Jaargang 2 April 1974 Nummer 2 HIPPARCHIA FAGI SCOPOLI IN SPANJE (Lepidoptero, Satyridae ) Onze eerste ontmoeting met deze interessante vlinders had plaats te Ager (Katalonië), toen wij ' s avonds een kam- peerplaats zochten tussen een groep eiken. Aanvankelijk merkten we hun aanwezigheid niet op. In de vroege scheme- ring vloog alleen nog Quercusia ouercus L. Maar telkens als we dicht voorbij de boomstammen liepen, vlogen enkele van die donkere vlinders op. Na een norte, wilde vlucht gingen ze elders op een stam zitten. Onmiddelli jk klapten ze de vleugels dicht. De tekening van hun ondervleugels kwam volledig overeen met die van de eikeschors en daar- door was het zelfs moeilijk de vlinders te zien zitten na- dat je ze had zien neerstrijken. Het volstond echter om eens tegen de boomstam te trappen om ze allemaal weer te doen opvliegen. Nu we dit truukje kenden, konden we tien- tallen exemplaren tellen. Enkele ervan werden gevangen om ze nadien te determineren. Zowel Hipparchia fagi Scop. als H. alcyone Den. & Schiff . bleken hier vertegenwoordigd te zijn. Het determineren van deze twee soorten levert dikwijls moeilijkheden op. En het is soms nodig de genitaliën te onderzoeken. Meestal echter volstaat het onderzoek van het Julliënse orgaan. Dit bestaat uit een groep staafjes aan de rugkant van het laatste zichtbare segment van het abdo- men. Het is slechts aanwezig bij de mannetjes van sommige satyriden. Het volstaat om de schubben die de staafjes bedekken, weg te borstelen. Bij H. fagi ziet men dan 3 tot 5 stevige doorns aan iedere kant. H. alcyone heeft er 8 tot 11 aan iedere kant. (zie figuur 1) . ^\THSOA/^> m 2 5 2QÖ4 13 Lir p&qifS Figuur 1 : Het Julliënse orgaan bij het genus Hipparchia. 1. H. alcyone : 8 tot 11 fijne staafjes. 2. H. fagi : 3 tot 5 stevige doorns. Bovenaan : rechter zijkant van het laatste segment van het abdomen. De dorsale kant ligt rechts op de tekening. Onderaan : het abdomen van achter gezien, de dorsale kant bovenaan. De doorns lig- gen kruisgewijs over elkaar. Het is echter meestal toch mogelijk om de twee soorten uit elkaar te houden door alleen te letten op de tekening. De verschillen zijn op pagina 15 schematisch samengebracht. Manley schrijft in ”A Field Guide to the Butterflies and Burnets of Spain” dat H. fagi in het Iberisch schiereiland beperkt is tot enkele vindplaatsen in Aragon en Katalonië, terwijl H. alcyone talrijk voorkomt in geheel de noorde- lijke helft van Spanje, in het zuidoosten en in de provin- cie Cadiz. Wij vonden H . f agi enkel in het noorden van Katalonië (Ager, Siërra del Cadi). Honderd kilometer verder naar het zuiden vloog alleen nog H . alcyone . (Esblada, Siërra de Montseny) . 14 i * I & 15 voorvleugel ok. = onderkant Plaat 1 N.B. s 1. Het is onvoldoende zich op één kenmerk te base- ren. Het geheel der 6 kenmerken moet de door- slag geven voor één van de twee soorten. 2. Om de vleugellengte te meten maakt men best een driehoekig papiertje met een lange scherpe hoek waarop 33 nun aangeduid is. Met een lat of ander groot meetinstrument is het meten van een vleu- gel met een nauwkeurigheid van 1 mm onmogelijk. Figuur 2 : Stevig papiertje met aanduiding van 33 mm voor het meten van de vleugellengte. Manley vermeldt ook 1 9 van H . f agi uit Andalusië, dat be- waard wordt in de verzameling van het British Museum of Hatural History. De heer A. Janssen heeft in zijn verza- meling echter ook 1 exemplaar (d) van deze soort uit het zuiden van Spanje. Het werd door de heer C. Cal jon op 23 juli 1972 gevangen te Malaga. Toen ik dit nieuws mededeel- de aan de heer Manley, antwoordde hij dat deze vangst hem zeer interesseerde. In zijn brief schreef hij verder dat hij H. fagi nog wel talrijk had aangetroffen in Katalonië: "Incident ly, smce I wrote my book we have found this spe- cies in Catalonia where both sexes were attracted in large numbers to rotten b ananas”. G. & W. De Prins Plaat 1 s Hipparchia fagi Scop. 1. of, Malaga (Andalusië, Spanje), 23-7-1972. 2. <ƒ, onderkant (dezelfde gegevens). 3. o', Ager (Katalonië, Spanje), 800 m, 4-8-1973. 4. 9, (dezelfde gegevens). 3. 9, onderkant (dezelfde gegevens). Hipparchia alcyone Den. & Schiff. 6. cf, Ager (Katalonië, Spanje), 800 m, 4-8-1973. 7. 9, (dezelfde gegevens). 8. 9, onderkant, Siërra de Montseny (Katalonië, Spanje), 1500 m, 6-8-1973. (Foto's : W. De Prins) 17 ENKELE BESCHOUWINGEN OVER DE FAMILIE DER HEPIALIDAE Stephens ( Lepidoptera ) In Europa komen 9 a 10 soorten voor en in ons land werden tot heden 4 soorten waargenomen. De lichaamsbouw van deze vlinders wijkt opvallend af van de overige families, in bijzonder de voortplantingsorganen der vrouwelijke exem- plaren, die slechts één enkele opening hebben in tegen- stelling met de andere, die voorzien zijn van twee anale openingen. Tevens zijn de primitieve aders gelijkaardig in voor- en achtervleugels. De voorvleugels zijn boven- dien voorzien aan de binnenzijde van een tongvormig aan- hangsel. De algemene vorm van deze dieren doet dan ook sterk denken aan de Kokerjuffers (Trichoptera) . Tijdens de afgelopen zomermaanden (1973) beb ik dikwijls de gedragingen van deze eigenaardige vlinders kunnen gade- slaan. Hepialus humuli L. is de grootste van de Belgische soorten met een sterk uitgesproken ge s 1 acht sdimorf isme. De gene- ratie vliegt van midden mei tot eind juni. De wijfjes ko- men het eerst aangevlogen zodra de lamp brandt. Het is a- vondschemering, alles verdoezelt en het laatste daglicht vermengd met het blauwachtige licht van de kwikdamplamp verleent de omgeving een spookachtig aspekt. De vlinders vliegen slechts kortstondig, circa een meter boven de grond om zich dan spoedig in de omgeving van de lamp op het grondzeil neer te zetten. Bij volledige duisternis komen dan ook de mannetjes, prachtig zilverwitachtig ge- kleurd, echte juweelt jes# in het kunstlicht. Plots zijn ze daar, onmogelijk ze te zien aanvliegen. Geen enkele moei- te om ze in de fles te stoppen. Ze plakken bijna aan het laken. Geheel anders gedragen zich de overige vertegenwoordigers van de familie. Hepialus hecta L. vliegt van juni tot einde juli. Deze veel kleinere diertjes vliegen reeds alvorens de lamp brandt. Als muggen op en neer dansend komen nu echter eerst de mannetjes. Ze ploffen neer op de grond rondom de lamp. Ze hebbenals alle vertegenwoordigers van de fami- lie zeer elementaire voelsprieten met aan de knotsvormig verbrede tibia (scheenbenen) der achterpoten reukschubben om de vrouwtjes te lokken. Deze komen slechts zelden op het licht af. Ik heb slechts één enkel exemplaar kunnen vangen. Ze zitten verscholen aan de onderzijde van de bla- deren. Het geslachtsverschil is zeer klein en ze zijn iets groter dan de mannetjes. 18 1. Hepialus humuli L. o' 2. H. sylvina L. cf ( Tekening : W. De Prins ) 3. H. lupulinus L. o' 4. H. hecta L. cf Hepialus sylvina L. gedraagt zich zoals H. hecta L, De vliegtijd valt echter later, nl. in de maanden augustus en september. Hier ook is er bijna geen geslachtsdimorfisme . De vierde en laatste Belgische soort is Hepialus t lupulinus L. Deze soort vliegt in de maanden, mei en juni met een tweede generatie in mooie zomers tijdens september. De mannetjes vliegen bij zonsondergang wild rond en worden soms ook * s ochtends waargenomen op jacht naar de vrouw- tjes, die zich ook verschuilen aan de onderkant van de bladeren. In de streek van de Boven-Lesse in de provincie Luxemburg, waar ik een dertigtal nachtvangsten heb gedaan, heb ik de- ze laatste soort niet kunnen waarnemen. De drie overige soorten zijn niet zeldzaam. Hepialus sylvina L. komt in massa voor. E. Van averbeke 21ste NATUURBESCHERMINGSDAG De 21ste Natuurbeschermingsdag, georganiseerd door het Na- tionaal Verbond voor Natuurbescherming, heeft dit jaar op 22 september plaats bij het "Plateau des Tailles" (Baraque Fraiture). Alle natuurvrienden houden deze dag vrij. De dagindeling wordt later medegedeeld. G . Myncke 19 GENITAALPREPARATEN VAN VLINDERS Men kan bij het prepareren van de genitaalapparaten van vlinders op verschillende manieren te werk gaan. Hieronder beschrijven wij de werkwijze door ir. H.G. Dirickx toege- past tijdens een demonstratie in 1972. Benodigdheden : -prepare ermikrosk o op (binokulair) , -nikkelen kroesje, -alkoholbrandert je , -proefbuis je , -horlogeglas , -fijn schaartje, -porceleinen schaaltje, -verscheidene pincetten, -prepareernaalden , -glazen staafje, -reepje vloeipapier, -voorwerp- en dekglaasjes, -penseeltje of druppelteller Chemikaliën : -een oplossing : 275 gedestilleerd water 452 alkohol (95°) 145 ether 55 benzeen -KOH (oplossing van 10 %) -ijsazijn -xyleen -kanadabalsem Op het achterlijf van de te onderzoeken vlinder brengt men met het penseeltje of de druppelteller een druppeltje van de oplossing (zie hierboven) en men laat die enkele minu- ten inwerken. Hoewel dit onderdeel van de preparatie niet strikt noodzakelijk is, verdient ze toch aanbeveling omdat de kans vermindert dat het achterlijf afbreekt als men er het laatste deel afknipt. Met een fijn schaartje knipt men het achterste deel van het abdomen af, ongeveer de helft van het achterlijf bij de mannetjes en twee derde bij de wijfjes. Men moet hier- bij zeer voorzichtig te werk gaan omdat het kleine stukje nogal eens wil weg springen. Het af geknipte stukje wordt in het nikkelen kroesje gebracht. Men giet dan ongeveer 5 ml KOH- oplossing op het abdomen in het nikkelen kroesje. Het kaliumhydroxide wordt boven het alkoholbrandert je aan het koken gebracht. Men laat onge- veer 2 è. 3 minuten koken totdat alle weke delen zijn opge- lost en eukel het chitine overblijft. Tijdens het koken moet men goed schudden, omdat anders het kooksel te veel spat en hierbij het stukje abdomen kan verloren gaan. Een alternatieve werkwijze is het abdomen niet te koken maar het ongeveer 24 uur in KOH te laten liggen. 20 Na het koken brengt men het preparaat vanuit het kaliumhy- droxide in een proefbuisje met water en schudt krachtig om de KOH-resten af te spoelen. Daarna legt men het prepa- raat in een horlogeglas onder de prepareermikroskoop. Naar gelang de grootte van de vlinder werkt men met een vergro- ting van 15 , 20 of J>0 x. Met de prepareernaalden haalt men nu het genitaalapparaat uit de resten van het abdomen. Het genitaalapparaat wordt nogmaals afgespoeld in een proef- buisje met water. Men giet een beetje ijsazijn in een porceleinen schaaltje. Men haalt het preparaat uit het proefbuisje met water en drukt het enkele malen op een reepje vloeipapier om het meeste water weg te nemen. Dan legt men het inhet schaal- tje ijsazijn om het volledig te ontwateren. Dit duurt on- geveer 5 minuten. Onder de prepareermikroskoop legt men nu eerst het voor- werpglaas je klaar. Men neemt nu het genitaalapparaat uit de ijsazijn en droogt het op het reepje vloeipapier. Men legt het vervolgens op het voorwerpglaas je en brengt er een druppel xyleen op met het glazen staafje. Men legt nu het genitaalapparaat op de juiste plaats, . waarbij men het ook in de juiste houding moet leggen. Bij de mannetjes moet men o.a. de valven spreiden. Dit gaat meestal het best door het genitaalapparaat op de buikzijde te leggen en er dan op te drukken zodat de valven open plooien, waarna men het apparaat weer omdraait. Om het preparaat in te sluiten brengt men een druppel ka- nadabalsem op het preparaat en op het dekglaasje, dat men voorzichtig op het genitaalapparaat legt. Het preparaat moet ongeveer een maand horizontaal blijven liggen zodat de kanadabalsem kan opdrogen. Op het voorwerpglaas je wordt dan nog een etiket geplakt met de nodige gegevens : nummer van het preparaat, naam van de vlinder, datum van de preparatie, naam van de pre- parator. Daarbij kan ook nog een etiket komen met de vind- plaats en datum van het onderzochte exemplaar. Een kaart- je met het nummer van de preparatie wordt tevens onder de vlinder aangebracht. W. De Prins INTERESSANTE ARTIKELS Alexanor, fascicule 4, Tomé VIII (1973). Gomez en Bemande z-Rubi o beschrijven een nieuwe ondersoort van Ly sandra hispana H.S. uit Spanje : ssp. javieri. (Le- pidoptera, Lycaenidae). 21 Ph. Touflet bespreekt de vergroting van bet verspreidings- gebied van Arascbnia levana L. in Normandië. (Nymphalidae) Atalanta, Müncben, december 1973» deel 4, nummer 6. Eitschberger en Steiniger bespreken bun waarnemingen van trekvlinders die ze opmerkten tijdens de zomer van 1972, toen ze een rondreis doorbeen bet Iberisch schiereiland maakten. Dezelfde auteurs beschrijven een nieuwe ondersoort van een Lycaenidae s Aricia morronensis carmenensis. Hun artikel bevat maar liefst 72 afbeeldingen in zwart-wit! Atalanta, Gent, februari 1974. P. Durinck geeft een overzicht van zijn trekvlinderwaarne- mingen tijdens 1973. Hij nam o.a. 246 ex. van Vanessa ata- lanta waar en slechts 3 ex. van V. cardui. De soort die het meest werd waargenomen is Autographa gamma met een to- taal van 1168 ex. Entomologische Berichten, 1 maart 1974. J. A.W. Lucas bespreekt de Nederlandse Syrphiden- vangsten in de jaren 1969-1972. In hetzelfde artikel wordt het wijfje van Cheilosia argentifrons Hellen beschreven. R.T.S. Thomas stelde een onderzoek in naar het gedrag van de bijenwolf, Philanthus triangulum F. (Hymenoptera, Sphe- cidae). Het resultaat daarvan en ook de waarneming van een hele reeks andere wespensoorten in de streek van Tien- ray (Nederlands Limburg) vinden we in het artikel terug. Entomologische Zeitschrift, Frankfurt, 1 februari 1974. H. Malicky en K. Kumanski beschrijven 9 nieuwe soorten Ko- kerjuffers (Trichoptera) uit Zuid-Europa. Entomologische Zeitschrift, Frankfurt, 1 maart 1974. K. Schurian behandelt de kwestie van Lysandra arragonensis Gerh. en L. bolivari Romei. (Lepidoptera, Lycaenidae). A. Koutsaftikis bespreekt de ekologie en de faunistiek van enkele Lepidoptera van de Egeische eilanden Thasos, Samo- thrakis en Limnos. K. Rehnelt beschrijft een nieuwe soort Gonepteryx (Pieri- dae) van de Kanarische eilanden : G. eversi Rehnelt. Deze soort komt enkel voor op het eiland Gomera. The Entomologist , november 1973* R.A. French bespreekt de waarnemingen van trekvlinders in Groot-Brittannië tijdens 1968. In het totaal worden 37 soorten behandeld. 22 The Entomologist * s Gazette, Volume 24, 1973. 0. Kudrna toont aan dat Pieris cheiranthi Hbn. , die voor- komt op de Kanarische eilanden een goede soort is. (Pieri- dae) . Revue Verviétoise d'Histoire Naturelle, Hiver 1973. E. Niculescu ijvert voor een rationele systematiek op ge- bied van entomologie. L. G.Sarlet beëindigt zijn zeer uitgebreide studie over Pieris ranae L. (Lep., Pieridae), met de morfologie van het imago en een overzicht van de ondersoorten. Tijdschrift van de Belgische Lepidopterologische Kring, Deel III, nummer 1, januari 1974. In de rubriek "Documentatie** begint een studie over Bolo- ria pales Den. & Schiff . en B, napaea Hffmgg. De verschil- len tussen beide soorten, die Warren reeds vermeldde (1944, Trans. R. Ent .Soc.London) , worden in het kort herhaald. E. Niculescu beschouwt B. pales en B. napaea als slechts één soort, waartoe ook B. graeca en B. aquilonaris zouden be- horen. Tijdschrift van de Belgische Lepidopterologische Kring, Deel III, nummer 2, februari 1974. M. Devarenne onderzocht 1367 exemplaren van Boloria pales en 649 ex. van B. napaea. Het resultaat van deze studie wordt weergegeven in een vergelijkende tabel. W. De Prins OPROEP TOT ALLE ENTOMOLOGEN Vaak hoor je sommige mensen beweren dat de natuurbescher- mingsgedachte slechts onlangs ontstaan is. Zij zeggen dit dan gewoonlijk op volgende wijze s **Ja, enkele jaren gele- den mocht je zoveel vissen en vogels vangen als je maar wou. Je kon kamperen en houthakken naar hartelust. En nu mag je opeens geen bloem meer plukken. Waar gaat dat naar- toe ?” Pogingen om de natuur te beschermen bestaan reeds veel langer dan "slechts enkele jaren geleden". Dit be- wijst een artikeltje dat ik vond in de "Berliner Entomolo- gische Zeitschrift" van het jaar 1913 (nog vóór de eerste wereldoorlog! ) . 23 SMITHSONIAN INSTITUTION LIBRARIES III 11 III 1 # 1908* 3 0 1126$ 3040 r -i ” AUFRUF AN ALLE ENTOMOLOGEN ” ■ Die Naturschutzbewegung, welche gegenwartig durcb | ■ die ganze Welt geht, begann sich seit einigen Jahren auch auf das Gebiet der Lepidopterologie - I zu erstrecken, in dem Masse, als man bemerkte, ■ dass durcb die grosse Zabl der Sammler, wie aucb | infolge industneller Ausbeutung für Verkaufs- | zwecke einzelne Schmetterlingsarten mit bescbrank- ■ tem Verbreitungsgebiet ibrem Untergange entgegen i ■ geben. # 1 Aucb in der Schweiz gibtes Palter, welcbe un- . I zweifelbaft in dieser Weise gefahrdet sind. Die ■ Scbweizeriscbe entomologische Gesellscbaft bat | daber bescblossen, diesen Tieren nacb Eraf ten | Scbutz angedeiben zu lassen, urn sie, womöglicb, - vor dem Untergange zu retten. i ■ In Betracht kommen bierbei namentlicb folgende 1 Arten : . | Erebia christi Ratz. I Lycaena var. lycidas Trapp. ■ Ocnogyna parasita Hb. | Arctia cervini Fallou. | Die Scbweizeriscbe entomologische Gesellscbaft I ricbtet daber an die Entomologen aller Nationen ■ die dringende Bitte, mit der Vernichtung der ge- | 1 nannten Scbmetterlingsarten energiscb Halt zu ma- cben und diese seltenen Ealter dadurch zu schonen ■ I dass ibre eng umscbriebenen Plugplatze für eine 1 Reibe von Jahren gemieden werden. | Die Scbweizeriscbe entomologische Gesellscbaft | bofft, dass dieser, an alle seriösen und anstan- digen Sammelkollegen gericbtete Appell nicht un- wirksam verballen werde. L J Noot 2 Lycaena var, lycidas Trann beet nu Plebe.ius pylaon Piscber de Waldheim. W. De Prins 24 Verantwoordelijk, uitgever : W. De Prin*, Diktmuidelaan 176, 2600 Berchem. Telefoon : 03 - 22 .02.35