgekleefd werden (g) ‚ zijnde in alle de gemelde ‘figuren de verbeelde stukjes _ Phosphorus met de letter p gemerkt, en de gla- zen 1 (2) Het is niet volstrekt noodig den phosphoris boven den schotel der luchtpomp op cen standaart te plaatsen, 4 „dewijl de. proeven meestal ook gelukken, als men de inge- / “wikkelde rolletjes vlak op de pomp nederlegt ; gebruikt men echter zoo cen doosje bitehne ik ter betere waarmee emivgaanrade), dan verzuime men niet het dekseltje, na „iedere proef af te nemen en te droogen „en als het te veel ‚op zijne oppervlakte aangezet is, hetzelve om te keeren; voorts na het tot eeriige proeven gebrnikt te HEAR, mek men ander doosje te verwisselen, ml 1 jee Zen stolpen, klokken of bollen, in of onder wels ken de Phosphorus geplaatst wordt ‚ met de letter C, „ 69. Dat, dewijl geene der hier volgende proe- wen zonder een bepaald oogmerk door mij genor men is, ik het voor meest doelmatig houde om dezelve onder afzonderlijke ke en daartoe deze Afdeeling onder Hoofdstukken , te brengen; die ieder een titel voeren ; ten einde duidelijk het oogmerk der daar mn voorkomende proeven aan te wijzen. Ìk ga nu derzelver uitkomsten opgeven» welke met alle naauwkeurigheid’ waargenomen ex aangeteekend zijn. HOOFDSTUK ú Proeven op de verschillende zelfstandigheden; _ bij bedekking met welke, de Phosphorus in het luchtledige al en niek van zelven ontvlamt. PROEF 1e 6 6. Tot deze proef nam ik een rolletje Phos» phorus, ter grootte als hier boven gemeld is, wik= kelde het zelve im pluksel van kaarskatoen, op die wijze als in fig. 1. wordt aangewezen; waar, door kkk dit katoen in hetwelk de Phosphorus jas @( 15 )s ingestoken en omwonden (%)is ‚ aangeduid wordt; het bovengedeelte van het rolletje hiet ik vrijs even uit ait omwindsel uitstekende. Dit nu met eert weinig zegelwasch op het doosje D- vastgekleefd en het toen met de glazen stolp:G. overdekt heb bende {#), deed ik de lucht. uitpompen ; en hier= mede voortgaande, tot de verijling zoo ver gebragt was, dat de kwik in de verkorte pijlbuis (4) slechts 4 lijnen werd opgehouden, nam de zelf Optvlammimg van den Phospliorus een aanvang; voorafgegaan ‚vergezeld en gevolgd wordende door de verschijnselen 1m de volgende $$ te melden. 6 7. Ik reken het niet ongepast, om bij deze / proef (2) Ter voorziening van ongevallen bij het herhalew van sommige dezer proeven door anderen; vind ik mij vere pligt cenige omzigtigheid bij het omwinden der rolletjes __„phosphorus met katoenen en wollen stoffen aantebevelen, waût Mgr gebeurt he: dat onder die bewerking de phosphorus Ontvlamt, zijnde dezelve niet wel te blusschen, en ‘brane dende op de handen vallende is het gebeurd dat het tot op het been doordrong: zoodanig eene, onvoorziene zelfont- Vlamming van den phosphorus , slechts bij eene temperatuur van io gr. R, (54 Fahr. ) is mij bij deze proeven oVergeko- men. In het vervolg zal ik gelegenheid hebben daarover meerder aan te merken.” (2) Hierbij zij herinnerd, het luchtdiet cimenteren. Zie aanmerking e in 29 (#) De verkorte peilbuis, die ik bij deze proeven ge. ‘bruike heb, had de lengte van 6 duimen Rhijnl., de schaal aan dezelve gehecht, hield de duim in 12 lijnen verdeeld al 16 js Proef eenigzins uitvoerig de omstandigheden ex verschijnselen te vermelden , die zich, bij proeven! volgens zoodanig eene inrigting met den Phosphorns genomen, voordoen. Niet, dan door menige her-= -haling , is het, dat ik alle die bijzonderheden opge= merkt heb, welke nu hier in hun geheel eenmaal. medegedeeld, bij de volgende proeven veel kun= nen ingekort worden , ten minste daar , waar eene genoegzame overeenkomst plaats heeft. ‚_ Ik maak voorts eene onderscheiding in Zoofd= werschijnselen, en in die, welke van de bijzon= dere besturing der proeven afhangen: de eerste genoemde zal ik in de volgende acht $ $ beschrijven, $ 8. In de eerste plaats neem ik in aanmerking te moeten brengen den rook of damp, die uit den Phosphorus bij deze proefnemingen opgaat. | Het is bekend, dat, als de Phosphorus aan den invloed der dampkringstucht is blootgesteld , er een rook of damp van uitgaat: dit voortbrengsel heb ik , zoo in deze als in de volgende proeven , aanmer- kelijk zien (/) vermeerderen bij de eerste slagen met C4) Tot regt verstand van hetgeen ik wegens Met zien wan den rook , en ook wegens het zien van het licht aan den “phosphorus , in deze Verhandeling melde, dient, dat de- ze en alle de andere proeven bij dag genomen ’zijn, in eene „kamer die, door digte blinden, geheel donker kon gemaakt worden: deze blinden liet ik sluiten en openen, naar ges lang van het geen ik wilde waarnemen. a PN met de lachtpomp; dan rijst die rook in eefën digten straal opwaarts , slangswijze zich vertoö- nende, zoo als door de lijn p'a in figs 2. wordt aangewezen ; dach met pompen voortgaande’, wordt deze straal spoedig ijler ‚ soms zich in tweeën ver= deelende, én weldra riet hooger dan tot nabij b b kunnende korten, daalt hij är “waarts naar in de teekeniig aarigewezene pünten €c, Voorts al gaandeweg de tucht verijlende , begint dezen rook het vermogen te ontbreken van zi optehef fen, hijzäkt dan langs het katoentje op het doosje neder, of blijft als een wolkje daar boven hange; sl tegelijk in zijne voor tbrenging zóo' zeer verminde rende, dat, ais de kwik nog op i duim hoogte Staat, dezelve Wözensthij ijk riet meer te voor» ida treedt, nraar zoo als mij , uit in het vervolg te melden proeven, klaar gebleken i is; in zijne voortbrenging ophoudt. Deze inde eerste periode der laclitsverijling (7) Z.GEN.IV D. o stuk. B van (az) Ik heb het noodig geoordeeld in deze Verhandeling eenige woorden te gebruiken; waaronder zoodanigen die als hieuwe kunsttermen , met opzigt torden Phosphorus kunnen aangemerkt worden. Zoo zal ik meermalen melding maken van Zwee perioden of tijdperken van luchtsverijling , en behalve van phosphorescèntie (meer bepaald dan gewoonlijk) ook Hog van igsicentie en ineentie: daarenboven van isoleren en isole. sonde stoffen enz.; allen echter alleen met betrekking tot den Phosphorus. Zoo wordt dan hier en in ’t vervolg , door dé “eerste periode «der Vuchtswerijling bedocld , de tijd dat de-onts wikkeling van den rook in deze’ $ gemeld „ nog aanhoudt. * wan den Phosphorus uitvloeijende rook geeft hoe= genaamd geen licht van zich, maar is mij in het duister, hoe lang en naauwkeurig ook bezigtigd, altijd voor het oog onmerkbaar gebleven. $ g. Eene andere omstandigheid, die bij deze proefnemingen als een Zweede verschijnsel in aan- merking komt, is het licht (x), hetwelk de Phos- phorus in dit eerste tijdperk der EEDE van zich geeft. Het licht, waar mede de Phosphorus, als-hij aan den invloed der dampkringstucht is blootge- steld, over zijne oppervlakte schittert, en dat soms golvend van denzelven afstraalt; dit licht “waardoor hij ook zoo zeer de aandacht getrokken heeft en belangwekkend gewordenis ‚ dogt. zich bij de proefnemingen in ’t luchtledige meer bijzonder opmerken ; dan toch ziet men in ‘teerst het zelve Jangzamerhand afnemen , zoo zelfs, dat het voor ecn Door isoleren van den Phosphorus bij dit onderwerp, wordt bedoeld, denzelvente leggen op, of te dekken met zelfstandigheden, die deszelfs warmtestof niet afleiden; dus zijn isolerende Higchamen, warmtestof behoudende zelfstandigheden. Ca) Dit licht zal ik in het vervolg het eerste Zicht of Ket licht der Phosphorescentie noemen, *t welk zich geduren- de het zoo evengemelde eerste tijdperk voordoets bij welks — verduistering ik eene nieuwe (£weede) periode in de luchts- werijling vaststelle, die gehouden kan worden een begin te nemen als de kwik in de korte peilbuis op z duim ge vallen ÍSs 15 De ëen oögenblik geheel geweken schijnt: máar vers volgens begint hij op nieuw te lichten, welk laats ste doorgaans in sterkte toeneemt en tot ceneft vuurgloed aangroeijende, Zijne ontvlamming ten bvilëe heeft. Schoon nu dit verminderen en verdooven, wed der ontstaan en aanwassen van het phosphorisék licht, juist niet bij alle de volgende proeven waar: te nemen zij ; en ’er, om die afwisselingen op te merken; éen in dezen reeds eenigzins geoefend oog gevorderd wordt, kan ik eis’ op grond van naauwkeurige en herhaalde waarnemingen , dez line eas tin als eem verschijnsel opgeven 5 dat bij elke onderwerping van den Phosphorus aam de zelf-oritylamming in’ luchtledige plaats heeft Men is gewoon om het lichten of schitteren ; het welk de Phosphorus in dampkringslucht doetg zijne phosphorescentie (o) te noemen, In zoo verre namelijk , als de , al gaande weg bij deze proeven verijld wordende, lucht nog op den Phosa phorus werken kan, zal ik die benaming hous At den; Ce) Schoon de benaming van PliospRorescentie in ’t ale gemeen gebruikt wordt van het glinsterend lichten van lichte gevende zelfstandigheden, zal ik dezelve in deze verhane deling alleen maar met betrekking tot den Phosphorus bee zigen, en wel bepaaldelijk om ’er dat lichten of glinsteren door te beteekenen, ’twelk hij vertoont, zoo lang de dampe kringslucht haren invloed nog op denzelven kan uitoefenen 2 meermalen zal ik dit glinsteren ook het eerste licht, dat zich bij deze proeven aan den Phospliorus- voordoet, noemen, fl 0 Je den; ferwijl ilk voor het daarop wolgend lichten den naam van igniconbie (p ) gebruiken zal, Waarover nu nader. $ zo. Doorgaans bij eene hoogte. der kwik in de peilbuis van omtrent één duim, ziet men op pieuw een licht aan den Phosphorus te voorschijn &reden; van dit oogenblik stel ik het tweede tijd- perk der luchtsver ijling te beginnen, bij het welk het lichten van denzelven niet meer aan eene wer- king der dampkringslucht (g ), zoo als uit het vervolg zal blijken, moet toegeschreven worden; aar aan eene oorzaak, die de Phosphorus bij zich zelven heeft. Ik noem daarom ook dit ver- schijnsel het tweede licht of dat der ignicentie, ‚De onderscheiding van tweederlei licht bij deze proeven is mij van zeer veel uut geweest tot het winden van het geheim dezer zelfontvlamming, en de waarneming hiervan is zeker eene nieuwe ont» dekking omtrent dit brandbaar ligchaam. Ik zal wij dit ° €£) Men verstaat doorgaans door het woord igzicentie, eene verschijning van. uur zonder vlam; in die beteekenis of, zoo men wil, zelfs nog eenigzins bepaalder , zal ík van deze benaming gebruik maken voor het afbranden (verteren door gloeijing) van den witten omtrek der rolletjes, zonder wertooning van vlam. (4) Want onder het verminderen der dampkringsluchts door deze uit den recipient te pompen , vermindert het gerste licht aan de rolletjes tot cene geheele verdooving of %exduistering van het-zelve. Zie verder. $ 53. B “ el AR Jen dit het derde verschijnsel noemen, ’t welk zieh begint te vertoonen als de kwik op 1 of 3 duim? hoogte staat, en met de pomp dan snel doorwers=: kende , vermeerdert tot eenen vuurgloed , die! door het katoentje doorschittert , als een opwel= lend kokend groenachtig vuur, aantoonende de ontsteking (r) van den Phosphorus, en waarop, meest altijd zijne ontvlamming volgt. \ _$ 11, Tijdens deze vertooning doet zich een, vierde verschijnsel voor: de Phosphorus door dit, gloeijen aan zijne oppervlakte vloeibaar gewor- den, werpt ( vooral bij eene inrigting der proe ven als deze) eene meenigte lichtende sprangjes of bolletjes uit, die zich door de glazen klok verspreiden ‚ en een niet onaardig gezigt ople veren. $ 12. Nagenoeg te gelijk met deze vurige uits B 5 spat= Cr) Ontsteking Cineensio) 3 hier door bedoel ik eene vermeerdering of hooger graad der ignicentie ; want deze laatste kan aan den Phosphorus gebeuren zonder dat nog daarop de ontvlamming van denzelven volgt, zoo als dit git de volgende proeven zal blijken : men vergelijke ook, ter onderfcheiding van deze beide benamingen , aanmerking m. hier boven. Doch gelijk in *t algemeen bij elk onte* Wlambaar ligchaam , hetwelk men in vlam wil brengeas’ gerst door verhooging in temperatuur (dat men ontsteken noemt ») eene gasvormigheid in hetzelve te weeg gebragt moet worden, (want vlam is aangestoken en brandend gas} ze0, ook bij den Phospherus, bij welken de ontvlamming ig * lchuledige een gevolg der ineensie is, … … zb can ä —_( 22 je Bpattingen, ziet men een flaauw licht uit dem Phosphorus uitgaande. Dit hicht is werkelijk de vlam van het nu reeds ontvlamde rolletje : oogen- blikkelijk echter trekt deze ijle vlam zich zamen in de gedaante van een zuikerbroods- vorm of frats, zoo als in Fig. 5. door de kromme lijn de aangewezen wordt. Schoon in het donker deze bijeengetrokken flaauw lichtende kring of vlam zeer wel zigtbaar is, kan men, bij het dag- Echt, geen licht aan denzelven zien , maar men ziet dan in den recipient alleen eenen boog van ijlen rook , (aangewezen in Fig. 5. door de letters ghi) m welke de lichtende kring def omvat is. Dit, zijnde reeds het ontvlammen van den Plósphor us, kan voor het vijfde verschijnsel de= zer proeve gehouden worden. 6 15. Een ander, het zesde verschijnsel, inde daad fraat, vertoont zich als men zorg draagt voor het niet indringen der buitenlucht, of als men nog eenige oogenblikken langzaam voortpompt , hierin bestaande , dat de gemelde lichtkring of ijle vlam- boog (def Fig. 5.) langzaam en statig zich uit= rekt, en opwaarts verheft tot eenen prachtigen bichtenden kegel, zoo als in Fig. 4. door lmn wordt afgebeeld («). Keurig voor het oog is het wid 5 ont= …{s) Om het gezigt van alle de nu verder te melden Hraaije vertooningen te hebben ‚ make men gebruik van gen dergelijken zecipient als in Fig. 4 afgebeeld ie _ 23 )= , &htstaan van dezen lichitgevenden conus, keurig ook. wegens zijne fraaije kleuren, mits in het stik= donker de. proef doende, want bij het daglicht levert dezelve niets voor ’t gezigt, dan een zeer fijnen rook- pijlaar van die zelfde uitgebreidheid. _ 6 14. Ik ga nu de volgende bijzonderheden dezer fraaije vertooning beschrijven. Gesteld de buitenlucht hebbe door een of meerder lekken in de pomp of tusschen de aansluitingen, een weinig toegang tot den recipient , dan zal de Phosphorus onder die gedaante eenen geruimen tijd brandende blijven ; doch kan er geen lucht van buiten intreden, of gaat men voort met zacht te pompen, dan zal de gemelde lichtende conus zich al gaande weg met eene vermeerderde snel- heid opheffen, tot op het oogenblik dat zijn top het glas even aanraakt, waarop hij dadelijk van een zal scheiden, nagenoeg zoo als in Fig. 5. door de uiteenwijkende lijnen op op wordt aange- duid, tusschen dezen zal het geheel donker wor= den , waarop zij terstond eene andere rigting aannemen, zich namelijk van p p vaar qq om- krullende en te gelijk de uiteinden oo aan de ba= * ‚gis van den kegel optrekkende, en zich tot eene kleine lichtende wolk (rr Fig. 6.) formeren : ter= wijldit plaats heeft , verliest het rolletje Phosphorus- in zijnen omtrek geheel zijn licht. Het gemelde wolkje bestaat uit een zeer flaauw wit licht, ew dike Bá vend eek WM Je Wertoont zich bij het daglicht als eenen zeer ijlen, rook: eenige oogenblikken zal het de aangewezene hoogte 1 in de Kak houden ‚ maar dan langzamer= hand nederdalen (4) tot op den schotel. der lucht= pomp, welke aanrakende al deszelfs licht ver= dwijnt, en niets ovgrlaat dan een uitermate ijlen rook bij het daglicht te zien. De verandering welke de bovengemelde lichtkegel ondergaat, en die ik nu lesairerks heb, geve ik als een zevende yer= schijnsel dezer proef op, hd $ 15. Wanneer men na de hier gemelde vers dwijning van het licht (e ) nog zoo lange wacht, muts. Cz:) Het is opmerkelijk dat zich dit wolkje in het ijdel kan ophouden, en zelfs doorgaans eene poging schijnt te doen, om zich op te heffen : even opmerkelijk is het dat het niet plotseling vedervalt (zooals het geval is met rook dip men in een luchtledigen recipient van boven door eene kraan ín denzelven laat ingaan), maar zeer langzaam ne- derdaalt: zou de reden daarvan ook moeten gezocht worden ir aanwezigheid vanelektrieke stof in het wolkje? Hiervoor pleit opk de ontstaande verandering in den lichtkegel bij des- zelfs aanraking van het glas en het dan te gelijk verdunnen van een gedeelte van het licht, zoo dat het schijnen Zou, dat in dit moment, elektrieke stof aan het glas overgezet « werd; en dit wordt vrij aannemelijk uit de pverweging der _ oorzaak yan de totale verduistering van het wolkje bij des, zelfs aanraking vav den koperen schotel der luchtpomp. Il zal in’ vervolg gelegenheid hebben om deze bedenking wader in overweging te nemen, Uu) Veelal zal de verbranding van den Phosphorus one der vertooning van dien zwaklichtenden kegel $ 13. gee ë en ì meld, % —_( 25 Jes, waits zorgende dat er geen lucht in den ‘recipient, trede ; tot de Phosphorus genoegzaam bekoeld is, en men laat dan dampkringslucht in, zoo zal het _ rolletje dat tot de proef gediend heeft, zonder dat het weer van zelye ontvlamt (v) ’er veilig kunnen uitgenomen worden, en het dan onderzoekende, zal men bevinden , dat het aan het katoentje even als vast gebakken, en in zijn omtrek eenigzins af= gesmolten is, zijnde van zijn wit enabled (w) beroofd, -en voor het uitwendige okerkleurig 5 dus duidelijk blijken dragende, dat het eene ver= branding aan zijnen omtrek ondergaan heeft: daar enboven zal het zijne doorschijnendheid verloren, en eene hardheid als die van harst verkregen heb- ben. Opmerkenswaardig is het, dat „ wanneer: in B5 men - meld, nit zich zelven, als men met pompen ophoudt, — niet of niet- binnen ° uur eindigen: ik vermoede dat zulks voornamelijk toe te schrijven is aan het indringen van buie_ tenlucht ; ‘want dit is voor te komen als men slechts lang- zaam met voortpompen blijft aanheuden, wanneer het na de verschijnsels s Ijs geheel donker in de klok zal worden. £7) Als men hiermede ‘te spoedig is , zal de Phosphos, zus op nieuw ontvlammen; en als dezelve niet genoegzaam bekoeld is, zullen er zich bij het iglaten der lucht, nog: eenige lichtende stippen vertoonen aan de oppervlakte van het rolletje, aan het doosje en soms zelfs aan den schotel der pomp; doch lang genoeg gewacht hebbende, zal er ’ zich, bij het inkomen der lucht, geen licht meer voordoen.» ì “ew) Ik noem dat gedeelte van den Phosphorus nog maar eenvoudig, zoo gls het zich aan het oog Gardloet al sen wil Binkieaafel. of een meelkleurige omtrek: in vervolg aal daarover breeder gehandeld worden. er alt Jas wien zoodanig een rolletje dan aan de dampkrings acht bloot stelt, het im de eerste twee of drie „minuten geene teekenen van licht vertoont , zelfs miet bij eene temperatuur van 15 gr. R. (G6Falr.); maar als men de bruine, okerkleurige oppervlak- te van hetzelve afrondt of het doorsnijdt, zoo dat zijne waschkleurige en doorschijnende deelen weder te voorschijn komen, zal het op nieuw en dadelijk weer beginnen te lichten. Het katoentje, in hetwelk de Phosphorus was ingezet geworden, onderzoekende , vindt men die holte, uit welke het rolletje genomen is, bruinach- tig van kleur, dat, naar bet mij voorkomt, eene aanvankelijke verkoling aanduidt, Deszelfs naar buiten gekeerde oppervlakte zal geelachtig zijn, % welk naar de gemelde holte toe, tot het oranje kleurige opklimt, en meer van daar verwijderd tot het witte afdaalt. Doorgaans laat zich die gele kleur ook op het deksel van het doosje bespeuren, Deze zijn de omstandigheden en verschijnselen door mij bij eene veelmalige herhaling der op zoodanig eene wijze ingerigte proeven waargeno= men, en die ik den naam van Aoofdverschijn= selen meen te moeten geven: andere, die van eene bijzondere besturing afhangen , gaik nu hier bij voegen, ten genoegen, zoo ik vertrouw, van ken die dezelye herhalen willen. | £ ús (27 Je $ 16. Indien men op het oogenblik dat de ig= nicentie in werking is (zie $ 10.) de luchtsverij= ling staakt, en wat dampkringslucht in de klok laat inloopen, zal de Phosphorus op eens in volle vlam raken, onder het uitwerpen van eene grootere menigte en sterker verlichte bolletjes als hier bo= ven 11. is opgegeven; de kraan der pomp voorts openlatende, blijft de Phosphorus fel voortbran= den ; waarbij de recipient met zulk eenen dikken rook vervuld wordt, dat het anders sterke licht van den Phosphorus er door verdooft. Die damp zich langzamerhand verkoelende , en: verdikkende, gaat in piosphorzuur over , met het welk men , na afloop der proef, de wanden van den glazen ont- vanger en de plaat der pomp bevochtigd vindt. Indien ter dampkringslucht wordt ingelaten, als het verschijnsel in 6 12. gemeld, zich voor- doet, heeft ’er nagenoeg hetzelfde plaats, schoon met eene mindere uitspatting van lichtende bol letjes. HRE Als men van tijd tot tijd een weinig lucht in den recipient inlaat , gedurig daar mede wachtende tot het licht verflaauwt (6 14.) zal men den inz $ 15. beschreven lichtkegel telkens te voorschijn zien treden. Men kan zoo daarin , als in het ver= dere hier boven ($ 14.) beschrevene van den brandenden Phosphorus, vele verscheidenheden te weeg brengen, door het inlaten en weder uite pompen der lucht, | ig | Een =( €83 Dee Een oogenblik na dat het licht aan den voorde proef gediend hebbenden Phosphorus verdwenen is ($ 14. op het- einde) weder een weinig lucht tot denzelven toegang gevende, zal men aan on= derscheidene punten, zoo op de plaat der lucht» pomp; als tegen de binnenzijde van het glas, ver» Echte stippen ontdekken ; waarbij vooral, als de Facht boven in den recipient door eene kraan wordt imgelaten , eene wolk of kelom van licht ($12 tot 14 ) zich dan als nederwaards vallende voor- doct, en aan den schotel der pomp gekomen, zich om het doosje zamentrekt, en den Phospho- rus weder in vlam zet. Heeft men, vóór de proef, ia het deksel van het doosje een gat geboord; en laat men in het voorgestelde geval, de damp Kringslucht door de inlaatkraan der pomp in den recipient invloeijen, dan zal het op nieuw ont- staande licht aan die opening zich eerst vertoonen, en dadelijk tot den Phosphorus overloopen, ten gevolge waarvan deze weder ontvlammen zal. - ‚ Het wil soms gebeuren, dat de opgaande conus ($ 25.) zich zaar het glas rigt: in dit geval zak dezelve in zijne verlenging voortgaande langs het» ‚ zelve, onder de gedaante van eene breede strook _ opklimmen, en het glas met eene gele, oranje= kleurige stoffe teekenen , inzonderheid aan zijne basis; welke stof echter zich naderhand gemak kelijk laat afvegen. Wanneer men de proef volgens het opgegeven el 29 Je böstturt, tot dat het geheele stukje Phosphorus verbrand is, en dan na derzelver afloop het kig- toentje onderzoekt, zal het ter plaatse, waar hef rolletje Phosphorus ingezet was geweest, geheel ledig zijn, eene holte te dier plaatse nalatende „ die zich zwart voordoet, en dus gerekend wilg sworden verkoold te zijn ; maar den buitenomtrek van het katoentje zal men met eene aankleven= de oranjestof bedekt vinden; schoon het meer binnenwaarts daar door niet aangedaan is. Ik zal bij Proef 19. $ 3o., hieromtrent nog eene sua bijdrage voegen. ai “Ten einde miet in wiste te vallen , oor= deel ik deze opgave van. verschijnselen genoeg zaam voor het oogmerk, en zelfs voor eene uitvoë- riger beschouwing , tot welke de voorgestelde vraag van het Zeeuwsch raes) wenken geet. » ) rin Bij 5 en 1, Bh î $ 17. In Proef 2, was het rolletje Phosphorus in schaapswol, in Proet 5. in pluksel van linnert, en in Proef 4. in ‘konijnhaar ingezet , op dezelf de wijze als bij Proef 1. 5 6. is opgegeven. Bij alle deze is de zelfsontvlamminë van den Phospho= rus gelukt onder eene temperatuur van 16. gr Rà “dt ahr.)en wel bij Proef 2. en 4,,toen de kwik in de peilbuis tusschen de 3 en 4 ne teckende: doch toen in Proef 5 de ontvlamming begon’, s as de kwik reeds-onder de 3 lijnen gevallen: ” sb ‚De El 30 Js ver Dezelfde hoofdverschijnselen ($ 8==15 } als hij de eerste Proef , hadden ook bij deze drie plaats. Proerer 5. 6 18. Ingerigt als de vier voorgaande, doch mu hoofdhaar van een mensch ter inzetting van „den Phosphorus ‘gebruikt. Schoon bij deze be- „proeving de thermometer op 14. gr. R. (653 Fabr.) stond , moest de verijling der lucht tot het uiterste gebragt worden, eer zich eenig teeken van ont- vlamming aan het rolletje Phosphorus vertoonde. Bij het waarnemen der verschijnselen van deze Proef ‚heb ik opgemerkt , dat, wat de rook en „de „Phosphorescentie betreft, het hiermede zich even eens als in $8.en g. opgegevenis, toedroegs doch ten aanzien van het licht der ignicentie , $ 10. beschreven , deed zich nu een verschil op , name= lijk: dat dit-niet, dan na dat de kwik tot op & duim was gevallen zich voordeed, en ook niet dien vuurgloed bereikte , welke mij echter altijd tot een bewijs der izcensie van den Phosphorus verstrekt heeft (6 1o0.). Het verder verschil in de omstandigheden bij deze Proef met hoofdhaar, ga ik in de volgende 6 beschrijven, $ 19. Na dat zich dan bij de zoo evengemelde vergevorderde luchtsverijling het tweede licht aan dat rolletje Phosphorus vertoonde, deed ik met ed de De , mel 1 Js de pomp nog wel 8. of 10, minuten snel doorwes ken, waar na ik duidelijk opmerkte, dat het afa branden zich alleen maar bepaalde tot het wit ome _kleedsel van het rolletje, zonder dat daar bij de verschijnselen plaats hadden die in $ 1114. op= gegeven zijn; hoewel , na dat het afbranden van den witten omtrek des Phosphorus een paar minuten had voortgeduurd, zich een zeer flaauwr lichtje aan het uitstekend gedeelte van het rolletje zien liet, kon dat-toch den naam niet verdienen van den lichtkring in $ 12. beschreven. Zoo dat ik niet kan zeggen , dat, bij alle aangewen— de moeite , eene eigenlijke nl bij deze beproeving heeft Dik gehad. Bij het dag licht kon ik den rookkring g hi Fig ig. 5 (inf12. beschreven) die bij eene ware zelfsontvlamming van den Phosphorus den lichtkring omringt , niek ontwaren: dadelijk daarop het daglicht weer af sluitende, merkte ik geen noemenswaardig lic meer aan den Phosphorus , waarom ‘ik besloot terstond de klok vol met lucht te laten loopen , doch in plaats van nu eene ontvlamining te ver- krijgen ( S 16.) gebeurde dit niet. Na dat vervol. gens de recipient geheel vol met darapkringslacht was, begon het rolletje een weinig te glinsteren. Dit alles bewijst genoeg , dat bij deze beproeving geene zelfsontvlamming van den Phosphorus hed plaats gebad , waar in ik nog meer bevestigd werd bij de beschouwing van het stukje, dat tot hdd de el 32 Je de proef gediend had, van het welk het wit omis „kleedsel , voor een gedeelte „zijne witheid verloren, «en okerkleurig geworden was; maar het haar, in welk de Phosphorus was ingestoken geweest , gaf an ’t allerminste niets optemerken , zoo dat duide= dijk bleek „dat hier aan den Phosphorus maar eene ignicentie , eh deze nog maar gedeeltelijk , had plaats gehad, Prorr 6. 6 20. Te voren (in Feb, 1815) had ik eene procf op de, zelfontvlamming van den Phosphorus genomen „en het rolletje toen in een lapje paarsch gekleurd katoen ingewonden, bij eenen thermo metherstandvan 7 gr. R. (48Fahr) en schoon ik het toen niet tot de ontvlamming had kunnen brengen, ‘was mij echter eene aanmerkelijke bedenking bij die Proef overgebleven, waarom ik nu bij eene temperatuur van 154 gr. R. (67 gr. F.) besloot dezelve te herhalen, en wel volgens deze inrig- ting: Op het doosje D. fig. 7. hechtte ik met wasch vast, een van stijf papier gemaakt kardoesje of peperhuisje ssttu, zijnde het ondereinde tut eenigzins in een gedraaid: binnen in de ruimte stts zette ik een rolletje Phosphorus p,‚ vooraf bmwonden met een lapje wit katoen vvv, opde wijze als in Proef 1. ($ 6.) met kaars katoen. De zelfontvlamming van den Phosphorus gelukte nu; =( 35 Je Hi, zijnde in dat oogenblik datde kwik tot nage moeg 3 lijnen inde verkorte peilbuis was gevallen. 6 21. De omstandigheden bij deze zelfontvlam= ming waren de volgende : f 1. De oprijzing de rooks tijdens nog de Phos- phorescentie duurde, geschiedde als delle {$8.) en toen de kwik nog een paar duim hoog teekende, hing dezelve langs het kardoesje en het doosje neder, in de gedaante van eene parapluie, „aangewezen door de lijnen sw, en s w Fig. 7. Even zoo had er ten aanzien van het tweede dicht ($ 4.) weinig verschil plaats; maar 2. Delichtende uitspattingen ( $ 11) waren zeer weinig, en alzoo de luchtkring def Fig. 3 ( $ 12) zich tot op de plaat der pomp uitstrekte, hiet het zich begrijpen , dat de fraaije lichtkegel ($_ 13) zich niet vertoonde ( x )‚ even. min 4 als het geen sewoon= lijk bij deze proeven op denzelven volgt, ( 6 14) het van een scheiden, namelijk , van denzelven en zijne overgang in een neervallend lichtend wolkje, Eindelijk echter begon de gemelde lichtkring , die tot op de plaat der pomp nederhing, zich, ZGEN.IV.D.estuk. G hoe (Cx) De reden dat de gemelde fradije kegelvormige vlam zich nu niet formeren kon, meen ik daarin golegen te Zijn, dat de nederhangende lichtkring def zijne warmtestof eu mogelijk ook wel elektrike stof aan de plaat der luchts pomp overzette; men vergelijke $14. en aanmerking w daam « ouder. wal Vi Jm hoewel onder een ten uitersten {faauw schijnsel; opwaarts te verheffen en verdween in het boven gedeelte der klok. _ 4, Na eene poos wachtens weder dampkrings= lucht in den recipient inlatende , vertoonden er zich hier en daar lichtende stippen aan het glas en een ras verdwijnende kring van een ijl licht in den omtrek. van het doosje; doch de Phos-= pkorus ontvlamde niet weer, zoo als anders door= gaans (6 16) plaats heeft; zijnde echter het rol= Jetje, nä afloop der proef, in denzelfden staat be= vonden als $ 15. is opgegeven. Het lapje katoen had, voor zoo ver het met. den Phosphorus in aanraking was geweest, eene bruine kleur, verder op was hetzelve oranje en vooris geelkleurig. Prorr 710. ‚9 22. Inde eerstedezer had ik den Phosphorus Angewonden ; even als in de laatst voorgaande proef, in een Zapje wol of baai; in de tweede in Zin- ‘en ; in de derde in een stukje filtreer papier, ‘en in de vierde in postpapier. In de drie eerst- « gemelde gevallen gelukte de zelfontvlamming ; en wel in Proef 7, even zoo spoedig als in Proef 6; dach tot het doen gelukken der 8st® en gde Proef werd meer tijd en een langdurig pompen vereischt, zijnde de kwik reeds tot onder de 5 lijnen geval len; Dn OAD den, toen er nog wel een-minut 10 of 12 met ute pompen „moest aangehouden worden, alvorens de Phosphorus tot zijne ontvlamming kwam ; maar; schoon alle moeite pek mad bij de beproe- ving met Aet postpapier, kon ik zijne zelfs ontvlamming niet bewerken; het rolletje bij deze Proef (de zode) gebruikt, ‘lichtte echter sterk. Tijdens ik deze vier Proeven nam, teekende de Ahermometer 16} gr. R. (56. Be „ De verschijnselen" bij deze Proeven hebben 200 weinig verscheidenheden van belang opgeleverd, welke niet bij de vorige reeds beschreven zijn dat het overtollig zoude worden ‚ daar van Mi derlijk melding te maken ; dan alleen dat in Proef 10, het rolletje Phosphorus geheel aan het papier was vastgekleefd: een bewijs dat hetzelve aan zijnen omtrek eene smelting ondergaan had, PRrorEF 11. $ 25. Deze is genomen met koutskoolpoeder; Van een weinig gepulveriscerde ‚houtskool (die wel droog , schoon vooraf echter niet uitgegloeid was) maakte ik, op het deksel van een spänen doosje, een-hoopje , en plaatste daarin een stukje Phosphorus; dit rolletje hierin regtstandig inge= zet; zoo dat zich onder hetzelve nog houtskool= poeder bevond, en deszelfs boveneind , met de bovenvlakte van het boopje gelijk gemaakt heb= ©! Ca bende, ed val 36 Je bende, onderwierp ik het aan de proef der zelf ontvlamgming ; welker spoedige gelukking ik mij had voorgesteld ; doch reeds was de kwik tot op 5 lijnen in de peilbuis gevallen, en nu eerst werd ik door eene blijkbare Zenicentie aan den Phos- “phorus aangespoord, de Proef niet te staken ;, maar nog eenige minuten met pompen vol te ‘“bouden, wanneer dan ook na 6 of 8 minuten sterk doorgewerkt te hebben, de ontvlamming gelukte. 6 24. Waarnemingen bij deze Proef. 1. Het heeft mij toegeschenen dat er niet wel zoo veel rook als bij vorige proeven uitden Phos- phorus was opgegaan ($ 8 ). 2. De verwisseling van het eerste licht (de Phosphorescentie) met het tweede (de ignicen- tie) heb ik niet kunnen opmerken ( $g en 10). 5. De lichtkring ($ 12.) vertoonde zich als in Fig. 3. en strekte zich over het geheele hoopje houtskool uit. 5. Ik kon dezelve echter niet de, in $ 13 en 14 beschrevene, gedaanten doen aannemen. 6. Na de verbranding langzaam voortgezet te hebben tot dat al de Phosphorus verteerd was, „bleef er nog eenen geruimen tijd een dunne rook- wolk , even als eene parapluie, over bet hoopje ‘houtskoolpoeder hangen , diein ’t donker een zeer -flaauw wit licht vertoonde, 7. De & ke $ a 97, df ». De Proef geeindigd zijnde, bleek mij bij der beschouwing van het meergemelde hoopje , dak het met eene aschgraauw kleurige stoffe overdekt was, zijnde de holte, waarin het rolletje Phos= phorus “was ingezet geweest, nu geheel ledig, zich gaadkleurie vertoonende. PROEF 12, $ 25. Genomen met welgedroogd houtzaag sel op dezelfde wijze ingerigt als de laatstvoors gaande Proef ‚ heb ik den Phosphorus tweemaal bij inzetting in een hoopje van het gemelde zaag sel aan de zelfontvlamming onderworpen , bij eene temperatuur van 1ú gr. R. (654 F.) beide keren gelukte dezelve, doch nog iets trager dan bij de beproeving met gepulveriseerde houtskool , in Proef 11., $ 28. De verschijnselen bij deze beproevingen voor= gevallen , verschillen zoo weinig (y ) van die CG 5 van k 4 Cy) Dit alleen voeg ìk hierbij, dat als men, na 10, of 12. minuten branden of vlammen van den Phosphorus denzelven onderzoekt, men het rolletje tot een bolletje zamengesmolten vinden zal, rondom met zaagsel bezet,’ hetwelk dan eene, oranje kleur vertoont. Men kan bij deze inrigting met zaagsel de verbranding van den Phose phorus gemakkelijk doen ophouden, door namelijk eenig s oogenblikken te pompen , als wanneer door de groote’ luchtsverijling en het daar door ontstarie gebrek aan lucht ge verbranding ophoude me 33 Js %än Proef i1, dat ik het niet noodig oordeel er bijzondere melding van te maken. __Na den afloop bevond ik het houtzaagsel , voor zoo ver het kuiltje in ’twelk de Phosphorus ver brand was, zich uitstrekte, bruinkleurig, welke kleur in eene van daar gaande verwijdering, tot in het gele afliep ; dit gekleurd zaagsel deed het lakmoestinctuur rood worden, PROEF 13. 7 $ 25. Op dezelfde wijze ingerigt als de 11de én 12de Proef, doch nu met fijn gestampte en wel gedroogde zwavel, Na de meest aange= wende moeite en meestmogelijke verijling tot wel= ke ik de lucht met mijne pomp brengen kon; is het mij echter niet mogelijk geweest de zelfs outvlamming van den Phosphorus te bewerken, Ek keb bij deze Proef inmiddels verschijnselen waargenomen , die hier verdienen gemeld te wor den , schoon ze nict regtstreeëks tot het onderwerp dezer Verhandeling behooren. Ik nam dan waar: Voor eerst, dat, bij het inzetten van hét! rolle- te Phosphorus in het hoopje zwavel , de gelë waschkleurige bovenvlakte van den Phosphiorus, vloeibaar werd, zonder dat zich daarbij eenige rook vertoonde. Het rolletje toen met een ijzêren « tangetje uit het hoopje zwavel uitnemende, droog- _de die oppervlakte dadelijk weer op; intusschen {5e was het langs zijne geheele lengte met zwavels poeder bezet, die daar aan vastgezet bleef, Het andermaal in bet hoopje zettende , ontstond op nieuw Let gemelde verschijnsel. 2. Het aldus onder den recipient op de lachte pomp plaa!sende , en de lucht genoeg verijld heb bende, begon de Phosphorus aan zijne oppervlak= te op te eli en als ’% ware te koken, de zwa- weldeelen tevens aantrekkende „en zich daarmede ;, __zoo als het scheen, verbindende: hoop hebbende van dé ontvlamming te zullen bewerken, wendde ik daartoe, gelijk zoo even gemeld is, alle po= gingen aan, doch te vergeefs, zoo dat ik de Proef eindelijk staken moeste 5. Bij het onderzoek dezer verbinding van zwavel met Phosphorus, bevond ik dezelve zacht en kneedbaar in eene temperatuur van 7 Sr. R. (48 gr. F.) en daar boven; dach onder de 7 er. wordt zij bard en korrelig. Korreltjes hier van, op een stuk heet gemaakt ijzer geworpen, ont- vlamden even als hid Voorts geeft deze te zamengestelde zelfstandigheid eenig licht van zich in den donker. | _ Hef schijnt dus , dat door deze bewerking in % luchtledige , van Phosphorus met zwavel , de bekende zwavel -phosphorus (Phosphore Ka pluré) verkregen kan worden, G4 Proet Proer 14, $ 27. Tot deze Proef heb ik zand gebruikt, Namelijk, na in een dergelijk hoopje (Proef 11 tot 13.) van welgedroogd wit duinzar:d eem vol= letje Phosphorus van de gewone grootte ($ 5.) n= gezet te hebben, beproefde ik bij eenen warmte graad van 165 graad R‚ (68£F. ) zijne zelfontvlam- ming; doch: de uitkomst was zoedanig , dat , naauw genomen, niet kan gezegd worden, dat deze ver— kregen is, schoon ik de verijling der lucht tot zoo ver mogelijk bragt. Belangrijk voor dit on derwerp is intusschen , het geen ik bij deze Proef Waarnam , te weten: 1. De phosphorescentie (6 9.) kwam tot zoo= danig eene vermindermg, dat het nagenoeg ge- heel duister in den recipient werd; maar bij eene kwikshoogte van Slijnen, deed zich weer licht in de klok bespeuren, ’t welk gaandeweg toenam (z), tot dat, na nog wel 10. minuten pompens, de Phospkorus eindelijk begon te branden (a). 2. Een enkel lichtend bolletje werd uit de smel- tende oppervlakte van het rolìetje opgeworpen. 5, De lichtkring in 12. beschreven deed zich hier Cz) Dit strekt tot nader bewijs vanhet meermalen op- gemerkte bij deze Proeven, en waarvan ik in $ ro. uitvoee riger gehandeld heb. Ca) Ze branden namelijk zonder verschijning van vlam , dus sigchts esus ignicentien Ch je hier niet voor maar nagenoeg als bij de 5de Proef {$-19.) vértoonde zich dit verschijnsel, met dat onderscheid echter , dat er nu en dan flikkerimg van licht zich voordeed; intusschen was bij hek daglicht de rookkring g hiFig. 5. ($ 12.) ge- heel niet te zien: en alzoo de ignicentie maar geer kort duurde, en van zelve eindigde , kan dit verschijnsel , naar mijn inzien, niet eene ontvlam- ming van den Phosphorus genoemd worden, 4, Na het afloopen der Proef, vond ik het rolletje. Phosphorus aan deszelfs omtrek , voor zoo verre deze uit het zandhoopje uitgestoken had, een weinig afgesmolten, zijnde beroofd van het wit of meelachtig omkleedsel ter dier plaatse; doch voor zoo ver hetzelve in het zand had in- gestaan, scheen het genoegzaam geheel gaaf ge- bleven te zijn. 5. Het zand in den omtrek van het rolletjé bad geen kleuring ondergaan ; daar het echter eenigzins bevochtigd scheen, onderwierp ik het- zelve aan de Proef met lakmoestinctuur, het welk er een weinig door aangedaan werd „ krijgende eene naar het roode hellende kleur. … Ook deze twee laatstgemelde omstandigheden pleiten er grootelijks voor, dat deze Proef geerie ware zelfontvlamming ; maar alleen eene ioná= genlie van den Phosphorus opgeleverd heeft, N Cà Proer oz hel 42 Jes Proer 1518. $ 23, Bij deze proeven heb ik van dezelfde ina rigling gebruik gemaakt als in de vier voorgaan= de , en wel in Proef 15+het hoopje vervaardigd uit Kopervijlsel; in Proef 16. uit ijzervijlsel in Proef 17, wit gepulveriseerden bruinsteen, en in Proef 18., uit fijn gestampt glas. Om- trent deze stoffen is mij overtuigend gebleken , dat de rolletjes Phosphorus er in gezel of er mede overdekt wordende, hunne zelfontvlamming on= mogelijk is; zelfs na alle aangewende moeite (b) en zoo wel onder een warmtegraad van 5 tot 10, als van 153 R. Omtrent de verschijnselen bij deze Proeven, door mij waargenomen, valt weie nig van belang te melden ; dit alleenlijk , dat 1. De rookstraal in 6 8. beschreven, minder scheen te zijn, dan bij die proeven, in welke de de van den Phosphorus gelukt was, 2. Dat het licht der Phosphorescentie ($ g.) wel verflaauwde naar gelang der luchtverijling, doch het licht der zenicentie ($ 10.) schoon hek zich C5) Ik heb bij deze beproevingen de Tuchtsverijling al- tijd tot den uitersten graad gebragt, en wel zoo , datg wanneer ik‚op het gevoel merkte dat de pomp leus sloegs en dan bij het daglicht (Aanmerk. / in-$ 8.) den stand des verklikkers waarnain, die in zoodanig geval doorgaans nief meer als 1 of 2 lijnen hield; waarna ik meestal nog wel 12, I5 of ao minuten met sterk door te pompen aanhogs len liet. - hd 8 … _-( 45 De zieh te zijner tijd scheen te vertoonen, nam eche ter niet noemenswaardig toe, al werd de verijs ling der lucht tot den uitersten graad voortgezet, 5. De rolletjes hadden geene verandering ons dergaan; hier en daar was aan dezelve iets van bet metaal vijlsel aangehecht. S 29. Ik heb het onnoodig. géoordeeld de Proeven omtrent de verschillende zelfstandig- heden, met welke de Phosphorus in ’ luchtledige in aanraking gebragt, van zelven af of niet ont- vlamt tot geb uit te strekken ; om dat deze mij voldoende resultaten hadden opgeleverd; er geen einde aan deze’ proefnemingen zoude zijn, indien men de geheele reeks der stoffen er aan wilde onderwerpen. Eenige dezer opgesomde proeven heb ik meermalen herhaald ‚ en soms ook anders ingerigt (ec): doch alzoo de uitkomsten daarvan weinig belangrijks voor de verklaring van het geheim dezer zelfont vlamming, hebben opge- leverd, late ik het na, er bijzonder melding van te Cc) Namelijk door in plaats van een houten doosje tot het opleggen vande „den Phosphorus omringende, stoffen, een koperen schaaltje, te gebruiken, bij welks gebruik geen verschil en niets bijzonders mij overgekomen is, daf alleen, dat door den neervallenden rook en ichtkring, het Behaarde bevochtigd werd , welk vocht hètzelve zwart deed Worden, en een sterk zuur bleek te zijns 'twelk gewreven motdende » in den donker ecnig licht van zich gaf. ns OR Ne te maken , en ga veel liever tot zoodanigen overs die ik met een meer bepaald doel, ter beantwoor ding van de voorgestelde vraag , genomen heb. ee ete e-e- HOOFDSTUK IL Proeven op de meerdere of mindere noodzakes lijkheid van bedekking pan den Phospho- rus. ten einde zijne zelfontvlamming in't ijdel te doen gelukken, $ Joe Daar het kaarskatoen als het meest ge= schikt voor het welgelukken der bedoelde zelfs ontvlamming mij was voorgekomen, ben ik in het onderzoek van dit onderwerp daar mede be gonnen; zoo is dan ook tot de eerste vier hier voorkomende proeven, schoon verschullende in= gerigt, deze stofie gebruikt. i Prorer 19, Een stukje Phosphorus van meergemelde grootte (S 5.) geheel in pluksel van kaarskatoen ins gewikkeld , zoo dat hetzelve een bolletje (als k k Fig. 8.) maakte, en aldus op een spanen doosje D met zegelwasch vastgehecht , onder den rectie , Sel 45 Jam pient C geplaatst, begon, bij het doen der Proef, de zelfontvlamiming , toen de kwik nog ruim 5 lijnen in de verkorte pijlbuis bpbechebijdds werd. De eerstemaal dat ik bij zoo eene geheele om= winding van den Phosphorus zijne zelfontvlam- ming beproefde , werd ik niet weinig verrast door de schielijke uitkomst daarvan. Aan meni= ge herhaling heb ik deze Proef onderworpen, en deze wijze van den. Phosphorus in te. wikkelen altijd het gemakkelijkst en zekerst gevonden , tot het welgelukken zijner. zelfontvlamming ;, schoon de verschijnselen , die ‘dezelve oplevert, niet zoo voldoende zijn (d ), als bij andere in= rigtingen (e ). Het (4) Daar de verschijnselen, die deze zelfontvlamming van den Phosphorus oplevert, niets bijzonders of buitengee woons heeft, maak ik van dezelve in den tekst geene mele ding, maar moet echter doen opmerken: r.. Dat men het afwisselen van het eerste en tweede licht (dart der Phosphorescentie en dat der ignicentie) nietkan waars nemen, alzoo het geheele rolletje bedekt is. Doch- 2. Dat als de kwik nog.rduim hoog in de peilbuis staat. “men inwendig in het katoentje een lieht bespeurt, “welk snel toeneemt en tot cenen vuurgloed aangroeit, ten blijke dat hij dan reeds in brand of ontstoken is. / 8. Er vertoonen zich bij deze inrigting maar weinige lichtende uitspattingen C 6 11-): voor het overige is er bij het geen de vlam oplevert, veel overeenkomst met hetgeen daarvan bij de eerste proef reeds gemeld is: meer echter zal dezelve eene bolronde , dan wel eene kegelvormige ge- daante aannemen, "Ce Bij voorb. zoo als bij Proef 1-4, 20—22, 49 en Ganderen, el 46 jes > Het is bij zoodanig eene inwinding van dei Phosphorus in katoen ; ten uitersten moeijelijk dese zelfs geheele verbranding voor te komen ($ 14 en 15.); want schoon men , door met pompen aait ste houden, de vlam doet wijken, en schijnbaar den Phosphorus uitdooft ; behoudt dezelve echter Zijne hooge temperatuur; zoo dat hij, al wacht amen 10. of 15, minuten ‚ (onder een gestadig sdoorpompen) eer men tot dezelve de dampkrings- „Jucht toegang geeft, dan meestal nog oogenblik= kelijk weer vlam zal vatten ‚ waar door het bijna „ondoenlijk wordt bij deze Proef een overblijfsel „van den Phosphorus magug te worden. Eens is mij dit echter gelukt, en ik vond toen het voor de ‘Proef gediend hebbend rolletje gesmolten, vast gehecht aan het katoen ‚ en voor het overige eyen als bij Proef 1. in $ 15. gemeld is. Als de Phosphorus geheel in het katoen ver= brandt, zal men in hetzelve een kuiltje vinden, 2% welk zich zwart vertoont; verder op vindt men het met eene oranje-kleurige stof doortrokken, _doch aan deszelfs buiten-omtrek geheel wit geble- ven. Bij de beproeving met lakmoestinctuur en papier blijkt, dat zoe wel deze stof, als het gee heele katoentje met een zuur doortrokken is, Proer 20. | E kj j ‚S 51, Ik geef hier deze als eene herhaling van de. mel Á7 di de eerste Proef bij welke het ondereind van het rolletje Phosphorus in katoen ingewikkeld wasz (zie Fig. 1.); uit welke proef alleen hier valt op fe merken, dat de Phosphorus ontvlamde , toen de kwik in de peilbuis op 4 lijven opgehoudsa werd, | PROEF 2L $ 32. Een rolletje Phosphorus van dezelfde grootte als inde beide voorgaande proeven ; doch nu deszelfs boveneind met een weinig van het meeïgemelde katoenpluksel omwonden , latende het ondereind vrij, daarmede hetzelve door zegel- wasch regtstandig op het doosje vastzettende , zoo als dit in Fig. g. te zien is. De ontvlamming ge= lukte, toen de kwik nog tusschen de 5 en á lijn nen in de peilbuis stond, De verschijnselen bij deze pref hebben zeer weel gelijkvormigs met die der eerste ; dit moet ik ’er echter nog bijvoegen: dat, als de verijlmg der lucht ver genoeg gevorderd is, het licht zich het sterkst aan den omtrek van het rolletje bij het katoentje vertoont, waarin ook de ontvlam= ming een begin neemt ; en dat de lichtkegel van Fig. 4. niet 200 gemakkelijk bij deze als bij de eerste proef ontstaat, als ook, dat wanneer men de verbranding van den Phosplorus doet ophou- den (S 14. en 15.) ’en: bij deze wijze van inrig= Ung, _( 18 Je Vine, niet zoo ligt als bij de eerste, eene hers rieuwde ontvlannming te vreezen is; voorts dât tien den in gade Phosphorus aan deszelfs andere zijde.plat geworden , en aan het dekseltje “an het doosje vastgesmolten vindt ; en eindelijk dat, zoo wel het dekseltje, als het kutoerijd met de meergemelde oranjekleurige stoffe eenigzins bezet wordt. Proer 21, S 35. Een stukje Phospborus van zwaarte, als in de drie laatstvoorgaande proeven ‚ nu echter niet bedekt of omwonden, maar vlak en vrij neergelegd op pluksel van kaarskatoen; hetwelk op het dekseltje was uitgespreid, zoo dat het vol ‘letje geheel voor het oog bloot lag. De ontvlam- ming gelukte; doch veel trager dan in proef 19. “en 20; hoewel naar het mij toescheen, iels spoe- diger dan in Proef 21; staande echter de kwik, op het oogenblik der ontvlamming, niet hooger in de peilbuis, dan in de laatst voorgaande proef. Het is bij deze inrigting der Proef op de zelf= “ontvlamming van den Phosphorus in ’t luchtledige, dat de daarbij voorvallende verschijnselen zich als bloot voor het oog vertoonen, en het gemak= kelijkst waar te nemen zijn, Alle die, van welke ik in de eerste Proef ($8 en verv.) melding ge= maakt heb, kan men cok bij deze te voorschijn doen ik og « doen komen; en het was bij zoo eene inrigting ; dat ik het eerst regt duidelijk de afwisseling in het licht-aan den Phosphorus opmerkte, welke ik in $ 9. en 10. beschreven heb, en waarbij ik nog voegen moet, dat zich hier zeer zigthaar de „ verduistering of verdooving van het licht aan den _ Phosphorus „ tusschen de Phosphorescentie „en ‘denicentie , vertoonde ; als ook dat hier duidelijk te zien was, hoe de jericentie zich alleen tot den witten omtrek der rolletjes bepaalde, welke, als hare kracht toeneemt, de witte stof doet smelten , voorts gloeijend worden , en daarop den __Phosphorus in brand steekt, Je _ Bij het onderzoek van het overgebleven ge- _deelte der rolletjes, die aan deze Proef onder worpen geweest zijn, vindt men dezelve in hun- pen geheelen omtrek afgesmolten , en aan de _ onderzijde, met welke zij op het katoen gelegen hebben, plat geworden ; en in eene gedaante, zoo als in Fig. 10. verbeeld wordt. Niets van hunne stoffe behouden zij, doch voor het overi= ‘ge vindt men ze in dien staat, welke wit Procf ä: $ 15. en 16. reeds bekend is, dE ___Ter plaatse waar de stukjes Phosphorus op het katoentje gelegen hebben , vertoonen zich zwartachtige kringen ‚ die in derzelver breedte, | van het zwarte afloopen tot het bruine, voorts _tot het roode, “verder verwijderd tot het oranje, en eindigen in het geelkleurige.* Meer aanmer= 4. GEN. IV.D. 2.4, D kes a, Sos je „kelijk nog doen zich deze gekleurde ringen voor, „indien men, door van tijd tot tijd, een weinig licht in te laten, de verbranding voortzet , tot al de …Phosphorus verteerd is ; het verst af zijnde ge- …deelte van het katoen blijft echter wit. __$ 34. Daar het mij uit deze vier Proeven met _ kaarskatoen genomen, bleek, dat het niet vol- strekt noodzakelijk was , ten einde de zelfont- vlamming in ’t ijdel tot stand te ‘brengen , den _ Phosphorus gedeeltelijk , veel min geheel te be= dekken ; maar dat deze ook gelukt, als dezelve “alleen maar op katoen gelegd wordt ; oordeelde ik echter , alvorens hieruit zekere besluiten te trekken , het waardig te onderzoeken: of ,en in hoeverre dit omtrent andere stoffen, met wel _ker bedekking of inwikkeling , sommige der vo- rige Proeven gelukt waren , zoude doorgaan: Ik nam dan Prorr 2526. In alle deze werden de rolletjes Phosphorus , Even als in de Jaatstvoorgaande proef , op de _zelfstandigheden gelegd; en wel in Proef 25, _ep linnen pluksel ; in Proef 24, op een lapje katoen; in Proef 25. op een stukje filtreerpa- pier sen in Proef 26. op wel gedroogd duin- gand. Dezelve zijn genomen bij eene temperatuur van 15 tot 10° R. (66-6gF.) In alle heb ik de gak „ ont kes li Je: Je ontvlamming ten mivste de ontsteking van den Phosphorus zien gelukken, doch veel trager dan in de te voren gemelde, bij welke de rolletjes in deze stoffen waren ingezet, Inzonderheid werd bij Proef 26. een gerekt geduld gevorderd, daar Yer, toen de kwik im de peilbuis reeds op twee lijnen gevallen was, en de thermometer 1639 R, teekende, nog langer dan f uurs met pompen moest Ket anden voor dat de Phos= phorus Ecole werd, Wat de verschijnselen bij deze Proeven bes treft: 1. De onder Proef 22. gemelde kunnen gelieel= lijk op de verschijnselen, die zich bij Proef 25, 24 en 25 vertoond hebben, toegepast worden; voorts 2. Was in al de vier gemelde proeven de verwisseling in het eerste en tweede licht op te merken; vooral liet zich in Proef 26. , toen de kwik tot op nagenoeg } duim gevallen was, voor eenige oogenblikken eene aanmerkelijke verduis= tering aan den Phosphorus bespeuren : verder 5. Vertoonden zich bij deze 28ste Proef, nog duidelijker dan bij de vorige proef met zand, (Proef 14 ) de daargemelde vijf laatste verschijn= selen; inzonderheid was hier zigtbaar, dat Aef branden van den Phosphorus zich alleen maar be« paalde tot het afronden en oplossen van deszelfs wit omkleedsel; en dat nog wel, voor zoo verre Da di —( 52 )= dit niet aan het zand raakte ; zijnde het, zoo als bij nader onderzoek bleek, te dier plaatse bee houden gebleven. é. Kort, na dat de ienicentie in Proef 26 op- hield, weer lucht in de klok inlatende, begon de Phospborus na eenige oogenblikken flaauw te lichten, meest echter aan de andere zijde van het rolletje, ter plaatse waar bet wit omkleedsel nog overgebleven was: nu de lueht weer uitpompen- de, verflaauwde dit licht geheel, en er bleef niets dan een zwak schijnsel van een wit licht over, in den omtrek van den Phosphorus nabij het zand. ProrerF 27-50. In deze vier proeven, de rolletjes Phosphorus op houten, koperen, ijzeren, en zinkplaatjes, vlak: en in hunne lengte gelegd, even als in de vijf laatst voorgaande, kon ik dezelye niet doen ont vlammen; schoon de verijling der lucht tot den uitersten graad voortgezet werd, en dit bij eene temperatuur zoo van 7° als 150 R, (48-66 F. ) Geene bijzondere verschijnselen hadden hierbij plaats; de afwisseling en het onderseheid tusschen het eerste- en tweede licht was naauwelijks merkbaar. Het rolletje van Proef 27. was in zij= pe ienicentie sterker nabij de oppervlakte van het hout, dan zulks het geval was met de rolletjes die op de metalen gelegd waren; zijnde de naar boven e( 55 js Boven gekeerde oppervlakte vari hét èerste mêet verduisterd , dan die der laatste, welke aan hunne . naar boven gekeerde zijden het meeste licht, er aan hunne aanraakpunten met de metalen, geen licht vertoonden. Doöch-schoon het licht onder aan het rolletje van Proef 27, vrij aanmerkelijk was ; kon het zich echter niet in die mate vereenigen , dat de Phosploruús de temperatuùür oin te onitvlamá men; zelfs niet van te smelten verkreeg. Proer Si en 32, Deze bevatten eene herhaling van twee der laatst gemelde proeven bij eene temperatuur van 163 ° R. (69 F.) stellende namelijk in Proef 51 een rolletje Phosphorus registandie in een Koperen schaaltje; en in Proef 52 op een houten doosjes Er had nu ook ‘geene ontvlamming plaats, hoe= wel ik zeker ben, dat de lueht in het glas tot de hoogst mogelijke verijling gebragt is geworden, Proer 35. „$ 56. Het mij bevreemd hebbende verschijna sel met gepulveriseerde zwavel in Proef 15 $ 26, deed mij besluiten tot deze proef, genomen met een rolletje Phosphorus ‚op een stuk of standaart: van zwavel , vlak neergelegd ; doch noch ont’ vlamming , noch eenige verbinding met de zwa= er A D. 5 vel ( 54 Da Vel; zo5 als ‘in Proef 13, noclr eênig bijzonde „ verschijnsel, buiten het gemelde in de laatst voord ge proeven, had bij deze plaats, Prorer 5, 8 57. Pedenkersle dat, hoewel de zelfonts slamming van den Phosphorus in gepulveriseerde houtskool, volgens Proef 11. 6 25. gelukt. ware; dezelve welligt ook zoude gelukken, indien de rolletjes op een staande stuk houtskool gelegd werden, beproefde ik dit dan, en toen de kwik in de peilbuis tot-deszelfs laagsten stand gedaald was, vermeerderde het licht aan den Phosphorus bij deszelfs aanraakpunten met de houtskool, zoo zeer, dat ik ongetwijfeld op eene ontvlamming van denzelven meende te mogen rekenen; toen vlug doorpompende , ortstónd ’er een ongeval waar door dezé proef afgebroken werd. (f e Ei 3 Ie Cf) Dit ongeval bestond hierin, dat de glazen klok, die ik meestal bij dezë proeven gebruikt had, en van wel- ker deugdzaamheid ik meende verzekerd te zijn, in gruis tot elkander sloeg : het rolletje Phosphorus was hier dóor van het stuk houtskool (welk laatste geen woet van de, pomp verwijderd „op tafel lag) afgeslagen , en tegen de pijp eener brandende kagchel aangedreveri, waar het in vollen vlam stond. Geen persoonlijk letsel had mij da® anders schadelijk toeval aangebragt, zijnde het glas meest, op de plaat en in de nabijheid der pomp van mij af vere gpreid, Wat de oorzaak vaa dit ongeval bij zoo ecne dik Kr wijls é zl. 55 par Ik hervatté daarna dezelve's,. doch’ meteen stulë houtskool, het welk daartoe vooraf in eenen ges slbten kroes uitgegloeid ° was. Dé proef nu onde een glazen. Rok van g2 kubiek duimen inhòuds, verrigtende , gelukte de ontslaimiing ; 5 et zelfs, zoo *t mij voorkwam, eêr dan’ in Proef 11. Na de ontvlamming op den stand van de kwik i ma de peillsuis ziëride, tóonde dezelve & lijken aan. Het vlaromend branden win den wie wedde 5 duurde tiaauwelijks 2’ minuten. Voorts, wät de verschijnselen hierbij voorge vallen betreft, zij verschilden niet notie d dig van” “die, welke bij Proef 22. zijn wi jd! Deze proeven leeren, dät tot het doen geluk ken der zelfontvlamming ’vän den Prosplor us in’ t ijdel, eene” geheele bedek van denzelven’ met de ‘daartöe’ vereischte zelfstandigheden riëp volstrekt, noodzakelijk. is; maar dat het reeds voldoet, wanneer men de rolletjes op de, zelfs standigheden. legt ; tevens wijzen zij aan „da hoe verre. daarbij echter verh in uitkomst, iel heeft, re ME HOOFDe, Mers ‘err * wijls beproefde klok geweest zij, weet ik niet, ten zij, het ware toe te'schrijven aan eefie temperaruurverwisselifgs* welke dit gias ondergaan had; zijnde hetzelve even-te vos ren uit eene koude kamer (waar zeker de thermometer Wen eettigeegtaden: onder het vriespuné stond) overgebragg in ecue, die door eo kagchel werdowarm gestookt 99°» ml 56 je HOOFDSTUK IIE Bijzondere Proeven over de bedekking van den Phospliorus met harst en zwavelpoe- __der, en over de bevochtiging van ze denzelven. met vloeistoffen, $ 38. De proefneming van Hawskbee in, $ 5. opgegeven , bij welke de Phosphorus in wloeistof gedompeld, van zelven in % ijdel ont- vlamde, en de proefnemingen van den Heer van Bemmelen, voorkomende in het bovengemeld onderzoek , en genomen met gepulveriseerde harst en zwavel, benevens de gevolgen door dezen Natuurkundigen daaruit afgeleid , zijn mij van dat belang voorgekomen, om aan derzelver overweging dit Hoofdstuk toe te wijden. “‘Beschouwen wij eerst die van den Heer van Bemmelen. Door zijn Ed. zijn drie of vier Proeven opgegeven, omtrent welke ik mij eeni= e proefondervindelijke bedenkingen’ (g) veroor- loven moet. De eerste dier bedoelde Proeven is deze: bij eene proefneming met twee stukjes Phosphorus, het een met katoen bedekt, en het ander met harstpoeder bestrooid , bevond deze Heer, ‚ tot zijne groote ee dat niet het eerste ‚ ron Andere bedenkingen op die Proeven , zullen ia Sue volgende Afdeeling, voorkomen … € el 57 Jt eerste, maarwel het laatste, van zelven ontvlams- de, Dat de Heer van Bemmelen zich hierover. verwonderde ‚moet ons niet bevreemden, dewijl, deze uitkomsten. zoo geheel inloopen tegen die „ welke door den Heer van Marum opgegeven, worden ‚hier boven in. $ 5. medegedeeld „ en. ook ‘door mij bij bevinding (%), namelijk ten opzigte der dekking, van den Phosphorus zzef, katoen , nader bevestigd zijn. Dat echter bij den, Heer van Bemmrelen de proef met katoen niet, gelukt is, zal mogelijk in eenig onopgemerkt; toeval gezocht moeten worden; ten zij het rol. letje Phosphorus vlak in deszelfs lengte, op me talen heeft gelegen; ven slechts met een los vlokje katoen is gedekt geweest ; in welk geval ‚ zoo als hierna bij Proef 45. blijken. zal „ de ontvlam- ming niet gelukt. Doch in gemelden brief wordt, geene melding gemaakt van deligchamen op, welke, noch van de rigting ‚ waarin de Phospho- mis bij die proefitemingen geplaatst is geworden „ poch. van deu ‘stand. der kwik in de peilbuis, op, het oogenblik der ontvlammingen die gelukt zijn even min als vau den stand des thermomes, ters, tijdens de proefnemingen. Om dan tot de zaak zelve te komen, en wel vooreerst tot-de door. den Heer van Bemme- Yen verkregene zelfontvlamming van den Phos= D 5 ‚Pho 8 itolkos „bb em.” CA) In Proef, 19— ge, en eenige volgende Proevene mC 55 Je phórús, die, met harstpoeder gedekt was ik zou met deze stof welligt verzuimd hebben, denk ge proeven te nemen, dewijl ik mij geheel‘ ver” latende op het geen de Heer van Marum’, we’ gens het miet gelukken der zelfontvlamming bij zoödanig ‘eene bedekking opgegeven heeft, dif reeds als vergeefsche moeite verondersteld had } doch daarna door het lezen der’ proefnemingen vän eerstgemelden Heer, opgewekt, heb ik de" zelve ook ondernomen, en deele ’er nú de uits komst van mede, onder de vier volgende proe ven. S ‚oo PRoEr “55 Een rolletje Phosphorus „ naauwkeurig 7 grein wegende; vläk neder gelegd in ‘het meergemel=: de koperen schiaaltje (Z), en over hetzelwe genig poeder van harst gestrooid hebbende y zoo dat het ’er geheel door bedekt was, zette ik: oogenblikkelijk over hetzelve, op de luchtpompy eene glazen klok van 98 cubiek duimen iuhouds, en verzekerde met de uiterste zorg alles’ tuchtdigts Ik -(i) Het kwaïh mij eerst en vooral verkieslijk voors om den Phosphorus- op zoodanige zelfstandigheden te leg- gen, die deszelfs Zelfontvlamming niet bevorderden ten einde men, bij het welgelukken derzelve , dit niet aan de ligchamen zou kuanca voeschrijven, ob kre: de vollenign geplaaust wareng EN, C 59 == Ik óordeelde' het tevens noodig: om ret tijdsvers loop bijhet’ doen dezer proef waarte nemen. De tuchtsverijling ‘begonnen hebbende , deden gn deze verschijnselen voor: 1. Er ging ‘een rookstraaltje ‚door het kaart poeder zich eenen weg banende, opwaarts in, de klok; dit verschijnsel leverde verder niets bij zonders, buiten het te voren gemelde; 15 ‚2. De Phosphorus was deit de overgestrooïide harst, te zeer voor het oog bedekt; om deszelfs eerste: licht tes zien ; maar toen de kwik op 3 duim na, gevallen was, scheen zich eenig licht door de harst te vertóonen; hetzelve vermeerders de, en een groot-gedeelte van het rolletje werd verlicht: aan der boven - oppervlakte nam dit hicht zigtbaar den -mieergemelden vuurgloed aân. Ik deed de pomp, zoo snel mogelijk: doorwerken „ dat het rolletje aan-deszelfs-naar boven gekeerde gedeelte van zijnen omtrek: brandde. Er waren van den aanvang der proefneming 9g minuten vers loopen ; de kwik vin de peilbuis: werd nog oms teent 3 lijnen opgehouden , ende bijgeplaatste thermometer! teekende 168° R; (69 F. ) =5, Ik hield met pompen nog! aan „ doch geene der verschijnselen in $ 11--1á bijcPröef 1; ges wseld; deden: zich voor. Ik bespeurde niets meer, dan eer over de oppervlakte: van/het ‘rolletje Phosx plorus al voortgaand branden of gloeijen : die arne weinige oogenblikken nà dat het be 4 ’ gone (Go Jas gonnen was; en zigtbaar verduisterde het rolletjd4 eerst aan zijne bovenvlakte en voorts aan de-zij+ den. Naauwelijks had het licht zich gedurende 5 minuten aan den Phosphorus vertoond , of het was reeds geheel geweken ; alleen bleef de harst ter zijde van het rolletje nog een weinig verlicht. Na 4 minuten wachtens; werd het echter geheef duister in het glas, schoon ik het daglicht vols komen afgesloten hield; en dus het minste licht konde waarnemen. 4. Er heeft zich geene vlam, en zelfs niet die lichtkring van vorige proeven ($ 15) bij deze vertoond: ín één woord, er heeft bij deze beproe= ving slechts eene ignicentie aan de boven-opper= ylakte van den Phosphorus plaats gegrepen. 5. Na dampkringslucht ingelaten te hebben, bleef alles nog sükdonker in het glas; doch toen de klok nagenoeg weer vol lucht was, begon zich een flaauw schijnsel van licht aan den Phosphorus te vertoonen ; welk lichten echter niets anders was, als het gewoon glinsteren van denzelven in dampkringslucht. 6. Het rolletje Phosphorus bevond -ik grooten= deels gesmolten te zijn; het vertoonde zich na- genocg als in Fig. 10, aan de bovenzijde echter iets platter, en de onderzijde meer uitgesmolteng zie Fig. 12. De witte stof was’er afgerond , doch daar , waar de Phosphorus het linnen aangeraakt bad , was het wit omkleedsel behouden gebleven, Het _( 61 D= Wet scheen ‘dat ’er van het harstpoeder, waarz mede het rolletje was gedekt geweest, in deszelf$ oppervlakte als ingebakken was ; ook scheen di oppervlakte eenigzins poreus geworden te zijn. 7. Tevens merkte ik nog iets bijzonders aan dit stukje Phosphorus, te weten : ’er vertoonde zich ter zijde van hetzelve een knobbeltje , in Fig. 12. door a aangewezen , juist daar, waar ik waargenomen had, dat de igzicentie begonnen was; welk knobbeltje of apgewelde Phosphorus eene meer zuivere kleur had: ook deze kleinig- heid op te merken, is mij niet geheel onver schillig voorgekomen. 8. Inwendig vertoonde zich het overgebleven stukje als gewoonlijk. g. Het koper was een weinig zwart aangesla= gen ter plaatse, waar hetzelve in aanraking met den. Phosphorus geweest was : welke zwartach= tige stoffe, na aan de lucht blootgesteld te zijn, ‘vochtig werd; dit vocht onderzoekende, bleek hek van denzelfden aard te zijn, als dat, waarvan op het einde van Hoofdstuk IL. in aänmerking C_On= der $ 29 melding gemaakt is. _ Ik ben mm deze proef met de meest moge- lijke oplettendheid te werk gegaan; en reeds ge= oefend ‘in dit soort van proefnemingen, fore Ik mij verzekerd; dat geen verschijnsel van eenig ‘aanbelang ‚hierbij voorgevallen , mijne opmerking a is, Intusschen kon ik met deze uitkom den le Se Ì sten sten mij uiet vergenaegen , maar rigtte vervolgens genigzins anders de proefneming in ‚en wel zoa als ik nu ga opgeven, in gr Prorr 36, Een rolletje Phosphorus van dezelfde grootte, als imm de vorige proef, in deszelfs lengte vlak neergelegd hebbende op harstpoeder, zag ik mij bij deze proef, in vergelijking der laatstvoorgaan- de, verrast, door de spoedig plaatsgrijpende ont- steking van den Phosphorus ; want naauwelijks 5 minuten met pompen bezig geweest zijnde, en de kwik nog 4 lijnen inde peilbuis staande, nam de ontsteking eenen aanvang ; maar bij een ther» mómcterstand van nagenoeg 17° R.( 7oF.) Verschijnselen : 1. Evenals bij de vorige proef, had hier geene ‘ontvlamming , maar slechts een af branden van het wit phosphorisch omkleedsel. plaats. 2. Dit afbranden was waarlijk eene fraaije vere tooning: een groot aantal lichtende stipjes vervine 5: gen haden, plaats, kruisten in allerlei rigtingen over de oppervlakte van het rolletje ; doch onder die vertooning werd ’er slechts nu en dan een enkel klein spatje opgeworpen, en tegen het glas etireren ‚ welk in zijne vlugt door de verijlde Jacht, als een klein lichtend, balletje z zich voordeed, 5. Voeris 5, Voorts hield dit afbranden niet langer „dan ‚A of 5 minuten aan, gaande even alsde vorige Rn zelve uit. Î „ Het rolletje had nagenoeg dt vna: als rie herlas: zijnde‘ alleen iets meer ‘langwerpig „gebleven : daar, waar het in aanraking met de harstpoeder geweest was, had „deze ?er zich aaù- gehecht. 5 ‚atis … „5. Voorshet overige hadden-de vertooningen _en verdere uitkomsten van deze-proef „ veel ‚ge- lijkvormigs met die van Proef 26, en de laatst _voorgaäânde. Prorr 37. In deze vereenigde ik, als ’t ware, de beide inrigtingen der twee laatstvoorgaande proeven, “te weten : ik rigtte in het koperen schaaltje een : ‘klein hoopje harstpoeder op, en plaatste daar- “in, op die wijze als bij Proef 11. 6 18, het rolle- “tje Phosphorus ; en nu gelukte mij de ontvlarmn- ming ‚staande de kwik inde Be nog op ruim “4 lijnen, en de tliermometer op 17 °R. fen F. ) “Geene bijzonderheden, die miet bij vorige proeven opgemerkt zijn, vallen hier te melden ; dan alleen, dat het groote moeite scheen te heb „ben, om tot de ne ontvlamming „terko- men; want, na dat de ignicentie. van, den Phos- “phorus. Ene zigtbaar begonnen was, welden ’er is eerst el 6 De reerst van óogenblik tot oogenblik „ wel geduren ede 10 à 12 seconden, kleine vlammen uit het rolletje op , (even als bij Proef 14 in $ 5 gemeld ris) eer de lichting in $ 12 beschreven, een “aan= zijn kon krijgen ; ook niet ‚ dan, na’ alvorens “een weinig lucht ingelaten te hebben, kon ik het -fraaije verschijnsel van $ 15 doen ontstaan. Zie daar dan, na veel moeite, en nog wel hij „eene hooge temperatuur, eindelijk geslaagd in - eene proef ; die den Heer van Bemmelen ge- „makkelijker is voorgekomen , dan die waarbij de Phosphorus met katoen gedekt wordt, en waat van ik voorbeelden heb opgegeven, zoo in Proef 1, als in Proef 10) — 22. Maar heeft de Heer van Marum zich dan zoo geheel misleid in die proeven bij welke hij den Phosphorus met harst- “poeder gedekt had, en de ontvlamming niet heeft zien gelakken. Dit komt mij miet zoo voor, maar wel, dat laatstgemelde de zaak naauwkeurig genoeg waargenomen en beschreven heeft, gelijk’ uit de uitkomst der hier volgende proefneming blijken zal , welke ik , volgens de inrigting door den Heer van Marum opgegeven, herhaald heb. Proer 38, Een rolletje Phosphorus van voorgemelde groote “te, regtstandig in het koperen schaaltje met een “sveinig zegelwas vastgezet, en deszelfs naar bee el 65 Jm Deh gekeerde vlakte óf doorsnijding met eert weinig harstpoeder bestrooid hebbende, onder= Wierp ik dit aan de luchtsverijling ; waarbij na vel 1o minuten werkens metde pomp; bet rolletje zich onder het opgelegde harstpoeder eenigzins lichtende begon te vertoonen: hu dacht mij vol te moete hoüden iet pompen, ik werkte toën nog ii minuten fel door (de ite houd der klok bij deze proef gebrúikt, bedroeg 98 cub. duimen ) en zag toen de ontsteking ván “den Phosphorús tot stand koinen. De kwik wàs ‘in de peilbúis tot zijne meest mogelijke laag= “te gedaald, eùù de temperatuur in de kater wâs ° R. (69 F.) Die ontsteking òf igriicentie vän den Phos< __phorus zou zeer ligt onopgemerkt hebben kuis nen blijver, dewijl zij zich alleen tot een klein’ gedeelte van het met harst bestrooïde bovenvlak van het rolletje bepaalde, over het welk eenige hichtstippen, als ’ ware heenspartelden ; er ver toonde zich geen lichtkring of vlam, of iets van dien aard; en dit Beni verschijnsel duurde waauwelijks 8 of 10 seconden, waarna het duis= ter werd, Het rolletje onderzoekende , bleek mij dat het wit omkleedsel ongeschonden gebleven was. Op de bovenvlakte, voor zoo ver dezelve ge ID Arand Z: GEN. IV,D. oe S4, mf 66 Je „brand had (#), was de harst verdwenen; doch er was een plekje overig, waar deze, schoon reeds gesmolten, zich nog bevond. Met het mi- ‚kroskoop, zag ik duidelijk de poreusheid van dit „gedeelte van etrallehe ‚’t welk ontstoken geweest ‚was, en van waar het har rstpoeder verdwenen „scheen. Uit het geen ik toen opgemerkt heb, _is het mij voorgekomen, dat de harst daarin ge ‚ smolten was, en in zoo perre zich miet den Phos- ‚pkorus verbonden had, De ondervlakte van het „rolletje, met welke hetzelve op het koper vast- _gekleefd was geweest, vertoonde zich zwart; cen „bewijs, dat het ook daar beginselen van ontle- ding ondergaan had. Ik heb mij bij deze proeven eenigzins lang op- „gehouden, om dat hierover verschil hen twee bij mij waardige Geleerden plaats heeft : intus- ‘schen blijkt uit de laatste proeven dat dit verschil “in waarnemingen , volkomen met de toedragt der ‘zaak overeenkomt: immers de Heer van Bem- melen kan, volgens het geen Z. Ed. in meer- €157 6 lele 5 . gemelden brief schrijft, zeer wel , en zelfs spoedig genoeg de ontvlamming van het rolletje Phospho- “rus, dat met harstpoeder gedekt was, waargeno- men Ck) Het zal uit eenige waarnemingen hierna te mel den, blijken, dat, in zoodanig cen geval, waar cene ig. nicentie aan de waskleurige oppervlakte bij deze proeven laats gehad heeft, zij dan reeds met een wit vliesje of stipjes moet aangedaan geweest zijn, =C 6 je ten hebben; waármede mijne 37ste Proef overs eenstemt : en in tegenoverstelling,, kan dit den Heer van Maruin in zijne Reen met, drie onderscheidene rolletjes ‚ wâarvan het één met katoen en harstpoeder, het ander met katoen al leen, ; en het derde met harstpoeder alleen gedekt was, niet gelukt zijn, blijkeus mijne laatstgemel de proef; nog niet eens de hoogere temperatuur bij deze in aanmerking. Renieide: en diensvol- gens heeft zijn Ed. ’er nog niet te onregt uit besloten :- „ dat de Phasphorus alleen met seh, poeder bedekt: (namelijk op de wijze als im! deze laatste, of als in Proef 55) geene erge ming in. den eigenlijken zin) geeft” $ 39. De Heer van Bemmelen ‘verhaalt’ verder in zijn meergemeld onderzoek enz. bl. g. dat, in eene andere Proef, bij welke het stukje Phosphorus alleen met zwavel overdekt was, de zelfontvlamming plaats had gegrepen; dit schijnt” regelregt i in té en tegen het geen mij voor= gekomen is bij Proef 15 in $ Le Dan men zou’ daaromtrent kunnen aammerken; dat de Phos= phorus toen niet gedekt, maar omringd was ge- weest miet de gepulveriseerde zwavel; ik zal’ daarom hier nog eene Proef bijvoegen, bij wel ke de Phosphorus met zwavel gedekt is gewor= den; zie lier dezelve, - E 2 Prorë m—_( 65 Je Prorer 59. Een'rolletje Phosphorus van 6 grein , regtstane dig in het meergemelde schaaltje, door middel van zegelwas vastgekleefd, en een weinig zwavel poeder op deszelis bovenvlakte gestrooid hebben- de, onderwierp ik het aan de verijling der lucht; doch bij eene temperatuur van 16° R. (68 F.) en na gedurende 18 minuten met de lucht uit te pompen bezig geweest te zijn, wilde echter de Phosphorus niet ontvlammen, — | Ik heb bij deze beproeving opgemerkt: „ 1. Dat ’er maar weinig rook uit het rolletje __öprees; de vermindering in het eerste licht, liet zich eenigzins bespeuren. 2. De verijling verder gevorderd zijnde, nam het tweede licht langzamerhand toe, zijnde het meest zigtbaar beneden en boven aan den witten omtrek van het rolletje : vervolgens begon ook de bovenvlakte die met de gepulveriseerde zwa- vel gedekt was , te lichten , en de zwavel zelve scheen met dit licht doortrokken te zijn. Na nog wel 12 à 14 minuten , de luchtsverijhng voortgezet te hebben, eindigde ik de proefne- ming, om dat dit licht hand over hand begon te verminderen, Toen dampkringslucht in den ont vanger inlatende, verdween voor eenige oogen- blikken het phosphorische licht geheel en al; maar de jn (69 De de ontvanger vervolgens vol lucht geloopen zijnde; begon het licht aan den Phosphorus te herleven, 5, Voorts vond ik denzelven geheel gaaf in zijn wit omkleedsel : met een puntig ligchaam de bovenvlakte onderzoekende, op HEEG vooraf de zwavel gelegd was , scheen die oppervlakte vloeibaar , ten minstén week te zijn: ik zuiverde daarop den Phosphorus van de zwavel, en zag toen in die bovenvlakte een kuiltje gevormd, zijnde ’er dus van die phosphorische stof geab= sorbeerd -en door de zwavel opgenomen. 4. De zwavel of liever deze zwavel Phosphos rus, bleek im allen opzigten van dezelfde gesteld: heid te zijn, als die van Proef 15. De uitkom= sten, zoo in deze als in de dertiende Proef, blij- wen dus verschillen van die, welke de Heer van Bemmelen bij dergelijk eene proeve met zwa- vel verkregen heeft, (2) DS $ 4o. CP) Zou mogelijk ook de reden vanhet welgelukken dier proeve , zoo als dezelve door den Heer van Bemmelen genomen is, gezocht moeten worden in de meer schielijke Werijling der lucht, die verkregen kon worden door mid» del van zijne veel grootere luchtpomp. Het is de Heeg van Bemmelen zelve, die hier omtrent eene opmerking gemaakt heeft 5/, 12 en 13, van zijn meergemeld onderzoek 3 want schoon mij de zelfontvlamming van den, Phosphorus: in dit geval , met zwavel niet gelukt is, houde ik mij eche ter van de mogelijkheid verzekerd, indien eene spoedige. “Tuchtsverijling de ontsteking van den Phosphorus tot stand Kan, brengen, alvorens dezelve Cde phosphorische stof. E, den tijd heeft om zich met de zwavel te kunnen verbindees „mel ge Der $ 4o, In de proeven tot dus verre beschreven, is de Phosphorus: altijd bedekt of in aanfaking geweest met drooge stoffen ; dach zijne zelfont= vlamming in ’t ijdel is ook mogelijk, als het rol letje gedekt of liever bevochtigd is mét sommige vloeistoffen, en zelfs dan nog „als hij daarin ge- plaatst wordt. Dit laatste heeft Hawksbee ge- wonden en beschreven (zz); en met opzigt tot het eerste, verhaalt de Heer van Bemmelen in zijnen meergemelden brief Dl. 9: „dat hem „ de proef der zelfontvlamming van den Phos- „ phorus gelukt was met een stukje besmeerd met nagel — olie”? | Ik heb dan ook eenige proeven genomen op deze zelfantvlamming, bij welke de Phosphorus met vloeistoffen bevochtigd was, en zal deze nu ten beslwte van dit Hoofdstuk mededeelen. Prorr 4o==á2. Zijn genomen met stukjes Phosphorus, en ge- wone raap- of lamp-olie, en wel werd. in Proef’ 4o. de Phosphorus zz eer schaaltje met olie ges legd, zoo echter dat dezelve niet geheel bedekt, maar een gedeelte van zijne oppervlakte bloot kwam; m Proef 41. een rolletje registandig op het meergemelde doosje gesteld, en de boven- vlakte. C) Men leze dit in noot a onder $ 3. dezer Verhase delmg. c° he —( 71 D= vlakte met eenen droppel olie gedekt ; en In Proef 42. het rolletje overlangs op het doosje geplaatst, en den naar boven gekeerden witten omtrek voor een gedeelte met de gemelde olië besmeerd. Schoon deze proeven genomen zijn bij eene temperatuur van 15° R. (66F.), was ik echter “niet in staat de ontsteking , veel min de ontvlam= ming in den Phosphorus te bewerken. , > Geene aanmerkenswaardige bijzonderheden zijn mij bij deze proeven voorgekomen ; alleen dat ik geene afscheiding tusschen het eerste en tweede licht heb kunnen merken. Bij den uitersten graad der verijling, scheen in Proef 4o. een flaauw licht zich over de oppervlakte der olie, in den omtrek van den Phosphorus te verspreiden (7) ; in de andere proeven bleven de rolletjes meer of rin, doch flaauw in hunnen omtrek verlicht. Bij et weder inlaten van dampkringstucht, heb ik niet, zoo als in andere gevallen; eene afwisseling van licht aan de rolletjes kunnen bespeuren. … Ik voeg hierbij nog eene Proef, te voren reeds ‚door mij genomen. Eg laar oop: Piek Cn) Dit heb ik meermalen waargenomen în sommige gevallen, bij welke de zelfontvlamming van den Phospho- rus niet gelukken wilde, doch zelden zoa aanmerkelijk sis bij deze proefneming. mel F3 Je Progr 43, Verlangende eens te weten, of de Phosphorus met zwavelzuur bevochtigd, in *tijdel ook eenig aanmerkelijk verschijnsel zoude opleveren, nam ik deze proef met eeu rolletjë gelegd in een glaas- je, en bevochtigd met twee droppels van het ge= melde zuur; doch noch in de meest verijlde lucht, noch aan den dampkring blootgesteld, gaf het- zelve het allerminste schijnsel van licht : en begon piet eerder weer te lichten, dan na hetzelye met water. te hebben afgewasschen. Het zwavelzuur had, voor het oog althans, geene de minste uitwerking op den Phosphorus ; alleen bij het opvallen van den eersten droppel, ging ’er eenige rook uit op, maar verder ver= toonde zich deze ook niet meer. Beide, de Phos- phorus en het zwavelzuur schenen onveranderd gebleven te zijn. Voorts heb ik mij de moeste gespaard, om meer vergeefsche. proeven te nemen op deze manier: van zelfsontvlamming van den Phosphorus, door bevochtiging ; ; de mogelijkheid dier ontylamming in een enkel geval is bewezen door de Heeren Hawksbee en van Bemmelen, HOOFDe ml 75 Je HOOFDSTUK IV. Proefkundig onderzoek in hoe verre de Phos= horus, ter zijner zelfontvlamming in het » luchtledige (o) geisoleerd moet zijn. { 42. Op eenige der voorgaande proeven, en die van den Heer van Marmm, bij welke de” Phosphorus van zelven ontrlamde, gedekt met katoen enz., door middel van was vastgezet op zoodanige zelfstandigheden , welker aanraking aan den Phosphorus anders zijne zelfontvlamming be- letten , en die dus denzelven ziet isoleren ; hoe danige de metalen zijn, kan in bedenking ko- men, of deze ook de stoffe afleiden, welke de Phosphorus tot zijne zelfontvlamming noodig heeft; dan of de was, waarmede de rolletjes op de zelfstandigheden. vastgekleefd werden, als een isolerend tusschenmiddel verstrekte. De vraag bleef mij dus over: of bij eene onmidde- lijke aanraking van den Phosphorus, met zief isolerende ligchamen, de zelfontvlamming mo- „gelijk zou zijn? — Reeds had ik te voren eene proef genomen, (p) die mij, bij nadere over- 4) Zie noot Z onder $ 8; „(£) Deze kwam hierop neder: dat ik volgens de in= tigting der er. Proef , een rolletje Phosphorus met kaars. katoen, omkleed regtstandig, in plaats van op hout nu im hek: Ì —_( 7Á De weging , tot deze bedenking aanleiding gegeven heeft ; naderhand heb ik hierop nog eenige proe- ven gedaan, waarvan ik nu de twee voornaamste zal mededeelcn, Prorer 44, Een rolletje Phosphorus, wegende 6 grein, in het meergemelde koperen schaaltje, regtstan- dig neergezet zonder hetzelve met was vast tekleven , zoo dat het dus zonder eenige aanra- king met andere stoffen, die isolerende zouden kunnen genoemd worden, vlak op het koper stond; en nu Aetzelwe overdekt met een daar= toe overgelegd katoentje (een vlokje pluksel van kaars katoen ), was dit de uitkomst dezer proef, 1. Behalve sommige verschijnselen der vori- ge proeven, welke ik niet noodig oordeele hier weer te herinneren, vertoonde ’er zich, toen de kwik nog 3 lijnen opgehouden werd, aan het. bovengedeelte van het rolletje , onder het katoen, eene toeneming van licht, 2. Voort- het koperen schaaltje, met zegelwas vastgekleefd, had op gerigt. De uitkomst dezer proef was, dat de ontvlamming van den Phosphorus veel trager gelukte, dan bij de arste Proef is opgegeven : want reeds werd de kwik niet meer dan 2 lijnen in de peilbuis opgehouden , toen ík nog wél 546 minnten heftig moest doorpompen, eer dezelve oùte vlamde. De thermometer, die in de kamer hing. waar ik: mijne proeven verrigte, stond tijdens deze proef nagenoegd spg° R. (52 F.) —( 75 jj 2. Voortgaande met de luchtsverijling en daar mede nog wel 1o minuten benne begon de ontvlamming. 5. Stand der kwik in den peilbuis op dat oogenblik, ten naasten bij 2 lijnen; stand van den thermometer 154° R. ( 66 F.) 4, Het branden van den Phosphorus duurde slechts 5 minuten; daarna lucht inlatende, ont» vlamde dezelve niet op nieuw. 5. Het rolletje na den afloop der proef -be- ziende, had de gedaante van het afgebeelde in Fig. 11 ; en bevond zich in dien staat, als onder Proef 1. in $ 15. opgegeven is. 6. Eindelijk, hetzelve aan de dampkrings- lacht blootstellende, gaf het in ’ eerst geen licht; doch pa verloop van eenige minuten begon het weer bij kleine stipjes te glinsteren. BRORF 45, Hier mede mij niet vergenoegende,, hervatte ik de proef, met een rolletje Phosplorus van dezelfde grootte; doch nu hetzelve vlak in het schaaltje nederleggende en zoo met een lokje pluksel van kaars katoen het bedekkende, Bij deze inrigting, was het mij niet mogelijk den Phosphorus te doen ontvlammen. Viermaal heb ik dit beproefd, gedurig met nieuwe stukjes Phos- pkorus, en wel bij eenen stand van den thermo» pa meter —_( 75 Je meter van tusschen de 14 en 164° R, (65—6g F.} waarbij telken reize de lucht in de klok tot de uiterste verijling gebragt werd , en waarna ik nog soms een 12 à 16 minuten met sterk pompen bleef adden Deze proeven oordeele ik genoegzaam ter op- fossing van de, in het begin van dit Hoofdstuk „voorgestelde , bedenking. j HO OED STUK Ve Proeven, wegens de meerdere of’ mindere overeenkomst dier zelfstandigheden , wel- ke niet isolerende woorden Phosphorus zijn , met die welke voor de elec= trieke stof tot geleiders dienen, $ 43. Uit de tot hiertoe beschrevene proeven, qs het blijkbaar genoeg, dat sommige ligchamen mieer of min goede geleiders zijn van eene stof, die zich in den Phosphorus schijnt op te houden, en door welker behoud en ophooping zijne zelf« ontvlamming ontstaat; doch welke afgeleid wore dende, die ontvlamming verhindert. Daar het pu mogelijk ware, dat die afscheidbare, ook bij den wter zich ophoudende stof, dezelfde wetteg del 97 )= wetten als de electrieke stof, ten aanzien van gé. leidende en niet geleidende ligchamen volgde, zoo heb ik , ten cinde hier omtrent geenen twijfel ever te laten, deze volgende proeven genomen, Proerr 46—48. Op een standaart (support) van zegelwas in Proef 46, van pek im Proef 47, en van Aarst in Proef 48, de rolletjes Phospherus vlak neder gelegd en ej beproefde ik de uit» komst, doch bij den grootsten graad der verij- ling , tot welke ik het met mijne luchtpomp brengen kon, en bij eeric langdurige vooren met pompen ; staande de thermometer op 12° R. ( 59 F.) ben ik echter niet in staat ek eene ontvlamuming bij denzelven te weeg te brengen. Er zijn ook geene aanmerkelijke verschijnse- len bij deze proeven voor gevallen ‚ meestal kwa- men zij overeen met die, welke bij Proef 27 tot So vermeld zijn. ‚Het zou overtollig wezen om hierbij nog van eenige andere, even zoo onbeduidende en mis= lukte proeven, die ik verder op dit onder werp genomen heb „ melding te maken; te meer, de wijl deze reeds, ja met die der veriges bij welke de zelfontvlamming van den Phosphos rus vide is, hoewel ER met, voor ie electrieke stof “LTB Jak stof geleidende, ligchamen omringd of in aanret king was (g) en niet gelukt met zoogenaamde electrieke ligchamen (r), geenen twijfel meer overlaten , dat hierin dezelfde wetten geer plaats hebben. En hiermede meen ik eene genoegzame ver- scheidenheid van zulke proeven gegeven te heb- ben, die noodig zijn om met grond te kunnen oordeelen , overde soort van Zigchamen of zelf= standigheden ‚ met welke de zelfontvlamming van den Phosphorus in * luchtledige, al en nief gelukt, terde resets HOOFDSTUK VL Proeven, dienende ter verdere nasporing var de reden en oorzaak der zelfontvlamming , van den Phosphorus, in het zoogenaamd del der Luchtpomp. 6 44, Dewijl deze proeven van eenen verschil lenden aard zijn, heb ik noodig geoordeeld de= zelve C4) Inzonderhéid Proef 11, 2, 14, 26'en 325 in welke proeven zelfstandigheden gebruikt zijn, die als geleiders ger electrieke stof worden-opgegeven; zie onder anderen Saxalle volledige Verhandeling over de, electriciteit bl. 14. (7) Proef 5, 10, 13, 183 33» 36» 38, 39» 40423 en andere. —( 79 J—= zelve onder ‘bijzondere benamingen te brengen5 als : voor eerst.eenige proeven ter nadere ont= dekking wat eraan den Phosphorus voorvalt bij eene al voortgaande luchtsverijling ‚ waars aan dezelve onderworpen wordt ;-ten tweede , proeven ter ontdekking, of de warmte stof op dit verschijnsel der zelfontvlamming van den Phose phorus, geenen aanmerkelijken invloed heeft ; ten derde, welk eene uitkomst het oplevert, indien de ontvlamming van den Phosphorus in ’t lucht> ledige, door aangebragte warmtestof bewerkt wordt; ten, vierde, proeven op de wittestof met welke de rolletjes bekleed zijn ; en eindelijk; proeven op de meerdere, of „mindere noodzake= lijkheid van het aanwezen. van. oxigène in de erde verijlde dampkringslucht. $ 45, In de cerste plaats zal ik, twee proeven mede deelen, die ik uitgedacht heb, ten einde met meer naauwkeurigheid te kunnen ontdek ken, wat ’er aan den Phosphor us voorvalt , bij eene al vòor tgaande luchtsverijling , waar= aan dezelwe onderworpen wordt. _„Men zou somtijds in twijfel kunnen trekken of bij de vorige proeven, wel met eene in allen! deele voldoende naauwkeurigheid: waargenomen: is; wat ’er aan den Phosphorus gebeurt, bij. eene voortgaande verijlng der-lucht ;, dewijl. de, rolietjes meer, of xain voor het oog bedekt ble 6 ven, id » el Bo js ven. Hierom vond ik het noodzakelijk eenen anderen weg in te slaan, om met alle mogelijké zekerheid over de vwerschijnseleri aan denzelven ; bij deze proeven voorvallende , te kunnen oor= deelen. Ik meen dit gevonden te hebben , wan= neer men den Phosphorus geheel op zich zelven vrijgesteld , aan de proef def hachtsverijling on= derwerpt. Ten dien einde scheen mij niets beter toe, dan denzelven op een punt te plaatsen, of de rolletjes op te hanger. De voorgaande proe- ven hadden mij tot dus verre geleerd; dat van alle de zelfstandigheden ; die tot zoodanig een puntig steunsel zouden kannen dienen , alleen de houtskool die gene was, welke den Phospho= rus het meest isoleert. Doch daar de rolletjes niet dan moeijelijk op houtskool kunnen vast= gezet of opgestoken worden, besloot ik tot het tweede middel : namelijk , om ze aan de draden te hangen. Proer 49. Aan eenen fijnen linnen draad, a, b‚—= met zie hierbij Fig. 15. waar a, b,c, dien draad ver= beeldt, een rolletje Phosphorus van meergemelde grootte gebonden , en te zamen in eene glazen klok of bol c‚ aan een schuivend koperdraad de epgehangen ; voorts op de plaat der pomp , of — (zoo als in de Figuur) op deu bodem der gla- . zen LB j- “gen bol een doosje D geplaatst, waarop met zegel= was een koperen schaaltje fg vastgezet was, en toen de dekplaat hh, met den aan deszelfs schui= vend draad hangenden Plosphorus, op het glas luchtdigt verzekerd hebbende, zoo dat het rol= letje vlak boven het schaaltje hing, 2 à 5 duim uit hetzelve verheven, onderwierp ik het aan de luchtsverijling , waarbij de zelfontvlamming van den Phosphorus gelukte, staande toen de kwik a lijnen hoog (s) in de verkorte peilbuis, Onder scheidene malen deze Proef, bij eene temperatuur. van 5 tot 10° R. (4555 F.) herhaald hebben de, om mij van de belangrijke verschijnselen, die daarbij voor het oog zigtbaar zijn, met vol= komene zekerheid te overtuigen, kan ik er nu dit van melden: zeen IV.D. 2 St. F 1. Met Cs) Omtrent de kwikshoogte op het oogenblik der out» vlamming , heeft in de onderscheidene proeven van deze soort door, mij genomen, een aanmerkenswaardig verschil plaats gehad: soms was de ontvlamming ten uiterste mocie jelijk tot stand te brengen, waarbij de kwik dan naauwes lijks a lijnen hoogte bereikte: soms nam dezelye veel eere der eenen aanvang; zelfs wel bij eene kwikshoogte van gen 4lijnen. Ik heb echter den staad van 2 lijnen opgee geven, als zijnde deze het naast bij komende op het oogen- blik der ontvlamming vaneen stukje Phosphorus van 6 grein zwaarte: met grooter rolletjes, en met wollen en ka- toenen draden $ zal de proef eerder gelukken. Eenmaal echter heb ìk de ontvlamming bij deze inrigting niet kune nen verkrijgen, hetwelk mogelijk aan het vochtig worden _ van het draad toe te schrijven zal zijne —( 82 Jm 1. Met opzigt tot den rook had het een en an- der plaats van het geen reeds bij Proef 1. $ 8. ge- meld is. Eerst, namelijk , verhief zich de rook= damp registandig van p naar q (zie Fig. 13.); de verijling verder vorderende , verminderde deze oprijzing ‚en nam zoodanig eene rigting , als door de kromme lijn pr aangeduid wordt. Voorts toen de kwik nog 5 duim in de peilbuis stond, scheen de rookstreal uit een der uiteinden van het rolletje voort te komen, nemende eene schuinsche rigting raar beneden, als van p naar s; al gaan- de weg rigtte die straal zich near ze door het punt t gaande, en viel regilijnig nederwaarts, als a ze. Toen door de verdere verijkng der lucht eenigzins in breedte uitzettende en te gelijk in deszelfs top tegen het rotletje Phosphorus steunende , vertoon= de deze rookstraal niet onaardig eene kolom op welke het rolletje scheen te rusten, In het donker kon ik van dezen rook niets waarnemen ‚ dewijl dezelve geen het minste schijnsel van licht gaf. 2, Zeer voldoende kan men, bij deze inrig- ting der Proef, het licht dat zich gedurende de lachtsverijling aan den Phosphorus vertoont, waar. nemen. Hier omtrent heb ik in de op deze wijze ingerigte proeven, mij volkomen overtuigd van het geenik reeds in $ 15 heb opgegeven , namelijk dat het lichten zich atleen tot het wit omkleedsel der rolletjes bepaalt, en niet aan de waskleurige doors CD Wee doorsnijdingen te zien is; ten zij zich daar aan der= gelijke witte stippen of plekken bevinden. En wat verder de afwisseling vanhet licht betreft, in deze proeven ‚ziet men het geen daaromtrent in $ 10 en 55 gemeld is, zeer duidelijk; te weten: cerst bij den aanvang der huchtsverijling is er weinig vere andering in dezelve, doch daarna vermindeit het eerste licht of dat der prosphorescentie al gaande Weg, zoo dat ten laatste de Phosphorus bijna, zoo niet geheel , eene verduistering ondergeat. Voorts de kwik tot op 1 duim of daaromtrent gevallen zijnde, of liever dan, wanneer de voort» brenging van den rook voor het oog schijnhear ophoudt, begint zich duidelijk het tweede licht, zijnde het licht der ignicentie, over het gehecle rolletje te-vertoonen, op die wijze zoo als in $ 55. beschreven is, bij deze Proef vergezeld gaande van de volgende bijzonderheden: dat het zich al terstond bij deszelfs verschijning, van de uiteinden van het rolletje verplaatste naar den lin= nendraad ‚ waaraan hetzelve gehangen was, en in= zonderheid daar ter plaatse zich zamentrok , waar de knoop van het oog des draads lag; aan welk punt de Phosphorus ook sterker verlicht werd, memende te dier plaatse, toen de verijling der lucht _tot den uitersten graad gekomen was, dien gloed „aan van welken ik bij vorige proeven reeds mel ding beb gemaakt, en die zich nu over de ge= F 2 heele a B De ‘heele witte oppervlakte van het rolletje verspreide de (4), waarna terstond de uitwerping van gloeijende bolletjes ($ 11) volgde , die ‚bij het daglicht gezien, spatten eener witte stof geleken. 5. Tijdens of oogenblikkelijk na deze lichten- ‚de uitspattingen, vertoont zich de lichtkring, te voren reeds meermalen gemeld ($ 12}; maar die hier grooter is, en het geheele rolletje omgeeft, zich soms tot aan de wanden van het glas uit= strekkende: deze, zijnde reeds werkelijk de vlam van den Phosphorus, trekt zich weldra om het rol- letje te zamen, en dan van-het daglicht gebruik makende, ziet men dien kring in de gedaante van eenen ijlen rook, zoo als reeds onder Proef 1. verhaald is: tevens ziet men 4, Het wit omktleedsel van den Pkhosphorus wegsmelten, en opgelost worden, waar door het rolletje in diameter afneemt, en zoo doende ruim= te krijgende, in het oog van den linnen draad , “slaat het aan eene zijde over, en valt, doorgaans nog brandende, en van den gemelden lichtkring omgeven, in het daar onder staande koperen schaaltje , waar hetzelve oogenblikkelijk gebluscht wordt, en tevens al het licht in het glas : schoon zich hier bij het zesde en zevende verschijnsel van Proef 1. ($13. en 14.) niet vertoonen kan, is echter het fraaije van die Proef niet genoeg te roe C£) Zijnde zijne voortgezette ignicentie, of de eigenlijke putsteking (ineenzio) van den Phosphorus. lS roemen: men moet ze herhaalde malen zien 3 om er zich genoegzaam aan te voldoen (u ). 5, Al dadelijk na dat de Pkhosphorus in het schaaltje gevallen is, kan men veilig zonder vrees voor eene, zich hervattende, ontvlamming, de Fucht in den recipient laten invloeijen. 6. Wat het gevallen rolletje betreft, men vindt hetzelve vastgehecht aan het schaaltje; van onder plat, als een koek , en eenigzins zwartachtig , geheel van zijn wit omkleedsel beroofd ; duidelijke ‘bewijzen dragende van eene smelting ondergaan te hebben, en voorts in dien staat , welke bes schreven is in $ 15 en 16. 7. Nog vindt men in het schaaltje eenige spat- ten, zijnde deze die lichtende bolletjes geweest, welke de kokende Phosphorus uitwierp : zij vertoonen zich nu als eene lijrige vloeistof , en kleuren het lakmoestinctuur en papier hoog rood; als men ze eenigen tijd in het sch: aaltje laat blijven, verbijten zij het koper , en nemen ’ F3 eene Cu) Wanneer men volgens deze inrigting de bekende proef met gas oxigène in het werk stelt, en op het oogen- blik dat de ontvlamming staat uit te breken, eene genoeg. zgaie kwantiteit van dit gas in den recipient laat invlocìe jen, zal het uitwerksel verre weg de gewone manier over- treffen, en wegens den sterken glans van het licht op eens dan ontstaande, ten hoogste treffende zijn voor zulken, die nooit’ zoodanige proeven gezien hebben. Men zorge tevens daarbij, om in plaats vam een koperen schaaltje, een porceleinen schotcitje onder deu opgehangen Phgse pbosus te plaatsen. mi AB De gene zwarte kleur aan; eindelijk geeft deze stof in ’ donker hiet, als men dezelve met een stuk papier of iets dergelijks wrijft; in alles overeen= komende met het vocht hier boven, onder 6 29. in aanmerking c gemeld. 8. Wat den linen draad betreft , deze ver- braudt niet, zelfs wiet hel oog, waarin het rol- letje Phosphorus is bevat geweest, alleen wordt ket onderste gedeelte van den draad bruin , zijnde het oog doorgaans zwart, doch niet doorgebrand. g. Ik heb een en andermaal, na voorat het rol- letje Phosphorus ten uitersten naauwkeurig gewo- gen te hebben, alvorens het aan de proef on- worpen werd , het im het schailtje gevaltene stukje gewogen en hetzelvealtijd lichter bevonden : doch om hier uit eenige gevolgtrekkingen af te leiden, zou te zeer gewaagd zijn; dewijl hetzelve altijd een verhies in gewigt ondergaat, aan de uitspat- tende Phosphor:schie stof , welker grootlieid van gemis niet te bepalen is, Proruer 5o. De inrigting als in de laatstvoorgaande Proef; doch daarin verschillende, dat het rolletje. Phos- phorus nu in een üjzerdraadje van no, 14. op- gekangen werd. Het was mij bij deze inrigting ondoenlijk de ontviamming daar te stellen , en dit even zoo min bij eene temperatuur van 153° R, (67 F.) als van 11° R. (57 F.) & Bij _f 87 J- > 1. Bij deze Proef vertoonde zich even zoo als bij de laatstvoorgestelde, het verschijnsel van den rookdamp. 2. Bijzonder sterk was ook hier, de vermin« dering vanhet eerste Zicht, zoo dat de Phospho= rus nagenoeg geheel verduisterd werd: dan, toen de verijling der lucht zoo ver gevorderd was, dat de kwik slechts 3 duim opgehouden werd, verscheen het tweede licht , en nam sterk toe, zelfs kwam het mij voor, dat nu de waskleurige uiteinden.verlicht werden ; schijnende het naar het citerdraad toe , al gaandeweg in sterkte te verminderen. Toen ik na het staken der Proef, weer dampkringslucht intiet , lichte het -roïietje aan alle kanten aanmerkelijk. 5. Daar juist hier eene geschikte gelegenheid was, om onderzoek te doen omtrent den aart van den rook, die tijdens dat ket eerste licht zich aan den Phosphorus vertoont, uit denzelven op- gaat, en van welken ik doorgaans bij elk eerst verschijnsel der vorige proeven, iets aangemerkt heb; daar er, zeg ik , bij deze Proef hier toe eene geschikte gelegenheid was, om dat, de verijhng eenigzins gevorderd zijnde , deze rook ‘in het schaaltje nedervalt, en dus daar in kan opgevan- gen werden; zoo heb ik tot dat einde onlangs eene proef genomen , en bevonden, dat die neder vallende rook het schaaltje (als men heizelve ee= nigen tijd, ter opvanging daarvan, staan laat) F 4 eenig. _ 5B De enigzins bevochtigt; welk vocht , hoe sterk het ook in het schaaltje rond gewreven wordt, geen het nunste teeken van eenige lichting in den don- ker geeft, zoo als dat, van het welk ik bij de laatstvoorgaande en andere proeven melding heb gemaakt : Ik heb voorts het bij deze Proef ver= zameld vocht aan de beproeving met lakmoes- tinctuur onderworpen, door een weinig van dit water in het schaaltje te gieten en daarin rond te oeren ,’t welk er rood door gekleurd werd, ten blijke dat hetzelve een waar zuur is. Ik geloof niet dater eene andere manier of mid del zij, om duidelijker voorhet oog bloot te stellen, wat er aan den Phosphorus gedurende de luchts- verijling , waar aan hij in deze proefnemingen on- derworpen wordt, voorvalt, dan dat, naar % welk beide deze Proeven ingerigt zijn, zij strekken ter nadere inlichting en bevestiging van het meest belangrijke bij vorige proeven waargenomen. Proeven door mij uitgedacht, ter ontdekking of de warmtestof' geenen aanmerkelijken invloed heeft op het verschijnsel der zelfontvlamrming van den Phos= Bliorus in % luchtledige. $ 46. De Heer van Marum heeft in zijnehier bovengemelde verhandeling, zijne gedachten geuit ever de vermoedelijke oorzaak van dit verschijne | sel , —( 39 De gel, en meent dat dezelve gezocht moet worden in het calorigue, dat, uit het oxigène der verijlde lucht losgezet , zich rondom den Phospkorus op» hoopt. Wat mij aangaat, uit eenige opmerkin- gen (v) bij mijne proeven, scheen het mij toe, dat inde warmtestof de beweegoorzaak (le prin= cipe moteur) van dit phoenomen te zoeken zij; en schoon ik omtrent de wijze, op welke door het calorigue de ontvlaraming in den Phospho- rus bewerkt wordt, verschille van den Heer van Marum; koom ik echter met Z. Ed. hierin avereen , dat zij oorzaak van die ontvlamming is. Maar daar ik mij zelven voorgeschreven heb om niets in deze zaak aan te nemen, het welk geen proef ondervindelijken grond heeft, of dat | F5 niet (+) In dit opzigt wijze ik terug tot alle dic uitkome sten, bij welke: de Phosphorus ontvlamde, ín aanraking zijnde, (het zij bedekt ‚ omringd of opgelegd enz.) met zoodanige ligchamen, die geene goede leiders der warm- testof zijn, maar die den Phospharus goed isoleerden; ter. wijl in tegenstelling met betere geleiders der warmtestof , de Phosphorus niet ontvlamde. Ondertusschen zou dit ge= stelde niet geheel buiten bedenking blijven, want ‘er zijn proeven opgegeven, in welke de Phosphorus , schoon niet, (althans niet schijnbaar) in aanraking gesteld met warm- testof geleidende ligchamen, echter niet ontvlamde , zoo als Proef 5, 10,9 134 18, 273 303 335 35» 36, 38, 39» 46—48, en gedeeltelijk andere : er schijnt als nog eene reden te zijn , waarom de Phosphorus in de gemelde ge- wallen niet ontvlamt. De verklaring hiervan behoort tot de Verhandeling zelve, en zal voorkomen in de derde Af- deeling Hoofdstuk II, {90 De niet op ontwijfelbare waarnemingen $teunt, heb ik mij beijverd om de eene of andere Proef uit te denken , die hier omtrent meer beslissende zou- de zijn, maar eene volkomen beslissende. proef heb ik niet kunnen vinden. Ik zal ’erechter twee bijbrengen , die, gevoegd bij eenige andere, in deze afdeeling voorkomende, ons geene ondui- delijke wenken geven om in de volgende afdee- king omtrent dit gewigtig punt met meer grond te kunnen oordeelen. Prorr 51. Een rolletje Phosphorus toegesteld als in de eerste proef, en geplaatst im eene klok als Fig. 5, welker dekplaat voorzien was met een toe- stel om ligchamen in het ijdel te doen vallen : op de kleppen van dezen toestel vooraf koper= vijisel gelegd, en nu de verijling der lucht tot dien graad gebragt hebbende, dat ik verwachten kon, na weinige oogenblikken, zoo ik de ver- ijling nog voortzette, den Phosphorus te zien ont- vlammen, deed ik de pomp stulstaan, en hiet (na een aantal mislukte beproevingen om het juist zoo te treffen), een weinig kopervijbsel ter zij- de op het rolletje nedervallen, waarop nage= poeg oogenblikkelijk de Phosphorus ontvlamde. Prozs _f 1 Je Prorr 52. Op dezelfde wijze als de 51st*; doch in plaats yan kopervijlsel op den Phosphorus te doen ue- dervallen , nu daartoe gebruikt wel uitgegloei= de gepulveriseerde houtskool: hoe deze ook op den Phosphorus viel, is het mij" niet mogelijk geweest , denzelven langs den gemelden weg tot eene” ontvlamming te brengen. Ik heb niet noodig geoordeeld met andere stof fen, proeven op deze. manier tot ontvlamming van den Phosphorus te nemen ; deels om de groo te moeijelijkheid (w ) van zuk wel treffen ; name= lijk: Cw) Dikwijls ziet men zich in deze proefnemingen te leur gesteld, hetwelk aan onderscheidene gevallen is toe te schrijven: want : ‚ Voor eerst, schoon men den Phosphorus vlak onder de ‚ kleppen van het gemeld mechanisme geplaatst heeft , ge- beur: het echter niet zelden, dat,-door het trillen der pomp, dezelve eenigzins verplaatst wordt ‚ en dan vallen de op te werpen stoffen ter zijde van den Phosphorus. Maar ook, indien de Phosphorus te na aan zijne ont- vlamming is, als men met de luchtsverijling ophoudt, dan wil het soms gebeuren, dat hij begint te branden eer men de kleppen loslaat; is hij daarentegen niet nabij genoeg aan het punt zijner ontvlamming , ook dan mislukt de proef , al vallende stoffen (ik bedoel zulke als in Proef 5) anders naar vereischte op denzelven. ___ Daarenboven, al is de Phosphorus juist in zijne ware gesteldheid tot deze proefneming gebragt; maar valt er te weel kopervijlsel (of andere niet isolerende stoffen) op den gelven , zoo dat hij'er als’ ware door bedekt wordt, dan schijnt {92 De lijk : dat ’er van de vallende stoffen, juist zoo veel en niet meer dan vereischt wordt, op den Phosphorus komt; deels om dat ’er hierna nog proeven zullen beschreven worden, die tot dit onderwerp betrekking hebben (x); deels einde- / lijk, schijnt het, dat hij eene te groote hoeveelheid warmtestof aan die ligchaamtjes overzet, of te sterk bekoeld wordt; althans de ontvlamming mislukt, Maar treft men het, dat de Phosphorus juist in zijne vereischte gesteldheid gebragt is, en vallen de ligchaam- tjes ‘er zoo ops, als ik in de proef beschreven heb (tevens zonder dat ”er, door het trillen der pomp, vooraf reeds van die stoffen op gevallen zijn) dan kan men op eene gee gewisse uitkomst rekenen. Het onaangenaamste bij het mislukken dezer proeven is , dat, na men alle de kleppen van het bovengemeld mecha nisme heeft laten vallen, de geheele toestel uit een moet genomen en op nieuw ingerigt wordens waarbij men, Cen dit moet wel in acht genomen worden) vooraf de neerge- vallen stoffen hebbe weg te nemen en altoos een nieuw xolletje Phosphorus en nieuw katoen gebruiken moet. Het is uit hoofde der veelvuldige mislukkingen bij deze soort van Proeven, als ook om dat de beide hier gebruikte stoffen Ckoper en houtskool), elk op zich zelven met op- zigt tot het geleidend vermogen der warmtestof beslissend zijn, dat ik met geene andere stoffen hierop proefnemine gen gedaan heb. Alleen echter, dat ik dit nog melde: eens op de kleppen koperen stukken (duiten) gelegd hebbende , viel "er van de vier, een , die den Phosphorus even op zijn vaar boven gekeerde vlakte aanraakte, waarop deze wogenblikkelijk ontvlamde. Er zullen hierna nog Proeven voorkomen, die , hoewel] anders ingerigt, echter hiertoe betrekkelijk zijn. … (2) Proef 64 en 65, en Aammerking í enk onders $ Ha in het volgend Hoofdstuk, =_ 95 D= lijk, om dat de Heer van Bemmelen op dezé wijze eene proef genomen heeft, met barstpoes der (y), door welke ik op het denkbeeld van de beide nu gemelde, gebragt ben, hoewel die Heer ’er andere gevolgen uit ontleent (2), dan ik meen ’er uit te mocten afleiden : $ 47. De proeven welke ik tot dus verre ops gegeven heb, hadden regtstreeks eene betrekking tot de zelfontvlamming van den Phospkorus ma het luchtledige, en hebben eene strekking ter oplossing van het problema ;, betreffende de ome, slan= (y) Zie het voorgemelde Onderzoek bl. 8, - Cz) De Heer van Bemmelen schrijft ten dezen aan- zien in de aangehaalde plaats: „ hieruit blijkt duidelijk,” Cuit twee Proeven, in welker ééne op den Phosphorus vole gens de nu beschrevene wijze, poeder van harst neergee vallen was, en waarbij de ontvlamming plaats had; doch in welker andere , de Phosphorus met zijn poeder van houtskool bedekt was, en de ontvlammiag nict tot stand kwam: — hetwelk zeker alleen. aan de inrigting van die proef gelegen zal hebben; waat, zie anders onze 1ide en 34ste Proef) ‚‚ dat noch het ongedekt laten van den Phos- phorus “le ontvlamming verhindert, noch de bedekking we net een der minst geleidende ligchamen van het calorigugs „ dezelve bevordert. Daarenboven is het,” dus gaat de Heer van Bemmelen voort: ‚‚ klaar, dat zoo de bea « dekking van het katoen, de verspreiding van het ca/o= rique al verhinderde, dan nog de ontvlamming onmogelijk ee zijn zou; want” enz. En dan bl. 9 ss Daar ik derhalve „uit al het bovengemelde ‚overtuigd was, dat de harst Alleen de oorzaak van het branden van den Phospkorus p Was” enz. —_( 94 Je standigheden, onder welke dit verschijnsel zich al dan ziet vertoont, als ook tot deszelfs naaste oorzaak, Nu zal ik in het vervolg dezer verhan- deling, soms van de eigenlijke zelfontwlamming afwijken, teneinde, om door proeven van eene andere soort , van welke de eerste, nu voorko- ‘mende, de ontvlamming van den Phosphorus in # del door aangebragte warmte betreft, nader tot de oorzaak en de redenen van dit verschijn= sel door te dringen. Ik ga dan nu de uitkomsten verhalen van eene proefneming , bij welke de ontvlamming van den Phosphorus in’ luchtledige , door van buiten aangebragte warmtestof’ bewerkt is gewor- den. Tot deze soort van proeven heb ik eenen toestel uitgedacht, die ik hier tot regt verstand van de proeven zelve, vooraf beschrijven moet, Een glazen cijlinder of buis ABCD Fig. 14; van 5à6 duim lengte, en een duim wijdte, ge- monteerd met koperen banden aan deszelfs bo= ven- en ondereinden, wordende in de Figuur ;, door CD de onderste band verbeeld, daar ter plaatse om het glas met cen onsmeltbaar ciment vastgelegd : deze band, even buiten den cilinder uitstekende , is van een schroefdraad voorzien, waarop een koperen deksel of plaat ab tot bo- dem dienende, (hebbende een opstaanden rand) geschroefd wordt; bij C is eene vierkante stift, Coor Kef 06 is door welke met eenen schroevedraaijer te vatten; men de plaat a b vaster kan aanzetten, en ver= wolgens weer los schroeven. De boven - monte ring dekt den cilinder, dit deksel heeft eene vaarschroef bij d, waarmede het in de kraan de of zonder deze kraan in e‚ of naar welgevallen elders in geschroefd kan worden. Bepalen. wij ons echter bij de afbeelding ; in dezelve is de na beschreven cilinder aan een kraan geschroefd , en deze in eene koperen pijp gh dre :k hier vere der zal beschrijven: g h verbeeldt dan eere ko= peren pijp , of liever een langwerpig vierkant stuk koper in deszelfs lengte doorboord, en voor= zien van vijf gaten, als bij e, hb, Ll, ien g, die schroefdraden (moeren) bevatten, zijnde bij e, zoo als reeds aangemerkt is, ingeschroefd de cijlinder met deszelfs kraan de; bij h eene aude- re kraan bf; eene dergelijke kraan gk aan het tegenovergestelde uiteinde g; voorts kan in deze moer bij h eene dempschroef h ‚of een verklikker geschroefd worden ; eindelijk in de moer bij i, wordt verbeeld eene lange koperen pijp im in- geschroefd te zijn , welker uiteinde nog met eere kraan m n moet gesloten kunnen worden , die bij n een schroefdraad heeft, om daarmede dezen geheelen toestel op de schotel eener luchtpomp , of in de plaat der peilbuis vast te zetten, (a) Lal Ca) Hergebruik der gemelde kranen komt hierop neer; de mf 95 Je Zal men proeven met dit instrument nemen ; zoo schroeft men het deksel a b van den cijlin= der af, en daarop een stukje Phosphorus p ge- legd hebbende ‚ moet het weer in den koperen band vast en luchidigt aangeschroefd worden. (5 ) Met de kraan de dient om den glazen cijlinder op zich zelwen af te sluiten; de kraan g k houde ík om dampkringslucht In te laten, aan de kraan f h schroeve ik blazen met een Of ander gas gevuld, in geval ik proeven op de verbran- Üing van den Phosphorus in onderscheidene gassoorten, in "klein te verrigten heb, waartoe deze toestel bijzonder geschikt is: eindelijk de kraan ma wordt van dienst, als men den geheelen toestel van de luchtpomp wil afsluiten. (5) Ten einde het intreden der lucht te beletten, leg ik tusschen de sluitingen, zoo als gewoonlijk gedaan wordt, vet of geolied leder, en ter meerdere verzekering ver- zorge ik de reten nog met een belegsel van reusel; maar dit laatste is van geen nut aan de sluiting van het schrocf- deksel, dewijl de reusel ten spoedigste wegsmelt, als men onder dit deksel vuur aanbrengt; zelfs heb ik het onvol- doende van het hier gemelde leder bevonden, wanneer het dekseltje zeer heet gemaakt wordt, dewijl het dan ine krimpt, waardoor de lucht gelegenheid krijgt om in den cijlinder in te treden: %k heb dit oudervindende , in plaats van tot het gemelde leer , mijne toevlugt genomen tot vate gemaakt karton, doch ook dit voldeed niet genoegzaam , hoe sterk ik het dekseltje ook mogt aanschroeven. Het isom deze reden, dat de beschreven toestel onbruikbaar wordt, in geval men proeven te doen heeft bij welke de bodem (het dekseltje) zeer heet gemaakt moet worden; althans , indien men geene zelfstandigheden tot het tus- schen leggen te dier plaatse wete te appliceren, die het gemelde ongemak niet hebben; daar echter zoodanige zelf. standigheden mij niet op de gedachten gekomen zijn, heb ik mij in zulke gevallen van eenen anderen tóestel be. diend, dien ik in de volgende aanmerking zal opgeven, ld on ‘Met dezen toestel (e) heb ik onderscheidene proeven genomen, die in ’t vervolg zuilen voore z. GEN. IV.D). oe St. G _ kor Ce) Doch, gelijk ik zooeven aangemerkt heb , ’er kun nen omstandigheden zijn, bij welke deze, anders zoo ge. makkelijke , toestel min bruikbaar is5 in zulke gevallen en gok in alle andere van dezen aard , kan men, in plaats van den beschreven toestel te gebruiken, zich niet eenen smeer ‘een- voudigen , van welker ik hier eene beschrijving zal gevens genoegzaam redden: in de 15de Figuur komt deze voors waar AB een gewoon reukwater- fleschje (zoodanig een; als er meest al tot zou de cologne gebruikt wordt) vers beeidr: dan deszelfs hels A wordt gecimenteerd een kope: ren depje C‚ hetwelk bij a b wijd genoeg is om dit halsie te bevattens in het dopje C is een gat, voorzien van eene moer, welke vagenoeg de wijdte hebben moet vanhet zoo even gemelde halsje, De zij eene dubbelde in derzelver lengte doorboorde vaarschroef,, bij.d en f worden deze aangewezen; e is het middelstuk, zijnde eene vierkante of ronde borst. Om met dit apparaat proeven te demen, laag men door het dopje C een stukje Pliosphorus in het fleschje wallen, en sehroeve dadelijk op hetzelve de dubbelde vaar- schroef, met deszelfs eind d in c, na ’er vooraf vet leer tusschen gelegd te hebben ; voorts kan het eind f der ges melde schroef met een kraan verlengd worden, op die wije ze als in Fig, 14 de glazen Cilinder met Zoo ecn kraan, (in de Figuur aangewezen door d e ,) gemonteerd is: en dan moet aldus de geheele toestel Fis. 15. met of zonder die kraan, in het gat e‚ van het koperen stuk f k Fig. 14e ingeschroefd worden, Na vervolgens de lucht, bij de proef. nemingen met dit instrument, uit het fleschje gepompt te hebben, houde men een kooltje vuur tegen den bodem B, ten einde denPhosphorus te doen ontvlammen. Het eenig ongemak bij dezen toestel is, dat men na elke proefnes, ming, den overblijvenden Phosphorus ’er niet op zich zel. Ven uit kan krijgen ; maar denzelven met water ’er uit moet spoelen „ zoo dat men na elkg proef het feschje gee! keel schoon moet makene —( 98 J= komen ; ter dezer plaatse zal ik mij slechts bij ééne bepalen, die de witkomsten heeft geleverd van eene outvlamming van den Phosphorus in *t ijdel door aangebragte warmte. | Proer 55. Na in het dekseltje a b Fig. 14. een rolletje Phosphorus gelegd, en met di dekseltje den gla= zen cijlinder naar vereisch (zie noot b bladz. 96) gesloten hebbende, deed ik de lucht tot den meest mogelijken graad in den cilinder verijlen : toen een kooltje vuur onder tegen het gemelde deksel aanhoudende, ontvlamde de Phosphorus na wel nige oogenblikken. Be Proef heb ik herhaalde malen genomen , en er de volgende verschijnselen bij opgemerkt: 1. Bij het daglicht ziet men den Phosphorus ten allerspoedigsten smelten aan het punt, onder het welk men het koper met het vuurkoaltje aanraakt, 2. Op het oogenblik der hiergemelde aanraking , ziet men (ket daglicht afgesloten hebbende) al het nog overige licht van Ee, naar boven gekeerde op- pervlakte van het rolletje, zich naar de zijden en be= nedenwaarts zamentrekken;en, daar aan sommige punten op eens dien vuurgloed aannemen , van welken ik hij de vorige proeven meermalen mel ding gemaakt heb, zijnde de aarsteking (incensie) yan den Phosphorus, welker onmiddelijk gevolg lier de onsvlamming is, 5. Doch _( 99 == “5, Doch bij deze wijze van ontvlamming- ver= toonen zich zeldzaam de te voren gemelde lich= tende uitspattingen. 4, Het licht of eigenlijk de vlam, 18 volko- men overeenkomende met dien den Phosphorus omringden lichtkring, van welken reeds bij de eerste Proef in $ 12. de beschrijving voorkomt, en welks omtrek im Fig. 5. door de lijn def aangewezen wordt, 5, Intusschen is zijne vertooning van een veel korteren duur, dan in sommige der vorige proe- ven, durende naauweliijks 5 of 6 seconden , ex nemende nooit de gedaante aan van dien lichten- den conus bij Proef 1. in $ 13. beschreven: om- trent welk niet verschijnen bij deze Proef in vervolg de vermoedelijke reden zal opgege- ven worden. 6. Na dat de Phosphorus die weinige oogen— blikken gebrand en gevlamd heeft, gaat deszelfs licht uit, en het wordt geheel duister in het glas, mits de buitenlucht volkomen afgesloten blijft; dampkringslucht of andere luchten inlatende , kan men verschiliende uitwerkimigen verkrijgen. 7. Na deze kortstondige ontvlamming den Phos= pborus onderzoekende, vindt men denzelven tot een hoopje of plaatje gesmolten, nagenoeg op die Wijs als in Fig. 11, en vastgehecht aan het koper , zijnde tevens geheel úntkieea van deszelfs witte G 2 opper eef 100 Jam oppervlakte: dit overgebleven stukje Phosphorus levert bij nader onderzikk het verschijnsel van Proef 49, en van andere proeven, « 8. Het deksel wordt eemigzins zwart aange- slagen, namelijk daar, waar het met den Phos- phorus in aanraking geweest is; welke aange hechte stof, na slechts even aan de lucht bloot- gesteld te zijn, vochtig wordt, schijnende van den- zelven aart als het vocht, waarvan ik bij Proef 49 melding gemaakt heb. Deze zijn de meest opmerkenswaardige verschijnselen (d) bij de nu opgegevene procf, 6 48. Verscheidene malen bij de voorgaande proeven, in welke de ontvlamming gelukt was; opgemerkt hebbende, dat zich, aan de over blij= vende stukjes Phosphorus , niets van die witte stof, met welke zij voor de proefnemingen omkleed waren, meer vertoonde, en dat in die proeven, bij welke het slechts tot eene iezicentie van den Plosphorus was gebragt geworden , het. gemelde omn= ® Cd) Ik heb hier nog bij te voegen, dat men in proeven met den glazen cijlinder, als ook met het fleschje (be- schreven in de laatstvoorgaande Aavmerking c), hetzelve pa den afloop der proef in deszelfs omtrek vindt aange- slagen met vochtdeeltjes, welke een phosphorzuur zijns en benedenwaarts naar den bodem tet hoogte ven r duimg of daaromtrent, heeft zich doorgaans eene gele of oranje- kleurige stof aan de wanden gehecht, die door het zoe evengemelde zuur bevochtigd, zich nat voordoet. —_( IO Je emkleedsel, zoo niet eene geheele of gedeeltelijke afronding, ten minste eene verkleuring ónder= gaan had, waarvan ik omstandig ter zijner plaats melding heb gemaakt; deed dit mij denken aan de meerdere of mindere noodzakelijkheid dier _witte stof, om den Phosphorus in % ijdel te doen ontvlammen: tot onderzoek biervan heb ik eerúi= ge proeven bedacht en in ’t werk gesteld Ì van welke ik hier verslag ga doen. Ik maakte bij deze proef, die ingerigt was op de wijze van de 22ste, gebruik van twee stukjes Phosphorus, zijnde het eene een eindstukje van een_ rolletje, hetwelk, behalve in ane omtrek, ook. aan deszelfs eene uiteinde met de bewuste witte stof bekleed was; het ander, een middenstukje, welks beide uiteinden waskteùrig waren : ik had dezelve, elk op een bijzonder doosje, onder. éene „ groote glazen klok , zoo wer mogelijk van elkan- deren geplaatst. De verijlmg der lucht nu tot eenen zekeren graad gevorderd zijnde, ontvlam- „de het eerste ; en voortgaande met pompen ont= vlamde PN ook. het laatstgemelde. Kros Hi Proer AS s EA Ook deze is genomen met twee stukjes Phose phorus, zoo na mogelijk van dezelfde hdi Le) DOES G La dark 5 dech \ (102 Je doch welker één reeds gediend had tot eene proef. neming als de 43ste, en dus van deszelfs wit am kleedsel was beroofd ; het andere geheel, gaaf, en met dit omkleedsel voorzien. Beide toen aan lin- nen draden van gelijke lengte in eene glazen klok „ volgens Proef 49. opgehangen hebbende , ont- vlamde, na eene genoegzame verijling der lucht, wel het laatstgemelde ; doch , hoe zeer ik ook met pompen voortging, wilde dit bij het eerste rol- letje niet gelukken. Prorer 56. Aan de laatstvoorgaande proefneming onder- wierp ik twee andere rolletjes , zijnde van het eene met een mesje ; zoo veel mij doenlijk was, het wit omkleedsel afgesneden ; en het ander, het welk ik dit omikleedsel behouden liet , 200 veel mo- gelijk met het eerste in gewigt gelijk gemaakt. Het laatstgemelde ontvlamde in ’t ijdel, het eer- ste miet; doch vertoonde zich sterk verlicht. Prorr 57 en 58, In de eerste dezer proeven , had ik gebruik ge- maakt van twee dergelijke stukjes Phosphorus, als in Proef 55: en in de tweede , van twee rolletjes toe- gesteld als in Proef 56 : alle deze onderwierp ik aan de inwikkeling in katoen op de wijze van Proef 1. „De rolletjes, die met het wit omkleedsel voorzien waren, onivlamden, de andere miet. 6 44, \ —( 103 )—= $ 49. Daar ik echter aan het rolletje Phosphe= rus, van het welk het wit omkleedsel was afge= sneden, reeds bij Proef 56, en nu ook in de 58ste eene merkelijke aanwassing van licht had opgemerkt, ouderwierp ik hetzelve op nieuw aan de volgende 5gste Proer. Dit rolletje in zuiver en wel boven het vuur gedroogd kaars - katoen , op de wijze als in Proef 19 ingewikkeld ; en het doosje, den reci- pient „ en de plaat der pomp „zoo. droog mogelijk gemaakt hebbende ; bragt ik , bij de uiterste ver» ijlmg der lucht, emdelijk de ontvlamming in heizelve te weeg. 2 ‚ Doch mij voorstellende dat deze proef niet be- glissend kon genoemd worden 5. daar het moge- ‚lijk ware, dat miet al het wit. omkleedsel van hetzelve afgenomen was, of dat, op. eenige an- dere wijze, die witte stof zich weer in deszelfs eerste beginselen kon geformeerd hebben , ‘be- sloot ik tot de volgende proefneming. Proer 6o, Een grooter rolletje Phosphorus aan de ont- vlamming in den glazen Cijlinder, volgens Proef 53 EEA ns nam ik het overblij- vend stukje * ’er uit, en bragt het ten allerspos- , G 4 ’ dige ee / {tot Je digsten over , hetzelve volgens Proef 19 in kas toen geheel inwikkelende , waarbij ik echter, schoon alle moeite aanwendende om den hoog- sten graad der verijling te krijgen, de ontvlamn- ming in het stuktje Phosphorus niet bewerken kon ; zelfs vertoonde ’er zich in het katoentje geen voor het oog zigtbaar licht, Nog meer beslissend ten dezen opzigte, is Prorr 61, Deze is genomen met een rolletje Phosphorus van 14 grein, inden glazen cijlinder als Fig. 14, Na het aan de kortstondige ontvlamming van Proef 55. onderworpen te hebben „wachtte ik nog eenige oogenblikken, de kraan de gestoten hou dende: vervolgens op nieuw een gloeijend kooltje onder tegen hetdekzel a b-aanhoudende, begon, na eenige oogenblikken , de eens gebrand hebben- de Phosphorus (die nu geheel eene waskleur had, zonder eenig blijk van het meergemeld wit om= Heedsel) op nieuw week te worden , te vloeijen , op te wellen, en als °*t ware te koken. Ik vernieuwde en versterkte toen het vuur onder tegen den bodem van den cilinder ; doch de Phosphorus toonde zich in geenen deele meer ver- hicht, veel min had er eenige de minste ontvlam- ming plaats. Hierop den toestel latende bekoe- Jen, (de Phosphorus leg nu als een vlak plaatje % Bd A 10 je | in het dekzel uitgespréid) deed ik ‚ na een half uur wachtens, de kraan de (en f k) open, en liët den cilinder met dampkrings!ucht volloopen. De Phosphorus vertoonde nu geen schijn * van phosphorescentie weer. Toen ten derdenmale te= ‚gen het dekzel a b een vuurkooltje aanhoudende 5 begon de Phosphorus weer vloeibaar te worden, watte vlam en brandde met zijnen gewonen glans’, tot dezelve verteerd of lever uitgedoofd “werd , door den dikken witten damp ‚die zich daarbij Renren en die In pbosphoorzuur overgaat. … Deze proeven bewijzen , naar het mij voor komt, genoegzaam de “noodzakelijkheid voor het aan- “wezen der witte stof , met welke de rolletjes Phosphorus omgeven moeten zijn ‚zullen zij in het ijdel kunnen outvlaramen, | Beproeving of en in hoe verre het weinige oxigène hetwelk zich verhoudt in de dampkrings- lucht , van welke (zelfs bij den uitersten graad der verijling) er nog altoos in __ de klok overblijft, in aanmer king 3 komt bij. ‚de ontvlamming, van ‚ de den -Phosphorus in % ijdel. 1 ù k , : “€ 5o. Uit-deze-proeven , bij welke de lucht zoe yer verijld wordt , dat het daarin overblijvend oxigène naauwelijks noemenswaardig is, zou men welligt tot de-mogelijkheid eener ontvlamming —( 105 )— zonder aanwezen van oxigène (zuurstof) beslui ten (e): het kwam mij dus allezins belangrijk voor , Ce) Slechts é/n onweêrlegbaar voorbeeld hiervan, zou voldoende zijn om eene nadere bepaling in de leer der ver- branding (eombustion) te maken, die hier op neer komt: ee De waterstof , onder de gedaante van waterstofgas , door » de hitte uit het brandbaar ligchaam uitgedreven, wordt, » 200 dra zij in aanraking met het oxigène der dampkrings- „ lucht komt, aangesteken en'veroorzaakt de vlam.” La» voisier, grondbeginselen der Scheikunde , Deel 1. bl,r62 „Er » heeft geene verbranding plaats , dan gedurende den vrijen » toevloed van dampkringslucht ; zoo datde geweldigste brand ® oogenblikkelijk gestuit wordt zoo men maar den toegang » der Wwcht totde brandbare stoffe belet” A, IJpeij Sijstee matisch handboek der beschouwende en werkdadige Scheikunde, Beel £. bl. 137. en bij anderen.— 5, Un corps conbustible ne se Peut pas bruler sans le contact de Î'air atmospherique, wou d'une matière, qui en a 88 extraite; ainsi la combustion » ze saurait avoir lieu dans le vide ” TFT. Fourcroi Philo sophie chemique , pag. 14. „ De verbranding isde uitwerking » eener eenvoudige keurverwantschap. De warmtestof, ze zoo wel als de -lichtstof bevinden zich in het zuurstof- gas met elkander verbonden; wanneer nu de zugrstof' s Zich, uit hoofde harer groote verwantschap, met cenig „ ligchaam vereenist, dan worden de warmte- en de » lichtstof afgescheidee, dat is met andere woorden: Aef » ligchaam brandt” Rumford {ber die den lichte zuges ëigneten chemischen eigenschaffen , in Scherers alls. Journ. der chemie B o.en B. 5. Alsook: Deber das leuchten verschei: dener korper beijm erhitzen oder an ein anderreiben. Von Wed- gewoord in Grens Journal des Phys, B. XII. „ Warmte en z, lichtstof , uit een verhit Hgchaam, tevens met deszelfs » Vlugge deelen, in de gedaante van rook ontwijkende, en » nu in staat gesteld om de zwurstof uit den dampkring aan te trekken, maakt de vlam uit, vlam is dus in t alges » meen brandende rook ” volgens het gemeen gevoelen der hao sendaagsche Scheikundigen, —( 107 )= voor, hieromtrent met de meestmogelijke naauw- keurigheid onderzoek te doen, en tot dit einde heb ik de twee hier volgende proeven genomen. Prorer 62, ‚Deze is ingerigt als de eerste Proef , met dit onderscheid echter, dat ik, toen. de verijling der ducht zoo ver gevorderd was, dat de Phosphorus „op het puut stond van te ontvlammen; de glazen “klok met dampkrings stäkstoflucht (f) hiet vol loopen, waar na ik oogenblikkelijk dit gas weer witpompte, onder welk werk , toen de kwik nog 8 àg lijnen hoog in de peilbuis stond, de Phos- ru reeds ontstoken werd (2 ); doch de ont- vlam- Cf) Dit stikgas was het residu van dampkringslucht, waarin Phosphorus.tot tweemalen toc had uitgebrand; zie „voors aanmerking s $ 57. hetzelve had lang genoeg boven water gestaan, om geheel van de phosphorische damp ge- ‘zuiverd te zijn. Ik heb tot deze proeven liever deze soort ovaän gas azóte genomen, dan het geen op eene andere wijze „be ve uit den vleeschvezel en salpeterzuur bereid worde, ‘dewijl het juist stikgas van dampkringslucht , vaar mijne ge- dachten, zijn moet, hetwelk in onze beschouwingen, bij “het lichten en branden van den Phosphorus, in aanmerking «komen kans hoewel deze dampkrings stikstoflwoht gaz azóte gtmosphiorique) niet geheelals volmaakt zuiver van zuurstof- ucht gerekend kan worden, is zij echter tot deze proeven eran genoeg, Cg) Doch hier uit behoeft men nog geene gevolgen ten “voordeele van het verijld stikgas te ontleenen; want door de hiergemelde voorafgaande verijliug , waargan de Phos- phorgs —( én Je vlamming kwam niet tof stand, dan na dat de kwik nog 2 à 5 lijnen gevallen was; teekenende de thermometer bij deze Proef 15° R. (61 F.). De verschijnselen, die zich hierbij vertoond hebben , waren deze: 1. Gedurende dat de stiklucht (maz azóte at= mospherique) in den recipient werd ingelaten, en tijdens dat deze daarmede gevuld was , bleef de Phospkorus lichten : en, onder het weder uit- ‚pompen van het gas, nam dit licht eenen meer gn glans aan, . Bij en onder de oe werden er eene meenigie kokende bolletjes Phosphorisclie „stof uitgedreven ; doch zeer weinigen. konden -zich hechtende vertoonen, slechts zulke, die de wanden van het glas bereikten, deden zich „ bij kunne aanraking van hetzelve , maar even -en flaauw verlicht voor: voorts heb ik er niet meer dan twee of drie opgemerkt , die, in hunnen doorgang door de verijlde lucht ‚ zich lichtende voordeden, welk licht dan nog zoo flaauw was, dat het naauwelijks dien naam verdiende, 3. De vlam was in het eerst zeer klein, naau- “welijks de hoogte van ; duim boven het rolletje zich phorus onderworpen was geweest, had dezelve reeds aan sommige punten eene hoogere temperatuur aangenomen : vers gelijk hieromtrent Proef 64. in welke de Phosphorus , ug zo0e danig eené luchtsverijling ondergaán te hebben , in de ges “wone lucht als *t ware van zelve onpvlamde. el 109 Je. zich uitstrekkende, en verhief zich zeer traag tot eene meerdere hoogte; zij formeerde toen dien kring om het katoentje in Fig. 5. door d e £ aangewezen ‚ doch deszelfs licht was veel flaauwer „ dan bij de vorige proeven. De damp ofrookkring, echter, die dit flaauwe licht omringde , breidde zich zoo ver, als naar gewoonte, of zelfs nog iets verder, uit. 4, Daar die lichtkring zich niet tot den conus van Fig.” 4, scheen te kunnen opheffen , wilde ik , door nog wat lucht ‘uit te pompen, denzelven daar tee behulpzaam zijn ; doch in plaats van langer te worden , zette hij zich in breedte uit, en werd na 10 of 12 slagen met de pomp gedaan te heb- ben, zoo ijl, dat deszelfs licht niet meer zigt- baar was, zijnde het dus donker binnen in het glas geworden. 5. Na eenigen tijd wachtens , vulde ik de klok met dampkringslucht aan , ’er ontstond geene. nieuwe: ontvlamming. De Phosphorus en het katoentje werden toen in dien staat bevonden, als bij Proef 1, $ 15. opgegeven is, „6, Ik heb deze Proef herhaald , en dezelve zoo ver gebragt, alshier bovenin 5. gemeld is. Na cen uur stilstands, het werk beziende „ was de licht. kring geweken , en het roiletje vertoonde nu eenen vuurgloed : verwachtende , dat, indien ik zuivere dampkringslucht inliet, de verschijnselen van Proef 1. ontstaan zouden; werd ik niet weinig te u leur ss Ho Jee leur gesteld, toen ik, eene kraan geopend heb= Kende, in plaats van. meerder licht, het rolletje geheel zag verduisteren. Na cen vierde uur wach= tens, of zich mogelijk ook nog een of ander ver= schijnsel zoude voordoen, ket welk echter geen plaats had, maar alles donker in den recipient blijvende, nam ik den toestel uit één: het rolletje was een weinig opgezet aan zijne naar boven ge- keerde vlakte, die zich hoog geel vertoonde ; voor het overige was hetzelve als ook het katoentje in dien staat, als onder Proef 1. beschreven is & pamelijk: de witte oppervlakte van den Phospho- rus geheel afgerond, het katoentje geel en oranje gekleurd , en tevens vochtig; dit nu onderwer-= pende aan de proef met lakmoeswater , werd het= zelve oogenblikkelijk er rood door geverwt. Van waar zoude men hier welligt kunnen vragen — dat vuurkleurig licht aan den Phosphorus in zulk verijld stikgas , daar dezelve in dampkrings- Jacht geen licht vertoonde ? Van waar dat zuur ; met het welk het katoentje bezet was? Doch deze en dergelijke vragen wegens de zich hier voor- doende verschijnselen , zal ik in eene volgende Afdeeling trachten te beantwoorden , en nu de tweede Proef gaan beschrijven, Proxr 65. Zijnde eene, genomen met den glazen cilinder, Zoe sl mm Je zoo als de 55ste, behalve, dat ik, toen de lucht ten uiterste verijld was , met de voorgemelde stiklucht den cilinder hiet volloopen , vervolgens denzelven weer leeg deed pompen, eg dit drie- malen herhaalde, ten einde zeker te zijn , dat er geene dampkringstucht meer in den cijlinder overgebleven ware; vervolgens, na de verijling weer tot den uitersten trap gebragt te hebben, hield ik een kooltje vuur tegen het deksel a b Fig. 1á, onder welke behandeling de Phosphorus 1. Na eenige oogenblikken begon te smelten , en in het dekzel te vloeijen ; waar bij er zich aan aan eenige punten een sterker licht vertoonde : gedurende de behandeling met het stikgas bleef de Phosphorus lichtend, even als in de vorige proefneming. Dit licht droeg alle kenteekenen dat de Phosphorus reeds ontstoken was,en brandde , doch hij brandde zonder vlam , zoo dat zich hier niet eens het derde verschijnsel der laastvoorgaan- de proef voordeed, zijnde het niets meer, dan eene ignicenties het vuur versterkende, bragt dit echter geene verandering te weeg, en na wei= nige oogenblikken liet het zich aanzien, dat dit geheele verschijnsel ten einde spoedde; om welk voor te komen , ik 2. barsrorlgalnetie liet invloeijen : oogenblik= kelijk ‘ontvlamde nu de Phosphorus, en wel na= genoeg als bij Proef 1, $ 16. gemeld is. 5. Hier jp haastte ik mij de lucht weer uit te 2 pom. —( 11 Je pompen ‚en nu. vertoonde zich het vierde vers schijnsel der 58ste Proef 6 47. Voortgaande met pompen, scheidde de lichtkring van den Phos- phorus en verhief zich in de gedaante van een wolkje opwaarts, zijnde het licht van den Phos= horus zelven verdwenen. 4, Toen deed ik een weinig der home stiklucht invloeijen , op eens vertoonde zich nn een geheel nieuw uitnemend fraai verschijnsel ; te weten: bet zoo even genoemd flaauw lichtend wolkje, hetwelk zich reeds in het bovenste ge- deelte van den cilinder bevond , werd bij het mvloeijen van het gaz azóte ‚plotselijk tegen de zijden van het glas geheel uit één gedreven , ver= toonende een groot aantal zeer kleine lichtjes of sterretjes ‚ die pr omtrek van den cijlinder wel ter lengte van 2 duimen bezetteden : bij hetdag- Echt schenen het alle stipjes van eene witachtige stof. Ik deed nu den geheelen cilinder met dit gas volloopen , het verschijnsel bleef aanhouden, en de Phosphorus, die in het deksel nog overig was, begon nu ook weder te denn alles echter zonder vertooning van vlam; doch daar- entegen wel met rook , die zich hik niet in witte vlokken voordeed , zoo als bij de verbran- ding van den Phosphoras in dampkringstucht (en nog meer in zuurstofgas) maar deze had eene meer blaauwe kleur, gevende in ’t donker ook niet het allerminste schijnsel van licht, 5, Na alde „ef iS Je 57 Na deze fraaije vertooning ling genoeg beá zigtigd te hebben ; nam ik het stikgas weder uit? denscijlinder; “hetzeive daarop: met zuivere damp kringslucht:verwisselende 5 derlichtjes bleven nog; wel; maàr begonnen toch langzamerhand te vera flaauwen : tevens merkte ik bij het daglicht op 4 dat zij in eén vocht (tot vochtdroppeltjes of stip jes) overgingen ; waarbij het mij zeer bevreemde 4 dat de Phosphorus ‚in welken ik de temperatuur nog «hoog geroeg rekende ; om-te kunnen oht= vlammen ; dit echter niet deed. Ik bragt daar= ep weer -vúur ‘onder tegen het deksel aan; erk pu voritvlamde dezelve ;»doch niet met den an= ders ‘gewonen gloed, Ter stond riam ik hu lucht weêr uit denvcijtinder, en , …6.-dezer genoegzaam verijld hebbende zoo daf de lichtkring (zie Proef 53in 5) zich voordeed opende iksderkraan , die toegang gaf aan het stikgas, hetwelk: in den cijlinder ‘intredende er denzelven vervullende ; terstond de vlam aan dert Plrosphorus bluschte, en de lichtjes; hier bover _ in ébeschreven ‚nu wedersin vollen glans deed, verschijnen; waarbij-ook 7de Phospkorus zelve; aan vele. punten ‚en voorts over zijne ar oppervlakte begon: te»tichtens 7. Thans wachtte ik een half uur: het lichten was verflaauwd ‚ik óntschroefde ‘toen het deksel van den cilinder; de dampkringslacht daardooë jede hebbende; merkte ak dat de witte stofs „Ze GEN. ÌV.D. 2 Sé, H die me tik De die in den omtrek tegen het glas gespreid was, en-de lichtjes vertoond had, zeer spoedig , zoo als ìk even te voren „ (vergelijk 5. hier boven) reeds had: begonnen op te merken, in vocht overging: dit bleek , bij proefneming ‚ ten minste phos- phorisch zuur te zijn. Vreemd zag ik ook op, dat de Phosphorus , die nog in het dekseltje ove- rig was, niet zoo als bij vorige proeven eene was=;, ten minste eene harstkleur bad , maar zich voor= deed als eene geheele witte stof. Spoedig begon deze, zijnde nu aan de werking van den damp-= kring blootgesteld , te rooken , te lichten en aan den omtrek geelachtig te worden, het welk: dan dadelijk vochtig werd. Daar ik deze stof tot een nader onderzoek meende te bewaren, en dit op die wijze dacht te doen, op welke men de rol letjes Phosphorus bewaart „ in water namelijk ; goot ik een weinig water droppelsgewijze in het deksel: bij het opvallen der eerste droppels, zag de mij al weder verrast door eene bij het daglicht zigtbare vlam, vergezeld gaande van een sissend. geluid; en op eens was deze, slechts een weinig bevochtigde, en zoo even nog witte stof, in eene oranjekleurige overgegaan, die geen het minste blijk van phosphorescentie meer toonde, maar geheel werkeloos scheen. . 8, Deze laatste uitkomst, kwam mij zoo bijzon= der voor, dat ik om van die witte stof op nieuw gij meester te maken, nog eenmaal deze proef en u here del 216 je herhaalde, dezelve varierende onder de voorge» melde verschijnselen, en wel tot zoo ver, als bos ven in 7%. opgegeven is. Nu willende overgaan om met de witte stof , die in het dekseltje (ab Fig. 14.) zich voordeed, eenige nadere proeven te doen, ondervond ik, hoezeer men zich met dif werk haasten moet ; want de dampkringsluch loste dezelve ten allerspoedigste in een zuur ops slechts-had ik zoo veel tijd, dat ik een weinig dezer-$tof met de punt van een pennemes konde afschrapen : dit, hetwelk zieh nog wit vertoonde, bij kleine gedeelten (enkelde stof jes) in een scho= teltje met water latende vallen, vatte elk deeltje van deze phosphorische stof, zoo dra het de op= pervlakte van het water aanraakte, vlam; verzeld gaande van een sissend geluid, en eenen onaange= namen reuk , gelijkende naar verbrand wordend gephosphoriseerd waterstofgas. _ Oogenblikkelijk ‚werden die witte stofjes ‚ zoo dra zij het water aanraakten en ontvlamden, oranjekleurig , en lee verden, na uit het water genomen te zijn, geene verschijnselen meer op. $ 51. Deze uitkomsten zijn van uiet weinig gewigt, ter verklaring van sommige verschijnses len der phosphorescentie, omtrent welke ik ter ecuiger tijd gelegenheid hoop te hebben, om nas der te handelen; nu zal ik alle aammerkingen 4 die hierop zouden kunnen vallen, daar laten : en H 2 | teveng CHE De tevens.dit soort van proeven besluiten, die mij niet weinig inzigt gegeven hebben , aangaande de oorzaken der, en de vereischte omstandigheden tot de zelfontvlamming van.den Phosphorus in het luchtledige, Er zijn ook nog bijoimstandigheden , die mij voorgekomen zijn tot, eene volledige verklaring van dit pheenomen te behooren, zij betreflen zoo wel den graad van warmte , dien de Phosphorus in het luchtledige tot zijne zelfontvlamming noodig heeft; als de temperatuur der lucht , die den- zelven omringt. Omtrent beide, heb ik eenige proeven genomen, die in-de twee volgende Hoofd stukken zuilen voorkomen. mt HE IDEEEN ViOletotetennmn HOOFDSTUK VIL Proeven op den graad van warmte , welken de ‘Phosphorus aanneemt, op het oogenblik van zijne zelfontvlamming in het luchtledige. $ 52. » Het zou zeer bedenkelijk blijven „”? dus schrijf ik even als de Heer van Marum, (%) | » hoe NN) ap Schoon deze verklaring’ (namelijk dat het calo- figue , het welk ter rondom den Phosphorus in de verijlde lucht wordt losgezet, door het kaken dat deszelfs vere spreie & mn, it vie “» hoede Phosphorus in deze proeven, bij eene terre p peratuur van 15 tot 16 of 17 ® R. (66--703 F2) “» ontvlammen kan , daar dezelve in vrije damg- p kringslucht eerst totden Zosten graad (104 *E{) » gebragt moet worden (#), zal hij dit verschijn » sel öplevereun.” Intasschen leert Proef 53, dat » sleehts eemgeringe graad van bijkomende warmte, den Phosphorus'in % ijdel ontsteekt. Behoeft, 2 dit zou men hierop ‘kannen vragen, —’ de Phog- _phorns tot zijne ontvlamming in’ ijdel niet ‘dien ‘graad van warmte, als ih ends dampktingstuche 2 bof neemt kij mogelijk ir ’t luchtledige dien zelf= “den graad aan? De Heer van Bemmelen | Hgren “schijnt spreiding belemmert , wordt opgekauden, en dit calorigue zich dus aan de oppervlakte van den Phosphorus inza „melende-, eindelijk aan denzelven dien trap van: warmte „geeft, welke tot deszelfs „aansteking ‚vereischt wordt} ss ZOO dra ik dezelve had ingezien, mij voorkwam zeer % as duidelijk te zijn, heb ik echter getracht , “dezelve voor „> het oog door eene proefneming te; bevestigen. Ik heb nâ- ss melijk beproefd, koe verre het door eenen thermometer , x zigtbaar kon gemaakt worden „ dat de graad van warmg- 2» te, nabij de oppervlakte van den Phosphorus, die met „> katoen omwonden is, grôoter zij ‚ ‘wanneer ‘het ‘Feât “3 voor de ontvlamming op het sterkste iss. Ten dien einde „3, heb ik, het katoen, waarmede een rolletje Phosphorgs es omwonden was, vastgebonden aan eenen kleinen ther- n »s Mometerbol van omtrent een kwart duim midderlijn ehz*e $Aie de meermalen” vermelde Verhandeling van ‚den Hegt „van Marum. NI Ort seals of Rd 6 Ci) A, L. ERwors iet Gronde kn der Scheikunde, Deel Lb. bladz. 223, . —_ 113 Dad schijnt, in zijnen meergemelden brief, van het eerste gevoelen tezijn. De Heer van Marum be= „weert het andere, en geeft daaromtrent eene proef= meming op , die hier op neer komt : dat, de hol van eenen kleinen Thermometer, in vereeniging gebragt zijnde met het katoentje, hetwelk om „een. relletje Phosphorus gengndeg; en ‚de kwik „eerde ontvlamming begon, van Sa? tot. 572 EF. opliep; en de Proef herhalende, liep dezelve van ‚46° tot. 76° F., eer het nog tot eene ontvlamming kwam. Doch het komt mij voor, dat het langs dezen weg, niet mogelijk is, den waren graad van, warmte te vinden, dien de Phosphorus op het ‚oogenblik zijner ontvlamming aanneemt; want dan moest de Thermometer niet alleen , juist aan dat punt van den Phosphorus geplaatst zijn, waar ‚de. ontvlamming. ontstaat ; maar dezelve moest ‘(eok even spoedig den aanwas van warmte aan» pemen, als het rolletje Phosphorus, hetwelk , dewijl het glas geen zoo vlugge geleider, der warmtestof is, niet wel kan plaats hebben. In tusschen heb ik niet kunnen uitdenken, om de toeneming van wermtemaat aan den Phosphorus gedurende de luchtsverijling , en den. graad der warmte, tot welken dezelve op het oogenblik der ontvlamming komt, voor het oog , zigtbaar te amaäken , maar ik zal twee proeven opgeven, uit welke it bed met elkander en, het ruij voor= P hid komt, mn HN A zen komt, dat wij het besluit ‘met veel grond van waarschijnlijkheid kunnen opmaken, Zij zijn deze, | Ed 7 Prorr 64, LS Een rolletje Phosphorus van 5 grein ‚in pluk gel van kaars-katoen op dezelfde, wijze als in Proef 1. ingewikkeld „en geplaatst, in eene klok, voor= zien van eene kraan (Fig. 1.)aan de luchtsverijliug onderworpen, en deze. zoo. ver, gebragt, dat de Phosphorus het, punt van te ontvlammen, zeer nabij scheen gekomen te zijn ‚(in welk oogenblik;de kwik.nog 5 lijnen in de verkorte; pijlbuis. opge= houden. werd). opende ik:de voorkvaan van,de luchtpomp; ende kraan vanden recipient, waar door deze spoedig met dampkringslucht volliep $ ik nam toen terstond het glas van de pomp af, en even “met-het punt vaneen gepunt kopers draad het rolletje Phosphorus aanrakende, ont« vlamde het oogenblikkelijk (4). H 4 ProuF Ck) Reeds had ik in den voorgsanden winter eene ‘dergelijke proef genomen, bij welke ik den, aan desverije ling blootgestelden, Phosphorus met de punt-van eef.pen- nemes, hetwelk vooraf zoo rond, mogelijk gemaakt-wass aangeraakt, en toen reeds opgemerkt had, dat de Phosphoe Eus ‚Zich vin eenen.staat van: smelting bevond, dewijl ‚het. punt zeer gereedelijk in denzelven indrong „waarbij ook de Ontvlammiug plaats. greep; doch. ik had daarbij geene aane teekering gedaan, noch van den juisten, stand van de kwik ‚da de peilbuis, noch van den stand des thermomêteis. Îne wids hef 120 Jam aak Prorr 65. Het rolletje Phospliorus in gewist gelijk aan het vorige , en even zoo in katoen ingewonden , maar nu overdekt met de klok, als in Fig. 5; welker dekplaat, even als in Fig. 15, met een gchuivend koperdraad: voorzien was ,- het welk puntig uitliep: dit alles. nu zoo ingerigt en ge- plaatst, dat, wanneer het schuivend draad neder gedrukt werd , deszelfs punt juist ophet rolletje Phosphorus stootte (£),en de lucht toen verijld hebbende, tot de kwik nog 5 lijnen, even als in de vorige Proef hoog stond , schoof ik-hot ko- perdraad zoo ver neder dat het den Phosphoru$ aanraakte, die terstond ontvlamde: (722). middels echter hebik. bij. die proefnemingen geleerd, dat „er eenige habitude vereischt wordt, om deze proef te doen gelukken; want stapt, de Phosphorus te na aaa de ontvlame ming, als men de lucht inlaat, dan gebeurt ?r iets, het welk mede enze aanmerking niet ontgaan moet, vamelijk dat dezelve dan dadelijk in brand raakt; doch is hij bij het anlatenderlucht, nog-te ver van het pune der ontvlamming , dan „zal hij bijde aanraking van het koude ligchaam, niet “ontvlammen. ; 1) Ten-einde ‘hiervan zeker te zijn, moet men, voor “het witpompen der lucht, de klok zoolang verschuiven tot het punt van dit draad juist perpendiculair boven het voe detje Phosphorus komt, » Cm) De proef is ook toepasselijk en dient mede ter bee vestiging ia het gestelde onder $ 46» waartoe ook betreka bass ek 7 KEA {1E Jen De beide bier. gemelde Proeven zijn bij eene temperatuur van 14° Re (65° F.) genomen. Ik erken wel, dat deze Proeven, stek kende om uit vêrgelijking van ‘den braad van warnite, op wel- ken de Phosphorus Bentdatijk ohtvlamt, en die bekend» is (72), dien” te bepalen ; welken hij aan neemt op hek oogenblik van zijne ontvlamming in het ijdel , niet buiten alle bedenking zijn 5 „maar, dewijl ik geene beslissende heh kunnen uitdenken, zoo zijn wij verpligt om van dien regel gebruik te maken , welke leert: dat dáár „waar men piet regtstreeks betogen kan, men uit vergelij= king moêt (Glénien.” 5 $ Ea} pee DDO DOD emme SHS MAORI kelijk is , het geen ik zoo even in Aanmerk. # wegens het opvallen ‘der lucht op den Phosphorus aanmerkte ; terwijl ik ter dezer plaatse tevens melden moet, dat, indien ia Proef 49 de ontvlamming van den Phosphotus niet gelukken wilde, ‘dezelve echter meermalen terstond plaats had, als het schuivend draad, (en bijgevolg ook het rolletje Phos- phorus ) maar: ee paar duim opgetrokken werds. als ook dan, wanneer ik door hetzelve nederstedrukken, den Phose phorus cven in aanraking bragt met het daaronder geplaatst koperen schaaltje. Ca) Zie in Hoofdst. X. S óp al l 12 Je HOOFDSTUK VII N Onderzoek, of, en in hoe verre eene hooge temperatuur der lucht, ter plaatse waar de proefnemingen geschieden, (en dus ook in: de glazen klokken (o)) invloed hebben kan op de zelfontvlanvning van den Phosphorus. 6 53. Het had mij bij de herhaling van eenige “proeven ‚ die recds te voren hi eene lagere tem peratuur genomen waren (p ), toegeschenen, dat deze bij eenen hoogeren warmtegraad (q) in uitwerking bespoedigd werden. Om echter daar= omtrent meer zeker te zijn, nam ik de gelegen- heid waar, en bij eene temperatuur van 17° R, (zot °F.) zijn de vier volgende door mij genomen, PROEF Ce) Ik heb bij de proeven op dit onderwerp doorgaans een thermometer op de luchtpomps ter zijde van den schotel op de boveûiplank , geschroefd gehad, welke , schoon niet geschikt om onder de glazen klokken gebruikt te wordens echter, daar dezelve zich zoo zeer in de nabijheid van dee zen bevond, zeer wel de temperatuur der lucht binnen de recipienten- kon voorstellen ; daarom voeg ik ‘er bij, ook dz de ciazen klokken. ‚ C£) In Januarij en Februarij 1813, in eene kamer, wek ke door eene kagchel verwarmd werde €49) In Mej 1853. | - « il 25 je Paorr”65. Eene herhaling van Proef 19, te voren tot de zelfontvlamming van den Phosphorus gebragt, bij eene (liermometers hoogte van 8°R.( 50° F,) en eene kwikshoogte van 5 lijnen: nu dezelve herhalende, ontvlamdede Phosphiorus toen de kwik nog 7 lijnen opgehouden werd. (r J. Proer 67. De 32ste Proef was mij gelukt, bij eene kunst= warmte van 9.à 10° R. (544? F.) en bij eenen stand van de kwik in de peilbuis, dadelijk na de ontvlamming waargenomen, van 4 lijnen: dezel- ve herhalende bij eene temperatuur van 17° R, (7ok° F.) ontvlamde de Phosphorus op het oo= genblik, dat de kwik i in de peilbuis nog op 5 lijnen hoog stond, Proer Le) Het is ten’ uiterste moeijelijk de Phosphorus, bi ze “hier gemelde temperacnur van den dampkring , (en hoe veel te meer/bij: eeuen nog hoogeren'’graad- van warm. te) „zoo in katoen ingewikkeld , voor eene te. vroege zelf- „entvlamming te beveiligen, (vergelijk Aanmerk, A onder 86): soms ontvlamt dezelve reeds ujdens het omwindén smet katoen , soms bij de overbrenging onder de klok, soms mls dezelwe "er reeds onder, geplaacst iss Om echter zoe a moge lijk deze Ontijdige outvlamming voor te komen, “moet men met allen spoed dit werk verrigten Voor dit ons Igeval is geene vrees meer, wanneer de Phosphorus slechts eene luchtsverijling van,8 pf zo slagen met de pomp, on- dergaan heeft, ns Oden Prorer (8, … Andezehebak op meuw hij den gemelden wâtma. „tegraad de Proef , m Aanmerking pr onder 64%, te vinden „ genomen „bij welke ik aangeteekend heb, dat; toen de kwik niet meer-dan 2 lijnen opgehouden werd, er nag 5 à 6: minuten sterk door gepompt moest worden, eer de Phijéphorns ontvlamde , staande de thermometer op 9° R. (22E F.). Nu ontvlamde dezelve, toen de kwik gog niet volkomen tot op 4 lijnen gevallen was, Proer 6g. ar Herhaling van Proef 49. welke eens, zeer naauw. keurig door mij genomen, gelukte bij eene tem peretuur van 6 R. (495E.) terwijl de kwik juist 2 lijnen opgehouden, werd; nu echter zag ik de ontvlamming plaats gr pen, bij een stand der kwik m de Etn van ruim 4 lijnen, Deze uitkomsten, ofschoon zij geene bepaalde regels aan de hand geven, ter berekening var de verhouding van-den graad der warmte tot den graad der verijling, zijn toch, in het algemeen be schouwd, genuegzzam beslissende; en het is met deze, dat ik het groot aantal proeven , genomen op de zelfontelamming van den Phosphorus 7 Aat googenaamd ijdel der luchtpomp, besluite ( Cs). lans aoe Daar = (se) Niet weinige zijn in de daad de proeven, die ik nl i25 )= Daar ik echter nog eenige proefondervindelijkà waarnemingen en vpmerkmgen, aangaande den Phosphorus in ’t algemeen , bij dit onderzoek ver kregen heb, meen ik geen ondienst aan het Ge= nooïschap te doen, door deze Afdeeling met de twee volgende Hoofdstukken te vermeerderen, . mn DOD DD Oer HOOFDSTUK IX Proeven, die, hoewel niet regtstreeks tot de ontvlamming van den Phosphorus int lucht _ dedige behoorende, echter tot de verdere beschouwing van dit brandbaar dig chaam en deszelfs verschijnselen be trekking ‘hebben , en ter nudere kennis wan dezelwe leiden, $ 34, Ik kan dit verslag mijner waarnemin= gen opde, tot dus verre beschouwde waarneming van den Phospkhorus, niet wel besluiten , zonder nog alvorens melding te maken van eenige proe- ven, die ik uitgedacht heb, om het onderwerp Ni dezer mer [NR id op het hoofdonderwerp dezer Verhandeling medegedeeld heb; doch ik verbeeld mij, dar ik geenszins hierortrèur „ teveel geleverd heb: sexe ezkele proef kan soms misteidens maar bij vele „volgens verschillende inrigtingen en bij here’ haling genomen, heeft men niet zoo lige dit gevaar, _( 126 Jes dezer Verhandeling meer hicht bij te zetten 3 «zij ebben juist geene regtstreeksche betrekking tot het phoenomen , waar over de vraag van het Zeeuwsch Genootschap gaat ; doch kunnen die= men ter nadere toelichting voor volgende verkla= ringen ; daarom dan , en om dat, zoo ik mij niet bedriege, zij meest alle nieuw zijn, moge derzel- ver opgave en verhaal hier eene plaats verdienen. Dit Hoofdstuk zal dus bevatten eenige bijko mende proeven, en. wel voor eerst, op de zelfs ontvlamming van den Phosphorus buiten het dachtledige ; voarts op het lichten of de stille verbranding van denzelven in Ket luchtledige en eene in afmospferisch stikgas: vervolgens twee proeven op deszelfs gerbranding in dainp= kringslucht ; daarna eene proeve op de zelfunt= vlamming in ’t luchtledige van eene andere brandbare stoffe ; en ‘eindelijk eene proeve op de efectrieke stof in ’tijdel genomen. * ‚$ 55. Proeve op de zelfontvlamming van den Phosphorus buiten het luchtledige. Men weet, dat de Phosphorus in overzuurd zoutzuurgas (gas acide muriatigue oxigèné } mgedompeld , van zelven ontvlamt (4) doch dat deze (2) Ik vind de eerste melding van dit verschijgsel in’ Eene mbmoire sur la combustion de plusieurs corps dans le gan @cide muriatigue de Mr, Fourcroy) waarvan een uitreke sch {17 Je Pp k deze zelfstandigheid, zonder uitwendig verhit té worden (u), in de gewone dampkringslucht dit zelfde verschijnsel kan opleveren , is, voor zo® ver ik weet, niet zeer algemeen ‘bekend : intuse schen bragt eene der te voren medegedeelde proes ven, (v) mij op het denkbeeld om hieromtrent. onderzoek te doen, waarvan de uitkomst vervat, is in de volgende PROPP 70. Een stukje Phosphorus, zijnde het uiteinde van een rolletje, even als in Proef 54, en dus in den om. sel gevonden wordt in Jes Annales de Chemie Tom. IV p. 249 Kc. waar die proef dus beschreven wordt: 4, Un petit morceaa „de Phosphore attaché au bout d'un fil de fer, plongé » dans le gaz acide murlatique oxigèné s’allume en deere » Pitant, brule rapidement, et avec une vericable dé » flagration. Cette combustion parut-si rapide à M. de „Vauguelin, quile premier l'a appergue, et à M. de s Fourcroy, qu'ils ont pensé qu'elle pourroit être eme » ployée avec avantage pour faire l'acide phosphorique. » Il est très singulier que le Phosphore, qui ne s’allume point dans l'air atmosphérique, même dans l'air vital à sla temperature ordinaire, brule avec autaut d’activiiés ‚dans le gaz acide muriatique oxigèné. ' Cu) Zoo als het geval was met de ontvlammingen van welke ik, in Aanmerk. A onder $ 6, en Aanmerk. r onder $ 53, melding gemaakt heb ; waar dit toegeschreven kan worden aan de warmte ‚ door het behandelen in den Phog- phorus te weeg gebragt, en dus aan eenige verfitting, Cy) Proef 54. ws 123 Jaar örmtrek en aan deszelfs eind metde meergemelde Witte stof bekleed ‚ neergelegd. op pluksel van” Kaars - katoen „ vertoonde aar’ zijne oppervlaktes: eene menigte, in sterkte van Licht toenemende stipjes of sterretjes, die elkander kruisten ; en in allerlei bewegingen ’er over heen spartelden ; voorts? dt. rolletje een.weinig dieper. in: het katoen in=> drukkende, ontvlamde hetzelve (we); naveeniges weinige oogenblikken, bij eene temperatuur van 1á°R, (G5EF.) _$ 56. Proeven op het Zichtert of de stille ver= Branding van den Phosphorus in't luchtledige. “ De Phospkorus aan de dampkringslucht bloot= gesteld , wordt, zoo als genoegzaam bekend sis, m een zuur opgelost, het welk men phospho= rische Cw) Hierbij heb ik aan te merken: 1. Dat deze zelfontvlamming van den Phosphorus niet gelukt, ten zij het rollerje ten minste een weinig in ’t kâ- toen wordt ingedrukt. „2. Deze ontvlamming heeft geene plaats 4 als men het. stukje op hout, glas, metaal enz. legt: zelfs vertoont zich dan niet het verschijnsel der lichtjes in de proef gemeld; maar het licht of glinstert in dat geval als gewoonlijk, 3. Even min heeft deze zelfontvlamming plaats met een middenstukje van een rolletje , welks uiteinden niet mee de witte stof bekleed, maar waskleurig zijn, al drukt men. dan ook het stukje Phosphorus geheel in het katoen pluk- sel in , zoo zal het echter niet ontvlammen , zelfs niet eens, althaas niet aanmerkelijk, de spartelende lichtjes verroonen. u —( 129. Jes tischzuur (x) noemt , waarbij uit denzelven rook opgaat, en eene afscheiding van warmte (y) e lichtstof plaats heeft, ten blijke eener ware , hoes wel zeer langzame verbranding. Deze verschijnt selen zullen sterker zijn, naar mate de tempera* tuur van de lucht warmer is, en diensvolgens de Phosphorus daarin deelt; want dan zal men zigtbaar de oplossing en vertering der Phospho- rische stof kunnen waarnemen (z), voor,het minst zich bepalende tot het wit omkleedsel. Dit zelfde heb ik ook meermalen opgemerkt bij rolle= tjes ; die onder de glazen klokken op de luchtpomp geplaatst waren , wanneer namelijk , de lucht niet spoedig genoeg uitgepompt werd ; en zel dan nog , indien de lucht niet zoo ver verijld was dat de voortbrenging van den rook geheel op- hield; want in dit taatste geval heeft het mij meer dan eens toegeschenen ‚ dat de oplossing dier witte stof geenen verderen voortgang had , ten minsten dat er zich eenige verandering in voordeed, z, GEN. IV.D. 2 S4. I Doch Cx) In de meeste hedendaagsche scheikundige dies wordt over dit zuur gehandeld, _(y) Alhoewel bij die bewerking geene voelbare warms te zich schijnt. voortedoen, blijft er echter geen twijfel over, dat hier eene afscheiding ook van warmtestof plaats heeft, immers ten minste het calorique van het oxigène der dampkringslucht, het welk zich, volgens het gemeen gevoelen , met de phosphorische stof verecnigt, wordt af« gescheiden. £2) Vergelijk $ 6o in Hoefdst, X. , == 150 Je „ Doch ten einde niet in ’t onzekere omtrent dit schijnbare te blijven, heb ik eenige proeven , regtstreeks hierop genomen{a ), van welke de twee volgende met de meeste naauwkeurigheid ingerigt en waargenomen zijn. Deze- hebben tee xens geehe onaardige uitkomsten opgeleverd. 5 PROEF 71. __ Aan de purt van een speld (5) vastgezet in een schijfje hout (c ), verbeeldt een rolletje Phos- pko- Ca) In Februarij 1813 had ik hierop reeds eene proef genomen met een rolletje Phosphorus , het welk wel voor- ‘Zien was van het meergemeld wit omkieedsel; dit toen op een spanen doosje, onder eene klok met een kraan gee monteerd als Fig. 1. gesteld. staande deze op een traus- porteur, ten einde de toestel ter zijde te kunnen zetten, Poch mij niet hebbende kunnen vergenoegen met de uit- Komst dezer proefneming , om dat mij eene bedenking pverbleef, of de lucht bij die inrigting wel genoegzaam in de klok verijld gebleven was; en ook, of ’er niet wee gens de grootte der klok meer lucht in dezelve was overe gebleven, daa wel tot het oogmerk der Proef vèreischt werd (want het is onbetwistbaar, dat ’er in groote gla- gen naar rato meer lucht overblijft, dan in kleine) heb ík daarom de, te dezer plaatse in de Verhandeling voorkö= mende proef, met eenen zeer kleinen ontvanger genomen. i (4) Ik moest tot deze proef een niet isolerend ligchaam nemen, om den sterken aanwas van het #weede licht-voore tekomen, ten einde geene ontvlamming, of zelfs geene ig» nicentie te doen ontstaan. ; 25e) Ik heb daartoe een dekseltje van een houten spa- gen doosje genomen , eu dit met een stukje wit papier bee m5 15 Jan phorus gestoken te zijn in Fig. 16, waar p de ‘Phosphorus,s de speld, en D zoodanig een hou- ten schijfje, of een spanen dekseltje aanwijst. Dit ‘nu op eenen kleinen transporteur Á B gelegd (d), en overdekt met eenen zeer kleinen ontvanger e, (e) die er wel luchtdigt op verzegeld (f) is, en de geheele toestel van een kraan E voorzien , “moet dan aldus ingerigt op de luchtpomp ge- schroefd worden , voorts na de lucht tot den af- leruitersten graad in het glaasje verijld, en dan de kraan E gesloten te hebben , moet dit toestel. letje zoo verzorgd worden , dat de buitentuclit iet in den kleinen recipient indringen kan (2). | aeta HE | Aldus belegd, met oogmerk om de kleuren der stof, welke uit den Phosphorus op hetzelve mogt nedervallen , des te bee ", ter te künnen zien. r (4) Tot'zoodánig eenen kleinen transporteur , heb ik ‚gebruik gemaakt van zulk eene dekplaat, als met welke in Fig 3,.5-en13 verbeeld wordt, de opene ontvangers € gesloten of gedekt te zijn. Ce) Wijnroemers of wijnkelken zijn voor zulke klèine ontvangers zeer geschikt, in de 16e Fig. komt’er zoodanig “en voor, zijnde zonder voet, if) Dewijl die glazen geene geslepene randen hebbe en dus niet vlak. op de koperen plaat aansluiten, heb ike om Ze daarop luchtdigt te hechten, van gesmolten zegele was gebruik gemaakt. s (2) Ten einde het indringen der buitenlucht onmoges Tijk te maken, heb ik dir toestelletje na hetzelve van de Juchtpomp, afgeaomen re hebben, in een wijd glas of-potje met olie gezet, ter diepte dat deze vloeistof omtrent eez halven duim boven het plaatje (AB Fig. 16) komt te staang mr 152 Jm „Aldus deze proefneming ingerigt , heeft dezelve mij de volgende. opmerkenswaardige uitkomsten geleverd. 1. Geen het allerminste licht dn er van het rolletje af ; ik heb hetzelve vier dagen indien toestand gelaten, en menigmaal in het sukdonker den Phosphorus langen tijd bezigtigd, maar geen een enkel lichtstpje heb ik er aan kunnen be- merken. 2. In de eerste. 8 À 10 minuten werd het roe= mertje , wanneer ik hetzelve met de hand omvatte, Anwendig verlicht; namelijk door een wolkje van een zoodanig flaauw wit licht, ’twelk niet dan in het stikdonker te zien was, en zoo vluchtig weer verdween, dat ik geene verdere waarnemingen ‘bintrent hetzelve heb kunnen don. Dit ras ver= “dwijnend schijnsel van licht, heb ik miet meer dan vier of vijfmalen kunnen doen verschijnen, door telkens eenige oogenblikken te wachten, en ‘dan weder de kand tegen het glaasje aan te hou- den; aan den Phosphorus zelven was inmiddels geen het allerminste licht te zien. __ 5. De witte stof met welke het rolletje om- kleed was, heeft volmaakt hare kleur behouden ; «én is in die dagen in ’t allerminst met afgerond, fnaar onverteerd en onopgelost gebleven. 4, Geen zweem van een rook of dampwolkje, zoo als bij de andere proeven doorgaans is waar= En ‚ deed zich hier voor; en er werd ook geen ed 4 - —_( 155 Je geen vocht of zuur bij voortgebragt. Tijdens deze toestel onder de proef gestaan heeft, teekende de Thermometer 14 en 15° R. ( 64 en 66 F.) Mij ten opzigte dezer uitkomsten genoegzaam in die dagen verzekerd hebbende, wilde ik, al- vorens het toestelletje uit een te nemen, er nog een ander onderzoek op doen : namelijk welk eene uitwerking het stikgas van Proef 62 en 65 nu op den Phosphorus hebben zou; ik zal dit op- geven in Proef 75, om dat, in plaats van dif hier dadelijk te laten voigen, ik eerst liefst eene tweede proef van den zelfden aard als de laatstge= melde wilde mededeelen, tot welke ik besloot, âangespoord door eene waarneming bij deze Proef gedaan ; namelijk , gezien hebbende dat de Phos- phorus in een meer volmaakt ijdel (%), bij eene gewone temperätaur geene verbranding: onder gaat (d), zelf niet eens zich lichtende vertoont, mits de rolletjes op een ziet isolerend , of (dat hetzelfde is) goed geleidend (k)ligchaam ge- plaatst worden ; kwam het-mij bedenkelijk voor of de reden hiervan soms niet gelegen ware in het geleidend vermogen van het ligchaam , op iS welk A) Vergelijk Aanmerk. f hier boven, (Ci) Want 'er had zich geene afscheiding van licht voorgedaan, ook was de witte stof van het rolletje in hare volkomenheid gebleven, en rr zuur was ‘er ARA end (#) Zie Aanmerk, # onder S 46a el 154 == welk het rolletje gestaan had: ik besloot daarom tot eene herhaling van het laatste , in Proerer 72. Deze op dezelfde wijze als de voorgaande in= gerigt; met dit onderscheid alleen , dat ik nu het rolietje vlak neergelegd had op het wit papiertje, met hetwelk het dekseltje bedekt was (4), als zijnde dit, hoewel eene niet geheel isolerende zelfstandigheid (zz), echter minder geleidend dan het koper, waaruit het steunsel in de vorige proef bestond. De lucht toen in een even zoo toegesteld wijnroemertje , tot zekeren trap verijld hebbende, zag ik het licht bij den Phosphorus sterk toene- men, bijzonder aan de aanraakpunten van het rolletje met het papier, waarop hetzelve tegen mijn oogmerk ontvlamde (7 ). Ik (4) Vergelijk Aanmerk, c hier boven. Cc) Volgens Proef 10. Ca) Daar ik dezen wijnroemer met zegelwas, zoo als ik op het einde van Aanmerk. f opgeef, op den kleinen transporteur gecimenteerd had, waar door de toestel wat. warm geworden was, moet die ontvlamming daaraan waar schijnlijk toegekend worden; ten zij, hoewel in Procf ro, de ontvlamming met wit papier niet gelukte „, deze: stof echter voldoende ter isolering van den Phosphorus zij. -In- tusschen duurde die ontvlamming slechts weinige oogen blikken, de witte stof was alleen aan de onderzijde van bet rolletje voor cen gedeelze verdwenen, en na. dit korts stondis _( 135 Je IK wwa8 dis in’ de verpligting van de Proef të hervatten ; doch m plaats van weer papier onder den Phosphorus teleggen, zette ik denzelven regt= standig alleenlijk op hout (een spanen dekseltje); als zijnde dit beproefd mede niet onder de goed isolerende zelfstandigheden (o) te behooren. De witkomsten bij eene temperatuur van 1£ tot-155° R (64 tot 67 F.) waren de volgende: 1. Even als de 71ste Proef, gaf ook nu het rolletje Phosphorus geen licht van zich (p ), ges 4 | dus stondig branden, bleef de Phosphorus nog lichtend, waars schijnlijk door ignicentie, Het lichtwolkje of vlammetje geheel verdwenen zijnde; deed ik toevallig eene nieuwe waarneming, te weten: den wijvroemer omvattende , om het toestelletje van den pomp af te schroeven, werd opeens het geheele glas met eenen lichtenden kring (in voorkomen al het lichtend wolkjé bij de vorige proeven, en wel inzonderheid opgegeven bij Proef 1. in het ze verschijnsel) verlicht, mijne hand tetug- trekkende, verdween ook dic licht ; vervolgens deed ile het nog onderscheidene malen te voorschijn treden, door slechts met eenen vinger het glas aan te raken. Dit vere schijnsel heeft veel gelijkvormigs met dat, het welk de electrike stof in * ijdel oplevert ; doch men besluite daars om nog niet tot het eenzelvige dier beide stoffen; ik hels ait zelfde verschijnsel ook waargenomen, schoon er geene aanraking van het glas bij plaats had; vergelijk voorts Aanmerk. 4 hier volgende. {o) Volgens Proef 27 en 32. (£) Het kan gebeuren dat door de warmte van ded toestel (veroorzaakt door het cimenteren, zie Aanmerk. z} de Phosphorus in ’t eerst eenige minuten zich lichtende vertoont, als dan zal ook de witte stof der rolletjes teveng eenigzins kleiner zijn. —( 156 Je durende drie dagen dat ik het in dien stand ge- laten heb. 2. In het eerste vierdeel uurs echter, merkte ik in het stikdonker , eene bij tusschenpozen plaats hebbende Oe van een flaauw wit äichtend schijnsel binnen in het glaasje , miet ster= ker als het wolkje waarvan ik in 29 bij de vo= rige proef melding maakte (g). 3. De bekleedende stof van bet rolletje was bij deze proef niel zoo voikomen wit gebleven, als bij de vorigen 3 dezelve had in die dagen een weinig uit den geten aangenomen; doch naauwe- lijks zoo veel; dat het waardig is, hier aan te merken. Geene zigtbare oplossing in vocht, had de Phospliorus daarbij ondergaan. 4. Geen rook gedur ende de dagen dat dit rol= letje aande proeneming onderworpen is geweest, beb ik er bij kunnen opmerken. Ook dit stukje Phosphosus heb ik in dezen toe- Ca) Thans deed het verschijnsel „, van hetwelk ik zoo even in Aanmerk. 2 melding maakte „ zich van zelve woor, zonder dat het gìas behoefde aangeraakt te worden5 wel is waar, het licht scheen nu íets zwakker, doch het was voor het overige toch dezelfde wertooning; maar dee wijk dir lichten van den Phosphorus slechts bij den aan wang der proef zich voordoet, en na verloop van eenige weinige minuten niet meer te voorschijn treedt „ komt het mij giet onwaarschijnlijk voor, dat bij deze inrigting, die lichtende siof maar tot zoo lang uit den Phosphorus ope gaat, als hij met eene zekere hoogere temperatuur is aans gedaan. —_( 157 Je toestel aan de beproeving met het bovengemelde slikgas onderworpen , van welker uitkomst in het tweede gedeelte der volgende Proef verslag zal gedaan worden. Twee beproevingen op het lichten van den Phosphorus in atmospherisch stikgas (7). 6 57. De eerste dezer gedaan met het aan de 5 Ï 5 Zie, (r) Van het stikgas hiertoe gebruikt, heb ik reeds bij Proef 6z en 63 melding gemaakt, en in Aanmerk. f on- der $ 5o aangeteekend, dat hetzelve het overblijfsel was, waarin Phosphorus tot tweemaal toe had vitsebrand. Ik heb ter dier plaatse niet bepaaldelijk mijne wijze om hetzelve te bereiden, medegedeeld; zie hier dezelve: in eene grooe te klok met dampkringslucht gevuld, laat ik boven water eene genoegzame hoeveelheid Phosphorus verbranden; en ten einde de daardoor geformeerd wordende dikke damp, geheel en al te doen nedervallen en verdwijnen, laat ik den toestel eenn uur of drie bover water stil staan; daarna breng ik van de overgeblevene lucht in eene kleinere klok over, op welke een luchtledige blaas met derzelver kraan geschroefd is: deze klok geheel met dit gas gevuld, en in eene schotel metwater geplaatst, ontíteek ik op nieuw een stukje Phosphorus, liggende in een klein houten bakje en breng dit dan, de klok een weinig aan eene zijde opligten« de, ’er brandende onder. Het water zal dan nog weer in de klok opklimmen; voorts laat ik den toestel nog een paar uren stil staan, waarna ik de kraan der blaas open en de klok in een tobbe met water nederdruk, tredende dan het gas de blaas in; in welke ik het voorts afsluit en tot gebruik houde. Ik heo bevonden dat de Phosphorus niet meer brand án dampkringslucht, in welke hij op deze wijze tweemaal heeft =e( 158 js /s giste, de andere met dat aan de 72ste Proef ond derworpen rolletje Phosphorus. De uitkomsten zijn eenigzins verschillende geweest, waarom ik de volgende Proef als tweeledig zal opgeven, —* Proer 75. A. Genomen met het rolletje Phosphorus van Proef 71. _ Ten einde den kleinen recipient (het wijnroe- mertje) met stikgas te doen volloopen (s), bragt ik den toestel weêr op de luchtpomp ; en nu lex verde deze Proef de volgende verschijnselen en uitkomsten op. 1. De Phosphorus die tot nog toe geenen zweem van lichtgeving vertoond had, begon, zoo dra hèt stik= “heeft uitgebrand, zoo dat deze lucht, als genoegzaam van het oxigène ontheven, voor goed atmospherisch stikgas gee houden kan worden. Men kan den Phosphorus ook onaane gestoken onder de glazen brengen, en denzelven als daare toe gelegenheid is, met een brandglas aansteken. (Cs) Om dit te bewerken, zonder dat ’er tevens damp- kringslucht mede indringt, moet de kleine toestel op de luchtpomp , en een blaas met stikgas in de plaat der peil= buis geschroefd worden ; daarna moet de lucht die tus- schen deze beide kranen (die der blaas en die des trans- porteurs, welke in de bovenplaat der pomp ingeschroefd kan worden) zich ophoudt, weggepompt worden; vervol- gens worde de afsluitkraan der pompstukken of eijlinders gesloten, en de kraan van den transporteur en van de blaag met stikgas geopend. Op deze wijze kan men Zonder vels Hes van gas den kleinen recipient vullen, Bel 159 Je siikgas. denzelven aanraakte, vrij aanmerkelijk ia zijnen geheelen omtrek te lichten (4); hetzelver scheen mij toe een weinig, doffer of minder glins= terend , dan dat, hetwelk van den Phosphorus , als bij aan de gewone lucht blootgesteld is, afs straalt. Dit lichten bepaalde zich niet alleen tot het wit omkleedsel , maar ook vertoonde het zich aan de waskleúrige doorsnijdingen van het rolle- te (u): hoewel eenige plekjes daar ter plaatse piet verlicht werden , maar donker schenen te blijven. 2. Dit lichten van den Phosphorus ging ver= gezeld van eenen blaauwachtigen rook, die uit denzelven op het papier belegsel van het doosje nederdaalde. 3. Zigtbaar werd hier bij de witte huid van het rolletje ontleed ; deze begon graauwachtig of vuil wit en tevens: vochtig te worden. | 4, Na eenige minuten het in dien toestand ge= laten te hebben , beproefde ik de lucht weg te pompen ; het glaasje toen lachtledig zijnde, bieef de Phosphorus lichtende. 5. Ik “ (4) Omtrent het waarnemen van het licht aan den Phos- phorus, herinnere ik aan Aanmerk. / onder $8. Bij deze: proeven heeft men volstrekt het stikdonkere noodig. _ (u) Dat deze waskleurige doorsnijdingen ook ecnigzins, met de witte stof bezet waren, is, schoon dit niet voor her oog zigtbaar was, ligt mogelijk ; echter kan zich dit ook anders toedragen, waaromtrent ik in % vervolg mijne gedachten zal opgtven. _f 140 Je 5. Ik deed daarop dampkringstucht invloeijen, waaraan de Phosphorus nu blootgesteld , als naar gewoonte lichtte. 6. Terstond verwisselde ik deze met het stiks gas, en nu vertoonden zich weer de reeds gemel= de verschijnselen. 7. Na dat ik vervolgens het rolletje een paar uren stil in dit gas gelaten had , was deszelfs witte. stof reeds eenigzins verteerd, en‘de voortbren= ging van den rook als ook het licht veel vermin= derd. Daar mij dit bevreemdde en bedenkelijk voorkwam , of welligt het gas buiten staat geraakte om zijn vermogen langer op den Phosphorus uit te oefenen, wille ik hetzelve uit het glaasje pom pen ten einde het met nieuw gas te verwisselen: dan, 8. Er deed zich nu een nteuw verschijnsel voor, te weten: bij den eersten slag met de pomp , werd ketgeheele glaasje van Binh verlicht; eene fijne pkosphorische stof namelijk, die zich in het gas. kad opgeheven , en door hetzelve , hoewel tot op: ezen oogenblik onzigtbaar verspreid was, werd op eens vrij sterk lichtende, en viel met eene zwaaijende beweging op het doosje en het kope- ren plaatje neder ; de Phosphorus zelve lichtte mm middels, zoo het scheen niet sterker. De ge- melde stof (wv), kan zich eene geheele poos lich= tende (yv) Gewis is deze de stof, die bij eene gewone tem ed pee —( ll Jef tende houden ; ‘alhoewel men met de verijling der lucht voortgaat , doch dan verdwijnt einde- lijk dit licht, tevens met dat van het rolletje, doorgaans zich opheffende als een klein wolkje, een flaauw wit schijnsel gevende , waarna het gee heel donker in het glaasje wordt (w Je g. Het licht dier fijne phosphorische stof ver dwijnt dan ook geheel en al, als ’er mmiddels stikgas wordt ingelaten : waarbij tevens het rol letje Phesphorus voor eenige oogenblikken ver- duistert; doch dit hervat echter spoedig weer het verschijnsel hier boven in 1. gemeld, 10. Na dat de Phosphorus eenige uren aan de= ze proef met-stikgas is onderworpen geweest; verduistert dezelve geheel en al (x), men kan £_echter » peratuur uit den -Phosphorus (zoo hij niet in water of ans dere druipbare vlocistoffen gehouden wordt,) steeds uits Vloeit, en in onze dampkringslucht den rook of damp die van denzelven oprijst, lichtende maakt. Cw) Wanneer, mende verschijnselen die deze fijne phosphorische stof opleverrs vergelijkt, met het geen ’er bij. de ontvlammiug, van dea Phosphorus in ’t ijdel voors valt, dan vindt men veel reden, om het hier gemelde liche ten, voor ecne ware zelfontvlamming dier stof te houden, welke hoogstwaarschijnelijk dezelfde is, als die uit den Phosphorus bij deszelfs evengemelde ontviamming uitgaat, formerendé den lichtkring , met welken de rolletjes doore gaans omringd worden ‚ en gedeeltelijk ook dien opgaanden licht- conus van welken ik bij de vorige (bijzonder bij de eerste proeven) verslag gedaan heb. Cx) Het schijnt dat het atmospherisch stikgas, met de fijne el je echter door de behandeling in 8. opgegeven , het daargemelde verschijnsel weêr te voorschijn bren= gen ; roaar dan en ook vervolgens met dat onder= scheid , dat de lichtende stof zich niet meer door bet gebeele glaasje verspreidt, maar alleen aan of in den omtrek van het doosje zich vertoont; ne= mende tevens dit verschijnsel bij volgende ver= wisselingen, van gas, al gaande weg in sterkte af, zélfs zoo, dat het ua een dag of drie naauwelijks meer waartenemen zij, dewijl het zich dan slechts voordoet als een faauw schijnsel van een wit licht, even als dat van Proef 72 (y). De Phosphorus zelve'hervat bij elke nieuwe mededeeling der stik lucht, na een oogenblik wachtens, de phospho- fescentie , «doch met eene toenemende verflaau= STA Is Echt R wing ‘in deszelfs licht. eer tas Inmiddels had ik waargehomen en nam wervolgens- van tijd tot tijd waar, dat het vocht , «. ad fijne stof die uit den Phosphorus uitgaat. vêrzadigd kan worden; waarmede verzadigd zijnde, het geen vermogen Meer op denzelven laat blijken, althans voor zoo ver het Zijne phosphorescentie betreft. Dat de Phosphorus ook in endere gassoorten, indien dezelve daarin eenige uren ver« Blijft, die fijne stof uitstoot, bewijzen de fraaije proeven van Vauguelin en Fourcroy, (voorkomende ín de Annales de Chémie Tom. XXI. pag: 189 enz.) In hoe ver, zoo Wel deze, als ook andere oninadembare gassoorten met die tof verzadigd kunnen worden, heb ik eenige proeven ges nomen, van welke ik ten vesvolge op deze Verhandeling, Bij sclegenheid een verhaal hoop te geven, NN (y) Proef 7a, verschijnsel a $ 56e —_( 145 Je anet hetwelk het rolletje omgeven werd, en waars - in de witte stof scheen opgelost te worden , langs hetzelve afzakte, en zich tot eenen droppel aan deszelfs onderzijde bij de speld formeerde ‚ waar het rolletje zwart werd, en dan langs den speld ophet papiertje afdaalde, waar door-ook de speld eene zwarte klenr. kreeg. 12. Tevens werd het papier in. den omtrek van de speld met eene zwarte piek aangedaan (z), die bij elken. nieuwen daarop afdalenden vochtdroppel-ontkteurde , waardoor reeds bewer zen wordt dat-dit-vocht een sterk zuur is; daare enboven heb ikvna den afloop der proef, dook het papiertje in lakmoeswater te werpen, het als zoodanig door het roodworden: van dit vocht”, bevonden. 15. Het lichten (a 2), rooken, en vlocibaar worden van dit xolletje, begon, na dat het 20 uren lang aan „eze proef» was onderworpen ges weest, (2) Zou het zwart worden van de andere zijde van het de in deze proef, niet waarschijnlijk zijn oorspron 8 ‘hebben van het koper aan de speld, welk door het daaf Tangs afloopend zuur Onideed, in een“zwatt koper oxide „overgaat; en de, zwarte plek op het papiertje aan die „zelfde stof zijn oorsprong niet moeten „toegekend worden % (a) Als het licht aan het rolletje Phosphorus, na cen dag of drie aan deze proef onderworpen gêweêst te zijn, aanmerkelijk. verminderd is , wil bij deze inrigting der proef, als men nieuw gas inlaat, het verschijnsel in 8,9 @n ro hierboven gemeld, zich niet meer voordoen, ahl A Je weest sterk af te nemen ,‚ een klein rookwolkje dekte vervolgens den Phosphorus, en een dun - straaltje daalde op het papier neder, doeh eerst op den negenden dag , hield deszelfs phosphores= centie, met de daarmede gepaard gaande ver= schijnselen van rook en vocht- voortbrenging gee heel en al op; en schoon reeds van den tweeden, dag af, de verschijnselen zeer, verzwakt waren , en dikwijls hadden sul gestaan, konden zij ech«= ter weer in werking gebragt „worden , door het onbruikbaar geworden stikgas met nieuw te vere wisselen; doch op den negenden dag, dat de Phosphorus aan deze Proef onderworpen was; bevond ik dit niet meer mogelijk ‚ en moest dus dezelve als geëindigd beschouwen, 14. Middelerwijl had ik waargenomen, dat daar, waar het wit meelachtig omkleedsel van het rol- letje geheel was opgelost gewortlen ; hetzelve een blinkend huidje gekregen had 3 waarmede bij het einde’der proefneming, het geheele rolletje, al= Jeen de zwarte plek van deszelfs onderzijde uitge« zonderd, overtrokken was ; hier door deed zich de anders waskleurige stof niet in zijne helder= heid voor, maar had iets van het graauwe. Ik zal omtrent dit blinkend huidje, bij de beschou= wing van het tweede rolletje eene aanmerking voegen (b).. ‘ Voor 4) Zie Aanmerk. f bij 10. onder de volgende Proef 73. Be U5 jm Voor het overige kan ik aan den Phosphorus geene bevochtiging meer bespeuren, maar dezelve Kwam mij volkomen opgedroogd voor. Proer 75 B. ‚Bij de onderwerping van het rolletje vat Proef: - 72 aan het stikgas, waren deze de uitkomsten: . 1. Op het inlaten van dit gas, vertoonde zich’ pagenoeg hetzelfde verschijnsel , als hier boven onder A in 1. opgegeven is; met dit onderscheid’ echter, dat bij het eerste invloeijen van hetzelve liet roemertje‘inwendig geheel verlicht werd , val= lende die tichtende stof dadelijk op het doosje, nog steeds lichtende blijvende, neder. Het licht , dat de Phosphorus toen ook terstond aannam , was evenmin, glinsterend, als dat, bij het vorig! rolletje ; maar tevens had het veel van dien vuurs gloed te voren reeds bij Proef 62 in het 6e vers schijnsel $ 5o waargenomen. 2. Daar de zoo evengemelde neergevallen stof ‚ nog lichtende bleef (c), dins ik het gas uit z. GEN. IV.D. 2 S%. K te a Cc) Dit bevreemde mij int eerst, ‘dewijl het regelrege iuliep tegen hetgeen bij het vorig rolletje in zoodanig ge. val voorgevallen was (zie hierboven in 4). Doch bij nadere overweging is het mij voorgekomen, dat hier dit lichten der phosphorische stoffe , eigenlijk prosphorescentie geweest: is, en dus eene vertooning van het eerste licht, en het Vos rige ignieentie, en vertooning van het tweede licht „of dat der zelfontvlamming dezer fijne stof. Dat het stikgas dit laat= stelicht blaschte, is juist cen bewijs voor deszelfs deugd. fl 6 Je te pompen; en nu werd al dadelijk hij de eerste slagen der pomp het licht, zoowel dier phosphori= sche stofdeeltjes, als dat van het rolletje , anders, gewijzigd, en voorts meer flikkerend ; doch dat van de stofdeeltjes verdween spoedig : maar toen ontvlamde het rolletje; deze vlam echter maakte zoo een klein flaauw wit hichtkringje om den Phosphorus, en welk zoo oogenblikkelijk ver= dween , dat, indien ik niet zeer oplettend geweest ware , deze zoogenaamde zelfontvlamming mijne opmerking ontgaan zoude bebben. Die kortston- dige ontvlamming geëindigd zijnde, was het ge- heel donker in het glaasje, met dat al hield ik met pompen nog een paar minuten aan ; doch zonder eenig gevolg. Hierna 5. Weer stikgas latende invloeijen, deed zich terstond het eerste verschijnsel voor, zoo als het in het eerste gedeelte dezer Proef (in A) opge- geven is. De lucht vervolgens uitpompende, kon ik echter hoe dikwijls ook herhaald , de zoo evengemelde ontvlamming niet weer doen ont- staan, Onder deze afwisselende bewerkingen had: ket wit omkleedsel van het rolletje nog niet veel geleden; doch nu 4, Hetzelve geheel blootstellende aan de wers king van het stikgas, werd deze stof onder de in A gemelde verschijnselen opgelost ; waarbij ik echter dit verschil heb opgemerkt, dat de afsmel= Ung _( 7 Jm ng van het rolletje, en de geheele SEND spoediger ten einde hiep (d). 5. Immiddels heb ik onderscheidene herme vingen op dit rolletje gedaan, en de verschijnse=s len onder A. in 7, 8. en 10, zijn ook hierbijs ‚waargenomen en overeenkomende bevonden 7 met dit verschil echter, dat de uitvloeiselen” vam den Phosphorus nu sterker verlicht schenen , als ook dat ’er zich op het doosje, in eenen eenig= zins verwijderden kring van het rolletje, al lang- zamerhand eene ete stof zette , tot welke: na dat de toestel eenige uren stil gestaan had , zich als dan alleen, behalve aan het rolletje zelve, het. lichten bepaalde, wanneer de lucht uithet glaasje, gepompt werd , even als hier boven in 10. ver= haald is. (e) K 2 6. Het Cd) Zou dit welligt niet hieraan toe te schrijven zijn, Sat de , bij de oplossing van den Phosphorus zich afscheis dende warmtestof , meerder liaar vermogen op denzelven. kon uitoefenen; dewijl zij zich hier niet zoo gereedelijk verplaatsen kon, om dat dit rolletje op een minder geleie dend ligchaam, dan het vorige stond. Ce) Dat hier en ook bij het vorig rolletje, (zoo als ender A. in 10. opgegeven is,) na eenig tijdsverloop , het lichten zich bij het ledigen van het glaasje niet meer uite strekte tot de geheele ruimte van hetzelve , maar zich slechts tot de benedendeelen bepaalde, is waarschijnlijk, daaraan toe te schrijven , dat door een langer stil staan var den toestel, de fijne phosphorische stof , die zich in heg Stikgas opgeheven had, al gaande weg door vermeerdering van bijkomende deeltjes, zwaarder geworden zijnde , neer. gezakt was; immers dat dit hiervan de reden zij s is, blijke baar genoeg uit de gele stof die zich op het dekseltje ze mf 148 Jm 6, Het vocht, dat van den Phosphorus afx vloeide, kon zich nu niet droppelsgewijze voor= doen ; het dekseltje scheen ’er echter mede door= trokken teworden: en er vertoonden zich eenige rooden strepen in de nabijheid van het rolietje, wier bestaan zeker aan dit zuur waren toe te schrij ven. 7. Steeds was het rolletje met rook bezet, die echter ook al gaande weg verminderde. , 8. De werking van het stikgas op dit rolletje heeft zich vijf dagen volgehouden ; het lichten toen geheel geëindigd zijnde, was het mij even min, als bij het vorige, mogelijk, om door vernieu- Wing van slikgas, het weer daar toe te brengene ge Ik nam dan het glaasje van den kleinen transporteur af , waar door derhalve de Phos- phorus geheel aan de dampkringstucht blootge- steld werd ; doch hoewel ik denzelven gedurende twee uren menigmaal ging bezien, bij eene tem- peratuur die ter plaatse, waar de toestel stond tot boven de 17° R. (70° F.) klom; deed zich echter noch licht, noch rook , noch bevochtiging voor; daarna echter begonnen zich deze verschijn= selen weer langzamerhand en flaauw te vertoonen. „10. Verder het rolletje onderzoekende, bee vond ik het wit meelachtig omkleedsel geheel verteerd (f°) en den Phosphorus met eene harde en €f) Zoo blijkt hier uit, dat de werking van het stik- ‚ Ì fi D gas mek 149 en en blinkende omkorsting (hetwelk ik onder Ais zé een blinkend huidje genoemd heb) bezet; voorts de waskleurige stof in dien:staat , als bij het vorige rolletje is opgegeven. De ondervlakte, waarmede het rolletje op het doosje gestaan had , was, hoewel ook reeds blin— ‘kend geworden, nog eenigzins vochtig, rookte en lichte ook nog een weinig. Deze beproevin= gen zijn gedaan hij eene temperatuur van 1á tok boven de 17 ° R. (65 —7o F.) gaande. Proeven op de verbranding van den Phos- phorus in dampkringslucht. 6 58. Het is genoeg bekend , welke verschijn= selen de Phosphorus, in de gewone lucht in brand gestoken, oplevert, hetzij dezelye geheel vrij aan ‚den dampkring blootgesteld , of in eenen ontvan- ger met deze lucht gevuld, opgesloten wordt ; ik zal mij daarbij dan niet ophouden (4). Maar eene andere behandeling van den Phos- ‚phorus die ook niet onbekend is (A) heeft mij nBeed ha nod ech= gas op den Phosphorus alleenlijk dan, en zoo lang duurt, „als 'er witte of meelachtige stof aan de rolletjes voors handen is. N f 4 Cz) In-het volgend Hoofdstuk zal ik kortelijk eenige ‘opmerkingen aangaande deze verbranding mededeelen, pe (4) Volgens deze wijze bereidt men de fleschjes „ is ewelke een gewore zwavelstok- kanaangestoken wordel, Kaie bij deze Proef in 6, ) en is dus bekend, an 150 bd …_&chter verschijnselen opgeleverd, wier vermelding ik meen hier eene plaats te moeten geven : de- gelve komen voor in de volgende proefneming. Prorr 74. … Eenige kleine stukjes Phosphorus ia een fleschje Met dampkringslucht gevuld, geworpen, en dit boven een kooltje vuur verbit, leverde deze ver- schijnselen op: „ 1. De ontvlamde en weder gebluschte Phos- phorus (men houde het fleschje gesloten) verhit- tende tot dezelve sterk kookte, werd zijne stof gedeeltelijk opgeheven, en zette zich tegen de zijden van het fleschje ter hoogte van 1 duim en hooger ; het overig gedeelte bleef op den bodera san het glas, 2. Daar op het fleschije van het vuur afne Amende , en na eenige oogenblikken wacliteus, het openende, (zoo dat de lucht toegang tot den -Phosphorus kreeg) werd deze, die nu eene geel achtige kleur had ; oogenblikkelijk met eene witte “korst overtrokken en begon fel te branden, wor= dende het fleschje. geheel gevuld met den: dikken “witten rook „die zich altijd bij deze soort van ver- branding vertoont, en in phosphorzuur overgaat. 5. Vervolgens het fleschje weer sluitende, ten inde den brandenden Phosphorus te blusschen, „indi men, na de vandhegiek van dien damp, hets —_( 11 D= hetzelve van Binnen met vochtdeeltjes bezet, dië dit zoo evengemelde zuur ziju: en tevens vertoont zich dan de nog overig zijnde Phosphorus gedeel telijk hoog el of oranjekleurig , gedeeltelijk wit. p 4. Na het zoo eenigen tijd ter zijde gezet te hebben , tot dat alles genoegzaam bekoeld is, kan men , door het fleschje slechts in de hand te verwarmen, mits het geopend houdende , weer kleine ontvlammingen in den Phosphorus verwek= ken; waarbij dan de witkleurige stof, eene op- Klei ondergaat, althans geelkleurig wordt, 5. Vervolgens den Phosphorus weer boven een vuurkooltje verhit hebbende, zoo dat dezel- ve op nieuw brandde, en toen het fleschje slui- tende , deed zich weer het zoo even in 5 gemelde verschijnsel voor; wordende er na de bekoeling ; ook weer gele en‚ witte stof in gevonden. „6, Met een puntig ligchaam , zelfs na uren stilstands, dezen gebluschtén Phosphorus roeren- de, geeft dezelve weer kleine ontvlammingen: met een zwavelstokje dit doende, en deze voorts uit het fleschje optrekkende, zal dezelve ontvlam= men. Bij deze of dergelijke behandeling, zal al tijd de gemelde witte stof geel worden; een ver= schijnsel het welk mij op deze stof bijzonder ops merkzaam: maakte : en ten einde hiervan meer te weten te komen „7 Nam ik, van die stof een weinig uit hei K 4 ' fleschje —( 152 D Ied fleschje (2), dezelve op een schijfje glas werpen= de. Deze leverde nu hetzelfde verschijnsel op, als die witte phosphorische stof, van welke ik bij Proef 65 (4) melding heb gemaakt ; name= lijk, het begon te rooken, bchten, werd enig zins geel, en ging terstond in vocht over. 8. Deze stof op water latende vallen, gaf zij dezelfde uitkomst, als die der zoo evengemelde Proef (4). _ g. Dat gedeelte van den Phospborus, hetwelk geclkleurig was , leverde deze verschijnselen nief op (7x). 10. Toen Cé£) Om die stof uit het fleschje te krijgen, en wel af- zonderlijk de witte stof, heeft eenige moeijclijkheid in zich. Ik gebruik daafttoe een puntig afgebroken glazen pijpje, met welk ik zoo goed mij megelijk; een weinig dier stof losmaak , en dan dadelijk hert feschje omkeeren- de, sla ik met de hand tegen den bodem; de losgemaakte geeltjes vallen ‘er dan uit, van welke ik dan voorts de witte afscheidde. Dit een en ander moct met gaauwig= heid gedaan worden 3 want, hierin met vertraging te werlg gaande, ziet men zich te leur gesteld, doordien de lodge maakte stof zeer spoedig iu vocht overgaat. Ck) Zie het ze verschijnsel van Proef 63e C1) Proef 63. het 8e verschijnsel. t (Cm) Deze stof gaat niet in vocht over, men heeft dus om dezelve in het fleschie los te maken, zich niet zoo te bespoedigen, als met de witte stof ; maar men moet met een naauwkeurig oog hierin te werk gaan, anders zal men! zich misleiden, door de voorgemelde verschijnselen ook, bij deze stof. te zien plaats grijpen; het welk bij zoodanig geval alleenlijk daaraan ligt, dat ‘er ook van de witte stof gnder vermengd isg be {155 Je 10, Toen eenige kleine dropjes water in het fleschje doende nedervallen , vertoonde zich ook al weder als in Proef 65 (72), bij. elken opvals lenden droppel een, vlammetje „ vergezeld gaan= de van eene kleine uitbarsting ;. waar bij, na er eenige droppels ingevallen waren, en het vlam= men ophield „de phosphorische stof geheel oran= jekleurig werd. ar. ‚Nu vervolgens nog eenig water in het fleschje gegoten hebbende ‚ hetwelk dezelfde kleur kreeg , kwam mij op de gedachten om dit vocht ùit te dampen. Ik goot dan een weinig ’er van; na het fleschje wel geschud te hebben , in een gla- zen- schaaltje „ en onderwierp dit aan deze proef, In ’t eerst deed zich hierbij niels bijzonders op- merken ; maar toen dit mengsel zoo ver uitge dampt was, dat het eenigzins ik of drabbig be- gon te worden „ kreeg deze stof eene meer rode kleur , en nu ‘onstonden er kleine uitbarstingen van vlammetjes verzeld gaande, nagenoeg ‚ doch sterker, als ik zooeven in 8 en 10 heb opgege= ven. Deze kleine vlammende uitbarstingen , hielá den lang aan, ik kon dit verschijnsel dus naauw= keurig genoeg. waarnemen ; er vertoonde zich na= melijk , kleine blaasjes, die zoo dra zij braken; òf met een puntig ligchaam doorgestoken wer den, knapten, en een gas uitgaven; hetwelk oogens _K 5 wed blik= … _(&) Aldaar op het cinde van 3 blikkelijk bij deszelfs aanraking met de damp Kringslucht ontvlamde, waarbij tevens rook op ging; zijnde dit een en ander van eenen onaan- genamen reuk, en in alles veel gelijkende naar de verschijnselen , die het gephosphoriseerd wa terstofgas (o) (gas hydrogène phosphord) op= levert. Na dat die uitbarstingen ophielden, ver= meerderde ik het vuur tot dat het schaaltje bea gon te gloeijen ; -de roode stof werd toen zwart, ik wilde dezelve tot een vast ligchaar brengen; doch dit gelukte mij op deze wijze niet, zij bleef taai en lijmig : verkoeld zijnde en aan de lucht blootgesteld ‚ werd zij weder vochtig-(p), zij kleurde ook nog het blaauw lakmoeswater rood, Proer 73e Tot deze proef heb ik gebruikt een weinig van het wit onikleedsel der rolletjes-(q ), en ten naas- - ik ten Co) Er is onderscheid tusschen phosphorisch waterstof: ges Cass hwdrogène phosphoreuse) en gephosphoriseerd waterstof= gas (gas Aydrogène phosphoré), zie Annales de Chemie , Tome XXI. Pag. 203. Ì =p) Wegens de verschijnselen die het roodkleurig overs plijfsel van in de vrije dampkringslucht verbranden Phos= phorus, als ook die het phosphorisch en phosphorzuur uits gedampt wordende , oplevert , zie in Hoofdst. X. $ 63% 66 en 67 E bidonian, (7) Om deze stof afzonderlijk te bekomen, scheide ik miet een pennemes dezelve zoo voorzigtig EK van de " koele ml 55 Je ten bij even zoo veel van derzelver waskleurig gedeelte. Beide heb ik op eenen kleinen afstand van elkanderen gelegd, op een glasschijfje, en dit bóven een kooltje vuur verhit, tot de ont» vlammingen plaats grepen. Zie hier hoe het zich met deze twee onderscheidene stoffen toedroeg. 1. Eerst ontvlamde de waskleurige stof, gaart= de de verbranding van dezelve met de gewgne verschijnselen verzeld, van uitspatting en dikken — damp ; het overblijfsel was eene roode drooge stof, welkers buiten -omtrek een smal wit randje hed, het welk spoedig geel werd ‚en in vocht overging. __a. De eerstgemelde stof , had nagenoeg uitge- ‚ brand, toen de witte, zijnde reeds eenige oogen blikken gesmolten.geweest, ook vlam. vatte ; dit branden was van een korten duur, en de over= blijvende stof bezat eene geheel witte-kleur, uit- gezonderd in het midden van het plekje, waat zich een rood stipje bevond (r). Ik haaste mij om met die witte stof proeven te doen: zij les werde het 7° en 8° verschijnsel der vorige proef op. Voor het overige nam zij zeer spoedig eeng gele kleur aan, en ging in een helder vocht-over, het ® ER Á k k rolletjes af; doch met hoeveel naauwkeurigheid men dië ook in het werk stelt, hoogstwaarschijnlijk gaat 'er altijd - van de waskleurige stof meer of min mede. vr) “Dit roôde stipje zal ongetwijfeld van het wast kleùrig gedeelte Phosphorus voortgekomen zijn, het welk Eich onder het afgeroud wit bekleedsel bevond. d 156 Je het: welk mij bij proefneming bleek een zuur te zijn (s $ 59. Ik ga dit Hoofdstuk besluiten met twee proeven van eenen anderen aard, die, hoe wel niet met den Phosphorus genomen, echter bij de meer ontwikkelde verklaring van de oorzaken zijner zelfonivlamming in het luchtledige , van eenig nut kunnen zijn ; te meer voeg ik deze hierbij, om dat zij de opmerking van den Na- tuurkundigen verdienen. De eerste is eene proef op de ontvlamming der briguets oxigènés; de andere eene op het daden eener Leijdsche flesch inhet luchtledige, Prorr 76, Men neme een-of twee dier zwavelstokjes ‚ die Brigueis oxigènés (t) genoemd ‘worden „ en __binde deze aan een dergelijk schuivend draad, als ed in Fig. 13. onder eene glazen klok, voorts zette men vlak onder het schuivend draad , waars gan de zwavelstokjes hangen, een klein glaasje. (eene Cs) De witte stof waarmede de rolletjes bekleed zijn , is dus eene voor oxigenatie vatbare zelfscandigheid, ï “_ (4) Men weet dat de roode stof, met welke die zwa welstokjes aan"derzeiver uiteinden voorzien zijn, overzure zeezoutzure potasch en zuiker met een weinig menie vermengd is; en dar men deze in zwavelzuur indoopende , en daat weer uittxekkeade , dadelijk als van zelve ziet ontvlammeny {157 Pe (een wijn- of liqueur kelkje) en daarin een weïs nig zwavelzuur. ‚Na de tucht in de klok vervol gens, zoo veel mogelijk verijld te hebben, schuive mien het draad ‘neder, tot de zwavelstokjes het zuur ‘aanraken ; dan zullen deze ontvlammen met gene kleine rood of vuurkleurige vlam, die ech ter niet langer dan voor een oogenblik zich ver= toont, en schoon men de zwavelstokjes zoo spoe dig mogelijk uit het vocht optrekke, zal men derzelver ‘roode stof wel zien bruisschen en op- lossen ; doch geene ontvlamming , zelfs geen licht, hoegenaaind , zal zich meer daarbij voordoen (ze Je si ProrrF 77. Wen neme eene wel gedroogde electrische (Leijdsche) flesch, liefst van die soort, welke de lading lang behoudt, en laadde dezelve zoo sterk „mogelijk 5 vervolgens met een isolerend handvat sel het in de flesch staande koperdraad ’er, uit ge= higt hebbende, plaatse men de flesch onder eene groote wel afgedroogde glazen klok op de schotel der luchtpomp ; en dan, na eerst de lucht uitge pompt en daarna weer ingelaten te hebben, de Leijdsche flesch onderzoekende, zal men dezelve geheel ontladen vinden. | Men (u) Of men deze zwavelstokjes andermaal in zwavel- zuur indoopt, het zij in het luchtledige of daarna ‘er buie ten, zij zullen niet meer ontvlammen. —( 158 Je - Men plaatse die zelfde of eene dergelijke flesclù onder eene stolp, voorzien van een schuivend draad, en schuive dit draad zoo ver neder, dat hetzelve het binnenbekleedsel dier flesch raakt, men make dan de stolp luchtledig en trachte de flesch te laden, dan zal men bevinden, dat bij alle daartoe aangewende moeite, dit niet moge= lijk is (wv). mh DI BED IOlCieterstemmmn HOOEDST UK X Opmerkingen omtrent den Phosphorus éz % gemeen, $ 6o. Deze opmerkingen zijn waarnemingen den Phosphorus betreffende, zoo van eenige beroem= de Scheikundigen, als van mij zelven: ik zou er mog vele kunnen bijvoegen ; doch ik bepaal mij alleen tot die genen, welke tot het onderwerp dezer Verhandeling betrekkelijk zijn. De Phosphorus aan de werking der damp- Eringslucht blootgesteld, rookt en licht, zelfs bij eene (+) In de volgende Afdeeling zal ik de vermoedelijke tedenen van de uitkomsten dezer proeven, voor zoo verr® zij tot mijn oogmerk betrekking hebben, opgeven. wl 2 je eene koude van eenige graden onder het yriesà puut (Cw). Dezelve wordt, in,dampkringstucht zijnde, ters stond over zijne geheele oppervlakte vochtig (2)s en gaat in phospkorisch zuur (acide phosphos reux) over (y | “Bij eene temperatuur van 14° R. en daarbos ven, rooken en lichten de rolletjes Phosphorus Zer sterk, derzelver witte huid wordt dan zigt= baar’ opgêlost en verteerd. Indien de Phospho- rus bij deze temperatuur onder eene glazen klok met ‚ (w) A. IJpeij Sijstematisch handboek der beschouwende en werkdadige Scheikunde, Ie Deel bl. 536 en 537» C+) Dit vochtig worden is weinig opgemerkt; althans het schijnt door anderen niet van dat belang beschouwd te, Zijn, om ’er afzonderlijk melding van te maken 5 echter is deze opmerking voor ons van veel gewigt, ter oplossing eener anders altijd overblijvende zwarigheid; waarom nae melijk , de Phosphorus soms in ”t geheel niet, en soms niet zoo gereedelijk ontvlamt, bij eene isolering met stoffen 5. die even slechte geleiders der warmte zijn, als andere, met welke dezelve geisoleerd zijnde , echter ontviamt; waaroms trent wij breeder handelen zullen inde derde Afdeeling Hoofdst. il, _(y) Is algemeen bekend; Omtrent dit zuur vindt meu de noodige opgaven in meest aile scheikundige werken van onzen tijd, ik behoef deze derhalve niet te bijzon deren; dan alleen eene Verhandeling over ae bereidingen van het acidum phosphoricum en phosphoreum , met waarne. mingen over de Soda pPhosphorata door den Heer Pelletiers, Mem. et Observ. de Chemie Tom. ll. Zie ook bij P. J. Kase tel ijn, Chemische en Physische oefeningen, Deel Il, bl. 847. ms ibo ja iet dampkringslucht gevuld ‚ op de luchtpomp geplaatst wordt, zal men die ontbinding der ge melde stof ook waarnemen; doch niet langer dan tot 'er zoo veel lucht uitgepompt is, dat het af= geven van rook bij denzelyven ophoudt, 61. Het stikgas ontbindt den Phospho= rus (z). De Phosphorus licht, en rookt in at= mospherisch stikgas (a) bij de gewone tempe. ratuur, zoo lang het miet met de fijne onmerk= bare “ (z) Volgens de waarnemingen van vele scheikundigen; zie onder anderen A. IJpeij op de aangehaalde plaats, én bl. 166. (2) Volgens J. F. A. Göttling ín deszelfs Beytrag zur berichtisung der antiphlogistischen chemie auf verzüche ge- grundet weimar 1794. A. N. Scherer,-C. C.F. Jäger en C. H. Psaffs in een werk getiteld : Ueber das leuchten des Phosphors in atmosphêrischen stikgaz. Weimar 1795. C. W. Boeckman in deszelfs Versüche über das ver- Balten des phosphorus in verschiedenen gazsorten. Erlangen 1809. En onze vorige waarnemingen bevestigen dit: Zie voor- al Proef 73e De proefnemingen van Fourcroij en Vauguelin, op de in Duitschland voorgewende verbranding in gaz azote enze te vinden in de Annales de Chemie, Tom. XXI. pag. 189 enz. Waarbij dit lichten van den Phosphorus (door deze , en op hun voetspoor ook door andere scheikundigen) toegeschre- ven wordt aan het zuurstofgas, welk in het stikgas zou overgebleven zijn, hadden mij zoo zeer ingenomen, dat ik bijna zonder verdere proefnemingen , de onmogelijkheid van het lichten van den Phosphorus in stikgas (gas azote) beweerd zou hebben; maar het verschijnsel (het 1e en 6e) bij ef 151 Das bare” uitvloeiselen van den Phosphiorus vetzas digd (&); of, nader bepaald, miet langer dan tot deszelfs witte stof verteerd is-,-die in phosphox risch zuur wordt opgelost (c). Bij eene temperatuur onder de 22 ° R. (82 F) licht de Phosphorus niet in zuurstofgas (d), schoon =_z, GEN. IV.D. 2 St. L a. bij Proef 62, en dat (het 4e) bij Proef 63 hebben mij tog meerdere nasporingen opgewekt; en de uitkomsten mijner Waarnemingen (zoo als van Proef 73,-als van andere, die niet in deze Verhandeling voorkomen) hebben mij geleerds om met voorzigtigheid in het bepalen hiervan te werk ta gaan: als zoodanig nu kan ik opgeven: r® Het atmosphe- fisch stikgas bluscht de vlam van brandenden Phosphorus, even zeer als het elke andere vlam vân brandende ligcha- ‘men uitdooft. 2? De Phosphorus licht &n. rookt, wordt opgelost en oxigeneert echter in dit gas: 389 Doch men ontwaart daarbij niet dien lichtenden damp, welke zich in de gewone lucht bij de phosphorescentie voordoet. 4® Hee, “lichten in dit gas houdt op, als de Phosphorus, door er eenigen tijd in te verblijven, hetzelve mer Zijne uitvlocise= Ten bezwangerd heeft. 52 Voorts bepaalt zich dit lichten ‘in zekere betrekking alleen tot de witte stof, met welke de Phosphorus omkleed is. Deze opgelost zijnde , houden de „voorgemelde: verschijnselen geheel op. 69 In stikgas uit vleesch, visch enz., met salpeter zuur bereid, levert de Phosphorus deze verschijnselen niet op. 7? Dit een en ander veroorzaakt geene bedenking tegen de bekende leer „der Scheikunde. (4) Zie hier boven Proef 73 A. in 7 en ra. Cé) Dezelfde Proef A. in1g en B. inie. … (4) Volgens Fourcroij en Vauguclin in de Arnalsg de Chemie Tom, XXI. pag. 196; ook volgens Boe ckman €a anderen , « al 162 Jee hij anders eene zeer groote verwantschap tot dé guurstof heeft (e); ook niet in waterstofgas en eenige andere gassoorten (f). Doch, schoon in zoodanige gassoorten van den Phosphorus geen dicht afstraalt ; nemen zij eehter, de Phosphorus in dezelve eenige uren verblijvende , eene fijne uit denzelven opgaande onmerkbare phosphori- sche stof op , met deze bezet en in aamaking met dampkringslucht (of andere daartoe geschikte luchten) gebragt, kan men ze kleine verlichtin= gen en ontvlammingen doen geven (2). $ 6e. Letters enz. met den Phosphorus op blaauw gekleurd papier (lakmoespapier) getee- kend, worden rood zoowel in % arn als daar buiten. In een meer volmaakt ijdel , licht en rookt de Phos- Ce) Dit weten alle Scheikundigen : zijne groote ver= Wantschap tot de zuurstof, doet hem ruim anderhalfmaal zijn gewigt van deze stof opslurpen, enz. Cf) Volgens de proeven der laatstgemelde Scheikust- ‘digen en anderen. Zie ook A. IJpeij op de aangehaalde plaats. Ik heb eenige proeven op het lichten en op de verbrane ding van den Phosphorus door aangebragte warmte in one derscheidene gassoorten genomen; van, derzelver uitkom- sten, die mij belangrijk genoeg voorgekomen zijn, zal ik welligt in °t vervolg mededeeling doen Cg) Hier omtrent komen inzonderheid de fraaije proe- wen van Fourcroij en Vauguelin in aanmerking, té winden in de dunales de Chemie, Tom. XXL. s( 163 ja Phosphorus niet „ en wordt; bij eene gewöïne tet: peratuur, in geenen deele opgelost, namelijk alé hij op ziet isolerende higchamen gelegd is (Z )e $ 65. Het phosphorisghzuur () uitdampende; evert gephosphoriseerd waterstofgas (gas y= drogène phosphoré) en verder in alle deelen dezelfde uitkomsten, als van het gephosphoriseerd water bij Proef 74. in 11. opgegeven is, hoewel de uitbarstingen van dit zuur niet zoo sterk zijn; als van het daar zoo evengemelde vocht. $ 64, De Phosphorus smelt bij den Sosten graad ep den thermometer van Reeumur (4) (1oo F.). L 3 Hij CA) Volgens onze piste en zoïte Proeven Á Dat de Phosphorus licht in het vacuum van Zoricell, läë ik onlaugs in den Algem, Konst- en Letterbode voor 1813 Nó. zis bl, 332, als zijnde eene stelling van den Heer De SSaignes.’ Hoe de beproeving hierop ingerigt zij, is mij onbekend doch ik beweer, dat, indien de Phosphoru$ boven op de kwik (zijnde deze stof miet isolerend voor denzelven) bij zoodanig eene proefneming drijft, het lichten van denzels ven dan, in de gewone temperatuur, geen plaats kon hebs ben; en; indien de Phosphorús in dit vacuum door cen& isolerende stof wordt opgehouden, zal er eene kortstondige zelfontvläamming bij denzelven voorvallen. Ci) Vergelijk over dit zuur de scheikundige werken van Lavoisier; Fourcroiij, Heariij; IJpeij, Kase teleiijn, Werkhoven, Segur en anderen. Voorts ig, het geen verder in deze opmerkingen voorkomt, mede vols gens onze waarnemingen, Ck) Volgens v an Werkhoven in zijn beknopt Hand: hood (164 Je Hij wordt ontstoken op den Sasten graad R. (7). De graad van zijne ontvlamming wordt op 150 à 1áo F. (of op 45 à 48 R.) gesteld (mm). Dezelve wordt gasvormig volgens sommigen op 60° R.(167F.)(z). Eene geringe wrijving is genoegzaam om dien graad van warmte, waarbij de Phosphorus ontvlamt, in denzelven te verweke ken (o). 6 65. Als men met een mesje een rolletje Phosphorus in ééns wil doorsnijden, zal het in stukjes wegspringen; doch verrigt men dit met eene eenigzins wrikkende beweging, en zacht- drukkende, langzamerhand hierin te werk gaan- de, dan zal de Phosphorus bij die insnijding taai en boek der Scheikunde , bl. 83: hoewel het mij toeschijat dat de Phosphorus op eenen lageren graad van warmte dit ver- schijnsel reeds oplevert. (4) Volgens Lavoisier grondbeginselen der Scheikunde, d. Deel bl. 223. Ca) Door IJpeiij Sistem. Handb. I. Deel Ul. 538. Door den Heer van Marum en door mij op 112 graden F. of 35 graden R. (zie onder aanmerking $ 74 s en a.) Ca} Segur brieven over de grondbeginselen der Scheikunde Deel IL, bl. 68- vertaling van M, Je Rijnhout. Naar mijne gedachten wordt de Phosphorus gasvormig voor zijne ontvlamming ; want vlam is ontstoken gas5 om die reden stel ik het gasvormig worden van denzelven nog onder de 35 graden R. “ Co) IJpeij Sijst. Handb. Ibid, W. Hearij Chemie voor gezinnende liefhebbers, bl. 92. VE en rekbaar worden, en cen meer sterk licht, als ook meerder rook zal zich aan die punten ver= toonen. Bij een rolletje vof stukje Phosphorus, het welk, op cen metalen plaatje liggende, zoo op een met asch overdekt: vuurkooltje gezet wordt , ziet men het phosphorisch licht van de bovenzijde van het rolletje, naarde met het metaal in aanraking zijn= de. ondervlakte zich rigten , aan welke plaats de Phosphorus-ook het eerst zal beginnen te smel« ten en te ontvlammen. 6 66. Phosphorus in dampkringslucht en zelfs _ân- zuurstofgas verbrand wordende, laat «altijd, behalve ket phosphor zuur (p), nóg en overblijf sel (q) na. … Dit overblijfsel is eene geelachtige , roode vof okerkleurige stof, die door Lavoisier voor phosphor -ovide gehouden wordt (r); zij trekt zoo het schijnt, eenig vocht uit delucht naarzich, schoon dit niet aan deze stof op zich zelve be- schouwd toe te schrijven is (s), In het donker ge- (2) Men kan over het phosphorus zuur in de meeste bovengemelde Scheikundige werken het noodige vinden. (4) Volgens alle bekende waarnemingen ; zie onder anderen Lavoisier grondbeg. Deel Ie bl. 56. ent Cr) Grondbeginselen enz, Deel l. dl. 59 en Br, $ Cs) De eigenlijke reden dat deze stof bevochtigd voore pi is,dat de witte stof, van welke zoo terstond in $ ó7- meld Pewreven wordende, ontwaart men den gewonen keuk van den Phosphorus, en de verschijnselen der phosphoreseentie doen zich daar bij voor. Deze stof met een weinig water gemengd , en ‚ dan uitgedampt wordende, levert nagenoeg de-= zelfde verschijnselen op , als de roode stof van Proef 74 (t) en ook als die van het Phosphorus- zuur (ve); hier in echter onderschieiden, dat er op het einde der uitdamping zoo zeer geene vlam- mmetjes, als wel kleine lichtjes of vonkjes, meer gelijkende naar de phosphorische uitspattingen, gich voordoen. $ 67. De witte stof die er na sommige ver= brandingen (v) van den Phosphorus overblijft, heeft gekeel andere eigenschappen; ‘als de witte stof met welke de rolletjes voor de verbranding bekleed waren (w). 6 68, melding gemaakt ís, daaronder zich doorgaans bevindende, reeds tot een vloeibaar zuur is overgegaan; en nog vervol “gens verder er in overgaat; behalve dat, onder de verbran- ding , deze stof methet geformeerd wordend phosphor zuur meer of min begiftigd wordt, want deze roade stof kan ook droog verkregen worden. « (2) Zie in het vie. verschijnsel van die proef. Cx) In opmerking hier boven $ 63 gemeld. (+) Als van Proef 63, zie daar bij in 7, van Proef 74: Bie bij die proef in 3 en 58, en van Proef 75 in 3. Gr) Ik bedoel doorde eerstgemelde, die witte stof, elke wij bij de ter dezer plaatse aangehaalde proeven bee schouwd Ê —_( 167 )= $ 68. De Phosphorus in het ijdel langzaarn werbrandende, laat niets ma dan een zuur en een& gele of oranjekleurige stof, die onder de vere. branding opgeheven wordt en van de plaats, waar eigenlijk de Phosphiorus zelve gelegen heeft, eenigzins verwijdert nedervalt (x’). Dit zuur in het-donker gewreven vertoont ask lichtende (y) eene eigenschap’ die noch het phos- phorisch — noch het phosphor - zuur bezit (z). Lá $ 69. schouwd hebben. Dezelve (om slechts dit van de vere schillende eigenschappen dier stoffe, met de andere hier genoemde vaan te merken), slurpt zoo dra zuivere damp- kringslucht haar aanraakt, er terstond zuurstof uit op cù grat'daarmede fn een zuur overs terwijl de witte stof der ‘rolletjes , integendeel langzamerhand in dampkringslucht opgelost wordt: de eerstgemelde in water geworpen; ont- vlamt, wordt als witte stof vernietigd „en gaat in eene geelkleurige zelfstandigheid over; de andere wordt er vole komen in bewaard en wast er in aan: gene wordt onder toe- „deeling van stikgas geboren, deze verteert in stilkgas Enzi (x) Volgens mijne waarnemingen bij de voorgaande. proeven. Red) ZIE aanmerking onder $ 29, en in 7, onder aid: 49. $ 45- (z) Hieruit blijkt naar mijne gedachten, dat met die eerstgemelde zuur eenige deeltjes der lichtende stof van den __Phosphorus tevens verbonden zijn , en dus dat hetzelve meer gephosphoriscerd is,als de beide andere zuren: doch echter heeft dit zuur zijnen oorsprong uit de verbranding „van den Phosphorus, en is derhalve in zoo verre phos- _phor zuur Cacide phosphorique) welke beide omstandighea den in aanmerking nemende , men hetzelve gephospkariseerd #lann me 163 Jae 6 55. Het phospher - zuur uitdampende, gaat hetzelve wel in eene lijmige zwarte stof over, ett swasemt vlugge stofdeeltjes uit, in reuk gelijk vors mig aan die van uitgedampt phosphorisch zuur, en van het bovengemelde gephosphoriseerd water; maar levert echter geen phospkorisch, veel min gephosphoriseerd waterstofgas; en diensvolgens ook geene van vlammetjes verzeld gaande uit— barstingen ‚, zooals bij het phosphorisch- zuur , en og meer bij het hiergemelde water, door mij is waargenomen (a). $ 70. De briguets oxigènds, die door aan- raking met zwavelzuur ontvlammen, geven dit verschijnsel noch met phosphorisch- moch met plosphor - zuur, Deze opmerkingen, benevens de waarnemingen bij de te voren gemelde proeven, leiden ons nu als van zelf ter nadere kennis van die verwon- de- Phosplior zuur Cacide phosphorigue phosphoré ) of lichtend phos- Phor zuur (acide phosphorique lumineux) zou kunnen noemen. Of voor het overige dit zuur meerdere eigenschappen van het phosphorisch, dan wel van het phosphor zuur heeft, schoon mij dit laatste het waarschijnlijkste voorkomt, kan ik echter niet bepalen; dewijl ik bij de voorgemelde proe= “ven, er nooit eene genoegzame kwantiteit van magtig heb kunnen worden, tet het doen van andere proeven, dan die op het lichtend vermogen, en op het rood kleuren van het Jakmoestinctuur, door dit vocht, „_6#} Proef 74 in m1. S s& =C 169 ee deringswaardige brandstofle , den Phosphorut, In’ bijzonder hebben zij mij bouwstoffen ge= geven ter verklaring van de zelfontvlamming de= zer zelfstandigheid in het luchtledige , tot welke ik nu in de volgende Afdeeling zal overgaan. en B PED ED SD oen iz. DERDE AFDEELING. 7 erklaring van het verschijnsel der zelfont= \_ wlamming van den Phosphorus in het, zoogenaamde luchtledige, Ad zn. Na aldus in de laatst voorgaande afdeeling „van Hoofdstuk IVI, een verslag der proeven gegeven tehebben; die, uit alle doer mij op dit onderwerp-genomene, als genoegzaam belangrijk mij voorgekomen. zijn ‚en eéne regtstreeksche betrekking hebben tot het geen ik ter beantwoor ding vande voorgemelde vraag van, het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, mij had voor- gesteld, kan ik nu tot deze met grond van ‚re- denen overgaan. Zeker is in de beoefening der Natuurkundige xvetenschappen de veiligste weg, eerst, een ge= moegzaam aantal proeven ef waarnemingen” te doen, en dan uit dezen de besluiten tot de oor- zaken der verschijnselen op te maken ; in plaats „van zich vooraf denkbeelden en hijpothesen te EN L 5 vor- ml 170 Jee Wormen, en dan naar deze de uitlegging der proes wen te willen dwingen, Ik heb geoordeeld om met opzigt tot het tegenwoordig geval den eerste gemelden weg in te slaan ; ik zal mij derbalve in de nadere beschouwingen en verklaringen van dit phenomen wachten voor stellingen, die niet uit de verschijnselen bij de proeven opgemerkt, voortvloeijen. Om nu alles wat tot het eigenlijk onderwerp, der zelfontvlamming van den Phosphorus in det luchtledige, behoort, zoo kort mogelijk te behandelen „en dit tot geene meerdere hoofdpun- ten te brengen, dan de vraag van het Genoot- schap in zich bevat; zal ik eerst de omstandig= heden in overweging nemen, onder welke dit verschijnsel zich voordoet; en dar de oorzaak van hetzelve voorstellen: ik zal dit een en ader ia twee Hoofdstukken behandelen. HOOFDSTUK LL Over de omstandigheden onder welke de ospliorus in het luchtledige van zelven ontvlamt. $ 72. De omstandigheden onder welke dit vers schijnsel kar plaats hebben , beschouw ik twee ins; voor eerst als betrekkelijk tot den Phose phorus zelpen, en ten tweeden: tot de ligcha= ned ( 171 P a men buiten denzelven, doch waar mede hij bes dekt of in aanraking gesteld wordt, _ €73. Omtrent den Phosphorus zelven hebben wij slechts twee vereischten of omstandigheden op te merken: Aij moet namelijk met eene ges noegzame hoeveelheid witte stof bekleed zijn, en eenen tot zijne ontelamming noodigen warmtegraad kunnen aannemen. A. De witte of meelachtige stof, met welke de rolletjes Phosphorus doorgaans bekleed zijn, is, voor zoo verre ik weet , in de veelvuldige proeven die men immer op dezelve genomen heeft, meestal over het hoofd gezien. Men heeft den Phosphorus gewoonlijk i in zijn geheel, zoo als kij zich voordoet in de rolletjes of cijlinders tot wel» ke hij gevormd, onder water bewaard, en ver- kocht wordt, als ééne eenige stoffe beschouwd 5 terwijl men wel degelijk hieromtrent een oordeel - des onderscheids had moeten gebruiken : dit is des te meer te verwouderen ; daar, en in oor= sprong, en in kleur, en in uitwendige hoedanig= heden, ‘als, bij voorbeeld , doorschijnendheid., sdeze witte stof van het overige waskleurige ge- deelte der rolletjes onderscheiden is. Slechts vind ik over dit wit omkleedsel van den Phosphorus, gan den Heer A. IJ peij (B) dit weinige op- ge C5) Zie deszelfs Sijstermatisch Handboek der doabiudee 47: werkdadige Scheikunde, Deel L. Öl. 537 Bl 172 Je enen “_» ras bespeurde men daar door,” (ramelijk dat de Phosphorus door-eene langzame verbranding welke hij aan den dampkring hikt gesteld ondergaat, allengs verdwijnt, en in phos- phorisch zuur overgaat) »p dat het onmogelijk » was deze stof” (te weten : den Phosphorus zoo als hij bij zijne formering te voorschijn komt , zich vertoonende als een vast bijna doorschij- nend ligchaam , in zelfstandigheid niet veel van was verschillende), » op den duur in gewone » droogé glazen te bewaren , en ontdekte men » dat dit alleen geschieden kon in welgeslotene » stopfleschjes, gevuld met gekookt of overge » haald water. Dan zelis op deze wijze, heeft er » met er tijd ontaarting in dit ligchaam plaats, » alleen door de werking der dampkringslucht , >» die zoo dikmalen als het fleschje geopend wordt, » binnen komt, en hare zuurstof op den Phos- _» phorus doet werken, die daar door allengs zij- » ne doorschijnendheid verliest, en eene blanke » meelachtige oppervlakte bekomt; terwijl het » water zuurachtig wordt,en alle de eigenschap- » pen van het phosphorisch zuur aanneemt,” El- ders vind ik deze stoffe een ovide van den Phos- phorus genoemd, en voor mij zelven meen ik redenen te hebben, om dit meelachtig omkleed= ‘sel te houden voor eene brandbare voar oxiges “nering vatbare zelfstandigheid, welke volgens den Heer Brugnatelli, des noods den naam vaa EI jee van een combustible oxigène zou kunnen dragen: (ec), waaromtrent de theorie door een Heer van Mons, thans Hoogleeraar te Leugen verder: opgehelderd en uitgewerkt is(d). Intusschen „ schoon het nog niet te dezer plaatse behoort om over de natuur dier witte stof te handelen , kan ik echter nu reeds omtrent dezelve dit opmer= ken: dat zij haar aanwezen bij den Phosphorus niet krijgt door de werking der dampkringslucht op denzelven, die, zoo als de Heer IJ peij in de aangehaalde plaats, schrijft: » zoo dikwijls het: » fleschje. geopend wordt, in hetwelk de Phos- » pkorus onder water wordt bewaard , dan bin= » nen komt, en hare zuurstof op den Phosphorus » doet werken , waar door deze dan die meelach- » tige oppervlakte bekomen zou :” waar tegen ik, waargenomen heb ‚dat eenige kleine stukjes Phos- pkorus, die na van hun wit bekleedsel vooraf beroofd te zijn, onder gekookt en luchtledig wa= ter in een welgesloten fleschje (e) eenigen tijd „ zon= En Ce) Anali di Chimica 1795 Tom. 8E 9, Ca) Theorie de la combustion , ou essay sur les combinaisons dhermoxigènes et ovigènes &c. par F. Gerard, redigé d'après » des lecons du eitoyen van Mons sur cette matidre, Bruxelles 1802e Ce) Te weten ik heb een klein fleschje. tot aan den hals met gekookt koud water gevuld, en na de gemelde stukjes Phosphorus daar in geworpen te hebben, hetzelve onder eenen recipient op de luchtpomp geplaatst; welke recipient voorzien was met eea schuivend draad in een punt uin N « nd Ik ja tonder hetzelve te openen ; gehouden , echter aait hunnen omtrek wit worden, en zigtbaar met dië meelachtige stof werden aangedaan, Daar en boz ven is het onbetwistbaar, dat de dampkringss tucht, of zoo als de Heer IJ peij het stelt, het oxigène der dampkringslucht die witte stof vers teert (f); om welke redenen; naar mijne ges dachten, de oorzaak van dit wit worden (incan= descentie) van den Phosphorus; niet gezocht moet worden , in de zuurstof der dampkringstucht, die mu en dan in de fleschjes intreedt, maar in het water zelve, waarin de Phosphorus gehouden wordt. Deze witte stof nú; met welke de rolletjes Phosphorus doorgaans bekleed zijn, is blijkbaar zoodanig eene zelfstandigheid , die tot het in brand ra= mitloopende „ zoo als bij Proef 65 is gemeld; aan deze punt een wel op het fleschje passend kurkje gestoken, en den recipient op de plaats der luchtpomp zoo gesteld hebbende dat dit kurkje vlak boven den mond van den hals van het fleschje zich bevond, heb ik, na dat de lucht tot de meest mogelijke verijling gebragt was , op deze wijze door het schuivend draad neer te drukken , het fieschje gesloten; waarna ik nog, door op het kurkje en den mond van het fleschje een belegsel zegelwas te leggen, hetzelve volko- men, voor alle intreding van buitenlucht, meen bewaard te hebben. Cf) Zie ook het opgemerkte in $ 6o van Hoofdstuk % der vorige Afdeeling: mf 173 Je raken (g), van den overigen Phosphorus (A) wolstrekt vereischt wordt; want ik heb bijde vos rige proeven meermalen waargenomen , dat aaf den overblijvenden Phosphorus, na eene gebluscha te ontvlamming, dit wit omkleedsel geheel vers teerd was (d); en zelfs dan, wanneer de Phospho= rus alleen maar aan eene ignicentie onderworpen was geweest, heb ik altijd eene afronding en ge- mis dier stoffe opgemerkt (4); terwijl in geval van eene rin hare uitwerking belette ignicentie 4 dit omkleedsel toch zoo verre weggebrand was als de Phosphorus gegloeid hed (4): doch dit niet alleen, maar ik beb tevens bij mijne proeven gezien, dat die rolletjes, welke het meest met witte (2) Men begrijpe mij wel; ik bedoel niet zoo zeer de Ontvlamming , dat is hee eigenlijk Wammend branden van den Phosphorus, als wel de ontsteking, het vuur vattens of brandend rooken van denzelven, door mij iguicentie ges noemd; waarvan de ontvlamming niet altijd het gevolg is. (A) De overige Phosphorus, dat gedeelte mamelijk het welk de waskleurige stof genoemd wordt. (£) Zie bij Proef 1, in 5 15 en alle de met deze over« eenkomende uitkomsten; heewel’er niet gedurig van de wertering dier witte stoffe, bij dezelve melding gemaakt is; voorts onder Proef ea $ 33, onder Proef 44 in 5, Onder Proef 49 in 6, onder Proef 53 in 7, onder Proef 62 in 6, Ck) Proef 5 S 19; onder Proef 35 in 6, en onder Proef 86 in 4. „s (2) Im Proef 14 zie 6, in Proef 26 waarn, 3 en bij nog genige andere proeven, 176 Je wite stof bekleed waren , het eerst ontvlams en (mz) , en dit zoo wel in ’ ijdel (72) als. daar buiten (o): daar en boven „ dat daar , waar die stof geheel scheen te ontbreken , eene zelfont= vlaming van den Phosphorns niet meer moge lijk bevonden werd (p ). In die gevallen echter; in welke het wit bekleedsel ’er aftesneden was, en de rolletjes dus zmechanisch ’er van beroofd wa= ren, lichtte de Phosphorus nog aanmerkelijk (g ) en ontvlamde zelfs eenmaal (r). Van waar dit verschil in uitkomst, zeu men kunnen vragen dewijl de Pkosphorus in dit geval, even zoo min met de witte stof bekleed was, als na eene ge ledene zelfsontvlamming , door welke hij van dag bekleedsel beroofd zijnde, bij eene volgende on- derwerping aan de verijling der lucht zelfs niet een zweem van hichtgeving, van (pAosphiores- centie, noch van ignicentie) meer vertoont (s)? Op deze bedenking moet ik herinneren het geen ik Cm) Zie de proeven in de vorige tweede Afdeeling Hoofdst. VL. $ 48 en 49, en Proef zo $ 55. Cx) Proef 54 $ 49. Co) Proef zo en daarbij gevoegde aanmerking in $ 55 Cp) Proef 5558 in $ 48 en inzonderheid Proef 6o en 61 $ 49. (4) Proef 56 $ 4% (Cr) Proef 59 S 49. Cs) in Proef 55 en 57 in $43, en in Proef 6o en 63 m5 49 wl jn Jes ik reeds bij de proefneming zelve (£) opgës merkt beb; dit namelijk, dat de witte stof door &éne mechanische bewerking niet zoodanig van den Phosphorus weg te nemen is, dat er nits „hoegenaamd vari overblijft om bij eene volgende “beproeving , tot brandstof te dienen (u); doch dat, door eene voorafgaande ontvlamming (wv) in ’ luchtledige namelijk , of door eenige andere oplossing dier stoffe (w ) en dus door eene ché- “nische berobving (x) dezelve geheel eú al, én waar zij zich ook aan de rolletjes bevindt, weg- genomen wordt: intusschen , hoewel dit de voors gestelde bedenking beantwoordt, moet ik echtèr ‘doen opmerken: dat; bij eene chemische beroo- ving dier stoffe, de Phosphorus tevens cen aanw z. GEN. IV.D, 219; M mers (2) Zie onder Proef 59. $ 49. Cu) Men veroorlove mij, dit, duidelijkheidshalve 4, zoo „te roemen; eigenlijk , tot het ontstaan en onderhouden der ignicentie dienende, Cy) Eene ontvlamming die van zelve geeindigd is, Zoo _âls die, waar aan de in Proef 55 en 57, in $48 en Proef _6o. en 61. 6 49. gebruikte Phosphorus vooraf onderwore _pen was geweeste (Cw) Bij voorbeeld door eene langzame vertering, zoe als in Proef 73 $ 57. C+) In de daad is deze bewerking chemisch „ ik zal de= zelve dan ook aldus blijven noemen , ter onderscheiding van de eerste, de mechanische namelijk, em tevens duide» lijkheidshalve, ä 6 hidlijn vid me 178 Je merkelijk verlies van verborgene, en eigendom= „selijke warmtestof ondergaat (y }. Het is dan door eene chemische berooving van het wit omkleedsel van den Phosphorus , waar „mede altijd een groot verlies van eigendomme= ‚lijke warmtestof gepaard gaat , dat hij bij eene tweede onderwerping aan de zelfontvlamming in %ijdel, niet tot dien gragd van hitte komen kan, „welke tot zijne aansteking en vervolgens tot zij= ne outvlamming noodig is (z). Dit zij dan de slotsom op al het boven beredeneerde ; in geval de witte stof chernisch van den Phosphorus geschei= den , of, hoe ook, geheel niet bij denzelven aan- wezig is, kan bij in het luchtledige (a), zoo min \ van « {y) Zou men aan dit gemis van warmtestof ook nict moeten toeschrijven het gebrek aan pAosphorescentie, welk bij den na deze ontvlamming overblijvenden Phosphorus altijd plaats heeft ? Dan ik meen dat hier voor nog ecne candere reden is. Zie beneden Aaumerking p. ‚6€z) Men begrijpe mij wel; ik bedoel hier mede, dat het gemis aan warmtestof, het welk de Phosphorus ondere gaan heeft, in geval van eene chemische bezooving van zijn „ omkleedsel , eene bijkomende omstandigheid is, welke, epaard met de niet aanwezigheid van de witte stof, het onmogelijk maakt, dat de Phosphorus in ’t ijdel van zelven ontvlamt, om dat hij dan de tot zijne ontvlamming ver- veischte temperatuur niet bekomen kan, het geen in Procf 56, 58 en 59 het geval niet was, waar de Phosphorus zij- ne eigendommelijke warmtestof en tevens nog iets van “zijne witte stof behouden had; Ca) Bij eenen vrijen toevloed van dampkringslucht oË wan andere luchten; die origène gebonden houden, veran- dert de omstandigheid, zie hier beneden onder Ík. in B, Ille zl 199 Je. van zelven (5) als door aangebragte warmte (c ) ontvlammen (d); bij gevolg dan ook moet de Phosphorus, die tot het welgelukken dezer proe= ven gebruikt zal worden, van meergemelde wit= te stof voorzien zijn, en naar mate de rolletjes meer of min daarmede bekleed zijn, gelukt de proefneming (e). Zoo heb ik dan aangetoond in welk eene ges steldheid de BRE eerst en. vooral zich be= vinden moet, zal hij het phoenomen der zelfonte vlamming opleveren. Bind won. $ 748 C5) Proef 55 en 57 in $ 48 en Proef 6o in S 49. Cc) Proef 61 S 49. Cd) Ten einde men zich niet verbeelde, dat de ges Melde witte stof doer eene zoodanige chemische berooving, onder het waskleurige gedeelte vanden Phosphorus ge- smolten en daarmede als ’t ware geamalgameerd worde, waardoor dan die stoffe, schoon voor het oog niet meer zigtbaar, echter nog bij den Phosphorus zich blijft ophou. den, en dus dat de reden van het niet ontvlammen, niet zoo zeer gelegen zoude zijn ineen gemis dier witte stof, zoo als ik dit beweer, miaar aan eene nog onbekende oor zaak zou moeten toegeschreven worden; moet ik aanmer=s ken dat zoodanig iets tegen onze duidelijke waarnemingen bij Proef 54, 56 en 58 in $48. en ook bij Proef zo. $ 55. zoude inloopen, bij welke proeven het voordeel van hee aanwezen dier witte stof allerovertuigendst gebleken is,» En zoo men het niet ontvlammen van den Phosphorus in die gevallen exkel aan gemis van warmtestof zou willen toeschrijven, dan verzoek ik daarentegen in aanmerking te nemen, het geen ik reeds in aanmerking z hier boven voorgedragen heb. Ce) Zie de hier aangehaalde proeven , tzonderheid Proef 54. waarbij ook Proef 7e. == 150 )= 674. B. De Phosphorus moet eenen tof Zijne zelfontvlamming vereischt wordenden swarmtegraad kunnen aannemen, dit stel ik als een tweede vereischte, Het blijkt uit mijne proefnemingen dat er geene zelfontvlamming van den Phosphorus in ’t luchtledige tot stand kan komen, wanneer lij bedekt, omringd of in aanraking gesteld is met zulke ligchamen; wier aard het zij de warmtestof gereedelijk te geleiden (f). Welke die ligcha- men of zelfstandigheden zijn, is reeds bekend, eù zal in ’t vervolg nog herinnerd worden; doch hier moeten wij het gevolg van dit warmtestof lei- dend vermogen in overweging nemen, hierin be- staande :. dat de rn met zoodanige zelf standigheden, in aanraking zijnde, niet tot eener voor zijne zelfontvlamming in het ijdel genoeg- zaam voldoenden graad van warmte gebragt kan worden. Welke nu deze graad van hitte zij ga ik thans nasporen. ô Wij weten welk eene temperatuur de Phos- phorus tot zijne ontvlamming gewoonlijk noodig heeft (2); en een onzer beroemde natuurkun= di= (Af) Zie ook aanmerking y Hoofdst. VI. $ 46. der vo- rige Afdeeling. (4) Zie.de opmerking in $ 64. onder Hoofdst, X, der vorige Afdeeling. B De ‘digen , de Heer van Marum namelijk , is’ van gedachten, zoo als ik reeds in de vorige Afdees ling bij Hoofdstuk VIL heb doen opmerken (75 dat de Phosphorus tot zijne ontvlamming in ver- ijlde lucht denzelfden graad van warmte behoeft, vals in dampkringslucht, het welk zijn Ed. door „eene proef , van welke ik daar ter plaatse mel „ding gemaakt heb, eenigzins meent bevestigd te zien. Doch een ander even zeer achtenswaardig geleerde; de Heer van Bemmelen, schrijft daar en tegen in zijnen brief (é) aan den Heer van Marum : » Mijne bevindingen hebben mij. » anders doen oordeelen over de grootheid der » temperatuur , die de Phosphorus noodig heeft » om in %# luchtledige te branden. Met is in 2 » geheel niet te denken , zegt UEd. (de Heer » van Marum ia de Verhandelingen van » Feijters tweede genootschap Stuk X.) dat » de Phrósphorus in verijlde lucht , bij eenen » minderen graad van warmte dan in damp » kringslucht ontvlammen zal. Ak geloaf » het tegendeel. Hoe meer toch de Phospho= \p rus van de drukking des dampkrings ontheven » zijnde, in eenen vluggeren staat komt, zoo als melk 5 MS: 38 co emo » ik et (4) Zie zijn Ed. meermalen aangehaalde Verhandeling “Onder anderen te vinden in Kasteleijns Chemisthe en Plijn gische. Oefeningen, Deel III, en aldaar, bl. 257 en 258. —; É Cé) Het bovengemelde. Onderzoek: omtrent het aritvlark deenvan den Phosphorus enz. ble 9 en IO, me 182 Je Hrik meen aangetoond te hebben , ef hoe ijlèr 5) de lucht zelve wordt, hoe meer zij beide vat- baar zijn, om zich met elkanderen , of liever de Phosphorus met het oxigène te vereemigen;, en het calovique daarwt los te maken. Dit zien wij overtuigend in onze proefnemingen,; want „naar mate de verijling der lucht toeneemt, vermeerdert het licht ook gedurig , en dus wordt de verbinding tusschen het oxigène en den Phosphorus ook gedurig grooter. Dat dit nu bij andere brandbare ligchamen geen plaats heeft, is zeer natuurlijk , om dat deze zulk eene groote verwantschap tot het oxigène niet hebben, dan de Phosphorus , en deze laatste alle andere verre overtreft in de groote hoe- _ veelheid van het calorique , die dezelve uit het oxigène los maakt. Daar en boven is het uit uwe proefnemingen zelve, mijn Heer! dunkú mij, duidelijk dat de Phosphorus in ijdel niet eene zoo groote temperatuur ter ontvlamming noodig heeft, dan im de dampkringslucht; daar UEd. zelf bevonden hebt, dat de kwik in de thermometer (Fharenheit) in % eerste geval van 52 tot 57, en in ’t andere van 46 tot 76 graden rees, op ’t oogenblik dat de ontvlam- ming eenen aanvang nam. De dikte van het glas kan zeker wel oorzaak zijn, dat de tem- peratuur lager aangewezen werd , dan’ behoor- de, doch of dit verschil ten-alierminsten 56 » gra hedde _—( 1835 )—= » graden (&) zou kunnen bedragen , vooral bij » de sterke hitte der ontvlamming , twijfel. ilk p zeer” En ik zou hier nog bij kunnen voes ‚gen: kookt heet water in het zoogenaamde Juchte ledige niet bij eenen veel lager graad van warm= te (£), dan wanneer het de. drukking van den dampkring ondervindt? Deze-drukking van den dampkring bij den Phosphorus nu weggenomen zijnde ‚ waarom zou dezelve.dan ook niet, vole gens het gevoelen, van den Heer, van Bemme- len, onder, eenen veel lager. graad. van warmte, . dan aan de lacht blootgesteld, ontvlammen. Doch hoe schijnbaar dit een en ander-misschien voor mag komen; en hoe gaarne ile; mij ook met, dit gevoelen zou willen vereenigen (za); vind ikk M 4 ech» (#) De Heer van Marum had namelijk gesteld dat «de Phosphorus in dampkringslucht niet ontvlamt voor dat men aan denzelven ecne warmte van omtrent 112 gr. F, heeft medegedeeld; en dus hier 112 — 76'= 36. (4) Het water kookt in ’t zoogenaamde ijdel der luchte pomp volgens waarmemingen van sommige Pliysici op 70 gre op den thermometer van Fabrenheits volgens anderen , kan in een volmaakter luchtledige nog op eene geringere teme ‘peratuur gerekend worden : ten voonbeelde hiervan denke men dan de Franklinsche bollens in welke het water door eene enkele aanraking met de hand begint te kooken, Cam) Immers, wanneer dit gevoelen doorging, zou het ®ns van vele: zwarigheden ontheffen, tot wier oplossing gikenu niet ‚, dan door veel onderzoek en overweging gekos men ben; want stel, om hiervan slechts één voorbeeld te geven, men vaaagde,: : hoe kan de Phosphorus uit zich zele ver ED Echter in mijne waarnemingen hieromtrent , strakg te melden, geene voldoende reden om hetzelve zoo gereedelijk te omhelzen. Want in de eerste plaats, dat de zoo evengemelde proefneming van den Heer van Marum , met het rijzen der kwik in den thermometer tot 57 en 76°, de me- ming van den Heer van Bemmelen zou beves- tigen , kan ik niet inzien , noch toestemmen ; om redenen die ik te voren (7 } reeds op het onze= kere dier witkomst aangevoerd heb ; maar ook „het verschil zelve, in de beide hier voorgestelde gevallen, een “verschil van 19 graden , bewijst genoegzaam hoe weinig rekening men op deze uitkomsten maken kan. Het bevreemdt mij der- halve dat de Heer van Bemmelen dit vooreen duidelijk bewijs aanneemt tot staving van zijne veronderstelling , dat de Phosphorus inz ’t ijdel niet ven eene zoo hooge temperatuur aannemen? of , met ande- re woorden, hoe kan hij in’tijdel, uit zichzelven zoo heet “worden, dat hij ontvlamt? zouden wij met het antwoord: » hij ontvlamde in ’t luchtledige op eenen veel lagcreg graad van warmte, dan in de dampkringslucht „”” al heel wat zwarigheden kunnen ontwijken. Doch het is niet ge= noeg den knoop zoo maar door te hakken, althans ik ver mag dat niet; te meer niet, om dat ik gezegd heb, geene weronderstellingen, die niet op goede gronden steunen, aaâ te zullen nemen ; daarom dan ook heb.ik noodig geoore deeld, dit gevoelen wan den Heer. van Bemmelen, en het tegengestelde van den Heer van Marum aan een gmeauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Cx) In het begin van Hoofdst, VIk der vorige Af Weeling S 52. hd =_( 185 Jee piet eene zoo hooge temperatuur ter ontvlam= ming noodig heeft, als in de dampkrings= deweht. Doch ten- anderen , zijn Ed. zegt het alzoo bevonden te hebben (o ); maar waarop is die bevinding gegrond? Ik vind: daar voor niets , noch in de aangehaalde periode , noch in den ge- heelen brief, dan nieuwe: veronderstellingen : zoo wordt op bladz. 18. tot bewijs bijgebragt: » dat » de vermindering van de drukking’ des damp- » krings, (dat is de verijijjling der lucht), in de= »- ze proefnemingen bij den Phospherus hetzelfde » te weeg brengt, als anders eene“ vermeerde= » ring van warmte doet bij de gewone drukking »-des dampkrings; te weten : vermindering in p-de zamenstelling der deelen van den Phospho- » rus, en verbinding ven denzelven met de stofe » fen, waarmede hij gedekt wordt (p\, welke p verbinding diensvolgens plaats zou hebben bij » de gewone temperatuur, en waarwt een lig- »” chaam zou voortkomen ; hetwello eene veel groo= » tere trap-van brandbaarhetd bezat, dan de > Phosphorus zelve; en die cok bij eene veel » mindere temperatuur zou branden ; dan deze.” Bai ï M 4 En | 6) Zie hier bover. A …, (£) Om dit te verstaan moet men weten, dat de Heer Van Bemmelen de oorzaak van de zelfontvläamming van ier Prioëpttoftis stelt fn eene vérbinding vaa denzelven met sommige zelfstandigheden: (als hatst, zwavel, nagelolie &nz.) welke op den Phosphorus gelegd worden. 16 Je En dit komt ZE, zelfs waarschijnlijker voor dan; » dat het calorique, hetwelk onder die verbin= » ding zou vrijgemaakt worden , de ontvlam= »® miug te weeg brengt” Doch vergis ike mij niet geheel en al, dan meen ik uit de uitkomsten mijner proeven te mogen beweren , dat de veronderstelling van zoodanig eene verbinding tusschen den Phospborus en de ligehamen met welke hij gedekt wordt , eene mis- vatting is (q ). Dat voorts de werijling der lucht eene vermindering in de zamenhangernde dee= den van den Phosphorus zou veroorzaken (r); en, dat deze, daar door het voordeel zou heb= ben van bij eenen dagerer warmtegraad ; dan onder de drukking van den dampkring:te ont- vlammen ‚moge, zoo alsik reeds te; voren op= gemerkt heb, zeer aannemelijk schijnen , doch “door eene vergelijkende beschouwing van onze Gáste en 65% proefneming en $ 52, word ik wederhouden om dit gevoelen aan te nemen; immers men zal niet beweren. willen, dat in‘het eerste (s) dezer beide gevallen, waar de Phos-= rida toch aan deze drukking van den dampe kring (4) Zie dit nader betoogd in het We. Hoofdstuk dezer Afdeeling. (r). Wat de verijling der lucht in dezen eigenlijk bij den Phosphorus te weeg brengt, zal ik in het volgend „Hoofdstuk aauwijzen, (s) In Proef 64e. ? ef 187 Der kring onderworpen. was, zijne-ontvlamming bij eenen minderen graad van warmte , als gewoonlijk (4) plaats greep. En nu, mogen wij het. niet voor hoogst waarschijnlijk houden: dat de. Phos- phorus in beide de. proefnemingen , toen de luchis- verijling gestaakt werd „tot dezelfde temperatuur gebragt was 2 echter werd aan, het rolletje an Proef 64. door aanraking met het- koper, even ‘min eene meerdere. hoeveelheid warmtestof toe= gedeeld, als-aan dat van Proef 65; en toch ont- „vlamde het eerste, zoo wel als het laatste, op het oogenblik. dier aanraking Cu); > welke wit- komst zeker geen plaats zou gehad hebben, in- dien er aan de punt, waar de ontvlamamingen im die beiden ontstonden, een verschil. van 56 gra- den in temperatuur Cv) geweest waren, En ont- vlamt soms de Phosphorus nief van zelven , blaot- ge- (2) Het welk door den Heer van Marum Op 112 ET. F. (of 36 gr. R.) gesteld wordt; door anderen op 130 òf 149 gr. F., zie onze opmerking in Hoofdst. X. $ 64. Ik gê- loof echter dat dit laatste veel te hoog gesteld is, zoo als ‘het mij bij eenige proefnemingen maderhand gewomen, tog geschenen heeft. Cu) De reden dezer ‘ontvlamming „ wordt in * vole kind Hoofdstuk verklaard. A " _(y) Ik noem hier een verschil van 36 graden met tod= Passing op het voren aangehaalde van den Heer van Be m- Melens doch in eenen tegenovergestelden zin, want hee komt mij voor, dat eigenlijk hier in”t geheel geen verschil án temperatuur plaats gehad kan hebben, blijkens het geen ik hier boven aantoon. f 3 Rd (108 Je gesteld zijnde aan de dampkringslucht (w), waars emtrent toch niemand beweren zal, dat dit bij eene mindere hooge temperatuur geschiedt, dan in elk ander geval, bij *t welk hij door aangebragte “warmte ontstoken wordt? Ik meen dus eenen ge- noegzamen grond te hebben, om tot het gevoe- len van den Heer van Marum (Cx) te moeten besluiten ; namelijk : dat de graad van warmte ‘op welke de Phosphorus ontvlamt , in ’t ijdel niet minder is, dan in de dampkringslucht. Ja maar, zegt men, » er wordt eene groote hoe- » veelheid calorigue gedurende de luchtsverijling » los Cy) In Proef 7o 8 55e Cx) Men beschouwe het geen ik hier, en in al het voorgaande , en nog volgende, omtrent de proefnemingen van den Heer wan Marum en den Heeg van Bemmge- len, als ook omtrent hunne gevolgtrekkingen, geschreven heb, niet, alsof ik een twistgeding tusschen die beide gee leerden voeren wilde: ik reken mij verre beneden hunse kun- de en ervaringen , en betuige voor beider kundigheden eenen waren eerbied te hebben: zelfs kan ik niet ontveinzen, “dat zij juist die genen zijn, die mij in hunne meergemelde „geschriften voorgelicht, en vele bouwstoffen tot deze Ver- handeling aan de hand gegeven hebben, en buiten welke jk geene andere geschriften, die regtstreeks tot dit onder- werp betrekking hadden, getezen heb. Hunne proeven en redeneringen zijn wereldkundig, het ware mij dus geoor- doofd dezelven aan mijne beschouwingen te onderwerpen; en ten einde niets van eenen anderen als het mijne op te, geven, rekende ik mij verpligt; zoo wel hunne namen en. waarnemingen, als mijne daarmede overeenstemmende of afwijkende gedachten en bevindingen , getrouwelijk open, te leggen. B {189 }e los gemaakt en afgescheiden. ” Doch hierop zou men kunnen vragen: werpt dit calorique, uit. de verijlde lucht los gezet (y/), zich niet op de ligchamen geplaatst in den recipient, wat schaadt het dan den Phosphorus om die hoogere tempera- tuur aante nèmen. Genoeg dus, ik herhaal het, dezelfde warmtegraad , op welken de Phosphorus;, blootgesteld aan den dampkring , ontvlamt , heeft hij ook int ijdel tot zijne zelfontvlamming noor dig. En hoe hij in staat gesteld wordt om wif zich zelven (zoo als men het gemeenlijk noemt) aân die punt, waar hij ontvlammen zal , die tem- peratuur te erlangen, bij welke hij, na eerst te smelten (z), aangestoken wordt (a) en dan ont- vlamt (Cy) Dit stelt de Heer van Bemmelen zelf, Doch Îlk denk hier anders over, en geloove, dat ‘er caloriguê uit den Phosphorus zelven uitgaat, tijdens de tweede pe- riode der luchtsverijling ; maar niet in die mate dat de Phosphorus daar door belet zoude worden om den rroder graad F. van warmte aan te nemen; want zulks zou strij- den tegen het geen ik in mijne proeven bevonden heb, en wel bijzonder tegen Proef 64. latusscheu in hoe verre het ealorique , het welk uit de verijlde lucht bij deze proeven wordt losgezet, in aanmerking komt, zal ik nader aanwij- zen in het volgend Hoofdstuk. Cz) Dat de Phosphorus eerst eene smelting ondergaat, heb ik dikwijls genoeg bij mijne proeven waargenomen en ook gemeld. Om in dien staat van smelting te komeng moet de Phosphorus aan die punt cene temperatuur van go graden R. hebben, zie 5 ó4. “ (a) Dit heeft plaats op 32 graden R., zie in dezelfde 6 {190 Jem vlamt (5) zal ik nu vervolgens in dit, en in ’ bijzonder in ’t volgend Hoofdstuk behandelen. Zoo heb ik dan aangetoond , wat ’er bij den Phosphorus vereischt wordt , en in welke om- standigheden hij, voor zoo veel het Aemzelven aangaat, zich bevinden moet, zal zijne ontvlam- ming in ’t luchtledige gelukken : deze beschou- wingen leveren, zoo ik mij niet misleide , reeds weel zakelijks, om ons tot de ware oorzaak van dit verschijnsel te leiden, $ 75. Ik ga dan nu over tot het tweede hoofd= punt ($ 72), de omstandigheden , namelijk , &nder welke de Phosphorus zich bevinden moet; met betrekking #ot de ligchamen of stoffen bui- den denzelven, zal hij in staat gebragt worden em dit verwonderingswaardig en prachtig phioeno- men te geven. Wij kunnen den Phosphorus niet aan het zoo= genaamde luchtledige onderwerpen, zonder het geen van zelve spreekt, denzelven door. een of ander ligchaam op te houden ; maar ook, wij brengen bij onze proefnemingen, de verijling der tucht niet zoo verre , dat wij eez polmaakt ijdel bekomen; trouwens wij zijn daartoe ook niet C&) De graad der ontvlamming van den Phosphorus, stel ik met den Heer van Marum als het naastbijkomene de, op raa graden F‚, of 35 graden R,, zie laatstvoorgaande azumerking EL ND miet in staat, De Pbosphorus blijft dus nog altijd met eene zekere vloeistoffe omgeven. Het is dan naar mate van de hoedanigheid dier ligchas men, op welke de Phospliorus in het zooge- maamde ijdel geplaatst wordt , en ook raar mate de lucht die denzelven omringt, gesteld is, dat hij zich meer of min in staat bevinden zal, om die temperatuur aan te nemen , welke tot zijne zelföntvlamming vereischt wordt: bij gevolg zal ik nu ‘ter dezer Enk de aanleidende oors 8 zaak van het af of nief gelukken dezer ontvlams ming moeten opsporen, en dit leidt mij tot eene Zweederlei beschouwing: voor eerst met betrek= king tot de ligchamen of zelfstandigheden op welke de Phiosphorus geplaatst wordt , en ten tweeden, tot de vloeistoffe die denzelven omringt. $ 76. A, Ten aanzien der zelfstandigheden ; met welke de Phosphorus in het zoogenaamd ijdel der luchtpomp bebandeld moet worden, komen eenige. bijzonderheden voor, die ik hoofdzakelijk tot deze twee klassen brengen kan; als voor eerst, de meerdere of mindere bedekking met die zelfstandigheden, en ten tweeden derzelver Zoen danigheden betreffende, a. Omtrent het eerste ‚namelijk , de meerdere of’ mindere bedekking van den Phosphorus, tot £ | el het =( 192 js het welgelukken van deszelfs ontvlamming ii % ijdel, moet ik dan opmerken: dat, toen dezê proeven het eerst, wereldkuridig werden, men; in navolging van derzelver ontdekket (ec), van meening was, dat het een volstrekt vereischt ware, denzelven met zelfstandigheden te bedek ken. De Heer van Bemmelen is de eerste, voor zoo ver ik weet, die duidelijk genoeg aan= getoond heeft (d), dat zoodanig een bedekken van den Phosphorus uiet geheel noodzakelijk is Ce) De Heer van Marum namelijk, die zich hier omtrent aldus laat hooren: „ De reden der ontvlamming » van den Phosphorus in verijlde lucht, laat zich, wan- » neef dezelve met katoen omwenden is, zeer duidelijk ver- me staan ; wolle en karoene stoffe zijn immers van dich » welbekenden aard, dat zij de verspreiding ván het calge » rigue verhinderen. Het ealorigue het geen’er dus rondom » den Phosphorus in de verijlde lucht (uit het ozigène na- 0 melijk) wordt losgezet, wordt dus door het katoen ; het g geen deszelfs verspreiding belemmert, opgehouden; en se dit ealorigue, zich dus aan de oppervlakte van den Phos- » phorus verzamelende , geeft ’er eindelijk dien trap van ® Warmte aan, die tot deszelfs aansteking vereischt wordt5 wp Wanneer een stukje Phospherus giet met katoen of iets pe dergelijks omwonden is, ontvlamt het niet in de verijlde s lucht; om dat het calorigue, het geen nabij den Phos- _ w Pphorus. losraakt , zich dan, wanneer het door geen ka » toen of iets dergelijks wordt opgehouden, zich zoo epoee » dig verspreidt, dat er de Phosphorus uiet dien graad » van warmte door danneemts die tot deszelfs aansteking » vereischt wordt.” Zie de meergemelde Verbandeling $Zes (4) Zie het meergemeld Onderzoek bl, 8 en 9. =C 193 a is (e); en de uitkomsten mijner genomene , En in de vorige Afdeeling vérmelde Proeven (f) be- vestigen dit laatste gevoelen. Het moge dan i in t algemeen als onbetwiste baar gelden, dat eene geheele bedekking van den Phosphorus niet volstrekt noodzakelijk is tot zijne zelfontvlamming in ’ ijdel; hogtans is het even zeker, dat van eene meerdere of mindere bedekking van denzelven”, het welgelukken zij- ner zelfontvlamming niet weinig af hangt. Ver= gelijkt men’ de proeven met elkanderen, die ik - regtslreeks op de meerdere of mindere bedekking van den Phosphorus genomen heb (), dan ziet Z. GEN. IV.D. ost, N men , Ce) De Heer van Bemmelen antwoordt op dit zoo evengemelde van den Heer van Marüm, naar mijn in- zien, te regt: ‚Zoo de bedekking vanden Bhosphorus met „ katoen, de verspreiding van het calorigue al verhinderde, » dan zou evenwel nog (ingevolge het geen den Heer van „ Marum omtrent den oorsprong van dit calorigue stelt), » de ontvlamming onmogelijk zijn ; want de verspreiding vaa „ het calorigue kan niet belet worden zonder te gelijk den s toegang van het exigène tot den Phosphorus af te sluiten, » en dus kan er geen calorigue worden losgemaakt. Immers’, s zoo het katoen de vervlieging vant calorigue zal verhinde- Eel, moet de Phosphorus zoo digt deor hetzelve omwon- » den worden, dat het calorigue geen vrijen doorgang in de » tusschenruimtens vinden kan ; doch dan wordt ook , van » den anderen kant, het oxigèze belet door die zelfde tuê- » sChenruimtens tot den Phosphorus door te dringen. Cf) Inzonderheid Proef 2226. $ 33 EN 34, als ook Proef 49. S 45. en andere proeven. (g) De proeven in Hoofdstuk II. der vorige Afdeeling, en van deze in ’% bijzonder Proef ig 22) $ 30 335 C 29 Je Xaen,-dat bet door den stand der kwik in de noegzaam bewezen is, dat, hoe meer de Phos« phorus over zijn gehieel met isolerende ligcha- men bedekt wordt, zoo. veel te. eerder de zelf- ontvlamming gelukken zal: en “In het algemeen kunnen wij als bewezen aannemen, dat ‚de ont- vlamming altijd met veel meer moeite en trager verkregen wordt in. die gevallen ‚ bij welke de Phosphorus op de isolerende zelfstandigheden slechts gelegd ‚ dan wanneer hij door dezelve omgeven of omwonden werd (hi). Zelfs zijn er onder mijne proeven voorbeelden „bij welke de rolietjes Phosphorus, in geval eener mindere bedekking, alleen maar tot eene ignicentie , en niet tot eene ontvlamming komen konden (4); schoon misschien hier voor eene bijkomende reden geweest zij, wegens welke ik mijne ge- dachten in ’t vervolg zal mededeelen. En (ten einde weder op onze tegenwoordige overweging terug te komen) welk een verschil in het uit- werksel eener spoediger ontvlamming bij eere Ze CA) Vergelijk Proef 23 met Proef 3, Proef 24 met Proef 6, Proef 25 met Proef 9, Proef 26 met 14, en in ’ bijzon. der Proef aa met 1921; voorts Proef 36 met 37 en andere, Cé) Hiervan is uitgezonderd Proef 34 tegen Proef ir doch in de -eerstgemelde was de zelfstandigheid minder warmtestof geleidend, waaraan ik deze afwijking meen te moeten toeschrijven. Ck) Proef 18, 35 en 36, in vergelijking met Proef 32e sC 195 Js geheele bedekking van den Phosphorns, in. tegert» stelling van eene slechts weinige punten van denzelven aanrakende vmwinding levert Proef 19. niet, in tegenoverstelling van Proef 49! Ik houde het derhalve voor bewezen, dat, ter bez spoediging van het verschijnsel der zelfontvlam= ming van den Phosphorus in het luchtledige , eene geheele bedekking der rolletjes vereischt wordt; doch niet-uit hoofde, dat hier door de versprei+ ding van het calorigue, uitde verijlde lucht nabij den Phosphorus los rakende, toude belet wor= den, zoo als de Heer van Marum stelt (/); maar om reden op welke ik reeds het oog had in aanmerk. x onder $ 6o-en in de daarbij voor komende opmerking (zz) ; doch waar over ik mij nader in het tweede Hoofdstuk dezer Afdee- ling verklaren zal. Dit dan zoo zijnde, dat eene geheele bedekking de zelfontvlamming van den Phosphorus bespoedigt ; is het echter aan den anderen kant, niet minder waar, dat slechts eené vrijstelling van denzelven voldoende is, om dit phoenomen te doen ontstaan (70): en welke N 2 de (1) Zie de meergemelde Verhandeling S 7. bij Kasten leiijijn Z. c. bl. 256. (4) In Hoofdstuk X. der vorige Afdeeling. (2) Proef 22-26. $ 33 en 34, voorts Proef 34. $ 37 en voornamelijk Proef 49. in $ 45» benevens alle de op die Wijze ingerigte Proeven. Co) in alle die gevallen, in welke de ontvlamming van dea == 1956 Ja de zelfstandigheden tot dat einde dienende zijn, willen wij nu vernemen, 6 77. b, Wat dan ten tweede, deze zelfstan= dis sheden zelve betreft, met welke de Phosphor us tot L het welgelukken zijner ontvlamming in * ijdel behandeld moet worden , deze moeten. van eenen isolerenden aard zijn (p ); zoo dat de Phospho- rus op die ligchamen gelegd, of er mede omringd zijnde, afgezonderd wordt van zoodanigen diede warmtestof afleiden, aan welks behoud en te za- menvloeijing zijne zelfontvlamming toegekend. moet worden (q). Deze doen derhalve bij den Phosphorus hetzelfde , als de niet geleidende (electrieke } zelfstandigheden bij geêleetriseerde ligchamen. Doch schoon de hier hedoelde , daar- in (dat zij den Phosphorus afzonderen ) hetzelfde verrigten als de voor de elektrieke stof ssoleren- de ligchamen ; zijn zij echter niet in allen deele van dezelfde soort als deze laatsten , het welk mij duidelijk genoeg bij de proeven daarop regtstreeks genomen (7), gebieken is, Deze nu den Phos- pho- den Phosphorus , bij eene meerdere bedekking met isolerende zelfstandigheden , gelukte, is het mij ook mogelijk geweest, deze, ten minste de igzicentie, bij tene mindere bedekking tot stand te brengen. (2) Zie Hoofdstuk IV. der voorgaande Afdeeling. (4) Dat de warmtestof dit waarlijk doer, zal in het volgend Hoofdstuk. nader aangetoond worden. “(r) Ia de vorige Afdeeling Hoofdstuk V. Proef 46—48. im 7 Dee phorus isolerende zelfstandigheden zijn zoodae nige, die de warmtestof niet gereedelijk gelei- den. Echter komen ons in dit geval, als isolerende ligchamen , niet alleen wollen en katoenen stoffen: voor, zoo als de Heer van Marum (s) van meening scheen te zijn, en het geen op zich zelf, wel onbetwistbaar is (#); maar ook zijn hier toe te brengen linnen stoffen (u ), sommige pa-. pier- (wv) en Aaarsoorten (w), houtskool (x), zaagsel van hout (y), harst (z), en volgens anderen ook zwavel (ab ); hoewel daarmede. de, ontvlamming van den Phosphorus mij niet gelukt is (c). Vervolgens behoort onder de iso/erende ligchamen ook nog het droog duinzand gerekend te worden ( d), en waarschijnlijk nog een groot N 5 aan= Cs) In zijne meermalen aangehaalde Verhand. $4 en 7. (4) Proef r, 2,6, 7» 19-22, 24 En andere, Cw) Proef 3, 8, 23 eu 49. Cy) Proef g en 25. Cy) Proef 4 en 5 Cx) Proef Ir en 34e Cy) Proef 12. Cz) Proef 35 — 38. Ca) Volgens den Heer van Be m meêlen: zie deszelfs meergemeld Onderzoek bl, 9. (5) Over de mogelijkheid der ontvlamming van den, Phosphorus met zwavel gedekt, heb ik reeds in aanmer king J onder $ 39. mijne gedachten gezegd; en het geen ik daar nog bij te voegen heb, zal in ’t vervolg vgonentne Cc) Proef 13 , 33 en 39. Cd) Proef 14 en 26, (165) _aantal andere zelfstandigheden (ef), te veel om op dië allen onderscheidene proeven te nemen ; maat waaromtrent men als zeker kan stellen dat er, in’ algemeen , alle stoffen toete betrekken zijn, die de warmtestof niet dan traag geleiden (2). Immers dit bewijzen de welgelukte proeven in de vorige Afdeeling genoegzaam; of zijn de daarbij opge noemde zelfstandigheden niet slechte geleiders dezer stof ? terwijl die met welke de ontvlam- ming of liever de ontsteking van den Phosphorus (dewijl de ontvlamming een gevolg der ontsteking is ) niet mogelijk bevonden werd, zeer goede ge= leiders van het calorigue zijn (h). Bijzonder pleit voor deze mijne meening Proef 49 en 5o ($45)s daar in de eene, zoo wel als in de andere, de Phosphorus opgehouden werd door dunne dra= den, die slechts weinig punten van denzelven aan- raakten; zijnde in de eerstgemelde proef , bij wel- ke de ontvlamming plaats greep, de gebruikte draad een slechte geleider van ’t catorigue ; doch in de laatstgemelde , bij welke de onmogelijkheid der ont Ce) Ik ben geinformeerd dat deze reeds ver over de honderd beloopen , met welke beproeving deze ontvlame ming gelukt is. Cf) Waarbij ík nog in’t bijzonder moet voegen, houte dr turfasch en Semen Lijcopodiie __ CZ) Menkan, ender andere schrijvers , bij Musschen- broek Introductie ad Philosephiam Naturalem Tom. Il. Cape 28, zeerveel belangrijks vinden over de betrekking waarig de ligchamen tot de warmtestof staan. (A) Proef 1517 en 2031} voorts Proef 50 En 7la (199 )= ontvlamming bleek , hetzelve (het ijzer- of citer draad ) een zeer goede geleider dier stoffe. - Maat ook is het opmerkelijk, dat zich het tweede licht bij die rolletjes, die op isolerende ligchamen gea plaatst (#), of daaraan opgehangen (&) waren; het sterkst vertoonde aan die punten , waar des zelven door de gemelde zelfstandigheden aange= raakt werden; terwijl in andere proeven, bij wel: ke de Phosphorus in aanraking’ gesteld was met ziiet isolerende stoffen, er aati die aanraakpun- ten zich geen licht voordeed (Z); wit geene ané dere reden ontstaande, dan om dat in ket eersté geval, de aanrakende ligchamen miirider goede ges leiders der warmtestof waren (77), want (x) deze N 4 2 tracht; C£) Bevestigd door het geen ik waargenomen heb, bij de proeven in $ 33—35. Ck) Onder Proef 49. in 3. (1) Proef 28—30 $ 35. en Proef 50. versch. d, ij) / Ca) Dit Wiohten van den Phosphorus in mijne proefune= mingen, welk licht ik met den naam van et tweede bestem: peld héb, is ongetwijfeld zijne vertooning aan de warmte- Stof verschuldigd: deze toch ontsteeler, als zi} in cene ge- noegzame hoeveelheid zich aan zekere punten heeft kunnen Ophoopen, ter dier plaatse den Phosphorus, waar bij dai Eenige lichtstof vrij wordt. In het volgend Hoofdstuk -za} ik hier over breeder handelen. o (2) Ik moet hier een stap verder gaans/en aanvoeren het geen, schoon klaarblijkelijk genoeg, uit al her voore gaande, echter eerst in het volgend Hoofdstuk nader bes Wezen en ontwikkeld zal worden; doch het is noodig dat AK er ter dezer plaatse melding van maakte, ten cinde duie == 200 Je tracht, indien mogelijk, langs of door die ligcha= men , zich van den Phosphorus te verwijderen; doch bij denzelven sterk , als ’t ware, tegengehou= den wordende, althans niet in die mate er door of langs kunnende ontwijken, als noodig zonde zijn om den Phosphorus voor eene ontvlamming te behoeden, is zij, namelijk deze aan die pun- ten zamengedrongen warmtestof, de oorzaak dat zich de Phosphorus daar meer verlicht vertoont, en voorts ontvlamt (o). Maar in het tweede ge- val, bij’t welk de rolletjes in aanraking gesteld waren met warmtestof- geleidende ligchamen , kon om de nu gemelde reden (p), de Phos- pkorus aan deze zijne aanraakpunten zich niet verlicht vertoonen; want waar de oorzaak weg- genomen wordt , houdt ook het wtwerksel op. Van daar dan ook dat in een meer volmaakt ijdel, dan het geen doorgaans bij de vermelde proefnemingen is aangewend geworden , de Phos- phorus, geplaatst op een zoodanig geleidend lig- chaam, niet slechis niet ontvlamde , maar zelfs niet eens delijk voor te stellen, wat de reden en oorzaak zij van dit elen niet lichten van den Phosphorus bij de aanraakpunten giar beide onderscheide zelfstandigheden. Co) Dit werdt hier na breeder behandeld, Cp) Namelijk, om dat de warmtestof , die, door de werijling der lucht, in den Phosphorus los geworden was, zonder tegengehouden te worden denzelven ontwijken kons zie nader Hoofdst, 11, —_( 201 Ja eens zich verlicht vertoonde(g): Van daar medé dat het phosphorische licht der rolietjes zich nog eenigzins voordeed aan derzelver kde met zulke ligchamen ‚ die, hoewel geleiders der warmtestof , echter zulks niet- zeer gereedelijk doen (r) ; doch dat dit licht zich in ’t geheel niet bij minderde vertoonde ‚die het vermogen om deze stoffe te geleiden, in eene grootere mate bezitten (s). En al hadden wij geen ander be- wijs voor mijne stelling (é), zou alleen dat der Ab5ste Proef voldoende zijn, bij welke, hoewel de Phosphorus geheel overdekt was met kaars- katoen , eene stof waar mede de ontvlanming anders het gereedst gelukt is (w), deze echter nu niet mogelijk bevonden werd; om reden dat het rolletje, voor zoo een groot gedeelte (namelijk met zijne geheele ondervlakte) in aanraking was met een de warmtestof zeer goed geleidend lig- chaam (Cp), Ik herhaal het, alleen zou de uit- komst dezer Proef reeds voldoende bewijzen , N 5 dat, C4) Zie Proef zr. in $ 56. (Cr) Zie ouder Proef 27. in $ 35e Cs) Bij Proef 28, 29 en 39. Ibid, €24) Namelijk , dat in ’t algemeen , warmtestof niet dan traaglijk geleidende ligchamen, goede isolerende zelfstan- digheden voor den Phosphorus in dezen zijn, „Cu)} Dit is blijkbaar uit alle die proeven, bij welke de, Phesphorus met kaars-katoen gedekt was , men zie dat, bijzonder in Proef 66. (9) Koper namelijk. —_( 202 Je dat, om de zelfontvlamming van den Phorphorus in het zoogenaamd ijdel der luchtpomp te doen gelukken , men denzelven isoleren moet het zij doer de rolletjes te leggen of te zetten op; of te hangen aan, het zij door dezelve te be= dekken of te omringen met zoodanige zelf= standigheden, die slechte geleiders der warm= testof zijn; en naar mate derzelver warmtelei- dende kracht geringer is, zal men deze ontvlam- ming , de andere omstandigheden gelijk staande; eerder zien gelukken (w). $ 73. Intusschen zou men hier op , het verhaal mijner proefnemingen nalezende, welligt deze be+ denkingen kunnen maken : of dan wit papier (x), glas (y), hout (z), zegelwas Ca), pek. (Lb), om uu niet eens melding te maken van de zwa- vel (c), ook Aarst, (d) met, in, en op wel- ke stoffen de Phosphorus gedekt of gezet was, en zijne “_(w) Zie dit volgens den stand der kwik in de peilbuis bevestigd bij Proef 1. tegen Proef 3—g en anderen. Cx) Proef ro, $ 22. (y) Proef 18. $ 28. (z) Proef 27, 32 En 72, (2) Proef 46. (4) Proef 47. (Cc) In mijne beproevingen met de zwavel is de zelfe entvlamming niet gelukt , zie Proef 13, 33 en 39 5; doch men vergelijke ’t geen hierover in ’t vervolg nog zal voors komen. (4) Proef 38 =( 205 zijne zelfontvlamming echter niet gelukte „niet even zulke slechte ‚ indien niet nog mindere ge= leiders der warmtestof zijn, als sommige andere der gebruikte zelfstandigheden, met welke die ontvlamming ten minste de ontsteking “en igwé- centie van den Phosphorus gelukt is, en daar onder wel ‘bijzonder Ket zand(e)? En met op= zigt tot het hout, zou gevraagd kunnen worden: of houtzaagsel niet zoo een goede geleider der warmtestof is , als een schijfje of blaadje hout hoewel echter de Phosphorus met het eerste om ringd , zijue ontvlamming mogelijk bevonden werd (f); doch op het laatstgemelde vlak neder gelegd of regtstandig opgezet, zulks niet mogelijk was (g)? Voorts met opzigt tot de /iowskool, en wel in ’ bijzonder fijne of gepulveriseerde houtskool, als zijnde dit het allerminst warm= testof geleidende ‚ zou men welligt kunnen aan— merken : dat, ingevolge vau het zoo even beweer de, de Phosphorus door deze geisoleerd wordende, dan ook het eerst van allen had moeten ontvlam- men, het welk echter, volgens de uitkomsten mij- fer proefnemingen, geen plaatsgehad heeft. (£). Ein= Ce) Proef 14. en bijzonder Proef 26. in welke de Phos- phorus op de zelfstandigheid gelegd was. Cf) Proef 12. Cg) Proef 27, 32 en 72. ' Ca CA) Vergelijk Proef 3, 4 en rr. tegen de meeste der vorigen; en wel Proef 34. tegen Proef az=25 en Proef sas gegen Proef 3,2, 3,4» 6 CO Ze IDE ATCGV zel 20 Jm Eindelijk ook , om: niet meer te noemen, ten einde in geene kleinigheden te vallen, zou men nog in bedenking kunnen stellen, of in sora- mige dier gevallen, bij welke het slechts tot eene ignicentie van den Phosphorus gebragt konde wor- den, de zelfstandigheden , bij voorbeeld Aarstpoe- der (i), en menschenhaar (k), ter isolering van denzelven gebruikt, niet in eenen even geringen graad de eigenschap bezitten om de warmtestof te geleiden als in vele andere proeven, bij welke de zelfontvlamming verkregen werd (4)? Ik zal om deze bedenkingen (zz) op te lossen, mij van dezelve niet ontheffen door slechts te zeg gen » geen regel zonder uitzondering ;’ maar de zaak in behoorlijke overweging nemen, Wat dan de hier opgenoemde stoffen betreft, (wit pa- pier , houtschijfjes, glas enz.) bij welker ge- bruik ik in mijne proefnemingen de bewuste ont= vlamming van den Phosphorus niet kon bewerken, de redenen daar van zijn zeer wel te geven; doch dewijl er ter nasporing van dezelven, vooraf za ken moeten voorgesteld worden, die tot het vol- gend (5) Proef 35, 36 en 38. C&) Proef 5. (4) Proef 3, 4, 658, 9, 12, 49 ED andere, (a) Bedenkingen, die ik mij zelven gemaakt heb , wel. ke, schoon welligt anders niet ligt onder de aandacht vale Jeude „ten minste wel te ontwijken zijnde, soch belangrijk genoeg mij voorkwamen. mf 205 gend Hoofdstuk behooren, door welke hier reeds gan te voeren ik; of onduidelijk zoude worden of in onderscheidene herhalingen zoude verval len, zal ik dit liever nu uitstellen om het ter zijner plaatse te behandelen : intusschen, en dit kan ik inmiddels reeds hier op deze bedenking antwoorden, ‘heb ik bij eene andere beproeving met wit papier (n) den Phosphorus zien ont- vlammen (o) zoo dat papier niet geheel on- der de niet isolerende ligchamen kan betrokken worden. En wat fet hout betreft dat hetzelve onder eene andere gedaante als in de hiergemel- de proeven (p), namelijk tot' fijne deeltjes ; (outzaagsel) gebragt , voldoende bevonden wordt tot het welgelukken dier ontvlammin= gen (2) Zie Proef 72 in ’t begin, em aanmerking z onder dezelve. (0) Zow de ontvlamming in die proefneming ( Proef fx) onder zoo eenen Kleinen recipient, ook daaraan toe te schrijven zijn, dat, door de spoediger toenemende ea sterkere verijlfng der lucht, de warmtestof in eene groo- tere massa te gelijk bij den phosphorus los werd, en den» zelven ontwijken wilde, waar ‘ “or dan de temperatuur bij zijne aanraakpunten met het papier, zoo aanmerkelijk koa toenemen, dat de ontvlamming , alhoewel er eenige warme testof afgeleid werd, echter haar aanzijn kreeg, dewijl het papier niet zoo in eens al die warmtestof kon overnemen; terwijl in Proef ro. waar de verijling langzaam verkregen werd, de los wordende warmtestof als een zachtvloeijen- de stroom ontwijken kon, zonder deze uitwerking te vere oorzaken ? (2) Proef 27, 32 en 72, == 206 Je gen (q), daar over zal ik bij de tweede hier voorkomende bedenking iets. haders aanmerken, Voorts hebbe men met opzigt tot de proef met harstpoeder (r), onder het oog te houden, dat het rolletje Phospkorus slechts alleen op zijne bos ven - doorsnijding en vlakte met dit poeder hee strooid of gedekt was («), én voor het overige op een zeer goed geleidend ligchaam stond, zoo dat van deze proefneming geenen anderen uitslag te wachten. ware (£), als van eene dergelijke; genomen om de afleiding der warmtestof te be- wijzen (1 ),-en derhalve moet het niet van zelf ontvlammen van den Phosphorus in die proefne- ming (py) geenszins onverwacht of bedenkelijk voor- (7) Proef 12, doch bij deze komt in aanmerking dat „de Phosphorus tevens door de stoffe omringd was Cr) Proef 18. Cs) Ik had met de inrigting dier proef op de voorge. melde wijze, tevens een ander oogmerk; namelijk, wat er van de verbinding dezer stoffe met den Phosphorus te dene ken zij, zie de hier eerst volgende aanmerking. (2) Ik verwachtte bij deze proef niets anders, dan de “mislukking van de zelfontvlamming van den Phosphorus, ingevolge het begrip, dat ik mij van de oorzaak van dit verschijnsel geformeerd had; doch volgens de meening van den Heer van Bemmelen, zou de ontvlamming hebben kunnen gelukken; waar over nader in het IIe, Hoofdstuk dezer Afdeeling. (u) Proef 45, zie tevens aanmerking mz onder $ 77. (+) Proef 38, el 207 )= voorkomen ; doch-indien de rolletjes op het harste poeder gelegd , of daarin gezet worden „en men er dus op dezelfde wijze mede te werk gaat „als met de andere zelfstaudigheden , zal de ontvlam- ming ‚ten minste de ignicentie van den Phos- phorus mogelijk bevonden worden (w); zoo dät deze stof , Aarstpoeder namelijk, ook nog te rekenen zij onder de zoo genoemde isòlerende ligchamen, En ik houde het daar voor , dat ook het zegelwas, de pek, en vele andere, de warmtestof niet zeer gereedelijk leidende zelf standigheden , mits dezelve gepulveriseerd of tot kleine deeltjes gebragt zijn (x), (200 als men het zand in de aangehaalde proeven (y) hebbe te beschouwen) en de Phosphorus er dan mede gedekt of. omringd wordende (z), even vol- doende als het harstpoeder zullen bevonden wor den; namelijk, dat zij ten minste de ignicentie aan (y) proef 36 en 37. « (Cx) De reden hier van wordt opgegeven int geen er oumiddelijk bij de beautwoording der tweede -bedem king volgt. GG) Proef 14 en 26, Cz ) Het voordeel der bedekking of omringing van den Phosphorus met de isolerende zelfstandigheden, boveà de andere manieren van vrijplaatsing, is onder $76 im deze Afdeeling reeds aangetoonde ns € 208 je aam’ den Phosphorus toelaten (a), zoo er geene bijomstandigheden zijn ; die dit verhinderen (5). ‘En wat de tweede bedenking betreft, omtrent het Aoutzaagsel en het schijfje hout , men heb- be, behalve het geen ik hier over nog in ’t ver= svolg zal bijbrengen , in aanmerking te nemen : „voor eerst : » dat het warmteleidend vermogen » van een vast ligchaam in zijn geheel zijnde , » altijd (een. enkel geval misschien uitgezon- » derd) grooter is, dan wanneer het in kleine p deeltjes verdeeld wordt; en dus is hout (een » schijfje of blaadje van hetzelve ) beter gelei- p der der warmtestof, dan zaagsel” (c ): en ten tweede , » dat in de proef, op welke hier ge- » oogd wordt , de Phosphorus met het zaagsel » geheel omringd was” hetwelk, met opzigt tot het houten plaatje, niet geschieden kon, en dus dat in het eerste geval eeze bedekking met de 5e Ca) Maar waarom, zou men hier op kunnen vragen ; zag men deze ontvlamming dan ook niet een aanzijn ne- men in Proef 18, waar de phosphorus met het fijz gestdmpt glas geheel omringd was ? om dat er in de eerste plaats, nog reden voor eene uitzonderihg is, waar over hier na zal gefproken worden ; en ten tweede, zou in bedenking komen: of het glas, gepulveriseerd zijnde, niet eenigzins toeneemt in deszelfs warmteleidend vermogen , waar ome trent ik veel vermoeden heb. : (4) In ’t vervolg hier over meer. “_Cc) A. van Bemmelen, Proefondervindelijke Natuurs kunde, Deel IIs 2. Stuk S II64 Dl. 398. C 209 Det gemelde zelfstandigheid hebbe plaats. deliad;, waar omtrent „ik hier boven het voordeel aangewezen heb (d). Op de derde bedenking, betreffende, het minder warmteleidend vermdgen der Aozitshools, dn vergelijking van andere stoffen bij deze proes ven gebruikt , en de daar wit, afgeleide, gevolgt trekking, moet ik) antwoorden : dat alhoewel dit meerder of nimder geierdend’veïmogenyder jn deze proeven gebruikte houtskool niet wel te bepalen’ zij „ het echter onbetwisthaar-is, dat: die andere stoffen; waaronder inzonderheid de wolle en katoenen; hierin althans niet veel aan de door mij gebruikte houtskool zullen toegeven, ener eene andere reden is , volgens, welke. aan wolle, kátoene en de overige in, bedenking, ge- bragte stoffen , tot het welgelukken dezer onts vlammingen ; zeer zeker de voorrang, moet toes gekend worden (e)). _ Eindelijk aangaande de laatste bedenking : of harstpoeder en menschenhaar, bij welker ge- bruik slechts eene ignicentie aan den Phosphorus plaats greep ; niet even zulke, slechte leiders der Z.GEN.IV.D,2 St. © Os, warm= #: ( Cd) Zie in $ 76. Ik wil intusfchen met hét geen ik daat aangevoerd heb, niet ontkennen, dat de zelfontvlamming van den Phosphorus ook gelukken zal, als dezelve flechts boven op het houtzaagsel gelegd wordt; want daarvan heb ik in zooverre ondervinding, dat de ignicentie dan mogelijk, is; de reden hiervan zal in * vervolg opgegeven worden. Ce) Zie hier over 6 ror. 4 Se 210 Ja warmtestof zijn , als andere gebruikte stoffen , met welker bedekking echter deze ontvlamming gelukt is, moet ik toestemmend antwoorden, voorbehoudende echter, de waarschijnlijke rede= - nen van het niet gelukken dier ontvlammingen;, hier na aan te wijzen (f). $ 79. Doch het zijn niet slechts vaste ligcha= men en drooge stoffen , met welke de Phosphorus;, geisoleerd zijnde, instaat gesteld wordt om in het tuchtledige te ontvlammen ; maar er zijn zelfs ee- nige vloeistoffen , die, wanneer de rolletjes er in= gelegd of er mede bestreken worden , denzelven ín staat stellen , dit verschijnsel op te leveren ; zo0 als uit de waarnemingen van de Heeren Hawk s= bee (2), en van Bemmelen (4) blijkt, Hawksbee namelijk, de eerste die deze zelf= ontvlamming waargenomen heeft , zag haar ge= lukken met twee of drie kleine stukjes Phosphio- rus in eene flesch, m welke hij een weinig zwa= velzuur, wijnsteen-olie (huile de tartre par de= faillance) en nagel-olie gegoten had , en de Heer van Bemmelen heeft bij dergelijke beproevin- Sen; Cf) Zie $ ror. _ Cg) Hawksbee ezperieneés Phisico- mechanigues. Tom, J. pag. 416. CA) A- van Bemmelen, Onderzoek omtrent de ont- vlamming Yan den Piosphierus in het zoogenaamd ijdel der dushipomps bl, Ja / gen, duidelijk genoeg aangetoond, dat het de has gel-olie is, met welke de Phosphorus slechts ‚be= streken behoeft te worden om dit verschijnsel. op te leveren; het geen ook door mij onlangs nog zoo bevonden is (Cé). lritusschen komt het mij voor, dat, in de Proef van Hawksbee, het al- teen aan de nagel-olie toegeschreven moet worden, O 2 dat (#) Bij eene nadere overweging is bet mij voorgeko- men, dat het welligt de moeite waardig zoude zijn, om de zelfontvlamming van den Phosphorus met negel-oliz te beproeven ; daar het au hier eene gefchikte plaats is om vande uitkomsten dezer beproeving, die ik op onderschei dene wijzen ingerigt heb, verslag te doen, ga ik dezelvé jers „ Een rolletje Phosphorus regtstandig op kopar gezet en Eel tien doorsnijdingsvlak met eenen droppel nagel- olië bedekt, ontvlamde niet; al hoewel de verijling der lucht zoo ver mogelijk voortgezet werd. 2, Aldus op fot geplaatst, wilde de ontvlamming even - min gelukken. 3, Een rolletje Phosphorus #lak neergêlegd op koper, en de naar boven gekeerde zijde met nagel«olie bessreken, Ontvlamde niets 4. Een ander rolletje even zoo neergelegd op:hout kwam tot eene ignicentie, maar niet tot eene ontvlamming. N 5. Mer een dergelijk rolletje, weiks onderzijde met nde gel-olie bestreken, en zoo op hout Jak neergelegd Was s gelukte de zelfontvlamming. 6 Doch bij een ander aldus bestrekenen op koper gelegd; wilde noch igzicentie , noch ontvlamming tot stand komen. 7. Een stukje Phosphorus drijvende op nageì- olie in een glaasje ontvlamde, toen de kwik nog-4 lijnen in de peil buis opgehouden were. Deze proeven zijn genomen bij eene temperatuur van 16 ver. R. (68F.) en daar omtrent. mer 212 dat de ontvlamming van den Phosphorus geluke= te (£), en de beide andere vloeistoffen , (ten minste het zwavelzuur ,) niets ter bevordering van _dezelve, te’ weeg gebragt hebben (/); ten zij er door deze vermenging van vochten , eene hoogere temperatuur in dezelve ontstaan zij , waar door de Phosphorus-is aangedaan geworden. En wat de Proef van den Heer van Bemmelen betreft, ket geen ZEd. daarbij waargenomen heeft, om- trent het licht aan, de bestrekene. plaats van het rolletje (7) heb ik gedeeltelijk pel ontdekt: het licht wordt in beide geval P5 » lem mf 2 Jm » len van tijd tot tijd: vermeerderd; men onta » dekt die zelfde schitterende stippen, die zich » dan hier dan daar vertoonen ; men ontwaart » die zelfde heldere plek, waaruit eindelijk de » uitbarsting voortkomt; en ten laatste ziet men » de uitbarstimg achtervolgd worden door diezelf- p de schitterende uitspattingen, die men in de » verijlde lucht ontdekt, Eeve overeenkomst der= » halve van verschijnselen , die, naar mijne ge= » dachten, geen twijfel overlaten , of hier dezelfde werking blaas beeft Dan emdelijk deze ze- kerheid wordt volkomen, wanneer wij uit den aard der omstandigheden kunnen aantdonen , dat die verbinding noodzakelijk moet plaats hebben: en dit leidt mij tot de oplossing mij- ner tweede vraag: Wat is de oorzaak van deze verbinding 2° » De oorzaak dezer verbinding is ‚ naar mijn inzien, gelegen in de verijlde lucht zelve. Hoe meer toch de drukking des dampkrings wordt weggenomen , des te vlugger worden de deel tjes van den Phosphorus, en des te meer wordt de zamenhang verminderd; naar mate nu de aantrekking tot zamenhang afneemt, naar die zelfde mate neemt ook de aantrekking tot zamenstelling toe. Dus brengt de verminde ring van drukking’, dat is de verijfting der » lucht, hier het zelfde te weeg, als anders eene » vermeerdering van warmte doet, onder de ge- » wone Uws wy YY YY gy ed > » » vem 255 Je wone drukking des dampkrings ; te weten; zij verminderen beide den zamenhang der dee- len van elk tigchaam in % bijzonder en bevor= p deren dus te gelijker tijd de onderlinge ver= » binding met elkander. De vermeerdering van » » », veyey yy warmte is in andere gevallen noodig om den te= genstand in de verbinding, door die drukking veroorzaakt, te overwinnen ; doch het eerste weggenomen zijnde, 200 vervalt ook het laat- ste, en de verbinding kan dus in dat geval bij de gewone temperatuur geen plaats hebben, Ik word hier in te meer bevestigd, als ik over- weeg , dat het verschijnsel der ontvlamming van den Phosphorus in eene verdunde lucht niet alleen afhangt van den graad der verdun= ning ‚ maar vooral ok van den schielijken voorte gang van dezelve. Dit moet ik daar uit aflei- den, om dat ik dié ontvlamming nog nooit heb kunnen te weeg brengen door eene Engelsche luchtpomp. …… welke die (volgens de opgzaf van den Heer van Marum. Zie in de Per- handelingen van Teilers tweede Genootschap Ke. stuk, bl. 107. vervaardigd) in werking weinig of niet toegeeft , doch waar door de verdunning langzaam geschiedt... Dit volgt natuurlijk daar wit: dat de meer oogenblikke= lijke ontheffing der drukking ook meer ge- schikt isom den zamenhang van den Phosjho= | rus mf 255 Je » rus te vermietigen, ‘dan die welke trapswijze » geschiedt (£). » Na dus ook eene natuurlijke oorzaak voor deze verbinding in het ijdel gevonden te heb- » ben, kom ik eindelijk tot het onderzoek van » de derde vraag: Wat brengt deze verbinding » voort ? » Deze verbinding brengt cen ligchaam voort, » dat, of een grooteren trap van brandbaarheid » heeft dan de Phosphorus zelve, en dus bij eene » veel mindere temperatuur btanden kan, dan » de laatste; of dat voor het ealorigue eeue veel » mindere vatbaarheid heeft, dan elk van zijne _»p zamenstellende deelen, zoo dat er onder de ver= » binding veel calorigue wordt vrijgemaakt, die »p dandeontvlamming te weeg brengt. Het eerste » komt mij echter het waarschijnlijkst voor : em » dat, althans de vereeniging: van Phosphorus » met zwavel eene zamenstelling (phosphore sul- » phuré)\ voortbrengt, die veel brandbaarder is, » dan elk der zamenstellende deelen : waarom _…» men ook hiervan gebruik heeft weten te maken _» tot het bereiden van kaarsen die in glazen bui- » zen bewaard werden, en oogenblikkelijk vlam » vatten, zoo dra zij door het breken der bui- p zen gemeenschap met de lucht krijgen. Op » die id ‚_ _C#) Bladz. mame ig. van het gaderzoek over de zelfont wlamming Enza A 57 D= » die zelfde meerdere brandbaarheid is gegrond » de zelfontvlamming eens zwavelstoks, die ge- p streken in een fleschje , waarin. vooraf Phospho- » rus gesmolten is, door dezelve met een gloei » jend ijzer in brand te steken en schielijk uit te » blusschen, Het is daar en boven door andere » verschijnselen bekend, dat de Phosphorus en » zwavel door onderlinge vereeniging meer ver= » wandschap tot het oxigène verkrijgen, dan zij » elk afzonderlijk hebben. Immers , wanneer » men Phosphore sulfuré door distillatie verkree » gen, in water legt, zullen er luchtbellen ont= » wikkeld worden „ die eene stinkende reuk heb= »- ben, en dikwerf in de lucht met eene uitbars- » ting ontvlammen enz. (/) | En na de wijze der verbinding van: harst met Phosphorus opgegeven te hebben: (7): laat zich den Heer van Bemmelen aldus hooren: » Ik » besluit derhalve hier uit, dat de verwandschap » tusschen den Phosphorusen harst , niet minder » is, dan tusschen den eersten en zwavel , en »-dat derzelver vereeuiging ook eene zamenstel- » ling oplevert, die brandbaarder:is , dan een » van bêide enz.” 5 Ingevolge dit gevoelen zou de zelfontvlamming van den Phosphorus slechts met eenige weinige zelfslandigheden gelukken kunnen: namelijk met : zwa= C£) Op bl. 14 en 15 van hetzelve, (2) Zie bl 15 aïdaare me 258 an Lwavel, karst en nagelolie; daar echter uit de proeven, van welke ik im deze Verhandeling ver= slag gedaau keb, blijkt, dat er een groot aantal zelfstandigheden is, die , de Phosphorus er mede bedekt zijnde „ deze welles tnaston toelaten (2); zelfstandigheden „omtrent welke men toch niet beweren zal, dat zij eene verbinding met dit brandbaar ligchaam ondergaan (c'). Derhalve, daar nu de eerste stelling van den Heer van Bem- melen vervalt, namelijk : dat de oorzaak der zelfontwlamming van de Phosphorus gelegen ës én eene verbinding met de daar op geleg= de stoffer, zoo vervallen ook de beide andere; daar uit afgeleide stellingen , als’t ware , van zelve, Maar verder: » de zekerheid dezer verbinding » bereikt genoegzaam den hoogsten trap , als » wij op dé juiste overeenkomst der verschijnse- » len letten ; immers, wanneer’ men een stukje » Phesphorus langzaam warm maakt enz. (p)” Doch dit zal ook plaats hebben als men een rol letje ‚ (a) Zie de meeste mijner proeven; en in Hoofèsuk 5. dezer Afdeeling. Co) Want hoedanig toch zal men zich eene verbinding werbeeiden , tusschen den Phosphorus en swollen „ katvenen en dinnen stoffen , tusschen papier en haarsvorten , tusschen hout , zaagsel, houtskool en asch, tusschen zand, ea dergelijken? Welke, zou men ook nog kunnen vra zer. was de chemie sche verbinding in Proef ap, tusschen den linnéndvaad-en het rolletje Phosphorus daarin opgehangen, en ve gbi aen " daaruit geruimeld ? (#) Zie het geen daarop volgt, hier boven reeds mee degedeeld blads. 253. VT a ij LD Îetje Phosphorus in kaars- katoen= plaksel indrukt want ook dan zel de ontvlamming geschieden (9) waarbij echter noch de door den Heer van Beme melen gestelde oorzaak der verbinding (de vere ijling namelijk der dampkringslucht.) want het was buiten het luchtledige ; noch eene verbinding zelve kan verondersteld worden (r }. En dit bovengemelde wordt door zijn Ed. aane gêdrongen met de volgende woorden : „ de ze- „ kerkeid dier verbinding van den Phosphorus, » met de opgelegde stoffen, wordt volkomen, „ wanneer wij uit den aard der omstandigheden s‚ kunnen aantoonen , dat die verbinding noodza „ kelijk moet plaats hebben.” En waarom? „Om » dat, boe meer de drukking der dampkrings= „ lucht wordt weggenomen , de deeltjes van den » Phosphorus te vlugger worden, en de zamene „ hang verminderd wordt” Hoe kunnen wij ons soms misleiden ! Het zou nog te bewijzen staan, dat de deeltjes van den Phosphorus naar mate de lacht verijld wordt vlugger worden; wel heeft dif plaats naar mate de Phosphorus zich in eenen __ meerderen of minderen staat van ignicentie be- vindt (s); want in den reeds ver gevorderden staaf (4) Zie Proef 76 $ 55 en daarbij tevens aanmerk, &. Cr) Vergelijk de laatstvoorgaande aanmerk. #. “ (s) Ik kan dit hier niet breedvoeriger ontwikkelen ‘maar moet herinacren aan het verschil in de verschijnse- leu bij Proef 71 en za. (240 jn taat van verijling , bij welke de kwik slechts één duim in de peilbuis opgetiouden wordt, ziet men ecne geheele verduistering aan den Plos- phorus (4), en bij gevolg geene werking naar buiten. (u) Het geen de Heer van Bemmelen vervol- gens beweert omtrent het ligchaam , het welk uit die veronderstelde verbinding van den Phos- phorus met de daarop gelegde stoffen geboren wordt, als bezittende eenen grooteren trap van brandbaarheid dan de Phosphorus zelve, dankt mij dat nog zoo zeker niet is; want men onder= werpe maar eens den gezwavelden Phosphorus van Proef 15, aan eene zelfontvlamming , zoo als die van de 7oste Proef, in welk geval men de onmogelijkheid er van bevinden zal. Maar ned ook (4) Zie onder Proef 23 in 2; voorts onder Proef 23 tot 26, en vooral onder Proef 49 en 5e, beide ina. * Cu) Eu in een meer volmaakt ijdel, indien de Phos- phorus maar in aanraking is met eenen goeden leider der warmtestof , zoo als in onze 71. Proef, is het blijkbaar uit het waargenomene in Proef 73 A. 15 in vergelijking van het geen ik bj die proef onder B. 1. gezien heb, dat er in het eerste geval geene werking naar buiten bij den Phosphorus plaats moet gehad hebben; terwijl volgens de stelling vanden Heer van Bemmelen dezelve in dit ge- val, waar de drukking van de lucht in zoe eene groote mate weggenomen was, en het volletje zich eenige dagen in zoo eene vrijheid bevonden had, het wel geheel vluge tig geworden.zou zijn; zie voorts de volgende aanmerk. 8 onder $ 86. ef Ui Je oek de zelfontvlamming van eenen zwavelstok ; gestreken in een fleschje, waarin brandende Phos- pkorus gebluscht is (w ), kan „zeer wel uit andere reden verklaard worden, als uit eene verbinding van den Phosphorus met den zwavel. En wat voorts de harst betreft, om welkers verbinding met den Phosphorus in deze proefnemingen te be- wijzen, de Heer van Bemmelen zich zoo veel moeite geeft (w), heb ik bij de 58ste Proef (x )s duidelijk genoeg waargenomen , wat daar van zij; en gezien dat het harstpoeder in die gevallen , wel is waar, eene smelting ondergaat, ontstaande on= getwijfeld alleen uit de hitte bij de ontvlamming ; of zelfs reeds bij de ignicentie van den Phospho- rus; terwijl ik mij door het mikroskoop verze- kerd heb, dat de gesmolten harst in de door de ignicentie verwijderde poriën van den Phospho= rus was ingedrongen, en daar, niet, (zoo hef scheen), onder de gedaante van eene zamienge= stelde stof, maar nog als harst aanwezig was. Maar ik verschil nog meer van den Heer van Bemmelen, met opzigt tot het uitwerksel , wan= neer er al eens tusschen den Phosphorus , en de daarop gelegde stoffen cene chemische verbinding voorvalt : in plaats van dit te beschouwen als de Z.GEN.IV.D. 29. Q oor (+) Vergelijk hierbij Proef 74 verschijnsel 6 (»y) Zie Bladz. 14—16 van het onderzoek. Cs) Zie ouder Proef 38. in 3. an 63 sia )== Gorzaak der bewuste ontvlamming , komt mij zulks, ten minsten in mijne proeven met gepul- veriseerden zwavel (yz), veel eer alsde oorzaak van het ziet ontvlanunen van den Phosphorus voor ; en ik geloof, dat, indien de verijkng der lucht spoedig bewerkt wordt, en die zamenstel- ling van gezwavelden Phosphorus wordt voorge- komen (a), de ontvlamming gelukken zal, om dat de warmtestof, die anders tot het veroorza- ken dezer verbinding verspild wordt, en mede in den zwavel overgaat, of als vrije warmtestof afgescheiden wordt, dan behouden zal blijven. Wij zoeken derhalve deoorzaak van de zelfont ylamming van den Phosphorus mt ijdel, miet in eene verbinding tusschen denzelwen en de daar= mede bedekte stoffen ; en kunnen diensvolgens ons met het bier voorgestelde gevoelen van den’ Heer van Bemmelen niet vereenigen. _$ 85. G, Het derde gevoelen is : dat het calo- rigue het welk uit het oxigene der werijlde lucht wordt losgezet , zich rondom den Phosphorus ophoopt, waar door dezelve zoo zeer verwarmd wordt; _{#) Proef 18 en 39. Cx) Want alleen bij deze en bij geene der andere stofs fen, heb ik zoodanig eene verbinding kunnen opmerken. (a) Waartoe. men mer eenen grooteren luchtpomp, zoe als de Heer van Bemmelen gebrùikt heeft, in staat zal &ijn, vergelijk Aanmerk, / onder $ 59, mf 245 Je wordt; dat hij ontvlamt: Aldus dacht de kune, dige ontdekker van dit phoenomen, de Heer van, Marum; omtrent de oorzaak. van hetzelve ;. en, men leze zijne meermalen aangehaalde verbande, ling over dit onderwerp , hoeveel grond van, waarschijnlijkheid. vindt men „nog onbekend zijne de met de uitkomsten der.nn uilreedeelde proe= yen, dan niet voor de regtmatigheid, dezer stel. ling. Welaan, laat ons hooren, welke redenen, zijn Ed. ten bewijze er van bijbrengt : » Van, p den Phosphorus rijzen gestadig vlug wordende » deeltjes in den dampkringslucht op ; dit deert, » de spoedige verdwijning, wanneer hij aan de » dampkringslucht. is blootgesteld : dan „ zoodra » de lucht tot-eenen zekeren trap, verijld is, kun ».nen de vlugge deeltjes. of witvloeisels. van, den » Phosphorus, zich niet langer in de lucht, ops » heffen : dit oprijzen dezer deeltjes kan immers; » niet langer gebeuren „ dan zoolang zij soortge= » lijk hgter zijn dan de darnpkringslucht Zoo p dra derhalve de lucht tot dien trap verijld is} » dat deze Phosphorus- deeltjes of uitvloeisels zich » daarin niet meer kunnen opheffen, blijven zij » hangen rondom den Phosphorus , waaruit zij p voortkomen. De vereeniging van het oxigené » met deze Phosphorus-deeltjes geschiedt nù; out » deze reden, alleen nabij den Phosphorus, die »-deze “uitvloeisels afgeeft ; en de daarmede ge- » paard gaande loszetting „van calorigue, ’twelk Q 2 “zich ey ySeeSyswy hENe EA: A IN mm Mb me zich als eene lichtende stoffe vertoont, dus nu ook alleen bij den Phosphorus plaats hebben- de, zoo moet dan ook het licht, het geen aan den Phosphorus in dit geval gezien wordt , veel sterker zijn, dan toen de Phosphorus deeltjes zich van denzelven verhieven ; en dus de los- zetting van ’tcalorique ‚ °t welk er bij de vere eeniging van ’t oxigène met deze deeltjes ge- beurt, niet bepaaldelijk alleen bij den Phos- phorus plaats had.” » Dit nu van het oxigene losgezette En, het geen zich in verijlde lucht, wegens zijne meerdere ophooping rondsom den Pbosphorus „ als een sterk hicht vertoont ‚ moet ;ook tevens den Phosphorus verwarmen. Hier uit laat zich nu de reden van de ontvlamming van den Phos- phorus in verijlde lucht, wanneer hij met ka= toen omwonden is, zeer duidelijk verstaan. (6) Ik erken, deze verklaring van het verschijnsel der bewuste zelfontvlamming heeft, in ’t eerste voorkomen , veel aannemelijks ; doch door de uitkomsten mijner proeven geleid , heb ik in vele opzigten daar omtrent anders moeten denken. Ik ga dit gevoelen dan in nadere overweging nemen: » van den Phosphorus,” dus schrijft de Heer van Marum, » rijzen gestadig vlug wordende deel » tjes (5) Zie de Verhandeling van den Heer van Marum fsenz. —_( H5 Je ‚p tjes op ;” en ten bewijze hiervan, wordt zijne spoedige verdwijning in de dampkringslucht bijgebragt. Dit nu is wel waar in het gemelde geval, namelijk, als de Phosphorus aan de wer- king der dampkringslucht is blootgesteld ; doch dat er ook in verijlde dampkringstucht, uit den- zelven vlugge deeltjes uitvloeijen, lijdt uitzonde ring ; immers in een meer volmaakt ijdel, indien de Phosphorus maar in aanraking is, met eenen leider der warmtestof, zal dezelve geen, ten min- sten geen noemenswaardig verlies van zoogenaam- de vlugge deeltjes ondergaan, blijkens het geen waargenomen is bij de bovengemelde 71ste Proef (c); en zoo dit uitvloeijen al plaats heeft, is het Q5 echter Ee) Dat er, bij die proef , zich geene deeltjes uit den _Phosphorus ontlast hadden, is , dunkt mij, allerduide- lijkst, indien men nagaat, wat er plaats greep, bij het in- laten van stikgas in den recipient, waarin zich het rolletje bevond. zie onder Proef 73 A. in vergelijking van het geen plaats had bij het rolletje van Proef 7e, (zie in Proef;73. B.) waar het glaasje geheel verlicht werd, voor welk licht ik geene andere oorzaak weet te vinden, dan alleen in eenige deeltjes Phosphorus uit denzelven uitgevloeid , tje dens het rolletje aan dit ijdel onderworpen was geweest. Doch daar dit verschijnsel in het eerste geval zich niet ver. toonde , zoo mogen wij daaruit besluiten, dat er toen geene zoodanige uitvloeijing heeft plaats gehad : en nu in aan- merking. nemende, den aard der aanrakende ligchamen ia die beide gevallen ; worden wij dan niet gewezen op de warmtestof als oorzaak van het uitvloeijen dier deeltjes uit den Phosphorus ? waaromtrent men de madere verklaring vindt in * vervolg van dit Hoofdstuk. to (6 je echter te weinig (d'), om daaruit zoo veel warme -testof te verkrijgen, dat de ontvlamming vau den Phosphorus veroorzaakt wordt ; zelfs schaint het dat bij een geheel gemis van licht, de warmtestof , die volgens de Heer van Marum, in die-uitvloei- selen zich bevindt, niet werkzaam kan zijn (e); doch dit daar latende , betwijfele ik zeer, ofer wel in de gewone beproevingen (f), gedurende de ignicentie , van het begin af, dat deze zich voordoet (2), eene zoodanige uitvloeijing van phos- (#) Ten bewijze hier voor hebbe men het rolletje Phos- phorus van Proef 72, zoo als het zich hier omtrent in Proef 73 B. voordeed, als vergelijkend in aanmerking te nemen ; dan volgt daaruit, dat deze witvlociselen, al bij- zonder weinig moeten geweest zijn, en dat wel , bij zoo eene aanmerkelijke ontheffing van de drukking des dampkrings, gedurende drie dagen „ tijdens welke die stofdeeltjes nice eens zoo zeer te zamen waren gevloeid, dat er bij hunne ontsteking (Proef 73 B. 1.) eene genoegzame hoeveelheid warmtestof werd losgezet, omde ontviamming iu den Phog- ghorus te bewerken. Ce) Want buiten de aanwezenheid van eene genoegzae fme hoeveelheid lucht, kan de, in de vluggewordene Phos- phorus-deeltjes, gebondene warmtestof, uiet als voclbare werkzaam zijn, Zoo als blijkt uit Proef 73 B. 1. en bìjzone der aldaar in 2, waar de lucht (het gaz azete atnrospherique} weggenomen wordende , de afscheiding van licht en warme testof uit die stofdeeltjes ook ophield. (f ) Zoodanig eene was de hier aangehaalde ziste Preef nict. ‘ <8) Det is van bet oogenblik dat bet tweede licht zich _Wooks _—( 247 \ae 4 posphorische deeltjes plaats heeft (2); en indien al, dan kan dit niet toegeschreven worden an de verijling der lucht (#); maar moet zijne oor= zaak vinden in eene ophooping van warmtestof, “in of op den Phosphorus werkzaam (&) En ge- steld, er had zoodanig een uitvloeijen gedurende Q 4 de „voordoet. Entusschen zou het gestelde te dezer plaatse ; nog naauwer te bepalen Zijn; namelijk: tot van het oogên- blik dat de Phosphorus, na het eerste licht, de verduiste- ring ondergaat. ‚ (A2) Ik meen reden te hebben om te gelaoven, dat de phosphorische stof, die zich bij de pAosphorescentie in de dampkriagslucht uit den Phosphorus opheft, fijne deeltjes van het wit bekleedsel zijn ; doch dit wit bekleedsel ver- teert, zooals uitde voorgemelde proeven genoegzaam blijkt; al gaande weg onder de igzicentie; dat er derhalve in die oogenblikken geene phosphorische stofjes vrij worden, en zich verspreiden , wordt vrij. waarschijnlijk ; maar dat er echter bij de onsvlamming plosphorische stof wordt opgehe- ven, en wel in eene aanmerkelijke hoeveelheid, ontken ik niet, maar zal dit in ’t vervolg nader trachten te bewijzen. Cz) Dat door de veriijling der lucht zoodanig icts niet kan te weeg gebragt worden, blijkt reeds genoegzaam uit hetgeen ík aangemerkt heb in Aanmerk win6 85, en even „8 in deze $; maar de reden van dit wlugtig worden van den Phosphorus moet in de warmtestof gezocht worden, werge- dijk de laatst voorgaande Aanmerk, c‚ op het einde; doch hier omtrent nader in het geen nu-enmiddelijk volgt, Ck) Dit wordt blijkbaar door de verscheidenheid in bite werking bij het rolletje Phosphorus van Proef 71, (zie on- der Proef 73 A. 1.) in vergelijking van dat van Proef 78; Czie Procf 73 B. 1.) vergelijk Aanmerke u. in $ 85, ca de laatst —( #48 de luchtsverijling plaats, dan zouden die vlug ge- worden deeltjes nog niet rondom den Phosphorus blijven hangen ; maar, indien zij al niet tot bo- wen in de klok oprezen en daar hun verblijf namen (Z), zouden zij zich zeker door het ge- heele glas verspreiden (772); daar het derhalve niet waar laatst voorgaande ce. Doch in ’t bijzonder leide ik het hier gestelde daaruit af‚ namelijk dat er bij de phosphorescentie , en vooral bij de ontvlamming, eene uitdrijving van vlugge deeltjes, zoo als het dan werkelijk zigtbaar is, zich voor- doet; het geen duidelijk zal worden uit het geen ik ten bee wijze hier voor in ’t vervolg zal aanvoeren, terwijl ik te= wens eene reden te meer daar voor. dat in of op den Phose phorus werkzame (opgefoopte hier door ons genoemde} warmtestof , dit vervlugtigen van zijne deeltjes bewerkt, mmeenste vinden, in het verschil het welk men waarneemt op den reuk bij een stukje Phosphorus, blootgesteld aan de dampkringslucht ; in eene lagere of in eene hoogere temperatuur, in welk laatste geval die uitvloeiselen zich veel sterker en op eenen grooteren afstand doen merken. C4) Bit wordt zeer waarschijnlijk uit het geen ik bij mijne proeven heb opgemerkt, met opzigt tot het opwaarts uitstrekken van den lichtenden conus (bij Proef 1. in $ 13. beschreven , en ook bij andere proeven gemeld) en vooral uit het oprijzen van het lichtend wolkje, tot hetwelk die conus zich vormt. (zie bij die Proef in $ 14) Men vergelijke ook het geen de Heer van Bemmelen, op het geen de Heer van Marum ten dezen opzigte beweert , heeft aange- smerkt, in deszelfs onderzoek bladz. 6 en 73 zic eok nog ìn Aanmerk. o hier zoo onmiddelijk volgende, Cem) Dit blijkt ook uit het geen waargenomen is bj Pracf 73 (zie bij die proef B. ia 1), Emin de meeste gee vallen ; 49 IS waarschijnlijk is, dat er zoodanig eene uitvloeis jing uit den Phosphorus, tijdens de verder gevor- derde luchtsverijling ‚ meer plaats heeft (7), zoo gls de Heer van Marum onderstelt; en nog veel yninder waarschijnlijk , zelfs niet mogelijk, zulk eene zamenhooping om den Phosphorus van uit- gevloeide vlug geworden deeltjes (o), zoo ver- : Q5 valt wallen , wanneer, na dat het lichtwolkje geweken was » weer lucht in den recipient werd ingelaten, zie, bij voorbeeld , het vierde verschijnsel, gemeld in Proef 1. Ca) Zie de volgende Aanmerk, o op het einde. (Co) DeHeer van Marum meent, datde uit den Phos- phorus uitvloeïjende stofjes, uit hoofde hunner soortelij- ke zwaarte , wanneer de lucht verijld is, om den Phosphore gus zullen blijven hangen : ligt kon zijn Ed. op dit denke beeld komen, dewijl in zijne proeven de Phosphorus op steunsels geplaatst was, ED dus deze ligchaamtjes, als ’t ware een grond hadden, waarop zij konden rusten, maar hoe het dan gemaakt in gevallen als in de ggste Proef $ 45s bij welke de Phosphorus opgehangen werd; want zijn die deeltjes te zwaar om op té rijzen, dan moesten zij hier neer wallen, en bij gevolg zou dan; de verklaring van den Heer van Marum geldende, in zoodanig geval de bewuste zelf- ontvlamming onmogelijk zijn; waarvan echter het tegendeel ‚zoo menigmaal mij gebleken is. En indien er eene gelijke sid bestaat tusschen de door den Heer van Marum vere enderstelde uitvloeisels , en de phosphorische stofdeeltjes » die de vlam van den Phosphorus leveren; of wel. die door de hitte in den Phosphiorus ‚ na ECD gebluschte ontvlamming, nog uit denzelven uitgaan, dan zou uit het geen bij Proef 1. in de vierde waarneming van $ 16e, afte leiden zijn, dat de hier bedoelde stofdeeltjes s meerendeels naar het bo- _gendst gedeelte der klok zichbegeven; in plaats, dat zij om den el 90 Der valt ook het geen deze Heer vervolgens omtrent die uitvloeiselen beweert, de vereeniging name= lijk, van het oxigène (p) der verijlde lucht met dezelven, en de daarmede gepaard gaán- de loszetting wan heb calorigiue ,- voorvallende an den omtrek van den Phosphortus , waardoor deze dan zow aangestoken worden (q); want waar het eerste zich nict voordoet, daar kan ook’ ket laatste geen plaats hebben, en zelfs niet in aan- den Phosphorrs blijven hangen. Daar en ‘boven, houden mich die vlugge deeltjes rondom den Phosphorus op ? waars am ziet men dan niet eenen kring van een flaauw licht om denzelven , even eens als bij het uitbarsten der ontvlam- ming (in ’t ijdel namelijk )? want de Phosphorus aan: de dampkringslucht blootgesteld zijnde, {ziet men die uitvloci- gels in dien fiaauw lichtenden damp, die uit denzelven ops gaat: en daar men dit nog , schoon zeer flaauw, bij het be- gin derluchtsverijling ontwaart, maar vervolgens niets hoe genaamd daarvan meer ontdekken kan, maakt dit mijn vere moeden hoogst waarschijnlijk ; namelijk , dat Zijdens de ver- der gevorderde verijling (dat is volgens mijne bedoeling in fet tweede tijdperk of bij de ignicentie) zulk een uitvlocijen geen plaats meer heeft. Zie ook de laatst voorgaande Aan- merking A. C£) Zou men niet met even veel regt, uit het ver- schijnsel van Proef 73 (zie bij deze in B. te), envan Proef 63 (zie onder dezelve ‘het 4de verschijnsel ), als ook inge- volge Hoofdst. X. Afdeel. I!, besluiten kunnen tot eene werbinding van het azote der verijlde lucht met de vlugge- wordene phosphorische stofdeeltjes? Ca) Dit is bevat in de woorden van den Heer van Marum; De vereeniging van het ozigène enz, zie hier ‚boven bladz. 243» _— 251 D bag „aanmerking komen, Doch gesteld, dat er uit eene vereeniging der phosphorische stof (r), eene met het oxigène der werijlde lucht, calorique wordt losgezet, dan moet het nog altijd beden- kelijk voorkomen, of er wel bij maselikheid ‚ in de zoo zeer verijlde lucht, zoo veel oxigène over- blijft ‚ dat daaruit eene genoegzame hueveelheid warmtestof kan losgemaakt worden, om aan den Phosphorus de temperatuur te geven van te ont vlammen (s). En op welken Erge) zal men bij ‚Proef 62. $ 6o , zoo iets kunnen verouderstellen, bij welke toch niet ontkend kan worden, dat de _ „aanwezenheid van ozigène ten uiterste gering moet ge- Cr) Echter niet van eene uitgevloeïde of vluggewordene phesphorische stof, want uit het laatst voorgaande is reeds de onmogelijkheid bewezen, dat eene verbinding van gxie gêne met deze (uitgevloeide of vluggeworden phosphorus- deeltjes) het noodige calorig:e voor de zeifoncvlamming’ verkregen kan worden ; ik bedoel dan ter dezer plaatse door de phosphorische stof , die namelijk, welke nog aan de rolletjes aanwezig is, dus Phosphorus zelven. Ld (Cs) Wel zal er oxigènme genoeg overblijven, omde phosphorische stof, die (hoog waarschijnlijk in eenen gaz- “ # vormigeu staat) zich bij het in brand raken van den Phos- _pPhorus uit denzelven opheft, te doen vlammen; om dat het geval daarmede geheel anders is, zijnde namelijk, die «… Vlam vacbare stof , reeds metde vereischte temperatuur aan- gedaan om bij aanraking van het oxigène te kunnen bran= den : doch is hier bet geval met de bedoelde stof geheel niet; want volgens bovengemelde veronderstelling , zou het v Bosgeworden calorique eerst de noodige temperauur ter onte Vlamming aan den Paosphorus. moeten geven. ne 252 Je geweest zijn? Neen ik geloof veel eer, blijkens het geen ik bij deze laatstgemelde proef heb waar- genomen, dat de Phosphorus van het oogenblik der ignicentie af, tot aan zijne ontvlamming toe, niets te maken heeft met het oxigène der hem omringende lucht (£),. Daar en boven geeft het bedenking , hoe in eenen zoo ver gevorderden staat van verijling, dit calorique zoo zeer op den Phosphorus te doen zamendrukken , dat deze daar door ontvlamt ? ‘Ter voorkoming van zoo- danig eene bedenking schijnt het, dat de Heer van Marum de noodzakelijkheid der omwinding van den Phosphorus met katoen, aangenomen heeft , als waar door het losgezette calorique be- let zou worden om zich in de verijlde lucht te verspreiden (ze). Doch de onbestaanbaarheid hier van, is reeds door den Heer van Bemmelen aangetoond (wv), en door mijne waarnemingen mog meer bevestigd (w)). Eindelijk , de onbestaanbaarheid van dit ge- voelen, wordt door mijne 4gste proefneming vol- komen bewezen : immers in deze , hadden de phosphorische uitvloeiselen bij eene gevorderde ver= (2) Laatste Aanud, p, en in ’t vervolg hierover nadere Cu) Vergelijk Aanmerk. ce $ 76. (>) Vergelijk Aanmerk. e 6 76. (#) Vergelijk het verhandelde in Hoofdstuk 1. dezer Afdeeling, en aldaar onder $ 76e ’ 255 )= $ werijling , door hunne eigene zwaarte in het ons, derstaande schaaltje moeten nederdalen (x) ; maar dan moest ook in het schaaltje, waar zich eene aanmerkelijke menigte dier uitvloeiselen zou ver- zameld hebben, de vereeniging met het oxigène, en de afscheiding van het calorigue plaats heb- ben gehad; en bij gevolg de ontvlamming daar een begin genomen hebben, Doch niets van dit alles gebeurt er: ik heb bij het nemen dier proef, alleen aan den opgehangen Phosphorus het licht eerst zien afnemen, namelijk onder het eerste tijdperk der luchtsverijlng ; vervolgens de ver duistering van denzelven opgemerkt , die als ’% ware, eene tusschen periode uitmaakte (tusschen het zoo even gemelde en het tweede tijdperk), in welk tweede tijdperk , het licht aan denzelven weder toenam, de ignicentie zich voortzette , en de ontvlamming haar aanzijn kreeg. Geleid door de verschijnselen bij die proef, kan ik het besluit , dat de Heer van Marum op zijne veronderstel ling maakt (y) , als oek de noodzakelijkheid om den Phosphorus met katoen te omwinden;, uiet aannemen. ‚Dan, alhoewel ik met het gevoelen van den geleerden ontdekker dezer zelfontrlamming mij e) nief 2 Cx) Zie ook de laatst voorgaande Aanmerk. 0. Cy) w Zoo moet dan nu ook het licht enz." zie hier bee gen blade. 244. {1 2 Jae piét verenigen kan, moet ik echter dankbarg: huide aan hetzelve doen ; dewijl het mij den weg gebaand heeft tot die verklaringen , welke ik nu; naar mijne gedachten, als ware oorzaak van dit verschijnsel ga voorstellen. 687. IT Ik heb tot dus verre in deze Vere handeling meermalen wenken gegeven , hoe ik over de aorZak van de bedoelde ontvlamming ten naastenbij denk. De warmtestof , die be= weegoorzaak in zoo vele Natnur- en Kunstwerk= taigen, oefent in deze niet weinig haar vermogen uit. Doch om dit tè begrijpen , diene men den Phosphorus regt te kennen in zijne betrekking? tot deze stof; voor mij, heb ik uit eene reeks: van waarnemingen denzelven bevonden te zijn, een in zich zelven brandbaar ligchaam, welk vermogen (om in zich zelven te branden) zijne óorzaak vindt in de groote hoeveelheid warmte= stof , die hij gebonden houdt, en die als vvel= bare warmte hare veerkracht begint uit te oe= fenen; zoo drä zij daartoe in gelegenheid ge steld wordt. e Uit deze hoofdstelling ‚is zeer gemakkelijk het gchecle versclujnsel der zelfontvlamming van den Phosphorus, zoo iz- als buiten hetsluchtledige te verklaren; tot het eerste echter bepaalt mij de vraag van het Genootschap. Het (255 Je _ Het zal noodig zijn, om in de eerste plaats’ deze hoofdstelling in ’t algemeen te bewijzen, en dan dezelve iz bijzonderheden te ontwikke- len ‚ welke mijn gevoelen, over dit verschijnsel. inhouden , en leiden zullen, om eindelijk het ge= volg hiervan, de bedoelde zelfontvlamming name= lijk, uit het regie oogpunt te beschouwen. Ed A. De Phosphorus is eene zelfstandigheid, die door alle hedendaagsche scheikumdigen onder’ de brandbare ligchamen (z) gerangschikt wordt, en wel mag hij onder dezen de voornaamste plaats bekleeden ; niet alleen , om dat de Phosphorus tot zekere temperatuur verhit, het zuurstofgas in’ zoe (2) Volgens de leer der Scheikunde, zijn brandare ligchamen zowdanigen, die eene aanmerkelijke verwand- schap tot het gaz ozigène hebben: en de verbranding be. staat dan in eene ontleding van dit gas, welks oxigsne zich met het brandend ligchaain vereenigt ‚waar door het cala- rique, het welk: dit gas gebonden hield,’ vrij wordt, em voelbare hitte veroorzaakt, zoo dár de warmte dan, encce vens ook het licht meer voortkeieu uit de’ ontleedwordens de levenslucht, dan wel uit de-ligchamen zelven; om deze reden zon dit gas veel eer. dan de ligehamen zelvens dea naam moeten dragen van Aetbrandbhrar wezen; en de ligchae men, in plaats van brandbare, liever zuurstofgas ontleedende moeten genoemd worden; doch her zal t@-bezien staan, af deze leer niet eenigzins anders moet gewijzigd worden, n minsten, indien meu dé zelfontwlamiming vaa ú del Elion phorus in ’t luchtledige verklarêù wil. =_( 256 Je zoo eene groote mate ontleedt (ab), maar ook om dat hij #z zich zelven brandbaar is (c). Als zoodanig ‘nu, houde ik deze zelfstandigheid , en wie er immer omgang mede gehad, en ge- leerd heeft, hoe voorzigtig men met dit ligchaam , uit hoofde van zijne groote brandbaarheid, te werk moet gaan ; of wie slechts den fellen gloed bij brandenden Phosphorus gezien heeft , zal ongetwijfeld denzelven dit vermogen toekennen. Doch bij de gewone verbranding van dit hig= chaam, komen nog andere stoffen (d ) in aan- merking , die ligtelijk tot een bedriegelijk be- sluit leiden kunnen; maar in ’t luchtledige (waar de Phosphorus dit branden in zich zelven meer bepaald vertoonen kan, en voor welk ver= schijn= Ca) Anderhalf maal zijn gewigt aan zuurstofgas, La- woisier grondbeg. Deel 1. bl, 55 — bos (4) Tot de ontleding van het zuurstofgas moet de Phosphorus eene temperatuur van 112 F. hebben, Cc) Dat is, volgens mijne bedoeling, dat de Phosphoe rus tot deszelfs branden , niet noodzakelijk stoffen van el- ders behoeft, maar dat hij die bij zich zelven bezit. Doch hiermede wil ik echter niet beweren, dat deze zelfstan= digheid, onder den toevloed van sommige andere stoffen (eenige luchtsoorten), piet feller zoude branden; maar ik doel hier op de igzicentie, die, zoo als vervolgens nader blijken zal, met regt den naam van branden vanden Phose phorus in zieh zelven, verdient. _ (Cd) Het ozigène der dampkringslucht, en de daarbij wrij gewordene warmtestofe zE Bj je Bh vh ada id ik de benaming van vid gekozekì EENES der bilbmerde orale: zien Pr zoo kan hij die stof niet ontleenen uit de ligcha- men waarop bij gelegd wordt, en ook niet uit de verijlde vloeistof, die denzelven omringt, (e ) maâr moet ze derhalve in zich zelven. bezitten (f). Daar en boven zien wij ook , dat de Phos- phorus dit phoenomen in het ij idel kan oplevéren, zonder door aangebragte of beside warmte daar toe bedbazskt te zijn ; de éorzaak dan van dit branden, of, met andere woorden, het brand verwekkend beginsel, moet hij almede in zich zelven hebben : en dit meen tk gelegen te zijn ix eene groote hoeveelheid warmtestofs die hij gebonden houdt, ’t Is zoo, en ik erken z. GEN. IV, D. 2 Sf, R BRIE Ce) Men denke aan Pfoef 6a en 63. Zie ook in $ 86, (Cf) Dat de igricentie in de daad een branden van den Phosphorus is, blijkt uit de afscheiding van-warmte em lichtstof, welke zich daarbij voordoet; en daaper bij dens, zelven tevens eene oxigenatie plaats heeft (hetgeen ik duis: delijk genoeg bij mijne proeven waargenomen heb , en waars van onder Proef 14 in 7. melding gemaakt wordt) zou deze Cde ignicentie) met alle regt cene verbranding genoemd’ kunnen worden3-waarom ik dan ook den Phasphorus: meg opzigt tot zich zelven, in deu sigenlijken zin, cen braadbaar bigchaamw noeme, dit met de scheikundigen van onzen tijd, dat de licht- en warmtestof, die bij brandende ligcha- men vrij wordt, in de meeste gevallen en groo- tendeels, niet uil dte ligchamen zelven, maar uit het ontleed zuurstofgas voortkomen ; doch, op welken grond van waarschijnlijkheid zou men staande willen houden, dat deze beide, (de licht en warmtestof) bij de verbranding slechts enkel en alleen uit dit gas, of welk gas het ook zijn mag (4), zuilen voortvloeijen ? Hebben alle ig- chanfen niet eene zekere. hoeveellieid warmte- stof ? zou er eene ruimte tusschen de deeltjes in de ligchamen zijn, waar zich deze stof niet bevond (4)? En is zij het niet, die in de lig= ehamen aldus door de kraeht der verwandschap of aantrekking besloten, een gedeelte van hunne zelf aad en zelfs van hunne vastheid uit- maakt (2 Es en welker hoeveelheid naar het ver- schil der zelfstandigheden merkelijk verschillende is? (£). De scheikunde heeft aau dezelve, in die gevallen, den naam van vastgelegde verbondene en Cg) Ook in andere gassoorteu ondergaat de Phospho- rus eene ware verbranding, men denke aan het gas azúte atmospherigue (zoo als uit mijne proefnemingen biijkt ) cu aan het gas acide muriatigue oxigènd. (A) Hoe schoon is dit-door Lavoisier ontwikkeld, Grondbez. Deel 1. bl, 16 en 17. Ci) Lavoisier, Grondbeg. Deel I, bl, 20. C4) IJpeijs Systematisch Handboek Ie Deel bl, 153. mz 359 Jes ei eigenlijke warmtestof der ligchafren tórkes kend ‚ en zoude men deze den Phosphorus oûts veggen ? Verre van daar: reeds enkel het woord zelfs ontvlunming doet ons eene aanmerkelijke hoes veelheid » wartmtestof in dit ligchiaam veronderstel» Yen. “En dan het verschijnsel zelven, om welk voort te brengen; dit ligchaamm eenen hoogere “warmtegraad dan de gewone temperatuur noodig heeft (4) tot welken het biet door het catoriqud der verijlde lucht komen kan (mz), en dus on betwistbaar eenen genoegzamen voorraad warms testof. bij zich zelven hebben moet (2 ). - R 2 En CJ) Zie hier boven $ 81. (4) Zie hier boven bl. 25t. \ Ca) De zaak bewezen zijnde , dát er ii den Phosghortié ten genoegzame voorraad, of dat hetzelfde ië, eene groots, hoeveelheid waärmtestof ais verborgen ligt, door welke sonis inige verschijnselen , die ik bij denzelven waargeromeiì heb, veroorzaakt wordens dan is ket ons, iet opzigt toë de beantwoording van het vraagstuk om ’teven, of deze, aan den Phosphorus van zutuur eigen, dan van esders onts leend zijz dit houde men onder het oog bij de benamingen die ik dezer warmtestof tot dus verre gegeven: heb, als vaa Herbondene , eigendomliike , vastgelegde, in een woord verbors, gene warmtestof, namelijk zoo lang zij niet in beweging gee brast wordt, en zich als voeibare warmtestof mefken laas) _ Hoewel wij nu niet, zooals ik daar zooeven aangemerke heb, over deu oorsprorig van de groote hoeveelheid warms testof in den Phosphorus aanwezig, onderzoek behoeven te doen ; mogen-wij echter onze gedachten daarover we mf 260 Je „En in de daad deze. voorraad moet zeer aan= merkelijk zijn ; immers de hoeveelheid der in den Phosphorus verborgene warmtestof is zoo groot, dat hij daarin, alle ons bekende vaste ligchamen verre overtreft; ‚want is er wel een eenige onder dezen, die uit zich zelven (o) in ’t ijdel zich ontsteekt, gasvormig wordt, en vlam vat? Ìs er wel een eenige onder de vaste ligchamen , die bij zoo eene geringe verhitung, in fellen brand slaat eens laten gaan : en dit doende ‚ Zno is het mij voorgeko= men, dat de Phosphorus niet alieea van zijne wording af „ fnet veel calorique begiftigd moet zijn, uit hoofde van de wijze zijner formering’; maar ook dar hij door verwand- „ schepskracht eene groote aantrekking uitoefent op de ver- bondene warmtescof dier luchtsoorten, met welke hij in aanraking gesteld wordt; welke warmtestof wanneer deze eene nadere verwandschap tot den Paosphorus heeft, dan tot de grondstoffen dier luchten, zich met den eerstgemel- den verbinden zal; hier door de Phosphorus eene hongere temperatuur verkrjgende, zal dezelve in eenen staat van opslurping der groudsroffelijke deeltjes dier luchten komen, waaruit eene nieuwe verbinding volgen moet, welker pro- duct eene druipbare vloeistof (phosphorisch zuur enz.) Zijn zel, Uit deze beschouwing laten zich vele verschijn- selen , die de Phosphorus oplevert „verklaren „ als bij voorb, de vermindering inhet eerste licht bij onze proeven; de zelfontvlamming' van den Phosphorus buiten het luchcle- dige in Proef 70; zijne zelfontvlammiung in het gas acide muriatique oxigêné; als ook her uitvloeijen der fijne stof- deeltjes “bij de phosphorescentie en meer andere. Ce) Datis, zonder van buiten aangebragte warmte, of door den Phosphorus heet te maken, of te, wrijven ‚ of door _genige chemische verbinding van ongelijksoortige stole buiten denzelven. Á een € 261 D en. slaat (p 2) En (r)... Maar genoeg, er zul len in de verdere rida van mijn gevoës len omtrent het bewuste phoenomen nog béwijzen voorkomen; ter bevestiging vau het mer bovene gestelde: dat de Phosphorus eene groote hoe= veelheid warmtestof gebonden houdt. En, deze in den Phosphorus aanwezige warmtestof zal als voelbare wármte hare veerkracht begin= nen wit te oefenen, zoodra zij daartoe in ge- tegenfeid gesteld wordt. Dit volgt van zelfs, want, waar deze gelegenheid ontbreekt, daar kan’ die stof nict ra Reekhe ‚ mict in beweging ko= men „maar daar en tegen’, waar beweging is, daar is ook gewaarworiling. ii, Aldus dan heb ik in ’t algemeen, € en als ecne’ hoofdstelling bewezen: dat er in den Phosphorus R 5 zelven (p) Zie in Hoofdstuk X. $ 64; eh dr À (4) Er moet dus warimtestof in den Phosphorus aans wezig zijn, die, gepaard met de weinige aan denzelveu op= gedrongene , die temperatuur in dit ligchaam veroorzaakt, bij welke het ontvlamt. Cr) Hierbij zoude ik neg hebben kunnen voegen: dat bij de ignicentie van den Phosphorus , de tentperatuur it den omtrek van het rolletje aanmerkelijk verhoogd wordt: (blijkens uit de meergemeldé proef met de thermometers) welke hitte van denzelven toch afstraalt; en dater nog- tans genoegzame warmtestof bij denzelven overblijft, om. zijne ontvlamming te veroorzaken. Veorts ook dat er bije en gedurende de ontvlamming eeve groote hoeveelheid ca- lorique vrij wordt; het welk toch meestal die, ‚vaa den breandenden Mhaenhoses is. sr 202 De gelven eene groote hoeveelheid warmtestof aan wezig Is, door welke het branden in zich zel= ven van dit ligchaam , dat is zijne ignicentie veroorzaakt wordt, $ 88. B. Laat mij nu deze hoofdstelling in bijzonderheden antwikkelen, die de verschijnselen gullen verklaren, welke.de Phosphorus bij zijne gelfontvlamming in ’% ijdel oplevert, en die mijn gevoelen wegens de oorzaken van dit verschijn- scl zullen inhouden; zij zijn deze twee : 1% De warmtestof, die in den Phosphorus aanwezig Es) moet om denzelven in brand te steken zich zn beweging kunnen zetten; en 2° in die be= weging zijnde, opgekeerd (s) worden. Voor eerst dan, de warmtestof, die, (vergelijk 687.) in groote hoeveelheid in den Phosphorus aanwezig is, moet om denzelwen in brand te steken, zich. in beweging kunnen zetten. Het is eene erkende waarheid, dat zoo lang de ligchamen in rust zijn, zij geen verschijnsel Kunnen opleveren ; dit geldt ook hier omtrent de ‘warmteslof in den Phosphorus. Doch, zullen de stoffen in beweging gebragt worden , dan moeten zij daartoe geschikt zijn, en in de gelegenheid gesteld warden. Beide heeft in den Phospho rus plaats, De Cs) Tegen gehouden , gestuit worde. | —{ 265 J= De warmlestof het zij van nature of door aan= trekking in den Phosphorus aanwezig (4), is ge- schikt, vatbaar en zelfs genegen tot beweging. Dit laat zich gereedelijk bewijzen: immers, mek alleen is de beweegbaarheid eene erkende eigen- schap der warmtestof ; maar bij de minste ver- hitting van den Phosphorus (av), bij eene 8% yinge drukking of wrijving van denzelven (w), zet zij zich in zoo ecne groote mate in bewe= ging, dat hare verschijnselen zich dadelijk aan R 4 het C4) Zie Aanmerk. z onder $ 87. Cu) Opmerk. in $ 64, voeg er bij Proef 53; en, alle die van derzelver inrigring zijn. (y) Bij eene geringe verwarming van den Phosphoras Cmén denke aan de laatstgemelde Opmerking in Hootdst, X.) zet zich deszelfs verborgene warmtestof tetscond zigt- baar ín beweging ; althans uit het geen ik daarbij waarge- nomen heb ; ishet blijkbaar dater in zoodanig gevaì eené aantrekking plaats heeft, tusschen de warmtestof die „den Phosphorus wordt mede gedeeld, en die ín denzelven aan= wezig iss want van waar anders dat het licht Chet welk om mij zoo ceus uit te drukken, het voetspoor der warmtescof volgde) van de naar boven gekeerde zijde van het ròlietjë, zich benedenwaarts maar het heetwordend Iigchaam , op het welk de Phosphorus gelegd was, begaf. ‘Daar ter plaatse dan ook, nam de ontvlamming door de onderlinge ophoö- ping dier warmtesrof eenen aanvang. Dit verschijnsel be- wijst dus de groote beweegbaarheid der in den Phosphorus. verborgene wartmtcstof. . 4 Cw) Opmerking in $ 64 strekke hier voor ten bewijze, uit welke blijkt , dat "eene geringe zamendrukking) der warmtestof (want dit is de wrijving), inden -Phosphpres de grootste beweging în hare deeltjes veroorzaakt. mr 264 Je het gezigt.en het gevoel doen opmerken ; zoo.dat men-n:et slechis lot hare vatbaarheid , maar ook tof hare geneigdheid in dezen besluiten moet; zelfs, wanneer de Phosphorus met gen koud, re warmtestof geleidend ligchaam doorkliefd wordt, toont zij genoegzaam hoe los zij met denzelven verbonden ‚ en hoe beweegbaar zij in die: verbin= ding is (vx). En dit dook zich nog veel sterker voor, in ’t de! (y), of bij een zoo even te vo- ren aan het ijdel ouderworpen rolletje (2), waara bij dan de warmtestof van heizelve, als ’t ware in massa, en met zoo eene snelledheweging naar het aanrakende ligchaam toeschiet, dat er eene oogenblikkelijke ontvlamming op volgt. Gelijk dit alles nu de loslieid en beweegbaarheid der in Es den Cx) Dit verschijnsel wordt opgemerkt in $ 65. Niet geheel. onwaarschijnlijk komt mij de toedragt dier uitwer- king aldus voor : de Phosphorus is dan in ’t geval, welk ik voorgesteld heb in Aanmerk, sw onder $ 87, namelijk, dar hij zijne aantrekkingskracht uitoefent op de warmtestof der dampkringslucht, waar door veroorzaakt wordt, dat hij eene grootere hoeveelheid bekomt, dan hij bekouden kan sen dus weer afzetten moet, Men vergelijke den Phosphorus in-dezen bij eene met electrieke stof geladen wordende Leijdsche flesch, die gelegenheid heeft van hee geen zij ontvangt, over te zetten aan andere ligchamen, Het zacht worden van het rolletje bij die insnijding , words veroorzaakt door de groote hoeveelheid daar naartoe vloei jende warmtestof. …£y) Proef 65 en ook Proef 51, ‚{z) Proef 64, —f 265 Je den Phosphorus verborgene warmtestof bewijst, zoo bevestigt het tevens derzelver groote hoeveel», heid in dit brandbaar ligchaam aanwezig. $ 89. Men moet zich echter niet verbeelden „ dat de warmtestof uit haar zelve altijd in den Phosphorus in beweging is; neen , zij is in den- Ì „zelven, even als in alle andere ligchamen ‚in eenen staat van rust, zoo lang zij niet iz gelegenheid gesteld wordt, om zich im beweging te. zetten. Men geeft der eigendomlijke warmtestof van, den id hier toe gelegenheid, door denzelven meerdere warmtestof op,te-dringen, dan hem el= en is (a)} door deze in dit higchaam zeam te drukken (B), en welligt door nog meer andere. bewerkingen , doch van welke er geen eene tot ons onderwerp behoort. Maar, en _dit behoort tot ons onderwerp, ook dan krijgt de eigendom lijke verborgene warmtestof van den Phosphorus, . gelegenheid , em zich in beweging te zeiten, wanneer hij aan de verijling der lucht onderwor- pen wordt. Laat ons nasporen welke eene uit werking dit op de gemelde stoffe in den Phos- phorus hebben moet; of met andere woorden: hoe zijne warmtestof daar door in beweging komt, en hoedanig dan-die hogng is R 5 Tot Ca) Zooals in Proef 53, en Opmerking in $ 65, em Aanmerk. v onder $ 88, Cé) Opmerking in $ 64, en Aanmcrke w in 6 83e . =_( 266 Je « Tot een regt begrip, hoe deze beweging der warmtestof in den Phosphorus ontstaat , wijze ik op het natuurlijk vermogen harer veerkracht. Zij tach wordt met alle regt voor een bijzonder veerkrachtig wezen gehouden (c). Daar nu de warmtestof in eene zoo groote mate in den Phios- phorus aanwezig is, gelijk ik aangetoond heb in $ 87, zoo dat van haar gezegd zou kunnen wor= den „ dat zij er in opgchoopt wate, zullen der- halve derzelver deeltjes, wanneer de drukking der lmcht wordt weggenomen , door hare veer- kracht tot eene zekere, beweging komen (d), en zich uiteen zetten (e). Aldus dan een denkbeeld gegeven hebhende, hoe de warmtestof im den Phosphorus aanwezig , bij eene luchtsverijling iz beweging komt, zal ik nu im overweging nemen, koedanig die be= weging is. Zij bestaat in eene verwijdering tus= schen hare onderlinge deeltjes. Ik kan mij de wijze hoe zich dit toedraagt bij den Phosphorus, aldus Ce) Lavoisier, Grondbeginselen der Scheikunde, Deel 1. bl. 19 eu 23. . Cd) „De veerkracht in een afgetrokken zin beschouwd, sis niets anders, als de cigenschap, die de deelen eens & ligchaams hebben om zich van elkamdleren te verwijdee „ reù, wanneer men ze genoodzaakt heeft tot elkanderen v te naderen,” Lavoisier Grondbeg. Deel ì. bl. 23, Ce) Men weet toch , dat, naar mate de drukking dee lucht weggenomen wordt, de veerkrachtige vlocistofen zich uitzetten. … H07 Je aldus verbeelden : de’ veerkracht van deszelfs warmtestof door eene reeds aanmerkelijke en verder voortgezet wordende, ontheffing der damp- kringsdrukking (het wegpompen der lucht) ge- Jegenheid tot hare werking krijgende, zullen eerst die deeltjes (warmtestof namelijk } welke aan den omtrek van het stukje Phosphorus zich bevinden; naar buiten ontwijken voor de volgende, die ook deze kracht uitoefenende, de eerste, als ’t ware verdringen , en zelve als voortgedrongen wors dende door de weder volgende, wier veerkracht mede in werking korst ; en dit zoo al voort- gaande krijst elk voorafgaand deeltje gelegenheid. ter verwijdering , en verleent die aan elk vol- gend, tot aan die genen , welke in het diepst van het rolletje hunne verblijfplaats hebben. De eer= sten zullen derhalve door de volgende naar buis ten uitgestooten (f), en deze door de daar aan= grenzende hooger op «en verder voortgestuwd worden ; welker werking zoo lang zal aanhou= den, als elk der daarop voigende van de gemel= de deeltjes gelegenheid. ter uitzetting verkrijgt, en diensvolgens zijne veerkracht kan uitoefenen ter (sr) Niet slechts in de verijlde lucht, maar vooral in die ligchamen, met welken de rolletjes Phosphorus zich in aanraking bevinden (indien deze leiders der warmtestof zijn), zullen de voortgedrongene warmtedeeltjes overgaang’ er zal hier dus niet alleen vrijwording , maar ook verplaate sing der warmtestof voorvallen. Md « —_( 268 Je ter overwinning def hier bij aanwezige tegens, standen. (£). — De beweging der warmtestof in den Phoëpho- rüs, te ‘weeg gebragt door eene opheffing der dampkringsdrukking, is derhelve eene beweging van deze stof naar briten, En dit is geene ge- waagde veronderstelling, tegen welk in te bren- gen zou zijn: dat de warmtestof „wegens hare “groote fijnheid de wetten der werijling nict wolgt, en dus ook niet door uitzetting (zoo als hier in het geval van den Phosphorus) werk- zaam is ; want de hier boven gegevene oplossing is gegrond op erkende waarheden (%). Daar en boven kan men zich zigtbaar ais-het ware verle- gen= Cg) ‘Onder de tegenstanden bij de beweging der lig- chamen komen in aanmerking de traagheid aan dezeiven eigen, ende weerstand dieu zij bieden aan de kracht, die hen in beweging wil brengen. Zeker werken deze natuur- “krachten ook bij de warmtestof in het geval, over het welk hier gehaudeìd wordt; waarbij nog gevoegd moet worden de poging die deze stof oefent om verbonden te blijven mee het ligchaam (den Phosphorus), deor welk zij zoo zeer aangetrokken wordt; vergelijk Aanmerk. # in 6 87. Naar mijn inzien, behoort de gemelde kracht van trasgheid en’ weerstand, en die poging der warimtestof (daar zoo even gemeld) ‚ mede tot de redenen, uit hoefde van welken de verijling der lucht eerst tot zoo eene aanmerkelijke mate moet gebragt worden, voor dat het eigendomlijk calorique van den Phospborus zich in beweging kan zetten, of teu minsten als voelbare warmte kan werken. “C4) Men leze de werken van Lavoisier, Fourcroy, Gren (grundrisf der Naturlehré und chemie) en andere, ’ —_( 269 Je genwoordigen , zoo wel de uitzetting der warms testof; als derzelver werking naar buiten in ge= val zij opgehoopt is, zoo als bij voorb. in de electvieke vonk. Immers 1. Met opzigt tot de witzetting. Een decide ke vonk , die zich bij eene gewone dampkrings= drukking ter grootte slechts van een speldeknop voordoet „ vertoont in haren -doorgang door ver= Hlde lucht eenen geheelen’ liehtkioot of kolom. Zoo zien wij m:deze uitzetting der electrieke stof, de hooge waarschijnlijkkeid van de door mij betoogde uitzetting der warmte-deeltjes in den Phosphorus ; welke waarschijnlijkheid- tot eene volkomene zekerheid overgaat, indien men aanneemt (gelijk het ia dedaad aangenomen moet worden), dat er in de electrieke vonk eene groo- te hoeveelheid warmtestof zaam gedrongen 56) je zoo dat dan de uitbreiding van het electrieke licht in het gemelde ‚geval Te aan de groote veer= kracht Ee! warmtestof moet wegdkend worden; Maar ook. 4, 2. “dat namelijk de uitzetting der wairntestof in den Phosphorus bij deze pr oefnemingen ‚ eene beweging naar buiten zij, bestaande in eene “poging Ci) Het behoort niet tot deze Verhandeling; om dië omtrent de electrieke stof aan te toonen; doch slechts hier’ aan denkende, „dat deze stof in een oogenblik ontvlambare stoffen aansteekt, zal men een overtuigend bewijs vinden. voor de groote hoeveelheid warmtestof, die zij bevate- « == 270 Je poging die derzelver deeltjes uitoefenen omi der Phosphorus te outwijken , wordt door het verz schijnsel der zelfontlading van eene Leijdsche flescht in ’ luchteidige (4 4), of dat hetzelfde is ‚der weg= vloeijmg van eene opgehoopte hoeveelheid elec= trieke stof, zigtbaar gemaakt; en buiten allen twij= fel gesteid ; want de herstelling der flesch kan tocht niet wel anders, dan aan de groote veerkracht; die de electrieke stoideeltjes in dit geval uitoefe= nen, toegeschreven worden ; en dewijl deze stof in zoo eene groote mate calorique gebonden houdt; zal bijgevolg dit witwerksel aan de veerkracht ert uitzetting van dit calorique zelf toegekend moctert worden (772 )s $ go C£) Proef 77. $ 59. (4) Indien ik oordeelefì moet tiaâr de weinige partijs die men hiervan in het verklaren van het laden der Leijd- sche flesch tot nog toe gerrokken heeft, zou ik dit eene pieuwe ontdekking kunnen noemen, Ca) Niet geheel oneigenaartig zou men in dit geval; een rolletje Phosphorus bij eene Leijdsche flesch kunnen vergelijken, en het geen deze voor de electrieke stof is geene voor de warmtestof zich voorstellen 5 immers gelijk de drukking van den dampkring tot het laden, en behou= den der lading bij de flesch noodzakelijk is, blijkens Proef 27; alz-o ook is die zelfde lucht, en hare drukking voor den Phosphorus behoefte , om zich warmtestof aan te schaf- fen, alchans om die te behouden 3 en ‚gelijk bij de flesch deze drukking weggenomen zijnde, zij zich van zelfs ont= laadr; zoo ook ontlast zich de Phosphorus, onder eene g&e ike omstandigacid van zijne verborgene vuurstofe \ df 271 j= $ go. Na aldus aangetoond te hebben, dat om den Phosphorus tot ecne zelfontvlamming itt % ijdel te brengen, zijne warmtestof in bewe ging moet komen (n); zal zulks echter nog; niet gelukken (o), ëzdien die stof in hare beweging niet werd opgekeerd. Dat alseen tweede vereischte ($ 89 ) tot het ontsteken van den Phosphorus bij deze preeven gevorderd 4 gaik nu ontwikkelen. Dewijl de warmtestof zich door uitstooting en voortdrijving harer deeltjes naar buiten , zow als in $ 8g bewezen is, uit den Phosphorus bij eene, vergevorderde luchtsverijling ontlasten kan (p); zal (2) Zijnde dit het eerste vereischte voorgesteld in $ 39 (o) Ingevolge het geen in de laatstvoorgaande $ bee wezen is. (p) Geheel en al kan de Phosphorus door deze bewer- king (de luchtsverijling) niet van zijne warmtestof beroofd: worden : dit volgt uit het afnemend vermogen der vees- kracht van derzelver laacstoverblijvende deeltjes. Ter ope heldéring hier van, denke men aan de luchtdeeltjes, die akijd nag overblijven in eenen ontvanger, uit welken de lucht tor den uitersten graad weggenomen is; gelijk: deze, weinigen dan nog den geheelen inhoud der klok vervullen, &oo zou men ook hier bij den Phosphorgs, indien zoodae nig eene verre uitputting der warmtestof mogelijk ware „ zich het geval verbeelden moeten. Doch zoodanig iets is niet mogelijk „ uit hoofde der tegenstandbiedingen van het caloriqne. (zie Aanmerk. g $ 89); en ook om redenen, die’ ons nog in’t vervolg zull-n voorkomen : gedeeltelijk dere halve maar, zal de warmtestof door middel der luchtsvers ijling den Phosphorus kunnen ontwijken —=l 373 )= mal zij daarvan gebruik maken ‚ âls haar hier toe de gelegenheid gegeven wordt; .en dit zal ten ge- volge hebben dat de zelfontsteking en ‘ontvlam. ming van den Phosphorus geene plaats grijpt. Die gelegenheid. pu wordt der in beweging gezette warmtestof gegeven, als mer de rolletjes met zoodanige lichamen in aanraking stelt, die deze stof gereedelijk geleiden, Dit heeft geen uitvoerig besvijs noodig, Het is toch bij den Phosphorus even zoo zeker, als in elk ander ge val , dat voortgedrongene wartntestof ‚ door lig- chamen voor hare leiding geschikt, opgenomen kan worden. “Maar wat zal dan het gevolg , in zoodanig geval, hier bij den Pkosphorus zijn ? Immers dat hij het tweede vereischte hetwelk ik te voren bewezen Leb ‚ dat tot zijne zelfontvlam- mivg int ijdel noodzakelijk is, de daartoe wer eischt wordende termperatuur (9) niet zal kun- _nen aannemen, en diensvolgens niet slechts nict ontvlammen (r); maar zelfs niet ontstoken zal worden , of branden (s). En wanneer de druk- king der lacht in grootere mate, als gewoonlijk bij de hier voren vermelde Proeven , weggeno- men , (2) Zie bet vorige Hoofdstuk, en aldaar onder $ 74. (7) Blijkens alle de door mij genomene proeven, bij welke de Phosphorus met goede leiders der warmtestof ia aanraking was. “(s) Men denke aan die proeven, bij welke de Phos Phorus op metalen gelegd was. tf 255 Jes men, dat is, het ijdel tot dend meerdere volkö=r enheid gebragt wordt; dan zal de Phoëphoruss- zich, riet eens in ’t allerminste ns niet lich dende kennen worden (&). 9 En in de daad; laat rij di hier bij isa opmerken ; zou mén wel eene andere uitkortist’ kebben kurinen verwachten’, dati onze 7 ke proefa! geming heeft opgeleverd ;“indien tnen à priórë beschouwd, of slechts verondersteld had , dat’ de watmtestof in den Phosphorusaanwezig , de: oorzaak zijner zelfont vlamming in % ijdel ware ® Immers men zou zich dar matuurlijker wijze "de zaak aldus voorstellen: is te zaamgeschoold calor riquë 1m den Phosphorus de oorzaak van dit vér= schijnsel , dan moet hetzelve; warineer de drukking van den dampkring weggenomen wordt; door uits oefening van zijne veerkracht voortgedreven wor den ‚ waar bij; ingeval dan deze-zich uitzettende warmtestofdeeltjes met eenig voor derzelver leiding geschikt ligchaam in aanraking gesteld worden 4 dalai er zonder eenig uitwendig vermogen uitteoelbaen ; ; den Phosphorus ontwijken dm …_$ 91. Men zou echter hier over als eene beden= king kunmen inbrengen , het verschil in vers echijnselen B dergelijke gevallen ; s_ want er zijn z. GEN. IV.D, o St, Ss voors Ur) Proef pren 7e; doch bijzonder de eerste dezer Waar het gebruikwligechaam eeu beter leider wss — < 274 ‚a voorbeelden, dat de Phosphorus bij eene aante king met even goede leiders der warmtestof ‚ zich echter lichtende bleef vertoonen (u) : en dat, in gelijke mate van ijlheid der lucht als in Proef 21, zich echter lichtende verschijnsclen voorde- den (w ):. Met opzigt. tot het eerste gedeelte dezer bedenking valt aan te merken: dat bij die proes ven, op welke hier geougd wordt, de lucht niet tot zoo een gering overblijfsel was weggenomen als an Proef 71, noch kan worden: en deze nu, de overblijvende lucht namelijk ‚ moet mien beschou- wen als eene den Phosphorus aanrakende stoffe, in welke zich deszelfs in beweging gesteld calorique tracht over te planten (w): dit dan, en vooral dat de warmtestof in de Phosphorus zich naar alle-kanten uitzet, en zoo tot al wat denzelven aanraakt, tracht over te gaan; dit dan zeg ik, in aanmerking nemende , en tevens dat verijlde lucht , als een onvolkomen geleider der warmtestof slechts weinig van deze laatste ontvangen kan, verklaart het, hoe zij, die in den Phosphorus in bewe- ging is , eene stuiting ondergaan en zich dus aan den omtrek van het rolletje eenigzins ophoopeu moek (u) Zoo als bij Proef 1518, (zie onder dezelve in RS) en bij Proef 27—3o en Proef 50. (+) Proef 72 verschijnsel 2e Cw) Dit wordt duidelijk uit hetgeen in de hierop o@ middelijk, volgende $ $ behaudeld wordt, a 25 Je hintiet (x )s” De verschijnselen’ waargetoinen bij Proef:28, 29 eh So, 655; en bij Proef 50; $45} gevek hieromtrent nog nadere inlichting ; daat de igricentie zich aan de bovenizijden en. ‘witein” den der rolletjes \nôg bleef vertoonen; schobn aard derzelver oriderdijden’ of taidden (zoo als itt Proef 5o) welke met metalen in aatirakiig waren ;’ zich boegemaatd. geeï lieht voor deed’-inmimets om daf de daar heen zich ‘rigteride- warmtestof „ voorwers pen aantrof door welke zij veel gemakkelijker derì Phosphorùus-ontwijken kot ‚ dan door overtegaart in de daar naäst- aangrenzende luchtdeeltjes ; dock dit het geval niet zijnde, voor dat gedeelte vari het calorique hetwelk van de bovenzijden der rol» jetjes trachtte. te‘-ontwijkeni moest hetzelve daar tene stuiting ondervinden ,‘éeùigzins ophooper th aan die punten lichteù (yx). Dit nu zal; Ss 3 naat EN Oh, e EN snor Few „-é EE kek a v(#) Eênigzinss want er kän itt Zoödanig' eën geväl slechts &ene geringe ophoying van warmitestòf aan den Omrtrek väù den Phosphorus plaäts hebben, öm dat et te veel door da warmiteleidende ligchamen afgeleid woide: waärom ér, ook dan die punten niet dan eené zwakke of geringe ignicentie, naauwelijks dien maam verdienende ,-zich voor kan doen; ik-geef daaraan echter dien naam’, om dat van de “eerste vertooninig van het tweede dicht (uit-welks“meerdere. za= menvloeijing „de volledige ignicemitie: of ontsteking vän deal Phosphofus: ontstaat) ser werkelijk “een” branden aan den hosphorus voorvalt, raeu gino Lau; : (9) Vergelijk het geën hier benéden $ 63 voörkomt. “€2) Dit lichts of deze zoogenaamde zwakke ignicentie, 15 ” dar mijne. gedachten de reden, zijn” vaf het nog behitend blijven (igriceren) van den Phosphorus; niettegenstaande bij met goede leiders der warme testof voor eem gedeelte ip aanraking is. ‚Wat het ander gedeelte. der „hier. boven voor= gestelde bedenking aangaat 3 „namelijk ‚ dat in een. gelijk geval ( bij eene gelijke mate van Inchtss verijling) ais in Proef 71. zich lichtende verschijn selen voordeden («a ), zulks laat zich gemakkelijk verklaren uit vorige waarnemingen bij gevallen van een minder. warmteleidend’ vermogen der aan= rakende ligchamen (5): te meer is deze beden= king van weinig belang, om dat het lichten van den Phosphorus in-het aangevoerde. geval zoo ge= ring en kortstondig was, en niet door eene zelf= entvlamming achtervolgd werd (c) De zal voor zoo ver het hare verspreiding overde geheele op- pervlakte van den Phosphorus betreft, al gaande weg bij de verdere luch:sverijling. verminderen ; om dat zich de warme testof dan, meer naarde aanrakende ligchamen begeeft. “ (a) Zoo td bij voorbeeld in de zaste Proef. 4) Waar. omtrent Proef 27 ook ten voorbeelde dienen kan. In zoodanig-geval heefter cene eenigzins meerdere ops hooping van-warmtestaf plaats; daarom ook sterkere vers lichtingen, en soms, zelfs kleine faauwe ontvlammingens doch dit slechts: alleen bij ver woortgezette verijlingen , en dan nog wel kortftondig ; waarvan een voorbeeld in het 2e verschijnsel van „Proef 72 voorkomt, hed Ce) Vergelijk tevens Aanmerke n ouder $ 78, en ook de. Aanmerkingen onder $ 56. 577 Je De uitkomsten -dernu. mog-mader overwogert proeven en dezes nadere inlichtingen leiden ons tot dit resultaat; dat de Phosphorus uitzich zelven. niet ontvlammen kan, ingeval dezelve in aanraking vis>> door bedekking of op. welke wijze oak , met warnûtestof’ gereedelijk leidende ligebamen ‘om dat dan: -deszelfs’ in ‘beweging gebragt calorique:, ket welk: dit witwerksel ste weeg moet brengen f a erk heeltgo omt” weg te gan Lak 3470 dj ’ Ì Pa Î ih EN 1 ner oz Die gelegenheid nu wordt aan de eiger= dommelijke warmtestof van den Phosphorùs’ bij onderwerping aan eene luchtsverijling, ontnomen’, als dezelve geïsoleerd’ is ;“ want’ dan wordt Zit ealorigue belet weg te vloeien; “hoopt zich op; ontsteekt den Phosphorus , en'‘ doet denzelvert rede jf ontvlanpmen, ns /À Tot deze „opmerkingen ben ik. ill „mijna proefnemingen, geleid, en reeds heb: ik hier ho» ven (d) de zekerheid van. deze toedragt der. zaak, aangetoand. „Boch de wijze, hoe, zich dit taes draagt zal ik nu nog nader ontwikkelen. Naar mijn inzien, zal de warmtestof van deu Phospho- eb in dit geval (2) zich trachten „uiltestorten, of r0rD oemutee / ï ven an C d) Zie in vrt verie Hoafdsnikzonder Sari ar „Ce) Te wetens als.dezelve geïsoleerd is ef zijne wârme testof door de luchtsverijling in bêweging: wordt gebragks mf 278 De weeg te vloeijen ‚in of langs de met denzelven in ganraking zijnde ligehamen ; maar dewijl deze dit-niet gereedelijk toclaten, en echter het ges melde galorique de posmg-om te ontwijken vole houdt, zoo maet hetzelve- bij der aanraakpunten zoo zeer opgeheopt. worden ‚dat de Phosphorus te-dier plaats de vereischte temperatuur: tot ont- pteking bekomt, waaryau het gevolg de zellont= vlamming i is. Het is toch Nabetantibake dat de warmtestof van den Phosphorus zoowel in dit geval (bij aan- raking namelijk met jsolerende ligchamen). als in het hier boven voorgestelde {f°), die poging om te ontwijken behouden zal. Daar nu de. Phospho= rus in deze proeven van alle kanten omringd is met eene dsoferende stoffe, de Zucht, nameiijk , zoo komt, dezehier heteerst in aanmerking. (2). $95. De dampkringslucht is, wel is waar , gen niet-leider der warmtestof, doch het is ‘even zeer waar, dat zij deze stof opneemt , en door verplaatsing harer deelen, aan andere ligchamen dezelve did oenen (4). Zoo doet dan ook de UL) Zie 5 96." “e) Ik ‘had ‘de werijlde Jucht reeds eerder ten Hil ap- igte in aanmerking kunnen brengen, doch heb dit ge- gpaard omdat het mij meest geschikt None am er ter dee ger plaatse vän te 'handelerie — mi si à 4) A van Bemmelen, vir ser ratnden Wsuurkunde , Deel IlenSt. af zige verdoul © oen \ =( 279 D= de warmtestof van den Phosphorus bij deze proe= ven, de verijling der lucht ver genoeg gevorderd zijnde, eene paging om zich, als het ware , in dezelve uit te storten (é). Reeds is in het vorig Hoofdstuk (#) gedeeltelijk ontwikkeld, in koe ver dit plaats kan hebben, waar bij ik nog vóègen moet : dat, behoudens den invloed ded meer= dere of mindere hooge temperataur” dier lucht (2) ook de trap vanderzelver verijling in aanmerking komt; want zoolang er bij het tweede tijdperk der luchtsverijling (m2) nog lucht ‘genoëg in den recipient is (2), zal zich de ignicentie meer over de geheele oppervlakte der rolletjes vertoonen, dan wanneer de lucht nog verder uitgepompt wardt, in welk geval het licht zich algaande weg maar de isolerende zelfstandigheden zal zamen gers Sean keb CE) Zie hier boven Sg. 5 (#) Zie hier boven Hoofdstuk 1. 6 75, 84 en &r. (4) Zie terzelver plaatse $ Sr Can) Bij het tweede tijdperk der. luchtsverijling, hij welke gich het tweede licht, of dat der aanvankelijke ignicentie, van „den Phosphorus. vertoont ; want bij het eerste licht, het licht der phosphorescentie, heb ik nooit de bewuste zelfontvlam- ming in’t ijdel zien ontstaan; hetwelk ook onmogelijk plaats kon hebben „ om dat het. eene afnemende uitwerking h ef. Ca) Ik EED te voren in het eerste Hoofdstuk dezer. „Af deeling bewezen , dat er eenige dampkringslucht in den recipfent bij deze proeven moet overblijven, als nóodza- kelijk zijnde tot de Öntvlamming van den Phosphorus; doëh hier komt zij wiet als zoodanig , maar slechts met betrek. king tot des in-beweging zijnde. warmtestof vaa de Phú. Phorus, in aanmerking. == 230 à= ken (o). De reden van Zet gerstgernelde (het Echten over.de geheele oppervlakte van het role letje) schijnt mij toe gelegen te zijn m de par ging der warmtestof. oi zich over te planten in de nog aanwezige lucht, die echter niet genoeg kurnende opnemen, deze uitkomst ten gevolge heeft, Mat, bij eene al voortgaande verijling moei Aet tweede gebeuren, namelijk dat het licht zich al gaande weg meer naar de aanraakpunten van het isolerend ligchaam zamentrekt, zoekende de warmtestof „door hetzelye weg te vloeijen, dewijl aan deze. geen ander voorwerp daar. tog meer overig. is. Aldus dan, gelijk ik bier cerst gemeld heb, komt de tapswijze. verijlde lucht in eene zekere betrekking tot de in beweeg gen zette warmtestof van den Phospborus: die lucht im de recipienten is derhalve eene den Plooy as niet volmaakt isolerende stoffe, waarom het dan ook noodig is dat zij in-zoo eene groote mate moet | weggenomen worden, zal de meergemeide zelfs glam gelukken (»)e $ gá. In ke bijzonder echter oefent het case van _ Ce) Dit kan men duidelijk waarnemen bij eene inrig- Was der proef als onze 49ste. <£) Hier uit zou kunnen afgeleid worden, dat hoe wen gaakter het ijdel wordt, hetzelve zoo veel minder warm. of leidend zal zijn: eene stelling reeds, door den, Graaf; ven Rumfordbeweerd, en miet onbewezen gelasem De — 281 Je van den Phospliorus in dit geval deszelfs poging pm te ontwijken op de zelfstandigheden „die den zelven isoleren. Daar deze echter het vermogen niet hebben, om al de dan aangevoerd wordende warmtestof der rolletjes zoo spoedig voortteleiden , moet hare haeveelheid bij-derzelver aanraakpun= ten vermeerderen. Immers dat kan niet anders; want dewijl met de drukking der lucht weg te ne- men, voortgegaan wordt, zoo blijft de voortdrins gende kracht der warmtedeeltjes, die zich in den Phosphorus ophouden, niet alleen werkzaam „ maar neemt in reden der verminderende drukking toe; en die poging om te ontwijken bij de isole- rende zelfstandigheden alleen nog werkzaam zijn= de (q), moet derhalve de arti en op» hooping van het calorique bij dezen aan den om- trek van den Phosphorus plaats grijpen ; doch daar vinden die warmtestofdeeltjes geenen gereeden uitweg ‚ maar veeleer eene stuiting; en om deze reden kunnen, in het voorhanden zijnde geval, die stoffen (de isolerende) even als een- opgeworpen dam; tegen het anders wegvloeijende calorique van den Phosphorus beschouwd worden. Ten gevolge van dit zamen vloeijen en ophoo- pen der warmiestofdeeltjes bij de gemelde aan- saakpunten neemt het tweede licht daar ter plaatse | ‚S5 | _ aan ae a) De ‘verijlde lucht is daartoe giet meer in staat, ze Wit zoo even bewegen is, | lode ti. ve wrlas bass € sa Dd aen de rolletjes Phosphorus sterk toe (7); daar pu het eerste tintelen van dit licht reeds eene aanvankelijke ontsteking (ienicentie) is, bij wel- ke warmtestof losgezet en axigèndring bewerkt wordt, hoezeer zal dan de temperatuur niet ver= meerderen (s)! En schoon dit lichten van den Phosphorus zich dan nog maar alleen tot deszelfs wit bekleedsel ( #) bepaalt, gaat echter de bewer» king van dit oogenblik af met spoed voort, zoo dat weldra de warmtegraad tot op het punt eener vof= ledige ignicentie td z) komt , welke bestaat in het eigenlijk ontsteken van denzelven in ’t ijdel, door Cr) Zie onder Proef 1, in *t bijzonder bij Proef 2a, Proef 35 en Proef 49. (Cs) De intenfiteit van dezen zamenvloed van warmte- stof is zoo groot, dat zij hare uitwerking op eenen daarbij geplaarsten thermometer aanmerkelijk kan doen gevoelen, zoo als boven gemeld is, (2) Dit wit bekleedsel heb ik leeren kennen als eene woorgloeijing en ontvonking , maar niet als eene voor vlam- woortbrenging vatbare stoffe, (u) Die uitwerking der warmtestof bij den Phosphas rus, waarbij zich het tweede licht vertoont, heb ik, van derzelver begin af, meermalen eene ontsteking of ignicentie genoemd; en te regt, want het bestaat in eene ontbinding van de witte stof der rolletjes, welke stof dan overgaat in ten zuur, met afscheiding van warmte en lichtstof, Doch alzoo deze werking slechts zeer.langzaam voortgaat, en daar door niet merkbaar genoeg is, geef ik dezelve liefst de benaming van zwakke of geringe, ook wel aanvankelijke jgnicentie , of wet ïgnicentie in hars beginselen ; indien i erkel het woord ignicentie gebruik, bedoel ik altijd der- zelver volledige meiwerking. door zijne eigene warmtestaf bewerkt , zijnde dit een waar branden wan den Phosphorus (vp ), vers gezeld gaande van eene meer spoedige oplossing zijner witte stof, onder vertooning van een tezamen- gedrongen tintelend en zelfs vurig licht , schoon echter nog zonder ontwikkeling van Ng (w). Zoo heb ik dan de wijze en werking ver- klaard, naar welke de Phosphorus, bij deze proef nemingen in het ijdel, tot het punt van ontste- king uit zich zelven gebragt wordt, en als zoo danig branden kan; en zoo ook is mijne hoofd stelling ($ 87) nog ten overvloede bewezen, $95. C. Thans moet ik ten besluite van dit Hoofdstuk komen op de gevolgen der voorge melde igzicentie (x),en dit zal ons leiden tot de zoogenaamde zeifontvlamming van den, bhast horus in het luchtledige. Na al het te voren behandelde kan ik hier over zeer Cx) Ik moet hier herinneren, dat daor dit branden van den Phosphorus , bedoeld wordtde uitwerking van deszelfs te Zamen gevloeid calorique ter ontsteking van zijn eigen oxigène, Ast welk uit zieh zelven voor ovigdnering vatbaar is; Zijnde dit deszelfs witte stof, daar in tegendeel de was- Kleurige hiertoe eerst eene verbinding met cen vreemd exigène , namelijk dat der verijlde lucht moet aangaan, en dus niet uit zich zelve voor oxigénering vatbaar isa > tT (w) Men vergelijke hewtweede verschijnsel bij de br ten hier onmiddelijk te vgren, aangehaald. Cx) Aaamerk. » 624, Wh Hú mwiudgecrijk ob s4iiw geer kort zijn: eerst zal ik mij hepalen tot het geen deze ontvlammingen doorgaans voorafgaat; en dan tot het phoeuomen zelven. 1. Met opzigt tot beteerste, heb ik doorgaans waargenonien , dat het opgehoopte calorique aan den omtrek van den Phosphorus, bij de aanraken- de punten met een isolerend ligchaatm, het vloei baar worden of smelten van deszelfs witte stof ter dier plaatse veroorzaakt (y), waarop dan de ignicentie zich vertoont. Op deze zal echter niet altijd de ontvlamming wolgen; want, behoudens de vereischten tot het formeren der vlam (z), kan de Phosphorus tot dien graad niet komen, maar blijft slechts bij eene ignicerrtiie , wanneer namelijk de isolerende ligchamen niet van dien gard zijn, dat zij de warmtestof genoegzaam op= keeren (a ) ook niet in geval van bijomstandig= heden (5). Van hier dan, dat, schoon bij ges Wwuk van isolerende zelistandigheden (oc), de ig _(y) Men vergelijke bij eenige proeven in Afdeeling E het 2de verschijnsel. Cz) In Hoofdstuk T, dezer Afdeeling, en bijzonder in di: Hoofdstuk behandeld. 4 „(e): Hiervan moge ten voorbeeld-dienen Proef en en: Proef 26. Te jk 7: 2 -{£b) Proef 5 en Proef 36, komen hier in aanmerking. Cc) Naar de geschikthêid ‘der zelfstancigheden, met welke de Whosphorue in aanraking is, - ava Ce dl {285 ee ignicentie ‘bevorderd (d) „ vertraagd (e)sraf witgewerkt wordt (f), voortduurt (8) » of 0 houdt (Ah). ots dod e. Met “opzigt tot het tweede , de zelfont vlamming. namelijk : door de ignicentie, waat- van zoo even gehandeld is, en dre zich tot het wit bekleedsel van den Phosphorus, bepaalt , wordt, wanneer geene omstandigheden het verhinderen ($ gò.), de vlamvatbare stof van den Phosphorus aangestoken (é); of, om mij duidelijker uit te drukken: de zich opeenhoopende warmtestof bij de aanraak punten der isólerende ligchamen , eene gloeijing en smelting in de witte stof van den - Phospherus te weeg brengende „veroorzaakt tes vens, dat daar ter plaatse het waskleurige sedeelte vloeibaar wordt: hier door ontstaat er hoogstwaar= schijnlijk eene verbinding C&), ten, minste cene Ä f « hoatst za Cd) Proef 36 „tis0id at 7 é 1} ‚Ce Proef 5 en. Proef 26. en andere proeven. <«) Cf) Zoodanig eene uitwerking “had Proef 5, en-oolt Proef 6e 1202E 77 iv ab a5v gssh: ijd” si „_£g) Proef 36: | Su 1012 3 | ) (4) ‘Proef 14 en Proef 26. ob q ili ded (À) Dat ik zoodanig eene ónderscheiding in de bee standdeelen van den Phosphorus maak, eene onderschei &irrg namelijk , tusschen vlamvatbare en niet vlamvatbare, waar voor eene igsisentie. vatbare stoffe „ is op waarneming: gen inde vorige Afdeeling op proeven gegrond. d ek e(#) Dar de-vlamvatbare , zijnde dit de waskleûrige stof Ä oiukan: Pere sf 255 Js Bamenvloeijing dier beide, namelijk van eén #€3 deelte der witte en waskleurige stof ;, waarvan dat het gevolg is een sterker gloed in het licht ter dier plaaise aan den Phospliorus zich vertoonende( 4); het gloeijend uitspatten (72); voorts het gasvormig worden der vlamvatbare stof (72) die dan in ver- ens met het oxigèné eerst der witte stof (o), en dan met dat der verijlde lucht (p), door de toegenoinene ignicentie aangestoken wordt, en zich in de gedaante eener vlam voordoende, alle die fraaije verschijnselen levert (q) door tvelke deze rme: aan het oog zoo zeer voldoen. Zoe faù den Phosphorus , voof derzelver ontVlainming eerst smelt, en zich met die witte stof , welke in het zelfde ge- val van smelting is, verbindt, heb ik verscheidene malem waargenomem (4) Hiervan is bij sommige proeven melding gemaakt in-het ade verschijnsel, zie Proef 1, 19, 22, 49 en andere (mm) Bijzonder in Proef f, en daar in-39 gemeld, Cn) Ten minste Zich oplossen iù zoodanig eene fijne @tof „die wel voor gasvormig. gehouden.kan worden; de rooks die bij deze proeven de vlam omringt, bewijst zulks ook (Co) Dat deze stof wezenlijk oXigène verborgen houdt; heb ik in den loop der Verhaudeling geneegzaam bewe- zen; vergelijk bijzonder $ 73, nader nog Aanmerk. w on der $ 94 ge ‚-{#) Dat hierbij eesien der nie lucht tot het voortzetten en onderhonden der vlam-aanwezig zijn moet ; is bewezen in het eerste Hoofdstuk dezer Afdeeling. (4) Van welke uitvoerig melding iè gemaakt onder dí Bier zoo even aangehaalde proevens wel, 38 je foo heb ik dan nu mijne gedachten over dit phicenomen ontwikkeld; gedachten die gegrond ziju op naauwkeurige waarnemingen, juiste proe ven en eigene bevindingen; tot welker geheele en duidelijke opgave niet wel een minder uitvoerig verslag voldoende zou geweest zijn. Dit verschijn- zel bij den Phosphorus moge thans, en iu ’t ver= volg, nog eene zelfontvlamming genoemd wor- den, om dat deszelfs oorzaak in dit ligchaam zel ve ligt; maar, niet om dat het buiten zich geen Gorzaak van deszelfs aanwezen hebben zou, of; om dat die oorzaak onbekend is, Wij weten nu, dat het de warmtestof is, die in den Phospkorus gelven zich bevindt, doch zoo lang in dezen stil en verborgen blijft; als de gewone drukking van den dampkring plaats heelt, maar vân die druk- king ontheven wordende ; hare veerkracht uit« befent , te voorschijn treedt, en alle die uitwerk= gelen, tot dus verre vertneld, voortbrengt ; die echter , voor zoo verre zij zich aan het oog ver- {ooren ; hun bestaan niet zouden, kunnen ‘krij- gen, zoo er aan den omtrek van den Phosphorus geene , voor oxigenéring vatbare , stoffen Er) aanwezig waren. & HOOFD _(f#) Deze stoffen zijn, zoo als gezegd is, voor eerst het witte omkleedsel des Phosphorus zelven, en ten tween de, het gas oxigèae der verijlde lucht. el 538 Je HOOFDSTUK TIL, Bedenkingen tegen de vóorgestelde verklaring van het verschijnsel der zelfontvlamming van den Phosphorus in’ luchtledige. 6 96. » ‚ Greene stelling die geene tegenspraak » hijdt;” dit etek maald moge ook op mijne verklaring van de oorzaak der zelfuntylamming, van den Phosphorus in het zoogenaamd luchtle„ dige gelden. En wat er al tegen mijn gevoelen zon kunnen ingebragt worden, gr ik niet bere- kenen; eenige bedenkingen echter die men zou kuunen maken , zoo als ik vermocde, zal ik nu, woorstellen en oplossen, bij voorbeeld : Dat het vreemd luidt ; om zoo eene groote hoeveelheid warmiestof aan, eenig ligchaam toe te kennen, dat daar door dat ligchaam zich zelf id brand kan steken. Ik zou hierop moeten ant- woorden : dat dit met zoo vreemd zij, maar dat er in tegendeel voorbeelden genoeg zijn, van het van zelven vuur vatten en in brand raken vaï zelfstandigheden , zoo als van hooi- en stroe-ber= gen, vau hoopen vlas, hennip, oud linnen, vetti= ge wollen en katoenen stoflen, als ook van hout= zaagsel , peulvruchten , gerooste granen en an= dere (s). Bij alle deze werkt in zoodanig geval eene Cs) Annales de cBemie; Tome XLFIII: pag. 249 Ke =—( 269 je eene “groote ‘hoeveelteid. verborgene warmtestof ; tot een punt als ’t ware zaamgeschoold, welke zich als voelbare warmtestof voordoet, indien men met ijzeren staven zulke hoopen sondeezt, $ 97. In geen een ligchaam wordt door de verijling der bear de warmtestof zoo zeer in „beweging gebragt ; er moet dus waarschijnlijk nog eene andere En zijn, voor de oorzaak der er entvlamming van den Phosphorus in ’tluchtledige. Ik moet hierop antwoorden, dat wij geene ligcha- “men kennen , welke zoo zeer de warmtestof aans trekken (£), als de Phospborus, maar die dezel- ve ook weder zoo gereedelijk kunnen afzetten : daarom zou een roltetje Phosphorus met opzigt tot de warmtestof , vergeleken kunnen worden bij eene Leidsche flesch, met opzigt tot de electrieke stof (u). En wat de verijling der tucht op ver= borgene warmtestof kan uitwerken , ziet men in de verdamping van den Ether (yv), die in dat ge- val gasvormig wordt en een trellend bewijs op- Z.GEN. IV.D. 2 St. iig 1e (r) De zelfontvlamming van den Phosphorus buiten heg luchtledige in ges acide müriatique okigène, en in bovenge- melde zoste proef , komt mij voor toegekend te moeten wors den aan deze kracht; immers, in die proef was de Phos- # phorus geïsoleerd en kon wel warmtêstof aannemen ; maag kon niet weer afzetten, hij moest dexhalve ontvlammen, (u) Zie bladz. 26 aante 4. Cr) Lavoisier, Grondbeginselen Deelile bie 8, « —_( 2go y= levert van het vermogen zijner verborgene warm- teslof, $ 98. Indien, zou men vervolgens kunnen te- genwerpeu , door de verijling der lucht de warm- tedeeltjes in den Phosphorus zich zoo voortdrin- gen als hier beweerd is (w), dan moet al zijne warmtestof naar buiten uitgestooten worden, en dus de ontvlamming niet tot stand kunnen ko- men. Ik antwoord hierop: 1. Dat die voortdringing der warmtedeeltjes bepaald is, want men moet zech dit niet tot in bet oneindige verbeelden. 2. Dat er aanmerkelijke tegenstanden bij in aanmerking kemen (x), en daaronder wel bij- zonder de aantrekking die de Plosphorus op de warmtedeeltjes doet, als ook dat zij op elkander eene zekere drukking uitoefenen , door weike derzelver uitzetting gematigd wordt. 3, Dat ingeval zij zich meer van den Phos- phorus zullen kunnen verwijderen, daartoe dan gelegenheid moet zijn : dat is met andere woor- den , dat de Phosphorus dan met goede leiders der warmtestof in aanraking zijn moet, gelijk als in Proef 71, doch dat het ijdel een ziet leider der warmtestof is (y ). En A, Dat mijne proeven ten duidelijkste bewij- Zer, (+) Zie $ 39, Cx) Zie Aanmerking (4) bladz. 968. Cy) Zie Asnmerking (£) bladz, ata mn Ser ale zoe gen ‚ dat de in beweging gebragte warmtedeeltjes niet ver buiten den Phosphorus worden voortges drongen : immers in gevallen als bij Proef ág is waargenomen , dat, indien het rolletje. slechts 3, ef 1$ duim opgetrokken werd, het dadelijk ont» vlamde (z). Dit nu kan aan geene andere oor= zaak toegekend worden, dan dat hetzelve in eene plaats gebragt werd, tot welke deszelfs voortge= drongene warmtestof nog miet bad kunnen komen ; en bijgevolg dan ook, dat de warmtestof van den Phosptuorus in deze proeven niet op eenen verren afstand van denzelven voortgedrongen wordt, en het verlies van deze stof nog niet groot geweest moet zijn; waat de Pkosphorus, toen even ver= _plaatst, kregen zijne nog inhoudende warmtedeel… tjes op nieuw gelegenheid zich naar buiten uit te storten, en op eens in massa als ’t ware daar van gebruik willende maken ‚ ondervonden zij eene stuiting en opkeering aan den omtrek van het rolletje, bijzonder aan dat punt, naar hetwelk zij het meest toegeschoten waren (a) waarvan de in brandsteking van den Phosphiorus het gevolg was, $ 99. Maar wanneer de zelfstandigheden, met welke de Phosphorus in ’t luchtledige in aanra= king is, goede leiders der warmtestof zijn, zal T 2 dezg (2) Zie Aanmerking (m) bladz. 120, C4) Het welk ongetwijfeld het aanrgakpunt van het iess derend ligchaam zijg moer, van a a za deze stof immers geheel en al door die leiders. wegvloeijen zonder eenige uitwendige werking te kunnen. vertoonen ; het tegendeel doet zich voor ‚ hier in bestaande , dat de Phosphorus dan. nog lichtende blijft (B). Ik antwoord hier op: 1. Alde warmtestof van den Pliospliorus kan niet wegvloeijen , om reden te voren reeds gegeven (c). 2. Zaj zal geene uitwendige werking vertoo- nen als de lucht ten uiterst verijld is, waar van onze 71ste Proef ten bewijze moge dienen, doch daar in de andere gevalien de lucht miet m die mate kan weggenomen worden, en het calorique zich naar alle kanten in den Phosphorus uitzet ; zoo kan het niet wel anders of de rolletjes moe- ten nog eenigen tijd (d ) he!;teude blijven Ce). $ 100, Cé) Proef 15—18, en 27303 En ook Proef 50. (Cc) Zie Aanmerking (#) bladz. 271. Cd) Iu Aanmerk, (2) oi 130 komt eene proefneming voor, die aan het geen ík te dezer plaatse in de Verhandeiing ge- schreven heb, eenig licht bijzet: in die procf was het aan- rakend ligchaam een niet zeer goedeleider der warmtestof ; en echter was her licht aan den Phosphorus, na een paar uren bijna geheel verdwenen: (dathet nog, hoewel naauw- lijks merkbaar een dag of vier voortduurde , moet daaraan’ toegeschreven worden, dat de toestel niet volkomen lucht- digt was). En ik twijfel zeer of , bij aldien het aanrakend ligchaam een metaal, of andere zeer goede warmteleider geweest ware (de toestel volkomen luchtdigt of gesloten zijnde) het zoo even gemelde licht wel twee uren zoude geduurd hebben. Ce) Vergelijk het geen ik op de bedenking $ 98 voor komende geantwoord heb, Ì == 293 Je «6 100. Indien de in den Phosphorus verbor- gene warmtestof zoo zeer kan wegvloeien, als hier boven beweerd wordt (f) dan moesten de rolletjes die zoodanig een verlies van calorique ondergaan hebben, dan bij het terug keeren der dampkringslucht, evenmin zich lichtende vertoo- nen, als wanneer zij aan eene ontvlamming on- „derwerpen geweest zijn. Dit moge eenigen schijn hebben ; doch naar het mij voorkomt zal de weggevloeide warmtestof , terugkeeren , zoo dra de drukking der fucht, zich weer gevoelen doet (£); ten minste zal de Phos- phorus zich dan weer op nieuw van warmtestof voorzien kunnen (/); want hij heeft in zooda- nig een geval nog de noodige stof (zijn wit be- kleedsel) tot dit einde ; van daar dan ook dat 1de) de (/) Proef 71. Cg) Ik verbeeld mij ín zoodanig een geval eene zekers herstelling van het calorique, het welk den Phosphorus oatgaan is: te weten, zoo dra er weer tucht wordt ingee laten en dus de drukking te rug keert, vermindert de uite gebreidheid der in den Phosphorus overgeblevene warmte- deeltjes ; de ledige plaats, welke daar door in denzelvef zou ontstaan, moet door andere warmtedeeltjes uit de aau- rakende ligchamen aangevuld worden, tot de Phosphorus waer die hoeveelheid warmtestof bezit, welke hij te voren jad, ten minste „ welke hij nog bevatten kan. Tot nader begrip hier van, hebbe men zich een rolletje Phosphorus, mer opzigt totde warmtestof , even als een Leidsche flesch, met opzigt tet de electrieke stof te verbeelden, CA). Dit is op te maken uit Aanmerk-(») bladz. 259. de phosphorescentie weer dadelijk een aanvang kan nemen. Deck, dat dit na eene geledene ont- vlamming niet plaats heeft , is daar aan toe te schrijven, dat er dan bij de uitdrijving der warm- testof eene verbreking mm de deelen van den Phos= phorvs plaats heeft , en eene geheele oplossing det witte stof. $ 1o1. Wanneer tot het welgelukken der zelfs ontvlamming van den Pkhospkorus in ’ ijdel alleen maar noodig is, zijne warmtestof op te keeren, waarom gelukt dit phoenomen dan niet even spoe- dig en volkomen in die gevallen, bij welke de rolletjes alleen maar op de vereischte zelfstandig heden gelegd waren, als bij die, bij welke zij er mede omringd of bedekt werden ? Deze bedenking zou ik als onoplosbaar moe- ten overlaten; zoo niet eene gelukkige opmer- king (é) mij in staat stelde reden van dit verschil in uitwerking te geven (£). Te weten: de Phos- phorus wordt, zoo dra dezelye in de dampkrings= lucht komt, met eene laag phosphorischzuur be- dekt; dit, reeds waargenomen door een Heer Thenord (/), geeft ons de oplossing. Immers het laat zich ligt begrijpen, dat de Phosphorus zoo lang Ci) Opmerking a Hoofdstuk X. des vorige Afdeeling. (&) Aanmerking (y) bladz. 159. €41) Zie Algem. Konst en Letterbode voor 1313. No. 24 bl. 379. ml 295 IJ Jang bij met dit vocht bezet is, nict ontvlammen kan 3 hetzelve moet dan op de eene of andere wijze uit den weg geruimd worden: dit nu kan naar mijn inzien , op tweederlei wijze geschieden ;, voor eerst : door werdamping , welke te weeg moet gebragt worden , door de hitte aan -den Phosphorus zelven aanwezig. Maar, daar dit vocht tijdens het eerste tijdperk der luchtsverijlmg (dat “is, zoo lang de -phosphorescentie duurt) nog eenig= zins vermeerdert, moet er noodzakelijk veel warm- testof besteed worden, om hetzelve te doen ver- dwijnen, en dea Phosphorus opte droogen: hoe zeer nu moet dit de ignicentie en ontvlamming vertragen „ moeijelijk „ en soms geheel onmoge- lijk maken. Verwagen zeg ik; van daar dat die entvlamming, «bij eene inrigting als in de 4gste Proef , veel later gis bij eene menigte andere proeven «zich voordeed, — Maar soms wordt de ignieentie, ten rainste de zelfontvlamming er ge- heei onmogelijk door ;-hetwelk in de beantwoor= ding. der volgende bedenking nader zal ontwik= keld worden, De tweede wijze, om den Phos- plerus van dit vocht te ontdoen , bestaat hierin , dat men dezelve legt op, of hever omwindt met zoo- danige stoffen, in welke hetzelve gereedelijk kan intrekkhen. De meest hiertoe geschikte zelfstan- digheden, zijn zeker katoenen, wollen en linnen stoffen „ voorts vloei- en filtereer-papier , zach te haarsoorten ; als ook die , tusschen welke ik T 4 dit {206 Dee dit vocht kan intrekken , Aowtzaagsel , houts- koolpoeder , asch, zand en dergelijken. In dit geval nu kan de warmtestof, die anders besteed moet worden , om het bovengemelde vocht te verdampen ‚ en aan die bewerking als ’t ware verloren gaat, behouden blijven , en strekken ter bespoediging van de zelfontvlamming. Het laat zich hieruit dan ook: begrijpen, waarom de proef eerder gelukt bij eene geheele „ dan bij eene gedeeltelijke bedekking van de rolletjes. Deze oplossing moge tevens het noodig licht bij- zetten aan het verhandelde in het-eerste Hoofdstuk dezer Afdeeling. Zoo vinden wij dan ook eene reden te meer ; waarom de Phosphorus in houtzaagsel geheel in= gestoken , ontvlamde ; doch op een schijfje hout gelegd niet ontvlammen kon (za); want behalve dat fijne gedeelde stoffen, mindere geleiders der warmtestof zijn, dan wanneer zij in hun geheel worden gelaten , (en dus in het laatste geval reeds veel warmtestof wordt afgeleid), wordt die aflei- dieg nog vermeerderd door de bovengemelde vloeistof van den Phosphorus, welke zeker ook het stukje hout, ter plaatse waar deze het aan= zaakt , nat doet worden (7), hetwelk niet zoo spoe Cr) Zie 6 78. Ca) Immers dit vocht zal van den Phosphorus mederi kakken op het ligchaam , met hetwelk dezelve in aanraking is; doch hier over nader bij de volgende tegenwerping. tar De spoedig kunnende intrekken , daar door het hout hog meer warmteleidend maakt. Maar blijft de zwarigheid niet dezelfde met ops zigt tot diegevallen , bij welke de Phosphorus om= wonden is met, of gelegd op zoodanige zeifstan= digheden, die slechte geleiders der warmtestof zijn; als sommige haarsoorten (o), harst (p) en Aarstpoeder (q), zegelwas(r), pek {s) en dergelijken ; als ook fijn gestooten glas (t), olie (w) en meer anderen? Uit-de laatstvoorgaande oplossing is het tegengestelde afteleiden ; immers alle de hiergenoemde zelfstandigheden, als ook alle overige vette en bartsachtige stoffen, zijn niet ge- schikt om vochten optenemen : het gevormd phos= phorischzuur moet dus om den Phosphorus blij= ven hangen; of liever het zal derwaarts-afvloeijen, waar de rolletjes door de zelfstandigheden worden aangeraakt, en de ignicentie of ontvlamming een begin zou moeten nemen (#); aan-die plaats nu T5 zal (o) Proef 5. (#) Procf 48. (4) Proef 36. (Cr) Proef 46. Cs) Proef 47. (4) Proef 18, (u) Proef 40. (+) In de ggste Proef is er ten dezen opZigte eenig voordeel; daar hangt die Phosphorus vrij aan een linnen draad ; het phosphorischzuur zal hier meer of min langs de zijde van het rolletje afzakken, en aan de onderzijde zich voor het grootst gedeelte plaatsen, zoo dat de” ont- vlamming aan de bovenzijde bij den draad een begin ad memen, gelijk gezien is. à = ef 298 Je zal bij gevolg dit voeht tot eenen meer of min grooieu droppel zich zetten, waar door de hoe= veelheid wan hetzeive te groot wordt voor de uit- werking der te voorschijn tredende warmtestof ; van daar dan, dat in plaats dit vocht zal kunnen uitdampen, en de Phospliorus opdroogen, het- zelve veelmeer dient-om het bewuste calorique voortteleiden. Im geval echter de Phosphorus in elie gelegd is, kan hieromtrent eenig versehil plaats hebben; te weten, wanneer dit zoo evon- gemelde zuur zich verspreiden kan over de op- pervlakte d'er vloetbare stoffe, moet de zelfont- vlamming voor mogelijk gehouden worden («); en in * bijzonder wanneer die olien weinige wa- terdeelen hebben, en het vermogen bezitten om bet phosphorischzuur op te nemen of er zich mede te vereenigen, zoo als met de nagelolie mogelijk wel het geval is. Eindelijk met opzigt tot fijn= gestooten glas ‚ komt het mij onbetwistbaar voor, dat dit minder vachtintrekkend is, dan fj duin zand (x), bij welks beproeving echter het uiti- matum op het gelukken der ontsteking van den Phosphorus gebleken is (‚y); derhalve kan bij eene be- (yy) Aldus heb ik in zoodanig geva! bij de goste proef eene gedeeltelijk zeer flaauwe en kortstonaige ontvlaim- miug waargenomen, waar van ik melding gemaakt heb on- der’die proef zelve, Cz) Proef 14 en in ’t bijzonder Proef 26. _{y) Men leze, het geen onder de hier aangehaalde proeven medegedeeld is, 299 Je beproeving met. glas, dit verschijnsel niet vert wacht worden (z ). „6 102, Waarom zou meu kunnen vragen tot de warmtestof de toevlugt genomen , daar de iden= titeit van die stof nog niet voldoende bewezen is (a)? Dan moge zij door deze proeven. en waarnemingen als bewezen beschouwd. worden | Ter zake echter ;- men vraagt, waarom de toe vlugt genomen tot de warmtestof? ik antwoors de : om. dat alle mijne waarnemingen mij daartoe opleiden (b). Het zou overtollig zijn, op nieuw ten bewijze hiervan, vorige. redenen te herhalen ; echter moet ik toch bij deze. tegenwerping herin peren aan het rijzen der kwik, in eenen naast bij den Phospherus geplaatsten thermometer, welk verschijnsel zich voordoet, kort voor de zelfont- vlamming van den Phosphorus (c): en waaraan dit nu toegeschreven , indien niet aan het uitwerk- sel van warmte ? Immers de thermometer kan in elk ander geval, niet dan door deze oorzaak rij- zen (1) Zie ook Aanmerk. (#) bladz, ec8. k Ca) Men deuke aan de verschillende gevoelens hierover, van Gren, Bregman, Link, Scherer, Richter, de Luc en anderen. Cé) Blijkbaar uit dit geheele Hoofdstuk en een groot gedeelte van het vorige. (Cc) Zie in de tweede Afdeeling in ’t begin van Hoofde stuk VII, en elders meermalen gemeld. =( Jao ja zen en ik heb duidelijk genoeg aangetoond , dat bij zoo eene vergevorderde verijling geene andere stof, dan de warmtestof dit verschijnsel veroor- zaken kan. Daarenboven er zija proeven voorge- komen , die omtrent dit stuk geene bedenking meer overlaten : men zie onder anderen, slechts Proef 51 in vergelijking met Proef 52. In de eerste dezer (zoo als ook in anderen (d),) zag men de zelfontvlamming van den Phosphorus ont- staan, wanneer hij, (nabij gebragt ‘zijnde aan het punt zijner ontvlamming door nedervallend kopervijlsel een zeer goeden leider der warmte- stof) plotselijk werd aangeraakt, en door welke oorzaak kon in dit geval de ontvlamming geluk- ken; indien niet door de warmtestof van den Phos- phorus, die door de ver voortgezette luchtsver- ling los geworden , geenen uitweg vindende door het isolerend ligchaam, van de gelegenheid, die aan dezelve gegeven werd, gebruik trachtte te ma- ken , zoo in massa naar de opvallende higchaam= tjes toeschoot, dat aan derzelver aanraakpunten met den Phosphorus, de hitte tot zijne ontvlam- ming sterk genoeg werd. Doch in de andere proef _ (de 52ste) waar de 1m denzeliden staat gebragte Phosphorus met koutskool poeder bestrooid werd; deed zich noch ontvlamming noch iets bijzonders voor; uit hoofde dat de warmtestof, hoewel los- genoeg Cd) Proef 65 —_( Jor Je genoeg in den Phosphorus zich bevindende , ech= ter door de opvallende stoffe , (als zijnde een te slechten leider van het calorique) niet ontwijken kan, en aan de gemelde warmtestof tot dit ont- wijken geen betere weg, dan dien zij reeds had (e), aangeboden werd.— Moeten wij bij de mitkomsten dezer proeven niet vragen, welke stof in de geheele natuur , zal zoo eene leiding en wet- ten volgen ; indien het niet de warmtestof zij ? $ 1035. Deze nu opgeloste tegenwerpirgen ; zijn mij als de meest belangrijkste voorgekomen tegen het gevoelen , dat ik aangenomen , ontwike keld en beweerd heb, betreffende de oorzaak van deze. zelfontvlamming van den Phosphorus; deze zoo wel als anderen , die er nog zoude bij te voegen zijn, kunnen den toets miet uitslaan, mear vervallen uit mijne voorgaande verklaring zelve. Ik houde het dan voor bewezen , dat de oorzaak van dit pheenomen , de warmtestof is ; en wel bij- zonder die, welke in den Phosphorus zelven zich ophoudt, en in eene aanmerkelijke hoeveellieid ook dan in beweging wordt gezet, wanneer door de opbefling der dampkringsdrukking hare veer= kracht gelegenheid krijgt om derzelver vermogen uitteoefenen : „dit plaats grijpende, zal. elk; deeltje dier stoffe, dat in den Phosphorus zich bevindt, eene Ce) Namelijk door het kaarskatoen, waarop het rolletje Phosphorus gelegd was, —l{ 502 Je eene grootere ruimte trachten intenemen , en daan door het een het ander verdringen moeten; iage= volge waarvan er eene menigte naar buiten uit= gestooten, en in de aanrakende ligchamen als ’t ware overgestort zal worden, bij aldien deze het vermogen hebben, de gemeide stof optenemen en voortteleiden : hetwelk ons reden geeft van het ziet ontvlammen van den Phosphorus. Doch, wan= neer die ligchamen dat vermogen niet bezitten, zullen de al meer en meer voortdringende warm= tedeeltjes aan den omtrek der rolletjes eene stui= ting ondervinden, zich daar te zamen hoopen, en dan dezelven ontsteken en vlam doen vatten; tot welk eerste hunne witte stof (als eene oxi- gène bevatte zelfstandigheid) en tot het laatste het oxigène der dampkringslacht , voistrekt noodza= kelijke vereischten zijn: En dit geeft ons de re= den van hef entvlammen van dit brandbaar lig- chaam bij eene onderwerping aan het ijdel der luchtpomp. In dit laatste kunnen zich echter eeui= ge verscheidenheden voordoen ; namelijk, indien de Phosphorus door de hier gemelde zelfstandig- heden, niet ontdaan kan worden van bet phospho= rischzuur , waarmede bij, alvorens tot de verder gevorderde verijlting tekunnen komen, over zijne oppervlakte bedekt wordt: en hier vindt men dan de oorzaak, dat bij eene meerdere inwikkelng van de rolletjes in de vereischte isolerende stoffen, derzelver ontvlamming doorgaans eerder gelukt, Gan (305 dan enkel bijeen neerliggen op de gemelde zelfs standigheden ; terwijl ook dan, in geval de isoie- rende stoffen van dien aard zijn , dat zij dit vocht niet tot zich kunnen nemen , de zelfontvlam- ming, al isal het overige naar vereischte, echter ziet gelukken zal. Zie daar de sloisom op alle mijne proeven; “waarnemingen en overdenkingen , aangaande de oorzaak van dit phoenomen. Zooals ik deze meen gevonden te hebben, verklaart deze zelfontvlam= ping zich eenvoudig en natuurlijk. Ik koude nu hiermede de vraag, door het Zeeuwsch Genoot- schap der Wetensci:appen voorgesteld en aan het koofd dezer Verhandeling geplaatst, voor beants woord. Draagt dit stuk menigvuldige blijken van mijne geringe kundigbeden, en van het eenvou- dige der vinding: dan moge ook hier bevestigd worden, » dat bet eenvoudige het kenmerk der _» waarheid is!” ee br he tetes ease EA är vsi ak ens > maik, k. Ka Ean AANMERKINGEN zn BIJVOEGSELEN. A, Bladz. 15. bij Aanm. (g) de voegen : == Het is ter gereeder doorvloeijing der lucht uit de vecipienten naar de pijp E vande luchtpomp, dat er eenige gaten rondom in de doosjes gestoken, of in derzelver onderste ronden kleine uitsnijdine gen gemaakt worden, B. Bladz. io2 bij Proef 55 valt aan te mers ken: dat die proef niet verrigt is in een glazeû bol als Fig, 15; maar in eene klok of recipient als Fig. 5. zijnde aan het schuivend draad een houtje of dwarsbalkje aangestoken , aan welks uit— einden, aan linnen draden de beide stukjes Phos- phorus worden opgehangen. Dit dwarsbalkje met de daaraan gehechte linnen draden en de stukjes Phosphorus worden vooraf van onder in de klok gebragt en aan het schuivend draad eangesto= ken, waarna dit zoo verre wordt opgetrokken, tot dat de rolletjes Phosphorus op eene vereischte hoogte in de klok hangen, Een medehelper houdt, bij het toestellen van het hier gemelde, de klok in de handen , ten einde er van onder vrij im te kunnen komen. Alles wel gesteld zijnde, zet men de klok op den schotel van de luelitpomp ;, en verzorge dezelve volgens het opgegevene in 29 van noot e onder $ 5. Bladz, 11. en nu kan men tot het doen der proef overgaan. Zi. Gen. IV.D. 2 St, & G 2 AANMERKINGEN EN C. Bladz. 17e Zn het slot van noot es » Waarna ik nog bewaard te hebben’? Het begrijpt zich van zelve, dat dit heleggen met zegelwas buiten het luchtledige verrigt is, D. Blad. 215. In het begin wan 6 31. » Ik heb in 6 75. reeds op de dampkringslucht » geoogd enz. , die, naar mate zij zich werkoudt, » de gelfontvlamming vanden Phosphorus mede » al of niet doet gelukken” Onlangs is mij de aanmerking gemaakt, of ik bij mijne proef nemingen op dit onderwerp , behalve op de tezn- peratuur van den dampkring, ook op deszeifs trap van droogte ef vochtigheid ter plaatse, waar de proeven genomen waren, niet had moeten op- merkzaam zijn; dewijl de lucht ouder de reci- piënten toch een gedeelte der lucht daar buiten uitmaakte, en op sommige mijner proeven wel- ligt eenigen invloed kan gehad hebben. Toen ik de Verhandeling schreef, had ik ter dezer plaatse ligt eene aanmerking over de gesteldheid der lucht kunnen maken, doch ik heb dit verzuimd. Daar echter die opmerking belangrijk genoeg is, diene thans op dezelve tot antwoord : dat het meer dan waarschijnlijk is, dat bij die proeven, welke onder eene verschillende temperatuur genomen zijn, en die nagenoeg dezelfde uitkomsten heb- ben opgeleverd, de graad van voehtigheid der lucht ook verschillende zal geweest zijn; dewijl deze aan eene gedurige verandering onderhevig B BIVOEGSELEN. 3 is, en in vele gevallen met de temperatuur der lucht in verhouding staat. Maar ook zoude er geen einde aan liet maken van obserwatiën ge= weest zijn; bij aldien ik bij de vermelde proe- ven, behalve mijne aandacht berg te vestigen op den graad der verijling.en op de temperatuur der lucht, nog daar en boven Apgrometrische waarnemingen had willen bewerkstelligen. Ed E. Bladz. 223 in noot t- »p Ik zal in het » bijvoegsel (de bijvoegsels) gelegenheid hebben » hierop terug te komen”? In proef 62, hadden slechts weinige der uitspattende Phosphorische Bolletjes zich lichtende knnnen vertoonen. In Proef 65 die gelijksoortig is, waren dezelve meest alle verlicht: dit verschil is daaraan toe te schrij- ven, dat in de 62ste Proef, het gemelde uitwerk- sel door eene zelfontvlamrming wan den Phos- pkorus te weeg gebragt is; doch in Proef 65. door aangebragte hitte: als ook, dat in de cerstge= melde proef de uitspattende phosphorische bol= letjes’ door zeer verijld stikgas gedreven werden; doch in laatstgemelde aan het phosperisch wolkje plotslings stikgas toegediend werd. Vergelijk voorts $ 61, in het begin, Waarbij nog gevoegd zoude kunnen iede dat de behseriande uite spattende phospharische bolletjes in Proef 62, eene groote ruimte door te loopen hadden om de wan- den van het glas (de glazen klok ) te bereiken; daar in tegendeel , in den naauwen glazen cijlinder * 2 lek van 4 AANMERKINGEN ENZ. van Proef 63, het zich uit één spreidend wolkjë dadelijk de wanden van bet glas konde bereiken, F. Bladz. 251 reg. 1. enz. deest men: » Doch » gesteld dat er uit eene vereeniging der phos- » phossche stof (7) eene met ovigène der ver= » ijlde lucht calorique wordt losgezet, dan moet » het nog altijd bedenkelijk voorkomen” enz. Dit geeft eene onvolledige en duistere zinsnede, en schoon dit letterlijk naar de kopij is afgedrukt, diene hier ter inlichting , dat het dewoordje eene er overtollig staat, en dus, als niet aanwezig moet beschouwd worden ; men leze dan : » Doch ge- » steld zijnde, dat er uit eene vereeniging der __» phosphorische stof met het ovigène der ver= » ülde lucht, calorigue wordt losgezet , dan » moet het nog altijd bedenkelijk voorkomen”? enz., en nu is de zin allezins duidelijk. G. Bladz. 275 regel 21 en 22. » Onmerke » baar zonder eenig uitwendig vermogen uitte » oefenen, den Phosphorus ontwijken zullen.” Dit is eenigzins onduidelijk ; doch bij omzetting leze men aldus: » zoo zullen dezelye onmerk- » baar, zonder eenig uitwendig vermogen witte » oefenen, den Phosplorus ontwijken,” H. Bladz. 285 in het einde van noot t, is de= ze zinsnede onduidelijk: » 1s op waarnemingen in » de vorige Afdeeling op proeven gegrond,” waar woor men leze: » is op waarnemingen der, in de R vorige Afdeeling vermelde proeven; gegrond,” DRUKFOUTEN en VERBETERINGEN, Blads. Reg. Staat : Leess 13 14 &c. dit moest zijn afô : doch is niet in  de Figuren aangewezen «en moet - dus ook hier als nict aanwezig beschouwd worden, 17 9 | begint dezen deze gef 6en7 kromme lijnde Á Ef 29 z | maar dez 35 9 | G6F.) (ez F.) “37 15 $- 98. ï $ 23e 39 2; | aldus dus 49 { 2oenzij Niets van hun | Niets van derzelwer syitté stoffe bes r ze stoffe bchou- houder zij. den Zij 5 50 eg | licht lucht 51 22 | 28ste Proef o6ste Proef. 52 bij! Hichtover licht over 63 i7 | S18. $ 23: Gal 355 $ 27. ee 18 gelukken gelukken ? 71 22 vóór de woor- den: Ik voeg enz.| moet $ 41. gelezen wotden, 73 4 | Co) geisoleerd geisoleerd C 0) — 23 | (of zie noot / (Co) zie noot ze, 76 e | telken-reize ter elke rcize 27 |rzeni4 | 12° R (59F) 129 R (60E) 86 15 | lichter ligter 93 , ir noot Z 6 | met zijn poeder | met fijn poeder 94 28 bij C is « bij c ís 98 25 | incentie incensie Jo2 1 | welker van welke 105 5 | weer meer 16 j | aangesteken aangestoken mm | it 2002 €. p 25 die den lichte die dem lichte a 26 | beiijm beij ko —. | andereiben ander reiben ro7 | noot f. 4 | van de — damp | van den — damp 17 11 | in den damp- | in de dampkringslucht, kringslucht 118 ee | niet niets 123 29 | duchtsvtrijling fluchtsverijling. va5 I5 34- 54. Ed 36 | beschouwende | beschouwde ontvlamming. waarne minge Blad: 3 DRUKFOUTEN EN VERBETERINGEN. Bladz. Reg. 145 1 171 12 187 14 ed 16 a89 I2 203 | ix noot é. 2 ar6 9 202 9 223 dn noot t. 226 I9 t . en ZN NOOÌS. 242 | innoot a 251 9 259 1 273 4 en 23 974 10 283 I2 @Ss | in zool i. 293 5 294 23 301 15 Staat $ kan op dezelve ge- nomen heeft. aan de punt waren. op die punt opde zelfstäne digheid, voor welke proeven de noodzakelijk in het bijvoeg- zel en vooral tegen. spreken. of onze aanmer- king onder $ r. met eenen groo- teren luchtpomp eene met het oxi- gene. eigenlijke warm- testof worden onmerkbaar enz. hier over kan nog ten over- vloede bewezen is op waarne- mingen enz. dan THENORD zouds Lees . kon. op denzelven genomen heeft, aan Aet punt, ware. op dat punt: z aldaar, als ook in de noot op die zelfstandigheid, van welke proeven. de noodzakelijkheid. . in de bijvocgsels: en zie bijvocg* zel. en voor gf tegen spreken, of de Vrag op den eigenlijken titel dezer Verhandeling. met eene grootere luchtpomp. cene staat hier te veel, zie vers der aanm. EF. liever eigene of eigendommelijke warmtcestof. vertoonen. zie bijvoegzel G. hier bij. kon, nu ten overvloeds bewegene zie bijvoegzel H. dit woord dan staater overtollig. THENARD. zouden. EG van Proofjen, fous 'ERINGEn, id genomen heeft, als oek in de zoo digheid, even. kheid. is: en zie bijvoeg. | n spreken, p den eigenlijken rhandeling. ere luchtpomp, te veel, zie vers | f eigendommelijks G. ads bewegeme d. taater overtollig 6 van Poon, feuf VERHANDELING OVER DEN HONIGDAAUW, DooR HENDRIK PONSE, Lid der Commissie van Landbouw fn Zuidholland enz., wonende te den Bommel, op het eiland Flagule TE MIDDELBURG, bij S WAN BENTHEM, 1827. Vi, 1 hd OI 4 HN ese N hik LL. het Voorberigt des Derden Deels dezer Nieu= we Verhandelingen van het ZeeuwscH Ge- NoOoTsCcHAP DER WETENSCHAPPEN, bl. 2g en 52 is gemeld , dat bij het Programma van 1818, de volgende Vraag was uitgeschreven : Daar dikwijls het te velde staande Koren en andere veld- gewassen worden aangedaan en be- schadigd door dat geen, het welk men Monig= daauw noemt ; wordt gevraagd : welke zijn de omstandigheden , die dit Natuurverschijnsel voore gaan en vergezellen ? Welke is de aard der bee schadigende uitwerkselen?— Zijn er,en zoo ja, welke Proeven genomen, om die nadeelige gevol= gen veor te komen, of, reeds daar zijnde, weg te nemen of te verminderen , en welke middelen kan men, op grond cier Proefnemingen „en met verwachting van eenen gunstigen uitslag, daar« toe aanwenden ? t Dat twee antwoorden waren ingekomen onder ‚de zinspreuken : Benvoudigheid is het zegel der waarheid , en : Door schade wordt men z. GEN. IV.p, 3, Stuk. A wijse PE, wijs. Dat geen van beide ‘der bekrooning met goud waren waardig gekeurd; doch dat aan den Schrijver van het eerstgenoemde stuk, om het veelvuldig goede in hetzelve voorkomende, de zilveren eermunt werd toegelegd, zoo hij zich geliefde bekend te maken: — dat zich daarop als Schrijver heeft doen kennen HenprrkK Ponse, Lid der Kommissie van Landbouw in Zuidhol- land enz wonende te den Bommel , op het ei- land Flagué. Dat voorts besloten was deze Verhandeling uit te geven met zoodanige veranderingen, als noo- dig zoude worden geoordeeld, en met bijvoeging van de goede aanmerkingen uit het tweede stuk, en vooral met de hoogst belangrijke bijzonder- heden, vervat in het ten jare 1805. door wijlen Sir Josee BANxks, bij leven Woorzitter van “de Koninklijke Maatschappij te Londen uit- “gegevene Verhandeling over den Monigdaauw, “en dat dit aldus geredigeerde stuk in dit vierde Deel zoude worden uitgegeven, Hier bij worde nu nog in aanmerking geno- men , dat de voorname reden waarom geene der Verhandelingen der bekrooning met goud zijn waardig gekeurd, daarin gelegen was, dat beide Schrijvers toonden niet bekend te zijn met den waren aard van den Zonigdaauw , en daarom ook sommige hunner redeneringen en gevolgtrek- kingen niet bondig konden zijn. Er 6 Er is dus bij nadere overweging best geoore deeld, om, bij wijze van uittreksel uit de Ver= handeling van Sir J. BANKS, de ware natuur des Honigdaauws aan het hoofd der Verhandeling yvan den Heer Ponse te plaatsen ; voorts zijn stuk zelve te geven zoo als het is, alleenlijk met weglating van ie geen, het welk zonder nadeel van de hoofdzaak , en zonder des Schrijvers re- debeleid buiten verband te brengen, gevoeglijk konde. gemist worden , en overigens , bij wijze van aanteekeningen, uit de Verhandeling : Doar schade wordt men wijs, bij te voegen , het geene eene vergelijkende, bevestigende en nut- lige str ekking hebben kan. CD De ware natuur van den Hornigdaauw ;, volgens Sir J. BANKS. D e Monigdaauw hestaat in zeer kleine para- site (*) plantjes of uitwasjes, op de bladen, sten - gels en bekleedselen der levende graanplant. — Men vindt deze plantjes in de Verhandeling van den Heer BANxs zeer fraai, doch, daar zij voor het bloote oog niet te onderscheiden zijn, zeer vergroot afgebeeld in de onderscheidene tijdper- ken van derzelver groei: het uiterst fijne, en niet dan door zeer sterke vergreoting zigtbare zaad dezer plantjes hecht zich aan de graanplanten , ontwikkelt zich daaropsrvoedt zich met derzel- ver sap ‚ en veroorzaakt daar door die schade, wel- ke algemeen bekend is. Met een gewoon vergrootglas kan men zien, dat de zich uiterlijk als overlangs gestreept ver- toonende oppervlakte van een stroobalm, eigen lijk overlangsche groeven zijn in den bast, de eene zonder, de andere met twee of drie rijen poren of gaatjes, welke bij droog weder geslo ten zijn en bij nat weder open staan, en alzoo geschikt om vocht in te zuigen. (**) Nu (*) Dit Grieksche woord beteekent hier een plantje dat groeit op eene andere plant, en door dezer sappen gevoed wordt. Ge (**) Zoodanige poren of openingen hebben alle plar- ten, Ee. Nu is het hoogst waarschijnelijk dat de zaadjes der vreemde plantjes door deze poren der plan- ten tot dezelve toegang krijgen, en op den bodem dier gaatjes hunne kleine worteltjes uitbreiden in het cellenvormig zamenstel rondom den bast, waar zij hun voedsel vinden door het opvangen van die sappen , welke anders tot voeding van het graan bestemd zijn, waaruit dan volgt, dat, naar mate er meer of minder zoodanige uitwasjes of vreemde plantjes op de graanplauten aanwezig zijn, ook de voortgang van derzelver volkomene ontwikkeling gestuit, en de voortbrengselen zeer verminderd moeten worden. Alle soorten van, bepaaldelijk dus genoemde, granen zijn aan den honigdaauw onderhevig ; maar het is opmerkelijk dat het voorjaars - graan (in Engeland) er minder door beschadigd wordt, dan het winter-graan, en Rogge minder dan Tar- we, welligt om dat het eerste rijp is en gesneden A5 wordt ten, en zij moeten waarschijnlijk aan dezelve ter vergoe- ding strekken voor de onmogelijkheid om van, plaats te ver- anderen. — Eene plant, wanneer zij dorst heeft, kan niet naar de beek gaan om te drinken ; maar zij kan een on- noemelijk aantal poren tot den ontvangst van elke maat van vochtigheid openzetten, die in regen of in daauw ne- dervalt, of die, van groote watermassa’s afgefcheiden , in den dampkring wordt opgenomen: het gebeurt zelden , dat in ‘het droogste jaargetijde de nacht niet eenige verkwikking van dezen aart verschaft ,om alzoo’ de vochtigheidte herstel- Jen ,die doorde hitte van den vorigen dag was uitgeput, B. € 6 j wordt vóór dat de uitwasjes tijd hadden om irt groote mate toe te nemen. Het is waarschijnlijk , dat het blad eerst in de lente of vroeg in den zomer wordt aangestoken , alvorens het stroo of de stengel uitschiet, en dat de uitwasjes dan eene oranje-kleur hebben : wan- neer het stroo is geel geworden ; worden zij hoog Chocolade- bruin. Elk afzonderlijk plantje is zoo klein, dat in ééne pore van het stroo, 20 tot Ho plantjes kúnnen groeïjeir, en elk plantje kanten minste too zaadjes voortbrengen: teelt dan een eenig plantje zoo verbazend voort; hoe onberekenbaar groot moet dan niet derzelver ver= megigvuldiging over bet geheel zijn? — Eenige weinige zulke planten op eenen akker verspreid; kunnen zeer spoedig eene geheele buurt aanste- ken ; want de zaadjes dier uitwasjes zijn niet zwaarder dan de lucht, gelijk elk , die op een rijpen paddenstoel trapt, kan waarnemen, als wanneer de stof , waarin zich het zaad bevindt, opvliegt en voor hem henen stuift. Hoe lang het duurt eer deze uitwasjes tot vol= komene rijpheid komen, en derzelver zaad door den wind verspreid wordt, kan alleen uit de over- eenkomst met andere diergelijke plantjes afgeleid worden ‚ waarschijnelijk is de tijd der voorttee= ling zeer kort ; misschien niet langer dan eene week in het heete jaargelijde.— Is dit zoo, hoe dikwijls meet dan niet op het einde van den zo= mek GR mer, de lucht, als het ware, door dit stof vervuld zijn, gereed om bij het minste koeltje, ’t geen met vochtigheid verzeld is, zich in de poren van duizende gemeten graan te vestigen ? De Voorzienigheid nochtans, die voor alle Hare schepselen zorgt ‚ verhindert hefderijk de al te groote vermenigvuldigmg van alle soorten van Wezens. Ware bet auders , zoo zouden de kleine plantjes en diertjes, welke juist die. vijanden zijn , waar tegen meu zich het minst verdedigen kan, zich tot eene onevenredige menigte uitbreiden :— dit evenwel kan miet geschieden, ten zij dat cene: meenigie van voorbereidende oorzaken met ver= eenigde krachten daar toe mede werken: want zonder deze wijze en goedertierene voorzorg zou de plaag der slakken , wormen „torren „en ‘van eene menigte andere schepselen, wier woorttee- ling even onberekenbaar is, als het zand aan de zee, den mensch en de grootere dieren reeds lang, van de oppervlakte der aarde verdreven hebben. Het zou vermetel zijn een geneesmiddel aan de hand te geven voor eene ziekte, welker voort- gang zoo weinig bekend i is: evenwel kunnen gis- | singen , welke op den aangewezen oorsprong ge- grond zijn, zonder nadeel gewaagd worden. Men meent dat deze ziekte vroeg in de lente begint, en zich het eerst in de gedaante van A A reest , Ens roest, of oranjekleurig stof vertoont: (*) in dat jaarsaisoen zal het uitwas waarschijnlijk zoo vele weken voor deszelfs groei, tot aan de volkomene rijpheid behoeven, als het daartoe, gedurende de hitte, dagen vereischt: doch eenige weinige , al- dus besmette planten zijn meer dan genoeg, om na de rijpwording van het zaad van het uitwas, de ziekte over het veld of zelfs over eene geheele buurt te verspreiden. De Chocolaad- kleurige honigdaauw ontdekt men zelden voor dat het ‘graan deszelfs volko— mene rijpheid nadert , als dan vertoont hij zich in vlakjes, die zeer schielijk in grootte toene- men ; bij kalm weder zijn zij cenigermate rond achtig, even als of het bederf wt het midden punt voortkwam, | Kan het dan niet gebeuren, dat het uitwas in het veld wordt medegebragt door eenige weini- ge stengels aangestoken stroo, welke nog onver- rot onder de mist lagen, die in den zaaitijd: over den grond verspreid wordt? — *t Is echter niet te ontkennen, dat men klavervelden , waarop men geenen mest gebragt had, even zeer als bemeste akkers heeft besmet gezien, Het kan intusschen geene kostbare voorzorg zijn, (*) Ofschoon men dit gelooft, is het echter niet stellig zeker, daar Fontana, de beste Schrijver over dit om- … derwerp, verzekert, dat de geele en donkerkleurige ho- pigdaauw verschillende soorten van uitwassen zijn. B. Es GD zijn, in de lente alle de besmette tarwplanten vlijtig uit te zoeken, en zorgvuldig, zoo wel als alle ander onkruid, uit te roeien, want vele de- zer onkruidplanten zijn aan deze of eenige andere ziekte onderhevig , en onderscheiden zich door oranjeachtige of zwarte strepen op de bladen of op destengels; en indien de ondervinding leert, dat onverrot stroo de ziekte met zich op het land kan brengen, zoo zal het den Landman weinig moeite behoeven te kosten, om te zorgen, dat het ver- sche stroo niet met de verteerde mist vermengd , en zamen op het land gevoerd worden. Hoe zeer, overigens, de tarwkorrels door de uitmergelende kracht der uitwasjes, tot zulk eene schraalheid gebragt worden , dat zij naauwelijks eevige bloem, tot broodbereiding geschikt, op- leveren, zoo zijn deze korrels (behalve misschien “n de ergste gevallen) (*) toch even zeer en zelfs in sommige opzigten beter geschikt tot zaaigraan, dan de schoonste en doorvoedste monsters; want een schepel van het meest met honigdaauw be- smette graan ‚ zal op zijn minst een derde graan- korrels meer (in getal) bevatten , dan een schepel wel doorvoed koorn : met drie schepels van zoo= 4 3 da= (*) Volgens eene genomene proef, leverden 80 korrels __van het meest door honigdaauw beschadigde graan , dat te vinden was, 72 gezonde planten ; dus slechts een verlies. van-1o op de honderd. B. G 10 3 danig graan zal men bij het zaaijen even ver ko- men, als met vier schepels van groote korrels, Tot de bevordering van den groei, dient de bloem van het graan, ten einde het kleine plantje te voeden, van deszelfs eerste ontwikkeling af, tot dien tijd, dat deszèlfs worteitjes in staat zijn om het voedsel uit de bercide aarde tot zich te trekken; tot dit oogmerk is een tiende gedeelte van een gezond tarwen- korreltje meer dan ge- noeg. Gemeenlijk neemt men voor zaaikoorn de beste monsters die te krijgen zijn, dat is, de zoodanige, die de meeste bloem in zich bevatten: doch dit is onnoodige verspilling van der men- schen levensonderhoud; zelfs de kleinste korrels zullen bij ondervinding bevonden worden , de soort waaruit zij voortkwamen, even goed voort te teelen als de grootere korrels. Elke tarwenaar bestaat uit een aantal kelken, bij afwisseling aan iedere zijde van het stroo ge- plaatst; de laagste bevatten, naar mate het gewas meer of min voordeelig is , drie of vier korrels, die bijna even groot zijn; doch aan den top der aar, waar het voedsel, door het grooter aantal van kelken, die nader bij den wortel zijn , minder is, is de derde en vierde korrel meestal niet evenredig aande overige, maar meer rimpelig en klein. Deze kleine korrels hebben echter voor- raad genoeg ter voortteeling, en deelen even rij- kelijk in het sap (of bloed, gelijk men ten aan- zien Gtt) zien der dieren zoude zeggen) van de soort die hen voortbragt, als de schoonste en volste -kor- rels, die de lagere kelken opleveren. Dus verre den Heer BANxks, Het is nu de zaak van kundige Landlieden, om te zien in hoe verre deze aanmerkingen, met den grootendeels belangrijken inhoud van de volgende Verhande- ling van den Heer Ponse; vooral ten aanzien van de omstandigheden bij welke de honigdaauw plaats heeft, en van de aangeprezene voorbehoe= dings- middelen , is overeen — en in beoefening te brengen. ANTWOORD OP DE VRAAG: OVER DEN HONIGDAAUW, VOORGESTALD DOOR HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, VAV WW V/W WRS D e kundigheden van den Landman te vermeer- deren is Re het weldadig oogmerk van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, bij het opgeven van de bovenstaande Vraag, en - het is de pligt van elk, die vermeent daartoe eenig vermogen te hebben, ter bereiking van het menschlievend doel des Genootschaps mede te werken. Uit aanmerking hiervan is het, dat ik de be- artwoording dezer Vraag onderneem : evenwel gevoele ik hierbij eenigen schroom; niet, omdat ik voor mij zelve niet volkomen zeker ben, dat het gene mijne waarnemingen en onderzoekingen mij van het natuurverschijnsel ,‚ Honigdaauw ge naamd, geleerd hebben waarheid is ; maar zal ik in staat zijn om de bewijzen daar voor , zoo klaar en duidelijk voor tedragen, dat ook anderen met mij CC ú sn mij instemmen en een gevoelen ter zijden zetten , dat bijna algemeen is aangenomen? Vraagt de Landlieden naar de oorzaak van het bederf hun- ner veldvruchten, bij hen bekend onder de be- naming van Honigdaauw , meest alle zullen zij antwoorden : » Die is een vettige daauw, die » op onze graanplanten valt en stoffen aanvoert, » die zich aan dezelve vastzetten , in bladen en » halmen openingen maken en het gewas dik » wijls geheel bederven. Het stroo verliest zij- » nen glans, wordt zwart, broos en stoffig en is » slecht voeder voor het vee; en het graan is al- » tijd smal en ligt en somtijds zoo slecht dat het » onbekwaam is om er brood van te bakken” Dat het Natuurverschijnsel, Honigdaauw ge- maamd, door daauw of nevels veroorzaakt wordt, is ook in de opgegeven Vraag voorondersteld ; maar ik zal hier uit evenwel niet besluiten, dat het Genootschap dit gevoelen als het zijne wil aan— gezien hebben , het bijvoegsel tot nadere ophel- dering der vrage geeft mij hiertoe aanleiding. Uit dit bijvoegsel blijkt, dat het Genootschap weet, dat meermalen van twee niet ver van cl- kander gelegen graanvelden, op het eene de plan- ten door de Honigdaauw geheel bedorven, en op het andere geheel onbeschadigd blijven. Dat het zelfs dikwijls plaats heeft, dat van graanplanten op hetzelfde veld , op zeer kleine afstanden een ze EE, gedeelte door den Honigdaauw zijn aangedaan en andere daarvan bevrijd blijven. Van dit laatste zag ik een zeer merkwaardig geval in den zomer van het jaar 1805. Op drie meeden Tarw nevens elkander gelegen, was op elke meed, over de geheele lengte van het veld , in eene regte lijn , langs de kanten der greppels, aan de Noord -oostzijde een strook gronds vier à vijf voeten breed , waarop de Planten zeer sterk door den Honigdaauw waren aangedaan, terwijl die, op het overige gedeelte van het veld, onbe- schadigd bleven. Ik achte het der moeite waar dig, om de oorzaak van dit verschijnsel op te sporen, en bevond al ras dat die planten die door den Honigdaauw waren aangedaan , in den voorverloopen winter door de vorst verzwakt of bedorven waren geworden , terwijl die op het ove- rige gedeelte van het veld daar door niet of wei- nig geleden hadden. Maar van waar die verschillende uitwerking van de vorst op de planten die op hetzelfde veld stonden? Ik zag dat de kanten der akkers of meeden, langs de greppels ter breedte van vier of vijf voeten schuin oploopend , of glooïjend la- gen, en ik herinnerde mij, dat wij in den voor- gaanden winter eenige dagen strenge vorst had- den, met sterken wind, en deze had tegen die schuin oploopende kanten , als tegen eene kade veel krachtiger gewerkt, dan op het gelijke veld, of (rb 9 of die kanten of zijden der-meeden „ tegen. het zuidwesten gelegen , en dat dit de reden was dat de Graanplanten aldaar door de vorst weinig ge- leden hadden, Dit geval leverde mij eene gewigtige beden- king tegen het gevoelen, dat de Daauw de eigen- lijke oorzaak is of wezen zou, van het verschijn= sel Honigdaauw genaamd, en bij verder naden- ken ontmoete ik al ras eene tweede zwarigheid - tegen dit gevoelen, Was de Daauw de eigenlijke oorzaak van den Honigdaauw, dan moest het bo- venste gedeelte der planten het meest door dit verschijnsel worden aangedaan. Maar ik heb een aantal halmen van Tarwplanten, in welke de Honigdaauw aanwezig was, onderzocht, en dit on— derzoek dikwijls herhaald en altijd bevonden dat de teekens van den Honigdaauw , indien niet het eerst, evenwel meest altijd zich vertoonen even boven den benedensten knoop of kwast van den stroohalm ; eene plaats nabij den wortel, dus laag bij den grond en die altijd met een stevig blad of vlies, zijnde de scheede, waaruit de air en stroohalm is voortgekomen, bedekt is, en die dus wemig door daauw of nevels kan worden aangedaan. Door deze en verdere onderzoekingen en waar- nemingen, ben ik voor mij zelven zeker , dat de ware oorzaak van den Honigdaauw bestaat in eene bij den groei verkregene hoedanigheid of ge- steld RES, steldheid der planten (*), en dat de gesteldheid der lucht dit kwaad alleen als toevallige oorzaak voortbrengt, bij zulke planten, die door eene bij den groei verkregene hoedanigheid of gesteldheid, daar voor vatbaar of daartoe voorbereid zijn, _ Ik zal trachten dit gevoelen nader te staven en op te helderen, door de behandeling van de volgende stukken: L Eerst zal ik de hoedanigheid of gesteldheid der planten, die voor het natuur-verschijnsel , Ho- ningdaauw genaamd, vatbaar of voorbereid zijn; benevens de gelegenheden en toevallen , waar door die bij derzelver groei veroorzaakt werden, doen kennen. IT. Dan zal ik aantoonen hoe de luchts-ge- steldheid als toevallige oorzaak , waar door de Honigdaauw werkelijk wordt voortgebragt, op de planten, die daar voor vatbaar of voorbereid zijn, werkt; waar bij wij dan te gelijk den aart van dit verschijnsel en de reden van de schade- lijke uitwerkselen van hetzelve zullen inzien. z. GEN. IV.p 3 Stuf. B ML Ver- (*) Volgens den Schrijver der tweede Verhandeling : Door schade enz, zou de Honigdaauw bestaan in eene zeer scherpe salpeterachtige stof, welke in alle zware en voorname dijk oude poldergronden opgesloten „ dvor aanhoudende sterke Bitte wordt losgemaakt en opgetrokken, en die zich dan aan de vruchten zettende , deze, even als de roest de metalen, snellijk verteert ; een gevoelen waarvan de ongegrondheid van zelve ‚im bet oog moet vallen Kn D HL Vervolgens zal ik eenige bijzonderheden , die in de vraag voorondersteld of voorgesteld worden, beantwoorden ; IV. En eindelijk, met de opgave van eene kleine proeve, en de uitkomst vau dezelve , deze Verhandeling besluiten, Mijn eerste stuk zal dan zijns E De hoedanigheid der planten, die voor het na- tuurverschijnsel , Honigdaauw genaamd, vatbaar of voorbereid zijn, benevens de gelegenheden en toevallen , waar door die bij den groet veroorzaakt worden, te doen kennen ; en ten dien einde zal ik mij bepalen : A. Bij de beschouwing van de voeding en den groei der planten in het gemeen, B. En daarna de bijzonderheden, die er bij den groei en voeding der Tarwe plaats hebben, nader voorstellen ; C. Om dan, in de derde plaats, de gelegen heden en toevallen , bij welke de Tarw- planten voor den Honigdaauw vatbaar of voorbereid worden, duidelijk te kunnen opgeven, Dat A. Dat de planten gevoed worden, kan men zeer gemakkelijk waarnemen. Men ziet dat zij langer en breeder worden en in gewigt aanwinnen : dit kan alleen geschieden door vermeerdering van stoffen , die zij opnemen , en welke met haar hgchaam worden vereenigd; ook ondervindt de Landman dat de krachten zijner gronden, om de gewassen te voeden door de beteelmg verminderen en hij daarom verpligt is, om in zijne, door de beteeling zwak geworden, gronden, door de be= kende middelen die krachten weder te herstellen, Uit ditlaatste blijkt, dat de planten haar voed zel meerendeels met de wortels uit de aarde op- nemen, en dit kunnen wij ook bij de spruiting der zaden waarnemen, Het zaad in de aarde ge- legd , schiet een groot getal wortels en slechts één spruitje opwaards, hetwelk in den beginne nog maar weinig in groei vordert , terwijl daar en tegen de wortels zich spoedig verlengen en uit- breiden, en als deze de noodige krachten ver= kregen hebben, om het spruitje te voeden , be« gint de plant door te groeijen. - Maar de planten hebben ook het vermogen om met derzelver bladen en stengels, voedsel op te nemen, lucht en vochten in te drinken ; dit kan men waarnemen in warme zomerdagen: wanneer als dan de planten door eene te overvloedige uit- lv ht wa= C zo ò Waseming verzwakt zijn , en de bladen slap ne-= derhangen , worden zij bij de vermindering der dagwarmte ten langsten door de koele avondiucht wederom stevig en frisch; en planten die ver- zet zijn, genieten zoo lange zij nog niet wortel- vast zijn, van de nacht-koelte groote voordeelen. Dat de planten benevens voedende vochten ook lucht opnemen, is genoegzaam bekend, en het komt mij voor dat dit even zoo wel met de wortels als met de bladen geschiedt, ten minsten leert de ondervinding dat de vrije toegang der lucht in de aarde den wasdom der planten zeer bevordert. Alle landbouwers weten, dat in gron= den die vast en gesloten hggen, de gewassen niet voorspoedig groeijen en dat, als men gedurende den groei der planten, den bovengrond door schoffelen of behakken dikwijls breekt en den toegang der lucht en warmte tot de wortels ge- makkelijk maakt , zij dan veel voorspoediger groeïjen , dan wanneer dit miet geschiedt. De voedende vochten en lucht door de plan- ten opgenomen en in daar toe geschikte vaten (waarvan eenige lucht en andere vochten bevat ten) bewerkt, worden naar den aart der seorten in verschillende verbindingen gebragt, waar van derzelver verschillende eigenschappen het gevolg zijn. Het voor de planten bruikbare wordt met derzelver ligchamen vereemgd en doet dezelve groo= € 2) grooter worden , terwijl zij het overtollige en on- bruikbare door de uitwaseming ontlasten. Het is derhalve klaar, dat de planten geene bloote werktuigen , waar levendige wezens zijn, en dat haar leven in vele opzigten gelijk is aan het leven, de voeding en den groei der dierlijke ligchamen (*). lk B. Nu zal ik overgaan tot het opgeven van eeni- ge bijzonderheden, welke er bij den groei en de voeding der Tarw plaats hebben. De Tarw wordt van alle veldgewassen het meest door den Honigdaauw beschadigd, en is daarom het best geschikt om dit natuurverschijn- sel te leeren kennen, en bij derzelver groei en voeding waar te nemen, bij welke gelegenheden en toevallen, de planten voor den Honigdaauw vatbaar of voorbereid worden. __ Het eerste dat hierbij in aanmerking komt, zijn de gronden die tot het verbouwen van dit veldgewas geschikt zijn. Het is bekend dat de schrale zandgronden te B 5 zwak C*) De Schrijvertradt hier in eene uitvoerige phijsioe logische ontwikkeling over den groei en de voeding der ge- wassen ; doch daar dezelve als van elders bekend en be= wezen kon worden aangemerkt, is zij hier ‚ kortheidshalve, achter gelaten. KA) zwak zijn, om de Tarwe te kunnen voeden, err op veengronden groeijen de planten te geel en slap ; kunnen zich niet overeind houden, en ge- ven dan weinig en slechte vrucht. De Tarwe kan dus alleen verbouwd worden op vruchtbare gron- den, maar deze mogen niet al te sterk zijn, — Graanvelden, die gebraakt en goed bemest zijn, __ worden daarom, door die vooraf te beteelen met gewassen , die eenen sterken grond begeren, tot het verbouwen van Tarwe voorbereid. Ten anderen komt hier bij ‘in aanmerking de tijd, op welken de Tarwe behoort te worden uitgezaaid. De bekwaamste tijd om de Tarwe te zaaijen , is van het begin tot in de helft van de maand October, en de gewone tijd der rijpwording is de maand Augustus : — zij volbrengt dus haren groei in de elfde maand na dat zij is uitgezaaid, en deze tijd heeft zij natuurlijk tot haren was- dom en rijpwording noodig: het is waar , dat door «de Tarw twee of vier weken later te zaai- jen ’er weinig verschil in den tijd der rijpwor- ding plaats heeft, maar het is tegelijk waar, dat hier door de tijd door de natuur tot haren groei bestemd , wordt bekort, en de planten de tijd perken van haren groei niet natuurlijk of gere= geld kunnen doorloopen , en deze tijdperken stelle ik te zijn, de volgende vijf: Het eerste tijdperk js van-de maand Octo- ber, C 25 ) ber, tot dat in het voorjaar het Weder rs zaam „wordt. Tarwe die in het begin van October gezaaid is heeft het voordeel, dat de planten, voor dat de winter begint , sterk genoeg worden , om de win- tervorst te kunnen doorstaan, ten minsten zullen zij zoo ligt niet dood vriezen als de zwakke planten vande te laat gezaaide : ook zijn de planten van de vroeger gezaaide in het voorjaar volk omen voorbereid ‚om, zoo ras als het Weder groeizaam wordt, het tweede tijdperk van haren groei in te treden. In dit tweede tijdperk groeit het bovenste ge- deelte der planten zeer weinig, maar zij maken als dan een geheel stel nieuwe wortelen, die, even beneden de oppervlakte der aarde, horison— taal voortgroeijen: bij een gunstig voorjaar ein- digt dit tijdperk met het einde van de „maand April: — zijtreden dan in het derde tijdperk : In dit derde tijdperk groeijen de planten „door, zijworden hooger, en, als zij een goeden grond en de vereischte, ruimte hebben , breeder.of groo- ter van omtrek; bij dit tijdperk verloopen. om- trent zes weken, en ‚bij het einde, daarvan zijn zij gereed. tot het voortbrengen der aaren. Het vierde tijdperk stel ik te zijn de tijd, in welken zij de aaren voortbrengen , en het bloei jen der Tarwe, waarbij lan ook de planten haren eg wasdom verkrijgen en volkomen voorbe BR, SENA E EP Peid € EJ reid zijn, tot het voeden der zaden of vruchten: zij treden dan in het vijfde of laatste tijdperk van haren groei. In dit vijjfde tijdperk worden de zaden of vruchten gevoed, verkrijgen haren vollen was- dom en worden , benevens de geheele plant , droog ; het een en ander geschiedt in den tijd van om- trent vier weken, en het is in dit tijdperk dat de Tarwe door den zogenaamden Honigdaauw be- schadigd wordt. Maar als de Tarwplanten de vier eerste tijd- perken van haren groei geregeld hebben voleind, en de gronden, waarop zij staan , voor dit ge- was niet te sterk zijn, dan zijn de planten ge- zond, hare glanzig groene en een weinig naar het gele trekkende kleur bewijst , dat zij met geene te overvloedige noch onzuivere sappen be- laden zijn, en men heeft alsdan voorden Honig- daauw niette vreezen.— Maar hebben de Tarw- planten op het einde van het vierde tijdperk overmatig breede en dikke bladen, en over het geheel eene donkere groene kleur, dan is het te vreezen dat zij door den Honigdaauw bescha- digd zullen worden: de gelegenheden en toeval den waarbij zij deze hoedanigheid verkrijgen , zal ik nu aanwijzen, | C. _ De ware oorzaak van de hoedanigheid waar door C 25 ) door de Tarwplanten voor den Honigdaauw vat- baar of voorbereid zijn, is eene te overvloedige voeding, waarbij dan plcats heeft, dat zij de voedzelstoffen niet volkomen kunnen bewerken; nock zich van het overtollige en onzuivere door de uitwaseming kunnen ontlasten , en dit heeft plaats : | a Als de gronden woor dit gewas te sterk zijn. (*) Zoodanige gronden zijn voor- al die, welke langen tijd tot Graslanden zijn gehouden geweest ; zulke gronden worden , wel is waar, in de eerste jaren na dat zij ge- broken zijn , tot het verbouwen van Tarwe ziet gebruikt, maar als men begint die met Tarwe te beteelen, zijn zij somtijds voor dit gewas nog veel te sterk, en de planten staan daar door bloot, dat zij de hoedanigheid verkrijgen , waar door zij voor den Honigdaauw vatbaar of voor= bereid worden. b, Een andere gelegenheid bij welke de Tarw- planten door eene te overvloedige voeding, voor den Honigdaauw voorbereid of vatbaar worden, is het te laat uitzaaijen van de Tarwe. Alle Land- bouwers weten, dat, van alle soorten van Veld- yruchten, het vroeg zaaijen den groei der plan= B 5 ten (*) Volgens den Schrijver D.'s. enz. verfchijnt de Ho. nigdaauw in alleriei gronden; in de oudste Polders (van Staats. Vlaanderen) het meest; en in de Zeepolders het minst; dikwijls geheel niet. ( 6 A ten matigt, en het daat zaaijen den groei der planten bevorderlijk is; daarom zaaijen zij, wel te verstaan, dezelfde soorten op sterke gronden vroeger, en op zwakke later ‚ dan hare aart en vatuur op gronden , welke de juiste krachten hebben om hare soort te voeden, zouden vorde- ren : de natuur ‘kundige reden hiervan op te geven, zou voor mij moeijelijk zijn , en behoort ook niet tot het bestek van deze Verhandeling; maar wij zien dat dit zoo is, en als wij dit opmerk- zaam gadeslaan , dan komt het ons voor , dat planten , waarvan de zaden later gezaaid zijn, en waarvan een gedeelte van den tijd door de patuur tot haren groeien rijpwordiug der zaden bestemd, is afgekort, zich haasten om met die, welke op den regten tijd zijn uitgezaaid , haren groei en rijpwording te voleiden, en dit heeft ook plaats bij de Tarwe: als,deze in November of later gezaaid Is, dan zijn de planten op het-ein- de van de maand April noch naauwelijks zoo verre in groei gevorderd, dat zij het tweede tijdperk van haren groei kunnen intreden, en er is dus van den tijd van haren groei zoo veel tijd afge- kort, als waartoe de planten van Tarwe die in October gezaaid is, eene geheele maand hebben besteed: dit tijdverlies nutrachten zij door eene spoedige vordering ia groei weder in te halen, hetwelk het gevolg heeft , dat zij ‘het voedsel dat zij opnemen, niet volkomen bewerken en de ver= eischte afscheidingen geen ‚plaats hebben. e. De Cap) e. De tijd, door de natuur tot den groei en rijpwording der Tarwe bestemd , wordt ook bes kort door schadelijke toevallen, en deze zijn het bepriezen en het afeten door de slekken, Als een strenge vorst door sterke winden ver= gezeld is, worden de Tarwplanten voor een ge- deelte daardoor gedood , en de overblijvende zoo verzwakt, dat zij in het voorjaar veel tijd moe= ten besteden , om zich te herstellen, waarvan dan ook het gevolg is, dat de planten door eene te overvloedige voeding, even zoo als de te laat gezaaide, en wel in eenen nog grooteren tap, die hoedanigheid verkrijgen , waardoor zij voor den Honigdaauw vatbaar of voorbereid worden, Een ander toeval, het welk oorzaak kan zijn dat de Tarwplanten voor den Honigdaauw voorbe» reid of vatbaar worden, is ‚ dat zij m den herfst door de slekken worden afzegeten. Alsde Tarw- planten over het geheele veld doorde slekkeg zijn afgegeten, moet de Landman zulk een veld ombouwen en herzaaïjen: maar het gebeurt dik- wijls, dat zij op grooter of kleinder plekken gronds de planten afeten en voor een groot gedeelte doo- den, terwijl die op het overige gedeelte van het veld onbeschadigd blijven , en op die plekken gronds, waarop de planten door de slëkken be- schadigd en voor een gedeelte zijn gedood, zijn de overgeblevene verzwakt «en in derzelver groei terug gezet, en dewijl zij doorgaans zeer ruim staan ME staan, zijn zij in eene dubbele gelegenheid om door eene te overvloedige voeding vatbaar of voorbereid te worden , om door den Honigdaauw te worden aangedaan, en het gebeurt maar zel- den dat zij daarvan bevrijd blijven. Zulke Tarwplanten , die door eene overmatige voeding voor den Honigdaauw vatbaar of voor= bereid zijn, en op het einde van het vierde tijde perk van haren groei, door de overmatige dik ke en breede bladen en de donker groene kleur zich doen kennen , als met overvloedige en onzuivere sappen beladen, worden evenwel niet altijd door den Honigdaauw aangedaan: dit ver schijnsel wordt veroorzaakt door de werking der, lucht op de daarvoor vatbaar zijnde. planten, die ik nu heb doen kennen, gelijk ook de gelegen> heid, bij welke zij deze vatbaarheid verkrijgen, en ik zal dan nu overgaan tot de behandeling van mijn tweede stuk, te weten: | IL (*) Aantoonen hoe de luchtsgesteldheid als toe- wallige oorzaak, waardoor de Honigdaauw wer- kelijk wordt voortgebragt op de planten die daar voor vatbaar zijn, werkt ‚ waarbij dan te gelijk de (C°) Des Schrijvers gevoelens in deze Afdeeling voar- gesteld, zijn niet in alles overeen te brengen met het geen nopens de natuur van den Honigdaauw „ hier voren, uit het stuk van Sir J.BaANxs reeds is bijgcbragt. PED de aard van dit verschijnsel en de reden van de schadelijke uitwerkselen van zelve zullen wor- den ingezien. | Ik zal, als door de ondervinding zeker , vast stellen, dat de Honigdaauw in de Tarwe ver- schijut in het vijfde of laatste tijdperk van haren groei , en dat dit verschijnzel alleen komt als de planten bij derzelver groei daar voor vatbaar of voorbereid zijn. Men zou mogen vragen, wat is daar van de reden? maar bij eene oplettende waarneming is het zeer duidelijk, dat die (wat het eerste lid van het voorgestelde aangaat) gelegen is in de grootere taak die de Tarwplanten in dit tijdperk moeten afwerken. En wat het tweede lid belreft, dat die taak voor de planten die voor den Honig= daauw vatbaar of voorbereid zijn, meer dan dub bel is, zal ik trachten duidelijk te maken. , Bij of ep het einde van het vierde tijdperk zijn de Tarwplanten in haren volkomensten staat: zij zijn voorzien van frissche bladen , en hebben de, naar de kragt des gronds en den invloed van het saizoen , bestemde hoogte bereikt , en zijn toe= gerust met alle de vaten en buizen, die tot het op- nemen, bewerken en zuiveren der stoffen tot de voeding der granen geschikt, vereischt worden ; maar de stoffen zelve bevinden zich nog in den grond waarin zij groeien ; dit gezegde zal ik met een paar aanmerkingen trachten te staven. De C So De Tarwplanten behooren tot het Gras - ge= slacht ; als het gras door het vee wordt afge- weid , of wordt afgemaaid , vóór dat het zaad heeft voortgebragt , blijven de gronden nabij in den- zelfden staat van vruchtbaarheid : — dat dit ook bij de Graanplanten plaats heeft , ondervinden de Landlieden, die hun vee des zomers op de stallen met groen voeder onderhouden, en granen uitzaaijen , om de planten op sommige tijden van het jaar aan hun vee tot voeder te geven : en hier uit volgt, dat de planten de gronden het meest van voedselstoffen ontledigen bij de voeding der wrucht , of van bet zaad dat zij voortbrengen , en datde hoeveelheid der stoffen , die de Tarwplanten in dit laatste tijdperk van haren groei opnemen, bewerken. en zuiveren, verbazend groot is, kan men. opmaken bij de waarneming van een toeval onder de ziekten der granen, bij de benaming van het spoor bekend: het bestaat in een lang- werpig en naar het einde krom gebogen ligchaam, de kleur is violet, de stof waaruit het bestaat is buigbaar, en bevat zoo veel olie, dat men het aan een kaars kan aansteken en doen verbranden. Dit spoor is een Farwkorrel , waaraan de na- tuur een bekleedsel onthouden heeft , want het zaadhuis waarin het gevat is, is gelijk aan die van gezonde graankorrels, en zoo zal ook het buisje zijn , waardoor het is gevoed geworden: maar in den wasdom is een groot verschil : bij de ge- zon- - ( A 5) zonde granen wordt het voedend vocht, bij het paar boven klimmen , door het bekleedsel tegen gehouden en keert in de vaten der plant weder ‚ terug ; wordt im die vaten bewerkt, en door die bewerking wordt het onnutte van het zuivere af gescheiden , en door de vaten voor de uitwase- ming geschikt, ontlast; maar bij de voeding van het spoor vinden de vochten, als zij opwaarts gevoerd worden, geen tegenstand en kunnen om die reden niet terug wijken 5 hierbij wordt het vloeibare aanhoudend door de lucht opgenomen, en de vaste of kolenstoflelijke deelen worden een ligchaam dat vier of vijfmaal langer is dan een gezonde Farwkoriel , en even zoo veel malen meer stof bevat; maar welke stof, vergeleken met het gezonde graan, zeer onzuiver is. 3 Men mag dan, mijnes inziens , als zeker vast stellen , dat de Tarwplanten in het laatste tijd- perk van haren groei eene verbazend groote hoe= veelheid kolenstof bearbeiden: denken wij hier bij aan de vochten waar door die moet worden aangevoerd , en aan de lucht die zij aanhoudend epnemen en ontlasten , en zij zich eindelijk nog daar en boven van alle sappen ontdoen, de zaden rijp en de planten droog worden, en dat dit alles ge- schiedt in den tijd van omtrent dertig dagen ; dan moeten wij ons verwonderen over de veelheid der stoffen die de vaten , voor de uitwaseming ge- meen in dit vijfde of laatste tijdperk van- den groei € groei moeten doorlaten , en hierin higt de reder dat de Honigdaauw in dit tijdperk verschijnt, Maar dit verschijnsel komt alleen als de planten bij derzelver groei daar voor vatbaar zijn , om dat die in het laatste tijdperk van haren groet mog eene veel grootere taak moeten afwerken dan de gezonde planten, of die, welke de vier eerste tijdperken van haren groei geregeld hebben vol= eind, en met geen overtollige of onzuivere sap- pen beladen zijn, want: a. De gezonde planten hebben geene andere dan zuivere sappen ; B. Zij hebben den door de natuur bestemden euderdom, en haren volkomen wasdom ; c,‚ En hebben dus alleen nog de stoffen te be- arbeiden , waar door de granen worden gevoed. De bij den groei voor den Honigdaauw vatbaar geworden planten moeten, even als de gezonde, de stoffen bearbeiden , waar door de granen wor- den gevoed, en daar en boven: a. Zich ontdoen van de te overvloedige en onzuivere stoffen met welke zij beladen zijn: b. Dit geschiedt te trager, om dat zij haren groei niet volkomen hebben voleind: want dewijl zij den volkomen ouderdom niet hebben , blijft de voeding en groei der planten nog aanhouden; dit heeft vooral plaats als de gronden voor de Tarwe te sterk zijn. «. En eindelijk hebben zij de eigenschap dat Zj ( 35 ) zij te gelijk met de gezonde planten haren groei trachten te voleinden. Uit deze vergelijkingen is het gemakkelijk in te zien, dat de laatstgenoemde, bij de voleinding van ‘haren groei, eene veel grootere taak moeten afwerken dan de eerste, of de gezonde planten, en dat de afscheidingen en ontlastingen der stof- fen door de uitwaseming, welke daar bij plaats hebben , zeer veel grooter moeten zijn. Bij een gematigde gesteldheid der lucht gee schieden die afscheidingen en ontlastingen lang- zaam en geregeld ; maar worden koele en daauw- achtige nachten door zeer heete dagen opgevolgd, dan worden die ongeregeld voortgezet ‚ en het is bij zulk eene gesteldheid der lucht, dat de Ho= nigdaauw verschijnt, Laat ik nu aantoonen hoe die lachtsgesteldheid als toevallige oorzaak op de planten , die daar voor vatbaar zijn werkt (*), waarbij wij dan te gelijk den aart van het verschijnsel Honigdaauw genaamd, en de schadelijke uitwerkselen daarvan zullen inzien. Het is bekend , dat bij eene verminderde warmte, Z.GEN.IV.D.2S. CG de C*) De luchtsgesteldheid „bij welke de zoogenaamde Honigdaauw komt, is eene zware „ drukkende , broeijende lucht. zonder zuiverende onweersbvijen en verkoelends regenvlagen; langdurige en sterke droogte bij groote hitte, D. s. enz. a, de lucht en vochten inkrimpen , en eene ges lijke hoeveelheid als dan in eene mindere ruimte kan worden bevat, als ook dat de lucht en voch- ten- bij de vermeerdering der warmte worden uit- gezet, en eene grootere plaats innemen. Passen wij dit toe op Tarweplanten, van welke alle de vaten en buizen volkomen vol zijn van lucht en vochten die onzuiver zijn, en bij welke de opneming der vochten tot voeding der planten en der graankorrels aanhoudend voortgaat, en wel in zulk eene mate, dat zij, bij eene warme en drooge lacht, waarbij de grootst mogelijke ontlas- ting van lacht en vochten door de uitwaseming plaats heeft , altijd nog vol blijven ; stellen wij ons daarbij dezelve voor in hare groote werk- zaamheid tot de ontlasting der onzuivere sappen, tot de voeding van de zaden en het voleinden van haren groei ; dan kunnen wij gemakkelijk bevat= ten, dat zij door eene gestremde of ongeregel= de uitwaseming zeer benade ld kunnen worden , èn men ziet ook dat dit werkelijk plaats heeft. Als zulke Tarweplanten na eenen warmen dag; des nachts met een zwaren daauw bedekt wor= den ‚ houdt de ontlasting door de uitwaseming bijna geheel op , en terwijl de lucht en vochten in de vaten der planten, door den daauw bekoeld , inkrimpen , blijven de vaten der planten, bij het opnemen van voedsel- stoffen door de wortels, bij het (55 ) “het indrinken vau den koelen daauw door de op- “slurpende vaten in de bladen en stengels, en bij de geringe ontlasting door de uitwaseming vol komen vol, totdat de daauw is opgelieven ; maár dan heeft de zon reeds eene aanmerkelijke hoog ‘te bereikt en de planten worden in eenen korten tijd in zulk eene warmte gezet, dat de lucht en vochten in derzelver vaten zich zoo sterk uitzet. ‘ten, dat de vaten, waardoor de uitwaseming ge- schiedt, de te overvloedige lucht en vochten niet kannen doorlaten; en het gevolg hiervan is, dat deor de sterke persing de vaten der planten en “het bekleedsel der halmen breken en de lucht en voedende sappen door die openingen wegvloeijen. Dit vocht is, als het uit die openingen voort. “komt, groen van kleur, en met beiletjes of blaas jes bezet, het komt op de halm even als of het door wind of geblaas naar buiten gedreven wordt, waaruit blijkt, datde planten benevens het vocht ook lacht door die openingen ontlasten: het vloei Me gedeelte wordt door de lucht opgenomen, bij de vermindering daarvan wordt de uitgevloei- de stof bruin, en als de lucht het vloeibare ge= _deelte geheel heeft opgenomen, blijft er een roest= kleurige stof over, het welk men van den halm kan afvegen (*): als dit stof door den wind weg “AL C 2 ge- C*) Hier vooral „en in de eerstvolgende bladzijden blijkt, dat de anders kundige Schrijver wet de ware natuur van “den Honigdaauw niet bekend was. ED, gevoerd of door den regen is afgespoeld ‚ wor den de wonden zwarte vlekken , zij zijn in den- zelven halm meer of minder in getal, en grooter of kleinder, naar mate de Honigdaauw ligter of zwaarder is. Dat Tarweplanten, die door den Hiidadanuw zijn aangedaan, weinige en slechte vruchten op- leveren, is volkomen bekend : het zal daarom voldoende zijn de reden daarvan op te geven , en dit is niet moeijelijk, Dat de planten gevoed worden door de sap- pen in derzelver ligchamen aanwezig , even zoo, als de dierlijke ligchamen door het bloed , daar aan kan men niet twijfelen : doch bij de planten die door den Honigdaauw zijn aangedaan , zijn de werktuigen tot de voeding verbroken; de voe- dende sappen die in de vaten der planten, bij het verschijnen van den Honigdaauw aanwezig zijn, gelijk ook die , welke zij daarna met de wortels en biaden opnemen , ontmoeten , bij het naar boven klimmen en terug keeren , gebroken vaten , waar door zij naar buiten den stroohalm wegvlocijen en verloren gaan: hiervan is het gevolg , dat de Tarwkorrels maar zeer weinig of ook wel in het. geheel geen voedsel meer bekomen , en weinig of ook wel in het geheel niet meer in groei vor= deren , en de planten zelve worden hierdoor dik= wijls zoo verzwakt , dat zij niet natuurlijk rijp worden, maar sterven zonder dat zij vrucht geven. Nu 657 A Nu heb ik de gelegenheid , bij welke de Tarwe- planten voor de Honigdaauw vatbaar worden , en de toevallige oorzaak of luchtsgesteldheid , bij welke die verschijnt, opgegeven. Ook heb ik den aart, de natuur en de schadelijke uitwerkse- len van dit verschijnsel op den groei der Graan- korrels aangetoond, en zal nu overgaan tot mijn derde stuk, te weten: De beantwoording van de bijzonderheden, die in de vraag voorondersteld of voorgesteld. worden, LIE „As Het Genootschap voeronderstelt, dat niet al- leen het Koorn, maar ook andere veldgewassen door den Honigdaauw beschadigd worden. Ter opheldering van het geen hier vooronder- steld wordt, zal ik aanmerken : Dat men in sommige jaren ook aan andere gewassen de teekenen van den Honigdaauw kan waarnemen ‚ maar niet in dien trap, dat de vruch- ten daar door merkelijk minder of slechter zijn ; men vindt die teekenen meest aan Zomergarst en Haver, die laat gezaaid is, en als men de luchts- gesteldheid en andere omstandigheden die daarbij plaatshebben, in aanmerking neemt, dan kunnen wij zien of besluiten, dat eene ongeregelde uit- tj G 5 wa- (3) waseming „ of ook wel eene te groote werkzaam- heid bij de rijpwording daarvan oorzaak is, Het Koolzaad evenwel wordt meermalen door den Honigdaauw beschadigd , en wel zoo, dat als- dan de opbrengst merkelijk minder is: maar dit verschijnsel komt in denzelfden tijd van den groei en wordt door dezelfde oorzaken voortgebragt als door welke het bij de Winter-tarwe verschijnt. In de verdere behandeling van dit stuk zal ik hiervan een nader bewijs opgeven. Maar wat is de reden, waarin ligt de grond, dat van zoo vele soorten van veldgewassen, als op onze akkers verbouwd worden, meest alleen de Winter-tarwe door den Honigdaauw beschadigd wordt? Is die niet in den aärt en de natuur der Tarweplanten zelve gelegen? Ik zal dit trachten aan te toonen, en daardoor mijn gevoelen aan- gaande de oorzaak van den Honigdaauw in een nog klaarder licht zoeken te plaatsen. De Rogge is een gewas, het welk op natuur- lijk vruchtbare en te gelijk zeer sterke gronden zeer wel voorkomt. Men kan de Rogge verbou- wen op gronden die zoo sterk zijn, dat de Tarwe door eenen te geilen groei daarop geheel zoude mislukken. Maar men kan de Rogge ook teelen op gronden die zwak of schraal zijn, en geene toereikende krachten hebben om de Tarwe-te kun- ( Bj) kunnen voeden: op deze laatste geeft de Rogge wel geen zeer overvloedig, evenwel een volkos tuen gewas, , Wintergarst vordert eenen natuurlijk dede baren grond , en deze mag zoo sterk zijn , dat de Tarwe op dezelve door eenen te geilen groet, weinig of geen en dan nog maar zeer slechte vrucht zou, geven : maar de Wintergárst geeft ook eenen goeden oogst op gronden, waarop de Tarwe zeer goede gewassen zou opleveren ; men denke hier aan velden, die, nadat zij goed ge braakt en wel bemest zijn , met Koolzaad zijn beteeld geweest ; op deze kan men Wintergarst verbouwen: zij zijn echter ook zeer geschikt. om met Winter-tarwe te betcelen. Als de Zomergarst en de Haver in het voorjaar vroeg gezaaid worden, kunnen deze beide soor- ten eenen zeer eek oogst geven op gronden, die voor de Tarwe veel te sterk zouden zijn : zij geven ook goede. gewassen op gronden, die à zwak zijnom Tarwe te voeden: Hier uit kan men, mijnes imziëns, het seite afleiden, dat de Tarwe veel voedsel noodig heeft; maaär dat, wanneer de gronden meer voedselstof- feni-bevatten „ dan de planten naar haren aart en natuur belioeven’, deze:dan zulk eene overmaat van _woedzel opnemen, dat zij het niet volkomen hs @n zuiveren : deze gulzigheid is der | Tarw- ( 4o ) Tarweplanten zoo eigen, dat men die ook waar- neemt als zij dun op het veld staan, en er veel ledige grond tusschen beide is , want dan trekken zij ook het voedsel tot zich, het welk zij, als de grond digt met Tarweplauten bezet was, met de andere zouden moeten deelen , waar door zulke zoo ruim staande planten voor den Honigdaauw zoo vatbaar worden , dat het maar zelden ge= beurt, dat zij daar van bevrijd blijven. B. Het Genootschap vraagt in het bijvoegsel of nadere opheldering tot de Vraag : a. » Of het Natuurverschijusel alle jaren, of » na een zeker langer tijdperk, dan wel onregel- » matig wederkeert” ? | Ter beantwoording van dit gedeelte der Vraag | zal het voldoende zijn aan te merken : dat de Honigdaauw alleen verschijnt aan Tarweplanten die door eene te overvloedige voeding daar voor vatbaar zijn geworden, en dat de vatbaarheid be- staatim eenen overvloed van,sappen , die niet vols komen bewerkt noch gezuiverd zijn, van welke zij zich bij gematigde luchtgesteldheid regelmatig ontlasten ; maar dat bij eene schielijke afwisse= ling van verminderde warmte , in eene zeer groo= te hitte en daar bij plaats hebbende ongeregelde, o € 4) of liever geforceerde werkzaamheid tot. de uit= waseming of ontlasting der overtollige en onzui- vere vochten, de Hon:gdaauw verschijnt of voort- gebragt wordt, En dat hier uit volgt : dat het verschijnsel , Honigdaauw genaamd, enkel toevallig is , en zeer onregelmatig wederkeert. (*) b. Verder vraagt het Genootschap: » Of het » natuurverschijusel overal , daar het komt, onder » dezelfde omstandigheden wordt waargenomen?” Ter beantwoording van dit tweede gedeelte der Vraag, dient: Dat de omstandigheden bij welke de Honig- daauw verschijnt, te weten: de vatbaarheid der- planten , om door den Honigdaauw te worden aan gedaan, en de fuchtsgesteldheid bij welke zij wer- kelijk wordt voortgebragt , beide hare trappen van vergelijkende grootheid hebben ; bij voor- beeld: de planten kunnen in eenen staat zijn, dat zij voor den Honigdaauw vatbaar zijn ; deze vatbaarheid kan groot, maar zij kan ook zeer groot zijn ; zoo heeft ook de gesteldheid der lucht waar door de. Honigdaauw wordt voortgebragt, hare trappen, niet. alleen van meer of minder: krachtige werking ‚ maar ook van duurzaam’ GC 5 heid. C*) Ook dit wordt in de Verhandeling Ds. enz. erkend: zeer geduchte jaren waren (voor Stuets-Flaanderen)), de jaren 1759 en 1811. (a) heid, Zijn de planten in eenen geringen trap woor den Homigdaauw vatbaar, dan verschijnt de Honigdaauw alleen, als het verschil tusschen de nachtkoelte en de dagwarmte groot en lang= durig is; daar en tegen, als de planten in eenen grooten trap voor den Honigdaauw vatbaar zijn, dan wordt bij eene geringere vermindering en vermeerdering der warmte de Honigdaauw voort gebragt; en ditis de reden dat men, elk jaar, en- kele stukken Tarwe, of gedeelten daar van, of ten minsten wel eenige planten zal kunnen vin- den, die door den Honigdaauw zijn aangedaan, Maar het laatste lid der Vraag deed mij den- kenaan een ander toeval , waaraan de Graanplan- ten onderworpen zijn, waaraan men den naam van Meeldaauw gegeven heeft, en naar mijn in- zien van dezelfde natuur is, en bij gelijke om- standigheden verschijnt als de Honigdaauw. De Meeldaauw verschijnt aan de Graanplanter als zij im de grootste kracht zijn van haren groei, en dus meest in de maand Mei, en in de maand September heeft men de Meeldaauw ook wel aan Grasplanten, en meest aan het nagras der Graslanden , die nade ontblooting , tot hooi, lang gelegen hebben , zonder dat die afgeweid zijn ge- worden. \ ‚De omstandigheden, bij welke de Meeldaauw 48) verschijnt, zijn zeer groeizaam weder, vergezeld; yan eene vochtige en koele gesteldheid der lucht. Als de planten sterk groeijen, verarbeiden zij veel voedsel stoffen, en dan zijn de afscheidingen’ van het voor de planten onnutte of onbruikbare daaraan evenredig en bij eene drooge en warme? gesteldheid der lucht, worden de planten door de uitwaseming van die stoffen geregeld ontlast. „Maar is de lucht vochtig en koel, dan geschiedt die ontlasting traag en wordt onevenredig aan de voeding, waarvan het gevolg is, dat bij eene meer drooge en warme lucht, de werkzaamheid der planten, om de miet meer bruikbare stoffen door de uitwaseming te ontlasten , zoo groot wordt , dat de vaten in de bladen der planten breken ef de voedende vochten door die ope- ningen wegvloeijen. Men heeft den Meeldaauw meest alleen aan de” bladen, die den huitensten omtrek der plànten uitmaken; deze zijn over de geheele lengte aan * de onderste vlakte met een roestkleurige stof be-" zet, dit stof is het kolenstoffelijk gedeelte van’ het voedend vocht, waarvan de planten zich heb=: ben ontläst, en waarvan het vloeibare gedeelte door de lucht is opgenomen, en hoewel de bla= dèn die door de Meeldaauw zijn aangedaan, spoe= dig roestkleurig werden en sterven, wordt daar: door geene werkelijke schade veroorzäakt aan den oogst, want de buitenste bladen die de oud=? % ste 4 de) ste zijn, worden door de planten het eerste afge= legd „en het kan weinig nadeel doen , als dit eenige dagen vroeger geschiedt; ook zijn op dien tijd de Goele in haren vollen groei en kunnen dit verlies , door het voortbrengen van nieuwe bla- den, wederom herstellen, Werder vraagt het Genootschap D Zijn er, en zoo ja, welke proeven genomen » om die nadeelige gevolgen voor te komen, » of reeds daar zijnde, te verminderen, en » welke middelen kan men, op grond dier » proefnemingen en met verwachting van ee- » nen gunstigen uitslag , daartoe aanwenden 2” Ik weet niet dat er proeven zijn genomen , op grond van welke men middelen zou kunnen opgeven, om de nadecelige gevolgen van den Honigdaauw voor te komen, of reeds daar zijn- de, te doen verminderen ; en zal daarom aan het oogmerk van het Genootschap trachten te voldoen , door , ter voorkoming of vermindering van het verschijnsel Honigdáauw genaamd , die middelen op te geven, die uit het te voren ver- handelde zich als van zelve aanbieden en in een- voudige ondervindingen en waarnemingen hunnen grond hebben. Een voornaam middel. om den Honigdaauw voor te komen, is, de-Wintertarwe in den herfst zee (245 j) zoo vroeg te zaaien, als de gesteldheid en de kracht der gronden en andere omstandigheden dit „maar eenigzins toelaten, In de jaren 1811 en 1814 was de Tarwe, die laat gezaaid was gewor- den, door den Honigdaauw geheel bedorven, en in diezelfde jaren verkreeg men van de vroeger gezaaide, nog een tamelijk geed gewas, Het vroeg uitzaaijen’ van de Winter- tarwe, is nog des te meer aan te raden (*). om dat dit het beste middel is om de Tarweplanten tegen de „schadelijke uitwerkselen van eene gestrenge vorst te beveiligen , en daar door te gelijk voor te ko- men , dat zij duor den Honigdaauw bedorven wor- den. Ik heb in onderscheidene jaren gelegenl:eid ‚gehad de waarheid van dit gezegde op te merken: maar het sterkste bewijs hiervan gezien in den zomer van het jaar 1890, Een Landman die bijna algemeen gehouden werd voor iemand , die zijne zaken niet al te zindelijk behandelde, had een stukje land, waarop vlas gestaan had, vroegtij- dig , op eene bekwame diepte omgeploegd: het bleef zoo eenige weken liggen , en ik kon niet denken dat dit stukje land gereed lag om bezaaid \ te (*) Ook dit wordt ín de Verhandeling D. s. enz. zeer aangeprezen. In 1811 zaaiden de Landlieden, uit hoofde van de harde gesteldheid van den grond (in Staats-V'aan- deren) veelal te laat; de Honigdaauw rigtte vele schaden aan : die vroeg gezaaid hadden, leden geene schade van beteekenis. ijk ee (40 9) “te worden: dit geschiedde evenwel in de maaüd September van het jaar 1799, en dus geheel niet naar den gewonen regel : de daarop volgende winter was gestreng , de later gezaaide Tarwa werd door de vorst beschadigd , en de planten werden door dit toeval voor den Honigdaauw vat- __baar, en dit verschijnsel was in dien zomer bijna algemeen , maar op het zoo evengemelde stuk land had de Tarwe door de vorst niets geleden , en het bleef ook van den Honigdaauw bevrijd. Een ander middel ter voorkoming van den Honigdaauw kan beproefd worden op gronden, die voor de Tarwe te sterk zijn (*), en waarop de Tarweplanten te veel voedselstoffen opnemen en (*) Eene oordeelkundige keuze der landen, wordt mede door D s erz. zeer aangeraden, en met redenen bekleed. „Op boon- en klaverlanden staat de Tarwe het meest aan dit ongemak bloot, om dat de grond te veel sappen aau- voert, en de Tarwe daarvoor zeer vatbaar maakt. Boon- ‘landen moeten hierom, voor Tarwe . maareens en vroegen diep geroerd worden, -Klaverlanden, half Augustus , twee voren diep, en na 14 dagen nog eens zeer ligt omgeploegd worden; in beide gevallen zal mem beveiligd blijven. De „eene tarwensoort is vatbaarder dan de andere. Miaamsche tarwe is zeer gevoelig; de zoogenaamde Dikouwe of Dik- ger , zeer weinig. volgens eene twaalfjarige ondervinding. Is de fmetstof reeds daar. dan moet men onverwijld af- _maaïjen, alware de vrucht half rijp : men zette het graan inkleine fchoven; wachte regen af eer men dezelve binnen voert, en men zal wel tweederde meer in waarde winnens dan wanneer men de planten had laten voortgrocijen, Cr) en te geil groeijen: in zulk een geval kan men de bladen der planten boven gelijk afmaaijen, het welk meestal in de maand Mei: of in het begin van Junij geschieden kan; men laat de storapen langer of korter, naar dat men oordeelt dat de voortgang van den te geilen groei minder of meer moet gezwakt of tegengegaan worden, want door de vermindering der bladen en het wegwloeijen der voedende vochten door de gemaakte won- den, komen ‚de planten tot eenen gematigder groei, en daar door wordt dan te gelijk de gele- genheid om voor den Honigdaauw vatbaar te wor- den, verminderd. Zijn de Tarweplauten, op het einde van het vierde tijdperk van haren groei , werkelijk voor den Honigdaauw vatbaar , of daar voor voorbereid, dan zou het van nut zijn hare ornmatig breede bladen af te snijden of in te kor= ten: dit is in het groot wel onuitvoerlijk, maar zou kunnen beproefd worden op kleine stukjes grond, waarop de planten door eem of ander toe» val te dun op het veld staan, en daar door vat- baar waren , om door de Honigdaauw te worden aangedaan. Tot dit denkbeeld ben ik gebragt door een toeval, het welk plaats had in het jaar 1815: in dien zomer was er veel Tarwe die nabij of pe het einde van het vierde tijdperk van haren groei voor den Honigdaauw vatbaar was, maar op dien tijd werden door eenen sterken wind bijna alle de CAB) de bladen van de Tarwplanten verbroken en ver= toonden zich weinige dagen daarna , rood of roests kleurig; vele Landheden zagen dit aan voor den Honigdaauw ; dan , ik zeide hun: » het geen » gij aan uwe Tarwe waarneemt, daarvan is de ‚» sterke wind oorzaak , die heeft de bladen der » planten meest alle aan stukken geslagen , en » door dit toeval, zult gj dit jaar van den Ho= » nigdaauw bevrijd zijn,” en de uitkomst heeft mijne gezegden bewaarheid. In het jaar 1816 stond in het voorjaar het Koolzaad zeer schoon te veld, de bloeitijd was gunstig en de struiken werden zwaar met peulen bezet, men had dus alle reden , om van dit gewas eenen ruimen oogst te verwachten. Maar in den tijd dat het zaad gevoed werd , de planten moesten droogen , en het zaad rijp moest worden , had men dagelijks regen ; de planten waren den meesten tijd nat, en hierbij was de uitwaseming gestremd :— bij afwisselende droogte en warmer lucht, wer- den, door de sterke persing der in de vaten van de planten opgehouden vochten, de voedende vaten en de bekleedsels in de struiken der planten ver- broken, en het zaad dat met die verbroken va= ten gemeenschap had , werd niet meer gevoed: die peulen zag men verrotten en droog worden , zonder dat zij vrucht gaven , en hier door was de oogst van dit gewas merkelijk minder, dan men C 49 ) men kad mogen kopen ; en dit verschijnsel noein= de men Honigdaauw. Intusschen blijkt hieruit: a. Dat ook bij het Koolzaad eene gestremde of _ ongeregelde uitwaseming de ware oorzaak van de zoogenaamde Honigdaauw is; en b. Dat die gestremde of ongeregelde uitwase= ming , bij gedurige regens even zoo wel plaats heeft , als bij zwaren daauw; ten anderen, dat dit ver= schijnsel zich openbaart in den tijd dat de zaden gevoed en rijp ‚ en de planten droog zullen worden , dat is, in den tijd als de werkzaamheid der plan= ten tot de ontlasting der vochten het grootste is, en, dewijl het Koolzaad veel vroeger in den zomer tot rijpheid komt dan de Tarwe, het minder of meer gevorderde zomersaisoen daarbij niet in aan» merking komt of daarop invloed heeft, De Tarwe vorderde in dezen zomer zeer lang= zaam in haren groei, werd eerst in September rijp en bleef van den Honigdaauw bevrijd. In het jaar 1817. stond de Tarwe die nog te veld was gebleven , in het voorjaar zeer slecht: de voorname reden daarvan was, dat de zaai« tijd in den herfst van 1816, zeer ongunstig was: de gronden ‘waren zoo nat, dat het zaaigraan niet behoorlijk te veld kon worden gebragt, en nog voor een gedeelte verrotte ; de planten waren in de maand Mei nog klein en stonden dun op het veld, maar met het begin van Junij Z,GEN. IV D. $ St, D had had men zeer warm en groeizaam weder , en bier bij maakten zij zeer groote vorderingen in den groes: op de gronden die hoog genoeg boven het win- ter-water gelegen waren, verkreeg men nog ta- melijk goede gewassen , maar de planten wa- ren, bij het eindigen van den bloeitijd, zeer vat- baar om door den Honmigdaauw te worden aange- daan , en vele Landlieden waren daar voor be- vreesd: doch de zomer was zeer gematigd , zelfs. koel, en bij deze luchtsgesteldheid ontlastten de Tarweplanten de overvloedige en onzuivere voch- ten zoo langzaam en geregeld , dat de Honig- daauw niet verscheen, en er maar weinig plan- teu waren, die door dit verschijnsel waren aan= gedaan. Ik vond die evenwel op een veld met Tarwe, op eene plaats, alwaar de planten zeer dun ston- den, waarvan oorzaak was, dat de gezaaide gra- nen, door de natheid van den grond, bijna alle waren verrot : op het overige gedeelte van het veld was de Tarwe van den Honigdaauw bevrijd. In het jaar 1818 stond de Tarwe in het voor- jaar zeer goed te veld, en het weder was tot om— trent half Mei zeer groeizaam. Bij den gunstigen zaaitijd in den herfst van 1817, en den daarop volgenden zachten Winter en het groeizaam voor jaar, kwamen de Tarweplanten het jaargetijde” eenige dagen in groei vooruit, want in het laatst» van ale oe & sa ) van de maand Mei zag men de eerste Tarwe-aren reeds te voorschijn komen, Van den 15° Mei tot den 18e Junij had men aanhoudende droog- ten met scherpe noorden winden verzeld, hierdoor werd de groei gematigd, en de rijpwording be- spoedigd, want bij deze tachtgesteldheid wierden de benedenste bladen vroegtijdig. roestkleurig , zoo dat de planten door dezelve niet meer gevoed wierden , hetwelk tot de matiging van den groet der planteu medewerkte ; bij welke omstandig heden zij zich van alle onzuivere en overvloedige vochten ontlastten ‘en geen de minste teekens had- den, dat zij woor den Honigdaauw vatbaar waren; de Graankorrels wierden voorspoedig gevoed en verkregen hunnen volkomen wasdom; evenwel zag men, op voor de Tarwe te sterke gronden, eenige teekens van den Honigdaauw ; doch de granen waren daar door niet benadeeld geworden : deze teekens waren , bij de droogwording van de planten, ontstaan door eene gedwongene ontlas- ting der nog daarin overgeblevene vochten, ver- oorzaakt door de groote warmte: hiervan houde ik mij te meer overtuigd, om dat ik bij nader onderzoek gezien heb , dat de teekens van den Houigdaauw zich meest alleen vertoonden aan het vlies of blad, waarmede de halm bekleed is, zon- der dat de halm zelve daar door beschadigd was geworden: lietzelve verschijnsel had ook plaats bij 2 D 2 de C 52 ) de