X. >io driemaandelijks tijdschrift van de VeSeWTBTMH VBBH EPIfBMBLBSTE van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen Redaktieadres : W. De Prins. Diksmuidelaan 176, 2600 Berchem. Tel. : 031-22.02.35 Jaargang 3 Januari 1975 Nummer 1 IN MEMORIAM FERDINAND BASTIN (8 januari 1885 - 8 juli 1974) Helaas , lang wordt de lijst van. de vrienden die sinds de oprichting van onze vereniging, in 1957» van ons zijn heengegaan! Op 8 juli jl. overleed te Antwerpen de heer Eerdinand Bas- tin in de gezegende ouderdom van 89 jaar. Het overlijden van deze verdienstelijke natuurliefhebber heeft ons allen ten zeerste getroffen. De heer Bastin was immers sinds vele jaren aktief in een aantal Antwerpse verenigingen voor natuurstudie. Zo was hij van meet af betrokken bij de werking van het Koninklijk Antwerps Genootschap voor Mikrografie. Hij was eveneens sinds vele jaren lid van onze Vereniging voor Entomologie. Bastin was meer een man van studie dan een veldbioloog. Hij wist heel wat af van sterrekunde. Wellicht hield dit i verband met een flinke wiskundige vorming, typisch voor zijn karakter. Hij was ook een uitstekend kenner van de mikroskopische techniek. Zo is hij er zelfs in geslaagd, met bijna primitieve middelen, de bekende proeven over de nevenbeelden van Ernst Abbe over te doen. Primitief, in- derdaad, maar het werkte! Onze vriend had ook veel belangstelling voor sommige een- celligen, zoals Rhizopoden e.a. Een groot deel van zijn lang leven was gewijd aan de entomologie. Hij werd dé specialist, hier te lande, van de moeilijke maar interes- sante groep der tweevleugeligen of Diptera, speciaal de vliegen. Uitsluitend om redenen van lichamelijke aard kon hij deze specialiteit de laatste jaren niet meer beoefenen. Hij schonk trouwens zijn rijke verzameling, enig in België, aan onze vereniging. Perdinand Bastin was een zeer bescheiden man. Hij wist enorm veel? en grondig, maar hij liep er niet mee te pronk. Zijn doodsprentje zegt het sprekend : "II nous a quitté comme il a vecu, sans vouloir déranger personae". Inderdaad, hij leefde en stierf zonder ooit iemand tot last te zijn, op onopvallende wijze, bijna geruisloos... De dood van deze goede vriend maakt een leemte in onze kringen. Wij missen hem en zullen hem niet vergeten! G. Myncke namens de redaktie ^ -R DE VERZAMELING R. ENCKELS Zoals vroeger reeds gemeld, werd door toedoen van Jos van Limbergen, hoofdredakteur van "Natuurwereld" , de entomolo- gische verzameling van H. Enckels aan onze vereniging ge- schonken. Het materiaal was niet meer in optimale toe- stand, maar werd door onze kring zo goed mogelijk opge- knapt . Wegens de historische waarde en ook wegens het feit dat vrij veel exemplaren door specialisten gedetermineerd zijn, heeft het bestuur beslist de verzameling als geheel te be- houden. We hopen zo vlug mogelijk de volledige inventaris ter beschikking te stellen van de belangstellenden, zodat specialisten en verzamelaars de gelegenheid krijgen de fauna van Limburg beter te kennen. Toor de rangschikking zorgden de heren C.J. Segers en V.P. Uaveau volgens de volgorde van Brues C.T. et all. (Classi- fication of Insects, Cambridge 1954) . De etiketten van Enckels worden volledig behouden. In de rangschikking 2 wordt rekening gehouden met de hij ons algemeen bekende benamingen uit de fauna's van Lameere en Seguy. Zo wordt b.v. de naam Eristalis Latr. niet vervangen door Tubifera, maar deze laatste naam is tussen haakjes aangegeven na Eristalis : Eristalis latr. (Tubifera). Samen met de verzameling Bastin heeft de Vereniging voor Entomologie van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen een prachtig en wetenschappelijk overzicht van de Diptera van onze gewesten. Wij danken de heer R. Van averbeke voor de hulp, verleend bij het schrijven van de kaartjes en het rangschikken van de dozen. V. Naveau LIJST VAN LEPIDOPTERA UIT DE ANTWERPSE OMGEVING ADDENDUM 8 Familie : Noctuidae Subfamilie : Plusiinae Syngrapha interrogationis L. Hulshout : 1 d gevangen op 4-8-1974 door K. Janssens (Ant- werpen) . S. inte^yogat-i orri a T vooral bekend van de hoogvenen en schaduwrijke wouden in het noordoosten van Midden-Europa en in bergachtige gebieden, wordt zeer zelden waargenomen in het westen van België. Voor ons land ligt zijn vlieg- gebied voornamelijk in de Hoge Venen : omgeving van Spa, Hockay, Eupen. Buiten dit gebied wordt de vlinder zelden gevangen. Het betreft steeds zwervers. Zo werden in 1959 ex. gevonden te Tilff en te Esneux. Ook te Mont-sur-Mar- chienne (bij Charleroi) werd door Hecq een d gevangen op 28-7-1972. In Nederland wordt de soort af en toe gemeld. Het eerste Nederlandse ex. dateert van in 1919* Het volgende ex. werd eerst in 1955 gevonden. Sedertdien verschijnt hij ook in de trekvlinderver slagen. 1959 blijkt voor de soort een gunstig jaar te zijn geweest, niet alleen voor Neder- land maar ook voor Denemarken (cat. Lempke, 13de supple- ment). Ook de bovengemelde vangsten te Tilff en te Esneux kunnen dit bevestigen. De voornaamste voedselplanten van de rups zijn bosbessen, vooral Vaccinium uliginosum, maar ook V. myrtillus. 3 Subfamilie : Hypeninae Herminia cribrumalis Hbn. Berlaar : 2-7-1974, 1 o' (K • Janssens). Sedert de eerste Belgische vangst te Koksijde door V.d. Gucht (Derenne, supplement 1934) wordt de soort maar zel- den waargenomen. Dodinval vond de vlinder in het Zoniën- woud in 1964 (Linneana Belgica). H. cribrumalis is een bewoner van vochtige plaatsen. In Nederland wordt het dier regelmatig gevangen. Tot nu toe werd de vlinder in Noord-Brabant (Nederland) gevonden op negen plaatsen (Cat. Lempke en supplement). Familie : Geometridae Subfamilie : Sterrhinae Sterrha inquinata Scop. (herbariata F.) Nogmaals een vlindersoort gevangen door ons onvermoeibaar medelid K. Janssens! Tussen enkele interessante vlinders, te Berlaar op 15-8-1974 gevangen, bevond zich één ex. van de bovengenoemde soort. Het is wel eigenaardig dat ik het insekt in geen enkele Antwerpse verzameling . heb aangetroffen, niettegenstaande het feit dat Lambillion, Derenne en Lhomme vermelden : "Belgique, presque partout". Wat Nederland betreft ver- meldt cat. Lempke enkele vindplaatsen in het zuiden van het land. In Noord-Brabant is de soort enkel vermeld van Breda. Volgens het 14de supplement (1967) werd de vlinder na 1947 nog maar één keer in Nederland waargenomen (in Limburg) . A. Janssen ANCYROPHORUS AUREUS Fauvel (Coleoptera, Staphylinidae) Hiermede meld ik de vondst van twee exemplaren van de soort Ancvrophorus aureus Fauvel. (det. C.J. Segers) in de "Grotte de Ste. Anne" te Tilff op 12-5-1974. Beide insek- ten vertoefden in het midden van een stilstaande plas op het hoogste niveau van de grot, ver verwijderd van de veel lager stromende rivier. V. Naveau 4 DIE MOOIE ZOMER VAN 1973... Die mooie zomer van 1973 waar maar geen einde aan kwam! Het prachtige weer met uitzonderlijke nachten was bijzon- der gunstig voor de vangsten met licht. Ik had het geluk enkele zeldzame soorten te verzamelen van de grote familie der Noctuidae. Als lichtbron gebruikte ik een kwikdamplamp van 125 W, verbonden met een smoorspoel van 125 W aan een elektrische stroombron van 220 V. Lichtpunt geplaatst op 1 meter boven de grond, waarop een wit plastic zeil van 4 vierkante meter. Op verschillende plaatsen bovendien dit alles geplaatst op 2 m afstand van een witte gevel. De be- zochte biotopen waren gelegen in de provincie Luxemburg en wel in de driehoek Wellin-Neupont-Daverdisse-Gembes . De eerste twee plaatsen liggen in de kalkstreek en de overige in de Ardennen. De grote verscheidenheid van planten en bomen, die we hier gelukkig nog aantreffen, bezorgt ons natuurlijk een grote rijkdom aan insektenleven. Zo heb ik in totaal ongeveer 200 soorten nachtvlinders waargenomen, waaronder enkele zeldzame exemplaren. Crypsedra gemmea Tr. In cat. Lhomme Vol. I, blz. 219, nr. 565, Seitz Vol. III, plaat 32f , Koch Band III, nr. 222, Forster-Wohlfahrt Band IV, blz. 208, Cat. Derenne blz. 65. In België waargenomen te Baraque Fraiture (Lambillionea 65 , blz. 31), Losheimergraben (Lambillionea 66, blz. 41), War- sage (Lambillionea 63, blz. 22), Herzogenwald, Baraque de Porfays, Houffalize (Cat. Derenne, blz. 65), Gaume en om- geving (Alexanor V, blz. 58), Neupont 1970-1973 (R. Van averbeke en Fh. Hoyois). Vliegtijd van begin juli tot einde september. Rupsen leven op grassen (Ehleum pratense L.) waarvan ze de wortels eten tijdens april en mei. Het ei overwintert. Ik heb de vlinder niet zien aanvliegen. Hij zet zich onbe- weeglijk in het licht op de grond. De soort is zeer zeld- zaam in het gebied. 1 cT gevangen op 25-8-1973 in prima toestand. Pantea coenobita Esp. In Seitz Vol. III, plaat 2a, Eoch Band III, nr. 1, Cat. Lhomme blz. 313, bos van Raismes, Hoord-Frankri jk , Cat. Derenne 25-2-1927, blz. 46, nergens waargenomen in België, 5 Cat. Derenne 25-12-1935, blz. 83, te Laroche, Lambillionea tome 52 : 29-6-1952 te Strivay (Luik) tome 56 : te Sclessin, te Tellin 8-7-1956 tome 60 : te Torgny, Plainevaux en Strivay tome 66 : te Barvaux, Alexanor V, blz. 58, teEthe in juni 1966, Lixmeana Belgica j te Vielsalm in 1939 te Carlsbourg in 1841 en 1943 te Bouillon 1959-1960 te Aywaille en Tilff in 1960 te Malmedy en Hockay in 1960 te Buzenol in 1960-1964 en 1966 te Humbois in 1969 en 1970 zuiden van Thuin in 1969. De vliegtijd begint vanaf begin juni en duurt tot einde juli. De rups leeft op naaldhout (Abies excelsa D.C.. Pi- nus silvestns L. ) , van augustus tot einde oktober, en o- verwintert vervolgens. Deze krachtig getekende uilen met sterk kontrasterende zwart-wit kleuren zijn gemakkelijk te vangen daar ze zich kalm in de lichtkring op muur of grond- vlak plaatsen, steeds voor middernacht. De VTOUwelijke exemplaren zijn aanmerkelijk groter dan de mannetjes . Deze hebben een vleugelwi jdte van 38 mm en de wijfjes tot 46 mm. De vlinder is met zeldzaam in het gebied. Ik verzamelde hem op 13, 14 en 15 juni 1973 : 5 o'en 1 9. Cl. Dufay schrijft in_ Alexanor V, blz. 133 dat de vlinder niet zeldzaam is in zijn gebieden, die zich uitstrekken in het oosten van Pr ankrijk in de departementen Nord, Arden- nes, Aisne, Meurthe et Moselle, Vosges, Bas-Rhin, Haut- Rhin, Doubs, Ain, Isère, Haute-Savoie . Voor België kunnen we dus voorlopig aannemen dat de provincies Luik, Luxem- burg en Henegouwen de noordelijkste verspreidingsgrens van deze mooie vlinder zijn. Polymixis flavicincta Den. & Schiff. In cat. Lhomme Vol. I, blz. 224, cat. Derenne suppl. februari 1928, blz. 68, Seitz Vol. III, plaat 33c-d, Koch Band III, nr. 227, Porster-Wohlfahrt Vol. IV , blz. 206. Komt in België voor te Gent, Leuven, Genk, omstreken van Brussel, Eillaar, Namen, Angleur, Logne-sur-Ourthe , Virton, De Panne en Nismes. Twee o" gevangen op 16 september 1973 in het leigebied. De soort vliegt in de maanden september en oktober in een tamelijk wilde, rechtlijnige vlucht tij- dens de eerste uren van de duisternis. De rups leeft op lage planten (Senecip, Genista, Campa- nula enz.), tijdens de maanden mei en juli. 6 Mormo maura L. In cat. Lhomme Vol. I, blz. 244, Seitz Vol. III, plaat 39b > Koch Band III, nr. 266, Forster-Wohlfahrt Band IV, blz. 110. Komt in België bijna overal voor. De vliegtijd duurt van juli tot einde augustus. De vlinder is zeldzaam : 1 o' ge- vangen in het gebied. De vlinder zet zich vast tegen een vertikale plaats en blijft er onbeweeglijk zitten. Het vangen biedt geen moeilijkheden. De rups leeft op Planta- go , Taraxacum, Rumex enz., vanaf september tot mei. Hoewel de zomer van 1974 ons niet veel mooi weer bracht, heb ik toch enkele belangrijke vangsten kunnen doen in hetzelfde gebied als verleden jaar. Op 14 augustus had ik het geluk het in ons land slechts eenmaal vermelde diertje Apamea pabulatricula Brahm te vangen. Apamea pabulatricula Brahm In cat. Derenne vermeld te Gileppe (Sibille) in 1928, Forster-Wohlfahrt Band IV, blz. 129, de vlinder komt voor in Denemarken, Noord- en Midden-Duitsland, Baden, Bohemen, Moravië . Seitz III, vermeld van Zweden, Finland, Noord-Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Rusland en de Oeral. Koch Band III, nr. 280, noordelijke soort die in het ge- bied slechts op weinige plaatsen werd gevonden. De vlinder vliegt van begin juli tot half augustus. 1 o* gevangen in goede staat, hoofdzakelijk aan de rand van een loofbos . De rups leeft op bosgrassen van september tot mei en over- wintert. Er is slechts één generatie per jaar. In cat. Lhomme staat deze soort niet vermeld. Ochrostigma velitaris Hufn. In cat. Derenne wordt deze vlinder vermeld als zeldzaam en gevangen in het bos van de Haute-Marlagne (Bois de Villers) op 14-6-1908. In cat. Lambillion te Luik, Dinant en Ortho (Ourthe), Lambillionea 44, blz. 36-37 : Nivezé-Spa in juni 1930, - 45, blz. 31 : Nivezé-Spa. Henri Heim de Balsac schrijft in Alexanor VIII, blz. 264, dat de verspreiding en het biotoop nog zeer slecht bekend zijn. Inderdaad, dit mooie vlindertje, zeer goed kenbaar 7 met de karakteristieke gebogen lijnen aan de basis der voorste vleugels, werd slechts enkele malen in ons land gevangen. Volgens Albert Legrain in voormeld artikel wer- den er tussen 1908 en 1973 een twaalftal exemplaren ge- vangen, waarvan een achttal in de kalkstreek van de Maas. 1 d te Aye-lez-Marche (Richard) , 2 o' te Belvaux-sur-Lesse , 1 (/te Briquemont-Mont Gauthier (Verstraeten) , 1 o' te Tellin (Legrain), 1 9 Bois de Petit-Han (Evrard; , te Bar- vaux (Bolland en Spronck). In de Limburgse Kempen 2 o' te Zutendael (De Laever) . Op 14 augustus heb ik deze soort gevangen te Daverdisse. Kurt Lampert vermeldt de vliegtijd in juni en juli in Midden-Europa als zeldzaam. De rups leeft op eik tot midden september en de pop 0- verwintert . Hyboma strigosa Den. & Schiff. 1 1 o", 8-7-1974, 1 o' (Garrevoet) Dicranura erminea Esp. : Kruibeke 8-7-1974-, 1 o', 9-7-1974-, 1 o', 7-7-1974, 1 9 (T.G. ) . M. Beek nam deze zeldzame soort ook waar re Nieuw- kerken-Waas . Scotia puta Hbn. : De Klinge 16-8-1974- (K. Janssens) . A. Janssen BOEKBESPREKING INSEKTEUZUCHT , Methoden der Zucht und Haltung von Insekten und Milben im Laboratorium. Dr. Eené Wyniger, 18 cm x 24 cm, 368 blz. , 497 tekstfiguren. Verlag Eugen Ulmer, Stuttgart, 1974. Dr. E. Wyniger bespreekt in dit boek talrijke kweekmetho- den voor insekten en mijten uit verschillende groepen. Hij is hiervoor bijzonder goed geplaatst, daar hij reeds meer dan 30 jaar omvangrijke kweken met sukses heeft doorge- voerd. In die jaren kweekte hij de meest verschillende insektensoorten. van vlinders en kevers tot vlooien en springstaarten (Collembola) . Daarbij ontwikkelde hij tal- rijke nieuwe methoden en bedacht hij vele hulpmiddeltjes, die in dit boek voor het eerst gepubliceerd worden. Het eerste deel van het boek handelt over de algemene voorwaarden waarbij het kweken van insekten moet plaats- vinden. Er wordt aandacht besteed zowel aan het vangen en het transport van de te kweken dieren, als aan de techni- sche inrichting van de kweekruimte met alle moeilijkheden die daarbij komen kijken. Verder schrijft Wyniger uitvoe- rig over de verschillende manieren waarop de kweekexempla- ren kunnen gevoed worden en over de ziekten en. andere oor- zaken die een kweek kunnen doen mislukken. Dit hoofdstuk is geïllustreerd met 56 tekstfiguren, waarbij heelwat een- voudige, zelf te maken kweekruimten worden voorgesteld. Het tweede gedeelte van het boek begint met enkele algeme- ne gegevens over de bouw. en de ontwikkeling van insekten en mijten. Voor de leek is er een eenvoudige determinatie- tabel opgesteld met silhouettekeningen van de insekten van de behandelde orden. Dan volgt het hoofddeel van het boek: de beschrijving van en de raadgevingen aangaande het kwe- ken van dieren uit 32 insekten- en 5 mijtenorden. Voor elke orde worden de dieren per familie gerangschikt. Van vele families worden dan enkele soorten uitgebreid behan- deld. Bij de vlinders (Lepidoptera) vernoemt Wyniger 66 ii families, bij de kevers (Coleoptera) 82. De auteur geeft aan in welke kweekruimte het behandelde insekt het best wordt gekweekt. Hij maakt daarbij onderscheid tussen ruim- ten voor eieren, larven, poppen en imago's. Verder wordt de ideale temperatuur, relatieve vochtigheidsgraad en even- tuele belichtmgsti jd met lampen aangegeven. Dan volgt een uitvoerige beschrijving van het verloop van de kweek met vermelding van de voorzorgen die men moet nemen om mislukkingen te voorkomen. In vele gevallen voegt Wyniger er ook een recept bij voor het samenstellen van kunstmatig voedsel voor het geval dat de vereiste voedselplanten niet voorradig zijn. Alles tezamen krijgt men daardoor een he- leboel nuttige informatie over het kweken van één soort. Verwante soorten, die op gelijkaardige manier kunnen ge- kweekt worden, staan vermeld met de eventuele afwijkende behandelingswijze . In dit tweede deel van het boek treft men 441 tekstfiguren aan. De meeste figuren tonen de insekten in verschillende stadia van hun ontwikkeling. Uiteraard dienen deze teke- ningen niet voor de determinatie. Ze geven slechts een algemene indruk van de betrokken groep. Sommige tekeningen werden overgenomen uit andere werken. Enkele tekeningen van vlinders laten wel iets te wensen over, o.a. die van een niet nader te determineren soort uit de familie Lasio- campidae, Geometridae en Zygaenidae. Ook de tekeningen van de zwarte apollo, een koolwitje en een blauwtje konden be- ter weggelaten worden omdat ze niets verduidelijken. Daar- entegen zijn de tekeningen van verschillende insektenkooi- en en kweekops tellingen veel leerzamer. Ze vervangen op uitmuntende wijze een ellenlange beschrijving die per slot van rekening toch gedeeltelijk onbegrepen blijft. Het boek komt tegemoet aan allen die op de een of andere manier insekten willen kweken. Vooral de entomologen die belangstelling hebben voor verschillende orden, zullen in dit werk een schat van informatie vinden, die ze anders slechts met moeite, of zelfs tevergeefs, zouden moeten bijeenzoeken. Dit stevig gebonden boek verdient dan ook een plaats in de boekenkast van elke entomoloog die de levenscyclus van de insekten wil bestuderen. W. De Prins 12 Verantwoordelijk* uitgever : W. De Prins, Diksmuidelaan 176, 2600 Berchem. Telefoon 03 - 22 .02 35 S- driemaandelijks tijdschrift van de VBSeNTBTNB VBBR ENTBMBLBBTE van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen Redaktieadres : W. De Prins, Diksmuidelaan 176. 2600 Berchem. Tel. : 031 - 22.02.35 Jaargang 3 April 1975 Nummer 2 VLINDERFAUNA TE REET Tijdens de jaren 1968 tot en met 1972 waren mijn broer en ik meermaals op bezoek bij onze grootouders te Reet. Daarbij maakten we dan van de gelegenheid gebruik om de nabije streek op entomologisch gebied te onderzoeken. We waren echter skeptisch ingesteld omdat de hele streek door landbouw is ingenomen. Nergens is er een braakliggend ter- rein te bespeuren. Nog geen 20 jaar geleden werden de gronden gebruikt voor het kweken van graangewassen, een vrij eentonige vegetatie dus. Enkel de bomen langs de be- ken en de moestuinen achter de huizen boden wat afwisse- ling. Langzaam aan echter werden de graangewassen vervan- gen door aardappelen of gras. De laatste jaren treft men in de streek hoofdzakelijk weiden aan. Ondanks deze vege- tatie vingen we daar tijdens die 5 jaar 133 soorten nacht- vlinders (Heterocera) . De vangplaats bevond zich op een open stuk grond dat de hoger vermelde opeenvolging van graangewas-aardappelen- gras had doorgemaakt. In het totaal hebben we slechts 27 keer • s nachts gevangen. Dat betekent dus een gemiddelde van 5 keer per jaar, wat uiteraard zeer weinig is. Boven- dien vonden de eerste nachtvangsten nog plaats op een pri- mitieve manier. Zo vingen we in 1968 slechts één keer 's nachts en dan nog wel gewoon met behulp van een peer- lampvan 40 W! In 1969 hadden we een eenvoudige insekten- val in elkaar geknutseld met daarin een gewone lamp van 200 W. Deze val gebruikten we slechts 9 keer en dan nog alleen tijdens de maand juni van 1969. De enkele vlinders die er 's nachts invlogen, werden 1 s morgens door onze oom, Jan Notelteirs, verdoofd en naar Berchem gebracht, waar ze dezelfde avond nog konden opgezet worden. Deze eerste tien 13 vangsten kunnen dus eigenlijk moeilijk "nachtvangsten" ge- noemd worden. De 17 volgende keren verdienen wel die naam. We gebruikten een gewone lamp van 200 W die we op 1,5 m boven de grond opstelden met daaronder een wit laken plat op de grond. Met een verlengdraad van 100 m was het moge- lijk dit lichtpunt te plaatsen in het midden van een weide, minstens 100 m verwijderd van de dichtst bijgelegen bebou- wing. Op deze manier vingen we 5 keer in 1969, slechts 2 keer in 1970, 5 keer in 197*1 en 1 keer in 1972. Daarop volgden nog vier nachtvangsten met een bijkomende licht- bron, een UV-lamp voor huidbestraling. Dit lichtpunt plaatsten we op de grond, in het midden van het witte la- ken en dus juist onder de gewone lamp van 200 W. De aan- vlucht was opmerkelijk groter en het is jammer dat we de streek wegens het overlijden van onze grootouders, niet verder konden bestuderen met dit modernere materiaal. Ook de spreiding van de verscheidene vangsten in de loop van het jaar houdt een beperking in. _ Zo vingen we slechts tweemaal in de maand april, eenmaal in mei en september. Vroeger of later in het jaar werden de lampen nooit opge- steld. De best onderzochte periode is die van eind juli en begin augustus. Op de grafiek kan men zien hoe het to- taal der vangsten verspreid ligt over het gehele jaar. Histogram ï verspreiding der vangsten over het jaar. ■■ nachtvangsten met een lamp van 200 W. Mü nachtvangsten met een insektenval. dn dagvangsten. t4 Het gebied bestaat dus op het ogenblik hoofdzakelijk uit weiland. Hier en daar komen nog aardappelvelden voor. De bovenste zandlaag rust op een laag Boomse klei (vanop de vangplaats ziet men trouwens de schoorstenen van de steen- bakkerijen van Terhagen, Rumst en Boom). De grond is daar- om vochtig en de gehele streek is doorsneden door talrijke beken. Langs de oevers daarvan groeien wilgen en populie- ren. Hier en daar komen ook elzestruiken voor. In de wei- den staan vele boterbloemen, madeliefjes, zuring e.d. In de tuinen achter de huizen staan verschillende soorten fruitbomen. Bovendien worden er talrijke soorten groenten gekweekt. In de tuinen van enkele villa's in de buurt staan treurwilgen, paardekastanjes, berken enz. Kaart van het besproken gebied ■ gebouwen o o bomen ££3 moestuinen elzestruiken In de volgende lijst heb ik de systematiek en de nomenkla- tuur gevolgd van het werk van Forster en Wohlfahrt "Die Schmetterlinge Mitteleuropas", delen 3 en 4. Voor de fa- milie der Geometridae werd de "Liste des Géométrides de France" van Cl. Herbulot gevolgd. Deze lijst is gepubli- ceerd in het tijdschrift Alexanor en ook in de derde jaar- gang (1974) van het bulletin van de Belgische Lepidoptero- logische Kring. 15 NOLIDAE 1. Nola cuculatella L. 1 ex. op 12-7-1972. Hoewel A. Janssen in zijn catalogus schrijft dat deze soort tamelijk verspreid voorkomt, is dit het enige exemplaar dat wij in de streek rond Antwerpen hebben waargenomen. De rups leeft op verschillende soorten fruitbomen. 2. Boeselia albula Den. & Schiff. Elk jaar enkele exemplaren waargenomen van 28 juli tot 9 augustus. De rups leeft o.a. op braam, aardbei en ganzerik . LYMANTRIIDAE 3» Lymantria dispar L. Het is merkwaardig dat we van deze gewone soort slechts 1 exemplaar (1 o" op 5-8-1969) hebben kunnen vangen. De rups leeft o.a. op fruitbomen. 4. Porthesia similis Fuessli Gewoon. ARCTIIDAE 5. Phragmatobia fuliginosa L. Gewoon. 6. Spilarctia lubricipeda L. Gewoon. 7. Spilosoma menthastri Esp. Gewoon. Tijdens sommige nachten deden we een eigenaar- dige waarneming met deze soort. Bond middernacht kwa- men de vlinders aangevlogen in groepjes van 10 a 20 exemplaren tegelijk. Het was een ware overrompeling. De meeste vlinders cirkelden even rond de lamp en lie- ten zich dan op het lakenof tussen het gras vallen, waar ze roerloos bleven liggen. We kregen werkelijk de indruk dat deze vlinders een soort nachtelijke trek on- dernemen. 8. Spilosoma urticae Esp. 1 o' : 5-6-1971 5 o': 12-7-1972 Deze laatste vijf exemplaren kwamen tegelijkertijd aan- gevlogen. Hetzelfde verschijnsel dus als bij de vorige soort . 9. Arctia ca ja L. Elk jaar waargenomen, in 1969 zelfs massaal (tot lÖO ex. in één nacht). 16 NOTODONTIDAE 10. Harpyia furcula Cl. Slechts 1 o" op 5-8-19&9 • De rups leeft op wilg en ra- telpopulier, die in het gebied wel voorkomen. 11 . Gluphisia crenata Esp. Elk j aar hebben we enkele exemplaren gevangen. De rups leeft op populier. 12. Pheosia tremula Cl. Gewoon. 13. Notodonta dromedarius L. Slechts enkele exemplaren in 1969 en 1972. 14. Notodonta ziczac L. 2 o f : 7-8-1972 1 9 : 9-8-1972. 15. Lophopteryx camelina L. Gewoon. 16. Pterostoma palpina L. Gewoon. 17. Phalera bucephala L. We hebben nooit een imago van deze soort op licht ge- vangen. Wel hebben we 2 rupsen gevonden op populier (26-9-1968). 18. Clostera curtula L. In 1960, 1970 en 1971 waargenomen; het eerste jaar zelfs talrijk. 19. Clostera anachoreta F. 1 o': 27-7-1969- ZYGAENIDAE 20. Zygaena filipendulae L. 1 o* : 27-7-1969- Dit exemplaar werd overdag gevangen. SPHINGIDAE 21 . Laothoe populi L. Gewoon. THYATIRIDAE 22. Habrosyne pyritoides Hufn. 1 ex. op 12-7-1972. De rups leeft op braam en fram- boos. Voor zover ik weet komen beide planten in de nabije omgeving van de vangplaats niet voor. 23. Tethea duplaris L. Elk jaar waargenomen, maar nooit talrijk. 24 Te the a or Den. & Schiff. Gewoon. A. Janssen schrijft in zijn catalogus dat de- ze soort minder talrijk voorkomt dan de volgende. In het besproken gebied is het blijkbaar het omgekeerde. 25. Tethea ocularis L. 1 O's 12-7-1972. DREPANIDAE 26. Pre pana falcataria L. Gewoon. De rups leeft gewoonlijk op berk en els. Van de eerste boomsoort staan slechts enkele oude exempla- ren inde buurt. Waarschijnlijk leeft de rups dus op de kleine elzestruiken aan de rand van de vangplaats. Het is ook mogelijk dat ze in het gebied voorkomt op wilg en populier. 27. Drepana lacertinaria L. 1 9 : 7-8-1972. De rups leeft op berk en els. 28. Cilix glaucata Scop. 1 ex. op 18-7-1969. De rups leeft in dit gebied waar- schijnlijk op fruitbomen. HEPIALIDAE 29. Hepialus sylvina L. We hebben slechts 3 ongevangen : 21-8-1969, 19-8-1969, 9-8-1972 . NOCTUIDAE Noctuinae 30. Scotia segetum Den. & Schiff. Gewoon. 31 . Scotia exclamationis L. Gewoon. 32. Ochropleura plecta L. Sommige jaren massaal. 33» Noctua pronuba 1. Gewoon. 34. Graphiphora augur F. A. Janssen schrijft in zi^n catalogus dat dit zeker geen gewone soort is. Wij hebben de vlinder echter meermaals waargenomen te Reet, op 12-7-1972 zelfs 9 ex! 35» Diarsia rubi View. Gewoon. 36. Amathes c-nigrum L. Zeer gewoon. 18 37 « Amathes sexstrigata Haw. Deze plaatselijke soort is hier wel goed vertegen- woordigd. Regelmatig vingen we 2 a 3 exemplaren rond eind juli en begin augustus. 38. Amathes xanthographa Den. & Schiff. Van deze overal algemene soort hebben we slechts 1 exemplaar gevangen op 2-9-1969. 39. Phalaena typica L. Slechts 2 exemplaren (11-7-1968 en 12-7-1972). Hadeninae 40. Discestra trifolii Hufn. Deze soort hebben we bijna elk jaar aangetroffen, maar steeds slechts 1 exemplaar. Vele keren werden de vlin- ders opgejaagd uit het struikgewas. 41 . Mamestra brassicae L. Ook deze soort is elk jaar slechts door enkele schaar- se exemplaren vertegenwoordigd. 42. Mamestra persicariae L. Gewoon. 43« Mamestra suasa Den. & Schiff. Gewoon. 44. Mamestra oleracea L. In dit gebied de meest voorkomende soort van het genus Mamestra. Elk jaar in aantal. 45. Mamestra pisi L. In 1969, 1970 en 1972 slechts enkele exemplaren gevan- gen. 46. Cerapteryx graminis L. Zeer gewoon. De vlinders vlogen soms met tien tege- lijk rond de lamp. 47. Tholera decimalis Poda In het totaal hebben we slechts 2 exemplaren van deze soort gevangen (19-5-1969 en 2-9-1969). De vliegtijd van deze soort valt juist samen met de periode dat we weinig op licht gevangen hebben. 48. Orthosia gothica L. 1 o' : 6-4-1969. 49. Mythimna ferrago F. 2 ex. : 28-7-1970 en 12-7-1972. 19 50. Mythimna impura Ebn. Een zeer gewone soort. De vlinders vlogen reeds in de schemering, meestal laag bij de grond tussen het gras. Het gebeurde meermaals dat we 100 exemplaren in één nacht telden. 51 . Leuc«rn a comma L. Gewoon. Amphipyrinae 52. Amphipyra pyramidea L. Het is zeer eigenaardig dat we van deze algemene soort slechts één exemplaar hebben gevangen te Reet, 19-8- 1969. 55* Amphipyra tragopoginis Cl. 2 ex. : 5-8-1969 en 12-8-1969. 54. Trachea atriplicis L. 2 ex. : 26-7-1969 en 28-7-1971. 55. Euplexia lucipara L. Slechts 1 ex. op 28-7-1970. 56. Phlogophora meticulosa L. Gewoon. 57. Ipimorpha subtusa Den. & Schiff. Deze. lokale soort konden wij elk jaar waarnemen, zij het in klein aantal. Tot nu toe hebben we de soort nergens anders in het Antwerpse gevangen. De rups leeft op populier. 58. Enargia ipsilon Den. & Schiff. Wij hebben deze. soort enkel in 1969 te Reet gevangen op 18 en 26 juli. De rups leeft eveneens op populier. 59* Cosmia trapezina L. Deze gewone soort hebben we slechts enkele keren ge- vangen te Reet. 60. Apamea monoglypha Hufn. Gewoon. 61 . Apamea lithoxylea Den. & Schiff. 2 ex. : 12-7-1972. 62. Apamea crenata Hufn. 2 ex. : 5-6-1971 en 4-6-1972. 63. Apamea unanimis Hbn. Enkel 1 o'en 2 ^ gevangen op 12-7-1972. 64. Apamea sordens Hufn. Deze soort hebben we regelmatig gevangen, maar steeds slechts 1 exemplaar. 20 Gewoon. 65. Oligia strigilis L. 1 o'op 12-7-1972. 66. Oligia latruncula Den. & Schiff. 67. Oligia fasciuncula Haw. Gewoon. 68. Miana furuncula Den. & Schiff. Gewoon. 69. Miana literosa Haw. 1 (D.P.) Procris (Procris) alpina Alberti Italië, Piemonte, Fenestrelle, 25-5-1970, lof (J.S.) Procris (Procris) statices Linné (*) België, Antwerpen, 's-Gravenwezel, 14-6-1942, lof (A.J.) - , , Kessel, 12-6-1970, 3©" (D.P.) - , - , - , 29-5-1971, 2 o' (D.P.) - , - , - , 9-6-1973, 'lo'+ 19 (D.P.) , Namen, Baillonville, 16-6-1963, IQ (V.V.E.) - , - , Belvaux, 1-7-1973, 1o'(V.D.P.) - ; Luxemburg, Botassart, 29-6-1969, 2§ (V.V.E.) Frankrijk, Ardennes, Chooz-Landrichamps , 7-6-1964, 2o (V.V.E.) , Hte.-Savoie, Col de Uoza (1600 m) , 16-7-1974, 4of (A.R.) - , - , St.-Gervais (1000 m) , 20-7-1974, 2 o' (A.R.) - , Haut-Rhin, Hohrodberg, 21-7-1974, 2 5 (J.S.) Italië, Lombardia, Como, 20-6-1970, 1o* (L.M.) Griekenland, Epiros, Dodoni, 27-5-1971, lef (J.S.) Zwitserland, Bern. Lauterbrunnen, 9-7-1971, I9 (L.M.) - , Wallis, Grand-St .-Bernard (1600 m) , 20-6-1974, 5 o" (J.S.) Oostenrijk, Karinthië, Obermillstatt (1400 m), 15-7-1973, 4 o* + 2o (D.P.) (1800 m). 15-7-1973, lo'n- I9 (D.P.) * In dit artikel houd ik voorlopig geen rekening met de splitsing van deze soort door Reichl (1964), met het voornemen daar in een volgend artikel op terug te komen. 55 Plaat 6 : 1 . Aedoeagus van Procris statices statices Linné 2. Aedoeagus van Procris statices drenowskii Alberti 3. Mannelijke spriet van Procris geryon Hübner 4. Mannelijke spriet van Rhagades pruni Den. & Schiff. 5. Mannelijke spriet van Procris sübsolana Staudinger Plaat 3 ï mannelijke spriet van : 1. Rbagades (Rbagades) pruni Denis & Schiffermüller 2. Procris (Lucasia) subsolana Staudinger 3. Procris (Gregorita) reisseri Naufock 4. Procris (Jordanita) graeca Jordan 5. Procris (Jordanita) cbloros Hübner 6. Procris (Jordanita) globulariae Hübner 7. Procris (Roccia) notata Zeiler 8. Procris (Roccia) budensis Speyer 9. Procris (Praviela) mauretanica Naufock 10. Procris (Procris) jordani Naufock 11. Procris (Procris) geryon Hübner 12. Procris (Procris) boliyari Agenjo 13* Procris (Procris) manni Lederer 14. Procris (Procris) schmidti Naufock 15» Procris (Procris) alpina Alberti 16. Procris (Procris) statices Linné 57 Volgens Kloet en Hincks (1972) moet de naam Procris ver- vangen worden door Adscita. Retzius heeft in 1783 de wer- ken van De Geer bewerkt. Hij rangschikte de soorten op een andere manier en vertaalde de oorspronkelijke beschrijvin- gen van De Geer in het Latijn. Daarbij volgde hij niet strikt de binaire nomehklatuur van Linnaeus. Die werd er slechts op de tweede plaats bijgevoegd. Dit blijkt ook reeds uit de titel van Retzius’ werk : "Caroli lib. bar. De Geer Genera et Species Insectorum e generosissimi auc- toris scriptis extrahit, digessit, latine quod partem red- didit, et terminologiam insectorum linneanam addidit". In dit boek onderscheidt Retzius , naast de drie grote groepen van Linnaeus - Papilip, Sphinx en Phalaena - nog twee bij- komende groepen. Een daarvan is Adscita. Deze groep be- vat, steeds volgens Retzius t twee soorten : turcosa (nu : Procris statices L.) en aries (nu : Zygaena filipendulae L. ) . Fabricius gebruikte de naam Procris voor het eerst in 1807. Indien men nu geldigheid toekent aan het werk van Retzius , dan moet men zijn naam (dus : Adscita) verkiezen, omdat die prioriteit heeft. Als men dan consequent is, moet de naam van de subfamilie dan ook veranderd worden van Pro- cridinae in Adscitinae. De spriettekeningen van de mannelijke Procridinae zijn schematisch. Het is namelijk niet zo eenvoudig om de sprieten natuurgetrouw weer te geven. De meeste zijn gebo- gen, gedeeltelijk opgerold of half onder de vleugels ver- borgen, zodat men de spriet nooit in zijn geheel scherp onder de prepareermikroskoop kan bekijken. De aanhangsels staan ook nooit alle mooi zijwaarts gespreid zoals de te- keningen het laten vermoeden. De drie foto's op plaat 6 geven een idee van de habitus van de sprieten. Daarbij moet men dan nog bedenken dat ik die exemplaren gekozen heb die het gemakkelijkst te fotograferen waren. De tekeningen van de genitaalapparaten zijn gemaakt naar foto's van de betreffende preparaten. Het interpreteren van de foto's zelf is soms nogal moeilijk omdat er ver- schillende delen over elkaar liggen. Bij de tekeningen werden bovendien enkele strukturen weggelaten die van wei- nig betekenis zijn voor de determinatie. W.0. De Prins Bibliografie s Agenjo, R. (1936) - Los Procris Fabr. de Espafia, in EOS XII, 1936, p. 283-322, plaat III- VI. 58 Agenjo, B. (1940) - Los Erocris no espafloles del Museo de Madrid, in EOS XIII, 1940, p. 45-116, plaat II- VIII. Alberti, B. (1954) - TTber die Stammesgeschichtliche Glie- derung der Zygaenidae nebst Eevision einiger Gruppen, in Mitteilungen aus dem Zoologischen Museum in Berlin, 30, 2, 1954, p. 115-481. Porster, W. en Wohlfahrt, Th. (1960) - Die Schmetterlinge Mitteleuropas , deel 3» Spinner und Schwarmer, p. 78-87. Ibarra, M. de (1975) - Catalogo de Lepidopteros del Valle de Aran (Lerida), III Parte, in SHILAP, Rvta.Sa.Hxsp.Lus.Am.Lepid. , III (1975), P. 36-41. Kloet, G.S. en Hincks, W.D. (1972) - A Check List of Bri- tish Insects, Part 2, Lepidoptera, p. 4. Reichl, E.E. (1964) - Proeris heuseri spec. nov. und Pro- cris statices L. , zwei Arten in sta- tu nascendi?, in Nachr.Bl.Bayr.Ent. , 13, 1964, p. 89-95, 99-103, 117-120. Staudinger, 0. en Bebel, H. (1901) - Catalog der Lepido- pteren der palearctischen Paunengebietes , 1901. AANWINST VOOR DE BIBLIOTHEEK E. Harz : "Die Orthopteren Europas", Band I. Series Entomologica, Volumen 5, Pen Haag, 1969, 770 p. , 2360 figuren van morfologische details op 135 platen. Tal- rijke determineertabellen in het Duits en het Engels. Dit deel behandelt de Tettigoniidae , Gryllidae, Gryllotalpidae en Ehaphidophoridae . Er zijn nog twee delen in voorberei- ding. M. Chvala, L. Lyneborg, J. Moucha : The Horse Plies of Eu- rope (Diptera, Tabanidae) , Kopenhagen 1972. Dit boek werd gepubliceerd door de Entomological Society of C openhagen. Het bevat determineertabellen voor de 176 Europese soorten dazen. Het werk bevat talrijke lijnteke- ningen in de tekst van morfologische details, 5 kleurpla- ten en 3 platen in zwart-wit. W.0. De Prins 59 INTERESSANTE ARTIKELS Atalanta . München, Band 6, Heft 2, 1975» U. Eitschberger en H. Steiniger wijden een hele studie aan de geografische variatie van Eumedonia eumedon Esp. (Lep., Lycaemdae) in het Westpalearktisch gebied. ïn dit areaal komen dertien ondersoorten voor, waarvan de auteurs er in dit artikel zes beschrijven. Het artikel bevat drie ver- spreidingskaarten, 5 foto's van biotopen en 74 foto's van vlinders . Entomologische Gesellschaft Basel, Mitt., 1975» m?. 1. H. Steiniger heeft in het Natuurhistorisch Museum van Ba- sel de Lycaeniden-verzameling van H."Beuret, die ongeveer 30 ; 000 dieren bevat, geordend volgens Beuret's levenswerk "Die Lycaeniden der Schweiz I-III". Daarbij ontdekte Stei- niger dat Beuret verzuimd had om type-exemp laren aan te duiden voor de vele nieuwe ondersoorten en vormen die hij had beschreven. In dit artikel legt Steiniger talrijke type-exemp laren vast. Hij maakt tevens het voornemen om een vierde deel aan "Die Lycaeniden der Schweiz" toe te voegen, waarin dan.de Theclinae en de genera Pplyommatus, Ly sandra, Meleageria en Agrodiaetus zouden behandeld wor- den. Lambillionea LXTV, nrs. 1-2, 25-2-1975* Als bijlage verschijnt de eerste katern van de "Catalogue des Macrolépidoptères de Belgique II". De auteurs, J. Hackray en L.G. Sarlet, zijn van plan om dit tweede deel veel sneller af te werken dan het deel over de dagvlinders. Zij beginnen alvast met de Sphingidae. De tweede katern, die als bijlage van Lambillionea LXXV, nrs; 3-4 verscheen, bevat het eerste gedeelte van de Lasiocampidae. SHILAP, Revta,Sa.Hisp.Lus.Am.Lepid. , Vol. III, 2, 1975* M.R. Gomez Bustillo beschrijft een nieuwe ondersoort van Erebia alberganus Prun. : ssp. barcoi Gomez Bustillo. De- ze ondersoort vliegt te Reinosa in de Spaanse provincie Santander. Als bijlage vindt men een brochure van P. Fernandez-Rubio, getiteld "Genitalias (Andropigios) de las Zygaenas de la Peninsula Iberica"," waarin 26 foto's staan af gedrukt van de mannelijke genitaalapparaten van de Spaanse Zygaena- soorten. Het voorste deel van de aedoeagus is bovendien nog eens sterk vergroot weergegeven. De auteur is van plan om ook voor de andere moeilijke genera zulke brochures sa- men te stellen. W.0. De Prins 60 Verantwoordelijk* uitgever : W. De Prins, Diktmuidelaon 176, 2600 Berchem. Telefoon : 03 -22.02.35