bi peleidM er aak bee ie Ll % VERHANDELINGEN a EE | ZEEUWSCH GENOOTSCHAP KE | DER ai WETENSCHAPPEN VLISSINGEN …— UITLEGGING der TITELPLAAT, e WYSHEID, fier gezeten op haar Throon, Befchouwt men in MINERVE?’S Wapenrusting ; Doch, warsch van fabeldicht en valfche Go’on, Schept ze in Gops BOEK haar grootíte zielsverlusting, Twee Zuilen, die ’t gewelflel van haar Kerk Aan d’eenen kant bouwkunftig onderfchraagen , Vertoonen ’t ZEEUWSCH en V LISSINGS wapenmerk, En wiLLEMs beeld, wien’t werk wordt opgedragen, Doorluchtig Hoofd van onze Maatfchappy, Die , fchoon noch in heur zwakke en kizdfche jaaren , Hem d’ Eerfteling heur’s arbeids, vlug en bly, Voor de oogen brengt, met lust om voort te vaaren. De Tafel met den Voorgrond, ryk bedekt Met Tekenfchets van Kunst en Wetenfchappen , En ’tVergezicht, dat ginder d’ aandacht wekt Ter zyde van Gordyn en Tempeltrappen, Getuigen, dat de weetzucht, vlyt en lust, Door de Eer gefpoord., ‘aan Zeelands verfterpaalen In onze West noch niet-zyh uitgebluscht: Men tracht door zut ’er mede een Prys te haalen. Handhaving van den Godsdienst en het Recht, Geneesbebulp, tot fteun van ”tmenschlyk leven , “x Natuurboek, doot Gods hand ons voorgelegd, ’tNatuurboek , door zyne Almacht zelf befchreven, De Meetkanst, in heat takken ruim vertpreidt, De Schilderkunst, zoo fix in kleur en trekken, De Puikmufyk , die harten opwaarts leidt, Haar Zuster, die de dofheid.zelf kan wekken, %* Vermogen om door ’t helder Spiegelglas Het Starrenheir aan ’tmeïtschlyk oog te klemmen, Of, door behulp vans Graadboog: en Kompas, Op verren tocht een dolle“zeé te temmen; Hiftoriekunst, die ’t oude in ’tnieuw herfchept, Die munt en fleen van vroeger eeuw doet tuigen , Die honing zelfs uit bittren alzem lept, En uit vergift weet artzeny te zuigen, En wat zich meer liet fchetzen op de print, Zyn beeldfpraak van het doel, waar heen wy trachten. Is 't werk gering? wie deugd en wysheid mint, Heeft eindlyk op zyn arbeid vrucht te wachten. Dus huwt m’ in ’ ryk van onzen Waterleeuw- De Scheepvaardy met de oefning der verftanden, Der braaven gunst zal by den noesten Zeeuw Den yvergloed noch fterker doen ontbranden. Je Je BRAHE N U IM ALE In dia ie AE ereen ee : kk hd 7 ie ” wi B es ‘Je ap en en pmege VERHANDELINGEN ZEEUWS CH GENOOTSCHAP D ER WETENSCHAPPEN TE VLISSINGEN __ PIERDE DEEL En Kn TE MIDDELBURG; *r PIETER GILLISSEN; Drukker van het Zeeuwsch CE DN der Wetenfchappen, hea ve an A VA h Het Genootfchap erkent geene exem- plaaren voor-echt, dan dië door eenen der Secretarisfen eigenhandig, ondertee: kend 27e PR £ ee Ek , y ‚jura C Jeen AN í if ral vAN HET ZEEUWSCH AUS edes DER WETENSCHAPPEN re TSS INS EN. SH. et algemeen. ontfing, ‘by gars de vorige deelen der Ver- handelingen, door het Zeeuwsch Genootfchap der wetenfchappen uitgegeven, eenig verflag aan- gaande deszelfs toeftand, in zoo verre het kon geoordeeld worden daar by belang te hebben. Men achtte het niet ondienftig, op dien voet voorttegaan, vertrouwende ‚IV. DEEL, m3 dat Evi] dat zoodanig bericht den Lezeren niet geheel onaangenaam zal zyn. By het houden der algemeene vergaderinge, den zevenden van herfstmaand des jaars MDCCLXXIII heeft de Heer BRAHE voorgele- zen een gedeelte van zyn helden- dicht de Muzyk, en de Heer TE WATER bericht gegeven van fom- mige natuurlyke, oudheid- en let- terkundige zeldfaamheden , die hem, op zyne reize door Gelder: land, Utrecht, Friesland, Owerys- Jel, ‘Groningen en Drenthe, waren voorgekomen. — ’t Gene wyders in deze vergaderinge, met betrek- kinge tot de opgegevene vragen, werdt befloten, blykt uit het Pro- gramma, toen vastgefteld, en met deze volgende woorden door den druk gemeen gemaakt; Het En Er EET cd Eee et. ZEEUWSCH. GENOOTSCHAP - DER EL WETENSCHAPPEN t@e VLISSINGEN? »x welk den 7. September 1773. zyne algemeene Vergaderinge heeft gehouden, was van oordeel, dat de antwoorden op de Vragen in ’t vorige Programma voorgefteld, en welker eerfte was: Wat is de reden van het flerk afnemen der Zeeuwfche, voornamelyk der Walcherfche Dui- nen en flranden? hoe is zulks woor te komen, en welke middelen, buiten de reeds bekendes zyn, op de nuttig fle en minst kostbaare wyze, tot derzelver behouding aan te wenden? De andere: hoe konnen de wallen of grondbraaken in de Zeedyken, voornamelyk die der Provincie Zeeland , best en minst kostbaar voorgekomen worden? niet voldoende waren, en derhalven den beloofden eerprys niet konden wegdragen , fchoon de fchryvers, die tot zinfpreuk hebben gebruikt, de eene: wit zugt voor Zeeland, de andere: Dit dient ten nutte van het flrand Behoud woor zeedyk flik en zand. met hunne Verhandelingen over dezelve by het Genoetfchap dankbaarheid en lof verdienen. Het is uit aanmerkinge van het groot nut, ’t gene de Provincie Zeeland zoude konnen trek- ken uit de volledige beantwoordinge der gemel- MA de E vm J de Vragen, dat het Genootfchap ten allen tyde zal genegen zyn een gouden Medaille aan zulken toe te wyzen, die, by vervolg van tyd, aan de eene of andere vrâag volkomen zal voldaan heb- ben. Wyders herhaalt het Genootfchap de opgave der Vrage, voor ‘den cerften January 1774 te beantwoorden : | In welke evenredigheid zyn de landen in de Provincie Zeeland, en in ieder eiland in ’t by- zonder , aangelegd tot Bosfchen, Boomgaarden , Weilanden en Bouw landen # 2 is die evenredig- beid, welke thans tusfthen dit wierfoortig ge- bruik der landen in deze Provincie plaats heeft, de voordeelig fie, volgens welke de landen binnen dezebve konnen worden aangelegd $ ? zoo neen , hoedanige verandering is daar in woor het al- emeen belang wenfchelyk, en welke zyn de bes te en vruchtbaarfte middelen, om dezelve daar te flellen? Welke foorten van houtgewas en landvruchten zyn ’er , buiten die welke în Zee- land doorgaans het meeste worden aangekueekt, die in onze Zeeuwfihe gronden, met een evEn- geljk of grooter voordeel voor het Geineenebest en voor den Landman, dan de thans geeulsiveer- : de, zouden konnen worden geteeld ; = welke van drzelue v verdienen in het byzonder aangemoedigd d 5 # ú ix J de worden ; en hoedanig zyn de gefthiktfte middelen , om derzelwer culture gemeen te ma- ken ? | Het Genootfchap verlangt, dat de beantwoor- ding van het eerfte lid dezer Vrage op plaatfe- Iyke en zoo naauwkeurige onderzoekingen, als de aart der zake gehengt, moge gegrond zyn; dat de bewyzen daar van, zoo veel mogelyk;, by wyze van bylagen, nevens de beantwoor- dinge met renvoy aan dezelve, worden overge- zonden. En met opzicht tot de tweede en ver- dere leden dezer vraag wenscht het Genoot- fchap, dat de gronden en redenen, waar van de fchryvers tot ftavinge van hunne begrip- pen zullen gebruik maken, voornamelyk ont- leend wor den uit den aart van onze Zeeuwfche „ gronden en luchtsgefteldheid ‚ uit het geen de Ondervinding in andere landen, alwaar een der- gelyk climaat en gelykfoortige. gronden voor ’% grootfte deel te vinden Zyn; heeft geleerd sen uit de ‘byzondere nuttigheid, voordeel en ge- fchiktheid van deze of gene planten of gewasfen » het zy tot eigen confumtie of verwerkinge in de Provincie, het zy tot vervoeringe naar el. ders ‚en gevolglyk ook uit de handeldryvende belangen van de Provincie. Noch felt het Genootfchap tot eene vraag ian % 5 voor [Xx] voor, welke zal moeten beantwoord worden voor den 1. January 1775. Welke gedeelten van de Nederlandfche Hi- Jlorie, byzonder van Zeeland, zyn tot nu toe niet naauwkeurig genoeg behandeld , en uit wel- ke bronnen zouden dezelve in een beter licht kon- nen gefteld worden ter aanvullinge der Vader- bandfche Gefchiedenisfen ? In het beantwoorden van welke vrage de Schryvers in acht moeten nemen, dat dezelve zich bepaale tot de zeven vereenigde Provincien en de onderhoorige landen. De prys, gefteld op ieder van de twee op- gegevene vragen, voor den Autheur, die de- . zelve, naar het oordeel van het Genootfchap, best beantwoord zal hebben, is een gouden Medaille, op den ftempel van het Genootíchap geflagen, met het jaartal en den naam van den Schryver, De antwoorden op de vragen moeten niet met den eigen naam des Schryvers, maar met een zinfpreuk geteekend en met een verzegeld billet, het welk dezelfde zinfpreuk tot opfchrift heeft, waarin des Schryvers naam en adres gemeld zyn, verzegeld aan den Heer Justus Tjeenk, Secretaris van dit Genootfchap, zeer leesbaar gefchreven, gelyk ook een affchrift, of dub- [ x1 ] dubbel derzelve, in het Nederduitsch, Fransch of Latyn franco worden toegezonden, voor den bepaalden tyd, na welken geene meer tot den prys zullen worden toegelaten, Ieder een, wie hy ook wezen mag, ftaat vry naar den prys te dingen, uitgezonderd hún die in eenig opzicht Leden van dit Genootfchap zyn, Ook zal het den genen, die den prys behalen zal , niet vry ftaan, zyne Verhandelinge, waar op hem de prys is toegewezen, in ’t geheel of ten deele, het zy afzonderlyk , of by eenig an- der werk, te doen drukken , zonder uitdruk- kelyke toeftemminge van dit Genootfchap. Evenwel zal het den Leden, des goedvinden- de, vry ftaan, om, fchoon zonder naar den prys te dingen, over de opgegevene vragen te fchry- ven en derzelver antwoorden op de bepaalde wyze, alleen met de byvoeging van de woorden Lid van het Zeeuwsch Genootfchap achter de zinfpreuk , zoo boven op het verzegeld bifler, als op de verhandelinge zelve geplaatst, te laten toekomen, ten einde het Genootfchap daar van ook een nuttig gebruik voor het algemeen konne maken, het zy door derzelver verhandelingen, geheel, of by uittrekzels van het byzonderfte, mede te deelen. En ten einde de verhandelingen over de op- sà ge- F xn J gegevene vragen, door zulken die geen Leden zyn toegezonden, fchoon zy den prys niet beha- len, evenwel niet in het duister blyven, zal het Genootfchap ook daar van gebruik maken, en dezelve , of geheel, of ten deele, met den druk gemeen maken, ’t zy onder de bygevoeg- de zinfpreuk, of met melding der naamen, in- dien de Schryvers dezelve aan het Genootfchap gelieven te openbaren, na dat de prys zal zyn toegewezen ; en zulks in de nieuwspapieren zyn bekend gemaakt. | Den zesentwintigften van hooi- maand in den jaare ‘MOCCLXXIV werdt wederom de jaarlykfche al- gemeene vergadering van het Ge- nootfchap gehouden, waar in de Heer ’s GRAVEZANDE verflag deed van den. tegenwoordigen {taat der Jooden en hunne voor- rechten te Cochin, en de Heer TE WATER zyne verhandelinge, over ’t begraven der lyken in de fteden en kerken, mededeelde, — Wat ’er wyders in deze byeen- kom-- E-sui } komfte is vastgefteld nopens de vragen, voorheen en nu ter beant- woordinge aan ’t gemeen opgege- ven , leert het Programma, ‘welk van dezen inhoud was: Nem aan het ZEEUWSCH GENOOT" SCHAP DER, WETENSCHAPPEN te VLISSINGEN , in deszelfs algemeene vergade- ringe, gehouden den 26 July 1774, gebleken is, dat de tydsbepaling , om voor den eerften January van dat zelve jaar te beantwoorden de vrage, by het Programma van den jaare 1772 voorgefteld: Zn welke evenredigheid zyn de lan- den in de Provincie Zeeland, en in ieder eiland | in ’t byzonder, aangelegd tot Bosfchen, Boom- gaarden, ‘Weilanden en Bouwlanden? “ir die evenredigheid, welke thans tusfchen dit wier- foortig gebruik der banden in deze Provincie plaats heeft, de voordeelig fle, volgens welke de landen binnen dezelve konnen worden aange- degd? zoo neen, hoedanige verandering is daar in voor het algemeen belang wenfchelyk, en wel- ke zyn de beste en vruchtbaanfte middelen, ons dezelve daar te flellen? WWelke foorten van __hout- L Xiv j boutgewas en landvruchtén zyn ‘er , buiten dië welke in Zeeland doorgaans het meeste worden aangekweekt, die in onze Zeeuwfthe gronden; met een evengelyk of grooter voordeel voor. het Gemeenebest en woor den Landman, dan de thans gecultiveerde , zouden konnen worden geteeld ; welke van dezelve verdienen in het by- zonder aangemoedigd te worden; en hoedanig zyn de gefthiktfte middelen, om derzelver cultu- we gemeen te maken? niet ruim genoeg geweest is, om, met in acht neminge van de bygevoeg- de bepalingen, daar op voldoende te konnen antwoorden, heeft het Genootfchap goedgevon- den dezelve vraag voor als noch aan te houden, en thans eene andere voor te ftellen, welker opgave, federt eenigen tyd, zoo de menfchen- liefde als het algemeen belang van de geoctroy- eerde OOST-INDISCHE MAATSCHAPPYE de- zer gewesten. fchynen gevorderd te hebben, en welke voor den eerften January 1776 zal dienen beantwoord te worden , namentlyk: Welke zyn de duidelyke en onderftheidene kenmerken van die befmettelyke rotkoorts (febris maligna pu- trida), welke thans zoo algemeen befpeurd* wordt op de uitgaande Oost-Indifche Schepen dezer banden; door welke oorzaaken wordt deze koorts voortgebragt, en welke zyn de middelen onz [xv 1 om dezelwe te behandelen, woor te komen en den woortgang daar van te fluiten? „De vraag, door het Genootfchap in x jaar 1773 opgegeveh, om ze voor den aanvang. van het jaar 1775 te beantwoorden, was: Welke gedeelten van de Nederlandfche Hiftorie, by- zonder van Zeeland, zyn tot nu toe niet naauw. keurig genoeg behandeld, en uit welke bronnen zouden dezelve in een beter licht konnen gefteld worden ter aanvullinge en woltooijinge der Va- derlandfche Gefthiedenisfen? | Ter oplosfinge van welke vrage de Schryvers verzocht worden, zich alleen te willen bepalen tot de zeven vereenigde Provincien ‘en de on= derhoorige landen. De prys, gefteld op ieder van ar twee op- gegevene vragen, voor den Autheur, die de- zelve, naar het oordeel van het Genootfchap, best beantwoord zal hebben, is een gouden Medaille, op den ftempel van het Genootfchap geflagen, met het jaartal en den naam van den Schryver. f Waarby dezelfde voorwaarden. en bepalingen gevoegd waren, “in. je vorige Programma gemeld, Enk boven uitgedrukt,» | Niet L Xvi J Niet dan met eene fmertende. aandoeninge van droef heid, maakt het: Genootfchap - meldinge;- dat eenige Beftierders en - Leden aan zelve, door den dood, ontrukt zyn. | | gen de eerften behoorden de Heer Mr. wiLLEM Cornelisz, OCKERS- se, Heer van ’sGravenpolder , Bur- gemeester en Raad der {tad Zierik- zee, overleden den zevenentwin- tigften van hooimaand des jaars MDCCLXXIVv, en de Heer Mr. JOANNES DE WIT HAGANEUS, Commisfaris der kleine bank van Juttitie te Haarlem, den zestien: den van fouwmaand deszelven jaars geftorven, terwyl hy Zrank- ryk doorreisde. osllen In den jaare mpcceLxxm verloot het Genootfchap uit het getal van zyne Leden, den Heer JAN WA: GENAAR, door wiens dood, voorgevallen den eerften. van len- aol te- [ xvu Ì temaand, en aan het Genootfchap plechtig bekend gemaakt, ons Var derland en de ftad Am/lerdam een’ uitmuntenden gefchiedenisfchry ver verloren hebben, en den Heer LOUIS LANCELOT MAIZONNET, Predikant by de Waalfche ge- meente te Dordrecht, daar hy den zevenentwintigften van wynmaand overleden is, dien lof en roem na- latende, welken hy zich, in vroe- ger tyd, ook binnen deze ftad had verworven. — In het volgende jaar MDCCLxxIV ftierf de Heer HE N- RICUS HAGEMAN, rustend Pre- dikant der Lutherfche gemeente te _ Amflerdam , wiens uitgegeven fchriften overvloedige blyken van onvermoeide naarftigheid opleve- ren. — In den aanvang van dit _ doopende jaar ontviel aan het Ge- „nootfchap de Heer JOHAN MAR- TIN HOFFMAN, die, fchoon hy „rustte, van zyn Leeraarampt. te „IV. DEEL, lk Maas: É «vi j Maúasfluis, echter rusteloos voort: ging in ’t verdedigen van den waá- ren Godsdienst, en in ’t beftryden van het ongeloof. Noch korter geleden, den zevenden van lente- maand, werdt het Genootfchap door den dood beroofd van een zyner Leden, den Heer JOB BAs- PER, een man van uitftekende bekwaamheden in de geneeskunde en nâtuurlyke hiftorie, waar door hy niet alleen te Zierikzee, zyne geboorteplaats, en in de Neder- fandfche gewesten, maar ook in alle landen, daar de wetenfchap- pen op een’ hoogen prys ftaan, zich zelven een’ onfterfelyken naam verkregen heeft. Daarentegen is het getal der Heeren Beftierderen en Leden, op verfcheiden tyden, op eene aan- Zienlyke wyze door byvoeginge ‘Van anderen vermeerderd ht en. L XIX Ì den. Tot den eerstgemelden post zyn verkozen de Heeren Mr. JOHAN PIETER VAN DEN BRANDES Ridder Baronnet, Heer van Gapinge, - Crabbendyke, Couwerve enz. Schepen en Raad der ftad Middelburg. Den 6 April SNE TER Mr. wirLeMm TursAur, Heer van Aagtes kerke, Secretaris ter Admiraliteit in Zeee band, Kiesheer der ftad Middelburg. Den 6 April 1773. Mr. ANTHONY PIETER WeBOs Raadsheer __in den Hove Provinciaal van Holland en Zeeland, in 's Hage. Den 27 April 1773. PETRUS ALBERTUS VAN DE PARRA, Gous verneur Generaal van Neerlandsch Zndia enz. te Batavia, Direéteur van de Hol- landfche Maatfchappij der wetenfchappen. Den 25 January 1774-. FLORENS EILBRACHT, Stadhouder en Griffier ___der Leenen van den huize en ridder-hofftad Joenderfloot, en Secretaris te Abkoude, Den 28 Juny 1774 CORNELIS JACOB VAN DER LYN, Oud- Schepen der ftad Amfterdam. Den 28 Juny 1774. EEL] GEORGE FREDRIK Baron THOE SCHWART* ZENBERG EN HOHENLANSBERG, Griet man van Menaldumadeel, Gedeputeerde Staat van Friesland, te Leeuwaarden, Lid van de Leidfche Maatfchappy der Ne- derlandfche letterkunde, en van ’t Gro- ‚ pingsch Genootfchap pro excolendo Jure Patrio. Den 28 Juny 1774. ONNO ZWIER VAN HAREN, Grietman van Mr. Stellingwerf westeinde, enz. te Wolvega. Den 28 Juny 1774. RUTGERUS PALUDANUS, Raad en Thefaurier der ftad Alkmaar, Directeur van de Hollandfche Maatfchappy der we- tenfchappen. Den 28 Juny 1774. „COENRAAD WOLTHER ELLENTS) Raad en Secretaris van ’t Landíchap Drenthe, en medelid van den loffelyken Eeftoel al daar. Den 29 Nov. 1774. ‚ RENEKE BUSCH GOCKINGA, Secretaris der Heeren Gedeputeerde Staaten van Gro- ningen. en Ommelanden. Den 29 Nov. 1774: DAVID THOMASSEN à THUESSINKs Burgemeester der ftad Zwolle. Den 29 Nov. 1774. 5 In Lira HT In de algemeene vergaderinge, in den jaare MDCCLxxIr gehouden, werden tot Leden aangenomen de „Heeren GUALTHERUS VAN DOEVEREN, Hooglee- raar in de Geneeskunde te Leiden, Lid van de Hollandfche Maatfchappye Gn we- _tenfchappen. PETRUS BONDAM; Hoogleeraar ì in de Rech- ten te Utrecht, Hiftoriefchryver van Gel derland, Lid van de Hollandfche Maat- fchappy der wetenfchappen, en-van de Leidfche Maatfchappy der Nederlandfche letterkunde. G.J: GERARD) Secretaris van Haare Keizer- Iyke Majefteit, en van de Keizerlyke Koninglyke Academie der wetenfchappen en fraaije letteren te Brusfel. GERARD DE WIND, Medic. Doct., Anato- miae, Chirurgiae € artis obftetr, Lector te Middelburg. _En in de algemeene vergaderin- ge, in den jaare MDCCLXXxIV, zyn tot Leden aangefteld de Heeren mig JAN Lxxn J JAN SPLINTER STAVORINUS, Kanitein ter zee by de Admiraliteit in Zeeland, te Middelburg. CHRISTIAAN RUDOLPH HANNES, Med, Doct. Stads Phyficus te Wezel, Lid van de Keizerlyke Academie der Natuur-on- derzoekeren , en van de Hesfifche Socicteif te Giesfen. GERARD GREEVE, Heel- en Vroedmeester te Utrecht. JAMES BEATTIE, Profes'or in de zedelyke wysgeerte en redenkunst in ’ Marfchall Collegie en de Univerfiteit te Aherdeen. Alle deze Heeren lieten zich de gedaane verkiezinge welgevallen, en beloofden, zoo veel hun mo- gelyk is, tot den bloei van dit Genootfchap te zuilen medewer- ken, waar van fommigen reeds daadelyke blyken hebben gegeven, Het Genootíchap kan niet onge- voelig zyn aan de verplichtende wyze, waar op fommigen de boek- vere Le wma ] verzamelinge , anderen deszelfs ka- binet van natuurlyke zeldfaamhe- den vermeerderden. De Heeren Vosmaar , Baster , Nieuwland, Slab- ber, Brahe, Curtenius, ’s Grave- zande, wan Drunen, Hofflede ‚ wan peren, St. Simon, Willemfen , Per- renot, Fermin, Gallandat, Leden van ’t Genootíchap, Zrip, N. C. Lambrechtfen, Verheye van Citters, Lelyveld, Nuysfenberg, Le Roy , en aderen, vereerden aan ’t Ge- nootfchap hunne uitgegevene fchrif- ten. De edelmoedigheid der Hee- ren Winckelman en van de Spiegel vermeerderde insgelyks de boe- kery, welke echter vooral aans groeide door de aânzienlyke en herhaalde gefchenken van den Heer van Damme, die hier in een groot voorbeeld van navolginge aan anderen heeft gegeven. —_— De verzameling van natuurlyke zeldfaamheden is, federt twee id! jaar Dt BMT V 1] jaaren, ongemeen aangegroeid. De Heeren A. }. Hurgronje en Snouck Hurgronje deden aan ’t Genootfchap een voortreffelyk ge- fchenk van eene talryke verzame- linge der fraaifte hoorns en fchul- pen; anderen bragten ook het hun- ne toe, om het natuur-kabinet tot meerdere volkomenheid te bren- gen. Hier toe ftrekten de giften der Heeren Winckelman, Brahe, Ze Water, Helleman, wan’ der Woord en Bomme, aan welken laatften, gelyk ook aan den Heer Slabber, de bekwaame rangfchik- … king moet dank geweten worden, Een goed aantal van allerleye myn- ftoffen is het Genootfchap verfchul- digd aan de vriendelykheid van den Heer ’ Gravezande. Zelfs hebben eenige aanzienlyke vrouwen, wel ker zedigheid verbiedt haare naa- men te vermelden, het Genoot- fchap door gefchenken van dit | AE: foort LERS | foort aan zich verplicht. Onlangs ontfing het Genootfchap eene ge- dachtenis van den Heer Baster, volgens zynen uiterften wille, be- ftaande in een konftig bufet, door hem zelven gemaakt, en famenge- fteld uit allerhande foorten van hoorns, fchulpen, zee-gewasfen, en andere natuurlyke zeldfaamheden, welke dit fchoon gedenkftuk van ’s Mans vernuft verfieren. — De mildaadigheid der Heeren Wanc- kelman, Lambrechtfen wan Riút- them, wan Damme en van der Woord ftelde het Genootíchap in t bezit van verfcheiden pennin- gen en munten, ten grootften deele betrekkelyk tot de Neder- landfche gefchiedenisfen. — De Heer Steengracht vereerde ook ze- keren fteen, gevonden op ’t huis te Britten, waaromtrent Hy be- richtte, dat dezelve afgeteekend gevonden worde by VAN LOON En AAN LS 5 al [ XXVI ] aloude hiftorie van Holland I deel bl. 154, en in ’t werk van den „Marquis De sT. sIMON over den oorlog der Batavieren en Romei- nen; dat op dien fteen verbeeld worden de gevangenisneming en wegvoering van Welleda, naar 't gevoelen van CANNEGIETER «de Brittenburgo pag. 143, en VAN LOON in ’t genoemd werk bl. 127. By dezen fteen heeft de Heer VAN DAMME, naderhand, eenige an- dere gevoegd, welke, volgens o- verleveringe,. insgelyks op ’t huis te Britten zouden gevonden zyn. Twee van dezelven zyn zeer ge- yk aan den fteen, zoo even ge- meld, en fchynen dezelfde gebeur- tenis aftebeelden, welke, naar de gisfinge van dezen Heer, niet is de gefchiedenis van /elleda , maar van Suzanna; een gevoelen, dat het onderzoek der oudheidkundi- gen wel waardig is, vooral om dat meer [LL xxvu J meer foortgelvke fteenen in ons Vaderland te vinden zyn. Het Genootíchap ontfing, met byzonder genoegen, een goed aantal van verhandelingen over verfcheiden takken der weten- fchappen, en zal dezelve, zoo fpoedig mogelyk, aan het alge- meen door den druk mededeelen; zullende het vyfde deel eerstdaags onder de pers komen, om te vol- doen aan het oogmerk der fchry- veren, en aan ‘t verlangen der let- teroeffenaaren. | Dit vierde deel bevat drie ant- woorden op de voorgeftelde vraag belangende de palen en regelen der gevolgtrekkingen, in ’t onder- zoek der natuur, uit de reeds ge- maakte waarnemingen en proefon- dervindingen ter navorfchinge van __‚de noch onbekende oorzaken der Vi vete L xxvim J verfchynfelen. Het eerfle van de- ze antwoorden heeft tot Schryver den Heer VAN IPEREN, aan wien 't Genootíchop ook verfchuldigd is de vertalinge van het tweede {ftuk, waar van de Heer PAP DE FAGARAS de opfteller is. De derde verhandeling, over dit on- derwerp, werdt gefchreven door den Heer P. FERMIN, en in ’% ‘Nederduitsch vertaald door den Heer P. BODDAERT. — De Heer VAN DAMME doet bericht van zyne talfyke verzamelinge van Griekfche, Romeinfche , en andere oude Penningen, zullende deze _eerfte afdeeling, eerlang, door eene tweede gevolgd worden, waarby Hy zal voegen de afteeke- ninge van veele ongemeene ftede- lyke penningen, welke tot nu toe nimmer zyn uitgegeven.—- Hier- op volgen de geestkundige en ‘zedelyke aanmerkingen. van den 19 Heer ren Ì Heer PARIS over het verband van verfland en wille— De Heer HENNERT, die ín eene voorgaande verhandelinge, in het derde deel geplaatst, de waare gedaante der aarde onderzocht, doet hier naauw- keurig onderzoek, of de onzeker- heid daaromtrent eenen merkely- ken invloed hebbe op de ftarre- kunde en zeevaart…—- De ver- handeling van den Heer SCHORER toont de dwaasheid en fchandelyk- heid der tweegevechten, uit ver- fcheiden gronden, aan. — De aan- merkingen over den Hofftyl of Franfchen Schryfftyl, door den Heer ’s GRAVEZANDE gefchreven, hebben veel invloeds op de ge: fchichtkunde van ons Vaderland. De Heer BoNN befchryft zyne waarneminge van eene aanmerke- lyk uitgezette pisblaas en omgebo- gene zwangere baarmoeder…— De Heer TE WATER beftrydt, in zyne ver- [ xxx 1 verhândelinge, de onbetamelyke ‚gewoonte van ’t begraven der Iy- ken binnen de fteden en kerken.— Eindelyk zyn hierby gevoegd de Meteorologifche. waarnemingen van den Heer BASTER, in de jaaren 1772, 1773 en 1774 te Zierikzee gehouden. Indien het algemeen voortvaart de pogingen van t Zeeuwsch Ge- nootfchap te onderfteunen, gelyk tot nu toe gefchiedde, hoopt het zelve meer en meer de voorge- {telde oogmerken te bereiken, welke fteeds dezelfde blyven, GODS eer, het belang van ’t menschdom, en het nut der land- genooten. Vlisfingen den laatflen van bloeimaand MDCCLXXV. Hist LYST [ xxxi 1 LYST per VERHANDELINGEN, ntwoord op de vraag voor ’t jaar 1772, door j. VAN IPEREN, 4. L. M, Phi- lof: Doct., Predikant te Vere. — — Bla Antwoord op dezelfde vraag, door J. PAr DE FAGARAS; m€@t de vertalinge van J. van Iperen. — — — 119 Antwoord op dezelfde vraag, door P, FER= MIN, M. D. gezworen Raad te Maas- tricht; met de vertalinge van Mr. P, Bod= daert. — — — — 3I9 Bericht van eene talryke verzamelinge van Griekfche, Romeinfche en andere oude penningen, door P. VAN DAMME — 419 Pfychologifche en Moralifche aanmerkingen over het verband van verftand en wille, door j. W. PARIS, Predikant te Hulst. — 453 Onderzoek, of de onzekerheid omtrent de waare gedaante der aarde eenen merkelyken invloed hebbe op de ftarrekunde en naviga= tie, doort, Fr, HENNERT, A, Le M, Phi= bof. Do&. en Profesfor te Utrecht, _— — 499 Verhandeling over de dwaasheid en fchande- lykheid der Tweegevechten, door Mr. W.SCHORER, Prefident van den Raad en ’* Leenhof van Vlaanderen te Afiddelburg. — 545 Verhandeling over den Franfchen Schryfftyl, doorgaans genoemd Stilus curie of ftyle . van den Hove, door A, ’SGRAVEZANDEs Predikant te Middelburg. — — — 577 Ont= [ XXX J Ontleed- en Vroedkundige waarneeming eener aanmerkelyk uitgezette pisblaas, en omge= ‚bogene zwangere baarmoeder, door A. BONN, Med, Dot. & Profesfor te Amfterdam. Ó13 Verhandeling over het begraven der lyken in de fteden en kerken, door 7. w. TE w A= TER, Predikant te Vlisfingen, — — 629 Meteorologifche waarnemingen te Zierikzee, in de jaaren 1772, 1773 Een 1774, door J. î BASTER, Med, Dot. aldaar, _ kr DRUKFEILEN, In ’ III Deel bladz. 542 laatfte reg. flaat za3 Dar: lees=zaH3Dar In ’ IV Deel ftaat bl. 422 aant; (c) Oxirii lees Oxoriae —— bl. 624 rf, 22 aandrongen — - aangedrongen =— bl —= r. 24 ophoping —_= ophooping ANT: ANTWOORDEN Vee RAG #E: Mag een Natuuronderzoeker, uit de reeds ges maakte waarnemingen en proefondervindin= gen, verdere gevolgen trekken ter uitvorfchins ge van de noch onbekende oorzaken der ver« Jibynfelen? zoo ja, hoe verre mag hy daar in voortgaan , en welke regelen moet hy daar, omtrent in acht nemen 8 VOORGESTELD OM BEANTWOORD TE WORDEN IN DEN JAARË MED SC CBON A TA, HAR IN wg Vosrt oh se rmdsovehmountes/ vn ik eniatershnhgorg aa mopmisnstinnus san emidgoeris gas adden noplousg vroren IB ARP lo adostoo ShmÂidno droe sh aon B st WRh  onee sv LOU ‚oJ oor Saria, “ank qd. aoome sohoge shade Ma. inches | DE RON REN ERS st tea tan EELT ENOHO AV, WEGAOW. AT. OIOOWTMATE Mo RRAAD » EL MEE ech enen AEEA GM Bladz. 3 ANTWOORD OP DE VR A GE: Mag een Natuuronderzoeker, uit de reeds gez maakte Waarnemingen en Proefondervindin- gen, verdere gevolgen trekken ter uitvonfchinge wan de nog onbekende Oorzaken der Verfchyn= Jelen? Zoo ja, hoe werre mag hy daar in voortgaan ? En welke Regelen maet by daaromtrend in agt nemen ? tovlse iÌ Dv 0 ù E SOSUA VAN IPEREN. | AS aft loof lef ff Ik nam de vryheid, om de Vrage dL aanftonds in drie leden , duidelyk- heidshalven te fplitfen ;'om dat myne Verhandelinge of Arwoord zoo: moest verdeeld ‘worden zow’ ik’ voldoen ep A € 4 SJ VAN IPEREN ANTWOORD OP DE hets oogmerk, der Vlisfingfche Maat- fchappye. Maar hy, die het geoorloof- de der gevolgtrekkingen, zoo als die uit de Waarnemingen en Proefondervin- dingen , Oongedworgen. vóortvloeijen, wraakt, en er zig, nog in deze verligte ‘Eeuws tegèn verzetten vwil,“heeft juist al-dien“omflag niet-van nooden. Zyne taak\is-fpoediger.afgedaan, … De tweede en; derde, Voorftellinge van het Vraag- {tuk raken hem niet — - Gansch-anders is het met my gelegen : want ik houde het-daar voor-‚-dat:het eerfte Lid , zon- der eenige aarzelinge, aanftonds met Ja moet worden beantwoord; en dus verpligte ik my zelven, om óok myn best te doen, dat ik het doelwit der twee laatfte Vaorftellingen , hoe werre mag. men daar in_ voortgaan? en welke Regelen moet mèn daaromtrend in agtne- men? treffe. L … De Ridder.NE wTON word, in: Efi- geland;ten-minften voor deneerften en voornaamftenwysgeer gegroët „ die alle de. winderige A naroniksidial ien van Jon CAR- VRAGE VOORT JAAR MDCCLXXIL 5 CARTESIUS, GASSENDI en anderen van. zynen. tyd uit de Proefondervinde- lyke Natuurkunde -wilde-hebben. uitge- bannen ; maar geenzints:de Gevolgen, welke men uit de waarnemingen en Ex- perimenten trekt, Zyne gezegdens daar- omtrend, by den Heer BRUCKER aan- gevoerd, meene ik hier te mogen-plaat- zen: Quidguid ex Phoenomenis non dedu- citur „ Hypothefis vocanda est: et Hypo- thefes „feu phyfice , feu metapbyfice „ feu gualitatum occultarum ‚ feu mechanica in philofophia experimentali locum non har bent. In hac pbilofopbia propofitiones de- ducuntur ex phoenomenis €” redduntur generales per Induftionem, Dat is: ” Al » wat uit de Verfchynzelen word af- » geleid , moet men eene Vooronder- ftellinge heeten: ven de Vooronder- » ftellingen , zoo natuurkundige, -over- » natuurkundige, als wergtuigelyke- en » opwerpzels van verborgene hoedanig- heden, hebben in de Proefondervinde- » lyke Wysbegeerte. geene plaats. In » deze W ysgeerte leid-men zyne: Stel- … lingen uit de Verfchynfelen af en men 5 maakt haar algemeen, door middel » van de Andudtie”, Door de _Zndudie. werftaan. de Rede- sh A 3 neer. Z G 7. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE neerkundigen, gelyk bekend is, eene Gevolgtrekkinge ter beraminge der ei- genfchappen van eene geheele Soort, of van een gansch Geflagt, ontleend uit de eigenfchappen , welke men in verfcheide: rie wezens onder die Soort, of dat Geflagt, behoorende, had aangetroffen. En zoo- danige Gevolgtrekkinge is ook altoos door de Heeren ’%S GRAVEZANDE, DESAGULIERS, MUSSCHENBROEK en NOLLET in agt genomen; en word nog heden door genoegzaam alle de Natuuronderzoekers goedgekeurd en gebruikt. In de Starreloopkunde is men vooral bedagt geweest, om uit de W aarnemin- gen der Paralaxen , Eclypfen en andere Optijche Verfchynzelen, door de Verhe- vene Geometrie „Gevolgtrekkingen te vormen, welke eene nieuwe gedaante aan die Wetenfchap gegeven, en eenen on- gemeenen glans over de Wysbegeerte verfpreid hebben.—- De Natuurlyke Historie ftapelt, dagelyks, waarnemin- gen’op, en wel zulke, die de Induttie der Rangfchikkers foms van voorbarig- heid overtuigen, en menige fchepzelen uit de eene kas der Kabinetten van Lief- hebbery in eene andere kas, immers ui er 6 4 e VRAGE. VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 7 „de eene lade in. de andere doen -over- gaan. Gelukkig waren de Sterrekundi- gen, indien zy hunne waarnemingen even gemakkelyk konden vermenigvul- digen,enlangs-dien weg, hunne. Mathe- matifche Gevolgtrekkingen verbeteren! In de Ontleedkunde van-ALBINUS- en HALLER, in de Scheikunde van BOER- HAVE, in de Geneeskunde van MEAD EN VAN SWIETEN; in de Befpiege- lingen van BONNET, kortom in alle de niewere en verbeterde famenftel- len -der Natuurlyke Wetenfchappen, heercht de JZndutie zoo algemeen en fterk , dat dit overal aangenomen ge- bruik alleen genoeg moet zyn, om ons verlof te geven, ja zelf te noodzaken tot een toeftemmend Antwoord op ‘het eerfte lid der voorgeftelde Vrage : ‚na- mentlyk dart ja! een Natuuronderzoeker, uit. de reeds gemaakte Waarnemingen en Proefondervindingen , verdere gevolgen mag trekken ter uitvorfchinge: van de nog onbekende oorzaken der Verfchynzelen.. „De Proefondervindingen zyn Waar- nemingen , welke door kunst uitgevon= dens uitgevoerd en verbeterd worden. Sedert GUERICKE, die de Lugtpomp ai A 4 uits B Je VAN PEREN ANTWOORD OP DE “uitvond, en BOYLE, die haar verbeter: de; zyn de eigenfchappen der Lugt, welke te voren nog zeer gebrekkig ge- kend en flegts in ’t ruwe opgemerkt wa- ren, met eene verwonderenswaerdige naauwkeurigheid, gadegeflagen. Maar genoegzaam alles, dat men op die wy- ze van de Luugt heeft leeren kennen „zou naawelyks “voor” meer dan Waafne- mingen der Lugtpomp' mogen worden ‘aangezien, en, zoo min als de Barome- ter van TORRICELLI, kurinen dieren ter bepalinge der Eigenfchappen van dat Element, 100” men de Verfchynzelen, “welke zig in de Pomp en Barometer ver- toonen „niet, by Gevolgtrekkinge, op den Dampkringzou mogen toepasfen, soDe werktuigen, die men, by het doen der Proefnemingen, noodig heeft, zou- „den nimmer zyn toegefteld, indien eene genoegzaam oneindige fchakel van W aar- nemingen, federt TUBALCAIN, het ‘bewerken van hout, teen, metaal, glas en-andere {toffen niet tot-eene volmaakt- heid gebragt hadde, die misfchien, door volgende W aarnemingen, weinig zal kun- nen verbeterd worden: vooral zoo men „de.waarfchuwingen van den-Heer Nor- LET daaromtrend in agt neemt, in zyn iet ulit- VRAGE VOORT JAAR MDCCLXXI. 9 gitmuntend werkje, getiteld Avis aux Amateurs de la Phbyfique. En waarlyk! ishet wel te denken, dat de Werktuig- kunde, alleen by geval, zulke vorderin- gen zou hebben gemaakt, gelyk zy ge- maakt heeft, vooral in Engeland, zon- der dat de fcherpziende fchranderheid der werkbazen , uit vorige ondervindin- gen,bevorens had geredeneerd „ter ftavin- ge van hare waarfchynelyke vermoedens van voorfpoed, die er te wagten was in het verbeteren der werktuigen? Is het wel te denken, dat de Wiskunftenaars, in het doorzetten hunner Natuurkundi- ge Berekeningen, gecyfferd zouden heb- ben, zonder eenige vermoedelyke uit- koomften vooruit te zien, en dus Gevol- gen te trekken uit de Waarnemingen en Proefondervindingen , welke hun aan- leidinge gegeven hadden, om Ziguren te teekenen en Eqguatien op te zetten? Is het geheel beloop der Stelkundige of Algebraifche Oplosfchingen wel iet an- ders, dan eene vernuftige reeks van -oft- feilbaar- aan elkanderen vastgefchakelde “Gevolgtrekkingen?— E cie Zou ook waarlyk ftryden met ‘het Oogmerk der Nature zelf, “indien-wy Ai A 5 niet 10 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE verder gingen, dan telkens bloote waar- nemingen te doen, zonder uit gelykvor- mige waarnemingen, gedaan op gelyk- foortige voorwerpen, ° zy met de zin- tuigen alleen, ’tzy met behulp der ver- grootglazen en andere kunstmiddelen, algemeene regels te fmeden, Wierden wy dan geene elendiger W ysgeeren dan de geringfte , de veragtelyk{le beesten? of ten minften telden wy ons niet gelyk aan gochelaars en rarekykdraijers, als-wy het by enkele waarnemingen en proef- ondervindingen lieten berusten? Hoe! openbaart zig dan de oneindige Wys- heid van den Schepper niet in de „4na- logie, in de overeenftemminge zyner fchepzelen? Zyn dan de Verhevelin- gen, zyn de Mineralen, de Metalen, de Planten, de Infeêten, de Vogelen en Visfchen nergens meer in gelyk aan die, welke men voor den Zondvloed “waarnam? Volgt de Natuur geene vast- gaande maatregelen? Zyn er geene al- gemeene Wetten van Beweginge? „Zoo ja, waarom zou men die niet mogen uitvorfchen? Maar niemand is er byna zoo onbedreven, die niet begrypt, dat zulks onmogelyk gefchieden kan, als door Gevolgtrekkingen te vormen, die | op VRAGE VOOR °TJAAR MDCCLXXIL, 11 op juiste waarnemingen en proefonder- ‘vindingen gegrond zyn en menige eeu= wen na dezen nog een zonderling gemak aan de Proefondervindelyke Natuurkun- de zullen byzetten. Wel is waar, loutere Gisfingen ko= men in de ware W ysbegeerte weinig te pas: *tis niet, dan by oogluikinge, wan- neer men dezelve gedoogt. Maar daar- om moet niet alles, wat maar eenigzints naar Gisfingen zweemt, uit de Natuur- kunde verbannen worden. Laten wy den beroemden Wysgeer van Geneve hooren fpreken (*) De kunst van Gisfen, zegt hy, wolffrekt uit de Natuurkunde te bannen ‚zou eveneens zyn, als of wy ons by enkele en byzondere Waarnemingen wit- den bepalen ; en waartoe zouden ons die Waarnemingen dienflig zyn , indien wy er geen het minst gevolg uit trokken? Zonder ophouden zouden wy bout; kalk en fieen by een brengen met oogmerk, om niet te bouwen, Zonder opbouden zouden wy het middel met het doeleinde verwar- ren. -_ Alles zou los van een gefcheiden bly- wen in-onze denkbeelden, terwyl onder- Jus (*) C. BONNET Palingenes, T.L p. 74e 12 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE tusfchen de ganfche Natuur alles famen- Jthakelt. Indien NEWTON die kunst- wan Gisfen niet verftaan had, zou hy ook nimmer den Hemel hebben kunnen în- dringen en er de Geestelyke Stuurlieden der Geflarntens, welke KEPLER ver- zonnen had, uit jagen, en er twee Werk- tuigelyke' Kragten op den throon zetten, aan welke alle de Starren, Planeten en Cometen nog blindeling fchynen te blyven gehoorzamen. | Ik verftae door de Kunst van Gisfen geene losfe en wilde voorbarigheid in vooronderftellen van vermoedelyke Oor- zaken ‘err Gewrogten : neen ! maar eene oordeelkundige en voorzigtige beramin- ge van waarfchynelyke famenloopinge van werktuigen, ter ophelderinge- en verklaringe der Verfchynzelen, Want zoo zy-met geene oordeelkundige voor- zigtigheid word aangelegd, verdient zy geene Kunst genoemd te worden. NEW- TON-maakte zig, volgens het oordeel Van LEIBNITZ En BERNOULLI, fchul- dig. aan voorbarigheid: in het Vooron- derftellen, toen hy, met LOCKE,“ de waereld- voor een onvoltoyd werktuig aanzag, voor een onvolmaakt Horlo- gie, dat telkens, om zoo te fpreken, van VRAGE VOORT JAAR MDCCLXXIL 13 van God moest worden opgewonden en herfteld : alzoo een eerbiedig denkbeeld. der Goddelyke Wysheid genoegzaam ‚was, om fluks die en andere foortgelyke ligtvaerdige Vooronderftellingen den bo- dem inte flaan. In tegendeel leert ons dat zelfde begrip der Oneindige W eten: fchap van het Opperwezen oordeelkun- dig gisfen en vermoeden, dat alles, in de bewegingen der waereldfche Lichamen en in het leven der Nature, ten minften doorgaansch , de: Wonderwerken alleen uitgezonderd , werktuigelyk toegaat ‚zoo van ’s waerelds ugtenftond af is. toege- gaan ; en eveneens tot aan de;voleindinge der eeuwen toegaan zal, > vermont: De Kunst van Gisfen is ruim zoo oud alsde Kunst van Waarnemen,» Zoo dra was: de mensch op shet: voltoyd fchouwtoneel der Nature. niet mederge- zet, of hy nam de wonderen der God- delyke Wysheid. aanftonds: zoo wel waar , als de wonderen der Almagt: hy befpeurde eene gelyktydige famenftem- inge: der dingen en eeneopvolginge van. gébeurtenisfen in de; Natuurlyke Hiftorie, die haren genoegzamen grond An het voorledene-had ; enteffens:ook de gronden en oorzaken vanshet anr B e 14 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE de behelsde. Van ftonden aan redenka- velde hy over de fchakel der gebeurlyk- heden en wierd bedagt op het beramen der Goddelyke Werktuigkunde, In de- ze zag hy de heerlykheid van s° Aller- hoogftens onbegrypelyke en onnavolg- bare Wysheid gloeyen en gloren fchie- ten ; gelyk de en reeds voor hem gedaan hadden. Immers het ver- {tand van den volmaakten mensch kon de tweede Oorzaken niet voorbygaan en eenen Schepper aanbidden, die- reeds rustte, fchoon zyn werk nog gebrekkig gebleven was, en welken hy zou heb- ben kunnen te gemoete voeren, * geen ALPHONSUS, Koning van Castiliën eens, in eene drift van eigenwysheid ge- zegd word te hebben uitgerafeld , tegen de orders en wetten der Nature, van welke hy nog te weinige kennisfe had : dat ‚als het aan hem geftaan had, hy het Geheelal in eene juister order zou ge- fchapen hebben. In de kindsheid- befpeurt men reeds eene aangeborene drift: en geneigtheid;, om Gevolgen te trekken uit de Ver- fchynzelen en tot het onderzoek naar derzelver Oorzaken opte klimmen. Ne df VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI. 15 Naarbootzinge , zoo gemeen aan kuikens, welpen en kinders, werkt altoos uit een vooruitzigt op de nuttigheid en aanges naamheid, welke er uit het naarvolgen der Ouderlyke daden te verwagten zyn. Deze drift van Naarvolginge is „zoo ’t my toefchynt, eigentlyk de zoogenaamde Inflin& in de Redenlooze Dieren, wat ook REIMARUS en anderen van derzel- ver Konstdriften mogen opgeven. Want waarom zou men toch in het Vee iets willen vastftellen, dat niet eenig- zints, in zeker derde, met den aard des Menfchelyken Geflagts overeen- komt? Is er geen omloop van bloed en andere levenszappen in alles-wat men tot de Dierelyke Waereld brengen kan? Inde ‘kinderen der menfchen nemen fchranderheid ‘en oordeel toe, naar ma- tesdat zy langduriger en“ uitgebreider ondervindinge krygen; en zy leeren al- lengskens uit de waar- en’ proefnemin- gen, welke zy maken en van” bejaarden dagelyks zien maken, op te klimmer tot „algemeene waarheden, welke zy daarna in voorraad-hebben; om uit de: zelve: ylings, by voorkomende’ gelegen: dover derzelver hoedanigheden er gewrogten, oordeel -te. kunnen dies Lr) e 16 Js VAN-IPEREN ANTWOORD OP/DE _ De dieren zelve hebben hunne bepaalde werktuigen van de Natuur ontfangen, de Byen- by voorbeeld, „de: Wespen, de Bevers en foortgelyke fchepzels, over welker kunstgewrogten wy ons met regt verwonderen, en deze werktuigen-ge- bruiken zy met vermaak, op die wyze, gelyk zy die anderen van hunne foort hebben zien gebruiken, »: ran dor »„Sommigen -worden-door „honger «en dorst „dat is door trek naar-het:eigen- aardig voedzel , dat zy noodig hebben, gelyk de jonge Eenden, die van eene hoenderhenne zyn uitgebroed, gedre- ven naat eenelement, daar de voedfter- moeder eene’ vreeze en innige afkeer voor heeft, „Maar die Znftind zelve, gelyk alle zoodanige aangeborene driftens'zyn Algemeene Befluiten;. wier waarheid ver- volgens door. de Ondervindinge beves- tigd word. Men ziet hier uit (en dit is werkelyk eene Gevolgtrekkinge)--dat de Natuur, zelve. veeltyds de Waarne- mingen en-Proefondervindingenzvoór uit loopt Apen en-Papegayen; die de menfchen „naarbootzen ‚-fchynen-dit-te doen, uit-aanmerkinge van het vermaak en van.de voordeelen; welke zy-zig daar. uit beloven; gelykerwys-Honden, Haar: en, VRAGE VOOR °T JAAR MDÈCLXxm, 7 den, Beeren , door geftrengheid, eenige oetfen en kunstjes geleerd worden, wel- ke zy ook in het werk ftellen ter voor- kominge van fchade en fmerte, By ge- volg blyft het zelf inderdaad onder de beesten niet by enkelvoudige waar- en proefnemingen berusten : neen! zy gaan verder: zy trekken er gevolgen uit: zy maken algemeene zetregelen ter bevor deringe van hun eigen genoegen, of tot afwendinge van ongemak en fchade. Men vind hier een verbazend voorbeeld van in de Paarden en Muilezels van Quito in Zuid-Amerika, volgens de egte verhalen van ULLOA. De eerst- genoemde zyn, op eene verwonderens- waerdige manier, afgerigt op de jagt der wilde geiten langs fteiltens en klippen; en de laatstgenoemde op het afglyden van bykans loodlynige gebergtens in diepe dalen langs enge en kronkelige pa- den: en wel op eene wyze, dat beraad- flaginge en beleid, by gevolgtrekkinge nopens het toekomende, zig, in derzel- ver handelingen, ten klaarften openba- Ba ne Al @) vrroa Hiftorifche Befchiryvinge. 1. Deel bl. 200. 18 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE Alle de Verfchynzelen, welke zig aan onze aandagt voordoen , kunnen ge- voegelyk als zoo vele Proefondervindin- gen en Waarnemingen worden aange- zien, voor zoo verre wy die befchou- wen en befpiegelen, en voor zoo verre die Befpiegelinge ons ftoffe verfchaft en handleidinge, om over derzelver aard en byzonderheden te vonnisfen, Ik voe- le eene Aardbevinge, ik hoore haar ge- druis, en ik zieer de nare gevolgen van. Wat gebeurt er? Myne ziele ontroert, myn harte popelt—- Ik vreeze, en ik verwondere my al bevende. De vree- ze doet my uitzien naar waarfchynelyke middelen van beveiliginge: zy dryft my ten huize uit. Ik onderftelde, om dat het anderen meer gebeurd is, dat my het dak, de gebindten, de- zolderingen boven ’ hoofd zouden kunnen inftorten, Naawelyks ben ik een weinig tot be- daardheid gekomen, of de Verwonde- ringe doet my vragen, wat is de Aard- bevinge? waar uit ontftaat zy? Myn verftand zoekt fluks de oorzaken in de afgronden, In de onderaardfche afgron- den moeten er mynen zyn aangeftoken geweest, niet ongelyk aan de mynen voor eene vestinge : en dus moet er vuur zyn VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL Tj Zyn ,omvaan te fteken „en Lust, om ont: barftingen te verwekken door hare veer: kragt: zoo-word het raadzel doof myn ‘oordeel opgeloscht. Geen fterveling is er, of hy zou op dat pas moeten (lapen; droomen of myméren, op wiens’ verz ftand de verbaästheid-en verwonderinge- foortgelyken ‘invloed, hoewel min’ of meer duidelyk, niet hebben zal, Ieder maakt zulke befluiten «en trekt zulke ge» volgens Dus is het de. Nature zelf,/zoo’ Zy niet verhinderd word haren eigen ge- woonen' tred te houden „ die ons nood zaakt omuit der Waar- en Proefnemins gen gewolgen:te-trekken ter uitvorfchin= ge van, de oorzaken der. Verfchynzelen. Maar weet men wel (want dat is aans „merkeriswaerdig !) wat-doorgaansch'sde voornäamfte reden is, waäfom niéncna- Jatig word’ in ‘het oordeelkundig-üitvor- fchen der Natautlyke Oorzaken? Zy moet gezogt worden by: het uitdooven van de kragt der Verwonderinge wel= ke; naar dert aard van’ het menfchelyk gemoed gerekend, waarlyk, zoo niet de eenige, ten: minften” de” voorhaamifte fpringveer is wan het wysgeerigonder- zoek, De verwonderinge over een“ Ver- Iv B 7 —___fchyn- 20 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE fchynzel verflaawt; zoo -dra--men. dat Verfchynzel-alte-dikwyls,en. fComwylen dagelyks waarbeemte-‘Men--ward er aan gewoon „en de-aandagttrekt;er Zig, van af pom -zig-naar. iets vreemds-en onge= meens, te: wenden.» Wanneer „meneenis ge Proefnemingen al: te dikwyls ziet! her= halen:s: raken-zy inovetagtingei; De In- beeldingskragt-etv het Geheugen kunnen dieherhalingen-vry-korter enmet smin- der-qmflags doen „ wanneer-het haar ger lust. Een Chinees zou beter waarnémer zynin Europa dan in het Oostelyk ges deelte van Afien»cen wij Europearien; zien meer , enmet meer nadruk jan Ame rika,sdan in Onze:vaderlandfche gewes- ten, Zy, die omftreeks den Vefuvius wonen, flaan. minder agt; op-Zyn: vuur- braken, dan vreemdelingen-;;die naar Napels reizen , en ; daar zyndej-de-ver- bazende- uitwerpzels, van „het onder= aardsch vuur en ’fernuis der Italiaan fche,afgronden,gaan bekyken, In alles kan. overdaad - bedreven. worden, , Én zou dat dan noitin het waarnemen det Verfchynzelen,- inhet vermenigvuldie gender Proefondervindingen, kunnen plaats, hebben? „Het bygebragte zal ge: noegzaam zyns-om: te-toonen; dat het ld ’ is 5 ver- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL or verzuimen der gevolgtrekkingen , aan een bedorven hersfengeftel zou kunnen geweten worden; als de Verwonderinge, die de baarmoeder van alle kundigheden is, door al te veel omflags van Waar- nemingen en Proefondervindingen, bui- ten noodzake en zonder vrugt op een geftapeld, uitgebluscht en gedempt word, Een waar Philofooph verwondert zig over alles! Sedert dat hy een kloek- moedig opzet nam, om de Natuur al- omme, ja tot in hare binnekameren en geheimfte fchuilhoeken te befpieden, is er geen fchepzel onder de Zonne meer, dat hy zyner aändagt, zyner opmerk- zaamheid onwaerdig fchat. Maar ’ geen hem inzonderheid verbystert en, als °t ware, in zyne onderzoekingen ftremt en overbluft, is de ontelbare menigte der voorwerpen: hy weet niet, waar hy zig eerst en best op bepalen zal — Even- wel het eerfte , dat hy meent te moeten doen, om die verwarringe te ontwor- ftelen, is daar in gelegen, dat hy de Wezens en Verfchynzelen onder: foor- ten fchikt, en zig dan de gelykflagtige eenigzints op dezelfde wyze vertegen- woordigt, Deze is de natuurlyke en Er B 3 ons 22 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE ongewrongene neiginge- zyner fchran- derheid, zonder welke zyn Oordeel nog vuur nog leven hebben kan. Foei! zou een welmeenend Natuuronderzoeker dat edel vermogen , tgeen hem tot de alge- meene kundigheden alleen kan opleiden, en zoo zetregels uitvinden , welke het oordeel onmogelyk derven kan, verlco- chenenen, wegfmyten? en al het nuttige en vermakelyke zyner Natuurkennisfe, welke de Schranderheid, dat is het eier genaartig vermogen om gelykvormighe- den te ontdekken , alleen kan opleveren, met de voeten treden en verfchoppen? Zulk een Gevolgtrekken. tot de Gelyk- vormigheid kan niemand aan eene zyde zetten, of hy moet de Natuur van zyn eigen hert verzaken, en zyne ziele in een wezen veranderen , dat van de voornaam: {te eigenfchappen van eenen vernuftigen geest ontbloot is, Sv De Gelykvormigheden , welke de Schranderheid uitvond, waren de Ana- logien, uit welke de Rangfchikkingen Van: LINNZUS,;:REAUMUR, KLEIN en andere vermaarde Schryvers der Na: tuurlyke Hiftorie geboren zyn. Dus Xwammen derhalven, door het befchour VRAGE VOOR °’T JAAR MDCCLXXI, 23 wen van ettelyke wezens, die onder eene foort behooren, door het bekyken van menige Verfchynzels, die, in een zeker derde, overeenftemmen, tot een. algemeen befluit, nopens de eigenfchap- pen, hoedanigheden, uitwerkingen van vele dingen: fchoon men egtèr de ove- rige Wezens en Verfchynzels, tot die foorten behoorende, onmogelyk alle en ieder afzonderlyk, waarnemen kan. In- dien dat vereischt wierd, dat men alle voorwerpen van eene-foort in oogen- {chouw moest nemen , om een voorzig- tig Natuuronderzoeker te worden, zoo zou men of moeten wanhopen van ooit de Natuur behoorlyk te kunnen door- fnuffelen, of ergens zoeken te markt te gaan, daar men ten minften een zweem. fel van alomtegenwoordigheid en alwe- tenheid opkogt. Zaler dan immermeer een Wysgeer onder de menfchen op- ftaan; hy zal voorwaar ! uit de hem be- kende Waarnemingen en Proefonder- vindingen Gevolgen moeten trekken: hy zal de Waarnemingen, op de Mane _gedaan moeten afzonderen van die, wel- ke men op Jupiter en zyne Trawanten doet : hy zal de Proefnemingen der Eletriciteit onder hare byzondere foort B 4 mMoe- 24 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE moeten laten, en met die van de Water: weegkunde niet verwarren : hy zal uit de blykbare Gelykvormigheden der ge- lykfoortige proeven, van de Lugtpompe by voorbeeld, voor zoo verre hem die bekend zyn, befluiten moeten tot het beramen van de veerkragt en andere al- gemeene eigenfchappen der Lugt; ja hy zal die befluiten naderhand moeten ge- bruiken, ter verklaringe van allerhande Lugtverfchynzelen, die hem by vervolg van tyd zullen voorkomen. Edog laten wy edelmoediglyk han- delen en erkennen, dater in het vormen van Znalogien en overeenkomften meer- malen eene voorbarigheid heerscht, die befchaamd maakt, Maar heeft dan die fchaamte hare nuttigheid niet? Men zegt: een Vledermuis, hoewel zy geene pluimen heeft, en een Struisvogel, of- fchoon hy niet vliegt, behooren beide onder de Vogelen, om dat zy beide vlerken hebben: indien het hebben van vlerken eenen Vogel maakt; dat on- waaragtig is, Dit redeneren zou eenen boer niet misftaan , die nooit van vliegen- de Visfchen gehoord had, en om geene torren en vliegen dagt: maar een _Na- ie tuur- VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 25 tuurkenner zou er niet mede voor den dag komen durven. Ondertusfchen zou mogelyk de Heer DE BUFFON wel willen {taande houden, dat zulke eene beraminge zoo wel geoorloofd is als die, door welke men de Vledermuis met den Mensch, den Aap en het Spookdier by elkanderen voegt; om dat zy vier fny- tanden , boven in den mond, hebben, En zoo dra men befpeurt, hoe willekeurig dusdanige eene beraminge en verdeelin- ge zy, merkt men ook wel haast, dat men uit eene fchynbare foortgelykheid. geene vaste gevolgen trekken mag, Even dus krygt men, uitde vergelykinge der voorwerpen en Verfchynzelen zelve, ge- legenheid en aanmoediginge om allengs- kens naauwkeuriger in het waarnemen te worden: en ’geen men by voorraad tot gemak van zyn geheugen deed , word nimmer in gevolg getrokken , tot het op- maken eener wysgeerige beoordeelinge., De Wetenfchappen nemen hand over hand in keurigheid en- uitgebreidheid toe: en hoe meer goede Waarnemingen en Proeven men maakt, hoe gemakke- lyker het Gemeenebest der Geleerden in zyne loffelyke ondernemingen flagen Bj zal, 26 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE zal, Want wat is er nog eene magtig lange weg af te leggen, eer de Kennisfe der Nature, zoo veel als die van de Aardbewoners kan beoefend worden, tot hare hoogstmogelyke volmaaktheid zal geftegen zyn! De meeste Waarne- mingen der Natuurlyke Historie zyn nog te algemeen, om er ftaat op te kun- nen maken. REAUMUR en de GEER bragten de Ontledinge der Infeten tot eenen vry hoogen trap van volmaakt- heid, LYONNET haddit bemerkt, hy zag de mogelykheid eener verdere vol- makinge, hy bepaalde zig op eene by- zondere foort: hy hoopte op de verbe- teringe van dat gedeelte der Wysbe- geerte: hy ondernam, bevlytigde zig en flaagde, TREMBLEY ontdekte eene zonderlinge eigenfchap in de Polypen, om aan ftukken gefneden, even zoo ve- le Polypen, als er ftukken zyn, voort te brengen. SPALLANZANI maakte daar uit op en giste en deed ettelyke proeven, De Slakken gaven hem eeni- ge voldoeninge, Maar waarom, zeide hy by zig zelven, zou iets diergelyks ook niet by eenige viervoetige dieren kunnen plaats hebben? Hy nam proe- ven met den Salamander , fibedr hen Lex aert VRAGE VOOR °TJAAR MDCCLXXIL, 27 ftaert en pooten af, ja zelf eindelyk de kakebeenen , en ziet, evengelyke deelen, in alle deelen volmaakt overeenftem- mende met de afgefnedene, kwamen er te voorfchyn, De Nature, die zoo vele wonderen in de Geneeskunde, vooral inwendig, verrigt, genas den Salaman- der van de verminkinge. Misfchien zal SPALLANZANI uit de bekende fabel der Aloudheid gevol- gen getrokken, en, met behulp van die redenkavelinge , eenige voorkeuze aan den Salamander gegeven hebben, In- dien TREMBLEY en SPALLANZANI de Waarnemingen en Proeven der vroege- re Natuurkenners niet gebruikt hadden, als geloofwaardige Berigten van de waar- heid dier byzonderheden, zouden zy wel zoo gereedelyk en onvermoeid. hun- ne verdere Waarnemingen en Proeven dienaangaande hebben doorgezet? Ja blykt dan uit deze voorbeelden niet ten vollen, dat een regtgeaard Philofooph uit de, reeds door andere „ of-door hem zelven gemaakte en herhaalde, Proef- en Waarnemingen , ja zelf uit fommige on- geloovelyke verhalen van PLIN1US en andere oude Schryvers, gevolgen dee } ken 28 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE ken mag, ten minften ter aanlegginge en beftieringe van verdere Waar- en Proefnemingen, welke hy in perfoon, of zyne leerlingen en kunstgenooten, by vervolg van tyd, ondernemen en voltoijen zullen ? GALILEUS in Italiën hoorende, dat men in Holland, een Verrekyker aan Prins MAURITZ vertoond had en aan- geboden, en dat er die Vorst en zyne hofhoudinge de vergelegene voorwerpen nader mede by het gezigt zag komen, duidelyker en grooter worden, begon aanftonds op het uitvinden van eenen Kyker te denken, die duizendmalen vergrooten zou; en in der waarheid hy vervaardigde hem, keek er door naar den Starrenhemel, en ontdekte onver- wagte niewigheden, vooral by de Pla- neten, welke Venetien en Italiën niet al- leen, maar geheel Europa in verwonde- ringe bragten. Maar zoo de Holland. fche uitvindinge den beroemden GALr- LEUS niet was bekend geworden, en hy er niet met opzet op ingedagt, ener gevolgen uit getrokken had: wat zou de Starrekundige Waereld, ten dien opzig- te, VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 29 te, misfchien nog lange in de duister nisfe hebben blyven zitten ? Waarlyk „ indien men de Proefonder- vindelyke Natuurkunde en hare Hiftorie gelieft te doorloopen, zal men dit on- gemeen bewaarheid vinden, dat de eer- fte aanleg der Proefnemingen altoos zeer gebrekkig was, en genoegzaam nergens anders toe diende, dan om fchrandere vernuften aanleidinge te geven tot het verbeteren der Werktuigen, tot het wa- gen van ‚nieuwe en allengskens naauw- keuriger Proeven , tot het nader beoor- deelen der Verfchynzelen en tot het ra= den en gisfen naar derzelver Natuurlyke Oorzäken., Wy zullen er eenige ftaalt- jes van bybrengen.> De burgemeester-v AN GUERICKE, had,op den ryksdag teRegensburg, met’ zyne Lugtpomp eerst de Veerkragt der ugt aangetoond ‚-en den Keizer, zoo wel alsde Keurvorften, in verwonderin- e opgetogen. Evenwel de-Uitzetbaar- eid. en Samenkrimpinge van dit onzigt- baar Element, werd alleen by Gevolg. trekkinge, toen reeds, uit die Proefnemin= gen. opgemaakt, BROYLE en naderhand SENGWERD kregen er aan-en hand: leidinge. door ,-om de gebreken. van ij GUE- 30 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE GUERICKE’s Lustpomp te verbete ren, en de zeldzame veranderingen der Zwaarte in het Ydel te vermerigvuldi- gen, en teffens nader aan te-wyzen; hoe de Lugt alle lichamen als doordringt en bezielt, Zy trokken derhalven-ge- volgen uit. hunne’ kunstgrepen; en zy maakten „Algemeene ‘Regelen en-Wet- ten, waar naar men. beflooc-en wilde , dat de Lugt hare werkzaamheden zou blyven verrigten, … > 151dadaer …_ Het Driekantig Kryftal vanden Rid- der NEWTON, dat „en de fchiinge eener Ligtítrale in alle de Regenboogs- koleuren , en den onveranderlyken voort- gang dier afgefcheidene;koleuren leven- ig vertoont en betoogt, gaf van zelf aanftonds de’ maniere aan de hand, op welke men de Regenbogen en hare Ver- fchynzels verklaren moet, Trouwens, waar toe zouden tog alle de menigvul- dige Proefnemingen vandien aard ge- diend hebben, indien. zy daar niet toe waren ingerigt. geweest „ om de Schoon- heden der Natuur , welke voornament- lyk inde fchakeeringe-der verfchillende foorten van doorfchietende , gebrokene en wedergekaatfte Zonneftralen beftaan, eenigzints wertuigelyk, volgens de Proe- AU ven VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL. 31 ven vanhet Prisma, de Camera Obfcura, de Schaduwen en Gezigtpunten, te doen begrypen? Voormaals weigerden fommige Na- tuuronderzoekers volftrektelyk, dat er eene fynere Vloeiftoffe dan de Lugt, in onzen Dampkring aanwezig zou zyn: zy hielden een waar Ydel ftaande, en uit die ligtvaerdige Vooronderftellinge, trokken zy gevolgen, welke zy niet noo- dig hadden. Maar nu, federt hun de Kletriciteit de oogen geopend heeft, vinden zy wel degelyk eene zoodanige. fynere ftoffe, welke de uitgepompte klok vervult, en inde Lugtledige ruimte ver- _bazende Verfchynzels voortbrengt, Zoo- danige Proefnemingen leeren ons dan, ten minften , dat de Natuur onuitputte- lyk is, dat er nog oneindig fynere Ele- menten en Vloeiftoffen in kunnen voor- komen, dan die, welke men nog heden kent, of immermeer wegens de zwak heid van het gezigt ‚ zal kunnen ontdek- ken. De Vooronderftellinge.-van ‘het vlugge Zenuwvogt, dat men Levens- geesten noemt, krygt door die Gevolg- trekkinge eenen hoogeren. trap van waarfchynelykheid : terwyl-alle de Stel: zels, welke men, tot hier toe; ter opjord chin- 32 j. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE fchinge van het gewigtig raadzel der Voortteelinge, heeft uitgedagt, veel van hare waarde verliezen ; om dat zy niet in agt nemen de onmogelykheid, om, door eene grove Inbeeldingskragt misleid, vonnis te vellen over de eigenfchappen van het Zaad, dat, tot byna in het on- eindig fyne toe, een werktuigelyk be- ftaan bezitten moet, Men behoeft flegts den voortgang der Kunften en Wetenfchappen , in de voor: ledene en tegenwoordige eewe, naar te gaan, om van de nuttigheid. der Gevolg. trekkingen uit de Proeven en Ontdek- kingen, die reeds gedaan waren , over- tuigd te worden, HELMONT, BACO; PARACELSUS en sYLVIUS, hebben immers de Proefnemingen der Chymie of Scheikunde ongemeen uitgebreid „en, offchoon zy, zoo wel als hunne leerlin- gen, doorgaansch wat al te voorbarig in tGevolgtrekken waren, moet en mag men egter- geenzints ontveinzen , -dat Zy, ja de Alchymisten of. Goudzoekers zelve, verbazende Verfchynzels hebben waargenomen en bekend gemaakt ‚ wel- ke ons nu menige verborgentheden der Nature leeren kennen , en ook eenigzints i op VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXi. 33 op derzelver eigenfchappen;, gewrog: ten en oorzaken doen denken; daar wy misfchien anders geene gelegendheid toe zouden gehad hebben. > | „ Onder de Geneesheeren is deze waará heid bekend , en openbaart zig nog da gelyks: gelyk uit het werk van den Heer SANDIFORT, dat in elks handen is; blyken kan. Wy zullen, alleen met een woord, van vroegere ontdekkingen fpres ken. HARVEY, PECQUET, BARTHOS LINUS, RUYSCH, ASELLIO;, BOREL- Lus en anderen hebben, door middel der Ontleedkunde, byzonderheden inde huyshoudinge van het Dierlyk Lichaam aangetroffen , welke zy „deels by Gevolg- trekkinge uit HiPPOCRATES hadden vermoed , deels door elkanderen in naar- yver voorby te ftreven, op het voet- fpoor, dat zy gemaakt vonden, gints en herwaards omziende, onder weg, heb- ben waargenomen en opgemerkt. In diervoegen gaf het vermeerderen en her- halen der Proefnemingen telkens ftoffe tot nadere vermoedens van andere by- zonderheden, aanfporinge tot het zoe- ken van nieuwe ontdekkingen, en hand- leidinge tot het beramen van nieuwe we- Ek C OON gen 34 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE gen en middelen, om de onpeilbare af gronden der Nature op te delven, en % geen tot nog toe onzigtbaar gebleven was, ware ’t mogelyk, voor het oog der wyzen bloot te leggen. Op dien voet trok men doorgaansch zeer gelukkige gevolgen uit de reeds gemaakte Waar- nemingen en Proefondervindingen, ter uitvorfchinge van de toen nog onbeken- de oorzaken der Verfchynzelen , in de Befpiegelende Geneeskunde, in welker be- vorderinge het Menfchelyk Geflagt een zeer groot belang moet ftellen, | Wat de Befpiegelende Natuurkunde; of, gelyk ik die liever noeme, de Na- tuurkundige Wysgeerte (daar het, by het oplosfchen der Voorgeftelde Vrage, meest op aankoomt) in het byzonder aanbetreft; deze heeft, by de Gevolg- trekkinge, ongemeen veel velds gewon- nen en groote fchatten aangewoekerd, - SGRAVEZANDE, DESAGULIERS , MUS- SCHENBROEK, LEIBNITZ, MAUPER- TUIS, de EULERS, vader en zoon, en menige andere Wiskunftenaars ; hoe zeer zy zig ook tegen het voorbarig en onvoorzigtig Gevolgtrekken der Inbeel- dingskragt verzet hebben en aangekant; Nas VRAGE VOOR °TJAAR MDCCLXXIL. 35 namen egter de Waarnemingen en Proef. ondervindingen, die zy gemaakt von- den, voor Grondbeginzelen aan, waar op zy hunne Geomertrifche en Algebrai- Jche Berekeningen bepaalden: om zoo, gemakshalven, de Natuuronderzoekers gevolgen te leeren trekken , ter vast{tel- linge van Algemeene Wetten en Rege- len, welke men de Nature zelve zag in agt nemen. Alle de deelen der zoogenaam- de (Mathefis Mixta) Gemengde Wis: kunde kunnen daar voorbeelden over vloedig van aan de hand doen ; en inzon- derheid de (Mechanica) Werktuigkunde: die ook wederom, op hare beurt, onge- meene voordeelen aan de Natuuronder- zoekers belooft; voor zoo verre zy al: toos het gebrekkige hunner befpiegelin- gen en overdenkingen met nedrigheid erkennen en belyden ; immers zoo lange zy nog de Werktuigelyke Oorzaken der Verfchynzelen, mitsgaders de magt en vorm harer Werktuigelyke Gewrog- ten niet eenigzints opfpeuren; of ten minften met eenige zekerheid bemerken, dat zy, in het uitvinden derzelve; al lengskens nader en nader komen. Wel is waar , (wy ontveinzen dit niet) | C 2 DES: 36 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE DESCARTES €En MALLEBRANCHE Zyn te verre gegaan: zy hebben roekelooze Vooronderftellingen gefmeed , DESCAR- TES “inzonderheid, welke, ter ophelde- ringe der ware Natuurkunde, daarom niets dogten , om dat even die Vooron- derftellingen onverftaanbaar bleven, en meer voor verzonnene en verfierde Ver- {chynzelen, dan voor Verklaringen van aanwezige en waargenomene Verfchyn- zelen te houden waren. Niettemin had- den ook deze Vooronderftellingen hare nuttigheid ; en die nuttigheid behouden _ zy nog, voor zoo verre zy in de Na- tuurlyke Hiftorie van het Menfchelyk Verftand eene plaats bekleeden moeten, en ook voor zoo verre zy ons doen zien, hoe de Redeneerkunde ligtelyk mis kan vallen, in het beoordeelen der vermoedelyke Oorzaken van de Natuur- kundige Gebeurtenisfen : vooral indien zy zig te veel toegeeft aan het woest en wild beramen der denkbeelden, welke eene fchrandere Inbeeldingskragt zig voorftelt, als konden dezelve volftrekken tot het verklaren van fommige voorval- len der Natuurgefchiedenisfe. Ondertus- fchen word het Vernuft en de Schran- derheid, door zulke voorbarige Voor: on VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 37 onderftellingen „ uitgeput, het Oordeel word er door gekrenkt, en de Natuur- onderzoeker is nu op zyne hoede, om zig ;op die wyze, ten koste der waarheid, niet langer te laten misleiden Met fchade en fchande leert men voorzigtig worden. De Baron van LEIBNITZ, BERNOU- ILLI, WOLF en menige andere voorna- me Wysgeeren, die uit de fchole van den vermaarden worLrF zyn voortgeko- men, hebben de Redeneer- en Wiskun- de beiden te baat genomen, om uit de Waarnemingen en Proefondervindingen, niet flegts onmiddelyke, maar ook ver- der afgeleide Gevolgen te trekken, \Die wyze van doen zou mogelyk, gelyk in % eerst (want alles heeft zyne mode) by vervolg van tyd zyn doorgedrongen en in {tand gebleven, was men niet in zy- nen yver wat te driftig voortgevaren , om van alles (Sy/logismen) Sluitredenen toe te ftellen ; en had zulks maar geene ver- traginge veroorzaakt, in het deorzetten der Proeven en Waarnemingen. Daar- enboven was er iet ftroefs en langdradigs in die manier van onderwyzen., Men zogt dit wel wat te verhelpen, door er eenen bevalligen bie aan te geven, en de 38 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE de Bovennatuurkunde, in hare aange- naamheid en bevalligheid, met de ver- fierfelen der Dichtkunst en Welfpre- kenheid opgefchikt, ten tooneele te voe- ren ; gelyk nog onlangs de Heer pe MERIAN, te Berlyn, gedaan heeft: en het ontbrak ook niet aan bekwame man- nen, die ontegenzeggelyk betoogden, dat die zelfde Bovennatuurkunde, zoo als die van de Logifche Anduttie gebaard is en opgekweekt, en dat wel, by Alge- meene Gevolgtrekkinge, voornamentlyk uit de Befchouwinge der Nature ont- leend, ook, op hare beurt, Waarheden en Stokregelen aan de hand geeft, wel- ke men in een geregeld onderzoek der Nature, zekerheids- en _gemakshalven teffens, onmogelyk misfchen kan, Ja maar! eenige landaarden waren toen „200 *fchynt, nog niet wel vatbaar en ryp voor die verhevene en afgetrokkene Be- {piegelingen, of, gelyk de doorlugtige WOLF die noemde,voor dieRedenkundige Bedenkingen. Er moest eerst een BONNET opftaan, die der Leibnitiaanfche W ys- geerte een nieuw leven, eenen bevalligen zwier en eene verrukkelyke agtbaarheid byzette. Alles heeft zynen beftemden tyd, En nu zal mogelyk de abd aat- VRAGE VOOR °T JAAR MDOCLXXIL, 30 Maatfchappy der Wetenfchappen eeni- ge kans zien, om de ware en gezuiverde Redeneerkunde, die anders zoo deerlyk verwaarloosd word, ja dikwerf befpot en uitgejouwd, voor het bestgeflepen Vergrootglas, voor de keurigfte Lugt- pomp en de volmaaktfte Zledrifche Ma- chine, niet langer te laten onderdoen, maar dezelve in hare oude eere en voor- regten te herftellen, ‘Ten minften, die bekorelyke Schoone, welke ons wyzer maakt dan het gedierte des velds, zal niet langer, door het beftel van zooge- naamde Philofophen, in een ferrail bly- ‚ven opgefloten ; nu er de eerfte vernuf- ten dezer verligte Eeuwe ftoutmoedig voor uit durven komen, en beweeren, dat zy hetis, en zy alleen, die, fin haar kabinet, de voornaamfte ontwerpen heeft helpen fmeeden , om de kunst van Waarnemen en Natuurkundige Proeven te doen tot die volmaaktheid brengen, welke zy thans bereikt: ja! dat zy die zelve uit haren fchoot heeft voortge- bragt, en, gedurende derzelver jongfte teederheid , met hare borften gezoogd heeft, | Ik weet zeer wel, dat de Zintuigen C 4 de- 40 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE dezen voorrang aan de Redeneer- en Bovennatuurkunde betwisten. Zy zelve matigen zig dien voorrang aan, en zy zouden zig gaarne alleen het regt voor- behouden, om het fchouwtooneel der Nature te befpiegelen, Zy fchynen te vreezen, dat haar de veel edeler Ziels- vermogens in de eere aantasten, en-den Íchepter, als ware, van het Koning- ryk der Nature, willen ontwringen. Dwaze vermetelheid! Begrypen zy dan niet, dat zy zelve. geene Zintuigen waren, zoo zig het Verftand en Oordeel niet verwaerdigden, om hen als werk- tuigen, alseene handfpeek , weegfchaal, hairbuisjes en diergelyken, in het Waar- nemen en doen van Proeven, te gebruis ken? Blyft dan het oog nog oog, het oor nog oor, en zoo voorts, na dat de betrekkelyke vermogens der ziele op die werktuigen zyn uitgedoofd? % Is immers de Ziele, die kykt, opmerkt, waar- neemt: zy is het, die alleen luistert, kykt, ruikt, tast en maakt. Het oog; by voorbeeld, is zonder de willekeurige opmerkzaamheid des gemoeds, hoe kun- {lig ook door den grooten Werkmeester toegefteld, met eerbied gefproken, niet ongelyk aan het voortreffelyk Micros Jcoop VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 41 Jeoop vanden Heer DELLEBARRE, in de handen van eenen blindeman, Onze zielen daarenboven kyken of luisteren nimmermeer , zonder min of meer haar oordeel te gebruiken, zonder over den aard der Verfchynzelen, over de Oor- zaken der Zintuigelyke Aandoeningen, eenig vonnis te vellen, Wieis er onder alle de Philofophen en Godgeleerden, die my het juist oogenblik beperken zal, wanneer de eenvoudige voorftellinge en Befchouwinge overgaat tot het gevolg- trekken? % Oordeel is misfchien ruim zoo vroegtydig in de weer, als de Op- merkzaamheid. Ja! de Schranderheid zelve, die aanftonds op Analogien denkt, (en wel zoo veel te vlugger en fpoediger, als de Ervarenisfe meer Waar-en Proef- nemingen by de werk heeft) kan er on- mogelyk van tusfchen, om het Oordeel en de Redeneerkunde in haar belang te nemen ; ten einde die haar de behulpza- me hand bieden, om , met meer beleid , in het uitvinden der Analogien en Overeen- komften der Wezens, en ‚met meer ze- kerheid, in het goedkeuren en vastftellen derzelve te werk te gaan. By gevolg zetten de Proefondervindingen en Waar- nemingen, hoe fraijer en hoe vrugtbaar- CG 5 der 42 Js VAN IPEREN ANTWOORD OP DE der die zyn, der Schranderheid een vuur en eene drift by, die noit wordt uit- gebluscht , maar door de Voorzigtigheid en Bedagtzaamheid moet beteugeld en beftuurd worden. Weg met alle die wysneuzen, welke eenen Philofooph zouden willen dwingen, om eene der beste en levendigfte kragten van zyne ziele te verminken, of te ontzenuwen ! De Heer CARRARD, wiens Verhan- deling over de Kunst van Waarnemen, onlangs den Gulden Eerenprys, te Haar- lem , heeft weggedragen , geeft hier en daar duidelyke bewyzen op, van de on: genoegzaamheid der Proef- en W aarne- mingen , ten zy er zig de Redeneerkun- de op vestige, om er Gevolgen uit te halen, ter uitvorfchinge der Oorzaken en ter aanwyzinge van Wegen, welke de wyze Natuur, of liever het Oneindig Vernuft van den Schepper inflaat, in het verwekken van vele gelykfoortige Verfchynzelen. Wy zullen er een en- kel voorbeeld hier van aanvoeren, en niet meer, om dat het Gekroond Ant- woord van den Heer CARRARD in ie- ders handen is, De Heer FERREIN) zegt hy, willende het beflaan. a er VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXII, 43 der Waterflagaderen, *tgeen de groote BOERHAVE gegist had, zonder bet te kun- nen bewyzen, dacht, dat , zoo zy werkelyk beftonden , by zulks gemakkelykst zou kun- nen toonen op de Uvea, die naar het zwart trekt,en by flaagde inderdaad ‚naar wensch, Dit bevestigt, zoo vaart hy voort, het geen wy reeds gezegd hebben , dat men zig wel wagten moet, van het beflaan wan ze- kere deelen of vaten , die men reden beeft om te gisfen, dat er zyn, te loochenen, zoodra men ze niet heeft kunnen ontdekken. Vervolgens (want ik voele, dat deze Verhandelinge onder de hand te wyd- loopig zou worden) indien het altoos het voornaam doelwit van eenen W ysgeer zyn moet, zal hem die eertitel pasfen , om de aaneenfchakelinge der Oorzaken en Gewrogten uit te vinden, ter ver- heerlykinge van de W ysheid des Hemel- fchen Kunftenaars; zoo is het ook dien- zelfden- Wysgeer niet geoorloofd, by de Waar- en Proefnemingen, die reeds gemaakt zyn, te berusten : neen! hy is verpligt verder door te denken, vooral dan, wanneer er hem de W aarnemin- gen en Proefondervindingen genoegza- me gelegenheid toe verfchaffen; en hy Us, 44 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE dus, als ’ ware, gedrongen en gedwons gen word, om Algemeene Regelen te maken , welke hem onbegrypelyken fpoed en vaart in alle zyne Natuurkun- ige ondernemingen byzetten , hem ve- le onnoodige herhalingen van Proeven en Waarnemingen fparen, hem uit den dut en de mymeringe helpen, en eindelyk brengen tot die Regelen, welke de Na- tuur zelve voorfchryft. Uit deze ver- pligtinge ontítond , onder anderen, de bekende Regel van den Ridder NE w- TON, dat witwerkzebs van het zelfde flag tot dezelfde Oorzaken moeten gebragt worden, De Heer CARRARD noemt de- zen Regel, met regt, eenen Gewigtigen Regel, die het Verfland weel helpt, omtot Algemeener Verfchynzels op te klimmen, welke de fleutels zyn wan werfcheidene an- deren, en om de feiten, die men waar- neemt , onder zekere hoofden te brengen, Laat ik er nog bydoen, dat de Schran- derheid , die altoos .Analogien zoekt , de- zen Regel, van overlang , heeft uitgevon= den, en dat het naauwkeurig oordeel van NEWTON denzelven, door zyn gezag, onder de Natuuronderzoekers in gebruik gebragt heeft, om dat de Bevin- dinge hem deszelfs nuttigheid en nood- Za VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 45 zakelykheid had aangewezen, in het be- ramen en befchaven zyner Natuurwet« ten. De Redeneerkunde heeft hier hare taak, om het Oordeel te beteugelen, dat hetzelve niet te voorbarig befluite, ter bepalinge van de Gelykfoortigheid der Uitwerkzels: zy moet het verband der Gewrogten ‘en Oorzaken betogen: zy moet het Toevallige van het Eigen- aardige onderfcheiden : zy moet beflis- fen , of niet misfchien twee, drie, ja me- nigvuldige Oorzaken famenloopen, tot het verwekken van een Verfchynzel: eindelyk , zy moet ontwikkelen, wat deze en die Oorzaken onderfcheidentlyk toebragten tot het teelen , voldragen en baren eener Natuurgebeurtenisfe— Waarlyk het zou er flegt met de Zintuigen uitzien, indien het Verftand dezelve niet beftuurde. Sedert dat de Heer CHESELDEN, zynen herftelden blindeman heeft hooren verzekeren , dat hem onmiddelyk, na dat hy begon te zien, de beelden der voorwerpen naby en als binnen het oog, en wel het on- derfte boven vertoonden, gelyk ook met de Camera Obftura, welke zig in ons Gezigt bevind, volkomen famen- ftemt; 46 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE ftemt ; zoo mag men wel vry en vrank elooven, dat indedaad, fchoon men et juist niet opmerke , in alle de Waar- en Proefnemingen;, die men doet, iets oordeelkundigs of willekeurigs doorflaat ; iets heerscht, dat by gevolgtrekkinge zig overhaast, in het regelen en bepalen van den aard onzer ontdekkingen. De Mensch is een Gemengd Wet zen, un Etre Mixte: (zoo noemt hem de Heer BONNET) en waarlyk, by al: le vernuftige daden van den fterveling, vind men zoo veele bewyzen van in- mengzelen der werkzaamheden van zie. le en van lichaam, dat de W ysgeer nog geboren zal moeten worden, die de juiste uiteindens , daar zig het Zutomati- Jche fcheid van het Vrywillige en Ver- nuftige, zal kunnen aantoonen; Gevol- gente trekken, zoo, van agteren , uit de Ondervindinge en gemaakte Ontdekkin- gen, als, by vooruitzigt, ter inftellinge en befturinge van verdere Waarnemingen; is eenen iegelyken aangeboren, van den lompften flaaf af, tot den befchaafften en doordringenften Wysgeer toe, Het opeenftapelen van Enthymemata heeft de boer gemeen met den edelman, de koster met den aartsbisfchop. W y zien; Wy, VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 4 wy hooren niets, of het komt ons voor; niet in het afgetrokkene, maar in zyne omftandigheden en toevalligheden , zoo voorgaande, tegenwoordige als toeko- mende, Men gist, men vermoed , men raad, men voorfpelt, eer men er zig op toelegt. Ja daar is, als ’t ware, eene onvermydelyke neiginge des gemoeds, om meer op te merken, uit het geen zig aan onze Zintuigen opdoet, dan de bloote befchouwinge fchildert in den fpiegel van ons Verítand, Zou men der- halven die aangeboreneK unstdrift, in wel- ker keurigheid en verhevenheid wy bo= ven de overige dieren uitmunten, en dien wy vry en eigenaardig altoos gebruiken, juist alleen in eenen Natuuronderzoeker moeten dempen en verftikken? en hem, in Zyne onfchuldige en Godverheerly- kende bezigheid, die vernuftige Gevolg- trekkingen benyden of misduiden, wel- ke hy, onder het Waarnemen en by het herdenken zyner gemaakte Ontdekkin- en, onmogelyk, zonder zyne menfche- yke natuur te verzaken, nalaten en ver: zuimen kan? Neen! want, in weerwil van alle eigenzinnigheid, zal hy zelf, die mogelyk het eerfte lid der Vrage gaarne ontkend en wederlegd zou zien, CVEN 48 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE even op dat zelfde oogenblik, als hy daar naar hunkert, Gevolgen trekken uit het vermoedelyk beantwoorden dier Vrage, en dus Vooronderftellingen ma- ken en Gevolgelyke Befluiten van Re- denkavelingen vormen, welke hy in an- deren niet dulden wil, Ja maar, dit is ’* nog niet al! Een doorgeleerd en ervaren Philofooph kan de Kunstdrift van Gevolgtrekken, ter ophelderinge der Natuurwonderen veel minder verloochenen, dan iemand, die nimmer iets met opzet waarnam, of van eenige Proefnemingenlas, of hoorde, Trouwens hy ziet de Myten, Polypen en menige andere, voor het bloot oog onzigtbare, levendige fchepzels door zyn Vergrootglas: hy neemt de paringe waar der Znfe&en, hunne eijeren, her- fcheppinge en de zonderlinge vernieuw- de uitgroeijinge van de geknotte leden der Slakken en Salamanders: en zoo befluit hy, dat alle deze Verfchynzelen regelmatige gewrogten zyn van kunftig- gewerktuigde wezens: verder, dat er geenerley leven of geboorte uit de Ver- rottinge te wagten is, gelyk de Aloud- heid droomde: en eindelyk, dat al en e VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXT. 49 de Onkunde en Bygeloovigheid; in zoo= danige veelvuldige betrekkingen, had vastgefteld, als zoo vele verdigtzels en beuzelingen, tegen de veelvuldige W ys« heid van den grooten Schepper aan: druisfchen. Elke Proeve, elke Waar- neminge , zoo dikwerf zelfs, als die her= haald word , dwingt hem op nieuw, om dieper in te denken en verder voor uit te zien, De geleerde nieuwspapieren en jaarboeken der Letterkunde moedigen hem desgelyks aan, om, op het geluk- kig en roemrugtig voetfpoor van anderen, nieuwe verborgentheden te vermoeden ; en naar onbekende uitkoomften om te zien. Hy word bygevolg een Natuur- kundig Propheet, dagelyks meer en meer overtuigd van de onfeilbaarheid zyner voorfpellingen ; en de vervullinge bedriegt hem niet. Zoo word hy dan ook allengskens vrypostiger, ftouter in het beramen der Gevolgen, en hy durft zig onderwinden, om op de aaneenfcha- kelinge zyner redenkavelingen ftaat te maken ; offchoon die zig, ten laatften, in het denkbeeldige en Overnatuurkundige fchynen te verliezen, De ontzaggelyke Verhevelingen; wel- D ke SO JL VAN IPEREN ANTWOORD OP DE ke zig aan de Lugt vertóonen , het Noor- derligt, de Byzonnen, het kruys van Conftantyn, de zoogenaamde Vallende Sterren, de driedubbelde Regenboogs- fpiegel, welken de Heeren DON JUAN en ULLOA; by Quito, onder den Eve- naar gezien hebben, en alle foortgelyke ontoegankelyke Natuurwonderen, per- fen, noodzaken onzen Wysgeer, om zig zelven af te vragen: welke zyn toch de vermoedelyke Oorzaken dier teeke- nen en zeldfaamheden? Hy fpeurt de Bletriciteit van WINKLER en FRAN- _KLIN, de Arritabiliteit van HALLER naar, en mompelt wel haast in zyn bin- tienfte: o! hoe gelukkig zou ik my re- kenen, dat ik deze onbegrypelyke Ge- wrogten verklaren kon! wat zou my dat bevoorregten, en buiten twyffel gewig- tige nieuwigheden doen uitvinden! De Zeilfteen, de Miswyzinge der Compas- naalde, de Pasfaatwinden, de Ebbe en Vloed, de verfchillende Zwaarte en Veerkragt van de Lugt, blyven even zoo vele Waarnemingen , daar men ftaat Op maken kan, en van welke egter de Werktuigelyke Oorzaken niet ligtelyk te ontdekken zyn; fchoon zy nogtans ons genoegzaam fchynen te beduiden, dat | VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXú, Si dat het alleen aan ons oordeel, aan on- ze verflaauwinge in het onderzoeken en doorzoeken der Natuurgeheimen ha- pert; dat wy nog op geenen vaster voet van alle die dingen eene genoegzaam voldoende verklaringe kunnen geven, De opperfte Tuigwerkmeester, de He- melfche Wysgeer, indien men den Schepper met allen eerbied zoo noemen mag, doet oneindig vele Proefnemingen alle uren voor onze oogen, daar NOL LET, het Bataafsch Genootfchap en de geheele Philofophifche waereld, als on- bedrevene leerlingen , by te kyken ftaan, zonder iets van den aanleg dier Proef. nemingen te bezeffen. Maar, ailievef Saven DESAGULIERS , MUSSCHENBROEK en NOLLET wel oit Proetondervindelyke lesfen, als met dat gegrond vertrouwen, dat er hunne toehoorders de Natuur door zouden leeren kennen, en de ge- dane Proefnemingen, by wettige Gevolg- trekkingen, op de uitlegginge der Ver- fchynzelen toepasfen? En hoe zou dan de noit volprezene Uitvinder en Voort- brenger van al het Gefchapene dulden kunnen , dat de Mensch, dien hy op het fchouwtooneel dezes Aardkloots heeft neergezet, zwarigheid maakte, om tot 2 den 52 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE den bepaalden invloed der Tweede Oor- zaken, by voorraad, en eindelyk, op eene voorzigtige en oordeelkundige wy- ze, tot de oneindige Wetenfchap en Almagt van den Opperkunftenaar op te klimmen? Indedaad een Natuuronderzoeker word hier inzonderheid toe geroepen: dit is zyne post. Niets mag hy onbe- zogt laten, om de nog onbekende Oor- zaken der Verfchynzelen uit te vors- fchen: anderszints verheerlykt hy de Hemelfche W ysheid met al zyn vermo- gen niet: anderzints fchiet hy te kort in de liefde jegens den evenmensch, die immers, hoe duidelyker hy de Oorza- ken der Verfchynzelen leert begrypen, hoe beter hy in {taat geraakt, om der Opperfte W ysheid lof en eere te geven, en zig in het befpiegelen zyner zielver- rukkende wonderen te verlustigen, Een vermaak voorwaar! daar het genoegen van een koningryk onafhangelyk te be- zitten , voor ftryken moet : een vermaak, daar de grootfte Vorften van Europa, meer welbehagen en geneugte in vinden, dan in al den luister hunner heerlyk- heid! Een vermaak, daar de Engelen en Hemellingen in wegfmelten dr ust, VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI. 53 lust, en dat ons eenigermate begrypen doet, wat het te zeggen zy, als onshet Euangelie belooft, dat eens het hoogfte goed, de volmaakte zaligheid daar in beftaan zal, dat men God aanfchouwen en kennen zal, gelyk hy is, Maar mogelyk zou men zig verbeel- den, dat myne aanmerkingen en drang- bewyzen eene windrige wetenfchap kon- den leeren: dat kleine armhartige Philo- foophjes, daar door het oor volgeblazen , ligtelyk aan *tongeftuimig en wild gis- fen, ja aan ’tfmeden van allerleye yde- le Stelzels- zouden vallen; en dus een misfelyk mengelmoes van hersfenfchim- men en waarheden opdisfchen , om den weetgierigen te bedodden en de ware „Natuurkunde te bederven. …Edog, om deze zwarigheid uit den weg te ruimen, moet ik, hier ter plaatze, tot lof der : doorlugtige Vlisfingfche Societeit, aan- „merken, dat zy zelve, in hare Vrage, zorge gedragen heeft, dat er zulke losfe en woeste Gevolgen niet zullen afgeleid „worden, immers voor goede Gevolg- trekkingen der Natuurkennisfe niet zul- len aangenomen worden, of als dusda- nigen den eenvoudigen in de handen ge- 3 . ftopt, 54 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE ftopt; door eene voorzigtige bepalinge van de bronaders der Gevolgtrekkingen, welke zy in het oog had, op te geven, waarfchynelyk ten einde men zoodanige eene tegenwerpinge tegen het Vraagftuk zelve niet zou kunnen maken, Die bronaders zyn daar alleen, met uit{lui- tinge van alle de overigen, de reeds ge- maakte Waarnemingen en Proefondervin- dingen. Want zoo luid de Vrage, op dat wy dit hier, duidelykheidshalven , herhalen: Mag een Natuuronderzoeker uit de reeds gemaakte waarnemingen en proefondervindingen werdere gevolgen trekken ter uitvorfchinge van de nog on- bekende oorzaken der werfchynzelen? Het loffelyk Genootfchap derhalven laat het nog onbeflist, of de Bovennatuurkunde en het Afgetrokkene Denkbeeldige ins- gelyks zou mogen te baat genomen wor- den, ter uitvorfchinge van de nog on- bekende Oorzaken der Verfchynzelen; en misfchien ligt er in de opgenoemde ‘bepalinge van het Vraagftuk wel eene ingewikkelde verfmadinge opgefloten van alle Voorondertftellingen , die door geene Waar- en Proefnemingen behoor- Îyk bevestigd zyn, | Althans wy behoeven ons over en u VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 55 {luk voor tegenwoordig niet te bekom- meren : aangezien een oppervlakkig naamwysgeer glad en gaar buiten ftaat is, en onbekwaam, om de gemaakte Waarnemingen en Proefondervindin- gen, welke hy niet kent, of naar te doen, of, by het Gevolgtrekken , te baat te ne- men, Want het Genootfchap fchynt my toe, zeer wel te begrypen, dat hy, die tot het uitvorsfchen van de nog on- bekende Oorzaken der Verfchynzelen zal overgaan, vooraf ten minften de Hi- {torie van alle de reeds gemaakte en her- haalde Waar- en Proefnemingen zig moet kunnen vertegenwoordigen: met een dubbel oogmerk; en om te zien, hoe verre men ‘tin de in de verklaringe van dit of dat Verfchynzel, voor hem, reeds gebragt had; en teffens, op dat hy zelf geene vergeeffche moeite doe, maar liever den korften en gemakkelyk- flen weg inflaa, om, uit den voorraad. van reeds gedane ontdekkingen en Ge- volgtrekkingen, uit dezelve wettig afge- leid , is het noodig en doenelyk, verde- re Gevolgen te halen, ter verbeteringe der Natuurbefchouwinge. Een voornaam voorbeeld zal ligt over deze myne aanmerkinge kunnen ver- D fprei- 56 jJ. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE fpreiden, ’tIs den Geleerden alomme bekend, hoe de lengte van den Secon- deflinger , var. den Noordpool naar de Evennagtlyn toe, allengskens, by de verminderinge der breedte der plaatzen, op welke men denzelven waarneemt, vermindert; zal hy overal zyne enkele fchommelingen binnen eene fecunde be- palen. Ook weet een iegelyk, dat men uit de naauwkeurige Waarnemingen, daarop in de verfchillende Noorder- breedtens gemaakt, de Knolronde ge- daante des Aardbols befloten heeft, Insgelyks is het rugtbaar genoeg, hoe men zig in Frankryk op het meten van eenen Graad Breedte heeft toegelegd ‚en hoe dit vervolgens ook, betrekkelyk tot de Pool en Evennagtlyn , door de Fran- {che en Spaanfche Wiskunftenaars, en eindelyk ook door den Abt DE LA CAILLE, aan de Kaap de Goede Hoop,is gefchied, De namen van PICARD, de L’ISLE, CAS- SINI DE THURY, MAUPERTUIS, CAMUS; BOUGUER, de LA CONDAMINE, Don JAN en ULLOA, zyn door die gewigtige waarnemingen aan de onfterfelykheid toegewyd, Men kan er een beknopt be- rigt van vinden by den Heer LULOFS, in zyne Zuleidinge tot gene ad (s3 VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 57 Wiskundige Befchouwinge des Aardkloots. Wanneer men nu uit deze W aarnemin- gen Gevolgen trekt, ter bevestiginge van de vermoedelyke Knolronde Ge- daante der Aarde, en zelfs het verfchil van de Graden der Lengte, met dat uit- zigt, heeft te baat genomen, zoo fchynt het ten minften te blyken, dat men er uit zynen eigenen koker niets by ver- zonnen, maar alleenelyk uit de aller- netfte waarnemingen geredeneerd en Wiskunftige Berekeningen verordend heeft, Anderszints is het niet te den- ken, dat de Heer LuLorFs, die Waar- nemingen onwrikbare bewyzen woor de Knolronde Gedaante genoemd zou heb- ben. Evenwel indien iemand beftond, om uit de Middelpuntvliedende kragt der Grootere Cirkels, onder de Ver- zengde Lugtítreek, of uit de meerdere Aantrekkingen van Zon en Mane tus- fchen de Keerkringen, te redeneren, ter bepalinge van die zelfde Knolronde Ge- daante, niet alleen der Aarde, maar ook der andere Planeten, die om hunnen as wentelen; zoo zou men aan de gezegde voorzorge van het Zeeuwsch Genoot- fchap, om uit de Waarnemingen en Proefondervindingen alleen Gevolgen te D5': sreká 58 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE srekken, ter uiiworfchinge van de nog on- bekende Oorzaken der Verfchynzelen, eenzints voldoen : ten zy men teffens et verfchil der Middelpuntvliedende Kragt en van de onderfcheidene Aan- trekkingen , door ontegenzeggelyke Waarnemingen, bevestigde; en eene grondige kennisfe had van alle de Waar- nemingen, welke daaromtrend, gelyk wy zoo even verhaalden, met ongeloof- felyke moeite en kosten , door anderen, voor ons, over dat onderwerp gedaaan zyn, en ook met alle bedenkelyke om- zigtigheid, den trap van naauwkeurig- heid, waar toe foortgelyke en vooral deze Waarnemingen en Proeven hebben kunnen gebragt worden , in overweginge nam, Want een verbazende toeftel van Geometrifche Figuren en Algebraïfche Ontcyfferingen moet, in zoodanige gee vallen, niemand verbysteren en ligtgelo- vig maken, even of alles eene Mathe- matifche Waarheid ware, dat met Ma- thematifche vertooningen, die dikwyls denkbeeldig zyn, en op Vooronderftel- lingen doelen , is opgetooid, _ De Zledriciteit, om ook nog eenige Proefondervindingen ten tooneele te voe- hd ren, VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 59 ren, mag men met geen wysgeerig oog ter nadere Gevolgtrekkinge befchou- wen, en er de Oorzaken “van uitvor- fchen, indien ik de wyze bepalinge van de Zeeuwfche Maatfchappy wel begre« pen hebbe, of men moet vooraf alles by de werk hebben gehaald, wat, ter ftavinge en ophelderinge van dat won- derbaar Verfchynzel, in de fcholen der Proefondervindelyke Natuurkunde,reeds vertoond en betoogd ís. GUERICKE; HAUKSBEE , MUSSCHENBROEK , CUNZUS ; DOPPELMEYER ,KRATZENSTEIN ; ZEPINUS;, WINKLER, NOLLET en verfcheidene an- deren, zoo kunstbazen en hoogleeraars!, als omzwervende kunftenaars, hebben, door geheel Europa, dan hier dan daar, elk al het een en het ander, nu en dan, bygebragt, ter uitbreidinge , verfraijinge en verbeteringe der Eleêtrifche Proefne- mingen. Men vind eene nette opgave vanaì, wat er, tot op 1746 daaromtrend was uitgevonden, in eene Verhandelin- ge van den Heer Profesfor ALLAMAND, gezonden aan den Heer FOLKES: ins- gelyks op het einde der Natuurkundige Lesfen van den Abt NorLET, onlangs in 1969 uit het Fransch vertaald, te Amftterdam uitgegeven, en Ed CIh s 6o J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE heid, ín de laatfte uitgave der Zntroduc- _vioad Philofopbiam Naturalem, van den waereldberoemden MUSSCHENBROEK, Lugd. Bar. 1762 ; daar men ook de late- re ontdekkingen ín aantreft, welke fe- dert nog merkelyk vermeerderd en bex vestigd zyn. Waarlyk, elk nieuw Ver- fchynzel, dat zig in die Proefnemingen openbaart, word, als * ware, een nieuw middel ter uitvorfchinge van de Eigen- fchappen der Zle@rifche Stoffe: en, ’t fpreekt van zelf, hoe zekerder men ‘word van het aanwezen en den waren aard dier Eigenfchappen, hoe gewisfer men voort kan gaan in het beramen van de Natuur en Werkingen dier Stoffe; om zoo eindelyk tot de Werktuigelyke geeeorzakige dier Verfchynzelen te be- uiten, Om kort te gaan, en een einde te ma- ken myner beantwoordinge, op het eer- fte lid der voorgeftelde Vrage, laat eene en dezelfde Proefneminge, nog zoo dik- wyls herhaald en naargebootst worden, zy zal luttel baten, ter verbeteringe der Natuurkunde; maar wanneer ver- fchillende Proefnemingen, op het zelfde onderwerp in getal toenemen, dan a ert VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI. Ór kert de Natuuronderzoeker zoo vele be- ginzelen en zetregelen van Gevolgtrek- kinge, ter nadere ontdekkinge der we- gen, welke de oneindige W ysheid van den Schepper inflaat, om de Oorzaken en Gewrogten, op de allerkunftigfte en gevoeggelykfte wyze, ter bereikinge ha- rer aanbiddelyke oogmerken , te fchake- len. Eindelyk eene Vooronderftellinge „ die honderd verfchillende Verfchynze- len, op eene ongedwongene, verftaan- bare, en dus aannemelyke manier, alle te gelyk verklaart, behoeft niet langer voor eene loutere Vooronderftellinge te worden aangezien : o neen! want zy blyft geen Verzinfel, dat zy misfchien, by hare eerfte uitvindinge, was; maar word eene Meer- dan- Waarfchynelyke Stellinge, en die Stellinge klimt en ftygt in geloofwaardigheid, naar mate men zig bevlytigt, om haar met nog meer onderfcheidene Proefondervindingen en Waarnemingen te bekragtigen. Indien men dit zoo. niet begrypen wil, zie ik geene kans, om een eenig Natuurkun- dig Theorema voor den dag te brengen; en ik geloove niet, dat men de Natuur- kunde alleen zou willen aanzien, voor gene famenfchakelinge van Aroblamarg. : 9) 62 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE of Vraagftukken , die altoos onbeants woord moeten blyvens Ziet daar myne bewyzen, voor het toeftemmend Antwoord, op de Vrage „van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, en, by Gevolgtrek- kinge, deze Stellinge: JA! EEN NA- “TUURONDERZOEKER MAG UIT DE REEDS GEMAAKTE WAARNEMINGEN EN PROEF- ONDERVINDINGEN VERDERE GEVOLGEN TREKKEN, TER UITVORSCHINGE VAN DE NOCH ONBEKENDE OORZAKEN DER VER- SCHY NSELEN. IL Thans zal het er op aankomen, dat wy de mate voorfchryven en het perk, binnen welke de Natuurkundige Gevolg- trekkingen moeten gehouden worden: aangezien zy, zonder die voorzorge; ligtelyk zouden uitfpatten, verwarringe veroorzaken, en de Natuurkunde met een fchandelyk blanketzel van ver- digtzelen opfmukken; waar door hare eigene fchoonheid en bekorelykheid, magtig benadeeld zou worden, ‘Hoe ver. VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 63 verre, vraagt het Zeeuwsch Genoot- fchap wyders, hoe verre mag men daar in voortgaan? dat is hoe werre mag men de Gevolgtrekkingen, uit de reeds gernaak- te Waarnemingen en Proefondervindin- gen ontleend, uitftrekken , ter uitvorfchin- ge van de nog onbekende Oorzaken der Verfchynzelen? Wanneer ik dit gedeel te der Vrage rypelyk overwege, dunkt my ‚dat men er, in eens, volledig op ant- woorden kan, door te zeggen en ftaan- de te houden, dat men die Gevolgtrek- kingen, vooreerst ten minften, niet ver« der mag doorzetten, als, voor zoo ver- re die onmiddelyk, uit de reeds gemaak- te Waar- en Proefnemingen voortvloei- jen, zonder eenigen fprong te maken, of voorbarig in het befluiten te zyn. DESCARTES liep veel te wyd vooruit, toen hy met zyne Draaikolken ten voor- fchyn kwam, en menig Wysgeer en Wiskunftenaar is bedrogen uitgevallen, met zyne Eironde Gedaante des Aard- kloots. De Heer BASTER vermoed, op het voorbeeld van den vermaarden RE- ‘AUMUR, datmen een nieuw en onbekend Zintuig in de Sprieten der Infecten zoe- ken moet, daar men er te voren het Gehoor of de Reuk aanhad ree aar: Ó4 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE Maar wie weet, of men ditteeniger tyd niet gansch anders bevinden zal, en of het niet eens eene uitgemaakte zaak zal worden, dat er, behalven %t Gevoel, niets van het Zintuigelyke in die Sprie- ten fchuilt, en dat zy voornamentlyk tot fieraad aan de Vlinders en andere Bloedelooze dieren, of ter beveiliginge van hunnekoppen,gefchonken zyn. Voor dezen heeft men eenpariglyk, uit het waarnemen der Glazen Byënkorf, en uit het zorgvuldig naargaan van de won- dere huishoudinge der noeste Byën, op- gemaakt, dat er onderfcheidene eiers waren, en deze zeer weinig in getal, waar uit de Koninginnen of Moederby- en voortkwamen. Maar hoe ftaat men thans niet op te zien, federt dat de Heer scCHIRAG en zyne Kunstgenooten , in de Lausnits , ontdekt hebben, dat de Eiers, waar uit anders de zoogenaam- de Werkbyén voorkomen, door de Val- fche Hommels of Mannetjes, in eene daar toe gefchikte Koninginne-celle be- floten, en met het noodig voedzel, zoo dra zy wormen worden, opgekweekt; tot Koninginnemoeders kunnen worden bevorderd! Zou men hebben kunnen denken, dat er na MARALDI, SWAM- MER- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 65 MERDAM En REAUMUR, iemand gebo« ren zou worden, die, in de huishoudin- ge der Byen, zeldfaamheden ontdekken zou, welke zy niet gezien hadden? En evenwel heeft men, met een volkomen vertrouwen, die uitmuntende Mannen en hunne leerlingen Gevolgen zien trek- ken, welke thans overhoop geworpen worden , door de Proef- en Waarne- mingen van het Lausnitfche Gezelfchap. Men had befloten, dat de Werkbyen geene fexe hadden: eene Gevolgtrekkin« ge voorwaar! die met de Gemeene Wet- ten der Nature niet {trookte, en ook te verre voor uit liep. Insgelyks had men bevonden , naderhand, dat de Werkby- en, nu en dan, Valfche Hommels voort- bragten, maar noit haars gelyken: ten minften, men had dit by Gevolgtrek- kinge opgemaakt. ’tZal er op aanko« men, of ook die Gevolgtrekkinge niet te verre voor uit loopt; en ik ben zeer nieuwsgierig, wat er op de Vrage van het Lausnitfche Gezelfchap, den 4 April 1771 opgegeven, door de Geleerden zal worden geantwoord. Zy luid aldus: welke zyn de- Natuurkundige Oorzaken, waarom de Byen (welke men nu weet, dat van het vrouwelyk geflagt zyn) nim- AV: DEEL, E mer. 66 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP. DE mer haarer gelyken, dat îs, Werk- of Wfiesbyen, maar alleen Valfche Hom- mels voortbrengen? Want ik vreeze, dat men die ingewikkelde Vooronderftellin- ge, alsof de Werkbyen, in der waar- heid, harer gelyken niet baren kunnen, eindelyk valsch bevinden zal, Onder de Wysgeeren heerscht er meermalen eene foort van Verrukkinge, welke, of uit eene eerbiedige verwon- deringe, ‘of uit eene overmatige blyd- fchap. over eene nieuwe en gewigtige ontdekkinge , inde ziele geboren word; zonder dat het Verftand het merkt: en die Verrukkinge is doorgaans de baar- moeder van menige voorbarige Gevolg- trekkingen. Met welke eene Verrukkin- ge was de uitmuntende BONNET niet bezield, toen hy, meer als een hoogdra- vend Poëet, dan als een bedaard Na- tuuronderzoeker , zielen aan de Planten toekende! Zong virRGILIUS niet met meer regt van de Byen en de overige dieren, by Gevolgtrekkingen uit het be- fchouwen der Wysheid harer huishou- dinge, en der ordeninge van haar ge- meenebest : Lis VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXxm. 69 His guidam fignis atque baec exempla fecuti Esfe apibus partem divine mentis et hauf?us LEtherios dixêre. Deum namgque ire per omnes Terrasque , traêtusque maris , coelumgue pro- fundume Hine pecudes, armenta, viros , genus omne fe- | | rarum Quemque fibi tenues naftentem arcesfere witas, Scilicet huc reddi deinde ac refobuta referri Omnias nec morti esft locum , fèd viva volare Sideris in numerum ‚ atque alto fuccedere coelo, En welke voorzigtigheid gebruikt MA- RO niet, in het midden zyner Verruk- kinge, door die Gevolgtrekkingen aan anderen toe te fchryven , dixére , zonder die zelf te onderteekenen ! W aarlyk! zoo. lang mende Ontleedkunde der Planten niet tot eene grootere volmaakt- heid gebragt heeft, en er eene willekeu- tige werkzaamheid. (die ik in het Kruid- je roer my niet, geenzints kan vinden, zoo lang ik nog iets van de Proeven der Eleôriciteit geheuge) in aantreft, meene ik, dat het nog geene tyd is, om, tot het aanwezen: van de zielen der Planten, te mogen belluiten. Behalven dat er nog geene redenen zyn, waarom men aan 0} E 2 de Ó8 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE de toekomende verbeteringe der Botant- Jche Anatomie zou moeten. wanhopen. Zoo verre dan ‚ mag menin het Gevolg- trekken nimmer komen , dat men de Ver- rukkinge toelaat eenen fprong te doen, en iets te befluiten , tgeen uit de Waar- mingen en Proefnemingen alleen niet kan worden afgeleid, _ Tot die, voor eenen Natuuronder- zoeker zoo gevaarlyke Verrukkinge, mag ook, met regt, gebragt worden, het eerbiedig Vooroordeel, ’tgeen ons de begrippen der Ouden hebben ingeboe- zemd, « VALMONT DE BOMARE fchryft in zyn Woordenboek , onder den Arti kel van MIER: bet geen men van den ge- waanden voorraad gezegd heeft, welke de Mieren voor den winter vergaderen, ver- dwynt voor de latere Waarnemingen , om- trend het huishouden van deze Infetten. Dit een geval bewyst, hoe de algemeenst aangenomene zaken wan de Natuurlyke Hiflorie ‚ nog op nieuw „dienden onderzogt te worden, Dit voorbarig befluit was ontíftaan, deels, uit eene verkeerde uit- legginge van twee plaatzen uit sALO- MONs Spreukboek (Cap. Vl en XXX) deels, uit het waarnemen van de Lan ren- Nee VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXII. 69 brenginge der eetwaren in het Mieren- nest, zoo dra het gemaakt is, waar om- trend inderdaad die diertjes zig, op eene verbazende wyze, bevlytigen. In H0- RA TIUS is het derhalven te dulden , als hy zingt, ingevolge de voorbarige Ge- volgtrekkinge der Aloudheid: Parvola , namgue exemplo est, magni Formica laboris Ore trahit, quodeumgue potest, atque addit acer vo, Quem fFruit , haud ignara ac non incauta futuri. Que, fimulinverfum contriftat Aquarius qnnum, Non usquam prorepit; € illis utitur ante Quafitis fapiens er Maar hoe men de Heeren BOCHART en SCHULTENS vry zal pleiten, we- gens hun overnemen van dat vooroor- deel der Aloudheid, weet ik niet, daar SALOMO de eenvoudige waarheid fpreekt, zonder van eenigen wintervoorraad te reppen. De Mieren zegt hy, hebben „geenen Overften , Amptman of Heerfcher zy zyn een zwak volk, en evenwel zy be- reiden haar brood in den fomer, en zy vergaderen hare fpyze in den oogst. Wat IG E 3 wil JO J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE wil dat nu anders beduiden , dan dat de Mieren geene gelegenheid laten voorby glippen, om hare kinderen, huisgenoo- ten en gemeenebest te verzorgen , zonder dat zy nogtans daar toe, door dwang of overheerfchinge, behoeven genoodzaakt te worden? Onze en meer andere Over- zettingen, maken gewag van Vosfen, welke Simfon gebruikt zou hebben , om de ftaande koornvelden der Philiftynen in brand te teken: maar de Heer H As- SEL QUIST ftaat nog in twyffel, of men de Chicals der Turken, dat is de Gulde- ne Wolven, daar het omtrend Gaza en in Gälilzea van krielt, niet liever voor die Vosfen te houden hebbe. Te weten, onze Overzetters waren nog zoo bedre- ven niet in de Natuurlyke Hiftorie, als wy tegenwoordig kunnen zyn. Maar blykt het dan daar niet uit, dat zelf eene gebrekkige Uitlegginge der H, Schrift, ons aanleidinge zou kunnen geven, om Gevolgtrekkingen te maken, daar een Naturalist den fpot mede zou moeten dryven; om dat zy te verre voor uit loopen, en naderhand bevonden worden tegen de Waarnemingen en Proefonder- vindingen te ftryden? Die VRÄGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 71 Die zelfde overhaastinge heeft. meer- malen plaats in de uitfprake, die men doet over de Ranefchikkinge en het bepalen van de foort, tot welke eenig voorwerp , of eenige ftoffe, die ons on- der den aandagt valt, behoort. Voor- maals had men de zoogenaamde Keu/- Jche Aarde, voor eene Ware en oor- fpronkelyke Mardftoffe, aangezien; en de Baron VAN HUPSCH was, ten voor- leden jare, de eerfte, die haar heeft leeren kennen, als eene Houtagtige zelf- ftandigheid, welke in de meeren, door de minerale wateren , in eene nog onbe- kende foort van Walfche Aarde verwan- deldis, De Heer PALIER maakt eene Gevolgtrekkinge uit de grootte der Beenderen, onlangs in de . Bommeler- waard gevonden, dat dezelve, zoo wel als die, welke dikwyis, in Drenthe en el- ders, zyn opgedolven , Olyfantsbeende- Ten zouden zyn; hoewel de beroemde Hoogleeraar CAMPER verklaart, dat gemelde beenderen beter, ten opzigte van het gemakkelyk afzonderen der Zipi- phyfes, waar van de blyken zig openba- ren, met de Dyenbeenderen van een Menfchengeraamte van 16 tot 18 jaren overeenkomen, Maar ik vermoede, dat : E 4 men 72 Je, VAN IPEREN ANTWOORD OP DE men , binnen korten tyd, wel vinden zal (gelykik meer dan eens , ten opzigte der Paardengeraamtens meene waargenomen te hebben) dat de Beenderen kunnen uit- groeijen , en dus, bedolven in eene foort van grond, daar toe gefchikt, eene fchynbare reuzengeftalte kunnen aanne- men : en wel zoo veel te meer, naar mate, dat zy van menfchen of dieren komen, die in de kragt van haren was- dom fneuvelden, De uitgroeijinge van het hair en de nagelen der lyken kan myner bedenkinge eenigen zwier van waarfchynelykheid byzetten , en aanlei- dinge geven tot naauwkeuriger waarne- mingen omtrend dit onderwerp. Ge- wisfelyk! alsdan behoeft men niet te vreezen, dat men te verre doordraaft ; wanneer de Gevolgtrekkingen daar toe zyn ingerigt, om den Natuuronderzoe- ker den veiligften weg aan te wyzen, langs welken hy onfeilbaar nader en na- der zal kunnen komen aan de uitvor- fchinge van de Natuurlyke Oorzaken der Verfchynzelen: en dat wel door middel van andere:Proefnemingen , wel- ke hem nog niet waren voorgekomen, en dagr anderen ‚nog zig opzettelyk niet op hadden toegelegd, Voors VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 73 Voornamentlyk moeten wy omzigtig zyn, in het Gevolgtrekken ter uitvor- fchinge der Natuurlyke Oorzaken, of in het gelooven en aannemen van Ge- volgtrekkingen, welke andere reeds ge- maakt hebben; zoo drawy vernemen (en daar moet ten allernaauwkeurigften on- derzoek naar gedaan worden) dat er kra- keel ontftaan is, over den aard en eigen- fchappen der Verfchynzelen, welke fom- mige Waarnemers hadden opgegeven, of over de egtheid der Proefnemingen;, die ter ftavinge der Gevolgtrekkingen verhaald worden gedaan te zyn, en van andere kunstbazen, in de Proefonder- vindelyke Natuurkunde, niet kunnen nagedaan worden. ’tÍs waar, in de Scheikunde (Chymie) gebeurt dit menig- werf, door onvoorziene toevalligheden, Maar , in de overige deelen der Proefon- dervindingkunde, valt dit zoo veel niet voor, dat er eene ware, en niet opge- fmukte, Proefneminge niet zou kun- nen herhaald, of immers bezwaarlyk getroffen worden, Argwaanis hier dan, voor eenen Natuuronderzoeker,, zeer dienftig: als mede T'wyffelinge en On- geloof, nopens de Gevolgtrekkingen, die, indien de W aar- en Proefnemingen RO E 5 valsch "74 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE valsch zyn, op welke zy gebouwd wa- ren, insgelyks in eenen puinhoop moe- ten vervallen. De Heer Abt NOLLET deed , met opzet, eene reize naar Italiën, om de Proeven der Zlegriciteit van B1- ANCHI En VERATI, twee vermaarde Geneesheeren, in oogenfchouw te ne- men; en hy vervolgde dezelve tot Ve- ‚ netiën toe, om ook den Heer PrvaTrt de kranken te zien eleä@rizeren; maar het kwam hem zeer klaar voor, dat men er veel meer van had opgegeven, dan gebeurd was; en derhalven, dat men op al den ophef, wegens de wondere krag- ten der Zlegriciteit, in de Geneeskun- de, den grootften ftaat niet moest ma- ken. Soortgelyke bevindingen, hebben de zonen van Hippocrates, naderhand wat omzigtiger doen zyn, en bekrompe- ner , in hunne te verre vooruitloopende Gevolgtrekkingen , nopens de Gewrog- ten van het Eleétrisch vuur, om er ee- nige buitengewone Verfchynzelen van Genezinge uit te verklaren, De Dolle Kervel van sToRrK, zou hier ook kun- nen worden te pas gebragt. Ja waar- lyk, daar men dikmaals, by het doen der Proef- en Waarnemingen, zyne ei- gene oogen ter naauwer nood gelooven mag VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 75 mag, om dat onze Schranderheid altoos meer wil zien dan ons Gezigt: hoe? zal men zig dan ligtgeloovig genoeg durven aanftellen, om de berigten van, fom- tyds bygeloovige, vreemdelingen, zoo maar losjes weg, voor waarheid aan te nemen ; vooral als kundige Natuuron- derzoekers niet langer ontveinzen, maar er voor uitkomen, dat zy, wel dapper- lyk, aan de egtheid en juistheid van die berigten twyffelen? Ziet hier wederom een perk, dat men aan het Gevolgtrek« ken zetten moet. Met de uitvorfchinge der Natuurlyke Oorzaken, wanneer andere die reeds , en dat wel, op verfchillende wyze, by Natuurkundige Gevolgtrekkinge mee- nen uitgevonden te hebben, mag men ook wel omzigtig te werk gaan, dat men geene party kieze, en zig ongevoe- lig late inwikkelen, in de omhelzinge van een Stelzel, daar iemand voor is, welken wy liefde en hoogachtinge toe- “dragen: al was het ook onze Leermees- ter, van wiens nette naauwkeurigheid , en keurige voorzigtigheid wy meenen overtuigd te zyn, ’tIs den Natuurge- leerden bekend, welk gerugt niet Ei ‘ | e 76 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE de Proefnemingen van FRANKLIN, te Philadelphia in Noord-Amerika gedaan, maar ook zyne Gevolstrekkingen en befpiegelingen, over de Oorzaken der LEleäriciteit, in Europa gemaakt heb- ben; en hoede Heer LE RO1, in Frank- ryk, deswegens, met den vermaarden NOLLET, in verfchil geraakt is: zynde en blyvende den Abt van een verfchillend gevoelen, in het beoordeelen der Zlec- tricale Verfchynzelenen hare Oorzaken , dan LE ROIen FRANKLIN, Want de- ze hadden begrepen, dat er eene Elec- trifche Vloeiftoffe, overal, om de licha- men en door dezelve, {troomde : dat wanneer eenig lichaam, van zyne gewo- ne Zletrifche Stoffe eenigzints ontle- digd was, de omvloeijende daar dan ook indrong, en wanneer er te veel was in- gedrongen, zy er dan wederom uit- fchoot , tot dat, binnen en buiten, zig eene gelyke dikte en hoeveelheid ver- Ípreid had: en ’tflot was, dat men uit dezen regel, alle de Elerifche Ver- fchynzelen verklaren kon en _ verkla- ren moest. Evenwel meende NOLLET daarentegen, uit alle Waarnemingen en _Proefondervindingen „te moeten befluiten, en blyven befluiten, dat er | 36 VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 77 gedurige en gelyktydige in- en uitvloei- jingen der Zledrifche Stoffe, in de Geëlec- trizeerde lichamen , plaats hadden , en dat deze het beginzelen deeerfte werkzaam- heid waren, waar op men alle de Ver- fchynzelen der Zle@riciteit kon toepasfe- lyk maken. **Zouernu, by het Gevolg- trekken , maar op aankomen , welke van beide deze Natuurlyke Oorzaken, of Vooronderftellingen derzelve, den voor- rang verdiene , en naast by de waarheid kome? Waarlyk, LE ROI en FRANKLIN zyn verder gegaan, dan NOLLET: want zy gaven eene waarfchynelyke en eenig- zints bevattelyke Oorzake op; daar de Abt niets te berde bragt, dan een by hem vermoedelyk Algemeen Verfchyn- zel, dat even onverftaanbaar bleef, als de Verfchynzelen , die er door verklaard moesten worden, als Gewrogten eener: Natuurlyke Oorzake,. Maar de Heer EULER, de Zoon, ging verder , zonder dat hem iemand dit kwalyk nam, toen hy aan de Koninglyke Pruisfifche Aka- demie betoogde, dat de ther, eene vloeiftoffe, onderfcheiden van de Lugt, welker aanwezen men lang had blyven loochenen, als zeer veerkragtig moet worden aangezien ; en dat deze, de fynfte ‘ | por 78 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE porien der lichamen doorvloeijende, al- toos, met de rondom om en aanvloeijen- de, in evenwigt poogde te ftaan; zoo dat, wanneer de Veerkragt derzelve, in het een lichaam fterker is, dan in het andere, de poginge, om die Veerkragt doorgaande gelyk te maken, als de wa- re Oorzaak van alle de Zledrifche Ge- wrogten en zeldfaamheden moet worden aangezien; gelyk hy dan ook by de {tuk- ken heeft aangetoond. Immers zoo ver- re mag men in het Gevolgtrekken voort- gaan, tot dat men eene Oorzaak gevon- den heeft, die genoegzaam is, om de Verfchynzelen , als hare Natuurlyke Gewrogten, te doen begroeten, En de Veerkragt van den Ether moet ons daarom te minder verdagt voorkomen, om dat men dezelve in eene foortgelyke vloeiftoffe , te weten de Lugt, onweder- Íprekelyk aantreft. Gewisfelyk , het fcheen in ’teerst, by de Engelfche en Leidfche W ysgeeren;, een vermetel en {tout beftaan te zyn; dat men, ten nadeele van het Ydel, eene fynere Stoffe, door Waar- en Proefne- mingen betogen wilde; en dus aanleidin- ge geven, om, ter uitvorfchinge van | nog VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXI, 79 nog andere onbekende Natuurkundige Oorzaken , al verder en verdere fynere, oneindig fynere vloeiftoffen uit te den« ken, niet alleen ter verklaringe der Elec- tricale Verfchynzelen, maar ook zelf, om de proef te nemen, of men insge- lyks de Wledriciteit of Veerkragt, en andere diergelyke wonderen, niet zou kunnen bevattelyk maken. Evenwel, hoe noode ook, men ftreek de vlag voor de Proeven der Zledriciteit ;en wieweet. hoe verre men naderhand neg zal moe- ten komen! Laat het my geoorloofd zyn, hier eene aanmerkinge van den, Heer scHIRAG, uit zyne Redenvoerin= ge, geplaatst voor deszelfs Natuurlyke Hiftorie van de Koninginne der Byen, over te nemen, en wel, volgens de Franíche Overzettinge van den vermaarden Heer BLASSIERE,. $i wotre decouwerte, ma ton dit, etoit ausft avantageufe que vous le Pretendez, feroit il posfible qwelle fut de- meurée cachée a toute la terre juiquê-d, notre tems? Eb! pourquoi non? Malgré Jon infinie bonte, Dieu ne fest jamais obligé a deployer- tout d'un coup € dans tous les. genres , toutes les richesfes. que fa main, liberale deftinoit aux humains. Al Jemble-au contraire, que fa maden bos oit 80 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE Joit toujours plu a renouveller les fources de felicité, afin de ranimer leur reconnois- Jance par cette fuccesfion de bienfaits. Come bien de chofes que nous ignorons , parce- gue ce Dieu tout lage les defline a rendre la vie plus agreable a nos arriere-neveux ES geil tient comme en referve pour no- zre poflerité? Alle Proefondervindingen en Waarnemingen , zonder vooroordee- len befchouwd, leeren ons dagelyks, dat er niets zoo vreemd, niets zoo on- gehoords uit te denken is, of de Nature openbaart ons wonderen, die nog vreem- der, nog ongelooffelyker fchynen, en, die egter waarlyk voorvallen. By- ge- volg, men moet altoos tragten verder te gaan, dan de opgevatte vooroordee- len, of de ftelzels onzer Hoogleeraren en Meesters ons willen hebben ; vooral dan, wanneer het ons, als brave Natuur- onderzoekers, te doen is, om de edele en nuttige wetenfchap der Natuurkun- de uit te breiden, te befchaven en te verbeteren. Ja maar! zal men zeggen, hola! men mag evenwel niet verder gaan, dan de Proef- en Waarnemingen ons aanwyzen. Deze bedenkinge laat zig hooren, in Zoo VRAGE VOOR °T JAAR MDCULXxIL 81 zoo verre de Gevolgtrekkinge door nie- we en betere Proeven en Waarnemingen kan worden opgehelderd, Maar wan- neer dit onmogelyk geworden is, zou men daarom uit de reeds gemaakte waar- nemingen en profondervindingen, en uit die alleen niet mogen voort redeneren? Zou zig iemand niet belagchelyk aan« ftellen, die, na een regtmatig befluit ge- nomen te hebben, tot het aanwezen van, de Lugt en den ther, nog daarenbo- ven dezelve beiden, door het Mikrofcoop, zou willen zien, of de Veerkragt der- zelve, werktuigelyk, zou willen doen ar- beiden, onder zyn gezigt. Voelt en ziet men het Electrisch vuur niet? Voelt en hoort men de Lust niet? en merkt men niet vele Verf-hynzelen op, waar uit het blykt; dat er zulke fyne Vloeiftof- fen aanwezig zyn, en met Veerkragt be- gaafd? Moet men dan het Water , in al- le deszelfs kleinere droppelen, en der- zelver inwendigen vorm en innige ge« daante, bekyken? Is dat mogelyk? Neen! zal men zeggen. Wel! moet het dan ook niet genoeg , voor eenen verftan- digen Natuuronderzoeker ; zyn ; dat hem het Vergrootglas eene nieuwe waereld heeft leeren kennen, en dat hy daar uit IP. DEEL, F ver. 82 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE verpligt is te befluiten, dat er nog on- eindig vele kleinere wezens en lichamen beftaan, welke hem het Mikrofcoop nim- mer zal kunnen vertoonen. Behalven, dat al, wat vloeibaar is, altoos verwar- ringe van over clkanderen loopende dee- len voortbrengt. Nooit mag men verder gaan, in het Gevolgtrekken, dan tot aan het perk, daar eene duidelyke en geftrenge Rede- neerkunde ons brengen kan; voor zoo verre zy uit Proeven en Waarnemingen redenkavelt, De Inbeeldingskragt mag hier den baas niet fpelen, en ons naar het betooverd gewest der herfenfchim- men henen flepen. sWAMMERDAM;, LEEUWENHOEK, DE BUFFON en andere gaven te veel aan hunne Verbeeldinge toe, toen zy zig onderwonden, om het diep geheim der Voortteelinge te open- baren. SWAMMERDAM, STENON En DE GRAAF lagen al ras agter, met hunne ftelzels van de Eijeren, die zy, in de Eijerftokken der levendbarende wyfjes;, meenden ontdekt te hebben, zoo dra de. Mannelyke Zaaddiertjes,van LEEUWEN- HOEK Ch HARTZOEKER, ten tooneele ge- voerd. werden, Maar deze Zaaddier- tjes VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXI, 83 tjes verdwenen ook, op hunne beurt; toen NEEDHAM, en vervolgens DE BUF- FON, dezelve niet meer vonden, Maar moest dan daarom de Heer DE BUFFON een nieuw flag van Momoeömerien , daar oudtyds ANAXAGORAs zoo veel mede op had, te hulpe roepen, om de voe- dinge der vrugt uit alle de ledematen van man en wyf te ontleenen ; en dus; door eenen tweeftryd tusfchen de we« derzydfche gelykvormige werktuigelyke lichaamtjes, beide, mannelyke en vrou- welyke, tot een beftaan te doen famen- fmelten; en aandie famengefmoltene maar eene zelfftandigheid, maar een leven te vergunnen? Wat al onverftaanbaarhe« den! Mag dat pbilofopberen, of moet dat droomen heeten? @*) Trouwens, wie zegt ons, dat het den Almagtigen en Alwyzen Schepper ondoenelyk zou zyn, door de Paringe , iets levendig te maken, dat bevorens onbezield er mo* gelyk allee irrirabel/ was? Wie kan ons bewyzen, dat er inde Nature geene borologien (op dat ik my mert dit beken: de woord:, verftaanbaarhtidshalven ; uit» FE 2 druks : € Men kan Hieromtrend: näder te regt raken’, BRE Heer LE FRANCQ VAN BEËKHEY , Nätuur- é Hiftorie van Hoiland. II, Deel bl, 86—110, 84 Js VAN IPEREN ANTWOORD OP DE drukke) dat er geene horologien voor handen zyn, welke door eene andere en vreemde magt moeten worden opge- wonden ; en dat iets diergelyks, in de paringe der levendbarende dieren, niet gefchieden zou? „Er zyn immers geene Waarnemingen en Proefondervindingen bekend, die dit allereenvoudigst ftelzel over hoop werpen? Immers, zoo lang iemand eenige mogelyke Oorzaken weet uit te. denken, die de Verfchynzelen een- voudiger verklaren, dan de reeds ge- maakte. Gevolgtrekkingen der Natuur- onderzoekers ; welke laatstgenoemde, of niet-onmiddelyk uit de Waarnemingen en Proefondervindingen voortvloeijen, of ten minften , over het veroorzaken der Verfchynzelen, en de Theorie der Natuurkundige Mechanica, meer duis- ternisfe , dan ligt verfpreiden ; zoo kun- nen óok dezelve Gevolgtrekkingen, by onbevooroordeelden ‚geenen ingang vinden, En hier uit blykt nogmaals middagklaar , hoe’ uitftekend nuttig het uitdenken van mogelyke Oorzaken is, in de Natuurkunde: al was het maar alleen, om, daar door, ftoute en windrige ftel- zels, welke men eenvoudigen, als de eenigfte Mogelyke, wil in de han , LLOP= VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 85 ftoppen, van de zyde harer ligtvaardig- heid en ongenoegzaamheid, voor de oogen der voorzigtigen bloot te leggen. Dat doordryven en opvyzelen van zulke Gevolgtrekkingen moet men altoos ver- dagt houden: aangezien een W'ysgeer niemand, en dus ook zig zelven, niet be- driegen mag: ’t geen egter alsdan ge- beurt, wanneer hy zyn best doet, om tgeen hem toefchynt, voor een oo- genblik, eenigzints de waarheid naby te komen, aanftonds voor waarheid. uit- vent, en het zoo opfchikt, als of hee 1 hem volledig gebleken ware, de waarhe zelve te zyn. Zoo verre mag men zyne Gevolgtrekkingen , uit de. W aarnemin- gen en Proefondervindingen ontleend, nimmer doorzetten. top Geheel anders ging onze groote HUY- GENS te werk, by het waarnemer van Saturnus, zoo als die dwaalftar van GA- LILZEUS eerst befchouwd was, en met een buitengemeen verfchynzel verrykt, _ geen men, waarlyk ! nog nergens, in eeni- ge famenloop van Hemelfche Lichamen had aangetroffen. De doorlugtige Man zelf viel, met eenen onverbeeldelyken yver,aan het glazenflypen , en dus aan ’t verbeteren der Verrekykers; en, daar in EF 3 naar 86 J, VAN IPEREN ANTWOORD OP DE naar wensch geflaagd zynde, befpiedde hy, met zyne eigene Gezigtkundige werktuigen, menige fchoone nagten, dien grooten Planeet; beloerde hem in de wonderlyke verfchanfingen van zy- nen Ring, en ontdekte eenen nieuwen uitgezetten fchildwagt, behalven de twee, welke GALULZUS reeds had waar- genomen. Toen begreep onze beroem- de Wiskunftenaar wel haast, en hy ont- zag zig niet, die aanmerkenswaardige Gevolgtrekkinge te maken, dat al die verwonderenswaardige toeftel van Ma- nen, zoo by Jupiter, als by Saturnus, en de Ring van den laatften , aangemerkt moesten worden, als kleine ligten , #0 heerfchappy des nagts; (*) en dus al ver- der, alzoo het éen Gevolg van zelf uit het ander voortvloeide, dat er bewoon- ders, ja wel vernuftige bewoonders , op die magtig groote Hemelballen moesten huisvesten, die zoodanige verligtinge, ter beheeringe hunner woonplaatzen, be- hoefden, van wegens den grooteren af- | {tand a GG) Die fpreekwyze van Mofes kan den invloed der Starren op het Ondermaanfche, volgens de droomen der Oude Chaldeeuw{che en Egyptifche Aftrologen niet bedoeld hebben. Zie VAN DER MUELEN, Disf, de Die Mundi natali pag. 157. fqq. VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXxit, 87 {tand der Zonne. Indien de waarne- mingen der Heeren DE MAIRAN €&n MAU-= PERTUIS, omtrend de nuttigheid van het glansryk Noorderligt in Lapland, aan HUYGENS waren bekend geweest, had hy, voorwaar! nog grooter regt gehad tot zoodanige Gevolgtrekkingen. ['rou- wens, de zyne, nopens de bewoonbaar- heid der Manen en Dwaalftarren , niet alleen van ons Zonneftelzel, maar ook van andere en alle foortgelyke, welke men om Sirius en alle de vaste Starren, by Vooronderftellinge, plaatst, moesten, met eene lange fchakel van redenkave- lingen, worden goedgemaakt; redenka- velingen, den grooten HUYGENS waardig , en die ons bykans veroorloven, als Na- tuuronderzoekers, om de Redeneerkun- de te baat te nemen , en niet flegts On- middelyke Gevolgen uit de reeds ge- maakte Waarnemingen en Proefonder- vindingen, maar ook Middelyke, dat is, Gevolgen uit reeds gemaakte Gevol- gen, en zoo voorts, zoo verre ons de draad der fluitredenen brengen wil, te trekken en af te leiden, Voor welke manier vâän Gevolgtrekken, de doorlug- tige LEIBNITS eenen fchoonen en aange- namen weg gebaand heeft; dien de ver- FE 4 maar- 88 j. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE maarde Natuurbefchouwer van: Geneve, * de fchrandere en teffens oordeelkundige BONNET , met Zoo veel yver en toejui- chinge bewandelt, dat hy den aandagt van alle de Europifche Wysgeeren naar zig trekt, *]Is waar, LEIBNITS was wat onver- {taanbaar voor lagere vernuften, uit hoofde zyner uitftekende fchranderheid en weergâaloos doorzigt, tot in de diep- fte geheimen der Bovennatuurkunde. De waereldberoemde worrF en zyne leerlingen BILFINGER , CANZIUs en foort- gelyke, hebben de kettingen der fluitre- denen wel duidelyker onder het oog ge- bragt; maar, om de waarheid te zeg- gen , Zoo magtig zigtbaar en overmatig, dat de aandagt, onder het lezen van hunne fchriften, veel meer valle op het redenerende der vertogen, dan wel op de befluiten derzelve, en op de waarhe- den, die door Gevolgtrekkinge uit aan- genomene en reeds bekende waarheden voortvloeijen, Deze en dergelyke over- wegingen doen ons denken, op de Res elen, welke men, by het Gevolgtrek- he ‚ uit de Waarnemingen en Proefon- dervindingen in agt moet nemen, en na- | ere VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXTL, 89 dere uitvorfchinge van de nog onbeken- de oorzaken der Verfchynzelen, FPL 1. De eerfte en Algemeene Regel, welke tot eenen grondfteun, tot eenen onwrikbaren grondfteun der overige „moet verftrekken, is, zoo ik my niet bedriege, deze: dat men zig vooraf eene grondige, omftandige en uitgebreide Ren- nisfe, van alle de Proeven en Waarne- mingen, welke tot hier toe gedaan ‘zyn, werzorge: ja, dat men die , is het moge- yk, eigenhandig nadoe, Deze Regel, immers het eerfte lid deszelfs, dat men zig vooraf, eer men aan het Gevolgtrek- kengaa, eene grondige, omftandige en uit- gebreide kennisfe, van alle de Proeven en Waarnemingen, welke tot hier toe ge- daan zyn, moet verzorgen, is hier geene bedenkinge, veel min twyffelinge, onder- havig: aangezien het zelve, niet ondui- delyk of ingewikkeld, maar volmondig en klaar, door het loffelyk Zeeuwsch Genootfchap, in het be oop der Vrage, word vooronderfteld, en als zoodanige eene grondregel word aangemerkt; wan- E cl 9O J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE neer het den Natuuronderzoeker alleen verlof geeft, voor zoo ver het tegen- woordig doelwit betreft, wit de reeds ge- maakte Waarnemingen en Proefonder- windingen verdere Gevolgen te trekken, en uit geene andere gronden: gelyker- wys reeds boven is aangetoond. En wat het Éweede lid betreft, dit fteunt op de dagelykfche Ondervindinge der beste Philofophen. Want hoe menigwerf ge- beurt het niet, dat men zig zeer bedro- gen vind, als men los weg, zyn ver- trouwen vestigt, op de verhalen van fommige oude niet alleen, gelyk Prinr US , DIOSCORIDES ‚, THEOPHRASTUS , ARIS- TOTELES, maar zelfs van niewere en he- dendaagfche Waarnemers, welker na- men ik eerbiedshalven liever verzwyge! Hoe ellendig word men niet fomwylen misleid, als men ftaat maakt, in de Na- tuurlyke Hiftorie, op de Figuren der Proefnemers, en op de Afbeeldingen, welke men by SEBA, JONSTON , DODO- NAUS , KNORR en anderen befchouwt. ALBINUS , SEP, DAUBENTON ‚ HOUT- TUYN, BASTER en andere hedendaag- fche Waarnemers kunnen voor onver- beterlyke gehouden worden, Evenwel, die Heeren zelve (ik meene er zeker rd te un- VRAGE VOOR °TJAAR MDCCLXXIL OI kunnen gaan) willen wel toeftemmen, dat men den beroemden VosMAER be- ter verftaan zal, als hy in het Kabinet zyner Doorlugtige Hoogheid, onzen geliefden Frfftadhouder, en den Protec- tor van het Zeeuwsch en andere Ge- nootfchappen , ja den Moecenas van ons Vaderland, zyne geleerde aanwyzingen doet, dan onder het lezen zyner fchrif- ten; die, nogtans de goedkeuringe van alle Natuuronderzoekers wegdragen. Men kan er ligtelyk de proeve van ne- men: als men, by voorbeeld, het uit- muntend werk van GUALTIERL, in ’t-welk de Hoorns en Schelpen, vry naauw- keurig en konftig, zyn afgebeeld, voor zig legt; vervolgens zyne laden met Conchylien , en de beste en zuiverfte Zx- emplaren,daar in voorkomende , met die Afbeeldingen vergelykt; alzoo men dan, wel toeziende, al ras ontdekken zal, welken voorrang de ware voorwerpen, boven hare uitbeeldingen verdienen, Hoe wenfchelyk ware het, en o! wat zou het niet aan den gelukkigen voort- gang der Natuurkunde vorderlyk zyn, dat er eene zekere Gemeinfchap van goederen, onder de Beminnaars der fraaije wetenfchappen wierde uitgedagt: ten 92 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE ten einde het eigenhandig nadoen van Proef- en Waarnemingen, voor elk lief- hebber, mogelyken gemakkelyk te ma- ken! Waarfchynelyk zullen de Geleer- de Genootfchappen van ons gelukkig Nederland daar met ernst op denken, alzoo het haar toch om de verbeterin- ge en uitbreidinge der kunften en weten- {chappen te doen is, 2, De tweede Regel kan deze zyn: Andien het nadoen der Proeven en Waar- nemingen niet wel. mogelyk is, dat sen dan, ten minften, met eene Hiftorifche zekerheid, poge overtuigd te worden, dat de berigten, welke men van de Proeven en Waarnemingen, die reeds gemaakt zyn, ontfangt , egt zyn3 om er by het Ge- wolgirekken op te kunnen flaat maken. Deze Regel koomt inzonderheid te pas, by het gebruiken der Waarnemingen, welke, in vroegere tyden , of in verre afge- legene landen ‚gedaan zyn. Elk kanmet MAUPERTUIS naar Lapland, met CoN- DAMINE naar Quito, met DE LA CAILLE naar de Kaap de Goede Hoop, of met HASSELQUIST naar de Levant niet mede Teizen. Zoo kan ieder de Proeven van den Secondellinger, op verfchillende Breed- heee rel ate in dE Ef WRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXI. 93 Breedten, niet nadoen. Hier van daan koomt het, dat er wel eens wettige ver- klaringen, voor de waarheid van eenige waarnemingen, aan welke veel gelegen is, worden ingewonnen. By voorbeeld, de Abt NorrET, hoewel voor zig zel- ven volflagen overtuigd van de ontwyf- felbare zekerheid zyner ondervindingen, brengtegter , meer dan eens, de gelyk- luidende getuigenisfen van ettelyke an- dere Natuuronderzoekers by, die het eveneens ondervonden hebben, en voor- al ook Uittrekzels uit de Registers van de Koninglyke Akademie der Weeten- {chappen : als onder anderen ook, omte toonen, dat de Geëleêtrizeerde Licha- men , eene EleCtrifche ftoffe, uit onge- ëleCtrizeerde- naburige Lichamen, ont- rn (XX Lef. IL Afdeel, 5 Voor- el. 3. Wyders indien er eenige Waar- of Proefnemingen worden tegengefproken, en zulks gefchied door. voorname mannen, of beroemde Kunstgenootfchappen, moet men zig, ten minften by woorraad, wel wagten, om op zulke uitglydende zand. gronden hes gebouw van algemeene ftellin- gen niet te fligien. Dit leert ons de Voor- Zig 94 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE zigtigheid, Waarom zouden wy verf geeffchen arbeid doen, en naderhand uitgelagchen worden £ | 4 Wanneer wy, of andere geloof: waardige perfoonen, eene enkele Waar: neminge of Proeve gemaakt hebben ‚ welke door geene andere foortgelyke bevestigd en opgehelderd is, mogen wy wel toezien, dat wy ons aan geene voorbarigheid , in het erkennen en aannemen dier Proeve, of Waarneminge, fchuldig flellen, ‘Frou: wens; hoe ligtelyk kan men zig misgiss fen, en aan zyne Zintuigen te veel geloof geven ! Deze kunnen ons even zoo wel bedriegen, als onze Schranderheid, ’ Is niet, dan by gedurige herhalingen , dat men de Waarnemingen en Proefonder- vindingen, immers derzelver befchry- vingen, voor ontwyffelbare waarheden mag aanzien, op welke men zyn ver- trouwen vestigen mag. 5. Daarentegen, als men wele famen: Sflemmende W aar nemingen en Proefonder: windingen heeft, die onwederfprekelyk moeten geoordeeld worden, dan mag en moet men die aanmerken, als eene foord van. Algemeene Gebeurtenisfen „ die wen yke sere VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI. 95 Iyke omftandigbeden, altoos Zullen woor- wallen, Zulke Algemeene Gebeurtenis- fen, vooronderftellen Algemeene On- derwerpen, dat is Hoofdftoffen , Verhe- velingen, die, onder dezelfde toevallig- heden gerakende, gelykvormige Ver- fchynzels opleveren. Laat, by voor- beeld, het Water in de Lugt in alle der= zelver onderfcheidene Verfchynzelen ; naauwkeuriglyk worden opgemerkt; dan zal men, met volle overtuiginge zy- nes gemoeds, befpeuren, dat zig het Water niet, of immers zeer weinig , en dat zig daarentegen de Lugt, ongemeen fterk laat famendrukken. Dan, alzoo de geringe famendrukbaarheid des Wa- fers, nog wel, ten minften voor een gedeelte, aan de, daar in verholene, Lugt kan worden toegefchreven : zoo moet volgen, dat het Water en de Lugt, of in de geheele Samendrukbaarheid, als éene eigenfchap , verfchillen , of ten min- ften, in het Meer of Minder, zoo mag: tig onderfcheiden zyn, dat men de Sax mendrukbaarheid zeer wel, als eene by= zondere eigenfchap der Lugt, mag aan- zien: terwyl de Hardheid des Waters, tegen die Samendrukbaarheid, als eene tegenftrydige eigenfchap, over a it, 96 j. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE Op dezen Regel zyn de Natuurkundige Voorzeggingen gegrond, 6. Indien gelyke Proefnemingen, op onderfcheidene tyden gedaan, tegenflrydi: ge, of ten minflen merkelyk verfchillende, Verfchynzelen wertoonen, dan zal men ook veiligst doen, zyn oordeel, by het Ge- wolgtrekken, op te fchorten; en ook, de Gewolgtrekkingen der Pbilofophen, uit zulke vwyffelagtige beginzelen ontleend; woor onvoldoende woorftellen te houden, Van zulke gevallen treft men een aller- duidelykst voorbeeld aan, in de Lesfen van den meergenoemden Abt NOLLET; (Les XXI. Afd, IL Verfchynzel 5). Een Geëledrizeerd Goudblaadje nadert naar Geëleärizeerde Harsagtige ftoffen , als Zegellak, Zwavel, Gom enz. maar dat zelfde Goudblaadje wykt af en vlugt voor eene Geëledrizeerde Glazene buys. Ondertusfchen (zegt de Heer NOLLET) 3s er van alle de Ele&ricke Verfchynzelen geen, dat onzekerder is en wisfelwalliger, geen ‚dat men minder beftendig ‚ en minder, zonder misfen, altoos plaats ziet hebben : alzoo het Goudblaadje ook menigwerf door het Zegellak, de Zwavel enz. word afgeftooten; ja dikwyls eene en x acij= VRAGE VOOR °T JAAR MDCGLXxu. 97 zelfde Zwavelbol , een en het zelfde pypje Zegellak aantrekt, tgeen het, nog een oogenblik te voren, aflliet; of affloot, ’ geen het zoo aanftonds had aangetrokken. Maar hoe kon dan die beroemde Na- tuuronderzoeker ondernemen, dat wis- felvallig Verfchynzel te verklaren, gelyk hy, inopzigttotde Aantrekkinge, heeft gezogt te doen? Zulke verklaringen zyn nadeelig aan de bevorderingen der Natuurkunde: want, als zulk een W ys- geer, gelyk NOLLET , iet diergelyks heeft uitgevoerd, wil er een ander Phi- lofooph, van minder naam, liever in berusten, dan verder onderzoek te doen: uit vreeze, van voor vermetel aange- zien, en, gelyk het gaat, uitgejouwd , en, naar ouder gewoonte, voor een denkbeeldig beuzelaar te worden te boek gefteld. Want elk is juist geen EULER;, dat hy zig aan zulke onaangename ver- denkingen bloot durve ftellen, en zoo veel ingang vinde, dat hy die zelfde ver- „denkingen en ligtvaerdige {potredenen „weete te verydelen, _ Je Nimmer mag men zig laten af- „Jchrikken wan -de werdere Phyfifche en Mechanifeche Oorzaken der. Verfchynze- 10dV, DEEL, G len; 98 J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE ben , alleen daarom, om dat uitmuntende vernuften, omtrend de mogelykheid der witworfchinge en uitvindinge , ofte wel om- srend het bepalen der Oorzaken, een be- fisfertd vonnis bebben geveld, Want men zal doorgaansch vinden, dat de Natuur- onderzoekers alte bekrompen zyn gee weest ; in het optellen der Oorzaken, en dat zy zig dus-menigmalen vergrepen hebben , met het uit{luiten van andere byvallende Oorzaken, die met de Hoofd- oorzaken, ter vorminge en vertooninge van het Verfchynzel, famenliepen. Er valt my thans, terwyl ik dit fchryve, geen beter voorbeeld by, om ter ophel- deringe van dezen Regel te verftrekken, dan de Gevolgtrekkinge, welke de Rid- der NEWTON, uit de bekende Proef- neminge, met twee op elkanderen ge- drukte brilglazen en de Zeepwaterbellen, maakte , om reden te geven van de Kleu- ren, in de Natuurlyke Lichamen voor- komende: te weten, dat dezelve, enkel en alleen (met uitfluitinge van andere Oorzaken) zouden moeten worden toe- gefchreven, aan de meerdere of mindere dikte der kleine fchilfertjes of deeltjes, uit welke zy worden faamgefteld, Want, “dat alleraanmerkenswaardigst is, de | Ke Heer | VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 99 Heer NOLLET toont, uit even dezelfde Proefnemingen, door hem honderdma- len herhaald, dat, buiten die voorname Hoofdoorzaak van NEWTON, ook de gedaante van ieder dier deeltjes, het by- zonder weefzel van hunne fchikkinge op en over elkanderen, de verfchillende ijl heid der eigene ftoffe, en de gefteltenis- fe der ledige tusfchenruimtens en ope- ningen in aanmerkinge moeten komen. (XVII Les. 3 Afdeel.) 8. Zoo dra men ontwaar word, dat de Natuuronderzoekers een popje gehad hebben, om mede te fpelen, eene gelief- koosde Wooronderftellinge , welke zy zelwe hadden uitgedagt , enn, uit dien hoofde, tel- kens eene en dezelfde Oorzake opgeven, ter werklaringe van weelwuldige en ver- Jehillende Verfchynzelen; zoo moet men aanftonds in argwaan en agterdogt wallen, of zoodanige Gevolgtrekkinge wel fleek kan houden en de toetzinge wan eene bedaarde, en, inden vorm, redenkundige beoordeelin- ge doorflaan ? Trouwens, de Nature heeft even zoo vele Oorzaken als Ge- wrogten: en, dat verder gaat, die Oor- zaken zyn wederom, op nieuw , Gewrog- ten van andere Oorzaken; en dat zoo Er :Ga2 wel Hoo J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE wel in het Voorledene, als in het Tegen- woordige, ja, om zoo te fpreken, tot in het oneindige toe, Elke Oorzake, die, ter verklaringe van een Verfchyn- zel, het zyne toebrengt, en alleen eene Natuurkundige (Phyfifche) maar nog geene Werktuigelyke (Mechanifche) mag genaamd worden, is, wederom op hare beurt, een Verfchynzel; en zoo worden de Oorzaken der Oorzaken, tot in on- uitdenkelyke reekzen, vermenigvuldigd, Een Weershoofd, by voorbeeld, hangt af van de bepaalde ftreek lugts, daar de regendroppelen in nederdalen tegen over de Zon, wanneer die, by het op- komen, of by het ondergaan, op eene zekere hoogte is, De gefteldheid der Lugt, de hoedanigheid der Wolken, de famendrukkinge der Dampbellen, de koude, de ftreek daar de Wind uit waait, de hoogte en helderheid der Zonne, het oog van den toekyker, de, tusfchen zyn gezigt en het voorwerp, opklimmende of nederdalende dampen, en honderd andere byzonderheden, ko- men hier alle waarlyk te pas, in het be- fchryven en uitvorfchen der Oorzaken van een bepaald ftuk Regenboogs. Even- eens is het ook met de Waterhoozen, Houw- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 101 Houwmouwen, Caftor en Pollux , de Mariendraden en andere Verhevelingen gelegen, wanneer men een zoodanig Verfchynzel, bepaaldelyk op zig zelven, en Natuurkundig verklaren zou, En gelykerwys dit waaragtig is in byzonde- re gevallen, zoo is het ook onweder- Íprekelyk zeker, dat men dien voet zal moeten houden, by het uitvorfchen der Algemeene Oorzaken van veelvuldige Gelykflagtige Verfchynzêlen, Ja het ís byna onmogelyk, dat er ergens iets in de geheele Nature zou kunnen zyn, welke eigenfchappen het dan ook bezit- ten mogt, dat alleen voor de Volledige en Eenige Oorzake van een Verfchyn- zel, hoe genaamd, zou kunnen worden aangezien, 9 Wanneer men Waarnemingen doet op den aard ende eigenfchappen der Die- ren, Planten en Mineralen, moet men zig niet vergenoegen, met een of twee ge- bykfoortige voorwerpen, in hunne gedaan- te en werkingen, te befchouwen « veel mink der na hunnen dood, of in vervreemdinge wan hunne natuurlyke woonplaats; en -dat wel, om dan maar eensklaps uit die ge- brekkige befchouwinge, Gevolgen ie trek- G 3 ken, 102 J. VÁN IPEREN ANTWOORD OP DE ken ‚ter uitvindinge van de bepaalde kragt, kunstdrift , inborst en hoedanigheden van geheele Soorten: ten einde uit die Alge- meene befluiten dan vervolgens de byzon- dere werrigtingen wan alle voorwerpen, onder die Soorten behoorende , als zoo we- le Verfchynzelen aangemerkt, te kunnen werklaren. De bekende ftokregel van den grooten LEIBNITZ, dat er in de Nature geene twee volftrekt gelykvor- mige dingen voorkomen, welke zoo baarblykelyk door de Ervarenisfe altoos en overal bekragtigd word , moet voor- alin aanmerkinge komen, by deze gele- genheid, Geene twee menfchen , geene twee fchapen zyn er by elkanderen te brengen, die niet merkelyk van gelaad en aangezigte verfchillen zouden. In eene wildbaan, vogelvlugt, hoender- hok, duivenkoy, vind men , by aanhou- dende oplettendheid op de Gelykflag- tige Dieren, zoo vele verfchillende aar- den en perfonele inborften, als onder de met reden begaafde ftervelingen, Sommige moeten, door Natuurkundige Zedenmeesters, waarlyk geprezen, en vele moeten er gelaakt worden, Deze is eene byzondere Waarneminge, van een verder uitzigt, dan men zig mis- | | {chien “VRAGE ‘VOORT JAAR MDCCUXXI, 103 fchien ‘wel vérbeeldeú -Zouss- Dat men zig dan noit,-door LINNAUS, BRISSON:, BUFFON;:BOMARE en atdere vermaarde Schryvers der _Natuurlyke-Hiftotie ;la- temisleiden!,„Die Heeren hebben: niets, dan, om zoorte fpreken;,het Ontologi- Sche, het Algemeene, vande Soorten en Geflagten willen aanteekenen;, en-{chy- nen, nueri dans zelfs niette-zyn verdagt geweest! ops de Perfonele; Byzonderhe- dén van-eik.Dier en van elke: Plantvine dien ik my zoo eens-miâg uitdrukken. Evenwelozal.dat „Perfonelesder «dradivur dua; by de-uitvorfchinge\der. Oorzaken van hunne; verrigtingen; Wanneer die als Verfchynzelenrworden;befchouwd/;swel degelyk moeten worden te-pas gebragt. Men heeft; by-voorbeeld, geene reden om te gelooven, dat alleLieeuwerieven -onverfchrokken ei overweldigendzfterk zyns De tieer u ov rou vn, verhâalt ‘ons eeh: geval (Eù zulke byzonderheden behoorden altoos în «de NatuurlykesHi- -ftorse. te:!worden «opgemerkt)- van zen Leeuw , op teiland:St; Ioùis, die voor eene ftootenderen zig to weer {tellende Geit de vlugt nam. Die Geit, wat men ersook, van\zegge ;. moet. wr y.kloekmoe- esmmehmcteldj naval astig geweest RA) 3 4 Za TO4 J. VAN IPEREN. ANTWOORD OP DE zyn. Onder de Kunstdriften der Die- ren, had de Heer REIMARUS ook wel eene foort van bygeloovige vreeze mo- gen plaatzen.. Eene beerin; die van jongen beroofd is , word wanhopig : eez ne klokhen; die-anders voor den gering- ften {teekvogel vreest, verzet zig tegen eenen aangierenden havik, om hare kie- kens te behoeden, en dat: wel met eene onverbeeldelyke woede, » Zulke. Kunst- driften zou ik Zoewallige noemen. - Alle Kruiden en ‘Planten van dezelfde foor- ten Zyn niet overal even geurig en krag- tig, Op de Alpifche Gebergten munt het Ryk der Planten in heerlykheid uit;, gelyk de. vermaarde HALLER heeft waargenomen, « En waarom zou men „dan, vooral in-de Geneeskunde, niet … ten uitterften keurig en oplettend mogen vallen, by -het Gevolgtrekken, ter be- palinge van deze en gene algemeene ei- genfchappen « der Geneesmiddelen? ‘Waarom zou een Natuuronderzoeker niet omzigtig mogen zymin:het aanne- men der befchryvingen: vân weinig be- kende Dieren en Planten ?ouu 2 in Be 0D BEL ol AAW P zo. Nort mag men te veel. vórtrouwen Hellen op de Waar en mnd > | ie VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 105 die reeds gemaakt zyn, even als of dezelve reeds de hoog fre volmaaktheid bereikten, en door geene nadere Waarnemingen en Proefondervindingen zouden kunnen of. nader opgehelderd, of, in zoo verre zy aanleidinge tot Gevolgtrekkinge gaven, te- gengefproken worden, Zou men wel oit hebben durven denken, dat de zoo me- nigmalen herhaalde W aarnemingen van het huishouden der Byen, aan welke de groote REAUMUR , MARALDI en meni- ge andere, van alle tyden , met zoo ve- le oplettenheid en naauwkeurigheid, heb- ben gearbeid, nu in deze latere dagen, op eene gansch andere wyze zouden uitkomen: in diervoegen, dat de drie- dagige Wormen der Werkbyen, tot de waardigheid van Koninginnen kun- nen bevorderd worden ; mits men die maar plaatze in eene vereischte celle, welke, met de gewone celle der By- enkoninginne, in grootte , gedaante en noodigen voorraad ter fpyzinge over: eenftemt? _ Edog, hier van is te voren reeds meldinge gemaakt. SEI, 2200 dra men ; by de Waarnemin- genen Proefondervindingen, iets wonder- baars ontdekt ‚dat wan den gemeenen re TN ged 106 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE gel afwykt, en zig opdoet als een wonder- werk, tgeen de kragten der Nature te bo- wen flreeft , dan mag men er wel aanftonds dit Gevolg uit trekken, dat zulk een Na. tuurgeheim onze nadere oplettenheid ver- dient: en dat men, van wegens zyne te- genwòordige onkunde, egter niet moet wanhopen aan de witvorfchinge der nog onbekende Oorzaken: naaar in tegendeel, zig, met eenen verdubbelden yver „op het uitdenken en naarfpeuren derzelve mag en moet toeleggen. De fchoone Mufa, by voorbeeld, welke ten jare 1736 voor de eerfte maal in ons Nederland, «op Hartekamp , de buitenplaats vanden Heer cLiFFORT, bloeide, en voor de vierdemaal in Europa , leverde toen aan den Heer LINNAUS, die er ons eene fraije befchryvinge en heerlyke afgezet- te uitbeeldinge van verzorgd heeft, zoo vele buitengewone. Verfchynzelen. op, dat hy er, als in verrukkinge , over-ûit- riep: Jnauditum omnino per tatum veg: num wegetabile est ; quod. Planta aliqua tam fingularibus gaudeat Sexus et Floris attributis. Dat is te zeggen: % Is vol- Strekt. ongehoord. in bet. geheel ryk der Planten, dat. een Gewas zoo zonderlinge eigenfchappen, ten-opzigte zyner Sexeven Bloem nn VRAGE VOOR °TJAAR MDCCLXXlle IO7 Bloem bezit. In ’teerst lachte hy er om, dat de vorige Natuuronderzoekers had- den ftaande gehouden, als of de Mufa geen zaad opleverde, of ten minften , dat zy er alleen de onvrugtbare beginzelen van droeg. Zy hadden zig, meende hy, aan voorbarige Gevolgtrekkinge fchuldig gemaakt, Maar het lagchen van onzen Ridder veranderde wel dra in ernst, toen hy, met verbaastheid, befpeurde, dat de Vrouwebloemen ha- re kragt verloren hadden, eer. nog de Mannelyke bloemen. haar bevrugten konden; alzoo deze te laat kwamen, Dit leerde dien voortreffelyken Natuur- onderzoeker alstoen, by gevolgtrekkin- ge, gisfen, dat misfchien de menfche- Iyke voorzorge, of het geval dit gebrek zou kunnen verhelpen, als er Mufw’s van verfchillenden bloeityd kort naast aan elkanderen geplaatst wierden, 400 dat de Mannelyke bloemen van de eene Mufa, met de andere gelyktydig kwa- men , en dus eene gefchikte bevrugtinge verwekten, Maar wie weet, of ef ook geene Inwendige Bezwangeringe plaats zou kunnen hebben? “Want, zoo de Bloemfteng der Mufa uitkoomt, fchiet er ookteffens een fcheutje uit der wortel op; TOB J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE op: en wanneer de Mufa haren wasdom bekomen heeft en aan *tverleppen raakt, fneuvelt de oude plant, en ’t gezegd uit- fpruitzel volgt zyne moeder op. Maar is ’% ook wel te denken, dat de Natuur die wonderbare Bloemfteng, alleen tot cieraad, aan de Mufa verleend zou heb- ben? De Planten, immers zeer vele, hebben dit gemeen met de Polypen, dat Zy, door een groot gedeelte harer uit- wendige omkleedzelen, baarmoeders hebben, uit welke zy haars gelyken voortbrengen: ’t geen evenwel , zonder eene inwendige bevrugtinge, niet wel mogelyk fchynt te zyn. 12. De Gevolgrrekkingen, welke van andere Natuurkundigen reeds gemaakt zyn, of nog gemaakt worden, mag. men niet werwaarloozen; în tegendeel, men moet die zorgvuldiglyk byeen wergade- ren, al fchynen zy zelve ongerymd te zyn. ‘Trouwens, het kon wel eens gebeuren, dat iemand, ligtvaardiglyk gisfende, als by geval, de waarheid trof en uitvond, van welke ester de Proefondervindingen nog geen voldoenend bewys befchikten, Alle de Vooronderftellingen , met dat oogmerk van fchrandere lieden uitge- | dagt, VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL. 109 dagt, omde, als nog onbekende , Oor- zaken der Verfchynzelen, welke zig in bepaalde voorwerpen opdoen, te ver- klaren, zullen ons ten minften tot eene handleidinge kunnen verftrekken , ter be- raminge van werktuigen en proeven, door welke wy, met meer zekerheid tot een befluit zullen komen , nopens de Natuurkundige of Werktuigelyke Ver- oorzakingen ; en om ook meer Verfchyn- zelen uit te vinden, die, of de gemaakte Voorondertftellinge verydelen , of dezel- ve bevestigen. Want hoe meer Ver- fehynzelen, tot eene en dezelfde zaak betrekkelyk , door eene Vooronderftel- linge kunnen worden opgeloscht, hoe waarfchynelyker die Vooronderftellinge word, en hoe nader zy bykoomt aan de nog onbekende Oorzaken, welke wy tragten uit te vorsfchen, Ebbeen vloed , by voorbeeld, geven zoo vele onder- fcheidene Verfchynzelen op, in ver- fchillende {troomen, inhammen en zee- boezems, dat men naauwelyks weet, waar aan men dezelve toe moet fchry- ven. ’tZal derhalven, myns oordeels, niet ondienftig zyn, de gevoelens der Geleerden daaromtrend by een te fame: len, en er eene voorzigtige keuze uit te ej doen: TIO Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE doen: vooral dan, wanneer zulke ge- voelens eenigzints de goedkeuringe van vele voortreffelyke Mannen weggedra- gen hebben: gelyk de bewuste vier Ver- handelingen, welke, in het jaar 1740, den Prys, by de Koninglyke Franfche Academie te Parys, hebben behaald, Im- mers, hoewel de gewone Getyen, meest- al, de Middelbeweginge der Mane vol- gen, en de bekende Gevolgtrekkingen van NEWTON, uit de Zwaartekragt der Aarde tot de Maan en de Zon, de meestgewone verfchynzelen ongemeen wel verklaren ; zoo kan ons nogtans dat _ Stelzel, zoo min als de Stelzels van GA- LILZEUS en CARTESIUS , de duyzenderleye ongeregeldheden van HEbbe en Vloed geenzins doen begrypen. Dit blykt uit de volmondige getuigenisfe van den Heer ruLors, die, hoe zeer hy anders, en met regt, het gevoelen van den Rid- der NEWTON opvyzele, zonder eens de andere gevoelens duidelyk voor te ftellen (dat evenwel zou hebben moeten zyn, om er zyne Lezers over te laten oordeelen) eindelyk, om in eens alle de zwarigheden te ontdekken, zig dus uitlaat: (6, CCOXVIL bl. 284.) Men zou een geheel boek kunnen wuilen, ee ût VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, III alle byzonderbeden en ongeregeldheden, „die in byzondere plaatzen, ten opzigte wan Kbbe en Vloed, of befpeurd worden, of op zekere tyden befpeurd zyn. Alle die ongeregeldheden trouwens moeten aan- gemerkt worden, als zoo vele Waarne- mingen, die de zekerheid en voldoende kragt der Gevolgtrekkingen van NEw- TON en andere, min of meer, ontzenue- wen. Zoo dat de vermoedelyke Oor- zaken van Ebbe en Vloed nog, in zeker opzigt, onder de Onbekende te ftellen waren: indien EULER en andere Na- tuurkenners, na NEWTON, in het uit- vorsfchen dier Oorzaken niet verder waren voortgegaan. 13, Zoo men eindelyk daar toe geko- men is , dat men alle Waar- en Proefne- mingen omtrend zeker onderwerp, vele in getal en alle menigvuldigmalen her- haald, in dat derde vind overeen te flem- men, dat de Verfchynzelen, welke zy op- leverden, alle, zonder onderfcheid, en met even groot gemak, door eene Wooronder- flelde Natuurlyke Oorzake kunnen worden verklaard, zonder dat er een enkel Ver- Jchynzel is uit te fluiten, dan mag men zig ook wel werzekerd houden, dat die 4. II2 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE Natuurlyke Oorzake genoegzaam getroffen zy: ja dan kan ook die uitwindinge ver- wolgens tot een grondbeginzel werflrekken woor verdere Gevolgtrekkingen, en ter werwerpinge van alle de daar van afwy- kende denkbeelden der Philofopben, In de drie eerfte deelen der Uitgezogte Verhandelingen, te Amftterdam by HouT- TUYN uitgegeven, vinden wy den Blix- em, het Weerligt en den Donder, door de Zlectriciteit, welke, als *t ware, de geheele Nature bezielt, tamelyk opge- helderd, En waarlyk! men ítemt het thans genoegzaam algemeen toe, alle de Verfchynzelen dier ontzagchelyke Verhevelingen, laten zig, op verre de beste wyze, door de bekende gewrog- ten van het Zledrisch Vuur verklaren, Zoo dat by gevolg, de neêrvallende en losbarftende Vuurbal van MUSSCHEN- BROEK, en de uit den grond opfchieten- de Blixem van MAFFEI, zoo wel alsde ontftokene yswolken van DE LA HIRE, en de misfelyke begrippen der Ouden, by SENECA vermeld, voor de Gevolg- trekkingen van FRANKLIN en NOLLET wyken moeten: vooral, daar de Proef- „neminge van Leiden die Gevolgtrekkin- ge heeft doen maken, en zoo, als ’twa- | Te, VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 113 re zelfs de onbekende oorzaak van Don- der en Blixem heeft uitgevorscht, of lies ver doen vinden. Wel nu, zou het dan niet geoorloofd zyn, zoodanige eene uit- vindinge , als een deugdelyk grondbe- ginzel , te gebruiken, en dezelve zoo hoog te waardeeren, ja hooger dan de beste Proefnemingen „om dât zy de eenvoudige Waarneminge en Ontdek- kinge is van het Vernuft ? Want de Redeneerkunde leert ons, dat de Znduc- tio alsdan volledig is, wanneer men er kan en mag byvoegen: nec datur disfi- mile exemplum: dat is, niemand kan my een voorbeeld van het tegendeel aanwyzen. Maar dan moeten ’er ook ettelyke en veelvoudige voorbeelden zyn ter toetfe gebragt. Trouwens in-dien vorm van redeneren bereikt de zekerheid hooger en hooger trap en magt van volflagene overtuiginge, naar gelang van de aan- groeijende menigte der voorbeelden, en van de duidelyke vertooninge van het verband, dat die voorbeelden hebben, met de Algemeene Stellinge, welke men betogen wil. Maar hoe menigvuldige en byna dagelyks vermenigvuldigende voorbeelden heeft men niet van Dons der en Blixem, welke alle, zonder on- iv. DEEL, H ders TI4 Je VAN IPEREN ANTWOORD OP DE derfcheid, als gewrogten van een Zleci trisch Vuur , alomme door den Damp- kring verfpreid „ mogen. en moeten wor- den aangezien? Maon Ziet daar dan ook het Derde Deel dér Vrage beantwoord en de voornaam- fte Regelen der Natuurkundige Gevolg- trekkinge kortelyk opgegeven. Ik ho- pe, dat dit voldoen zal, alzoo ik ette- lyke onderfcheidene lesfen , ter naarkoo- minge van elke Regel in agt te nemen, kortheidshalven, heb nagelaten in deze Verhandelinge in te eltien ; gelyk ik ook maar even, als met den vinger, heb durven aanroeren de Stokregelen der gezuiverde Kunst van Redeneren, voor zoo verre de Znduttio , of Gevolgtrekkinge uit-de Voorbeelden , met de uitterfíte omzigtigheid behoort behandeld te wor- den. Alleenlyk wil ik hier nog hebben aangemerkt, dat niet alleen de Werktui- gelyke en Willekeurige, maar ook de Gewone, Zonderlinge en W onderdadi- ge Verfchynzelen hunne byzondere ken- merken hebben : en dat zy ook, by het uitvorfchen der Oorzaken, elk op eene ver- ‘ VRAGE VOOR °T JAAR MDCELXXE 115 verfchillende wyze moeten worden ver- klaard. Verfchynzelen, in welke de Lichamen alleen te pas komen, zyn, gelyk van zelf fpreekt , onderfcheiden van die, waarin de Willekeurige Ziels- neigingen van menfchen of beesten het hare toebrengen. Want er valt gemak- kelyker oordeel te vellen over het op- _ klimmen der Dampen en Uitwaasfemin- gen in de Lugt en over het nederdalen der regendroppelen en fneeuwvlokken, dan wel over hee Noorderligt, de By- zonnen, de Staartftarren en foortgely- ke vertooningen , die zeldfamer voorko- men. Maar nog bezwaarlyker is het; de Wonderwerken , daar ons de H. Schrift eenige berigten van geeft, onder bereik van een Natuurkundig Onder- zoek te brengen. Evenwel dit zou wel dienftig zyn, wilde men op eene over- tuigende wyze uit de Wonderwerken op- maken, dat de Propheten eene Godde- lyke zendinge hadden en dus onfeilbaar waren, De Waarnemingen, welke ons de Gewyde Hiftorie daar van heeft na- gelaten, moeten in dezen ons dienen tot gronden van eene Godgeleerde Gevolg- trekkinge, Wy moeten onderzoeken, of alle ‚de Verfchynzelen, welke men 9, H 2 voor IIÓ J. VAN IPEREN ANTWOORD OP DE voor ware Wonderwerken gehouden heeft, waarlyk zoodanige geweest zyn? Er is niet aan te twyfelen, of de Waar- nemingen der Aloûdheid omtrent dezel- ve zyn getrouwelyk geboekt , en dus be- hoeft men aan de egtheid en duidelyk- heid dier berigten niet te wantrouwen: * geen voorwaar! by nader onderzoek ongemeen veel helpt. Ja maar de Oos- terfche Spreektrant en Digtkunde, mag ons niet misleiden: want volgens de- ze, en zoo is zy ook, is de gantíche Natuur eene aaneenfchakelinge van on- begrypelyke wonderen : en die wonde- ren worden , onder het oog van een god- _ vrugtig Natuuronderzoeker, allengskens nog dieper geheimen, onnafpeurelyker wonderwerken, naar mate, dat hy, in derzelver aaneenfchakelinge, verband en veroorzakingen, den verbazenden ryk- dom van Gods Almagt, Wysheid en Goedheid ontwaar word. En even daar- om mag een Christen zig noit vernoe- gen en ftyven in zyne onkunde, uit dat vooroordeel , als of het verwaarloozen van het onderzoeken der Natuur hem veiliger ware en hy zig, ten minften met _NIEUWENTYD €en DERHAM wel mogte te vrede ítellen, alzoo hem die Ee eg mike VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLSSXIIS 1177 de Schryvers, vooral indien er HERVEY word bygevoegd, genoeg opleiden tot verwonderinge en tot het herhalen van de bekende fpreuke des Digters ? Hoe groot. zyn uwe werken, o Heere? gy hebt- ze alle met wysheid gemaakt ! het aardryk is vol van uwe goederen! Want die' ver- wonderinge zelve verflaauwt, indien men niet telkens nieuweontdekkingen, waar- nemingen of proeven doet, waar door zy ververscht word en de eerbied voor den grooten Schepper , nieuwe kragten verkrygt. In het Boek der Nature zyn nog zoo vele bladeren, welke men of nog niet open gehad heeft, of ten min- {ten nog maar even heeft ingezien, zon- der den vereischten aandagt daar aan te koste te leggen, en ondertusfchen is elk blad met dat oogmerk befchreven, op dat wy er in lezen en er wysheid uit ha- len zouden, Pedetentim, gradatim € circumfpelt, zt April 1772. AT: B AOP Bladzs118 | OPLOSSING DER VR Ar Es Door het Doortuchtig Genootfchap van Vlisfingen opgegeeven ser beantwoor- dinge ; voor het Jaar 1772 D 0 0 R Y. PAP DE FAGARAS. SS k weet niet te. zeggen , door welk IL noodlottig ongeval der menfchelyke kundigheid het bykoome, dat het too- neel der wysgeerte zoo menigwerf ver- 3 dîl- Sil DAN //2 , Wi MZ Sedir, Me DN DAN RE AN 5 SA À a oak a Ni all, Ne DISCUSSIO QUESTIONIS ab Ilfuftri Societate Scientiarum Vlisfingana 2E Ne quo humane cognitionis fato fieri din LN cam, ut Philofophandifcena totigs hie ha aje Pek b ed r ; ù= - J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD €NZ, 119 andert?-* Lust my: der wisfelvallighee- den , „welke de kennisfe der Natuur, byzonderlyk , ondergaan heeft, als in ’t voorbygaan, te herdenken. Reeds fe- dert detydenvan Ariftoteles bloeide zy : toen was ’t eene gelukkige en guldene eew voor haar , in welke (zoo. % den Goden belieft) uitftekende uitvorfchers en handhavers der. waarheid , Leeraars., onder den naam van: Scholaflyken of Schoolgeleerden bekend, van zelfs en 207 der wet of regel , zonder Waar- en Proef- neemingen , hunne Natuurkunde beoef- fenden; wanneer ook-de vruchtbare ak- kers der Eilofofy , zonder ploeg of-egge te gebruiken, gul uitfchietende en on- overzienbare korenvelden van hoedanig- heden, van allerley {lag „ uitleverden, De H 4 mees- oale NM, weeen Juvabit vicisfitudinum , quas fola Scientia Naturae lis fubiit, velut in tranfitu-meminisfe. Viguit, jam inde a temporibus Ariftotelis., felix ejus -et-aurea Prorfus aetas, qua egregii (fi Diis placet) verita- tis vindices, Doétores Scholafticorum nomine no- tis fporte fua, fine lege , fine obfervationibus „et ex- Perimentis, PhyGcam fham excolebant, et fertiles Philofophiae agri, non vomere vel aratro fcisf, largas qualitatum cujuscunque generis fegetes ef= fandebant, Somniando tum plyrimi peritisfimi Na- tu= x 12 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE meeste en ervarenfte Natuurverklaarers kwamen „ al droomende , aan die be- kwaamheid, Want de hoofdfom en het pit der W'ysheid was toen daar in gele- gen, dat men, wanneer er zich by geval een Verfchynzel opdeedt, (want men zocht er niet zeer zorgvuldig naar) aan- ftonds, ter verklaringe van hetzelve, een niew foort. van hoedanigheden te ‘hulp riep „ en door. tooverwoorden van Af- keer voor ’tydel , Symphathie, Antipa- hie en diergelyke , de Gordiaanfche knoopen, welke de Natuur gelegd had, zeer gelukkig , als met eene heirbyl , doorhakte. Dus maakten de Filofofen beweginge genoeg, maar vorderden niets ter waereld, zy deeden veel en voerden niets uit , en zy verkogten, met een à _mag- ddie ture interpretes evadebant, Summaenim, etcom- pendium Sapientiae erat: Phoenomeno forte obla- to, certe ankie non quefito, novum ad illud expli- eandum qualitatum genus advocare, et magicis, horrovis wacui, Sympathie, Antipathiee ,nominibus 5 gordios illos, quos Natura neétit, nodos, velat tenedia bipenni, felicisfime disfecare. Ita, mover bant equidem fe Philofophi , cognitionem tamen veritatis nihil promovebast, multa agendo, nihil pgebant, fumums Ct verba magna oftentatione di- vendebuar, VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 121 magtigen ophef , woorden zonder zaken. Onder deze harde dwinglandy'werden de Wetenfchappen gedrukt en zy zug- teden; maar eindelyk heeft haar CARTE- srus dat juk van verouderde dienstbaar heid afgeligt, en haar éen vaandel als ’t ware opgeftooken, om hem , tot het ver- krygen der Filofofifche. vrye denkens- wyze, te volgen. Want den dienst op- gezegd hebbende aan dien vadzigen hoop {nappers „ welke het leergeftoelte alom vervulde, gaf hy zich uit voor een leids- man en uitvinder eener werktuigelyke wyze van behandelinge der W ysbegeer- te, Hy deedt zyn best, om uit de be- kende hoedanigheid der ftoffe, welkede uitgebreidheid is, hare overige eigen- fchappen afte leiden ; en hy zocht wet- ten vast te ftellen, aan welke de licha- H 5 men 7 odd Gemebant oppresfie dura hac Peripateticorum ty- rannide Scientie, fed excusfit tandem inveteratae fervitutis jugum, et ad libertatem philofophandive- lut fignum aliquod fustulie Cartefius. Relicta enim ignavailla , que cathedras oecupaverat , garrientium turba , mechanicze philofophandi methodi Ducem fe, et auftorem prebuit. Ex cognita itaque mate- rie qualitare, que extenfio est, reliquas ejus pro- prietates deducere , leges, quibus corpora in or” : 8 122 J:PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE men, in hunne beweegingen , gehoorza- men, en verfchillende hoofdftoffen uit- tedenken, om, uit derzelver onderfchei- dene gedaanten en ingedrukte beweegin- gen, den oorfprong van ’tHeelal en de verfchillendheid ‘der verfchynzelen te verklaaren, Metregt mag hy zich dien lof toeeigenen , dat hy byna de eeríte was, die, ontwaakt uit eenen langduri- gen flaap ‚ waarin de voorftanders der wysheid zoo veele eewen lang hadden bedolven gelegen „ eenen aanvang ge- maakt heeft van de. wysgeerte met alle zorge en naarftigheid , op eene wysgee- rige wyze, te behandelen, Daar inech- ter heeft hy misgetast, dat hy er niet zoo zeer op uit was, om de Natuur te raadpleegen , maar dezelve veeleer , hoe zeer zy er dikwilsook tegen aan iced SE) bus fais obtemperant , ftabilire , elementa varia comminisci, ex eorum diverfà ftructura, et im- presfis motibus , Univerfi originem, ac phoenome- norum varietatem explicare conatusest. Idlaudis, jure meritoque fibi vindicat, quod primus fere, diuturno „ quo per tot fecula confopiti jacebant Sapientiae Antiftites, fomno excitatus, cum cu= ra, et induftria philofophari inceperit. In eo ta- men fuos manes pasfus est, quod mon tam Natu- ram VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL, 123 de, te onderwerpen met geweld aan die wetten, welke hy haar met een aangee maatigd gezag van je doner py had. voorgefchreeven.. Hier-door is het by- ekoomen, dat de Natuur , die veel fter- er was dan onzen Filofoof , het groot gevaarte van zyn Natuurkundig Samen- ftel, dat hy opgebouwd had, gemakke- lyk heeft over hoop geworpen, - Even- wel heeft die zelfde Natuur de gedenk- teekenen van ’ mans vernuft en verdien- {ten in hun’ geheel gelaaten: zoo datmen van hem; ale van eenen anderen Filofo- fifchen Faëton zou kunnen „zeggen : dat hy den wagen der-wysgeerte, van welken hy zich tot koetzier had aange- geven, gemend heeft, en, fchoon hy de teugels niet heeft kunnen houden «en bedwingen, dat hy , met al zyn ongeluk, echter de eer had van iets groots te hebe ben durven onderneemen, E- aats ram confulere ‚; quam illam , relu&tantem feepe , legí- bus , quas diktatoria poreftate fibi arrogata tulerat, fubjicere annifus est. Eo evenit, ut Natura Philo- fopho potentior , infignem Syftematis , quod exftrux- erat , molem facile demolita fit : ingenii tamen, et meritorum monumenta falvareliquit, utdeeo, ve= lut altero Philofophorum Phaëtonte dici posfit: Cur- rum philofophandi, cujus fe autigam profèsfus erat , erfì non tennit , magnis baren engidie aufis, Par 124 J. PAP DEFAGARAS ANTWOORD OP DE … Even gelyke zucht tot vryheid bragt NEWTON , de ware vader der Natuur- kunde aan, omde Wetenfchap , welker wisfelvalligheden wy verhalen , uit de wieg te nemen en verder op te kweeken ; maar zyne vlugheid van inbeelden” was onder een ftrenger bedwang, en hy had een — doorkneed en allernaawkeurigst oordeel. Hy gaf zich meer uit voor een Leerling , dan voor een Leermees- ter der Natuur ; en hy was de eerfte der ftervelingen , (fchoon HUIGENS en KEPLER hem vry helder voorgelicht hadden) die de ware wetten der beweeginge uitvond, en-de-Proefondervindelyke Natuurkun- de in eene gelukkige echtvereeniginge met de Meetkunde famenpaarde, . Maar na dat-hy ettelyke verfchynzelen der SE | ERE wac- tatei Par libertatis {ftudium, fed imaginandí licentiam feverius caftigatam, et confumatum judicium, ad Scientiam, cujus fata enarramus , e cunis fuis edu= cendam attulit , verus ejus parens , Newtonus. Discipulum enim Naturge potius, quam Magiftrum fe confesfus , primus fere mortalium „ (Hugenio ta= men „ Kepleroque , facem non obfcuram preferen- tibus) veras motus leges eruit, et experimentalem Phyficam cum Geomcetriaj foecundisfimo connubio copulavit, Postquam vero. varia Univeríi phoeno- me- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 125 waereld onder de gemeene wetten. der Aantrekkingskragt gebragt had, bleef hy daar ftille ftaan, als -aan het uiteinde des bekenden aardbodems, aan de pila- ren van Herkules; en hy liet, onbeflist, in midden, of men de werktuigelyke verklaringe van alle die verfchynzelen wel kon onderneemen, of verwachten, Niemand iser, die alle dingen naar waar- de heeft leeren beoordeelen , die ooit in twyffel trekken zal, dat déze groote man de Natuurkunde, welke noch met teedere fchooren onderfchraagd was, op een vaster grondflag van Wiskunde en Proefnemingen gevestigd heeft, en dat hy haar, die op zyn best van tichelen en brikken was opgebouwd, als een prachtig en fterk gefticht van marmer heeft nagelaaten. 5 e NI lead Nele Ull mena ad communes Actrationis leges revocasfet, in his velut columnis Herculeis fubftitit, idque an mechanica illarum explicatio tentari, vel fperari, debeat , in medio reliquit. Hoe nemo, qui res fuo pretio aeftimare didicit , in dubium revocaverit „ quod fcientiam Naturalem, tenui antea fulcro ni- xam, folidiori Mathefeos, et Experientie funda- - mento fuperftruxerit, eamque, quam vix laterici= am invenerat, marmoream reliquerit. Suas 226 J. PAP DE FACARAS ANTWOORD OPDE De onvergelykelyke LerBNrrz fpeelde , niet zonder veel gerucht en toejuichin- ge ‚ zyne rol op het tooneel der Natuur- unde, zoo wel als op de tooneelen van alle menfchelyke kunften en wetenfchap- pen. Want alzoo hy ook eene uitmun- tende fchranderheid aanbragt tot het uit- vorfchen der Natuurgeheimen, ftemde hy daar omtrend met NEWTON geree- delyk in, dat de Natuur zelve naar ha- re eigene wetten moest ondervraagd en zy met de Wiskunde vereenigd worden. Maar in ’t bepaalen der Natuurkundige oorzaken, poogde hy die uitterfte grens- fcheidingen, welke NEw TON als ’*t ware ter ftuitinge der menfchelyke onderneem- zucht had gézet, te overfchryden, en de werktuigelyke wyze van filofofeeren , om AD $ A Wi le ez zeil Ni DEN (DD NN 7 Gs Suas, ut in omnis Eruditionis humane , ita eti= am in Phyfices theatro partes, non fine ftrepitu et applaufu egit incomparabilis, Leibnitzius. Excel- lentisfimum enim ingenium ad rimanda Nature fe- creta ille etiam afferens, in eo facile Newtono asfenfus est: ipfàm de legibus fuis esfe interrogan- dam, et eum Mathefi conjungendam. Sed in Phy- ficis rerum caufis asfignandis, ultimas illas, quas Newtonus humane induftriee quafi fixerat colum= nas, fuperare, et mechanicam philofophandi, vel : om VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 127 om alle gewrochten uit de gedaante en famentftellinge der lichamen af te leiden, wederom in te roepen én op de baan te brengen; zoo dat hy, aan zyne vrucht- bare fchranderheid boven mate toegee- vende, en nederdaalende tot aan deeer- fte oorfprongelykheden der dingen, ein- delyk bezweek onder die moeilykheden, onder welke alle anderen voor hem be- zweeken waren. Menige uitmuntende zaken heeft hy te kennen gegeeven : nochtans begon hy meer {tukken, dan welke hy voltooien kon; en met dat al heeft hy, door zyn voorbeeld, raad en aanmoediginge ‚ veel nut gedaan. Dit alleen is er, tot ongemak der weten- {chappen , uit ontftaan: dat hy den ver- _maarden worF en bykans alle de ed en Odie omnes effettus, ex figura, ac ftruêtura corporum explicandi rationem, revocare conatus est, et fer tili ultra modum indylgens ingenio, ad primas us- que rerum descendens origines, illis quibus omnes alii diffieultatibus fuceubuit. Egregia multa monu- it, plura tamen agresfus est, quam perfecit , exem- plo, confiliis , adhortationibus multum profuit. Id folum feientiarum incommodo evenit: quod ita in- genii et auttoritatis fuae vortice Celebr, Wolfium, et omnes fere Germanix Philofophos abripuerit, ut con- 128 j. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE fen var Duitschland, zoo, door der draykolk van zyn vernuft en gezag , vervoerde, dat deze dienloopkring , wel- ken hy minder waarfchynelyk , dan fchrander befchreven had , als gedurige trawanten van eenen grooteren Planeet ftantvastiglyk volgden , als zoo veele leidftarren, Na den dood van dit edel paar Filo- fofen, is de Natuurkunde onder eene verfchillende gedaante ten voorfchyn ges koomen, In Engeland en Nederland is de Newtoniaanfche W ysgeerte, met recht, altoosin de openbare {maak gevallen , en eindelyk, by vervolg van tyd, begon zy ook in Frankryk en Italien voor eene aangename liefhebbery te worden ge- houden, De wysgeeren van Duitsch- land , die LEIBNITZ volgden, hadden meer- NOAD PAL ANU DEU ENUDA PNI DA DAD Ker SRT cht ebr co kt ok sake ok ike of continuo illi orbite , quam majori ingenio, quam verofimilitudine defcripferat , velut perpetui ejus fatellites adhererent. _- > Varia, post fata nobilis hujus Philofophorum pa- ris, facie, Scientia Naturalis apparuit. In Anglia et Belgio Newtoniana Philofophiafuo merito pu- blici faporisfemper fuit, et procedente demum tem- pore , in Gallia etiam , ac Italia in deliciis esfe coe— pit. Leibnitzium fequuti Germanie Philofophi, ge VRÁGE VOOR °T JÁAR MDCCLXXIL. 129 meermalen die algemeene wetten van Aantrekkinge , welke zy wisten „dat, in de fchole der Newtonianen , voor algemee- ne hoedanigheden der ftoffe werden uit- gevent, fchamperlyk uitgelagchen, als wisjewasjes der {choolgeleerden; en er by, niet zonder verwaandheid, dikwerf verklaard, dat men die wetten uit de drukkinge eener fyne ftoffe verklaren moest; fchoon zy zelve dit nooit ter uit- voer bragten. Ondertusfchen heeft men het dank te weeten aan de oprichtigen van de Akademien der Wetenfchappen, dat de Filofofen „uitgenoodigd , tot het naâw- keurig aanleeren der Natuur, zoo veele niewe zaken hebben ontdekt; zoo veele; die noch duifter by de voorzaten bekend waren, duidelyker hebben ontvouwd ; IP. DEEL P « en Ond ‚ generales illas attraétionis leges, quas in Scholà Newtoniana , pro communibus mâterie qualita- tibus venditari noverant , velut Scholasticorui naenias „ feepius irriferunt, illasque, ex presfione fubtilis cujusdam materiae , explicandas estë fepius cum fupercilio monuerunt , nunquam tamen“ipfi preftiterunt. Id erettis interea Scientiatfum Aca- demiis acceptum ‘referendum est} quod“âd @Natu= ram accurtatius @discendam invitari Philofophi, tot nova detexerint , tot prioribus obfeure eognita, cla=’ ïis 230 J, PAP DE FAGARAS ANTW OORD OP DE en eene Wetenfchap, die noch niets an- ders uittrichte, dan dat zy der niewsgie- righeid voedzel fchafte , zoo gelukkig- lyk „ten voordeele en tot gebruik van ons leven hebben toegepast. Wy eerbie- digen. met regt de onfterfelyke namen, dier groote mannen (fchoon wy over- vloedig. fchatten. dezelve hier op te noemen) en. wy wenfchen ons zelven geluk met de vorderingen, welken zy in die alleredelfte Wetenfchap hebben gemaakt : en echter worden wy ge- dwongen, om, in deze, de zwakheid van den menfchelyken toeftand te erken- nen „ dat noch. de Natuuronderzoekers, na dat zy alle hunne krachten vereenigd en hunne Îetteroeffeningen by een. gefa= meld hebben, geene gemeene endfchreef aan de loopbaan, op welke zy allen om Prys tn rius:explicaverint , et Scientiam , que folius curiofi- tatis pabulum videri poterat, vite ufibus tam feli- citer applicaverint. Magnis Virorum immortalium Cquos nominasfe fupervacaneum esfet) nominibus merito asfurgimus , et progresfus, quos in Scientia nobilisfima fecerunt, gratulamur: in eo tamen hu- mane conditionis infirmitatem, agnoscere cogi= mury-quod post conjunêtas licet vires, et colleéta ‚Ítudia , nondum communem aliquam metam „ ad quam Nature Serutatores contendere debeant , una- nl VRAGE VOOR °T JAAR MDCCL&X1, 131 prys voortftreeven, met algemeene be: ftemminge; getrokken hebben; Want hier over twisten de Hoofden der Filo. fofen en. de rechter moet er zyn woninis noch over flryken: te weeten, hoe verre men in het uitvorfchen van de oorzaaken der dingen voortgaan moge? en waar men eindelyk moet blyven ftilftaan? Of men uit de Proefnemingen alleen, voor zoo verre die onder eene Wiskunttige bereex keninge gebragt worden; zich moet laten onderrichten, en, langs dien weg, de wetten der beweeginge ontdekken? Dan of men ook moeite moet aanwenden; omde eerfte Natuurwetten, uit de in- wendige gefteldheid der lichaamen;, te werklaatem 210; zool zois D gode Dat nudeze twist , welke, als-doot een fcheidsmuur, de F A van onzen ae 2 ty Stitt x nimi confenfu fixerunt, Certant enim de eo Phi- lofophorum Principes , ee adbie fab zudiea lis est; uousque in causfië rerum indagandis fit’ prqgredi- endum, et bi demum fubfiftendum? Num exfolis Expetimentië, caleùlo Mathematico' fubjettisisfupi= enduùiì, et ita legés motus detegende? Aut vero operd etiam-in primis Nature légtbus „ex iúteriori eórporanr ftruétura'explieandis eollocanda ? ‚Non vafäm esfehänc litem qu muro quódam dia 132 PAP DE FAGARAS ANT WOORD OPDE tydevan een gefcheiden houd, niet vol- ftrekt ydel zy, zal elk onpartydig beoor- deeler: gaarne belyden. « Want er-wordt gehandeld. over den weg, langs welken men veiligst tot in-de binnenkameren der Nature doordringt, welken deeze byna alleen-inde Proefneminge en: Wiskunde, gene ín gisfingen en, veronderftellingen , fchynente zoeken, Er: wordt gehandeld over de “omheinigen, binnen welke-zich een Natuuronderzoeker moet houden; en niemand is er, die niet weet, dat die beperkingen van dezen wyder;, en van genenvenger -gefteld. worden. > Derhal- ven kon er. niets gefchikter zyn voor de tegenwoordige gefteldheid der W'ysbe- geerte, dan dat het Doorluchtig-Genoot- fchap van'Vlisfingen ‚volgens den; drift, DST OM „waat h, y 7 NISPEN INDI bd ee sd 7 dividit eetatis noftre Philofophos , facile equus rerum arbiter confitebitur._ Aegitur enim de via, qua tutisfime ad Nature penetralia itur ‚quam hi in folis ijre experimentis ac Mathefi, illi in conjettu- ris ac-*hypothefibus quzserere, videntur.. Agitur de cancellis , intra quos Nature ferutator fe contine= re debeat , quos ampliores.ab.his, arftiores ab illis conftitui nemo nefcic, _Nihilitaque prefenti philo— fophaudi fcenze:accomodatius esfe potuit, quam quod illust. Societas Vlisfingana, pro€o, quo in Scien- Per tLs Ld VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 133 waar door hetzelve tot het uitzetten van de grensfcheidingen der Wetenfchappen wordt aangefpoord, in het openbaar de- ze vrâge ter oplosfchinge voordraagt: Mag een Natuuronderzoeker. uit-de reeds gemaakte waarnemingen en proefondervin- dingen verdere gevolgen trekken ter uit worfchinge van de noch onbekende oorzaken der-verfchynfelen? zoo ja, hoe verre mag hy daar in voortgaan, en welke regelen moet hy daar omtrent in acht nemen? En terwyl wy nu zullen overgaan, om dat Voorftel, zoo veel onze kragten toelaa- ten, met alle naawkeurigheid op te los- fchen, meenen wy, dat er ons vooreerst ‘veel aan gelegen is, dat wy alle kmi heid, welke de menfchelyke ziel van de Natuurgewrochten en hare Oorzaken be- 13 ___koo- \ DAN ly NDA IN 4 , Bte tiarum fines provehendos fertur, ftudio , publice hane Quettionem propofuerit difcutiendam : Num debeat Naturae ferutator, ex inftitutis gam obfervationibus, et experimentis , ulteriores confeqwentias ducere, ad incog- zitas phoenomenorum causfas detegendas, et fi hoc posfit, guousque ipfi progredì fit permisfum, et que fint illae regu= lae , que ipfi bec agenti incumbant obfervandae ? Ad hoc Problema ‚cum omni ‚quam vires noftre permittunt , accuratione , refolvendum jam accesfuri, id noftra _ primum etiam interesfe arbitramur, ut omnem il- lam, quam mens humana de rebus ipfis, earumque Caus= 134 J-PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE koomen kan, uit hare eerfte beginzelen ophaalen. Er is voorwaar! eene onuitdrukkely- ke, ja byna oneindige verfchillendheid van zaken onder de byzonderheden, wel- ke in dit Geheelal voorvallen ; en echter zal ieder ligtelyk befpeuren, dat er vele gewrochten, als met eenen band , famen verbonden worden, en dat het een ver- fchynzel uit het ander, volgens eene {tantvastige geboortewet, voortgeteeld, wordt, Onder ’t gemeen is bekend, dat de wind wordt voortgebragt door dam- pen, welke door de warmte der zon in den dampkring zyn opgeheven, en dat, door hun aandryven, de wolken in re- genvlagen opgelost, en door dien ed | eis NN DN hee he se causfis acquirere potest cognitionem , a primis ejus initiis repetamus. Immenfa profeéto est corum, que in hac Univer- fitate contingunt, varietas , ac prope infinita ; plures tamen efteétus , communi quodam vinculo, inter fe colligari, unumgue phoenomenon , exalte- ro, Conftantí nascendi lege procreari, facile unus- quisque deprehendet. Vaporibus calore folis , in atmosphaeram elevatis , ventum excitarl , eorum I= VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXL 135 de planten verfrist en de lucht gezuiverd worden. Evenwel wy leerden door de ondervin= dinge, dat er zich eenige gewrochten op- doen , zoo die dikwyls, als die zeldfaam voorkoomen, welke niet gemakkelyk te fchakelen en uit dezelfde wetten te ver- klaaren zyn, Door ons gezicht weten wy ; dat lichamen , aan hunzelven overgelaa- ten, in eene loodlyne richtinge tot den gezichteinder, nedervallen, en dat de wateren der zee, op eene zekere manier, nu aanvloeien naar, en dan wederom af- vloeijen van de ftranden ; maar niemand der ouden was het in zyn verftand ge« komen, dat die verfchynzelen, welke , by den eerften opflag van het oog , zoo verfchillende zyn, Gn volgen uit een 4 en tnt impetu nubes in pluvias refolvi, his plantas recrca- ri, aêrem depurari, in vulgus notum est. ‚ Dari tamen effetus quosdam, obvios aeque, ac rariores, qui non facile vel inter fe conneéti, vel ex iisdem legibusexplicari posfint , experientiaedo- cemur. Corpora fibi permisfa, dire&tione ad hori- zontem perpendiculari , verfus terrae fuperficiem cadere, itemque maris aquas, certa quadam ratio- ne, ad lictora nunc affluere, mox refluere, vifu cognoscimus, fed phoenomena haec , primo intui- „tu tam diverla, ex uno , eodemque gravitationis unal- 136 J. PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE en het zelfde beginzel der Algemeene Zwaartekragt. __ Nochtans zal elk Waereldbefchouwer, die eenige verhevendheid van geest bezit, gemakkelyk bevroeden, dat ook die din- gen, welke niets onder elkanderen fchy- nen gemeens te hebben, eenigzints mis- fchien famenhangen; dat ook de ge- wrochten, die zich zeldfamer opdoen , in den fchakel der Oorzaken en Gewroch- ten, mogelyk wel eenige plaats vinden, fchoon die wat afgelegen mogt zyn; dat dit Geheelal maar een eenig werktuig is, welks edelfte verrigtingen, volgens de- zelfde wetten, afloopen ; dat er eenige fchakelen zyn van de natuurlyke ketting, welke de duiftere verfchynzelen met de duidelyker bekenden, en de zeldfame met tst univerfalis principio fequi, nemini veterum per= fpeétum erat. Facile tamen „ eretioris ingenii Univerfi fpeéta- tor fufpicabieur , forte ea etiam, quae nil commu- ne inter fe habere videantur, aliquo modo coheere- re, effetus etiam rariores , locum aliguem in cate- a causfarum, et effetuum , licet remotiorem „ vel oecultiorem, obtinere, esfe hoc Univerfum u- nam quandam machinam , cujus nobiliores funétio= nes jisdem legibus peragantur, dari quasdam natu= Ta= hd VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXI, 137 met de meerwerf voorkomende, ver: knochten. „En in deze meeninge wordt hy van dag tot dag, door niewe waar- nemingen, meer en meer bevestigd. Door dit edel vermoeden opgewekt; begonnen veelen het tooneel van “deze waereld naawkeuriger te begluuren. Zy achtteden het van hunnen pligt te zyn, niet alleen opmerkzaam toe te luisteren, alsde Natuur eenige byzonderheden van hare geheimen, ongevergd verhaalde; en dan, al wat zy hoorden, met malkan- deren te vergelyken, en er niewigheden uit te haalen; maar ook, wanneer zy zweeg, haar te ondervraagen, en als zy niet gul genoeg antwoordde, haar met ondervragingen, welke met keurigheid en fchranderheid waren opgefteld, in ’ | 5 _naaw dre ralis catene anfas, quae obfcuriora cum claris, ra= riora cum obviis, conneêtant. In hac deinde opi- nione , novis obfervationibus captis , magis , magis- que, in dies confirmatur. Nobili hac fufpicione excitati plurimi, inceperunt hoe Univerfi theatrum accuratius contemplari, Non folum icaque Naturam , quedam de fuis fecretis fponte enarrantem, attente audire, audita inter fe conferre , nova ex iis elicere; fed et eandem filen= „tem inrerrogare, non fatis fincere refpondentem , ‘ N qur= af 18 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE naauw te brengen „en ter beantwoordinge uit te lokken; en ook uit die dingen, welke zy, uit eigen welgevallen, of na herhaalde ondervraginge, uitte, met ee- ne fcherpzinnige gisfinge, zulke gehei- men op te maaken, welke zy, hardnek- kig en wel beraaden, zocht te verzwy- gen: 5: Op deze wyze hebben, ten laatften, aandachtige en oordeelkundige leerlin- gen der Natuur kennisfe gekreegen aan zoo veele , voormaals onbekende, foorten van gewrochten,. welke elkaar in een zekere orde opvolgen, of die aan mal- kanderen vermaagfchapt zyn. Hier van daan «koomt het, dat men, van aloude tyden af, waarneemingen gemaakt en die dikwyls herhaald heeft: hier ne aan tin quzftionibus „ cum deleêtu et ingenio inftitutis , circumvenire, et ex ijs, que vel fuo lubitu, vel frepius interrogata protulit, ea etiam , quee obftina- to confilio reticere nititur, fugaci conjeêtura collie gere, fuarum esfe partium putaverunt. Hac demum ratione, attenti, et folertes Naturae discipuli „tot anteaincognitas eftettuum „ vel certo fi- bi ordine fuccedentium, vel eognatione conjunéto- rum familias cognoverunt. Capte inde ab antiquis temporibus obfervationes ; egedemque fiepius repeti= tac, VRAGE VOOR °T JAAR MDECLXXII, 139 daan, daten, met kunst, proefnee- mingen gedaan, dat men door behulp der waarneemingen (niewe wetten van beweginge ontdekt en door proeven nies we werktuigen heeft uitgedacht, en dat men door die wederom veele dingen aan * licht gebragt , en de harmonifche over- eenftemminge van alle zaaken uitgevon- den, en ook die, welke noch twyffelach- tig konden fchynen, zoo lang voor waar gehouden heeft, tot dat zy , door veler- hande proefnemingen bewaarheid, eene plaats, onder de zekere en beweezene waarheden verkreegen. _ Waarlyk men is aan deze wyze van filofofeeren verfchuldigd, dat men de onderlinge verbintenisfe der dingen, wel- ke in dit Heelal gebeuren, begreepen hebbende, thans de verfchynzels, elk on- linten tae, infkituta cum arte experimenta; eorum ope novae motus leges deteftae ; harum auxilio, nova inftru- menta excogitata; his multa iterum, in lucem pro= trata , harmonicus rerum omnium concentus detec= tus; ea etiam , quae dubia videri poterant, pro ve- ro tantisper habita, dum variis experimentis con- firmata, locum inter certas veritates obtinerent, Huic profeéto philofophandi methodo acceptum referendum est, quod mutua eorum, que in hoe Univerfo eveniunt, affinitate perfpeta; phoenoe mee 14 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE onder zyne foorten en rangfchikkingen ; welke doch niet zeer menigvuldig zyn, gebragt, en de geflagtboomen der na- _ tuurlyke waarheden, tot aan hunne eer- fte beginzelen en wortelen toe gelukkig- lyk gevolgd heeft en opgefpeurd, Heden is het openbaar, * geen den ouden niet eens in de gedachten kwam, dat door „eene en dezelfde wet der byna algemee- ne Aantrekkinge, de zwaare lichamen naar het middelpunt der aarde gedron- gen; de Planeeten binnen hunnen loop- kringen gehouden „de vochten in de hair- buizen opgeheven worden, en dat het licht „als het in een dichter of ylder door- fchynend lichaam valt, geknakt wordt. Het ftaat, ten onzentyde, by alle wys- geeren vast, dat dezelfde veerkragt der luchteene blaas, welke men aan het vuur brengt, Baer mena in fuas clasfes „ easque non ita multas, fint relata, et genealogicae naturalium veritatum tabu- lae, ad prima usque principia feliciter perduêtae. Patet hodie, quod antiquis ne in mentem quidem veniebat , una eademque fere uuiverfalis attratio- nis lege, gravia ad centrum terrae detrudi, plane- tas in orbitis fuis contineri, fluida in tubis capillari- bus attolli „ lamen in medium denfias rariusque in- cidens refringi. Conftat noftro tempore inter om- nes „eandem-aëris elaftioitatem veficam igni admotam ex- — VRÁGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXII, 14E brengt, uitzet, eenen kogel uit een {nap- haan of luchtroer uitfchiet, de kwik in- den Luchtzwaarteweeger doet ryzen, en dat zy zich , byna in alle verfchynzelen, welke op den aardbodem voorkomen, inmengt. | Hier door verkrygt men dit voordeel; dat, alzoo er zoo veele en zoo verfchil« lende gewrochten, uit eenige algemeene wetten, verklaard worden, ook de een- voudigheid, zoo wel als de duidelykheid der Wetenfchap daar. door bevorderd wordt ; want die algemeene wetten zyn als zoo veele brandpunten, waar in alle de ftraalen der natuurlyke waarheden, welke, als door het Geheelal verfpreid, de oogen ter naawer nood-met een flaaw- lichtje troffen, famen. gebragt worden, Mot en tdi à *. ZON expandere , globum e felopeto pneumatico ejicere, mercurium in barometro attollere , et omnibus fes Te, quae in orbe terrarum contingunt, phoenome- nis immifceri,. irr „Hoe modo obtinetur, utdum tot, tamque diver- fieffeétus, ex legibus aliquot generalibus explican= tur, Scienttae fimplicitati aeque, ac: claritati con= falatur; funt enim eae totidem velut foci, in qui=, bus omnes veritatum naturalium radii, qui in toto, antea difperû univerfo, vix debili quadam luce ocus À n 8 zt los’ \ 142 J. PAP DE FAGARAS ANT WOORD OPDE en dus vereeriigd, en op eenc.gefchikte wyze, in de oogen der ziele binnen ger laaten, ons de beeldkennisfe der geheele Natuur, met levendige verwen afgefchil- derd, ter befchouwinge aanbieden, Ze kerlyk die kundigheid mogt met regt voor dé allervolkomenfte gehouden worden, welke in een eenig beginzel beftaat, dat volmaakt gekend-is, en dat alle waarhe- den influit, ROIOW, LIRBLITAH AN Edoch de Natuur fchynt. heláas! al te afgunstig, met veele moeite te beletten; dat geheimen, welke zy verdonkert, zoo ligtelyk niet gekenden de wetten welke zy volgt, zoo gemakkelyk niet ontdekt worden. Zy verandert daarom ,.nu en dan, van gelaad; dan koomt zy eens te ‘woorfchyn met een listig aangezicht, dat RER, f - men tnt n Jos feriebant , colliguntur „ colleétique® ac in men- tis oeulos lege debita immisfi, totius Naturae ima- ginem , vivis depictam coloribus „nobis contemplan- dam: offerunt. Ea certe cognitio, pro'omnibus nu- meris abfoluta, jure haberi debet, quae uûo folo principio, fed perfeCtisfime cognito ; oftnesqüe ve- ritates includente continetur. shed ed …-Ipfa tamen. Natura; wimiseheuT ifvidä, magno conätu videtuúrimpedire, ne fecretàquêe premit, tam facile eognoscantur, legesque, quas fequúitur , dete= gantúr. Mautat itägue-fubirtde vultumt, nunc-fronte ap= VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXI. 143 men Gezichtkunde noemt, en dus brengt zy onbedagtzaamen tot dwalinge, Straks neemt zy eene andere gedaante aan, die wel hare ware gedaante is, maar Zoo onder eenen fluyer verborgen, dat zy zonder fcherpziende oogen van redeneer- kragt, onmogelyk te bezien is. ‘Terwyl zy met een bedriegelyk aangezicht te voorfchyn koomt, vertoont zy in % zel- ve den hemel, als een hol halfrond, dat met fterretjes, die even verre van ons allen afzyn, bezaaid en befchilderd is, de zon als in eenen kring rondom den aardbol draaiende , en zy maakt het gee meen diets, dat de Planeten voortgaan, fluks op eene plaats blyven ftilftaan, en eindelyk, den weg, welken zy reeds had- den afgelegd, wederom te rug komen; en Sted apparet fubdola, quae Optica appellatur , et incautos inerrorem inducit. Mox fumit alteram, veram-qui- dem , fed ita objefto velo occultatam, ut non nifi acutis rationis oculis , cerni posfit. Dum fallaci-fa- cie in medium prodic, in hac, Coelum inftar caví alicujus hoemispherii, ftellulis , eodem a nobis: in= tervallo diftantibus , diftin&i, depiétum nobis ex= hibet ; folem: circa terram in gyrum verti, Planes tas nunc ire, mox eidem loco alligarï’, tandemque viam, quam emeníi erant relegere, vulgw perfua= i det et ita miris nos praftigiis deeipit. De 8 \ T44 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE en zoo bedriegt zy ons met wonderlyke: toovergreepen en beguichelingen. Maar, gelyk de Cretenfer. Visnymf Ditynna, zoo wordt ook deze kwaade ftiefmoeder in haar eigen wargaren ge- vangen: want zy is het met zich zelven nieteens, zy fpreekt tegenftrydigheden : en terwyl zy daar eeniglyk op uitzis, om hen met leugens te bedodden, die haar al te keurig naar hare geheimen onder- vraagen, is zy, met dit al, zoo weinig op hare hoede, dat zy zelve deswaar« heid aan den dag brengt. Want daar de fchrandere Filofoof, in de trekken. van haare tronie, eenige teekenen van bedrog opmerkt, begint hy fluks hare woorden en antwoorden met elkanderen onderling te vergelyken. Hy brengt zich in edet rt At quemadmodum Cretenfis Dito , ita maligna haec noverca, fuis dolis capitur, fecum n@mpe díis- fidet ipfa, pugnantia loquitur, et dum id unice a- git „ut curiofos nimium fuorum fecretorum percunc= tatores mendaciis fallat , veritatem incauta pro- dit. Dum enim folers Philofophus „ expresfas in oris lineamentis fraudum notas animadvertit „ mox ejus dia diftis, refponft refponfis , conferre inci= pit, et ex iis, quae antea fponte , cum nondun de- cipiendi animus ipfi erat, enarraverat, in memori- _ am Erp wr ve 4 _ VRAGE VOOR °T JAAR MDCELXXI, 145 in gedachten, *t geen zy verhaalde, toert hy zelf noch geen bedriegen in den zin hadt, en nu haar van vals fpreeken over- tuigd hebbende, brengt hy haar onder {trenger onderzoek; en denkt bekwame werktuigen uit, om ze te pynigen; Ver- volgens de otmftandigheden van zaken rypelyk overwegende, ontdekt hy ein- delyk, met een vernuft, dat tot in de verholenste fchuilhoeken . doordringt, niet alleen alle hare bedriegeryen en lis- ten, maar ook de manier en kunstjes, met welke zy ons misleid en voor ons veinst: ja zelfs wikt en bereekent hy de- grootte van haar bedrog, en brengt het onder het bereik van pasfer en cyfferinge. Inde daad, door zoo groot eene kunst, worden alle de miswyzingen van ’% ge- IV: DEEL K zicht, Si NIN NR ON NI 2 ED revocatis, eam doli convictam , queftioni fubjicit „ excogitatis aptis ad hoc inftrumentis torquet, et expeníis accurate rei circumftantiis, penetrante in occultiora ingenio, non ipfos tantum ejus dolos„ fed et rationem, qua nos decipit, et quas adhibect _fimulandi artes detegit, ípfamque fraudis, qua utitur, quantítatem, circino et calculo fubjeétam „ onderat, fupputatque, Tanta certe arte, ex olo angulo optico, et unica reflexionis ac refrac= tonis lege, omnes vel vifionis fallaciae „ vel iridis ly= T46:J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE zicht, -alle de fpeelingen des tegenboogs, alle dé Bte der fpiegels en vee orootslazen verklaard; mits men er al- léen ‘defi gezichtshoek en de eenige wet der "frraalbuiginge en ftraalknakkinge byvoege. Langs dien weg worden de ware tegelen der hemelfche beweegin- geti’ klaar ten toont gefteld, en wel uit verfchiynzelen, die ín den hemel voorval leven, naar den uitterlyken fchyn, te- gen @lkanderen ftryden. ‘Geen dan ván.dit heuggelyk gevolg is, dat de Na- tuur ‘van ‘haar momaanzicht beroofd worde en dat wy hare ware gedaante aanfchouwen kunnen, Deze is de ware weg, langs welken men veilig mag voortgaan, om van de géwrochten tot de oorzaken op te klim- meén, Want het aanwyzen en digen ef nende lufus, vel fpeculorum, lentiumque fraudes expli- cantur, tam eleganter, ex varlis que in Coelo contingunt phoenomenis, fibi iVicem in fpeciem contrariis, verae motuum coeleftium fegulae de- teguntur, ut detrafta jam Naturae larva, veram ip=" fius faciem posfimus contemplari. Haec est vera illa via, qua ex effeétibus ad eorum Causfas, quam tutisfime „itur. Non profeCto fuavia mentis (omnia pro Naturae legibus obtrudere, fed ne VRAGE VOOR’T JAAR MDCCLXXT, 14% der oorzaken van de gebeurtenisfen des Heelals is daar niet in gelegen, dat men aangename droomen van % vernuft ie- mand, voor Natuurwetten, opdringe; of het geheugen overftelpe met eene ru- we en ongefchikte menigte van proefne- mingen: maar hier in beftaat het eigent lyk, dat men, met oordeel en verkiezin: ge, te werk gaa, in het doen der proef nemingen, dat mert die, op verfchillen- de wyzen, met elkanderen vergelyke, en dus de algemeene wetten der bewees ginge en de eigenfchappen derlichaamen ontdekke: wyders, dat men,” uit -het geen dus reeds bekend geworden was, afleide *t geen tot hier toe moeilyk te verklaaren fcheen ; dat men de fchynba- re uitzonderingen, die dikwyls voorko- K 2 men , bi neque rudi et indigefta experimentorum mole , me- moriam obruere, verum illis, eum dele&tu et cera to confilio-inftitutis, vario inter fe modo combina= tis, generales motus leges ac proprietates corpo= rum detegere, ex his jam cognitis, ea etiam, que explicatu difficilia videri poterant, deducere, ‘ex« ceptiones, quae faepé contingunt, apparentes, explicare, occafionem ad nova inftrumentä compo- Denda captäre, his iterum ad experimenta nova, eum -firecesfu applicatis, alias motus leges, pro= : prie= 148 J;PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE mên;-oplosfche; daf men de gelegen: heid waarneeme, om niewe werktuigen toe -terftellen: dat men die al verder, tot niewe, proefneemingen, bezige; en dus „als het wel gelukt, niewe wetten en eigenfchappen der lichaamen uitvinde, of dat;men de naawere verbintenisfe der verfchynzelen waarneeme;, de laatfte metde: middelfte en. de middelfte met de gerfte verbinde, en zoo op den lad- „der „der,-oorzaken en gewrochten van flap tot ftáp hooger en hooger dagelyks -„Zoo: wordt er ten laatfte een fchoon famenftel van Natuurkunde uit. „opge- bouwd;-ter voltootinge van het welke de Wysgeer, de Meetkunftenaar en de bloote. toekyker -elkanderen onskahne | e vennen mu prietatesque- corporum detegere, vel arctiorem phoenomenorum connexionem obfervare, extrema cum mediis, media cum primis colligare, €t ita in fcala causfarum et effettuum „ non Interruptis gradibus, altius in dies progredi: hoc demum est veras eventuum hujus Univerfi causfas asfignare. Ita demum pulchrum aliquod Scientiae Naturalis Syftema extruitur, ad quod felicius abfolvendum, mutuasfibi praeftant operas , Philofophus, Geome- tra, et Empiricus. Hic prima ponit GE a VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI; 149 de behulpzame hand bieden. De een: voudige Waarneemer. legt de eerfte grondvestingen en brengt de bouwftof- fe, ter oprichtinge van het huis van nooden , by een, De Meetkunftenaar legt de fondamenten vast, en zet er het gevaarte op: en de Filofoof voegt alle de deelen in eene fraaje order famen , vult de ledige vakken aan en draagt zorge, zoo wel voor het fieraad, als voor het gemak der wooninge. Op dat men ons niet verdenke, dat wy dit zonder grond zeggen, voegen wy er een voorbeeld by. De bloote “waatneemer bemerkende, dat de voch- ten, in een vat beflooten, zich naar de lyn van den gezichteinder, of het wa- terpas, fchikken , legt, als *t ware, den grondflag van het werk. De Wiskun- Heb K 3 fte OND (PAD Bi ss Sad at et aptam aedificio quaerit materiam , Ifte funda- mentum firmat, et operis molem illi fuperftruit, Ille diverfas ejus partes eleganter conneétit, in- terititia replet, et ornatui, aeque , ac commoditati „ confulit. Ne gratis hoc dixisfe videamur , exemplum addi- mus: fuida vafi inclufa, ad horizontalem lineam fe _componere, obfervans Empiricus, hanc quafi bafin _operi ponit. -Totam Hydroftatices molem,. in hoc fun- 250 CPAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE {tenaat' zet het geheel gevaarte van de Waterweegkunde op dezen grondflag neder, en betoogt de regelen van het evenwigt; maar de Wysgeer ziet naaw- keurig toe, hoe en op wat wyze, die wetten uit de gedaante en het famenftel der vloeiftoffen te verklaren zyn, of hoe men andere Verfchynfelen der Na- tuur onder deze wetten brengen kan. Middelerwyl, daar de waarnemer zich verwondert, als de Theorie aan de on- dervindinge niet volkomen beantwoordt , of dat erin de Vloeiftoffen iets gebeurt, 2 geen uit de gemaakte wetten en rege- Jen niet kan worden afgeleid, valt hy van zelfs op eene niewe eigenfchap der -vloeiftoffen, (te weeten op de veerkragt der lucht) deze onderzoekt de Wiskun- ftenaar en leid er veele andere waarhe- den , BNI PEN\II2 endet fandamento collocat, et regulas aequilibrii demon- ftrat Mathematicus, quomodo vel hae leges, ex fivura ac ftrutura fluidorum, explicari , vel alia Naturze phoenomena, ad illas revocari posfint difpicit Philofophus. Interim, dum vel theoriam experientiae non accurate refpondere, vel quaedam „ quae in fluidis eveniunt, ex his deduc1 non posfe miratur, in novam aliquam fluidí propretatem (puta aëris elafticitatem) incidit ille, hanc B 7 D VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXKIL, 151 den uit af; maar de Filofoof vorscht uit, hoe zoo veele eigenfchappen onder el kanderen famen hangen, of daar, toe {trekken , om andere zaken, omtrend welke hy voormaals gedubt had „ te doen begrypen, en zyne niewe uitvindingen past hy toe op een voordeelig gebruik; in *t menfchelyk leven, of op het ver- vaardigen van niewe kunsttuigen, | De meeste Wysgeeren onzer eewe koten daar in overeen, en zy zeggen uit eenen mond, dat het de eenige ma nier is, om van de gewrochten tot de oorzake op te klimmen, als men door Waar-Proefneemingen en Mathematifche betogingen de ware eigenfchappen der K 4 lichaa- oe aal ala Í, edt nat, et multas alias veritates, ex illa deducit Ifte; Hic vero, quomodo, vel tot qualitates, vel inter fe cohaereant, vel illis, in quibus antca haeferat, intelligendis inferviat , difpicit , easque vitae ufibus Et machinis inveniendis applicat. „ Confentiunt in haec praecipui feculi noftrí Phí- lofophi, qui uno omnes ore asferunt, eam folam esfe ex effeCtibus , ad eausfas afcendendi rationem, qua, per obfervationes et Experimenta ac de- monftrationes mathematicas, verae corporum pro- prie= 152 J. PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE lichaamen en de wetten van beweeginge ontdekt, en daarna, uit de zelve, alle de veranderingen van % Geheel al, in Overeenkomfte met de famentftellinge en aard der lichaamen, verklaart, Dit zou alleen fchynen in twyffel te kunnen ge- trokken worden, of men er ten vollen in berusten moet, wanneer de verkla- ringe van een verfchynzel tot de alge- meene wetten van beweeginge en de ei- genfchappen der lichaamen, door proef- neemingen, is gebragt geworden? Dan of dezelve (gelyk veele {taande houden) niet eerder tot hare volkomenheid ge- bragt zy, voor. dat men uit de gedaante der lichaamen, hunne gefteldheid en onderlinge werkinge op elkanderen, verklaard hebbe, waarom aan hun de- ze Kd ehs des se prietates et leges motus deteguntur, et ex is omnes Univerfi mutationes , ftruêturae corporum ac indoli. convenienter, explicantur. Illud folum dubium videri posfit, num phoenomeni alicujus ex- plicatione „ ad generales motus leges et proprie- tates corporpm, per experimenta deteétas, per= _ducta, plena et adaequata ejus ratio habeatur? Vel potius (quod multi contendunt) ea non prius petr= eéte reddita fit, donec clare ex corporum figura, Aruêtura mutpaque jn fe invicem operatione fuerit KERS ASOR EI ET uE BATEN VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 153 ze eigenfchappen meer toekomen dan anderen: waarom zy in hunne beweegin- gen niet zoo wel aan deze, dan wel aan verfcheidene anderen onderworpen zyn? Zoo, by voorbeeld, als men het hangen van de kwik in de buis van Torricellius , uit de veerkragt der lucht, verklaard heeft, meenen fommige wys- geeren, dat zy de volledige oorzaak van het verfchynzel hebben. opgegeeven; maar anderen zeggen daarentegen, dat er geene voldoende reden van gegeeven wordt, dan wanneer het duidelyk, uit de gedaante en geftalte der luchtdeelen, en, uit de inwerkinge van eene zekere fyne ftoffe, verklaard wordt, waarom der lucht eene veerkragt meer toeko- me, dan niet? Het daiirhich Genoot- K fchap bd ee a dd explicatum, cur illis hae proprietates competant potius , quam aliae? cur his magis legibus „ in fuis motibys , fubjeéta fint, quam diverfis quibuscun- que? Ita profeéto fufpenfione mercurii, in tubo Torricelliano , ex elafticitate aêris explicata hi qui- dem adaequatam phoenomeni causfam fe asfignasfe -putant; ili, non prius, rationem ejus reddi con- tendunt, quam diftinte, ex figura aëris et ftruc- -tura, et operatione fubtilis cujusdam materiae fue- ‚ tit explicatum, cur aëri competat potius elaftici- . tas 154 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE fchap fchynt de oplosfchinge van dit verfchil te vorderen, wanneer het vraagt Boe werre men in het ontdekken der oor- gaaken moet voortgaan? Om nu niet voorbarig iets vast te ftellen omtrend een Gefchil, dat de voornaamfte Filofoofen heeft bezig ge- houden; zal het noodig zyn, dat wy de eigenfchappen der lichaamen, zoo wel als de wetten der beweegingen, on- der twee foorten brengen. Onder de eerfte rangfchikkinge komen de eigen- {chappen , welke allen lichaamen gemeen zyn,de Uitgeftrektheid „de Ondoordring- baarheid en de Werkledigheid, als ook de werktuigelyke wetten van beweegin- ge, gelyk deze twee van Newton zyn: De lichaamen blyven in hunne flaat van rus- eee tas, quam non? Hujus jam controverfiae excusfi- onem flagitare videtur Illuftris Societas „dum quae- rit: Ouousque in Causfis detegendis fit progrediendum ? Ne quid itaque praecipitantius, de Controverfia, quae principes exercuit Philofophos, ftatuamus , oportet, ut in duas clasfes tam proprietates corpo= rum, quam leges motus referamus. In prima com- parent proprietates , omnibus corporibus commu- nes, Extenfio, Impenetrabilitas et Inertia; item- -gue leges motus mechanicae , quales funt Gat illae CWe _ VRAGE VOOR °T JAAR-MDCCLXXII. 155 ruste, of van: rechiftreekfche beweginge en aan de dadelyke werkzaamheid is de tegenovergeflelde wederwerkinge _gelyk. Hier toe behooren ook de regelen van de wryvinge der lichaamen, van de fa- menftellinge, van de beweeginge en van het evenwigt, van zelfs voortvloeiende uit de gemeene eigenfchappen der lie chaamen, welke zyn de werkledigheid en de ondoordringbaarheid, Deze eigen- _fchappen hebben de lichaamen, en dee- ze beweegings wetten volgen zy, uit kracht van het wezen, dat hun toekoomt; zoo dat niemand reden vraagen zal, waarom die aan de lichaamen toekoo- men? ten zy hy teffens vraagen wil, waarom een kring rond zy? ' 51 Tot ddr Newtonianae: Corpora permanent in flatu fiso quieftendì „wel movendi uniformiter in diretum „ itemqne Alioni ae- gualis et contraria est Realtio, Huc etiam pertinent __regulae collifionis corporum , compofitionis motus, et aequilibrij, ex communibus corporum proprie= tatibus , inertia ac. impenetrabilitate, prono alveo profluentes. Has proprietates habent „ ‘hasque le- ges motus fequuntur corpora, vi esfentiae fibi de bitae, ut adeo rationem, cur eadem corporibus competant? fibi reddi nemo poftulet, nifi eadem opera quasrere velit , cur circulus fit rotundus? de 156). PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE Tot eene andere rangfchikkinge bren- gen wy die eigenfchappen, die aan ee- ne byzondere foort van lichaamen eigen zyn, als by voorbeeld de veerkragt, hardigheid, vloeibaarheid, enz, als ook de algemeene wetten der zwaarte, van veelen voor algemeene eigenfchappen der lichaamen gehouden, maar noch van niemand uit de ondoordringbaar- heid en “werkledigheid verklaard, Dit is uitgemaakt, dat de verfchynzelen, welke in ’*t Heelal voorkomen, niets anders zyn, dan noodzakelyke gevolgen der algemeene wetten van beweeginge (zoo wel van het werktuigkunstige, als van die der algemeene aantrekkings- kragt) zoo als dezelve {trooken met de byzondere gefteldheid en aard a ou aa- nti Ad alteram clasfem reducimus, proeprietates pe- culiari tantum eorporum clasfi proprias, quales funt elafticitas , durities, fluiditas &c: itemque gene- rales univerfalis gravitationis leges, a multis pro communiíbus corporum proprietatibus habitas, fed a nemine ex impenetrabilitate , ac inertia explica= tas. Illud in confesfo est, phoenomena quae in Univerfo eveniunt, nihil aliud esfe, quam feque- las generalium motus legum (tam illarum mechani- carum, quam harum attrationis univerfalis) neces- Ì ie ‚_VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 157 haamen. En daar over is ook geene de geringfte twist onder de Filofoofen, dat de hoedanigheden der lichaamen, voor zoo verre die alleen aan eene by- zondere foort eigen zyn, op zekere, fchoon dikwerf onbekende, wyze, fa-, menhangen met het inwendig geftel en werktuigelyke famenbindinge der dee- len, zoo dat het tegen de natuur der zaaken niet ftryden zou, als er eene werktuigkundige verklaringe, uit de by-- zondere famenftellinge der lichaamen, aan welke die hoedanigheden toekomen, ontleend wierd. Maar over de wetten der algemeene zwaartekragt is het ge: voelen van allen niet het zelfde, Daar zyn er, die ftellen, dat deeze, zoo vel als tinten) farias, peculiari corporum ftruêturae, ac indoli convenientes.. Neque de eo ulla inter Philofophos intercedit Controverfia, qualitates corporum, p€- culiari tantum eorum clasfi proprias, certa quadam ratione , licet faepe incognita, cum interiore ftruc- tura, ac organismo cohaerere , ut adeo earum dari explicationem mechanicam , ex peculiari corporum, quibus competunt, conformatione repetitam, na- turae rerum non repugnet. Sed de gravitationis univerfalis legibus, non una eademque omnium est fententia, Sunt qui has, aeque ac illas mecha- ; nl- 158 Je PAP DE FAGARÁS ANT WOORD OPDE als andere werktuigelyke wetten, aan de lichaamen wezentlyk eigen zyn. An- deren behaagt het meer , dezelve te ‘hou- den voor eene algemeene en inwendige hoedanigheid. der ftoffe, maar die er door de kragt van God aan gegeeven en in gedrukt zy. Eindelyk mangelt het ook aan zulke niet, die dezelve van de drukkinge eener fyne ftoffe, welke zy (ether) hemellugt noemen, afleiden. * Zal nu onze pligt zyn, dat wy over deze verfchillende begrippen ons gevoe« len zeggen. | | | Gemakkelyk zullen wy de wetter der algemeene Aantrekkingskragt, wel- ke den lichaamen wezentlyk eigen zyn, tegen de Ongodisten en zulken, die met hun van het zelfde gevoelen ayn, e- td nicas, corporibus esfentiales esfe ftatuant. Aliis easdem pro univerfali equidem ac interna materiae qualitate, fed per Dei potentiam illf indita ac im- presfa, habere, magis placet. Nec defunt denique’, qui has a presfione fubtilis cujusdam materiae quam aethera nominant, repetunt, Noftrum jam est, ut de diverfis his opinionibus, dicamus fen= tentiam, ô Nos esfe , has attraétionis univerfalis leges, cor= poribus esfentiales, facili opera, contra EE elis VRAGE VOÓR °T JAAR MDOCLXxn. 159 bewyzen, Voorwaar! niemand kan loo- chenen, dat de wezentlyke eigenfchap- pen eener zelfftandigheid, aanhoudend, in de zaak blyven, en van haar, zelfs niet in onze gedachten, konnen worden afgefcheiden ; alhoewel er, buiten haar, geene andere zelfftandigheeden aanwe- zig waren. Buiten twyftel zou het vier- kant der Hypothenufa gelyk zyn aan de vierkanten der twee andere zyden; of fchoon er alleen driehoeken en gee- ne andere figuren beftaan konden. Maar wat de zwaarte zy, kan men zelfs niet eens begrypen, ten zy men een punt ftelle, daar het lichaam, door zyne zwaarte, naar toe gedreven wordt, en teffens eene ftrekkende lyn, langs welke het zwaare, aan zich zelven overgelaa- ten ; Brrr aliosque idem fentientes demonftrabimus. Illud profeéto nemo negat, esfentiales fubftantiae cujus- cunque proprietates rei ipfi conftanter inesfe, ne= que abea, vel cogitatione feparari posfe„ etiamfi nullae aliae fubftantiae, praeter illam exifterent. Maneret procul dubio Hypothenufae quadratum aequale Qquadratis duorum aliorum laterum, etiam fi fola triangula, et nullae aliae figurae „ dari pos- fent. At gravitas quid fit? ne intelligi quidem potest, nifi detur punêtum aliquod, in quod cor= pus 160 J. PAP DE FAGARAS AN T WOORD OP DE ten, nedervalt. Vootwaar! indien er ees nige kragt van aantrekkinge is, blyft zy niet in het onderwerp, tot welks wezen zy echter behoort, maar zy ftrekt zich - uit--naar iets dat „mensizich. verbeeld, buiten het zelve te zyn, en eene plaats te beflaan, die: van. des- zelfs ruimte onderfcheiden is, Maar , „met welk recht, brengt men. die tot deszelfs wezentlyke eigenfchappen ? Ge- wisfelyk , zoo men de wezentlyke hoe- danigheeden met de lydingen niet. ver- mengen en verwarren wil, is het noodig, dat, als men de toeeigenzels eener zaak onderzoekt, men dezelve, in naarvol- ginge der Wiskunftenaars, afzonderlyk onderfcheiden van alle anderen , befchou- we, Derhalven , zoo men een Herer ak td pus gravitet, linea diretionis, juxta quam grave , fibi permisfum, cadat. Vis profecto attrahendi fi qua est, non manet in fubjetto, ad cujus esfen- tiam tamen pertinet, fed tendit in aliquid, quod extra illud exiftere, feparatumque ab ejus fpatio locum occupare, concipitur. Quo itaque jure il lam, ad estentiales proprietates referes? Certe nifi esfentiales qualitates, cum pasfionibus permifcere volueris, oportet, ut dum in rei attributa inquiris „ eam feparatam ab omnibus aliis (Mathematicos imi- tan VRAGE VOORT JAAR MDCCLXXIL 16E alleen in dit of dat gedeelte der ruim: te zich voorftelt aanwezig te zyn, hoe zalmen, bidde ik u, aan het zelve eene gedurig aanhoudende poginge, grootere en kleinere, naar de verfchillende dee- len der ruimte, toekennen? Bygevolg, alzoo de bloote befchouwinge des on= derwerps, waar in de Aantrekkings- en Zwaartekragt zich opdoen, niet genoeg is, om een begrip van die beide kragten te leeren vormen; is het ook klaarbly- kende, dat zy tot het wezen van de aantrekkende zelfftandigheid geenzints gebragt kunnen worden, ten zy de Tegenftanders beweeren, dat er geene wezentlyke eigenfchap van de Parabola ; zonder de natuur des Cirkels, ver- klaard kan worden. IV, DEEL. L Maar dd tando ) contempleris. Quod fi itaque corpus alí- quod folum, in quacunguùe fpatii parte existere co- gites, quomodo quaefo ipfi continuum quendam nifum, eumque pro diverfis fpatii partibus, majo= rem, minoremque attribues, Cum itaque ad has attraétionis et gravitatis vires intelligendas, folius fubjeêti, cuiinfunt , confideratfo non fufficiat; evi- dens est, has ad fubftantiae attrahentis esfentiam „ referri neutiguam posfe , nifi esfentialem aliquam Parabolae proprietatem, fine circuli natura, expli- cari non posfe, contendant Adverfarii, At 162 JePAP DE FAGARAS ANT WOORDOPDE Maar wat hebben wy veele woorden van-nooden? mogelyk zult gy dit niet ontkennen, dat er geene kragt van be- weeginge aan een lichaam wezentlyk eigen zy. Voorwaar alle de verande- ringen der lichaamen, zonder welke de beweeginge niet beftaan kan, koomen voort van uitwendige oorzaaken, en dit is reeds over lange beweezen; daar het niet eerder gefchieden kan, dat een ding van, wegens en door, zyn wezen veranderen zou, voor dat een cirkel zyne. ronde gedaante’ in eene vierkante verandere, Maar zoo het lichaam gee- ne beweegings kragt, uit en van we- gens zyn wezen, hebben kan, zal het noch zoo veel te minder eene aantrek- kende kragt kunnen hebben, Want zoo IC Sn At quid multis opus est? hoc forte non negabis , nullam vim movendi corpori esfentialem esfe posfe, Omnes profecto corporum mutationes, fine quibus motus esfe nequit, abexternis caufis provenire , du- dum demonftratum est, cum, utres aliqua per es- fentiam faam mutetur , non prius fieri posfit, quam Circulus rotundam faam figuram in quadratam mu- tet. Atfi corpus vim moventem, per esfentiam fuam, habere nequeat, tanto minus habebit vim at- trahentem. Quod fi enim quis explicet, quomodo Cor=- VRAGE VOOR °T. JAAR MDCCLK IL. 163 iemand verklaart, hoe een lichaam 3 dat niet veranderd wordt en ftantvas- tig blyft op dezelfde plaatze, een an: der lichaam in eenen zekeren afftand van hem gefteld, beweegen en deszelfs ftaat veranderen kan? die zal ook met de zelfde moeite verklaaren, hoe een volllagen gemis iets werkelyks, en de duisternisfe het licht kan voortbrengen Want de ruste der deelen, welke nood= wendig in een aantrekkend lichaam, door mangel van een inwendig begin- zel van beweeginge, moet aanwezig zyn, is met de eene trap van fnelheid„ in de aangetrokkene ftoffe verwekt, zoo min verknocht, als met de andere, (alzoo zy niets anders is dan een man- gel van beweeginge). Nooit zal men La by. gotten corpus aliquod, quod nihil mutatur, et in loco fuo conftanter manet, corpus aliud, quolibet a fe fen junétum intervallo , loco fuoemovere , et {tatum il- ius mutare posfit? eadem opera, quomodo merus defeétus aliquid pofitivi , tenebrae lucem producere posfent? cxplicabit. Quies profeéto partiurn, quas in corpore attraente, per defetum interni motus principii, neeesfario adesfe debet ‚ non magis: cunr hoe celeritatis, in materia attraéta excitatae „ gra- du connexa est, quam cum illo , (cum nihil fr, nie 164: J.PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE __bygevolg, uit den ftaat van een aan- trekkend. lichaam, begrypen , waarom de‘-aangetrokkene ftoffe , liever met de- ze hoegrootheid van fnelte, dan met eene andere, in beweeginge worde ge- bragt. EEN Alle deeze dingen zyn met de waar-- heid zoo overeenftemmende, dat men zich verwonderen moete, hoe de an- derzints zeer oordeelkundige Cotefius , in. zyne voorrede voor de beginzelen van Newton, meer vergt dan verzoekt van zynen leezer, dat hy de zwaarte voor even gelyke wezentlyke hoedanig- heid der; {toffe houde, als de ondoor- dringbaarheid, Maar er zyn al te veel dingen tegen, dan dat wy deze harde afvorderinge zouden toeftemmen en on- md der- NDA DAS ANANAS ed sds hee se Sd nifi defe@tus motus). Nunquam itaque ex corporis attrahentis ftatu, intelliges , cur materia attracta, hac potius celeritatis quancitate , quam illa, admo- tum concitetur. Sunt haec omnia veritatitam conformia, ut mira- ri fubeat, acutisfimum caetera Cotefium, in Preefa- tione , Newtoni principiis preemisfà, poftulare ma- gis-aLeêtore fuo, quam petere, utgraviratem, pro aeque. esfentiali materiac qualitate habeat, ac ipfaä est impenetrabilitas. At multa nimis obftant, quo mi= VRAGE VOOR °T JÁAR MDCCLXXIL' 165 derteekenen. Dat zekerlyk is algemeen aangenomen, dat men het tegengeftel- de, van ’t gunt aan deze of die’ zake wezentlyk eigen is, met zyne gedach- ten zelfs zich niet kán voorftellen, - of met zyne verbeeldinge verzinnen, ten Zy iemand eenen berg zonder ‘valley, of een driehoek, welks drie hoeken aan evenveele rechte hoeken gelyk zyn, zich vertegenwoordigen kan. Maar het tegengeftelde van die poginge, welke de lichaamen uit hoofde van de zwaartekragt hebben, kan elk zich gemakkelyk, in zyn verftand,voorftellen, Ja zoo gy twee lichaamen begrypt, op eenen zekeren afftand gefcheiden van elkanderen, en niet op elkanderen werkende , door mid- del van tusfchen in geftelde lichaamen : 15 (want ee minus, duro huie poftulato, fubferibamus.. Illud certe in confesfo est, ejus, quod rei cuicunque esfentiale est contrarium, nec cogitatione con- cipi, nec imaginatione fingi poste, nifi quis mon- tem fne valle, aut triangulum, ecujus tres anguli totidem rectis fint acquales., fibi reprac{entare quc- at. At nifusillius, quem corpora vi gravitationis habent, contrarium, facile unusquisque mente concipit. Imo fi duo carpora, quolibet afe intervallo fejunéta , neque medio corporum oggjedhoruuns (hee 166 j, PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE (want dit zou tot de aanftootinge be- hooren) zoo zult gy nooit befeffen , hoe die. elkanderen tot bewgegen kunnen aanporren ; zoo dat zelfs daar uit bly- ke, dat dit liever wezentlyk is aan de lichaamen, dat zy geene uitwerkinge doen in den afftand, Watzeggeik? het is eene „algemeene Grondftellinge der Wysgeeren, dat het geen, uit zyn eigen aard, niet alleen trappen toelaat, maar ook zonder bepaalde grenzen van hoe- grootheid, welke men altyd in zyne gedachten hooger en hooger verzinnen kan, niet. kan begreepen worden, niet behooren kan tot de wezentlyke ei- genfchappen van eene zelfftandigheid, Want-in het geen, dat volftrekt nood- za (2 7, VIN ON DIN 1 NI ANDER , A \ (hoc enim ad impulfionem pertineret) in fe invi- cem agentia, cogites, ea, fe mutuo in motumcon- eitare posfe, nunquam concipies, ut vel ex hoc rateat, hoe potius corporibus esfentiale esfe, ut nullam in diftantia operationem edant. Quid, quod commune Philofophorum Axioma fit: illad, quod natura fua, non tantum admittit gradus, verum etiam, fine determinatis quantitatis limitibus , quos majores cogitando faltim fingere posfis , concipt nequit, ad esfentiales Subftantiae alicujus proprie- tates pertinere non posfe: Nulli enim in are VRAGE VOOR °T JAAR MDCOLXSEK 16% zakelyk is, kunnen geene trappen of grenspalen uitgedacht of verzonnen worden, ten zy deeze eigenfchap in den cirkel in eenen hoogeren trap beftaan kon, dat zyne ftralen met de raaklynen eenen rechten hoek uitleeveren. Maar de Tegenftreevers kunnen zelve niet loochenen, dat de zwaartekragt en de kragt van Aantrekkinge altyd, met ee- ne zekere bepaalde hoegrootheid, voor- zien zyn, en dat men daar van het dubbele en het driedubbele zich gemak- kelyk kan voorftellen. Oneindig zyn de wezentlyke eigenfchappen eener za- ke, daar zy volftrekt noodzakelyk zyn. Waarlyk zoodanige eene eigenfchap is de ondoordringbaarheid , om welker uitwerkinge te boven te komen geene L 4 kragt, Gtt necesfario gradus, nulli limites, vel cogitandofingi posfuünt, nifi posfit circulo magis inesfe haec pro= prietas, quam inest, ut radii ejus cum tangente, angulum reétum conftituant. At vim gravitatis, et attraétionis , certa femper magnitudine, eaque determinata esfe preditam, cujusduplam , triplam- que facile conceperis , ne ipfi quidem Adverfärii diffitentur. Infinita funt rei cujusque esfentialia, cum fint abfolute necesfària. Talis vere proprietas est impenetrabilitas, cujus- effeCtui fuperando , f nul= 168 j. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE kragt, zelfs geen oneindig vermogen ; genoegzaam is. Maar de aantrekkings- kragten zyn eindig, zy hebben eene bepaalde ingefpannenheid, die aanwast en afneemt, en die door kragten, in ee- ne tegenftrydige ftrekkinge gerigt, ge- makkelyk verminderen, ja zelfs zoo, dat alle hare uitwerkzelen weggenomen worden, De eigenfchappen der dingen, welke haar zoo wezentlyk zyn, als de ondoordringbaarheid in een lichaam is, worden door geene ruimte afgepast, en nergens in geene plaatze verfterkt of verflapt. De ondoordringbaarheid der lichamen is even dezelfde in de Maan, welke zy op de Aarde is, Maar de aan- trekkingskragt is verfchillende, naar de verfchillende deelen der ruimte, Zy groeit St nulla vis, ne quidem infinita, fufficit, At finitae funt attrahendi vires, habent eae intenfitatem limi- tatam, crefeentem, decrefcentemque, et quae vi- ribus, in contrarium direCtis, facile minui, cujus- que effeétus omnes tolli posfint. Proprietates rerum,-quae ica ipfis funt esfentiales, ac impene- trabiticas corpori est, nullo fpatiolimitantur, nullo in loco intenduntar, vel remittuntur. Impenetra- bilitas corporum eadem prorfus est in Luna, quae in Terra, at vis attrahendi, pro variis fpatii pand us, VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 169 groeit aan, naar mate dat de afftand vermindert, en zy vermindert, naar ma- te de nabyheid toeneemt. Zy wordt van oorzaken, welke buiten het onderwerp zyn, teweeten de plaats, bepaald en be- perkt; en zy heeftharen aard, dat is ha- re bepaalde fterkte, zonder welke zy niet beftaan kan , niet van het wezen zelfs der zaken, waar van Zy een toevoeg- zel is, maar zy ontleent die van oor- zaken, buiten die zaak, dat is van de verfchillende deelen der ruimte. Ja dee- ‚ze wezentlyke eigenfchap van alle de _lichaamen fchynt niet, op eene en-de- zelfde wyze, aan alle -die lichaamen toe te behooren. Zoo dat, als de ver- fchynzelen verfchillen ,-de Natuurkun- digen verplicht zyn, hunne wetten van aantrekkinge insgelyks te veranderen, L 5 en bus, varia est. Crefcit decrefcente diftantia; des crefcit, crefcenteilla. A causfis extra fubjeétum po- fits , loco feilieet , determinatur , etlimitatur, na- turamque faam, id est determinatam, fine qua este non potest, intenfitatem, non ab ipfa rei, cujus attributum est , esfentia, verum a causfis extra illam pofitis , diverfis nempe fpatii partibus, mutuatur. Imo esfentialis haec corporum omnium proprietas , non eodem modo corporibus omnibus competere vie 170 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE en ook gedwongen worden te belyden, dat er veele uitzonderingen van den algemeenen regel der aantrekkinge voor- vallen; *t geen niemand zal kunnen zeggen van de wezentlyke eigenfchap- pen der lichaamen, gelyk daar is de ondoordringbaarheid,- Na dat wy nu getoond hebben, dat de algemeene wetten der aantrekkinge niet onveranderlyk, maar wisfelvallig zyn, fchynt de orde van zaken te eis- fchen, dat wy ons gevoelen zeggen over het gefchil, dat reeds federt New- tons tyden is leevendig gehouden; te weeten , of de aantrekkingskragten inwen- dige boedanigbeden der lichaamen zyn, nochtans hun wan God ingegeeven? of diever dat zy alleen verfchynzelen Is . WEL= Grent videtur. Itaut phoenomenis variantibus, fuas eti- am attractionis leges , Phyfici fubinde immutare debeant, et plurimas , a generali attra&tionis regu- la, exceptiones contingere , cogantur confiteri, quod de esfentialibus corporum proprietatibus , qua- lis est impenetrabilitas, nemo dixerit. Oftenfa evidenter generalium attraCtionis legum contingentia , ordo jam videtur flagitare , ut de Controverfia, inde a Newtoni temporibus agitata: Sum foilicet ires attrabendi fint qualitates vorporum ad er= VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 171 mwelke in overeenkoomst met de wetten der werktuigkunde en famenftellinge der lic- baamen, uit de bewerkingen van uitwen- dige oorzaaken moeten verklaard worden? Leibnitz heeft menigmaal gezegd, dat zy laage Filofoofen zyn, die de toffe met inwendige kragten van aantrekkin- ge en zwaarte belaaden en alles met wonderwerken vervullen , en de herfen- fchimmen der Peripatetici en fchool- geleerden, van Verulamius met verach- tinge uitgebannen, wederom te rug roepen , en die befchuldigingen van Leibnitz hebben Bernouilli, Wolf en anderen onderteekend. De voornaam- fte leerlingen van Newton, daar door in geenen deele onthutst, verklaarden opentlyk, dat zy de zwaarte ee de an- vnertrt ternae, a Deo tamen illis inditae, aut potius fint tantum phoenomena, ex operationibus causfarum externarum , legi= bus mechanicis, ac flruFurae corporum convenienter expli= canda „ noftram dicamus fententiam. Ignâvos hos esfe Philofophos , materiam internisattraétionis , et gravitatis viribus onerantes, miraculis omnia com- plere, explofas a Verulamio Peripateticorum chi- mgeras revocare „ faepius dixit Leibnitzius , fubfcrib= feruntejus accufationi Bernoullius , Wolfius aliique. Nihil his moti praecipui Newtoni Discipuli, De Im 172 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE Aantrekkinge zoo lang voor Natuur- kundige oorzaaken der verfchynzelen, en wel voor volledige oorzaaken der- zelve, houden zullen, tot dat iemand, door middel van ontwyffelbaare proef- neemingen, maar niet uit loutere ver- onderftellinge, eene verzonne fyne he- mellugt te baat neemende, zal betoogd hebben, dat alle beweeginge in de Na- tuur door aanftootinge verrigt worde: (t geen zy meenden dat zou kunnen gefchieden, als de kalveren op het ys danfen.) Verder, dat zy met de verbor- gene hoedanigheden der Peripatetici niets gemeens hebben, maar dat zy tef- fens ook de Natuurkennis met geen ver- zinfelen van veronderftellingen overlaa- den willen, alzoo die meer droomen | ï fchy- blice declararunt, fe gravitatem et attractionem tamdiu pro phyficis phoenomenorum causfis, iis- que adaequatis, habere, donec aliquis , ope experi- mentorum indubiorum, non ex Hypothefi, fiCtiti- um aethera asfumendo , demontftraverit , omnem in Natura motum, fieri per impulfionem, (id quod ad Calendas graecas preeftari posfe opinati fant) fe eum occultis Peripateticorum qualitatibus , nilcom- mune habere, fed neque Hypothefium commentis , quae febricitantis magis fomnia, quam anar ° en- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 173 fchynen te zyn van kranke herfens, dan gevoelens van wysgeeren: en dat zy wyders, niet door redeneeringe, maar door proefneemingen , onderzoeken, welke hoedanigheden een lichaam heb- be, alzoo het wezen des lichaams ons onbekend is, en alle de kennisfe, wel- ke men daar aan heeft, alleen aan de ondervindinge moet worden dank ge-- weeten. Dat ook zelfs Partyen, om de wetten van *t Geheelal te verklaa- ren, eindelyk tot Gods wil den toe- vlucht neemen, en dat er niets aan ge- leegen ligt, of men zulks regtftreeks doe, dan of men daar toe veele omwe- gen gebruike ? “Terwyl wy ons oordeel ín die twis- ten mengen zullen, zullen wy ook het ge- hide dd fententiae videri posfint, Scientiam Naturalem one- rare velle, neque quas corpus qualitates habeat, per ratiocinia, verum per experimenta indagare, eum corporis esfentia nobis ignota fit, et omnis de ea cognitio, foli experientiae debeatur. Ipfos eti- am Adverfarios, ad motus Univerfi explicandos, ultimo ad voluntatem Dei recurrere, ad quam an en 2 an per quaefitas ambages recurras, nihil in- rest, Noftrum his litibus interpofituri judicium, pri- mo 174 Je PAP DE FAGARAS ANTWOORD ÓP DE gevoelen der Wolfiaanen eerst onder: zoeken. Wy fchatten, dat zy zich niet gelyk zyn, en dat zy dezelfde oude lappen der fcholastyken dragen, welke Zy gaarne op de kleederen der Newto- niaanen naaien zouden. Laaten wy een weinig naar hen luifteren, daar zy te- gen de Newtoniaanen zintwisten. De Aantrekkinge en zwaarte zyn wonder- werken, zoo zy voor inwendige hoeda= nigheden der ftoffe gehouden worden, Want dit is niet anders, dan eene zoo- danige veranderinge in een werktuige- lyk lichaam, welke men uit het geftel des lichaams, door de wetten der be- weeginge, niet verklaaren kan: ’ geen omtrend de zwaarte niemand kan ver- richten, Maar de Newtoniaanen houden de- ed mmo omnium Wolfianorum fententiam examinabi= mus. Non conftare hos fibi, et casdem Scholasti= corum lacinias , quas Newtonianis asfuere vellent , ipfos gerere arbitramur. Autcultemus tantisper ip- fis, contra Newtonianos difputantibus. Attractio et gravitas „ fi pro internis materiae qualitatibus habeantur, fant miracula. Hoe enim nihil aliud est, quam talis in corpore organico mutatio, quam ex ftruftura corporis, per regulas motus, explica= re non licet, quod circa gravitatem nemo Damen ee VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 175 deze wetten voor regelen van bewee- ginge, en dus hebben zy die uit de lyst der wonderwerken uitgefchrabt. Dat is goed; maar daar moet eene zekere re- _den voor handen zyn, waarom de ftof- fe meer deeze wetten volgt, dan wel andere, en ten zy men die kan ont- leenen uit het geftel der lichaamen en derzelver famenvoeginge, worden de verborgene hoedanigheden der Scholas- tyken wederom uit hare ballingfchap thuis geroepen. De Newtoniaanen zul- len buiten twyffel zeggen , dat men de reden derzelven in Gods wille zoeken moet. Maar op die wyze voert men eene al te gemakkelyke wyze van filo- fofeeren in. Want wat is er gemakke- lyker, dan God, als werkmeester en werk. , DDA ON DADA DAN (NZA otd At, has leges Newtoniani pro ipfis motus regu- lis habent, et hoc ipfo, miraculorum catalogo cx- punxerunt. Rette vero, fed ratio aliquaadesfe de= bet, cur materia has potius fequatur leges, quam alias, quae nifi ex ftruêtura corporum , et modo compofitionis „ reddi posfit , occultae Scholafticorum qualitates revocantur. Rationem proculdubio, in Voluntate Dei quaerendam esfe dicent Newtonia- ni, Sed, hac ratione , facilis nimium philofophandi Methodus introducitur, Quid enim commodius „ quam 176 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE werktuigteffens, maar te hulpe te roepen, om een verfchynzel uitteleggen ? Voor- waar Gods wille is niet onverfchillig , maar heeft altoos wyze redenen, ont- leend van de Nature des voorwerps; dus is het uwe pligt, te verklaaren, hoe hy, in het byzetten van die krachten aan de ftoffe, hare gedaante en famen- ftellinge in aanmerkinge genomen heb- be, God kan aan eene zelfftandigheid geene andere hoedanigheden byzetten, dan die, welke hare natuur dulden kan. Mogelyk zal het tot de natuur der ftof- fe behooren, dat zy alle andere aan- trekt. Met dit te zeggen wint gy niets; dezelfde vraage loopt u telkens weêr voor uit; waarom dan deze juist meer de natuur der lichaamen zy, dat zy an- | dere sentent quam, ad phoenomenun explicanium , Deum e ma- china advocare ? Voluntas profetto Dei non est arbitraria, fed habet femper rationes fapientes, a Natura objeti defumtas: tuumitaqueest explicare , quomodo Ipfe , in his viribus materie conferendis , figurae ejus, et ftruêturae racionem habuerit. De- us non alias fubftantiae cuicunque proprietates in- dere potest, quam quas natura ejus patiatur. For- te tamen ad naruram materiae pertinet, ut omnem aliam attrahact, nihil hoc dicendo proficis: eadem ubique te precurrit queeftio-, cur potius-haec fit na- VRAGE VOOR °T JAAR MDOOLKXH. 197 dere aantrekken, dan dat zy dit niet doen? waarom de zuivere lichaamen ; meer naar het middelpunt der aarde, dan wel naar hare as neigen? alzoo het een, zoo min als het ander, uit hun we- zen volgt. Al antwoordt gy duizend- maal, het zelfde vraagftuk zal u wederom voorgedragen worden; ten zy gy deze krachten uit het inwendige ftelzel der deelen van de ftoffe „en uit andere werk- tuigige oorzaaken verklaart , of rond uit bekendt, dat die krachten, aan de hoeda- danigheden der Scholastyken vermaag- {chapt zyn, Maar de krachten wofden uit de uitwerkzelen gekend: en als wy op dezelve letten , worden wy onderrigt; dat zy in het lichaam: zyn. Moet dan een _Hilofoof het oordeel van zyne IV, DEEL M zin- UM MMA Mrs Bh hb natura corporum ut fe attrahant „quam non, eur gravia, ad centrum terre potius, quam ad axim tendant, cum ex esfentia eorum, non magis unum fequatur, quam alterum. Millies licet refpondeas „ eadem tibi de hovo proponetur quaeftio; nifi vel has vires ex interna partum materiae ftru&tura pe cacterisque caufis mechanicis explices, aut Schola- f {ticorum qualitatibus affines esfe ‚ ingenue fatearis. Vires tamen ex effectibus cognoscuntur, ad quos fi attendimus, has corpori inesfe docemur, Itane vero 178 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE zintuigen en inbeeldinge volgen? Deze bieden ons alleen de fchors der dingen aan; en men is gehouden, naar de kern te zoeken. Zoo koomt het ons voor, en wie zal dat loochenen? dat de lí- chaamen zich onderling aantrekken, en dat zy hunne zwaartekragt op elkan- deren oeffenen; maar zoo gy daar uit opmaakt, dat ‘er eenige inwendige krach- ten in de ftoffe zyn, begaat gy, gelyk Wolf het noemt, een misflag van /ub- reptie, gelyk als een Kind, dat de beeldtenisfen , welke het in een fpiegel befchouwt, voor een waar lichaam aan- ziet. “Een Wysgeer en een eenvoudig Waarneemer, befchouwen het Heelal, niet met dezelfde oogen. Zekerlyk de ‘Waereld is een werktuig, met eene | groo- rl vero Philofophum, fenfuum et imaginationis judi- cium, fequi decet? Corticem illa rerum nobis offe- runt , fed querendus est nucleus. Ita apparet , quis hoc neget, corpora fe mutuo attrahere, in fe gravitare , fi tamen ex hoc internas quasdam vires , ipfi materíae inesfe colligas, infigne, quod Wolfius vocat, fubreptionis vitium commififti, infanti fi- milis, imaginem in fpeculo vifam pro vero cor- pore habenti. Non iisdem oculis, hoc Univerfum, Philofophus , et Empiricus contemplantur. ziee us VRAGE VOOR °T JAAR MDOCLXXIL 179 groote kunst vervaardigd , wiens vêfan- deringen uit de gefteltehisfe der deelen en het werktuigelyke, maar niet uit eenige inwendige krachten, verklaard moeten worden. | Dus praaten bykans alle de Wolfiaa: nen. Laten wy nu de wapenen omkee- ten, en hen met hunne eigene zwaar- den neerfabelen. Wolf heeft reeds lan- ge wiskunftig betoogd, (gelyk hy alles gewoon is te betoogen) dat ’er in ieder lichaam, eene inwendige doenings- of beweegingskragt voor handen is; maar hy verklaarde nimmer, uit de gedaante en famenftellinge, hoe die wonderbaare kragt in dezelve zyn kan? Zou dan def ze kragt een wonderwerk zyn, of eene verborgene hoedanigheid? Niets min- M 2 der \ k Grt dus certe est machina , infigni arte fabricata, cujus omnes mutationes, ex partium ftruêtura ac. orga= mismo, non internis quibusdam viribus funt expli= candae. J « Ita omnes fere Wolfiani. Convertamus jam ar= ma, €t fuis ipfos gladiis jugulemus. Dari in quolie bet corpore vim agendi, aut motricem internam, mathematice dudum (ut folet omnia) demonftravic Wolfius, hegue tamen quomodo mirabilis haec vis ‚_illisimesfe posfit, ex eorum figura, ac ftruêtura ex- Plicavit, Anne itaque haee vis erit miraculum, en) aut „180 J. PAP DE FAGARASANT WOORD OPDE der-dan dat, ‘Daar is in het lichaam een beginzel: van alle beweeginge, en eene gedurige poginge, om zyne ge- „wrochten voort te brengen, Dat is recht ! maar veelligt zou iemand begee- ren, dat men uit de gedaante en het fa- menftelzel verklaarde „ waarom deeze kragt inde lichaamen is, en waarom niet? -Wiant zoo men dit niet ter uit- voer gebragt heeft, fchynt het, dat de Wolfiaanfche bepaalinge der verborge- ne hoedanigheden, op hem kan worden toegepast? De reden is by de hand; want deze kragt behoort tot de na- tuur van ’t lichaam, welke uit de kragt van werkledigheid en dadelykheid be- ftaat, en uit welke alle derzelver ver- anderingen verklaard kunnen hier s Q« Bett aut occulta queedam qualitas? nihilminus, Estom= nis in corpore mutationis principium, nifusque e= jus continuus ad effeêtus producendos. Retequi- dem! fed vellet fortealiquis, ut ex figura ac ftruce tura explicetur , quare haec vis infit potius corpo- ribus quam non; ni enim hoc preeftitum fit, vide tur Wolfiana occultarum qualitatum Definitio illi applicari posfe? In promtucausfa est; pertinet enim haec vis ad naturam corporis, quam vis inertie , et agendi conftituunt , ex quibus omnes eorum …l 3 a- “._VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 181 Mogelyk zal iemand zeggen, dat hy van eene wonderbare natuur der. ftoffe hoort fpreeken, welke geheel en al be- ftaat uit twee hoedanigheden , die regt- dyns tegen elkanderen ftrydig- zyn, Te weeten, een lichaam «poogt „door de kragt van werkledigheid , den -ftaat, waarin het is, te bewaaren, en, door de doeningskragt, denzelfden ftaat, ge- duriglyk te veranderen. Aan welke nu van die twee krachten, zal de ftoffe ge- hoorzaamen? Wolf fchynt hier om- trend noch niets zeekers te hebben vast- gefteld ; want nu eens, peinzende op de doeningskragt, betoogt. hy, dat: alle toffe, door eene inwendige doenings- kragt in eene gedurige beweeginge. is, {op dat niemand zich verbeelde „dat het „van uitwendige. oorzaaken voorkoomt) M 3 en Tl ft Mb Mbeedle Alter “tationes posfant explicari, Miram materiae natu- ‚ram fe audire, dicet forte aliquis , quae duabus ta- libus viribus, fibi e diametro contrariis , abfolvatur. Vi inertiae feilicet, corpus ftatum quem habet, „confervare; vi veroagendi, eundem continuo mu- _täre, nititur.. Cui jam materia ex duabus his viri= bus obfequetur? Nondum de eo ipfe Wolfius certi aliquid videtur ftatnisfe; nunc enim vi agendi in- „tentus, omnem materiam in continuo esfe motu , „ex interna-agendi vi (ne quis hoc a causfis exter- nis 182 j. PAP DE FAGARAS ANT WOORDOP DE en dat wel in zyne Cosmologie, die in % jaar 1737 is aan het licht gekoomen, Ó 170, alwaar men zich, in eene aantee- keninge, op de getuigenisfe van Leib- nitz beroept, als zynde, zoo men ’t ge- looven wil, een onpartydig getuige in dit geval, Straks die dingen vergeeten zynde, en alleen der werkledigheid ge- dachtig , beweert hy, dat geen rustend lichaam, zich zelven in beweeginge kan brengen, 6 304. Cosmolog. Maar mo- gelyk zal iemand zeggen, dat hy noch geene reden ziet, waarom de natuur van een lichaam meer beftaan zou in de kragt ‚om te werken en te beweegen, dan wel in de aantrekkingskragt ; alzoo het een, zoo min als het ander, uit de __ondoordringbaare uitgeftrektheid volgt, Voorwaar, Wolf. zelf, ontkent open- lyk, nis proficifci putet) demontftrat in Cosmología fua, que Ao. 1737. prodiit $. r7o. ubi in Scholio ad Leib- nitzii teftimonium, teftis fciiicet in hoc negotio, extra partes pofici , provocatur, Mox horum obli- tus, et folius inertiae memor , nullum corpus qul- efcens, fe ipfum movere posfe asferit $ 304. Cos- molog. Sed forte, nullam adhuc fe rationem videre dicet aliquis, quare narura corporis, in vi agendi potius confiftat, quam in attrahendi; cum horum enum non magts ex extenfione impenetrabili fe- guatur, quam alterum, Jpfe profeéto Wolfius a- De Bon perte VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 183 dyk, dat de kragt om te werken, tot het wezen der {toffe behoort, 6. 147. Cosmol, Maar zoo zy niet wezentlyk is, dan zal zy toevallig zyn; alzoo ’er , met toeftemminge der Wolfianen, al- leen twee foorten van eigenfchappen zyn, weezenlyken en toevalligen. Ze- kerlyk, eene zonderlinge natuur van _gen lichaam! die geheel en al, uit eene toevallige kragt beftaan zou? Maar zoo deeze beweegkragt door het wezen der lichaamen niet bepaald wordt, ’t geen Wolf zelf bekent, en nochtans in de- zelve aanwezig is, wordt ‘er met recht gevorderd, dat de. Wolfianen reden gee- ven, waarom zy ‘er liever in is, dan niet ; en indien zy dit niet te weeg bren- gen, hebben zy niets anders gedaan, M 4 dan nnen perte negat, vim agendi ad esfentiam materiae per= tinere $ 147. Cosmol. At fiea esfentialis non fit, erit accidentalis; cum due folae fint contencienti: bus Wolfianis afetionum fpecies, esfentiaies ee accidentales. Singularem certe naturam corporis! quae vi aliqua accidentali abfolvatur, At fi vis haec motrix, per esfentiam corporum , quod Wol- fius ipfe agnostit , non-determinetur , er tamer : fis infie, jure certe poftulatur, ut racionem r- Wolfiani, quare ea potius infit qoam »- 184 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE dan dat zy, na het verwerpen der ver- borgene hoedanigheid , van de Aantrek- kingskragt, eene andere, die niet veel beter is, te weten, die van de beweeg- kracht, te hulpe roepen ; en dusfchynt de Wysgeerte, het zelfde te. kunnen zeggen , dat voormaals de Ezel van /- fopuszei: Wat kan 4 my fcheelen, wien ik diene, als ik doch overal de pakzadels der werborgene boedanigheden dragen anoet. | | Maar ai lieve! waarom wederfpreekt men toch de. bewegingskrachten? welke beweezen zyn, zich in de lichamen te ont- houden, Verandert dan het een lichaam den ftaat van het ander niet? Wat doet eene kracht anders, dan dat zy verande ringen voortbrengt? Gy aarzelt, zoo ik my Dirt nifi preeftiterint , nihil aliud fecerunt, quam quod, occulta vis attrahentis qualitate rejeCta, alteram nihilo meliorem vis motricis advocaverint, idem= que Philofophia dicere posfe videtur, quod Aefopi quondam afinus: Qwid mea refert „ cuò ferviam , dum meas occultarum gualstatum clitellas ubique portem, Quid tamen quaefo viribus agendi obloqueris, quas corpori inesfe accurate demonftratum est @ nonne ením corpus unum, ftatum alterius mutat? quid vero vis aliud, quam quod mutationes ed ë dann D cir? VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 185 my niet bedrieg, om dit bewys te on- derteekenen, uit vreeze, dat men u niet verwyte, als gy de krachten uit de uitwerkzelen betoogt, dat men te voren den Newtonianen verweet: Dat gy de zintuigen meer volgt, dan de reden, en dat gy eene feil van /ubreptie begaat. Houdteop met kwade vooruitzigten te maaken; want deeze werkkragt is, niet gelyk de kragt van aantrekkinge, uit- wendig „ maar inwendig in het lichaam, Befchouw eenen bal aan een draad han- gende, (}) hoe hy met eene gedurige poginge zich uitftrekke naar verande- ringe van {taat;en dezelve , zoo dra de M 5 hin- (f) BAUMEISTER gebruikt reeds dit voorbeeld, van eenen bal aan een draad opgehangen, in zyn Kort Begrip van de Wolfiaanfche Filofoofy. iten git? Cunctaris, ni fallor, buic demonftrationi fub- feribere, veritus ne idem tibi quod antea Newto- nianis, vires ex effettibus demonttrantibus, expro- bretur: Senfus te magis, quam rationem {equi et vitium fubreptionis commifisfe. Define male omi= mari; vis enim hec agendi (non ut illa attractionis) corporiest interna. Contempleris globum ex filo fu= fpenfum (f), ut continuo nifu ad mutationem dans ui ( Utitur hoc globi e filo fafpenfo exemplo Baumeifteras in Compendio Philo; Wolâanae, 5 ús | 186 j. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE hindernis wordt weggenoomen , werke- lyk verandert. Deftig voorwaar! kan men uit dit voorbeeld, de inwendige krachten bewyzen ; maar door een zon- derling ongeval gebeurt het, dat die kragt, door welke de bal zynen ftaat poogt te veranderen, dezelfde zy, met de zwaartekragt, welke wy te voren ge- last hadden naar de Scholaftyken te vertrekken: en hoe zullen wy die dan nu wederom inroepen? Maar, let wel ! indien het een lichaam op het ander valt, dan zal het ten minften inwendige blyken geeven, van werkende krachten. Hoe het zy, anderen zullen dit liever lydinge, dan dadelykheid noemen; want het lichaam, indien het van een an- der niet was voortgeftuwd, zou nooit op t wt fui tendat , et fubiato impedimento illum actu mu- tet. - Egregie profeéto hoc exemplo vitres inter- nae comprobari posfent; fed fingulari infortunio evenit, ut vis, qua globus ftatum fuum mutare nititur , eadem fit cum vi gravitatis, quam anteaad Scholasticos abire jusferamus, jamne eandem revo- camus? At, at, fl corpus, in alterum incidens, il- lius ftatum muter, tune faltim manifefta vírium a- gendi indicia prebet. Pasfionem hoc , quicquid fit , alii nominabunt potius, quam actionem: Corpus enn, nií ab alio impulfum, nunguam in illud nl IS= VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXII 187 dat lichaam gevallen.zyn; maar de vol. gende veranderingen, die in hunne ge- durige famenraakinge voorvallen, zyn gevolgen der noodzakelyke ondoor- dringbaarheid; zoo dat het niet door hun wezen, maar door eene onbekende natuur, welke noch. wezenlyk, noch toevallig is, bepaald worde, welke ver- anderingen in het zelve moeten. voor- vallen, Maâr laaten wy een einde. maaken van ’t victorie kraaien, eer wy overwon- nen hebben; want zoo de beste en ge- oeffendfte Soldaten aan den gang raa- ken, zal de kans des krygs ligt. veran- derd worden. De geoeffende Soldaaten van Wolf, noeme ik, zyne eenvoudige Monaden, welke geene witgeldendneid. o wter disfet; mutationes vero fequentes in mutuo €o= rum contaétu evenientes, funt fequelse impenetra- “_bilitatis necesfarie; ut adeo quales in illis mutati- ones evenire debeant „ id per eorum esfentiam , non per naturam nefcio. quam, quae nec esfentia- lis „ nec atcidentalis fit, determinetur. Sed definamus triumphum canere ante viétoriam ;- quod fi enim res ad triarios redierit, pugnae alca inmutabitur. Triarios Wolfii dico monades (im- plices, non extenfas, non figuratas,. extenfionis - ta 188 jy. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OF DE of gedaante bezitten, maar echter, den genoegzamen grond der uitgeftrektheid, en gedaante der lichaamen, in zich be- vatten , en die, in zonderlinge en eigene krachten, van elkanderen verfchillen. Niets is er faamgefteld, of «het is eene famenzettinge van die eenvoudige we- zens, en derhalven hebben de kragten, welke wy bevinden in de lichaamen te zyn, hunnen genoegzaamen grond in derzelver krachten, en wy noemen hun- ne inwendige veranderingen, voor zoo ver wy die flegts verward kennen, de kracht der beweeginge. Dus hebben wy gedaan , daar wy te voren om vroegen, te weeten, wy hebben de reden gegee- ven, waarom er eene werkende kragt in een lichaam zyn kan. Maar RT ) za Eee tamen et figurae rationem in fe continentes, et “peculiaribus propriisque viribusa fe invicem diftin- Gas: Nihil est compofitum, nifi horum Gmplicium aggregatum, et proinde vires etiam, quas corpori inesfe pereipimus, râtionem in horum víribus ha- bent, quorum mutationes internas, confufe cog- nitas „ vim motricem nominamus. Habemus ita- que, quod antea flagitabamus , rationem ejus red= ditam, cur vis agendi eorpori inesfe posfit.- At ex intrinfecis monadum mutationibus, aeque commo- de VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXL. 189 zal iemand zeggen, dat men even ge< makkelyk, de aantrekkingen en afwee- ringen, uit de inwendige veranderingen der Monaden zou kunnen verklaaren, Want gelyk die eenvoudige wezens. onderling hunne denkbeelden begeeren, of er eenen afkeer van hebben, zoo die- nen zy ook, ter voortbrenginge van de verfchynzelen der aantrekkinge en der afweeringe. Maar ik vreeze, dat de Wolfianen, zoo iemand, met zyne aan- trekkingskrachten, naar het galgenveld zoude wyzen. Want ruimte, afftand, aantrekkinge , aanbootzinge, beweegin= ge, zyn loutere Verfchynzelen, die ons zoo voorkoomen, maar die, zoo men ze wel verklaart, niets anders zyn , dan die inwendige veranderingen der Magna. en, td de attraCtiones et repulfiones explicari posfe, dicet forte aliquis. Prouti enim fimplicia illa fuas mu- tuo ideas appetunt vel averfantur , ita attra&tionis „ et repulfionis phoenomenis producendis inferviunt. At vereor ne in malam rem abire eum jubeant Wol= fiani, eum fuis attrahendi viribus. Spatium enim, diftantia, attraétio, impulfio, motus funt mera phoenomena , que nobis apparent, fed quae, fi debite explicentur, nihil funt, nifi internae ille monadum mutationes, quae confuft a nobis cogni- E Tes 1go Js PAP DE FAGARAS ANT WOORD OPDE ‚den, welke, verward en gebrekkig van ons begreepen, zoo veele en zoo vee- lerhande denkbeelden van verfchynze- len verwekken. Maar misfchien, als de Newtonianen dit hooten, zullen Zy wils len weeten , waat nu die heerlyke woor- den blyven, met welke men gelastte; dat alle de vitkoomften in-’t Geheeclal, uit het inwendig werktuiglyke der lichaa- men, door werktuigkundige wetten, voor- taan verklaard zouden worden? Want zoo is reeds het tooneel van die Mecha- nifche Wysgeerte veranderd, en al het onderzoek naar de oorzaaken overge- bragt, tot de kennisfe van de innerlyke krachten der Monaden. Ja zelfs is de toevalligheid van de wetten der bewee- ginge ook geheel weggenoomen. en. alle Bd te, tot tamque variorum phoesomenorum ideas excitant. Sed illud forte haec audientes Newtoni- ani fcire vellent, ubi nunc fint magnifica illa ver= ba, quibus omnes Univerfi eventus, ex interiore corporum organismo „ per leges mechanicas expli- candos esfe, jubebatur? Jam enim mechanicae hu- jus Philofophiae fcena immutata, et omnis causfùs rum inveltigatio, ad internas monadum vires cog- nofcendas , translata est. Ipfa etiam legum motus eontingentia fublata est. “Omnia enim mundi phoe= no= VRÄGE VOOR °T JAAR MDCCEXXH. 191 alle de Verfchynzelen der Waereld hebben haren oorfprong uit de inwen= dige krachten der Eenvoudige Zelfftan- digheden, dewelke, volgens Wolfs leer, de Monaden eigen en wezentlyk zyn: alzoo door dezelve, de eene van de an« dere wordt onderfcheiden: dus zyn alle de veranderingen der waereld, uit de wezens der zelfftandigheeden voortvloei- ende, volftrekt noodzaakelyk , en dus kunnen zy door Gods Almagt zelve, niet anders wezen. De Wolfianen zel- ve mogen toezien, hoe alle die dingen met de toevalligheid der wetten van be- weeginge, en met de mogelykheid der wonderwerken, kunnen vereffend wor- den. Ik belyde, dat ik zoo eene Filo- fofifche maag niet hebbe, dat ik zoo vee- nomena, ex intrinfecis fimplicium viribus, oriut- tur, quae, ipfo docente Wolfio, monadibus fant esfentiales (cum per has una earum diftinguatur ab altera) omnes itaque mundi mutationes, ex esfen- tijs fubftantiarum profluentes , funt abfolute neges- fariae, adeoque nec per divinam Omnipotentiam aliter esfe posfunt. Quae omnia, quomodo cum legum motus contingentia, et posfibilitate miracu- lorum, conciliari posfint, ipfi viderint Wolfiani, Ego fateor, me non ita philofophicum habere fto- _ mac i92 JePAP DE FAGARAS ANT WOORD OPDE veele raawe ftellingen zou kunnen ver- duwen. Maar tis tyd, dat wy de Wol- fianen verlaaten, en overgaan tot die Newtonianen, welke meenen,’ dat de aantrekkingskrachten in de lichaamen huisvesten. ‘ Hun gevoelen maakt eene vry goede vertooninge, alzoo het zich onder den naam van .zedigheid aanpryst, En aan de volftrekte willekeur van God de wet- ten der beweeginge onderwerpt; maar %* een weinig nader en naawkeuriger be- kykende, befpeurt men, dat het eenige verwantfchap heeft met de hoedanig- heden der Schoolgeleerden. Want de- ze Wysgeeren, met welke wy thans handelen , belyden zelve, dat er in ieder lichaam eene kragt van werkledigheid is, td machtm, ut tot cruda asferta ‚ concoquere posfim, Sed tempus est, Wolfianis dereliëtis , ad illos New- tonianos, qui attraCtionis vires in corporibus ha- bitare putant, tranfeundi. Speciofa fic fatis est eorum fententia, commen= dat fe modeftiae nomine , abfoluto Dei arbitrio fabjicit leges motus; attamen, accuratius infpeêta , cognationem cum Scholafticorum qualitatibus habe re deprehenditur.. Ipfi enim, cum quibus jam agi- mus, confitentur Philofophi, dari in quolibet cor= Ber: is, het-zy dat dezelve eene krhgt Zy s met regt Zoo genaamd, het zy dan {legts een bloot gemis van dadelyke kragten, en derzelver echo of weerklank, gelyk KAESTNER haar zeer fchrander noemt , de fchelle Nymf; die niet: zwygen kan , als iemand tegen haar fpreekt „en-noch- tans, hoe weêrklankig zy ook zy, niet geleerd heeft eerst te fpreeken: datis, zoodanige eene kragt ; die geen gewrocht immer uitwerkt, maar alle hare uitwer- -kinge verflyt, in tegenftreeven ;-en ook , die geene bepaalde hoegrootheid heeft ; _maar naar dat de op haar werkende kragt ‚ grooter of kleiner zynde, ook meer groeit of afneemt, Dus zal geen lichaam zynen {taat van beweeginge of ruste veranderen, en dus, zoo veel te / SAV: DEEL N min- kaan „pore vim inertiae, feu fit hae vis veri nominis , ‚feu merus agendi virium defeêtus , illârumque e= ‚ého, ut ingeniofe Kacstnerus appellat „ Wocalis Nys __phe quae nec reticere loquenti „ nec. prius ipfa loqui didscit , “vefönabilis echo, quae nunguam ulfum èfetum exe- rit fed omnem efficaciam in refiftendo confumit, „quae nullam quantitatem determinatam habet, fed „ __prouti vis âgentis major minorque est erefcit vet _… decerefeit., Nullum itaque corpus ftatum faum vel „movendi, vel quiefcendi immutare potest; tanto PEÔAIPKE BEPA GARASÁNT WOORD OPDE tiinder, den ftáat van een ‘aûder li eha; Want -2ó0 is in ieder)begrip, dat wy! kebben:, van ‘het werken op iets ánders; ‘òf vat de Werándefingevän des- zelfs Abtät, alfóös ‘éénige Vérätideringe ván ‘de werkende beftaanlykheid; zoo “dat zelfs- de ziel , begaafd metten ver- Imogen, ‘bin Het lichaam te beweegen , ‘deszélfs ftaät nimfner vetdätdert, dan „door’énetiewe bepälinge’ván den wil, “Indiën Ser ‘eénige ‘dadelykheid, zonder vefaridetinge van den’ daader, kan wor- „den‘aátigegaan , wie-zal ons dan verzee- kefer , ‘dat:Ook de deelen’ der ruimte, Hepwelke wy beerypen dat de lichaamen geplaatst zyn ,‚-fchóon zy onbeweegelyk ên-ötivéranderlyk’ zyh, echter niet op sde'ftöffe „zelve werken : ’ geën ee 8e, LEEN ì Hj ak el minus îtaque ftatum-alterius immutabir. ’ Ita enim ofni, Guam de aCtione in alterum, feu ftatus ejus “immutatione , häbemus, -notioni , aliqua agentis mMmutatio-adheeret, ut vel ipfa anima, vi corpus fu- um Móvendi preeditd, illius ftatum nunquam, nifi nóva voluúntatis determinatione accedente , mutet. - Si quaaftio, fine agentis mutatione, fufcipi po- test,-quis nos certos reddet, partes etiam fpatii, _ in qúo córpora collocata esfe concipimus „ licet fint immobiles et immutabiles, non ‘tamen in Eee am FRAGE VOOR °T JAAR MDCELSEN.. 295 fteld zynde , zal het allesin: duigen"val: len; wat:er, nopens de beweegingswets ten, zonder eenig toeverzicht “tehebs ben, op de veranderingen; welke doot het ydel zouden “worden aangerecht; beweezen is, Wat wil die grondregel anders beduiden? De ‘vorzaak vis ges êvenredigd aan het gewrocht ; enindien de veranderinge, welke de daader, zoo wel alsde lyder , ondergaan; geene juiste evenredigheid. bewaren; ‘kan mens zonk der dit, geene reden. geeven; waarom niet alle: werkinge genoegzaam is voof het te weeg brengen van allerhande uit werkingen, Evenwel moët gy alles ont kennen; ‘indien gy ftaande houdt, dat er eenig beginzel van aan:rekkinge inde lichaamen; als tot het innig bèftaan: ber ij N 2 hoos tt tet fam materiam-agere., quo pofito, ‘ea ofnnia, ‘quae de motus regulis ; nullo „ad. mutationes a fpatio inducendas ; refpetu habito,demonttrata funti, «conciderunts ‘Quíd alimd fibi vult hoc ‘axigma? “Causfa proportionalis @st effeui,rnifi quod,’ maë tationes ,Qquas agens aeque ac. patiens , fabeunt juftam inter fe proportionem. obfervent y fme quo nullam rationem reddes, cur:non quaelibet attros, _cuilibet veffettui. producendo 9. fufficiat, Haec “ta __ men. ofhnia tibi ‘heganda fwnts ofi-domefticum «lin „31 quod 196 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE hoorende, zou aanwezig. zyn. Wart het lichaam, dat een ander aantrekt, verandert deszelfs {taat ; *t geen het niet doen kan, ten zy het ook zyn eigen ftaat verandere ; maar het zal zynen ei- genen {taat nooit; veranderen door de kragt van werkledigheid , die aan ’ zel- ve altoos toebehoort, Verfier in uwe gedachten , dat de Zon, in ’ een of an- der deel van *t Ydel, als de Vorst der. Pianeeten , aanwezig zy; dan zal het gevolg „zyn, dat, op deze-wyze, geen lichaam op de. Zon werken kan, en de Zon, door eene kragt van werkledig- heid; zynen ftaat niet veranderen kan, dat zy dan ook rusten moet, Verbeeldt u dan, dat in dezen of genen afftand vande Zon, eene Planeet gefchaapen wordt, otd quod attratiovum principium, in eorporibus refi= dere asferas, Corpus enim, quod alterum attrahit „ ftatum ejus mutat, quod facere nequit, nififuum etiam immutet ; fuum vero nunquam immutabit, vi inertiae, ipfi-femper competentis. Fingas cogitatione, fo- lem existere , in quacunque fpatiiparte, Planetarum principem ,Qquia nullum corpus hac ratione in folem agere , neque ille vi inertiae praeditus , ftatum fuum mutare posfit , confequensest ut ille quiefcat, Cone cipias jam in quacunque a fole diftantia, Planetam í Cit. VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLKXI, 1197 wordt, zoo zult gy niet zien, dat daardoor iets in de Zon veranderd wordt, (Want wy handelen nu niet over het geen zy van den Planeet zou te lyden hebben, maar de vrage is over de dadelykheid, met welke zy omtrend den Planeet ver- keert). Maar zoo dus de Zon zynen eigen ftaat niet verandert, zal zy ook den ftaat des Planeets niet veranderen ; dat zy evenwel door de aantrekkinge behoorde te doen, Te zeggen, dat dit door Gods wille gefchiedt, is niet an- ders, dan met ydele woorden zich te behelpen; want niemand twyffelt, of God kan den Planeet wel naar de Zon- ne heenen dryven; maar ‘dat de Zon, wanneer zy zelfs niet dadelyk werkt, of zynen ftant niet veranderde, evenwel | pe N 3 ZOO Oteinndndn ereari, nihil per hoc in fole mutatum vides. (De “_€o enim, quod a Planeta pateretur , non agimuuns, cum quzeftio fic de aCtione, quam in illum exer= cet). Quodfi vero fol hoe modo faum ftatum non immutet, neque Planetae frarum quod camen per attrationem fieri deberet) immmnrabit. Divero hee voluntate Dei ita fieri , est terminis ludere; Deur enim planetam verfus folemm impellere poste, ner» dubitat; illtud vero ut fol non agens, feu Hoe faum non mutans agat, ut Quiefens murerur, vu 198. RAP DEFAGARAS ANTWOORD OP DE zoo werkt, dat.„het geen.rust , veranderd worde, en; een ‚ander lichaam verandert , kan niemand zeggen dat gefchieden kan, al. roept hy de Goddelyke Almagt te hulpe, ten zy hy haar tot tegenftrydig- Bale hon willen uitftrekken, Ook zou, iemand weinig: veld winnen, als hy zei, dat de. Zon eenen Planeet aantrok, door de. kragt van die beweeginge, welke God. haar had. ingedrukt ; want zy zal, of hy rust, dan of hy in beweeginge ge« bragtis, gedurig haren ftaat bewaaren, en, by gevolg de aantrekkinge, waar door zy een Planeet aanhoudend naar zich-lokt, niet kunnen beoeffenen, zon- der even zoo veele veranderingen, als er aantrekkingsoogenblikken zyn. Ja wat zegge ik! aangezien alle beweegin- ge, die van uitwendige oorzaaken voor- | koomt, botnntee terque corpus aliud, nemo vel per Omnipotentiam Dei fieri posfe dicet, nifi eam ad contradiétorta extendere. velit. Nihil etiam aliquis proficeret , dicendo, folem vi motus alicujus, a Deo illi im- presfi, planetam attrahere; ille enim , feu quies- eens, few commotus, {tatum fuum continuo con= fervabit, neque proinde attraétiones, in planetam continuas, non fine totidem mutationibus intelli gendas, exercebie. Quid quod? cum. motus om- pis, 3 causfis externis profettus, ad pasfiones cor= (het Poe VRAGE VOORST JAAR MGCLEKI, 199, koomt,, tot. de lydingen, der lichaamen. wordt betrekkelyk gemaakt, zoo. zal het ook ligter vallen, water git puim- fteen te halen, dan, uit. zoodanigg eene beweegies cen inwtenalg Beginzel van, dadelykheid, met geweld. uit te perfen, Op dat men het ongerymde, waar. mede het voorgefteld, BevC elen der New- tonianen gedrukt wordt, noch klaarder zie, wilde ik gaarne, dat men. dit, ook in overweeginge naame, . De. fterkte der Aantrekkingskragten, waar door een lichaam alle de ftoffe. des Geheel- als naar zich trekt, groeit aan, en ver- meerdert, volgens de wederzydfche re- den, van, de vierkanten. des afftands. By gevolg, moeten de verfchillende in- nie gefteldheden, en, het aantrekkend lichaam, dat is de verfchillende gedaan- N 4 te porum referatur, longe facilius fit , ex pumice aquam „ quam.ex hoc internum aliquod agendi ‚ principium exprimere, Ut abfurda quae hanc premunt fententiam, clari- us adhuc videri posfint, haec velim ad animum revocemus. Intenfitas virium attraendi, qua cor- JUS QUO libet, omnem Univerfi materiam » attrahir, cfefeit, in ratione reciproca quadracorum diftan;iac, Aut itaque diverfis his quantitatis artraliendi zr dibus, quibus corpora, pro diftantiae vane, , ug 200 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE te en het onderfcheiden maakzel, of beantwoorden aan de verfchillende trappen van hoegrootheid der aantrek- kinge, met welke de lichaamen, op ee- nen en denzelfden tyd, op eene ver- ‘fchillende wyze, naar elkanderen gelokt worden, of dit alles moet onverander- lyk blyven, elk oogenblik, Het eerfte kan niet gefchieden; want de toeftand van elke zelfftandigheid, kan niet, dan by opvolginge van tyd, veranderd wor- den, om dat iets, niet het zelfde te ge- lyk zyn eh niet zyn kan. Maar zoo wy het laatlte vastftellen, brengen wy ons zelven onder onoverkoomelyke zwa- righeden, Want er moet nu verklaard worden, hoe, in eenen en denzelfden ftaat van een aantrekkend lichaam, zoo ver- etten uno eodemque tempore, modo tam diverfo, folli= citancur , diverfi in attrahente refpondent ftatus in- terni, id est diverfa figura, ftruêtura &c., aut hoe oirne, quolibet inftanti , invariatum mänet. Prius fieri nequit; ftatus enim fùubftantiae cujuscunque ‘ nonmiu frecestu temporis variari potest, cum non posfit idem fimul este, et non esfe. At fi pofterius asferamus, infqverebilibus nosmet ipfos difficulta- . tibgs objecimus, Jam enim explicandum Est, quo= roda iu uno eodemqué corporis attrahentis A dhl Ì VRAGE VOOR ’T JAAR MDECLXXIL 201 verfchillende uitlokkingen, onderfchei- den van grootte, met welke zoo onder- fcheidene lichaamen, op het zelfde oo- genblik,*worden gedreeven, hare rede- nen en oorzaken hebben kunnen? of ten minften, zou men moeten aantoo- nen, dat men, zonder zich zelven te- gen te fpreeken, zeggen kon, dat eene kragt, welke niet dan op ééne wyze be- paald is, (want zy kan niet te gelyk verfchillende bepalingen hebben) tot be- weeginge zou kunnen nopen, een gelyk gevaarte van een lichaam, op dezelfde wyze tot het ontfangen harer bewerkinge efchikt, dan eens met eene oneindige, an wederom met geene de minfte , en dan wederom met eene zekere bepaalde pitlokking, zoo ni zoodanig een ge ta tu, tam diverfae, magnitudine differentes, follici- tationes, quibus varia corpora , eodem inftanti, urgentur, rationem fuam continere posfint ? aut faltim esfet oftendendum, fine contradiétione dic posfe, unam, et nonnifi uno modo determinatam vim, (neque enim fimul et femel , varias determi- nationes habere potest) aequalem corporis masfam „ eodemque modo, ad ejus aftionem excipiendam. ‚_ difpofitam, hic quidem infinita, ülic fere nulla, __ Aftic finita quacunque follicitatione , ad motum -ur= 5e= 202 J. RAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE tal niet zou kunnen worden uitgedacht, aan welke niet eene zekere aantrekkinge van een gelyken klomp, zoo als die van dezelfde kragt, op het zelfde oogenblik voorkoomt , beantwoorden zou, Ja de ftaat van een aantrekkend lichaam , vol- doet zelfs.niet , ter verklaaringe. van die. verande en, welke een enkel. Langen trokken an er van ontvangt. Te weten, het aantrekkend, lichaam, zet eenen trap. van, felheid, aan. het aange- trokken by. Die trap van. fnelheid, heeft derhalven zynen, genoegzaamen grond, in.den ftaat van het aantrekkend, lichaam. Maar ondertusíchen. heeft het aangetrokkene, eene niewe {nelheid ver- kregen, waar van men ook reden geven moet, Te vergeefs zal men die zoeken, in gere, ita ut nullus talis numerus concipi posfit, cui non aliqua aequalis masfae attractio, ab. eadem vi, eodem inftanti profeéta, refpondeat. -Imo, ftatus corporis attrahentis, ne illis quidem mutati- onibus, quas unum folum corpus attratum, ab co accipit, explicandis fufficit. Corpus nempe attra- hens, certum celeritatis gradum actraéto confert. Ille itaque rationem fuam, in (tatu, attrabentis ha bet, At interea attratum novam.celeritatem ac cepit, cujas tiam ratio dari debet, Frufira hane ter: MTD SNE Se VRAGE, VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 203 in de verfchillende deelen. van het. Ydel; want dat kan op. de lichaamen. niets werken, en, zyne deelen, zyn onder el kanderen, volmaakt gelyk „ zoo dat en geene reden, wezen kan, waarom het li. chaam, in het een gedeelte des Ydels, meer fnelheid zou hebben, dan in het ander, Edog, men kan die reden ook niet vinden,in, het aantrekkend lichaam, Want aan het zelve heeft men de eerfte beweeginge dank te wyten, volgens ver- onderftellinge ; en-…dus kan men daar niet uit ontleenen die aanwas van fnel- heid, welke er. in de volgende oogen: blikken is bygekoomen. Want, alzoo een werkleedig aantrekkend lichaam zich, op de volgende oogenblikken, niet kon veranderen; kan er ook niets in Iet ZEl- in diverfis fpatii partibus quaeres; illud enim in corpora agere neutiquam potest, partesque €jus fant fibi perfeête fimiles, ut nulla ratio esfe posfit, cur in hac cjus parte majorem habeat corpus cele= Titatem quam in illa. Sed, neque ín, Corpore. attra hente, ratio illa inveniri potest. Huie enim ex hypothefi debetur celericas prima, adeoque, ab eo repetì nequit, quod fequentibus momentis accesfit velocitatis incrementum. Cum enim corpus. attra- hens iners fe fequentibug illis momentis mutare nog 204 J:PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE zelve En waar uit de niewe trappen van fnelheid, die by den eerften trap zyn RAe ‚ kunnen worden afge- — leid. Eenige hulp te zoeken in den ver- fchillenden afftand, is vrugteloos, Want alzoo deeze niets is, dan de kortfte weg tusfchen twee punten , brengt zy , in het afgetrokken genoomen, niets te weeg, ter vermeerderinge of ter verminderinge van de fnelheid des lichaams, ten zy het lichaam, naar den verfchillenden afftand, op eene verfchillende wyze ge- fteld zy. Naawelyks is het noodig , dat ik den lezer waarfchouwe, hoe ik myn vertand aftrekke van de veranderinge, welke het aantrekkend lichaam, gedu- rende de beweeginge der aantrekkinge, misfchien van andere lichaamen wi | en rte non potuit, nihil in eo esfe potest, ex quo NOVÍ, celeritatis gradus , qri primo accesferunt, esfent repetendi, In diverik diftantia aliquid adjumenti quaerere „ est fruftraneum, Hec enim cum nihil aliud fit, quam linea brevisfima inter duo punéta, abftraëte ita fumta, nihil ad corporis celeritatem , vel augendam, vel imminuendam confert, nifi pro varia diftantia corpus attrabens vario modo fit dis- pofitum, Vix opusest ut moneam, me animum a mutationibus, quas corpus attrahens, durante at- traftionis motu , ab aliis forte pasfum est, abftrahe- re s _WRAGE VOOR ’T JAAR MDOCLXXI. 205 den heeft; alzoo wy van deszelfs dade- Iykheden, en niet van zyne lydingen fpreeken, | _ % Is naawelyks te zeggen, hoe groo- te rampfpoed, op het grondgebied der Wysgeerte, gebooren is, uit eene alte dubbelzinnige beteekenisfe van kunst- woorden, en uit verwarde denkbeelden, Zie daar! men heeft. zoo zeer geenen toeftel. van redeneeringen noodig, als „wel eene duidelyke uitrollinge en ont- vouwinge van eenige kunstwoorden, om dat gefchil, * geen zoo lang geduurd heeft, te beflisfen, . Van alle de Filofoo- fen worden er twee-foorten van-hoeda- nigheden genoemd. Tot de eerfte foort brengt men de inwendige eigenfchappen, welke met het wezenlyk denkbeeld ee- | ner nnn re, cum de folis ejus aftionibus ‚ non-pasfionibus, loquamur. Dici vix potest, quanta fandi philofophici cala= mitas, ex ambiguo nimis terminorum: fignificatu, et confufis notionibus , enata fit, Eccel‚non-tam ratiociniorum apparatu ; quam diftinéta terminorum quorundam evolutione opus est; ut Controverfia „toties agitata dirimatur. Duae ab omnibus. qualita- tum fpecies nominantur. „Ad primam,referuntur afetiones interne, cum esfentiali rei conceptu CO= 206 PAP DE FAGARÁS ANT WOORDOP DE ner. zäke-famenhângen. Doot-deze is de: zaak het geen zy is, en.deeze van eene zelfftandigheid te willen. vaffcheu- Ten , zou eveneens zyn, alsof men eene cirkel van zyne rondte berooven wilde, In de tweede rangfchikkinge brengt mende gefteldhedén , die niet doot het, wezenlyk begrip der zaak bepaald wor- den, maar in een bekwaam onderwerp, door de bewerkinge-der tweede oorzaa- ‘ken, zyn voortgebragt, en daarom 1y- dingen-of toevalligheeden genaamd wor- den, -Deeze veranderingen. worden van vreemde oorzaakeh verwekt; maar welk eén gewrocht volgt “op derzelver bewer. ‘kinge? Dit wordt bepaald, door het wezen vân het lydend onderwerp; zoo dat „deeze veranderingen, fchoon zy, uit eohaerentes. Per-has res -qualibet est id, quod est, has a fubftantia aliqua divellere, idem esfet, ac cifeulem fa rotunditate: privare. In fecunda clasfe “coilocantur affettiones, non per esfentia- tem rei:conteptum determinatae , in fubjetto ido- nev, operatione caustaram externaram produête , pPasfionds; velractidentia ditte. Excitantur hee mu tationes’ à causfis peregrinis„ “qualis vamen earum òperätionem effettus-confequatur?-illud per esfen- tia fubjeki ‘patientis Beterminätur, davut hae mu= VRAGE VOOR °T JAAR MDCEL Kr 207 uit dien hoofde, gebeurelyk en toevallig hieten, om dat zy haten oorfprong aän vreemde oorzaaken verfchüldigd zyn: nochtans zeekere wetten volgen, die men uit de natuur van het lydend onderwerp verklaaren moet, Dus worden ,- zoo wel de uit-,als de inwendige eigenfchap- pen, met de wezenlyke bepalingen der zaak verknocht; en zóo wordt geene ingebeelde ‘en wild 'uitgedachte bewer- kinge- der “uitwendige “oOrzaaken ver fierd, maar wel eene zoodanige, welker mogelykheid in het wezen der zaëk ver- vat wordt, Dat God zülke veranderin- gen, van welke wy’ {preëken, ín de lie chaamen voortbrengt, dat is, dat.hy de werkledige ftoffe beweegen’ kan, wordt zoo klaar begrepen; als de en pied yk- mutationes, licet fint‘hoe nomine contingentes, quod ortus earum, Causfis Externis debeatur, fe- guuntur tamen leges certas, ex natura fubjeti pa- _tientis, intelligendas. Ita internae-aeque, ac ex— ternae proprietates, cum esfentialibus rei determi _mationibus conneétuntur , et, ‘non ‘vaga quaevis caùusfarum externarum operatio, verum talis, ‘cujus osfibilitas ‘in -esfentia rei contíineatur , ftatuitùr. Tales, ‘de quibus loquimur mutationes, Deum in corporibus producere; id est materiam ‘inertem commovere posfe , ita clareintelligitur, ut primi mo= 208 j. PAP DE FAGARAS ANT WOORD ORDE 1ykheid. van eenen eer{ten beweeger be- weezen is. Maar ‚uit. de lydingen der ftoffe, als waar toe zy alleen bekwaam is, de inwendige -werkoorzaaken uitte bonfen, en dezelve.niet. tot. de wezen- lyke bepalingen te brengen „en noch- tans in den rang der lydingen niet te plaatzen, noch aan te toonen, hoe zy in de lichaamen kunnen, aanwezig zyn, is, eveneens, als of men vierkante en ronde dingen onder, een mengde. Hoe zoudt gy , bidde ik u, hem te-keer gaan; die vast ftelde„ dat, door Gods wil, het denkensvermogen aan de lichaamen wa- re medegedeeld? « Buiten twyffel, zoudt gy zeggen, dat God, met geen meerder recht, aan zeker onderwerp „eenige in- „wendige kragt, welke tot haar. wezen niet Selene motoris - necesfitas „demontftrata fit At. eX, pasfio- nibus materiae, ad quas folas habilis-est, internas agendi vires extundere, has easdem, non adesfen- tiales determinationes referre „ neque tamen in pas fionum clasfe collocare , nec quomodo corporibus inesfe, posfint, oftendere, est quadrata rotundis ‚„ permiscere. Ôuomodo quaefo illi occurreres, qui virtutem cogitândi, Dei voluntate, cum corpori- bus. comniunicatam esfe, ftatueret?. Diceres pro= culdubio, non majori jure, Deum vim aliquam in- termam, ad ejus esfentiam non pertinentem, fub- EU jec- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI. 206 niet behoort, kan geeven, dan dat hy te weeg: zou brengen, dat een Triangel eenige niewe hoedanigheeden verkreeg, welke, in het denkbeeld der drie zyden en drie hoeken, niet was opgeflooten, Want zoo er eenige kracht is, zy moet in het onderwerp zyn; en zy is in hete zelve niet, ten zy zy tot deszelfs we= zen behoort; want door hetzelve heeft elke zaak, het geen zy is, en het geen het hare is. Doch dat al, ’ geen zy niet aan haar wezen, maar aan uitwendige oorzaaken verfchuldigd is; brengt men tot hare lydingen, welke by haar niet ‘inwendig zyn kunnen; Dit heb ik aan ú te zeggen, die gelooft, dat de in« wendige aantrekkingskrachten, door de Goddelyke wille, aan de lichaamen zyn IV. DEEL. O mes eee jeëto alicui dare posfe, quam efficere, ut triangu« lam, novas quasdam proprietates, ideae trium la= terum et angulofum non inclufas, obtineat. Vig enim fi qua est, fubjeto inesfe debet, at ipfi nori ‚inest, nifi ad ejus esfentiam pertineat; per hanc enim res omnis est; id quod est, pet hanc habet omne id, quod fuum est, iltud autem omne, quod non esfentie fuae, verum externis causfis debet; ad pasfiones ejus refertur, quae ipfi internae esfe nequeunt. - Tibi haec onrnia, fi internas attrahendá vires, cum corporibus voluntate Divina communi+ ee: 4 ca 210 J;PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE medegedeeld, Zoo min deeze als gee- ne denkingskrachten, behooren tot het wezen der ftoffe ; en tis niet meer van geene, als van deeze getoond, hoe zy in de lichaamen hare zitplaats kunnen hebben. Voorwaâr men zou het aan- wezen moeten betoonen van een derde foort van hoedanigheeden , die noch we- zenlyk , noch toevallig zy, welke in- wendig zyn, en echter in het wezen- lyk denkbeeld der zake niet opgelloten - zou zyn; eer wy tot haar, in het ver- klaaren der verfchynzelen , den toevlugt neemen. De Schoolgeleerden werzon- nen zonder moeite een niew geflagt van hoedanigheeden, te weeten den fchrik voor het ydel, om dat zy de opklimmin- ge van het water in de. wen \ oor tt catas esfe credas , dia funto. Non magis hae, quam ijle cogitandi vires, ad esfentiam materiae pertinent, et quomodo corporibus inesfe posfint , non magis de his, quam illis oftenfum est, Pro- feto tertiae hujus qualitatum clasfis, quae nee es- fentialis, nec accidentalis fit, quae interna, neque tamen esfentiali rei conceptui inclufa fit, exiftentia deberet demonftrari , priufquam ad illam, in expli= candis phoenomenis, recurramus. Scholaftici , quia 'afcenfum aquae in antliis afpirantibus , ex presfione aëris explicate aon poterant, novum qualitatum 8 bd, gen VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXT, 21 door de drukkinge der lucht, niet vers klaaren konden. Maar hedendäags, nu men het waar koorn der W ysgeerte gevonden heeft, heeft men geenen trek meer , om die eekels van hoedanigheeden. op te eeten. Zekerlyk zal er eens een dag koomen, op welke, by de verkla- ringe van de gewrochten der aantreke kinge, uit de eigenfchappen en uit de bewerkinge van eene fynere ftoffe, dan de lucht ís, aan de lichaamen hunne ware werkledigheid zal worden weder- gegeeven, en zy eindelyk van alle in< wendige krachten , met welke zy , fchoon weinig in getal , belaaden zyn, zullen ver- lost worden. Want de Newtoniaanen fchynen hier eindelyk dat plegtanker der krachten, *t geen den Scholaftyken O 2 Zoo Wd genus, horrorem fcilicet vacui, nullo negotio ef= fingebant. At hodie, reperta vera Philofophiae iruge, nemo illis qualitatum glandibus vefci amat, Veniet certe dies, quo his etiam attra@tionis eftec= tibus, ex proprietatibus, et op@ratione fubtilioris cujusdam „ quam aêr est, materiae, explicatis, ve= ra corporibus reddatur inertia, eademque omnibus tandem internis viribus, quibus jam non ita mul- tis „onerata fint, liberentur. Newtoniani eniui hie demum videntur, (aeram illam virium ancho= r rams 212 J. PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE zoo dikwyls van nut geweest was, ver- worpen te hebben. Wy hebben oris wat langer opgehou- den, met het wederleggen van de ver- fchillende gevoelens, omtrend de alge- ineene wetten der aantrekkinge; want wy konden zonder dezelve opgelost te hebben, onze gedachten niet zeggen over deze vraag: of men het fluk wolle- dig hebbe afgedaan, als men de werkla- ringe der verfchynzelen tot daar aan toe gebragt heeft; dan of men liever zyn best moete doen, dat ook de wetten der zwaar- te, werktuigelyk worden uitgelegd? Wy oordeelen dat, uit het geen wy hebben bygebragt, reeds genoeg blyke, dat de uitkoomften van ’ Geheelal door gee- | nen ram, quae Scholafticis toties profuerat, projecisfe, Diutius, tot diverfis circa generales attraétionis leges opinionibus!refellendis, immorati fumus , ne= que enim nii his difcusfis, de quaeftione , az phoe- nomenì explicatione ad illas perduëta adaequata ejus ratio , habeatur, aut potius danda fit opera, ut ipfae etiam gravi= tationis leges mechanice explicentur , noftram fententiam dicere poteramus. Patere jam ex his, que attuli- mus, arbitramur, eventus univerfi, nec geometri- ca VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 213 nen meetkundigen nooddwang worden voortgebragt, en dat men ze aan de in- wendige krachten niet verfchuldigd is, maar dat zy ont{taan uit de-eerfte be- weegingen , van den opperften werkmees- ter der dingen, in zekere deelen der ftoffe ingedrukt, en uit de onderlinge aanftootinge der lichaamen tegen elkan- deren, overeenkoomftig met de wetten der werktuigkunde. Want alzoo de werkledige toffe geene beweeginge uit haar zelven hebben kan; is dit ook het gevolg, dat eenigen van hare deelen, buiten twyffel de allerfynfte (als zynde allerbekwaamst tot het ontvangen en voortzetten der beweeginge) van den opperiten bouwmeester der waereld, tot beweeginge ine aangezet zyn. Zoo . 3 Ei PENN Va! DENIZANIS i bes a a ca necesfitate produci, neque internis quibusdam “viribus deberi, verum ex impresfis a fummo rerum opifice, quibusdam materiae partibus , primis moti= bus, er mutuo corporum in fe invicem impulfu, s„convenienter legibus mechanicis, exoriri. Cum enim-materia iners nyllum ex fe motum habere posfit, confequens est, ut quedam ejus partes, fubtilisfimae proculdubio, (utpote recipiendo et ‘continuando motui aptisfimae) a Summo Univerft „Architeéto, in motum concitari debuerint, Ita tan= dem, 214 Js PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE hebben dan de verfchillende deelen der {toffe , aan ’t beweegen gebragt zynde „ en tegen een op eene aardige orde aan- geftooten , overeenkoomftig de werktuig- wetten , zoo der algemeene „uit de werk- ledigheid en ondoordringbaarheid be- toogd, als der byzondere, te weten van die, welke uit de gedaante en famenzet- tinge van elk lichaam voortvloeien, ein- -delyk de verfchynzelen van het geheel voortgebragt, welke wy aanfchouwen, Op deeze wyze eerbiedigen wy God wel alseen. wyzen kunstwerker der waereld, maar. wy „neemen, in ’t verklaaren der uitwerkzelen, den toevlugt niet eerder tot, hem , vals dan, wanneer er ons de Natuur-henen leidt, -Namentlyk om de raderen van dit werktuig te vervaardi- k “Gen; Dt dem, varias materiee partes, commotae, et in fe- met eleganti aliquo ordine impulfe , convenienter tegibus mechanicis , tam generalibus illis, ex iner- tia et impenetrabilicate demonftratis, quam fpeci- aiibus, ex peculiari fcilicet corporis cujuscunque figura ct ftruêtura, explicandis, haec quae videmus Univer phoenomena produxerunt. Hac ratione, Depmequidem ut fapientem mundi artificem vene= famur, neque tamen ad eum prius, quam ipfa na- tura nos-ducat, in effeétibus explicandis , recurri= mus, \Scilicet, ad organa hujus machinae gan k LIUS VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIIL, 215 gen, om dedeelen van hetzelve voortte: brengen, die tot de gewrochten, waar toe zy gefchikt zyn, noodig waren, om dezelve gemäkkelyk te doen werken , en _deeerfte beweegingen aan derzelver fy fte deeltjes in te drukken! ’tZaler dan maar op aankoomen, welke gedaante en famenftellinge de opperfte werkbaas der waereld in eenige deelen der {toffe gaf, welke de voornaamfte dryfveeren van ’ Geheelàl uitmaake? welke fnel- heid en welke ftreek van beweeginge hy, haar hebbe ingedrukt? Hoe, uit dezel- ve de verfehynzelen ontftaan zyn? wel: ke. de eerfte ftaat der waereld geweest zy? hoe uit die de overige zyn gevolgd? welke de voornaamfte ftukken van dit werktuig zyn, met welke zyne edelfte O 4 wers Binnen ftruenda, omnes ejus partes efic&tibus , quibus de= ftinatee faut, producendis, commode ptandas, et primos delicatioribus. ejus partibus motus impris, mendos. Qualem iraque fummus mundi opifex, quibusdam matcriae partibus, quae precipua quafi Univerfi elateria conttituunt, figuram feruêturam= quedederit? Qualem motus celeritatem, et dire- Ctionem ipfis impresferit? quomodo ex his, hee phoenomena exorta fint? quis primus flatus mundi faerit? quomodo ex eo, ceteri confecutiP quz fiat 216 J. PAPDE FAGARAS ANTWOORD OPDE werkingen worden verrigt? hoe de in- wendige deelen zoo gefchikt, en zulke beweegingen in dezelve gedrukt zyn, dat er de allervolmaakfte orde uit te voor- fchyn koome? Alle deze dingen duide- lyk te verklaaren, of met Cartefius te zeggen: geef my de floffe en de bewee- inge, en ik zal u volkomen leeren, hoe et. Gebeelal te woorfchyn gekoomen zy: dit zou het eindelyk zyn, de laatfte oorzaaken der gewrochten op te gee- ven: zoo zou eindelyk de ware ketting der natuurlyke gebeurtenisfen toegefteld Zyn, en zyn laatfte fchakel aan den Goddelyken troon zyn vastgemaakt, gelyk de Poëeten gewild hebben. | Maar Nd fint precipua hujus machinae organa, quibus no= biliarês ejus operationes peraguntur? quomodo interiores eorum partes, ita fint difpofitae „ tales= que illis impresfi motus , ut ordo omnium puicher- rimus exurgat? Haec omnia clare explicare , feu cum Cartefio dicere: da mihi materiam et motum et quomodo Uuiverfùum exortum fit edocebo , hoc demum esfet; ulti= mas effettuum causfas asfignare, ita demum, vera eventuum naturalium catena conftructa esfet, ejufque extremus annulus, quad Poëtge volebant, {oli divino alligatus, | vs as ride ed en n VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXI. 217 Maar misfchien zal het roekeloos fchynen, dat men daar op hoopt, ty- rannisch, dat men het vordert, en dwaas, dat men het onderneemt. Want hoe! zyn wy geheimfchryvers van den Werkmeester der Natuur geweest? of gelooven wy, dat de Hemel een uitge- {pannen perkament is, in welke de ver- borgendheeden der Natuur zyn inge- fchreeven , om van ons geleezen te wor- „den? De Natuur gaf eene eindige grootheid aan alle zaaken: zy zelve heeft een perk voor de menfchelyke wetenfchap , zy zelve heeft grenzen aan die roekeloosheid voorgefchreeven, de meeste dingen van onder de fterfelyke oogen weggedooken, en de uiteinden der dingen , onder eene eeuwige nacht, bedolven. De Natuurgebeurtenisfen Os van rt Sed haec forte fperare temerarium, poftulare ty= rannicum, aggredi infanum videatur. Num enim Naturae rerum opifici fuimus a fecretis? aut Coe- lum pellem extenfam este arbitramur ‚ cui infcripta Univerfi arcana , a nobis legiposfint? Finitam cui= que rei magnitudinem Natura dedit: ipfà termi-= num cognitioni humane, ipfa limites temeritati pofuit: plurima mortalibus fubduxit oculis, et Extrema rerum note aeterma obruit, Implicantur ___ even- 218 J,PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE van ’t Heelal zyn zoo ingewikkeld, om dat de famenknoopingen der oorzaaken verholen zyn, en de ftrikken en famen- bindzelen zoo verborgen blyven, dat men noch door de reden, noch door het gezicht kan te weeten koomen, waar zy beginnen ,of waar zy eindigen, Men moet voorwaar! belyden, dat de men- fchelyke zinnen. plomp zyn, dat de oo- gen der ziele bot „en dat de werktui- gen, met welke wy hunne zwakheid te hulpe komen, onvolmaakt zyn. De fynheid der geesten, waar door het Ge- heelal in beweeginge gehouden wordt, entfnapt onze oplettenheid en onzen vlyt; en hoe zullen wy dan de gedaante en innige gefteltenisfe derzelve ontdek- ken? en door welke kunstgreep. zullen eerde eventus Univerfi, latentibus causfarum nadis, nexus ita celantibus, ut ubi incipiant, et ubi de- finant, nec ratione. nec vifu cognofcatur, Confi- ‘tendum profeéto est, rudiores ecsfe humanos fen- fus „ hebetes mentis: oculos, imperfeéta etiam, qui- bus: imbecillitati illorum fubvenimus, inftrumenta: eludit noftram induftriam fpirituum, quibus Uni- verfum agitavur., fubtilicass quomodo figuram et ftruêturanv eorum, detegemus? qua arte „ex eo- Téin: motibus „ ceeteras mundi mutationes. explir -… Câ= VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 219 wy uit hunne beweegingen , de overige veranderingen der waereld verklaaren2 Zelfs de allergrootíte. lichaamen van * Heelal zyn ons onbekend, en niemand heeft toegang tot het befchouwen van derzelver innige gefteldheid. Daar wy derhalven naawelyks den toegang heb- ben tot het voorhof der Natuur; waar- om zouden wy dan ons laaten voor- ftaan, dat wy in haar binnenfte vertrek kunnen intreeden ?. Aan den Onderzoe- ker der Natuur zyn zekere grenspalen ‚ voorgefchreeven, buiten welke niets be- ftaan-kan, dat recht is, en binnen wel- ke Newton, die Herkules der Filofoo- fen, den Hemel verdiende. Voor de menfchen, «die als veroordeeld fchynen om onkundig te blyven van de innerly- ke gefteldheid der lichaamen, fchynt: al- era ra ed cabimus? Ipfa vaftisfima Univerfi corpora, nobis „fant incognita, nemini interior eorum ftruura patet. Cum itaque vix in-atrium Naturae admisfi fimus, cur ingresfam in interius conclavc-affete- mus? Sunt certi Nature Scrutatori praeferiptifines guos ultra citrague meguit oonfifbere relum , intra quos, Philofophorum ille Hercules, Newtonus coelum meruit, „Hominibus ad ignorandam interiorem “Gorporum {ruêturam velut condemnatis, ge fo- di um 220 J,PÁP DE FAGÁRAS ANTWOORD OP DE alleen deze toevlugt over te fchieten , dat zy gelooven alles te hebben verrigt, wat van eenen wysgeer gevorderd wordt , als zy de orde van ’tGeheelal hebben leeren kennen, velerhande gewrochten met elkanderen vergeleeken en tot nut van het leeven toegepast en overge bragt hebben. Deeze dingen zyn ge- noegzaam, om het leeven gemakkelyk en vermakelyk door te brengen: ja wat zegge ik, waarom zouden zy ook aan de nieuwsgierigheid niet voldoen ? Want wy zelven zyn een groot fchouwtooneel genoeg. Laaten wy eerst ons zelven ennen, en dan eerst begeeren naar de kennisfe van verafgelegene zaaken, Hoe koomt het te pas, dat men, met eene {toutheid van Ikarus, buiten den Zon- neweg wil omzwerven, en van de zit- | plaats Grid lum fuperesfe videtur refugium „ut ordine Uniwerfi cognito, effeétibus variis; inter fe combinatis , et vitge uûbus applicatis,-officio Philofophi fe per- funétos putent. Haec, ad vitam commode et ju= cunde tranfigendam, faris unt, quidni etiam cu- riofitati fufficiant? Quin ipfi nobis fatis magnum theatrum fumus. Primum nosmet ipfos cognoíca- mus, et itademum , quae remotiora funt, concupi= fcamus. Quid sttinet, Icario-gufù „ ultra folis vias eva- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXxn, 221 plaats zelve der ziele, als eene onbeken- de kust, niets weete? Waarom moeten wy de ingewanden der Natuur opvroe- ten, en van de onze geene kennis draa- gen. Staa hier ftil, o Wysgeer ! uw eie gen lichaam roept u te rug, De voet- _ftappen van Cartefius zelve en van alle de anderen, die tot de uiterfte grens fcheidingen der Natuur zyn doorgeto- gen, kunnen ons affchrikken, alzoo zy alle vooruitflaan, en men er geene vind, die te rug gekeerd zyn. Onkundig te zyn in fommige dingen, welke de beste _ Meester niet heeft willen hebben dat wy wisten, is eene befchaafde en wy- ze onkunde. | Zoo fpreeken zy bykans allen, die de Filofoofen van het dj org ei | or- Kn evagari, ipfàamque anirhae noftre fedem, velut terram aliquam incoggitam , ignorare ? Quid Nature vifcera rimari, nefcire noftra? Refifte Philofophe! tuum corpus te revocat. Ipfa certe Cartefii , alio= rumque omnium, qui ad extremos ufque Nature fines progresfi funt, veftigia, nos terrere posfunt omnia antrorfum fpettantia nulla retrorfam, Nefcire quz- dam, que Magifter optimus nefcire nos voluit, erudita infcitiaeft, Ita fere omnes, qui Philofophos , a causfis inda- gan, 392}. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE Oorzaaken willen té rug toepen ; om liever de Gewrochten te befchouwen, Ik bekenne het: hunne redenkavelinge is zedig; maar hunne al te groote ze- digheid is ook verdacht. Zy, die niets willen weeten, ee met nochi groo- tére verwaandheid ; de verwaandheid van anderen met de voeten; want zy brengen de misdaad, welke men aan de vadzigheid der menfchen verfchuldigd is, voor reekeninge van de Natuur zelve: en, ’t geen zy zelve niet weeten, mee- nen zy ; dat niet geweeten kan worden. Met hun klein voetmaatje meeten zy alle andere menfchen af, ook die, wel- ke in de toekoomende eewen {taan gez boren te worden, Maar watvoeren dan die Leermeesters eener geleerde onkun- de in den {child? Gelooven zy ia ol a ritt gandis, ad effeêta potius contemplanda, revocare connituntur, Modetta fateor eft eorum oratios fed ipfa etiam nimia modeftia fufpe&a eft. Calcant hi fatum aliorum, qui nihil nefcire volunt, fed majore faftu; culpamenim, quae hominum ignaviee debetur, in Naturam ipfam transferunt, et quod ipfi nefciunt, pe feiri quidem posfe putant. Suo modulo , faoque pede, omnes alios, etiam futuris feculis nafcituros, metiuntur. Sed quid demum; hi eruditae ignorantiae Magiftri fibi volunt?- id a VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 223 Natuur alle hare geheimen, die zy wil openbaaren, reeds nu ten besten gaf? elooven zy dat het menfchelyk vere nuft reeds is uitgemergeld, en dat zyne krachten verteerd zyn ?. Maar laaten zy dan naar SENECA luisteren, die daar over veel beter oordeelt. De Natuur der dingen, zegt hy, geeft alle hare hei ligdommen niet in eens over; groote din- gen koomen traagelyk te woorfchyn; in de daad de waereld is een klein ding , indien de arbeid der Filofoofen ophoudt , indien de ganfche waereld niets in zich heeft, daar men naar zoekt ; en de geheimen der Natuur flaan zoo gereedelyk voor allen niet open. Mogelyk zyn zy bang, dat de geheimen, welke God wil dat voor ons zullen verborgen blyven , «al te fchielyk ontdekt worden, als wy over« | gaan Naturam , omnia quae volebat myfteria profudis(e? An efoetum humanum ingenium, et confumtas ejus vires esfe? At audiant Senecam longe reCtius fentientem ; Nox fima! , inquit ille „ rerum Natura facra fwa tradit „ Barde magna proveniunt „ utique fi labor cesfat, pufilla res mundus est, nifì in illo quod querat omnis mun- dus babeat „-arcana Nature nec ag he nec omnibus pa- tent. Allud forte metuunt, ne , fi ad perferutandas rerum causfas accedamus„ fecreta,quae Deus latere , nos 224 J, PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE aan tot het uitvorsfchen van de oorzaas en der dingen, Maar kunnen zy dan een juist meetperk bepaalen voor de menfchelyke naarftigheid, dat noch te naby, noch te afgelegen is? Hoe veel beter doen dus die wysgeeren, die de grenzen der verpligtingen, naar Cicero’s etuigenisfe, veel verder dan billyk was, ebben uitgeftrekt, op dat wy, wan- neer wy met onzen geest naar het einde ftreeven , daar nochtans blyven ftilftaan, daar het betamelyk is. _ | *Is een gladde en fteile weg, ik be- kenne ‘t, waar langs men naar de oor« zaaken der dingen voortwandelt „ en zy is belemmerd met groote klippen. Maar alles wat fchoon is, is ook moeilyk te verkrygen; en de Ouden hebben reeds ge- rS 4 Ne, Nl, ONIN (2 Nn nos voluit, jufto citius detegantur. An metam humane induftrie juttam quae nec nimis propin= ua, nec remota fit figere posfunt? Quanto melius illi Philofophi, qui fines officiorum „ tefte Cicero- ne, longius quam par erat protulerunt, ut dum ad extremum animo Contendisfemus, ibi tamen, u= bi oportet , confifteremus. Lubrica fateor , et preeceps est via, qua ad rerum causfas itur, ac ingentibus impedita fcopulis. Sed ardua femper esfe quae pulcra, nec dari ad verita- tes VRAGE VOOR ’T JAAR MDCELKXi. 533 gezegd, dat er geene breede heirbaan naar de waarheeden heenloopt. Zy is geen kloek en dapper man, Zegt SENECA; die den arbeid ontloopt; maar de moed ryst berm, hoe moeilyker zich de Zaaken woordoen, Door deezen edelen drift ver= voerd, heeft Archimedes de eerfte wet- ten aan het evenwigt gegeeven , Gali leus de fluitboomen der Lichtkûnde ge< opend, en Newton de geheimen van de beweeginge der Planeetén ontdekt. In deezen en ândeten vindt een Nat tuurondetzoeker iets, daar hy zich over verwondeten, en ’t geen hy naarvolgen mag. Met meer recht wordt hy door de gedenkftukken der fchranderheid van zoodanige mannen aangefpoord, dan, ‘Fhemistoeles voormaals door de zeges IV, DEEL P tees tet dt tes viam regiam, jam Veteres agnoverunit. Nod - estille, ait Senecd , vir fortiset frernúns , qui ldborem fugit ; verum ibi crefcit illi animus , ipfa rerum difficultate, Ge= nerofo hoc impetu duéti, Archimedes, primus lex ges equilibrio dedit, Galitaeus; phoronomiae clauftra referavit, Newtonus myfteria motus Plas netarum detexit. In his, aliisque, Naturae fcru- tator, et quod miretur, et quod imitetur, haber, Horum ingenii monumentis, majori jure, quam Themiftocles olim Miliciadis tropoeis, excitaturs as Fuit 226 Je PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE teekenen van Miltiades, Er is een tyd geweest, toen het gemeen de {taartftar voor een droevig voorfpook aanzag, en de wyze man haar voor eene fchand- vlek der Filofofen hield; en Seneca noch- tans, den moed niet laatende zakken, voorfpelde ten zynen tyd reeds, *t geen er naderhand gebeurde, Zr zalf noch wel eens iemand zyn, zegt hy in het zevende boek zyner Natuurlyke Vraag- ftukken, die bewyzen zal, in welke dee- len wan den hemel de Comeeten omzwer- wen, hoe zy zoo afgefcheiden van de ove- ‘rige flarren woordloopen? hoe groot en hoedanige zy zyn? Dat dit vooruitzigt niet ydel geweest zy , heeft de uitkom- Île eerst in onze eewe beweezen. Voor- waar! er zal eens een tyd koomen’, wan- neer de dag en de vlyt van een lan- ger SOHN Fuit quando, Cometam vulgus pro ferali praecone „ fapiens, pro opprobrio Philofophorum, habuit. Seneca tamen animum non defpondens, jam tunc id, quodevenit praedixit. Erit, inquit Natur. Quztt. Libr. 7. qui demonftret aliquando, in quibus Co- metee partibus errent? Cur tam feduti a ceteris eant? quanti qualesque fint? Non vanum fuisfa hoc augurium , eventus, noftro demum feculo ,com= probavit, Veniet profeéto tempus, quo ifta etiant quae VRAGE VOOR °T JAAR MDOCLXxi, 229 ger leeven die dingen, welke noch vet: borgen zyn , aan het licht zal brengen ; en misfchien zal er een tyd zyn, wan- neer onze nakomelingen zich zullen ver- wonderen, dat wy dingen ; die zoo opens baar zullen zyn, niet geweeten hebben, Want, door een zonderling gebrek van *menfchelyk vernuft, gebeurt het, dat ; wanneer iets nog niet ís uitgevonden, wy teffens denken, dät het niet kan uitgevonden worden ; en dat wy teffens oordeelen, dat de dingen, die uitge- vonden zyn, zoo gemakkelyk waren , dat wy ons verwonderen, dat dezelve aan de naawkeurige oplettenheid der Ouden ontfnapt is. Alle deeze dingen leiden my op tot gene zeer groote ho- pe, dat eens, zoo wy er met âlle on- ze pogingen en kragten ons op toe- Pa leg- Hind guäe nunc latent in lucem dies extrahat, ef longia oris aevi diligentia, Erit forte, quando pofteri nos tam aperta nefcivisfe mirentur. Singulari enim ali= quo humani ingenii vitio evenit, ut, eum aliquid nondum inveätum fit, idem ne inveniri quidem posfe cogitemus, et que inventa funt, tam faci- lia judieemus, ut, quomodo Veterum induftriam effugerint, admiremur. Haec omnia in fpem ma- kimam me adducunt fore, ut, fi in hoe gmnibus vi 928 j, PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE legsen, eindelyk alle dingen zullen worden uitgevonden, welke de Ouden, doof mangel van onderzoek, hebben overgelaaten, en dat men tot den grond, in welke de waarheid geplaatst is, koo- men zal, vdahds | Dat ik myne hope niet telle onder de dangenaame droomen, veroorzaaken voornamentlyk die verbaazende vorde- ringen, welke de Wiskunst in dezen tyd ontvangen heeft, Deze Goddely- ke wetenfchap is reeds al van de oudfte tyden af beoeffend, De eigenfchappen der figuren en lichaamen zyn bewee- zen. Toen zy daarna, van Cartefius en anderen, verder bevorderd werd, zyn de kromme lynen in de Geome- trie ingevoerd, en de manier der Kek ye 4 UIN ZN ON ZAND SUZAN NID endif “viribus incumbamus, inveniantur tandem omnia, que parum inveftigata Veteres reliquerunt, etad fundum, in quo veritas est pofita, veniatur. Ne fpem meam fuavibus fomniis annumerem, faciunt vel maxime ftupendi illi progresfus, quos Mathefis his temporibus accepit. Divina haec fcientia, jam inde abantiquis temporibus, exculta est. Figurarum et folidorum proprietates demon- Îtratae, Ulterius deinde a Cartefio, aliisque, pro= mota, lineae curvae in Geometriam introdute, is WRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 229 Iynen. en -smaxima gevonden, *t Blykt van zelfs, dat deeze eenvormig zyn met die, welke tot hier toe: in de (Phyfica) Natuurkunde zyn te voorfchyn gebragt. De kromme lynen ontfnappen het ‚ge- zigt niet: hare toerichtinge gefchiedt op verfcheide wyzen: de werktuigen; met welke zy befchreeven worden, vervan: gen de werktuigen, welke men tot het neemen van proeven gebruiken moet, Maar alle deeze dingen verdwynen; zoo dra zy vergeleeken. worden met die, welke men in deze en in de voo- rige eewe ontdekt heeft. Ziet daar de wetten van eene gedurige verfnel- lende beweeginge! welke niet {cheer nen te kunnen begreepen worden, zonder eene duidelyke kennisfe van de op elkanderen he volgende oo- 3 gen. eed invente tangentium , maximorùmque methodi. Analoga hec iis esfe, que adhucdum in Phyficis » preftita funt, fponte patet. Non eludunt vifum lineae curvae , earum conftruêtio vario modo pera- gitur, inftrumenta quibus defcribuntur , vicem fu= beunt machinarum, quibus ad experimenta infti- tuenda utimur. At evanefeunt heec omnia, fi cum dis, quae noftro, et priori feculo, detecta funt, conferantur. Motus ecce accelerati leges! quae, fine diftinta momentorum fe mutuo excipientium Cog= 230 Je PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE genblikken, en nu echter tot eene ge- lykmatige beweeginge gebragt zyn, Ziet daar de uitterfte beginzelen der kromme lynen, die zich in eewigheid aan het gezicht en de zintuigen ontdui- ken zullen , worden nu in rechte lynen ge- daantewisfeld , makkelyk tot eene hoofd- fom gebragt, en de hoeken der krom- te zelve, naawelyks voor het verftand van eenen engel kenbaar, worden met elkanderen vergeleeken, Maar de woor- den zouden my eer ontbteeken, eer ik mangel zou vinden aan niewe uit- vindingen der. Wiskunftenaars. Archi- medes zou by den onveranderlyken Jupiter gezwooren hebben, dat die din- gen, welke men thans al fpeelende ont- dekt, in eewigheid het menfchelyk zi hade km nuft dd cognitione, intelliei non posfe videbantur, ad motum aequabilem funt redute : ultima curyarum clementa, que vifui, fenfibusque fe in eternum Tubdugent, in reétas lineas transformata, in fum- mam facile rediguntur: ipfi curvedinis anguli, vix Angelico intelleêtui cogniti, inter fe conferuntur. Sed citius me verba, quam nova Mathematicorum inventa, deficient. Aeternum haec humano intel= leétui impervia futura, jurasfet Iovem lapidém Archimedes, gu hodie ludendo deteguntur, Pri- EW dens er er | ip | ne + … - … es Sims, Wir aib dt ese mi 21 VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 23E nuft ondoorgrondbaar en onbekend zou- den blyven. De eerfte der ftervelingen, welke er den toegang toe openden, wa- ren NEW TON €En LEIBNITZ ; maar de ouden waren er reeds naby geweest, en zy zouden mogelyk tot die groote ont- dekkingen gekoomen zyn, hadden zy er hun verftand op gevestigd. Archi medes had er reeds eenige zaaden van geftrooid , Paschalius en Barovius had- den de uitfpruitzels gezien, Newton heeft er den oogst van ingezaameld ; die nochtans voor de nakomelingen ee- ne groote nalezinge genoeg overliet. Maar waartoe zal dit dienen? De Wis- kunftenaars hebben zich mannelyk ge- kweeten: zy hebben voltooid, ’t geen door geene peo magt fcheen | P 4 te br re he hi shad mi mortalium aditum ad haec paraverunt Newto- mus et Leibnitzius; fed in vicinia corum jam erant vetercs, et pervenisfent proculdubio, fi animum advertistent. Iecerat aliqua femina jam Archime- des, viderunt plantas Pafchalins, et Barovius , lar- gam mesfem collegit Newtonus ; qui tamen pofie- ris fatis magnum reliquit fpicilegium. Sed quor- {um haec?- Preftiterunt Mathematici fe Viros; ab= folverunt que humana opera vix incipi posfe vide= ‘banturz ad prima usque curvarum elementa, per- frac= 232J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE | te kunnnen begonnen worden; zy zyn ‚tot de eerfte beginzelen der kromme Iynen nedergedaald , en hebben de {luit- boomen : der Natuur doorgebrooken, Waarom zouden wy dan wanhoopen;, dat dit ook niet in; de Beginzelen der Natuurkunde. zou ‘kunnen, worden te weeg gebragt? ’t Koomt op een uit, de Natuur beginzelen ontfnappen onze zin- nen «door hunne-kleinheid,. maar zy worden aan wetten. onderworpen door de fynheid van ’t vernuft, (welke veel grooter is.) De “Natuur zelve fchynt reeds,eenige voorboden vooruit gezan- den te. hebben, die verwittigen zullen, dat-zy gezind is,om teeniger. tyd, al wat zy zich aangetrokken en: in haren fchoot opgeflooten heeft, daar uit te ftorten, Door de: proefneeminge zelve | er Goten frais Nature clauftris, descenderunt. Idem in Phyficis rerum Elementis pfeeftari posfe, cur defpe- remus? Par horum est ratio, tenuitate fua fenfi= bus elabuntur, at ingenii fubtilitate (que longe major est) legibus fubmittuntur, Ipfâà jam Natu- ra, preenuncios aliquot mifisfe vilaest, qui indi- cent, fe eo esfe animo, ut quicquid reduêtum, et “ nteriore finu claufum habuit, tandem aliquando eftundet, Ipfis electrigis experimentis non tgntum Îtus VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL; 23% der: Electriciteit: volgen wy niet flegts „de verbazende uitwerkzels- van den blie xem naar; maar daarblikt ook/geene geringe-hope aan, dat de beweegingen der Planeeten eens door de wetten der Electriciteit zullen verklaard worden. De beweegingen der-vloeiftoffen, om hare moeilykheid van. de. Ouden ver- waarloosd, beginnen in onzen tyd zich aan de bereekeninge en- zeekere wetten te onderwerpen, waar door het gebeu- ren. zal, dat. wy de teederfte deelen van het Heelal dagelyks meer en meer zullen leeren kennen. Wat is er-fyner dan de lichtdeelen ? evenwel uit derzel ver. breekbaarheid, is: de natuur der koleuren , welke, voor dentyd van New- ton ‚de Filofofen meer tot razerny ver- rs Ps voer: Benddtdhddnt ftupendos fu!minis effectus imitamur; verum eti= am fpes non levis affulget , ut motus Planetarii „ eX legibus ele@ricitatis explicentur: Motus fuido- rum, negleéti ob difficultatem a Veteribus, noftro tempore , calculo certisque legibus fubjicí coepe- runt, quo fiet, ut delicatiores. Univerfi partes, magis magisque in dies, cognoscamus. … Quid particulis lucis fubtilius? ex eorum tamen diverfa refrangibilitate , tam feliciter natura colorum, qui Philofophos magis, quam taurum, ante Newtoni % tem= 934 Je PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE voerden, grooter dan van eenen ftier, zoo verklaard , dat er niets meer voor ons verftand ondoordringbaar fchynt te zyn, Waarom fammelen wy dan? De ouden lagen in eenen diepen flaa bedommeld: Cartefius, die by na de eerfte was , die waakende in de binnen- kamer der Natuur: binnen trad, heeft hun de vaak uit de oogen verdreeven. Hy is van de meetpaal afgedwaald; maar anderen hebben den rechten weg gevonden , en , binnen den tyd van twee eewen, hebben zy reeds de helft van den weg afgelegd, Laten wy derhal- ven uitfcheiden met kwade voorfpoo- ken te maaken: laaten wy liever aan- pakken het geen voorhanden is, en % geen eenen Filofoof betaamt: laten wy | | naar karel da tempora, in rabiem agebant, explicataest, ut nihil noftro intelletui impervium este videatur. Quid itaque cunamur? Alto Veteres fomno confopiti jacebant, excusfic tllis veternum Cartefius, qui primus fere vigilans ad Nature conclave ire ce- pit. Aberravit ille a meta; at invenerunt reétam viam aliì, et, duorum teculorum patio, dimidium ‘fere itineris emenfi funt. Defnamus proinde male ‘Ominari, quin portus hoe quod inftat, quad Philoe fophum decet , agamus, in caustas rerum inquiramus, Pra- VRAGE VOOR °T JAAR MDECLXXI, 235 naar de ootzaaken der dingen onderzoek doen. Gewisfelyk het is best, dat wy daar over niet zintwisten , wat wy kun- nen uitvoeren: maar laaten wy ’t be- proeven. Zoo gy een wysgeer zyt, doet dan al wat u voorkomt, Daar mag wan komen wat. er van wil, * zou ny tot fchande flrekken, indien ik anyn werk liet fleeken! Nu fchynt er niets over te blyven , ter voldoeninge van de bevelen des Doorluchtigen Genootfchaps, dan dat wy de beste wyze, op welke men van de gewrochten tot de oorzaaken op- klimt, aantoonen, en eenige nuttige re- gels te berde brengen, welke van de Onderzoekers der Natuur moeten wor- den in acht genoomen. Wy laaten ons Zoo rrd Preftat certe de eo quid posfimus non difputare, fed experiri. Hoc itaque, fi Philofophus fis, age, Occupet extremum frabies mihi turpe relinqui est \ Nihil, ad jusfa Illuftris Societatis exequenda, videtur fuperesfe , quam ut optimum, quo, ex ef- fetibus ad Causfas afcenditur , modum oftendamus, et utiles quasdam regulas , a Naturae Scrutatoribus obfervandas, in medium proferamus. Tantum en is 236 J,PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE zoo veel niet voorftaan, dat wy alles, wat hier toe behoort, zouden meenen te kunnen aanraaken met onze lippen; want van uitputten zal ik niet {preeken ; nochtans zullen wy eenige dingen, die ik naawelyks weet, of niet van de ge« meenfte foort zyn, in bedenkinge gee- ven ;. fchoon wy voelen, dat.ons dit met recht kan verweeten worden: Gy zyt te gering, om zulke verhevene vers maningen te. doen. FH De Wiskunstenaars zyn ’t byna al leen, die behoorlyk hunne taak afge- weeven, „hunne wingewesten op eene wonderbaarlyke wyze uitgebreid, en de verfchanfingen der uitgevondene waar: heeden, op eenen vasten en onbeweege- lyken grond, gevestigd hebben, pe. ge ___… WEiOr Wendt bis non famimus , ut omnia, quae hanc in rem per= tinent, non dicam exhaurire , fed primis labiis de- libare posfe arbitremur, quaedam tamen , nefcio an non proletaria, monebimus „ licet nobis etiam ju- re illud , Es monitis tu minor ipfe tuis, exprobrari posfe fentiamus. E5 Soli fere Mathematici rite fuis partibus perfun- Éti fant, provinciae fue fines, mirum in modum, dilatarunt, et Veritatum inventarum munimenta, in folo firmo et (tabili collocarunt, Alia longe, pro- WRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 2 37 {teldheid der Natuurkunde en van alle andere wetenfchappen is geheel anders, Al wat in dezelve wel gefchikt is, dit alles willen de Wiskunde en de orider- vindinge, dat men op haare rekeninge ftelle, Al het overige, vooral het geen de oorzaaken zelve betreft, is op ee- nen zoo losfen grondflag gebouwd, en zoo kwalyk in een getimmerd , dat het, met den eerften niewen wind van Filo- fofy, gefchud, overhoop valle, of ook “wel van zelfs in een puinhoop ftorte, * Zal niet te onpasfe zyn, dat wy naar de oorzaaken van dit kwaad onderzoek doen; want die oorzaaken zullen ons regelen aan de handgeeven, welke, met groot voordeel, in het uitvorfchen der waarheid, kunnen ín. acht genoomen worden. | De ed prouti omnium, ita et Naturalis Scientiee condi- tio. Quod in ea bene conftitutum est, id totum Mathefis et Experientia fibi vindicant. Cetera omnia, ipfas potisfimum causfas concernentia, tam debili fundamento fuperftruêta, et ita male colli- gata funt , ut, novo quovis Philofophie vento agi- tata, prolabantur, vel faepe fua fponte corruant. Non abs re alienum erit „ in causfas hujus mali in- quifivisfe; eaedem enim fuppeditabunt regulas, in veritate ernenda, magna utilitate ed é ni= 258 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE De Wiskunftenaars voltooien hunne kunst, met vereenigde kragten en vlyt, De een vind eene niewe waarheid uit, de ander leidt er andere waarheeden uit af, en een derde voegt er het be- wys by, dat de uitvinders dikwerf over %* hoofd zagen. By hen zyn aan elk, naar zyne verdienften , bedieningen toe- gefchikt. Veelen haalen het verborgen voor den dag. Meer anderen verzame- len de dingen, die gints en herwaards verftrooidliggen, te gader , en verknoch- ten ze aan elkanderen. Het ontbreekt er ook niet aan zulken, die, het geen niet vast genoeg is, verfterken , of licht by zetten aan het geen noch duister- lyk was voorgedragen, En eindelyk brengen zy allen, naar hun vermogen; iets U, (ONZ NN ZN IZA PND ON sl ig NI ( (OND EP gt gt Pr nt net Unitis viribus, et induftria, artem fuam_perfi= ciunt Mathematici. Hic novam aliquam Verita- tem invenit, Ifte alias ex ea deducit. Ille, de- monftrationem quam inventores fäepe negligunt, ad= dit. Sua, apud eos cuique, pro meriti ratione, munera asfignata funt. Multi latentia in lucem protrahunt. Plures disperfa, hic et illie , colli= gunt, et inter fe conneétunt. Nec defunt, qui ea, quae non fatis firma funt, muniunt , obfcuri= us propofitis lucem affundunt , omnes denique, ad umt= ESS VRAGE VOOR °T JAAR MDOCLXXm, 239 iets toe tot het hoogfte welzyn van ’% Gemeenebest ; en men zou de vereenig- de burgers van de Verbondene Wis- kunfte kunnen zeggen de geenen te zyn; welker zinfpreuk is, Bendracht maakt macht. Maar zoo gy, dat vreedzaam gewest, 'twelk zy bezitten, verlaatende, wilt gaan fpanfeeren in het naburig land der Filofoofy, zult gy het daar, als door inwendigen tweefpalt, beroerd vin- den, en er de ploegyzers zien verfimee- den in wapentuig. Deez verzoekt u zyne party te volgen, en hy vertelt u; welke overwinningen. hy over de ande- re fecten behaald heeft; een ander zal u bidden, dat gy u zyne zaak, als ee- ne gemeene zaak, aantrekt; om dat hy meent, dat de macht van zynen na« ; buur ord _fummum Reipublice bonum, aliquid pro virili cone ferunt, unitos foedcrataee Mathefeos cives, Eos, dicere posfes, quorum Symbolum , Concordia res para ve crefcunt.. Quod fi vero relita pacata, quam ill posfident, regione, in vicinam illi Philofophiam exfpatiari velis, omnia ibi inteftinis disfidiis agi- tari, ipfos vomeres in arma recudi comperies, Hic ad fuas te partes vocat, et quos de omnibus fectis egit triumphos, narrat. Ille crefcentem ni- mium vicini potentiam coercendam putans, ut com= DAD f. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE buur, welke te geweldig aangroëit, be: hoorde gefnuikt te worden, Ondertus- fchen, terwyl de legerhoofden hunne eigene belangens wel waaárneemen, wordt het geletterd gemeen, niet we: tende waar zich te keeren, in verfchil- lende begrippen en bedoeling van één gereeten; en, naâr dat ieders noodlot medebrengt, onderwerpen zy hun ver- nuft aan het gebied van dezen of den; en zy verflyten hun leven , dat zy vry beter konden befteeden , in °*t verdedi= gen van hunne eigene, en in *t bevech: ten wan vreemde begrippen. Is waar de afgunst teelt‘ en koestert deeze: gefchillen; maar zyn de Wiskun: digen minder aan hertstogten bloot ge: fteld? Het mangelt hen zeeker aan gee- nen A DAIL 1 EN AUD IZA 1 S EPE communem fecum causfam facias, orat. Intercá dum belli duces fuarum rerum fatagunt, feizditur incertum frudia in contraria valgus eruditorum, et pro- ut Cujusque fata ferunt, hujus, vel illfus impe= rio, ingenium fuum mancipant, et vitam, quam longe re@ius collocare poterant, in defendendis fais, ac impugnandis alienis , confumunt, ís Procreat quidem, et fovet, hec jurgia invidia, fed num minus aftetibus obnoxii Mathematici ? non animus eerte illis, fed materia rixandi We y E VRAGE VOORT JAAR MDCCLXXn, 24E nen lust, maar wel aan ftoffe van ge= kyf. Want, op dat wy nu niets mel- den van de naawkeurige manier van be- paalen der kunstwoorden; waar door zy woordenftryden voorkoomen, wordt dit hun, voorwaar! tot lof aangereekend, dat zy een naawkeurig onderfcheid maa- ken, tusfchen zeekere en onzeekere dingen, tusfchen bewyzen en gisfingen, Dikwyls vallen zy op eene waarheid, welke zy nochtans helden niet te kun- nen bewyzen. Dikwerf vestigen zy ee« ne bereekeninge op eene waarfchynely- ke veronderftellinge, maat zy willen niet, dat men haar daarom voor zeker houde. Daar geene zekere kundigheid plaats kan hebben, zoeken zy die ook niet, maar zy meeten de trappen der waar: Wi N edele we, (AAD \ Ut ehim nihil, de accurata terminos definiendi ras tione, quibus verborum pugnas evitare ftudent, moneamus ; laudi profeéto illis ducitur, quod accu= rate, certa ab incertis, demontftrationes a conjec- turis diftinxerint, Saepe in veritacem aliquam in= cidunt, quam tamen fe demonttrare non posfe con- fitentur. Saepe calculum. fuperftruunt hypothefi verofimili, fed neque ipfi eam pro certa habere vo= lunt, Ubi nullus cognitioni certae locus est, ibi_ eam non querunt, fed probabilitatis gradus meti- Lt „ 242 J.PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE waarfchynelykheid. Zoo zy een Voor- ftel niet naawkeurig kunnen oplosfen;, nieemen zy hunnen toevlugt tot nader- hisfen , welke zy echter niemand voor volledige oplosfingen opdringen, _ In- dien iets niet volkomen blykt, gaan zy niet voorbarig tot deeeneof andere par- ty over, maar zy fchikken er hunne bereekeninge zoo naar, dat beide de twistende partyen hunne bevindinge, voor waarheid , moeten aanneemen. Zoo veronderftellen zy in de Gezichtkunde, dat een lichtend lichaam in de daad ftraalen uitfchiet ; maar zy gebruiken die veronderftellinge in die voege, dat, offchoon ‘het cht van het lichtend li- chaam niet voorkoome, maar in eene zekere beroeringe van de kenminE be- | aa, eddie utur. Si Problema aliquod accurate refolvere nou posfint, ad approximationes confugiunt, quas ta- men pro completis folutionibus nemini obtru= dunt. Si aliquid non liqueat, non precipitantet, in hanc, vel illam partem abeunt, fed ita fuos cal- culos attemperant „ ut, quod illis inventum fit, u= traque litigantium pars, pro vero agnoscere tenea- tur. Ita fumunt in Opticis corpus lucidum radi- os aftu emittere, fed ita hoc asfumto utuntur, at etiam& lumen, non a corporg lucido proyeniat es VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 243 {laa , de waatheid daar door geene fcha- de lyde, Maar by-de Filofoofen kunt gy dat niet weeten, of alle dingen ze- ker, dan of zy twyffelachtig zyn, en wat men Onder deeze, of die foort te brengen hebbe? Dees rmeent,dat hy van alles reden gegeeven heeft, en gene be- bolwerkt zyne twyffelingen met de. eer- fte beginzelen der menfchelyke kundig- heid, Er zyn er ook, die, om de uit- muntenheid hunner veronderftellingen aan te pryzen, de allerzekerfte waar- heeden uit dezelve afleiden. Dus heb- ben de Wolfiaanen dikwyls het aanwe- zen van God, uit de voorbeftemde Harmonie, betoogd, Maar anderen, dit ziende, begonnen argwaan op ‘te vat- ten, of niet wel die zeekere waadrhee- Q 2 des Sh, Ge (2 Nu ALORS ZN NULLENS N Kabe hee ss ad verum in certa aetheris agitatione confiltat, veri- tas nihil detrimenti patiatur, At, apud Philofo- phos, id ipfum fcire non posfis, an omnia certa, an omnia dubia, an quaedam iilis accenfenda fint ? Hie omnium prorfus a fe rationem redditam pus «tat, Ille, fuis dubiis, vel prima eognitionis huma- ne principia, obvolvít. Sunt qui, ut hypothefk- os fue preftantiam commendent, certisfimas eti- am veritates ex ea educunt. Ita Wolfiani ex -Har- monia preeftabilita exiftentiam Dei faepius- demon- ofirarunt. in eenen enkelen mensch aantreft ‚dat hy alle. waarhee- den «uitgevonden, in orde gebragt, ftrikt beweezen, ja zelfs er ftraks eeni- ge--uitgeworpen, «en andere fchalmen in -den-fchakel-der waarheeden ingelast, en. :teffens. alle -de veronderftellinge van anderen hebbe wederlegd. Zoofchielyk re voortgangen. van allerhande he- lendaagfche W ysgeerten: zoo fchielyk neemen zy ook af : zoo dat men, het zelf. de van-haar zou kunnen zeggen „’t geen men van Lodewyk den-Tweeden, Ko- ning van Hongaryen zei: Zy is te vroeg geboren, te vroeg met een baard. voors IVS dk zien, Ed rn dd eredas, fi cum volantibus- Philofophorum ingeniis conferantur. Tam praecox his contigit ingenium, ut ab eodem fiepe homine,, omnes veritates in= ventas ; in ordinem redaCtas, rigide demonftratas, imo mox multas ex kis rejeêtas, novasque illi de- monftrationum catenae infertas, omniumque alio- zum-hypothefes refutatas videas. Tam rapida funt recentioris cujusque. Philofophie incrementa aeque ac deerementa, ut idem de illis, quod de Ludovi- col, Hungaria Rege dici posfit: Ante diem natus, a an PCERERG “ VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLKXI, 251 ziens te vroeg getrouwd, te vroeg grys geweest en te vroeg. geflorven,;> Want var die voorbarige-verftanderr , zegt het fpreekwoord : 01: myn jongen!: ik vreeze, dat gy niet lang leeven zult. Naawelyks opent eenig’ niew Filofoof zyne fchole;, of ftraks komen er ontelbare leerlin- gen;'als uit het“paard van: Troïen , onverwagts uit voor den dag fpringen, die geenzints, in naarvolginge ván Ax lexarrder. den Grooten, al fchreiende, maar” met gejuich, “tot hunne makkers zeggen: De meester heeft ons niets over- gelaaten, om uit te vinden! Maar voor- zeker ! de Natuur zou onze luyheid zyn te gemoet: gekoomen, indien’de waar- heeden zoo gemakkelyk konden worden uitgevonden. _ Galileus zou déeze: mis- 3 fchien ddie ante diem barbatus , ante diem uxoratus , ante diem tanus, ante dier mortuus, De praecocibus enim di&tum est: O! puer ut fis witalis, metuo. Vix novus âliquis Phi= ‘Tofophus Scholam áperit , confeftim prodeunt ex câ, velut ex equo Trojano, innumero numero -disci- puli, qui non Alexandrum- Mag. imitati flentes , fed eum tripudio illud ad commilitones fuos di- cunt: Preceptor zibil nobis’ religuit inveniendam. At profeto! ipfa ignavie noftree natura voluisfet confulere, fi tam facile veritates invenirt Pe riad È 282. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE fchien uitgelachen hebben, die hem had willen op de proef brengen, met de moeilykfte voorftellen, die hedendaags gemakkelyk opgelost. worden ; want het ys was toen noch niet gebrooken, en er waren-noch geene hulpmiddelen ‚die aan zulke: pogingen, geëvenredigd waren, Veele dingen zyn er; welke de. Meet- kundigen van onzen tyd nietaanraaken, maar van. welke ‚zy meenen, dat die eerst zullen opgelost worden, als men de grenzen der Analyfis verder zal uit- brengen,. Maar wat-ie er zoo: verbor- gen, dat niet fchielyk van de Filofoofen verklaard ‚kan worden? Hoe zeldfaam blyven./zy er in fteeken? Wieeten zy, die den dof hebben van zedigheid onder „hen ‚wat, men hedendaags zonder. roe- HIS | ke- Rifu forte -illum Galileeus: excepisfet, qui ipfum, difficillimis „que hodie facile folvuntur, Proble- „matibus; exercere voluisfet; nondum enim glacies frata erat, nec digna tantis conatibus aderant au- _xilia. Multa funt , que. Geometre noftro tempore „ ne attingunt quidem , fed-tum demum ea folvenda fore putant, cum fines Analyfeos longius. profe- rentur.. .Át quid tam reconditum est, quod a Phi- lofophis non, posfit fubito explicari?. Quam raro il= lis aqua heret? An ipfi, qui modeftiee’ laudem. in- ne ter VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXI, 253 keloosheid beproeven moetomtrend de oorzaaken der dingen „en wat men aan de naarftigheid der nakomelingen moet aanbeveelen? Neen geenzins! zy wee« ten niets‘anders, dan dat de hedendaag- fche alles, en de anderen niets onderneen men willen. Maar het grootfte van alle de voor- rechten, dat de Wiskunftenaars boven de Filofoofen hebben, is, dat zy, ter wyl zy in ’tontdekken der waarheeden bezig zyn, altoos door een zeekeren draad van. bereekeninge beftuurd wors den. Hy moet de natuur van de men- fchelyke ziel niet genoeg doorkeeken hebben, die niet weet, hoe zeer zy, door eenige naawkeurige regelen gehol- pen wordt, Daar een Analyticus zyne Tes ter illos habent, fciunt, quid hodie, circa rerum causfàs, fine temeritate tentari, quid pofterorum diligentiae commendari, debeat? Non prorfus ni= fi quod hi omnia, ill nihil, aggredi velint. Maxima vero omnium , quas Mathematici ,-pree Philotophis habent, praerogativarum est: quod, „dum in veritatibus incognitis detegendis verfan= tur, ce@rto femper calculi filo dirigantur. Natu- ram mentis humanae non fätis oportet perfpexis= fe illam, qui ignoret, quantum, eaj.accuratis ali- quot 254 Js PAP DE FAGARAS ANT WOORD OPDE regels ‚in het zoeken eener onbekende grootheid volgt, bekleeden deeze alleen het ampt van een Filofoof: zy -over- weegen de ofnftandigheeden van het ver- fchynzel: zy leiden-het een uit het ‚an- der af, en daar wy ’tniet merken, koo- men zy door veele redenkavelingen tot de oplosfinge van het. vraagftuk, Laat iemand het vierkant van de,Parabola, door Archimedes bewerkt; leezen , en laat-hy-er by voegen, *t geen Pafchalius alleen, door de krachten van zyn ver- ftand, ontdekt nopens de vierkanten der-kromme lynen; laat‚hy dit alles ver- gelyken met de -bereekeningen , welke na het uitvinden-van ‚de-regelen der A- nalyfes van de oneindigen, «al fpeelende “worden volbragt; en-dan zal:hy kun- nen nt quot regulis„adjuvetur. Dum Analyticus regulas fuas, in invenienda quantitate incognita fequitur , ille {ole funguntur officio Philofophi, Problematis circumftantias:expendunt, unum ex altero elici- unt , et „nobis non animadvertentibus , per multas ratiocinationes „ad quaefitum perveniunt. „Legat quis vArchimedeam Parabolae quadraturam: -addat Allis, que Pafchalius , fola ingenii vi, detexit ; cir- -€a curvarum quadraturas: conferat cum iis „ que „post:inventas Amnalyfeos nn ) Cll= VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 255 nen-opmaaken , wat verfchil er is, tus- fchen hem, die, in het ontdekken van waarheeden;, alleen zyn vernuft volgt, en tusfchen hem, die zeekere vaste re- gelen in acht neemt. Te regt fchynt Bernouille hun geantwoord te hebben, die zich over de vaardigheid van New- ton verwonderden , in de oplosfinge van zyn voorftel, wegens de allerfnelfte ne- derdalinge: dat voor iemand, die de regte manier weet, een uur genoeg is; daar veele jaaren te weinig zyn, voor hem die des onkundig is, Voorwaar het is een oud gezegde: dat een kreupe- le op den weg eenen looper woorby flreeft, die buiten den weg geraakt ês. Maar welke regelen volgen wy in het uitvor- Íchen van de oorzaaken der dingen? met welke fleutel openen wy de deuren 05 a- Kh a ed dendo abfolvuntur, et quangum interfit inter eum, qui folum ingenium, et qui certas regulas, in de- tegendis veritatibus fequitur „deprehendet : Rete „Bernoullius , Newtoni promtitudinem, in fuo ce= lerrimi defcenfus Problemate refolvendo , admiran- ‚tibus „„videtur refpondisfe : fcienti -veram- metho- dum unam horam fufficere „non fcienti nec annos „Áatis.esfe, Vetus profeto ditum est: Claudum in „vig antevertere curforem extra viam, Quas vero nos in -Apdagandis rerum causfis regulas fequimur?. qua Clan 256 J.PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE Natuur? Alle die, welke aan hun vers nuft zyn overgelaaten , en van allen by- ftand van de regelen der uitvindingen ontbloot zyn, en evenwel, tot het op- zoeken der oorzaaken, zich begeeven;, worden door de moeilykheid der onder- neeminge afgefchrikt, of buiten den weg omdolende, befpeuren zy wel haast, dat zy van de eindpaal zyn afgedwaald, Die eene onbekende oorzaak van een gewrocht wil opgeeven , ziet, dater niets anders voor hem overfchiet, dan dat hy, na alle de omftandigheeden van geval, overwoogen te hebben, zynen be- fchermengel aanroepe, gelyk de Poë- ten hunne Zanggodinnen, en dat hy beproeve, of hy door eene gelukkige gisfinge, na zoo vele vrugtelooze pogin- gen van anderen, die oorzaak ded en clave fores Nature recludemus? Suo ingenio de- teliëti, omni regularum inveniendi fubfidio defti— tuti , omnes illi, qui ad perferutandas caufas acce- dunt, vel difficultate rei deterrentur, vel fine via divagati, a meta fe aberrasfe deprehendunt. Qui effeétus causfam incognitam reddere cupit, nihil fibi reliftum videt, quam ut perpenfis omnibus fati circumftantiis, faum genium, ut Poëta Mu- fas invocet, et tentet, an felici quadam conjectu- ra, eam, post tot-irritos aliorum conatus, dete- D gee =_VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXI. 257 ken kan? Maar, recht ter fnee, zegt de Groote Kanfelier van Engeland: Het is iets zots en tegen zich zelven flrydende;, de gelooven, dat die dingen, die nooit ges beurd zyn, gebeurenkunnen, zonder mid- een ‚ welke men te voren nooit beproefd ad, Maar welke is dan de weg, om iets uit te vinden, welke te voren noch door geenen fterveling betreeden is? Waar zyn die middelen, welke te voren niet beproefd werden? De kunst om uit te vinden, dat is, om bekende waarhee- den uitdeonbekende , om oorzaaken uit de gewrochten te ontdekken, zou het eenig en waar middel zyn, tot dit alles, In het ontdekken van de oorzaaken der verfchynzelen , is men alles verfchuldigd IV. DEEL. R aan, ont gere posfit? At rete Magnus Angliee Cancellarí= US: Infanum quiddam est , et in fe contrarium , exiftimare ea, qua adbuc nunguam falla fuut, fieri posfe, nifi per modos nunqtam tentatos. Sed que demum est illa inveniendì via, nullius antea mortalis veftigio trita? Ubi modi illi nun= quam tentati? Ars inveniendi, id est, ex cognitis veritatibus.incognitas, ex effetibus causfas dete- gendi, esfetr unum verumque ad heec omnia medium, In detegendis phoenomenorum causfis , omnia con- jeCturis , verofimilicudinibus , opinionibus, deben» tur 258 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE aân gisfingen, waaffchynelykheeden en meeningen. Maar alzoo deeze weg; door veele kronkelpaaden, dan hier dan daar, zich verdeelt, zyn wy daar billyk bedroefd over, dat wy geenen draad hebben (gelyk de Analysten en Wiskunftenaars), welke wy moeten volgen. Dat deeze zeer naarby koomt aan de Aigebraifche Analyfis, is blyk- baar, en waarom zou zy dan niet op dezelfde wyze, alsdie beoeffend is, ook kunnen beoeffend worden? Indien, voor het uitvinden van de wetten der Letterbereekeninge, of Algebra, een Cyfferkundig voorftel, aan iemand van een verheven vernuft was voorgefteld , ter oplosfinge, hy zou gezien hebben, dat er geen andere weg open ware, om dat raadzel te ontbinden, dan eene | | | proef Odd tur. At cum hac via fit, mille flexibus an- ceps, illud merito dolemus, nullum nos (ut Ana- tyftee) filum cujus duftum fequamur, habere. Af= finem hanc artem esfe ipfi Analyfi patet, quidni itaque eadem ratione, qua hec exculta est, perfici posfit? Si ante inventas calculi litteralis leges, Problema aliquod Arithmeticum, cuidam erectioris ingenii fuisfet propofitum, nullam ipfe aliam, ad folvendumillud ; viam patere vidisfet , quam tenta= î men VRAGE VOORT JAAR MDCCLXXIL 259 proef te neemen door fchranderheid, of mogelyk een zeeker getal, naar bes lieven genoomen , aan de omftandighee- den van de vraag voldeede? ‘Toen derhalven had men alleen alles toete- fchryven , aan de fcherpzinnigheid van den oplosfer, van welke men echter; naawlyks, de oplosfinge van de allerge: makkelykíte punten verwachten kans Maar terwyl, by geval, by de voorge: ftelde kunstvragen , dezelfde ‘werkzaam: heeden der ziele herhaald moesten wor: den, fchynen de menfchen daar uit ge- legenheid te hebben genoomen , om ee: ne zeekere algemeene manier van ont: bindinge der vraagftukken op te fpoo: ren. Zoo zyn er eenige algemeene re- gelen van ZEguatien uitgevonden, welke Rs. niets A N ENOR ZON AN NWN AMI, i ZN herdr men ingenio inftitutum, num forte numerus ali- quis, pro arbitrio asfumtus , queftionis circumf{tan- tis fatisfaciat ? Soli itaque folutoris fagacitati tum debebantur omnia, a qua vix facillimorum refoluti= onem expeftare posfis. At, dum nobis forte quz- ‘ftionibus propofitis, eaedem mentis operationés denuo esfent repetendae, occafionem videntur ‘fumfisfe homines, ad generalem aliquem, fimiles quzftiones folvendi modutm, inveftigandum. Ita invente generales aliquot aequationum. regule, que 260 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE niets anders zyn, dan gevoegelyke uit- rollingen vande order , welke de ziele, ín het opzoeken eener onbekende groot- heid, volgt. Maar gaat dan de ziel al- leen , op eene zeekere en vastgaande wy- ze, tewerk, in het ontdekken der groot- heeden? Voorwaar zy verkeert, op ee- ne en dezelfde wyze , omtrend allerhan- de foort van waarheeden: op dezelfde manier ‘haalt zy uit de eene waarheid de andere voort, Dan dit valt haar wat ongemakkelyk, dat zy in het afleiden der verfchynzelen uit hunne oorzaaken, juist-altoos gedwongen wordt, denzelf- den weg op niew in teflaan. Na de uit- vindinge van de wetten der Algebra, kunnen oneindig veele vragen, iu zelf- Kek eds ed que nihil fant, nifi ordinis, quem mens in inda- ganda incognita quantitate fequitur, debitae evo- lutiones. Át num, in folis quantitatibus detegen- dis, mens certa procedit lege? Eodem profeêto modo illa, circa omnis generis veritates verfatur: eadem ratione ex una colligit aliam: hoc folum ip= fi incommodum evenit, quod dum in phoenome- nis, ex fuis causfis,deducendis, verfatur, defici= entibus regulis , eandem femper viam repetere co= gatur. Post inventas Algebreleges, infinitae quz- ftiones, per idem Problema, generalius enuncia- tum VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 261 zelfde voorftel in *t gemeen úitgedrukt, worden opgeloste Ja ieder byzonder ge- val; wel ontwikkeld; brengt meer aan, dan-men: verlangd-had,… Want: het ver- fchaft eenen algemeenen regel „om de ver- maagfchapte Problemaas op ‘te. losfen. Voorwaar | zoo wy: ook de. manier en or-- der waarnamen, welke de-ziel volgde, in ’tverklaaren van-’teen of ander ge- wrocht uit deszelfs „oorzaaken „ zouden, wy veele regelen van uitvindinge. kun- nen ontdekken, welke men, in andere gevallen, met groot voordeel, in: aan- merkinge-zou kunnen neemen, „Maar dan zou men veele genomene waarnee- mingen noodig hebben, en opmerk- zaamheid ‘op de byzondere voorbeel- den. Dit is waar, dat de gevallen, die 3 in hbe tum, folví posfant. Imo, cafus quilibet fpecialis, rite refolutus, plus quam defiderabatur, praftat ; fuppeditat enim regulam generalem , affinia Proble „mata refolvendi. Profeéto fi,nos etiam modum et ordinem, quem mens in eftettu quolibet, ex fais, causfis explicando, fequitur, obfervaremus, plures inveniendi regulas in aliis cafibus maena utilitate obfervandas, posfemus detegere, Sed ad hoe pluribus obfervationibus captis, et attentionc ad exempla fpecialia, opus esfet. Illud verum Est, PY ca- 262 Js PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE in ’t Heelal gebeuren, ingewikkelder zyn , dan die, welke aan de Analysten wor- den voorgefteld, Maar hier koomt de regel der Staatkundigen te pas: werdeel, en gy zult overwinnen, Zy, die de Al- gebraifche Analyfis behandelen, bewer- ken, indien de omftandigheeden van ’t Vraagftuk te veel ingewikkeld zyn, elke omftandigheid afzonderlyk, wanneer de krachten van de kunst niet voltrekken zouden, om allen te gelyk te overmees- teren. Deezen mogen wy naarvolgen. Maar: hier zouden wy wederom regelen van nooden hebben, hoe men de faam- verknochte deelen, als het noodig is, van elkanderen zou kunnen fcheuren, en dezelve wederom by een binden en fa- menvoegen. — | Wel ge eafus illos, qui in Univerfo eveniunt, intricatio= res esfe, quam ij funt, qui Analvftis proponun- tur. At hic obtinet Policicorum regula: divide ef winces. Analvfte, fl circumftantiae Problematis ni= mis fint complicatee „ illas feorfim traCtant , quibus eonjunêtim fuperandis vires artis non fufficerent, Hos licet nobis imitari, At hic novis iterum regu=- lis opus esfet , quomodo connexas partes à fe in- vicem, ubi opus est, divellere , easdemque rurfus cutiedre posktius, 170) SA rs eenn OA he Oet Ee RER Ves VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 263 Wel is waar, dat de kunst van uitvin- den niet anders, dan met de uitvindin- gen te gelyk, tot volkomenheid kan worden gebragt, Edog ik voor my wil niet, dat men dezelve aanftonds tot vol- komenheid brenge, maar alleen, dat wy eraan beginnen. Want men moet flegts zoo veel wenfchen „ als men kry- gen kan, wanneer men zoo veel niet kan te weeg brengen, als men wel zou wenfchen, Waarom zouden wy die dingen, welke wy reeds in onze magt hebben, niet gebruiken, tot behulp voor aderen, welke wy van wegens hunne moeilykheid, noch niet hebben aange- roerd? Wy zien, dat er veele en ver- fchillende waarheeden van de W'iskuns- tenaars zyn uitgevonden, en nog van dag tot dag uitgevonden worden; en wy R 4 keu- onsen Verum equidem est, artem inveniendi non nifi ‘eum inventionibus fimul posfe perfici. At ego, „non ut eam abfolvamus, verum ut incipiamus , vo= lo. Tantum enim velis, quantum posfis, fi tan= tum non posfis, quantum velis. Quidni ex is, que jam in poteftate habemus, fubfidia eorum fu- mamus, que ob difficultacem ne quidem attigimus ? Multas variasque veritates, a Mathematicis in- ventas esfe, ac in dies inveniri, videmus et ap- plau= 264 J. PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP BE keuren het goed , met handgeklap en toe- juichinge, Maar zoo een fchryver, of uitfchryver der Redeneerkunde eens dacht, dat hem deeze taak ware opge- legd, dat hy onderzoek moest doen ; hoe zoo veele en zoo verfchillende waar- heeden zyn uitgevonden? hoe er, vande eene tot de andere, een overgang ge- maakt zy? wat, by geval, aanleidinge tot deeze of die dingen op te fpooren, gegeeven hebbe? welke drift en luim de menfchen op deezen weg gebragt heb- be? hoedit, nuendan, hunin de gedag- ten kon koomen? dan iser geenzints aan. te twyffelen, of de uitvindingen en der- zelver manieren, wel overwoogen zyn-. de, zouden de beste uitvindings regelen: aan ed a et desc laudimus, Art fi quis Logices fcriptor, vel ex= criptor, id fibi negotii- datum putarer, ut quaere- ret, quomodo tot tamque diverfie veritates, fint inventae? qui, ex tna earum, tranfitus fit faétus in alteram? quid forte occafionem, ad haec, vel illa guerenda, dederit? quis genius in hanc viam ho- mines induxerit? quomodo hoc, vel illud, illis in mentem veníre potuerit? nihil dubitandum est, - quin inventiones, earumque modi debite perpenfi, vptimas inveniendi regulas fuppeditarent. Sed ves peor ae nimium a plerisque Logicis petierim. Res ì KN cers VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 265 aan de hand geeven. Edoch ik vreeze ; dat ik veel te veel van de meeste Rede- neerkundigen eisfche, De zaak zeeker is zoo moeilyk niet, dat zy niet zou kun- nen beproefd worden; want de «eene waarheid, als ’twaare by de hand ge- greepen, leidt ons tot de andere; en daar is niets anders noodig, dan dat wy den weg, welke onze voorouders hebben af- gelegd, weer op nieuw inflaan. ‘Op de eene ftreek zouden wy doorgaande voet= paden, op de andere, omwegen, langs welke men heeft moeten gaan, eer de regte weg in het oog gevallen was, en wederom op eene derde , kreupelbosfen, gemakkelyk ontwaar worden, welke wy dan met veel nut aan anderen zouden kunnen aanwyzen.. IRO TEL Maar , nopensde kunst van uitvinden , R 5 __wacht Gd eerte non ita est difficilis, ut tentari nequeat; una enim veritas homines, prehenfa quafi manu , duxit in alteram, nullaque alia re opus esfet, quam ut viam; quam priores emenfi funt, vellemus relege- “re. Hic continuos femitarum traëtus, iftic amba= ges, per quas via reéta nondum in oculos incur= rente procedendum fuit, illie forte quosdam faltus facile detegeremus, quos magna utilitate posfemus aliis commonftrare. Plurimum vero, circa artem inveniendi, ab ipfis ju. 266 J,PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE wacht men met recht zeer veel van hun, die dikwyls op dien weg gewandeld heb- ben. Gelykeenoud matroos, die alle de dagen zyns leevens, tusfchen de golven der zee, verfleeten heeft, heilzaamen raad-aan eenen jongeren geeft: zoo zou hy onder de Filofoofen, die grys ge- worden is in.’ neemen van proeven, in “zoeken, in *t gisfen, en die door veele woelende.zeën van meenigen, gisfingen , ja zelfs van dwaalingen, geflingerd is, veele gefchikte dingen daaromtrend kunnen berichten. Die wetten zyn ons, voor het grootst gedeelte, onbekend, welke ziel en lichaam volgen, in het voortbrengen hunner gewrochten, De oogappel verwydert en vernaawt zich, naar mate, dat het licht fterker is, De fpic- rrd jure expettatur , qui fiepius in hac vía funt verfati. Ut fenex nauta, quï omnes vite dies, inter flus Eus maris, confumfit „Bfa'ubria juniori confilia fup= peditat. Ita ille inter Philofophos, qui in tentan= do, querendo, divinando confenuit, multisque epinionum, conjeturarum, imo ctiam errorum fiutibus jaétatus est, multa hanc in rem accommo- data monere posfet. Ignote nobisfunt, maximam partem, ille leges, quibus corpus acque ac anima fuos effeétus perficiunt, Dilatat et co- artat fe pupilla, pro majori minorique lucis Co= - VRAGE VOOR °T JAAR MDOCLXXIL 267 {pieren worden buiten ons weeten;, faamgetrokken en uitgerekt, naar dat het de noodzaakelykheid vordert. Niet ongelyk fchynt de ziel, in haare wer- kingen, gefteld te zyn. Wanneer zy haare krachten befteedt , ter uitvoeringe van behoorlyke gewrochten, verfterkt en verflapt zy die, naar dat het noodig is, enterwyl zy, van onbekende dingen, tot bekende overgaat, terwyl zy uit de gewrochten opmaakt, hoedanige de oor- zaaken zyn, en gist, en de gelykvor- migheeden onderzoekt; is zy aan zee- kere wetten onderworpen, zonder dat wy het opmerken. Maar zoo de uit- vinders hunne aandacht op die wetten vestigen wilden, indien zy de wyze in aan- dn copia, _Contrahuntur extendunturque musculi , pro ut necesfitas exigit , nobis nefeientibus. Haud fecus anima, in fais operationibus „ videtur esfe conftituta. Dum vires fuas debitis effeétibus pro= ducendis applicat, intendic illas , remittitque , ubi opus est, et dum ex cognitis, procedit ad incog- nita, dum ex effeCtibus , quales esfe debeant caus- fae, colligit, conjicitque , et fimilitudines fcrutatur, legibus fubjefta est certis , nobis illud non animad- vertentibus, At fi ad has attendere vellent. inven- to 268 ; PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE aanmerkinge naamen , op welke de zie- le uit het een tot hetander overgaat, en dikwyls uit de minfte omftandigheeden alles weet, wat zy zoekt; zoo zou het gebeuren, dat zy de order , welke de ziel houdt, zouden zien; en zoo zouden wy, deeze order kennende, en! dezelve tot zeekere regelen gebragt hebbende, zoo dikwerf het ons behaagde , die zelfde werkinge der ziel herhaalen, welke de ziel nu, naar haar byzonder goedvin- den, en niet naar het onze, volvoert, Misfchien twyffelt gy, of demanier, op welke de ziel werkt, wel onder zeekere wetten konne of moge gebragt worden? Want, gelyk een Poëet, zoo wordt ook een:Uitvinder niet gemaakt maar gebo- efusé ren ; Ort tores; fi modum,-quo mens ex uno, in alterum tranfit ‚ex minímis fmepe circumftantiis, omne id quod-queerit, cognofcit, obfervarent: ita fieret, ut ordinem , quem illa in inveniendo fequitur per- fpicerent , quo cognito; in certasque regulas re- dato, easdem intelle&tus operationes, quas nune mens fuo, non noftro „ arbitrio peragit, quoties lu- bitum esfet, repeteremus. Modum tamen, quo anima operatur, legibus comprehendi posfe, vel debere „forte dubitas? Uti-enim Poêta, ita Inven= tor VRAGE VÒOR °T JAAR MDCCLXXn. 269 ren; en, door een vryen geest zyns ge- moeds, wordt hy aangezet tot het ont. dekken van onbekende waarheeden; en zoo gy hem in voetkluisters van regelen zoudt willen verwarren, zoudt gy hem onbekwaam maaken, Waarom zou ik loochenen, dat my dit zoo voorkoomt? Want alzoo de weg noch niet ontdekt is, langs welke de ziele in het uitvinden der waarheeden, voortgaat; fchiet er niets over, dan dat elk aan zynen {maak worde overgelaaten , om derwaards ge- leid te worden , waar hem zyn noodlot henen dryft. Dit moet men belyden, dat de ziel niet altoos in eene bedaarde en eenparige beweeginge voortfpoedt;, maar dat zy dikwyls van het een uitter- {te tot het ander overgaat, dat zy Weg íchil- eh de ee tor, hon fit fed nafcitur, et ad detegendas veritas tes incognitas, liberiore mentis fpiritu excitatur, quem, fi regularum compedibus irretire volueris, inhabilem effeceris, Ita hoc videri quid negem? Nondum enim deteta illa via, quam mens in inve-= niendis Veritatibus fequitur; nihil relittum est, „quam ut fuo quisque genio ducendus, quo fata fe= rant, relinquatur. Illudequidem confitendum est, non femper animum procedere motu compofitos tranfit ile ex uno faepe extremo in alterum, per= Wlse 90 J. PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE fchillende denkbeelden ondereen mengt; gelyk een kok zyne verfchillende vlees: foppen. Echter ontmoeten wy in haar grootere kenteekenen van de Goddelyke Wysheid, dan dat wy *tzoo zouden op- vatten, even, of hare werkingen, by ge: valen zonder eenige order , ondernomert en volbragt wierden. Voorwaar! indien die groote verftanden, welke geleerd hebben; zonder kurk te zwemmen, in hunnen boezem nederdaalen wilden; indien zy de wetten van eenen geest- dryvenden luim, door welke zy dik- wyls beftraft worden, uit hunnen ei- genen grond, opdolven; indien zy den weg naarftig teekenden, welke zy; op aanraadinge van hunne fmaak, ge- vonden hebben, enons, die zoo door- zichtig van vernuft niet zyn, En zel- brt miscet ideas diverfas , ut varia jura coquus: at ma- jora tamen Sapientiae Divine indicia in ea depre- hendimus, quam ut ejus operationes, cafu_nullo- que certo ordine, fufcipi et perfici, arbitremur, Profe&to! fi magna illa ingenia , que fine cortice na- tare didicerunt , in finum fuum defcenderent, fi en= thufiasmi , quo feepe corripiuntur, leges, e proprio fando , eruêrent , fi viam illam , quam ipíi, fuo genio admoniti, invenerunt, diligenter notarent, nobisque, quibus tam perfpicax genius non est, contmon s rent, VRAGE VOOR °T JAAR MDCULKXN, 29% gelven aanweezen; dan zouden zy niet minder dienst doen aan den openbaa- ren voorfpoed der weetenfchappen, dan aan zoo veele Goddelyke uitvindingen. Maar nu de Geleerden van den eerften rang, die op dien weg meermaalen zich bevonden hebben , den arbeid , om dien zelven weg aan te wyzen, overdraagen aan anderen, die hem nimmer zagen; en zy het werk van ’ fchryven eener Logica, gemeenlyk altoos, gelyk de Bisfchoppen het prediken op de Bedel- monniken, op de fchouders van gemee- ne breekebeenen fchuiven, geeven die menfchen regelen op, die * verftand niet bezig hielden in het overpeinzen maar flegts de hand inhet fchryven; ter- wyl zy, die nimmermeer eene ef | ei rent, non minus de publico fcientiarum bono; quam detot Divinis inventis mererentur. At,dum primi ordinis Eruditi, qui in hac via faepius funt verfati , ejus oftendende laborem aliis, qui nun= quam eam viderunt, demandant, et feribende Lo= gices operam, fere fémper in proletarios, ut Epise copi concionandi munus in fratres mendicantes, transfefunt, dum de modo cogitandi, ili regulas fuppeditant, qui non ingenium in meditando, ve= rum matius in feribendo, exercuerunt , dum quo= moe 272 J.PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE heid hebben gezogt, veel minder uit- gevonden , leeraaren, hoe men iets uitvinden moet: en zoo zal de kunst van uitvinden eewig in de wieg moeten verholen blyven, Waarom volgen de Letterhelden die Groote Krygsoverften niet, die het voor fchoon reekenen, niet alleen het werk van eenen Veldheer, maar ook dat van een gemeen foldaat te doen ? | Maar ondertusfchen, terwyl de Wys- geeren noch in gebreeke blyven, om dit alles te voltooien, zouden wy daarom, dan eens op het een, dan eens op het ander oorvadzig blyven {laapen? of af wachten, tot dat de Goden het, buiten ons weeten , tot volkomenheid bai aa- seen modo aliquidfit inveniendum , illi docent, qui nul- lam unquam veritatem quefiverunt, tanto minus invencrunt; ita Ars inveniendi, eeternum, in cu= nis fuis delitefcet. Cur non Heroes litterarii imi- tantur magnos illos belli Duces, qui, et Ducis et gregarii militis munia fungi, pulerum putant? AtdumPhilofophi haec omnia perfecerint, nose ne interea fecure in utramque aurem dormiemus? aut ut Dii hec nobis nefcientibus abfolvant , ex- pecta= _ VRAGE VOOR °T JAAR MDECLXXI, 25 Laaten wy liever, een goed gebruik maakende van ‘tgeen wy reeds verkree- gen hebben, hulpmiddelen zoeken, ter erlanginge dier dingen, welke wy , noch alleen met onze wenfchen, begeeren machtig te worden. Want eene werk- tuigelyke verklaaringe van de algemee- ne wetten der beweeginge kan naawe: lyks zonder eenige baldadigheid; onder- noomen worden, voor zoo ver men die uit het innig geftel der lichaamen afleidt; voor dat eerst dat gedeelte van de Na- tuurkunde, ’tgeen , feedert twee eewen;, met zoo veel drift, van de Filofoofen is begonnen beoeffend te worden, en dat zich verledigt tot het brengen van by- zondere verfchynzelen onder eenige al- gemeene wetten, tot zyne hoogfte vol- 1V. DEEL. 9 maakt lk Melee elle ille Bae ablmnus ? Imo potius is, que jam confecuti famus, bene utentes, queramus fubfidia eorum, que folis adhuedum votis concupiscimus. Vix enim antea mechanica generalium motus legum ex- plieatio; ex interna corporum ftruêtura repetita, fine temeritate aliqua tentari potest; quam ea Sci- „entiae Naturalis pars, tanto Philofophorum ftudio -aduobus fere feculis excoli coepta, que, in phoeno= „menis fingularibus ad generales aliquot leges redu- cendis, occupätur, ad fummam-perfeétionem per- ib, dug= 174J-PAP DE FAGARAS ANT WOORD OPDE maaktheid gebragt zal zyn. Maar het is bekend, dat in het zelve zich noch eenige hinderpaalen voordoen , die weg- geruimd moeten worden, Wy moeten van de wyze, op welke dat gefchieden moest , noch iets weinigs zeggen. _Daar zyn drie voornaame Leidslieden, welke wy volgen moeten, willen wy, vit de verfchillende gewrochten der Na- tuur; voortgaan tot de algemeene wet- ten. De Bereekeninge, de Waarnee- ringen en de Proefneemingen, ook de Gisfingen en de veronderftellingen, Hoe men de Bereekeninge gebruiken moet, zullen wy niet zeggen; want dit zou bui- ten ons beftek loopen. Alleen zullen wy iets van de Waar- en Proefneemin- gen berichten. bk | Men edp duéta fit. At in hae quedam adhue oceurrere ob- ftacula notum est, que, quomodo tolli debeant , de eo jam pauca dicenda funt. Tres funt praecipui Duces, quos , ex variis na= turae effettibus ad generales leges progredientes, fequithur. Calculus, obfervationes et experi= menta, itemque conjeéturae, ac hypothefes. Quo= modo calculo utendum fit, de eo agere, esfet ex- tra oleas evagari, Nonnifi de iftis, ac his, que dam monenda funt, A Wb Aut VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLEXI. 295 Men is de Proefondervindingen fchul: dig of aan ’t Geval, of aan de Naarftig- heid. Het Geval kan wel aan geene re. gelen onderworpen worden , maat men kan nochtans met opzet herhaalen, ‘ geen, by geval, gebeurd was. PICART zag gevallig, dat de Kwik licht van zich gaf; maar de fchranderheid van BERNOULLI echter werkte uit, dat de ligtende Merkurius, die men te vo« ren alleen bygeval gekreegen had, naar welgevallen kon worden toebereid. De vermaarde proefneminge van de Leid- fche Fles is men ook, zoo wel aan geval, als aan de behendigheid verfchul- digd, Gelyk het altoos de pligt van ee- nen voorzigtigen veldheer geoordeeld is, aan de Fortuin wat toe te geeven, S 2 ZOO han ac Aut cafui debentur experimenta, aut induftriae, Cafus equidem regulis fubmitti nequit, ut tamens dees catu evenit; confilio repetatur, fieri. potest. ortuito Picartus Mercurium lucere vidit, ut ta- men Lucifer Mercurius, qui antea nonnifi-cafu ha- bebatur ; pro arbitrio parari posfit , Bernoullii Saga- citas effecit. Celebre eciam lagenae Leydenfis rex- perimentum , cafui aeque; «ac induftriae-debetur. Ut prudentis belli ducis femper ‘habitum fuit; lo - cum fortunae dare, ita folertis naturae fcrutatoris bp Est, 276 j-PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE zoo is hetook de pligt van eenen fnedí- gen Natuuronderzoeker , gebruik te maaken van ‘tgeen ’ Geval hem van zelfs: aanbiedt. *tGeluk hadt den ou- den. reeds ettelyke verfchynzelen der EleCtriciteit aangeboden , en nochtans hebben, zelfs in onze dagen,de menfchen dezelve ter naawer nood opgemerkt. Edog, indien wy eenige zeldfame geval- len niet ftraks tot onder de uitzonderin- gen der ‚Natuurregelen bragten, of uit deze. of die oorzaken gereedelyk ver- klaarden, om niet te fchynen van iets onkundig te zyn, maar liever op de her- halinge- derzelve, met naawkeurige in acht neminge van alle de omftandighee- den, bedagt ‘waren „ behoefden wy niet te-twyffelen „of -wy zouden, door de ge hi Gal onned est, illis quae cafus-fponte obtulit, in rem foam uti. Multa cletricitatis phoenomena jam vetc= ribus fortuna obtulerat , vix tamen noftro tempore, haec ad animum homines revocarunt. At; fi rario- res quosdam cafus, non ftatim vel inter excepti- ones referremus, vel-ex-causfis quibuscunque ; ne aliquid nefcire videamur „ explicaremus, fed de eo- dem repetendo, perpenfis accurate facti-circum- ftantiis , vellemus cogitare, nil dubitandum-est, quin „ eventibus fortuitis,-ad magni-momenti ve- 2 Ïl= VRAGE VOOR ’T JAAR-MDCCLXXIL' 277 vallige’ gebeurtenisfen „ tot’ het ontdek. ken van zeer gewigtige waarheden, zyn gebragt geworden. -Dikwyls ís men’het overwinnen niet. verfchuldigd: aande wakkerheid- van eenen veldheer „maar altoos is men het er: aan verfchuldigd;, zoo er een goed gebruik van de over- winningegemaakt wordt. Waarom zou een Natuurkundige niet> even “zoo veel kunnen doen, als ‘eer oplosfcher van Wiskunftige Vraagftukken? ’tGebeurt hem dikwerf , vooral in Diophantifche of ingewikkelde vraagftukken „dat hy „door de kunst,” geen een: bekend getal “kan uitvinden , *twelk aan de vraag voldoet, maar zoo hy er gevallig-een ‘gevonden heeft, dan wordt het hem gemakkelyk , om ‚daaruit, oneindig veele -anderen afte leiden, welke aan de Vrage voldoen, 9.3 _Even- Re Ta Ct EEN Pa hei he de ded ‘ Ì { Á ) pe ritates., perduêti fuistemus.. Saepe non belli-ducis induftriaesdebetur „ vincere.„at femper illi „ viéto- ria bene uti7Cur non tantum facere posfit Phyfi- eus, quaatunr Analytieus? Contingit illifaepe, in problematibus. praefertim Diophanteis, ut nullum numerum arte invenire posfit; qui quaeftioni fa- tisfaciat, at ‚fi unum forte repererit , facile ei est, ex illo „ infinitos alios,-quaeftioni fatisfacientes deducere, ian. Plus 278 J.PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE Evenwel moet men veel meer van die Proefondervindingen verwachten, welke, met rp ak raade , wor- den in: ’t werk gefteld, Wel hoe „ zou- den menfchen ‚die iets anders bedoelen en op den regten: weg niet gefteld zyn; zoo veel kunnen uitvinden, als er van anderen, die er zich op toeleggen, en ophet regte fpoor voortgaan, kan wor- den uitgevonden? „Hunne arbeid is ge- lykedan de omtâstingen by nachte, die flegts van de eene proefneminge , zon- der eenige orde, waar te nemen, tot de andere: overgaan. Gy moet een getrou- wen leidsman volgen , wanneer gy in een vreemd land verkeert, Maar gy vraagt; welken gids ik zou raaden te volgen in het maken van Proeven? ik antwoorde, E6- endet Plus tamen longe expeétandum est, ab experi- mentis, certo confilio inftitutis. Quid enim? homines aliud agentes ‚ neque in via reéta confti- tuti posfenthe tam maulca reperire , quanta, ab aliis huie negotio intentis, veramque femitam ingres- fis, inveniri posfunt? Paipitationibus noéturnis fis miles funt corum labores , qui ex uno experimen- to in aliud, nullo ordine obfervato, tranfeunt. Fis dum ducem fequaris oporter, fi in regione igno= ta verferis. At quem, in experimentis,- ducem Teguendem fuadeam, quaeris? Veritatem aliquam; vR en tet 4 ink eek aak quam VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 279 eenige waarheid, welke gy door die proef. nemingen wilt bevestigen of duidelyker maaken: maar waar fchuilt die waar- heid? Zy is niet verre van uaf, zoo gy oplettend toeziet, Men kan alle de Experimenten, wel- ker oorzaak onbekend is, brengen tot twee hoofdfoorten: want of wy zien de uitkoomtte niet, welke wy meenden dat er by moest zyn, of wy zien de uit- koomfte zoo, dat ons de Oorzaak on- bekend blyve, door welke dezelve wordt voortgebragt, Daar de uitwerkinge, wel ker oorzaak aanwezig is, niet gezien wordt, is het natuurlyk te befluiten , dat Zy, door de bewerking van andere oor- zaken, weggenomen is, Derhalven. moet men, door niewe Proefnemingen, on- 0 S 4 der: dd quam per illa vel confirmare, vel manifeftiorem reddere velis: at ubi latet ea veritas? non longe a te abest, fi animum advertas. In duas clasfes , omnia illa experimenta, quorum” Causfa incognita est, revocari posfunt; aut enim effettum non videmus, quem adesfe debere putaba- „mus , aùteventum confpicimus, ita ut causfam „per „ quam fit produétus, ignoremus. Ubi effetus, cu- jus causfa adest, non confpicitur, naturale est colligere „eum aliarum causfarum operacione, fu- blatum esfe, Harum itaque , quas adesfe fuspica- oud ‚mur 280 j. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE derzoek doen naar de gewrochten dier Oorzaken, welke wy vermoeden, dat er by aanwezig zyn. Dus wanneer de kwik, tegen de regel der Zwaarte, in de buis van Torricellius hangen blyft, is het gevoegelyk de uitwerkinge aan de zwaarte der Lugt toe te fchryven, Men moest derhalven weeten, hoeda- nige en-hoegroot die Zwaarte zy; en om dat zy, alleen befchoud , niet altoos fcheentoe te reiken tot het voortbrengen vanditgewrochte , moest men voortgaan toteeneandere eigenfchap van de Lucht, namtentlyk hare veerkragt, welke ge- legenheid gegeven heeft tot het toerter len van de Lugtpomp , door welker hul- pe, alle: die eigenfchappen naawkeurií- ger konden onderzocht worden dan te ki 4 Vvg- Gede mur effe@tus , novis experimentis examinandi funt. Ita cum , in tubo Toricellii, mercurius contra gravie tatis legem fufpenfus haefit, rei conveniens erat, hune eftettum aëêris gravitatí adfcribere, -Ea itaque, qualis, et quanta fit ?scognoscendum erat , et quias, fola, huic effe&tui producendo non femper futfice- re videbatur, ad aliam ejus proprietatem , feilicet elafticitatem erat procedendum, “quae occafionem dedit, ad antliam Pneumaticam conftruendam, cu- jus ope, omnes aêris proprietates, accuratius adr hug VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 28r: voren , ja zelfs de kragten der Lugt wor- den opgewogen. | kaisdin “Op verfchillende wyzen gebeurt het, dat wy de gewrochten verdweenen zien, daar zy behoorden aangetroffen te wor- den. ‘Somtyds worden zy in ’t geheel, fomtyds ten deele, weggenomen, Dan eens maken de Oorzaken tegen elkan- deren een gelyk evenwigt, dan eens is de eene zwakker dan de andere, en: be- lemmert dus een gedeelte van haar ge- wrocht, - Zou de uitwerkinge wel weg- genomen zyn, door de Werkeloosheid van een andere ftoffe ?-of door de Zwaar- tekragt?of door de Aantrekkinge? Alle die bedenkingen leiden ons op tot nie- we Proefnemingen. De Oorzaken, die, famenwerkende, elkanderen in den weg. î „95 Zyn, inttrin hue quam antea, examinari ejusque vitres ponde= rari potuerünt. an _Variis modisevenit, ut êffe&tus, qui adesfe debebant, adesfe videamus. Saepe illi in totum , faepe'in parte, tolluntur,. Nunc enim causfae inter fe aequilibri- um tenent, mox una altera debilior, illius partem impedit. Ad omnia haec'attendendum est. Num effectus fublatus fit, per materiae alterius inertiam ? vel per gravitatem? aut attraétionem? Haee om- nia ad nova experimenta nos ducent, * Causfae’, quae 282 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE zyn, moeten dan gefcheiden worden, op dat wy weeten, wat er van de ee- ne, en wat er van de andere voorko- me, Straks moet men wederom meer dingen, zoo ’t noodig is, famenvoegen, Gelyk, wanneer de gekoleurde ftralen onderling elkanderen , de verwen fchee:- nen weg te neemen of te verdooven;, raadde ons de natuur der zake, dat zy op niew van een moesten gefcheiden en elke dier ftralen afzonderlyk behandeld, en ftraks wederom met andere faamge- voegd worden, Dikwerf fchynen de vloeiftoffen aan de Wetten der Water- weginge niet te gehoorzaamen, en de Experimenten. aan de Befchouwende kundigheden niet juist te beantwoorden, In dat geval moet men onderzoeken, EEEN quae conjunêtim feimpediunt, feparandae, ut quid ab unaquaque proficifcatur, cognofcamus. Mox plura iterum, wbi-opus est, conjungenda. Ita cum radii colorati, fuos mutuo colores tollere vi- debantur, ipfa rei natura fuadebat „ utii a fe invi= cem iterum feparentur, ut unusquisqueeorum feorfim tratetur „ et mox cum aliis conjungatur. Saepe fluida legibus hydroftaticis non obedire, et experimenta theoriae, non accurate respondere vi- dentur., In illo calu experiendum est „ an forte at- tra= 4 of VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXX1, 283 of misfchien de aantrekkinge of de af- ftootinge van eene andere vloeiftoffe, hare byzondere zwaarte te boven gaa? In dezen moet men toezien wat er ver* anderd zy door de wryvinge , de weer- ftandbiedinge van de middelruimte, de aanftootinge der deelen op elkanderen, en. door de famenkleeving? Zoo zullen de Experimenten niet alleen verftrek- ken tot bevestiginge der Theorie; maar zullen ook aanleidinge geeven tot het uitvinden van niewe Proefnemingen. Meermaalen gebeurt het, dat wy een gewrocht - zien te voorfchyn komen, van ’t-welk de oorzaak geenzints blykt, Barnfteen of Glas krygen, door wryvin- ge „eene kragt , om ligte lichaamtjes naar zich te trekken en van zich af te ftoo- ten. Kd de tratio, vel repulfio altérius fluidi gravitatem hu- jus fuperent. In hoc difpiciendum, quid per fri- ctionem, refiftentiam medii , partiumin fe invicem impulfionem , tenacitatem, mutatum fit? ira expe- rimenta non ad confirmandam folum theoriam fer- evi verum novis etiam occafionem fuppedita- unt, ê | Evenit faepe; ut effetum adesfe videgmus , ita ut causfà ejus non appareat. Succinum, vel vi- trum, afriéta, vim aquirunt corpora. levia. ge he Jen= 284 JPAPDE FAGARAS ANTWOORD OPDE ten. In ’t begin fcheen ’t als of de wege ftootinge op de Aantrekkinge, en deze wederom , op hare beurt , de Wegftoo- tinge volgde, zonder eenige zekere. wet- ten in acht te neemen, Maar: de Na- tuur volgt eene fraaiere orde, dan dat iets by geval „of zonder eenige vaste re- gels, gefchieden zou, gelyk wy anders, met de vuile leerlingen- van: Epikurus;, zoude:moeten vastftellen, Eerst en voor- al moet men er zich dan op toeleggen, dat..wy deze of geene hoofdwet ont- dekken; volgens welke zulke-uitwerk- zelen opkoomen.: Deeze zal--ons «tot eenen leidsman: verftrekken, -dierons tot niewe Proefnemingen, ja zelfs“tot het uitvinden der oorzake van het gewrocht zal op leiden,: Zekerlyk nimmermeer 1153 zou oost hehdi-repellendique. Nulla certalegeattrationem repulfio ; ethancilla „initio , excipere videbatur, Sed elegantiorem natura fervat ordinem , quam.ut aliquid cafu , vel fine certis regulis fieri, cumsEpicuri de grege porcis. ftatuamus. Primo itaque omnium id agendum:est ‚… ut-principalem aliquam legem dete- gamus, qua effeêtus ifti oriuntur. Illa erit inftar ducis,-quae-nos adsnova experimenta, imo faepe ad causfam effeétus , -ducet. Nunguam Certe tam diverfi in: ele&ricitate-efiegtus detetti:esfent, ze ADA a VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXxI, 285 zou men. zoo vele verfchillende ge wrochten van de Electriciteit ontdekt hebben, hadden de Natuurkundigen niet gelet op de wyze der verftoringe van het evenwigt, In de beweegingen, wel- ker Oorzaak wy niet zien, is het bil- lyk, dat, zoo de Lucht ter verklarin- ge derzelve niet volftrekt, dat wy het aanwezen van eene fynere ftoffe ver- __„moeden. ‘Nochtans moet men dit hier opmerken, dat niet allerhande bewee- ginge van de fynere hemelftoffe, naar welgevallen aangepakt, genoegzaam zy, om allerley. gewrochten voort te bren- gen. Er kan geene beweeginge opkoo- men , indien de verfchillende deelen der fynere hemelftoffe in evenwigt ftaan! %* Is derhalven de vrage , wat toch dat evenwigt hebbe weggenomen? of hf e dd ad aequilibrii turbati modum attendisfent Phyfici. In motibus, quorum causfam non videmus, ae= quum est, ut fi aêr illis explicandis non fufficiat, „praefentiam fubtilioris alicujus materiae fuspice- mur. Illud tamen hic obfervandumest , non quem- libet aetheris motum, pro arbitrio asfumptum, „cuilibet effeétui producendo, fufficere, _Nullus „motus oriri potest, fi diverfae fubtilioris materiae „partes, fint in aequilibrio, Quaerendum-itaque “quid 286 nPAP DE FAGARÁS ANTWOORD OPDE de veerkragt zy? de zwaarte? of-de aantrekkinge? hoe het by gekomen zy:; dat het één deel der {toffe meer faam: gedrukt zy, dan het ander? volgens welke wet zy zich poogt uit te zetten? In de vloeiftoffen, welke onder elkande= ren vermengd zyn, moet de werkeloos- heid , ftootinge der deelen , verfchillen- de famenkleevinge, en afzonderlyk en te famen, in overweeginge koomen, Daar de gewrochten, ten fterkften , van elkanderen verfchillen, moet men zyn best doen , dat men eenige betrekkinge van de eene op de andere ontdekke: en men moet beproeven , of misfchien verfchillende uitwerkingen onder eene wet kunnen gebragt worden? De fa- menhang tusfchen dezelve, wel waar- genomen , zal ons vele dingen leeren. Die, wierd quid illud fuftulerit? an elafticitas? an gravitas? an attractio? qui evenerit, ut una pars matertiae , magis compresfa fit quam altera? qua lege, illa, fe expandere nítatur? in fluidis, feeum invicem permixtis, inertia, impattio particulafum, diverfa cohaefio, feorfim , conjun&timque funt-confideran- da, Ubi effeCtus maxime funt diverfi, opera dan- da, ut aliqua inter ea relatio detegatur, tentan- dumque, an effeftus diverfi, eaedem forte legi fabjici posfint? connexio, inter ea obfervata;, ee ä VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 2829 Die, welke ons toefchynen, van de voornaamfte wet, welke wy ontdekt heb- ben, af te wyken, of zonder orde af te loopen, moet men naarftiglyk optee- kenen. Mogelyk zal men, door niewe proefnemingen, welke men naderhand maken zal, reden van hun beftaan kun- nen geven, of ten minften hunnen fa- menhang met de overigen leeren ken- nen. ’ Geval, de waarnemingen, de proef- ondervindingen, de gisfingen worden dikwyls, by het uitvinden van niewigs heden, onder elkanderen vermengd, De verbazende uitwerkzelen van den blix- em hebben reeds de vernuften der ou- den gepynigd. Dat de dieren daar door, zonder eenig uitterlyk teeken van kwet- . zin- ed sd ta nos docebit. Ea, quae a principali, quam de- teximus , lege recedere, vel nullo ordine procedere videntur, diligenter connotanda, Forte novis ex= perimentis, in pofterum inftituendis , eorum eti= am vel ratio reddetur, vel faltim cum reliquis connexio cognofcetur. Cafus , obfervationes, experimenta, conjettu- ra@ „ fecum invicem, in novis detegendis „faepe per- mifcentur. Stupendi fulminis effettus, jam vetc- rum torferunt ingenia, Quod, eo, amimalia, abs- que 288 j.PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE zinge, gedood worden, daar van. zogt PLUTARCHUS de reden hier in, dat de ziel door vreeze verfchrikt, uit het lichaam wegvliegt; en dat het zwaerd fmelt, zonder dat de fcheede benadeeld wordt , is menigwerf uit de natuur van het gemeen vuur verklaard geworden. Maar voorzeker , het verbazend. geval dat; in de ftad Lany gebeurd is, hadt genoeg kunnen leeren, dat zwavel- en joden- lymdampen niet in ftaat zyn , om zulke verfchynzelen te verklaren. Middeler= wyl, nu de Electrifche Proefondervin- dingen, by geval, zyn uitgevonden en door vlyt en behendigheid, tot eene ze- kere volmaaktheid gebragt, zou iemand gemakkelyk kunnen bevroeden, dat de- zelve met de uitwerkzelen van den blix- em ee bd que ulla-laefionis nota intereant, quaefivit Plutar= chus in eo rationem, quod. anima, metu pertersie ta, e corpore avolet; et quod, illaefa vagina, col- liquefcat gladius, ex natura vulgaris ignis faepius explicatum est. At profecto, vel ftupendus, qui in urbe Lanyi cafus contigit, poterat @docere , vapores “fulphureos et bituminofes;, ad haec ex- -plicanda , non fufficere, » Interea cafu deteétis, et induftria perfeCtis experimentis ele@ricis, «facile haec. cum fulmineis'effetibus affinivatem haber - u= * _ VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXxm, 289 em eenige gemeenfchap hebben; - Dit was genoeg, om de Natuur te onder- vragen, welke, door deze lichtvaar- digheid der ftervelingen gefard, den al te niewsgierigen onderzoeker Richman fneuvelen deedt ; maar zy kon echtef niet beletten, dat men al wat ef noch ge- heims in fchuilde, wel haast wist te ontdekken, Men was reeds zeker we- gens de waarheid der zake; maar de wyze, hoe de Electriciteit in de Lugt wierde voortgebragt, bleek niet, Er was eenige grond van vermoeden, dat mogelyk door de warmte, zoo wel als door de wryvinge, de Electriciteit zou kunnen aan ’t gaan geholpen worden; alzoo dit uit hare algemeene wet fcheen voort te vloeien, Derhälven niewe’po+ 17. DEEL. Éà gin: Beet fufpieari aliquis poterat, Hoc ad interrogandatt _ näturam fatis erat, quae hac mortalium temericate quafi irritata, curiofum nimis perctún&atorem Richmannum occidit, neque tameh, quo minus hoe quicquid est fecreti detegatur, impedire po= tuit. Jam de veritate tei conftabat, fed modus, quo in aêre eleCtricitas excitetur, non patébar. Sufpicioni locus erat, forte calore, aeque ác af- friCtione, ele&ricitatem excitari posfe , cum hoc ex generali ejus lege fluere videretuf. Novis ita- que 200 Je PAP DE FAGARAS ANT WOORDOPDE ingen-doende om dit te weeten, ont» Kelne men ‚ dat eenige Lichaamen. (ge- lyk, de Turmalynfche fteen of Asfchen- trekker) alleen door de warmte. Elec- trisch konden gemaakt worden; waar uit dan verklaard.kon worden, hoe door de warmte van,de Zon de Electrici- teit inde. Lucht wierde. voortgebragt. Maar, ondertusfchen , dacht iemand aan het. dwaalligt en andere vuurver- hevelingen ; en dus moest men beproe- ven, of ook niet de dampen, welke wy weeten., dat, in menigte, uit de aarde opklimmen, door eene Electrifche vonk konden worden aan brand geftooken: Men beproefde het, en ’gelukte. Op deze wyze worden. wy, door toevallen en „waarnemingen, gebragt tot, proef rie on- GED. que-ad hoc cognoscendum tentaminibus fais, de= teetum est, quaedam, corpora (ut lapidem turma- linum) folo calore ele@&rica reddi posfe, ex quo explicari poterat, quomodo calore folis eletricitas in aêre excitetur. At, interea, aliquis ignis fatui et reliquorum meteororum meminit; tentandum itaque erat, an non vapores, quos copiofe ex terra afcendere fcimus, fcintilla eleêtrica accendi posfint, quod tentatum fuccesfu non caruit. Hac ratione , gafibus et obfervationibus, ad-experimenta, ed 7 a VRAGE VOOR °T.JAAR MDCCLXXI. 20Y ondervindingen , en door deeze) tot vers moedens ; en, om dezelve te bevestigen, gebruiken wy wederom niewe proefne« mingen: ja de Natuur-zelve brengt er ons toe, als zy, in de aardbevingen en andere verfchynzelen, zekere aanwy- zinge doet van de ftoffe „ welke zy ge- bruikt, en daar door ons, als ’t ware; noodigt, om hare werkingen dòor’ on= ze proefnemingen opte volgen.» _ Laat het my geoorloofd zyn noch iets aante merken, Wy zynvaan de Experimenten, nu federt twee eewerì genomen, verfchuldigd, dat. wy.beter geleerd hebben over. de Natuur te fid lofopheeren:. dan wy hebben flegts: cérv bloot geraamte van die Proefnemingen. Maar hoe men uit dezelve ,zoo-als zy: n EN door U DSD NMDDU ad fufpicionesdeducimur jet, ad;eas confirmandas; novis iterum ecxperimentis utimur: imo‚ipfa faepe naturanosad ea ducit , cum, in terrae motibus alis= que phoenomenis „certa materiae „qua utitur , indie cia praebet, ect hoe ipfo' nos quafiinvitat, ut-ejus operationes. noftris experimentis imitemur. Aliquid adhuc monere liceat, Experimentis, in= tra: duo fecula inftitutis , debemus, quod-desrerum _natura-melius- philofophari didtcerimus:: at nndum plerumgue, eorum fceleton habemus, _ Quomodo ven % KA 02J.PÄRDE FAGARAS ANT WOORD OPDE door «°° Geval ontdekt zyn, meer din» genchebbeáafgeleid? hoe men van de: eene, tot; deandere zy overgegaan ? wat aanleidinge’“totzeenige gelukkige -gisfin- gen:gegeven hebbe? en hoe dezelve na- derhand door -miewe Proefnemingen zyn bevestigd? daaromttend zyn wy meest- akonkundig. . Maar waarom volgen zy „ dies of,hunne eigene proefnemingen, of die van aridere; verhalen , die deftige Hiftoriefchryvers niet naar, dewelke daar::zy de veranderingen: van: {taten en koningrykén, hun: toe en afnemen. vertellen, dezelve zoo levendig vuitdruk- ken, dat, zy. de, gebeurtenisfen onder elkanderen famenfchakelen „en kortbon- dig , dog welfprekende, uit hare oorza- ken afleiden , zoo zelfs , dat niet flegts de. zoob Te- veror ex iis, cafu'detettis, plura deduêta fint? quomodo ex unoeorum icum fic-in aliud? quid oc- cafionem felicibus quibusdam conjeêturis dederit? guomodo ille deinde per nova experimenta con= firmatae fint? plerumque ignoramus. At cur non ii, qui fua, vel aliena, experimenta enarrant imitantur graves illos hiftoricos ‚qui dum mutatio- nes regnorum, incrementa ac decrementa eorum enarrant, ita ad vivum illa exprimunt, et eventus intere conne&ant „ex fuisque causfis , wind 2 -e e VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCL XXII, „293 redenen’ van zoo vele” veranderingen „door anderen begrepen worden, maar dat men er ook «de: ware regelen der voorzigtigheid, welke men , met groot voordeel, in foortgelyke ‘gevallen moet waarneemen, uit opmaakt, Deze is de egte wyze, om met de daden van-an- deren winst te doen, zoo zy de-eenig- fte niet-is: zoo zelfs. dat wy, ook-uit de verrigtingen, weeten., wat ons verder te doen ftaat, Nu moeten wy noch iets zeggen ter ophelderinge van deze Vrage;, in hoe verre wy, in het kennen der Nature, door Vooronderftellingen en Gisfingen geholpen worden. Veele houden ftaan- de, dat deeze de appelen van Atalante 13 Zyn, EE EE) fed diferte deducunt, ut non tantum rationes tot mutationum, ab aliis cognofcantur, fed et verae prudentiae regulae , magna utilitate, in fimi- bus cafibus obfervandae, colligantur. Ea vera, ex faétisaliorum , proficiendiratio est, fi non ea fo- la, ut etiam, ex iis, quid nobis faciendum fit, _ cognofcamus, ' BOS Dicendum jam de ea est aliquid, quantum hypo- thefibus, vel conje&turis, in natura cognofcenda adjuvemur. Poma Atalantae esfe illas „quae ad cer- tam A04 JePAP DE FAGARAS ANT WOORDOP DE zyn, „welke’ ons ophouden in onzen loop naar eene zekere endpaal der waar- heid ; veelen daarentegen zyn van «een geheel ander begrip, welke, terwyl zy in dezelve, als in tenten onder weg op- geflagen, vertoeven, zoo door derzel- ver.fraaïheid bevangen worden, dat zy met Petrus zeggen: het is goed hier te blyven woonen. Ja, door eene wonder- Lyke dwalinge, meenen zy, al ftraks in de binnenkameren der Natuur toege- laten te zyn. Cartefius en anderen ver- tellen ons, even of zy in den derden hemel waren opgetrokken, zulke zaken, welke bet oog niet gezien, nog het oor geboord beeft ‚ nog in °s menfchen. gedach- ten ooit gekomen is. Daarentegen ande- ren, op dat zy niet te wys fchynen zouden, hebben dit zeggen van THO- MAS ososnob tam veritatis metam contendentes, remorentur, asferunt multi: in alia omnia eunt plures, gui dum in his, velut tabernaculis in via pofitis, conqui- escere volunt, ita eorum elegantia capiuntur, ut illud Petri dicant: bozum est hic habitare. Imo , miro errore, mox in ipfum naturae conclave fe delatos putant. Enarrant nobis Cartefius aliique, ac fi in tertium eoelum rapti esfent , ea, quae zec oculus widit nec auris andivit , mec homo cogitavit. Contra alii, ne nimium fapientes videantur , illud Thomae dicunt: in VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLX%I 295 „MAS in den mond: indien ik het lidtee- ken niet zie, indien ik het- met mynen winger niet aanrake, of met myne hand betaste, ik zal geenzints gelooven, Maar ik oordeele, dat men in de Natuurkun- de voornamentlyk moet opgeeven, % geen wy zelve gezien of gehoord hebben ; maar echter ook, dat er geloof plaats moet hebben. Gewisfelyk alle de New- tonianen zouden hunne eigene glazen uitfmyten, indien zy, in de Natuur- kennis, geene plaats aan de Vooron- ‚ derftellingen wilden verleenen, Nooit heeft de groote NEW TON, noch door Wiskunde, noch door Proefnemingen, beweezen, dat elk deel der ftoffe door een ander deel wordt aangetrokken ; maar toen hem zyn vernuft dit inlui- fterde, gaf hy er geloof aan, en nam T 4 het pd zrifì widero weltigium , nifi dizito tetigero, vel manu palba- vero, neguicquam credam. Ego vero exiftimo, ea ma- xime in Phyficis enarranda esfe , gwae vel ipf? vidimus , wel audivimus; fidei tamen etiam locum esfe, Sua certe vineta finguli Newtoniani caederent, fi nul- lum hypothefibus locum , in Scientia naturali asfig- nare vellent. Nunquam magnus Newtonus, vel per mathefim, vel experimentis, demonftravit, omnem materiae partem attrahi ab"alia, fed admo- nenti hoe genio fidem adhibens, illud ad ene, â 296 J;PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE het aan, ter verklaringe der Sterre: loopkundige Verfchynzelen; en toen de uitkoomfte aan zyne pogingen beants woordde, ontdekte hy de wetten der hemelfche bewegingen, Evenwel om dat de waarnemingen niet, dan by ver= loop: van tyd, konden genomen wor- den, was het noodig, dat de Gisfinge , fchoon zeer waarfchynelyk, eene zit- plaats kreeg onder de zekere waarhee:- den, Wy zouden al te onregtmatig met de Vooronderftellingen handelen , zoo wy uit het voordeel, dat de meeste verfchaffen , over het noodlot van alle zouden willen beflisfen, Want hoe zeld- faam het ook gebeurd zy, dat zy niet dezen of genen van het regt fpoor der waarheid hebben afgeleid ; nochtans zou dit genoegzaam zyn, om haar het bur- GED da motus aftrorum phoenomena asfumfit , et, eventu conatuì refpondente, leges motuum coeleftium detexit. Obfervationibus tamen non nifì fuccesfu temporis inftitutis,opus erat, ut conjectura, licet valde verofimilis, locum, inter. veritates certas obti= nerêt, Inique nimis cum hypothefibus ageremus, fj ecxutilitate, quam pleraeque praeftant, fata om- nium vellemus decidere. Ut ut enim raro conti= gerit, ut non illae aliquem a reto veritatis tra= mite abJuxerints illud tamen, ad eas, civitate phi oe VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 29% gerregt in de Wysgeerte op te draa- gen, om dat door haar dees en die tot de waarheid gekommen is,en dat zonder haar niemand dezelve heeft kunnen uit- vinden. De Natuur heeft ons met zul- ke fcherpziende oogen niet begifted, dat wy aanftonds, by het eerst aanky- ken, den weg, welke naar eene zekere wetenfchap heenenleidt, zouden. zien, en in geenerleye bypaden van gisfin- gen vervallen. En voorwaar, % is be- ter, dat men, door het zoeken van de waarheid, in eene dwalinge vervalt, dan dat men die in ’t geheel niet zoe- ken zou; want eene dwalinge kan mert kennen en verbeteren, maar de waar- heid kan men niet vinden, zoo men haar niet opzoeke, Ik betuige, dat zoo dikwerf ik de Newtonianen tegen de on- | T 5 mas bea lafophiea donandas, fufficeret, per illas aliquem, ad veritatem pervenisfe, et fine illis neminem po- tuisfe. Non ita acutis nos natura donavit oculis, ut primo ftatim intuitu, viam, qua ad certam cognitioncm itur , videamus , et in nulla conjeétu= rarum diverticula incidamus. Et profeéto, praeftat quaerendo veritatem in errorem incidere, quam eam non quaerere ; error enim cognofci et emen- dari , fed veritas nifi quaefita inveniri nequit, Ego fateor, me, quoties Newtonianos contra me Our le - 298 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE matige vryheid der Vooronderftellingen veele dingen hoore waarfchuwen, ik hun geloof geeve; maar terwyl ik overs fegge , hoe ons ligt in eene zware duis- ternisfe zou omzwachteld zyn, indien Newton geenerhande Voorondertftellin- ge gebezigd hadde, zoo betuige ik ook, dat men een graantje zout gebruiken moet, om die Newtoniaanfche verma= ningen behoorlyk te verduwen. Nochtans zou het flegt met ons ge- fteld zyn, zoo wy gedrongen wierden, om alle Vooronderftellingen , welke de verwilderde inbeeldingskragt zich voor- ftelt, te aanvaarden. Hier is een ern- ftige keuze noodig. Waarom zou ech- ter een Wysgeer zyne Vooronderftel. lingen zoo niet kunnen gebruiken, als eene Wiskunftenaar de regel der zaet val- Ohe dicam hypothefium licentiam multa monentes au- dio, illis fidem adhibere; at dum illud perpendo, quanta fab note jaceret noftra dies, fi nulla Newtonus hypothefi-ufus esfet, ea cum grano falis accipien= da esfe arbitrari. Male tamen nobifcum ageretur, fi omnes, quas luxurians effingit imaginatio, hypothefes, admittere cogeremur. Deleétu hic, eoque fevero, opus est. Qüidni tamen Philofophus ita fuis hypothefibus, ut Arithmeticus regula falfi, uti posfit? Sumit ille pro VRAGE VOORT JAAR, MDCCLXXIL, 299 valfche pofitien? In plaats van een on- bekend getal neemt hy onverfchillig de eene of de andere hoegrootheid , en hy overweegt, of deeze aan de omftan- digheeden van het vraagftuk voldoe? en alzoo dit zeldfaam gebeurt, gebruikt hy de dwalinge zelve ter bevorderinge der Oplosfinge, Dat zoo ook een Na- tuuronderzoeker, in plaats der onbe- kende oorzaak van °t Verfchynzel , deze of gene oorzaak aanneme, die hem het gefchikfte toefchynt; en laat hy toe- zien, welke gewrochten er uit moeten ontftaan, als hy die voor de ware oor- zaak aanneemt; welke dan, indien zy met de ware gewrochten overeenko- men, een blyk opleveren, dat wy op de ware reden van het gewrocht geval- len zyn ; maar zoo niet, dan moet men be- LED pro incognito numero, quantitatem quameunque, et expendit, an illa quaeftionis circumftantiis fa= tisfaciat: quod cum raro contingat, ipfo errore ad veram folutionem utitur. Ita Phyficus, pro incog= nita phoenomeni causfà fumat aliquam, Quae. vide tur convenientisfima, et difpiciat, quales effettus., illa pro vero asfumta, oriri debeant, qui fi cum veris conveniant, indicio est, nos in juitam even- tus rationem incidisfe; fin minus, de hypothefi vel emendanda, vel abjicienda, vat a 300 Je PAP DE FAGARAS ANTWOORD OPDE bedacht wezen op het verbeteren; of het verwerpen der Vooronderftellingen , of wel op het uitvinden van eene andere, Wie zou derhalven zulke Vooronder- ftellingen verwerpen, die zoo zyn in- gericht, dat zy zekere kenteekenen in zich bevatten, om door den tyd, dui- delyk te weeten, of zy al of niet met de Natuur overeenftemmen. Wy wee- ten, dat zoodanig Newtons Vooron- derftellinge is, wegens de Algemeene Aantrekkinge, uit welker wet, door de bereekeninge alleen, kan ‘worden: be- paald, hoe de bewegingen der Planee- ten moeten gefteld zyn, welke dan, om dat zy met de Waarnemingen overeen- komen, veroorzaken, dat niemand lan- ger hare waarheid in twyffel trekt. On- der die foort kan ook de Copernicaan- fche Oirinddt da cogitandum est. Quis itaque tales hypothefes rejiciat, quae ita funt comparatae , ut certa in fe contineant criteria, evidenter fuccesfu temporis cognofcendi „ an illae naturae fint conformes, nec ne? Talem este Newtonianam , de univerfali attrac- tione, hvpothefin, fcimus, ex cujus lege, folo cal- eulo definiri potest, quales planetarum motus esfe debeant , qui quia cum obfervationibus confentiunt , nemo amplius.de veritate illius dubitat. In hanc etiam clasfem referri potest Copernicana rd ls, VRAGE VOOR °T'JAAR MDCCLXXIL, 30E fche Vooronderftellinge gebragt worden ; aan welke „als zynde door zoo vele waar-= nemingen bevestigd, eene plaats onder de Wiskundige waarlteden gegeeven is, „Zoo nu de Voorondertftellingen naar dat rigtfnoer gefchikt worden , zullen zy niet alleen onfchadelyk, maar ook zelfs zeer nuttig zyn; want zy zullen ons opleiden tot waarheden, tot wel- ke wy anders nimmermeer zouden ge- koomen zyn. ‘Want zoo wy uit deze Vooronderftellingen gevolgen trekken, zullen wy aanftonds-bedagt worden, om dezelve naderhand. uit de onder- vindinge te bevestigen. Zoo zal de Vooronderftellinge gelyk zyn aan eenen getrouwen leermeester „die ons leert, hoe wy de Proefnemingen voor ons zel- ven tot voordeel moeten aanleggen. Maar Mende fis, cui tot jam obfervationibus confirmatae, locus inter veritates mathematicas adfignatus est. í Quodfi ad hane normam hypothefes exigantur ; erunt eae, non tantum innocentes, verum etiam utilisfimae, ducent enim nos ad veritates , ad quas fine illis nunquam pervenisfemus. Cum enim ex his confe&eria elicimus , mox de illis „a pofteriori confirmandis, cogitamus. _ Ita hypothefis eric in= ftar magiftri fidi, qui, quomodo experimentis ad noftram utilitatem utamur , edocebit, Q ua 302 PAP DE FAGARAS'ANT WOORD'OP DE „Maardenkelyk zaliemand vragen, hoe moet men de overeenkoomfte der Voor- onderftellinge met de Natuur orderzoee ken? Hier meene ik , dat deze “Fheolo- gifche zetregel kan te {tade komen, dat men een onderfcheid make, tusfchen het geen boven , en het geen tegen de'Reden is, Indien er eenige Verfchynzelen niet te gemakkelyk uit kunnen verklaard wor= den , ener evenwel niet tegen fchynen te ftryden, denke ik, dat men zooda- nige Vooronderftellinge dulden mag (zoo zy voor ’t overige gemak” aan- brengt). Want dikwyls zyn die-dingen, die uit de Vooronderftellinge niet fchy- nen te volgen, noodzakelyke- gevolgen derzelve; maar. verre af, zoo dat wy die niet eerder kunnen befpeuren,-voor dat wy verderen voortgang gemaakt heb- etende Qua vero ratione „ examinanda fit hypothefeos cum natura’ convenientia? quaeret aliquis. Illud. Theologorum hic obtinere putem, difinguendum esfe inter id, quod est fupra, et quod est contra rationem.… Si quaedam phoenomena non fatis com= mode ex eaexplicari „neque tamen illi repugnare vi= deantur „ferendam eam esfe, (ficetera-commoda fit) puto.. Saepe enim ea, quae non fequi videntur ex hypothefi, funt fequelae ejus necesfâriae , at remo= tiores , quas non nifi ulterius progresfuri obfërva= mus 3 Koreaan VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL, 303 hebben; en fomtyds zyn zy zelfs zoo naby,dat zy, door hunne al te groote na« byheid, onze oogen verbyfteren. Maar het is niet noodig, dat ik waarfchouwe, dat als maar een zeer gering gewrocht met de Vooronderftellinge ftrydt, men dezelve, even daarom,aanftonds verwer- pen moet; want hier heeft de zetregel plaats, die in iets gezondigd heeft „is fchul- dig aan alles, Dusalhoewel het W aereld- ‘ftelzel van Ptolemaeus ook fcheen te voldoen aan de waarnemingen van zy- nen leeftyd, zoo volftrekten nochtans de bewegingen van Venus en Mercuri- us, die tegen dit ftelzel {treeden, om het zelve geheel en al te verwoesten en over hoop te werpen. | Maar wie zal ons leeren, hoe en waar wy zulke Vooronderftellingen zoeken MOE Gete mus; faepeita propinquae, ut ipfa vicinitate ocu- los eludant. At fi vel minimus effetus cum hy- pothefi pugnet, eam protinus rejiciendam esfe, non opus est ut moneam; obtinet enim hie regula: …_ qui in uno peccaverit , reus est omnium. Ita licet fyitema Pcolemaicum reliquis ejus temporis obfervationi- bus fätisfacere videbatur, foli tamen Veneris, et Mercurii motus, illi repugnantes, ad illuddeftruen-= dum, fuffieiebant, Quis. vero nos docebit, ubi- tales hypothefes et qug= 304.J: PAP DE FAGARAS ANT WOORD OPDE moeten ? of wy die alleen in de binnenka: meren van ’smenfchen ziele, dan of wy die in ’ geheelal zullen vinden? Onge- lukkig voorwaar zyn alle die Gisfingen geweest, welke de Filofophen uit de voorraadkas van hun vernuft. gelangd hebben. Derhalven moeten wy; in de ruimere waereld , de oorzaken der din- gen opfpeuren , de deelen van ’t geheel: al onderzoeken, de werkinge der oor- zaken, die wy weeten dat aanwezig zyn; uitvorsfchen , en uit dezelve, volgens de billyke wet der overeenftemminge ;, gisfinge maken, tot het uitvinden van dingen, welke ons hoch onbekend zyns Dus, alzoo het zeker is, dat het Ge- Juid ontftaat, niet uit deeltjes, welke uit een -klinkend lichaam -uitvloeien ; maar uit de lucht, welke in beweginge 5e Grete quomodo quaeramas?. an. in folis mentis humanae cellulis, an in univerfo eas reperiemus? Infelices profecto, fuerunt omnes conjeéturae, quas ex in- genij fuí penu deprompferùnt philofophi. In ma= jore itaque mundo , rerum causfae funt.quaerendae „ examinandae univerfi partes „caustàrum , quas-adesfe fcimus , operatio indaganda, et ex iis, juíta analo= giae lege, conjeêturae adilla, quae ignoramus „ fä- ciendae. Ita cum conftet, fonums; non particu= lis ex corpore fonante emisfis, fed aëri in motum con= VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI 305 gebragt is, heeft Cartefius met rederi kunnen vermoeden, dat ook de deeltjes van het licht, niet uit het lichtend. lic« haam, voortvloeien „maar dat het licht ; beftaat, in eene zekere beweginge der fynere ftoffe, Dus moest men de ei< genfchappen van het licht en deszelfs uitwerkzelen, naawkeuriger onderzoe: ken; op dat het bleeke, of er iets of niets van de waarheid, in die gisfinge, ware opgewonden. Zoo verre is heter van daan, dat men den Geest zou mo- gen bedwingen en uitblusfchen, die uit de gelykvormigheden gisfingen vormt,en het een uit het ander, zonder tegenzeg- _ gen der overeenftemminge, afleidt, dat wy liever met reden daar over bedroefd. zyn, dat de uitvinders in eene algemeex “IV. DEEL. V ne obese Concitato, deberi, jure Cartefius fufpicari poterat; lucis etiam particulas, non ex ipfo corpore lucide emanare, fed , in certa materiae fubtilioris agiratio= ne, confiftere, Erant itaque lucis proprietates, effeétusque accuratius examinandi, ut appareret , num fua conftet conjeêturae veritas, aut minus, Tantum profetto abest; ut liberior, ex fimilibus aliquid conjiciendi,-unumque ex alio, non invita analogia, colligendi fpiritus, coerceri debeat; ut ‚potius merito doleamus, inventis naturae non re= pug= 306 J„PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE ne gelykheid berust hebben, by het maaken van natuurlyke uitvindingen, daar: de overeenftemminge niet tegen aanliep; en dat zy die uitvindinge, als eene -aaneengefchakelde Allegorie ; niet hebben vervolgd. DESCARTES hadt reeds vermoed, dat er eene overeenftemmin- ge was tusfchen het licht en ’ geluid. Maar: ’t is nog niet lang geleden, dat EULER; de voornaamfte Wiskunftenaar onzer eewe , die overeenkoomst verder uitftrekte; en er ook de manier uit ver- klaarde ‚op welke de duistere lichamen licht kunnen - voortbrengen ; en er de groote verzwageringe tusíchen de ko- leuren en de klanken, die tweeledige zangkunde der fpeelende Natuur, in ontdekte, Voorzeker! indien men eene dr juis- Se pugnantibus analogis, in generali aliqua fimilitu= dine, inventores ejus fubftitisfe, neque illam , ve- lut continuam quandam allegoriam , longius profe- quutos esfe. Analogiam, inter lucem et fonum, jam Cartefius fufpicatus erat. At non diu fatum est, ut ulterius eam extenderit „ et modum etiam, quo corpora opaca lumen producere posfint, ex ea explicaverit, infignemque , inter colores et fo= nos, affinicatem, geminam naturae ludentis mufi= cam, detexerit, princeps feculi noftri DRE Á cus VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 30 juiste gelykvormigheid befpeurt onder de dingen welke met elkanderen ver- knocht zyn, zal er niets Zyn, dat ons zou kunnen affchrikken van het verder uitftrekken derzelve: want de Natuur is aan haar zelven gelyk. Zelfs de eenvoudigheid der Natuur, wel overwogen zynde, zal ons veel, no- pens de oorzaken der dingen, leeren. Zoo wy naar haar luifteren, zullen wy niet te verre henen loopen, om de re« den van een Verfchynzel uit te vinden want wy zullen haar in het Verfchyn- zel zelf, en in zyne omftandigheden, wel overwogen, zoeken, Ook zullen wy dan de oorzaken niet vermenigvul- digen, naar onze zinnelykheid. ’ Was den ouden wel zeer gemakkelyk, tot het verklaaren van alle niewe waarne- EA. min= ed cus Eulerus. Profeto, fi jufta videatur, rerum inter fe connexarum, fimilitudo , nihil est, quod nos, ab ea longius extendenda, deterreat; natura enim fibi conftat. Ipfa nature fimplicitas , rite perpenfa , multa nos, de causfis rerum edocebit. Hanc fi audiamus, ad Phoenomeni rationem inveniendam, non longe nimis, procedemus, fed eam in ipfo, et ejus cir= cumftantiis, rite perpenfis, quaeremus. Neque caus= _Áäs pro lubituw multiplicabimus, Facile equidem erat N Vve= 308 PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE mingen kringen en kronkels en, niewe krystalynen hemelen teftichten; en ’% was BULFINGER niet ongemakkelyk, het getal der draaikolken te verdubbelen; fchoon die van Cartefius alleen reeds tot een zwaren last voor de Natuur- kunde begonnen waren te worden, Maar de Natuur is eenvoudiger, dan dat zy zoo vele oorzaken te gelyk zou kun- nen dulden. By gevolg, onder zoo me- nigvuldige Vooronderftellingen, moet men die, aan eene andere, voortrek- ken ‚dewelke verfchillende uitwerkzelen door eene. eenige werkinge, ter uitvoer brengt. Derhalven moet men eerst beproeven, of de Electrifche Gewroch- ten niet kunnen worden verklaard, uit de bewerkinge van die hemelftoffe, in welke het Licht beftaat ; en men moet te PED veteribus, ad novas quasvis obfervationes expli= candas novos Epicyclos, novos que coelos cryítal- linos condere; nec difficile Bulfingero, vorticum numerum, (licet foli Cartefiani oneri fcientiae na- turali esfe jam inceperant) duplicare. Sed fimpli= cior natura est, quam ut tot causfas ferre posfit. Inter plures itaque hypothefes, ca alceri praeferen- da, quae diverfos effeétus eadem operatione prae= ftat, Ira primo tendandum est, an non, ex illius aetheris, in qua lux confiitit, operatione , effeétus ele&rici expligari posfint; neque antea aliae caus- ed laea VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXII, 309 te vooren geene andere oorzaken te hulp roepen , om een verfchillend gewrocht, dat men, zoo’ zyn kan , onder eene en dezelfde wet. moet zien te brengen, te verklaaren , maar liever zyn best doen, om het uit eene en dezelfde werkzaam: heid, uit te leggen. | _—_ “Zou noodig zyn, om den aard van eenige Verfchynzelen naawkeuriglyk te doorzien, dat de inwendige gefteldheid der lichamen, in welke zy voorvallen ons bekend ware. Men moet -derhal- ven zyn best doen, om te zien, of men die niet, of door eene Gisfinge, of door andere gewrochten, ontdekken kan, en door de wetten der overeen- ftemminge, by wettig gevolg , bepaalen? Of men misfchien niet, door het wil- lekeurig aanneemen. van eene gedaante, V 3 of suse fae ad hoe advocandae, ut diverfi effe&tus, ad eandem fi fieri posfit legem revocandi , eadem ope- ratione explicentur. Ut Phoenomenorum quorundam ratio accuratius perfpeêta esfer, oporteret, ut interior corporum, in quibus eveniunt,ftruêturanota esfet, Tendandum itaque, num forte ea, vel conjeêtura detegi, vel ex effectibus aliis, per leges analogiae , colligi pos- fit? Num forte, ex asfumta pro arbitrio figura ftru&turaque,-phoenemenon explicari posfit? aut fi 3IO Je PAP DE FAGARAS ANT WOORD OP DE of fimenftellinge, het verfchynzel zou kunnen uitleggen? Of, zoo dit niet gelukt, zal dit echter tot troost ver- ftrekken, dat men door proefnemingen, op grovere deelen der ftoffe toege- past, aantoone, hoe die uitwerkinge, uit de algemeene wetten der Natuur, kon geboren worden, offchoon-wy de geheele manier, op welke dezelve ver- oorzaakt is, niet dridelijk genoeg kun- nen doorzien, Waarom zou ook de Natuurkunde. hare nadernisfen niet mo- gen hebben? | _ Dikwyls worden wy op eenen twee- Íprong van Vooronderftellingen gezet, alzoo de eene, naar het fchynt zoo veel alsde andere, voldoet, Maar *kan niet zyn , dat dezelfde uitwerkingen uit ver- fchillende oorzaken , met het zelfde ge en nt ry, MIP Mr, Nr DAN N omni fi id minus fuccedat, illud faltim folacii loco erit, experimenta, in crasfioribus materiae partibus in= fticuta, oftendere, quomodo effeétus ille, ex ge= neralibus naturae legibus procreari potuerit, licet omnaem rationem , qua exortus fit, non fatis per- fpeétam habeamus. Quidni fuas etiam fcientia na- turalis habeat approximationes @ Tk Ín bivio faepe hypothefinm, conftituimur, hac acque, ac illa, in fpeciem fàtisfaciente. Sed fieri nequit, ut iidem effv&tus, ex diverfis causfis part a VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXII. 31E mak,zouden verklaard worden. Men moet by gevolg de Vooronderftellingen met el- kanderen en met de Verfchynzelen ver- gelyken, van alle kanten befchouwen, en op de fchaal der waarfchynelykheid weegen , zoo er de zekerheid aan ont- breekt, Men moet allerhande foort van beweginge, ter verklaringe der gewroch- ten, aan de fynere ftoffen niet toe- fchryven, maar men moet er altoos de reden bydoen, waarom dat gewrocht, en wel op zoodanige en geene ändere wyze ‚voortgekomen zy. In geene Voor- onderftellingen byna, door welke men de opbruifchingen en _opklimmingen der vloeiftoffen in de hairbuizen, uit de bewegingen der fynere ftoffe, ver- klaard heeft, isdit waargenoomen. Men moet ook toezien, of eene al te groo- V 4 te Mr, Ma, iz Us PEPE facilitate explicentur, Ipfae itaque hypothefes fe- cum invicem, et cum Phoenomenis conferendae, ex utreque latere fpeftandae, et ad bilancem vero= fimilitudinis, fi certidudo deficiat, exigendae. Ne- que ad.effectus explicandos, qualiscunque fuberili materiae motus adferibendus, fed ratio femper ad- fignanda, quareille, et cur hoe potius modo, quam alio exortus fit? In nullis fere hy pothefibus , qui= bns effervefcentiae et afcenfiones fluidorum in tu= bis capillgribus , ex motu fubtilis materiae, unt ex= pli- 312 J. PAP DE FAGARAS ANTWOORD OP DE te getrouwheid der Vooronderftellinge geen achterdocht moet geeven? Men moet dan die uitwerkzelen veranderen, men moet omftandigheden verzinnen, ftrydig met die, welke gebeuren, wel- ke, zoo-zy uit die Vooronderftellinge- gemakkelyk verklaard kunnen worden, ten bewyze vertrekken , dat de Voor- onderftellinge niet naawkeurig is … Men moet ook zyn best doen, dat de Voor- onderftellinge het Vraagftuk opgeeve, op dat wy niet duizendmalen genood- zaakt, zyn met het zelfde antwoord het zelfde -Vraagftuk te gemoette gaan. Dit fchynen zy niet opgemerkt te hebben, die loochenen, dat er een ydel is: want, in het opgeeven van de reden der vloei- baarheid, gaan zy voort tot in het on« kt ein= DN PDA DAN PDN Br cao sio a> cha saken sako Soho Cf Be ST GT Sl p'icatae , hoe obfervatum est. Videndum etiam, an non nimia hypothefeos fidelitas fufpecta esfe debeat? mutandi itaque effeétus, fingendae contra- riae illis, quae evéniunt, circumftantiae , quae , fi commode ex ea explicari posfint, indicio est, hy- pothefmn non esfe accuratam. Danda etiam opera, ut bypothefis quaeftionem fignat, ne, millies ean- dem repetenti, toties eadem refponfione cogamur eceurrere, Non videntur ad hoc attendisfe, qui vacuum exiftere negant, in ratione fluidicatis ex- pli= _VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 313 eindige, en zy hebben telkens niewe vloeiftoffen noodig, om de porien der vorige te vervullen: (want men kan geene vloeiftoffen zonder porien begry- pen.) Men moet ook den Cirkel my- den, in welken de Cartefianen verval- len zyn, toen zy de mogelykheid der beweginge, zonder ydele ruimte, ver- klaaren zouden, De uitzonderingen, welke in de natuur voorvallen , moet men naawkeuriglyk onderzoeken, of zy ware uitzonderingen zyn? dan alleen in fchyn?. Zoo kan men voor geene uitzonderinge houden, dat de Electrí- fche toffe, gewoon den kortíten weg te kiezen, indien er meer wegen te gelyk zyn, langs den weg van metaal, hoe wel die langer is, voortgaat ; want die V weg ee ad plicanda, procedunt enim in infinitum, et novis femper fluidis, ad poros prioris. complendos, (ne= que enim fluida fine poris concipi posfunt) opus habent. Vitandus etiam circulus, in quem incide= runt Cartefiani , in posfibilicate motus, fine vacuo fpatio, explicanda. Exceptiones, quae in natura contingunt, accurate examinandae , an fint verae ? an apparentes? Ita pro exceptione haberi nequit, quod materia ele&rica, breviori viae eligendge as+ fueta, fi plures fimuladfint , metallicae , licet longiori, in. 314 J.PAPDE FAGARAS ANTWOORD OPDE weg is haar de gemakkelykfte. Dik- wyls hebben de wetten, welke de Na- tuur anders gemeenelyk. volgt, geene plaats. Tot een voorbeeld is de wet der gedurige aanvoeginge, welke in de famenwryvinge van harde lichamen, ge- fchonden wordt, na dat deeze de on- mogelykheid van zoodanige lichamen, anderen de deelbaarheid der {toffe tot in “* oneindige, en wederom anderen de valschheid van die wet begreepen hebben. Misfchien heeft elk hunner daar in. te voorbarig gehandeld: want men moest uit den eigen aard der wet bepaald hebben, in welke gevallen zy ftand grype, in welke gevallen zy uit- zonderinge lyde, Voorwaar de Regts- geleerden hebben hunne regelen, we- | gens Bnn infiftat; haec enim ipfi est commodisfima. Saepe Jeges , quas ut plurimum natura obfervat, non ob- tinent. Exemplo est lex continuitatis, quae in collifione corporum durorum violatur, ex quo, hi imposfibilitatem talium corporum, ifti divifibilita= tem materiae in infinitum, illi legis falfitatem col= legerunt. Jufto forte praecipitantius finguli; ex ipfa enim legis indole, determinandum esfet, qui= bus in cafibys obtineat, quibus fuas exceptiones pa VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 315 gens. de tegenftrydigheid der wetten; beweezen, „In dezen moet men; noch te roeke- loos, noch te vreesachtig, te werk gaan. „En voorwaar! er is eene groote ver- fchillendheid van Natuurlyke Gewroch- ten. Maar is zy wel grooter, dan die der Differentiaal Formulieren? Blykt het niet aanftonds, hoe zoo vele ver fchillende Verfchynzelen, uit de. alge- meene wetten van beweginge, kunnen verklaard worden? Het fcheen even on- doenlyk, om de oneindige differentiaal formulieren, welke ons voorkomen ; tot zekere hoofdfoorten te brengen. Een Algebraisch Oplosfer moet hier denzelf- den weg betreeden, welke een Natuur- onderzoeker betreeden moet ; door be- , proe- atiatur. Juris confulti profecto, fuas de, collifione egum regulas habent demontftratas. É __Nee temere in his, neque tamen nimis timide, procedendum. Est profeéto. ingens naturae effec- tuum varietas. At num major, quam formularum differentalium? non ftatim apparet, quomodo tot diverfa phoenomena, ex generalibus aliquot motus regulis explicetur. Aeque arduum videbatur, in- finitas, quae occurrunt „ differentiales formulas , ad fuas glastes, referre, Eadem hic analyftae, quae ° nâ= 316 J.PAP DE FAGARAS ANTWOORDOP DE proeven, gisfen, in plaats ftellen „ moet eene ingewikkelde formule tot een een- voudigere, eene moeilykere tot eene ge- makkelykere, worden gebragt; Dikwyls moet er eene in veelen verdeeld ,en dan weer eens moeten er veele faamgevoegd worden, om er een geheel uit op te maaken. Maar de Analytifche Cyffe- raars hebben, uit hunne proeven, ja zelfs uit hunne dwalingen , uitmunten- de regelen van Integratie gevonden, en hunne ‘kunst, die veel meer, dan de Wetenfchap der Natuurlyke Oorzaken, door beproevingen alleen fcheen te kun- nen bevorderd worden , onder vaste re- gelen gebragt, En waarom zouden de Filofophen het zelfde niet kunnen doen, door het vergelyken en famenftellen van | ver- heee naturae fcrutatori via emetienda erat, tentando , conjiciendo, fubftituendo, formula complicata ad fimpliciorem, difficilior-ad faciliorem revo- canda; faepe úna in plures dividenda, mox plures conjungendae, ut integratio fuccedat. At ipfi analyftae, ex fuis tentaminibus, imo faepe errori= bus, egregias integrandi regulas invenerunt, ar«= temque {uam, quae longe magis, quam cognitio causfarum ,folis tentaminibus perfici posfe videba= tur, regulis comprehenderunt. Quidni idem pin O= VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLEXI, 317 verfchillende gewrochten met elkande- ren en door dezelve onder algemeene ‘regelen te brengen ? Ondertusfchen moet men dit altoos in zyn gemoed overweegen, zoo lang wy dit deel van Gods werk, dat de Befchikker der Natuur, voor onze oo- gen heeft opengelegd, befchouwen, dat er vele dingen in de Natuur zyn, wel- ke door fterfelyke oogen niet kunnen bezien worden, en dat er niet alleen een fchouwtooneel geopend is voor de menfchelyke fchranderheid, maar ook voor onze zedigheid en ingetoogenheid. Derhalven vergenoegd zynde hier me- de, dat wy dag by dag der waarheid nader koomen, waarom zouden wy het zelfde van dit geheelal niet zeggen kun- | nen, eddie lofophi, in effetibus variis inter fe combinandis, et ad generales leges reducendis prereftare posfint Illud interim, dum hanc operis divini partem, naturae Arbiter , noftris fubmifit oculis , contempla« : mur, animo femper volvendum est; dari multa in natura, quae mortalibus oculis cerni nequeant, et non foli induftriae humanae, verum etiam mode- ftiae, theatrum apertum esfe. Contenti itaque hoc ipfo,-fi veritati propius in dies accedamus, quid- ni idem, de hac rerum univerfitate „ quod er EE 318 J.PAP DE FAGARAS ANTW OORD enz. % geen SOCRATES zeide vandefchrif. ten van Heraklitus: de dingen, welke _ ik begreepen heb, zyn fraai, en zoo denke ik ook dat die zaken zyn, welke ik niet begreepen heb. Mallada! NDSS ZE de Heracliti fcriptis, dicamus: quae intellexi pulcra funt, talia etiam esfe puto , quae non intellexi. VRAAG VR A A G: Mag een Natwuronderzoeker uit de reeds gea maakte waarnemingen en proefondervindin= _gen verdere gevolgen trekken ter uitvorfchinge wan de nog onbekende oorzaken der verfchyn- felen? zoo ja, hoe verre mag hy daar in ‘_woortgaan, en welke regelen moet hy daar- omtrent in acht nemen ? BEANTWOORD DOOR PHILIPPE FERMIN. HAIER De Waarnemingen en_Proefonder- vindingen van een Natuuronder- ; ZOE- SSSSSSSSSSSSSSSSSS QUESTION: Un Naturalifte, peut-àl tirer des obfervations EF des expériences déja faites, des confé= guences ultérièures qui fervent à découvrir bes caufes encore inconnuës des Phénomenes s fu le peut, jusqwou le peut-il; & quelles règles doit-ib obferver en ce cas? Nunc alio, nune rurfum alio fit obvia Vultu. HOM. B kk kak kad Les Obfervatians & les Experiences d'un Natu= ras 320 P. FERMIN ANTWOORD OPDE zoeker zouden van minder nuttigheid zyn, indien men zich aan de enkele ge- volgen hieldt, die uit dezelve rechtftreeks voortvloeijen, of aan een bepaald. getal van hunne zamenfchikkingen, al ware men fchoon verzekerd dezelve wel ge- trokken te hebben; wyl het blykbaar ís, dat zelfs in zulk een geval, (dat waarfchy- nelyk ’er niet is) deze waarnemingen en ondervindingen, by nieuwe waarne- mingen en ondervindingen gevoegd, of zelfs flechts by nieuwe bedenkingen, nog andere meerdere en meer ophel- derende gevolgen zouden verfchaffer,; van verdere waarheden , die dienen zou- den ter ontdekking van de nog onbe- kende oorzaken der verfchynzelen, zon- der dat het echter mogelyk is, vooraf juist te bepalen, tot hoe verre zulks InO- SSSSSSSSSS ES ralifte{eroient moins utiles, fi Ponfeborhoit aux fimples conféquences qui en derivent.diretement , ouà unnombre limité de leurs combinaifons , quand même lon feroit certain de les avoir toutes bien faifies; puisqu Evidemment même dans ce cas qui vraifemblablement n’exifte point, ces obfervations & ces expériences recombineës avee-de nouvelles obfervations & de nouvelles expériences ou feule- ment avec de nouvelles reflexions , pouroient four- nir VRAGE VOOR °T JAAR MDECLXXIL 32% mogelyk is, wyl die eindpaal noch te onzeker is, om er zich duidelyk om- trent te konnen verklaren. , __ Ik hoop, dat wanneer men de moeite wil nemen van den voortgang van on- ‚ze kundigheden, en de regels van waar- nemen in onze nafpooringen nategaan, men zich meer ten vollen van myn gezegde zal overtuigen. 5 _ Alle onze kundigheden vloeïen uit twee bronnen voort; ondervinding en redenering: De eene kan zonderde andere van geen nut zyn, Redene- rèn zonder op ondervindingen te {teu« nen, is in de lucht fchermen, en zich AV, DEEL. X met SSSSSSSSSSS fNir encore d'autres faites & plus nombreufes & plus lumineufes de vérité ulrérieures qu: ferviroient à detouvrir les caufes encore inconnnues des Phenomenes; fans neanmoins qu'il foit posfible de déterminer d'avan= ee avec précifion gusqu’où cela fe peut; ce terme cant encore trop incertain pour en pouvoir parler per= tinemment. Jefpere qu'en daignant examiner la marche de nos connoistances & les règles a obferver dans nos recherches, on pourra fe convaincre plus intimg= ment de ce que je viens d’avancer. Toutes. nos connoisfances derivent de deux fources, Pexpérience & le raifonhement: L’un-ne fert- à rien fans laucre: Raifonner fans fe fonder fur des experiences c'est raifonner en lair; c'est donner dans la chimère. Faire 322 P, FERMIN ANTWOORD OP DE met hersfen fchimmen bezig te houden, Proeven te nemen zonder te redene- ren, is het werk van een opperman, die onbekwaam is om ooit bouwmees- ter te worden, Men kan nooit weten wat ons de proefnemingen leeren, dan na dat men dezelve genomen heeft. Men heeft geen denkbeeld van het geen gefchied is, en men kan het ook niet hebben, voor dat een onzer zintuigen door het zel- ve aangedaan is. | Indien de kundigfte wysgeer, uit de wolken op een kloot nederviel, op wel- ken alle de gebeurende zaken (\facta) voor hem nieuw waren, zoude hy geen een van dezelve konnen gisfen: Men Ee. e SSSSSSSSSSS: Faire des experiences fans raifonner, c'est le mêtier d'un manceuvre incapable de devenir jamais architecte. Ô Tout ce que expérience nous enfeigne ne peut être connu qu’après qu’on la expérimenté. On n'a & l'on ne peut avoir aucune idée des chofes de ied ‚ jusqu'à ce quelqu’uns des fens foit affeété par elles, Le plus grand philofophe qui tomberois des nuês fur un globe dont tous les faits feroient nouveaux pour luy, n'en pourroit deviner aucun; Il faudroit qu'on VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 323 de het van dezelve moeten onderrich= ten, hem de eigenfchappen der zaken leeren, en de betrekking tusfchen de oorzaken en uitwerkingen; hy zoude zelf dezelve moeten ondervinden, of hy zoude ten minften dezelfde zaken een zeker getal reizen in achtervolging van andere moeten zien en herzien weder- komen; Dit is het geen men waarne« ming noemt. Men kan de waereld aanmerken ; als iets enkel eenfoortigs (individu). De duuring der eeuwen, als een enkel leven. Van ’s waerelds eerfte jeugd af aan heeft men waarnemingen gedaan: men is met dezelve tot heden toe be- zig, De eerfte voortgang was traag; het oordeel der menfchen was nog niet X 2 ges SSISSSISSSSSS qu'on Pen inftruifit, qu’on luy fit connoitre les proprietés des chofes, les relations entre les cau= fes & les effets, ou qu'il les Éprouvát lui même, ou du moins, qu'il vier & revit un certain nombre _de fois les mêmes chofes arriver à la fuite d’autres, C'est ce qu'on appelle obfervation. Le monde peut etre confideré comme un feul individu. La durée des fiecles comme une feule vie. Dès l'enfance du monde on a obfervé: on a continué jusqu'à ce jour. Les progrès ont d’abord èté très lents, Le jugement des. hommes n’étoit pas 324 P. FERMIN ANTWOORD OP DE gevormd; hunne lichtgelovigheid deed hen deonwaarfchynelykfte berichten gre- tig omhelzen ; en hunne verbeelding gaf er de vreemdfte verklaringen van. Het ontbrak hun vooral aan werktuigen, De uitvinding van die werktuigen, en de volmaaktheid tot welke zy ge- bracht zyn, hebben eene geheele om= wenteling gemaakt ; en in de konst van waarnemen een beflisfend tydperk ge- fkelearan s De werken van veele groote Natuur- kundigen, en de verhandelingen van de voornaamfte Academien dragen hier van getuigenis. De. verzameling der waarnemingen; word dagelyks grooter en bsten s en SSSSSSSSSSS pas formé 3; Leur erédulite les portoit à adopter les recits les plus fabuleux, leur imagination en for- moit les explications les plus bizarres; fur tout les inftrumens leur manquoient. L'invention de ces inftrumens & la perfetion à la quelle ils ont été conduits ont fait une révolu- tion totale, une époque decifive dans l'art d’ob- ferver. Les ouvrages d'une foule de phyficiens illutres, 5 mémoires des principales Academies en font Oy. - Le dépot des obfervations grosfit & Pépure de jour VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 325 Men ziet oneindig beter, en oneindig meer dan de ouden zagen. | Maar heeft men met dit alles groote voortgangen gemaakt in de kennis der oorzaken! en kan men zich vleien van er in het vervolg aanmerkelyker te doen? Dit is de ftaat der voorgeftelde vraag, | 1 Eene oorzaak in den juisten en {trike ften zin genomen, is de verborgen flag- veer der Natuur, in de voortbrenging van eenig uitwerkzel. Men heeft nu geen van deze flagveeren kunnen ont- dekken, en zy kunnen ook nooit ont- dekt worden. Laten wy met de grootfte van allen beginnen ‚met die „welke het beweegrad X-3 van SSSSSSSSSSS jour en jour: On voit infiniment plus et infini- ment mieux que n'ont vû les anciens. Mais avec tout cela a t'on fait de grands progrès dans la connoisfance des caufes & peut-on fe pro= mettre d'en faire encore de plus confiderables dans la fuite? C?est là Pétat de la queftion propofëe, Une cauf? dans le fens precis & rigoureux, c?est le resfort fecret de la nature dans la produCtion d'un éffet quelconque, Or il n’y a aucun de ces mear qui ait jamais été appercû ni qui puisfe tre. Commengons par le plus grand de tous, par te u 326 P. FERMIN ANTWOORD OP DE van het Heelal is, Dit is zegt men de zwaarteweging en aantrekking, Hoe naauwkeurig de rekeningen ook zyn mogen, die op deze onderftelling fteunen, vraag ik echter of het moge- lyk is een denkbeeld aan de fpreekwy- ze te hechten, van zich lichamen te verbeelden, die op elkander wegen, en zich onderling aantrekken, En het is immers een befliste zaak, dat men nooit verder zal kunnen komen, en de ontzichtbare banden ontdekken welke de groote lichamen, op verfcheiden afftan- den hangende, en die in loopkringen bewogen worden, van welke zy nooit afwyken; ophouden? Hoe maakt de Natuur fteenen en metalen? Wat is de voortteeling? Men grave vry in my- nen luy qui fait aller la machine de univers. C’est dit-on la gravication , latcraétion. Quelque juftesfe qu'il y ait dans les calculs fandés fur cette fupofi- tion, est-il posfible d’actacher une ideé au terme, de fe repréfenter des corps qui gravitent & f’acti= rent? Et m’esr-il pas decide que jamais on ne fera en état d'aller plus loin, & d’obferver les liens in- vifibles que tiennent les grands corps fufpendus à des diftances & müs dans des orbites dont ils ne Pecartent jamais. Comment la nature fait= elle les metgux & les pierres? Qu'est-ce que lg génera- ti= _VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 327 nen en fteengroeven, men opene den buik der hinden, en men befchouwe den tred van het ei, zo lang het ge- broeid word: Wat heeft men gezien 2 en wat zal men zien? een Aheetval ng van gebeurde zaken, maar geen íchyn van oorzaak, Men verzamele alle de verfchynzelen der electriciteit; verkrygt men daar door beter kennis van. de electrifche ftoffe: hoe zy werkt, en waar van daan het verfchil harer uitwerkzelen beoor deeld word? | Al het tegenswoordig en aanftaand nut der waarnemingen derhalven, ‘om de kennis der gewrochten uit te brei- den, en te verbeteren, en dezelve de eene aan de andere te onderfchikken, X 4 Zoo SSSSSSSSSSIS N tion? on a beau fouiller dans les carrieres, ouvrir le ventre des biches, confiderer le. germe de loeuf pendant incubation: Qu’a t'=on vû? que verra- ton? une fuite de faits, pas l'ombre d'une cauftc. Rasfemblez tous les phénomenes de lelectrici- te, en fggqurez vous mieux ce qu’est la matière electrique: comment elle agit & d'où vient la dif- ference de fes effets ? Tous les fruits préfens & futurs de lobfervation fe reduifent donc à étendre & rectifier la connois- fance des faics, 8 à les fubordonner les uns aux au- 328 P, FERMIN ANTWOORD OP DE - zoo dat het eene verfchynzel door het ander verklaard word, en dit weder door een derde;-en deze rei voortzet- tende zoo ver zy gaan kan, terwyl men altoos a priori verzekerd is, dat zy ftil zal ftaan eer men de oorzaak vindt, Onderftellingen zyn wysgeerige {pe= lingen, kaarten-huisjes , die ligt om ver geblazen worden. Men moet redene- ren over het geen men ziet, zoo lang - En ‘Ziet, PEW 00 d Hoe zùllen wy het werktuigelyke van het binnenfte der andere voorwerpen ontdekken, daar ons eigen innerlyk ge- ftel niet verklaard, ja zelf niet nage- gaan kan worden? … Het fchouwtooneel der Natuur, ver- 2,57 toond SKS SSSSSISSS autres, de facon, qu'un Phénomene foit expliqué par un autre; celui-ci par un troifieme; en pous- fant cette progresfion ausfi loin qu'elle peut aller, avec la certitude a priori, qu'elle f'arrêtera toûjours avant qu'on ait trouvé la cauft. 3 Les hypochêfes ne font que des jeux pbilofo- phiques, des chateaux de cartes qu’un fouffle ren- “verle, Il fart raifonner fur ce qw’on voit, tant qu’on voit„ &5pas au delà, Comment dézouvrirons nous le mechanisme in- tericur des autres objets, puisque le notre propre est inexplicable & même inobfervable ? dike: Le fpeétacle de la nature offie une complication Ed Dd À vee sn ……… ‘ vs & ke -_ .t < x des WRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 320 toond ons een ingewikkeld zamentftel van raadzelen, die. aan ons vernuft voorgefteld worden; ieder onzer heeft evenwel recht om het zyne te zeggen, De wyzen, onze voorgangers en mees- ters, hebben vryelyk van dit voorrecht gebruik: gemaakt. Hun voorbeeld noo- digd ons om van die onfchuldige vry- heid gebruik te maken. Die ons vol- gen, door dezelve drift weggefleept , zul- len zich nog bezig houden, met de befchouwing der voorwerpen, die maar ter helft bedekt fchynen, om aan de geleerden van alle eeuwen het uitgezoch- te vermaak te gunnen, hunne nieuws- gierigheid te oefenen, en de bedrieg- lyke hoop te ftreelen van dezelve te voldoen, X5 In SSISSSISNISISSSS denigmes livrges à notre fagacité. Chacun de nous a un droit pareil de dire fon mot. Les fages nos predecesfeurs & nos maîtres, ont ufé libre= ment de ce privilège. Leur exemple nous invite a prendre cette innocente liberté. Ceux qui nous fuivront, entraînés par la même démangeaifon de deviner, fgmuferont encore à contempler des ob- Jets qui ne femblent à demi-voilés, que pour menager aux fcavans dans tous les âges le plaifir exquis d'exercer leur curiofité et l'efpoir trompeur de ja fatisfaire, en Dans 330 P. FERMIN ANTWOORD OP DE In de verklaring der natuurlyke ver- fchynzelen, kan het vernuft alleen van eene onderftelling beginnen: Men ga dan voort met gisfen , tot dat het geval, vruchtbarer dan het vernuft, eene on- derftelling aan de hand geve, die alle de uitwerkingen by elkander fchikken- de, buitengemeenste niet uitgezonderd , dezelve ten eersten tot een algemeen uicwerkzel brenge, en alle de byzon- derheden, uit dezelve afleide, Niet is meer te achten, dan een goed oordeel , en juist vernuft, in het onder- fcheiden van waarheid en valfcheid, Alle de andere eigenfchappen van het verftand , hebben een bepaald gebruik, maar eene naauwkeurige reden is van een SSSSSSSSSSS Dans lexplication des phénomenes naturels, le génie ne peut que partir d'une fuppofition quel- conque: Qu'il ne fe lasfe donc pas de fuppofer, jusqu à ce que le hazard, plus fécond que le genie lui prefente une hypothèfe qui en combinant tous les effets; je n'en excepte pas les plus extraordi= naires; les reduifent d’abord à un feul éffet gene- ral & derive enfuite de celui-ci tous les details particuliers. Il n’y a rien de plus eftimable que le bon fens & la juitesfe de lefpric dans le discernement du vrai ‚& du faux, Toutes les autres qualites de Vefprit ont des ufages bornes, mais lPexaCtitude de la B on VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 331 een algemeen nut, in alle de deelen en bezigheden des levens, Het is niet al leen in de wetenfchappen, dat men moeite heeft om het ware van het val- fche te onderfcheiden: maar ook in de meeste onderwerpen over welke de men- fchen fpreken, en in alle de zaken die zy behandelen. Byna alom vindt men verfchillende wegen, van welke fommige waar en andere valsch zyn, en hier moet de rede kiezen; die wel kiezen hebben een goed oordeel, en die kwalyk kiezen een valsch vernuft; dit is het eerfte en gewichtigfte verfchil tusfchen de hoe- danigheden van het vernuft der men- fchen, Het fon est généralement utile dans toutes les parties & dans tous les emploits de la vie. Ce n’est pas feulement dans les fciences qu’il est difficile de di= ftinguer la véritg de erreur; c’est ausfi dans la plupart des fujets dont les hommes parlent & dans les affaires qu’ils craitent. Il y a presque par tout des routes differentes, les unes vraies, les autres fausfes, & c'est à la rai= fon d'en faire le choix, Ceux qui choifisfent bien font ceux qui ont lefprit jufte: ceux qui prennent le mauvais parti, font ceux qui ont lefprit faux & est la premiere & la plus importante differen- ce qu'on peut mettre entre les qualités de Vefprit „des hommes, Ain 3352 P. FERMIN ANTWOORD OP DE Het voornaamfte derhalven, waar voor men moest zorgdragen, zoude moeten beftaan in zyn oordeel te vor- men, en het zelve zoo naauwkeurig te maken als het mogelyk is; en hier heen voornamenlyk moeten zich alle onze verrichtingen. richten. De grootfte mannen, zy die het meest in de wetenfchappen uitmunten, aan welke zy. zich gewyd hebben, be- kennen openhartig, dat ’er veele zaken boven hun begrip zyn, en tot welke het menfchelyk vernuft nooit kan reiken. Het is zeker, dat zy door dit getuige- nis veele zwarigheden wegnemen, die anders bekwaam waren,,om hen, die dezelve doorgronden wilden, nutteloos op sssssssssss Ainfi la principale application qu’oú devroit avoir „ feroit de former fon jugement & de le ren— dre. ausû exact qu’il le- peut: être; & c'est à quoi devroient tendre principalement nos études. Les-plus grands hommes, ceux qui fe diftingu- ent:le plas dans les-{giences auxquelles ils (’appit- quent, avouent naturelement qu’ii est un grand nombre de chofes au desfus de leur connoisfance & aux quelles lefprie humain ne fgauroit jamais at- steindre. Il est certain que par cet avcu, ils abré- gent un nombre.de- difficultés propres a arreter inutilement ceux qui veulent les apetofondis ait VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 333 op te houden; en die, naar langen tyd zich geöeffend te hebben, meenen, dat zy wat weten, daar zy flechts het ver- mogen hebben, van hunne denkbeelden te verwarren, en ‘hunne onwetendheid. en verwaandheid ten toon te ftellen , by degenen die zoo ongelukkig zyn, van door hen onderricht te worden. Zulke menfchen hebben waarfchyne- lyk nooit begrepen, dat het volftrekt noodzakelyk is, of in dwalingen te ver- vallen, of alleen aan blykbare zaken eene volkomene toeftemming te geven. “In de gemeene wysgeerte heerfchen > valschheid en verwarring” zegt Vader MALLEBRANCHE, ”om dat de wys- > geeren, met eene lichtelyk te vinden > gelykenis, die zoo gemakkelyk voor bh | hun- SSSSSSSSSSS qui après avoir étudië longtems croyent fcavoir quelque chofe, lors qu’ils n'ont acquis que le ta- lent d’embrouiller leurs idées , & de communiqter leur ignorance & leur prévention à ceux qui font asfez malheureux pour recevoir leurs inftruétions, Ces gens n’ont apparemment jamais compris qu’il est abfolument nécesfaire ou de tomber dans Yerreur, ou de n’accorder un entier confente- ment qu’à des chofes evidentes. La fausferé dit le „‚ Pere MALEBRANCHE,& la confufion règnent 2) dans la philofophie ordinaire, à caufe que les 22 phi= 334 P. FERMIN ANTWOORD OP DE hunne verwaandheid en voor hunne „ belangens is, zich te vreden houden; s vindt men niet alom eene oneindige » verfcheidenheid van gevoelens over de: zelve onderwerpen, en derhalven ee- ne oneindige menigte dwalingen? Een „zeer groot getal van leerlingen laten zich intusfchen misleiden , en onder- » werpen zich blindeling , aan het ge- > zag van die wysgeeren, zonder hun-_ » ne gevoelens te begrypen.” (a) _ | Licht- (a) Ter behandeling vaneen onderwerp van dit gewicht, beb ik geen zwarigheid gemaakt, gebruik te maaken van hetgeen de wysgeeren, die men als meesters in de kunst van waarnemen kan aanmerken , ten dezen opzichte geleerd hebben, en zelfs fomtyds hunne uitdrukkingen te gebruiken, Ik hoop, dat deze verklaring my buiten verwyt van let= terdievery flellen zal, SISI SIEN „‚ Philofophes fe contentent d'une resfemblance „, fort facile à trouver & fi commode pour leur »» vanité & pour leurs interêts, N’y trouve=t’on „> pas presque partout une infinie diverfité de fen- », timens fur les mêmes fujets & par confequent ‚‚ une infinite d’erreurs? Cependant un trés grand », nombre de disciples fe laisfent féduire, & fe fou- > mettent aveuglement à l'authorite de ces philo- „> fophes fans comprendre leurs fentimens. (a) E a (a) Poar ztraiter un fujet de cette importance, je n'ai pas difficulté de m'approprier, ce que les philofophes, qu'on peut ree garder comme maîtres dans l "art d'obferver, ont enfeigné à cet égard @ d'emploier même guelque fois leurs expresfions. Fefpere que vette déclaration me meitra à labri du reproche du plagiat, VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 335 Lichtgelovigheid en verwaandheid van alles te willen weten, zyn de twee bron- nen van dwaling en onwetendheid. Ver- ftandige lieden fpreken van twyffelach= tige zaken, twyffelachtig, en bekennen hunne onbekwaamheid, in zaken die boven het menfchelyk vernuft gaan, Het is waar, zy geloven veel minder te weten dan zulke, die alles meenen te kennen: maar het geen zy weten, we- ten zy ten minften zeker , en kennen de trappen van de waarfchynelykheid der andere ; terwyl diegene, die zoo ftellig fpreeken, zelf onkundig zyn van die ingen, die zy meenen grondig te we- ten, Er zyn ‘er, die door hoogmoed of vers SSSSSSSSSS& La facilité à croire & la vanité de vouloir tout connoître font les deux fources de lerreur & de ignorance. Les gens eclairés parlent douteufe- ment des chofes douteufes & avoùüent leur incapa- cité touchant celles qui pasfent la portée de lefprit humain. Il est vrai qu’ils croient fcavoir beaucoup moins de chofes que ceux qui prétendent les con- noître toutes: mais du moins ils font certains de celles qu’ils fravent, & connoisfent le dégré de probabilité des autres, tandis que les dogmariques ‚ignorent celles mêmes qu’ils croient le mieux Cconnoitre,. ll en est qui fouvent par orgüeil ou ee Tas= 336 Ps FERMIN ANTWOORD OP DE verwaandheid dikwerf gevoelens omhêl: zen en {taande houden, die zy weten dat bezyden de waarheid zyn, en die zy maar: voorftaan, om dat zy zich on- gevoelig tot dezelve verbonden hebben, en de fchande niet willen dragen van zichzelven tegen te fpreken, of iets te ontkennen, dat zyin den yver van eene redentwist gefteld hebben , of dat zy te ligtvaerdig gewaagd hebben in hunne fchriften te {tellen. Zy begrypen niet, dat het hun tot oneindig meer eere ftrekken zoude, te bekennen, dat zy misleid zyn in eene dwaling te willen goed maaken, door een groot getal an- dere. Zy maken verfcheiden onders ftellingen, en door middel van een groot getal drogredenen, komen zy eindelyk Zoo SSSSSSSSSSE brasfent & foutiennent des opinions qu’ils ne def= fendent que. parce qu’ils f’y font infenfiblement engagés & qu’ils ne veulent point avoir la honte de fe contredire, ou de désavouer ce qu’ils ont avance dans la chaleur, de la difpute, ou qu'ils ont hazarde trop légerement dans leurs &crits: Ils ne comprennent pas qu’il leur feroit infiniment Plus glorieux d’avoüer qu’ils fe font trompés que de vouloir juftifier une erreur par un grand nom- bre d'autres. Ils forment plufieurs hypothèfes & à Paide d'un nombre de fophismes, ils vie à out VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 337 zo ver, dat zy de waarheid verduistes ren. Deze feilen zyn te duidelyk, dan dat men dezelve niet zoude aanzien, als tegen de vordering en voortgang on= zer kundigheden ftrydende, De ftyfhoofdigheid van fommige geleerden voor de famenftellen , die zy aangenomen of van hunne meesters ge: leerd hebben, vermindert het gezag hunner gevoelens ook grootelyks, De Wysgeeren vallen dikwyls in zeer grove dwalingen, door al te fyn te wil len redeneren. Door geheimen, die on- doorgrondelyk zyn; te willen zoeken en ontdekken, vallen zy in gevoelens, die zichzelven tegenípreken, en worden IP. DEEL. Y ‚door SSSSSSSSSSS bout d'obfeurcir la veritg. Ces défauts font trop fenfibles pour ne pas les regarder comme conrrai= res à lavancemenrt & aux progrès de nos connois= fances. _ L’entêtement de quelques fgavans pour les fy- ftêmes qu’ils ont adoptés , ou qu’ils ont appris de leurs maicres diminuê encore beaucoup |’ autoricé de leurs fentimens., \ d Les Philofophes donnent fouvent dans des erreurs monftrueufes pour vouloif trop fubcilifer. A force de chercher à découvrir des fecrèêts qui font impé- nétrables , ils donnent dans des fentimens contra- / di= 338 Py FERMIN ANTWOORD OPDE door hunne eigen verhitte vérbeelding misleid, | Indien men met een Cartefiaan {preekt van «een voorftel, dat niet overeenkomt met de gevoelens die hy koestert, zal hy veel minder denken, Om te Over- teggen,„ of %* gene men hem ts overeenkomt met de reden, dan om bewyzen te vinden, om het tegen te gaan. Andten men een navolger van afriftoteles wan enige dwaaling wil dvertuigen ‚ meent hy ten eerften, dat zyne roem aan dien van Ariftoteles ver- bonden is; hy verweert zyn eigen be- langens, in het voorftaan van die van zyn meester, en verre van zich moei- te te geven , om nategaan, of ‘er ook waar- sssSSsSsSsSsSsS ditoires & deviennent la dupe de leur imagination Echauffée. “Si Ton parle a un Cartéfien d'une propofition qui ne f' accorde pas avec les principes dont il est pré ocupé, Ïl penfera bien moins a examiner fi ce qu’on lui dit, est conforme à la raifon , qu’à trou- ver des argumens pour le combattre. Si Pon veut convaincre un Peripatéticien de quelque erreur, il _fonge d'abord que fa gloire est attachée à celle d’ Hrifbote: il defend fes interêts en défandant ceux de fon maître & loin de fonger a pénétrer ce qu’il pourroit y avoir de vray dans les argumens wien jie ad- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI. 836 waarheid in de redenen van zynen tes genftrever is, houdt hy zich alleen bes zig, met antwoorden te zoeken, om dezelve te ontwyken of te verydelen 5 hy gelooft, dat men in de Peripate. tifche wysgeerte niet kan dwalen; en trekt niet eens in twyflel, dat hy nooit _ongelyk gehad heeft; hy ontflaat zich ook van den grond der vrage te bes fchouwen ; en houdt zich geheel en al op met bewyzen: op de bewyzen, die tegen hem zyn, geeft hy geen acht, en ftelt zich, door zyne verwaandheid, buiten ftaat om zich van de waarheid te verzekeren, Verfcheiden wysgeeren, en de na- tuuronderzoekers in de eerfte plaats, Y 2 zyn SSSSSSS SEE adverfaire, il n’est occupé qu’ à chercher des re« ponfes pour les éluder: il eroit qu’on ne peut er= rer dans la philofophie Peripatéticienne et ne met point en doute qu’il n’ait toûjours cû raifon: il fe difpenfe ausfi d’ examiner le fond de la queftion: il @st tout occupeé de fes preuves: il ne donne aucu= ne attention à celles qui lui fofict contraires & il fe met dans l'imposfibilité, par fa prévention de pou voir jamais f’ asiurer de la vérité. Plufieurs philofophes & fur tout les naturaliftes font très fujets a ces defauts. Aveuglament dn le 349 P., FERMIN ANTWOORD OP DE _ zyn aan deze feil zeer onderhevig. De verblindheid fchynt hun eigen, en een noodzakelyk gevolg van hun beroep: _ dit goed gevoelen van hun eigen wy- ze van denken, en die wonderbaare {tyfhoofdigheid voor hunne famenftel- len, zyn het, die Bayle de onzeker- heid van zo veele grondbeginzelen , die men voor ontbetwistbaar hieldt, deed aantoonen. Hy bewees zeer gaarne dat veele zaken , die men voor klaar en dui- delyk hieldt, van alle kanten met zwa- righeden omringd zyn, die haar ten hoogften twyffelachtig , en dikwyls te- genítrydende tegen de reden en eerfte kundigheden maken. Ten allen tyde hebben gevoelens de overhand gehad, en zy zullen ik ted di SSSSSSSSSSS ble être leur attribut, & une fuite de leur profes- fion: c'est cette bonne opinion qu’ils ont de leurs fentimens & cet entetement prodigieux de leurs fyfièmes, qui avoit porté Bayle à démontrer lin- certitude de tant de principes qu’on regardoit com= me inconteftables. Il aimoit à faire connoître que bien des chofes qu’on donne pour évidentes font environnées de difficultés qui les rendent très dou= teufes & quelquefois contraires à la raifon & aux prémieres notions. Les opinions ont regné & rêgneront de tout tems. VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL -34T altoos hebben. Hunne heerfchappy is zo uitgebreid, als volftrekt. Ik tarte een ieder, een eenig befchouwend voorftel te voorfchyn te brengen, omtrent za- ken die gebeurd zyn, die niet in het geval van gevoelens zyn. Konnen wy met grond zeggen, dat wy iets, (wat het ook zyn moge) ftelligs van de ziel, van het lichaam, van het geheim der voortteeling weten? Noch afge- trokken kundigheden, noch rekenkun« dige of meetkundige waarheden. enz. ‚konnen eenige hersfenfchimmen wee zenlykheid byzetten. Dus konnen wy de gevoelens, in welke wy eenigszins verzonken zyn, vergelyken met de lucht die wy inademen; een grove OE ANN lucht, SSSSSSSSSSE tems. Leur empire est ausfi étendû, qu’abfolû. Je defie qu’on produife une feule propofition théoréti= que fur des chofes de fait qui ne font pas dans le cas des opinions. Pouvons nous dire avec fonde= ment que nous fachions quoyque ce foit de pofitif, fur Pame; fur le corps, fur le myftère de la géne- ration ? Les notions abftraites, les véritgs arithmd= tiques , géométriques ete. ne fgauroient convertir des fantômes quelconques en réali:ks, Ainú lon peut comparer les opinions dans lesquelles nous fommes en quelque forte plongés, à l'air que nous refpirons, air grosfier & chargé de toutes fortes d’im- 342 P. FERMIN ANTWOORD OP DE lucht, met allerley foort van uitwaas: feningen bezwangerd, maar die wy echter niet konnen misfen , en die indien zy tefyn was, ons nadeelig zoude zyn. Hoe belagchelyk ook {ommige ge- voelens zyn mogen , vallen de genen die dezelve trachten te ontgaan, fchoon met grond ,„ in een niet wel begrepen by- zonderheid , in eene volkomen dwaas- heid, en in eene ware uitzinnigheid. Laten wy ons dan veel eer bepa- len, om die gevoelens uit onze ziel te verbannen, en onze hersfenen van de- zelve te zuiveren, indien wy ons in omftandigheden bevinden ‚om dit werk te ondernemen en ter uitvoer te bren- Ben, | Maar sssssssssSs st d'impuretes , mais dont nous ne pouvons néan- moins nous pasfer , vu même qui trop fubtil , nous deviendroit nuifible. Quelgues ridieules que foient certaines opinions, ceux qui prenent à tache de les fronder, quand même ils auroient raifon , donnent dans une fingu- laritg mal entenduë, dans un pur travers, dans une vraie folie, Bornons-nous plutôt à bannir ces opinions de notre efprit, à en nettoyer notre cer= yeau fi nous nous trouvons dans des conjonétures propres à entreprendre & a exdcuter, ce Ene ì ais VRAGE VOOR °T JAAR MDCCERxI 345 „Maar laten wy de algemeene“gevoe> haan daar laten, en ons toeleggen-om de waarheid te zoeken , om “onszelver wille,-om dezelve als een fchat te-bet zitten, daar het gemeen misbruik van zoude maken, UE, 8 _ Onze kundieheden würden: alleen 3 door de vergelykingen, die wy-tusfchen onze gevoelige denkbeelden malen, vit gebreid en volmaakt. - Wy vergelyken verfchbiden zakiade van hetzelfde foort met elkander , ‘en wy zien, tgene uit die vergelykirfgvolgt, en indien zy alle in hetzelfde punt famen- loopen, befluiten wy , dat het waarfchy- nelyk kan zyn, dat dit punt eene waar: heid is; daar plaatfen wy onze’ ' aati- Y 4 —_ Idacht RN Mais laisfons les Salnians steg en paix, & appliquons=nous à la recherche de la vérité pour amour de nous-mêmes , pour la posfeder en pros pre comme un tréfor dont le vulgaire abuferoic. Nos connoisfances ne f'etendent & ne fe pers fetionnent que par les comparaifons que nous éta- blisfons entre nos idées fenfibles. Nous comparons entr'eux plufieurs faits de même genre , nous voy- ons ce qui refulte de cette comparaifon , &fitous convergent vers le même point, nous en inferons qu’il est probable que ce point est une vérité: nous y concentrons notre attention, & nous en voyons ded par= „ 344 Re -FERMIN ANTWOORD OP DE dacht als in een middelpunt,en van daar zenden-wy nieuwe ftralen, die het voor: werp, van alle zyden licht byzetten. Dus komen wy zo ver, dat wy nieuwe ge- yalgen trekken , (die meer of min alge- meen zyn) uit onze eigen waarnemin= gen;/of uit die van anderen, Op deze wyz@-komen wy fomtyds, tot. de ont- dekking van verfchynzelen, die aange: merkt als eenvoudiger, oorzaken konnen genoemd. worden „-na dat men dezelve aandachtiger befchouwd , en de uitwer- kingenvof reingelele verfchynzelen trapsgewyze ontbonden heeft, ; Zodra men maar-de Natuur wat aan- dachtig. nagaat, ziet men welhaast, dat hare verfcheiden deelen, door verfcheiden overeenkomften naauw verbonden zyn: | het SSSSSSSSS SS partir de nouveaux-rayons qui éclairent divers cô- tés del'objet. Ctest ainfi que nous parvenons à tirer. des refultats plas ou moins generaux de nos propres obfervations ou des obfervations d’autrui, C'est ainfi que nous arrivons quelquefois à la de couverte des phénomènes qui en:tant que plus fimples-peuvent êcre appellgs-caufes, après un ex-, amen rèfléchi & une, décompofition graduelle des, effets, ou phénomènes plus compofës. > Pour peu qu?on -écudie la nature ‘on f’appergoit. bientôt que toutes fes parties font Etroitement lin, VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 345 het is het werk van den natuuronder- zoeker dit verband en deze overeenkom- ften na te gaan; dewyl hy weet, dat de oorzaak, die hem onbekend is, en die hy zoekt, door eenige geheime overeenkomst verbonden is aan het- gene hy kent, klimt hy langs den fcha- kel der zaken, zo ver het hem moge- lyk is, weder op, hy hecht zich aan dezelve, en volgt met geduld alle de omwegen, hy dringt tot ín derzelver diepfte fchuilhoeken, en indien hy niet langs dien moeilyken weg zyn. oog- merk verkrygt, zelfs indien hy ‘er niet zeer naby komt, loopt hy ten minften geen gevaar van in een nacht van gis- fingen te verdwalen, Kobi Y 5 Hoe SSSSSSSSS SE ges par divers rapports: c'est la recherche de ces liaifons de ces rapports qui doit oecuper le phyfi= cien: comfme il fgait- que la caufe qu’il ignore & qu'il cherche, tient par quelque rapport fécret à __ge qu’il connoit, il remonte autant qui lui est pos- fible, le long de la chaîne des faits, il fy cram= poue, il en fuit patiemment tous les détours, ilen parcourt tous les plis & replis, & fi par cette mar= che laborieufe il n’arrive pas au but, fi même il n'en approche pas de bien près , au moins ne court= il pas le rifque de f’egarer dans la nuit des conjec- _ tures. be Plas 346 .P.-FERMIN ANTWOORD OP DE / „Hoe meer het getal der gemeene be- kende betrekkingen aangroeit, hoe meer zekerheid, juistheid, en uitgeftrektheid, onze natuurkundige kennisfen verkry» gen. Ik verfta hier onder het woord besrekkingen, die hoedanigheden en be; palingen , “uit krachte van welke ver- fcheiden wezens tot hetzelve oogmerk femneriltopeino it vil sqo Toba Indien wy alle de foorten van bet trekkingen kenden, die de planten ver- binden: aan. de aarde, het water, de lucht „het vuur, en alle, de licha- men ;-die op hetzelve werken, of aan derzelver werking anderworpen” zyn, indien=wy verder,de overeenkom{ten kenden, dewelke verfcheiden wezens a … on- SSSSSSSSSSE Plus le hombre des rappefts eonnûs f’decroîrra & plus nos connoisfances phyfigues acquéreront de certitude, de précifion & d'etenduë. Je nomme ici wapports, ces qualités, ces dérerminacions, en vertus desquelles differens êtres confpitent au mê- me but general. Si nous connoisfions les rapports de tous genres, he lient la plante à la terre, à Veau, à Pair, au us êrà tous les corps qui agisfent fur elle, ou qui font foumis à fon ation, fi neus eonnoisfiens encore-les rapports qui lient entr'eux ces divers êtres, notre théorie de la végetation feroit complet- va BE» VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIk 347 onderling verbinden, zoude de befchou- wing der groeiïng volkomen zyn, dan zouden wy zo duidelyk zien, hoe:eee ne „plant groeit, als wy zien hoe de wyzer van een horloge zich beweegt ; wy zouden niet door reden, maar door een zeker inzien oordeelen, en de kunst van gisfen zoude op het voorwerp geen toepasfing meer vinden. 59 0 ON „Maar zo ver zyn wy in de’ Natuur- kunde niet; de wetenfchap der. natuur- lyke betrekkingen: is nog zo onvol- maakt, dat ’er geen een voortbrengzel der natuur is, zelfs onder die allerge- ringst fchynen , dat zyne duistere zyde niet heeft, en het vernuft van den be-= kwaamften natuuronderzoeker wel haast uit- SSSSSSSSSSS te „„Snous verrions ausfi diftin&tement comment la plante végête , que nous voyons comment l’aiguille d'une montre fe meûr;s Nous ne jugerions pas par raifonnement ; nous jugerions par une-forte d'in= tuition & l'art des conje@utes ne trouveroit plus. fon application dans cet objet. artan Nous n’en fommes pas là en phyfique: la fcience des rapports naturels est encore fi imparfaite „qu'il n'est pas une feule produétion.de la nature parmi les plus chétives en apparence, qui ne nous pre= fente des côÔtés obfcurs ê-n’épuife bientôt la faga= cité du plus habile phyficien, ‚Une molécule de 4e terre 348 P.-FERMIN ANTWOORD OP DE uitput, Eene kluitje aarde, een korrel zout, een mosplantje , een wormtje, worden doolhoven voor hem, in welke hy zich zoude verliezen, indien hy een ogenblik maar het gulden koord der on- dervinding losliet, Het hoe is dat zo van eene zaak te zoeken, is dan eigenlyk de geheime overeenkomften te zoeken, die de eene zaak met andere heeft: Het is geen enkel verbeelden, en nog veel minder gisfen ; ine is, de zaken van den zelven aart en die ‘er mede overeenko- men tot elkander te brengen; dezel- ve te ontbinden tot in hare -kleinfte deelen ;- nategaan, wat zy onderling gemeen hebben, wat haar byzonder ei- gen is, wat zy ftandvastigs hebben, en | waar SSSSSSSSSSS terre ‚, un grain de fel, un lychen, un vermisfeau;, deviennent pour luy de vrais dédales, où il fe per- droit, f’il abandonnoit un moment le fil précieux de lexpérience. Chercher le comment d'une chofe , eest done proprement chercher les rapports fecrêts qui tient cette chofe ad’autres: ce n'est pas fimple- ment imaginer, bien moins encore deviner; c'est rapprocher les faits de même genre & de genres analogues; les décompofer jusques dans leurs moindres parties, examiner ce qu’ils ont de com- . mun & ce qu’ils ont de conftant & ce qu’ils ont de variable; donner toute fon attention aux réful= tats S VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 349 waar in zy veranderen: alle zyne aan- dacht aan de uitkomften te koste te leg- gen, zich dus door eene agtereenvolging van elkander voortbrengende gevolgen opte heffen ‚tot een algemeen beginzel , dat het middelpunt moet zyn tot alle die byzondere waarheden, of als de fleutel van het verwulf. Indien onder alle de zaken, die men onder het oog heeft, ’er eene is, die ge- wichtiger is of meer gevolgen heeft ‚dan eenige andere, is het op deze zaak, en de meer onmiddelyke gevolgen, dat men vooral zyne aandacht vestigen moet, Ik zeg de meer onmiddelyke ge- volgen , om dat naar mate zy zulks wor- den, de keten zo veel te minder krachts ver. SKNSSSSSS SSS tats eux-mêmes, percer dans les réfultats de ces rélultats, & f’elever ainfi par une fuite de confé- quences génératrices à quelque principe général qui foit comme le centre de toutes les vérités par- ticulieres ou comme la clef de la voute. __ Si parmi les faits qu'on a fous les yeux, il en est un qui paroisfe plus important ou plus fecond en conféquences que tout autre, c’est fur ce fait & fur fes conféquences les plus immédiates , qu’on doit fur tout porter fon attention. Je dis fes con- fequences les plus immédiates, parcequ’à mefure qwelles le deviennent, moins la chaîne perd de fa orce 356 PD. FERMIN ANTWÖORD op DE verliest, de fehakels zoeken zich vart de vreemde ftoffen aftefcheiden, die tusfchen twee derzelver inglyden, en de keten breekt, zodra men denzelven gebruiken wil, Niets ís ’er in de Natuur hoe gering het ook fchynen moge, tgene aan een oplettend oog, dat het zelve zoekt te doorgronden , geen wonderen toont: ver- re van dat dit beneden de waardigheid van éen mensch zyn zoude, is deze oeffening hem zelfs nuttig en noodzake- lyk, om dat zy hem zo veele gelegen- heden &an de hand geeft, om zynen fchepper te loven, als hy voorwerpen vindt, die hem toebehooren. Hoe meer de mensch dezelve befchouwt, hoe meer sssssSsSssSSr force, les chainons tendent à fe féparer des matië- res héterogènes qui fe glisfent entre deux chaînons & la chaine romp au moment qu'on veut f'en fervir. Il n'est rien dans la nature quelqu’abjet qu’il paroîsfe qui ne foit une merveille aux yeux de ce- lat qui f’attache à le connoître; loin d'être indig= ne de l'homme cette application lui est aucontraire utile & nécesfaire, puisqu'elle lui fournit autant d'’occafions de loüer fon Créateur, qu’il trouve d'objèts qui luí appartiennent, Chaque efpèce a fes beautés naturelles: plus l'homme les be 2e s plus : VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI. 35T meer hy door dezelve tot verheerlyking van den grooten fchepper der Natuur ge- noopt wordt. Hy ziet dat die alles met wysheid gemaakt heeft, dat alles aan zyne macht onderworpen is, en hy al- les met goedheid regeert. Hy ontdekt dien groten Maker in de geringlté diertjes, die door hunne natuur ge- fchikt zyn, en welker ontbinding ons verbaast: Het is waar, zy zyn klein, maar de tederheid en de fchikking hun: ner deelen zyn wonderbaar, Indien wy eene vlieg in hare vlucht met aandacht befchouwen, zal hare vlugheid ons wonderbaarder voorkomen, dan van een voortgaand lastbeest; en met de- zelve aandacht zal de kracht van een 5, ke- sssssssssest plus elles Vengagent à loücr l'auteur de la nature, Ilf'appercoitqu’il a tout fait avec fagesfe ; que tout est foumis à ton pouvoir & qu’il gouverne tout avec bonté. Il le découvre jusquês dans le plus vil des animaux deftines par leur nature à perir, & dont la disfolution nous éffraye: ils font petits H est vray , mais la delicatesfe & l’arrangement de leurs parties font admirables. Si nous examinons avec attention une mouche qui vole, fon agileté nous paroîtra plus furprenante que la grandeur d'u- ne bête de omme qui. marche „ 8 avec la même ate ten= 352 P. FERMIN ANTWOORD OP DE kemel ons minder verwonderlyk voor: komen , dan die van een mier. Indien men van een vloo, van een mier, van een mug, van een bye fpreekt, ziet men in dezelve de macht niet van hem, die hen gemaakt heeft 2 Want het vernuft van een werkman blinkt meest in het kleinfte werk uit, Hy die de Hemelen uitgebreid heeft; en de zee een bedde bereid, is dezel- ve, die den angel van een bye door- boord heeft, om doortocht aan het ver- gift te geven. Van de andere zyde, het is niet alleen door de fchepping van den hemel, de aarde, de zon, de maan, de zee, den olyphant, den kemel , het paard, den os, den tyger 8 eer SSSSSSSSSSS tention la force d'un chameau nous paroîtra moins admirable que le travail d'une fourmi. ‚ Si vous parlez d'une puce , d'une fourmi, d'un houcheron , d'une abeille , n'y voit-on pas la puis- fance de celui qui les a formés, car, la fagesfe de Pouvrier fe manifefte pour Pordinaire dansce qui . est le plus plus petit. Celui qui a Etendu les cieux & qui a creufé le lit de la mer, n’est point diffe- rent de celui qui a percé l'aiguillon d'une abeille, afin de donner pasfage à fon venin. d’Un autre côté, ce n'est pas uniquement dans la création du ciel, de la terre, du foleil, de la mer, des ele= phans, VRAGE VOOR ’T JAAR MDCCLXXIL 353 beer of leeuw, dat zich de Schepper wonderbaar vertoont, Hy is niet min- der groot in de fchepping der kleinfte dieren, gelyk muggen; wormtjes en an« dere gekorvene, die wy zo by naam als by gezicht kennen; …_ _… Indien de historie der dieren van Ariftoteles met grooter naauwkeurigheid en juistheid befchreven was, zoude men ‘er zonder twyffel meer voordeel mede gedaan hebben, Zy bevat zeker een groot getal zaken: en die hy beweert zelve gezien te hebben, ‘zouden nog geloof verdienen, maar hy heeft ons niet in ftaat gefteld van dezelve te on- derfcheiden van andere; alles wordt op IV, DEEL. Z de. SN SSIS SESSIES phans, des chameaux, des chevaux, des beeufs, des leopards, des ours & des Iyons, que le Créa- teur fest rendu admirable, il ne paroit pas moins grand dans la prodution des plus petits ánimaux tels que les moucherons , les vermisfeaux & les au- tres iniectes que -nous connoisfons tans de nom que de vuë, Si Phiftoire des animaux d’ Ariffote eût été écrite avec plus de juftesfe & de précifion, on auroit fans: doute beaucoup plus profit: elle contient à la vé- rité une très grande quantité de faits; ceux qu’il auroit asfuré avoir vû lui même, mériteroient en- core croyance; mais il ne nous a point mis en état … de les diftinguer des autres; tous y font rapportes de 354 Ps FERMIN ANTWOORD OP DE dezelfde wyze verhaald , behalve eenige, welke hy maar voor een men zegt opgeeft, Dezelve feilen vindt men in de histo- rie der dieren van Plinius: die van Ari- floteles trekt dezelve ten grondflag. De order welke Plinius in de fchikking der zaken gebracht heeft ‚is ook de bekwaam- fte niet om dezelve te doen onthouden, zo door de langwylige optelling der die- ren; als door gebrek van gelykenis. Geduurende dien langen reeks van eeuwen, in welke de barbaarscheid de overhand hadde, had de natuurlyke historie hetzelfde lot, als de andere wetenfchappen. Zy is ook behandeld gelyk de andere, wanneer de fmaak van wetenfchap begon te herleven. Men meen=- SNISISISNISISISISISEHS de la même manière excepté quelques-uns qu’il ne donne que comme des oz dit, Les mêmes défauts fe trouvent dans l’hiftoire des animaux de Pline; celle d’ Ariffote en est la baze: ordre que celui-cy a fuivi dans l'arrange- ment des faits, n'est pas ausfi le plus propre à les faire retenir, tant par rapport à la longue énume- tation des animaux, que par rapport au défaut de resfemblance. Pendant cette longue fuite de fiecles ou la barba= rie a regné, l’hiftoire naturelle a eu le même fort que les autres fgiences, Elle a ausfi eté traitée com= me les autres, quand le goût du fgavoir a a je c VRAGE VOOR °T JAAR MDOELXxú, 355 meende dat men in de oude fchryvers alle de waarheden vinden moest, dat zy alles geweten en gekend hädden, Het is voornamentlyk in Ariftoteles , dat men de historie der dieren gezocht heeft. Indien Aldrovandus, Gesnerus en veele anderen, zich zo yverig op de ha- tuur toegelegd hadden, als op de oude natuurkenners, zoude de geduurige ar beid van zo veel goede vernuften fchie- lyker en grooter voortgang in deze we- tenfchap gemaakt hebben, Men nam toen alleen de natuur waar, om ‘er in te zien, hetgene men by de ouden gelezen had, Indien hun werk.verder niet beter ingericht was, moet met zulks, niet zoo zeef aan hun vernuft E23 wy- SSISIDISNISISISEIES cé àrenaitre; on a crû que toutes les véritds de- voient êrre retrovees dans les anciens; qu’ils avoi- ent tout fcû, tout connû, C'est principalement dans Ariffote qu'on a cherche l’hiftoire des animaux, fi Aldrovande , Gesner & bien d'autres auteurs eûsfent autant &tudië la Nature elle même „ qu’ils ont étu- dié les anciens naturaliftes, le travail asfidû de tant de bons efprits eût fait faire de plus grands & de plus prompts progrês à cette frience. On n’obfer- voit alors la nature, que pour y voir ce qu’on a- voit lû dans les anciens. Au reíte fi leurs travaux n'ont pas été mieux dirigés, il ne faut pas tant Pen 356 P, FERMIN ANTWOORD OP DE wyten, dan aan de eeuw, in welke zy leefden, Men achtte toen niets dan *gene men by de ouden vondt; het fcheen, dat men de hedendaagfchen on- bekwaam rekende om te denken en zelfs om iets te zien, ten minften wat nieuws. Indien ’er echter wetenfchappen zyn, waar in wy hen konnen, en moeten overtreffen, zyn het die der waarne- mingen. De natuur eindelyk opende zelve de oogen aan hun, die er niets in zochten , dan het geen zy in dristote- les en Plinius gezien hadden: zy toon- de hen opmerkenswaardige zaken, die Zy te vergeefs in die boeken zochten, die alles moesten behelzen; zy toonde ‘er hen ook andere, die hen een recht- mna- SSS SISISIEISISISS fen prendre à leur genie qu’a celuy du fiecle où ils ont vécû: on ne faifvit cas alors que de ce qui fe trouvoit dans les anciens; il fembloit que lon a crû les modernes incapables de penfer & même de voir au moins rien de nouveau. S'il est pourtant des fgiences dans les quelles nous puisfions & nous devioris l'emporter fur eux , ce font celles d’obfervations. La Nature enfin ou- vrit les yeux à ceux mêmes qui ne cherchoient à y voir que ce qu’ils avoient vù dans Ariffote & Pline : elle leur montra des faits dignes d'être remarques, qu’ils cherchoient inutilement dans ces livres qui devoient tout contenir: elle leur en fit voir d’'au- tres , VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 357 matig mistrouwen moesten inboezemen, omtrent de waarheid van die geene, die hen overgeleverd waren. Na dat men trapsgewyze en misfchien in ten grooten mate, de achting verlo- ren had, die men aan de ouden ver- fchuldigd was, begon men te gelooven, dat men zich op nieuw op de natuur zelve moest toeleggen , alles wat gezegd was bewyzen, en meer zoeken te we- ten. Dus handelden Malpighi, Zwam- merdam, Redi, en zo veele andere doorluchtige oude en nieuwe fchryvers, Indien het lezen van Ariftoteles en Plinius een grooten fmaak voor het be: oefenen der natuurlyke historie geeft, moet men bekennen, dat deze fmaak, ie in SSSSSSSSSES tres, qui leur donnerent de juftes défiances fur la véritë-de ceux qui leur avoient été transmis, Après avoir perdu par degré & peut être trop , du refpeêt qu’on devoit aux anciens, on est venu à penfer qu’il falloit Etudier de nouveau la nature elle même, vérifier tout ce qui a été rapporté & chercher à apprendre d’avantage, C'est ainfi qu'en ont ufé Malpighi, Swanmmerdam, Redi, & tant d’au- tres auteurs illuttres foit anciens, foit modernes. Si la le&ture d° ariftore & de’ Pline donne un grand goût pour etude de l’hiftoire naturelle , il faut avoùer que ce goût n'est plus le même dans í les 359 P, FERMIN ANTWOORD OP DE in de werken, die na hen gefchreven zyn, veranderd is, door de duisterheid. in de zaken, en het valfche dat onder het watre gemengd is. Hier van daan de moeite en het geduld , dat men oef- fenen moet, om het eene dier van het andere te onderfcheiden, en deszelfs levenswyze en zeden na te gaan, Dit is nog niet alles: de Grieken gaven, aan de dieren die zy kenden, gepaste namen, Plinius bracht dezelve in het latyn. De fchryvers der latere eeuwen , en de reizigers hebben ’er, na de lan- den in welke zy fchreven, andere byge- voegd, en door de vermenigvuldiging der namen , hebben zy dikwyls hetzelf- de dier vermenigvuldigd , hetwelke mon Lal les ouvrages &crits depuis eux, par Pobscurité dans les faits, l'inexaêtitude dans les deferiptions, & le faux qui f’y trouve mêlé avec le vray. De là, la peine & la patience qu'il faut esfuyer pour di- ftinguer un animal d’'avec un autre & en connoître la vie & les mceurs. Ce n’est pas tout: les Grecs - ont donné aux animaux qui leur €toient connûs des noms convenables. Plize les a latinifs. Les ecrivains des derniers fiëcles & les voyageurs, fui- want les pays où ils ont Ecris, y en ont ajoutés d'autres, & en multipliant les voms, ont fouvent ausfi mulciplië le même animal, & lont repréfenté ou VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 359 dan onder verfcheiden namen en ver- fcheiden kenteekens opgeeft. De eerfteftap en eene der gewichtig- fte die men heeft moeten doen in de hiftorie der infecten , was het denkbeeld te hervormen, dat de ouden ingeboe- zemd hadden, nopens de wyze, op welke de meeste van die diertjes voort- teelen. Zy meenden dezelven uit ver- rotting van verfcheiden lichamen te konnen doen geboren worden. Deze ftap fcheen zo moeilyk niet, zy was het echter, en niets bewyst meer, dat alles in ftaat is om ons op te houden ; maar om alle ongerymdheden uit den weg te nemen, had men veele waarne- mingen en redeneringen noodig, B Ook N SSSSISSISSSISS: ou fous differentes formes, ou fous differens carac- têrcs. Le premier pas est un des plus importans qu’il a fatlu faire dans lhiftoire des Infetes, a été de défa. bufer de l'idée que les anciens avoient donneée, de la maniere dont f’engendroient une grande partie de ces petits animaux. Ils avoient crû les pouvoir faire naître de la pourriture de corps de differentes efpèces. Ce pas ne fembloit pas bien difficile il Va été cependant & rien ne prouve mieux que tout est capable de nous arrêter, mais pour détruire toutes les. abfurdites il afallu bien des obfervations & bien des raifonnemens. On 460 P, FERMIN ANTWOORD OP DE * Ook kan men niet in twyffel trekken, dat het vernuft der waarneming toont het geen aan anderen ontfnapt is. Dit doet de overeenkomften vatten, die ’er tusfchen zaken is, die geheel van elkan- der verfchillen, of het toont verfchil- len, tusfchen zaken, die dezelfde fchy- nen, Men loscht de zwaarfte voorftellen der wiskunde niet op, dan na dat men de overeenkomften liefe weten te vat- ten , die zich niet ontdekken, dan aan een wezentlyk waarnemend en oplet- tend vernuft, Zonder tegenfpraak zyn het de waarnemingen, die ons in ftaat ftellen , om de voorftellen der natuurkun- de, zo wel als die der natuurlyke hiftorie- op te losfchen ; want de natuurlyke hifto- fe, On ne fauroit non plus revoquer en doute que Pefprit d’ obtervarion fait appercevoir ce qui a Echappé aux autres; il fait faifir des rapports qui font entre des chofes qui femblent être differenres, ou 1l fait trouver les differences qui font entre cel- les qui paroisfent femblabies, On ne refout les problêmes les plus Epinenx de la géometrie, qu’ après avoir fcû obferver des rapports qui ne fe dé- couvrent qu’à un efprit véricablement obfervateur & attentif.. Ce font fans contredit des obfervations qui mettent en état de refoudre les problêmes de phyfique comme ceux d’hiftoire naturelle; car l’hi- ftoire naturelle a fes problêmes à refoydre & elle hi 0e en VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 361 rie ‚heeft ook hare voorftellen om op te losfchen , en zy heeft ’er zelve te veel, die niet opgeloscht zyn. Een gekorven dier toont ons een werk van cen byzonder famenftel, en fomtyds is het een voor- ftel gelyk die der wiskunde, om uit te vinden, hoe dit werk kan gemaakt wor= den, en het zyn gemeenlyk zulke voor. ftellen, die het dier zelf ons moet op- losfchen. _Dewyl de natuurlyke hiftorie thans zeer in zwang is, hebben zich verfchei- den fchryvers toegelegd , om het een of ander van deszelfs deelen op te helde- ren. ‘Eris, die het geheel algemeen famenftel der natuur bevat hebben ; ee- nigen, alleen voor hun land fchryvende, As heb- SISI ENIEISIEIEN en a même que trop qui ne font pas encore refolus. Un infeéte nous fait voir un ouvrage d'une con- ftraêtion finguliere; c'est quelquefois un problême tel que ceux de mathéematique, que de trouver comment cet ouvrage a pû être conftruit & ce font ordinairement des problêmes dont il faut que l’in- fette lui même nous donne la folution. Comme letude de l’hiftoire naturelle est de nos jours fort à la mode, une multitude d’ecrivains fe font appliqugs a Eclaircir lune ou l'autre de fes par- ties: Il en est quiont embrasfé tout le fyftème gêne- ral de la nature, Quelques uns travailiant pour leur Pays 362 P, FERMIN ANTWOORD OP DE, hebben zich in den kring van deszelfs voortbrengfelen befloten, Maar hier ge- fchiedde hetzelfde als in de kruidkunde; deder noemde de zaken na zyne onder- {telling ,of na zynewyze van verdeeling , ja dikwils volgens zyne zinnelykheid. De verfcheiden benamingen der ver- fchillendefchryvers, en verfchillende vol- keren te verzamelen, de geflachtskentee- kens en verfchilsmerken der foorten,de verdeelingen en onderverdeelingen te ver- minderen, de zaken, die elkander gelyken, by elkander te brengen, de rangfchikkin- gen te verkorten, en de namen der by- zondere wezens vast te ftellen, zoude zonder tegenfpraak, de oeffening der natuurlyke hiftorie veel verlichten, daar zich SSSSSSSISSSEH pays fe font renfermes dans le cercle de fes pro- ductions. Ici il est arrivé comme dans la botani- que, chacun a nomme les chofes felon fon hypo- thèfe on fa methode diftributive;s fouvent même felon fon caprice. Rasfembler fimplement les divers fynonimes des divers auteurs & des differentes nations, faifir les caratères génériques & les principales differences fpecifiques; diminuer les divifions & les fubdivifions; rapprocherles chofes qui fe resfemblent ; abréger les methodes & fixer les noms des individus, ce feroit fans contredit faciliter de beaucoup l’étude de Y'hi- ftoire. naturelle , à la quelle tant de gens f’appli- quent VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 363 zich zo veele menfchen op toeleggen, en over welke zy klagen, zo veel af- keers en moeilykheden daar in te vinden, __ Hoe veele geleerden bedrogen door waarfchynlykheid, hebben onderftel- lingen aangenomen, wanneer zy hun- ne verbeelding boven de ondervinding en redeneering ftelden. Dikwerf zien zy de zaken niet, dan volgens hunne onderftelling. Zich aan de zaken te be- palen, die te bewyzen, zich aan geen party te binden, zich niet te houden aan de voortbrengzelen van een land, dat is het oogmerk van eenen natuur- kenner te bereiken, die de aarde als zyn heerfchappy aanziet, en de zuivre waar- heid, op vaste gewrochten waa ad 4 als SSSSSSSSSISS quent & dans laquelle ils fe plaignent de trouver tant de dégoûts & de difficultés. Combien de fgavans n’ont pas adoptés des hypo- thèfes trompés par la vraifemblance, parce qu’ils ont econfulté leur imagination préferablement à Pexpérience & aw raifonnement. Ils ne voyent bien fouvent les chofes que conformément à Íeurs fuppofitions. Se borner aux faits & à les vérifier, ne f'actacher a aucun parti, & ne pas fe fixer aux produêtions d'une feule contre; c'est remplir le but un naturalifte qui regarde toute la terre com- me (on domaine, & la verité feule écablie eerd aits 364 P. FERMIN ANTWOORD OP DE als waardig hem bezig te houden. Proef- nemingen te doen zonder redeneren, is het rechte middel om niets te weten. Indien wy nooit gedacht, indien wy nooit geredeneerd hadden, zouden wy niets weten, ja zelfs niet in {taat zyn, om iets te leeren, en onze domheid zoude ons byna aan die der dieren gelyk ftellen, Door denken leeren wy fpreken, le- zen en fchryven, voordeel doen, het- gene onze gezondheid voordeelig of na- deelig is onderfcheiden, een onderfcheid te maken tusfchen goed en kwaad, waarheid en dwaling, deugd en ondeugd; de rede was onze eerfte gids, het is aan haar, dat wy de meeste kje SISI SIESISISISISIENS faits certains, comme digne de loccuper. Faire des experiences fans raifonner c'est le moven de ne rien fgavoir,. Si nous n’avions jamais reflechi, fi nous n’avions jamais raifonné , nous ne faurions rien, & nous ne ferions pas feulement en état d'apprendre quelque chofe; notre ftupiditeé egalc- roit à peu près celle des bêtes. C'est en refiechis- fant que nous apprenons à parler, à lire, a écrire, à profiter, à diftinguer ce qui est propre à con- ferver da fanté d’avec ge qui laltêre: a mettre la difference entre le bien & le mal, entre la vérité & lerreur, la vertu & le vice. La raifon a été notre prémier guide; c'est a elle que nous avons nos premieres obligations: la quitterons nous dn un VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 365 hebben: zullen wy haar dan eensklaps verlaten, om eenen anderen weg in te flaan, dien wy by haar licht zien, dat zo vol gevaren is, Hoe veele ontwyffelbaare waarheden ontdekt het menfchelyk vernuft niet door redenering? De rede ontdekt en betoogt het beftaan van een Opperwe- zen. De rede doet ons de uitmuntende fchoonheid van zyne werken zien; zy is het, die er ons de wonderen in toont, zy ontdekt van tydtot tyd ‘er de grond- beginzelen van; en hoe verre breidt zy onze kundigheden niet uit in de getal- len, gedaanten en evenredigheden? zy toont ons onze plichten, en noopt ons, door verheven beweegredenen , om de- zelve te vervullen, en helpt ons door ha- ENEN ENEN dun coup pour prendre une autre route „ où tou- tes fes lumieres nous font voir tant de dangers? Combien de vérités indubitables l'efprict humain ‚ne decouvre t'ìl pas par le raifonnement? la raifon découvre < démontre lexiftence de VEtre fuprême. La raifon nous fait connoître lexcellence de fes ou- vrages, elle nous en fait de plus remarquer les merveil- les: elle nous en developpe peu à peu les principes & jusqu’où ne pousfe-t’elle pas nos connoisfances fur les nombres; fur les figures, & fur les proporti- ons? elle nous manifefte nos devoirs; elle nous follicite de les remplir, par d’auguftes motifs & nous 366 P, FERMIN ANTWOORD OP DE haren raad, om ’er de uitvoering ge- makkelyker en zekerder van te maken, Waarom dan een gids geweigerd, die ons zulk een groot aantal van waar- heden aantoont? Dat een mensch hem geftadig volge, dan zal hy nooit gevaar van misleiding loopen : dart de liefde tot waarheid in zyn hart heerfche: dat het hem tot wezentlyk vermaak zy, dezel- ve te zoeken, en haar alle aandacht te verleenen. Hy zy vooral op zyne hoe- de tegens zyne driften; hy geve zich alleen aan de duidelyke blykbaarheid over, en alle andere beweegreden zy hem verdacht. | Sommige wysgeeren hebben in hun- ne onfterftelyke fchriften, ons de rie en SSSSS ESSE nous aide de fes avis pour nous en rendre la pratí— que plus aifée & plus fure. Pourquoy donc renoncer à un guide qui nous conduit dans un fi grand nombre de vérités? Ou’un homme fuive conftamment ce guide il'ne fera pas expofé à fe tromper: Quel’ amour de la vérité do- mine dans fon cceur; qu’il fe fasfe un vray plaifir de la rechercher & de lui donner toute fon atten- tion: Qu’ il foit fur tout en garde contre fes pasfi= ons, qu'il ne fe rende qu’à Pévidence & que tout autre motif lui foit fufpett. Quelgues philofophes nous ont tracés dans leurs crits VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI 367 len der konst van waarnemen en proef: nemingen te doen nagelaten, zy hebben ons teffens het voorbeeld en de les gege- ven: zy hebben ons aangetoond, met welke wyze omzichtigheid, men de wy- zen van onderftellen moet gebruiken, en hoe zeer men zich moet toeleggen op het nagaan der gewrochten, zy heb- ben zich hier over verwonderlyk fchoon uitgelaten, ’tgene men niet genoeg kan overdenken. Ook bedienen ‘er zich veelen van deze wysgeerige grondlesfen , zy keeren, wenden en herhalen dezelve met vermaak, maar maken ’er niet al- tyd eene naauwkeurige toepasfing van. Men zoude niet konnen ontkennen, dat de wysgeeren zich niet zee d wa- SSSSSSSSSSIE Ecrits immortels les régles de l'art d’obferver & d'expeérimenter: ils nous ont donnés à la fois l'ex- emple & le precepte: ils nous ont montrés avec quelle fage circonfpeétion l'on doit ufer des mé= thodes hypothetiques, & combien l'on doit f’atta= cher à lerude des faits, ils ont dit fur cela des chofes admirables qu'on ne peut trop meéditer, Ausfi, bien des gens fe faisfisfent de ces maximes philofophiques, les tournent & les retournent, les repètent même avec complaifance, mais n’en font pas toûjours une application exate. On ne fgauroit disconvenir que les philofophes ne 368 P. FERMIN ANTWOORD OP DE dwalen in de gewesten der gisfingen; en dat ’er niets zekerder is, dan de blyk- baarheid van zaken; die wel gezien en herzien zyn, | | BET? Het echte middel om tot de kennis der waarheid te komen, is zaken in handen te hebben, die fterk bevestigd zyn; en zeer bepalend, Men moet dezelve ont- binden, ontleden, onder elkander ver: gelyken met reeds bekende zaken; de gevolgen aandachtig nagaan, die uit dit diep onderzoek volgen: waarna men den rei der gevolgen net opmaakt; en aan elkander verbindt, of liever dan verbin- den zy zich onderling. _ De overeenkomst ontlast ons van de moeite van nieuwe dingen uit te vinden, en SSISISISIESISIEESS ne f’egarent fouvent dans la région des conje&ures Sz qu'il n’y a rien de plus certain que Vévidence des faics qui ont &té bien vû & revûs. Le veritable moyen de parvenir à la connoisfance de la vérité, c'est d'avoir en main des faits très conftatés & très décififs; il faut les analvfer, les anatomifer, les comparer entr’eux aux faits déja connûs, être attentif aux conféquences immediates qui refültent de cet examen approfondi. Après quoy, on expoft avec neteté la fuite de ces con!é- quences, on les enchaîne les unes aux autres, ou plutôt elles fenchaînent d’elles mêmes, ; L’analogie nous délivre de la peine d’imaginer des chofes nouvelles, & d'une peine encore plus grande VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 369 en van eené nog grootere moeite, nas mentlyk van in het onzekere der zaken te blyven; zy behaagt aan ons vernuft; maar behaagt zy aande fiatuur? Er is zonder twyffel eenigé overeen= komst inde middelen, die de dieren ge- bruiken om hun geflacht voorttezetten. Want niettegenftaande de oneirdige verfcheidenheid die in de natuur plaats heeft, gefchieden de veranderingen in de natuur nooit op eenmaal, maar in de onzekerheid, in welke wy ons bes vinden, loopen wy altyd gevaar, van voor nabykomende foorten, zulke ver- re van elkander afftaande te nemen, dat deze overeenkomst „die van het eéne foort tot het andere, alleen door on- IP, DEEL. Aaot: > merks SSSSSSssSssss grande, qui est de demeurer dans lincertitude des faits. Elle plait à notre efprit, mais plait elle à la nature? Il y a fans doute quelqu’analogie dans les moyens que les differences efpêces d'animaux employent pour feperpétuer ; car, malgré la varicté infinie. qui est dans la nature, les changemens n’y font jamais, fubits. Mais, dans lignorance où nous fommes, nous coutofis tofijours risque de. prendre pour des efpèces vaifines, des efpèces fi éloignèes, que cer te analogie, qui d'une efpêéce à l'autre, ne change que par des nuances feufidles, fe perd ou dumoins ESE 872 Pe FERMIN ANTWOORD OP DE merkbaare ineen{meltingen overgaat; niet kennelyk is, in de foorten die wy willen vergelyken, : Onder alle onze vermogens is de aan- dacht, zonder twyfiel, die, by welke wy het meeste belang hebben, om ons toeteleggen. … Zy is de moeder van het vernuft, en indien het geval, dat men voor den eenigen bron van zo vee- le ontdekkingen aanziet, niet door de aandacht vruchtbaar. ware, gemaakt, zouden de ontdekkingen in haare ge- boorte, gefmoord geweest zyn en geene gevolgen gehad hebben. | __Het is van de aandacht, dat het na- zoek der waarheid afhangt: zy is-nood- zakelyk om de blykbaarheid in onze kundigheden te houden, Die meester van zyne SSSSSSSSSSS est meéconnoisfable dans les efpêces que nous vou= ons comparer. De toutes nos facultés , l'attention est fans con- tredit celle que nous avons le plus d’interêt à cul- tiver: elle est la mère du génie & fi le hazard qu’on regarde comme unique auteur de tant de décou= vertes, n’avoit pas été fecondé par l'attention , ces découvertes auroient péri en naisfânt & n’au= roient eu aucune fuite. _C’st de lattention que dépend la recherche de la vérité; elle est nécesfaire pour conferver belas dans VRAGE VOOR * JAAR MDCEEK XN. 35% zyne gedachten wil blyven, moet de: zelve op een onderwerp bepalen. Zon= der een zekeren trap van aandacht, kan men geenen voortgang hopen ; men ziet de waarheid niet altoos met den eerften opflag , zy vertoont zich niet altoos even fchitterende ; dikwyls heeft men tyd en onafgebroken aandacht noodig, omtotde blykbare duidelykheid te komen’, en het is by gebrek van genoegzame zoófgvul- digheid ten dezen opzichte , dat men van duizenden van zaken kwalyk oordeelt, Men bepaalt zich in haast, op een op“ pervlakkig gezicht, Men geeft zyne goedkeuring aan gisfingen, door een enkelen fchyn opgeleverd; en oordeel vellende, op oppervlakkige en verwar- Aa 2 de SSSSSSESSSS dans hos connoisfances. Celuy ui veut fe rendre maître des fes penfêes doit f’accoûtumer à les fixer. fur un objet. Sans un certain dégré d'attention point de progrès à efperer. La vérité rie fe-mani- feste ed toûjours au premier. coup d’oeil & ne vous frappe pas toûjours du mêtne éclat; il faut fouvent du tems & une application foutenüe pour” artiver à l'évidence: & c'est faüte de fe donner uu: föin fufifant à cet égard qu’on juge fi mal de millé cltofes, On fe.hâte de fe déterminer fur une vüe faperficielle., On. approuve des conjeétüres qu’une fiinple appärerice a függerées. Et portant ur ju- | je 372 „Pe FERMIN, ANTWOORD, OPDE SSSSSSSSSs gement „„tandis. qu'on n’a encore que des notions vagues & confufts du fujet, on fe plonge comme ihfailliblement dans Perreur, Tel ur homme qui, marche dans un broüillard épais, ou qui est encore. à utie,diftance confiderable d'un objet„en diftingue. mal -la couleur, la, fituation ou la figure, & prend’ quelque fois une chofe pour lautre; erreurs, qu'il aùroit gvitées (’il avoie fufpendu fon jugement, jüsqu’à ce qu’il eût &tÉ dans un jour plus favorableg, on-plus à portée de bien discerner ce qu’il voyoit. „Pour acquërir plus de facilitg à fixer fon atten— tion, il faut commencer par, cahuilla Shot gok, kknd AARD a á aa ea en ed we bieindher or Sed ede hed VRAGEÉ YÓOR *TJAARMBCCLE sn 873 hebben? willen , te befchöuwen ,°madr voor af; ‘moet ‘tien salleés it den we ruimen, wat de aandacht kan hi , ren; “en “daarna náar niiddelenroimdien Ótm) dezelvete hulp te kömefig se 105 «Zórider möcite” kan" ten zyne aan! dacht áän Zäken' geven tôt welker ken: nis “men! groete ‘begeêrtd’ Heeft vöoral indien het is vöorwerpen zjn’, óf defikbeelden ,"die-de werbeeldingttef- fen: Terwyl wyonze°aandaëht óp ee nie zaak vestigen, möeteten’ alles-döën verdrjmien 5! dàt onze ziëlvreenide dek. beelden kaninboezemen, ‘omtfen het soorwerp’ dat meù*onder hander’ tieeftg Ey“ vooral ""îndietr ° deze’ vdenkbeelde rieuw “zyn. '““Tot «dit foört” behooren „1oorov svissob iehAgnegioov Jed 1agie SNN ISIN ENEN Nn KNN NL est hors de nous & dont nous voulons avoir une idée: mais: ib-faut dvant\tout écarter ce qui-pour- roit:troubler l'attentiong.; enfuice il faut chercher des-fecòurepaurolaiders vo Brinsv al an oderordsar voOn n’avaucune peine à.donner {on attention.aux chofes que l'on défirebeaugoup de connoître:. fur eut fisce) font, des objets,fenfibles ou des-idées qui rappent Pimagination.: Pendantogque,nous (ommes attentifs &ùne :chof8 „il; faut ‚éviter, tout, ce qui peut coMmùuniquer,À notre ame-des idées Étrangè- res au/fajewdont il Pagic,8 partieulieremene.fice5 idées font nouvelles, „Dêvce genre, font tous is 1 ob« f jl nd 874 Bs-FERMIN ANTWOORD. OP-DE alle de tot dien tyd „onbekende. voor: Werpen, die onze gäptuigen fterk aan? „Wanneer men zich in het onderzoek der waarheid. wil inlaten, en zich toe: leggen; „om zyne rede te. volmaken , moet, men ‚nooit door eene te. fterke verbinding aan de zichtbare dingen be: heerscht. worden, … „Een mensch, door liefde, vreeze, toorn, of knagende zorgen „of hevige pynen overmeesterd, is zo weinig mees- ter „over zichzelven, dat hy zyne ge- dachten niet kan-by- elkander houden ophet. tan. zyner - „overdenking, De drift, die hem. overheert, zal hem geduurig. wegflepen,, «en, zelfs. ontydig, agr het voorwerp;dat dezelve je zaakt vn nn essscesssen gtje ts zisqu rato inconnûs qui frappent nos 5 ns Ine faut pas quand. on veut fengager: dans Ja echerche de la vérité ou travailler: à perfectionner B raïfon , êcre doming par aucun attachement trop fort, our les chofes fenfibles, tl “Un homme qu’agite , ou l'amour, ou la crainte, ou la colére , ou des foucis rongeants , où une vive douleur „ est fi peu maître de lui même qu’il ne peut tenir fes penfées recücillies fur le fyjet de fa meditation; la’ pasflon qui le domine entraînera fâns cesfe' $% avec importunité vers Pobjet qui l’au- ra VRAGE VÓÓR °F JAAR MDEEL KEN. 395 zaakt heeft; en indien fen zich dikwyls aan dergelyke aftrekkingen toegeeft, en zyne driften niet breidelt, zal meén een luchtig carater krygen, en onbekwaam tot aandacht. oNEPE Het is tmoeilyk voor een mensch; vooral wanneer hy ‘er niet aan gewoon is, om zyne aandacht ter zelver tyd op verfcheiden afgetrokken denkbeel: den te vestigen, en vooral wanneer men dan de eene en dán de andere fatnerì moet vergelyken, en zich telkens die herinnefen, die hy befchouwen moet; het geen dikwyls noodzaäkelyk is. — … _ In zulk een geval moet men doot eet nige teekens de voornaamtfte denkbeelf den aanduiden, over welke men trede: Âa 4 ne- ra excite; & fi Pon fe permet fouvent de pareilles diftraétions en ne tenant pas fes pasfions en bride, on deviendra d'ún caraétère léger & incapable d’at= tention. Ad PI „Hest difficile à un homme, fur tout quand il n'y est pas accoûtumeé de faire attention en même tems à plufieurs idéés abftraites , particulierement quand il faut comparer enfemble, tantôt les unes, & tan- tôt les autres & fe rappeller à chaq’inftant celles qu'il doit eonfiderer; opération qui est très fou- vert: méeesfaire “> rh be En ce casil faut défigner par quelques marques les dk prin- 376 ;P‚ FERMIN- ANTWOORD-OP:DE » neren moet,‚en deze kentekens op het apier-zetten ‚-om dezelve, dus onder ie oogen hebbende, zo veel te gemak- elyker te herinneren, wanneer.men de: zelve nodig heeft, Het is ook-noodza- kelyk van zich, aan die letteroeffeningen te bepalen „ die een-natuurlyk en naauw erband hebben ;-tusfchen- de verfcheis ht se der „onderwerpen; die-men behandelt ; zodat het eene zonder moei, te, uithet ander: voortvloeit, …, - hb 3;-Dit -is-eene,eigenfchap: van, verfchei, den der wiskundige weteníchappen, zo niet van alle, „Deze famenhang. en achs tereenvolging behagen aan eenredelyk vernuft, en vestigen de aandacht fterk door. het vermaak zelve „dat men in dash IA priacinele idees fur lesqueiles on doit raifonnerg T tracer, ces, marqu@s fur le papier, afin que les, ayant par ce moyen toutes devant les yeux,; on puisfe fe rappeller fans peines celles dont on a be» foin.. Il est ansfi.nécesfaire de fattacher aux €tu- des qui mettent une. líaifon naturelle & étroite en, tre les diverfes patties des fujers traïtes, enforte. que, Pune, découlg fans peine d’ l'autre, C'est là le propre de plufieurs d'entre les fGiences mathéma-, tiques, fi ce n?est de toutes, „Cet,enchaînement, cette fubordination plairont à un efprit raiton=, nable &fixeront puisfamment fon attention, Dai Hr PE grs VRAGE VOOR °T:JAAR. MDCCLXXI. 377 oefening: vindt, die. zó natuurlyk is‘aan onze vermogens; … ‚tE A „Men verhaaste -zich: ook niet» met een befluitende bepaling temaken in moeilyke len gewichtige ftukken ; men denke datde waarheid‘werdient „dat men moeite doêt om dezelve te vinden; men fchorte zyn oordeel-op ;:tot. dat de trap van duidelykheid genoegzame bewyzen aande hand geeft „ voor het een of voor! hetander, soin besb vab ni nom 305 „Al waremen met een volkomen-door- zicht begaafd, zoude -de aandacht: al: leen niet, bekwaam zyn-om ornis de voor« werpen „die voor ónze oogen verborgen zyn te-ontdekken; indien wy; by-on- geluk,- van. ons gezicht beroofd waren; roi} Aa 5 ; Al- grement même qu’il trouvera dans cet exercice fi naturel de fes facultés. Ne vous précipitez pas non plus d'en venir à une détermination fidale fur les „points difficiles. & importans. Penfez-quê la vérité. merite-que vous':vous- donniez (lä'‘peine de la trouver. Sufpendez votre jugement jusqu’à ce que le degré de evidence vous ait fait trouvef des preuves fuffifantes, foit pour Pun foit pour l'autre, Quand même on. fetoitsdoùë d'une intelligence parfaite „ attentionsfeutem?est pas-scapablede nous faire appercevoir les objets qui fort cachés à nos „yeux; fi, par malheur-nous fommés privés de iik Ds Roti ae la vùes ze ALDE out 378 -P, FERMIN ANTWOORD OP DE „Alles hangt derhalven van de hulp der aandacht af, en van het vernuft, en-dewyl de laatfte dezer vermogens de noodzakelyk{té is van alle voor den mensch, moeten wy ons tot‚het onder- zoek. bepalen, wat weg men moet in- {laan :om dezelve te doen geboren wor- den, -&n:te doen aangroeien. ‚Het VERNUFT is een vermogen, dat men in der daad niet dan door konst kan verkrygen. Wy hebben in het al- gemeen geen vermogen, ’twelk zyne volkomenheid niet verfchuldigd is «aan konst én oeffening. De dagelykfche on- dervinding leert ons ‚dat hetgene ons in het begin moeilyk fchynt,-en mis- N - EN fchien __ SSSSSSSSsSn Tout dépend done‚du concours de l'attention & de Pintelligence ; &comme la derniere.de ces fa- cultes est la: plus nécesfaire de toutes à Phomme, attachons nous à examiner comment il faut f’y prendre. pour la faire naîcre & lui procurer dés ac= croisftmens, shanog 310 gt L’-intelligence estotne- faculté qui ne peut à la veritë f’acquerir quêspar lart, Nous f’avons en éneral aucune faculté,qui ne doive toute fà pers etion.à Vart-& à Vekercickt, …L'expériencesjours naliere nous enfcigne que ce qui au commencé 1:0T ment z NRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 399 fchien „onmogelyk, door oeffening; ges makkelyk wordt. nos |ea „Ik:beken , dat ?er natuurlyke bekwaam: heden vereischt worden, en wanneer deze. ontbteken , doet de kunst: niets; maar de vermogens, die de natuur ons eft, konnen zeer vermeerderd “wor: en door de oeffening, hetgene in kor- ter tyd gefchiedt, indien deze oeffening gefchikt wordt naar zekere regels, dat is volgens de kunst. | „Om ons vernuft “wel uittebreiden; moet men-beginnen-met een klein’ getal denkbeelden te gelyk te befchouwen ; wanneer onze ziel de gewoonte gekregen heeft, vande denkbeelden te befchou- wen; en dezelve onderling te Ka ment nous paroit difficile & peut être imposfible, devient aifé à force d’exercice. Javoüe qu’il faut des difpofitions naturelles, quand: ces dernieres manquent, l'art ne fert de rien; mais-les talens que la nature nous donne, peuvent être prodigieufement augmentés par. lexe ercice; ce‚qui fe fait & en moins de tems, fi cet exercice est dirigé fuivant certaines règles, c'est à dire avec art. Hótc Pour bien étendre notre intelligence, il faut commencer par examiner un petit nombre d’idées àla fois:,quand notre ame-aura pris l’habitude de confiderer cesidees & de les comparer enfemble; on 380 Ps FERMIN/ ANT WOORDCOP-DE “7 ken „zoude men-dezelve een grooter ge: tal konnen aanbieden „ om ten hunnen opzichte dezelve: ‘gewoonte. ‘te verkry- gen;en dus fteedsvervolgens;7 « «eiWy brengen dezen regel ino oeffe- ning 3 wanneer ‘wy ons toeleggenbop ee: ne wetenfchap::die “ons geleerd is, in zulk eene order , at de-gemakkelykfte zaken -ons-hetreërfte. geleerderworden; er naderhands-de andere ;die moeily: ker zyn, en dat opeche°wyze; die niet:totseen voorftel- overgaat, “voor datrdeiwaarheid:der“voorgaande voor: ftelten owel>begrepen: is. otor bisadareb ssDoórrdit middel ‘breidt men zniet: al: leen/‘het, vermogenduit vanbveele denk? beëldenvte:gelyk te befchouwen; maar cod ook SNS SSS SSESSS of potrra'lui en offrir un-plus grand nombre , afin qu'elle prenne à leúr égard la même habitude & ainfi toûjours-de fuite.” t APOP IUONEE SNóüs ‘réduifons- cétte règle en pratique’ lorsquê nòùs mous. appliquons à une fgienee , qûï Hous est ehfeigùëe “dans untel‘ordre que les chófes faites nous foïënt propofées les premieres & enfuite d’aus érös” phús' difficiles Se “cela: de maniere; “qu'on he asfe jamais à une propofition avant qúe d’avoit ien. compris la vérité ‘dê”toutes les propofitions qì Pónt 'précedeé, 7 KEES 1 36 ed epen 23 SL Par ce “moyen of! wetend pas feulement la faculs té A8 cónfiderer enfemblesplufieurs -idéés ; ‘mais Pas no me VRAGE. VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 385 ook vestigt-zich de ziel in de bekwaame heid van; zich niet. dan-aan de-blyke baerpelderorteBeven.n tr _issaosW „In der daad „de natuur heeft aan de men {chen geen vernuft gefchonken ;-*t gene iemand;bunner , hoezeer, hy zich ook toelegge , in ftaat ftelt „tot een algemee- ne kennis ; yder moet zich voornament- lyk toeleggen op die wetenfchap;, door welke hy. zich kan vleien het. meeste nut aan de, menfchelyke. famenleving; toetebrengen, … . Maar behalven … dat, moet, men:,…-zo- veel : men kan „ook. trachten, andere ‘kundigheden ‘te, wer- krygen. Eene zaak echter moet men. hier, aanmerken, en het is goed ’er: een byzondere aandacht op te vesie Ben; SSISSIS SISSI me f’affèrnift ausfi dans la difpoftion de nefe ren= dre qu’à evidence. gep n A la vérité, la nature n’a point donné aux hom-, mes une intelligence qui puisfe mettre aucun d’eux quelque diligence qu'il y employe, en état’ d’ac= qüêérir un fcavoir univerfel; chacun doit f’applie quer principalement à la fcience par laquel e il peut fe flatter de procurêr le plus d’utilité au gen-_ re humain, . Mais outre cela il doit autant qu’il lui est posfible tâcher d’acquérir d'autres connoisfan= ’ ces. Il ya cependant une chofe à remârquer ici &- il est bon d’y faire une attention’ patticuliere, : er ' AJAERS VAR Jow J gea ld alai ed b ijd « Test’ 982 HK FERMIN ANTWOORD óp Di” gen, namentlyk onzen geest te geweris nen aan afpetrokherd befpiegelingen,. Wanneer men denkbeelden — moet vergelyken, konten wy nooit meer voordeel trekken, dan wanneer wy die denkbeelden van elkander fcheiden , omt dezelve te beter te befchouwen, _ Hoe meer wy ons vernuft en Onze aandacht aankweeken, hoe meer wy de blykbaarheid ín het nazoeken der za- ken vinden zullen, door een vérband: wan overeenkomften, dat- ons “begrip ontwinden zal. In der daad, de blyke baarheid is het-onderfcheidend ken- merk van waarheid, of om beter ‘te zeggen, het is eene onderfcheiding in de wyze, op welke zich de ies | en c'est, que nous devons -accoûtumer notre efprit à des confidérations abftraites. Lorsqu’il est queftion de comparer enfemble des idées nous ne tirons jamais plus d’avantage de ces förtes de comparaifons, que quand nous féparons ces idées de toutes les autres pour les mieux exa- miner. fs Plus, trous cultiverons notre intelligence & no- tre. attention, plus. nous apperccvrons l’évidence dans. la recherche des faits par une liaifon, de rap= ports que notre entendement developpera. En ef= ët. lévidence est la. marque caraêtériftique, de la vérité, ou pour mieux dire, c'est une mie ans VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXI 383 den aan ons verftand vertoonen, die ons eene volkomen of ten minfte- ge- noegzame kennis verfchaft, om ons te overtuigén, dat hetgene wy kennen, wel kennen, en dat wy ons hetzelve. verbeelden, zo als het in der daad is, De moeilykheid nu beftaat, in zich te verzekeren van hetgene ‘er is, en ‘er zich zo volmaakt van te verzekeren , dat: het niet mogelyk is, dat, men. zich be- driege, want die verzekering die: vol- komen gerustheid, is het geen men blyk. baarheid noemt. | Men moet derhalven zoeken te: bes alen, waarin eigentlyk de blykbaarheid. helaas, wanneer men dit woord voor eene „zo volmaakte kennis neemt, dat et U dans la maniere dont les idées f’offrent à notre efprit, qui nous en procure une connoisfance com plette, ou du moins fuffifante pour nous convain- cre, que nous connoisfons bien ce que nous con= noisfons; que nous nous le repréfentons tel qu’il est. La queftion maintenant est de f’asfürer. de.ce quù est, & de f'en asfurer fi parfaitement, qu?il ne- foit pas posfible qu’on fe trompe: car, c'est cette: asfurance, cette certitude parfaite, qu’on appelle Evidence, BOM ‚ Déterminer donc en quoy confifte précifement: Evidence en _prenant. ce terme pour une: ee an= 394: PSFERMIN ANTWOORD OP DE “7 het onmogelyk: is; dat men’ dwale in hetgene dusdanig gekend wordt, Men noemt de onmiddelyke ‘bemer- king blykbaarheids Deze blykbaarheid is” het onderfcheidend ‘kenteeken- van waarheid voor de:denkbeelden, die wy onmiddelyk bemerken , dat is te zeggen, dat zy genoegzaam is, om ons -volko- men te overtuigen, dat het denkbeeld , dat: wy: verkrygen „overeenkomt met hetgene’ wy onmiddelyk bemerken, Deze waarneming’ kan men op alle za- ken, die wy onmiddelyk bemerken; toepasfen , want indien de zaken niet metde denkbeelden zelve overeenko- men, konnen zy niet onmiddelyk ge- dab «demoon chrtod. od: | zien A: SSSSSSSSSSE fance fi parfaite, qu’il foit imposfible d'être dans Perreur-alegard de ce qui est ainfi connu; c'est ce qu’ilfaudra chercher. „On appelle Evidence, la perception immédiate. Cette évidence est la marque diftin&ive de la veri- té, pour des idées que nous appercevons immédi-= atement. C'est à dire, qu’elle fuffit pour nous convaincre plainemênt, que l'idee: que nous ac= quérons convient avec ce que nous appercevons immeédiatement. Cette obfervation peut f’appliquer a toutes les chofes que nous appercevons immeédiatement, câr fi les-chofes ne conviennent pas avec les idées méê- mes; €lles-ne pourroient pas être appercuês sea \ mé- « VRAGE VOOR °T' JAAR MDCCLX XII: 385 zien. wòrden „ om -dat.‚órze ziel,-niet dan. denkbeelden. befchouwts … os +: „Uit het;-gezegde kan -men: ook-af- leiden , dat alle beoordeeling recht: is zodra ten, de, overeenkomst, der; denke. beelden „die, aan’-onze' ziel zich „voors doen, onmiddelyk ziet ; én hierom; ver» toont ons „deze benierking „> deisware overeenkomst , tusfchen deze denkbeel« den „ wantiop. denzelfden;:tyd;, dat ik zulk eene overeenkomst gewaar, worde’, kan. het» denkbeeld „niet: afgefcheiden zyn, vande denkbeelden’, die ik ver, gelyk. „Hier van däan/ásshet, dat-men rede kan’ geven ,,waarom:de-blykbaar- heid, onze stoeftemming;;op- zulke, ee: ne. onweerftaanbare wyze boyerhaalt, 1.) DEEL. Mei, Alom SSSSSSSSSSS: Die ov UOTS Ok Sanobivs tl go Wor wA old: gTk médiatement, puisque notie Ame m’appergoit que des idees. … 4 ovmintn sl binn3 395 Baster emonlig „On peut déduire ausfi de, ce qui, vient d'ctre dit, däfice entraine, notre cónfentément ‚ d'une maniere Cn. < ad … a k Th j Jae ed de ah 4 & ir= wid 335: PICFERMIN ANTWOORD OP “DE Alom!swaar-blykbaarheid. ís, doet zy zich zo klaär:bemerken , dat het niet mogelyk is; dat zet tér onzen opzichte de: e twyffeling overblyft, . Yder dikriëts: -bedry pt; gevoelt; datchy dat begrip heeft; “dat: het aan zyn ziel te: genswoordig “is ; én “hoe “kan ‘hy in 6wyffel trekken; dat hy ziet; hefgene ogitepb svob.nodokeu) Jemodasoidve Wy konhete óns: volftrekt niet. bez dieper „zodra ‘deo blykbaarheid ots hebt bybet indien Pér,dwaling ás in on ze defikbeelden‘efin ons oordeel „ kan ditrpèen -oofzaale ‘hebben ; dan in het | keván- blykbaarheid; de blykbaar: eid Au Ontbreëkt ;wânneer wy beves: tiger dat-dingenr, van welke-onze ziel MOLE qd ann geën irréfiftible, Par tout ou l'evidence fe trouve, elle fé fait féritir: fi-clatrement qu'il n'est pas posfible qu’il nous refte à cet égard le moindre doute. Ce- Tui qüï a une perception , fent qu’il a la perception qui est ‘prefente á foname; & comtnent pourroit-il revoguêr en ‚doute, qu’il appergoit, ce qu'il ap- percoit, ee ies tn enting je “Nous rie faurions abfolument nous tromper, dès que Pévidence ‚nous éclaïre, fil PEA de lerreut dans nos idées ou darts nos jugemens, cela r peut provenir que du défaut de V'evidenice, or 1'é- vidente manque quand nous affirmons qùé les € fes dont notre ame n’a point acquis la connoisfar- d. ce VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXH. 387 geen kennis gekregen heeft door eene onmiddelyke gewaarwording ‚waar zyn, Waar vit men kan befluiten , dat-wan- neer men op de. blykbaarheid- acht geeft, men in alle wetenfchappen;, die op denkbeelden fteunen, de dwaling kan ontgaan, zonder op de ‘zaken zelve acht te geven; gelyk in de zuives re wiskunde, Vindt men in dit foort van wetenfchappen eenige dwaling, dezelve kan echter nooit de denkbeel- den raken, «Men onderftelt de. denk: beelden, en de gevolgen worden ’er ‘uit afgeleid, zo dat indien:?er. dwaling zis, kan men dezelve alleen in de gevolgen zoeken. Maar alle: gevolg is een oor- deel, waar van de zekerheid: -afhangt | ba van SSS ee par une perception immédiate, font vrayes, D'où Pon peut conclure qu'en faifant attention à Vévidence, on peut éviter erreur dans toutes les fciences qui ne-roulent que fur des idées, fans qu’bn aît égard aux chofes mêmes; telles-que font les mathématiques pures. S'il fe trouve quelqu’ erreur dans ces fortes de fciences, elle ne peut ja= mais regarder- les idées. On fuppofe ces idées & des contéquences f’en déduifent, de forte que fil y a de erreur ; c'est dans ces conféquenees feules qu'elle peut fe trouver. “Mais toute conféquence est un jugement dont la certitude dépend de l'évie 388 P, FERMIN ANTWOORD OP DE vanode blykbaarheid, Ik zeg, dat men in alle deze wetenfchappen denkbeelden. onderftelt,. Hierom nen de gevol- gen niet tot de zaken zelve overgebracht worden ;; dan onder die voorwaarde, dat de denkbeelden ons die zaken we- zenlyk moeten vertoonen— Hier uit leert men , dat de blykbaarheid;ons voor dwalingen in alle die wetenfchappen be- hoeden moet; die denkbeelden ten on- derwérpe hebben, welke onze ziel ver- krygt, wanneer zy op haar zelve acht flaat,"dat is, wanneer zy acht flaat op hetgene:zy doet-en gevoelt, . „„Eindelyk. moet men in de blykbaar- heid „de waarheid van alle oordeel zoe- ken, dat-wy vormen in het nagaan der oorzaken en uitwerkfelen, ï | n S SIS ie 8 E dence. Je dis que dans toutes ces fgiences on fup- pofe les idees; c’est pourquoy les conclufions ne peuvent être rapportées aux chofes mêmes, que fous cette conditiôn „ files idées nous reprefentent véritablement ces chofes, On déduit de là, que Pévidence doit nous garantir de l'erreur dans tou- tes les fgiences qui ont pour objet les idées que notre ame acquiert en faifant attention à elle même, c'est à dire à ce qu'elle fait & à ce qu'elle fent. Enfin il faut chercher dans lévidence la verité de tous les jugemens que nous formons dans la recherche des caufes & des effets. Dans VRAGE VOOR °T.JAAR MDCCLXXII, 389 In deze gevallen en in alle-andere foortgelyke ; kan ’er gene dwaling zyn, dan voor zo ver men verwaarloost acht te flaan op de blykbaarheid. Dewyl nu de onderfcheiding der denk- beelden, waaruit de duidelykheid der voorftellen geboren wordt, het eenig middel is, om de waarheid te kennen, konnen onze kundigheden niet van el- kander verfchillen, dan door hetgene ‘er het voorwerp van is; en niet door de wyze van het voorwerp te kennen, Yder mensch, die eenige kundighe- den zoekt te verkrygen, kan alleen als een rekenaar handelen, famenvoegen, aftrekken ,de waarde van een denkbeeld, of hetgeneeen denkbeeld beteekent, be- Bef ideal ylovoafshow SSSSISSSISSSS Dans ces occafions comme dans toutes les autres il ne peut y avoir de Perreur qu’autant qu’on née glige d'avoir égard à l'évidence. Or, puisque la diftinttion des idées d'où nâît Pévidence des propofitions, est le feul moyen de connoître la vérité, nos connoisfances ne peuvent differer entr’elles, que parce qui en est l'objet, „mais non pas la maniere de le connoître, Tout homme qui veut fgavoir quelque chofe ne peut faire que ce que fait un arithméticien , ajoûù- ter ou retrancher, confiderer la valeur d’une idée ou d'un mot qui la fignifie comme un arithmeticien 57 con= 900 P. FERMIN' ANTWOORD OP DE fchouwen , gelyk een rekenaar het denk- beeld van een getal of van een cyffer- letter, die ’er het teeken van is, be- fchouwt; geen van beiden bedriegen zich, “wanneer-zy duidelyke denkbeel- den hebben van de voorwerpen, die zy befchouwen , en de bewoordingen wel kennen, die zy gebruiken om die uit te drukken; ten ware men gebrek aan aan- dacht, hebbende of zich te fterk op zy- ne bekwaamheden verlatende, zich de moeite niet gave om de juistheid van zyn onderzoek naar te gaan , en deklaar- heid van zyne denkbeelden. Gelyk nu de famenvoeging van cyfferletters, zich door de aftrekking laat bewyzen, zo wordt ook de noodzakelykheid , door de onmogelykheid bewezen, en van de an- SISSSSSSSSESE confidère lidée d’un nombre ou d'un chiffre qui en est la marque, alors ni lun ni lautre ne fe trompe , quand il a des idees diftingtes des objets qu'il examine , & qu’il connoit bien les termes qu’il employe pour les fignifier, à moins que lun man- que d’attention , ou que fi fiant trop à fon. habileté, il ne fe donne pas la peine de vérifier Ja juftesfe de fon examen & la clarté de fes idées, Or de même que l'addition des chiffres fe Vérifie par la fouftrac- tion & que reciproguement l'addition fert.de preu- ve-à la fouftraêtion , de même la nécesfitg. fe verifie par VRAGE VOORT JAAR MDCELXXI, 391 andere-zyde {trekt het-onmegelyke' tot eene proeve - van het neodzakelyke;, waar uit-.dan de-blykbaarheid “voort- Wpeeitsoss roorol allah, stebns „Even als ik-ten eerfte de-blykbaarheid van een rekenkundig. voorftel-bemerk;, wanneer dit voorftel zeer eenvoudig is, gelyk wanneer ik zeg tweemaal twee is vier enz, en in tegendeel ik geene, dui- delykheid zie, wanneer-het voorftel wat famengefteld is, gelyk wanneer ik honderd zevenenveertig en. honde __drieënenzeventig, maken driehonderd en twintig enz, fchoon dit voorftel niet minder op de duidelykheid fteunt „dan het eerfte; dus ook konnen de. voor- rset or Bhoag nodoten: eihiftél- SSSSSSSS ESE par l'itmposfibilité & reciproquement l’imposfible dert de preuve au nécesfaire, d'où refülte. l'évi- dence. nors rs … De même que jappergois dabord l’evidence d’u- sne propofition arithmétique quand elle est extre- „mement fimple , comme quand je-dis deux & deux font quatre &c, & qu’au contraire je n’appergoive pas l'évidence dès que la propofition est‚un peu ‘compofte ‚comme quand-je-dis, „cent quarante sept & cent foixante & treize font trois cent & vingt &c. quoy que cette derniere propofition ne foit pas moins fondée fur evidence queda premie- 1e; de même ansfi ‚dans, les-aurres-fgiences „ les HT gf pro= 302 Ps FERMIN ANTWOORD OP DE ftellen in andere wetenfchappen, wan- neer zy wat uitgebreidt zyn of famen* gefteld, of de duidelykheid van eenige andere veronderftellen, fchoon zeer blyk- baar ín zich zelven, echter niet duidelyk voorkomen, endus kan zich de blyk- ‚baarheid niet vertoonen, ten zy mende duidelykheid der veronderftelde voor- ftellen kenne. 5 | verDe rede, waarom hetgene voor den eenen ‘klaarblykelyk waar is, het ook zo-voor anderen niet is, is niet alleen, ‘datde voorftellen meer of min’ konnen famengefteld zyn, hetgene meer of min verbeelding vereischt, maar behalven dat; om dat ’er een aanmerkelyk ver- fehil is, tusfchen hetgene in zich An ui- _ sssssesssss: propofitions un peu etenduës ou compofées, ou qui fuppofent l'évidence de quelqu’autre, peuvent oft bien,quoy qu’evidentes en elles mêmes, ne le pas-paroître & par conféquent levidenee ne pas fe faire fentîr) à moins qu’on ne connoîsfe l'eviden= ge des propofitions fuppofëées, : La raifon pourquoy , ce qui est évidemment vray pour les uns ne.Pest pas pour les autres, est non feulement-que les propofitions peuvent être plus ou moins compofées , ce qui exige: plus ou moins d'imagination ‚ mais encore parce qu’il y a une difference notable entre ce. qui est evident en 8 mé. VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 393 duidelyk is, en hetgene duidelyk is by gevolgtrekking. _Wyl het laatfíte foort van voorftellen niet duidelyk kan bly- ken, dan alleen aan hen, die de blyk- ‘baarheid der grondbeginfelen zien, en de blykbaarheid van het verband van die beginfelen uit de gevolgen, die ‘er duidelyk uit voortvloeijen, hetgene ee- nig vernuft vereischt, Men neme, by voorbeeld, dit duidelyk voorftel, dat driemaal 3: ro zyn „ en het : vooronder« ftelt deze redenering, om dat alle de deelen van een geheel famengenomen, klaarblykelyk gelyk zyn aan een geheel, of aan de eenheid, en dat de eenheid klaarblykelyk niet meer dan 3 bevat ; het is derhalven klaar dat driemaal : één b 5 maakt, même & ce qui est confquemment évident: vû que les propofitions de’ ce dernier genre ne fcau= roient paroître Evidentes, qu'à ceux qui fentent- Pevidence des principes & l’évidence de la liaifon „de ces ree avec les conféquences qui‘en re- fultent Evidemment; ce qui requiert quêlque faga- cités Prenois par exemple cette propofition évi- „dente que 3. fois 3. $ font ro. Et le 4 préfupofe ce raifonnement; puisque toutes les parties dun entier font enfemble Evidemment égales à un entier ou à unité, & qu’ videmment unentier ne con- tient que 35-il-est évident que 3,fo + font r, done = il 394 P. FERMIN ANTWOORD OP DE maakt, en het is dus ook klaar „ «dat men om driemalen 3: tej hebben ‚ men 1 moet voegen by driemalen 3, die ten duidelykften 9 maken, en dat derhalven zo klaarblykelyk gelyk is aan driema- len 3: wyl deze fom beftaat. uit driema- len 3, en driemalen 3, hetgene hetzel- ve is als driemalen 3 en :, of driema- Jen 3: en _ Men ziet, dat dit ftuk fchoon wat verdrietig, opleidt, om de natuur in de verfchillendheid der duidelykheden te toonen. By gebrek van. deze kennis, zyn ’er voorftellen , die my zeer valsch zouden voorkomen, om dat zy ftryden zouden tegen eenig gevoelen, door het Hoeren, s ee SSSSSSS SSS il est evident que pour-avoir 3. fois-3, 4. il faut ajoûter 1, à 3. fois 3. qui font Evidemment 9..& par conféquent la fomme 1o. est évidemment égale à „3 fois 3.{. puisque cette fomme est-compofëe de 3 fois 3. & de 3. fois 4 la même chofe.que-3 fois 3 & $ ou 3. fois 34. jo ebt On voit que ce detail. quoyqu’un peu ennuyeux conduit à connoître plus-diftinttement la nature & les diverfités de l’évidence. ; eemtanr . Faute de.cetee connoislance il ya telle ‚prapofi- tion qui -pourroit me ‚paroître très fausfe parce ‚quelle feroit contraire àquelqu’opinion que le pré- ju- VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIk 395 deel ingeboezetmd, en die echter voor my ontwyffelbaar waar zyn zouden, in- dien myne onwetendheid de waarheid niet bedekte; hier uit volgt, dat ik niets voor waarheid moet aannemen , dan dat de duidelykheid my dwingt toe te ftaan;; ook moet ik niets als valsch verwerpen, dan dat de duidelykheid my dwingt te verwerpen. Zo lang ik geen blykbaar« „heid hebbe, is de zaak niet noodzake- lyk; het tegendeel is niet onmogelyk; het is dan mogelyk dat zy valsch zyn _ kan, gelyk het ook mogelyk is, dat zy waar kan zyn, en deze mogelykheid, die de zaak waarfchynelyk maakt, moet my beletten te befluiten, dat zy waar is, gelyk zy my moet beletten te beflui- ten, SSSSSSSSS SS jugé m’auroit fait adopter & qui feroit cependant indubitablement vraye pour moy-même, fi mon ignorance ne m'en voiloit la vérité; d'où il refulte que fi je dois ne rien admettre pour vray , que ce que l'évidence me force d'admettre, je dois de mé- me ne rien rejetter comme faux, que ce que l'évi- dence me forcera de rejetter. Tant que je n’ay point d’évidence la chofe n'est pas nécésfâire, le contraire n’est pas imposfible: il est donc posfible quelle foit fausfe comme ilest posfible qu’elle foit vraye , & cette. posfibilicé qui le rend probable doit m'empécher. de décider qu'elle est vraye, com- 396 P, FERMIN ANTWOORD OP DE ten, dat zy niet waar is. Men moet dan onderfcheid maken, tusfchen de duidelykheid op haar zelven genomen, als eene trap van kennis, in welke het onmogelyk is te dwalen, en tusfchen een duidelyk voorftel, De duidelykheid aangemerkt op zich zelven, kan in een voorftel plaats hebben, zonder dat (zy ten eerfte blykt. ’Er wordt aandacht, ‘er wordt oeffening vereischt, ’er wordt eene voorgaande duidelykheid gevor- derd, daar integendeel de waarheid van een duidelyk voorftel, zich noodzakelyk ten eerfte doet zien; het zy dat de kun- digheden, welke zy onderftelt zo een- voudig zyn en zo duidelyk , dat zy zich byna zonder overdenking Speen | ier- ssssssssss comme elle doit m'empêcher de décider qu'elle est fausfe. Il faut done diftinguer levidence confide- rée en elle même, comme le dégré de connoisfan- ce où erreur est imposfible , d'avec une propofiti- on evidente. L’évidence confiderée en elle mé- me, peut être dans une propofition fans f’y faire dabord fentir: il faut de la refiexion, il faut de le- tude; il faut une évidenee antecedante; au lieu ‘qn’une propofition évidente est une propofition ont la vérité fe fait dabord & necésfairement fen- tir „ foit parce que les connoisfances qu'elle fuppo= fe font fi fimples & fi préfentes, qu'elles fe mani- in if VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 397 Hierdoor is het, dat yder voorftel „ yde- re redenering, ydere vraag, in: welke de waarheid duidelyk. betoogd is, de blykbaarheid tot eenen noodzakelyken grondflag hebben zal, fchoon dezelve zich niet ten eerfte vertoont, of laat zien; hier vandaan is. het, dat men in eene betooging, die men zo klaar en zo gemakkelyk om te begry pen wil maken, als zy waar is, moet opklimmen tot aan die grondbeginfelen, die men axio- ma's of grondregels noemt, uit hoofde van hunne eenvoudigheid, en op wel- ker kennis die waarheid, die men vast- ftellen wil, gevestigd is, Anderszins kos- ten de beste betoogingen veel moeite om te verftaan en uitteleggen. e a SSS SSESISISIE feftent presque fans reflexion, … C'est ce_qui fait que toute propofition, tout raifonnement, toute queftion ou.la vérité fera évidemment démontree, aura pour fondement necesfairel évidence „quoyque ‚Pévidence ne f’en fasfe pas dabord fentir:. Et c’est pour cela que dans une démonftration &qu’on veut rendre ausfi claire & ausfi facile concevoir quelle est vraye, il faut quelquefois prendre la peine de re- monter jusqu’à ces principes qu’on nomme Axiomes àcaufe de leur fimplicité „ & fur. la connoisfance. des. quels la vérité qu’on veut établir est fondée: autre- ment les meilleures démonftrations coûtent beau- „coup a entendre & a expliquer, Après 398 P. FERMIN ANTWOORD: OP DE- … Na ‘dus de middelen aangewezen te hebben, van welke-men. ziclr- bedienen moet, om het vernuft aandachtiger en uitgebreider te maken, en die alleen bekwaam zyn: om het meer te volma- ken, dat is, meer lichts en:doorzichts by te zetten,’is het:tyd, om tot de re- gels overtegaan, die volftrekt noodza- kelyk zyn waartenemen in de oplos- fching van alle vraagftukken, hetgene ik door verfcheiden voorbeelden zal trach- ten te. verklaren, om ’er des beter de noodzakelykheid van te doen kennen, en-het vernuft aan derzelver gebruik te gewennen : om dat het zo noodzakelyk niets, dezelve wel te weten als wel te gebruiken. 2089: > wi Of SSSSSSSSSES Après avoir indique les moyens dont il faut fe fervir pour rendre lefprit plus attentif & plus étendû , qui font les feuls propres à le rendre plus parfait, c?est à dire-plus €clairé Sz plus pénétrant, il est tems de pasfer aux rêgles qu'ilest abfolument nécesfaires d’obferver dans la refolution de toutes les queftions: c'est ce que je tâcherai de bien ex- pliquer par plufieurs exemples, afin d'en faire “mieux connoître la nécesfite , & d'accoûtumer le- fprit de les mettré en ufage: parce que le plus né- “eesfaire & le plus difficile n'est pas-de les bien fga- “Voir, mais de les bien pratiquer. Sid „iiD j Quoy VRÁGE VOOR ’T jAAR MDCCLXXií. 399 — Offchoon het woord waarnemen; in den eigenlyken zin, en voor ‘zoverre het eene werking van onze ziel aanduidt, afgefcheiden van overdenking: en. oeffe- ning',- geen denkbeeld influit van rede- nering ovér de zaken die men ‘waar- neemt „ of van eenig”gevolg, dat men er van aflêidt, is ons vernuft zo leven- dig en zo fchielyk in zyne bewegingen, dat het niet mogelyk is, dat een mensch, die ‘derikt, proeven en. waarnemingen doen’ kán, zonder dezelve van eenige korte en geheime overdenkingen té ver- De eerfte regel ‘orizer waarnetningen is dat: men altoos de blykbaarheid in onze tedeneringen ‘moet behouden, om 19 de SSS NN Quoyque le mot d'obferver dans fon fèns le plus propre & entant qu'il define une operation de notre ame, diftinéte de la meditation & de letude ne renferme Vidée d’'aucun raifonnement fur les “chofes que l'on en déduife; notre efprit est fi vif & fi prompt dans fes mouvemens, qu’il n'est‘ gud- res posfible qu'un homme qui pent, fasfe des ex- perientes & des obfervations, fans lesaccompagner de quelques reflexians du moins courtes & fecrè- ee PN mtr a De dte La premiere règle de nos obfervations „ est qu’il fame toûj ours‘conferver evidence dans nos raifon= ia nes 400 P. FERMIN ANTWOORD OP-DE „ , de waarheid te ontdekken, zonder; vrees van zich-te bedriegen; van, dit „eerfte grondbs infel hangt. deze ondergeftel- e „regel, die op het, onderwerp; van onze letteroeffeningen: ziet, namenlyk, dat wy;niet moeten redenkavelen, dan over zaken, van-welke. wy.klare ‘denk- beelden „hebben, «en, door een. noodza- kelyk gevolg, dat wy altoos.moeten be- ginnen, met de eenvoudigfte ‚en, gemak- kelykfte zaken ‚en daar lang op-blyven fil ftaan, eer wy. het.nazoek van moei- lyker en famengeftelder. zaken beginnen, De regels, de wyze rakende, op-wel- ke men de vragen moet oplos{íchen „„han- gen ook van dezen grondregel af; dat men den, {taat der.vraag ,-die men. wil op- SSSSSISSISISSS: nemens , pour découvrir la vérité (ans crainte-de fe trromper. De ce premier principe dépend cette règle fubordonnée, qui regarde le fujet de nos étu- des, favoir, que nous ne, devons raifonner que fur-des chofes dont nous avons desidges claires: & ar une fuite nécésfaire, que nous devóns toû- jours commencer par. les. chofes les plus fimples 8 ies plus faciles & nous y-arrêter fort longtems a- vant que d’entreprendre la recherche. des chofes plus compofées & plus difficiles, _ Les règles qui regardent la maniere. dont, il faut fy prendre, pour réfoudre les QRENODS a JEDE ent ‘ VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXT got oplosfchen , zeer duidelyk. moet begry- pen, en de denkbeelden der leden: duik delyk bevatten, om dezelve te konnen _ vergelyken „en dus de gezochte betrek- king te konnen vinden, Maar wanneer men de betrekking , welke de zaken on« derling hebben, niet kan vinden, door dezelve onmiddelyk te vergelyken, moet men door de kracht van zyn ver- nuft, één of meer middeldenkbeelden ontdekken „ die tot gemeene maat kon- nen dienen, om door-dezelve de onder- linge betrekking te vinden. ssd Men moet altoos wel in acht nemen; dat deze denkbeelden duidelyk en klaar IV. DEEL. Ce zyn SSSSSSSSSSS: dent ausfi de ce même principe; qu'il faut. conce- voir très diftingtement l'état de la queftion qu’on fe propofe de refoudre, & avoir les idées des. ter= mes asfés diftinétes pour les pouvoir comparer & pour reconnoître ainfi les rapports que l'on cher= che. Mais lorsqu’'on ne peut reconnoîrre les rap- ports que les chofes ont entrelles en les compâ- rant immédiatement, il fauc, découvrir par quel= qu’effort defprit une ou plufieurs-idées moyennes, qui puisfent fervir comme de. mefùre commune, pour faifir par leur moyen les rapports qui font entrelles, … … djh mgf On doit obferver inviolablement que ces idées foient claires & diftindes, à proportion que Von je tâ= 499 P, FERMIN ANTWOORD OP DE zyti moeten ,- naar mate men meerder en naauwkeuriger denkbeelden tracht te ontdekken, - nieesh d | Maar wâanneer“de vragen. te moeilyk zyn'ente lang, kan men zorgvuldig al- les van het onderwerp. affcheiden „ dat niet -noödzakelyk is, om de ‘gezochte wâarhieid te‘ontdekken. rlr » Wanneermen de geheele vraag tot haa- fe juiste bepälinge gebracht’heeft, moet men Het onderwerp onzer overdenking vérdeelen , vér “de verfcheiden deelen; het een na het’änder befchouwen, vol- gens eene nâtuurlyke order, met de een- voudigfte , dat ismet zulke „-die-de mine fte“betrekkingen“op de menen | Ce ssssssssesE che de’ découvrir des rapports plús exacts & èn plus'gräid nombre. | ‚Mais lórsque“les queêftions font trop difficiles & tfop longues „on peut retrancher avee-foin du fú- jet “qu Pon doit confiderer, toutes les"chofes qu’il mest point necesfaire d'examiner: pour découvrir B verte dherchee 1419, AHO COH q Quaid on a redùit la queftion entiere à fes ter- mes précis, il f’agit.de divifer le fujet fur lequel “doit roùler notre méditation par parties, de les “Confidefer toutes les unes après ‘Iés autres felon „ordre naturel, en commencant par les: plus fifm- plies, C'est à dire, par celles qui'renferment moins “de rapports & ne pasfer jamais‘aùx plus compofées, ik avant VRÄGE VOOR ’T JAÁR- MDCCEXxi. Ho3 beginnende, en niet tot de meer amen: geftelde overgaan, voor dat men-duide: Iyk de eenvoudigfte begrepen, en-zich dezelve’ gemeenzaam “gemaakt ‘heeft; vervolgens moet men. dezelve alle; wol- gens den regel van famenftelling, beur- telings „of door een opflag van het ver- nuft, of door redenering, de eene na de andere vergelyken. > Wanneer men-de oorzaken van fom« mige uitwerkzelen, of van een byzon- der verfchynzel , het zy in de natuur, het zy in andere omftandigheden, na« zoekt, moet men eerst-zien, of nagaan, of men geen uitwerkzel of verfchynzel in de natuur kent, -dat hier naby komt; en naauwkeurig nagaan, welke de ze- ' Gc 2 ke< avant que d'avoir reconnû diftinftement les. plus fimples & fe les être rendu famtlieres. Enfuite il faut les comparer toutes felon-les règles de combi maifon , alternativement les-unes après les autres, ou par la feule vuêde lefprit ou parle raitonne= « Quand on recherche lascaufe de quelques effets oude quelque phénomène, particulier, foit dans la nature, -foit dans d'autres circonftances, ‚il-faut dabord voir ow examiner fi on n’a pas connûù quel- qu'ettet „ ou quelque phénomene d'une, nature-ap- prochante & examiner fcrupuleufement,-qu’elles í en 404 P. FERMIN ANTWOORD OP DE kere en bekende oorzaken van het zelve geweest zyn, Want gelyke uitwerkze- len hebben gemeenlyk gelyke oorzaken, vooral in voorwerpen van dezelve foort, Men ga ook na, welke de-mogelyke oorzaken van de uitwerking zyn, over welke men handelt, en men trachte uit omftandigheden af te leiden, welke van deze oorzaken geen plaats konnen heb- ben in het byzonder geval, hetgene men behandelt. Men ga van daar allengs- kens trapsgewyze tot de waarfchynely- ke: oorzaken „ tot dat eene rypere be- fchouwing nog eenige van deze oorza- ken uitfluit, en men dus ongevoelig tot de waare en zekere oorzaak gebracht wordt, dart e | Men SSSSSSSSSSS en ont été les caufes certaines & averées; car des ffets femblables , ont géneralement des caufes fem- blables, furtout quand il f'agit d'objets du même ordre. Voyez ausfi quelles font les caufes posfibles de léffet en queftion & tachez de déduire des cir- conftances , les quelles de ces caufes n'ont pûavoir lieu dans le cas particulier dont ilf’agit. Delà, pasfez infenfiblement par degrés jusques aux cau- fes probables, en attendant qu’un plus mürexamen donne encore lexclufion à quelqu’unes de ces cau— fes-là & vous conduife ainíi peu à peu à la caufe véritable & certaine, On VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL. 405 Men moet verder nagaan, of hetgene het geval of verfchynzel voorgegaan is, geen invloed op hetzelve had konnen hebben ; want fchoon men daar uit alleen, datde eene zaak voor de andere gaat, niet kan afleiden, dat de eerfte de tweede voortgebracht heeft, is het ondertus- fchen waarfchynelyk „dat onder verfchei- den voorgaande zaken van een geval, eene meer naauwkeurige befchouwing ons de waare oorzaak ontdekken zal. Men lette op, of eene oorzaak genoeg zy ter voortbrenging van de uitwerking, dan of ‘er een famenloop van verfcheiden oorzaken noodig zy om dezelve. voort- tebrengen; en in dit laatfte geval zoeke men zo naauwkeurig als het mogelykis, Cc 3 den SSSSSSSSSSS On doit de plus examiner fi ce qui a précedé l’é= venement ou le phénomêneen queftion, ne pour= roit pas y avoir influe, Car, quoyque de cela feul , qu'une chofe en précede une autre, on ne puiste pas inférer que la prémiere a produit la fe- conde, cependant entre les divers avant-coureurs d'un evenement, il est probable qu'un examen plus attentif , nous fera découvrir la caufe réele. Confiderez fi une feule caufe fuffit pour la -pro- duêtion de-l’éffet, ou fi le.concours de plufieurs caufes n'a pas eté necesfaire pour le produire, & dans ce dernier cas, tachez de déterminer d’ausfi Tt A N prés 406. P,-FERMIN ANTWOORD OP DE den-trap van invloed te bepalen, die yder oorzaak hebben kan, en de eigent- lyke ven byzondere werking van yder derzelver in het voortbrengen van het uitwerkzel, Wor onssabis Indien men devuitwerkzelen moet na- gaan van een of meer oorzaken, moet men de-natuur van yder oorzaak ín het byzonder naauwkeurig onderzoeken , en nagaan, wat uitwerking -yder-deel of yder-eigenfchap van deze oorzaak tracht uittewerken. | ajrst nsi ‚Men fla ook de verfcheiden vereenig- de oorzaken gade, in haare natuur en wyze’ van werken, «Men onderzoeke, tothoe verre de eigenfchappen of uit- werking van dereene oorzaak die van ab ee- SSSSSSSSSSS près qu’il fera posfible le-dégré d'influence que cha- que caufe peut avoir eû & l'activité propre & par- Seniste de chacune d'eiles dans la produêtion de Peffer; er dif hik dd El Ah EEA 0 OAK GEEN OE BE “S'il-f’agit de rechercher les effets d'une ou de plufieurs caufès , il faut confiderer attentivement la nature de chaque caufe à part „en obfervant quel efter cltaque partie ou chaque proprieté de cette cauft tend naturelletment à produire, * “-Confiderez dans leur nature &-dans leur maniere d'agir les differentes cauftsreunies, examinez jus= du'où I'cfficace ou les “proprietés’ de Pune, pj va Ue PED Ten eter 2: prmtgsdentn 5 ROER Fe “tens VRAGE-VOOR °T JAAR MDCCLXXI, 407, eene andere. begunftigen of tegenftaan, en men overwege de evenredigheden. van haaren invloed. naauwkeurig. …… __Men befchouwe verder, welk het on- derwerp is, op het. welk, de oorzaak, werken moet, want. op verfchillende onderwerpen, geeft dezelve oorzaak dik- werf verfchillende uitwerkingen. Dus ziet men, dat de brandende geest van falpeter , die de oliën. verwarmt-en in vlam zet, echter de koude van de fneeuw niet alleen zo vermeerdert, dat zy wa- ter, zelfop het vuur {taande, doet bevrie- zen, maar de quik doet ftollen en hard worden , zelfs dan, wanneer de.natuur- lyke koude maar omtrent opo ftaat,op den thermometer van Aabrenheit,… Ce 4 ‚… Men fent ou traverfent les éffets de l'autre, & balancez prudemment ‘les proportions de leurs influences refpettives. ERA nd Confiderez de plus quel est le fujet fur lequel la caufe doit âgir; car fur des fujets differens la même caufe produit-quelquefois des éffets tout divers. C'est ainfi que Vefprit de nitre qui echaufte & en- flame les huiles augmente neamoins le froid de la neige , non feulement au, point de lui faire conge- ier eau; fut-ce fur le feu; mais ausfi de lui faire coaguler & endufcir le mercure même, lorsque le froid naturel n'est qu’aux environs de, Zero au Fhermometre de Fahrenheit, 0 4de Â08 P, FERMIN ANTWOORD OP DE Men doe dikwerf en met alle noodige zorg bekwame proefnemingen, en men ftelle alle de oorzaken in het werk, wel- ker uitwerkingen men begeert te weten, en alles wel overwogen hebbende, voe- ge men die by elkander , die bekwaamst fchynen, om eene voordeelige uitwer- king te geven. Men fla met aandacht alle de uitwer- kingen gade, die gefchieden door den gevalligen famenloop van verfcheiden verfchillende oorzaken, of door de toe- pasfing en het vernuft van bekwame lie- den, en wanneer men eenige uitwerking zeker en ftandvastig voortgebracht ziet, ftel dezelve met de erkende en gevonden oorzaken, onder het getal van uwe ver- {tandelyke overwinften, Men SSS SSS Faites fouvent & avec foin toutes fortes d'expé- riences convenables, mettant en aftion les caufes dont vous déefirez connoître les éffets, & joignant avec intelligence celles qui tout bien pefé vous paroisfent les plus propres à produire quelqu’éffer avantageux. ’ Obfervez avec attention tous les évenemens qui arrivent, ou par le concours occafionnel de plu- fieurs caufes differentes ou par application, ou par linduftrie des habiles gens; & lorsque vous verrez quelqu’effet certainement & conftamment produit, mettez-le avec ces caufes reconnues au rombre de vos acquifitions intelleétnelles, Fat ® : als VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 409 Men make ook een naauwkeurig over- flag van alle de omftandigheden, die de werking der oorzaak vergezellen, en uit welke eene byzondere uitwerking ont- ftaat, en men trachte te ontdekken, tot hoe verre yder dezer omftandighe- den ftrekke, om de werking te beletten, voorttezetten of te veranderen, en in hoe verre zy derhalven invloed hebben op de uitwerking. Dusis het, dat een bekwaam genees- heer zyne behandeling fchikt en tot vol- komenheid brengt. Hy begint 1. met de kennis van het menfchelyk lichaams 2. Met de kennis der oorzaken die het veranderen konnen. 3. Zoekt hy de uit- werkingen dezer oorzaken, die of kwa- Ges len SSSSSSISSS SE Faites ausfi une revuê exaête de toutes les cir- conftances qui accompagnent l'aétion des caufès , d'où refuite tel effet particulier, & tachez de dé- couvrir jusqu’où chacune de ces circonftances tend à empecher , à favorifer ou à changer cette action, À jusqu’où par conféquent elles influent fur lef et / C'est de cette manière qu'un habile medecin dirige & perfeétionne fa pratique, Il commence par connoître zr. le corps humain. 2. les caufes qui peuvent l'alterer, 3. les éffets de ces caufes, qui font nécésfairement des maux ou des remedes; puise 410 B/FERMIN ANTWOORD OPDE. len.of geneesmiddelen zyn, wyl die uit- werkingen niet dan nadeelig of voor- deelig konnen zyn. Hy gaat met aan- dacht na, welke-de natuurlyke gefteld- heid van den zieken, en de tegenswoor- dige {taat der ziekte is, zo wel als de omftandigheden , in welke hy zich be- vindt, en de uitwerking ‚die zulk of zulk een. geneesmiddel op de ziekte doen moet, en in alle gemeene of buitenge- meene. gevallen doet hy, met verftand en voorzichtigheid, waarnemingen op de uitwerkingen der geneesmiddelen in verfchillende geftellen en in verfchillen- de ziekten; zich dus eenen fchat van waarhemingen verzamemelende , die naauw keurig en wel bevestigd zyn, kem) sssssssssss puisque ces éffets ne peuvent être que nuifibles ou bienfaifans: Il obferve avec attention qu'elle est la conftitution naturelle & la difpofition préfente du malade, ausfi bien que les circonftances dans les quelles il fe trouve & Veffet que tel remede doit naturellement produire fur {a maladie: & dans tous les cas, foit ordinaires ou extraordinaires ; il fait avec fagesfe-& prudence-des-expériences & des ob- fervations „fur les effets que les remedes produi- fent fur des differentes conftitutions & dans les dif- ferentes maladies. Eten fe faifant ainfi un trefor d'obfervations exactes & bien conftatées il par- vient $ Î VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL 41E hy eindelyk:tot de kennis der oorzaken en’ uitwerkingen, die noodzakelyk on- derling verbonden zyn ‚en zelfs tot die, die ‘ef maar een gevallig en bykomend verband: mede hebben. Indien, de uits werking zuiver toevallig is, kan men ’er met veel waarfchynelykheid de oorzaak van bepalen, maar nooit zal men ’er eene volmaakte zekerheid van hebben; die men- heeft, wanneer de oorzaken door eene natuurlyke en klaarblykelyke noodzakelykheid werken, en dus haare uitwerking volkomen zeker voortbren- gen. ER oh ‚De geest der waarneminge, die alge: meene ziel van konften en wetenfchap- pen, is niets anders, dan eene: wg sd , ef ÎS VOL vient à connoître les caufes & les éffets qui font naturellement “&-nécésfairement liés entr’eux, & même ceux qui n’ont qu'une connexion acciden- telle &% fortuite. Lorsque leffet est purement contingent, on peut fouvent en déterminer la caufe avec-beaucoup de:probabilité ; mais Ja certi- tude n’en est sjamais vparfaïte.; comme elle lest quand les caufes-agisfent par une nécésfité maturel- le & évidente, “& produifent- immanquablement deur eet: c arn. 4 nagxasee! …_ Wefprie: d'obfervation, «cet efprit univetfel des fciences & des arts, n'est -qu’une attention bien et dT uie 412 P. FERMIN ANTWOORD ÓP DE volgende aandacht over verfcheiden on: derwerpen. Een wysgeer, die ons alle de byzondere regelen van de kunst van waarnemen zoude opgeven, zoude ons dus de waare middelen aan de hand ge- ven, ter beftuuring en leiding van on- ze aandacht. | Hy zoude de gelukkige uitwerkingen van die kracht aantoonen, in die fchoo- ne ontdekkingen, welke zy in verfchei- den geflachten voortgebracht heeft, Hier- uit zoude de. uitgebreide kunst voort- fpruiten, van de natuurte kennen, door de waarnemingen en ondervindingen te toetzen, aan de verfcheiden regels, wel- ke myne iever, als op onze onderzoe“ kingen in het algemeen toegepast, heeft doen voorftellen, Edoch, sss fuivie fur differens objets. Un philofophe qui nous traceroit toutes lesrègles particulieres de Part d'obferver ‚ nous enfeigneroit par là les vrais moyens de diriger & de fixer notre attention. Il nous montreroit les heureux effets. de cette force , dans les belles découvertes qu’elle a produit en differens genres. De là naîtroit l'art détaillé de connoître la nature en examinant les obfervations & les experiences par les differentes règles que mon zèle m'a fait propofer ; commèé generalement appliquëes à toutes nos recherches. rd Ll ais VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXXIL, 413 Edoch, alle uitweiding in dezen fmaak zoude van eene verdrietige wyd- loopigheid zyn ; het is genoeg voor het vernuft den draad te vatten, en aan te merken , dat in den keten der gefchapen wezens , oorzaken en uitwerkingen, zo wel als in onze welgegronde ontdekkin= gen, alles door eene onafgebrokene aan- eenfchakeling. verbonden is, overeens komftig met dat oneindig -wonderbarer verband-der tweede met de eindoorzaken, Een verband,dat onze bef piegeling geduu- rig opleidt tot dat oneindig vernuft „dat in eenen opflag dit gantfche geheel.bevat, waar van het minfte gedeelte in den eer- {ten opflag ons verbaast, en doet weg- zinken in verwondering „ tot dat de over- | een- SSISSSSSIS SSS Mais tout détail dans ce: goût feroit d'une pro- lixité accablante: il fuffit-au génie d'en: faifirle fit ër de remarquer , que dans la chiaîne des êtres, des caufes & des éffets; ainfi que -devnos découvertes bien fondeges, tout est lié par une concaténation non interrompue, analogue à celle de ce Nexus; infiniment merveilleux des caufes fecondes avec les finales. Nexus qui ramène fans cesfe notre contem= plation vers lintelligence ‘fuprême , qui faifit d'un feul coup tout cet enfembie-immenfe, dont la moindre partie au premier afpet nous étonne& nous confond , jusqu’à ce que les rapports de Ket ) e= AIÀ PU FERMIN ANTWOORD Óf: DE” » eenkomst van hetzelve met aridere dee: len opgehelderd “wordt, doorde ftra: len wanveene meergevestigde aandacht; die' meer geoeffend is, zo wel als door andere overeerikomften, “die aar eente Ongewoon en’ te et pe se ont: friapten; „Welk aangenaam voorwer! woor eens bepaald vernuft, -is deze oef Ening, die vatbaar is voór eenen geduutigen aan= wâsch; en de ongevoelig verlichte ziel; flap voor ftap opleidt; tot'de kennis van den onbegrepen bron ‘van-zo o veele worideren. Ig OPEN hen Maar (er ‚die is ary he Jae: aanmer: king) het is van een wezentlyk belang, zich niet te miïisgisfen if “de gevol: ed gen, SSSSS SSS SIS lezcy vavee d'autres partie. (eclaircisfent: par Jes tayons:d’une attention-plus reflechie-&-plus exer+ cee, ainfi que. par d'autres rapports, evet ern ä une vuê trop reftreinte & tropsnöviees … "Quel delicieuw: objet lspoursunerintelligence hoi nee) que cette étude fi fusceptible: d'umaccroistes mént-perpétuel,: & qui comme. ‚pas-à-pas: guide las mevinfenfiblement> éclairée „r versla: coïnoisfancê de la fourceringfable:de tant de pradigeses « vetg = Mais , & c’estrmaderniere remarque: il est très ésfentiel de nepas fe méprendrezaux conféquences tirgesdes obfervatioris &rdes experiences dejafaites; en VRAGE VOOR °T JAAR MDCCLXK, 15 gen, die men uit de waarnemingen sen reeds gedaane vondervindingen:= trekt waarin. men op: twederlei -wyzerickan dwalen; want deze gevolgen. kondenvof te verhaast zyn geweest, of maar de fchynbaarfte en-deonvruchtbaarfte van allen, die men uit dezelve waarnemingen had konnen en moeten trekken, eer men zich liet wegflepen om andére te be- fchouwen, die dikwyls zo moeielyk niet fchynen , dan alleen in eene misleidende meening, dat men geen verdere gevol- gen kan trekken, uit die welke men reeds onderzocht heeft, die dienen kon- nen om denog onbekende oorzaken der verfchynzelen te ontdekken. È en quoy l'on peut fe tromper de deux manieres; car ces conféquences pourroient avoir €té trop precipitees, ou n’être fimplement que les plus évi= dentes & les plus fteriles de celles que l'on auroit pû & du inferer de ces mêmes obfervations & de ces dernieres expériences avant que de fe laisfer entraîner à en examiner d’autres: qui bien fouvent ne paroisfent fi difficiles que dans la perfuafion ér= ronée, que l'on ne fgauroit tirer de cellesque Pon avoit deja examinges des conféquences ultérieures qui puisfent fervir à découvrir les caufes encore inconnuês des phénomènes, CEA, HEN L’In” 416 P. FERMIN ANTWOORD OP DE enz, « De navorfching dezer verdere gevol- gen, kan natuurlyker wyze geen andes re palen hebben, dan het ik % welk men moet bereiken. : "esssssssses Ivinveltigatied de. ces antiaudiens ne) ne fcauroit naturellement avoir d'autres bornes que celles du in méme be ’il f'agit d'atteindre, le pe VERHANDELINGEN _ BERICHTEN, ZEEUWSCH GENOOTSCHAP D ER WETENSCHAPPEN Tk VLISSINGEN. Blad: 418 BER ICH T VAN EENE TALRYKE VERZAMELINGE VAN GRIEKSCHE, ROMEINSCHE EN ANDERE OUDE PENNINGEN: aide PIETER VAN DAMME. ‚ BERSTE AFDEELING. Ee is den mensch als aangeboren ; dat hy, onder het wel beftieren van zyne gewoonlyke bezigheden, het een of ander tot zyne uitfpanninge en verlustiginge verkieze„ om ’% {poor van zyn beroep met des te meer yver te konnen achtervolgen, maar ook teffens om zyne vuren van uitfpanninge, of voor zich zelven, of voor de geheele maatfchappye , nuttig te doen zyn. en Dd 2 Hier uz {20 P. VAN DAMME BERICHT Hier aan heeft men toetefchryven;, dat Nederland zich thans moge beroe- men op de uitmuntendfte verzamelingen van alles, tgene de natuurlyke hiftorie, oudheden, kunften en geleerdheid be- treft, Deze verzamelingen doen den vreemdeling opgetogen (taan, en ftellen de geletterden in ftaat om in hunne wer. ken daar van, ten algemeenen welzyn, een groot gebruik te maken. Van my- ne jeugd aan, na dat ik eenige be- vattinge van wetenfchappen verkreeg , ftrekte zich myne genegenheid vooral uit tot de aloude Penningkunde, welke my, in de tusfchenpozinge van myn eroep, is bygebleven, en zoodanig is vermeerderd, dat ik naar waarheid en met alle vrymoedigheid kan zeggen, dat myne Penningkasfe, door den by- ftand van kundige vrienden in alle lan- den, tot die volmaaktheid is gekomen, welke men misfchien te vergeefs in eeni- ge byzondere verzamelinge, op zich zelve befchouwd, door gantsch Europa zoude zoeken. Het Zeeuwsch Genootfchap, hier van wel onderricht zynde, en. geene gele- genheid latende voorbygaan, om ‘tgene eenigzins tot nut en ophelderinge ee d e VAN EENIGE OUDE PENNINGEN. 421 befchaafde wetenfchappen dienftig is, _aan ’ gemeen in deszelfs verhandelingen medetedeelen , heeft my verzocht, om aan hetzelve te doen toekomen een Profpectus van myne Penningkasfe, ter ophelderinge van eenige wetenswaardige en tot heden min bekende zaaken. Ik heb my aan dit verzoek niet willen ont- trekken, en make daar van, by dezen, een begin, met byvoeginge van fommi- ge nieuwe ontdekkingen in de oude Pen- ningkunde, aan weinigen bekend, en waar van men een nuttig gebruik zal konnen maken. De vermelding der Romeinfche penningen, hier te lande gevonden, doch tot nu toe niet behan- deld of verkeerdelyk uitgelegd, zullen {trekken tot ophelderinge der Hiftorie van Nederland, Voor het overige on- derftelle ik, dat myn Lezer bedreven zy in de gronden, welke noodig zyn tot de kennisfe der oude penningen, en die elders genoeg behandeld worden (a). Het beloop van myne Penningkasfe beftaat in ruim twintig duizend Gedenk- Dd 3 pen- … (a) Men vergelyke in ’tbyzonder La Sfience des Medailles, par Louis Jobert; avec des Remargues Hiftori- ques & Critiquespar JOSEPH BIMARD, Baroz de la Baftie , Paris 1739. 2 Vol, 422 P. VAN DAMME BERICHT genk behelzende de opvolgingen er Griekfche Koningen, Steden, Co- lonien. der Roomfche Keizers, de Ro- meinfche zoo Burgemeesterlyke als Kei- zerlyke penningen in alle metaalen, enz. Ik make een aanvang, om van fommige verflag te doen. EUROP A, Koningen wan Macedonien, De Koningen van Macedonien behou- den, als de oudften, onder de opvolgin: gen van alle Koningen den eerften rang, De eerfte der Macedonifche Koningen, aan wien voornaame Oudheidkundigen (b) den oudften gedenkpenning toefchry- ven ‚is Amyntas, deeerfte van dien naam ; zynde een kleinen penning van koper, berustende in ’t kabinet van den Koning van Pruisfen. Doch over weinige jaaren heeft de kundige wise (c), uit foortge- ly- (b) EL. BEGERUS Thef. Brandenburg. Tom, AI. Pag. 4) Ee SPANHEMIUS de U. ef P, Numismatum antiguorum Tom, 1. pag. 17, 374. & feqg. edit. Londi= zenfis 1706. (C) In Catalogo nummorum antiquorum feriniis Bodlei- axis veconditorum pag. 112) 113. Owirii 1750. Conf. E‚ FROELICH aznal. vegum & verwm Syriae Prolegom, Part, IL. cap. Ó, pag. 3I. p VAN EENIGE OUDE PENNINGEN 233 Iyke penningen in de verzamelinge van den Heer Bofanquet te Londen, ontdekt, dat de waare lezing van gemelden pen= ning niet zy B AMIMTGr. M: des Konings „Amimtous der Macedonieren, gelyk ges melde fchryvers gedacht hebben, maar BAMEMTG@TM, waar door zekere Koning Memtes bedoeld kan worden. gen _De eerfte en oudfte Penningen van de Macedonifche Koningen zyn dan, met volle zekerheid , die van Alexander ,den eerften van dien naam, en zevenden Koning (d) van Macedonien, Deze penningen zyn van zilver , en zoo zeld: zaam, dat het den fehryveren genoeg: zaam aan gelegenheid ontbroken heeft om dezelve naauwkeurig en breedvoerig uittegeven., De Heer N, PE LLERIN,; zoo beroemd door de uitgave der“Onge- meenfte penningen van een der ver- maardfte kabinetten, heeft allereerst pen daar _(d) Ik houde Amyntas I voor den zesder Koning van Macedonien , in navolginge van HERODOTUS en JUSTINUS, by welken zich ook sPANHEIM voegt de U. & P. N. Tom, I pag. 17, en derhalven „Alexander I, voor den zevenden Koning, fchoon EUSEBIUS , PETAVIUS, LLOYDIUS en anderen Hem den tienden Koning van Macedonien noemen. Vergelyk sPANHEIM Tom. I. pag. 371380, WESSE= LING {* VALCKENAER ad Herodotum pag, 684, 686, ° 424 -P. VAN DAMME BERICHT daar van eenige meldinge gemaakt (e); behalven den geleerden Jefuit ALEX, XAVIER PANEL, die, by het opma- ken van de verkoop-notitie der munt- kasfe van den Prefident Le Bret, dezel- ve mede in het korte befchryft en op- geeft. Onlangs is ’ my gelukt eenen Ongemeenen zilveren gedenkpenning van Alexander , met noch verfcheidene - andere, uit het Oosten te bekomen, door toedoen van den Hoog- Edelen Geft. Heer Mr. Ar. Fagel, Griffier van den Staat der vereenigde Landen, wiens aangeboren goedheid en liefde tot de wetenfchappen en Oudheidkunde in % byzonder, my vele gunstbewyzen van Hem heeft doen verwerven , en Wiens vroegtydigen dood ons Gemeenebest en alle lieheb bers der letteroefeningen nooit zullen. ophouden hertelyk te betreuren. Op de voorzyde van dezen penning ziet men den Koning Mlexander in de gedaante van een Macedonifchen ruiter, met een hoofddekfel, by de Grieken Kuuoia (€) Recueil des Medailles de Rois pag. 3— De Pro= fesfor HAvERKAMP heeft, in zyne Algemeene Hi ftorie, van dezen penning ook eenige meldinge gedaan, VAN EENIGE OUDE PENNINGEN, 425 Kaveie genaamd (f), ftaande neffens zyn paard, De andere zyde vertoont een vierhoek met den naam des Konings AAEZANAPOT: Myne Penningkasfe levert vervolgens in orde op alle de zilveren Pronkpen- ningen , als van Koning Archelaus den I, Amyntas den III (g),en als men komt Dd 5 aan (É) Vid. POLLUCIS Onamast, Lib. X. $ 162 cum notis HEMSTERHUSII, &£ HERODIANUM Hift. Lib. I cap. 33 IV cap. 8. (8) HUBERTUS GOLTZIUS, die by velen verdacht ftaat, als of eenige penningen „door Hem uitge= geven, verdicht zouden zyn, ontfangt nu na ver- loop van tweehonderd jaaren, wanneer zyne wer= ken in ’t licht kwamen, zeer veel van zyn gezag wederom , en verkrygt een beter vertrouwen door de geduurige ontdekkinge van penningen, die van tyd tot tyd worden gevonden en fomtyds uit den fchoot der aarde opgedolven, gelyk noch on- langs gebleken is in den zilveren Pronkpenning ‚van Perdiccas- den III, Koning van Macedonien, in den omtrek van de Stad Salonique gevonden, cn door GoLTZIUS te voren uitgegeven, doch tot de= zen tyd voor verdicht gehouden. De ongunftige denkbeelden omtrent dien eerften uitgever van een ouden penningfchat heeft men hier aan veel toe= tefchryven, dat hy zyn werk ten grooten deele heeft opgemaakt uit de penningkasfen van dien tyd, beftaande in ruim negenhonderd verzamelin= gen, volgens eene gefchrevene lyst daar van onder „my berustende , doch waar van wel de voornaamtfte door den tyd, en byzonder die in Nederland, be- ftaande alleen in tweehonderd, door de beroerten in de zestiende eeuwe zyn vermist geworden. Dus 426 _P. VAN DAMME BERICHT aan den tyd van Philippus den II, va: der van Alexander den Grooten, ziet men aan de verfcheiden gouden, zilve- ren en koperen munten, hoedanig het Macedonisch ryk is toegenomen. Niee mand der Koningen heeft zyne groot- heid en roemruchtige daaden in de over« geblevene gedenk{tukken meer doen zien, dan de evengenoemde Alexander, Alle de plaatfen van zyn uitgeftrekt ko- ningryk , de fteden door Hem overwon- nen, en welke Hy op zyne tochten doorreisde, leveren zeer heerlyke ge- denkpenningen van denzelven in ’ fyn- fte goud en het fchoonfte zilver, Be- halven de gouden, zilveren en koperen munten van dezen grooten Vorst , wel- ke myne Penningkasfe bewaart, bevindt zich by my een fchat van tweehonderd ftuks zilveren Pronkpenningen (h). pn [onl Dus is ’t mede met PLINIUS onder de Natuurkun= digen gelegen, die, door langheid van tyd, in verdenkinge is geraakt wegens ’t verhaal van eenií= ge wonderen, die evenwel ten onzen tyde in de Natuurlyke Hiftorie ontdekt worden, Ook heeft de geleerde HÁRDUINUS in zyne Commentarien getoond, wat gezag de aloude penningen aan PLINIUS byzetten, waar door die Schryver in groo-= ter licht gefteld en in meer vertrouwen gebrachtis. Ch) Om de Nederlandfche Lezers, die zich pen en VAN EENIGE OUDE PENNINGEN, 427 dezen voerraad kan men nieuwe voor- deelen trekken, zoo om verfcheidene naamen der Magiftraaten of Overheden, die op de Penningen van de Griekfche Vorften zeer ongemeen zyn, optehel- deren, als om eenige nadere ontdekkin- gen nopens de taal der Pheniciers, wel- ke noch aan zoo veele duisterheden on derhevig is, te doen en aan % licht te brengen, Alexander is de eerfte van alle Konin: 5 gen; den wiilen toeleggen op de aloude Penningkunde, eenige ophelderinge te geven van het noch dikwerf te herhaalen woord Pronkpenningen, merke ik kort= lyk aan, dat wy dezelven, naar ’ Fransch, Me- daillons noemen , welk woord oorfprongelyk is van het Italiaanfche Medaglioni. Zy zyn gedenkftukken by de Grieken op de grootte en zwaarte geflagen van wel viermaal en fomtyds noch meerder, dan de gewoonlyke munten. De goudene, die zoo zeld= zaam zyn, dat men maar twaalf of ten hoogften vyftien verfchillende in alle penningkasfen van ge- heel Europa famen gerekend zal aantreffen , hebben doorgaans het gewigt van een once van de onge- mengdfte fpecie, die bekend is. De zilveren, die de volmaak{te opvolginge der Griekfche Koningen opleveren, wegen doorgaans een halve once van het allerbeste zilver. In myn kabinet zyn meer ‚dan duizend Griekfche zilveren Pronkpenningen. De koperen Pronkpenningen komen onder de Ko= ninglyke weinig in aanmerkinge, en zyn genoeg- zaam alle, behalven die van Egypten, gewoone munten— Over de Romeinfche Pronkpenningen zal in ’ vervolg gelegenheid zyn te fpreken, 428 _P. VAN DAMME BERICHT gen, van wien, zoo veel men tot nu ‚toe, met volle zekerheid, weet, een gouden Pronkpenning bekend is. De- zelve is in myne Penningkasfe te vinden, als mede in het Koninglyk Trefoor in * Escuriaal te Madrid (i), en in het Vorftelyk Kabinet van den Groot- Her- tog te Mlorence (k). Lyfimachus is de voornaamfte van de Macedonifche Vorften, die, in navol- ginge van dlexander , zyne uitmuntende nagedachtenis in zyne overheerlyke penningen, waar van een groote voor- raad is, vereeuwigd heeft. Buiten de gouden , zilveren en koperen munten van dezen Koning, ís myne verzame- ling voorzien van twee gouden (l) en omtrent honderd alleruitmuntendfte zil- veren Pronkpenningen, Eer ik van de Macedonifche Konin« gen (i) ALEX, XAVIER PANEL disfertacion fobre una Me= dalla de Alexandro Magno. En Valencia 1753. (Kk) Vide Mufeum Florentinum , cum obfervationibus ANT. FRANC. GORII, Vol. I Tab. IV. / (1) De zwaarfte gouden Pronkpenning , die bee kend is, is van Lyfimachus, wegende één en een vierde once. Deze is in myn kabinet, en de weer- gade daar van is te vinden in de Penningkasfe van den Hertog d'Effrées, welke omftandig wordt be= fchreven door B. DE MONTFAUCON, fupplement de Pantiquité Expliqué Tom, IKL. pag. 121 VAN EENIGE OUDE PENNINGEN. 429 gen affcheide, dient noch wel gezegd te worden, dat de overgeblevene zilve- ren Pronkpenningen van Antigonus Go- natas grooter en zwaarder zyn dan van alle voorgaande Koningen, ’t welk ook de reden is, dat zy de tanden van den tyd hebben konnen verduuren,- en in eene uitmuntende fchoonheid tot ons zyn overgekomen. Vier verfcheidene daar van zyn reeds uitgegeven, maar in myn Kabinet alleen worden ’er zeven ftuks ter befchouwinge en tot nuttelyk gebruik bewaard. Koningen van Epirus, Dalmatien en Creta. Van de Koningen der Zpiroten, Dal- matiers en Cretenfers zyn zeer weinige en byna geene muntftukken voor han- den. Van Pyrrhus, Koning van Epirus, dien grooten verdediger van zyn vader- land, is in myne verzameling een fchoo- ne zilveren penning overgebleven, waar op de Koning, in de gedaante van de rygsgodinne Minerva , met haar fchild en helm, byde oude fchryvers zoo naauw- keurig opgegeven, vertoond wordt (m), | ’ Be- (m) Men vergelyke PLUTARCHUS iz Pyrrho. 430 _P, VAN DAMME BERICHT Betreffende de Cretenfers, ik bewate een heerlyken zilveren Pronkpenning met de afbeeldinge van hunnen Ko- ning Minos, en de vertooninge van den bekenden Labyrinthus of doolhof, Het woord KNOEI)N toont, dat deze pen- ning Zy geflagen te Cnosfus , de hoofd. ftad van Creta, | | Koningen van Sicilien, De Koningen en Vorften van Sicilien en Syrakufen leveren aan ons eene aan- eenfchakelinge van hunne overgeblevene muntftukken. Dezelve beginnen met die van den eerften Koning Gelo. My- ne Penningkasfe bewaart een gouden penning van denzelven, waar op de Vorst verbeeld is, Het ruggeftuk ver- toont hem voerende den zegewagen;, door twee paarden getrokken, met het byfchrift TEAQNOE wan Gelo. | Onder de verfcheidene Penningen; die ik van Hiero, den eerften van dien naam en tweeden Koning van Sicilien, bezitte, munten uit twee onderfcheide= ne van goud, beftempeld met het hoofd van Ceres, Op de rugzyde ziet men den Koning, in navolging van dis ; | broe- VAN EENIGE OUDE PENNINGEN, 43ï broeder Gelo, den zegewagen mennen: de, met het byfchrift iEPONoE wan Hie. 10, De Koningin Pbiliflis, van welke de oude fchryvers geene meldinge ma- ken, en die evenwel met alle reden tot _Sicilien geacht wordt te behooren (n), levert aan myne verzamelinge een zilve- ren Pronkpenning, en een kleinen zil- veren penning, als mede een koperen van de eerfte grootte; van welke de twee laatstgenoemde tot op heden door geene Schryvers zyn uitgegeven, by welken geene andere dan eenige weinige zilveren Pronkpenningen van deze on- bekende Koninginne bekend ftaan, Van den geweldigen Siciliaanfchen dwingeland Agathokles-zyn zeer weinige gedenk{tukken voor handen. Onder de gene, waar van myne Muntkasfe voor- zien is, zyn. twee heerlyke zilveren Pronkpenningen, van malkanderen on- derfcheiden, met het hoofd van Profer- pina, dochter van Ceres, met koornai- ren (n) Eenige nieuwe Schryvers zyn van gevoe= len, dat Damarata, de vrouwe van Geko, fomtyds ook den naam van Philistis gevoerd heeft, en dat deze penningen tot haar moeten gerekend worden te behooren, om dat by properus sicuLus Lib. XI van gedenkpenningen, ter gedachtenisfe-van de Koninginne Damarata geflagen, wordt gef) proken., 432 _P. VAN DAMME BERICHT ren gekroond, en beftempeld met het woord KoPAr. De ruggeftukken toonen aan de overwinningen van .Agathokles , met zynen naam ATAOOKAEOE: Koningen van Peonien. Van het Koningryk van Peonien is ons, ter ftavinge van deszelfs Hiftorie door de overgeblevene gedenkftukken, weinig nagelaten, behalven van den Koning Audoleon, van wien ik een zil- veren Pronkpenning bezitte, met het gelaurierde hoofd van Jupiter beftem- peld, De andere zyde vertoont den Koning zelven in de gedaante van een Peonifchen ruiter, ftaande naast zyn paard ‚ met het byfchrift ATAQAEONTOS. e eenige weêrgade, welke tot heden van dezen penning bekend is, wordt bewaard in de heerlyke verzamelinge van den Heere Jofeph de France te Weenen, (o) | Koningen van Tbracien. De Koningen van Zbhracien hebben hun- (O) Vid, ERASMI FROELICH Notitia elementaris Nue gaismatum antiguorum Tab, VIII zo. E pag. 43. VAN EENIGE OUDE PENNINGEN. 433 hunne gedachtenis op koperen munt- ftukken genoegzaam nagelaten, en wel voornamelyk Rhoemetalces de eerfte van dien naam, gevende als Leenman van het Keizerryk de eere aan den Romein- fchen Keizer Augustus , door zyne mun- ten, ten bewyze van onderdanigheid, met het hoofd van dien Keizer te be« ftempelen, Ik bezitte die alle, zoo met de afbeeldfels- van den Keizer alleen, als te gelyk van de Keizerinne Livia. Tot nu toe heeft men by de oudheid- kundigen noch geenen volkomen ge« denkpenning van den Koning Rhoeme- talces den II ontmoet, doch dezelve is thans in myne penningkasfe, met des- zelfs afbeeldfel, en dat van den Keizer Cajus Caligula, wiens Leenman hy was (p). IV. DEEL. Ee Het (p) Dezen zonderlingen gedenkpenning, den ee= nigen die volkomenis, zoo veel bekend is, heb ik bekomen uit de penningkasfe van den Heer Herman van der Horst, in zyn leven Bedienaar van het God- Iyk Woord te Schoonhoven, die, te Smyrna ver= fcheidene jaaren den Predikdienst waarnemende, en zeer wel bedreven zynde in de Griekfche oudhé= den, aldaar een goeden voorraad van penningen hadt vergaderd, welke Hy, by zyn leven, aan my heeft overgelaten. ter vermeerderinge van myne, Muntkasfe.— De Heer HAVERKAMP maakt, in Zzyne 434 — P. VAN DAMME BERICHT « Koningen wan. Bosphorus. Het is zeer moeilyk de volledige op: volginge der Koningen van. Bosphorus door de overgeblevene gedenkpenningen aan te wyzen, De Koningen van dat ryk; onder % juk van ’t Romeinfche ryk gebracht zynde, hebben, even als die van ‘Fhracien, hunne munten beftem- peld met de beeltenisfen van de Keizers, waaf onder zy regeerden, Ik bezitte, agen sro nij en ge- kpenning van « oning Ahefcu- poris, die onder den Keizer Hadrianus regeerde, met het jaargetal FM®‚, zynde het jaar 545 naar de tydrekeninge van dat ryk, Deze penning, van yzerach- tig zilver geflagen „is door de voornaam- fte Schryvers over de Bosphorifche Ko- hingen nooit uitgegeven geworden (q). AFRI- zyne Algemeene Hiftorie , daar Hy handelt over de Koningen van Thracien, van dezen zelfden gedenkpenning eenig gewag— Men vergelyke _ M., CARY Hiftoire des Rois de Thrace (à Paris 1752) pag. 70 Pl. HT no. 11. f _(q) Onder die Schryvers moet vooral geteld wor= den Mm. CARY, Hiftoire des Rois. du Bosphore Cimmerien Ge. à Paris 1752. í VAN EENIGE OUDE PENNINGEN, 435 AFRICA. Koningen van 4Egypten. _ De Gedenkpenningen der Koningen van ZEgypten, welke in alle de drie metaalen zyn overgebleven, leveren ons eene fchoone opvolginge van dezelven, Van de weinige gouden pronkpennin= gen, die aan ons zyn nagelaten, en van welken reeds gefproken is in de aantee- keningen onder de detter (h), zyn wel de meesten tot de Zgyptifche Konin« gen behoorende, In myn kabinet be- rusten, onder andere, vyf ftuks onder« fcheidene gouden Pronkpenningen, be- treffende de Koningen van Agypten. JOH. FOY VAILLANT heeft, ín zyne Hifloria Ptolemaeorum , maar eenige daar van konnen uitgeven. Dus is ’ ook gelegen met de overige Schryvers;, waarom ik de noch onuitgegevene hier benevens late volgen. _ Tot nu:toe zyn twee onderfcheidene gouden pronkpenningen wan de Konin- ginne drfinoë , bygenaamd Philadelpbi, _ bekend; de eenemet de jaarrekeninge®, zyhde het negende jaar «der :regeringe - van Ptolemaeus Philadelphus,, vd liihee met de jaartellinge «, aanduidende het | Ees twin- 436“ P, VAN DAMME BERICHT twintigfte jaar, In myn kabinet bevin- den zich noch twee onderfcheidene gou- den Pronkpenningen van dezelfde Ko- ninginne, met de jaartellinge A, ’twelk is het dertigfte jaar der regeringe van. gemelden Koning. Ik heb goedgevon- den eenen van dezelven door eene kun- dige hand te laten afteekenen en op de Penningtafel No. IL aftebeelden, Noch bewaart myn kabinet den on- uitgegevenen gouden Pronkpenning van den Koning Ptolemaeus Philopator , be- nevens de gemelde {tukken van de Ko- ninginne Arfinoë, overheerlyk bewaard, en. met andere over korten tyd van Conftantinopelen overgezonden. De- zelve is mede op de -Penningtafel int koper gebracht No, II. Koningen van Numidie en Mauretanie. Onder de Koningen van Numidie zyn de penningen van den ouden Juba by alle Schryvers- wel bekend geweest; doch van Koning Juba den jongen be- zitte ik een zilveren penning, die tot heden onbekend is gebleven. Opide- eene zyde is deszelfs borstbeeld #€ zien, en op de rugzyde een olifant, - if | | 0 VAN EENIGE OUDE PENNINGEN, 437 Ook berust in myne muntkasfe een penning van den Moorfchen Koning van. Mauretanie, door den beroemden G. CUPER (r) uitgegeven. GROOT ASIEN. Koningen van Syrien. De Koningen van Syrien geven niet alleen eene volkomene opvolginge: van hunne overgeblevene gedenkpenningen, maar deze vertoonen teffens de volmaakt. fte fchoonheid, teekening en pracht, die ons van de Grieken is -nageble- ven (S). „APO In myne verzamelinge bevinden zich elf ftuks onderfcheidene zilveren pronk- penningen van den eerften Koning Se- “Leucus , van welken wpa ea niet zyn uitgegeven ; en vyfenvyftig EMail van de drie terite Konin: gen, die den naam van „Antiochus ge: Ee 3 voerd «_(r) Iz Disfert, de Elepbantis in Nummis obviis , inferta Novo Thefauro Antiguitatum Romanarum A.H. de Sa- lengre, Tom. Ill pag. 134. … (s) In myn kabinet is eene zoo volledige en wel bewaarde opvolging van de Syrifche Koningen , eri wel inzonderheid van de fraaijfte zilveren Pronk- penningen, als men misfehien t@ vergeefs in eenig ander zal konnen aantreffen, es 433 _ P. VAN DAMME BERICHT voerd hebben. De liefhebbers der pen- Bingkunde hebben veel moeite gehad om de gedernkpenninger vam deze drie Koningen te onderficheiden, De zwa- righeid kan nu merkelyk worden opge- lost, nademaal onlangs drie ftuks: even- gelyke zilveren pronkpenningen ontdekt zyn, op welke de eerfle Antiochus met zynen bynaam zeruPoz, Behouder, be- {kem peld, wordt en. dus van de anderen te onderkennen is: (t). De twee volgende engen van dien naam kunnen mede door den voorraad van myne verzame- linge hunne nadere onderfcheidinge be- komen. - De drie voornaamfte Schryvers, die de penningen der Syrifche Koningen befchreven. hebben (u), geven alle fa- men ee fluks Wd eermmage eh sagen ronkpenningen op- van Seleucus den enten heki de le ‚ Callinicus by- genaamd, _Myne -muntkasfe bewaart zeven verfchillende ; alle met het ftaan- de beeld van Apollo met den ve an Ct) Deze drie zonderlinge Pronkpenningen zyn thans te vinden in de Muntkasfen van. D, Fawkener , N. Pellerin en van my. DA > Cu) JOE. FOY VAILLANT , ERASM.. FROELICH „ En NW, PELLERIN, VAN EENIGE OUDE PENNINGEN, 439 Van den Koning „Antiochus den IF, die de bynaamen GEOT, EHIPANOTE, en ook NIKHPOPOT (v) draagt, zyn tien ver. fchillende zilveren pronkpenningen in myne verzamelinge, waar van de voor- naatnfte door niemand zyn uitgegeven, De penningen van Antiochus den V; toegenaamd &upator , zyn de ongemeen. fte van alle Syrifche Koningen (w), Tot dezen tyd heeft men van dezen jongen Vorst, die maar elf jaaren geleefd en twee geregeerd heeft, flegts eenen en- kelen zilveren pronkpenning gekend, die van alle gemelde Schryvers is úitge- geven, Behalven dien, bezitte ik, in myn kabinet, noch drie andere, die my uit Syrien, met eenige andere pen: ningen by één gevonden, zyn toege- Be4 zon- (v) Dat de penningen, waar op Antiochus Ni- cepharus gemeld ftaat, tot Axtiochus den IV, zeer be- kend onder den bynaam van Epiphanes, behooren, is bewezen door den Abt BrrLEY dans !'Hiffoire de P Acad, des Tafcriptions Tom. XXIX pag. 200 È fdiv. CW) NIC, FRANC. HAYM, del Tefsro Britanvico, Volume primo Fogl, 48. °’Non o ancora rincontrato alcuna Medaglia di quefto Re (Antioco V detto 'ETIIATOPOE) che non fia fofbetta d'alterazione; esfendochè qualche volta i falfari, cangiando la parola PIAOIIATOPOE ch’ ap- „partiene ad Antiaco 1X ne formano quella di ETIIATOPOE zis maniera tale, ch’ è quaf? imposfible a diftinguere Vingau= no, ond’ € necesfario d'esfere cauto, 440 « P. VAN DAMME BERICHT zonden, Ik heb dezelve zorgvuldig la- ten afteekenen, en, ter befeliadwinge) op de Penningtafel brengen No. III, V en V. Van den Koning Antiochus den Vlis in myn kabinet, behalven ver- fcheiden’ andere, een ongemeene zilve- ren pronkpenning met de afbeeldingen van Castor en Pollux, in het achtíte jaar van ’t leven van dezen jongen on- gelukkigen Koning geflagen. Men heeft nooit in eenige Muntkasfe, of by de Schryvers, gevonden pennin- gen van den geweldenaar Zryphon, dan van het kleinfte foort in koper, en de-- wyl de eenigfte (x) van zilver, die be- kend is, myne verzamelinge verfiert, heb ik niet willen nalaten denzelven in afbeeldinge te brengen, op de Tafel No. VL ik Uit deze weinige voorbeelden kan elk nagaan, hoe veel tot ophelderinge van de Syrifche Koningen kan worden afge leid uit hunne veelvuldige penningen, welke onder my berusten, ” hk 0 “ (x) In het vermaarde kabinet van den Hertog van Pembroke vindt men eenen zilveren penning van Fryphor; doch die is, by goed onderzoek, be= vonden nagemaakt te zyn. « VAN EENIGE OUDE PENNINGEN. 44E Koningen wan Commagenes „De gedenkpenningen der Koningen van Commagene, voor zoo veel zy over- gebleven en bekend zyn, zyn alle van koper, en in myne penningkasfe ge: noegzaam alle te vinden, en daar onder eenige, welke VAILLANT En PELLE- RIN nief hebben in * licht gegeven, Koningen van Parthien. De Parthifche Koningen leveren ons, door hunne overgeblevene munten ; ee- ne tamelyke opvolginge van dat ryk. Die penningen zyn genoegzaam alle van zilver en van een klein foort, uitgeno- men eenige zeer weinige pronkpennin- gen, waar van myne verzameling ook voorzien is, De bynaamen der Konin- __gen en de jaarrekening, welke op eenige te vinden is, {tellen ons in ftaat-om de opvolginge van die Koningen op te ma- ken (y). — Koningen van Perfien, Tot ophelderinge der Koningen van | Ee 5 Pers (y) Vergel. Memoires de! Acad, des Tufériptions Vol. XXII pag. 671684. 442 P. VAN DAMME BERICHT Perfien zyn zeer weinige penningen overgebleven , terwyl dan noch het grootte gedeelte behoort tot Koningen, je geduurende de tweede Monarchie gerend hebben. Hunne zilveren en operen gedenkpenningen, die voor handen zyn, zyn tegenwoordig een ge- deelte van de oplettendheid der heden- daagfche geleerden en verzamelaars van oude penningen geworden, gelyk de kabinetten van Weenen (z), van den Heer MM. Duane te Londen (a), als me- de van de Heeren MN. Pellerin en M. d’ Ennery te Parys (b) doen blyken. Ook myne Penningkasfe bewaart eenige van _ deze munten, Fenl Koningen van Edesfa en Osrhoëne. De Koningen van Edesfa en Osrhoëne leveren ons, onder de Romeinfche Keizers: Commedus, Septimius Severus, Gordianus Pius enz, verfcheidene ko- pere CZ) Vid, B FROELICK, zotitia clementatis Numismatum Tab, XIV pag. 177- Ca} Conf. TH. HYDE Hifdoria Religionis veterum Per= farum , edit. fecunda Londini 1760. k bi) N. PELLERIN troifieme fapplemeut de recueil des Medailles de Rois, de Peuples & de Willes „ Planshe Ip. 4Q. VAN” EENIGE OUDE PENNINGEN. 443 munten, welke meest alle in: myn arr ire vinden zyn (cX Koningen van Arabien. Van de oude Arabifche Koningen heeft men geene gedenkpenningen tot nu toe ontdekt, dan van Aretas. _ Koningen van Palmyre. Onder de munten der Koningen van Palmyre heeft men voor handen gedenk- ftukken van de bekende Koninginne Zenobia,. In myn kabinet is een zon- derlinge gedenkpenning (d) van die Kos ninginne, in °t vyfde jaar van haare re- geeringe geflagen, van koper van de middelmatige grootte, welke over eeni- e jaaren in den omtrek van het oude almyre is gevonden, Koningen van Judaeca, __ De overgeblevene gedenkpenningen der Koningen van. Judaea:, die noch vaor CC): Men zie hier over het fehoone werk van THEOPH. SIGEFR, BAJERUS, Hifforia Osrhoena et Edesfe- na, ex _Numis illuftrata , Petropoli 1734. (d) Dezelfde penning is afgebeeld by sEGuINus, Select, num, Antig. pag. 75. Edir. I684. 444 -P. VAN DAMME BERIBHT - handen zyn, zyn van koper, waar van een redelyk aantal in myn kabinet be- waard wordt. KLEIN ASIEN, Koningen van Afien. Van Antigonus, Koning van Afien, werden van tyd tot tyd eenige zeer wei- nige heerlyke zilveren pronkpenningen ontdekt, Ik heb het genoegen drie ver- fcheidene daar van in myne verzame- linge te bewaren. By SPANHEIM (©) en anderen vindt men eenen enkelen penning van dezen Koning. PELLERIN heeft de meeste, dat is twee. FROELICH heeft ?er ook twee opgegeven , doch van. welke alleen de eene wezenlyk van de- zen Koning is, zynde de andere van. Antigonus Gonatas. Koningen of Vorften van Karie, De Vorften van Karie hebben, naar t klein getal der genen die geregeerd hebben, eenige opvolginge in meest kleine zilveren munten aan ons wa a- (e) De U & P. Num, Tom, I pag. 438. VAN EENIGE OUDE PENNINGEN. 445. laten. Behalven meer andere, bewaart myne Muntkasfe eenen zilveren Pronk- penning van den vorst Mausfolus met zy- nen naam en het ftandbeeld van Jupiter, en met het lettermerk ME. Alzoo deze penning by de fchryvers onbekend is gebleven, heb ik denzelven, naar het oorfpronglyke, laten afteekenen. Zie de Tafel No, VIL, Koningen van Pergamus. Alle de Koningen van Pergamus heb- ben op hunne penningen den naam van Philetaerus, die de eerfteftichter van dit ryk was. Behalven de koperen munten van deze Koningen, zyn in myn kabi- net veertien onderfcheidene zilveren Pronkpenningen, waar van men de weergade in eenig käbinet, of by de fchryvers die over dezelve gehandeld hebben, vruchteloos zal zoeken, _ Koningen wan Bithynie. De Koningen van Bithynie hebben hunne nagedachtenis bewaard op gou- den, zilveren en koperen gedenkpen- ningen, onder welke vooral in aanmer- kinge komen die van Nicomedes, den eer- 446 P. VAN DAMME BERICHT eerften, tweeden en derden van dien naam, als mede van Prufias den 1 ena13 waar van een goed gedeelte door my bewaard wordt, Koningen van Pontus. Van de Koningen van Pontus zyn zonderlinge en zeer zeldzaame zilveren Pronkpenningen bewaard gebleven met hunne jaarrekeningen; welke genoeg- zaam alle zyn van den grooten Mithri- dates, den zesden van dien naam en laarften Koning van het Pontifche ryk. Drie onderfcheidene van dezen Koning worden in myne verzamelinge gevon- den (f). Koningen van Kappadocie. De Koningen van Kappadocie, en wel voornaamlyk zy, die den naam van Ariarathes (2) en Ariobarzanes gevoerd hebben, geven ons , door hunne gedenk- penningen, eene redelyke opvolginge | van (f) Op-alle-deze Pronkpenningen wordt de naam van den Koning Mithridates gefchreven MIOPÁ-= AATOT: (s) Men begint, met âlle zekerheid, met den Koning Ariarathas Eufebes V. VAN EENIGE OUDE PENNINGEN. 44 van hunne regeringe, Vyftien zilveren penningen, alle van malkanderen onder- fcheiden, zyn in myn kabinet, als me- de de zonderlinge zilveren en- ning van den Koning Archelaus, in het twintigfte jaar van deszelfs regeringe ge- flagen (h). … Eer ik van de Koningen affcheide, moet ik noch kortelyk melden, dat men noch verfcheidene gedenk penningen van andere ryken heeft, als van de Wanda- len in Africa, van de Koningen van Ga- latien in Afien, van de Gosbhen in Ita- lien, en meer andere, Van de -4rabi- Jehe munten en de gedenkpenningen van de Vorften en Califs van Arabie is een goede voorraad in myn kabinet voor —handen , waar onder ook de ongemeene gedenkpenning van Saladin gevonden wordt, en welke mede berust in de ver- maar- (HI) EZ. SPANHEIM, JOH. FOY VAILLANT en y. HARDUIN, die over dezen zeldzaatnen gedenk pen- ming gefchreven hebben, zyn vergist in de lezinge van denzelven, want in plaats van den bynaam PIAOTIATOPOE leest nen SIAOTIATPIAOES zyn- de die misflag veroorzaakt door het groote om- Schrift, ’twelk op dezen penning gevonden wordt, weshalven de letters, als te fterk in één gedron- gen, wegens het klein beftek, by de bovengemel= de Schryvers op kwalyk bewaarde penningen, al= dus verkeerd gelezen en uitgelegd. zyn, 448 _P. VAN DAMME BERICHT maarde Penningkasfe van den Koning van Frankryk (i), Behalven veele an- dere, berusten, in myne verzamelinge, de voornaamfte penningen der nieuwe Arabifche Vorften , welke in de befchry- winge van Arabie door C‚ NIEBUHR als onleesbaar gevonden worden en door dien fchryver op zyre geleerdereize ver- zameld zyn ; maar die door behulp van myne muntkasfe ten vollen kunnen op- gehelderd worden. | Op de Koningen late ik volgen de vermaarde Vorften, als mede de be- roemde- Mannen en Vrouwen. Vermaarde Vorflen. | Annibal, | Onder de eerstgenoemden bevindt _ zich „Annibal, zoo berucht in de onlus- ten van Karthago. Deze penning is van zilver met een Punisch opfchrift, Deze zeldzaame gedenkpenning is, met eenige veranderinge , mede te SED et (D Deze ongemeene gedenkpenning is uitgege- ven door den Heer AND. MORELL in deszelfs Speci= sen rei Nummariae antiquae Tom. 1 Tub, XXIII pag. 239 et feq. edit. Lzpfiae T695. VAN EENIGE OUDE PENNINGEN. 44 het beroemde kabinet van den Hertog wan Pembroke te Londen (k). Beroemde Manten en Vrouwen, Pythagoras. Onder de beroemde en geleerde Man: nen, van welken genoegzaam geene o zeer weinige gedenkpenningen voor han- den zyn, bewaart myne Penningkasfe eenen van den bekenden Wysgeer Py= thagoras, welke tot zyne gedachtenis door die van Samus is geflagen. De- zelve is van koper van de eeríte groottes Ovidius. De penning van den vermaarden Dich: ter Ovidius wordt, als eene van de on- gemeenfte in deze opvolginge, in myne verzamelinge bewaard, Hy i$ van kos per, en door de Grieken tot zyne ge« _ dachtenisfe geflagen (I). “IV. DEEL, er HE Ik (K) N. F. HAYMs del Teforo Britannico , volume Pris mo, fogl. 143. * (D) Voor den Nederlandíchen Lezer zal het ge= noeg zyn te melden, dat de oorfpronglyke aftee= kening van het kopftuk van Ovidius naar dezen gedenkpenning gedaan is door den beroemden kon= Te „ 450 Ps VAN DAMME BERICHT Julia Procla. Ik bezitte in myn kabinet een kope- peren -gedenkpenning van Ju/ia Procia, door die van Mytilene tot haare eer ge- flagen. Men vindt by de fchryvers gee- ne volkomen zekerheid, wiezy geweest is (m). Het is echter genoegzaam op te maken, dat zy eene vermaarde vrou- we was, gelyk de rugzyde van dezen ongemeenen penning, waar op Apollo met zyne harp is afgebeeld, genoeg te kennen geeft. De Mytileners hebben de gedachtenisfe van vele roemruchtige vrouwen met penningen vereeuwigd, ge- yk ook verheldert van de geflachten der eerfte Romeinfche Keizers, als van Julia, dedochter van Augustus, Aerip- pina, de vrouwe van Germanicus, Dru- fillaen Julia, de zusters van Caligula , en andere, zò ftenaar Bersard Picart, en geplaatst is op de titel« plaat van de heerlyke uitgave van de Gedaantewis- felingen van dezen Dichter, te Amfterdam in ’t jaar 1732. | De Latynfche Lezer vergelyke E‚ SPANHEIM de U. & P. Numism. Tom. I. pag. 53 Ô 54. (im) Zie SPANHEIM Á c. pag. 711» 712) @* SEGUI= NUS elect, Num, antig. pag. 73, 74» die ook een pen« ning van Julia Procla opgeeft, doch welke veríchilt «yan den door my gemelden, VAN EENIGE OUDE PENNINGEN. 45f Indien myne geringe arbeid met eenig genoegen ontfangen wordt, zal ik eene tweede afdeelinge van myne Penning- kasfe laten volgen, behelzende de Grieke fche fteden, gelyk ook de Keizerlyke en haare Coloniën. De derde en laatfte afdeeling zal alleen handelen van de La- tynfche penningen der Romeinen, zoo Burgemeesterlyke als Keizerlyke ; welke laatfte afdeeling voor den Nederland« fchen Lezer wel het voornaamtfte zyn zal , zoo om dat men daar van eenige meere dere kundigheid over % algemeen ‘heeft, als om dat ik daar in myne beloften ze volbrengen omtrent de overgeblevene Romeinfche penningen, hier in Neder- land gevonden, waar van de voornaam- fte door de Hiftoriefchryvers tot nutoe weinig zyn bekend geworden, Eindelyk noodige ik alle Geleerden uit, die eenigen lust en kundigheid be« zitten, om ten algemeenen nutte ge- bruik te maken van-mynen Penningfchat. Hier door zouden meenigvuldige fraaije zaaken, die noch vabbeend zyn, aan *licht konnen gebracht worden tot groot genoegen van alle Geleerden, niet alleen in Nederland, maar zelts in geheel Europa, ’t welk in een kort be- 452 -P. VAN DAMME BERICHT Enz. richt, gelyk dit is, niet gevoeglyk kon gefchieden. . De Heer N. PELLERIN heeft in weinige jaaren alle onuitgegeve- ne of weinig bekende penningen uit zyn voornaam kabinet laten uitgaan, Ik be- zitte in myn kabinet duizend en meer gedenkpenningen, die by alle Schryvers en den Heer PELLERIN tot heden on- bekend zyn gebleven: zoo iemand ge- zind is, in ’tfpoor van dien kundigen liefhebber der oude penningen te treden, en daar toe mynen ryken voorraad te gebruiken, dan zal myn wensch voldaan Zyn, en ik zal myn oogmerk, in fchryven van dit Bericht bedoeld, be- reikt hebben. PSY: kap ze Deel, bl Genoolt zá e Ll NSC van & Pen ervtarn x fe ns Se SN She, ae ct „Bladz. 453 PSYCHOLOGISCHE E N MORALISCHE AANMERKINGEN OVER HET - VERBAND. VERSTAND en WILLE, FW PARIS Gl He Ke lire ft Re Hp ie Ee De Volmaaktheid heeft haaren grond inde Eenheid, Zal ?er Volmaakt- heid, Order en Harmonie in de Ziele Zyn, zo moeten alle haare vermogens en werkingen zich in een grondbeginfel laa- „ten ontbinden. Men eigend aan de zie- Je verfcheide krachten toe; zo is de ge- woone manier van fpreeken, maar zy ds niet nauwkeurig, Daar is maar eene kracht in elke zelfftandigheid ; waren alle veranderingen , die men in haar ge- Ef 3 waar 454 YW. PARIS OVER °T VERBAND waar wófd, ván diezelve kracht niet af- hanglyk, zo zou men meer en van el- kanderen onderfcheide krachten moeten ónderftellen , en men had dan niet eene, maar meer zelfftandigheden, De Ziele beeft eené kracht óm zich gadken woorte- flellen. Dit is haare Grondkracht, het eerfte beginfel van al watze kan en ver- mag, de brón; waáruit alles kan afge- eid worden, wat wy van haar door de ondervinding weeten en zeggen konnen, met een woord, het Wezen der Ziele. Alle getalen beginnen van de Eenheid, en zy konnen tot de Eenheid te rug ge- trokken worden, Deeze kracht is dat eene in de Ziele, waaruit de ganfche fomme van haare vermogens en werkin- gen kan opgemaakt, en waarin dezelve wederom kan ontbonden worden, Zy is âls het middelpunt in een Cirkel, Uit dit punt loopen alle linien na den om- trek, en van daar keerenze tot hetzelve pent te rug. _Deéze voorftelling van zaaken gefchied _in de Ziele niet op dezelve wyze, als in eên fpiegel, De Ziele houd zich hier meer werkzaam dan lydelyk, Zy be doot haare eige kracht denkbeel- den voort, die eene overeenkomfte heb: en VAN VERSTAND EN WILLE, 455 ben met de voorkoomende zaaken.-. Zy begint met begrippen van enkele din- gen, dieze met elkanderen vergelykt; zy verbind, zy fcheid, zy verdeeld, ze maakt foortenen geflachten, ze komt van byzondere tot algemeene begrip- pen, ze oordeeld van de hoedanigheden der dingen, zetrekt gevolgen , ze maakt befluiten, en diergelyke. Deeze wyze van doen noemd men het Verftand, en als het verftand iets voorfteld, dat goed of kwaad is, zo word eene neiging of afkeerigheid , eene begeerte of tegenzin veroorzaakt. Het vermogen der Ziele, om zich tot iets teneigen, of haare nei- gingen te rug te houden, iets te verkie- zen, of te verwerpen, word de Wille genaamd. Beide Verftand en Wille hebben in de kracht der Ziele, waar- door zy zich zaaken voorfteld, haaren grondflag. Zy zyn niets anders, als ver- fcheide werkingen, inrichtingen , beftem- mingen of om een konstterm te gebrui- ken , die al zo nadruklyk is, modificatien van de voorftellingskracht der Ziele, … Dit zo zynde, zo zynze beide ook zeer nauw onderling verbonden, Inhet Verftand ligt de wortel, waaruit de Wille voortfpruit, en de wille fchikt Ef 4 __zich, 456 J.W. PARIS OVER °T VERBAND zich, en is werkzaam volgens de denk: beelden en begrippen, die het verftand aan de-hand geeft. Zonder het verftand. kan ’er geen wille zyn, en waareen daa- delyk willen is, daar moeten verftands voorftellingen voorafgaan. Hetgeen men niet kend, kan men niet willen en be- geeren, Dit behoord tot die pfycholo- _gifche waarheden, die geen betoog no- dig hebben; zy zyn klaarblyklyk door onlochenbaare …ondervindingen, Zgnoti nulla cupido. Dit Verband van Verftand en Wille heeft echter alleen plaats in moralifche dingen. De wille word niet geneigd en beweegd door voorftellingen van aller- lei aard zonder onderfcheid , maar al- leen door zodanige, die de zedelykheid der zaaken betreffen, Veele dingen zyn aan en voor zich zelve voor den wille onverfchillig ; hoe wel en nauwkeurig die ook mogen gekend worden, hy blyft in ruste, werkeloos, zonder ge- voel en beweeging, zo lang ‘er niets in gezien word, hetgeen als verkieslyk of verwerpelyk zou mogen gehouden wor- den. Maar zo dra eene zaak zich ver- toond als goed of kwaad, recht of on- recht, betaamlyk of onbetaamlyk;, nut- | tig VAN VERSTAND EN WILLE. 457 tig of fchadelyk, dan raakt de wille in beweeging , en word bepaald tot zo ee- ne gefteldheid, die aan de hoedanigheid van het voorwerp beantwoord, hy ver- kiest of verwerpt, en heeft meer of min- der neiging en afkeerigheid , naar maa- te hetgeen tot het zedelyke behoord in een meerder of minder trap in de zaake gevonden word, Deezen zedelyken in- vloed van het Verftand op den Wille ziet men in alle moralifche handelingen, en dewyl hier de werking van den wille het gevolg en de uitflag is van het voor- afgaand oordeel des verftands, zo kan men dit verband een nexus logico-mora- lis noemen, Daar ligt in elk zedelyk voorftel, zo niet uitdrukkelyk, ten min- ften ingewikkeld, eene Logifche fluitre- den, die „uit voorafgaande of onderftel- de praemisfen afgeleid word. Het Ver- ftand geeft de praemisfen,de Wille maakt de Conclufie, Dit is zo gegrond op re- deneerkundige wetten en regelen, dat de Wilie nooit iets begeeren of verkie- zen zal, of het moet zich op de eene of andere wyze als goed en begeerlyk voor: doen, het zy, dat het in der daad zo is, of dat het ons zo voorkomt. Het kan zyn, dat zich de Ziel in haare voor- 458 7. W. PARIS OVER ’T VERBAND ftellingen misgrypt, en van goed en kwaad niet behoorlyk oordeeld, de Wille kan doch zelfs het kwaade niet willen, als onder den fchyn van het goede, Die een zeker inwendig Zedelyk Ge- woel willen invoeren, en hetzelve hou- den voor het allereerfte grondbeginfel der zedelyke waarheden en verplichtin- gen, begrypen de zaaken op eene an- re wyze: Wat men tot hiertoe ge- zocht heeft in het erkentenis vermogen , en in het oordeel van het verftand en de reden, dat heeft men federt eenigentyd willen zoeken in een inwendig, het zy aangenaam of onaangenaam gevoel , even als of de Ziel by het eerfte voorkoomen van zaaken aanftonds gevoelde, wat goed of kwaad is, en wat wy te doen en te laaten hebben , zonder dat het ver- ftand en de reden daaraan eenig deel hebben, of ons met haare verlichtingen voorgaan. De vraag is niet, of eene welgeftelde Ziel, by een redelyk bezef van het fchoone, edele en betaamlyke van. voorkomende zaaken en handelin- gen „eene inwendige , ftille en vergenoe- gende , en daarentegen op het gezicht en bezef van het onbetaamlyke , laage en VAN VERSTAND EN WILLE. 459 en fchandelyke van ondeugende dingen en bedryven, eene tegengeftelde , onge« noegen en afkeerigheid baarende, aan- doening gewaar worde, en of men dee- ze aandoening een zedelyken fmaak, of een zedelyk gevoel zou mogen noemen. Hierover kan geene bedenking vallen, Zo een zedelyk gevoel behoorde een ei genfchap te zyn vanalle Zielen, die wel denken, en het is een kenmerk van een teder en door de indrukken van goeden kwaad levendig getroffen gemoed , alle- zins dienende, om tot deugdzaame ge- _zindheden en bedryven behulpzaam te zyn. De Moralisten konnen geen werk genoeg maaken, om dit zedelyk gevoel in de harten aller menfchen te verwek- ken en levendig te houden. Maar de wraag iss of ’er een zedelyk gevoel is, eene inwendige bevindingen als’ waare zesde zin, die re ene by elk mensch, in zo ver hy een moralisch wezen is, gevonden word, die door het redelicht zyn beftaan niet heeft, en van alle duidelyke verftands voorftellingen onafhanglyk is, en waardoor we aan- ftonds gevoelen, wat zedelyk goed en kwaad, en wat recht en plicht is, Een gevoel derhalven, dat, als het eerfte 4 grond: 460 J. W. PARIS OVER °T VERBAND grondbeginfel van alle zedelykheid zich. niet verder laat ontbinden , zyn verbin= dend gezag niet van elders ontleend, maar in zich zelven heeft, en de eenige en waare regel is, naar welken wy onze daaden inrichten, en van haare zedely- ke goedheid of kwaadheid oordeelen moeten, ad Dit nieuw zedekundig gebouw is in zyne eerfte grondflagen ontworpen door den bekenden Engelfchen Graaf SCHAF- TESBURY ; verfcheide zyner Landslieden hebben het verder willen verbeteren en volmaaken, en deeze hebben ook hun- ne navolgers in ons Land gevonden, die echter geenzins ongemoeid gelaaten wor- den. De Heer veTscH, Lid van de Hollandfche en Zeeuwfche Maatfchap- pyen der Wetenfchappen, heeft de wa- penen opgevat, om de Begunftigers van dit Engelsch /yfferma manmoedig te be= ftryden. De ftryd begint gerucht te maaken, en. dit fchynt aan de Heeren Curatoren van het Stolpiaansch Legaat aanleiding gegeeven te hebben, om. on- langs deze prysvraag voorteftellen: Si- ne homini innatus aliquis fenfus, quo di- vigatur ad dignoscendum „ et impellatur ad faciendum bonum morale? -dat is, Regt | e VAN VERSTAND EN WILLE. 461 de vertaaling in den Boekzaal van Febr, 1772, of in den mensch een ingefchaapen zin of zedelyk gevoel plaats hebbe ‚ waar- door hy beftuurd worde ter onderfcheiding, en aangefpoord ter verrichting wan het gzedelyk goed? Wy verwachten dan op deeze uitnodiging, dat dit vraagftuk met alle nauwkeurigheid onderzocht, en in een behoorlyk licht zal gefteld worden. De zaak verdiend het ook, en daar is veel aangelegen , als het op zedelykheid en pligt aankomt, dat men weete , waar men zich aan houden moet, of aan een inwendig gevoel, waarvan men geene reden kan geeven, dan dat gevoel zel. ve, of aan gronden, die uit de natuur der zaake, en eene beredeneerde Theorie opgehaald worden, Na deezen uitftap keeren wy weder tot den weg, dienwe hadden ingeflagen, Het Verftand gaat voor, de Wille volgd. Goed en kwaad zyn dingen, die niet onder een begrip vallen konnen. Ze zyn in haar eigen wezen zodanig onder- fcheiden, dat wy van het eene niet kons nen denken, hetgeen wy van het ande« re denken moeten. Het Verftand moet de uitfpraak doen, en oordeelen wat goed en kwaadis. De Wille moet zich | aan 462 J.W. PARIS OVER °T VERBAND aan dat oordeel onderwerpen, zynenei- ingen, begeertens, voorneemen en be- luie daatna fchikken, en zich daadvaer- dig toonen, om het goede te verkiezen en te doen, het kwaade te verwerpen en te laaten, Dit ís de algemeene wet der waarheid en zedelykheid, Wanneer de Wille zich in die paalen houd, en onze daaden en verrichtingen aan die wet ge- lykformig zyn, dan zyrze gelykformig aan dereden, zy zyn dan recht en goed, draagende het merk van eene zedelyke goedheid , en dezelve in haare echte ge- daante vertoonende. Naar maate dit ver- band van Verftand en Wille in goede order gehouden en bewaard word, zul- lenwe ook aan onze zedelyke verpligtin- gen yveriger en getrouwer beantwoor- den. Ondertusfchen, als wy de ondervin- ding raadpleegen , zo gaat het zo niet, gelyk het behoorde, en wy zien maar al te klaar, dat op de banden, die den Wille «onder ‘het gebied der reden ge- fteld ‘hebben, op menigerhande wyze ge- weld en inbreuk gedaan word, Wy ‘hooren eene van lieide raazende ME- DEA by OVIDIUS: dens VAN VERSTAND EN WILLE, 463 Mens aliud fuadet. Wideo meliora, proboque, Deteriora fequor, Men denke echter niet, dat deeze taal op zich zelve eene raazerny is; ’t zyn woorden, die wy allen met een bedaard gemoed konnen nafpreeken, Op dezel ve wyze is het by ons gelegen in veeler- lei gevallen. Wy zelven zynde MEDE- AAS, die het voorfchrift van ons ver- {tand zo dikwyls onnut maaken door de verkeerde neigingen van onzen wil- le, Waar komt dit van daan, en wat is de oorzaak van deze wanorder?2 Dit vereischt een nader onderzoek ‚ Een leid ons tot de bron en oorfpronk van die groote verdorvenheid, die Wy in ons gewaar worden, en waardoor de onder: gefchiktheid, en alle goede harmonie en overeenftemming, die in de Ziele en aare vermogens behoorde plaats te hebben, wechgenomen en vernietigd word, Zou de mensch ook twee Zielen heb: ben ? eene goede en eene kwaade Ziel, eene, die hem tot het goede, en eene, die hem tot het kwaade aandryft, Zie. len, zo vyandig tegen elkanderen, en € 464 J. W. PARIS OVER ’T VERBAND de eene wil, wat de andere niet wil , en altoos kryg voerende, om elkanderen het bewind te betwisten , even gelyk de “twee Godheden van ZOROASTER, Daar was een tyd, dat men aanelk ver- fchynzel een byzonder en eigen beginfel wilde toeeigenen ; men geloofde daarom ook , dat de zedelyke verfchynzelen , in welke men zo dikwyls eene tegenftry- digheid ontwaar word, niet konden ver- klaard worden, dan door de vooronder- ftelling van twee zulke Zielen in een en denzelven mensch, Waren ’er zulke twee Zielen niet, en moesten zo veele verfchillige en tegen elkanderen aanloo- parce zedelyke verfchynzelen uit eenen etzelve beginfel afgeleid worden, men dacht, hoe is het mooglyk, dat ‘er dan zo eene aankanting en tegenzinnigheid tusfchen Verftand en Wille zou konnen plaats hebben, Hoe valsch deeze rede- neering was, heeft de beroemde Philo- fooph MOZES MENDELS ZOON in zyne byvoegzelen tot de brieven over de bevindingen aängetoond , welk werkje de Heer PE TSH in ’ Hollandsch overge zet, en in navolging van den Heer Pro« fesfor ABBT, die het in ’t Fransch had vertaald, onder den tytel van es | BIER VAN VERSTAND EN WILLE. « 465 zoek der zedelyke Gevoelens uitgegeeven heeft, Daar waren ’er onder de oude. W'ys- geeren, die de zaak beter begreepen, Zy maakten van de Ziele geen twee zelf- ftandigheden , maar zy verdeelden haa- re vermogens in twee foorten, dieze de hoogere en laagere noemden, Facultates Juperiores et inferiores. Deeze verdee- ling heeft haaren grond in de perzoon- lyke vereeniging van de ziele met een lichaam, De Ziel van den mensch, als een geest, of enkel als Ziel aangemerkt; heeft een verftand en vryen wille; hier- door is zy verhoogd boven de Zielen der Dieren, aan welke. geen eigentlyk verftand en wille kan toegeeigend wor- den , en daarom noemd men deeze Zielss vermogens haare hoogere krachten, Maar de Ziel is ook met een lichaam veree- nigd, dat verfcheide zintuigen heeft, op welke de voorwerpen, die onder het bereik der zinnen vallen, zekere indruk- ken maaken, waardoor. de beelden der zinlyke dingen tot de Ziel overgebragt worden, De kracht der Ziele, om door middel van de zintuigen zinlyke voor- ftellingen voorttebrengen, die zinlyke neigingen en begeertens tot een gevolg IV, DEEL. Gg heb» 466. J.W. PARIS OVER °T VERBAND hebben, is haare Jaagere kracht, om dat zy hierin niets vooruit heeft voor de Dieren „die ook eene Ziel hebben, en in dezelve zinlyke voorftellingen en nei- gingen, maar geen vermogen, om zich redelyke voorftellingen te maaken, en haare neigingen naar dezelveinterichten, Dit kan de Ziel van een mensch doen ; maar: neemtze geene hoogere vlugt, blyftze maar aan zinlyke voorftellingen en neigingen hangen, en is deeze zin- lykheid het Hoofd-Element, waarin ze leeft en zich beweegd, zo doed ze niet meer, dan by onvedelyke Dieren gevon- den word, Deeze konnen niet anders handelen als naar zinlyke denkbeelden; in dien omtrek is hun vermogen befloo- ten, het ftrekt zich niet verder, en daarom kan het hen ook als geen mis- flag worden aangerekend, datze alleen naar zinlyke indrukken te werk gaan; daar in tegendeel de Ziel van den mensch, naar de wyze der Dieren han- delende, zich aan eene ftrafbaare laag- heid fchuldig maakt , om datzeeen hoo- ger vermogen heeft, | De Zinlykheid is echter aan en voor zich zelve de werkende oorzaak niet van die wanorder , die wy in de Ziele gie \ é ; e ded VAN VERSTAND EN WILLE, 46} dekken, zy geeft ’er alleen sir en gelegenheid toe. Daaris geen kwaad: in gelegen, dat wy aan zinlyke voor- werpen denken, en ons van dezelve voorftellingen en begrippen maaken, Kan niet anders zyn, of de Ziel, die met een lichaam vereenigd is, moet de voorwerpen; die op de zintuigen wer= ken, bevinden, en zo gewaar worden, als ze zich aan haar vertoonen. Maar in die gewaarwordingen is noch veele donkerheid en verwarring. De zinnen ftellen ons de zaaken niet voor, gelykze in der daad zyn, ze leveren ons maar verfchynzelen, welker gedaantens en vertooningen geene wezentlykheid heb- ben, dan in onze inbeelding. Willen wy door dien fchyn niet misleid en be- drogen worden, wy moeten de zinlyke bevindingen aan het oordeel des ver- {tands ter toetfe brengen, alles rype- lyk en bedaard overleggen, het een van het andere afzonderen, elk deel op zy- ne rechte plaats en zynen behoorlyken rang fchikken, even gelyk men omtrent zaaker doed, die men uit de verwarring, waarinze liggen, in order brengen wil; wy moeten oordeelen, wat goed, wat kwaad, en. wat het beste is; hetgeen | Gz 2 waar- 468. J.W. PARIS OVER °T VERBAND waarlyk goed is, en in zo ver het goed. is, van het geen maar een fchyn van het goede heeft, affcheiden, en zo de zinlyke dingen naar haare waerde of on- waerde leeren fchatten. Het ver{tand, opdie wyze zyn licht gebruikende, zo zoude wille ook het beste kiezen, de zinlyke neigingen en begeertens zouden in haare rechte maate en order blyven, en-daar zouden geene verkeerde hande- lingen volgen. « | Maar-wanneer wy by de zinlyke voor- werpen: geen behoorlyk en genoegzaam onderzoek aanftellen , zo word het ver- ftand,- zynen. pligt verwaarloozende, door het zinlyke verrast, en met zinly- ke en lichaamlyke beelden aangevuld, die het verftand verbysteren, benevelen, en tot-eene duidelyke en onderfcheide voorftelling, overlegging en beoordee- ling van zaaken onbekwaam maaken. Hiervan is het gevolg, dat dan de zin- lyke bevindingen de wetftellen; zy wor- den eene regel van den wille en zyne neigingen en begeertens, en hy verkiest of verwerpt, naar maate die bevindin- gen aangenaam of onaangenaam zyn. De mensch weet dan van geen ander goed, als hetgeen de zinnen vermaakt, en - VAN VERSTAND EN WILLE,’ 469 en hoe kwaad dat zinlyke ook in zich zelven zyn mag, in die hoedanigheid van vermaak vertoond het zich aan hem onder het beeld van het goede, zelfs het grootfte kwaad , hoe onnatuurlyk en onmenschlyk het ook zyn mag, kan een bemind voorwerp van zyne zinlyke neigingen en begeerlykheden worden, in zo ver met het bedryf van hetzelve een zinlyk vermaak gepaard gaat. Hy zoekt dat vermaak door allerlei zinlyke bevin- dingen, waar hy het maar vinden kan, en geene paalen van redelykheid, mensch- lykheid en fchaamte zyn zo fterk, of de zinlyke drift kan’er door heen breeken. Het is geen wonder, waar het zo ge- legen is, dat de order en het verband, dat God en de natuur tusfchen verftand en wille gefteld heeft, verbroken èn ver- woest word, Het Verftand moest het gebied voeren, en het word een flaaf, die zich in de ketenen der zinlykheid laat gevangen houden, De Wille moest ge- hoorzaamen, en de zinlyke neigingen en driften maaken hem tot een T'yran. Waar ze de overhand hebben, laaten ze niet toe, dat zich het verftand een bepaald, zeker en geduurzaam begrip van dingen zou maaken, die den zinnen Gg 3 niet 470 Je W. PARIS OVER °T VERBAND niet aangenaam zyn, en noch veel min- der om ’er zo een oordeel over te vel- len, ’t welk tot een beweeggrond voor den wille zou konnen verftrekken, om het goede te verkiezen, dewyl zy zel- ven de allerfterk{te beweeggrond zyn, om het niet te doen. Zyn ’er bedaar- de oogenblikken, dat de ziele begint natedenken, en ontwerpen wil maaken tot betere voorneemens en befluiten, de eerfte aanval der zinlyke drift werpt die overhoop, zo dra hy maar van bui- ten verleidende voorwerpen ontmoet, hy trekt alle aandacht en begeertens der Ziele tot zich zelven, hy verdicht uit- vlugten, maakt voorwendzelen en uit- zonderingen , onderwerpt alle gedachten en overleggingen onder zyn gebied, en weet die zo te fchikken en te doen wer- ken als de zinlykheid begeerd en heb= ben wil. Zy maakt zich eerst meester van den wille, daarna folterd ze het verftand, om zich een fyflena te for- men, waar in ze meend te konnen be- rusten, en in het welk het Zheoretisch en Prafisch deel door een zwaai van geestige gedachten in zo een nauw ver- band word gebragt, als ter begunftiging van die groote hoofdles dienen pr i aas VAN VERSTAND EN WILLE. 471 Laat ons eeten, drinken; wrolyk zyn, doen wat de zinnen vermaakt , morgen flerven wy; Post mortem nulla voluptas, „Maart, zo het iemand wat vreemd mogt voorkoomen; dât de zinlyke voor- {tellingen zulke geweldige indrukken konnen maaken, dat ze alle neigingen en begeertens der ziele door eene over- heerfchende kracht onder haar bedwang ftellen, en dat al wât in de ziele rede- lyk is daartegen geen beftand houden kan, gelyk de ondervinding leerd ini vee- le gevallen; zo zou men mooglyk een {tap verder konnen gaan. De werktui= gen der zinlykheid zyn in het lichaam, De vereeniging van ziel en lichaam mag voor ons eene verborgenheid zyn, gelyk ze in der daad is, door de ervaaring blykt het ontegenzeglyk, dat de vermo- gens en werkingen der ziele zich fchik- ken en geëvenredigd zyn naar den aard en gefteldheid van het lichaam; Niet minder is het door de ondervinding be- kend, dat in ons lichaam veel onregel- matigheid heerscht, en dat het onder- hevig is aan veelerlei onordentlyke en geweldige beweegingen, die hiet altoos vân onze willekeur afhanglyk zyn, Zou dit wel plaats konnen hebben , zo men Ge 4 niet 472 Je 'W. PARIS OVER ’T VERBAND niet eene oorzaak zou mogen voorons derftellen , waar door het lichaamsgeftel in wanorder gebragt, de grovere en fy- nere materie buiten haar evenwicht ge- raakt, en voor min of meer onnatuurly- ke aandoeningen, fchokkingen en be- weegingen, die wy zelfs niet altoos ge- voelig gewaar worden, vatbaar gewor- den is, Doch hier laat ik my niet ver- der in, Zo veel is zeker, dat men uit eene algemeene ondervinding dit gevolg trekken kan, dat zinlyke voorwerpen op zo een onregelmatig lichaam een ge- weldigen indruk maaken konnen, zy konnen de vloeibaare deelen in eene driftige en ongewoone beweeging zet- ten, deeze konnen op haar beurt door haare aanprikkelingen de verbeeldings- kracht aan het gaan helpen, de zinlyke voorftelling, door eene zeer levendige verbeelding onderfteund, kan hier door een grooter trap wan fterkte erlangen, dan ze anders zou gehad hebben, en dus eene baarmoeder worden van hevií- ge en vuurige driften, die tot allerlei ongeregeldheid aanzetten konnen. Dee- ze uitwerkingen worden echter by allen niet op dezelve wyze, en omtrent de- zelve voorwerpen bevonden, De rs et VAN VERSTAND EN WILLE. 43 der vloeibaare deelen zyn in alle lichaa- men niet eenformig gemengeld, … Dit is de oorfpronk der verfcheide Zempera- menten, en daaruit ontftaande Zempe- raments neigingen en driften, die, in het algemeen aangemerkt, de fterkfte bol- werken zyn, die het verftand en de re- den zo menigmaal onder haar geweld doen bezwyken, aan de poogingen, die ze doen willen, op allerlei wyze een krachtigen tegenftand bieden, en dezel- ve verydelen. De gedachten der oude W'ysgeeren, zo veel het lichaam aan- gaat, hoe vreemd ze met den eerften opflag mogen fchynen, en de byzonder- heden, die wy in de Goddelyke Open- baaring onder den naam van het vleesch vermeld vinden, konnen met de opge- geeve vooronderftellingen ligt overeen- dragtig gemaakt worden. Mooglyk hebben wy van den grooten invloed der zinlykheid uitvoeriger ge- handeld, dan het tot ons bepaald oog- merk was nodig geweest. Doch moet hierin de grond van onze verdorvenheid gezocht worden, zo is het naar het be- loop der zaaken, die wy verhandelen, zo onvoeglyk niet om daar van een be- hoorlyk denkbeeld te geeven, Wy ko- Gg5 men 474 Je We PARIS OVER °T VERBAND men nu tot een onderzoek, * geen , als zeer gewichtig, boven al eene ernftige overdenking waerdig is. Het verband tusfchen het Erkentenis- en Begeerte- vermogen is in eene groote wanorder gebragt, hoe moet het herfteld, hoe moet de wille tot het goede getrokken, hoe konnen heerfchende zinlyke neigin- gen in tegengeftelde goede neigingen veranderd worden? hoe gefchied dat? hoe kan dat gefchieden? Wy gaan vee- le byzonderheden voorby , die hiertoe „ook haare betrekking hebben, en be-_ paalen ons by algemeene aanmerkingen, _Myn voorneemen is niet, om dit {tuk Theologisch te behandelen, Wat ons de Openbaaring leerd van een bovenna- tuurlyk Genadebeginfel, waardoor de mensch. veranderd, zyne krachten en vermogens vernieuwd, verhoogd, tot het goede gericht, en daartoe gefchikt en bekwaam gemaakt moeten worden, dit zyn waarheden van een hoogeren. rang ; de reden geeft ‘er haare goedkeu- ring en toefternming aan, zo dra ze die verneemt ‚ maar zy behooren eigentlyk onder haar bereik niet. Doch hoe en op wat wyze men ook de werkingen der genade begrypt, en hoe onmiddelyk ee | Poy- VAN VERSTAND EN WILLE. 475 phyfisch dezelve ook. zouden mogen zyn, de natuurlyke zielskrachten worden ‘er ‘niet door “vernietigd, maar verbeterd, en zal dat gefchieden, zo moeten die genadewerkingen ingericht zyn naar den aart, de maate en den faamenhang van de natuurlyke vermogens en werkzaam- heden-der ziele, Daarom laat die vraag, hoe de mensch verbeterd, hoe hy goed. en deugdzaam moet worden? eene Phi- lofophifche befchouwing toe, die zich grond op de natuur en inwendige ge- fteldheid van de ziele , van haare ver- mogens en werkingen, en al zulke waar- heden, die daar uit afgeleid konnen worden, beef De Wille kan zich tot het goede niet neigen en bepaalen , of daar moeten be- weeggronden zyn, die hem daar toe dryven en aanzetten. Daar is niets, of het moet een genoegzaamen grond en reden hebben, waarom het zo en niet anders is. Iets willen, zonder dat ’er eenige reden is, waarom men het wil, is al zo ongerymd als dat ’er iets zou zyn, waar niets is. Zonder motiven kan ‘er geene neiging, geene verkiezing, geen voorneemen en befluit zyn, en die motiven moet het verftand ee It 476 J. W. PARIS OVER °T VERBAND Dit is de order der zaaken volgens de natuur der ziele, Maar hoe komt het, dat de wille niet altyd tot het goede getrokken en ter uitvoering van hetzelve werkzaam gemaakt word, niet tegenftaande dat het noch aan kennis van het goede noch aan beweeggronden ontbreekt, In din- gen, die onze tydelyke belangen betref- fen, doen wy aanftonds, wat wy voor zen ‚ nuttig en dienftig houden, maar oe zelden in moralifche dingen? Wy konnen ‘er verftandig over redeneeren, en handelen doch alle dagen tegen bete- re inzichten, vooral als onze heerfchen- de neiging in het fpel komt. Daar is dan hier noch een ledig vak tusfchen verftand en wille, en hoe moet men dat aanvullen? Dit is de groote vraag, en is die wel door de Zedeleeraars voldoe- nend beantwoord? Men vind overvloe- dige voorfchriften van pligten, die men volbrengen moet, geheele boeken vol, Maar hoe die volbrenging mooglyk word, en wat het eigentlyk zyn moet, waar door Verftand en Wille faamge- hecht, en tusfchen geest en hart eene vriendelyke Eendragt en Harmonie „moet gefticht worden , wat is dat? in AE en VAN VERSTAND EN WILLE, 477 Men onderfcheid eene doode en eene levendige kennis, de eene blyft werke- loos, de andere gaat in het begeerte vermogen over, en brengd daar eene bepaalde uitwerking voort. Het onder- fcheid is waarachtig, maar het brengd ons daar niet, waarwe zyn moeten, " Hoe word de kennis levendig en werk- daadig? even dit is het, dat men weeten — wil, Welke trap van klaarblykelykheid en zekerheid word tot eene levendige kennis vereischt? Moetze beftaan uit louter duidelyke begrippen, daar zich geene onechte en verwarde denkbeelden inmengen, moetze haare zekerheid. ver- krygen door een inzien in den faamen- hang der zedelyke waarheden, moet ze de eene met de andere konnen verbin- den, en dat verband afleiden uit onwraak- baare grondbeginfelen? Dan waren de Wysgeeren ‚die de konst van betoogen verftaan, de deugdzaamfte menfchen, en men vind eenvoudigen, die in het beoefenen van hunnen pligt yveriger en getrouwer handelen, dan de grootfte Geesten, Hoe dikwyls leerd de onder: vinding, dat zodanige kennisfen „ die door redeneering verkreegen worden, minder werkzaam zyn, dan zelfs de | zul. 478. J. Ws PARIS! OVER °T VERBAND zulken, die de zinnen voortbrengen. Hoe dit komt heeft de reeds gemelde Heer MOSES MENDELS ZOON in het te vooren aangehaald boekje door eene nieuw uitgedachte hypothefe. getracht begryplyk te maaken. De onderftelling is den naam van een diepdenkenden Philofooph, en het onderzoek der Wysgeerige waereld waerdig, daarom kan ik niet voorby, om ‘er een kort bericht van te geeven: ‚Zyne gedachten: komen hierop uit, dat de. werkkracht der kennisfe in de Jaamseftelde rede gelyk is 1 met de hoeveelheid van het goede, het welk wy in een voorwerp ge- waar worden. 2, met den graad der kennisfe,„ die wy van dat goede hebben. _ * 3. omgekeerd, met den tyd, die ter overdenking van het zelve goede vereischt word, Hier uit trekt hy dit gevolg, dat eene kennis, die minder waar, duidelyk en zeker is dan eene andere, des niet te min. met meerder kracht op de’ neigin= gen en-begeertens der ziele kan rf IS als VAN VERSTAND EN WILLE, 479 alsze in een voorwerp meer volmaakt- heden ontdekt, en dezelve fchielyker befchouwen kan, _- Dewyl nu de zinlyke gewaarwordin- gen eene menigte goeds en kwaads ver- wardelyk voorftellen , en deeze verwar- de voorftellingen met eene groote fchie- lykheid gefchieden, zo meent hy, dat dit de oorzaak is, dat de verwarde ken- nis der zinnen dikwyls de reden doed zwichten, en meer kracht en. invloed heeft op het begeerte vermogen, dan de duidelyke kennis der reden. Men had mogen verwachten, dat de Heer PETSCH, die dit werkje vertaald, en hier en daar met aanmerkingen voor- zien heeft, ook zyn gevoelen over dit gedeelte van hetzelve, dat zeker het gewichtigfte is, zou hebben medege- deeld, Zou ‘er geene bedenking kon- nen op gemaakt worden? Wat my aangaat, ik heb zo veel eerbied voor dien Berlynfchen Wysgeer, die onder zyne Natie een Ster van de eerfte groot- teis, dat ik meer vermaak heb, zyne fchrandere gedachten en invallen te wees 7: ies gie ih 5 yn duidelyke begrippen niet altoos, het middel, om de kennis atis en rach- 4509 J. W. PARIS OVER ’T VERBAND krachtig te maaken; zouden veele be- weeggronden, die op het gemoed drin: gen, niet eene overwinnende kracht hebben, om zich meester van den wille te maaken? Niet altyd. Hoe gewis en zeker het is, dat de wille niet in bewee- ging kan gebragt worden als ?er geene motiven zyn, die hem beweegen en aan- zetten , zo blykt het wederom by de on- dervinding, dat noch de menigte noch het gewicht der motiven een volftrekt, doorgaand en algemeen krachtig middel is, daar men altoos eene gewenschte uitwerking van verwachten kan. Men kan hier zeggen, wat wy zo even van de kennisfe gezegd hebben. Die meer verftand en eene uitgebreider kennis heeft, kan zich meer en gewichtiger be- weeggronden voorftellen, dan een een- voudige, en daarby minder deugdzaam te werk gaan, en zo pligtmaatig niet han- delen. De veelheid der motiwen is al zo min nodig, om den wille tot het goede te neigen, als de veelheid der bewyzen , om het verftand van het waare te over- tuigen, Een of twee bewyzen, een of twee motiven , en die in haar foort deug- delyk en voldoende, konnen het werk dikwyls beter doen, dan eene ven . vul d ‘VAN 'VERSTANDEN “WILLE. © 48E vüldiging- en opftapeling van meer:dier- gelyken. Het Zind-oordeel „ ultimum ju- dictum practicum „ is doorgaans meer de vrucht van een allernaasten, dan van een verder voorafgeftelden beweeggrond, Ook kan het gebeuren, ven het gebeurd dikwyls, dat terzelver tyd dat ‘zich krachtige beweeggronden zeer levendig aan ons: vertoonen „ en: zelfs indruk -be- ginnen te maaken, » zeer. fchielyk: eene gedachte van het-tegengeftelde ‘kwaade in de.zielesopryst;, die de. overhand be- houd ‚en alle indrukken uitwischt. Zyn ‘er geene voorbeelden; verbaazendevoor« beelden, dateen mensch van de-nood- zaaklykheid van zynen: pligt ten aller« krachtigften overtuigd ; en door die over- tuiging in zyn binnenfte geroerd en ge- drongen; evenwel in ‘dezelve oogenblik- ken verre-daarvan-afwyken , en tot het- geen. volftrekt daartegen aanloopt, vere ‚Daar ontbreekt dan: hier noch: iets; dat zich als;in het midden van vertand en wille plaatzen moet „ als wy tot eene gereede verkiezing van het goede, en tot eene .volbrenging-van ónzen pligt __ zullen beweegd en gedrongen worden, Zy alleen , die de zedelyke gefteldheid 2dV. DEEL: Hh der 482 J.W. PARIS OVER ’T VERBAND der >menschlyke ziele met de: -uiterfte oplettendheid doorzocht, alle haare neí- gingensen vitgangen: van voet tot voet nagevolgd, en alte binnenkameren van hart; tot de gehieimfte hoeken en kan- ten:toe, als ’t ware befpred hebben, en dat niet cin „deezen en geenen ‚maar in allerlei-ftand en betrekking, deeze al- leen ‘zouden in {taat zyn, om: hier een licht te ontfteeken; dat in de-donkerheid fchyneh „en de Zedekunde in „eene fchoone helderheid ftellen zoude, Ik beken, dat ik my’ hier zo niet t’huis vin- de: als ik wel wenschte. «Hetgeen ik verder te zeggen hebbe , zal alleen die- net; om eene proef ste geeven, dat ik gaern ; alsik maat :kon, tot volmaaking van deeze Edelfte aller Wetenfchappen, die het wezentlyk belang aller menfchen raakt, iets zou willen toebrengen, in hoope, “hoe gering het ook: zyn mag, dat deeze blyk van myne goedwilligheid anderen” zou konmen aanfpooren, om myn gebrek te vervullen, ‘en dit gewich- tig {tuk met een. gelukkiger uitflag te be- handelen, zor asv onisordsen S Zeker en waarachtig is het, dat eene klaare en duidelyke kennis van het waa- re en valfche, goedeen kwaade, in zo rd | „ver VAN VERSTAND EN WILLE. 483 ver het invloed op den wille maaken zal, moet voorafgaan. Heeft deeze ken- nis niet altoos de gewenschte uitwerkin- gen, ze moet echter de grond{lag zyn , waaruit onze zedelyke verpligtingen, en de beweeggronden, die daartoe behoo- ren, moeten afgeleid worden, Eene omftandige, diep en Philofo= phisch beredeneerde kennis word hiers toe niet vereischt. Die weg is voor een-« voudige te moeijelyk, en voor alle ver- {tanden niet even gebaand, Daarenbo- ven, wat trap van zekerheid zo eene kennis ook een tyd lang hebben mag, ze zal niet lang even zeker en volftandig blyven; de toevloed van allerlei nieuwe voorftellingen en denkbeelden in de zier le zal haare „duidelykheid van tyd tot tyd min of meer verzwakken ; men zal ait het beloop der gedachten , waaruit een volledig betoog gebooren was , dan het een , dan „wederom het andere kwyt raaken , «en zo genoodzaakt worden, om op nieuwde gronden van zekerheid optezoeken, ‘hetwelk zich vooral niet doen laat in zulke gevallen, waar. we miet moralisch redeneeren, maar gaora- lisch:handelen moeten. oh Men ‘kan Jrierseen korteren weg gaan; Hh 2 die 484 J. W. PARIS OVER °T VERBAND die eenvoudiger, en daarom ter bevor: dering van het bedoelde oogmerk dien= ftiger is, Daar zyn zekere grondbegin- felen , die elk en een iegelyk by de min- fte oplettendheid in zich zelven ontdek- ken kan, om dat ze op den bodem van zyne eige ziele liggen; ’t zyn algemeene, _ zekere en onlochenbaare bevindingen, niet nu en dan, maar ten allen tyden, niet van deeze of geene, maar van alle menfchen ; van dien aardis het, dat elk zich zelven lief heeft, dat elk daarom gaern volmaakt en gelukkig zyn wil, Daar is toch by alle geestelyke Wezens eene ingefchaape begeerte, drift of in- fint, hoe men het ook noemen wil, tot de volmaaktheid; ’t komt er maar op aan, dat men eene waare van eene ingebeelde volmaaktheid onderfcheide, welk onderfcheid door een weinig be- daard overleg van hetgeen voor onze natuur omftandigheden en betrekkingen dienftig of daarmede ftrydig is „ en dik- wyls al zo klaar uit eene aanfchouwende kennis van daaglykfche voorbeelden en ondervindingen , zonder veel moeite kan opgemaakt worden, Hieruit volgd dan, dat de mensch door zyn eige natuur verpligt word, om te doen, wat hem en ; zyn VAN VERSTAND EN WILLE, « 485 zyn inwendigen en uitwendigen flaat vol- maaken kan , en daarentegen niet te doen, wat zyne volmaaktheid verhinderen, en zynen flaat verergeren kan, Dit is de Wet der Natuur, en die ftrekt geenzins tot een voedzel van eene ftrafwaerdige en baatzuchtige eigenliefde, maar is veel eer, wel begrepen zynde, eene vruchtbaare bron, waaruit alle zedelyke verpligtingen, het zy die ons zelven; of God en onzen evenmensch tot een voorwerp hebben, zeer natuurlyk en ongedwongen konnen afgeleid worden, Hier hebben wy dan een eenvoudigen Regel van alles, wat wy te doen en te laaten hebben. Hy vereischt geen be- toog, geen diepzinnig bewys en moeije- lyk nadenken; onze eige bewustheid, en de gewaarwordingen aller menfchen _ fpreeken ’er voor. Wanneer we deezen Grondregel altoos in het oog houden, __en onze zedelyke verpligtingen, welke die ook zyn mogen, tot dit grondbegin- fel betrekkelyk maaken, en dezelve be- fchouwen als de rechte middelen tot onze zelfsvolmaaking, dan worden ze voor ons gewichtig, ze maaken de op- merkzaamheid gaande ; het eigenbelang „dat men ’er in heeft, word dan een van h 3 de 486 7. W. PARIS OVER °T VERBAND de krachtigfte motiven, om den wille te neigen, eni die zyde te kiezen, waar fnen Ziet, dat een waar geluk efì we- zentlyk voofdeel voor ons gelegen is, Niet alle waarheden, fiet alle voorftel- lingen van orize verpligtingen brengen het &éffioed in beweeging, en dringen fot heilzaáme befluiten, zy doen het däti máaär eerst, wanneer ze ons in haa- re belängen trekken, doof ons te ver- Zeketen, dat ’er otize eige volmaaktheid Bân verknocht is, °Is niet genoeg, dat men iets als goed en kwaad kenne, en âl$ zódanig daarvan oordeele, zal de Willé geneigd worden, en eene verkie- zifig mäaken, zo moet ’er dat byzonder oördeel bykomert, dat het goed of kwaad is in betrekking tot ons zelven, Wanneer de voorftelling van het ver- {tand mét dat byzonder oordeel niet gepaárd gaat, zo heeft de kennis, al is hef, dát het verftand zich met de fchoonfte waarheden bezig houd, geen réchten invloed op den wille, Dit is het dan; zo als ik denk, dat aar de kénnis der zedelyke waarheden, Ên âan de voorftelling der beweeggroï- den, die daartoe dienen, haar rechte leven en kracht geeven moet, Niet as ' ze ol VAN VERSTAND EN WILLE. 497 of ik van begrip ben, dat dit in: allerlei gevallen en ten allen tyden: een: even krachtig en werkzaam middel is, maar dit wilik zeggen, als de wille geneigd en beweegd word, dat het door deezen weg gefchied en niet anders gefchieden zal, Men befchouwd dan de waarhe+ den niet in abflra4o, maar in concreto; _ men ziet ?er zich zelven in; ze trekken dan de ziel vit haare onverfchilligheid, en vestigen haare aandacht: onmiddelyk op haare eige belangen; hierdoor ver- Ípreid zich een gansch ander licht inde ziele, dan eene vlugtige en onzydige befchouwing werken kan, Fene gezet- te, flille en bedaarde | en een indringend en gemoedroeren nadenken is ’er het gevolg van. Dit maakt indrukken, die hunne voet{tappen in de ziele achterlaaten; ieder indruk gaat gepaard met eene neiging of afkee- righeid , behaagen of mishaagen , met een woord, met eene bevinding, die eene evenredigheid heeft met het goed of kwaad, dat het verftand voorfteld, Elke nieuwe voorftelling vermeerderd de maate deezer bevindingen ; door ee- ne aanhoudende opmerkzaamheid, door eene voortgezette en dikwyls herhaalde | Hh 4 be 488 J.W. PARIS OVER °T VERBAND befchouwing , en dat altoos met betrek- king tot-ons zelven, tot onze daaden- en verrichtingen en tot de gevolgen van dezelve , worden goede neigingen on-= derhouden, gevoed en verfterkt ; deugd en pligt begint dan voor de ziele be- koorlyk te worden; haare kennis word hoe-langer hoe levendiger; daar ont- ftaan welbedachte voorneemens en be- fluiten, en eindelyk word de fomme van goede indrukken, neigingen en bes weegingen grooter, dan de indrukken, die de zinlyke voorftellingen en tegen- geftelde bevindingen hebben veroor- zaakt, Dit geeft aan de ziele eene be- paalde richting, en eene overhellende en heerfchende neiging tot het goede; ieder waarheid, dieze leerd kennen, bee fchouwdze in geen ander gezichtspunt, dan die het volbrengen van haaren pligt tot:een oogwit heeft, haare begeertens bepaalen ‘er zich by, zy dringen tot daadelyke uitvoering; zy krygen een overwicht in de ziele, en hierdoor wor- den kwaade begeertens t’ondergehou- den, en tegengeftelde neigingen zo ver- zwakt, dat zy de kracht verliezen, om zich lang ftaande te houden, Door de Oefening verkrygt men a: Î K X €Js ‘VAN VERSTAND EN WILLE. 489 Hebbelykheid. De hebbelykheid is niets anders als een vermogen, om eene zaak, tot welke‘in het begin veel tyds ver- eischt wierd, daarna met veel vaerdig- heid te verrichten. Wanneer men dik- wyls en by aanhoudendheid zyn werk maakt, om de waarheden, die het ver- ftand voorfteld, tot zich zelven te rich- ten, zo word ook de Wille hoe langer hoe meer vatbaar voor goede indruk- ken, hy krygt eene hebbelykheid zich tot het goede te neigen, goede befluiten te neemen, en dezelve daadvaerdig en vlug uittevoeren, Ieder daad vereischt eene rei van denkbeelden, die met el- - kander verbonden zyn, en waarin de grond en reden ligt, waarom wy zo en niet anders doen en handelen, Dee- ze met elkander verbondene denkbeel- den, maaken in zedelyke verrichtingen dat Logisch verband uit, daarwe in den beginne van gefproken hebben. - Dit verband, deeze rei van denkbeelden is in elke verrichting wel opgeflooten, maar zo dra de vermogens der ziele door de oefening in hebbelykheden zyn veranderd, zo heeft men by ieder-daad, die men verricht, geene klaare “bewust- heid van-dat verband, het ligt er don- Kein Hh 5 ker 490 Je. We. PARIS OVER °T VERBAND ker en ingewikkeld in, zonder dat men den faamenhang en ontwikkeling der denkbeelden gewaar word, De gewoon- te doed dan, wat in den beginne door voorftelling van redenen en beweeggron- den gedaan is, Het befluit van waar- heid tot pligt, van pligt tot daadelyke uitvoering, gaat dan zo fchielyk voort, dat men goed doed, zonder. zich tel- kens de gronden en redenen voorteftel- len, die ‘er ons toe aanzetten. Men maakt de Conclufie , zonder aan de prae- misfen te denken, Men vraagd niet, wat is myn pligt, wat moet ik doen, waarom toet ik het doen? maar % heet dan aanftonds:. dit is myn pligt, dit moet ik doen, dit wil ik doen, zonden zich met veele bedenkingen en redewis- felingen optehouden. „En hierin beftaat dan de waare en rechte deugdzaamheid, of die gelukkige gemoedszin, dle kennis en pligt, ver- {tand en wille, vlug en vaerdig. faamen- hecht, de grandregelen van het waare en valfche, goede en kwaade: niet eerst opzoekt, of motiven tegen, motiven fteld.‚-en- zich vermoeid met voor-en te- gen; eer men tot de zaake- komt, een belluit neemt „en werkzaam word; ken | ier VAN VERSTAND EN WILLE. 491 hier is het zó gelegen, als met een werk- mah, met een konftenaar en diergely- ken , die zekere werktuigen, inftrumen. ten en gereedfchappen behandelen, en daarmede hun werk verrichten. Wat zy in den beginne langzaam en met moeite gedaan hebben, doenze daarna met eene verwonderlyke vaerdigheid, als zy zich behoorlyk geoeffend, eén in hunne konst eene hebbelykheid verkree- gen hebben. Zy hebben hunne werk- tuigen by de hand, zy doen met hunne inftrumenten, watze doen moeten, dan zo, dan anders, het werk vliegt, om zo te fpreeken, van hunne handen, het is in een korten tyd gedaan en het isgoed, daar is order, wet en regel in naar den eisch van de konst, zonder dat zy om order, wet en regel gedacht hebben. Daar konnen wel eens zaaken voor- komen, die betrekking tot onze zedely- ke verpligtingen hebben , en met dezel- ve vaerdigheid niet konnen gedaan wor- den ‚, om datze een langzaamer overleg eifchen ‚doch dit zyn enkele en zeldzaa- me gevallen, uitzonderingen, die niet onder den algemeenen regel behooren, Die zich gewend heeft veel aan zynen pligt te denken en zynen pligtte aes 492 J. W. PARIS OVER °T VERBAND zal het dan ook zo moeijelyk niet vin= den, om de beste zyde te kiezen, Die een zwaar hoofd heeft van natuur, is overal zwaarhoofdig ; hy kan zich be- denkelykheden maaken en verbeelden, waar geene zwaarigheden zyn, hy ziet bergen, waar een ander niets dan klee- ne heuvelen ontdekken kan; deze by- zonderheid kan hier ook in geene aan- merkinge koomen. Wil men van Cok lifien fpreeken, of ftrydigheden tusfchen wet en wet, pligt en pligt; waare Co/- lifien zyn ’er niet, fchynbaare zyn ’er veele, en die zyn niets anders dan eene Collifie van de reden en zinlyke driften. Men denke echter niet, dat goede ze- delyke hebbelykheden in die {chielyk- heid en kortheid des tyds verkreegen worden ,alszy , verkreegen zynde, haar werk verrichten, De zinlyke neigingen, driften en hartstochten, vooral, wan- neerze door het lichaamsgeftel eene by- zondere begunftiging vinden, {tellen fterke hinderpaalen in den weg , die met een lichte hand niet konnen wechgefcho- ven worden, Daar word tyd, moeite en werk vereischt ‚om de zinlyke voor- ftellingen, op die-wyze, gelykwe te vooren:aantoOnden, door het verftand 58 | Wte VAN VERSTAND EN WILLE, * 40% te regelen, en uit haare verwarring in order te brengen, de fterke indrukken, die zy maaken in bedwang te houden, de affedten tot groote, gewichtige en ede- le voorwerpen te richten, en ter vaerdi- ge beoefening van onzen pligt dienstbaar te maaken. Deeze lesfen laaten zich ge= maklyk begrypen, maar wat oplettend- heid, infpanning en benaerftiging is er niet nodig, alsze in * werk zullen’ ge- fteld worden. Wil de zedekunde in. haar onderwys noch. verder gaan en leeren, om de zinlykheid geheel ven al een ftilzwygen opteleggen, en dezelve te vernietigen, zo leerdze ons onnavolg- baare meesterftukken, 0ö-sgin Deeze en geene daaden , door ‘welke wy toonen, dat wy naar de reden, en niet naar zinlyke bevindingen. handelen, zyn ook geenzins genoeg , om een deugd- zaam beftaan uittemaaken ; daartoe word een gelykformige, overeenftemmige ‚en in allerlei omftandigheden en -betrekkin- gen naar de regelen van waarheid en wysheid gefchikte handelwyze vereischt, Men kan veele, en zelfs groote én onge. meene dingen doen, en nochgeen deugdzaam mensch. zyn. ‚De. voorftel- ling van het verftand kan weleens zo 494 J. Ws PARIS OVER °T VERBAND levendigen krachtig worden, datze als een blixem in de ziele indringt, door al- le hindernisfen doorbreekt, en den wil- le zo driftig maakt, dat befluiten en be- dryven even groot enwerwonderlyk zyn. Wat konnen affecten ‚ wat konnen harts- tochten niet doen? ze werken fchielyk , ze werken fterk en geweldig ‚ maar haar aandrang kan ook fchielyk verflauwen en krachteloos worden; de eene of an- dere uitfteekende en glanfige daad kan %er de vrucht van zyn, maar geen heb- belyk grondbeginfel, en men word niet deugdzaam door eene opwellende ‘drift, of door veen vuur , ‚dat den wille voor eenige oogenblikken ‚doed blaaken en branden. Eene zich zelven gelyke en seenpaarige richting der ziele op een en hetzelve oogmerk is alleen in ftaat, om eene heerfchende neiging ten goede te werwekken, die-dan alle andere neigin- gen in ‘haar gevolg heeft, en het tegen- geftelde is van de heerfchende kwaade neiging, in welker gevolg zich de ande- re-kwaade ‘begeerlykheden bevinden, Naar ‘desverfcheidenheid der Zemperg- amenten is ’er ookeene verfcheidenheid van ‘heerfchende neigingen, ‘driften -en ‘hartstochten, Hier moet elk zich zzel- ven VAN VERSTAND EN WILLE. 495 ven leeren kennen, op dat hy weete; waar zyne zwakíte plaats is, en wat hy te doen heeft, om zyne neigingen tot het kwaade te ontkrachten, ten’ einde dezelve tot het goede fterker en meer heerfchende worden. Maaas ‚Is dit niet te verwachten dan na veele, geduurig herhaalde , ernftige en welmee: nende poogingen en oefeningen , zo kan het met het verkrygen van zedelyke hebbelykheden in het goede niet anders dan zeer’ langzaam toegaan, en veel langzaamer, dan by de Philofoophen en Zedeleeraars gewoonlyk onderfteld word. Gefchied in de natuur niets door een fprong, en moet ’er iets túsfchen beide koomen, waardoor de overgáng van het eene uiterfte tot het andere doenlyk en begrypelyk word, zo kan men zich, volgens de natuur van den mensch en zyne vermogens, eene ‘plot- zelyke en als door een {prong gewroch- te verandering van eene heerfchende kwaade in eene overweegendeen heer- fchende goede neiging, niet voorftellen. Deeze verandering is eene fuccesfive , en dikwyls ongemerkt voortgaande verbe- tering der zielsvermogens. Ten aan- zien van den tyd kan er by den een of | an- 496 J.W. PARIS-OVER °T VERBAND anderen in den voortgang der zedelyke verbetering eenig onderfcheid zyn, en dit kan van verfcheide oorzaaken afhan: gen „die niet altoos in eene mindere of meerdere benaerftiging haaren -grond hebben. Men vind goede inborften, die de natuur zelve fchynt opgelegd te heb- ben tot eene meerdere vatbaarheid voor moralifche indrukken, en die-door eene buigzaame gemoedsredelykheid „ door een edelen. waarheidszin, doof eene by: zondere tederheid: in hunne bevindingen, dus gevolglyk dooreen fyner-zedeiyk gevoel met meer fpoed hunnen weg vor- deren; doch in-het algemeen, ‘by allen zonder onderfcheid. zyn. ‘er „trappen; langs welke zy moeten opklimmen van het. mindere-tot het meerdere, tot datze volmaakter en volmaakter worden. Het einde van de zaake is, die wel wil voortgaan. en eene hebbelykheid er- langen ‚moet. eerst „beginnen, …-Elk be- gin is reeds een gedeelte van-onzen pligt. Kan het volbrengen. van-onze verplig- ting niet gefcheiden. worden van een in- nig „genoegen, hetgeen altoos-een… ge- „volg-is van de bewustheid,-dat men zy- nen pligt gedaan heeft, zo word de vol- “doening, die men daar over in. zyn ge- | moed VAN VERSTAND EN WILLE. 497 moed gewaar word , een krachtige fpoor om verder voorttegaan , zyne vermo- gens te beproeven, en het gebeel- niet voor ondoenlyk, of te zwaar te hou- den. Uit geringe beginzelen worden groote zaaken gebooren, « Zandem fit Jurculus arbor. Volgd het uit de natuur der ziele, dat zelfs de geringfte goede werking een wezentlyken invloed heeft op haare verbetering, zo moet het haar niet onverfchillig zyn, hoe en op wat wyze haare zedelyke vermogens’ zich werkzaam houden. Ieder ftap inhet goede is eene vordering op den weg der deugd, en ieder oefening en vordering eene vermeerdering van krachten, die onze zielsvermogens van trap tot trap en al verder en verder in gelukkige heb- belykheden veranderen, en ons tot eene vaerdige betrachting van onzen pligt gefchikt en bekwaam maaken, Op dee- ze wyze en niet anders word de Deugd gebooren, die een gewrocht is van het nauw verband, goede order en overeen= ftemming van Verftand en Wille, van de hoogere en laagere Zielskrachten van de Reden en de Zinnen. En hierin beftaat dan het rechte Wezen der waa- re Wryheid, die het grootfte voorrecht “AP. DEEL. li | is 499 Je-W. PARIS OVER °T VERB. Enz. is der redelyke fchepzelen. De vryheid is een vermogen van den wille, om de be- fluiten en oordeelen, die een zuiver en opgehelderd verftand, na een genoegzaam overleg, heeft opgemaakt , te gehoorzaa- men en optevolgen, Ik ontleen deeze _ befchryving uit het boek van een Man, die wegens zyne groote geleerdheid, gezond oordeel, fchrandere denkenswy- ze en manlyke welfprekendheid de ver- wondering is van zyne niet alleen, maar ook van onze Kerke; ik meen den alom vermaarden MOSHEIM, in zyne Zee denleer der HS, ID. ze ft, co 1. 6. 9. TE. A5 erg ETATS „Bladz, 499 OsN-D ER-Z.O B:K … OF DE ONZEKERHEID OMTRENT DE WAA RE GEDAANTE DER AARDE BENEN MEKKELYKEN ENVLOED HEBBE 7 STARREKUNDE NAVIGATIE. DOOR Era JOH FRED. HENNERT. Te myne voorgaande verhandeling eene hypotbefe gefteld hebbende, welke, -myns oordeels, met de gedaane metingen der meridiaans-graaden naauw- keuriger overeenkomt, dan de tot no toe enk hypothefen; zal ik volgens belofte. onderzoeken, of de onzeker- heid, die oment de waare gedaanre BT: 2 er wis: 1 BOD “JF. HENNERT OVER DE der Aarde nog -overblyft, zo groot is, dat daar uit voor de Starrekunde en Navigatie misflagen van belang kun- nen voortfpruiten ? “Aangezien den klei- nen afftand der: maan vande: aarde, moet haare parallaxis vry groot zyn, welke de hoek TML is, die onder (Eig, 3) de halve middellyn TL uit de maan M gezien-wordt. Dewyl de hal- ve middellynen der aarde, wegens haare knolronde figuur, Ongelyk zyn, zo ziet men reeds, dat daarom de maanspa- rallaxen by ieder poolshoogte veranderd worden. Om aan den Lezer het opflaan van aftronomifche werken te fpaaren, en -hem-teffens- op de onderwerpen de- zer verhandeling te ‘vestigen , zal ik de verfchynzelen van de maans-parallaxe, uit de knolronde gedaante der aarde voortkomende, en voornamentlyk die ene, welke ik „befchouwen zal, kort ings voorftellen, _$.1, Het rond: PApE verbeeldt een meridiaan der,aarde, waarvan de mid- dellyn des evendars, AE, grooter is dan, de pools-asP pà De verticaal-lyn ZLC, door het zenith der plaats L gaande, ftrekt niet als op eene klootfche aárde , ed ) ten LL zyne WAARE GEDAANTE DER AARDE, 5oË zyne rigtingnaar; het middelpunt T'; maar maakt eenen hoek ZL z == TLC met den verlengden traal der aarde T La. De Aftronomisten nu En ‘zynde hunne waarnemingen tot het middelpunt der aarde ‘overtebrengen; moeten’ de gemetene afftanden der ftarren S tot het zenith of de-hoekén SLZ; door de hoe- ken ZL gecorrigeerd worden „ om,den hoek SL 2 te verkrygen „welke .den ge- melden: afftand „als: uit -het middelpunt gezien ,bepaalts, (vx oymo Urd ove … Verder , dewyl de horizontaale maans: parallaxe door den ‘hoek. TML, wordt _ gemeten „zo dat fin“ TML = is3 blykt dus, dat de halve middellyn der aarde“T'L van den aequator tot.de poo- len afnemende, de parallaxis of.de hoek AML allengs ook, verminderen moet, „Dus doen „zich. by‚den, eerften opflag twee voorwerpen tot onze onderzoekin- gen op; namentlyk 1.) de-hoeken ZLz of CLT , welke, de verticaal-lynen ZLC „met de, halve middellynen TL maaken; en 2,).de middellynen zelve, Tot dien «einde zalik het volgende vraagftuk moe- ten oplosfen. oi eenor Le) € KE te vaas Kef 5 Ds de, graaden JI OT STIEF 195 1190 ie ar9 jn, zo ob OPE OSSING, (Fige4), DE 'Rrotmmië Tyn OEP vertooht den meridiaan der: Aarde, wiens -braaden dóót de Aequatie u ie B ve arc #* bepaald zyn; by P en O zyn de ‘pöolen,. Het nofrend ait de: orwertelifg -der figuur EP omt der a8“PO gebören; zal dus de: gedaante der aarde volgens onze by- porbéfe voorftellen, PO ís de dard-as er CE de fEraal desvevenaars; Uitde lengté Vv een grad -M ms vindt mien de-leng- te Vanden flfäal'MN des ‘cirkels door deze’ lt id ded „rar soals 180° X M °°: MN; dis-is de ftraal:MN = 57-2058. Mm as Mom, ftellende a = 5% 2658, Nu ís de lengte vân ‘een “graad = abd ext; dus de ftraâl des citkels,- waartoe de srâad behoort, gelyk dan a (a bet kt 4 De krom- “ten def kromme lyneri worden met de kromte van een cirkel vergeleken, oti- derftellende op eenen zeer kleinen boog DAAAY € van WAARE GEDAANTE DER AARDE, 503 van de kromme lyn drie punten, door welke een cirkel met dien boog over. eenkomende befchreven is. De ftraal van zulk een cirkel noemt men den {traal der kromte (Radius ecurvedinis, osculi); dezelve valt lootrecht op den cirkel, dus ook op de kromme Iyn, Wetende dat de figuur der aarde weinig van een kogel verfchilt „zo kan men , zon= der misflag, de lengte van een graad des meridiaans voor een graad eenes cirkels aannemen; dus zyn de ftraalen der kromte MN des meridiaans, door mid del van eenen gemeten graad, volgens de gegevene formule voor ieder poolss hoogte bepaald. Vervolgens verbeelde men zich eene kromme lyn BND, genoemd Zwoluta of de ontwondene, uit welkers ontwine ding de meridiaan EMP (involuta) ont- {proten is . _ Deftraal der kromte EB by den aequás tor Eis =ga, terwyl de (inus der breed- te £ = 0 is. Men verbeelde zich, dat ‘er cen veerktagtige draad langs EB en de kromme lyn BND gefpannen is, dat deze draad allengs. losgelaaten worde; en zich naar de rechte yn, gelyk NM ontfpanne, en dus de meridiaan EMP Lil en be- 504 «Je F. HENNERT OVER DE befchreven worde, De uitgefpannen - draad ‚NM kan als een ftraal van een zeer ‘kleinen. cirkelboog Mm, om het punt N als om zyn middelpunt befchre- ven, aangezien worden, bygevolg zal ieder gedeelte NM des ontwondenen draads den {traal der kromte des meridie aans voorftellen (a). Dus is de {traal der kromte gelyk aan den ontfpannen draad, of anders MN = EB 4 BN =«g. (at bx +-cx"), Maar EB = «a, dus is. de- boog der Zvoluta BN = a (bx* + CNN IC „Men ftelle. HB lootrecht op EC, en trekke de ordinaaten RN, rn oneindig digt by elkander; ook zy gNL parallel aan HB. Bygevolg zynaN, ga, gN de elementen van den boog NB, van de ordindate RN jen der abfcisfe BR , datis, nNe=d.NB; en gN == d, RB, engn=d, RN. Dewyl MN lootrecht op den me- ridiaan by M ftaat, zo isde hoek EKM = poolshoogte of breedte, wiens /inus xis, Maar de ftraal der kromte NM is de raaklyn van het punt N, dus is gn N = EKM. Bygevolg isg N = Nn, finus EKM en gn == Nn, cof. EKM, Maar nN =d BN=z=adx (abx 4Cc4°) | | Dus (a) Zie myne Elementa Analyfis Infinitorum. $ 129. erde nan end aee WAARE GEDAANTE DER AARDE, 505 Dusisg N= axda(abrd- 4ex°) en gn=ads(abx + 404) W (1-4). In- tegrerende de differentiaal-aequatiën der abfcisfe en der ordinaaten, zal men de abfcisfen en ordinaaten zelve bepaalen. abx 4ACHN Dus is f. q N=e en En 5 j=RB=FC en fgqN=RN za( lr ' +-4C EN) ie S 20} ( E ) a Des C, (zie $ 20). De beftendige grootheid C wordt ge- vonden, ftellende #=o, dus verkrygt (ab sBe\ } men C= al 5 Fe) ; bygevolg is et oo RAT zn AAT - Dn Ti )). Maar x= fin. go°= 1 zynde;, 2 8BeN. verandert RN in HD =BC= a Gt) Bun Mee 5oÓ — J. F. HENNERT OVER DE Verder is ML = NM vof: EKM = 4(atbrdC4) V(1-x°) en EN=QL= BC —RN =e( Te) 4 I=? E))es (4 8c aba fcb 9 15 en NA Cet) Dus is uús MLP LOS aat Et Wk) +) V (1-x). Eindelyk is NL = FQ = NM in. EKM = a(aatbat deca) Dus CQ= ES ET 3 Arm FC =alardt u By- Ld WAARE GEDAANTE DER AARDE, 50’ Bygevolg verkrygt men tang, CMQ == b cx? Q=axt(G + ee) QM zb de 4e bd „jer of [ Cita mera +5) dd 15 reedies De aequatie voor den graad des meridi- aans 6 18 gevonden zynde;, 56750+4-237 x° kh 596x*, iS a= 56750, D= 237; C =596s AE rt mnd ed cfbreede (57226 H(238 +1 192")4°) Door middel van den gevonden hoek CMQ wordt de afftand CM bepaald = CQ =a(s6 hr)s AR a(5 Tot KAD EE 93. Wy zullen nu met eenige voor- beelden het gebruik der gevondene for- mulen toonen. Vooreerst zullen. wy de halve middellynen des evenaars en der poolen berekenen, In de formule voor MQ ftellende x = fin. o = 0, en dus cof. breedte = 1, verkrygt me die 508 Je F. HENNERT OVER DE) halve middellyn des evenaars of EC = 57226 «, maar log. a =1, 7581205 ‚ dus vindt men log, KG =6, 5157139, en EC = 3278792 toifes = 1436, 5 franíche mylen; en de middellyn des evenaars — 2873 mylen, Ce. _Stellende #= 1 in de formule voor CQ, vindt men den halven as CP =56948 z = 3262863 toifes: = 1429,’ 8 mmyten ; dus de aard-as = 2859, 6 mylen;:rekes nende 2282 toifes op eene myl. Het verfchil der beide asfen bedraagt 12, 4 mylen, of wel=o, 00478 = +; gedeelte, _Wy zullen tot meerdere opheldering de berekening van den hoek CMQ en van den afftand voor de breedte van 52°, welke de middelbreedte van ons Neder- land is, ontleden. = Dus WAARE GEDAANTE DER AARDE. Ke Dus is x = fin. 52° | ere [CAN TAN D hoi. &£ == 9, 8965321 Flog. #'== log. ren GQ, 7930642 79 ==, 79) eneen aman mn nn ennn log. 56750 x= 45 6504980 f Jog. 1194 —= 1, 8686121 | 119 #° J- 19 == 152 9 567504 — 44719 | Jg. 1529 == 2, 1846914 teller == 44793» 9 7459 e= 1, 8742877 | re dn a a IIx’ == 739-| /0g- 31159 == 2,4941545 dus.(238 + 1194) s* — 194 238 — 238 Hog. x? == 9,7930642- ____ 5726 = 57226 11g4® J 238 mm 311,9 | og. (2381192) e= 2,2870187 | eze: (238-119 )e®. 151226557420 el maar Jog. 57420 == 49 7590632 © | cos 52° »—! == Qs 7893420 | dus CMQ — 51° 43’ ion ‚N nu is-KMQ == 52° f ERE en EE Bn aL Pas Ar en evene log. noemer == 49 5484052 log. teller == 4» 6512188 | dus KMC == 16! 50 dog. tang. SAR en.O, 1028 136 136 gn ann Gr DE ed | SIO JeF. HENNERT OVER DE. Om den afltand CM = te vinden , ad- deere men den Jogar. van den berekenden. | teller of 4, 6512188 tot … Jog. & == 1, 7581205 <5 6, 4093303 … fin. CMQ = 9, 8948623 ee eee log. CM-= 6, 5144770 dus CM == 3269467 toifes, 6. 4. Dewyl de Ellips, waar van het verfchil der asfen D = ;#= 0, 0041133 is, het naaste met de gedaante der aar- de overeenkomt ($ 14), ftellende den graad onder den evenaar — 56707, zo verandert de aequatie der meridiaans- graaden, a + 3 D « #£° in de volgende, 56707 + 699 «1. Deze aequatie met de onze, namentlyk, ad-bx: + cx* verge- lykende , zo heeft men, a= 56707, b = 699, c= 0. Deze waardyen voor a,b,c, in de gevondene formulen gefteld heb- bende, verkrygt men 25 ba? MO =a(at= + eon breede= a (57113 + 233 #°) caf. breedte, eik if Dus arne ear ee de ennn nd rde a rd nn ET en se WAARE GEDAANTE DER AARDE, 511 Dus EC = 57173 a = 3275753 toifes = 1435, 5 mylen, dus de middellyn des evenaars =— 2871 mylen. Verder is QC == ax (56707 + 233 #°) en CP = 56940 a 3262406 toiles = 1429, 7 mylen, dus de aard-as = 2859, 4 mylen en het verfchil der beide asfen = 11, 6 mylen. | Eindelyk is tang. CMQ = _(567o7+2334") « 56707 ne nn en tang. bf. (57173 H 233%) co/: breedse. 57173 voorbygaandede grootheid ee wegens derzelver kleinheid, | Nog is de afftand CM = a (56707 + 233 x2) x: Jin. CMQ. Vervolgens zal men voor de breedte van 52° den hoek bevinden CMQ == 51° 46 20", dus den hoek KMC = 13’ 40”, en den afftand CM = 3267537. $ 5. Vol: 312 Je F. HENNERT OVER DE 65. Volgens de formulen, in de twee voorgaande 66. opgegeven , hebbe ik de hier bygevoegde tafel vervaardigd, welke de hoeken KMC en de afftanden CM, tot verfcheidene breedten behoo- rende, zo wel voor de gemelde ellips als voor onze hypothefe, behelst, hoeken KMC | afftand. CM in toif. Emmen emmen Poolshoog= | voorde | voor voor de } voor geo ds Ellips. | onze Ellips. Jonze | | Hypot. Hypot.. o? | © o 3275753 | 3279792 5e 2’ 287 | 2’ 20" | 3275608 | 3278510 Io 45 50 | 4» 58 | 3275397 | 3278390 20 9, 25 | 937 | 3274235 | 3277286 30 II, 45 | 13, 23 | 3272462 | 3275165 33° 55112 118 I4, 49 | 3271643 | 3274327 40° I3» 5Ó [16 56 | 3270294 | 3273792 48° 50’ 12 | 13’ 56’ | 16, 55 | 3268233 | 3270484 50° 13 56 | 16, 54 1 3267965 | 3260978 52 135 43 | 16, 5o | 3267510 | 3269467 52° 31’ 13” | 13, 30 | IÓ, 50 | 3267393 | 3269320 6o° Il, 45 | 153 32 | 3265788 | 3267298 7o 9, 25 | IIs 2 | 3264011 ( 3264847 So 4, 5o | 6,30 | 3262852 | 3263443 go oan de 3262406 | 3262563 66. Dewyl wy omtrent de volgende onderzoekingen over de parallaxe der maan, dienen tafelen op te ftellen ten Pel U __be- Dn EE ETEN WAARE GEDAANTE DER AARDE, 513 behoeve der aftronomifche rekeningen; zullen wy dezelve tot de Aftronomie van den Heer de La Lande betrekkelyk maa- ken, waartoe wy ook kortheidshalve onze Lezeren zullen verwyzen, zo veel te meer, dewyl dit uitmuntend werk van mynen vermaarden vriend in- onze Nederlandfche fpraak ftaat vertaald te worden. Aan het einde van het eerfte deel der nieuwe uitgave vindt men pag. 96. Tuble LXXXIV, op de tweede co Jom eene tafel van de in de voorgaande 6 berekende hoeken KMC, welke volgens eene Ellips, waarvan het verfchil der __asfen + bedraagt, is famengefteld, Het grootíte verfchil tusfchen die hoeken, uit de gemelde Ellips en onze hypothefe ontfproten, bedraagt 2’ 34” onder de poolshoogte van 6o graaden,. 6 7. De hoeken KMC welke de ver: ticaal-lynen MK met de afitanden CM maaken en de afftanden zelve bepaald zynde, hebben wy den weg tot vinding der horizontaal-parallaxis gebaand. Men vindt in Ó$ 16491654 nader onderricht omtrent de manier, om uit twee waar- nemingen van de afftanden der maan tot een vaste {tar , op se verfcheidene ‚AV. DEELe Kk plaat: SI4 — Je F. HENNERT OVER DE plaatfen gedaan, de horizontaal-parallake afteleiden, _ Fig. 5. Men onderftelle twee plaatfen ten naasten by onder denzelven Meridaan gelegen by M en m, gelyk te Berlin en op de Caap, waar de Heeren de La Lan- de en de la Caille in het jaar 1751 cor- fesponderende waarnemingen omtrent de maan gemaakt hebben, Men trekke de verticaal-lynen ZMK, Tuk, De maan by L ftaande, worden de waar- genomene afftanden der maan tot het Zenith door de hoeken LMZ, Lam tT aangewezen. | __ Nu is fin, m LG: mC = fin. tmLs: LG, en fin. MLC: MC= fin. z ML: LC; ä fin. mLC mC — fin. tmL a et Is eN ie fin. MLC © ME “fin. zML É in. m LC mC. fin. tmL fi Eem De hoek fin. MLC TMC fin. zML ° mLM, of het verfchil tusfchen de af- ftanden der maan tot eene vaste {tar uit de twee plaatfen m2, M waargenomen, iS WAARE GEDAANTE DER AARDE, 515 is bekend, Maar fin, mLM = fm, (a LC + MLO) = fin. m LC cof. MLC cof. mLC fin, MLG = fin, mLC + Jin. MLC (dewyl de hoeken MLC ' mLC kleiner dan een graad zyn, kan men cof. MLO, en cof. m LC = 1 aan- nemen). Dus is fin. m LC — fin, mm LM — Jin. MLC, Bygevolg | fin mLM — fin, MLC mC, fin. tmL Jin. MLC “MC. fin. zML ? jp fin. mLM _mC. fin. tmL + MC. fin. z ML fin. MLC ©” ME: (5p, ZM Te, fin. MLC MC. fin. m LM mm mn fin. zML ” mC. fin. tm Lt MC, fin. z ML = horizontale-parallaxe te Berlin, De: wyl uit de tweede evengemelde pro: ortie volst, dat HNE Ee AL) es P St: fin. zML EC horizontale-parallaxe te Berlin is 6 4. Op eene andere plaats H is de hori- HC En zontale-parallaxe = rc * Dus is deho: Kk2 ri; 516 J.F. HENNERT OVER DE rizontale-parallaxe te Berlin: tot die op MC HC | Et een een andere plaats by H NAE dus de horizontale-parallaxe op een plaats fin. m LM 1 _= | manera man ne nnn vd elks HC X mC. fin. mLt MC, fin. z ML De horizontaal-parallaxe gegeven zyn- de =H, vindt men den afltand van de Maan tot het middelpunt der aarde = HC : /in. H. Men dient op te merken, dat de hoe- ken tmL, zM L, de waargenomen af- ftanden van de maan tot het zenith of. de hoeken Tml, ZML zyn, vermin- derd door de hoeken KMC, km Cin de voorgaande tafel bevat. Tot meerdere opheldering, zal ik de horizontaal-parallaxe voor de poolshoog- te-van 52°, uitde waarnemingen van den 24 July 1o* 1752 afleiden (zie Mémoires de V’Académie des friences de Paris, a”. 2753 PAZs 1Ó3. j | De WAARE GEDAANTE DER AARDE, 517 De poolshoogte van Berlin is 52° 31’ 13% de afftand des Zuidl, rands der maan tot het zenith van Berlin 71°58’58" de halve middellyn der | maan gecorrigeerd, „oe 14/47", afftand des middelpunt der _ maan tot het zenith, «= - ear 44 wak refractie - - 8’ 10", waare afftand des middelpunt of hoek zML « - 71° 47 21” Rek KAMER, SRO volgens de tafel, hoek ZML, - jr 30' 31% fin. ZML == 9, 9769714 bog. CM == 6, 5144574 eee nnee log. CM, fin, ZML = 6, 4914288 dus CM. fin. ZML = 3100480 Cin, fin. tmL = gorogo 4901510 Kk 3 De 518 5% F, HENNERT OVER DE __De poolshoogte van de Caap is 333912 de afftand des Noordl, rands der maan tot het zenith van de Caap 15°57'45'' de halve middellyed Sn at der maan _- …- « 14'58" mmm mag mn nt mg vm afltand des middelpunt der maan tot het zenith. -« = 16° 12’ 43’ refractie = e ne ig’ waare afftand des midden of hoek TML - it RO ETAM hoek km - ei DE ans DNG hoektmL - 15 58 22’ fin. tmL =9, 4396177 log. Cm _=6, 5151221 volg.de Gn ee en een a Jog. Jg. Cm Xx fin tmL=5, 9547398 taf, $ 5, Uit WAARE GEDAANTE DER AARDE, 519 Uit de waarnemingen is afgeleid de hoek m LM = Jin. mLM == 8, 2814212 voor de poolshoogte van 52° is log. CH = 6, 5144770 4» 7958980 log. 4001510 = 6, 6022239 Jog. fin. parall, = 8, 1036741 “dus de horizontale-parallaxe op de poolshoogte van 52°, voor den 24 July We S= 53 A2. Op deze wyze heb ik de Colom met p geteekend, van de tafel in de 5 g. berekend, | Kk 4 6 8. Men 920 JF. HENNERT OVER DE 6 8. Men maakt in de maan-tafelen gebruik van eene beftendige Parallaxe, welke tot den midden afftand der aarde van de maan behoort. De horizonta- le parallaxe wordt niet alleen verander- lyk door de verfchillende afftanden der aarde van de maan, maar ook wyl die afftanden op dezelfde plaats der loop- baan van de maan niet altyd dezelve blyven, zo is de perigaeifche afltand kleiner, wanneer de plaats der nieuwe maan in het Perigaeum valt. Om de- ze reden heeft men verfcheidene aequa- tien of corredien van nooden, om uit eene beftendige Parallaxe de verander- lyke of waare Parallaxe voor een gege- venen tyd afteleiden. Stellende de fom der aequatien = + a, de beftendige Pa- rallaxe =P ‚de waare= p, zo heeft men P4a=p, dus P =P 4 Waaruit blykt, dat men die beftendige parallaxe verkrygt, wanneer men die voof een gegevenen tyd berekende aequatien met die uit de waarnemingen afgeleide paral- laxe in eene fomme brengt. Breedvoe- riger heeft de Heer de La Lande 9 1711— 1715 daarover gehandeld, zi WAARE GEDAANTE DER AARDE, Sat Ik zal door een voorbeeld toonen, hoe men die aequatien volgens de maan- tafelen van den Heer Clairaut voor den 24 July ro' 17’ in ’tjaar 1752 moet be- rekenen, waarvoor de waare parallaxe = 5342’ =p gevonden is, Men dient te weten, dat ik van de tyden der waar- nemingen, volgens den Meridaan te Berlin in de Mémoires de V’Acad. de Paa ris a. 1752, 1753 door de La Lande aangeteekend , 33’ afgetrokken hebbe, „om dezelve op onze gewesten overtes brengen. De Heer Clairaut heeft de 14 aequatien, bladzyde v11 opgegeven, in tien tafelen famengevat, waar van de argumenten Zyn, namentlyk z = de middel anomalie der zon, y = die van de maan, en = het verfchil tusfchen de middellengten van zon en maan, Men behoeft de plaatfen der zon en maan maar voor minuten te berekenen, dewyl men voor de argumenten meeren« deels de graaden maar van nooden heeft. De middellengte der zonis = 4° 2° 59’, de plaats van het apogaeum = 3° 8° 40’, dus de middel anomalie of z=0* 24°19’, De middellengte der maan=g® 16° 52’ duss == 5? 13°-53. | Kk 5 De 522 Je F. HENNERT OVER DE De plaats van het apogaeumis= 9° 5°, dus de middel anomalie of y= 0° 11° 52’, AEquatien: TI Argum. ofy= is je 252" 7 UI Arg. oft—y= 5 = 0,2 IV npt ó as’ 4 Vmdij= 9) pe gond VIII z= 1, — © 7 IX — — 2f-2= 10, : — 9 K—-2ity=i, 9 In 28 Som =— 321,9 21,9 AEquatien, +237 } 1,2 Il Argum.oft= 55, m3 13’ VII —— yam ij XI —a2ij-z= 9,22 _ 0,6 ‚6 Som=+257,5| rek 21,9 Som der aequatien = =—=2 56”,4 4=G dus is de beftendige parallaxe of Pp 4-4=53'42"42'56";4= 5638”, 4 S 9, Men zoude kortheidshalve de ar- gumenten III, V‚, VIII, IX, XI kun- nen WAARE GEDAANTE DER AARDE, 523 nen weglaaten; nogthans heeft my de verdrietige moeite niet wederhouden de rekeningen volgens alle de’ argumenten uittevoeren, tyd der p. zie$7| Som der | beftendige waarneem. ín aequatien | Parall, of 1751) 1752. of « P= pe eanmesdet 3 Dec. zakt | IJ 4m/Ól 57 2 5 6 — IsShi{ 59’ Oo” ar si 3{ 5717 7 Bers 02 5| 327" 2|56 59" 3 go Jan. rm& [59 IL — 47 S|56 23 5 3 i2hil5g 2 BD 347 ES 23 Febr. 6£ }59 32 I|—®15/”9(57 16 2 26 — Gi [> I2 IEEE 52 4 6 Maarti7i | 54 44 j-…2.40! …b57 24 24Juny zo |54 6 vd rde ie 25 —- Ik | 53 34 sE Bir Ë 37 5 2oJuly 7 154 54 8tt 37’ 1157 31 9 28 Oi | 53 35 AE A MG lk 24 — TOE | 53 42 T 2’ 56’ (55 38 4 30 —= 14% [56 17 7 o’ 40! 56 58 I 24 Aug.rik |55 3 tr 38/6|56 4I Ó 3E 17 [58 36 —I 542156 41 8 Som OII’ 9/9 De Indien men de fom van alle P door het getal der waarnemingen of door 16 deelt, verkrygt men 56’ 57’, voor de beftendige horizontaal-parallaxe, bee hoorende tot de poolshoogte van 52°; Rn en 524 Je F. HENNERT OVER DE en tot een meridaan 11 minuten oostly- ker dan Parys. Dewyl de horizontaal-parallaxen ons der verfchillende poolshoogten tot el- kander ftaan, als de afftanden der plaat- fen tot het middelpunt der aarde, 6 1, zo zal de beftendige parallaxe voor Parys 56' 58’, bedraagen, voor welke de La Lande 57’ 2: aangenomen heeft, dus bedraagt het verfchil 4: feconden, „9 ro. Dewyl de horizontale-paral- laxen of derzelver finus, onder verfchil- lende poolshoogten met deafftanden tot het middelpunt der aarde, in 6 5 bee paald, veranderen , zo volgt, dat die pa- rallaxe onder den Evenaar de grootíte, en onder de poolen de kleinfte is, Stel- lende met den Heer de La Lande de horizontaal-parallaxe onder de poolen == 6o', vindt men die onder den aequa- — tor door de proportie … 3262863: 3278792 =fin. 60’: fin. 60'17'',5. Op dezelve wyze vindt men die paral laxe voor de breedte van 40° door middel van de proportie 3262863: 3270294= fin. 6o': fin, 6o' 12", Dus moet men tot de parallaxe onder den pool 17’, 5 en 12” addeeren ed f e WAARE GEDAANTE DER AARDE. 525 de parallaxen onder den evenaar en de breedte van 40° te verkrygen. Op zul- ke wyze hebbe ik de vermeerderingen der pools-parallaxe , in de volgende tafel begrepen, volgens onze hypothefe bere- kend, naast welke ik de derde colom der LXXXIV tafel des Heeren de La Lande gevoegd hebbe, Poolshoögten. Vermeerderen Verfchile der Hor. parall, len. onder den pool. | de La Onze En Lande, | Hypothefe. | 19/8 17, 5 |t ee zi 5e 155 7 | 175 3 6 Io I5s 3 I7 7 7 20 I3, 9 I5s 9 2 30 Ii, 8 13 5 Is 4 40 9 2 I2, 2, 5o | 6, 5 72 9 | I, 4 52 ds 9 Zo 3 Is 4 6o 4» O 4 9 0, 9 7o LS, | 28 ©51/0 8o ee OR 7 0,72 Neemt trn voor de pools-parallaxe een ander getal, by voorbeeld #’ in de plaats van óo’, zo behoeft men maar de Se: 526 J.F. HENNERT OVER DE gevondene getallen door à te vermees nigvuldigen. GS 11. De Heer de La Lande heeft in de S 1698 en 1699, de veranderingen of correétien, aan welke de breedte der maan wegens de gedaante der aarde on= derworpen is, volgens de formule Pp fin. a cf. 235° cof: poolshoogte. aangenomen pools-parallaxe = 60’, en a= de hoek, die de verticaal-lyn met den afftand maakt (6 5). Volgens deze formule hebbe ik de correétien der maan- breedte ook bereekend , en de vyfde co- lom der Lxxxiv tafel daar nevens ge- voegd, Pools: betoogd, waar p = de WAARE GEDAANTE DER AARDE. 329 Poolshoogte. Correétien der Verfchile Maan-breedte len. de La onze | Lande. Hypothefe, | o o o 5 Bie 5 als 3 — 0 2 Io° SA 4 8 A O, 2, 20 9, 8 9’, 8 o 30 Val ze [to 4 40 I8, 5 21, 2 T 2 7 50 22, I 255 2 dgk 52 22, 7 26) 3 3, Ó 6o 24, 9 | 2 8 4 9 7o | 27» | ‘32 | 53 80 28, 2 35» 9 lol 4 6 12. Eindelyk zullen wy volgens k Bee - elke X cofin, leng- cof. poolshoogte. de formule te der maan, in de 6 1700—1703 be- toogd, de correétien van de lengte der maan berekenen, Wegens de twee veranderlyke groot- heden, namentlyk de lengte der maan en de poolshoogte, in de formule be- vat, worden die correétien door twee argumenten bepaald, Poolsi Je Fe HENNERT OVER DE 528 a - 5 EGI De orft ‘orfs Cils priv rl Srl og Ee Z 6 |E 6 FE: BT SIPE “Er ln Ct o£ 6 “rig 6 lo Cis ZL lo tg FL Gab rit trilt ar og OL lhe Een One Zit 8 FS G|E torlg tor II{ of DA |B Berlo EIO: G- [6 GAG LIB 6- [a #0 op ofg old IIS sis EE |6 SE |Y t |g cp ee le} BIE OP TITS tel EL BIG tE Fz Wp |E op cO5 BIO IL HOT Or | ot Fem ió6 er 16 \x °i3 oor se | 09%53 | OI st s3 | o@3 sI[ eOI sl sI| 005 KE; OI sO| o9 5O “Ua2800Y VEEN Jop UoIdUoT =SJ00d WAARE GEDAANTE DER AARDE, 529 _Índien men deze tafel met die van den Heer de La Lande pag. 97 vergelykt, zal men vinden, dat het grootfte verfchil omtrent de poolshoogte van 80° flegts 3; 4 bedraagt, 6 z2, Uit de onderzoekingen, die Wy, hiet zonder lastigen arbeid, om. trent de maans parallaxe voltooid heb. ben, kan men thans met gerustheid be- fluiten, dat ’er geene dwaaling van ge- wicht uit de overblyvende onzekerheid omtrent de gedaante der aarde voor de de Theorie der maan kan voortfpruiten. Men kan zich dus met gerustheid van de tafelen des Heeren de La Lande be: dienen , behalven in de alletnaauwkeurig- Îte rekeningen, die de bedekkingen der {tarten door de maan, en de taaningen tot voorwerp hebben; in deze behoorde men op onze correétien der maanbreedte, die anders in onze gewesten by de 5 fec. verfchillen, agt te {laan ; byzonder wyl men thans zo keurig valt in het berekenen er maanplaatfen. Ook vereischt het - verfchil van 4fec, omtrent de beftendige parallaxe eenige bedenking. Indien men Een middelgetal tusfchen de tafelen van de La Landeende myne neemt, zal men, Zoo veel mogel yk is,de waarheid naderen. IV. DEEL, Ll T WEE- 530 JF, HENNERT OVER DE TWEEDE DEEL 9 13, Met eenen goeden uitflag de theorie der Maan tegen de gevolgen we- gens de onzekerheden van de gedaan- te der aarde beveiligd hebbende; zal ik hetzelve ten dienste der Navigatie pogen uittevoeren. Het bekwaamfte middel daartoe komt my voor te we- zen, dat men eene vergelyking maake tusfchende platte kaarten, famengefteld volgens de klootfche gedaante der aar- de, en volgens onze hypothefe. Omde- ze vergelyking des te naauwkeuriger te doen, zal ik de graaden der lengten of parallel-cirkelen voor een kloot en voor een knolrond, volgens onze onderftelling, in franfche mylen van 2282 toïfen,bereke- _ nen, waar van 25 een graad des evenaars uitmaaken, Laat de boogen Emp, en EMP de Meridiaanen (Fig. 6.) der kloot- fche en knolronde aarde voorftellen, De ftraalsg van een parallel-cirkel is gelyk aan den {traal des evenaars EC vermee- nigvuldigd door de co/inus-der poolshoog- te EM, of 1g= EG Xco/, poolshoogte, _ De reden van den ftraal tot den hal- ven omtrek des cirkels zy als 1: 3, 14159 of als 1 : p, zo is de halve omtrek, van een WAARE GEDAANTE DER AARDE, S$Ì een parallelcirkel op een kloot = p. EG, cof. poolshoogte, welke door 180, en door 2282 gedeeld zynde, verkrygtmen de grootte van een graad des parallel: cirkels in franfche mylen, namentlyk p. EO | Sorb oate cof. poolshoogte. Kortheidshalve dient ren de logarith: men te gebruiken, dus EC == 3278792; verkrygt men Jo tE ved 3992654 vEt MEN 15e 780 Xx 2232 ° Bygevolg is,log. vaneen graad des parallel: cirkels = 1,39926544-log.cof. poolshoogte. De {traal QM van een parallelcirkel op de knolronde aarde is — CM X cofin. CMQ. Nu hebben wy in 65 eene tafel van de afftanden CM en van de hoe- ken KMC opgegeven, dus zyn ook de hoeken CMQ == poolshoogte EKM of KMQ — hoek KMC bekend, bygevolg kan de ftraal van een parallel-cirkel ge- vonden worden, Dus isdelengte van een graad eens parallel-cirkels in mylen be. el Een paald = EE Xx CM coin. CMQ. De Jog. de Je = 4» 8835515, dus 180 X 2282 Ll 2 Jog. 532 Je Fe HENNERT OVER DE log. van zulk een graad is = 4, 8835515; log. CM +4 Jog. cofin. CMQ. Door middel van deze twee formulen hebbe ik de volgende tafel berekend. Tot meerdere opheldering zal ik de lengte van een graad des parallelcirkels onder de breedte van 52° op het knol- rond volgens onze onderftelling uitvoe- rig berekenen. De hoek KMC is = 16’ 50’, dus CMQ = 52° — 16/50’ = 513 43' 10”, bygevolg Jog. cof. CMQ = 9, 7920502 logs CM == 6,5144770 dezen pa- P log. —= 488355 15) rallelcirkel 180 X 2282 | log. vaneen gr.= 1, 1900787 Erie hi Verlchillen. dus is een graad van Poolshoog- ten, Graaden der parallel- cirkelen in franfche mylen. op her fphere, | knolrond, ; 5 | 24, 98 24) 98 | o Io° 245 Ó9 24, CO o 20% 23, 56 233 57 Oo, Or 30° 2r, 71 21, 74 0, 03 40° | 19, 20 IQ, 25 O, O5 50 | 16, 11 Ió, IÓ O, O5 IE I5) 44 15) 49 Os, O5 6o I2, 54 I2, 59 Os O5 7o 5 58 8, 62 Os 04 80 | 4534 | 4,38 |_ Oo, 04 WAARE GEDAANTE DER AARDE, 523 GS 14. Om de Paskaarten, volgens de fphere en onze hypothefe famenge- fteld, te kunnen vergelyken ; zal ik een vraagftuk oplosfen;, tot welks toeberei- ding ik de volgende grondlesfen , die ans dere fchryvers en ik in myne Zlementa artis nauticae betoogd hebben , den Lezer onder het. oog zal brengen. Om rede- nen, die in’t vervolg zullen blyken, be- doele ik maar kleine boogen in de vol- gende ftellingen, 1.) Volgens de 647. 6 van: myne Elementa art. naut,, is een boog op de Spherifehe paskaart: een gelyke boog van den Meridiaan der Sphere = fec. poolshoogte : 1 = 1: cofin, poolshoogte. 2.) Kleine boogen zyn tot elkander in omgekeerde reden van de ftraalen der kromte. «De ftraal des evenaars of der fphere is = 57226 a= A a ftellen- de 57226 = A. 6 3. Verder is de ftraal der kromte des meridaans van onze Jpberoide=a (a + bx? 4 cx). 6 2, Dus is een boog van den meridaan der fphe- te: een gelyke boog op de {pheroide zat Ox + ext: A, hi LI 3 3.) De 934 Je Fc HENNERT OVER DE 3) De boog des meridaans op de fpheroide is: een gelyke boog op de fpbetoidifche paskaart = MQ: CE, NuisMQ =2(57226 + (238 + 119 £°)4°) sof. v=alA +(BHC r°) #°) caf. w, ftel- lende B == 238; C=119 en cof. v — cofs der poolshoogte. Dus is de boog des Meridaans op de fpheroide » een gelyke boog op. de fpheroidifche paskaart = (Arte (B Cx) w° Joof, v: A. _ Deze drie evenredigheden door elkan- der vermeenigvuldigd hebbende, ver- krygt men, deze proportie: _ ‚Een boog des meridaans opde fphe- rifche paskaart: een gelyke boog op de fpheroidifche paskaart = _ Caba ter) (AH(BHCe)ee): Ar, VRAAGSTU Ks Han 5 De lengte van een deel des metidiaans op de fpherifche paskaart egeven zynde „die lengte. op de fphe- roidifche paskaaft te vinden, OPLOSSING, — Laat Z én:z, voor de lengten der deelen van de meridianen; op. de fphe- roidifche en {pherifche paskaarten ld, | | len; WAARE GEDAANTE DER AARDE. ‘535 len, zo is bekend, dat En — is, (Zie 6 650 van myne Zlementa art. naut.) dus dz = en. Men weet, dat door deze formulen de wasfende breedten (Latitudes croisfantes) bepaald worden. gee volgens de voorgaande 6, is de: =(atb ser (AH(BHCH) #5): A: zet AT aj ed Duid: A, ellende 22 boe Donk zone Dus vers krygt men f TLE 0 weglatende de hoogere saca van % _ Door de deeling zal men vinden A ME (1D (DE) «0. Ll 4 Nu 536 Je F. HENNERT OVER DE 5 dier Nu is dz = Ie dus JZ = | kk EIT Em HE lm? I= x? eh de Dede Pr) „Deze aequatie integrerende, zal men vinden (zie $ 21). | Zer -D4(D:—E) e+ DD LEE 7 Or E) Maar Dis = 0,0083, en E=o,0123. Dus1r =D +D: — E =0, 9793, en — D: + E = o, 0206. e eerfte term, die z onthoud , is veronderfteld met 57, of met 3448’, vermeenigvul- digd te‘zyn, dus met de volgende door 3448 gemultipliceerd te worden om ‘de deelen des meridiaans in minuten te bepaalen. (Zie $ 65oen 651 van myne Elementa art. naut.) Dus verkrygt men L=0,9875 8 71’, 74 + 14,34) Of LEE O, 0125 ZF 71 KH IJ Waaruit blykt, dat de correctie van een deel des meridiaans op de fpheri- fche paskaart bedraagt == Q, 0125 ZF TI XI A | | 9 16, De a dn SE nt teen nn a de WAARE GEDAANTE DER AARDE. 537 9 16. De grootheden z, zyn dus de wasfende breedten of de lengten der ver- deelingen van de meridiaanen op de fpherifche paskaarten, Voor deze groot- heden z zyn ’er tafelen berekend, hoe: danige men in de la Caille, traité de.Na- wigation, pag. 32. en by anderen ont= moet. Ik hebbe in de bygevoegde tafel de waardyen van z uit de tafel der wasfen= de breedten genomen, en daarby ge- plaatst de wasfende breedten of de waar- dyen vanZ, volgens de gegeveneaequa- tie berekend. j Poolshoogten. | z | 4 | Verfchillen, gf? 300 302, 4 Ì 2 4 10° 603 607, 8 4, 8 20° | 1225 1234, 5| 1-95 30 1888 1899, 6 Ì II, 6 40 2623 2639, 8 T 16, 8 50 | 3474 | 34915 I | T 17E 53 3764. | 3780, 8| tT 16,8 6o 4527 45409, 7 T 135 7 70 5966 5969, 7 125, 2 75 ‚6970 | 6964 rr8 dirid So | 8375 | 8351, 3| — 23» # 82 9145 9114, 7} =— 30, 3 84 IOr37 | 10093 — 4 86 11533 14733 51 593 5 538 Je F, HENNERT OVER DE -6 17. By den eerften o mag het fchrynen, dat het verfil vette de fpheroidifche en fpherifche paskaarten vry aanzienlyk begint te worden met 4ó’ poölshoogte ; maar om over dit ver- fchil- te. kunnen oordeelen, dient men op te merken, dat men in het berekenen der fcheeps-courfen niet de lengten der meridiaans-deelen, maar wel haare dif- ferenten’ gebruikt, Om dit {tuk op te helderen , zal ik het volgende geval op beide — paskaarten voor verfcheidene poolshoogten toepasfelyk maaken. 1) Zen fchip uitgezeild zynde onder 40° breedte, W‚N. W. „komt tot de hoogte wan 50°. Men vraagt, hoe bet verfchil der lengte op beide Paskaarten moet be- paald worden? Het is bekend (zie 6704 vanmyne Z/e- menta artis nauticae), dat het verfchil der-meridiaans-deelen onder de twee ge- gevêne namentlyk 851 = 3474 — 2623 op de fpherifche paskaarte, en het ver« fchil- 851, 3 = 3491, 1 2639, 8 op de fpheroidifche' paskaarte met den zangent van de ftreek W‚‚N. W. of met den tan- gent van ó7° 30' moet vermeenigvuldigd worden, om het verfchil der zee-leng- (Ea GQ € ten WAARE GEDAANTE DER AARDE. 539 ten. te vinden, Aangezien het verfchil der meridiaans-deelet op beide paskaar- ten hetzelfde is; zo volgt, dat de ge- woonlyke paskaarten den courstusfchen 49 en 50 graaden breedte zeer wel be- paalen , of fchoon de meridiaans lengten op zich zelf op beide kaarten merklyk verfchillen, 2) Zen ms drdie zynen cours onder go’ breedte W.N. W., en komt tot de hoogte van 6o°; hoe groot is bet ver- Schil der zee-lengten, op beide Raartên ? Op de fpherifche kaart is het verfchil der meridiaans-deelen = 4527 — 3474 = 1053’, dus het ver- fchil der zee-lengten == 1053’ Sung. 67° 30' = 2542 = 42° 22', ven vin peins: paskaarte is het meridiaans-verfchil =4540= 3494==1049"’, dus het verfchil der ae en id = 1049’ tang. 67° Zo! == 2533 = 42° 13', Dus ontítaat uit de fpherifche kaar: ten eene dwaaling van g' of 3 deel van een graad der lengte; nu is een middel- graad der lengte tusfchen 5o en 6o graa- den breedte omtrent 14 mylen 6 13, dus zoude de dwaaling maar 2,3 myl bedraa- 3.) Hoe 549 —_ Je F. HENNERT OVER DE 3) Hoe groot is het werfchil der zee- lengten op beide Paskaarten, wanneer een fchip. onder 6o° breedte W‚ N.W. uit= gezeild, tot de hoogte van 7o° gekomen is? Op de fpherifche paskaart is het vere fchil der zee-lengten | = 1439 tang. 67° 30! = 3474! = 57 54’. Op de fpheroidifche glam hee verfchil der zee-lengten = 3450 =57° 30’. De dwaaling uit de fpherifche kaart voortkomende bedraagt 24’ of 2°, dus omtrent 5 mylen, dewylde middelgraad der lengte ro? mylen uitmaakt, 4) Hoe groot is het verfchil der zee- lengten tusfchen twee plaatfen-. op beide Paskaarten, wanneer een fchip onder de breedte van 70° W‚N.W. uitgezeild, tot de hoogte van 75° gekomen is? Op de fpherifche paskaart is het ver- fchil der zee-lengten —= 60° 24’ en op de andere = 6o° 2’, Dus bedraagt de dwaa- ling 22’ of 23 mylen op een verfchil van 5 graaden in de breedte, 6 18, Uit de opgeloste gevallen kan men „deze. gevolgen zeker afleiden, dat 1) de gewoone paskaarten tot de breed- te van 5o° buiten vrees van feilen kun- nen WAARE GEDAANTE DER AARDE. 54Ï nen gebruikt worden. 2) Dat de ge- woone paskaarten tusfchen 5ò en 60? breedte reeds eenen kleinen misflag op- leveren. Maar dewyl men op zo groot een verfchil van ro’ in breedte, gelyk wy in % tweede geval aangenomen heb- ben; zelden of nooit den cours in *t zei= len opmaakt, agte ik, dat de gemeene paskaarten tot de poolshoogte van 6o graaden naauwkeurig genoeg zyn, Maar 3) van Óo graaden breedte af behoort men te letten op den overgang van de fpherifche tot de knolronde gedaante er aarde, wanneer onze correétien om- trent de wasfende breedten beginnen te pas te komen. Zo veel is my altoos gebleken, en ik worde door deze onder- zoekingen nog meer daarin gefterkt, dat de inftruCtien der zeevarenden, die Noordwaarts opftevenen, geheel anders moeten ingericht zyn, dan van zulken die naar den evenaar zeilen, 6 19. Ik vleie my, dat ik mynen ar- beid niet nutteloos befteed hebbe in ’t onderzoeken over het gewigt der mis{la- gen, welke de onzekerheid omtrent de waare gedaante der aarde op de Starre- kunde en Navigatie zoude kunnen ne | ren- 543 Js F, HENNEET OVER DE brengen. Het verfchil der asfen uit on- ze hypothefe afgeleid grooter zynde dan uit de Elliptifche, behalven die van Maupertuis , die dat verfchil op + ftelt; kan men de uitkomften van onze onder- ftelling als uiterften aanzien , die-de groot- fte veranderingen bepaalen, aan welke de Theorie der maan en de navigatie onderhevig zyn wegens die van de fphe- re afwykende gedaante der aarde. Die uitkomften omtrent de Theorie der maan zullen dus weinig werfchillen , - het zy dat men de onze, of de ellipti- fche hypothefe van Newton en Mauper- tuis, welke het verfchil der asfen op + en :% gefteld hebben, aanneme, Maar omtrent de wasfende breedten verwy- dert zich onze hypothefe merkelyk van de gewoone. Als men met Newton het verfchil der asfen = + ftelt, zo is de lengte der meridiaans-deelen Z=2- 30’x (zie myne Llementa artis nauticae $ 652), dus is de correftie, 3o' x altyd negatif en niet grooter dan een halven graad, namentlyk onder den pool; deswegen zouden de gewoone paskaarten geene verandering moeten ondergaan. Het is aanmerkelyk , en wy laten het ter naade- re beoordeeling over, dat de gemelde ct cor- WAARE GEDAANTE DER AARDE. 543 correbtien, uit onze hypothefe voortko: mende, fchielyk aanwasfen, dan {tellig, dan ontkennende zynde, AANMERKINGEN. 6 20, Ten behoeve der in de hooge: re Wiskunde min geoeffenden zal ik too- nen, -hoe de integraalen van dedifferen- tiaal-aequatien in 6 2 en 15 gevonden worden. Om het differentiaale ACH DRI (1x) (5 2.) te integree- ren, ftelt men #/(1— x°)=t dus 1-4: EE en differentieerende, heeft men —idt=xdr, dusrde=—t(1-4°)dt, bygevolg f4e xs da (1e) = 4e ft (1 Edi = 4e ft dt ft: df) ad bi Ir? Ki Ur 8 3 zl NIE). Op gelyke wyze vindt men abfradaV(i—=r == 20 f tdi abn ab 3 Mn TER). dl de 5 Ó 21, Het integrale van msn (zie 9 15.) 544 JF. HENNERT OVER DE €nzò 6 15.) wordt dusdanig gevonden. Men deele x* door — 4: + 1, tot het over- fchot der deeling 1 blyft, hetwelke ren tot den quotient moet addeeren. Dus indt a en, vindt men Tp == dk bygevolg hd =f xn def dr vx gn Pr _— 5 han dek wyze is “dr I= em fdrf etn UTRECHT den 2o July 1774. zen hef af Een CAA VER- IV Deel, bl. 544 Á Geneetfälap. P owscl Harfsnò. van tSecur ei IV Peel. zaan Bladz. sa} VERHANDELING OS OVER DE DWAASHEID EN SCHANDELYKHEID ‘DER _TWEEGEVECHTEN; Mt WILHEM SCHORER, EARARAER WF Tit ‘de Verhandelingen, door het NS Zeeüwsch Genoötfchap der Wee tenfchappen aan het licht gegeven, waar vân ik verfcheiden met genoegen gelezen heb,’ meen ik te hebben’ konnen ont- dekken „ dat die loffelyke Societeit: een tweeledig oogmerk. heeft, deels deuit- breiding der geleerdheid, deels de vers betering der zeden“ <- 0} 20: ‚Myn oogmerk in deze verhartideling zynde tot dit laatfte mede te/werken, deed my' befluiten dezelve het Genoot- fchap aan te bieden. Vraagt iemand de „reden, waarom ik juist deze {tof verko- IV. DEEL, M m Ort STG 346 SoW. SCHORER OVER rem heb? het antwoord is gereed :-om dat helaas! gelyk men weet, in zekere nabuurige tad, twee jonge Officieren, noch niet in den bloei van hunne jaaren, maar in de vroege lente van hun leven, elkander. voor het piftool hebben uitge- däagd, en eens en andermaal een kogel gewisfeld, tot dat eindelyk één op dat bed van oneer fehandelyk is gefneuveld, En dit geval is oorzaak geweest, dat ik dagt-niet- ondienftig te zyn, de. dwaas- heid, dolheid en godloosheid onzer tweegevechten „of zoogenaamde duëllen te ontvouwen, derzelver oorfprong na te gaan, en ware het mogelyk, de ge- paste;hulpmiddelen om deze zoo onzin- nige” handelwys tegen te gaan, aan de hand te-geven, Ik durf my niet grootelyks met-eenen gewenschten uitflag vleyen, wetende. dat vermaarde mannen. reeds voor: lang hunne vermogens dienaan- gaande vergeefsch. gefpild hebben, My is bekend dat PAULUS MERULA (a) reeds ten jaare 1592 ‚ eene naamlyst van Schryvers, die zoo opzettelyk als in % voorbygaan deze ftof behandeld heb« ben, heeft opgegeven, De Utrechtfche Hoog- Ca) Manier van Procederen „ Bib. 4, Tit, 2, Cap. 5e bladz, 170. 4 k DE TWEEGEVECHTEN. 54% Hoogleeraar PAULUS voEr (b) fchreef: ten jaare 1658 daar over een byzonder boek ; en FELTMAN heeft ’er ook het zyne toegezegd (c). … - | der Ik weet ook, dat de Raadsheer sur: CHER ten jaare 1717, in zyne Disferá tatio Juridica de debita ac legitima vindis catione exiftimationis; Op een zeer ge- leerden en oordeelkundigen trant deze {tof heeft behandeld, en dat de fchran= dere Hoogleeraar BARBEYRAC(d) wel de moeite heeft willen nemen dezelve in het Fransch over te zetten, en naar zy- ne gewoonte met oordeelkundige aan- merkingen te verryken,—- Beide die geletterden hebben ons al mede een aan tal van Rechtsgeleerden van verfcheis den Natiën , die dit ftuk opzettelyk heb= ben behandeld , aan de hand gegeven, om andere’ Schryvers, die dit mindef opzettelyk gedaan hebben ‚nu voorby te gaän. ’tZal ook by de lezing dezer verhandelinge blyken, dat onze hedens daagfche Rechtsgeleerden en Zedemees- | Mm 2 > __ mees. « (b) PAULI voeT Gysb. fils de duellis liber fingularis; „(c) Aanmerkingen over den Art, brief ad art. 43 bladz. 166. eta h _(d) Recueil de difcours fur drverfes matieres importantes Tom, Il Armft, 1731. YS WO SCHORER OVER meesters ooknoch , fchoon te vergeefsch „ hier mede hun hoofd breken,: De wei- nige Srucht van hunne pogingen koomt my echter voor, geene bellisfende reden te zyn3 om vân-de myne geheel af te zien en-myh voornemen te laten varen ‚daar _ tóch:-de uitmuntendfte verhandelingen, die: overde zedekunde gefchreven zyn, niet zelden dit zelfde lot ondergaan heb- ben; en van weinige uitwerking tot ver- betering der zeden gebleven zyn. In- diën-ook dit- bewys doorging , zouden de Heeren „Predikanten de moeite wel konnen fparen, om. het gepredikte op hèt gemoed -hunner toehoorderen toete pasfen , tenveinde. zoo veel mogelyk de zeden te-verbeteren: en echter blyft dit- noodzakelyk ‚als een middel waar door de-verbetering: kan bevorderd. worden, en-ook dadelyk in fommigen wordt te weeg-gebragt, ent is „Welis waar, dat fchoon deze razerny der tweegevechten (want poin@ d'honneur kan ik het niet noemen) vooral onder lieden die den degen, doch tot een ge- heel ander einde, moeten dragen, noch niet geheel heeft konnen uitgeroeid wor- den, dezelve echter niet zoo fterk on- der ons in zwang gaat als wel in Vea ryk, DE TWEEGEVECHTEN. 549 + ryk. Want in de voorleden eeuw: ging het zoo grof, dat de Raadsheer sL1: CHER (e) getuigt, dat ’er veele wedu- ‚wen in dien tyd bitterlyk - beweeriden den dood van haare mans, en de vaders; in hunnen gryzen ouderdom, hunne teêrbeminde zoons, die hun door deze barbaarfche gewoonte ontrukt waren en men kan zich niet genoeg verwonde: ren, vervolgt hy, als men uit de hifto- rien nagaat, wat meenigvuldige fchrik- kelyke gevolgen hier uit zyn geboren. De vermaarde VOLTAIRE (f) teekent aan , dat, in vorige tyden , meer Franfche Edellieden door de handen van hunne Landsgenooten gefneuveld zyn, dan in een bloedigen oorlog. En geen wonder; wyl oudtyds alle gefchillen, hoe ge- naamd, op deze wyze in dat ryk zoo wel als elders, beflist werden. De by- „geloovigheid en domheid dier tyden za= gen de uitkoomften dezer gevechten als eene bellisfing van het Opperwezen zelf aan. ’Was den geestelyken zelf niet eoorloofd , zich in rechtsgefchil aan dat Beus te onttrekken: alleen ftond het je Mm 3 Jd 44 DDR (e) Des Dutls, chap. 5 $ 27, (£) Es/ai furl Hiftoire Gen, Tom, 5 tag. 25. 559 We. SCHORER OVER hun vry, ten einde zich met geen bloed te befmetten, een kampvechter te ne- men. Men vindt in onze gefchiedenisfen, dat. Jeronimus TJeraarts (5) ten jaare 1572, wegens tegen hem opgevat ver- moeden, zich by Prins Willem den 1, vervoegde, om tegen zyne befchuldigers zich te verdedigen, of in rechten of in een kamp, ed _— Bekend is ook in dezelve het befaamd tweegevecht, den 5 Feb. 1600 (h), tus- fchen een gelyk getal kampvechters, waar van aanvoerders waren Brauté, een Fransch Edelman, ter eene, en fo- hannes Abrahami filius Lekkerbeetje ter andere zyde; een geval omtrent vallen- de in de termen van het gevecht tus- fchen David en Goliath. Men kan niet dan met verwondering gien, dat zyne Hoogheid Hrederik Hen- rik gtor. ged, (D, by plakaat van zi I ont ; Bida did og) Vaderlandfche Hiftorie VI deel bladz. 303. Tweede Eeuwgedachtenis der Middelb. Vryheid, door den zeer geleerden Heer ADR. ’S GRAVE- ZANDE bl. 276. |‘ Ch) ALKEMADE verhandeling van het Kamp» recht bl. 81. ANTH, VAN DALEN Krygsrades Befognes bladz. 53. Ee (i) Groot Placaatboek Vol, 2 bl. 458, DE TWEEGEVECHTEN. 55L Juli 1637, de duëllen in zekere gevallen toeftond , mits die gefchiedden met zyne voorkennis, Noch huiden ten dage, zyn uit de Romanefque beginzels der Ridderfchap;, de tweegevechten te Maltha , echter on- der zekere belachlyke voorwaarden, door de wet veroorloofd, volgens het ten voorleden jaare uitgekomen getuige- nis van P. BRYDONE (k); hy verhaalt verder het geduurende zyn verblyf al- daar voorgevallene, met de volgende woorden ; ”Voor omtrent drie maanden, zegt hy, hadden twee Ridders een ge- fchil aaneen billardtafel ; een van dezen, na veele beledigende woorden uitgefla- gen te hebben, gaf zyn party een klap, maar, tot verwondering van geheel Maltha, in welker jaarboeken daar geen voorbeeld van te vinden is, weigerde hy _ volftrekt, na zulk een hoon tegen zyn. party te vechten: de uitdaging werd door den beledigden herhaald, en de belediger had tyd om op de gevolgen acht te flaan, maar hy Bleef fteeds in zyne weigering volharden. Hy werd To 055 NME 4 ver- (k) Reize door Sicilie en Maltha II deel XVI briëf bladz. Ór. 552 „We SCHORER- OVER veroordeeld om vyfenveertig dagen ach- tereen in de kerk van St. Johan vergoe- ding van eer te doen, en vervolgens voor vyf jaaren in een hok opgefloten te wor- den ‘zonder licht te zien, en daarna moest hy voor zyn leven in een kafteel zitten”. „Ik gelove dat de Lezer zich tot hier toe al verwondert over dit mis- felyk, vonnis, doch het ongerymde zal eerst volgen, want die Schryver gaat zelve in rechtsgeleerde gefchillen de toe- vlucht te nemen, Verder ging hy niet, maar liet die open in gevallen van ont- fangen hoon, „Philippus de Schoone ver- oorloofde dezelve ook om deze reden ten jaare 1360, doch onder bepaling, dat zy gefchieden moesten met zyne voor- kennis, Hendrik de derde zag het onbe- tamelyke van de een en andere, ver- boodze in het geheel op ftraf des doods, SEN „er | Be DE TWEEGEVECHTEN. 558 en wilde „uitdrukkelyk, dat de overtre. ders zouden fchuldig gehouden worden aan gekwetfte Majefteit (1). Te recht dan wordt Lodewyk de XIV zeer gepre- zen (m) ‚dat hy die verfoeilyke gewoon- te met allen ernst heeft tegengegaan: ik herinner my (doch niet waar) gelezen te hebben, dat die Monarch, by het ge- bruik van het heilig Nachtmaal, plechtig zoude beloofd hebben, nimmer een du- ëllist de ftraf des doods te zullen kwyt- fchelden, „En niettemin getuigt BIEL- FELD (n),dat hy, zonder te vergrooten;, gelooft, dat’er noch ten huidigen. dage, in het nabuurig Vrankryk, vyftig bur- gers daags tegen hunne medeburgers den degen trekken. | Mogelyk zal men my tegenwerpen, indien gy de duëllen zoo ftrengelyk af- keurt, wat zal ’er dan worden van het punt van eer? kan een ‘Edelman, kan een Krygsman een hoon lyden, zonder zich daar tegen te verzetten, en deswe- gen voldoening met den degen” ofhet piftool te vorderen, en dus dien’ hoon te wreken? immers neen, gewa Ems Toont (D) T. B. DESINANT Colleltion de Decifions zou= welles Tom. 2 „ voce duellum., (Mm) VATTEL droit des Gens liv, T ch, 13 pas. 70. Cn) Zeft, Politig, Tom, I pag. Ó2 $ 18. 5I4 -W. SCHORER OVER Toont een krygsman dan vooral niet; dat hy een man vol moeds is? toont zyn party dan ook niet, dat hy het hart wel geplaatst heeft? Ik antwoorde neen, wyl de ondervin- ding meer dan eens geleerd heeft, dat de zoogenaamde onverfchrokkenheid van die beruchte voorvechters eeniglyk beftond in hunne behendigheid om den degen te handelen ; want wat het piftool betreft, dit kan men niet anders aan- merken dan als eene alles overtreffende dolzinnigheid,. Dan laten wy eens toegeven, dat de | tegenwerping doorgaat, en de tweege- vechten een overtuigend en doorflaand bewys van eenen onverfchrokken hel- denmoed uitleveren : meer kan men im- mers niet vorderen ; doch even dit is de fterkfte reden om de tweegevechten tegen te gaan en te verfoeijen; want door de- ze dolzinnige handelwyze, wordt de Souverain op een en denzelven tyd be- roofd van twee luiden, wier dapperheid hem: van grooten dienst zoude hebben konnen zyn (o). En is het redelyk , dat men (o) Men zie hier van cen aanmerkelyk geval in het beruchte tweegevecht tusfchen twee Haneke che DE TWEEGEVECHTEN. 555 men iemand voor lafhertig houde, voor een bloodaard uitmake, weigere met eenen te dienen, en voor een eerlyk man te houden hem die geen andere misdaad heeft, dan. zich aan de Godde- lyke, weereldlyke en natuurwetten, ge- lyk het een goed Christen en eerlyk bor- ger betaamt, onderworpen te hebben? Is ’er iet godloozer, dan. dat redelyke fchepfelen in zich verdoven en te niet doen de zelfsbeveiliging, de con/erwatio fui ipfius , die het Opperwezen, om zeer wyze en betamelyke redenen, zelfs den redeloozen dieren heeft ingefchapen, en den redelyken zoo duur aanbevolen? Is ‘er zelfs iet belachlyker? Hy, wien een hoon of fchimp is aangedaan, begeeft zich den volgenden dag in een tweege- vecht om zulks te herftellen: gisteren was hy beledigd, heden wordt hy in het tweegevecht gewond, door een fteek met den degen of fchoot uit het piftool ; dat heet voldoening ( fatisfactie) gekregen te hebben, en ’ gefchil wordt met een glaasje van vriendfchap tusfchen de twee kampvechters afgedronken. Schynt fche Edellieden Frichapel en Swekel, in het II deel van JONAS HANWAYys Reizen naar Perziën, en de aanmerkingen van dien Schryver bl, 1so—1ó1, 556 „W‚ SCHORER OVER Schynt die fluitrede niet uit het zot- of dolhuis oorfpronkelyk, kan men zich iet dwaazer verbeelden? De woeste Hottentotten en onbefchaafde Samoje- den zouden ze met verontwaardiging en afgryzen hooren, tenor Maar laten wy het geval omkeeren en ftellen , dat de aanvaller in het tweege- vecht gewond worde; indien nu, vol- gens het aangenomen onzinnig gevoelen, eene bekomene wonde die kracht heeft, dat zy eene moedwillig aangedaane ver- ongelyking kan heelen „dan volgt nood- zaakelyk dat de gewonde door dezelve ten hoogften. vereerd is, Is het dan u, verongelykte, te doen, om hem, die u verongelykt heeft, eenige eer of voor- deel toe te brengen, begeeft gy u daar toe met hem in een tweegevecht? En wat voorzichtig man zal immer zich in een zaak begeven, die op zyn voordeeligst uitvallende, hem ten min- ften-eeuwig kan berouwen. - Men mag ser over uitroepen, 0 verderffelyke ge- woonte! Quid non mortalia cogis pedora! Men heeft ook gekroonde hoofden ge- vonden, die met volkomen recht het beeld van Mavors in hun wapen zouden mogen voeren, en echter deze Ger DE TWEEGEVECHTEN. $57 lyke handelwyze hooglyk hebben afge- keurd. Want na dat Guftavus Adolphus, die Zweedfche held, de tweegevechten op ftraffe des doods hadde verboden, kregen twee Generaals woorden, verz voegden zich tot den Koning; en ver- zochten verlof dit hun gefchil met het rapier te mogen beflisfen, - Guffavus hoorde wel met verontwaardiging dit verzoek, doch liet het zich welgevallen, ftond het hun toe, maar zeide zelf daar- by tegenwoordig te willen zyn , bepa- lende hun de plaats en tyd, welke-geko- men zynde, begaf zyne Majefteit zich derwaart, verzeld van eene bende voet- knechten , die beide ftryders in hun kring _ moesten befluiten, Dan toen riep: hy den fcherprechter van het leger , en gaf hem dezen last : vriend, den overblyver van deze twee zult gy terftond-den kop voorde voeten leggen. Dit onthutíte die. kämpvechters niet weinig; zy-wier: pen zich aan de voeten des Konings ; fmeekten vergiffenis. en federt hoorde - men niet. meer van tweegevechiten in het Zweedsch leger {preken (p), Niet min aanmerkelyk geval is ’er- gebeurd tus- fchen twee gekroonde hoofden, Karel den (p).-Diétion, des Portraits Hiftoriques Tom II pag. 168, 558 _W. SCHORER OVER den g Koning van Zweeden, en Christi: aan den 4 Koning van Denemarken, die het geluk had Karel te flaan, hetgene zyne Zweedfche Majefteit niet-wel kon verduwen, en hierom daagde hy-daags na den verloren flag zyn overwinnaar tot een tweegevecht uit, doch Christi= aan lachte met de onbezonnenheid vart Karel, en wees hem met een fchimpend _antwoord van de hand (q). Op gelyke wyze heeft Karel de 5 de uitdaging van Frangois den eerften , Koning van Vrank- ryk, van de hand gewezen; gelyk ook de braave Marius, door een heethoof- digen Duitfcher beroepen zynde; zeide, hebtge lust om te {terven , met een ftrop: kuntge uw eind vinden (rt). Ja onder de dapperfte natiën is deze moorddadige gewoonte onbekend geweest, want by de dappere en. oorlogzuchtige Romeinen hoorde men van geen duëllen fpreken (s); by de brave Macedoniers waren-die on= bekend (t); gelyk ook by de Zeyptenags ren,en in de zuidelyke befchaafde wee- reldgedeelten (u). En moet men niet taoi e. nang … —zeg- (Q) DE REAL la Spience du Gouvern. Tom. 5 pag. 466e (EL) VAN ZUREK Cod. Batav. voc: Duellen, (S) SLICHER des Duëls ch.1 $ 3. (6) DU MOULIN de la paix de ame liv, V ch. 4. (U) DESINANT Colleël,.de Decif. nouw, loco cits DE TWEEGEVECHTEN. 550 zeggen tot-fchande van onze natie, dat de Moscoviten, die over maar weinige jaaren geheel woest. waren, in zoo een korten tyd dus befchaafd zyn geworden, dat men daar van geen duëllen meer hoort,» Van daag zal een Rusfisch Of ficier een ongelyk lyden, zich aan den krygsraad vervoegen, en morgen man- moedig den vyand onder het oog zien (v), en dat woedend overblyffel van dat on- zinnig kampvechten, waar van A LKE- MADE ons zoo breed heeft. gefchreven; kan, na zoo veele eeuwen , noch niet _ uit onze harfenen verbannen worden. + Men zal mogelyk. vragen: zyn de plakaaten wel fcherp genoeg? en zeg- gen, men behoorde een fcherpen bytel op zoo een-harden kwast te zetten ; doch de plakaaten zyn tegen dezelve zoo fcherp, dat men zich by geen mogelyk- heid iets fterker kan inbeelden. Want de Staaten Generaal hebben den 10 Zea bruari 1663 op gelyke wyze daar tegen gewaakt, alstegen het crimen majeftatis , (om niette Ípreken van verval van-amp: ten enz.) en gewild, dat zonder onder. fcheid ván ftaat of rang hy die wist dat ?er een uitdaging gefchied was, en den Rech.- (Vv) BIELFELD di, doc, pag. 63, 569 'W. SCHORER OVER Rechter daar-geen: kennis van gaf, op gelyke wyze zoude geftrafd worden , alg de duëllisten zelven, en William de Ills glorieufer- gedachtenis heeft insgelyks daartegen gewaakt; by zyn: plakaat van den 31-Maart::1684 (w) ‚ en: vuitdrukke- lyk gewild „ dat de-verzwygers smet: den ood zouden:geftrafd worden ;en wilde iemand: alle ‘de nuttige „doch: helaas! nuttelooze plakaaten nagaari„dien zen- derik naar VAN ZURCKvOod bat. al- waar-hy de zwaare poenaliteiten in-’tkort kan: näzien,, nowijeooisev 008 80 HEA Dus hebben wy de zaak:;:zoo-ik-my verbeelde ; in haar natuurlyk -daglicht gefteld; doch laat ons dieeens van den kant van het zedelyke befchouwen „ dan ziet het ‘er noch ongelukkiger-uit. Daar vielmy onlangs een Fransch {chryver (x), die het van dien kant: befchouwde, in de hand, ik vond. zyne Redenkaveling zoo bondig ‚zoo krachtig „ zyne: fchil- dery zoo verbaazende , zoo akelig „dat ik geloove den Lezer geen ondienst te zullen” doen hem die mede ‘te’-deelen; hyhwraagt dan seo … weg do A00 003 z-” Wat verontfchuldiging kan pf pob ogen 10 Des Cw Groot Placaatboek Vol. 4 bl. 62. (x) Les legons de la fagesfe Tom, 2 leon 15e — DE TWEEGEVECHTEN,: 56x Duëllist voorbrengen, wanneer hy zoo ftaat voor den hoogen rechterftoel van den opperften Rechter te verfchynen? is het mogelyk al het afgryzelyke te hoo- ren van die taal welke hy houden zoude, indien hem de dood niet van zyne dok zinnigheid genezen had, Heere, zoude hy zeggen, ik koom zoo uit een twee gevecht , en de uitflag van hetzelve heeft de beflisfing over myn eeuwig beftaan uitgewezen. ’tIs waar, ik had de le- vensdagen, die Gy U verwaardigde my te geven, om van dezelve een beter ge« bruik te maken, konnen verlengen, Uwe verdraagzaamheid liet my in het le- ven ; niettegenftaande de ontallyke be- ledigingen die ik U aandeed, … Myne ver« blindheid ging zoover niet, dat ik niet zoude gezien hebben, dat een man van eer, als ik, dikwyls in Uwe oogen niet anders-was, dan een groot booswicht, Gy fpaarde my om my den tyd te ge- ven U ‚door myn berouw, te bevredigen, Gy wilde mynen dood niet, maar ik konde deze gunst niet langer, dan met. myne oneer, genieten. Gy gaaft my Uwe eigene goedheid tot een richtfnoer , en geboodt my te vergeven den. genen die my beledigden, Wat zal ik hierop IF, DEEL. Nn zeg: 562 JW. SCHORER OVER zeggen? sik vond dat gevoelen te. laag , het oordeel der weereld fcheen- my veel wyzer, en ik vond niets edeler dan de wraak, „Ook hong ik af van het daars tegen, aanloopênd. gemeen gevoelen en ik achtte het wysheid daar van aftehan- gens ik droeg een degen, ik ‘was. een Edelman, en zouden zulke onderfchei- dingen. miet eenige. voorrechten verdic= nen? ik ontfloeg my-des van de-gemee- ne’ wêt ;, myne cer vorderde U niet:te ge- hoorzamen. Gy-had.de gevoelens van, en ‚de zucht naar eer in mynen boezem gelegd; ik fteldesdie, in liever om te komen, dan een ‚zuur opflag-te. verdra- gen. „De hoon -dien men my aangedaan had‚-was in zich zelf niets; hy zou zelfs voor ieder ander niets geweest. zyn, maar ik vond vermaak in dien aantemer- ken alsde -grootfte verontwaardiging ten mynen opzichte, Oordeel zelf, of ik niet beter deed den dood te kiezen, bo- ven de fchande van te leven zonder al- les gewaagd te hebben, om niet als een eerloos „man te leven. Dus ziet Gy voor ‘Ween man vol moeds; ik ben wel als een booswicht geftorven, echter niet als een bloodaart, «en zoo myne wraak niet volkomen is, uitgevoerd, leg--daar | van DE TWEEGEVECHTEN. 563 van de fchuld niet op my: ’t hong niet van my af, de ongehoorzaamheid aan Uwe wetten en de verachting van Uw voorbeeld verder uitteftrekken. Gy zyt rechtvaardig, en dus zult Gy my die kroon niet weigeren, die myne dapper heid verdiend heeft”, | Wie fchrikt niet van deze redenkave: ling? en is echter de fchildery , hoe zwart ook, niet naâr waarheid, en is men niet genoodzaakt, wil men zyn oordeel niet verkrachten, het gezegde van dien Schryver te onderfchryven? ten zy men liever het godloos gevoelen van eenen Mutius wilde volgen, waar van de Raadsheer sricHeR gewaagt ch. 5 $ 30, die, fchoon een Christen, ftaande hield, dat wie gehoor wilde ge- ven aan de voorfchriften van den Chris- telyken Godsdienst, verbannen moet worden uit het lichaam van hun, die het hun beroep rekenen, de eer en de orde der Ridders voor te ftaan. En het is te verwonderen, dat TREUTLE- RUS, Wol, 2. difp. 32. Th. 6. lit. 9, de tweegevechten heeft verdedigd , doch hy werd hierin wederlegd door BACHo- viUs âu notis, en door GOSWINUS AB di Nn 2 EN 564 …—W‚. SCHORER OVER ESBACH ad Carpz. Jurispr. Forenfi Part. 4. Confl. g. n. 3. | Zal men zich niet moeten verwonde: ren, hoe dat zoo een monfter door gees ne. plakaaten of redenen van Godsdienst heeft konnen uitgeroeid worden? Wat mag toch de reden zyn, dat dit zulke onwrikbaare wortelen (en dat by luiden van jaaren en verftand) heeft konnen fchieten? Men kan daar twee hoofdre- denen van geven: de eerffe is de onvoor- zichtige opvoeding van de ouders om- trent hunne kinderen: men weet, dat in de tedere jaaren de vooroordeelen aller- gevaarlykst Zyn, om dat men zich van dezelve niet mistrouwt; men heeft die ontfangen op zoo een tyd, wanneer al- les indruk op onze ziel maakt, en voor- al indien men die ontfangt uit den mond van zulken, wien de zorg over onze opvoeding is aanbevolen: nu hooren de kinderen nimmer van een duël fpreken, of hooren dezelve hooglyk pryzen; het is, dat is een braaf kerel, hy heeft het hart wel geplaatst, ik verzeker u, hy durft zyn man onder de oogen zien, en men moet van zyn kant afblyven: en die zoogenaamde glorie kan men naauw- lyks naderhand uit het hart wien” DE TWEEGEVECHTEN. 565 Ik hoorde eens een vader aan zyn zoons die gereed ftond naar de Academie te vertrekken, deze Christelyke les geven: Jongen! ‚gy moet niemand beledigen, geen rufie zoeken, maar gy moet ook vooral u kaas en brood niet laten nemen. Is dat niet gezegd, wanneer men u op de teen trapt, moet gy het rapier in de hand nemen en uw party op het lyf ko- men? Ik wilde zoo een vader wel eens vragen: indien zoo een jongman het on- geluk had, of een ander neêr te leggen, of zelf dat lot te ondergaan, hoe zoo een vader het met zyne confcientie zoude maken ? Een andere reden van het niet uit- roeien is, dat die fcherpe plakaaten in de daad {tomme honden zyn, die wel geketend en gemuilband, naauwlyks konnen baffen, klinkende metaalen en luidende fchellen , dewyl dezelve naauw- lyks uitgevoerd worden, Want zelden wordt ’er navraag op zoo eene misdaad van eer gedaan, en is het al te klaar- blykelyk, men zoude wel verzoeken en veelligt verkrygen brieven van remisfie of landwinning , en, heeft men wat in- vloed, ook wel brieven van adolitie; daarby komt, dat wy die heilzaame bul- Nn 3 bak- 566 _W. SCHORER OVER bakken geheel vruchteloos maken , door de achting welke wy den overtrederen van dezelve toedragen. Dit was ook de oorzaak, dat de beruchte Montmorency, Graaf van Bouteville, geen zwarigheid maakte, de ryzende zon over deze eu- veldaad als getuige aan te roepen (y)» doch die Edelman, of dolle Ridder , heeft echter zyn hoofd op het fchavot moe- ten verliezen, benevens zyn medemak- ker den Graave van Chapelles. Waar- lyk ! de makers van die fcherpe plakaa- ten hinken ook aan dien kant. BIEL- FELD (2) heeft ’er zich te recht dus over uitgelaten. ”Fen krygsman die de bevelen van zyn Vorst heeft willen op- volgen en een tweegevecht geweigerd heeft, kan niet meer dienen, men geeft hem zyn affcheid , en zoo hy geduëlleerd heeft, veroordeelt men hem ter dood. Wonderlyke tegenftrydigheid en zeer gevaarlyk in den burgerftaat, Hoe! de Wetgever maakt de wet en zegt ftil- zwygende, dat hy niet wil gehoorzaamd zyn”, Waarom ook vATTEL van oor- Fre (Y) AITSEMA Zaaken van Staat en Oorlog II deel bl. 40 (2) Ief. Politig. pag. O2 $ 18. DE TWEEGEVECHTEN. 567 Officier, die dikwyls geen ander beftaan heeft ‚met den dood zoude konnen ftraf fen, en hy zegt te recht, vragenderwy- ze, dat hy niet weet waarom men zoo eenesftandhoudende harfenfchim niet op gelyke wyze tegen een twistzoeker zou- de mogen verdedigen als zyn leven en goed! «Wel is dit zoo, my dunkt dan hoor ik den onlangs ter neêrgeflagenen uitroepen : Gy,aan wier zorg de uitvoe- ring ‘der wetten is aanbevolen, ‘zyt de werkende oorzaak van ditmyn ongeluk; de onverantwoordelyke verantwoording ligt voor ulieder rekening. Wat wilde ik gedaan hebben? had ik het duë/ niet aangenomen, zoud gy, wier onvermy- delyke plicht, eed en ampt het zoude geweest zyn myn eer te beveiligen, ten minften gehengd en gedoogd hebben, dat ik als een eerlooze den dienst had moeten verlaten, wat was ’er dan voor __my Overig als myn eigen rechter te zyn ! Ja my dunkt, ik hoor het noch rookend „en wraakroepend bloed van dien onge- lukkigen in vertwyffeling . . . « „ doch myn pen wordt weerhouden, ík durve die akelige gordyn niet verder opfchui- ven. En moet men zich niet verwon= deren, als men ziet wat voor eene on= Nn4. BE: 568 _W‚. SCHORER OVER gelukkige tegenftrydigheid van redenka: veling men hier kan dulden, (om de menfchen niet met LA METRIE (a) tot enkele machines te maken); in deze Re- publicg , wie zou het gelooven! wordt ie- mand,die wegenseen verregaanden hoon, hem buiten reden aangedaan, in een woedenden toorn vervallen, een ander ter neder legt met de gewoone dooaflraf geftrafd. Ja ik ga verder, is het wel te begrypen dat in een Land, waar van DU MOULIN(b) zegt, dat men zich over en weêr van kant helpt, niet zoo zeer uit baat-als wel uit welvoeglykheid, dat in dat zelfde land de paalen van het modera- men inculpataetutelae, of zelfsverdediging, zoo eng zyn beperkt, dat die {chier door niemand konnen gehouden worden, en de minfte afwyking doorgaans op een fchavot geboet wordt. Dit gaat tot on- ze {chande zoo verre, dat een geleerd ‘Fransch fchryver (c) maar over weinige jaaren zich hier over met reden dus heeft uitgelaten: De flrengbeid, waarmede menin de Republicg der vereenigde Ne- derlanden zulken-behandelt die; eenen an- Beatteag Bi nelonge gede ds. __C@) Pomme Machine, = (b) De la Paix de Pame liv. 5 ch. 4. €C) DE REAL la fgienée du Gouvern, Tom. 4. p. 400. DE TWEEGEVECHTEN. 569 deren, fchoon uit eigen lyfs noodweer , beeft ter neêr gelegd, is een par wan vera wondering voor andere volken, God fpreekt zoo eenen vry, en het Gemeenebest ver- oordeelt hem ter dood , terwyl het hem be- klaagt. Zy offert aan het gemeene wel- zyn een mensch op, die-ongelukkig is, zonder“ fchuldig te- wezen. En ik zie „waarlyk geen de minfte reden, waarom ik niet gerust dit gevoelen zoude durven onderfchryven ; ik twyftele toch zeer , of niet wel dezen en genen op een eerloos fchavot hun leven verloren hebben, die nimmer in de Goddelyke vierfchaar aan manflag fchuldig ftonden, en het onge- lukkig flachtoffer der onkunde geweeest zyn, alleen door misverftand hunner rechteren , die zich meenden van hun- nen plicht te kwyten. Kan men van de menfchelyke zwak- heid zoo veel koelheid van geest vergen, dat iemand alle omftandigheden wikke en wege, en wel in zoo een tydftip dat hy zich op het onverwachtst in het groot- fte levensgevaar bevindt ? ja, moet by een aangevallenen de fchrik. niet oneindig vermeerderen, en zyne denkenskracht niet oneindig verminderen en gefchud worden, wanneer hy overdenkt de naau- Nn 5 we hal 570 W. SCHORER OVER ween waarlykal te enge paalen der zelfs- verdediging , en het uiterfte gevaar ‘tgene hy loopt, om door beulshanden als een? eerloozen te moeten fterven, by over- fchryding van dezelve? Ik weet wel, dat, om van anderen niet te gewagen, de groote PUFFENDORF (d), die deze ftof uit de beginfelen van het nátuurlyk recht zoo heerlyk beredeneerd heeft, op de vlucht heeft aangedrongen, maar dan wanneer die veilig en gemaklyk ge- fchieden kan, en getoond, dat die in dat geval aan een krygsman zelfs tot geen de minfte oneer kan verftrekken ; hy merkt echter te recht aan, dat het vluchten dikwyls niet raadzaam, ja zeer gevaarlyk is, wyl men zyn’ vyand den rug eens toegekeerd hebbende, aan hem een onherftelbaar voordeel geeft, alzoo men buiten de mogelykheid is zich weder-. om in een ftaat van tegenweer te ftellen, Ja gefteld, dat men al vlugger ter been dan zyn aanvaller zy, * kan echter zyn, dat men door onvoorziene toevallen in het vluchten verhinderd worde, ftrui- kelenen vallen kan, en dan is men zeker het flachtoffer van een brutaalen agres- Jeur. Weshalven het my, onder verbe- ee | vel (d) De jure Nat, & Gent, hb. 2. cap. 5 $ I3. DE TWEEGEVECHTEN. 57E tering, voorkomt, dat zoo ergens de wet van. Ulpianus (e) toepasfelyk zy, het zeker in dit geval zy, en dat ik met alle gerustheid zyn zeggen het myne mag maken : fatius enim esfe inpunitum relin= gui facinus nocentis ‚quam innocentem dam- nare; en laat ik de rechters ín dat geval toch mogen indachtig maken en op hun toepasfen den hertelyken wensch, en tevens bondige les van den fchranderen DE GROOT (f) aan de Opperfte Mach- ten; dat zy toch herdenken, zegt hy, dat zy geroepen zyn, ad judicandos ho- mines, Deo carisfimum animal, Laat ons dan wederom ter zaak kee- ren, en zien hoe best de fchandelyke gewoonte der duëllen tegen te gaan, De Rechtsgeleerden hebben met ernst daar over gedacht, en verfcheiden middelen naar hunne verfcheiden begrippen aan de hand gegeven, Sommigen zyn van oordeel, dat men een groot onderfcheid behoort te maken, en waarlyk naar re- den, tusfchen den belediger en den bele- digden; dat men aan dezen behoort te ver- geven, genen ftrengelyk te ftraffen: zy zyn ook van begrip , dat men de duëllis- Í | | sen _(@e) Leg. 5 ff. de poenis (lib, 48 tit. 9.) (É) De zure belli & pac, lib, 3 cap. 25 S 8. 572 'W. SCHORER OVER ten niet met den dood behoorde te ftraf- fen, maar met eene ftraffe, die eenige groote fchandvlek medebracht; en dit laat zich wel hooren, maar de reeds aan- gehaalde plakaaten brengen dat in den volftrektften zin mede: want, by pla- kaat van den 5 Februari 1663, hebben de Staaten van Holland uitdrukkelyk ge- wild, dat de gefneuvelde zonder eenige lykftatie zoude begraven worden, op boete van roo Caroli guldens, en het g. art, van het plakaat van Koning William gaat noch een pas verder, hetgene uit- drukkelyk heeft vastgefteld , dat de lyken voor eenigen tyd naar willekeur van den Rechter openlyk aan de galg zouden ten toon gehangen worden, Het middel van HOBBESIUS (g) zoude my echter wel het meest bevallen, dat is, dat alle edel- lieden en luiden van den degen by hun- ne aanftlelling, zouden moeten zweren, dat zy zelven niemand zouden uitdagen, en gedaagd zynde nooit zullen gaan, en dezen eed wilde ik den Officieren tel- kens by het veranderen van bezetting openlyk laten voorlezen en hen het plechtig bezworene te onderhouden, by die gelegenheid, op hun woord van En d- (&) Leviathan Cap. IO pag. 47. DE TWEEGEVECHTEN. 573 laten beloven: indien dit gefchiedde, zoo zoude, geloof ik, de vreesvan meyneed krachtig op het gemoed van veelen, zoo niet van allen, veel vermogen; ten min- ften daar waseen allerbillykst voorwend- fel om ‘zoo eene uitdaging van de hand te wyzen. Eindelyk komt het my voor, dat de Souverain vooral behoorde te zorgen: T. Dat een beledigde niet grootelyks ge- goed zynde, tegen een meer vermogen- den in rechten konde verfchynen , daar het in tegendeel in onze loffelyke pleit- banken gedoogd wordt, dat onze Hee- ren pleitbezorgers (nam pragmaticorum werfuta natio, ZEZt BYNKERSHOEK ) dub- belen loon in een atie van injurie, zoo als deze, vermogen in rekening te bren- gen; en ik twyffele zeer , of de makers van de lysten van /alaris, in dezen, wel als groote rechtsgeleerden gehandeld hebben, daar de rechten ons leeren, dat men het leven en goeden naam in een gelyke weegfchaal moet leggen, A 9 fr manum vind. (lib, 49, tit. 2). Dus ik voor my zoude oordeelen, wel zoo wel met een gezonde rechtsgeleerdheid te conve- niëren, in het cas fubjett, het falaris te halleveren als te verdubbelen. z, Dat En Ca BI 'W. SCHORER OVER beledigde fpoedige uitwyzing van techt konde verwachten, en niet met verfchei- den beroepingen konde afgemat worden, Zeer nadrukkelyk laat zich hier over uit een zeer vermaard Schryver (h), in dezer voegen : ”Ik ben beledigd, en mogelyk had ik my al gewroken, had gy my niet door uwe wetten de handen gebonden ; ik beklaag my des niet, zelfs heb ik in dezelve ingeftemd, maar op voorwaarde, dat gy myne plaats zoud vervangen, en dat gy al uw macht ter myne verdediging zoud aanleggen. Ik heb myne verbintenis niet verbroken, en {til gezeten; % is thans uw plicht de uwete vervullen, en in myne plaats voor my. werkzaam te zyn. Ïeder oogenblik tydverzuim is eene verbreking van uwen eed , en ’t zou verfchrikkelyk zyn, my de krachten benomen te hebben, die de ftaat der natuur my gaf, om my zonder verdediging over te geven aan de ramp- fpoeden van den ftaatder Maatfchappy”. _ En Haar Ed, Groot Mog, de Heeren Staaten van Holland hebben, by plakaat vanden 22 Maart 1657 (1), uitdrukkelyk ge (h) BURLAMACQUI Prizcipes du droit de la Nat. et des Gens Tom. VI pag. 414. Yverdon 1708. {i) Groot Placaatboek Vol. 2 bl. 459. DE TWEEGEVECHTEN, 575 gewild, dat de gehoonde daadelyk zou: de gehouden wezen den Rechter kennis te geven, om daarop aanftonds en zon. der form van rechtsgeding voorzien te worden , en dit heeft ook Willem de III, by zyn plakaat van den 31 Maart 1684 (k) ark, 2, tot een krygswet gemaakt , en uitdrukkelykgewild, de-zaaken fommier- lyk te termineren binnen den tyd van 3 of 4 weken, en uiterlyk binnen zes, op poene, dat de rechters drie maanden ea. gie van hunne bediening, ten profyte vand en armen , zouden verliezen, Doch ik geloof, dat indien GROENEWEGEN noch leefde, hy die plakaaten al mede onder. de leges abrogatae zoude rekenen; zoo als ook BUGNYON (1), die een groot Joliant gefchreven heeft over de afge- fchafte wetten in Vrankryk, dat met res den zoude doen omtrent de reeds aan- gehaalde heilzaame voorziening van Lo- dewyk den 14, it het tot hiertoe beredeneerde ge. loof ik, dat het eerfte en beste middel, om de duëllen voor te komen, is, dat de wetgevende aan de uitvoerende macht ernftig toont, dat de uitvoering der wet- ten (k) Groot Placaatboek Vol, 4 bl, 162, el) Des loix abrogees. 576 W. SCHORER OVER ten ‘haar waarlyk in allen ernst ter harte gaat, gelyk bleek uit de handeling van Guflavus Adolphus, die daar door, zoo als wy zagen, zelf in % leger de tweege- vechten voorkwam; en ik twyffele zeer; of een. Souverain, die maar plakaaten maakt, en, zoo als BIELFELD zegt; ftilzwygende te kennen geeft, dat hy die niet wil uitgevoerd hebben, zich zelf van wreedheid kan verfchoonen, „Kan dit myn vertoog eenig nut doen; en mogt hier door dat monftrum hborren- dum deforme ingens , zoo niet uitgeroeid; ten minften beteugeld worden, dan zal deze moeite rykelyk beloond zyn. PN een 5} de 6 Zn SS Ed PZ NZ ZIN fs (©) u ©) be EE INSSS NS ne AE Bladz. 377 VERHANDELING orka, ben FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL; ese ad STILUS CURIAE 6’ STIJLE VAN DEN HOVE; DD oo o R _ ADRIANUS ’SGRAVEZANDE. Ek Ek kk 6.1. TNewijl het oogwit van het D Zeeuwsch Genootfchap on- der anderen is, de Befchaaving der Va- derlandfche Letterkunde, en de Ophelde- ring der Gefchiedenisfen van Land en Kerk; zoo ftrekte ook daar toe de Vraage, die ter beändwoording voor ZV. DEEL. Oo | en 578 A. ’SGRAVEZANDE OVER DEN den 1 Januarij 1775 was uitgefchree- ven. (a). | 6.2. Tot die Opheldering zoude ook konnen dienen, het duidelijk openleg- gen van den SCHRIJFSTIJL, welke in voorige tijden in ons Vaderland, in de Jaartellinge is gebruikt; om dus de Tijdreekening, die één der oogen is van de Gefchiedkundt , zekerder te maaken, 6.3. Het is bekend, dat in MNeder- land, zoo wel als elders, voor de Ze- ventiende Eeuw, een aanmerkelijk on- DERSCHEID van SCHRIJFSTIJL, in *t gebruiken der Gemeene Christelijke „Jaartellinge heeft plaats gehad. 9. 4e Doch men moet door deezen SCHRIJFSTIJL niet (b) denken aan de Gemeene Christelijke Faartellinge (Ara Christiana) ZEL VE; welke in de Bee 5 (a) vRAAGE. Het Genootfchap heeft ter be- ändwoording voor den t Januarij 1775 gevraagd: Welke gedeelten van de Nederlandfche Hiftorie , bijzonder van Zeeland, zijn tot nu toe niet naauwkeurig genoeg be= handeld? en wat welke bronnen zouden dezelve in beter licht komen gefteld worden, ter aanvulling en voltooijing der Vaderlandfthe Gefchiedenisfers ? (b) NiET. Vooraf wordt dit bepaald bij ontken= ning, OM te verhoeden , dat men den Schriyfjtijl, die hier bedoeld wordt, niet vermenge met de Jaartel- linge zelve; zoo als door %. Bezt, in zijnen eerften brief aan den Heere ** is gefchied , op bl, 17—20. FRANSCHEN SCHRIJFSTIjL 590 fe van andere tellingen (c) is gevolgd. Want daar men te vooren doorgaans reekende van de Bouwinge der Stad Roo- men ; of naar de Regeering der Room/che Burgemeesteren; of naar de Jndittien: terwijl fommigen telden van het Zijden van Christus , of van den tijd van Keizer Diöcletiaan, (dat is, van den tijd der Martelaaren onder zijne Regeeringe) daar is, in derzelver plaatfe, in de zesde Eeuw, de Gemeene Christelijke Jaartels ling gevolgd; die aanvangt met het jaaf wan ’s Heilands Geboorte, en aan Diony- fius (om zijne kleinheid) Exiguus, de Kleine bijgenaamd , zijnde geweest Abt te Roomen, wordt geëigend: waar om- ‘trent is aangeweezen, dat dezelve niet haauwkeurig is, en eenige jaaren misree- kening (d) heeft, In ’t gebruiken van welke Gemeene Christelijke Faartellinge, Oo 2 het ‚_{(C) ANDERE TELLINGEN. ZEgid. Strautbü Breviar. Chronolog. in 8. Lipf. 1708. p. 786, 7874 S34— H. Wiarda, van de eerfte Uitvindingen en Uitvinders van kohtten en wetenfchappen: L 170, 17E. Am{t. 1733. 8 (d) MISREEKENING. De vroegere Tijdree= kenaars ; begrooten dit doorgaans op 2 jaaren ; doch de laatere wel op 5 of 6 jaaren ; zie onder anderen A. Kluit in Vindiciis Articul &c, T. If. P. II, p. sot — ST In Explicatione LXX. hebdom, Daniëlis, Pp. 155—1Ó3e 580 A, ’SGRAVEZANDE OVER DEN het hier bedoelde Onderfcheid in Schrijf- Jlijl wordt aangetroffen, 6. 5. Door welk Onder fcheid van Schrijf- flijl, ook niet gezien wordt op het ver- fcheiden gebruik van den zoogenaamden Ouden en Nieuwen, of Gregoriäanfchen Stijl; als het welke eerst in % Jaatfle ge- deelte der XVI Eeuwe is bekend gewor- den; wanneer Paus Gregorius de XIII. den Almanak (die naar den ouden Ju/i- äanfchen Stijl was gefchikt) deed verbee- teren, en tot dat einde in ‘tjaar 1582, tien dagen uit de maand Otober weg- nam , welke maand derhalven in dat jaar - flegts 21 dagen behield. 9. 6, Want het ONDERSCHEID VAN SCHRIJFSTIJL, ’t geen het onderwerp is deezer Verhandelinge, had a/ vroeger plaats; en is zelfs reeds, woor de bekend- wording van den Gregoriäanfchen of Nieuwen Stijl alomme afgefchaft. Het beftond in de wverfcheidenheid van den tijd, of bepaalden dag, op welken ELK | JAAR BEGON EN EINDIGDE; waar in de Gemeene Stijl (die nu wordt gevolgd) ; aanmerkelijk was onderfcheiden van meêr | dan eenen Bijzonderen Schrijfftijl, en dus ook, onder anderen, van den FRAN- SCHEN of HOFSTIJLe R 9. 7. De FRANSCHEN SCHRIJFSTIJLe. SSI 6. 7. De GEMEENE Schrijfflijl, in * beginnen en eindigen der jaaren, was de ROOMSCHE Stijl, gefchikt naar de Juliäanfche jaaren, welke aanvang naa- men met den EERSTEN van Januarius, of Louwmaand. | 9.8. Somtijds werd deeze Stijl wel door de Christenen gevolgd , om den aan- vang des jaars van den eerften Januarij te reekenen, om dat men dan gedach- tig was aan de Befnijdenis van Christus; doch boven dien gebruikten de Christenen noch andere Schrijfftijlen , of Faar-begin- Jels, ter gedachtenis van aanmerkelijke gebeurtenisfen, die tot den Verlosfer be- trekking hadden. « Dus begon men het jaar van den 25 Maart, als den dag van Maria Boodfchap , datis, van ’s Heilands Ontfangenisfe ; of van den 25 December, datis Kers- of Christdag ‚dien men hield voor den dag van zijne Geboorte, Ook begon men het jaar wel van den Goeden Vrijdag, als den dag van Jezus Lijden ; doch inzonderheid van den PAASCHDAG, als zijnde den dag van ’s Heeren Opftan- dinge uit den doode. 6. 9. Deeze laatstgenoemde Schrijfftijl (naar welken de jaaren wel eens Paasch- | Jo 3 jaar 582 A, ’SCRAVEZANDE OVER DEN jaaren (e) genoemd worden) als onder- ‚Scheiden van den Gemeenen ftijl, wordt hier bedoeld, Geenfins als eene nieuwe uitvinding , of de ontdekking eener onbe- kende zaak; Maar als eene oude omftan- digheid, die als zeer bekend, door de Geletterden wordt in acht genomen, en waar over zedert eenige jaaren herwaarts verfcheide aanmerkingen zijn gemaakt; inzonderheid door hen, die zich met de fchriften der Middeneeuwen, en met one ze oude Vaderlandfche Gefchiedenisfen , hebben bezig gehouden; doch te gelijk eene omftandigheid , die hoe bekend ook , niet alfoos behoorlijk is opgemerkt; im- mers niet in haare juiste gefteldheid, Waar uit niet zelden misftellingen en werwar- Tingen in de tfaamenvoeginge van oude befcheiden, en in de rechte tijdsbepaalin- ge van gebeurtenisfen zijn veroorzaakt, 9. zo, Derhalven zal ’t niet ongepast zijn over dezen Schrijfftijl eenige or- HELDERENDE AANMERKINGEN voor te ftellen; en voorts de NUTTIGHEID daar van aan te wijzen, en met eenige voorbeelden te ftaaven, 6. 1r. Wat (€) PAASCHJAAREN. Balth. Huydecoper, in de Rijmkronijk van Melis Stoke, met Hiltor. Oudh, en Taalk. Aanmerk. [. D.-bl, 297— FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL,- 583 G. 11. Wat de OPHELDERENDE AANMERKINGEN aangaat: 6.12. Allereerst is ’tnodig op te mer- ken, dat volgensdeezen Schrijfflijl, het jaar begon met PAASCHEN; waarom men wel den naam van Paaschjaaren gee bruikt. Dat is, de eerfle Paaschdag was de Eerfte dag van * jaar , of de Nieuwer jaarsdag ; en delaatíte dag van dit jaar, dat is van ’t oude jaar , was de dag voor Paafchen, in het volgende jaar. 6, 13. Nu weet elk, dat het Paasch- Jeest is een veranderlijk Jaarfeest, tgeen niet weerkeert op denzelfden tijd, en dag in elk jaar ; maar het geene (volgens het befluit van ’t Concilie van Niceën , ten tij- de van Keizer Conftantinus den Grooten, in ’ jaar 325 gehouden) wel jaarlijks in alle kerken der Christenen te gelijk, op den zelfden tijd, en bepaaldelijk op ee- nen en denzelfden ZONDAG moest worden gevierd : maar die Paaschzondag, werwise Jeldevelken jaare, aangezien het (volgens de Paaschreekening) was de Zerfle Zonr dag , welke volgde op de volle maan, ng de Lente-Snee (of ’t AquinoCtium van Maart) waar door de loopbaan der ver- wisfelinge van den Paaschdag, bevat een tijdbeftek van xxx1v dagen; als Oo4 kon 584 A. ’SGRAVEZANDE OVER DEN konnende de wroegfle Paaschdag voor- vallen den 23 Maart, en de laatfte den 25 April, tusfchen welke twee tijdpun- ten juist XXXIV dagen verloopen. 6 14. Uit die gefteldheid der Paasch- jaaren, volgt: dat niet alleen de Maan- den Fanuarijen Februarij, maar ook een gedeelte van Maart, en fomtijds van April, uitmaakten, het laatfte gedeelte van het oude jaar, of na-jaar ; daar de- zelve anders in de reekeninge der Juli üanfche jaaren, welke met den eerften Januarij aanvingen, het eerfte gedeelte van het nieuwe jaar bevatteden, en dus het voorjaar uitmaakten. 4. 15. Boven dien vloejde uit de wer- wisfelbaarheid van den tijd, waar op het Paaschfeest inviel, (6. 13.) eene #wee- derleì zeer onvoegzaame ongereegeldheid; waar van de eerfte was, dat nooit twee jaaren, (die onmiddelijk op elkanderen volgden) eeven lang waaren: maar dat altoos het eene jaar veel langer of kor- ter was, dan het andere; *t geen zelfs een verfchil van xxx1iv dagen konde uitmaaken. Zoo dat het eene jaar meér bevatte dan twaalf volle maanden, en het andere jaar minder dan twaalf maan- den, 6. 16. De FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL, 585 6. 16, De tweede ongereegeldheid, die daar mede verbonden ging, was, dat in het eene jaar, verfcheide dagen in ’t laatflevan Maart , of in ’t eerfle van April, in ’t GEHEEL moesten ONT- BREEKEN: doch dat die zelfde dagen in tegendeel , in een ander voorgaand of volgend jaar DUBBELD kwaamen,. Bij voorbeeld: Indien in ’t eene jaar de eer- fte Paaschdag viel op den 22 Maart, en in’t volgende jaar op den 11 April, dan kwaamen de xx tusfchendagen van 23 Maart tot 1o April, tweemaalen voor in een en ’t zelfde jaar ; te weeten eens in deszelfs begin, en eens in het einde, 6.17. Hier uit fproot de noodza kelijkheid, om altoos bedacht te wee- zen op den tijd, wanneer ín elk reeds verloopen jaar, de Paaschdag was inge- vallen, zoo dikwils men voorleedene gebeurtenisfen, die tot de wier eerfte maanden van eenig jaar behoorden , had te beöordeelen, 6.18. Tot dat einde had men door- gaans PAASCHTAFELS (f) in Alma- nakken geplaatst , of afzonderlijk gefteld, bij de hand, Oo 5 6. 19. Ook (Ff) PAASCHTAFELS;s Job, van de Water Voort. voor ’t Utr, Plakaatboek, 5836 A, ’SGRAVEZANDE OVER DEN 6.19. Ook waaren de Gefchied- of Chronijkfchrijvers veelfins gewoon, de Paaschtijden in hunne verhaalen te tee- kenen, met dat bepaalde uitzigt, om de kennis der Jaarreekeninge gemakkelijker te maaken, Men zoude wel konnen te- genwerpen, dat het over ’t geheel de gewoonte pleeg te zijn in deeze landen, voor den tijd der Kerkhervorminge, niet alleen van de Paaschtijden, maar ook van andere dagen en tijden gewag te maaken; om dat men de dagen der maand, niet zoo zeer bij ’ getal benoem- de, als wel naar de Feestdagen (g), en zoogenaamde Heilige dagen, welke toen gevierd wierden; ’t geen ook zelfs ten opzigt der weeken plaats hadde. En dat men ’t noemen van den Paaschdag en Paaschrwveek , ook welligt uit die gewoon- te zoude konnen afleiden: Doch het is zeker , dat behalven die gewoonte, het noe- (E) FEESTDAGEN, ez zoogenaamde Heilige dagen, Zoo hoemde men: daags voor St. Fan; daags va St, Michiel; de week voor, van, Of na St. Fan; Zoo ook de week van Pinxteren enz. In de Stads Reekeningen van Middelburg, tot zelfs noch in 1574, wordt de verandwoording der Arbeidsloonen, aan de Stads Met- felaars en Timmerlieden, bij weeken , naar de Room- fche Heilige en Feestdagen gefteld; tgeen ook in de uittrekfels bij Scriverius, Befchrijving der Graa- ven van Holland bl, 382 en elders voorkoomt. FRANSCHEN SCHRIJFSTIJE. 587 noemen van den Paasehdag, nach boven dien opzettelijk gefchiedde, om ’t Begin- ftip van het jaar kenbaar te maaken. G. 20. Deeze Schrijf ftijl., der Paasch- jaaren, of Paasch-flijl, draagt fomtijds den naam van Franfchen ftijl; aok heet dezelve wel Vlaamfche ftijl; doch door- gaans wordt die genoemd Hofftijl, Stilus Curie, de Stijl van ’t Hof van Holland, of alleen de Stij/ wan Holland, 6 21, Want dezelve fchijnt van Fran- Jchen (h) oorfprong , of fchoon men ook bij hen, behalven den Paasch-flijl, an- dere Stijlen van fchrijven van ouds ge- bruikte, te weten den Stijl van den 25 Maart, en van den 25 December. In Savoijen en Zwitferland had dezelve Paasch of Hofflijl ook plaats; zoo ook int Luikfche en Keulfche, en welligt el. ders: Doch inzonderheid in fommige Nederlanden, als Molland en Zeeland; ook mede Braband en Vlaanderen, uit- gezonderd in de vier Vlaamfche Am- bachten(i) van Hulst, Axel , Asfenede Éa qr (h) FRANSCHEN OORSPRONG. Poh. van de Water , Voorr. voor ’t Utr. Plakaatb. I, D. en Balth. Huydecoper, Aanm. op Melis Stoke, I, D. bl, 308. naar Mabillon en anderen. (Ì) VIER VLAAMSCHE AMBACHTEN, Volgens W. 588 A. SGRAVEZANDE OVER DEN Bochaute ; welke als Leenroerig zijnde van den Bisfchop van Utrecht, den ftijl van Utrecht moesten volgen. 6.22, Hoe oud het gebruik van deezen Paasch-flijl zij, is mij niet gebleeken; „zeker is ’t geweest een geruimen tijd voor de XIV. Eeuw, ger re ftraks (6. 37.) alreeds een bewijs der affchaffinge, in het eerfte jaar dier Eeuwe zal worden gemeld, _ 9. 23. Doch fommigen (k) hebben den Ou- W. te Water, over de Leenroerigheid der vier Am- bachten, bl. 17, 18. gefteld voor het III, D. van Mr. Kasp. Burmans Utrecht{che Jaarboeken, volgde men aldaar den Stijl van Utrecht, die ’c jaar begon van den 25 December, zoo als J. van de Water Voorr. voor ’t Utr. Plakaatb, aanteekent, (Kk) SOMMIGEN. Ger. van Loon, klimt op, vol- gens B. Huydecoper bij M. Stoke, I. D. bl. 307, tot het jaar 870. en {zoo als mij bericht is) Eccardus Rer. Franc. T. IL. p. 565, 566. uit Vredius in Sigill. Com. Flandr. reekent noch vroeger, want hij fchrijft: dat de Franfchen , tot het jaar 757, het Burgerlijke jaar van den eerffen Maart begonnen, doch dat wanneer Koning Pipinus, de Rijksdagen, die op den eerften Maart pleegen gehouden te worden, had verlegd, op den eerften Meij, het jaar zelf, toen ookeen NIEUW BEGINPUNT Ont- fing, en wel van het Paaschfeest; ’tgeen tot den tijd van Karel dez IX is gevolgd. Mabillor de Re Diplom. L IL C. 23. $. 4. p. 172. getuigt ook: dat de oude Franfchen onder de Koningen van den Merovingifchen fam, van de maand Maart het dar Ce FRANSCHEN SCHRIJFSTIJLe 589 ouderdom van dit gebruik al gebragt tot het jaar 870, En anderen noch vroe- ger, reeds tot het jaar 757. Willende, dat toen de Franfche Koning Pipinus de Algemeene Staatsvergaderingen des Rijks (Comitia) van den eerflen Maart overbragt op den eerflen Meij ‚ het Bur- gerlijk jaar, met het Paaschfeest eenen aanvang hebbe genoomen, in de plaatfe van den eerflen Maart; op welken dag, men wil, dat het jaar te vooren pleeg te beginnen; tgeen echter niet duidelyk blijkt. 6. 24. Geheel onzeeker is ook de Oorfprong van dit Stijl-gebruik. 9. 25, Zeer onwaarfchijnlijk is de meening van hun, die willen, dat de Christenen, uit eerbied voor het Paasch- feest begonnen. En in de Capitula Synodi Vernenfis, of Handelingen der Synode in ’t Paleis te Verzon In Normandijen gehouden, en door Koning Pipinus in ’tjaar 755 uitgegeeven, leest men: 4. IV. ”Ut „> bis in anno Synodus fiat. Prima Synodus MENSE ‚99 PRIMOs quod est Martias Kalendas, ubicunque > Dominus Rex jusferit in ejus praefentia”. _ Hier uit blijkt wel, dat in 755, en dus voor 757 de maand Maart, de EERSTE maand wordt ges noemd: maar juist niet, dat het jaar van den EERSTEN dag dier maand begon. Want Maart kon de eerfte maand heeten, al begon men ’t jaar pas op den 25. dag , zijnde den dag van Maria Boode Jhap. ($. 8.) 590 A. ’SGRAVEZANDE OVER DEN feest der FJooden, (U) als het eerfte Feest in rang en waardigheid, het jaar vari Paafchen zouden hebben begonnen, Want men behoeft, om het tegendeel te zien, alleen den Brief te leezen , die Keizer Conflantints (m) na ’t gehoudene Concilie van Niceën in *t jaar 325, fchreef aan alle de kerken onder zijne Heer: fchappij, ten einde zij niet te gelijk met de Jooden , (welker Paaschdag verwisfelt op alle dagen der weeke) maar altoos op Zondag, het Paaschfeest zouden vie- ten; (6. 13.) 6, 26, Anderen gisfen, datde Stijl der Paaschjaaren zoude zijn gefprooten uit het Zafelken (n) of Bordeken, ’t welk van ouds pleeg gehangen te worden aan de Paaschkaars (Pafchalis Cereus), die men op den Zaturdag voor Paafchen of Paaschavond (bij den aanvang van het Paasch= (1) PAASCHFEEST DER JOODEN: Zoo wil Ma- billon, volgens B. Huydecoper bl. 312. (Cm) CONSTANTINUS. Deeze brief is onder anderen in C, Barozii Annal. T. III. p. 307 (n) TAFELKEN. B. Huydec, bij M. Stoke I. De bl. 312314. Hermannus Gygas in Flor. Temp. feu Chron. Univerí, p. 53. wil, dat Paus Zozimus, in It jaar 422. het wijden van de Paaschkaars hebbe vastgefteld; ’t geen andere noch vroeger ftellen. Zie Feh. Ger. Meufthenii Glosfar. Barb. Latin, in ’€ woord Pafchalis Cereus, Lugd. Bat. 1743. in 4. > FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL: SOL Paaschfeest) gewoon was te wijden, en op welk Bordeken de Zijdmerken gefteld waaren, volgens welke het Paaschfeest moest bereekend worden (als Zondags- Letter ,Guldegetal enz.) benevens het loo- pende jaar. En dat men , van dat tijdftip der Kaarswijdinge af, het Nieuwe jaar begon. Welk gebruik van’t Zufelken of Bordeken men wil, dat reeds in de vier- de Eeuw hebbe plaats gehad. Alhoewel de Voorfteller deezer gisfinge ontkent, dat het gebruik der Paaschjaaren zelve, zoo vroeg zoude hebben beftaan. El ders wordt ook gezegd, dat men vande Wijding der Doopvonte (o) op Paasch- avond, het Nieuwejaar begon te reeke- nen. 6.27. Wat ‘er ook zij, nopens den ou- den oorfprong van deezen Schrijfftijl, dit is zeker, dat zich daar van hebben be- diend, niet alleen verfcheide Worften, als de Koningen van Vrankrijk, Graaven van Vlaanderen, Holland en Zeeland x p) Is- (o) DOOPVONTE. B. de Jonge Gendfche Ge fchied, IL. D. bl. 236, 237. bij Wa 'te Water over de Leenr. bl. 17. ì (P) GRAAVEN VAN HOLLAND EN ZEELAND. Dit blijkt uit het geen F. van Mieris, in de Voorr. voor ?t Groot Charterboek IL D, bl, 13. heeft aangemerkt, Wee 592 A.’SGRAVEZANDE OVER DEN Alsmede de Graaflijke Hoven van Bra« band en Holland: Maar ook de Magi- flraaten in de Steden; voor al in Zeee land ;(q) zoo wel als Beämpte en bijzon- dere perfoonen, zoo in Chronijken (r) en Gefchiedboeken, als in gemeenzaame Briefwisfelingen (S). 5 9. 28, Al- wegens de brieven van Graaf Jan den I. en IL, van 1296. en 1299. vergel. met L. P. van de Spiegel over de Hooge Vierfchaare in Zeeland, bl. 77, 78. in ’t IL. D. der Verh. van ’ Zeeuwsch Genootf, Al- hoewel zij in Holland zijnde, fomtijds eenen an= deren ftijl volgden, dan zij in Zeeland zijnde, ge= bruikten. B. Huydecoper bl. gar. (q) VOORAL IN ZEELAND. Te Middelburg was dit gewoonelijk, volgens de Stads Registers ten Raade, Stads Reekeningen, Vonnisfen cnz. Ook te Vlisfingen; zie F.J. Brahé, Eeuwvreugde bl. 193. Uit de Ordonnantie van de Policie in Hol- land van r April 1580. is af te neemen, dat zulks aldaar in Steder en Dorpez ook wel plaats hadde. Te Dordrecht begon men tot 1577 het jaar, en dus de Jaarreekening met denGoeder Vrijdag , dat is van den dag van ’s Heilands Lijden; volgens M. Baten, Be= — fchrijving van Dordrecht bl. 621, 629. die aantee= kent , dat dit waare volgens Stijl des Hofs van Holland; geen in het Zegenbericht op ’t Nabericht van 7. Bent bl, 23.ook van de Dordfthe Ate en Klepboeken , of Stads Registers wordt getuigd. (T) CHRONIJ KEN. Men zie bij voorbeeld, de Chronijk van Vlaanderen van Meyerus, waar van veele uittrekfels zijn gemaakt door Seriverius, over de Graaven van Holland en Zeeland. (S) BRIEFWISSELINGEN. Onder anderen, in de Brieven van Viglius Ayita à Zuichem aan Joächim Hopperus, in de Analeta Belgica van C, P, Hoynck wan Papendrecht, T, IL, P. IL, ; / FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL: … 593 „6. 28. … Alhoewel dezelfde: perfoonen. (t) zich niet altoos aan den Paasch/lijl. bonden, „maar ook den Zoom/then of gemeenen flijl volgden; inzonderheid wanneer zij op andere-plaatfen waaren. 6, 29. Deeze ongelijkheid baarde. ces ne nieuwe moejelijkheid ; weshalven ?er. eenige KENMERKEN van den Paaschftijl vereischt worden „ om daar uit te kon nen oordeelen , of de fchrijvers zich van den gerneenen Room/chen Stijl, of van-den Hoff bediend hebben; «Doch welke kenmerken , verfchillende waaren op on- derfcheidene plaatfen. | 9. 30. Als men zich in deezen tot ons Vaderland bepaalt, dan is het eerfle en. gereedfte kenmerk te vinden in de ons Jchrijvinge, welke de fchrijvers. zelve; bij hunne jaartelling voegden, om uit- drukkelijk of bij wettig gevolg aan te wij- IV, DEEL, PP zen ; (t) DEZELFDE PERSOONEN. Keizer Karel de 5 en zijn Zoon Philippus, gebruikten in Neder= land, den Franfchen of Hofftijl; doch in Spanjen, den STIJL VAN CASTILIEN, dat is den gemeenen Stijl, FJ. van de Water Voorr. voor ’t Utr. Plakaatb, Zoo gebruikten ook de oudere Graaven, op ver= icheidene plaatfen zijnde , eenen verfchillenden Stijl, B. Huydecoper bl. 321—323. Karel de 5. gaf te Meche= len 11 Maart 1520; eenen brief , met de bijvoeginge: Stile de Cambray, Die te vinden is in’t Register van Verbandente Middelburg. MÁ, fol, 102 yfo, SDA” A. SGRAVEZANDE OVER DEN _zen}dat zij den ofjlij/ volgden , of dat zij het Biot ide deeden. 6 31. Wanneer zij den Hoffhijl wvol- gende, zulks uitdrukkelijk, aanweezen, „ fchreeven zij achter aan het jaartal, in “Latijn: Stilo Curie; of in °t Neder- duitsch: Srijle °s Hoofs, Stijle ° Hoofs VAN HOLLAND; ook: naar fchrijvens ’s Hoofs van Holland; en korter: naar *fchrijven van Holland; en allerkortst naar Holland, Terwijl de Graaven fehreeven®’ naar den Loop wan onzen FBewao HBEW on 6. 32, Maar als dit bij wettig gevolg, wordt aangeweezen, vindt men in tlaat- fte van *t oude jaar bijgevoegd de woor- den: woor Paafchen; en in * begin van % Nieuwejaar: na Paafchen, (S. 39. (z)}. 6 33. Welke laatstgenoemde Bijvoe- gingen door kundigen (u) alleen van den 22 Maart, tot den 25 April wier- den bijgevoegd, om dat dezelve voor of na dien tijd niet te pas kwaamen, 6. 34. Doch dat zij het tegenflelde van den Hofftijl volgden, toonden zij, door de bijvoeging: naar gemeen fchrij ven, (U) KUNDIGEN. Voorbeelden van Onkunde in deezen, heeft %., van de Water in zijne Voorreden geteekend, Sol FRANSCHEN 'SCHRIJFSTIJL. ‘ 595 wen, of fchrijven deezer Stede; of (zoo als men te Utrecht deed en in de vier Ambachten (S. 21.) van Vlaanderen) Ge- meene flijl, of Stijl ’s Hoofs van Utrecht; het geen bedoelde den 25 December, zoo als dit met het jaar 1310 was aan- gevangen (6, 37.) En in de Brieven des Konings vindt men: naar Caftilien, enz. 4. 35. Nochtans hebben de fchrijvers niet zelden werzuimd (v) en geheel na: gelaaten deeze aanteekeningen alomme bij het jaartal te voegen, In welk ge- val het wvoornaamfte middel dat over- blijft is gebruik te maaken van de /cha- kel der Gefchiedenisfen (w) van dien PP 2 tijd; (v) VERZUIMD. ’t Geen getuigd wordt in ’£ Plakaat van- Koning Philippus den II. van den 16 Junij 1575. daar van zijn aanmerkelijke voorbeelden aan- gebragt in ’tTegenberigt op het Naberigt van den Heer JF. Bent, bl. 18. ontleend uit het Groot Privilegie van Vrouwe Maria van Bourgondiën, 14 Maart 1476. [ftil. cur. dus 1477.) Haar Privilegie aan Leyden geà geeven , wegens de verkiezinge der 40 en 16, den 23 Maart 1476. En een Privilegie pe Haarlem van 24 Maart 1476, [die beide naar den Hofftijl moeten gereekend worden, en dus tot 1477 behooren] waarbij men kan voegen het voorbeeld der quitan= tie van den Ontfanger Generaal Nicolaas Provoost , van 28 Feb, 1477. [voor 1478) in het Tegenberigt, _ ingelast bl. 3, 4. CW) SCHAKEL DER GESCHIEDENISSEN. Zoo oordeelen de Heeren var de Water ; en wan Mieris te , recht ; 596: A. ”’SGRAVEZANDE OVER DEN tijd; ‘waar bij ook de ZLandaard van den fchrijver, als mede de plaats waar hij fchreef (indien zulks mogelijk is) in opmerkinge kan worden genoomen. 6.36, Alvroeg heeft men de onvoeg- zaamheid van deezen Stijl ondervon- den; En ook al vroeg getracht, daar in te voorzien; Waar in de Kerkelijken zijn voorgegaan, ’tgeen in den Bur- gerflaat naderhand is gevolgd. 3 6.37: Wat de Kerkelijken betreft; Men fchrijft: (x) dat in ’tjaar 13o1. in Svo ah 1e het recht; de laatfte heeft zich daar van onder anderen bediend, in de brieven van Graaf fez den TI, en den U. Uit de Gefchiedfchakel blijkt ook, dat in de Brieven van Viglius aan Hopperus, de CXCIIL. van 5 Maart 1573. p. 732 en CXCIV. van r2 Maart 1573. p. 737. meldende dat Middelburg was werlooren, en de Vloot (door Don Louis uitgerust) was geflaagen naar den Hofftijl moeten gereekend worden, als be- hoorende tot 1574. Men zie mijne Tweede Eevage- dachtenisder Middelburgfche Vrijheid. bl, 384, 398, 421. met de Aanteek. GO scurRIjFT, Wegens ’t jaar 13OI. te LIM O= GES; zie B. Huydecoper by M. Stoke 1. D. bl. 315. die uit. Mabillon aanteekent, dat r3or. in het Bisdom wan Limoges , de eerfte dag des jaars verfchikt is van den Paaschdag , tot den bepaalden dag van 25 Maart ; daar hij ook. uit Haltaus, in Chron. montis fereni, p. 27, 28. van de Zwitfers gewag maakt. Van s A= VOIJEN, 1306, de Voorr. van Job. van de Water, Nopens 1310. te KEULEN, bij dezelfde Schrij= — vers, als mede Vad, Hift, III, Deel bl, 194. en Ee Ce FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL,". 597 het Bisdom van Limoges, de eerfte dag van ‘tjaar is verfchikt van den wande- lenden Paaschdag, tot den wastflaanden dag van 25 Maart. Dat zulks:in Sa- woijen zij gefchied in % jaar 1306, En insgelijks te Keulen op. de Provinciaale Synode, in die Stad befchreeven in-de Lente van ‘tjaar 1310; op ’twelke Guij Bisfchop van Utrecht, tegenwoordig was; daar bepaald werd: ”Dat men » voortaan volgens. het gebruik der Roomfche kerke, het jaar met Kers- 5 mis en niet met Paafchen zoude aan- » vangen.” Waar uit men afleidt, dat dansiin deeze Landen „na dien tijd, de gewòóne Stijl zij geweest, het jaar met Kersmis te beginnen, en dat men daar- om, van toen af den Paaschftijl, onder- fcheidshalven, den Stijl wan ’ Hof heeft genoemd, ADT “ Zoo is ook te Zwik, de eerfte dag van % jaar 1334. (welke moest koomen op den-27 Maart), vervroegd tot 25 December 1333, „6. 38. Doch ’er verliep noch meêér __dan ééne Eeuw, eer deeze affchaffing in den Burgerflaat gefchiedde; want PP 3 Kar deren; inzonderheid van Huesfin Bat. S. LD. ble 251. En aangaande LUIK, bij Huydecoper bl, 515. 568 A+’SGRAVEZANDE OVER DEN Karel de FX, (y) Koning van Vrankrijk was de eerfte, die in ° jaar 1563. last gaf bij willekeur, dat het Nieuwejaar even: als in andere landen met den eer- fien Fanuarij 1564 zoude aanvangen; ’t geen door °% Konings Raad en kamer van Reekeninge terftond is opgevolgd, doch door *t Parlement, (‘tgeen daar in-geen behaâgen vond,) eerst met het jaar 1567 is aangenoomen. 6. 39 Twaalf jaaren laater gaf Pbi- lppùs de WL. (z) Koning van gen | ij Cy) KAREL DE IX, Oudheden en Geftichten van Delfland, in 8. bl, 467. Verklaaring van, eenige duisterhieid by dé Keuré van Zeeland, van Oogst- miáànd r49s. na bl, 80, Aant. van Mr. Corn, Verfluis opde Coftùme van Middelburg in 4. 1771. bl. 222, Voorr, vaù J. van de Water, en B. Huydecoper bl. 320, …(Z) PEILIPPUS- DE it. In ’t Plakaat van den ró. Junij 1575. te vinden in ’ Groot Plakaatb. IL. D, ble 455. fpreekt de Koning dus: *”Alzoo men bij 5 Experientie bevorden heeft, dat ’er veele in- js -convenienten gebeurd zijn ; door de verandering „5 em diverfiteit van den Datum des jaars, zedert zy den dag van de Geboorte onzes Heeren: J.C. tot » der refwrrektie of Paaschdaz; Mitsdien, dat men in zo eefiige quartieren den datum van ’t vernieuwen 3» des jaars van Januarij daar na volgende, (het s> welk de Stijl is,‚-die men gemeenlijk gebruikt 55 Anderen” beginnende het zelve-op Paaschavond, ze (Ct welk fommigen zeggen: den Stijl van den Hove) »; ende anderen anderfins, naar de diverfiteit van 3, de Bisdommen; Gelijk ook fommigen er bij Á à # € à FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL.” 599) bij Plakaat of Edie -van den-16 Junij 1575, ten tijde van *t Bewind van: Don Louis de Requefens eenen gelijken: last aan de Nederlanders, ovies 6. 40." “Te Dordrecht is dit gevolgd met het jaar 1577 :-Doch-te Middelburp vindt meneerst met: den” eerften ‘Jânuäz rij 1578. in de Notulen wan : Weten Raad ‘die verandering: van Stijl ;‘ zijnde het opmerkelijk, dat toen Prins: Wijs lem de T, (a): in de maand Maart “daar aan. volgende eene Ordonnantie gaf, nopens de Opvolginge van Veere en PP 4 0 Vliss „5 ftellen „woor zeekeren tijd, te weeten van den 22 s‚ van Martis tot den 25 van April daar na volgen= 9 de, deze woorden: VOOR of ‘NA PAASCHEN4 »s het welk-fomtijds de. Notarisfen , Publique , of „5 Privé Perfoonen vergeeten; ofte laaten te ftellen in 5 hunneAten ende Schriften ‚ zulks dat daar deur 55 dikwils rijzen -queftien „ gefchillen ende zwa s-righeden-op de contraéten, ouderdommen } ren- 5 ten ende perfoonen enz;e 5 « in (A) PRINS WILLEM DE I,vgebruikte den Ges meenen. Stijl,” in eenen brief uit: Delft aan de. Wet= houderfchap te -Wlisfingen 7 Jan. 1573. Bijlaage:‘D. bl, 25. achter. %-J. Brabé Kerkel, Redenvoer.. * Inde verklaaringe «aan “Middelburgogegeeven den-19-Feb, 1574 (tevinden in mijne Tweede Eeuwgedachtenisfe of Hiftorifohe- Aaneenfchakelinge-bl. 414) -is’er bij gefteld a zarivit. Dzi, ’t geen vof de Gemeene Christelij= ke Jaartelling ‚"die aanvangt met het jaar van Christus Geboorte (954) of liever :den » Schrijfftijl „ die „met Kersdag het jaar begon, konde aanwijzen, 5 bon A. SGRAVEZANDE OVER DEN Vlisfinigen inde plaatfe van den Bisfchop van. Middelburg, als * derde Lid van Staats-om de derde {tem te hebben, dezelve geteekend is-den 8 Maart 1578 ; met; de omfchrijvinge: Stilo Zdidi; waar doorshet: genoemde Plakaat: of Edid. van-Pbilippus. van>15 Junij 15:75, fchijnt te, worden verftaaris:: ob: miei8da de onfe4re Eindelijk -is hierop in Zof: land gevolgd „ede ‘Ordonnancie-van de Palicie, (b), vanden 1 April 1580. ze. Arn ofrirdeobie: dijogtae dess =(b) ORDONNANCIE vÁN DE POLICIE. Het 40 Art. van 1 April 1580 luidt dus: * Ende ten laatften Or- hs ie en FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL: Óot dert welken tijd de gemeene Roomfche Stijl in dat gewest alom is aangenoomen, 9.427 En twee jaaren daar na is de Schrijfftijl-noch verder tot volkomenheid gebragt, door ’t bevel van den ‘Hertog van Anjou, (die toen de-gebiedhebbende magt bezat) welke den zo Oétober 1582 belastte, dat- de 15. Oétober van dat’ jaar zoude worden genoemd de-25; zoo datde maand van Oétober in -dat-jaar maar 21 dagen “zoude hebben; waar door. dan de Nieuwe of Gregoriüanfche {tijl-hier te lande isin gebruik gebragt, even als in de Roomfche landen; fchoon men in ENGELAND (c).den ouden flijl bleef volgen, en inde ‘Staatszaaken bo. ven dien; ‘het jaar met. den 25 Maart be- gon. Zijnde eerst met September 1752 aldaar de. Nieuwe of. Gregoriäanfche ftijl aangenoomen ; en zedert dien tijd:de eer= fie dag van Januarius „in ALLE OPZIGTEN | PP’jS wrr »» fiets. Secretarisfen „en (Generalijken , allen den », Onderzaaten van den voorfz. Landen , in heure >» openbaare acten , gerechtelijke brieven ende in- 2 ftrumenten „noch in heure Registers ofte Proto= 2 Collen anders te doen ofte laaten: gefchieden, > op poene van Privatie, ofte Sufpenfie van heure „> Staaten ende Officien , ofte andere arbitraale cor= vj reétie. naar.exigentie-van der-zaaken”, …. 7 (C)ENGELAND. Hedend. Hift. of Teger wöord. Staat van Groot Brist, I, D, bl, 535 , 536, 603 A. ’SGRAVEZANDE OVER DEN gehouden voor den eerften dag van *t jaar. | | 6. 43. Na deeze OPHELDERENDE AANMERKINGEN, zal ’t niet ondien- ftig zijn de NUTTIGHEID van dezelve op te geeven, en met eenige voorbeel+ den te bevestigen. d 9.44 Voor af, houde men wel onder het oog, dat deeze aanmerkingen zich alleen bepaalen tot fchriften , die voor de: Zeventiende Eeuw zijn te voorfchijn gekootnen ; terwijl het noch niet zeker blijkt „boe vroeg de opmerking van deezen Schrijfftijl alreeds te pasfe koomt, De Heer Balth. Huydecoper heeft veel werk gemaakt, om den vroegen ouderdom der „Paaschjaaren te ontkennen ; als ook het gebruik’ derzelve in Meerhout, Melis Srake ‚Willem Procurator, Fobannes a Leiden, en andere oude Kronijkfchrij- vers, “alhoewel. Hij * vroege gebruik van den 25 Maart-taeftaat, Wat daar van zij, moet van achteren, door oplet- tenheid op die Schrijveren, en andere — oude. rukken in tijdvervolg worden be- flist,: Jin Í Sutil gie ke S. 45. De nuitigheeden nu zijn veeler- 1 r 8 8 een 6. | 46. Allereerst” zijn deeze aanmer FRANSCHEN! SCHRIJFSTIJL. … 60% kingen nüttig, om zich te HOEDEN voor ’t-begaan van misflagen , en verwar- ringen der tijdorde ‚In t VERZAMELEN vary Losfe Chartres; Brieven en andere flukken, Waar van men de voorbeelden heeft in den arbeid-van den Rechtsge: leerden Johan van de Water, in zijn Groot Placcaatboek van Utrecht ; in jaar 1729 uitgegeeven ; Als mede in het Groot Charterboek van: Frans van. Mieris. 6. 4% Eene tweede nuttigheid is,dat men geleegenheid bekoomt, om de mais. Slagen te verbeeteren, en de verwarringen op te ruimen in zulke VERZAMELIN: GEN, waar in de Hofftijl, door de ver« zamelaars, ziet is opgemerkt ‚ én waar door verfcheide ftukken: op verkeerde plaatfen „zijn gefteld,; Dit kan ste: {tade koomen in ’t gebruiken der Brieven van Viglius Aytta a Zuichem aan Joächim Hopperus , door Cornelis: Hoynck van Papendrecht verzameld, in zijne Ana- leéta Belgica; welker -faamenvoeging is gefchied--geheel enal naar den Room Jchen of Gemeenen ‘Stijl; of fchoon niet alleen: uit den inhoud „maar dikwils ook uit debijgevoegde omfchrijvingen ; of aan teekeningen van denvtijd blijkt,” dat in dezelve de Zof- of Paaschflijd is:gevolgd. 6Go A. ’SGRAVEZANDE OVER DEN Weshalven doorgaans de brieven der wier eerfte maanden. van elk jaar wer- keerd, dat is „een jaar te vroeg geplaatst zijn, en dus de woorjaarsbrieven van 1567. voor Meij 1566, en die‚van 1568, voor aan in'1567.-zijn gefteld, «en zoo vervolgens. EN ot. | 6. 48. Even zoo is in de werzamelinge der Sententiën van den Hertog: van Alba, door Jacob Marcus te Amfterdam 1735. in oêtavo, de Hofftijl (fchoon dezelve hier en daar geteekend ftond) dóor den uitgeever niet. waargenoomen, ‘weshal- ven fommige “Sententiën reeds gefteld zijn in ’ voorjaar 1568. of fchoon het bijvoegfel toonde, -dat zij (naar den Hof: ftijl) tot-het jaar 1569 behoorden. „Waar bij men (volgens ’t getuigenis van den genoemden Johan van de WW a- ter).ook het Gelderfche Plakaatboek kan voegen; als waar in foortgelijke verzin- ningem:plaats: hebben. | e Ós 49 Hier koomt bij eene derde nut- tigheid ‚dat men door deezerganmerkin- gen geleegenheidontfangt,-om zoo wel van -Losfe Chartres; brieven) ensandere ftukken „ als van de verhaalen der. Gez Jebiedfchrijveren van verfcheide::Land- aard. en woonplaats, het RECHTE GE- Shi, BRUIK FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL; « 6oj BRUIK te maaken, in het vormen van een GESCHIEDKUNDIG SAMENSTEL van verfcheide gebeurtenisfen; zoo deed te meermaalen de Heer Wagenaar in de. Vaderlandfche Gefchiedenisfen ; ook zijn daar van blijken in mijne Hiftorifche Aaneenfchakelinge van Gebeurtenisfen der, Stad Middelburg, in 1774 uitgegeeven. 6. 50, En inzonderheid kan als eene wierde nuttigheid -befchouwd worden, het BESLISSEN van fommige onzekerheden, over den tijd der gebeurtenisfen, welke in verfchil zijn; en het wegneemen van verwarringen en misflagen uit de ge- fchiedverhaalen. | Waar van veele proeven konden wor: den gegeeven, doch eenige weinige zul- len genoeg zijn, | 6. 51. Ter BESUSSING der ongekerhees den in den tijd, kan ten woorbeelde die- nen. “ 9. 52. De inftelling der GULDEVLES- ORDE , welke was den 5 Januarij 1430. an- deren ftellen dezelve den 5 Januarij 1429. doch ’ is te verftaan naar den Hofftijl, 6.53. Philip de Comines, een Fran: fche Gefchiedfchrijver, verhaalt den dood van Hertog KAREL DEN STOUTEN op den 5 Januarij 1476, doch % is baat en 606 A. ’SGRAVEZANDE OVER DEN den Hofftijl te reekenen; dies anderen: dit tot 1477 brengen. 6.54. En dus moet dan-ook het GROOT PRIVILEGIE (d) van Maria; Karels Dochter , van den 14 Maart 1476 begreepen worden van den Franfchen of Hofnijl, als behoorendetot het jaar 1477. 9. 55. Doch deeze aanmerking, is door den Schrijver der Waderlandfche Ge- fchiedenisfen (e), ten onrechte toegepast op ’tgefchil: Of de herflelling der Privi- legien , door Hertog Philips den Goeden, aan de Kennemers in 1455, of 1456 zij gefchied ? Om dat die herftelling behoort tot Meij of Bloejmaand; en dus buiten die maanden, in welke dat werfchil in- vloed heeft. (6. 33.) 6.56. En wat de wegneeming van ver- warringen betreft, zullen twee voorbeel- den konnen volftaan , welke teffens pe p en (d) GROOT PRIVILEGIE. Men zie deswes gen uitvoerig het Tegerbericht op ’t Nabericht van {. Bent, Dord. 176r. in 4. bl. 6 — daar ook een Brief van Maximiliëan en Daria op bl, To wordt aan- geroerd van 28 Feb. 1477. voor 1478, nopens de Munte, dewijl Maria eerst den 19 Aug. 1477. in % Huwelijk met Maximilian was verbonden. (C) Wagenaar Vader. Hit. VL D. bl. 54. Andere voorbeelden van onvoegzaame toepasfinge, wor- den aangeteekend, in ’ reeds aangehaalde Tegenbe= eigt bl, 21—23. ERANSCHEN SCHRIJFSTIJL. _ Ó6of. len dienen ter verbeetering der Meders landfche Penningkunde van G. wan Loon (£); die anders wel, bij andere geleegen- heeden, den Hofflijl heeft opgemerkt. 6.57. Hij fchrijft nopens ‘t beleg van Middelburg, na ’tovergaan van Ramme- kens den 5 Aug. 1573. “Ja de Staaten > van Zeeland , om het tot de overgaaf » te dwingen, fpaarden geen kosten, > maar verdubbelden de uitleggers en » op ftroom gehoudene fchepen ; zu/ks » zij zich als werzeekerd houdende, dat »„ de Stad niet te ontzetten, maar door » de genoome voorzorg , zoo goed, als in » bun geweld was, dit volgende Pen- » ningtje tot lof van den Prins van O- » ranje deeden munten, Midd, ab Hifp. „ D.P.A.V.R. G.E. C.C. 1573”, Doch die met eenige aandacht, ’t beloop van zaaken in dat tijdsgewricht gade flaat, ziet ligtelijk, dat 1573 is naar den Hof- flijl, dat is 1574. Zoo datdit Penning- tje, niet voor af, maar na ’t overgaan der Stad is geflaagen. (É) G. van Loon Nederl. Hift. penn. I. D. bl. 172. „Men zie deswegens mijne Tweede Eeuwgedachtenis der Middelburgfche Vrijheid, of Hift. Aaneenf. by P. Gillisfen 1774. in 8. bl, 422. 608 A, ’SGRAVEZANDE OVER DEN 6: 58, Dezelfde Schrijver (zg) ftelt ook op ’t jaar 1574, de oprichting der Leydfche Hoogefchoole ; hij fchrijft: ”Zij- „ ne Doorluchtigheid had reeds, ftaan- „ de de eerfte influiting [of beleegering der Stad Leyden. door de Spanjaards). op den tweeden van Louwmaand dee- „ zes jaars [1574] den Staaten van Hol- „ land vertoond, hoe de gemoederen „ der- Nederlandfche jeugd; door het „ Onderwijs der uitheemfche en buiten- landfche fchoolen, veel te Spaansch- „ gezind gemaakt en van de Spaansche ; belangen voor ingenoomen wierden ; „ en derhalven hun het oprichten eener „ Hoogefchoole binnen Leyden aange- „ preezen. Dit was bij gemelde Staaten „ goedgekeurd, de inftelling en vergun. „ brief daar van den 6 derzelver maand „ te Delft uitgegeeven, en op den naam „ van Koning Philips afgekondigd ; „ doch de voltoojing, en het volle be- „ flag van dat werk, was door het op- „ gevolgde tweede beleg dier Stad ver- „ hinderd: zulks de openbaare Inwij- _ ding der nieuw geftichtte Akademie, „ eerst op den 8, van Sprokkelmaand kaf À k „ des (8) G. van Loon Nederl, Hift, penn. I, D, bl. 197. NE pn N dd emeeendensende 8 ” ke FRÁNSCHEN SCHRIJFSTIJL, _ Óog » des jaars 1575, ten overftaan der » Staatfche Gemagtigden , en met veel , plegtigheden verricht wierd”. 6. 59. Dit bericht nu is geheel bui- ten den haak; Want de zaak ging op deeze wijzetoe: Na dat Leyden voor de tweedemaal ingeflooten, en den 3 Oc- tob, 1574 was ontzet, en Don Louis de Requefens door zijne Gemagtigden Eb. Leoninus en Hugo de Bonte, den ar Dec. 1574: te Delft, ter ftaats vergade. ring van Holland wvoorflagen tot Wrede had laaten doen, waar van aan den Prins van Oranje, (die toen in Zeeland was, om eenen aanflag op Antwerpen. ter uitvoer te brengen) werd kennis gegeeven, zond Oranje den 28 Dec, 1574. Mr. Jaques Tayaert, van Mid- delburg naa Delft, om de- Staaten te vermaanen, ten einde, EER DE VRE- DEHANDELING BEGONNEN WIER- DE, eene Hooge „School op te richten; daar toe Leyden voorflaäande, Welk _ voorftel den 2 Jan, niet van het jaar 1574 (gelijk van Loon fchrijft) maar van het jaar 1575 ter ftaats vergadering kwam, en den 3, alreeds werd goedgekeurd, waar van men den 4, aan den Príns ken-. nis gaf, en twee dagen laater het Oc- IV, DEEL Qa troj hed Ó61o A.’SGRAVEZANDE OVER DEN troj op naam wan Philippus te Delft uit- gaf, geteekend den 6 Januarij 1574 STI- LO CURIAE , (zoo als “uitdrukkelijk in®t Groot Placaatboek, en de Notulen van Holland (h) ftaat.) En voorts een maand daar na, den 8 Februarij 1575. de Hooge School ingewijd; en de Sta- tuiten den 2 Junij 1575 te Dordrecht door den Prins en Staaten van Hol- land vastgefteld, twee dagen voor het fluiten der Unie met Zeeland, ’*t geen den 4 Junij 1575 gefchiedde, zoo dat de verwarring van den Heer van Loon, alleen daar uit {pruit, dat hij de bijvoe- ging: Stilo Curiae, bij *t jaartal 6 Jan, 1574 ftaande, heeft over ’t hoofd ge- zien. (i) | | 9. óo. Toteene toegift herinnere men zich de wondere baaringe van Margareta Gravinne van Hennenberg, die in *tjaar 1276, in eene dragt 364 kinders zoude hebben ter wereld gebragt, waar vande helft zoons , Johannes, en de wederhelft dochters, Zlifabeth zouden genoemd zijn, (hb) In P. Paulus, Betoog van Zeelands Recht tot het ftichten eener Hoogefchoole, 8. Leyden 1775. Bijl. bl. 33. isgefteld in ’t O@troj , het jaar 1575. (Ì) Anderen hebben ook (zoo ’ fchijnt) in dat zelve opzigt gedoold, Men zie de Nederl, Jaarboe= ken van July 1769. bl. 913. FRANSCHEN SCHRIJFSTIJL Óri bij den H. Doop; waar op twee bekkens zien, en een opfchrift, welke noch te Loosduinen bij °’s Hage vertoond worden, 6.6r, Veelen houden dit verhaal voor een Raadfel, willende, dat zij in ** einde of t begin van ’tjaar zoo veel kinders gebaard hebbe als ‘er toen dagen in * jaar waaren, Zoo heeft onlangs noch de Schrijver (k) der Natuurlijke Hiftorie wan Holland, dit {tuk op dien voet, uit« voerig verklaard, in de onderftellinge ; dat zij (naar den Roomfchen of Gemees nen Stijl te reekenen) in ’t begin van Ja- nuarij of laatfle van December waare be- vallen. Doch de Op/chriften en haar Graf Schrift ftellen de Baaring, Die pA« RASCEUES(L), dat is, op Goeden Vrijdag, die de tweede dag was voor Paafchen, zijnde in dat jaar 1276 de Paaschdag op den 5 April, en dus de Goede Vrijdag Qa 2 op _(k) scHRIJVEr. JF. le Francg van Berkheij Nat, Hift. van Holl, III. D. 3 ft‚bl. 773, (1) PARASCEUES. Zie de Oudheeden en Geft. van Delfland, in 8. bl, 466, 467. In het zoogenaam= de Epitapbium of Grafichrift te Loosduinen ftaar: Ipfo die Parafceves hora nons ante meridiem. J.F. le Petit Befchrijving der Vrije Nederl. Prov. in 4. bl, 148. P. Scriverii Toetfteen op het Oude Goudfche Chronijksken bl. 255. in 4. en P. Scriverii Aanteek. op den Chron, van Holland van den Klerk uit de laage Eanden bij der Zee, bl, 110. 61 A. ’SGRAVEZANDE OVER DEN €nZ, op den 3 April 1276. Zoo dat deeze Oplosfing van het Raadfel wel ftand houdt naar den Mranfchen of Hofflijl, maar niet naar den Roomfchen of Gemeenen ftijl ; konnende zij bevallen zijn op den Goeden Vrijdag, en zoo veel kinders hebben gebaard als ’er toen noch dagen in ’tjaar waaren, dat is twee in getal (m). Meerder voorbeelden ter ftaaving van de nuttigheid deezer aanmerkingen over den Hofflijl, konden ligtelijk worden aangebragt, indien de nodige kortheid niet vorderde het overtollige af te {nijden, . (m) Twee. Dit wordt niet duister geftaafd door de twee naamen Johannes en Elifabeth; welke voor 364 Kinders niet genoeg onderfcheidende waaren ; ten zy men boven dien aan elken Johazzes, en elke Elifabeth, noch eenen telmaam , als de eerfte, de tweede enz. of eenigen anderen bijnaam hadde toe- gevoegd, ‚Bladz, 613 ONTLEED- EN VROEDKUNDIGE WAARNEEMING EENER AANMERKELYK UITGEZETTE PISBLAAS, EN OMGEBOGENE ZWAN* GERE BAARMOEDER; DookR RIO BITONIN NL ie optre Gade Ne See tie td Ste ofte linde _N. oud ruim 30 jaaren, en, vol- © gens haar voorgeven, in de ne- gende maand haarer zwangerheid , werd, in dien ftaat,in het Gasthuis deezer Ste- de opgenomen; wanneer zy, reeds door __ongefteldheid verzwakt, kort daarna, __onder het opkomen van pynlyke vlaa- gen en verheffende koortfe, onverlost ftierf: niet geklaagd hebbende, dan dat Zy, federt eenigen tyd, aan moeijelyk- heid in het watermaken gefukkeld had, welke, met den opkomenden arbeid in | Qq 3 eene 614 A. BONN ONTLEED- EN eene geduurige en onwillige druppelswy- ze pisontlasting overging. Zodanig een voorwerp , tot onderwys der Vroedvrouwen allergefchiktst oor- deelende, had ik het genoegen, daarvan voor de eerfte myner openbaare vroed- kundige lesfen, op den 20, en 21, van wintermaand des jaars 1771, gebruik te maken: wanneer hetzelve my gelegen- heid gaf tot deeze onverwachtfte en zeld- zaamfte , doch , zo ik my niet bedriege, allernuttigfte en in veele opzichten, met die van den Hooggeleerden Heere G. van Doeveren (a) overeenftemmende waar- neeming, | De buik was, tusfchen den navel en „de vereeniging der fchaambeenderen;, rondachtig verheven , en naar voren uit- gezet(b), Het inwendige uitgezette deel was echter onder de bekleedfelen des on- derbuiks minder beweeglyk, dan ik de baarmoeder in eene andere hoog zwan- fe geftorvene vrouw, kort te voren, had waargenomen. De borften, meer of min opgezet, lieten door de openin- gen (G) CL. G. van Doeveren fpecimen obfervat, acade- micar. Cap. VL et VIL Cb) Libro citgto, Cap, VLS 3, VROEDKUNDIGE WAARNEEMING, 615, gen der zogbuisjes een geel weiachtig vocht uit de tepels drukken, __ De beenen en dyen, inzonderheid de linker, waren hz eerd re De uitwendige fchaamdeelen waren natuurlyk; doch de opening der pisweg hoog opwaarts onder den boog der fchaambeenderen te rug getrokken; en het was niet mogelyk, met eene fonde in dezelve te komen. By het onderflaan, vond ik de baar- moeder hoog geplaatst, en de moeder- mond, als het ware, op de hoogte van de bovenfte opening van het beenig bek- __ken,en tevens nader aan de fchaambeen- deren dan gewoonlyk (c). De moeder- mond was daarenboven flap, verlengd en open, zo dat ik den vinger binnen derzelver hals tot op de vliezen van het eij konde inbrengen (d). Het achterfte gedeelte van den rand der moedermond hing weinig.minder laag binnen de fche- de dan het voorfte. Het bekken was, door eene zachte zwelling van den achter- kant der fchede merkelyk vernaauwd(e); welke vernaauwing ik alstoen aan den, | Qq 4 door Cc) Ibid. Cap. VIL $ 2. (d) Ibid. Cap. VL. $ 7. VII $ 2, (e) Ibid. Cap. VIL $2, Ó16 A. BONN ONTLEED- EN door drekftof uitgezetten, endeldarm toefchreef, | Dit vooraf gedaan onderzoek had my het geval reeds twyffelachtig doen voorkomen: in welke twyffeling ik, by het openen van het lyk, in het bywee- zen myner toehoorderen, bevestigd werd, « - Het openen des buiks naby het borstbeen begonnen hebbende, om de baarmoeder niet te kwetfen, kon ik de infnyding niet, dan tot aan den na- vel, vervolgen; dewyl de veronderftel- de baarmoeder aan denzelven gehecht fcheen, en ondertusfchen de overige holte des onderbuiks vulde, na dat zy alle de darmen en ingewanden, naar het holle middenrif voor zich had opge- ftuwd (f), Eene zydelingfche verdeeling der bekleedfelen, enz, deed de eijerftok- ken, op den rand van het bekken, zicht: baar worden; terwyl het buikvlies zich, van den eenen naar den anderen kant, achter de gewaande baarmoeder uitftrek- te, endeeze, tusfchen de fpieren en het ‘buikvlies ingeplaatst, zich nu als de pisblaas opdeed (g). De famendrukking deezer blaas met de hand,en de daarop | vol CÉ£) Ibid, Cap. VIJL. $ 5. (Cg) Ibid, Cap. VIL $ 3. VROEDKUNDIGE 'WAARNEEMING, 619 volgende ontlasting der: pis door den pisweg, verzekerde het zelve, | „Het buikvlies en de overige bekleed. felen des buiks in den omtrek, en van den voorkant deezer aanmerkelyk uitge- zette pisblaas, afgezonderd hebbende, vertoonde deeze volmaaktelyk de ge daante eener volle baarmoeder: de door- __fchynendheid, by het kaarslicht, maak-, te ze meerder kenbaar, bevattende eeni- ge pinten roodachtig gekleurd en fterk riekend water (h), ’twelk zich nu door eene ingebrachte holle fonde ontlastede, De ledige piszak over de fchaamdee- len te rug geflagen zynde, vertoonde zich achter dezelve de baarmoeder, die de bovenfte opening van het bekken vol- komen vulde (i), en binnen den buik, voor den onderften lendenwervel, met eenen breeden omtrek „gelyk aan den bol van een hoed, weinig verheven uitpuilde, De endeldarm was tegen het bovenfte gedeelte van het heiligbeen aangekneld , en boven die beknelling fterk opgevuld. De hals der blaas werd tegen het ach- terfte en bovenfte der fchaambeensver- eeniging aangedrukt (k). | Qa 5 „De h) Ibid. Cap. VL. $ 5. _{i) Ibid. Cap. VI. $ 5. vis B de Ibid, 62. v À kb dg 13 618 A, BONN ONTLEED- EN De baarmoeder was, tusfchen deeze beide, in het bekken als ingeperscht: maar, op welke eene wyze? De hand tusfchen de baarmoeder en den endel- darm in te brengen, was volftrekt on- mogelyk. De eijerftokken lagen ter zyde op den rand van het bekken, De trompetten van Fallopius liepen achterwaarts in hetzelve, De ronde ban- den der baarmoeder ftrekten zich van daar naar de buikringen, eenigfins ge- fpannen uit. Om deze tegennatuurlyke legging der baarmoeder des te beter te leeren kennen, en dezelve het minst te veran- deren, maakte ik eene kruiswyze infny- ding op dat gedeelte, *t welk boven het bekken uitpuilde: waarna zich de vlie- zen van het ej, door het water uitge- zet, met dezelfde boironde verheven- heid vertoonden; en, na affcheiding van een deel van het adervlies, het doorfchynend lamsvlies, en, binnen hetzelve, de voeten van het kind, naar boven gekeerd, zich allerduidelykst op- deeden. De vrucht hierop, met de ‚door de fchede ingebrachte vingeren, naar boven opgeftuwd hebbende, bleek het, dat dezelve met het hoofd neder- waarts nd nende VROEDKUNDIGE WAARNEEMING. 610 waarts binnen het bekken geplaatst was (l); en wel zodanig dat de rug, naar de rechterzyde van de moeder ge- keerd, langs het rechter heup- en zit- been afdaalde, en dus, met een gedeel- te der baarmoeder, tusfchen de fchede en den endeldarm was ingeplaatst (mn). Na dat ik de fchaambeenderen, naby de heupkommen weggenomen, en de fchede tot aan den moedermond in de lengte geopend had, vertoonde zich de moedermond des te duidelyker, ver- flapt, en van voren en achteren neder- hangende; terwyl de zyden daarvan flaauwelyk afgerond, en iets meerder opgetrokken waren, Deeze opening der fchede, door het voorfte deel van den moedermond , tot in de bovengemelde kruiswyze infnyding der baarmoeder verlengd hebbende, bleek het niet minder, welk deel der zelve boven het bekken had uitgepuild, namelyk, het anderfins voorite van den zogenaamden hals, die, behalven eenige nog behoudene meerdere dikte, reeds zeer veel vernietigd was, door groei van het eiijj, en daardoor bevor- derde verwyding, Het achterfte a ien (D) Ibid, Cap. VIL $13. (mm) Ibid, Cap. VIL $6. 620 —_ Ae BONN ONTLEED: EN dien zelfden hals, bevond zich met den moedermond nog op de hoogte en in de richting der boven-opening van het bekken: terwyl al het overige van het lichaam: en bodem der baarmoeder, achterwaarts omgebogen, binnen het bekken, en wel tusfchen de fchede en endeldarm, was ingezakt. Ik bracht, hierop, myne hand ge- maklyk, tusfchen deeze omgebogene baarmoeder en den endeldarm, in het bekken, en konde nu den bodem der- zelve, naby het ftuitbeen gelegen, on- derfcheppen; en nevens de daar bin- nen bevatten vrucht uit het bekken op- halen, en voor de lendenwervelen plaat- fen. De baarmoeder, dus geplaatst „had de gedaante van eenen vry grooten plat- achtigen en eijvormigen zak (n); maken- de de verwyde hals eene holligheid uit met het lichaam en den bodem. De trompetten van Fallopius liepen nu van de eijerftokken fchuins opwaarts naar ‚den bodem, De ronde banden ftrekten ‚zich meerder naar den voorkant derzel- ve uit. De baarmoeder had op eenige „weinige plaatfen aan den achterkant, _ontftokene en als verftikte plekken. SD Het (Cn) Ibid. Cap. VL. $ 7. VROEDKUNDIGE “WAARNEEMING. Ó2f. „Het kind lag, gelyk te voren, met de voeten naar den moedermond, met den rug naar de rechterzyde, en met het hoofd, naar de borst eenigfins overge- bogen, in het linker gedeelte van den meest verwyden bodem: hetzelve was gaaf en welgemaakt, en, naar gisfing, van tusfchen de zes eh zeven maanden, hebbende van het opperhoofd tot de voetzoolen de lengte van negen dui- men. De navelftreng, elf duimen lang, had niets aanmerkelyks, dan de ver- fcheidene kronkelingen, die, gevoegd by de vry groote hoeveelheid van wa- ter, de beweegingen der vrucht, by het leven, deeden veronderftellen. «De moederkoek , van geene uitftekende grootte , was aan den voorkant (o) van het lichaam en bodem der baarmoe- der aangehecht, en had dus, by de verplaatfing en ombuiging derzelve, binnen het bekken, tegen den endel- darm aangelegen. \ De wanden van de baarmoeder had- den weinig dikte, doch iets meerder op de plaatfe van de aanhechting der moe- derkoek, | ut | Het bekken was natuurlyk, en ruim _ | e (o)- Ibid. Cap. VI, $ 7. EE | 622 A. BONN ONTLEED- EN genoeg om een voldragen kind in de ge- boorte doortelaten. (p) De overige ingewanden van den on- derbuik waren welgefteld: en ‘er was geen gebrek aan de nieren ofte pisleiders. Behalven de hiervoren aangehaalde overeenkomst met de beide waarnee- mingen van den hooggeleerden Heere wan Doeveren, heeft, myn’s bedunkens, dit geval de volgende voornaamfte by- zonderheden. 1.) Dat de lyderesfe niet op de der- de maand (q); noch ter halver dragt (rt), geftorven is: maar haare zwanger- heid en leven waarfchynlyk tot tusfchen de zesde en zevende maand gebracht heeft. 2,) Dat het bekken niet mismaakt (s) was: en daarenboven de uitgenomene . fchaambeensvereeniging eene aanmerke- lyke beweeglykheid had, gelyk ik zulks, omtrent denzelfden tyd deezer waarneeming, in eene andere zwangere en kort voor den verlosfingstyd geftor- vene, en in eene, twee dagen na de verlosfing overledene, kraamvrouw me= de heb waargenomen, 3.) Dat Cp) Ibid, Cap. VIL. $ 6. (q) Ibid. Cap. VL $ 7. (r) Ibid. Cap. VII $ 1. (s) Ibid, Cap. VL $ 5. VROEDKUNDIGE WAARNEEMING; 623 3.) Dat de pisblaaäs niet eindelyk ges borften is (t; noch de nieren ont- aard, en de pislyders verwyd waren (u): maar, deeze aan beide de zyden natuurlyk zynde, de blaas alleenlyk buiten maate was uitgezet, 4») Dat de baarmoeder niet flechts het bekken alleen opvulde (v); doch ook niet tot de hoogte des derden len« denwervels was opgerezen (w): maar, integendeel , niet dan tot voor den on- derften lendenwervel uitpuilde, en, in den hals achterwaarts omgebogen , met den bodem zelven tot aan het {tuitbeen, was nedergedaald, 5.) Dat de nageboorte of moederkoek aan den voorkant van het lichaam en bodem der baarmoeder was vereenigd. 6.) Dat de uitwendige opening vari den pisweg zeer hoog achter den boog der fchaambeenderen was opgetrokken en _ verborgen. Indien men derhalven uit deeze ons derfcheidende byzonderheden eenige gevolgen mag afleiden, zullen de oor« zaaken dier verfchynfelen ook eenigers , maas (© Ibid, Cap. VL S 4. (u) Ibid, Cap. VIJL. $ 4. … (w) Ibid, Cap. VL $ 5. (Cw) Ibid. Cap. VES 6, 624, - A. BONN ONTLEED:: EN maate verfchillen kunnen : welke ik ech- ter, by gebrek van meerder ophelde- rende onderrichting, niet dan voor gis- finger durf opgeven, namelyk: - a.) Dat deeze verplaatfing en ombui- ging der baarmoeder, waarfchynlyk tusfchen de derde en vyfde maand der zwangerheid moet gefchied zyn : alzoo voor dien tyd, de uitzetting der blaas het opryzen der baarmoeder uit en bo- ven het bekken zoude verhinderd heb- ben; en, na dien tyd, de baarmoeder reeds te veel uitgezet; en te hoog bin- nen den buik opgerezen, niet dan voor een gedeelte binnen de opening van het bekken zoude hebben kunnen ingedrukt worden, 6.) De baarmoeder na de tweede maand uit het bekken opryzende, moet, in dit geval, den hals der blaas voornamelyk tegen het achterfte en bo- venfte der fchaambeensvereeniging aan- drôngen hebben, en dus reden tot de ophouding en ophoping der pis gege- ven: en, terwyl de blaas zich niet, dan naar boven heeft kunnen uitzetten, dee- ze noodwendig den geheelen pisweg ach- ter de fchaambeenderen moet hebben opgetrokken, en ook, op haare Ee b „de WROEDKUNDIGE WAARNEEMING. 625 de baarmoeder nederwaarts, naar het bekken te rug drukken. €) De aanhechting der moederkoek aan den voorkant van het lichaam-en bodem der baarmoeder ; en deeze bodem. zelve, door de daar binnen bevatte: vrucht; zwaarder geworden, kunnenook dit gedeelte meerder achterwaarts «en nederwaarts hebben doen overhellen; en, waarfchynlyk’ omtrent: dien tyd, waarin de hals der baarmoeder-begint verwyd te worden, binnen de opening van het bekken allengskens doen inzak» ken, tot dat by gelegenheid van eene. of andere natuurlyke, persfing „ tot af- gang of watermaking, de bodem tus- {chen de fchede en endeldarm zy inge- fchoten ; indien niet eenig uitwendig ge- weld hier van de oorzaak geweest is, _d.) Het hoofd van het kind, met-den bodem der baarmoeder: nederwaarts naar het ftuitbeen afgezakt, bevestigt, „niet alleen dat de vrucht altoos en na- tuurlykst met het hoofd, als ’tzwaarfte deel , nederwaarts moet hellen ; maar het ‘bewyst tevens, dat in dit geval de vrucht ‚nader aan de drie maanden. moet :ge- „weest zyn, en dus binnen het bekken in „wasdom hebben toegenomen; want inù- “AF. DEELe Kr dien 626) A. BONN ONTLEED: EN dien de baarmoeder zich laater mocht hebben kunnen ombuigen , aangezien dewrydte van het bekken, zo zoude ook de vrucht, waarfchynlyk met het hoofd naar boven en naar den moedermond zyn gekeerd geweest, of zich binnen het bekken: -geheellyk hebben moeten kee- fen ‚om, gebyk nu ‚ met de voeten voor- tekomen. … ke ‚…&) De verdere toenemende uitzet- ting-der- baarmoeder laager binnen het bekken gelchied zynde, zal ook hierom de vrucht langer hebben kunnen leven, en-dusde vrouw haare dragt verder bren- gent: den halsderzelve in de bovenfte ope- ning van het bekken gelegen, ‘en achter- waarts-omgebogenzynde ‚ kan ook hier- omde hals der blaas minder zyn bekneld geweest, en deeze, zich nog iets kun- mende: ontlasten, minder gevaar van berften geloopen hebben; de afgang zal integendeel des te traager moeten ge- „weest zyn, ’t welk uit de ophooping ader -drekftof binmen den kronkeldarm _ zgenoeg was op te maken. … Ik vgeloof, met één woord, dat men dit-geval vooreen volkomener graad “van ombuiging, en als een vervolg der tweede waarneeming, door den Heere Ae „pan VROEDKUNDIGE SVAARNEEMING, 62% van Doeveren befchreven {x), moge houden: terwyl de, overeenkomst van zo veele omftandigheden, ook-de eene voudigheid der natuur, in het, afgen dwaalde bevestigt, met gelyke Qorzagr ken reed verfchynfelen. te doen: Bi wer. SO … Het is ondertas hein niet bet befchour wend deel der wrbedkunde alleen, -% welk uit foortgelyke ontendkondig waamneemingen meerder Jicht kan. beko- men. maar het is ook inzonderheid het beoeffenend deel deezer wetenfchap, de konst zelve, welke bier mede haar vaotr el doen kan , met te leeren „zich: te- gen zodanige voorkomende gevallen. te oere Het onderflaan. maden ends en onderzoek vanden fraatder baârmoe- der, zo wel door den endeldarrg als der lyderesfe, of, en hoe lang, zy het _ leven der vrucht, ener lels emd ken, mocht gevoeld hebben; het of dasten der pis uit de blaas, door middel eener holle fonde (z), welke konftige Kr 2 hulp @) mid, Ca Cap. VIE, iN y . B, Vr EG VIL $ r, AL Bid; €. C s 628 A. BONN ONTLEED- EN hulp'te wenfchen ware dat door alle vroedvrouwen , in de noodzaakelykheid zyhde, wierd in het werk gefteld, gelyk zulks ten tyde van Roonhuyzen pleeg te gefchieden (a). k Het voorfchrift en gebruik van zachte buikzuiverende middelen ; het opftuwen, vervolgens, van de baarmoeder, naar de holte des buiks, het welk alsdan, en door ‘den endeldarm, en door de fchede zal-kunnen gefchieden ; en eindelyk eene behoorlyke. onderfteuning des geheelen onderbuiks, en eene genoegzaame rust der lyderesfe, zullen, by tyds aange- wend, ‘in ftaat zyn, de uitgefpannene en‘na.de ontlasting faamgevallene blaas, allengskens wederom te doen inkrim- en;de baarmoeder, binnen den buik ‘herfteld, behoorlyk te doen uitzetten, en de vrucht in wasdom en leven te doen voortgaan en toeneemen, tot den natuurlyk{ten. tyd eener voorfpoedige verlosfing, OE (a) Zie H. van Reonbuyzen , Heelkonftige Aanmer- kingen , IL, deel bl. 175. Hete VER- | Bladz. 629 VERHANDELING O\NVNE SR HET BEGRAVEN DER LYKEN IN DE STEDEN EN KERKEN. D O0 0 R JONA WILLEM TE WATER. SSSSSS SIS GL et begraven der lyken was; El vàn de vroegfte tyden af, by de meeste befchaafde volken in ge- bruik, fchoon zy in de wyze van be- gravinge veel verfchilden. Veele Ge- leerden hebben dit {tuk, uitvoerig en met groote belezenheid, behandeld (a). Rr 3 Men (a) FrABRICIUS heeft, in zyne Bibliographia an- tiquaria , eene groote meenigte van Schryvers over dit ftuk opgegeven. Men vergelyke noch, behal- ven veele anderen, JOSEPHI HABERMANN Dis- fertatio de innoxiis fepulturis (V indob. 1773) $ 7d s ’ welke 630 Ih W. TE WATER OVER HET Mert moest eeh. Masfdgeter of foôftge- lyk woest mensch onder de Scythen zyn, om de dooden, ten blyke van eer- bewyzinge, op te eten; of een Hyrca- nier, om de lyken aan de honden en wilde dieren, ter verfcheùringe voor té werpén.=—= De natuur zelve leert ons, de doode lichaamen uit ons gezicht weg te doen en aan de aarde weder te geven. De Grieken noemden dit eene wet der godén; en zeiden , dat de algemeene na- tuur vorderde, de dooden te verbergen (b)— Men rekende de begravinge on- der de billykfte zeden; men oordeelde het verzuim daar van, zelfs in oorlogs- tyden, ten hoogften fchandelyk. Ik be- hoeve deze en foortgelyke zaaken, die ge wêlke Verhandeling , ten zelfden jaare , in de Hoog- Arotrehe taäl is 6vergezet ch bitgegevet; efl €, G, BOFMANNI Conbièrratid Fatis Canúnii de ddbmèten tijs ea Mrbibus Volle: dis te de berogmde Üblius, in u dit jäär, «deed herdrukken, en opdroeg aan den dû) geleerden Beer Pi Henan myhêr waardia EEN Vriend, die den Yoörkamen inhoud van deze verhandelinge gevoegd heeft achter zynen Fascieulus primus Exereitationum (Grozinzae 1775) pag. 163—197 3 waat in mede hêrdtukt is des laäcstgehoemiden Dis- Jertso de probibenda tu hbe et teinplis fepültuta, welke Ed Wali is van Caalkundigen gelezen te wore “(b) sarBoCuìs # Aje vw; 114), KELIANUS Dat, biftor, lib. XII, cap. 04, °C BEGRAVEN IN-DE KERKEN. Ó3t genoeg bekend zyn, niet breeder voor teftellen, bans 6 IL, Myn tegenwoordig oogmerk vordert, dat wy in overweginge nemen, uit welke grondbeginfelen de begraving der lyken moete worden afgeleid, Het is onnoodig, de verfcheiden denkbeel- den der Rechtsgeleerden optehalen. De meeste gevoelens zyn ongegrond, of, op zyn best, geheel onzeker (c)— Dit wei nige zy genoeg, Men achtte zich, ten allen tyde, verplicht eenige zorge te befteden en eer te bewyzen aan de ontzielde lichaamen van zoodanigen, welken men by hun leven hoog waar- deerde, uit aanmerkinge van bloedver- wantfchap, of uit hoofde van hunne verdienften aan % vaderland en de be- vorderinge der wetenichappen.—= Voor- al echter moet het begraven worden af- geleid uit het algemeen belang der le- venden, op dat dezen geen nadeel aan hunne gezondheid zouden lyden. sr« NEGCA merkte dit voorlang aan (d), en niets is zekerer, dan zyn gevoelen, ge- lyk naderhand zal blyken, | rar Ed …___$HL (©) Men zie daar over PERRENOT À c.p. Is En HOFMANN Jc. paz. 3—. f … (d) De beneficiis lib, V, cap. 20. 632’ Jk 'W. TE WATER OVER HET 6 IL. Uit het gezegde volgt, dat het redelyk zy , de geftorvenen te begraven maar ook, dat het dwaas en fchandelyk Zy, die wyze van begravenis te verkie= zen, welke allerfchadelykst is en gantsch ftrydig met de voornaamfte drangre- den, om welke het begraven der lyken in gebruik gebragt is.— Ik bedoele die vuile en ftinkende gewoonte, om de dooden binnen de ftedelyke muuren te bewaren „en in de kerken of op de kerk- hoven optefluiten; eene gewoonte, in Nederland algemeen aangenomen, en door de meesten goedgekeurd; eene ge- woonte nochtans, welke ik van voorne- men ben in deze Verhandelinge te be- ftryden: niet uit een beginfel van grilli- ge eigenzinnigheid, maat op grond van volkomen overredinge, en met een oog- merk, om het nut van myne landge- nooten , ware het mogelyk, te bevorde- ten.—= Ik kenne eenigszins de kracht van ’t bygeloof , van ingekankerde voor- oordeelen, van verouderde gewoonten, van eigen belang en trotzen waan, Het is moeilyk, zoo niet gevaarlyk, zich daar. tegen te verzetten, Men kan aan zulke ondernemingen de hatelykfte be- namingen geven, Het zy zoo! Dit ak pré cs BEGRAVEN IN DE KERKEN. 633 les moet ons niet wederhouden, om de waarheid te fpreken, de billykheid voor. te ftaan, de rechte menfchenliefde aan te pryzen en het algemeen belang met alle vermogen te handhaven,— Ik weet, dat voornaame mannen dit zelfde ftuk, ook noch onlangs, met opzet behandeld - hebben, De fchriften van HOFMANN, PERRENOT, HAGUENOT, MARET ; HABERMANN, en meer anderen, zyn my niet onbekend, Die Geleerden fchreven in de Latynfche en Franfche talen, en hunne verhandelingen zyn, in deze gewesten, in weinige handen. Ik fchryve ten dienfte van myne land- genooten, in hope, dat myne pogingen niet geheel vruchteloos zullen uitloopen. 9 IV. De oudheid ftaat by de mees- ten op een hoogen prys, ook ten aan- zien van gewoonten en zeden. Wan- neer wy haar raadplegen, zal zy ons leeren, dat het begraven der lyken bin- nen de fteden en kerken, in vroegere tyden, buiten gebruik geweest zy, ee- nige weinige gevallen uitgezonderd. Van de Hebreeuwen is *t naauwlyks noo- dig iet te zeggen , dewyl alles overbekend is, Het graf van den Joodfchen Raads- eer, waar in de HEERE JESUS werdt Br Push 0d ne- 634 Je W‚ TB WATER OVER HET nedergelegd , was buiten Jerufalem.— Hier tegen intebrengen, dat dit graf thans binnen de ftad aan de reizigers vertoond worde, is van geen gewicht, hoewel men daar uit ook met geene ze- kerheid kan opmaken, dat het graf, t welk nu te Jerufalem gezien wordt, in latere tyden door bygeloovige en heb- zuchtige menfchen vervaardigd zy ge- worden, gelyk ik elders (e) trachtte te „De Grieken waren meest gewoon, de lyken buiten hunne fteden te begra- ven (£). So/an beval het door eene uit- drukkelyke wet, Het graf van Zhemí fhoclet zelven , was buiten Athenen (g). Men kon geene begraafplaats voor Mar: cellus, van de Atheners, binnen hunne ftad bekoren „om dat dit treedt met hun- nen Godsdienst en beftendig gebruik (h) … De Romeinen begroeven de dooden buiten hunneftad , naar den last der tiene mannen in de wet der twaalf tafelen (i), if | wel- CE) Dijpntatio hiftorico-criica ad bifloriam fepulchri & Jepulturae Jef Chrifi, pag. vv EÔ PETITUS ed leges Atticas hb, VI, tit, 3, f NEPOS iz Themiftocle, cap. 19 $ 3. Ch) cteerO Jib. WW aa famil. epifh. 12, Ci) CICERO de legibs lib, AE, cap. 23. BEGRAVEN IN DE KERKEN. 635 welke verfcheiden malen vernieuwd is; misfchien ten tyde van den Burgemees. ter Duillius, zeker door de Keizeren Hadrianus, Antoninus Pius, Diocletianus, Maximianus ; Theodòfius; waar omtrent de Heeren VAN IDSINGA (k) en Pi=- __ RENOT(I) nader bericht geven. Het ware te wenfchen;dat Juftinianus (m) en Zeo (n) in vnd bijen niet waren äfgewe- ken van de oudé wetten, die den hoog: fte lof verdienden, | Maar ’t gerie van meer kracht zal gere- kend worden, de eerfte Christenen ver- oordeelden en misprezen het begraven binnen defteden ;, en hunne voornaamfte kerkleeraars warenin dezelfde begrippen, die beftendig gewagen van de grafplaat- fen buiten de ftad, Ik kon my beroe- pen op Zertullianus, Clemens den Alexe andryner , Arnobius, La@antius, Maca- Pius, Apollinaris, Johannes Chryfofto- mus,en anderen, die als uit eenen mond fpreken. Daarenboven; verfcheiden ou- de kerkvergaderingen veroordeelden het begraven van lyken binnen de En NEE Ck) Varior, Juris Civilis cap. XVIII, pag. 152—1Ó5. CI) Disfert. cit. pag. 22—30, Cm) Novella 133 cap. 3. (n) Novella 53 636 IW. TE WATER OVER HET der 'fteden , waar van men de bewyzen by anderen zal aantreffen (o). ‘6 V. Hier uit kan men gemakkelyk opmaken, wat de ouden dachten van de begravinge in de kerken of andere plaatfen , aan den Godsdienst toegew yd; De Christenen van de eerfte eeuwen hebben die gewoonte nooit goedgekeurd, veel min ingevoerd, De geleerde MURA- TORIUS (p) poogde wel het tegendeel te bewyzen; maar hy werdt daar in volko- men. wederlegd door den Heer PERRE- NOT (q). Het zou derhalven onnoodig zyn, en zelfs ftrydig met myn tegen- woordig oogmerk, my in dit oudheid- kundig gefchil te verdiepen. —- Men ontmoet wel, hier en daar, fommige Heidenfche grafzarken in de Christen- kerken, % gene de beroemde MABILLON niet had moeten ontkennen (rt); maar hier uit te willen befluiten, dat de Hei- denen hunne dooden in dekerken of tem- - pelen begraven hebben, zou al te on- gerymd zyn. d) | 6 VL Er (Oo) SUICERUS in Thef. Ecclef. & BINGHAM Orig. Ecclef. vol, X. pag. 3—14- (p) Difquiff. 111 de antiguis Chriftianorum fepukcris, Anecdot. Graec, pag. 258 fqq. \ (q) Disf. cit. pag. 37-72 (r) Zie VOLKMAN Reisboek door Italien.IV deel, bl. go , gr. BEGRAVEN IN DE KERKEN. 6377 „6 VL ’Er is niet veel omflags noodig; om te toonen, langs welke wegen de he- dendaagfche begraafniswyze - onder «de Christenen in gebruik kwam— Het fchadelyk- bygeloof gaf daar toe de:eer- fte aanleidinge. Men begon den marte- laaren ‚waaren of gewaanden, alle: mo- gelyke eer te bewyzen.- Men bouwde tempelen boven hunne graven ;,-of bragt hunne lichaamen overzin de kerken ‚die binnen de fteden waren.: Men rekende het vooreen uitmuntend voorrecht, in hunne nabyheid begraven te worden, Dit behoeft geene nadere uitbreidinge— Hier by kwam het fchandelyk eigen-be- lang van fomtmigen „ die ’er hunne voor: deelen van trokken, Wanneer de :Re- geerders der ftad Leipzig , teh jaare 1536, shet getal der dooden bepaalden ;-welken men binnen die ftad, mocht begraven, en bevel gaven, dat de-anderen «naar buiten moesten gebragt worden; -kwa- men ‘er bittere klachten aan. den, Her- tog, dat hier door de ‚vigilien ; misfen enz. merkelyk verminderden en bykans. ophielden (s). … Dit eene, voorbeeld ís genoeg. De hoogmoed: env ydele ERS w KAKI SD ‚7 we Wwaan TARS Mss deaol, „edAT- vul + {S) HOFMANN Á c. pd. 033 O4. 638 J.W. TE WATER OVER HET waan der menfchen hebben deze ge: woonte gekoesterd, en tot eene wet ges een q 7e % niet en rege fchande; volgens -de ongelukkige begrippen van kleine verftanden; en, noch meer, van hovaardige lieden, buiten de kerken na hunnen dood te moeten blyven en op een kerkhof te worden neêrgelegd ? Wat iser de oorzaak van? Liefde tot de kerken? Neen ‘zeker, want by hun le- ven fchuwden zy ‚-misfchien , daarin te komen; maar de waare reden is-enkele verwaandheid, ‚Deze en die zyn in de kerken begraven. Welke eer! -Myne geboorte „ aanzien, verdienften of bezit- tingen zyn niet minder, Waarom zou- de ik dan voor hun, in dit geval, moe- ten wyken ê— De kerkgebouwen trek- ken eenige voordeelen van de. graven en het begraven in: dezelve, Dit vergor- zaakt, dat men aan: deze gewoonte zoo fterk verkleefd blyve. Hier wan ús %, dat de Reglementen op het begraven, ten grootften deele, witkomen:-op het onderhoud ende inkomften der kerken, Elk kan dit weten. Moet men zich niet verwonderen, als men sin een der Regie- _amenten van de ftad Leiden, van den 23 July 1663, leest: ”Niemand zal vermo- GRU | gen BEGRAVEN IN DE KERKEN. 639 gen eenige dooden te begraven buiten deze ftad op de dorpen, zonder confent van Burgmeeesteren, dewelke — zorge zullen dragen, dat een redelyke erken: tenis, ten behoeve van de kerken , wor: de betaald” (t). En echter is dit in de meeste fteden van ons Vaderland aange+ nomen, Om nu niet te zeggen, dât men in. veele plaatfen eenig geld zede dere ten behoeve van zulke kerken, wel- ke worden voorbygegaan, als men een lyk naareen verder afgelegene kerk in de ftad heden brengt, om het daar te begraven. EO0S | 6 VIL ‘Geene drangredenen zyn wan grooter vermogen, om ons ergens toe optefpooren of van iet aftemanen, dan welke ontleend worden van het voorde- lige of fchadelyke, Laat ons de gewoon- te van ’t begraven in de fteden en ker- ken befchouwen in haare fchadelykheid, Ik zwyge nu, hoe nadeelig dit gebruik , nu en dan, bevonden worde voor de kerkgebouwen zelve, voor hunne grond- flagen , vloeren en pylaaren. Dit is’het minfte— Maar onze gezondheid en zelfs ons leven konnen daar door groot zi RO Ke | ‚Ber ) VAN Mt Leyden rde kades 64Î JT. W+ TE. WATER OVER HET gevaar loopen, Alle doode lichaamen, in-% byzonder ook der menfchen, ple- gen eenige fyne deeltjes uittewaasfemen, Die uitwaasferningen veroorzaken ftanks De lucht wordt daar mede vervuld; en haast befmet, vooral in den zomer, en wanneer de wind veel uit het oosten en zuiden waait, Die uitwaasfemingen worden opgefloten in de kerken „ja ook binnen de fteden door de hoogte der huizen en boomen, zoo dat de wind haar. bezwaarlyk kan verdryven en de lucht daar van zuiveren. Zy brengen befmettinge voort, welke tot. de naast bywezende lichaamen overgaat „en oor- zaak is van zwaare onheilen, algemeene ziekten en van de pest. De Geneeshee- ren HABERMANN (U), LOUIS (v) en MARET (w) hebben dit, uitvoerig en op goede gronden, betoogd.— Men zal de fchadelykheid van ’ pine lig 00- (u) Disfert. cit, $ 1725. ; Cv) Lettres fur la certitude des fignes de la mort (à Pa- ris 1752) pag. 167 —160. 7 a Cw) Mémoire fur lufage où l'on est d'enterrer les morts dans les Eglifes &* dans Venceinte des villes (à Dijon 1773) pag. 4—I2.— Een uittrekfel van deze verhan= deling is te vinden in Fourzal des Scavans Juin 1774 Pag.-35--6o, en in meer andere tydfchrifen van de Jaaren 1773 en 1774. | | “BEGRAVEN IN DE KERKEN. 64î dooden in de kerken noch meer ont dekken; indien wy onze aandacht wes« tigen- op zulke tydsomftandigheden, wanneer kwaadaartige en befmettende koortfen, kinderziekte en, vooral, de pest in ons land heerfchen. In de eersta genoemde gevallen draagt men; bykans nooit, naauwkeuriger zorge voor de begravinge der lyken,; dan op andere tyden, fchoon het getal der dooden daar door, op eene ontzaglyke wyze;, vermeerderd wordt, Getuige hier van zy deze ftad in vroegere jaaren, om vari andere plaatfen en lateretyden nute zwy« geïi.— Ten tyde det geduchte pest« ziekte, gebruiken de Overheden wel eenige meerdere oplettendheid en voor- zorge op dit fluk, b. v. omtrent den tyd der begravinge, het behoorlyk ma« ken, digt toefluiten en bedekken der doodkisten (x); maar dat dit alles niet toereikende zy, om de levenden geen nadeel van de dooden te doen lyden, zal elk onbevooroordeeld mensch aan- ftonds bezeffen, Waarom in zoodanige omftandigheid in Vrankryk, en noch onlangs te Praag, bevolen werdt, de IV. DEEL, Ss doo- (GO VAN MIERIS belchryving van Leyden 1d. bl. 239, 240, 642 Je We TE WATER OVER, HET dooden buiten de kerken en fteden ter aarde te beftellen.— Zoo dra zich de allermin{te bekommering opdoet, dat de pest van elders tot deze landen zou konnen overgebragt worden, ontbreekt het. niet aan de bekwaamfte middelen, welke onze lofwaardige Overigheid in ’% werk ftelt, op dat zulk groot onheil van onze landpaalen, onder ’s Hemels zegen „ afgekeerd. blyve, Maar loopen wy geen gevaar voor deze ontzaglyke bezoekinge? Is ’er niet groote reden van vreeze? wanneer aan deze of gene befmettende ziekten, op éénen dag, in dezelfde ftad, dertig of veertig men- fchen fterven, ven -dezen in de kerken, ten minften binnen defteden , begraven worden, . Voorbeelden daar van. kan men in de vroegere gefchiedenisfen van Nederland aantreffen (y). … Ontbreken zy ook wel in latere dagen en by onzen leeftyd? — Het gezegde zal genoeg | de ‚ZYN, (y) In de Annales verum in Holl, & Traj. geftarum anno 1481 -fqg. $ 57 word aangeteekend: ”Item ooc fal men weten datter binnen Utrecht fterf aan dat buyckoevel fo, datter des daghes waren omtrent XXX of xL doden, fomtyts meer ende min, ende te onfer Vrouwen Lichtmisfe maeckte men te Buer- kerck buerkulen, die doden in te graven.” Zie M 5 TTHAEL vel, aevi Analeët, Tom. II pag.‚56 edita in 8. BEGRAVEN IN DE KERKEN. 643 zyn, zoo ik vertrouwe, om ons volko- men te overtuigen, dat onze wyze van begrayen ten hoogften fchadelyk kan WEZEN on Ne 0 br 6 VIII Dan, laat óns de ondervin- dinge raadplegen, voor welke alle reden: kavelingen de plaats tnoeten inruimen. Zy heeft ons geleerd, dat de pest meer dan eens veroorzaakt en voortgezet is door de befmettende uitwaasfemingen der doode lichaamen. MEAD, TRALLES en PARÉ Zyn ons in dezen tot geloof- waardige getuigen (z)— Zy heeft ons aangekondigd, dat die uitwaasfes mingen oorzaak van een fchielyken dood wären, RAMAZZINI, hooglee- raar in de geneeskunde te Padua, bee roept zich (a) op *t voorbeeld van fom- mige doodgravers, die echter, zyns oordeels, wel eenige oplettendheid der Geneesheeren verdienen, wier eer. zy dikwils ophouden, door hunne misfla- gen te gelyk met de lichaamen der ge- {torvenen onder de aarde te verbergen. Het begraven van één mensch koste aan drie anderen het leven , te Mont pél- x DEN lier, RET pag. I13—18. (z) Vergelyk RABERMANN Zos $ 95-97. MA= ……(@) De Morbis artificum cap, XVIL | 644 JW. TE WATER OVER HET lier, ín dén jaare 1744, naät het bes ticht van den vermaarden HAGUE- No T(b), die meer foortgelyke gevallen heeft opgegeven. Eénlyk, in de kerk te 7ülant begraven, vervulde dezelve met een’ ondraaglyken ftank, zoo dat men ze, voor eenen tyd, moeste verla- ten, en zy, die gebruikt werden om dat lichaam in een ander graf overte- brengen, ‘er hun leven by infchoten. Te Parys, Dijon, Saulieu, Riom en Ambert heeft men, federt weinige jaa- ten, dé treurige ondervindinge gehad, hoe nadeelig onze manier van begraaf- nisfe zy voor de gezondheid, ja zelfs voor het leven, waâr van zoo veelen beroofd werden door het begraven der Iyken in de fteden ‘en kerken (c)…— My geheugt elders (cc):gelezen te hebben, dat aanftonds na het openen van zekere ‘grafftede, waar in iemand, aan de kin- derziekte overleden zynde , omtrent der- tig jaaren te voren was neêrgelegd, die- zeltde ziekte zich op een dorp in Zn- geland openbaarde, van daar verder ver- fpreid- (b) Mémoire far le danger des inbumations dans les Egli= Jes, à Montpellier 1747. (C) MARET pág. 19, 203 26—35. Mémoires de P Acad. Royale des Spiences, année 1749 pag. 121 G> fiv, (CC) UNZER in gy nen Artz VI deel II ftuk „ bl,128, BEGRAVEN IN DE KERKEN. 645 {preidde en eenigen naar het graf fleepte, Waar aan hebben fommigen de kwaads aartige koortfen , welke over weinige jaa- ren in zekereftad van ons Vaderland voor veelen doodelyk waren, toegefchreven, anders dan aan het openen van een graf e ‘twelk federt een langen tyd was befloten geweests— Deze en foortgelyke voors beelden (c*) behoorden ons teleeren, dat wy niet langer mogen vasthouden aan een gebruik, zoo vlak ftrydig met de menfchelykheid, de rechte Staatkunde en den waaren Godsdienst. SIX. Wie roemt dan niet met my de oplettende zorge van het Paryfche Parlement op dit punt, ten jaare 1765 betoond? Wie pryst niet de navolgens- waardige befluiten van zoo veele fteden in Vrankryk, tegen het begraven in de kerken en binnen de ftadsmuuren, fe- dert weinige jaaren, genomen en met de daad ter uitvoeringe gebragt? Men denke aan Saulieu, 7 rayes, Laon, Dúle en Puy, in welke laatíte plaats zelfs geen „Bis{chop.na zynen dood binnen de kerk zou worden toegelaten (d)—= In Zaliën 5 B gaat (c*) UNZER in den Artz II deel I ftuk , bl, or-94. (d) MARET pag. 34, 56, 59. LOUIS Lettres fur da certitude des fignes de la mort pag. 187. 646 J.W. TE WATER OVER HET gaat men ons in dezen voor. Te Livorno begon men, op hoog bevel, federt den eerften Augustus 1773, het begraven binnen de ftadsmuuren natelaten en de graflteden in de kerken toetemetfelen, uitgezonderd die van eenige adelyke ge- flachten, Te Milaan werdt het begra- ven in de kerken, kort daarna, by eene uitdrukkelyke wet verboden, De geleer: de ALLEGRANZA gaf, vermoedelyk, daar toe aanleidinge. Althans hy heeft, omtrent dien tyd, een werk in % licht gegeven over de graven der Christenen; waar in hy ook aantoonde, dat dit ge- bruik moet afgeleid worden van een Godsdienftig bygeloof, naderhand ge- fterkt door de gewoonte en den hoog- moed (e). — Aanmerkelyk is, ten de- zen opzichte, het plakaat van den Her- tog van Modena, van den tweeden July 1774. Hy betuigt vooraf, dat de ge- zondheid en behoudenis van zyne wel beminde onderdaanen een der voornaam: {te voorwerpen van zyne vaderlyke zor- gen uitmaken, waar van Hy hun reeds verfcheiden blyken had gegeven; dat Hy niet dan met groot leedwezen het nds Ce) Gazette Littgraire OBob, 1774 Pag. 446» 447 BEGRAVEN IN DE KERKEN. - 647 nadeel befchouwe, *t welk aan de ge- zondheid wordt toegebragt door de gra- ven binnen en buiten de kerken, wier dampen alleen in ftaat zyn , om alle an- dere genomene maatregelen te veryde- len, Waarom de Hertog, na ryp over- leg met zynen Staatsraad en raadple- ginge van de Godgeleerden en Genees- heeren, bevel gaf, dat alle dooden der ftad Modena van nu voortaan begraven zullen worden op het groote kerkhof, tot dat einde op een open veld buiten de {tadspoort vervaardigd, alleen uitge- zonderd de lyken der Prinfen en Prin- fesfen, en van den Bisfchop. Ik achte onnoodig, de verdere punten van dit voortreftelyk plakaat hier optegeven, Er zal noch, in * vervolg , gelegenheid komen om van fommige derzelver mel- dinge te maken — Dat te Doornik me- de voorzien zy geworden tegen het oud gebruik der begravinge in de ftad en kerken, heb ik in onze nieuwspapieren aangeteekend gevonden. De hervorming derhalven, in dit ftuk, fchynt allengs nader aan ons Vaderland te komen. —= Toen de beroemde MARET zyne ver- handelinge, over ’t gebruik van de doo- den te begraven in de kerken en binnen 648 JW. TE WATER OVER HET den omtrek der fteden, ter onderzoes kinge overgaf aan de Akademie der wee ten{chappen te Dijon, nam zy het be- fluit, om dit betoog, *t welk aan alle vooroordeelen een beftendig ftilzwygen kon opleggen, te zenden aan den Bis- fchop, den Procureur Generaal en den Syndicus der ftad: met vertoog aan de- zelven, dat de Akademie geoordeeld hadde in haare verplichtingen aan ’t va- derland te kort te zullen fchieten, in- dien zy hun niet bekend maakte haare wyze van denken over een misbruik, ’% ene het algemeen welzyn zoo wezen- yk betrof (f). Hoedanig de uit(lag hier van geweest zy, is my tot nu onbekend; maar ik wenfche met dien geleerde Schryver, dat hy het gevaar der oude gewoonte niet vruchteloos zal hebben aangewezen, en dat het ophouden daar van aan zyne vaderlandlievende bedoe- lingen zal beantwoorden, Maar ik mag vooral niet vergeten, dat de Kei» zerin Koningin Maria Zherefia, byzon:- der ook op raad van den grooten van Swieten, ten jaare 1773, haare gedach- ten heeft laten vallen op het begraven | | _ der (f) Extrait des Registres de |’ Asadámie des Spieuces; Arts & Belles-Lettres de Dijon, du 1 Mars 1773, BEGRAVEN IN DE KERKEN, 649 der dooden binnen Weenen en in de ker. ken. Haare Majefteit liet. onderzoek doen op het fchadelyke van deze ge. woonte, en op welke wyze dezelve, evoeglykst „ zou konnen afgefchaft wor- len, Hier uit nam de kundige HA- BERMANN gelegenheid, om zyne ver- handelinge, over de onfchadelyke be- graafnisfen en de nadeelige begravingen der dooden in de kerken en fteden, uit« tegeven, en had het genoegen, dat zyn vertoog, byna, eene algemeene goeds keuringe wegdroeg, zelfs by de genen, welken anders het baatzuchtig bygeloof allermeest bezielt (eg). ‘Er is naauw- lyks aan te twyffelen, of een onderzoek, zoo welberaden bevolen , en een betoog, met zulke ongemeene toejuichinge ont- fangen, zullen met een gelukkigen uit flag bekroond worden, 6 X, Niemand denke, dat men, in deze en de voorgaande eeuwe , het be= graven binnen de fteden en kerken al. ze) Ss 5 leen (g) Volgens bericht, uit een brief van Weenen, my medegedeeld door den Heer Yob Baster, in wiens dood, onder het drukken van deze verhan= delinge voorgevallen, de geleerde “weereld ‘een groot verlies geleden heeft, en welken zyne vrien= den, waar onder ik het my tot byzondere eer re= Kene behoord te hebben „op het hoogfte betreuren, 650 ja. W‚ TE WATER OVER HET leen op eene befpiegelende wyze veroor- deeld hebbe,— Neen voorwaar! ’Er is geen gebrek aan voorbeelden, dat man- nen van naam, en die beroemd waren door hooge geboorte, aanzienlyke eer- ampten , uitmuntende geleerdheid of waare deugd, uitdrukkelyk belast heb- ben, ’tzy by monde of in gefchrift, dat men hunne ontzielde lichaamen buiten de kerken onder den blaauwen hemel ter aarde zou beftellen— Te Orleans is dit vry algemeen, ook onder de voor- naamfte Geestelykheid, De laaást over- leden Hertog van Orleans heeft zelf op een kerkhof willen begraven worden.— De Kanfelier dAguesfeau werdt, naar ‚__zyne begeerte, mede op een kerkhof be- graven — Hetzelfde had plaats om- trent den fchranderen Kanunnik Porée te Caen, die met zyn eigen voorbeeld in t jaar 1770 toonde, dat hy, vyftien jaaren te voren, zich welmeenend had aangekant tegen de oude gewoonte van begraven in de kerken (h).— Simon Pie- tre, Geneesheer te Parys, wilde onder den blaauwen hemel begraven worden, om na zynen dood aan niemand fcha- delyk te zyn, daar hy by zyn leven | voor …(h) MARET pag. 63—66. | BEGRAVEN IN DE KERKEN. Ó5t voor allen nuttig was geweest (i)— De Leuvenfche Hoogleeraar Philippus Ver- heyen beval zyn ftoffelyk deel in de open lucht te begraven, om de kerk niet te ontheiligen of door fchadelyke dampen te befmetten (k)— De geleerde Vonck, een Nederlander, ging ook te Manheim in dezen met zyn voorbeeld aan ande- ren voor (I)…——— Begeert iemand voor- beelden binnen ons Vaderland, hy den- ke aan Petrus Plancius, Predikant te Amfterdam, een man, aan wien de Oost- indifche Maatfchappy in haare oprich- tinge en eerften bloei zoo groote ver- plichtinge heeft gehad, Hy gaf, op zyn fterfbed, zynen vrienden in last, om zyn lyk in geene kerke te begra- ven (m). By dezen voege men den eer= kj waar- (i) Menagiana tom, II. pag. 384 385. De woor- den van zyn graffchrift, door deszelfs zoon opge- fteld, zyn daar aangehaald, en door anderen dik= wyls nagefchreven. shit (k) Zyn graffchrift, ’ gene hy zelf had gefchres ven, wordt door LOUIS Lc, pag. 179 dus opge- geven: Philippus Verheyen , Medicine Doltor et Profesfor partem fi materialem hic in coemeterio condì volmit , ne Zemplum dehoneftaret , aut nocivis balitibus inficeret, (1D) PERRENOT Á, c. pag. 80. (am) W'AGENAAR befchryving van Amfterdam UI ftuk bl. arg, 220. BRANDT hiftorie der refor= “matie mv deel bl, 858, | 652 J.W. TE WATER OVER HET waardigen Maarten Schagen, Leeraar der Doopsgezinden te Utrecht, die bui- ten de kerken, en zelfs buiten de ftad, onder den blooten hemel wilde begra- ven worden, om aan de levenden geene fchade toetebrengen. Zyn wil werdt ter uitvoer gebragt, en zyn lichaam buiten de {tad ter aarde bezorgd, naar uitwyzen van het opfchrift, ten jaare 1770 op zyne grafzark geplaatst (n)— Zulke -loffelyke voorbeelden zyn der navolginge dubbel waardig, en behoor- den ons te vervullen met dezelfde begin- felen van edelmoedige menfchenliefde, 6 XI. Het kan ons noch zoo vreemd niet voorkomen, dat eene oude gewoon- te, hoe fchadelyk ook, blyve ftand gry- pen, als wel, dat zy haare voorfpraken vinde, niet alleen onder het blinde ge- meen ; Cn) Ik zal het graffchrift, gelyk het my werdt medegedeeld, hier byvoegen, om dat het nict al- gemeen bekend is. Het is van dezen inhoud: L. S. Ne zoceat wivis boc fibi fub dio elegit fepulcrum be= atorum expebtans vefarreëlionem Martinus Schagen V. D. M., inter Baptiflas, natus Alcmarie XXIV Odobris Ao. MDCC. denatus Ultrajelli XXI Oëtobris Ao. MDCCLXX. Dit voorbeeld is te aanmerkelyker, indien de kun- dige Schagen, gelyk men gelooft, de vertaler en uitgever der werken van Hervey is, wien wy in % vervolg zullen aantreffen, als een voornaamen verdediger van ’tbegraven der dooden inde kerken. BEGRAVEN IN DE KERKEN. Ó53 meen , maar zelfs onder befchaafde, ge= leerde en,‚ in andere ftukken, welden- kende menfchen. Om niet te gewagen van Car-pzovius en Urrutigoytus , welker niets beduidende redenen, voor ’t be« graven in de kerken, worden opgegeven en volkomen wederlegd door de Heeren PERRENOT (O0) en HOFMANN (p)3 ik heb allermeest het oog op den be- roemden HERVEY, die eene uitvoeri- ge aanteekeninge by zyne Overdenkins gen over de Graffteden heeft gevoegd (q), waat in hy het nuttige en betamelyke der begravinge in de kerken tracht aante- wyzen. Het is onnoodig zyne woorden natefchryven, naardien deze overden- kingen in aller handen zyn. Het gezag van dien Godvruchtigen fchryver is in Nederland zeer hoog gerezen; maar des te noodzaaklyker is het, dat wy zyne aanmerkingen , op dit punt, naauw- keurig ter toetfe brengen, om ons door geenerhande vooroordeelen te laten wegflepen.—. Wy mogen ons veel meer, en met recht, verwonderen over zyne denkenswyze, dan hy zich kan | | ver: (o) Disfert. cit. pag. 72 fqq. (P) Comment, laud, pag. 51—57a Cq) Bladz. 6567. Ane 654 JW. TE WATER OVER HET verwonderen, dat fommigen zich aan ’t begraven in de kerken {tooten en daar tegen uitvaren, als iet oneigens en on- betamelyks. Hy zal, vermoedelyk, zoo weinig in Nederland als in Enge- land, groote begunftigers van dit zyn, gevoelen aantreffen, maar veel eer hef- tige beftryders.—- Of de denkbeelden van zyne wederftreveren enkel ontftaan uit eene al te ver gaande en kwalyk be- grepene naauwgezetheid, wil ik gaar- ne overlaten aan elks oordeel, die den oorfprong en de fchadelykheid van het hedendaagsch gebruik, te voren aange- wezen, in aanmerkinge zal nemen. — Men kan, ’t is waar, zorgedragen, dat de grondflagen der kerkgebouwen geene fchade lyden; maar is *t wel zoo ge- makkelyk, de fchadelyke uitwaasfemin- en van ’t verrottend vleesch te verhin- deren? Ik denke, neen: ten ware men befloot, elk Iyk in een gemetfeld graf, afzonderlyk, neêrteleggen, en zooda- nig graf nooit naderhand te openen, , om ’er een ander lyk bytezetten. Dan, hoe haast gouden de grootíte kerken, vooral in volkryke fteden, in zulk ge- val, te klein worden ter bevattinge van de dooden? Daarenboven, hoe zarde : et BEGRAVEN IN DE KERKEN. 655 het dan gefchikt worden met andere zwakke vooroordeelen ? de meeste men- fchen hebben eene fterke begeerte ‚ om in ’t zelfde graf by hunne naaste bloed- verwanten gelegd te worden, — Mis- fchien zal * begraven in de kerken nut- tig zyn, om de levenden te meer met een? indruk van hunne eigene fterfelyk- heid te vervullen, en om hen ernftiger te maken in het hooren en bidden, Voorwaar! zy zyn zeer ongelukkig, die geene byblyvende bezeffen van hun- ne verganklykheid en kortftondig leven hebben, ten zy ze boven de dooden in de kerken zitten. Alles roept onstoe: gedenkt te fterven. Een gebruik, uit bygeloovigheid geboren. en door hoog- moed opgekweekt, behoeft hiertoe niet medetewerken, En al eens toegeftaan zynde, dat men dit gevolg by den ee- nen of anderen zal aantreffen, is het echter onredelyk zulke gewoonten te sverdedigen, ‚die aanloopen tegen. de „algemeene « belangen der, menfchelyke „maatfchappye,. De ernst in * hooren ‚en bidden zal door de graffteden in de kerken niet fterk aangroeien, maar. veel eer verminderen, … Meenigmaal. wordt „de aandacht afgetrokken door het zen Ro | er 656 J.W. TE WATER OVER HET der begtaafplaatfen, én noch meer op de herdenkinge, dat onze geliefdfte Vrienden en dietbaarfte panden aldaaf begraven liggen. Om niet te zeggen; dat veelen eene zwakheid bekruipe, om zoodanige kerken, jaaren lang , zoo hiet voor altoos, te vermyden.— fchouwen wy de gronden, waar op de betamelykheid der begraafnisfen bin- hen de kerken gebouwd wofdt, *t zal blyken, dat zy ongemeen wankelbaar zyn. Men zegt: de geloovigen zyn techt dierbaar in GODS oogen; jesus heeft ook hunne lichaämen met zyn bloed ges kocht, welke uit dien hoofde tempelen van den H‚ GEEST Zyn. Vooraf moet men aanmerken; dat de Godvreezende fchryver alleen fpreke van de geloovigen. Die benaminge zal hier noodzaaklyk in “den fterkften zin dienen opgevat te wor- „den. De gegevene omfchryving leert dit ten klaarften. Maar wat dan ge- daan met de Iyken der ongeloovigen? Zy zullen oók in de kerken moeten begraven worden, of daar buiten bly« Veri, en van de geloovigen afgefcheiden wórden, Het laatfte ís aan veele en Onoverkófnelyke zwaarigheden öndet. ‘hevig. Wie zal het bepalen, zoo > À Wert BEGRAVEN IN DE KERKEN. 657 werf er een mensch fterft, of hy tot de wWaare geloovigen behoore. Het Conci- lie, te Rouwen gehouden in den jaare 158r, befloot, dat voortaan niet alle dooden, zonder onderfcheid, in de ker- ken zouden begraven worden, maar al leen de Kerkelyken of Geestelijken, en die, door adeldom, deugden en ver- dienften aan GOD of ’t gemeenebest, boven anderen uitmunten. Maar ‘tis voorlang zeer wel opgemerkt, dat zoo- danige uitzonderingen nooit anders dan de grootíte verwarringen konnen veroor- zaaken , en het kwaad noodwendig ver- dubbelen, In eene zaak, welke aan- ftonds onder elks bevattinge valt, be- hoeve ik niet breedfpraakiger te zyn (r). * Is zoo, de lichaamen der geloovigen ; hun leven en zelfs hun dood, zyn dier- baar ín ’s HEEREN oogen, naardien zy door ’t bloed van zynen Zoon ge« kocht zyn. Wat volgt hier uit? dat zy, na den dood, binnen de muuren der kerken ter aarde moeten befteld wor- den? Geenszins; want ‘er is geen ver- band tusfchen het een en het ander, Dit betoog is dus krachteloos, Waar- IV. DEEL. Rs Oe om (1) Vergelyk MARET pag. 062, 658 J.W. TE WATER OVER HET om had het begraven in den tempel en fynagogen dan ook geen plaats by de oude Jooden? Zegt men hier op, dat dit moet worden afgeleid uit de fcha« duwachtige wetten onder dat volk , wel- ke nu geheel afgefchaft zyn, ik vraag wyders, waarom dan niet by de eerfte Christenen, onder welken zoo veele uit- muntende voorbeelden van heiligheid waren? De lichaamen der geloovigen, wel is waar, zyn tempelen van den H, GEEST; maar zou het befluit, daar uit ontleend, eenigen klem hebben, dan moest men konnen vastftellen, dat die lichaamen noch zulke tempelen blyven na hunnen dood, ’t welk niemand zal {taande houden, of dat zy aan geene bedervinge en verrottinge zyn bloot ge- fteld, ’ gene de ondervinding duidelyk tegenfpreekt. Het is derhalven niet on- betamelyk, maar veel eer redelyk , ook de lichaamen der geloovigen, na hun- nen dood, buiten de kerken en fteden te fluiten, op dat de levenden daar door geen hinder lyden aan hun leven en ge- zondheid Men zal, waarfchynlyk, noch tegenwerpen, dat de nadeelige gevolgen van ’*t begraven in de fteden en kerken, vooral in ons land, ze Zere BEGRAVEN IN DE KERKEN: 659, zeldzaam ondervonden worden. Ïk erkenne gaarne, dat de voorbeelden daar van minder in Nederland, dan el- ders, bekend zyn; maar het zal my, „door veelen, gereedelyk worden toege. -ftemd , dat ‘er in dezen grooter gebrek aan waarnemingen, dan ondervindinge, heerfche. Men heeft, by voorbeeld, in vroegere tyden opgemerkt, dat na het eindigen van de pest, vooral in de twee of drie eerstvolgende jaaren; en meest in volkryke fteden van Neder« land, gevaarlyke en kwaadaartige koort- fen regeerden. De Heer BASTER, aan wien ik deze aanmerkingen verfchuldigd ben, was met my van oordeel, dat de voornaamfte reden daar van te zoeken Zy in onze manier van begraven, ’% welk hy meende uit verfcheiden omtftan- digheden te konnen befluiten. De dood van dien kundigen Man heeft my en mynen lezer beroofd van een uitvoerig bericht, ’t welk hy my des aangaande had beloofd mede te deelen. Hier van nu verfteken zynde; zal ik ’er noch al- . leen bydoen, dat offchoon de fchade- lykheid van * begraven in de kerken zich niet aanftonds, en op eene in *toog loopende wyze, openbaare, dezelve dan dE daar- 660 J. W. TE WATER OVER HET daarom niet kan geloochend worden; gelyk de beroemde Louis, MARET; ROZIER (s) en anderen , met onwraak- baare voorbeelden, bewezen hebben, Het blykt genoeg, naar ik vertrou- we, dat de beste {chyn-redenen, voor - de begravinge der lyken in de kerken aangevoerd, van gering aanbelang zyn, en geene inbreuk maken op de ftellinge, dat deze gewoonte fchandelyk, nadee- lig, onbetamelyk en alzins te verwer- pen zy. Ó XII. Het wordt dan meer dan tyd, om dit gebruik te laten varen, en tot de eenvoudigheid der vroegfte Christe- nen wedertekeeren—- De Nederlan- ders zyn, ten grooten deele, genegen en gewoon, hunne zeden te fchikken naar den voorgang van andere landen en volken, Italien en vooral Vrankryk leeren ons, hoe wy moeten fpreken , eten, drinken, ons kleeden, de jeugd opvoeden enz. Laat ’er ons liever van leeren, waar wy de dooden moeten be- graven, Rechtfchapen Nederlanders, die wel denken en hunne medemenfchen beminnen, zullen aan de veranderinge van (5) Obfervations Phyfiques , année 1773 tom 1 Pe KO BEGRAVEN IN DE KERKEN. — Ó66f van een oud en fchadelyk gebruik gee- nen tegenftand bieden. Dit mag men, ten minften, billyk van hun verwach- ten — Van de zyde der Godgeleer- den zal men, zoo ik wenfche, voor geene tegenftribbelinge te vreezen heb- ben. Zy zyn vyanden van bygeloovig- heid en verkondigers der waare men- fchenliefde, Dit beide behoort ook hier doorteftralen, Waarom zouden zy zich laten befchamen door de. Roomschge- zinde Godgeleerden in Italien, Vrank- Tyk en Duitschland? Het gezag van voornaame mannen pleegt, doorgaans, meer invloeds op de harten der men- fchen te hebben, dan de bondigfte re- dekavelingen; om welke reden alleen, ik den Proteftanten te binnen brenge den nadrukkelyken raad, hun door den grooten kerkhervormer LUTHER gege- ven (t), om de geftorvenen niet langer binnen de fteden te begraven ; en de zinryke woorden van den geachten Rr- VETUS (u), die, fprekende van * be- BEven der lyken in de fteden en ker- er, zich dus uitlaat: Gaarne zag ik, T43 dat (E) Tom. IIF Oper. Ferers. Î25. 380» apud Hor MANNUM dc. pag. 78—7ó. (u) In Geref. cap, XLY1 Exercitat, 172. 662 J.W. TE WATER OVER HET dat deze gewoonte, door de gierigheid en bet bygeloof ingevoerd, met alle andere overblyffelen wan bygeloovigheden by ons was afgefchaft, en dat bet oud gebruik berfteld wierde, om openbaare begraaf- plaat fen in ’t ruim en open veld buiten de fladspoorten te frichten, Dit komt im- mers best overeen met het nut der burge- ren, naardien de lucht in beflotene plaat- Jen door den flinkenden reuk der lyken neodzaaklyk moet befmet worden, zoo dat men hier door den dooden geenen dienst doe, en ’ gevaar der levenden niet ver, myde; wooral ten tyde van pestige zieke ten, wanneer de befmettende lichaamen ook al in de kerken begraven worden, waar in men dagelyks vergadert: ’t welk my en weele anderen voorzeker met reden als ysfelyk is woorgekomen—- Ik wil niet gelooven, dat iemand der Godge- leerden in Nederland zich gelyk zal ftellen aan dien Geestelyken, die kon oedvinden met een onverftandige drift voor ’t begraven in de kerken te pleiten, doch met dit goed en heilzaam gevolg, dat men hem, eenige maanden geleden, naar ’t kafteel Rubina vervoerde, om daar van zynen ontydigen yver te be- daren — Van den kant der Rechts ge BEGRAVEN IN DE KERKEN. 663 geleerden heeft men, vermoedelyk, geen tegenftand te duchten. Zyn zy voorftanders van het; Natuurlyk recht, dan konnen zy hunne goedkeuringe niet geven aan een gebruik, vlak daar tegen {trydende. Zyn zy begunftigers van ’t Roomfche recht, waarom dan mede niet in dit geval? Of is ’er min- der reden om die wet te handhaven “Binnen de muuren der flad mag geen lichaam begraven worden” (v), dan zoo veele andere, by welke de menfchelyke maatfchappy, vooral in Nederland, juist geen algemeen belang heeft.— De Geneesheeren en Heelkundigen zullen - niet in den weg ftaan, maar tot deze veranderinge wel willen medewerken. Eigen belang zal hen derwyze niet be- zielen, dat zy het algemeene welzyn daar aan zouden willen opofferen. Het gezag van Louis, Maret, Haguenot, Un. zer, van Swieten, Habermann, en der- gelyke echte voedfterlingen van Hippo- Craïes, zal wel iet op hunnen geest ver- mogen. | Doch de meeste zwarigheid zal zitten Tt 4 by (WY) JUL. PAULUS Sentent. lib, I tit, o1, ibigue SCHULTINGIUS JPrud, antejuft, pag. 262, 664 Jo. W. TE WATER OVER HET by de Regeerkundigen en Overheden; niet, om dat zy nietredelmoedig genoeg op dit ftuk denken of van het fchadely- ke van onze gewoone begraafwyze niet overtuigd zyn, maar deels uit bekom- meringe, dat de verandering van een verouderd gebruik wellicht eenige op- fchuddinge zou konnen veroorzaaken en dus nadeelige gevolgen met zich fle- pen, deels om dat het affchaffen der heerfchende maniere van ‘t begraven der lyken zou gepaard gaan met eene aanmerkelyke verminderinge van de in- komften der kerken, welke daar uit, ten deele, plegen onderhouden te wor- den —- Men kan niet ontkennen, dat ?er op het maken van nieuwe keuren op % fluk der begraafnisfen fomtyds oproe- righeden gevolgd zyn. De gefchiede- nisfen van Amfterdam zullen ter ons een voorbeeld van opleveren (w). Maar zal den wyzen en voorzichtigen ftaat- kundigen aan geene maatregelen ont- breken, am deze veranderinge in *t be- graven der dooden te doen ftand gry- pen, is het niet eensklaps, ten minften langzaamerhand en by trappen, Hun | Ar den Cw) WAGENAAR befchryving van Amfterdam 37 deel xm boek, bl. zaad, — BEGRAVEN IN DE KERKEN. Ó66$ den weg te willen aanwyzen, zou de wermetelheid zelve zyn. Het zy my echter geoorloofd, het een en ander hier omtrent, ten dienfte van mynen lezer, aantemerken, Vooraf zou het niet onnuttig zyn, zekeren bepaalden tyd in ’t algemeen vast te ftellen, hoe lang de dooden onbegraven mogen bly- ven, of, gelyk men fpreekt, boven de aarde gehouden worden, Immers dit verdient ook wel aandachtige opmerk- zaamheid, vooral wanneer ‘er eenige befmettende of aanftekende ziekten heer- fchen. Men kon eenige plaatfen, in ’ open veld, op een behoorlyken afftand van de fteden gelegen, en daar de wind best kan doorwaaien, afperken ter be- gravinge van de armen, welker behoef: tigheid het betalen van alle zoogenaam- _de kerk-rechten affnydt. Dit is te nood- zaaklyker, om dat het in veele fteden van Nederland gebruiklyk is, de armen by meenigte in een en *t zelfde graf neêrtezetten, de doodkisten niet behoore lyk met aarde te bedekken, maar alleen fommige losfe planken op den mond van graf te leggen. Welken onaange- naamen reuk dit te weeg brenge, voor- namelyk by nat en laf weder, weten zy Tt 5 best 666 J.W. TE WATER OVER HET best, die naby de kerkhoven in volkry- kefteden wonen. Wyders konden op een ftuk lands eenige begraafplaatfen gefchikt worden voor meer of min aan- zienlyken, om dus de zwakheid der menfchen noch een weinig te gemoet te komen, fchoon anders de eer niemand nadaalt in het graf, — Elk burger is verplicht, alle billyke wetten, door de Overheden afgekondigd, volvaardig te gehoorzaamen. Niets zal hem daar toe fterker opfpooren, dan *t voorbeeld der aanzienlykfte en meest geachte lieden, Wanneer dezen voorgaan, zullen de anderen fpoedig volgen, en het begra- ven der lyken buiten de fteden en ker- ken zal , in korten tyd, zonder oproer, algemeen worden goedgekeurd—= Wat aanbelangt de inkomften der kerken, dezelve behoeven niet te verminderen, ik laat ftaan optehouden, fchoon het begraven in dezelve een einde nam. Het ophangen van wapenborden binnen de kerken kon in gebruik blyven , en daar- enboven aan elk de vryheid gelaten wor- den, om naar zyn goedvinden eenige eer- en gedenkteekenen op te richten boven de graven, onder voorwaarde van daar voor zekere geldfomme opte- ren- BEGRAVEN IN DE KERKEN, 667 brengen. Men kon de lyken, met alle ewoonlyke plechtigheden, naar de Belet brengen en daar eenige uuren laten blyven, doch dezelve van daar overbrengen naar de begraafplaats bui- ten de fteden , op zulke wyze, als over- eenkomt met den onderfcheiden rang, welken de dooden by hun leven in de weereld hadden. De Hertog van Mo- dena heeft ook zulke en dergelyke maat- regelen voorgefchreven in het vu en vm artikel van zyn plakaat, hier boven ver- meld. Daarenboven heb ik gegronde redenen om te denken, dat fommige ryken en aanzienlyken in Nederland edelmoedig genoeg zouden zyn, om vrywillig eenig geld optebrengen, ’t welk toereikende zou zyn tot het aankoopen van het noodige land, om ’er de dooden op te begraven, Ik eindige dit vertoog met dezen wensch, dat wy by ons leven nuttig mogen zyn voor onze medemenfchen, ze ait niemand fchadelyk na onzen ood ! en ï ian id este il hee oe WAARNEMINGEN OMTRENT DE LUCHT- an WEER-GESTELTENIS aN GEVALLEN REGEN; WAARGENOMEN IN DE JAAREN MDCCLXXII, MDCCLXXIII eN MDCCLXXIV, T E ZIE RIK ZE E, DO oo kR SOB BASTER, 670 ä d 8 40 08 dd deden EN A En: Baak in Jan. & kl2, 3 305 16(28,3)]12148 gr. 31/16 gr. 42 lin. a ca ER! ern SRE ME ia Maart Zo 29,5 17}29 |29/61 ge 15 oei er. 16 lin, April | 301 204| 7/60 gr. 3,33 81 Pp iig! zo, 13 zolor gr. zel54 är. 22 lin. | _ Mey |4,5 '3o%3|22|29:830,71 gr.) 342 gr.|13: lin. omen | dee Ban zi 1780 gr. 5 un ‘3Or5| 2129:52481 gr.) 2/52 grejI3z lin. dE 14 | 26/85: gr. MEN EE SS 15 8o gr. 1 July | 24 [30 27 29:3125\8I gr. 4157 gr-|24: lin. 7 —_—_ mmm | | tn | | nnn Remmen Aug. | 6 |305 21 29:5131177 gr.|1657 gr in lin, mn gn | nnn | tn | mmm —_—__ Sept. 12 |[3Os} 1|29:5| 5179 &r- 24150 gri5 555lin. a Ran Aa vogel Darden Oct. | ro [3Orsl26|295 470 gr. 2238: gr. 145 lin. _ mm | nn | | men Nov. Is 30,22 1 21129:5| 7ló0 gr./29/38 gr.|32 lin. Dec. | 25 |39efr3 {2919/53 ST ae 2 er. 17 lin. asDe. A 16 Ja, 26 Juny pi 31 Jan. “308 '285 8s5igrl !16 gre'326lin. of 27 duim en 2 lin. Ji MDCCLXKXIL 67 Ú Den 16 January, was de ellendigfte dag, door de on= gemeene groote menigte van vallende fneeuw en fterke N. O, en N, W. wind van 4 kragten. 14 April zag de eerfte Swaluwen en den 28 dito de eerfte Vleermuifen. 5 Geduurende 26, 27, 28 July regende het 30 linien. Dit jaar 1772 heeft byzonder geweest door d'ongee meen langduurige koude, die duurde totden 16 Ju- ny, dog na dien dag hebben wy een zeer fchoone zomer gehad, In Mey, Jany tot den 26 July is zeer weinig regen gevallen. Het hooy is daar door overal zeer geluke kig en in groote quantiteit binnen gekomen; zoe ook de oogst: Dog door de langduurige koude in ’t voorjaar, is ’er weinig gefchot van % veld gekoe men, Perziken en andere fteenvrugten zyn ’er nog al rede lyk veel geweest, dog ongemeen weinig appelen, en haast in ’t geheel geen Peeren. Daar is ook geduurende deze aangename zomer onges gemeen veel ftrandvis, als £chol, tongen , tarbot, fchelvis enz, en zelfs al laat in ’t Jaar, gevangen, H. Barofte Barot. Therm L. Therme Gev, Reg. en E) a B. à EE NE IEC TRE Jan. | z|3o|18 28: 2052 gr 5/24 3r-|25 lins emmen | en a a Febr. | 4130,5/24 28% 27 50 gr. 9j2o gr.|Ig lin. (28 II \ mm en jn jg mp Maart |12/30.5| 4 bne amet Seems kent bemnn 29% 21164 gr. 2}33: gre|19 lin. omm (ee | nn ' 3 23|3Orö 5 April 5, 18) 76 gr. ge Mey |[30{30:%20,29:5|19,76; gr.| 439 gr-|25 lin: 20/75 gr. okto abend Ss eee Juny (20/39 7:29:13 76 gr|29[54 gr33 lin. 27) 3055 8f- mmm fe | mm July (rz 30% 5,29 298 t8i78 gr.|29|54 8r135 lin. ‘Aug. 31305 Ig 295; I4 ga gr. 20157 gr 34 lin 4 L _|g9)56 gr. ommen | ne | Sept. \29;305| 812955} 375 gr23|49 SFe|26 lin. 475: gr.|28 En 167 gr. Oct. |zol3o30;29:5| Lo 66! gr.j2 1415 31-27 lin. \ 2664 gr. 8 25134 sr. "63 lin. 27 35 gr! jn Lie Nov. so goglrz 12 dae 956 gr. KE | 1rol31 gr. Dee. | 1goj20'20 |2252 gr|12|j2 Sr. en | | 13\31 gr. n in’ geheel geregend zo duim en zo lin. MDCCLXXIIL 673 10 April zag de eerfte vleerniuis, den r2 hier en daar een zwaluw, dog den rs en 16 menigvuldiger. - Den r2 Mey was de Thermometer °s morgens ten zee ven uren 44 grad, en ’smiddags om half twee sr grad. Een Noordeen Noordweste wind waaide met 2 en 3 kragten (6 is extraordinaire zware ftorm) alle de bloemen der peereboomen, toen in bloei ftaande, en veele appelen wierden verfengd, waar door weinig of geen peeren geweest zyn. 26 Juny. Regen en wat hagel *snamiddags 13 lin. de hermometer ftond ’smorgens ten 7 uren op 64 grad, en ’s middags ten half twee op 6Ór graden. Deze maand was doorgaans kouder als de voor= gaande Mey. 28 en 29 July was de Thermometer ’s morgens 54 a 55 grad. en ’s middags ten half twee 59 en Ór grad. 13 Augustus ftond de Thermometer van ’s morgens ten elf uren tot ’savonds ten vyf uuren op 84 grad. 14 dito ftond de Thermometer van ’ morgens ten elf uren tot ’namiddags om twee uren op go grad. Tusfchen den 20 en 21 regende het 19 linien, Tusfchen den 16 en 17 November regende het 25 li- nien, gedureunde de heele maand maar negen dagen dat het nict min of meer geregend heeft. Van den 3 tot den 17 doorgaans ftormagtig weer uit den Zuidwesten en Westen, Schoon geen vorst, was het egter door de menigvuldige nattigheid koud weer. Gedurende de vier eerfte maanden van ’t jaar, gras- feerde hier fterk de kinderziekte , die voor bejaarden veeltyds doodelyk waren. In Mey toen ’er meer= der warmte begon te komen, verminderde de ziek- te, en daar ftierv haast geen een meer van, V . le d s E | ea 8 Ei EN. E:) [| - ea bo a ebi (A Ed ZT , LJ] « ë = A @Q _ =| e) 2al30:l sj2o.l30|63 gr. 15130 gr32 lin. 31 eeh Kenmmnmet bend beened Beesd <129|70 gr} 2138 gr. 29 lin, 24|3Or | 19138 gr. = EN AE saflO7o gr fmorg. 19/3 Or 32de; 72 grj°7|47 gr32 lin. EE NN heenenend Keent hemme Ceni eenmrmmmsd Mam 2330 14 25/83 SM. 14156 grel25 lin. 26185 gr. 2l30%29 } 8,83 eri3ofss gr-jrg lin. 75 sr| 21795 er, 19 r. ad 284 De 39 lin. mmm nn | a sl 7165 gre ge 4E grej29 lin. 1 55 grf2325 gr-|30 lin, 20 3/56 gr}25 } | fmorg. zl leo.) 449 Sel (23, Er |a7 lin, En oge Brel laa ee: in geheel geregent 29 duim en To lin, MDCCLXKXIV, 6% Van den 16 tot 31 Maart, had men ongemeen fchoon en warm weder; in de laatfte dagen bloeijden de perziken volkomen. go April heeft tot nadeel der peerebloefems nog braaf gehageld, Den 12 zag de eerfte vleermuis, Den 24 ZOO een cn= kelde, dog den 28 zwaluwen. Sedert den 16 tot den zo heeft deze maand onge- meen koud geweest, den 17 en 18 nog gehageld, den 27 was ’t ongemeen koud, de Thermometer des ’s middags om half twee op 47 grad. ftaande. De maand September was doorgaans koud en dikwils Noorde en Noordooste winden. Van den 3 tot 23 Oétober was het ongemeen goeden aangenaam droog weer , en al dien tyd ftond de Ba- rometer boven de 30 duim, De maand November was var den 20 tot 29 zeer koud, vriezend weer met fneeuw , den 22 ftond de Thermometer ’s middags om half twee 28 grad, den 27, 29 graden, Na den 6 December had men een dag vier of vyf koud vriezend weer, dog na den 16 ongemeen goed en aangenaam winterweer, en een zagte Noorde of Noordwestelyke wind, tot den 3o, wanneer we= derom begon te vriezen; van den 16 tot den 3r ftond de Barometer altoos boven de 3o duim, dus 17 dagen agter een, en dat 4 dagen boven de 30 duim, en een half, midden in den wiater, je at maah hep ramde ao pn oft, zh ti rob ens ie ad ans naad ee erk kn dok dr dant wb MEAD rj We norhodradn Ean BN tia je 5 ne chi È it, Herd jb dE dl a 0 Are Een sh zondaar d dus staop en GN ved dla nl 98 beft Lot fis ib IE kad sand RE TP AED UN NE bak y Aid herij t ak je gee ee Horon. Hon et atd helden odd 1e 9 A8 hrallse noh. ne ik gk DE el hit hek: ie de edt (Ovid. iK; in eN ” Teri br éd trek io ER 9 ee TE boor gs AET git Ee Wi) Ha 36 „Na obioq ld Staes (6e Po Add EK Amies 05 1D 400 Plek ER a 103 Di EE KLE A08 aha or Abre ardt 2001 Ti oe A vod. EAD VAD nd ITS A4 ee sak tiepai ij =p Ag er