— het tweede deel of vervolg van het WONDERTOONEEL natuur. Oete een Korte Beschrijvinge Zö V A N bloedelooze, zwemmende, vliegende > KRUIPENDE, EN VIERVOETIGE GEKLAAUWDE ^eijerleggende dieren. Als van hoornen , SCHULPEN , KORAALEN, ZEE-HEESTERS, METALLIJKE en IN STEEN veranderde DINGEN, enz. Van de welke een zeer groote Meenigte word bevat in de Kabinetten van Levinus Vincent, TEAMSTELDAM) Gedcüktvoorden Autheur, enzijnte bekootnenbij GERARD VALK op den Dam, cn JOANNES van LEEUWEN mdeGafthuis-Moolen-fteeg, cio ïd cc xv. op de P R INT van het T W E D E DEEL van het WONDERTONEEL der NATUUR, Van den Heer LEVINUS VINCENT. H ier praalt voor het gezigt een fchets vol wonderheden , Van ’c geen de Vader der natuur den menfch laat zien; Zijn rijke wijsheid in een heir gefchapenheden , Op dat het dus alom d’opmerkende aandagt dien’. d’oLidc heerlijkheid , vermaard in praalgebouvven. Van Memfis, en Atheene, en Latium verzinkt, Voor’t geen van d’Almagt word geduurzaam onderhouwen,. En door den hamer van zijn woord geklonken blinkt. Op deze fchouwburg vaart de ziel door ’t oog naar boven. En ziet een hemel van des Makers overfchot , Daar de gordijnen zijn ontrolt en opgefchoven : Elk lighaam is een werk vol wonderen van God. Een Maro moeft tot lof van dit toneel verrijzen , Om’C kruipende langs d’aarde al biddende te prijzen. S Y L V I ü S. In InflruBïJfimam rürijjlmamque Rerum naturalium SUPELLECTILEM magno Jludio tnfigpi arte colleEiam , digejlamque Cl viro fagactjjimo ^ dthgenttjjimo L ^ V I N O V I N C E N T ï .O. rogor , ut loculos per tot miracula daros V ocibus exornem carminibusque meis ? Harlemum , ante omnes pro me nova lucra loqueris , Qus tulit ad muros Amftela magna tuos. Hxc vidiffe juvat dves , juvat usque videre. Hxc petit e variis advena fepe locis. Qpas ibi divitias congeftas undique gaudent Cernere ab Eoïs Occiduisque plagis ! Jam maris exuvias luftrantes terrea tentant j Tollit & aëreum quod movet omne genus. Nee tantum natura finu rariffima fundens Quemque tenet , domini (èd quoque doóta manus. Me mihi furreptum certe fpedator abilTe Commemini, mutum talia facra dabant. Ut fic obftupui , fola haec modo verba ferebam, Jamque fero , his arcis Numen & horror ineft. E> VAN ZURCKb IN I C O NE M TiTULAREM THEATRI ADMIRANDORUM NATURE, VrasEantiflimi Viri LyEVINI VINCENT, Sagaciffimi Rariorum Inveftigatoris. VtY^Ü. GcQTgic» labor omnia vïncit improbus. admiflae VincentI llluftrc Theatram Lingua ^ quatn longè diverfo climate Genres , Conticuerc diu, tandem vox omnibus una ■, Quid vos , ó Batavi , longinquas tendere ad oras . Impulcrit , veftris fcrutandum haud cognita Terrisi Qiice noftros latuere domi hic cernuntur abunde : Italiis, Argivtis, Brittannus , Gallus, IberuS, . EtGetulus, Arabs, -Thrax, Perfa & Indus urerquc,. Anripodumque Axispopuü, feptemqtie Trionum Huc tulerunc qurecunque maris volvuntur in undis, Terrarum & gremio gignuntur pulchrius ufquam. Scrinia Natura proh.! quoc Miracula pandunt! Archeryporum Opifcx quantus ' qui maximus ipfis?' ‘ ' - In.Eiinimis. Quaeftor, teftifque oculatior adfit. , - . Adfpiceprodigium de mille in millibus unum. . . .. ld, modo quod reperat, tardo vix mobile greffu» - Isiftu oculi nitidas > piftafve adipifcitur alas. Et volat i hinc iterum , fervandi ftemmatis ergo % Cornubus, exuviis, pennis, pedibufque reje^tiV , Vertitar in Nympham, qaae mox, circujudata pcploi Anrato? ^urato, innumeram jam jam moritura refundic ï^'‘ogeniem , mulco reparans cum fcenore damnum. En! genus & fpecies , propriafque in femine formasj Vifa rudis moles, fed qux dirtinda recondit Corpora, ad impletas lenfim extendenda figuras. Eoemineum quodcunque animal , vegetabile quidquid ("Numinis 6 fummi fapiensSc provida curai) Continet ubertim, pritnaque ab origine mundi, Indefinitos Sc ad ultima fecula foetus: Humanam quamvis aciem , taftumque recufenf, Proxinuis bic loculus . . . fed adeft locupletior ipfc Interpres divorum operum , immenfique laboris Index , quo jufto difpofta fub ordine prceftent Singula : quinetiam Calchas , atquc Oedipus alter Errarent fubirautvifu vertigine tortoj Aut Ariadnteo fi quis fine ftaminc cjeeus Daeda’eos temerè aufurus penctrare meatus. Si qua gregem in putidum focios mutavit ülyfliï Circe, bic innocua fpedcs ex vermibus arte, Ut Pbrygiis pidas acubus , per tranftra ‘Iheatri Formofas V ittas Sc pendula Serta j Corollas Floribus intextas , non quos produxcrit bortus Hefperidum , fed qui, Tbetidis fluitantibus orli In pratis , fulgent baud mareefcente colore, Manibus Atra dies Bruto qua Roma parentat j. n^phitheatrales primo foedavit arenas, mpto vel Furiis rtimulato fanguine, FaOris Inlcripta Sc ritu pofthac celebrata percnni, ó Vos , queis licuit , triftis pro Munere Bufti,. Natura fauftos Sc amoenos vifere Lndo^^ Plaudite, nee Patrix perdigna accingier Aftis, Excidat vlladies, grata fed mente redufta, Sit meraore Aufpicio fero tranffata nepoti. Tuque adeo , ó felix Gazx pofTeflbr opimx „ Mafte nova virtute j novo conaminc plura Aggredere , haud deerunt tanto fua prxmia tandem Depofico , ingenui donec ftent pigtiora fafti. Nobile fic ftudiutn , fic inclyta gloria famx Vincent invidise rabieni & molimina Lethes, Vortice quas rapido , atque ^vomm turbine, Abyflb Deftinat infcitia: magnoriim gefta virorum» Eripe Te his invifte minis & fortior obfta. Sic Tibi conveniet Patriie qiioque * Symbolen ürbis, jEternumque Tui conftabit Nominis**Omen. LAMB. BIDLOO. • Vult Vim Flrtus, • * Vincent. op het WONDERTOONEEL Der natuur. Van den Heere L E V I N U S vincent. K L I N K D I G T. ^ wonder blinkt Gods kracht in zyne fchepzcls uit ■ Vetbaeft de onweetende ; het maekt hun opgetoouen En geeft een denkbeeld van het opperfte vcrmoogen , Wanneer Vincent, zyn groot Natuur-tooneel ontfluit. Men hoortin’toofteen’tweft, zyn roem met fchel geluit p V eugels van de Faem door de Indiën gevloo^en • e vorften , die wel eer liier voor ter aerde boogen e etten , dat nog baet , nog ny d zyn glory fluit. Zoo ere onc 1 ’ zwygt , gy verwt metbloed uw kaeken ,, Fit E - ^ wonderfbik genaeken , lei tje neeft een tong , ’t geen u uw fbhuld ontdekt. Wie moet nu in den geeft , dit groote^erk niet roemen t cierelykft’ vertoont , in dieren r 1 i 1 1 r» ir, , . Ichelpen, bloemen öaer zelf het kleinfteftuk beha' a ^ ^ üetdiepfte ontzag verwekt, J, V, Eenige Drukfouten aldus te verbeeteren^ 4. Lin, ao. voor wiet, lees wie. 10. 37. vierza»te lees vieriaute. 11. 22. VAN DE HO O FDGESLAGTEN lees VAN DE HO OFDG^' SLAGTEN DER BLOEDELOOZE DIEREN. \2. 30. —Die met twee vleugels lees Die met twee en vier mleugeh. 14, — — 12. —— Water darmleesWater-fieroï worm. MET TWEE ONGEDEKTE lees MET TWEE EN ONGEDEKTE. Zf. 24. —WaterdarmleesWaterworm'. en in de vojgende reegel , voot<^ darm van de aarde lees Aardpier. £2. 16, —^grafjleedeleesgrafjieeden, yS. If. ALGEMEENE lees EENSC HA ALIGE. 74. — — 1 7. onderfeheid lees onderfcheid. 1 1 1 . 1 8. Timanculus lees Tinnunculus. na, aoi gelleesvogel. II 9. — 29. -—“PyrrhocoraxdeRaaf, GecIl>ekleesPyrrho(oraxdeRaafGeell>d‘ 139. — — zf, veiminderendlees verminderend, ij'3. —— 31. —gtoenleesgroe». aoi. 27. — zeglees zegt. 220. ly. ——enleeseen. Z4J-, 33, >-^tebeftaan\ee%te bejlaan. OP HET WONDER-TOONEEL N A T u u R. Van den heer levijn vincent. ExtuUt os facrum codo, I At is gewenfchter , dan , op ’t fpoor der ware wijzen , I Den Schepper yan ’c Heel-al te kennen en te prijzen, I Zijn Majefteit in al ’t gefchapene te zien , En dankbaarheid voor goud en purper aan te biên ! Daar toe ontrolt Natuur all’ haar’ gordijntoonélen En lokt den menfch tot kunft, tot arbeid en gevaar. Om hare wonderfchat te Hellen op "t altaar , De klomp met onbekrompe handen , DeT en warren lugt en landen. Om in den'h'^*' VINCENT blaakt op die nodiglng , Gehaalt b Tn T" ^ j Ken , en bij heele en halve moren . Zo ver c verftand bereikt, in ’t harte na te fporen , Tc ftellen in den dag voor >s kenners keurig oo» Dat door belptegeling verrukt word naar om hooL s Mans Egade , als een bije, fteeds bézig t’aller uren Met krezen. fch.kken, met fchakéren, en borduren. En at te malen , en te plaatzen op een rij , i^raat haren halsvriend als een Paradijshulp bij. Di® Die eensgezinde Twé^ van hemelfch vuir ontfteken , Arbeiden weêrgaloos, ftantvaftig, onbezweken. De naarftigheid denkt gantfch de wijde wéreld door j En volgt met goud en vuir het zonnewagenfpoor i Nu, daar ^t heet Libyë wat nieuws baart t’allen tijen, En felle leeuwen in geroofte woeftenijën Om water brullen dan , daar ’c oofter i^orgenligt Werpt paarlen en robijn in ’s wérelds aangezigt; Of naar den avond, die, wijd agter Spanje henen, De zonnetorcs in zé hoort kiflën moe gefchenen. Een beemd van welluft doet zig op voor het gezigt. Een arend ziet zig blind op zulk een ftralend ligt. Het bloedloos Lugtgedierte , op pennen van de winden Gedreven , is beknopt op dit Tooneel te vinden. Een zwarm Kapellen ^ zo van dag als van de nagt ^ Uit Aitjcs , Wurmen, en uit Popjes voortgebragt , Met henielsblaauw en goud , met purper en fcharlaken , Wit, zwart, rood, geel, groen, bont, en alle verven blaken, Mildadig van Natuur die Diertjes ingeftort. Apeïles kunft komt kunft bij deze kunfl: re kort. Men ziet de Tor, de Bije^ de Vlieg, de Wandelbladen , De Veldluis, Mot en Mier, en Juffertjes uit Maden Geteelt, de Sprinkhaan, endeKrékel, Kever, Mug, En wat gezwind is in bewéginge of ook ftug j Te zamen rijk gewolkt , gefchaduwt en gevorent, Gemarmert en gevlakt , getoetft, geparkt, gedorent^ Gepunt, geboord, geband, gehorend en geribt, Geangelt en gefchaart, geadert en geflipt > En zulk een fchikking van fchakeerfel in de verven , Die hier verdiepen , daar verbleken , gins verderven , Dat ijder dierbaar lijk, zo leveloos als ’t is , Verwatenen roept toe, de Godheid is ^er wis. Zij Iaat zig zelve zien in ’t ongeagtfle Diertje, In Neet, en Vlooi, en Wurm, inRups, enHaft, enSiertje. Geen minder luider draalt van ’t fchoon Gevogelte af. Zo rijk gcfiert , als of ^t een paradijslugt gaf, I Gc' Gebroeit bij andre gloed als onze zoimefchijnen. verf fmilc in een on-nafporelijk verdwijnen. Ai, zie dat kropje , dat flagpennetje , dieplninij Die kuif , die klaauw , die neb , borduurfels van het ruim , In \ dundoek van de lugt al zwevende opgeliangen. Wie ziet het.^ en word niet met kift tot God bevangen! In een paar Kaften ftort Natuur veel’ fchatten uit, Gekogt, gehaalt, gezogt, door tong en pen beduid In uitheemfche oorden, bij twé flag van Indianen, Wanfchepzels, Schepzels, en Gedrogten zaam vermanen De Kenners toe te zien , te letten op elx aart En eigenfchappen , door de konft en zorg bewaart In balfemglazen , als de duurzame mumijën. Een onbederflijk vogt om d’eeuwen t’overfchrijën. Men ziet hier Lugt- en Land- en Kruipend- Water-dier, Zo gantfch volkomen gaaf, dat daar het levend vier Schijnt uit te ftralen, en bewegende in te fpelen, Met juiftgevormde leen en onverminkte délen j De Spin, deDonderpad, en Adder, Scorpioen, En Bofchrot, Meirkat, Aap, de Kruishaai en Baboen , Miervreter, Krokodil j en Slangen, HagedifiTen, DeLeuiaart, Leguaan, en Krabben, Kreeften, Viflcn, Zé- Duivel- Engel' Aal- Rups , Vliegvis, de Tonijn, De Knorhaan, ^t Potshoofd, en ^t Drilvisje j ’tijferzwijn, En Draak, Chameleon, en Salamander j Wormen» EnZékat, Zwaartvis, en Misdragten van veel’ vormen. En dier en ondier , dat de Duitfche taal niet meld , evoert uit woeftenij, en zandkuil, hol en veld; Een groote ontelbaarheit van ongemene dingen , Een ftapel zeldzaamheên in geen gedigt te wringen. ’t Gezigt verdwaalt in all’ die wonderen bij een , De zigtbre tekenen , en letters, woorden, reên. En dubble handen, die met vijf paar vingers wijzen Op God den Schepper, hoogt^aanbidden, danken, prijzen. En nu ftelt d’Oceaan , uit den heel hollen fchoot En marmren boezem, ’c fchoon van Waterfchepzels bloot. Ge- Gepint, gcvititj gefchubt, door *t zore vuir geglommen In *t onbekende diep , aan deze wijk ontzwommen. Twé Schatverdéiingen bevatten zulk een goed. Als volle horens rijk gepropt van overvloed j En, tonende uit Natuur zo ménig wondertéken , Alle ógen trekken tot aanfchouwen zonder fpreken. Al wat het Aardrijk teelt dat vindmen in de Zé, Maar ongelijk van vorm in lange en ^t dikke en ’t hrê.. Kinkhorens, Horentjes, en Parlemoere fchalen , En Schulpen, Sponfiën, en veelflag van Koralen, En Pékelheefters, aan bofchaadje en boom en plant En takken uitgebreid, zijn keurlijk hier in ftant. Wie kan de namen van zo veel Zéteelte weten. Bij duizend duizenden bijzonderlijk geheten. Naar Navel, Hart en Oor, Voet, Toren, Wenteltrap, En Hanekam, en Goot, en Kous, en Lafrusklap, NaarLuipcrd, Tijger, Slang en Padde, en Spinnekoppen, En Kievitsaiërs , Pijp en Wolk, Trompet en Toppen j En Ham, Kompas en Rots, Naald, NageH Zotskap, Klip Harp, Paardevoet en Rafp j Kroon, Porcelein en Lip, Naar Moerbai en Muzijk^ Moor, Pen en Doeken huiven , Kemphanen , Trommelfchroef, Schietfpoel , Patrijs en Duiven Naar Bootshaak, en Bezaan, Kikvors, enOIikoek, Krab, Morgenftar, en Spil, Pauskroon en Zwitzersbroek, Soutkorlen, Peer en Peul, en Argus, Dadel, Knollen, Kikvors, Oranjevlag, Dolfijn, Zéton en Mollen, Zo enklc als dubbele uit de zilte en zoete grond, Genavelt, en geoord, geöogt, gelipt, gemond? DeQualftofvandeLil-vis, Mofllen, Oefters, Slakken, Was met een korft en muur van zéfteen overbakken. En zo veeP verven als de zonne in ’c rond befchijnt, Wiêr glans en duurzaamheid door d’eeuwen niet verdwijnt. Voorheen omfehénen met een gloed van Pékelftarren En blakend Waterooft, om Domplaars te verwarren. Met welk een heerlijkheid komt nu het Plantgewas Tc yoorlèhijn, hier gefleipt langs d’ongemeten plas an ooft en weften en de middagzon van ’t zuiden ? ^ Bollen, Bloemen en Zaadhuisjes, ende Kruiden, n Zaden, Wortelen, en Bladen, Vrugten, Stam, ^Takken, Loof en Knop, vol van verborge vlam, fris gedroogt in vorm en eigenfchap van wezen ^ ot een konftproefftuk van ’t natuurwerk uitgelezen^ Uit d’oppervlakte van den aardkloot zij aan zij Gegroeit m ’t Veldtapijt der fchone fchilderij, Oie m een rijk geftarnt’ van diamante ftralen Beneden met den glans des hemels fchijnt te pralen. aar van in Boeken ’t Vreemde en ’t Inlandfche is gemaalt, et Schepzels, Dieren, op het kragtigfte uitgehaalt, Die cwe HoofdftofFen als uit volle borften geven , Om m de konft Natuur beknopt te zien naar ’t leven. Mzzr treed nu ruftig toe gij Minnaars van Natuur, ^*^*^^*"®* welkers borft fteeds blaakt van heilig vuur j Belchouwt een ftapel Erts, die onze moeder d’ Aarde Dit haren rijken fchoot ten dienft van ’t menfchdom baarde, n hjn of grof van aart, gegraven uit de mijn, erft zeven in getal uit éne wortel zijn : vuirbeftendig Goud, den Koning der metalen, en duur en glans geen ftof mag halen j an e Zilver, fchoon met haar gemaande vaan j Het ”iet een groenrok aangedaan 5 Het kille” *^*‘*jg "*^^et wapenen te fmeden } Het ligte en zinnebeeld der tijdy Welke alle 1 van gebreken 5 \V elke alle als Peulgewas hier m hunn’ hulzen fteken • Ook mindere Ertsftof. en gerunde Souten mê, ’ Gefchoten tot Kriftal, in bergen of in zé- En onbegrijplijkheid van ongeméne din.»én In fteen verandert door veel' vormverw&lingen,, W«r voor de Sulmoaan moet krimpen in gedigt. ““ s geen verf.ering maar de waarheid in het l|t En op dat al dit fchoon geen luifter zoude ontbéren ^ Men vind hier Indiaanfche en Koningklijke kléren Van pluimen, vederen, en veelerleië ftof. Op ’c kondigde uicgewrogt aan Memnons pragtig hofj Gevlogte Korfjes, fijn van biefen, matten , tienen, Om in noodwendigheid en tot vermaak te dienen. Bij vreemde volkeren van onbekende taal. Maar ’k fchrik voor ’t Krijgsgeweir van het moorddadig daal , Voor Kris, en Dolk, en Dag, Javlijn en Adègaaiën. Hoe komt het oorlogsvuir de wéreld rond te waaiën ! De Heiden, zoet op bloed, aan ’s aardkloots tegenkant, Den taaien Veldboog voor vergifte pijlen fpant. En bouwt het zwarte rijk des doods, ó dwaze zede Van ’c ongeloof 1 maar och-' de Chridenen doen ’c mede. Na zo veel heerlijkheid befchouwtme een Kabinet, Dat waard is open voor een konings oog gezet. Met zeven laden, die geen vlag voor praalkund drijkenj Men magze bij ’t gedarnt’ der Pleiaden gelijken. Veel duizend duizenden van beesjes, diertjes, net Door een gedingert, en gedroogt en opgezet. Zo kruipend, deipend, als die vliegen , wandlen, zwemmen, Borduurs- en beelds-gewijs^ naar maat vantékning, demmen Hier over een op dag^ ligt, fchaduw, hoog en diep. Niet minder of ■’t Arachne in haar drijdkondwerk fchiep. De Mier van Martiaal in barndeen opgeOoten Bezwijkt, en geeft het op voor dees’ Natuurgenoten. En ’c Kariedeentje van de Duitfche Baiër-Non Vol kund, word doof en dood befchenen door dees’ zon. ’t Zijn drikken j krollen ^ en al zwieren, trekken, dralen. En vonken, vlammen die ■’er fchitterende pralen. Uit d’andre fchuiven komt voor ^t oog een nieuw onthaal Te voorfchijnj énen hoop van ménige aiërfchaal. Zo blank, als geel en bruin, blaauwglimmende uit den groenen» Gefprengkelt en gevlakt. Natuur wid te verzoenen De tegen drijdigheen van verf door haar penceel. En maakte t zoet en zagt, en glad, en mals, en eêl. n zi^k een brofTè korft voor dubbele gebocïrte. en Vak laat weêr ^ als uit een vers ontflote poorte, en Paradijsvlugt, fchoon van wit en geel en zwart, twederlei geflagt, die ’t vogelfierfd tart, lieffte tederheid, zo met als zonder poten, Weêrgadeloos van pluim , met luifter overgoten, ^cdrogten, dieren hard gedroogt, en hunne leen, tnflangevellen, en gebeenten, zeldzaamheên Uit vier geweften van den wéreldkloot, aanfchouwen. Wie zoude aan zulk een werk met liefde en luft niet bouwen, n on erzoeken, en nafporen ! gevende agt, Hoe alles word als door herfchepping voortgebragt , Uit onderhouding van een omzwaai niet te fluiten, ot God den draaiboom der Natuure eens toe zal fluiten. Her Ruflèn Kaïzer knielt voor het borduurfel neêr. De Zon van PruiiTen geeft eerbiedig Gode d’eer, In t overzien der fchoongevleugelde Kapellen ^ Waard uit het Oofte en ’t Zuide in ’t Noord ten top tc ftellen , ^or Hem die fteeds.den toom van al ’t gefchapen' ment: Wie leeft er die dit ziet en nog een God ontkent! Veel Princen, Vorften, on-verzaadlijk opgetogen , geloven naauw hunne ogen. Van oord 1 in de fchaal n oordeel wegende, waarderen dit onthaal Vertov’ om geeften te ververfen , ■^1 Wat men Aartsmonarch der Perfen. Of maakt or, gehoor voorbij , Van weinig indrnv^ Pchaduwfchilderij Hoe hoo?y dp P ’ overtreffen , U vroo^A “ "" Godverzaien. ue vroome A n x h o n i . dnmd ^ g^ootc opmerker om Golf ^ ni laods wonderen naauw gi Te Te flaan , was d’ecrfte held die hier de hand aan leide , En een Vergairplaacs der Natuurfchac toebereide. Bij ’c vafl: gelove was Miizijk in leer zijn liift. En in ’c befpiegelen der Godheid zagte ruftj Een zaalge voorfmaak om den geeft ruim op te halen In ’t onbegrijplik ligt bij hemelfche koralen. L E V IJ N , verheft op goed , volgt dien voorganger na j En ■’t zij de zon verrijze of ’s avonds onderga ^ Het brein is bezig, om Natuur en hare fchatten. Vol vuir, d’Alzegenaar ten prijs ^ bij een te vatten. Hij zoekt j en haalt, en fchikt, ontbied, ontfangt en paart > En bouwt op ’t vlijtigfte aan ’c weêrgiloos Konftgevaart’, Natuurs aartsproefftuk, ’t hoofd van alle pronkfaletten , Om geeften, door zijn fpoor geprikkelt, aan te zetten j Met zorg en hoope, of dus d’Alwijze Vader, vroeg Of fpade, eens ’c oog van gunft en van genade floeg Op ’C ijdel oorbaar nut, een werk van aardfeh gewemel. Zo praalt de regenboog gefpannen aan den hemel. En toont de lieverei der hoogfte Majefteit, Met verven aan weêrzij van d’Horizont verbreid. Een Digtvorft maakt een naam door grootfe heldendigten. Een Krijgsheld kan een land door dapperheid verpligten. VINCENT vereeuwigt zig door ’c VVonder-Kabinet, Gulhartig open voor ’s aanlchouwers oog gezet. Wat kroon, wat eerkroon zal men Hem op ’t hooft dan paften.^ Een overwinnaars kroon , uit naarftigheid gewaflèn , Gefiert met loof van deugd, gelijk zijn naam brengt mê, Gegroeit in lugt en land en wateren en zé. De Faam heeft voor dien Held ^ den fchoonften Zékinkhoren, In ’c vlakke marmer glad geflepen , uitgekoren , Om zijnen lof daar op te blazen datze klink’. En boven lauwer praale, en aan ’t geftarnte blink’. , \ CIO ID CC XII. SYLVIUS. VOORREEDE A A N DEN L E E Z E R. Anneer men aanmerkt de byzondere verkiezingen der men- Ichenj zo in hetgeene noodzaakelijk tot onderhoudinge, als I tot verquikkinge van hunne hertstogten kan ftrekken, ziet E/.r 1 K A groot verfchil tuffchen het oorbaare en nutte , ende j onnutte, waar m ijder zig vermaakt en beezig houd, rreffT ’E ^ ^^ute niet alleen goed en pnjflelijk , maar ook voor- treffelijker is als die van anderen. r ( J » è^'nïcenelijk bevonden inde meenigvuklige voorbeelden, en geenen , daarmen daagelijx mede verkeert; zynde vinden, die niet tragt naar iet, waar door hy zij- nen geert kan oeffenen ehvermaaken. ^ ^ ^ T\nJ^^ gtoot is het onderlcheid van het oogmerk en einde in de verkie- cn ’ waaraan de menfeh zig overgeeft , deniydflijt, oen 70 Rhept : want dingen van heilzaame en dienftigeuitwerkin- die van voor anderen, overtreffen verre zodaanige buiten allf' r ’ , en ichandelijke gevolgen zijn. Egter is het leiden o zodaanige de befte zijn, die ons tot God in het geloof V deugd brengen, van het quaad aftrekken ^ en onzen se 'ighaamin eerlijke oeffening beezig houden. Schepper in en heilige lof van den Almagtigen vervullen , om den minnen, teeeren^*^ werken meer en meêr te leeren kennen, te be- hpvorHeren u prijzen want God te kennen , en zijne eei*e te kL. ^ na°dzaakdijkfte . ciide het toppunt van alle zaa- Hier toe vinden wij een bijzonder en voortrefFelijk voorwerp, in de befp.egd.nge vandegroote enonnafpeurelyke wondetwer^^ tn Dieren en PlantcnalsErtinwX trainen o onbekent en verborgen zijn, ja daar weinige naat zdve verzuim"*'^ “"'‘Jakken ^ en te leeren kennen , of de konLS^'p ? Op de welke men de woorden van den gklykenProfeetzoudekonnen paffen, zeggende) ‘De goddekoze A ï onder- VOORREEDE AAN DEN LEEZER.’ onderzoekt de werken des Heeren niet^ alzo by in zyn harte dat 'er geen Gadis, En gelyk Jezaias fpreekt : Wee den geenen die 'vroegopmaakenin den ntorgenftond j fier ken drank najaagen-^ ende'vd' toeven tot in de fchemeringe , tot dat de wyn hen heeft verhit. harpen ende hit en t ende trommelen ende pijpen^ ende wyn zyn inh^K ne maaltydent maar zy aanfchouwen het werk des Heeren niet , en^Ü zien niet op het maakzel zyner handen. Dog die luft hebben , ende vermaak fcheppen in deeze nutte voorwerpen* vinden de zelve zo uitneeraende heerlyk, fchoon en dierbaar, en hun tal daarenboven zo veel en oneindig» dat ze het verftand en de gedag' ten verre overtreffen en te boven gaan. Want de werken des Heeri'^ zyn groot zegt David, zy worden ge zogt van alle die daar hfi in ben. Zyn doen is Majefieit enHeerlykheid. Hy heeft zynewondef^ een gedagtenife gemaakt. En wij moeren in verwonderinge, de zeM befchou wende, met den Apoftel uitroepen, êl T)iepte des rykdomt) beide der wysheidende der kennijfe Gods^ hoe onderzoekelyk zynzy^^ oordeelen , en onnaj^eurelyk zyne wegen / W h ende tot Hem^ zyn alle dingen. De geleerde Dodor Swammerdara zegt in zijne verhandeling van Haft ofte Oever-aas> wiet ziet niet dat ik, door zienelijke en taftelijk* dingen, tot roem van mynen Schepper aangeprikkelt worde, om den Koning David uit te roepen ; Hoe kofielyk zyn mij ó God uwe pj* dagten! hoe magtig vee Ie zijnhaare fommen! zoude ikze tellen ^ haaf getal is meerder dan des zands. ‘Z)e kennijfe is mij te wonderbaaft zij ts hooge ^ wy konnen daar niet bij. Daarenboven zegt de voof' ^noemde Doder nog op een andere plaats, van het Haft fpreekende' Zo gy de wonderen, die ik u in ditdierke ten toon (lelie, wel ovef' weegt: zo zult gy ijder oogenblik aldaar God aanfchouwen. Wantwi^ kan het anders zijn, die in deeze kleenheid, zo veel wonderlyke deele*' zou geformeert hebben, en in de geringe fpatie van twee duim ende eei* half wonderen geplaatft, die alle menfehelijke geeften te zaamen niet be' fchryven kunnen > hoe hoog haar verftand, hoe fcherpzinnig haar oof' deel^ hoe meenigvuldig dat haar geleerdheid j ofhaarervarendheidma0 weezen. Het is dan noodzaakelijk en van onzen pligt, dat wij door alle fchep' zelen (hoe gering zij ook moogen weezen > met onze gedagten opklini' men tot den Maaker der zelver, om zijne wijsheid, goedheid en almag* tigheid, daar m te befchouwen, te erkennen, en Hem, als den oor' ipronk van alles , m zyne mcenigvuldige wonderwerken te verheerlij' ken. fyantztjneonztenelijke dingen^ zegt degrooten Apoftel, wordef^ van de fcheppjnge der weer e ld aan ^ uit de fchep zelen ver fi aan eni« doorzien y beide zijn eeuwige kragt ende Goddelijkheid. Waarom man» AAN DEN LEEZER. dezelve agtenofaantemcrkeiT, ^ dat niet allp^ , en ook opmerkinge waardig is i ge. ArS?„ è!S" =-'^ SatuurSl’ derlijk daar van te hun werk hebben gemaakt ,bijzon- voo^wer^?&^ zelf de Heilige Schriften geeven ons Pallinge van ons zdve. ^^"^aande aan de. hand, tot leeringe en toc- vvonderweS'* Godsl^d? Na°tuur^h j;f^"’j"dijk de befpiegelinge der vermaak en tijdkortingeverknnrf.n ^ ge) mij zelven daar m beezifr aph* ”•'* C®"der Godstoelatin- ichüon, nuttelijk endc vo^^akt^^wl^ i-* '"^"dendedeezeftoffezoover- gezigt van veele in- en uitheem iv-h hebbe geagt, aan tot tijd te vertoonen, gelijk van tijd verzeekeren, dat mijn moite en tiidfnil lino” mtj ook eenigzints deren aangewend , niet t’eenemaal iidel #‘"deezen, ren dien fte van an- bemerken is, en ook blijkt uit den dïLfikfrr^ koomende Liefhebberen daase'ijkichen aanwas der nieuw aan- fchouwendcrleCoK™^^^^^ ’* doorhctbc- van veelerhande zeldzaamheden"^ geworden, om, door het verzaamelen binetten op te rigtenTenTaar^^^^^^^ ^Iven van tijd tot tijd fchoone Ka- heid in ordere t?fchikken Wanr'k welbehaagen van hunne zinlijk- geftaltens, fchoontedTn i geflagten, zo van Dieren p?” een grootezeevan ri £ volhl d " Steen-gewalTen, doet van Gods Almagr en onnafnenSr k^ ’ waar over wij, uit overtuiginge ®et den Plalmift moerern^?meïl^^^J wijsheid, in diepe vernederinle J»- jzeer diep zijn uwe ved^^ ' ^Heere! hoe groot zijn uwe wer-^ b dkr""^^> r^^rrtuftig mm weet daar J > dat de Heilige Schrift /i i zelve met. Waar uit klaarlijk wekt, noodigtenjj.gj^ beveftigr, en denmenfchdaartoeop- vermaak , ftigtinge nieuwe verwonderinge, nuttigheid, en hdhgeTerrnfk” ’ °P“®>^kinge,. aandagt, naarftigheid! heer van alles word^erheerUik veroorzaakt,, door welke de Bouw! Mij komt te binnen, hoe voor • • Frcderik de Derde Koning van jaaren , de doorzigtige Prins door her befchouwen van^veTe o™e„”’ ">«"' «wiamhed™. ^^'ooze Dieitjes, in zijn godvru°rir^"' “‘S’““‘‘''’^*"‘oacnofbloe- heerlijke omftaandegezelfchanlp^d™°rl opgetogen , * ‘»«».;3SKSd;5”is A I zen , VOORREEDE AAN DEN LEEZER. zen, dien Konin^ aangebooren , dat het een aangenaame opmerkingen^ diende: gelijk mij ook veelmaal vanlieden van verftand, oordeel en dagrige befchouwinge is voorgekomen. De Groore Czaar of Kaizet Ruflenj Karei de derde, Koning van Spanje, thans Room fch Keizer» *s Gravenhage zijnde •, als meede zijne Kcurvorftelijke Doorlugtigheid n de Palts i de Kroon- Prins van Pruillèn ; en andere Groote Perfonagien » welke ik de eere hebbe gehad een groot of kleen gedeelte van mijne zaamheeden te vertoonen , en ook eenige te vereeren , hebben , met nadr*^^ kelij^e en overvloedige teekenen , hunne verwonderinge en genoegen duUlerlijk betuigt en te kennen gegeeven : gelijk ook de Groot van Tolcanen, Kosmus de derde , een der verheeventte voorftanders ^ aanqueekers van al ’t geen fraai in Natuur en kunft isj de weerelddo vermaart, (door lullen liefde opgewekt) mij de genade heeft gedaan, volgenden Brief, in ’t Franfch, met eigen hand ondertékent, te la^^ toekóomen, die ik waardig agte hier nevens eerbiedig in’t ligt tegeev^ MONSIEUR, efié qu^avec un fenftble platjir qtie fay entendu la vive voix de MonJ: Jakelim , Ie redt de toutes les tez de la Nature , qui rendent celebre dans Ie Monde vop Cabmet y ^ ce platfir ejl encor augmentè , en reflefchijj^ a tout ce que vous avez voulu n^en dïre dans vojire lett^^ outre ce que vous rd avez aujfy fait tenlr par luy me, dont je vous en remercle fort. Comme vous avez Jur cecy pouffé loln vojlre honnefieté a mon egard , atnft je dols Ie retour de ma reconnolffence , dont vous pouve^ efre entlerement. perfuadé» 11 n^ejl polnt jufle que vous ^ 1 • , d dejfalfifiez a*aucune de vos curlofttéz pour me les envoyef ; | VOORREEDE AAN DEN LEEZERs ^ toute apparence , qti elles ne pourdtent parvenir lei en “ , attendue la longmur du voyage ; Êf je fouhaltte ^ puijfent conferver dans vofire Cahinet , qui ce rend P ^ fa rarete tres confiderahle aupres de tous les fcavants imen ene connoiffence. Cependens je vous afeure de mon affeBton^ par la quelle je fuU, Monsieur, r>e Florence l. Janvier , ai Ine. -s Ende was geteekent, Voftre Le Grand Duc de Toscan. d"? ‘“■’sen voor on^e oogen rlaar in fteekt en te ■ ^®^**'^outtigheic> dievoorde om n Mannen en de boeken en fchnften om b,j al e volkeren de wiMfw Reizigers betuigen . en al- zonderl.jk aan te halen "s mfi„ ‘’^Rl'reevcn. Bogditbn. mijne Rameitkamer uitrerUik vÖKr <*en inhoud vin Ifeol? 'Se w “ ^'**'et f E t" 15 üT:'t“ N IS EÏ ^Iror Kabinetten eS Sm' ’ “ Tijtelprint gen te kennen geeeeven vertoond, en S i dat genoegen en oowekkin meerder te laaten vol- ë n en opwekkinge aan de Liefhebbers zoude moogen e-ep- iji,, VOORREEDE AAN DEN LEEZER. ji , i geevcn. Dog dac eerfte met anders zijnde als een fchets der slf !! i meene vcrlcheidentheeden in mijne Kabinetten vervat , beneffens |i ii' oorfpronk , aanwas , en veranderinge der zelver , na het overlij^^^' I ; : van mijn Schoonbroeder Anthoni Breda , zo ben ik nu te ra^ö' j j!j geworden, elk Kabinet op zi^ zelven in print tevertoonen, i ||. zelfs inwendige gefteltheid, in het bijzonder te befchrijven. En ij toe een Cawlogus van ijder der zelve bij te voegen, op dat door mirctering,„derd,,kki„|cTShk^^ zommige zaaken. cnz.ee- tooit geweeft. Ik hebbe ook , naar £ n ^ ^ Plaaten zijn vol- ten, deladenendoozen in dit Kabinpc^''^^*'^ Infeden en andere die- zo veel als doenlijk was, bij een Pevoe?r”°™^" ’ waereld-deelen , geflagt op zig zelvcn bij elkanderin rp r i zien om ijder poote hier en daar tot lieraad tufl'pK ook kleine dieren bij enkominge van koleuren in de or^ j als maar de over- oonen. Dat nu hier en daar eem^fklS” eenigekleene Visjes, Vogeltjes, Rupzen B en en Vogelnesjes, enz. bij de Infedten ingevoegt zijn , zulx is insge^J^ meede door mijn Schoonbroeder zodaanig gefchikc geweefti en naderhand op dien voet ook voortgevaaren, om niet genoodzaakt le^*^ in alles -pranderinge te maaken , verhoopende dat dit klein gebrek goede zal genomen worden. No. I. HET KABINET VAN INSECTEN BLOEDELOOZE EN EENIGE ANDERE DIEREN. Dit eerde Kabinet, in ’t algemeen en kortelijk befchreeven in het rig VVondertooneel, en genommerc met N«. 5., is hier geplaatft en^ teekent N°. i., en in drie bijzondere ordere van doozen en laaden i gefchiktj gelijk in de bijgeftelde print werd getoont, en met onderfeb^ kan aangemerkt worden. In de middelde Kolom, bedaande in twi^*' vierkante fchuifladen , zijn groorer doofen en gediertens als in die de twee Zijkolommcn j die vijf dooien, en de middelde Kolom ijder laadc begrijpen. De agt vierkante laaden in ’t ondergedeelte ijder Zijkolom, bcnedèns de zes langkwerpige vierkante doofen of ken van de groote onderde Schuiflaade, zijn geviilt met ongeme^j groote dukken , zo van Kapellen , Torren, Sprinkhaanen enz., j ook van eenige uitlandfche Vogeltjes en andre dingen, de welke oifl grootte oflangkheid van lijf of vleugels in geene ordinaare ronde fen konden gefchikt en bekwamelijk geplaatd werden. De twee bakken van de fchuiflade zijn gevult met uit- en in-landfche onderd‘' dingen van Inlèden. En hoewel buiten de Infeden hier en daar een^ andere Schepzeltjes tnllchen in zijn gevoegt, zo bevat egter de naamde hoofdzaak zodaanige gediertens, die men in ’t algemeen bijf Liefhebbers Inlcden of Bloedelooze diertjes noemt. Wat aangaat ^ eigenfehap of beteckenilTe van decze naam , zal ik kortelijk uit de befebb' vinge van de oudde en voornaamdeautheuren aantoonen , als mede uic'‘^ foorten de zelvebedaan en onderfcheiden worden. Ik hebbeook , ( verbeetering) buiten degedagtnaamen , in de Catalogus bieren daar bijnaamen aan zommige gegeeven of toegeëigent naar mij ngoeddunkt'’, vindende wel veele bekende bijnaamen onder deinlandlèhelnfcdcn, ^ Goedaart en andere aan de handgeeven, en onder dc Lief hebbers kent zijn j dog van de uitheemfehe en onbekende vinde onder dc nigte die wij bewaaren , weinige in boeken befchreeven , maar egter wd ^ nige onder de tegenwoordige of hedcndaaglchc voornaame Lief hebb^ ’ met bijnaamen bel^nr. De agt vierzante bakken in dc onderde fch^'^j./ den van de twee Zijkolommcn, en de zes vierkante langkwerpige ken in dc groote ondcrlte Ichuif, heb ik ook niet cijffergetal, als ï’onde Kolommen, genommert. En de vijf de letters A^R n Zijkolomraen zijn geteekent de van vier « ’ S’ de Middelkolom ijder laa- z^adhlTe, A B.cd. De Bloemruilkcns, zaiden en ^^re orderp*in .^7*^ ‘craad en vervullinge der leedige vakken in zee- de Canlopus hebben gcplaadt^ zal ik hier, nog 3ls van de D^erties dat mijn oogmerk niet anders is, leen t^melden S vervat , naar mijn goeddunken al- be geoordeelt daar bü rp^H °™d^^^digheeden ^ die ik noodzakclijk heb- dentheit hunner Peflnlrpn^^Tu Infeden en de verlchei- les, Plinius Aldrovpnrl ^'^1 ^l^^^elijk, volgenshetgeeneAriftote- hier aantoonen , erde en andere daar Van melden, al- Voegen^ op dat een Lief ^fS'derswijzebij malkanderen *’« °"cierfchcade. VAN DE NAAM, verftaan en aangemerkt PHnu,s%ri^^dS^f, gdijk Anflocdcs, \yorden, vinden wiih n Bloedeloofe genoemt anderen. Dog dit woid°van°^ ’ , JoannesGoedaart, en g QIC word van eenige tegengefprooken. Van de hoofdgeslagten. Ingeker^dl’!^ ^ if S namentlijk. I. Infeaen, Gekorde. IV Teftata’o"fTa Crutlacea , Gefchaalde Aliddpir».,-.- ■ ^ eirata or feftacea . i. „ 2oophyta o^Gekorde. IV TedlrV^¥ a Crudacea,Gefch; Middelmaatiaev^i n ^ l^^^'^lgelchulpte^ En V.Zoopl ze eerde foorc je Vaindee- fchriivpn a,;., j’ . Inlecten, is nn onc ^ ze eerde fodrc deTnr".? naiugewaueiijK. v an aee ichrijven, vindende d eins voorwerp iet kortelijk te be^ lijkeralsalIedeandereT,! Goedaarc betuigt, veel voortreffe ken naar degrootheirdprr°u ele zaaken niet moet aanmer haarc da,gd?n : «kneementheiml wonderinge beveiligen. EnCardaniKb beide met diepe ver ze totfieraadvan de waereld gemaakt ziin^^^^ 7 ^c ^ geoordeelt, da Weinde fchepzelen de grootfte in 7 f"^ 7 '™erdam zegt, dat d aarenboven zegt Aldrovandus delnf te wijker en voornaamlle en het wiiduitBedrpUft^ ^"g^l^erfd-. zijn het ee. d deloofe. Is vermaakdiik f onder alle de andere Bloe il^herde verven m die kleine beesjes, zulke ve. S ^ des lighaams inallehoedanighcede B 2 vo volflaagen, ook fterkte en deugden , den nieeften roem waardig j ^ j, befchou wen. Wijders , en zonder twijfFel voornaamentlijk van de len: En zo groot is de verfcheidentheit van de verven inzommige, ^ geen Apelles, of zelve de voortreffelijkrte Schilder die kan aftnaak|| Wij merken de meefte geflagten der Ingekerfde aan , niet anders als io ^ j Paauw de allcrfchoonfte vogel, want naar de zon gedraait, fchieteO^i nu deeze en dan die verf uit. Want die te vooren koper fcheen , terftond, dus ot zo geboogen zijnde, als goud gezien , en wederom in de zon hemelsblaauw vertoonde , indien die in de fchaduw wo^ gcbragc, koomt groen te voorfchijn , en maakt aldus een verfcheideö' heid op de verwiflèling van het ligt van den dag. Zo dat ’er geen ^ kleinen dier is, waar in de wijsheit van God niet uit en blinkt. Van de andere Hoofdgeflagtcn zullen wij hier na in onze verdere fchrijvinge ook iet melden. Deeze Diertjes of Infeden dan , die bij Albertus ook Geringde den genoemt, om de ronde kringen die in wijder of naauwerverdeek^ ge om haare lighaaraen loopen , worden onderlcheiden in twee bijzono^ lborten, naamentlijk of op de Aarde , of in ’c Water. OP DE AARDE, MET POOTEN EN VIER ONGEDEKTE VLIEZIGE VLEUGELS, zijn 2)^ Honigmaakende tamme en J Rovers of Dieven, wilde Bijen , I Wespen , en Hommels, I Horfels. Geen Honigmaakende , De Stapel of Huppelkoorn , I De Naaijer of Perla, De Orfodacna , | En de wilde Wandluis. Meelagtige^ zijn de Kapellen. 25/V met twee vleugels ^ zijn De foorten of geflagten van Vliegen, Koevliegen, i Muggen, En ’c Haft, of Eendagsvlieg* C*3) ^ Gedekte i welkers vleugels als in een fcheede Ifggen^ zijn Sprinkhaan, Krekel, Tor, ^aanfche Vlieg, De Ips of Wijngaardworm , Kever, Coccojus, Ligtmuggen^ Motten. De Mier ^ Wandluis, Luis, Hondsluis, Ongevleugelde met zes footen, zijn I Vlooi, I Neetj I Forbicinen, En Talpa of Vccmol. Met agt poten , DeScorpioen, , £n de Spin. Met twaalf' poten y De Landmeeter. Met veertien of me êr poten ^ De Rupzen. Met vee Ie poten, “f Honderd-, De Oorworm. ' De Piflèbedde, | K*' Julus. De Houtworm , De Aardpier, De Motte, Metalleuj als De Orips of Sneeuw worm, En de Slek. B IN C 14) IN HET WATER Zijn met weinig pooten » De Rivier Vlieg, 1 £)e gevleugelde en ongevleug^^'^ De Water Spaan fche Vlieg, | Water-Spin^ De Water Viola, | En de Houtbederver. Met veele poot en ^ De Motte, Zee-Vlooi, Zee-Luis , De Zee-Koevlieg, Zee-Oorworm, ^ En Wormen in Buisjes verfcl''^ lende. Met geene pooten , De Indifche Worm, De Maartwormj De Waterborftel, De Moerallige en Zee-Bloed- zuiger , De Zee- Worm, De Water darm , De groote en kleene Zeewoi"^ Hippocampus of het Zeepaat^' De Zeedruif, En de Zee-Sterre. Tothiertoede bijzondere onderfcheidene geflagten der naamen vat^ Inlè£ten , bij den hooggeleerden en naauwkeurigen Aldrovandus ‘ fchreeven , en bij andere laatere Schrijvers aangenoomen en nagevold' aanmerkinge of beschrijving^ van de Orfidaemj IpSj Coccojus^ Forbicinaj Talpa ^ Julus en Orips. Orfidacna.) zeit Aldrovandus, word van Juniusuitgelegtenbefd^^jj ven een gevleugeld Infed: te zijn, met vier wieken of pennen, de mond, en bijna getand, begeerig naar de puiften der kinderen? de Duitiche Puiilebijter genoemt. Gaza fchrijft dat ze Mordella % genoerat worden. Ariftoteles heeft het in deeze weinige woordet^ greepen 5 de Orjbdacna koomt voort uit veranderde wormen , die Itruik van de kool gegenereert worden. J Jps is hij Plautus de Involvulus, Wijn gaard worm, heeft den van het Griekfch dat is BlaptoO) fchade doen, zo als Jonftot^^^r Coccoius Schrijvers van de Indifche reizen verhaalen , dat de van die maaken waereld of nieuw Spanje gevonden is. Eenige NagJugi Nagdigter Sf V'anc om Lr licrr^ nudden natuur tuflchen beide te zijn; wJh^;opaeeze.?ddJpTaa:rtnt?e°;^ noiiLf omLc^zTS^^^^ gemeenlijk Forbicinen ge- ben, bij de DuitfLe een fchaar heb- naar de Uren haltnS^IeS de ooren kruipen, en de liarLensLuellen • zïSin ^ daczein -‘drovaiK :j^?tSr7n“v-an‘'t vangedaintelniU'igUidll^dfv maar cenbreec, aarde, .o . geen getal van^ vUt7UfaSfeU7“‘^‘’“"^^ (Scolopendrae), in de Hooggeleerde AldiivUtet[7r7r®r Sneeuwworm. Wat Sneeuw worm, eenzLkvaneenhi f !i van den Orips of oordeele den Liefhebber nier Speculatie, bij brengt, te zien, IchLn wii > bier bij |e- ^ophaiies, bij Strabo noemr^^*^*’^ gaarne in alles de kortheid zoeken. C>npcn. Maar LX her Sneeuw groeiende, geloot te gelooven_, dat ’er fchijnt , en booven het mcnfchelijk Iceven, luft het mij de woorrien^” fheeuw gegenereert worden en van decae dieren .e lU^n^S db Strabo dan zegt alzo: ze zegden, da^erlL r bij te brengen, (klompen) re zaamen runnen V bevriezend l kluiten als in een rok, cn dat ’er dierL in d; r bet befte water (Apollonidcs noeraeze wormen, en ThLDlnn'"' worden, bet befte waater bevat, en de fchclhm vpï.r t S)ripen) cn dat in die den^^"’j ^'‘b^oteles zeide, dat ’c- Lni zijnde uitgedronken fchV‘' van azijn. ''''k gebooren wor- dewijl dc aziin niafHid ““ dat het wonder koude J azijn met fchijnt verrot teworden, komt het regens de Ci<5) I de tegenwerping, zeggende, dat ’er dieren ook gebooren worden iH" dingen, welke de verroctinge minft onderheevig zijn, als in de en ’z vuur. Dit heeft Phnius ook kortelijk herhaalt. Wederom, ^ hij, de Icherpwordende natuur teelt ander flag van Muggen, om de verouderde fneeuw blanke Wormpjes gevonden worden inde*^ .delftc hoogte zijnde vuurrood , (^want de fneeuw zelve word rood doof ouderdom} ruighairige ^ grootere en traage. Eenige beweeren verfcheidene reedenen, dat ’er geene dieren in de fneeuw konnen word^*’ groeien, van welke dit de kragtigfte is, dat de fneeuw ver van de waf^ af is, zonder de welke geen dier kan gebooren worden. Dewijl ’erg^ andere oorzaak is, waarom uit het ijs met word voorgebragt, alsoif^. hethetallerkoudfteis: als Ariftoteles fchrijfr, dathet’erzo ver af' dat het geloofbaar zij , dat ’er dieren in de fneeuw gebooren wofd^ dat die de oorzaak van der zei ver ondergangk tot een bewijsreede ^ dat de landluiden in den winter om de fneeuw wenfehen, waardor'' beesjes, die fchaadelijk voor de vrugten zijn, mogten verdaan wof^^ Maar indien ■’er eenige wormpjes in de fneeuw gezien worden , ven zij , dar die niet uit de fneeuw gebooren , maar uit de aarde gekoomen, en in de fneeuw ingewentelt zijn geweeft. Op welke reedcH Cagnatus fcherpzinnig antwoord : dat zij , zeit hij , hebben ontkent.'* in de fneeuw iet kan gebooren worden, nademaal de fneeuw wijd warmte is^ zijn zij door een valfche reeden geleid. Want indien * Averroës nioogen gelooven, geen ding, dat uit de elementen (ho^ ftoffen} zaamengefteltis, ontbeert warmte. En Ariftoteles heeft gek^. dat er geen vogt is zonder warmte. De fneeuw nu iszaamengeltelf’, IS eenig vogtj alhoewel het door zaamenrunning (bevriezing} de welke een zeekcre uitdrooginge is, de zelfftandigheid van de is nogtans een damp, welkers natuur is vogtig , en de zaamenrunni" word met de minfte moeite in water verkeert. En het vogt gaat fneeuw niet weg (uit}, maar word meer beflooten en gelijk als wonnen. Scaliger meint , dat ’er wormen in de fneeuw gegenef^ worden, om dat ’er in de zelve veel lugt en geeft is, die, daar na zaa*"^ verwarmt zijnde ^ deeze voorbrengt j want dat is de natuur vai’y fneeuw, zeit hij, dat zij den grond ook vet maakt, en dat uit haaf**! word. Aldrovandus in ’t VI. boek van de Infeften, Gap. IX. Eo. VAN DE LAND GEKERFDE DIEREN, MET VLIESAGTIGE ONGEDEKTE VLEUGELS. DeBije is een ingekerfd diertje, met vier vliesagtige ongedekte gels, vergaart honig, maakt honigraat en walch, word bij de Laf»’ ( genoemc Apes of Apis, om dat hij fchijnt zonder voeten geboof^yijf worden Fn J f- C ^7 ) Verftand V l” • j “ ^^°ogften tot twaalf jaaren. Sterft van «Goedigheid gehoorzaamheid, en kloek- genoemt worden • ^o^^^«'f«uszegt,datzein’tDuitfch Bijen HuDDelknnrn ^ ^ V gezaamenclijk in een regeering leeven. he^eft > Boomkrékel , en StSpel ge- iet als een fnuit, 1 Ae\"|eb"rï Het wijfje, zeit FIi^rmc a S^^ruik van de tong en mond vervult, kende ftem. De Latijne*n ze^e'^J mannetje heeft een klin- Het Juffertje of Peda is van'dp'rTr^^^^^ j’ "°^'™en het zingen, of van de rondheid van ’r den naam van Pari gegeeven , Het heeft vier lange fterke en kra^ï parel gelijkt, ofvan den glans, voornaamentlijk in^drie deelS v/rd^ y\^^^gds. Het lijf word ovenge lighaam, dacdeftaartmaak? m het hoofde deborft,enhet De wilde Wandluis 4(laar ’^^"igeniet. grootcr als een beddeweeeluis en vhesagtige vleugels, is zesmaal kleiner, cnhetWijfjrPrSe^n^ ^ HetMannetjeis van de zelve. Plinius ^deProoHfer^^^^^ Daar zijn verfcheidefoorten wilde Wandluifen genoemt ^on?d! natuur , heeft ze te regt weegluifen gemeef hetóen ° DcKtV" uit EiërePf W”rmjf ® ’n Po°^ ^agt-kapél. Z,j koomen voort bijzonder onderfcheid der zelvf?"’ volgens het gemeene gevoelen. Het tus hebben zeer veel daar van pH' ^Hrovandus en Moufe- ovcrcrcfr her fle„ad va„ deVatr„?geru4tt:r^^^^ ^ INGEKERF^D^E^MET T^WEE ONGEDEKTE De Vlieg heefc d gekrcegen, wantdevleiü^^”^ de Latijnen vzn Mu/culus C een Spitr') zenuwagtigj het lighaam zaat^^e’ï^d^'n zijnde, vertoont zig het hoofd gels en zes voeten? deTwee'voorfte bn Heeft twee vleu- üogen af te vecgen. De geüagten der Vlie ftompe enMoufetus hebben ons verlcheide onderlh^r^'^'l/r^'' ^^^'^«''andus De Watervhegen worden ook ^ ^ voorgeftelt. vier vleugels en een lang lijf, twl genoemt, hebbende W’ uit de ftaart io en een gefpleeten T/' GG , de vier gevleugelde liever mr d ^^°°JG^Gde. Ik zoude, zeit Ifiodorus en Junius maaken betrekken. «eg (Oeftrus of Oeftrum 'i p j^°^vheg (Tabanus,) met de Paarde- Oeitrum,) en de Ezels vlieg (Afilus,) een en de zei- C vej vCi nogtans wijft de befchrijvinge tuflchen die het onderfcheid Jonft. I. Boek. De Mug heeft een langagtig lijf. De fnuit, die hij in de mond voert’! driemaal langer als die van de vliegen. Uit zijne bultige fchoftengroe*^ twee vleugels. Uit de uitpuilende en vierkante borft Ichieten zes 1^’’^ uitwaart gekromde fchenkels, zo om beeter te gaan, als omzigteli^'‘ van de aarde te heffen. De Eendagsvlieg of ’t Haft word met vier vleugels en vier pooteH^ weegt j koomt met de zon voort, groeit j bloeit, verzwakt en Hier van Ichrijft Swammerdani in ’t breede, in de Verhandelinge Haft, of Oever-aas. VAN DE INGEKERFDE SCHEEGE VLEUGELP^ Dat deezemetgeen angel fchade doen, zeer bezwaarlijk vliegen, br£^* baare vleugels in een fcheede beflooten hebben , en meer zittende als gende gezien worden, is hun allen gemeen. De Sprinkhaan (zo als Albertus fehrijfr) heefteen hoofd als een pa^fj en voor de mond twee bijhangzels in plaats van mond en tanden, “ angel is in plaats van de ff aart, hij heeft zes beenen, de agterffe langer en zig toegebogen , om beeter van de aarde te konnen oprijzen ^ en een^* nigen darm vol van etter en vuiligheit. Daar zijn groene, zwaï^^ blaauwe, en gefprcngkelde, ongevleugelde en gevleugelde. De Krékel i^of een Veld- of een Huis- Krékel. Deeze die bij zingen, graaven de drooge aarde tuflchen de haardffeeden en bako''^'* uit. Zij zijn ten deele Mannetjes en Wijfjes. Het Wijfje is groo^ met een lange buik , vier vleugels, welkers buiten ff e korter en binneU* langer en fmaller zijn. Zij fpringen gezwind. Zij vermaaken de Ichen met den zang. Van de Wilde zijn ook zommige Mannetjes^’ dere Wijfjes. Van verre zingen zij hard, nabij zijnde zwijgen^' De Paardsvlieg heeft twee vleugels heel teer en breekbaar, raec^ overloopendelchors befloten, geen angel, verlegt de huit, envliegt*^^ groot gedruis. Het onderfcheid der zelver is uit Moufetus en Al^^^''^ van dus te haaien. , van deeze befchrijft Jonffon De Brallliaanfche vliegende Stier, gedaantens. De Spaanfche Vlieg is genoeg bekent, word onder de vergiftei^^ reekent, dog heeft in de artzenije ook haar omzigtig gebruik. , De Koevlieg (Bupreftis 3 kan zwaarlijk befchree ven worden, waU^.- de oude is van haar heel ffil gezweegen : het is een vergiftig dier een langgebeende l or. ° ° o naamen zo bij de Grieken als bij deLatij- De f bij nagc te ligten. Zonder fchor^ een Iigtfchuwend Infea , de Paardsvlieg gelijk , maar ^eeligeendeSdnkrn<5/‘i‘^ g^^^^^oten van Motten, deZagte, de i>e en de bankende, daar wij die van Peru konneii bij voegen. Moufet. VAN DE ingekerfde ZONDER VLEUGELS met POOTEN. VAN DIE MET WEINIG POOTEN. VAN DE INGEKERFDE MET ZES POOTEN. lijk geflagt zig in v?rwon1le^rè^ k^^*" Jj^^'^enfche- rchnjven . te overvloedig. Van haar vt Jnd en bijna den Honds^uiS^^^^ yerf roodagtio- mgr ye groot, klein, middelbaar, groen, zwart, gefprengkeld , hard, gehoorend en zonder hoornen. Veele veranderen in Poppen tetr hij Xupftn DE ZONDER VLEUGELS met VEELE POOTEN. DeDuizendbeen, Honderd vr„:>r ci -i om tweehoofdip genoemr nm ;; ^|y*^varken, Veelvoet, word daar- waart en agtervvaart kruipt’ Her d^^ gelijke lugtigheic voor- hi] met eenvoudig maar v^edvoud pin de ftaart en ’c Lofd heeft ook lang kan leevenf '^^^‘^'^'"'^ifgeflagtdoorge- halve vinger breet, S^deï^bhauwen een voeten, weêrzijds zeven, aan ijd^7vLeTïïT^^ heeft vfertien IS; twee korte fprieten, daar bil den ^ ^atnaauwelijxzigtbaar trent de voeten z^n als een zaag^ de ztjdeS om. tot een rond bolletje. ^ ^ ^^"geraakt zijnde rolt hij zig en deForbicinen ondeTejl Duizendbeen, Honderd voet, Do\v ^^^^KERFDE zonder POOTEN. te, plaats, verPen ten aanzien van groot- Jang datze haar tot een ^'’^ot, klein middelbaar en zo Uitftrekken. zijz^n zwart! Sar'S'" fcarr, Sget!! ‘'"I’S befmet wo?““ ”"S' gmoemt lorden dS! eeliik de Sei fomtiids her lU ’ ^ j e de worm ofte mot Lwidlf heveftiert Manna, de fpijs der kinderen Gods, ^e^d des Hecren tot 'scanderen da^ S^had , als het boo ven het De Houtworm. Tu daags bewaart wierdc. Houtwormen, een bij PHnius’en^'ru , vier geilaPten v genoemt, de andere een Worm pie ^*S^‘"*dijkdeHoutworni K." vrnde .k voor- lighaam ^"dere Afcaris. De ? ^diglijk genoemt de Worm gtoeiCjgelijk in grootheid r ^jdpt^t is, die in •’t mcnfcheii J g “'‘^^'d,fomtijdswitagtig,fomüijds bloedrood. G‘ 5 Deeze Peeze komt fchielijk als het reegent uit het aardrijk te voorfchijn. cola verhaalt, dat de Afcarides kleine wormen en van geen eene ejl zelve verf zijn: wanteenige, zegt hij, zijn wit, andere geel, eni^ mige zwart. Deeze verderven het faad. , De Motte is een Wormpje de kleederen en papieren of boeken dö knaagende , en word van het vaft houden genoemt, zo als wil, om dat het in de kleederen en papieren vaft blijft hangen , efl zelve vernielt. De Slek, word vanPlinius, als hijCochlea zeitj de Naakte geno^’' De onderfcheiden der deden in deeze beesjes zijn, gelijk Scaligef ^ teekent, heel duifter. VAN DE INGEKERFDE WATERDIER^'' MET POOTEN EN ZONDER POOTEN. MET WEINIG POOTEN. De Riviervlieg. Zij zijn groot van oogen naar de grootheid vai^^ lijf, rond van rug, en plat van buik 5 zij hebben zes voeten, de fte grooter, om het lijf in ’t water te brengen. Zij fteeken ond^ zwemmen twee vleugels uit : waarom ze in de lugt konnen vlieg ^ en in het water zwemmen. Zij zwemmen met de buik om hoogj.i vliegen in teegendeel. Zij doen ’c van beide bij beurtwiflelingen. _ buik word met zwarte en groene ftreepen onderfcheiden. De vi'* leggen hun laagen, ^ of loeren ^er op.) I De Water-Spaanfehe- Vlieg. Daar zijn Water-Spaanfche-Vlieg^*^! •’t moerafth omtrent de poelen , die van groote en gedaante naa^ Waiidluifen gelijkenen. Ze hebben zes rosagtige fchinkelrjes. j Scheeden, groen uit den zwarte, en blinkende, voornaaraentlijk i*’ . zon , dekken de wieken. Indien ze in de lugt voortkruipen , koH*’* ze ook vliegen. . De Water Viola. Ik heb een zeeker Inkcrvclingetje, zegt vandus, aangemerkt, of uit het geflugt van de Torren , of Spaanfche Vliegen : de Boeren zeggen ’cr WaterViool teegen. kleinder als een Spaanfche Vlieg, van vorm langer en fmaller j aan^y zijden fcherp eindigende, git zwart, hebbende neevens de mond korte bijhangfels of koorentjes, en zes v'oeten als ijlèrroeft. J De gevleugelde of ongevleugelde Waterfpin, is met de zeer pooten de Bofch-Spin gelijk , bijna eirond van lijf, afchgraau^^^|^ wit, met zilveragtige vleugels, heele zwarte uitpuilende oogen j heele korte fprietjes, en een gepunte ftaart. Jonfton. p liever een Wormpje dzt een Visje of "en als de Spin ^Het heefr n beezigen. Het kan fpin- oolc m den Inelften ftroom weerzijden zesvoeten, waar mecde het is een dunTan^ ^ant het kan met zwemmen, graag op is. ^ een kleine Rups, daar de Voorcn xMET VEELE POOTEN. demaal hei^lew^^^^ zeer klein Wormpje; en naa- è” ? ii^hijnt het nog kleinder zo d rollen en in een te win- Het IS wit: en fteun? fnaatf on ‘'^5 Somtijds den drinker bedriegt, van het gantfche lijf bij na aL malk^nderl^rT' het beloop Aldrovandus Van den i"“ voeten uit, zo dat het een veelvoet öft n vï? gelijk als ge^emt te worden. ^^ater-piflèbedde verdient neb ik nu'l'rdin re" zegtRouddetius, dac Van troni jg bdagvdiik'^vélS? gebonden, “«de andere dedel reld^ °f een aap Vercoont? ■«eft het bijhang{dtje3°a s een Sn’r“’ SP''“'^l>aan. Aan de ftaart ^et IS zo klein di dr> ^P*^*"‘^haan en een Squilla Tcrarnaar kióntoldSSen" i^and 2 Dc*^2è““' °f- 0“ de kleinheid geeft fcn de zre", fe°°t Ar^Kte*' ‘*'S’ > gnbjkeen voctiï^-2?'^^'' flijk voorme'-ooSe’ «iet uit de vif- n^r^^^dfcbcdden seliik ak^-i ^ aanzien de veel- VI e genoemc, ° van L ‘^^‘^zen deZce-Paarde-ofEzels- hjUieid van de natuur, diehd”^’ "^g va„ de geftaltc, maar van deae- enqueltdeThoniinen i ï ™etdeLand-Koe-VlWheefr H.i ,.1 ° en iok «I op ftSfnr d« -c fomS ^nftoteles he^fc hem aacte2d.:"d""p"’, de vinnen van eenige Thoniinen . ^ Ezels-vheg groeit omVr,=.ni^ en van grootte als ecnSpin. ’ ^ gedaante als een Scorpioen anrT^ Zee-oorworm. Üe Zee-oorwn ’ Aard.u"‘“'''-’^ voort . en zi,.rme o "'“'.“'“der , ze koomcn kels 'Normen in getal van voeten'^' ‘ overtrefen de } niaar ze zijn ranker van fchin- De De Wormen in buisjes verfchuilende. Op deZee-rotfen, enboo''^ op de fchaalen van oude SchulpvifTen , zo als Rondeledus geW'| groeien hardgefchaalde 5 ronde, fcherpe, witte, van binnen heel buisjes of pijpjes, van de welke eenige regt, fommige gedraait en gevouwen zijn. In deeze groeien en leeven Wormen, die zie naaf ren begeeven om water te fcheppen. Deeze Wormen zijn van vei'f ^ zelfftandigheid gelijk deroode Oorworm, van geftalte en grootte fchillen ze iet of wat: want de langfte zijn niet grooter als een ving^^' met geene pooten. Worm. Statius Sebofius brengt voor geen klein wof bij, dat ’er in de Ganges blaauwe Wormen met twee kuuwen van zf** elleboogen zijn ^ die de naam van hun geftalte hebben gckrecgen: ^ dat ze zulken kragt hebben, dat ze de olifanten, die om te drii'!'^ Koomen , alknarfTetandendemethungegreepe hand wegrukken. moogelijk die zelve Indifche Worm, van de welke Elianus fchr'Jj De Rivier de Indus heeft geen wilde heeften , men zegt , dat zelve alleen een worm groeit, en de gedaante draagt van die geene» ^ welke uit het hout voortkoomen en gevoed worden : en tot de le^^^ van zeeven elleboogen en nog raeêr groeien. Een jonge van tien 'f ■ n nssuwelijks in de dikte met de handen overvatten. Zijheb^ in de boovenfte plaats van de mond eene tand^ en in deonderftede^ dere, beide bijna een vierhoekigen elleboog lang, zo fterk, dat t voor een dier, ’t zij tam of wild, zij daar meede vatten, gemakkd; vermelen. Over dag houd hij zig beneeden op zijn plaats in de re vreeden met flijk, en wegfchuilende. Maar bij nagt gaat hij oP, land , en maakt het af, wat ’er voor mag vallen , ’t zij een paard? ^ os, of een ezel, en fleept het in zijn hol, en wegduwende mderi'^7 vreet hij al de leedemaaten op, behalven de buik. Wijders zegt^ drovandiis, of het waar is, dat ’er zulke Wormen gevonden wotd^^ ik wil het geloof daar van bij die Sehrijvers laaten. Scalicrer heeft i oordeelt, dat het een fchoone leugen is. ^ De Maart-worm. Nademaal deeze diertjes alleenlijk in Maart, met in eenige andere maand geteelt worden, word hij bij de Duitfe^^ een Maartfche vrugt genoemc. De Waterborftel. De Borftel is een kruipende W’^orm, zegt de K theur van de natuur der dingen, gehjk fommige zeggen, hebbende^ mam van de zaak. Want het is len'heele dunne wStm, als een K ile > CB^ *j nien nteent een Borftel , of een hair uit de maane, J ftaart van een paard ) b.jna een elleboog lang, hard en wit : aan t< de Uiteinden niccverichillcndej dewijl hij geen hoofd heeft, niaat^^,» i^inkend. groeit in bedurve water, nogcans nietiri Worden ^ -r naauwelijks met de voet kan vermor- ^ien wij He ' a , vergift van deeze is van zitlken grooten kragt, in- tvlX “ “j Aagten. drecne\cn ZeeÜo'^?“'A'^'' A*' Bloedzuiger is van twee ge- anderc houd zig in zoete w en leeft in ftaande Zeewater : de gelijk, maat g L èr en LTdé"“' Zeebloedzuiger ts deezen wel water.uitgerektSe „ , A“'d- De Bloedzuigers van zoet van eenKotrMui 5 ^ °f'vondetlifkweldeftaart ten, en v.nneSt nog' ^een =i“ ‘’^'A’en geen beeltdeten, poo- egaal {gelijk, ) als ?en pXL A,™ ’ maar ze z.jn over het geheele lijf ‘"D?^;Sr^^/eeXf Atiehoek. op het llrand binnenkl ctzand'' f°°‘7 ^e Aatd-Pier, onthoud zig daar de zee , en wel voornaamentlijk in dien oord , hnèïw " '"“'■j'A vertrekkende heE langkwerpig rond, een vopr lancr. d d ^ Hi drooge verlaat. hngkwern^^ Somtijds vertrekkende het ^rk, magtie flijmicr faflFrn ^ P'& rond^ oen voet lang, een vinger bnfmet worWn èn ie d^?e atgeevende , daar de tcheepen I» f s in plaats van vinnen en^lï^f" , “‘i heeft vlokken op de leed. lonius. van zand enflijm. Tot dus verre Bel- een aardwon^(Hen dLm'VJn "‘§^™^^fegeli)kenende s twee hoorentjes uitfteel'enrip ^^*-^et voorfte gedeelte gelijk ten niet het gedeelte nuusvaal (fchimmel,) zonderVe- zH in een fmalle ftaart- 'i-! ^ breeder en lijviger, allengskensrank lli «f wat plat hon ; ''' •' tnaar aan weer- den '^"SkwerpiCTe’rciriHp^V u^i ^ midden van ’t lijf heeft hij een > met weiniffpr knobbel, en is met veele ringen gefnee- zo lang zijn , Hat het zif welkers ringen ofte affnijdfels ül gede=ltc(d.= patt,j),„eea choteras. .Wij hev!n3l.tzITRi,^*f'f en Microrhyn- van dc zee en van ftaande zeelateren feeft '^Ik" die beneeden^ want hij kan alremet de n is als ien, en de dikte van een duim u^- '^^‘^'■^^^^iieboogenhai- H,j IS veel langer vt hed. de gedaante van efnlan^ T «rs i™ .TJiir^SEiirr. D dat C ) -i dat hij daar van alleen naaar leeft. Dog de andere is met een zagte geheel uit infnijdingen beftaande, gedekt; de mondofdefnuitisftoiHP en (leekt een weinig voor uit, waar van wij die den toenaam van rhynchoteros hebben gegeeven, De andere van ditgeflagt hebben fnuitj maar alleen een gat, om de fpijs meê te grijpen. Deheelesvo^^ is een vinger groot , en een pink dik. Het Zeepaard, Hippocampus, is agterwaart gekromt van lijf j eii^ krommende tot een boog, en geijkt met de (bart heel wel naar de K'*? fen, maar met het overige lijf naar een paard. Hij is bruin, met te (tippen geteekent, en blank van buik. Dit is voorwaar het fle en geneugelijkfte visje om te kennen en te aanlchouwen, en alk^ daanige, zo dat gij u over de kloeke geellighcit van de natuur, hpoglte Konllenarij van den groeten Godt daar in moet vcrwontlei^ Rondelet, jond. Aldr. De Zeedruif Onze viflers, zegtRondeletius, noemen de eieren''^ de Spaanfche Zeekatten, als een tros druiven zaamen gebonden, een deeltje nederhangende, en met den inkt Q het zwarte bloed ) van ^ zelve befprengt, een Zeedruif. Daar is ook een Zeedruif dat een Fl^*** diens, voor waar verfchillende van deeze, meereen Ingekerfde, als^^ een ig ander geüagt, waarlijk een trosdruivengelijkenendc, inden aan (^de Zee^ aangetroffen : zeeker overal heel v'ol beeziën, van.*^ welke eenige hemelsblaauw , fommige purperwig, en andere rood De Kop is met twee koorentjes als een Huisüek verzien. Het beweegt met een voortgaande beweeging. Aldr. De Zeellarren. Daar zijn veele verlcheidentheeden van de zeF^ want (ommige zijn groot, fommige klein , die nooit grootcr worden» t iiige zij n geel , fommige afchgraauw , (ommige zwart , andere wederom geangelt, eenige glad, fommige verfchillen van de andere in korthci^^ Jangkheit van draaien. Eindelijk , fommige hebben maar alleen vijf M len, fommige meerdere: maar van dezelve zijn ^er ook die vijf af- of K hangfels van draaien, en gelijk als veele takken hebben, fommige heb% "er geen; maar die meerdere hebben ’er of zeeven ^ of tien of twaalf \ veele verfcheidencheeden van de zelve zijn "er bij ons aangemerkt; veele verfcheide en veelerlei (lag van Starren worden "er gezien , dat ’et zoeken en befpiegelen geen einde aan en is. Aldr. BIJ DIE MET weinige POOTEN KONNEN DEEZE GETELT WORDEN. De Rivier Squilla Deeze heeft wederzijds drie voeten. De i eindigt gehjk alsin twee lange cn dunne draaden. Zij is een ger lang, rond van kop, en plat als de peuivrugt linze. Heeft ^^®orcntjpQ n ' C ^7 ) ^quiilen \Va S^oote overeenkomfl: van gcfialtc met de Zec- naam zegt Aldrovandus, met wat bequaa- ^eSpinnpir > zij vereert mag worden. Ingekerfde prmkhaan. Aldrovandus noemt een zeekere water maar met een Spin, Attelabus Arachnoides, '«(lijkte grond zo oelffl" '(j.j'Saaft.afchgraauw.enhetmolchkruid ofdc van die ’c? Z;ife vW?’ fchcrpfteoogcn. merken. Hij is biina van mn "P ziet, kan bevatten of aan- noegzaam wederzijds uitftaande ^en Sprinkhaan ^ de oogjes ge- qualijk een Spinne o' ^ geftel van het lijf met gefneeden^ het bove^i mo “et volgende, tot zijnen dienft, met de andere Schrijvers,' zo veefTlTd^^ P welven Aldrovandus, en m deezen deele eeniirermaarp geweeft, uitgefchreeven > en makende het befchrijven der voorgeftelde ordere, uenrijven der Kabinetten volgens hunne nommers. DE MOLLIA OF ZAGTE, Nn maak ik gp Bloedcloofe zig Mollia, om dat deeze onder alle de Ineenen leermeefter der k)ewijl de vorfl: en alge- cn Aldrovandus zelve die r>r^^ deeze ordere gehouden noemt, datteedcrise^inïanmakh^^^^^^^^ Het word ll zaafge! »s- De Latijnen noemen Mollia de tegendeel het haMe met vleefch omzet, het valle van binnT^T’^?‘^M '^an buiten Bij Ariftoteles, zo als Atheneus biihre H«ed rijke bevatten. Pn^v de Ozena, de Heledone, de S^ ^ " ztjn de Mollia. de Poly- ^Hrovandus , daC de Zeehaas en Ik zie, zek vvorden getelr. Barnnetel van anderen hier bij D 2 VAN C ^8 ) VAN DE POLYPUS OF VEELVOET. De Polypuflèn verfchillen van de andere Mollia, datze een kleiig ^ en zeer lange beenen hebben. Alle zijn ze met agt pooten, middelfte zijn de grootfte, met een dubbele rij fchaaren, waar de foijs aan den mond brengen. Zij zijn fterk, en doortrapt van^^ de foorten der zelver zijn vcele. De Polypus is het verflindenfte en heeft een groote kragt in den buik, dat het al wat het ontrtJ^| zonder moeite, als Elianus fchrijft , verflind en afmaakt. Julius ger ftelt het onder de alverflindende dieren, en niet te onregt. VAN DE SEPIA OF ZEEKAT. Waarom wij de Sepia voor de Loligo ftellenj zegt Aldrovan'-i''; beweegt ons geen andere reeden, dan zo wel het gebruik vandezel'^^j veele zaaken, waar door zij de Loligo verre te booven gaar, als de? ftalte van ’c lijf, waar mede zij meerder naar de Polypus als naar de*\ ^^8° gelijkt. Matthiolus zegt, dat de Sepia bij de Polypus kan vergeld ken worden. Zij heeft twee lange fnuiten en korte beenen. DeMoll^^ zeit Ariftoteles , hebben geene ingewanden , maar een zwart vogt» ^ inkt heet, ’t welk meeft in de Sepia is. De Sepia heeft ook op'defl*^*' een voos been, Sepium geheeten, de Nederduitfche noemen het Ichuim, dat harde, ’t wel kin de Sepia is, ^tgeendegoudfmidsbeezig^' zo als Hadrianus Junius getuigt. VAN DE LOLIGO OF VLIEGENDE ZEEKAT. De Loligénen hebben booven de tanden zes kleine voeten > laatlle twee der zelver grootere, maar de overige twee van de agt beneeden de grootfte van alle. De Loligo verlchilt van de Sepia zo verre zij breeder isj en haare romp groot. Atheneus bewijit ^ Ariftoteles , dat de Loligo veel gelijkt naar de Sepia, teweeten gelijk g% van pooten, en fnuiten j en van de voeten de onderfte ook klein) ^ boovenftegrooter, de regteiTnuit dikker , ’t lijfje gantfeh weckagti^l langkwerpig, het welk allemaal met de groote en kleine Loligo eenkomt. Zij voeren een fmal kraakebeenig zwaardjcj ’t zelve is ) ,^, Aldrovandus, vaneen zeer groote IHyrifdie Loligo, deurzigtigenbl» • kende als knftal. V oort heeft zij een bek eveneens als een Papeg^L Zij zwemmen niet alleen met haare vinnen, waar van haar lijf word vangen, als Ariftoteles zegt: maar zij vliegen ook met dezelve) / Piinius heeft, zeggende , de Loligo vliegt ook, zig buiten '’t uitheftende. ^ yM < ) ^ VAN DE ZEEHAAS. zeldzaam ,^als oVk oXfhiWerT^^^ geweeft, zo om dat hij flinius noemr hpm ^ '^^’^^'^heidentliik van de oude is belchree- «“ vleefchagtiruo^^rairu^^ eer als een vis ^ dat is geen vinnen, nog oogen, „oa Want gij kond bekennen, gelijk als in andere onder fcheidentlijk daar in vleefch en gedaante beftaande K Diofcorides het, zonder Ehaims meld, dat het van all - l i Loligo heeft vergeleeken. kemffe van een La nd haas kom' behalven de hanen , bijdegelij- Ju dewijl de flinker deelen ‘deurwonderen in ditgellagt, Jer zeer ongelijk zijn, waarom het niet ^ ^ klieren gelijkenen , in dit noemt word. Onder die welk? v?p-?fr V vormelooze brok ge- >.ecfe gS «= -Ike van deandcre geen wijdergewag van DE CRUSTATA of GEKORSTE. S ’ ™ <'*n h" ^ ?“ gc™»nidc Hardkorfiige ge- ,“’t*he,dentUjker en om dat ze Te^de (Hard I is harder als de M ?r’ meerdere hebben, dien ^J^r^ehaalde. ) Wij zullen zest Al f’ Runner als de Teftacea Want Z'jn bijna ovenl ?e ? ’ ^^et Ariftoteles, in getal: de%' 'voornaam fle gefl, ’j dewelke e!k-^-^‘^‘"^baanen , de Kr^i Gekorfle zijn vier in «idaante foor e„" endeKreeften: m gedaante, maar in worden onderfcheiden , die niet alleen Zijn groot, en andere S kid? ^ : want zonimiee Ion, tellende den Egel biï ^ fchijnt hij ’er vüF r« n.^i cn’dT' ? g^e“ ®af"Pn ?‘j do d«- on den darm-, van geliikcn hon.-« ^‘s het hoofd, lüf RppI u -i °"k om den weg voo4f“ '’p° ■ pt alleen omklrilde" ’ male - ™t «Keft ht er? t, P“-="> " Grieke^ ^^bben ook ^ binne- of Gevor' r behaaren, Aonlp' Gngen getand: e voeten, en Mafliirins n?K Vorken, Gaza Gegaffelde na hem, Andere twee gevoorende of gC' gekliefde. Sommige zeggen ook Schaaren , de Griekfche benaatï"; behoudende. Meedendeel is aan alle, zo als dezelve AriftoteleS haalt, de regter tang of fchaar grooter en fterker als de flinker. VAN DE ZEESPRINKHAAN. De Sprinkhaanen , zegt Plinius , worden meteen brofle Korft be0 j in dat geflagt het welke geen bloed heeft, en hij fpreekt van geen re Gekorfte. Wat nu de gedaante belangt j zo als Pierius Valed^ betuigt , heeft hij de gelijkenis van een Rivier-Krabbe, nogtansi^ ongelijk grooter , grover , en witagtiger. Ariftotcles leert dathij^ Iraaller voorhoofd booven de oogen als de Krabbe heeft, en breeder, en de borft fmallcr, en het geheele lijf harder, en mindd^ vleefchti en hij hadde ter zei ver plaatïè gezegt, dat hij verfchilde armen, die de Krabbe met getande fchaaren uitfteekt: endeooki”i nige andere onderkheidentheedenj alhoewel geen groote. WijdetV de Sprinkhaan en de Kreeft van malkander verfcheelen, dat de naanen een ftaart hebben , en de Kreeften geen. Dog ze koomen n', een in de getande fchaaren, die zij in ’t regter gedeelte, zo als hij betuigt, grooter en fterker hebben. Daarenboven hebben de Sp^’J haanige twee grootagtige voortanden, en een kleine keel voor den in de welke ook eenige tanden zijn , om dat die boovenfte niet waaren. Bellonius heeft aangemerkt, dat het hart der zelver uit zwarte ros is. Als zij het zeewater door de mond ontfangen , l^j ZIJ dat in door haare kuwen (^viskaaken} die zij, gelijk AriftoteleS meerder hebben , als alle de andere die met een Korft bedekt oogen, gelijk de overige Gekorfte. De Sprink^’ nen hebben aan weerkanten vijfvoeten, de uitterfte fchaaren med^^' reekenc, de welke Gaza nu eens getande tangen, en dan weêro^et3>’^ armen heeft vertaalt. De pooten van allen worden in ’t krom gen, maar de Schaaren binnewaart. De ftaart is glad en zonder'^ai’f of punten uit vijf leedjes zaamengevoegt, eindigende in vijf vinnef’ ? te zwemmen, waar op de Sprinkhaan ftciint, als op een riem, en k' zelve is de kragt van ’t gantfehe lijf geleegen. VAN de ASTACÜS^ zee- OF MEIRKREEF^ zegt Junius. De Aftacus is van de Gekorfte het naafte geflagt aan de Sprink^’^A naar het getuigenifle van Ariftoteles. De geflagten van de Aftaken 5 j kreeften, zijn veele. Zij verfchillen in groote en plaats. PliniuS ^ j op een plaats maar gewag van de zelve, alwaar hij ze onder de Bell leeuw en DEN OLIFANT. Oïaakt geen onderfchefd^van^de^^”'^^^ met de Leeuw, ^oorden duidelijk word verklaarr^'^°p? gelijk uitdeezezijue Ohfant aldus afgemaalc, dacT teêw hiji heeft den Zee- Onder die v »n ^^zelvet’eenemal met de g agc der Sprinkhaanen zwarr Waar Olitancen van hcD ^ van Aldrovani; O daTd Jn” ‘n 8'='°°''='' (>’« ^Ü« den Ohfant is genoemt geweLir«,a h°“ ," de Latijnen noe ze zwarter zijn. W\ic nu dè Kpnl * ^ Aftaken ouder worden ^.. kleine ZEE-ASTACUS. oiid'’'^ zegtRondeletius, omdat brecdct “jf> “ ^en' hoorn'vl^ -.''voet itt-T'Vürt'^óok De'^K‘’tó h. V.O je hfm ÏS tc’nf weilTa„t\f^^ fthouwt.zaldebckvan delCrató-^ ““i'merktj maar die naaSf^'^“‘'' Rf'vaat worden. De Krab htfr <^“vandeSm ^“Bvan handen beezigen, JaL^f voorfte voeten^ d^'^°'"'’ blüdS ™ -del ’hfa'eenU': « "Mm ";'l.“.&'>">Kh platter. Anftole,\°^ f"1 vertoont ze de uitgefpanne huid van een Beer. VAN DE KLEINE BEERIN. we^iTe®: ’ >in R°"delerius, zo ik het van Ariftotelfs af Van aT ^ Scaliger maakt *er de Crange in de grootheid, en in eenigl'trdkLn^^X’ nietals ”»e befchildert zijn. trekken, daar de vierkante Plaat-Schobben ► VAN DE CRANGON. is 2n g^oSè^ hand befchreeven. Deeze Squilla , zeid hij , doorfchijnend als hoorn ™^ar gekookt heel rood , en ^ejugwaft, alsee^JL ^™^^hoofd een hoorn die uit chcrptensinhetboQvpnftf * ^n om hoog krom , waar van de getande cn b”eedr?"'^^n gedeelte zijn , niet op de zijden jkende, in de welkp ^«Ij'hen. De oogen zijn als hoorn , heel heeft Vier hoornen onderftg gedeelte hol is als een leepel. Hij twee andere korter hr. ^^niehjk lang, dun en buigzaam j bij deeze yk als witte vleugeltipc gedeelt. Uit de zijden koomen ge- De mond en der of een fpits punt en de Aftzkus. “f ;> eens als i„ deSp^C «iie in een fpoor eindigen; de drie dié f «og twee armen, gedeilt, de twee en de laatfte ongefcheiden 2:ijn een weinig advenantdedikte , en de grootte fan gedeelte naar bree?^ ^ berdekens , en eindigt in viVr * beltaande uit ftaart^*^ ^”gel als in de GarnaJ nlffl- welkers midden een hii m oi^deren , en wijze v n bijhangfcls van de « <•= inwendige deden r,i« vaaTbC“n^l,tlc." ’ E ^ VAN ( 34 ) VAN DE GARNAAT. Die A'riftoteles noemt Kuphèn Karida, heeft Gaza Squilla Gibbao^^j naat wel overgezet. De toenaam Kuphè of Gibba word ’cr bij gcdaa** den bult (boggel) dien zij fchijnen te hebben als zij bukken. So'jL ge Nederduitïche noemen deeze alleen of ligtelijk wel een andere na^. Zij fpringen als Sprinkhaanen. Scaliger maakt drie foorteH kleine Squillen , allegeboggelt. Een oud vertaaler van Ariftoteles^' de Garnaat heeft twaalf voeten, aan elke zijde zes j en daar ter pl^^^ dat de Garnaat een ftaart heeft en vier vinnen. En meerder en vi‘^‘’ van deeze Squilla niet, in de boeken van Ariftoteles die nu in zijn, wegens de gedaante van ■’t lijf ende der bijzondere deeleii. ' leggen eieren , en teelen als de Sprinkhaanen , om dat zij der zelver wanden zeer gelijk zijn, Aldrovandus. VAN DE KLEINE SQUILLA. Ik vinde bij onze Italiaanen twee geilagten van kleine Squillen. ! eene grooter, het andere heel klein , dit eerfte heeft een harder de Garnaat j en is blinkender , en leevend zijnde fpringt eeveneei’*^ als de voorgenoemde j en ligt bij nagt als een brandende kaars > me word het Cambaretto genoemt. Het andere geflagt is zo ge'^ ; klein , dat het duizend nauwelijx één pond weegt j de Romeinen men ze Gambaruccio. VAN DE SQUILLA MANTI VAN RONDELETIÜS' Om deeze Squille heeft niemand van de ouden gedagt , zo als _detius oordeelt. En gelijk de Latijnen den Zeefprinkhaan naar oj lijkeniflê van den Landfpnnkhaan hebben genoemt j alzo hij ook ^ N/f'inri nif rJp aplül en bilf^v De andere is vierkanter en kleinder, geCtï'^^I'oJe^en.Te De Venetiaan zefte^ ^"j^^guruflen mpr J ^ de Heracleoticen , zeer groot in het *• *■ d® g’’ootfte van nii De I ’ j ^^^^^^^^'^herpvan t *net den naam van Maja ken- ange dunne beenen j en daaro , met zeer len in fponfiën en fchXfr S de kleinfte van af dcGuldc Krabbe. e„TSwar®è^ “» Mt^a ri> inl't R-oJt Mm Thomas" ftelfen^."e^^^^ dién het fcheej _ haird”^^‘^''°^^^*'^s^*ifitachycheIiio de lengte enkortheiddei de& '“ na rond en gedraait van lijf , en in ’t voorfte gedeelte met fpleet^^ kerven gedeilt , en met een korftig dekfel bekleed j welkers heid gij gemakkelijk tot de Pagurus, Maja, Aftacus en Sprinkhaan bijbrengen. Ariftoteles fchrijft, dat de Zee-Krabben veel traager hebben om te gaan als de andere. VAN DE KRABBE MEA. De grootfte van alle Krabben word Majas genoemt , volgens tuigenilFe van Ariftoteles. De Meë zeit Jovius , zijn rond van biJ' langzaam van gang op de aarde , maar in het water de allergez>»'j! de Venetiaanen noemen ze Granceolen : in welkers rondere len zij tot lleraad fpiegels pleegen te zetten. De Maja, zo als Bellij verfchiltdaarinvan de Pagurus, dat die in het voorfte geö j br^d IS , maar de Maja verfpreit zig met het agterfte gedeelte wijtte uit , word van voorene naauwer beflooten , en loopt toe : daarenbooven is zij meêr in ’t rond gedraait als de Pagurus. VAN DE PAGURUS. Een andere foort van een Krabbe, dien Ariftoteles de naafl^^J grootte maakt , word bij de Grieken , en bij de Latijnen als Plio*^^ Gaza , Pagurus genoemt : en zo is dat woord bij de oude (chwj Voor een Zee-Krabbe te vinden. Lycophron heeft Fenix den Leef*^ j ter van Achilles j toen hij oud was , Pagurus genoemt , om de v’an zijn vel dat hij in zijn hooge jaaren kreeg. Om dat bij^J^j’) Krabben op afgebrookenc oevers zig pleegen te onthouden , is al|f jij gurus van fommige Zee-krabbe genoemt. Zijn korft , zo als h mus getuigt is met negen fpleeten in een draaikring als een dakp^ j/ gefneeden. Hij waft uit tot de groote van een menfchen bekkef’ J maar word pooit zo net rond. Hij word meteen fterke en glsdd^ gedekt. Gij zult zo veele geheimen van de natuur in zijn mon^i ftukvan de natuur ““'"“en . te weezen een ongelooBijb gij gc- ongdooflijk konft- Eeni VAN DE RUITER-KRABBE. - * n- iV-rv ts. A D D Ea. Krabben wierden van oetnt. Daar is een zeekere gezwindheid Ruiters ge- de Philofooph , op den oever van zulkenfnelheit, zegt gelijks kan agterhaalen^ waaron^ niemand ze naau- fa r S*”ooter als een erooro <; ^ hebben genoemt. Zij tans fchrijft hij op een ander? Bdlonius ; en nog- Looper-Krabben veel grootS: z^jne aanmerkingen , darde het getuigcniffe van den Zelven i k kaftanje. Volgens verf", met roodagtigrflSnen het lijf van een witaS^e draait en de bee'nef Pa^ § ^^5^;Joorzigtigj behalven in dat zijn^ze tn iSïeleetr.;:r ^ iTr vier-Krabbc^^of S° van °"'<>ele groot, en de Ri- noemt zijn , niet anders boven gedeelte inham- niet anders als het geen men gemlenlijk kamelot VAN De Bont Deeze Krabbe on, h ! ''^‘'"ARMERDE KRABBE. ''et, die daarom bontof, °P * '''>" den AvathenfiK-l.. gepolijft van fehaal ia. mefv“S?5®“°""'"“<* > "mS h[ ZT S''■j>'ende^ te", ^"''“|'‘P^'"gkelt, brat ma" in S^^dheid, ofte de vcrfcheidVnrJ van de fchuln StSe ’ tShS 'r befchout'it?! dere gedeelte de welke als de Kre'’frT^^V- afch- droogd vx, j I>^dien hü dn ri dood is voor hetmeer- ’ ord hij gantfch geel. zijnde in de zon word ge- E 3 VAN Cb8 3 VAN DE KRABBEN IN LANGTE VAN SCHAAREN VERSCHILLENDE. Eenige Krabben verfchillen in de lengte van de fchaaren , fommige van die Macrocheli, dat is, met lange fchaaren , andere ^ chycheli , dat is , met korte fchaaren genoemt worden. Zodanig^ ' Aagten, zegt Aldrovandus, zijn alle ronder van lijf, en met dunne!' nen, waarom wij zeZee-Spinnen ofte Zee-Phalangiën , naar de niflê van de land-fpinnekoppen ^ genoemt hebben. VAN DE KRABBE DIE ’T HART GELIjKt- Deeze Krabbe drukt befcheidentlijk met den romp van ’t lijf daante van een hart uit. Hij heeft twee hoornen die uit het voort* j Aeeken, twee armen kort van fchaar, en vier voeten. Hijisuitfi^j en klein , zelden onder die op ftrand gevonden j maar word ruim net uit het diepfte van de zee met de zeevis op ftrand getrot*'^ en dat niet dikwils ^ om dat hij ligtelijk om zijn kleinheid doo\ maazen van de netten uitvalt. Wij hebben dikwils zulk flag! Krabben in de rob van de Kabeljaauw gevonden. Dus verre At‘’ vandus. VAN DE RIVIER-KRABBE. De Zee- en Rivier-Krabben zijn malkanderen zo gelijk, dat zcA welijks , als ze onder een gemengt worden, van den ervaarenfteu ^ . konnen onderlcheiden worden , en veele ftellen vaft dat ze alleen pla«itlcn verfchillen. Cezar Scaliger heeft gelooft dat de Rivier-'l^^ ronder is. VAN DE GEKORSTE LEEVENDE IN SCHULF^’ VAN DE KLEINE KREEFTEN. Daar zijn nog andere Gekorfte , als Kreeftjes , kleine Krccft^fl öqmllen , van gelijken de Scyllari , wel niet in de geftalte van Wa heel zeer van de voorgenoemde verfcheelende, dewijl ze ijder on^^J vier voorga^de geftagten konnen geftelt worden , maar van plaats, in de welke zij zig onthouden , en de mannier van ^"**blijf in eens anders fchulp^J-J^ inMoirden, Pmhoorentjes. Kamhoornen, Oefters , en inde^J oP draaide van l • i C 39 ^ te liMSnfb^nne,S'e"°“!t’'M 7 " * ‘'■i' p, kleine Kreeft Kreeft. ■* ^«t llnSL^“i“ J‘"n°r""" ''°°"‘=°”t- over\ teweetenal. S ’ Oefters gevonden wor- ne^ Seheele lijf, behalveii ’ wit > dat rood is. Die in de Pini? "bidden van de korft van boove- ■ . en zijn meêr rood als wit gevonden worden zijn groo- en, en eindelijk met het gantfchelnf fchaaren , voe- reeft^ gelijk. Dog zij verfchillen malkanderen , als de andere "v aThe't k"'-'': ^^Het wierden van de ondeLltw! Dog dit'LTze'Hè PmT" "Ü ~ .aklcev vt'd'e'Sfte ““ -o„ ce boonaen. k “datce Te st n ^ T Stalde, °=Hardgefcl,tJ , TESTACEA. dertufllheriie^'j'"' of om mTrlfe?" T f '= “j" ™ fent zijn. No5an”^ welke in de fchnften°de^^ ’ ov^flaande oa- plaats toegcëigentj^do^^^*^ Aldrovandus , hebb^e^dcT'^'^^vV^'li^ g^oef- d=Mcefte?ArfftoEêletreTaTcT^T''“”“^^^^^ pleert te hebben , waar hij ook d^ volgen, mij idus rf*' van deel Gedr*^ i.ei"ret„?li“ ^^^handehngen “ °"^-fcheid f Ikv.nde„terwe,ni,t;e™ gewoon «""flootehik dl , V.‘ """ ke4riv llr u^'u'^' dat foorr tijnen voorkn worden , •■ ^teekbaaren nicttc- voorkoomen, maar die een l?A f Grieken als bij de La- ten groote verklaaringe vcreifebw. Ari- ftoteles c 40 ) ftoteles cn veele andere noemen ze Oftracoderma , eveneens de dieren van een hardgeichaalde huid. Rondeletius zegt » ~ ^ fcheidentheid van de Ipeeiende natuur, hetgroote onderfcheid vaö ^ ven, en zo veele gedaantens, is zo groot in deeze Hardgefchaal<^^^ ze naauvvelijks zijn op te tellen. Voorwaar als Plinius die Aiactuvv wiijivd Vv.;UiWacil J. iiiJlUa Uiw ' .,i pi fcheidentheid zal ontvouwen , heeft hij zelf met een vermaakelijj. fchoone fchakeeringc en overvloed van woorden, de vrugtbaarhe^^ . de natuur , en de wonderbaare en veelvoudige fchranderheid , les voort te brengen j verftandiglijk nagebootft , zeggende : ilagtcn der Schulpen of Hoornen zijn het j waar in de wonder*^ verfcheidentheid van de fpeelende natuur is , zo veel onderfcheid verven, zo veele gedaantens met vlak Cplat, effen,} hol (gebult,} f emaant (halfrond,} rond als een fchijfj als van een halve maaOv ring,} een ftuk afgefneeden , bultig (op den rug verheeven,) 9 gerimpelc {gefronft,} getand (gekarteld,} geftreept (geribt,) kruin driepuntig gedraait (ineen tuit met fteekels toeloopende,)| rand met takken uitfehietende, uitwaart omgeboogen, binnewaaf^ gevouwen, dan met ftreepjes gemerkt, gehaaird j gekrolt, ze, kamswijze , dakswijze, gegolft ^ traliagtig (ruitswijze,} over dwars , regt uit uitgebreid , digt in een gedrongen^ uitgef^J bogtig , kort in een geknoopt , aan een zijde vaft , als mer aao^* opengaande , en gekromt om voor een blaas- of kink-hooren te Tot zo verre daar ter plaatze. De geflagten der Hardgefchaalde zijn zeer veele , zo als Arift^^; getuigt, want fommige zijn Tol-Top- of Tuit-hoornige, eenige T fchaalige, en andere Eenfchaalige hunne fchaalen op allerle*^^ ze in krullen, gieren en draaikringen, gelijk men in de perfen en perfèn ziet , ombuigen. Ariftoteles maakt twee geflagten van Tol- Top- of Tuit-hoor<’^^ fommige in een ronden omkeer in een gedraait , als de Kinkii^, nen j en andere tot een kloot in een gerolt , als de geflagten Egels. VAN HET SCHIPPERTJE, OF DOEKHUIFJ^' (NAUTILUS.} De Schulp van deeze, zegt Bellonius, fchijnt uit drie ftukken Baan , ( te weeten de kiel en de zijden , fchoon ze nogtans een^^, j iSj) welkers zijden aan weerkanten als gevoegde kielen verfchij*^^*' ^ zijn meeft van die grootte , als beide de handen konnen omvatte]^ '^it van breette ais duim met de voorfte vinger begrijpt. Dog niet diklr,»r j C 4^ ) gat" “5 owriangsloopcndc, „aarde door hef i ^ c i ronde vorm uitgaande. Doch het JJ’ welgelijkenendenaa^rJl melkwit, helder^ zeer po- J vaart booven op zee onpet^ gedaante vaneen rond fchip. Want etdeomgekeerde^fchaal, Sp dr^hf r °P en j eii vaart heenen met een ” r P’?^^^kelijker mogt booven koo- aater is, dan keert hij de lchuh?nnT^^AÏr-^^'^ wanneer als hij booven ^'■‘^en (vinnen) van’c £hinA<» ^er een vliesje tuC- ^^^^uwen) van de nbf gehjk^’eristuflchendevin- a s V ^ s Spinne (waatervoogels,) maardit , ^elloniusmaaktdeSbb ae Ichaaren. ’ ^ te '"-eed. Schippert fNaSte"'*'^ parleraoerc genoemd word «.«.*“ “ FOlPSn.st^ I’IS,*” '• “ ‘f' r ï Ï.ÏÏ.” *S;sr££ «Ki”",:;' i,t foteles g^^oudenfalsnlf? ’ Van de Tolhor?”^^'^*^ * dat de Pm- gebruik van de zelve. AriC- be^.n^ P«‘P«ra een Schulovis i«! nir het peflaat f 42 J welke Georgius Cedrcnus met deeze woorden heeft befchreevci)'| voorleedene tijden (na dat Mercurius in Egypte regeerde} ning zijnde, was’cr eenj" hilofooph Herkules, roegenaamc de Tyri^’’" ) ze heeft het Purper uitgevonden. Want als hij in dat gedeelte rus , dat aan de zee leit , opgekoomen was , heeft hij gezien , hond vaneen herder een Schulpvis verflond , cji de herder meenend^-j het bloed van den hond kwam, fchaapewol nam, om het geene^' muil liep af te veegen. Dog Herkules die hier op lette, zag ^ wonderinge dat de verf van die wol uitfteekende was: en aanl^'J hebbende , dat dat vogt uit die Schulpvis gexdoeit was , heeft hij als een groot gelchenk, aanPhenix den koning vanTyrus vereer^' door het aanfehouwen van die verf ten hoogften verwondert, gcK heeft wol op die wijze te verwen, en dat hem daar van een kuiv lijk kleed zoude gemaakt worden, het welke hij allereerft heeft jj daan, tot verwonderinge van al de weereld. Want voor die cij^ den de menfehen van dat verwen niet geweeten. VAN DE BLAAS. OF KINK-HOORN, BUC Dat de Kinkhoornen uit het geflagt der Tolhoornige zijn, wij bij den Philofooph op geen eene plaats j en voornaamentlijk ^ hij deeze woorden fchrijft. Eenige van het Tophoornige tot een omwentelinge ingedraait als de Blaas-hoornen j fommigc ^ tot een kloot in een gerold, gelijk het geflagt van de Egels, als ^ van de Tweefchaalige , enz. De Kink-hoorn dan is of groot of ^ wiens fchulp, van een draaikring met knobbeltjes gefcherpr, vangen. Arifloteles eigent den Kink-hoorn een rouwe fchaal to^' van de MUREX (EEN PURPERE SCHAAt'' OF TAKHOORN. Het woord Murex word overal genoomen voor alle purpe*'*^^ hetzij dan van de Purperflek, of van den Kink-hoorn, of Schulpvis: want het is een en ’t zelve met Murex geverftte weeZ<^’’[i het is met Purpura of Conchylium geverft te zijn. Ik noem , drovandus, te gelijk met Rondeletius de Murices, die ook i nig zijn en lange en vafte punten (angels} of naagels hehbc>^‘ gelijken keur ik voor goed de oorfpronkelijke uitlegging vanh^‘''jj;!) van Perottus , die oordeeld , dat de Murices genoemt worden pe ruwheit van de muuren. .|,i' Daar is ook een Murex, de welke wij van de witheid en waar meede hij naar wit marmer met het uitwendige gedeelte 1 gemartncfjjg «p, , y ^ 45 } «IC den witten ^”n”‘ r t «^wendigc gedeelte is hij purperaotk “=keref3c fa„ Pu™^^ en ConcbyUum wijd. gd.jfe der eenige punten en mLJ ' gelijken een tweede Murex zon- heeft knobbels, maar feherpte, in ’C midden van den ^ofFc (zelfftandigheic) ismarmÏÏ flingers. De gantlche °P geen plaats wit. verfzo buiten als binnen geel , De driehoekige Murex 7 t> j «n aan de andere bijna is aan de eene zijde effen, SdS'Tefc I '-<= -j- H.^hecft eer verheeve ftrcciï^ nogtans méér van binnen. D^ch zi n v geheel rood , te fterke fpitfe punten^ langer in de^flink^ twaalf reg- wefe Jk4wa«t zewAfd- 7"" P',f “'"■ 1'“ an^-' Scoütfte marmer-hard ^ Murices: van vaneerif.^^- ^^^ven punten Puitpi bijna faftraangeel. kuil bijnaalseLcrootofrehi^^^ •‘‘^^^ar alleen Word. , dat is in welkers midden een VAN De Co NCHYLH^M OF GROOTE TUIT. Het is zeeker , dar h« ^gemeene geflagt van^^harfg^jf van ConchylUun. en voof Mn cemge ioort van dczdve, bij* ’ “'"y“''‘*“>'jkniaarvool vhybum K nit het gcilagt van deirooS^T" 'V°rd. De Con. of ’ bet wdkc laij in Hen . “datdc-lbrec- 4 knobbeltjes. Zijn dekfel “ 2 Sf ’r punten ® Byzantia van de Ara. VAN C 44 } VAN DE TOL. TOP- Of TUIT-HOORN , (TÜK 6 ^ De Philofooph noemt onder de Tuithoornige eenvoudig jidioorn, begrijpende hen alle onder de zelve naam, zonderag^^^ :n oD de grootte ofte de De Tuithoorn, *-'-n auc uuult uc men op de grootte ofte de hoedanigheit. Rondeletius befchrijft de lange en groote Tuithoorn, beftaaO^^, veele kringen naar de dikte van ’t lijf, met een dikke fcherpe rand» witte fchaal, rouwen fcherp, vol llreepen en knobbeltjes. Hij '’J een ron gat en een fpleet , waar door de drek word uitgeworpen, hangt aan de rotfen met de tuit om hoog gekeert. Ue geoorde Tuithoorn is zeer fchoon , zeldzaam in de Franfch« Wet IS een knobbelagtige en omgeflingerde fchulp ( fchaal . ) De van de zelve ziin getand ^op]cv^vTtA^ ^ n.» «nr, of J i uujgciungerae icnuip ( icnaai. ) juei^ van de zelve zijn getand (gekarteld. ) De Couleur van binnen en ' huid IS als verroeft ijzer, de reft laffraangeel. De knobbelige Tuithoorn is lang, dun, in een fpits punt eindig^ Zfodaanige zijn (bmmige wit , eenigezwart, andere bont. Zezijn*' grooter als een duim. In deeze woonen de Kreefjes , als ze klein zij>^'/ 3lS AnltOtClCS VOOreeeft! en 'zitn lonrrö». ^1^ „,«ii J T A -^‘A^cczcwoonenae Kreetjes, als ze klem ZIJ* als Ariltotcles voorgeeft: en ze zijn langer als die, welke de gafte woonders} van de Neritae zijn. ° De hoekige Tuithoorn, loopt met het onderfte gedeelte toe naar de tuit, en met het bovenfle in een lange fcherpe bek. IS als marmer. ® ^ De gefpitfte Tuithoorn. Zijn fchaal is van binnen purper, yai* ten wit , en als met kalk beftreeken. e uithoorn Pentedadylos word alzoo genoemt, om dat bi) jehctuitcerlW De gladde Tuithoorn is met geen knobbeltjes voorzien. Het zoude een oneindig werk en een ijdelen arbeid ziin , A Tuithoornen , die zig van binnen in Sponfiën onthouden op te want wieis’er^ die met kennis of woorden zo grooten vruc^tbaarh^*' dingen van de natuur zoude konnen opvolgen? Deeze hoorentje/. ichillen ondermalkanderenvangeflagt,' want ze zijn of blekken, oH hoornen , of Nentae, of NaaveJ-hoorens. Zij ver/chillen ookvai^ VAN DE TOL.SLraGER. OF DRAAI-HOORf^® CTRocHUS.) nis°vin®te?ife daltH^ Rondeletius, van de nis van het tuig daar de jongens meede fpeelen Tollen Sominit;^’ htj, zyn kletn, de welke van hecboovenlle wijde gcdéeltvood föe ft “j" '^"'"*?‘'P'g=>-- Ze zijn alle *'cnfte glimt miuft , die ond» f '= l^e^aan , de «aer legt is van den glans der paarlen. Van de nerixe, zwemhoorn. L om dat men verdi^r zeegod Nereuszo van plaats van een kfni n-” "^o°gelijk zodaanigen hoorn , n„ glad, wijd en rond i ’^^^'^orn gebruikt. De Nerita is BuS ‘^etaaije lijmaetbe ”^MH^^°°j:'^e"deaandeblaashoorn, Cl- ’ ^aar rood. ^ ^^’j'°g*^C^apaver) niet zwart als de geflagt, hebbende de fch aal in ^ ^chaalvisje van het tnirli in dfv .§ kleine fchaT t ^ P zigtbaar is. Zij heb. c land , en üelt , dat her^^ ’ plaatfen al« * '^‘^ornaament!ijk uit planten : Waa er-en bf d' ■■ “ «"'hiuden.'^ Varro en trokken in z4t„ÏÏ™ , Plinms zegt , de gen: derhalven pdient"®?’ boornen z^f “'b andere plaats weSero.4‘4tS '*? '-ooranfe^ af °“' cn twee hoorentjes, om bij den ''efbaalt. De Slek^ÏÏ'^?" ^^'■a^^ger ontkent het ook. Derbii zoeken, in plair. v,i, !““[ Cop dat ik ook zijne woort'" “i^cenSt mtT"' b b^maarigheir van het zwart^pt " f FoefcdddeTnltdé r"^‘adthf= P“"ten ^ijn. Plinl^a^^^tJrzr,"' ‘'“«bentjes: na dat «ardiglig^. boorenrip- genoemt. En er- iaar mij dunkt j Zes-r Alri"' ^ een zandagtige ° o’^ovandus, dat ze volkoomentlijk ^ 3 zieiK, C 40 want liet is wonderbaar hoe zorgvuldig de natuur is geweeft «die punten of oogen te bewaaren. Wijders zien wij , dat ze vier nen hebben , twee grootte die de agterfte zijn, en in dewelke geene wij de oogen noemen , en zo veel kleindere , bijna voorhoofd. Daar zijn Zee- Rivier- en Land- of Aard-Slekken. ^ De gegraveerde Slek is tuitig van fchaal en reedelijkjes lang, lijk en rouw van graveerfel, dikker (te weeten de fchaal) als in del^ flekken, van binnen glad. _ i De Slek die tot oli-gebruik diende is rond , en gedraait van fo j en zeer groot, den welken Plinius ons doet gedenken, om dat tot den oli beezigde, en die daar meede van het eeile vat in het 3 ^* overgoot. De platte Slek is zeer gelijk naar de Land-Slekken , die fomtij^^* uitgegraave aarde gevonden worden. j De gefronzelde en genaavelde Slek heeft den naam gekreegen rimpels, waar meede de fchaal van deeze Slek overdwars is bezet welke zoo verheeven zijn, dat men ze ook de geftreepte kan iioc Zij is van binnen wit, van buiten geel, en zeer bros. De krullctj^^ draaikringetjes van de tuit eindigen niet in hetfpits. Het boovenk^^ deelte loopt langer uit. Het gad is wijd open, en lang. De genaavelde Slek waft rot een genoegzaame grootheit uit >, welke tuithoornig is , en in het midden genaaveld. Zij zijn verl^^ of de en van bijzondere verf. Want fommige zijn zwart, eenige ho verwig, andere geplekt. De fchaal is glad, en als hoorn, ofziet'^^ gelijk de nagels. . DeNaavel, is gelijk als het middelpunt in een diep gat van draail^^ gen, oi om het welke de gieren van de Slek omgeilingert zijn. j deeze reeden word het de naavel genoemt: want bij overzettingeO^^ men een naavel, het geen in een ding het middelde is. Zij is de$\ veerde Slek gelijk, eh verfchilt van gedaante, verf en graveerfel: K eenige purpere flreepen, et» naar dat ^er het ligt op valt, een lijke verfcheidenrhcit van verven vertoonende. ^ ' De Slek Echinopliora van de fcherpfe alzo genoemt , is gehe^‘ knobbeltjes en punten gcfprcngkclr. 1^ De Slek Cyiindroides word zo genoemt, om dat zc een rolftce^ff naabij komt. Zij gelijkt ook naar een naald of eenkeegel. Ziji^r/ gewijs tuitig , en met verfcheide kaftanje bruine punten geteeken’'’j^;;f grootte en dikte als een vuid; alhoewel Rondeletius wil, datze ni^^ ven een duim dik is. ^ De Slek met een gladde ftompc punt is zeer frajii, eindigenti^ 4 langagtige dog dompe tuit. DE ZEE-EGE^L, ECHINÜS. ERINACEUS et kan handelen. Sommiaenoem. 1 ^ P«”ten ^Ppel, om dat hij met de^onrl ^^”^®‘^eenZeediftel,ofeenZee-oranje- P^niten af zijn , en van ^rootte e voornaamentlijk als ’er dc 2ee, zegt Ariftoteles, i! van mrnn ^.^^'"iPPel gelijkt. De Egel uit der overal zeer vol met d van allen belchcrnit, de- lommige paars, andere blinkenll^An. glansrijk als juweelen- verre Bellonius. De voornaimi^ r omwentelende Tnr ^ en Echinometra die grooter is aU all Spatagus , en Brifllis^ S ka- "ntthttaf Ve rnet W d’ ccE middelmaatige punten. •^‘^^^^"overvat worden, endeezc Maroaritifera. N de ^ A r l e M o E R.s c h u l p SCHULPVIS. OF > VAN DE gestreepte SCHULPVISS EN^ Rondeletius heeft ons drie geftreepte Schulpviflèn , ondcvkh^i ■ J van welke de eerfte uit twee fchaalen meeft hol , en op den rug heel verheeven, dat veel naar een ron^^l daante crf^hikt: van binnen .‘o „i.,j i •. /, . van 1 I • ° vcrneeven, dat veel naar een rono^'.f daanK gclukn yan b.nne„ ,s 2 egl,d, van buiten geftreept, kanis*' ü^difde ‘"^nomringalsecnzaag. De tweede is dec^ St wtdt.'^tedet &„ “"'P- noemt worden De derde is fanger da^ 1 an Jeri^^ aterei^ o?crTwa“’ndT ““ VAN DE GEË GELDE (^SCHERPPUNTIGE) SCHULPVIS. ^ hweTSik’ Wd®df Schulpvis zo VI»: fchernre pHiik ^ g^egcide ijcbulpvis zo va' ieberpre, gelijk de gepunte Cgeangelde) van de punten moö? noemen PItmus getuigt dar in deeze platdei. gevonden “ordem ze Schulpvis gehjkeiit de Kam- of Sint Jacobtsdiulp , van fcli»^ nugcighol, geftreept, en inden omring ingefneeden. OodeftreeP^ fteekenzeerveele kromme punten uit^, in zeelef ze door'SS^nf^''" * kenteeken van .zich naalaaten U g ) of uit een andere oorzaak mogten uitgevallen ziji^' VAN DE GESCHUBDE SCHULPVIS. totnoch ^toe gezien ^ autheur , dat ik \^' tot noen gezien is ., hebbe ik de gefchubde genoemt daaroiA dat ze met ftreepen of halfronde liniën^ als fchubben, ver/iert is. VAN DE LANGE SCHULPVISSEN, Rondeletius telt en berchrijft twee lange Schulpviiren, De Eerd» derrehéid''''^ g*onlèldc fchaalen, va» oeriuicide verf, m de omring rnnd . ,n ijid derfchriHr f !i ^ getronlelde fchaalen^ vis van Plfmus tc \vee/eii7Óm J';^°"‘iff‘"»°‘'v*elt de lange Sti> is wit en fchetp van fchaal. me is wit en cZr;%TnkLrmt\^! ^ “o» fcheiden. In dVzijdc dLt ze vetfche.de ftreepen d» dcre gefchikr. ’ “F-gaat, heeft ze yeele gaaten dp V' ( +•>) SCHULPVIS DER SCHILDERS. “ ™°d. teel len ongel >jk: want met het 5r"lv^7'‘ 'J'"^,Senoemt word, en Deezjsd!, SCHULPVIS. toov:„TJr;eSt ?‘p'?= 't“ ft van de r I '^elke eenio-e nn 1 ^ ^^^^nipels hier en daar toê -‘ndigen. De fSfn z?i? want ze zü '^’-^^^*j^^^ndcreaeftreenr,»" uit, en naar den rug kende. wkrea S'chgrafuw ”^en" verfchillende verf, g w , en op het loodblaauw trek-» Van de schut pt/.o c Vis RHOMBoinpc r\T? r>>~> streepte mossel eE- Rondeletius heeft van dceze o«. Om nieint, dat die te reet de CVd gevonden de l'chaal is als de1cltl„ ^^^‘ï^ln^^ggenoemr J T'" va(tcr_ De kr.« j- Van de zee-mniT^i borden , ='-Mnde ^""oegzaain ineeii hS? ^ ‘^^kker en ^^Idzaam '^erroont ze een fd^rre weggenoo- on; dat ze zig ia diepe oml^ d " ’ ''' G VAN C fo) VAN DE GLADDE SCHULPVISSEN. Het onderfcheid van de Gladde onder malkanderen , is of grootheid, of van de kleinheid, of van de dikheid, of van de du ; van de fchaal , of van de verf. Want fommige zijn gantfch zwaf h nige wit , eenige met zwarte ftreepjes onderlcheiden , en andere purpere, dwarfe en regte ftreepen. VAN DE MELKWITTE SCHULPVIS GALAPJJ EN ZWARTE SCHULPVIS VAN RONDELETl^' De Schulpviflên Galades hebben geen Latijnfche naam gevond^f' riftoteles telt deeze onder de Gladde, mogelijk zijn ze Galades melkagtige verf genocmr. Want ze zijn zeer blank, groot en glad- ^ vind ■’er eenige die een weinig purperagtig , en fommige die geelagti^ maar alle zijn ze van binnen zeer blank. De Zwarte is de voorgaande volkooraentlijk gelijk , als dat ze van v* en buiten zwart is. VAN DE GEBANDE SCHULPVIS VAN DÉ^^ ZELVEN. De Gehande Schulpvis heeft gelijk als vijf breede banden, eene zijde tot de andere loopende. Daarom word ze in ’c ^ niet onhebbelijk de Gebaiide genoemt. Zij is zeer glad j hard ^ marmert van fchaal. VAN DE SCHULPVIS VAN EEN HARDE SCH^^ en VERSCHEIDE SCHULPVISSEN. Rondeletius zegt^ dat die foort van Schulpvis van de Galades (J - X ^ . 1 1 r Af*. * witte) en de fcherpe Chama (gaaper) niet van ’t Iceven of du - . . . n 1 1 •• J_f J /Hc yerfchilt: nogtans vcrfcheelen zij ten aanzien van de banden^ V v-t ' ----- ^ ^ in die fchaarfer en breeder zijn ^ en in deeze meerder, en maar eenige ftreep beftaan. Daarenbooven zijn deeze met eenige I van de zijde loopende ondcrfcheiden , niettemin nogtans ê ^ Eerfte heeft zwarte banden, dog de wijdtens zijn ten deele deele uit het purper i gelijk ook eenige ftreepen met de zelve verf ^ veriiert.- Van binnen is ze gantfch blank. De Andere met zwarte over dwars loopende, is van binnen blank. De Derde heeft drpnge en fchadu w-donkere, fchaal zwart van verf in het bo en ftnalier t C l"ï 3 Jwde is vil ""f '°"‘1 5" trekkende ophetijferroeft. De °*'gaande, booven blank: ^^nigcroiaatg{^ S (zaagswijze). De Vijfde is de Tweede SCHULPVIS Van een dunne schaal: De. Schulpvis van een rïnnn» r l i er fchaal zo genocmc. Het de fijnheid en brosheid enis. Van buitenisze vuil befliilcr'^ at ze uit het geflagt van de Moflè- kende als zilver. alchgraauw van verf, van binnen blin- '"tlr (GAAPERS) in t algemeen. nagcIaS' Elianus ons dit allvs migeIcherp(rouw,)fommigeglaV ltu\ken gewreeven, en andere m ’ worden met de vineers nan regc der zelvet -jn^ir “gZ Z BcmeZ’'r=''’. ""‘•'re zijn uitlfikeZ 7"=,, desel, jke nifle van het mein^‘ noemen ze in’cT beide de verven onder een te ppK* Aldrovandus, dat het vpji/" het voorbeeld -'nnpf^'- ^‘‘‘^klchebenaaminge laaten. ^‘jzen. Hierom^ zulkn befchnjvinge der zuilen wij het aan ervaarener ovcr- VAN DE CHam AT^ ^ CGAAPERS) IN HET BIJZONDER^ EN EERST VAN DE GLADDE. vifc; sponde... Zij Weepfi ^^^^des genoemt wnrrip ^^^^^chaal,eni Sers wo'rH^ der fchaalen Van deeze verfchilt ii gemakkelijk gebrookên'^l”*^ drukken der vin ken, hetwelkin SchulpviflênenPedl: Ga n, nes (Kam- of Sint Jacobs-fchulpeii) niet gefchied. Zij zijn en buiten zeer blank, het vleefch is van binnen ook blank, twee gaaren gezien worden : het eene is de mond , het andere d^ gang van den drek, beide bogtig, (vol vouwen,) dat het verwijd geneepen kan worden , dit om het waater naar zig toe te trekk^’’^ dat om den drek uit te werpen. Zij worden in den Oceaan zo '$ dat ze meer als vier vingeren breed en zes lang zij n. VAN DE GEPEEPERDE CHAMA VAN BELLON^^' Het is een raoerafchagtiggeilagt van Schulpviflen , in de flijk lec'''^jj Zij worden Biveroni genoemt. Zij hebben booven maate brosicli^^j de en platte fchaalen , niet gelijk andere bolronde Schulpvifiên, naagtigdun dat ze doorfchijnen. CHAMA (GAAPER) OfJ BELLOiNl^ VAN DE ZWARTE GLYCYMERIS VAN DEN ZELVEN Daar is nog een andere gladde Chama (Gaaper , ) hier in van dere verichillende , dat fchoon ze glad is , nogtans gemakkelijk kragc teegens de i'cherpe Chama opmag. VAN DE ZWARTE CHAMA (GAAPER) RONDELETIUS. Zij hebben dwaas gedaan, die de zwarte Schulpvis, voor de 2' Chama (Gaaper) hebben uitgegeeven, daar de Schulpvifiên rond^^, de Chamae (Gaapers) pleegen te weezen , en niet gaapen. Chamae (Gaapers) zijn langer van fchaal j gelijk als de zwarte (Gaaper) is, met lange, gladde, harde, dikke, en als fchaalen. VAN DE CHAMA (GAAPER) GLYCYMERIS DEN ZELVEN. A Ai?^ ^lycymerides zijn genoemt van de zoetigheid , zo als ik Aldrovandus , om dat zc zoet van fmaak , en minder fout dan de ^ zijn. Daar zijn ’er die ze Glycymerides noemen j gelijk als uit re bitter. De Glycymerides dan zijn(GaapersJgrooterals dePei^^/ met een lange fchaal , op de wijs als die van de RiviermoffeleJ’ A harder , dikker en gefronfl , nogtans daarom niet fcherp , uit de^ te rosagtig , van vleefch en deugd van vogt (fap) den Peloris ( 53 ) Menk^'^ CHAMA (GAAPER) PELORls. fel™ ïicfov«'Jn" P^) Bcl- v,n j Rcnoemt: want ze ziin « Pelondes van het woord of IJ ^ verfcheiden. OfzeziinPf>P^^'^^‘* Chamae , (Gaapers) en 'Pp\ Sicilië dat in zee van Peloius j een Gaap gevonden worden n- omtrent de beüe pe^a til. Pf"’ ‘'‘= nooit VAN0ESCHEape,^00WE,CHAM..,0A.PH^, De rouwe Chamarpn. x ’ ai y ditciTe “>f rèt'a"®',’ ’’f f'deValvae, fchaa. fcherne deren , dat die met een?. i’^ verfchillen zij ichulpY gellreept als een veeleien r de Pecten heeft reste ftree j (Kam- of Sint Jacobs- hard ’ haal van de^frhe dog deeze dwarfe , zeer Want de Gladde ^G 1 P"'" is magS n-n" fn^.^ vergeleefel de vingenen de andere b ^°^den, daar S^'en Un openen. '''''' zwakke drukkinge van DE OESTERS. ttet meerdere ri dat Ï? Odkr7?na^ de LMiiTjfr? •' harder fchaal •de gcnoomeirw^ Rondeletius leert ^ijn zeer veele!°zo L g=n“S«” ™ df fnuwhebben, altooko Jdlczerglfott'/'^^'^' '" «““de; 2ii V ,?j rivieren, poelen Ti/ "^^i^^t^deren vcrfchil , yrien , zwart van fchaal en ros inSnanin i de Oefters, Bellontrze-r ^^t aangaat §^r en hooap hooven en van onderen weezen , dat ze ^^'^gseaj^ cnhetanrlf. hben, vanwclkeheceenetuiti- ten aanzien van de DlLrc^"'^ Z>j worden vermaart of r f4 ) VAN DE BOSCH. OF WILDE-OESTERS. Men vind Oefters, zegt Rondeletius, in onze zee^ die van ne volk Scandebec genoeint worden j om dat ze fcherp van fmaal^ waarom ze de lippen der lekkerbekken al te zeer verhitten zweeren. Scandebec is het zelve dat een brandende bek , mein j zegt Aldroyandus, dat deeze foort van Oefters gelijkent geene , de welke Plinius verhaalt , dat op fteenagtige plaatlèn groeieJ^ ■’ i geen zoet waater komt; of liever dat het Land-Oefters zijn. zeekere Oefters, die ze Bofch - of" Wilde-Oefters noemen , vafl voediel, maarftinkendeen onfraaakelijk. VAN DE OESTER GAIDEROPODA , OFTE EESELSV^* Daar is een zeekere foort van Oefters in Griekenland bekent bi) n meen , die ze Gaideropoda noemen , gelijk of je Eezels voetzeide- ze IS vleefchagtiger als andere, nogtans minder llnaakelijk. heeft van deezcj dat ik weet, geen gewag gemaakt. VAN DE PECTINESj KAM- OF SINT-TAC^^ SCHULPEN, BONTEMANTELS. De Pe£fineszijn tweefchaalig, enfluitbaar, zoals Ariftotclesgc^^ cn beich^men zig met toefluiren. Maflarius Ichnjft dat hec Schulpviflen zijn met dubbele fchaalen, de eene nogtans gezwoU^^a de andere effen , en met twee hoekagtige oortjes of oorlellen, j worden meerder geflagten van Peftines als twee of drie opgete^‘'’j welke ten deele in grootheid, en ten deelevan verf en oedaante vef; , len. Want ze zijn los, blank en bont , als meede wit en brc^^, Xenocrates vermeld. Sommige Peefines, zegt Ariftotcles, zijji^’^ den welken het eene Icnaaltje breeder gehjk een dekzel booven is. Daarenbooven zijn de ftreepen of hoogc ftriemen met lini^'’^v‘' booven naar beneeden loopende verftert, die met twee dricande’^j en doorgefneeden , van zijde tot zijde loopende naar het engerg^^, f in het geflagt van de SchulpvifTen ('want Pimius eigent de Peab^^V het geüagc van de Schulpviflen toe) kennen wij de Peden alleei^J' 1 aan het eene deel vlak is: wiens opgezwolle Td; , ! r 1 ■■ ^ gedeelte, met twee oortjes, gelijk meeft, geteik^' i vo.ric l. nkomt: ende alzo gef, reept gd.jlc Sch.Idpadde,. met pinnedaks wijze gegolft. OcPcaunculi, Kammetjes, gelijk hc‘^ . zcivc fpreckt, Zijn kleine l^eftmes. j j C yo VAN DE MOSSELEN. hofr nidgefcSaSf ^2^ Schaal bedekt worden, zijn uit het ge- ren^ ’ worden ’er gelijk met i hair omtrent rotzen en bhnkende; uit den witVe^bi?? ‘^««mwol omzet, van binnenglad bin overigen ronde!7’ gedeelte groover gdük e» ,0^8. va„ her vledi'h ï e^fvSag'Stoi^c VAN DE mosseltjes. van Ihn,? dat ze d.e onen en?’ 'dl’aalcn S?.lfc “ #‘=“? > Ckaal) hebben ;?eet békwt°""“ “°f ’ “ ™ «ekeriijic “nder ondcrfcheid gcnÏÏl dc rondheid , cn df r®? "“■'den onderfclieidcn Dar"; ftinkcn; en d-At want hij ze^^t dat fe no-. grootte, gemeenen texVleeft' zo ab me geUikcnen fchijnt in eeenerli I • ^ ^ altemet m ne Moffelt, V dat ze bei(fe n de waarheid CMoffelen.) rot Ms zt.’ degrooteen klei- Van De T^r t ' r^'-’ Van De tpt t g^^JJ'Visje.s,) Bellonius ze^t ^'^d’eitjes, SS C' ~ feSiS ;» *r«SK I VAN. c VAN DE EECKEL, DADEL, DADELKERN, (BALA De Latijnen noemen een dier uit het geflagt der waaterdieren (eenEeckel, Dadel, Dadelk'ern) van de gelijkeniflè vande Eeckels- ' zijn glad , zegt Petrus Gillius, en onthouden zich in de holen dcG zen. Zij worden van Ariftoteles onder de Hard gefchaaldegetelf' lonius noemt ze Duimvoecen , om dat ze gelijken naar de (groote coonen, reenen j) aan de voeren. Ze hangen, zeic j aan de iceenrotlen (klippen} van den Oceaan , en hebben geeo naam. VAN DE PHOLAS, ROTS-SCHULP. Pholas is afkomfiig van het Griekfch, het welk beteekent in ceH vJ'' fchuilen. Van de Pholas een Schulpvis, zegt Aldrovand lis, en gclijknaaminge woordbeduiding der zelve , vinde rk bijn» met al zo bij de Grieken , als bij de Latijnen. Wat voo^ - I VJ V. VV dl hens uit de Hardgefchaalde , die de Grieken Pholas noemen, li< Cf ~ ^ A UUtlliGiM . Rondeletius alleen de Liefhebbers declagrig gemaakt. Zij fchuih ^ de rotzen , zegt hij , dat ze van de rots t’eenemaal word bedekt^ word met het water alleenlijk door een klein gat, dat naauwelijksj baar is, gevoed. Zij bdlaat uit twee lange Ichaalen, niet in < dc umrebreiH . ak rif» rt , ri . [jjF de uitgebreid , als de "MolEIen , maar ronde. Het vleefch van is bijna het zelve als in de iVloflèltjes. Zij groeit zo valt in hard^ zen , dat ze nietals met een ijfere hamer van de aan Hukken gedaagd'’ is af te trekken. VAN DE SOLEN, N AGEL-MOSSEL-SCH ULP^^'' Plutarchus heeft een goor (buife) ofre pijp.gelijk als in \vaterleidiii0.^b len genocrar,* Zulk foorr van Hardgdchaalde worden van de Si.’lencs genoemt, als meede van Plinius Solen , Aulos, Donax^ y of Dadylus. Solen word gczcgtvandegclijkeniOcvanecnLTootoft^ Aulos , als een tromp (trom péc ) uirgehofr 5 Donax van de gedaan te l bol net, dat aan de rivieren vvalij Onyx, dat is een naagel, '^uJ uitterfte naagels , in dunheit en geftalte gelijk , of van de verf van de % i onze naagels met ongelijki en ÜaeHylus genocnic gelijkenifTe van menfehe naagelen. Zij worden onderfcheiden netjes cn wijlics. Zij zijn neegen duim lang , een duim dik , hol als de twee uiteinden altijt open. De fchaal is blaauw, en hee^ ^ baurc itreepjes ov'ci dwars loopende j in het deel daar hO f de ““ '“digt hij in een 2^ien ,^S hiVer" en ITro"" gedaante van de ) ue Kieinlteeen Ham hepfi- r, "ëenjK van grootte, van i Zij is de moffelen ecniverma ! " S‘;"oemr. Want dus hefrh de wel- d"i it?‘^ ^ » h« tndT'n' ” “■ nenj^an een bhnhende e„rSee“g7an^T’ d"'r^" iia onderftet? '" *''''' ’ “ “ geel ftrekt, daar VVO word ze Inl ''^" een ged '; ü '*\*^'’“'™"“>wergenoo,er“ ‘’''“‘*'=, “''S'- dcr ondeflS '^?" binnen is veel vleffch i’i j " gemakkelijfc dcrfcheid. gelijk als in de raoffelenTegge’n ' “■>• Byfliis, Asbettin"^" beeft niet allee^n ook’ h u'! de bladeren de maar ook dat men vfnT”?’ '’^n geklo’p^kr'a" b'it land faard) 5> zngthii, van Kevo^'b'’^ n„ boome® pitit. h« diefommige katteen noeL"“' m^b^ï "'=• «elt een heefter '1"'^^^'- “ ‘'“b’' n«m n" dê% Z'" * ""«^rfie'en vïd'eltr.n'l! ™ 4oem- de D y,’ “ "aam naar de oti -i A- ^‘lerzamfte j * “ondeletius zeet , de Zpp r Selijkenifle van de nn nT Verf zagtfte b^i fSteekm^ff n' de gelijkeniffl van de^ f tff ^0 * meu maaken ook Bvff Byffus aizo'^^' ■b' bylTufva^ j ''ï!'™* bornels de na’^m *'j de Ptnnac verfchilt zo veel van H ft ^an als grof kennepe-vlas ^werk} van de allerfijnfte en teederfte zijde* ^ grootre van die komt met de grootheid van de Pinnae over een : in de grootfte is het een voet lang , en in andere korter, VAN DE CONCHA ANATIFERA,OF SCHÜt^’' die eendvogels voortbrengt. Byons Schulp-aalen of Lang-halfen genoemt^ Van de Eend- of liever Gans- voortbrengende Schulpen , die boomen hangen, zegt Aldrovandus in zijne Befchrijvinge van de len, dewijl andere anders fchrijven, en in veelen tegens malkanderen en fommige weêr liever willen dat ze uit verrottinge van hout, eenig^“! vrugten die in zee neêrvallen , en andere uit fchulpen voortkoomen> ^ fommige dat vermogen aan het zce-water van een landftreek toeeigen^! houde ik mijn oordeel tot nog toe in : willende nogtans liever meerdere dwaalen , dan zo veel doorlugtige fchrijvers tegenfpreeke*’' VAN DE ALGEMEEN E. EN EERST, VAN DE LEPAS , ROTS-SCHULP ; OFTE F^' TELLA, SCHOOTEL, HOEK SCHULP, I, Lepas zegt men bij de Grieken. Galenus in zijn overzettinge j j waar ze van Hippocrates Lepades genoemt worden , legt het uit, SchH^P^j die aan de rotfen hangen, Gaza zet het over Patella , eenSchootelj de gelijkenifle van een Spijs- vat, zo als Rondeletius meint. Datd^j^ pas een eenfchaaligc is, hebben wij bij Ariftoteles. Wat de gedaante ) langt 5 Ariftophanes de Letterkonilenaar zeide , dat de Lepades S Tellinac gelijkenen. Maar de Tellinae zijn tweefchaalige. Bellö'’5 fchrijft dat de fchaalen loodblaaiiw of afchgraainv zijnj endatzehoo^ als de flek uitfteeken , en mond en kop hebben welke die gelijkt. fchaal is niet net rond , maar ongelijk, van binnen glad, van buit^? J weinig fcherp , daar fomtijds mofch opgroeit , de bult in de loodblaauw en geftreept , van binnen hol. Zij heeft in den omring^ het hjf een vleefchagtige zoom, die ze iiitrekt als ze hangt, en de zaamen trekt. van DE AURIS MARINA OF ZEE-OOR' Als men het groote Zee-oor zegt , zo word ’er verftaan , dat di^ in de ^ ^ 5 3 dof> van de kleine Lepas, welke nu befchreeven is , ver- [*'cffelijker\enrf^ grootheid verfchütze niet alleen , maar in een ander veel ‘ie gedaante. Zij beftaatuitééufTaal , jj'enaanteteekenen'' g^^ieeUe aan de rotfen. Hier behoort met ons onr r ^ ^ee-oor genoemt word , om de groote gelyk- eenfehaalte tn :;fr"^°'^derfcheiden is van het Yenus-óor. Het enlchaal,ge, en viermaal grootet als de andere. N DE CONCHA VENEREA OF VENÜS-SCHÜLP. * bij de tweélSgeToeg^^^^^ «nfchaalige, *'2= gelijk als uir efn eentee ronde als om Wcegendefchoonheid, en de S^,n7 ^ ^ j bvftaan. En voorwaar van naamfte gaaven van her overfchlon^r T welke de voor- Z'1 deezen naam voor alle andere fchufoen"' ’ '^'=''dienen doorknaagr, van binnen oantfch wlnl- r>efchaal,s zeer hard, nooit d'ntherd van verven uitfteekènde. ^ ^ VAN DE PERSIAANSCHE SCHULP. »“dusonfedeÏÏnrchaV"“'^n^^^ > en is van Aldro. 8=deelrerood.rnroo^bUnf ff'’ her lm vav, rs ’ ‘^“''"^""‘'“'‘^'“P^^knvoortbrengt. EPENICILLUS OF PENCEEL-HOORM Qie ae Ich.lders bee 2 f:'r™’.."’.°°g,=hjkvande gelijkheid der penceelen, elsj nogtans zonder ^'1!^ draai-flingcrende Cmet hoeken en win- is een hard.gefchaalde v.n ^‘^®^^‘iP^°°"®"V^Cbuisje)zegtRondeletius 20 dat het voor det" weeke ftofFe,aan derotzen vaft chipen ook toe te behooren , Sndere'^P" beweegt word. Hiec wurmen verborgen zijn, ijpboorentjes (buisjes) in de H VAN («o) VAN DE ZOOPHYTA, PLANTDIEREN. EN EERST, VAN DE ZEEBARNNETEL, SNOTTOLF, ZEEQUaBBH' Die de natuur nog van dieren , nog van heellers , of van planten , een derde uit die beide hebben , als Ariftoteles fpreekt , worden bij Grieken Zoophyta genoemt, In ’t Latijn konnen wij ze niet noetn^’’' dan alleen dat wij ze Plantleevende of Plantdieren mogten heeten : zoda^' nigezijndeZeebarnnetel (Snottolf,Zeequabbe,) Holothuria, Tethy>^’ Zeefchameldheid, Dol-appel , Zee-konkommer ^ Zee-pluim of pp, en andere diergelijke, bij de welke veeledeSponriën^Zwammw bijrellen, die wij onder de onvolmaakte planten niet zullen ftellen(pla^'* fen.) Scxtus Empyricus. geen flegtphilofooph, vermeld óeZoophf^' die uit het vuur geteelt worden. Want de onderfcheidentheedenderd*^ ren optellendp volgens de verfcheidene wijzen van voortteelen , fpre^^ aldus. Van diegeene dc welke zonder vermenginge worden voortgebr koomende fommigeuit het vuur voort, als de Plantdieren , dewd*^ wij in de fchoorfteenen zien: eenige uit bedorven water , alsdeMugg^"' ^ voor (^flag) deeze Zoophyta zijn , weetik voorwaar oie^* Daar zijn verfcheide gevoelens weegens de Zeebarnnetel , of het dier or een Plantdier (Zoophyton) zij. Van het branden zijn de den zo wel als de dieren van de Latijnen Netels genoemt, orn dat hand fchijnen te branden , indien men ze aanraakt. De Zeebarnnetels verfchillen van grootte, leeven, wijze van doC^*^ plaats. Men merkt veelerhande foorten aan. Een zeekere Zeebarf’*’’' tel word aldus van Rondeletius afchgraauw om de verf genoemt, Z'i [ zeer dun , om dat ze groot loot ofte veel lokken en weinig beeft. Zij leeft, ofte onthoud zig, inde klooven der rotfen. Zij ( hethair ainjt wijd ontvouwen , en trekt het nooit bij een : nogtans is in der daad een Zeebarnnetel: want ze fteekt en bijt fel, indien lang handelt. Om welke reeden Diphilus Siphinius bij Atheneus verh^J p dat die geene , dewelke ze vergaderen cn opzoeken , eerft de ha^^ . fmeeren, op dat ze van geen jeuking ofte brandinge zouden gequelt A den, Maffarius verhaalt , dat de gedaante van de lofle Zeebaronf ,, van boven rond, en van onder hol is, zo dat ze wel Schulpviflen gefe "v Voetvis f benpden laaten hangen als de Poll? ( ee voetvis.; C > VAN DE ZEELONG. , fchijnt dat Ariftoteles de Zeelong onder de Hardgefchaalde ge» ■|°üden heeft. Want hij maakt gewag van de Long , zeggende : ja dat is die Longen genoemt worden , koomen van zelf voort. Maar ^^ndeletius zeg°, op deeze plaats behoort men de Hardgefchaalde Lon- op die zelve wijze te verftaan, als de Holuthuria, de Tethya , en ® Starren : dat is , met een harde huid bedekt. Plinius maakt (ftelt) ook Plantdieren. Eenige geflagten in zee leevende worden Pneu- ij genoemt , maar zonder gevoelen , zegt Hefychius. De Zeelong Van de gedaante van onze longen > of van de weeke en zagte fiib- der zei ver, vol gaatjes, zo genoemt geweefV. De oude hebben de Y ^^djvinge van de Zeelong in zo weinig woorden bevat , dat ’er tot nu toe pï aan setwiiffelt word , wat het weezen mag j nogtans blijkt uit het Ho Sde, dat het is een vleefchagtige fubftantie. De Zeelong kan dan ge- Worden, een zeeker rond lighaam , als een Zeebal , groeiende , van ag?'^ gelijkenende in fubftantie naareen Sijgdoek , van binnen geheel pijp- afs'^’ een ongewafle (vuile) fponfie. De Longen drijven in zee. Ren? op handen is , ’t geen Plinius ook heeft gefchreeyen , feg- ^ ®^dus : de Zeelongen in zee voorzeggen den winter van veele daagen, de holothuria, quabbe of qual, (in getal van een 3 Holothurion ') Ari(^? Holothuria van de Tethyia verfchillen , kan gemakkelijk uit ter, beweezen worden , maar bezwaarlijk uitGaza zijnen overzet- een van het zijne bijdoet: dat de gantfche Holothuria zelve met men h murwer fchaal bedekt zijn. De verwarnnge van de naa- duift’ aan geleerde mannen , die de overzettinge volgden > groote geflaJ Veroorzaakt. De Holothunon is bij Hefychius en Varrinus een maa? zeedier. Het blijkt dat het een zaamengevoegt v-^ord is 5 'Vandaan, zieikniet. Hefychius vertaalt fhuraion enThuron, 'vel&> fpringende, ftnjdbaar , ftout, fterk , groot , vermopnd, tia OQ "g > met begeerte ergens toe geneigt. Plinius gedenkt de Holothu- * ®n telt ze te zaamen onder de Plantdieren, DE TETHYIA, (inH eenvoudig getal TETHYIUM.) ® '1'ethyia worden in de geheele fchaal die glad is verborgen , op dat H 3 ) ze van geen kant ontdekt vleefch mogten hebben , zo als Ariftoteles tuigt , die het daarom goed gedagt heeft om ze bij de Hardgefchaalde tellen : en op een andere plaats : Het is bekent j dat die wij of eeld , C^et hardagtige gedeelte van het vleefch der hardgefchaalde) met een bij^o”' dere naam van de hoedanigheid van het dekfel noemen , een bijzondere tuur onder deezegeflagten, te weeten van de Hardgefchaalde, bijtoe''^ verkrijgen. Want deezen alleen is het geheele lighaam in een dek? ingeflooten » we kers hardheid is tuflchen fchaal en leer , waarom het een harde biiffeJshuid gefneeden word. Wij hebben ook, zegt Aldrov/ van Tethya aangemerkt, die maaralleen van geda^"' te, en in geen ander bijzonder gedeelte verfchillen , zo dat men met re?' zo veel foorten als geftaltens van de Tethya mag ftellen. De Prins philoloophcn is van gedagten geweeft, dat ze weinig van de planten icheelen : nogtans dat ’er méér leeven in is als in de Sponfiën , en dat^' naader aan de natuur van de dieren zijn. En een weinig daar na ■ De thyiumdan , en wat van dat zelve geflagt is , om dat het alleen maar d^^ aanhangen leeft , is een plant gelijk : maar dewijl het iet of wat vlee^’*" «eert , kan het eenig gevoel fchijnen te hebben. VAN DE GRANAATAPPEL, KAMPERNOELIE DUIVELSBROOD OF PADDESTOEL, EN DE P^R, ’ zegt Aldrovandus, een aanzienelijk man zo in^^ ^ ^ '^^"groote geleerdheid, en vandehoogüerangvanadel^ de Venetiaanen , heeft mij drie af beddingen onder denhaam v^arPlantd' toegezonden. Het eerfte , zo van weegen de gelijkeniffe van de geda^'’'^ als van de verf, word een granaatappel genoemt,en hieft de groottefan appel. Het tweede gelijkt net Kampernoelje, zo dar het nietinde^^’ maar op het aardrijk fchijnt gegroeit teweezen, waarom hetZeekamP^ noelje geheeten word, het is hemelsblaauw. Het derde word te van de gellalte een Peer genoemt, bijna eeven eensvan verf als de pernoelje. VAN DE ZEESCHAMELHEID. is £r betzwerftlos, eenige voor fpijs be f Zeedruif. Dog het is een zeekere lange en vormei^ ^ fteel hangende, De inwendige deelcn zijn onderfcheiden , tuflchen de welke fomtijds gelijk als kleine eeke^'^ (kliertjes^ gevonden worden. VAN DE DOLLE ZEE-APPEL. De nieuwe of naameloofe dingen moet men nieuwe naamen gee'^^j het geene wij hier gedwongen doen. Want dewijl ik geenen naam'^ dit Plantdier bij oude of jonge fchrijvers hebbe gevonden , heeft he^*’', goed gedagt, van degelijkenifle der dol-appelen , aan deeze den van Dol-appel toe te paffen. Het zou aan fommige een foort vao Zee-druif konnen fchijnen , maar om dat het naar geen bloeifel van^. druif , maar beetcr naar de gedaante van blaaderen , of van pluimen 1 lijkt, en om dat het ook van fteel verfchilt , hebben wij het om re^ van Waarder onderfcheid , van de Zeedruif afgefcheiden , en uit de j kemffe van dien land-appel , om dat het langer is (want het andet^ tog ronder} den Dol-appel genoemt. 9 VAN DE ZEE-KONKOMMER. Plinius gedenkt den Zee-konkoramer , die van verf en reuk gelijk 1 land-konkommer is. Hij is een vinger dik en lang, met eenig4j fprengkelde knobbeltjes , gelijk als in de kleine land-konkommer, ^ heeft de inwendige deelen zonder onderfcheid, VAN DE ZEE-HAND. f van de gelijkeniffe genoemt, is een zeeker Plantdier, ichilderij Gefnerus eertijds van Cornelis Sittard heeft gekreegen , en gevonden^ eetbaar was , en dat hij iet daar van bij de autheiiren C^5 ) VAN DE VISSEN. van de Waterdieren zijn Bloedeloofe , en foramige Bloedrij- Bloedeloofe, hebben wij, in een werk hun bijzonderlijk • naar de maate van onfe kennifle gehandelc , en de Plant- liebbgjJ C^oophyca j ) die een midden-natuur tuffehen dieren en planten aanggro’ ^ vereifcht de ordere , op dat’er niet on- gebied van Neptuin overfchietc , dat wij de 'Velkg Bloedrijke flaan, en wijders alleenlijk aan die geene , de Verblijf 2°'ider vogt konnen leeven , of ten minften een weinig het °P het drooge houden. Want eenige zijn 'er , die fchoon ze in Op Roeven , en het onderhoud daar uit ook raapen , nogtans als ze Oaar uitgaan , ook op de aarde als de Land-dieren baaren , en °otdeel heeter Amphibia, (dat is , twijffelagtige dieren, lee- land endein het water) als eenvouwdiglijk Waterdieren zijn tle 5 gelijk als van de viervoetige dieren , de Otter, de Beever, Va^iP^^odilj envande Slangen, de Natrix, (Waterflang,) &c, goene dan die waarlijk Waterdieren zijn , vinden wij alleenlijk geer! ^§^^0 ’ natuur de ku wen (viskaaken,) hebben , en het andere , aan het welke zij longen (loo- ^^akte ^ gogeeven , ende dat uit goede reeden : want gelijk aan de ge- het weinige bloed kouwder zijnde , het vvateralleen totver- nebber; ^^noeg is , alzo is het billijk , dat die geene de welke een long V^hketi^ ^0 Om den overvloed van het bloed warmer zijnde , de lugc als andere bloedrijke dieren adem haaien. De onderfchei- onde^rl'^'' viflen zijn zeer veele: nogtans tweede voornaam fte: het ] plaats ] weegens het dekzel van het lijf, en het andere weegens ^Ivvaar zij zig onthouden. Zij worden gedekt of met fchub- naeefte zijnj of meteen vel (huid,) en datoffeherp (rouw,) ^''ereerjj^*^® zijn j of met een glad vel , die de allerweinigfte zijn, De gemakkehjke plaats , en het bequaame verblijf, en ^^^igen element (hoofdftofFe) derzelver, is het water. ïdet 1 of ^ verordineert ofte gefchikr , is of fout , als het zee- ^‘^ekvifT ^Is rivier- en poel- water. Van het welke zij Zee-Rivier- °®Voeg^j^ genoemt worden. Bij de welke men daarenbooven kan als de\- ‘^‘^^Ighns twijffelagtig leeven, om dat zij zo wel de ftroo- rivieren bewoonen. I VAN VAN DE GESCHUBDE KLIPVISSEN. Scarus. Springvis. Een aart van een blaauwligtcnden Meirbraafl^'''' Men zegt Scaros bij de Grieken van Scairein , het welke beteekent fpff gen ofte huppelen. Het is een Vis met groote dunne fchobben , hero®^’ blaauw zwarragtig van verf , gelijk de Sargus. Van deeze zijn twee f flagten j a Ie beide van de Autheuren verwart befchreeven. Turdus. Lyfter. De geflagten van de Zeelijfters zijn zeer veele , verfcheide naamen, en zo grooten verfcheidentheid van verven, datl’^ Ichijntj dat de natuur in die voort te brengen gefoeelt heeft Tn de legginge van den oorfpronk van het woord ftaM aan te merken! datii»? de naam van de verfde vlakken vcrftaan worden, waar mcede veeleM tters , anders van de verf der vogelen heel verfcheiden , eeteekent it verhaalt Columella alleen, dat’er zeer veele van Lijfters zijn : maar hoe veele , en welke dat ze zijn , heeft hij verklaart. En dewyljer veele geflagten van opregte en eigentlijke Lij^^^ f T a "'Oögen weezen , en hoeze moeten fcheiden worden , is aan Aldrovandus met bekent geweeft. Rondeiel‘‘‘ heeft twaalf foorten afgemaalt en befchreeven Deeze worden ook met de zei veni^ ben ^do? ‘^^^s^Jaauwe kammen of kuiven kannen keer/n ^'" verfcheidenverwig, de ftaart als goud, di^^‘ Konnen keeren en wenden zo als ze willen. ° Lepras ofte Tforus, De Laferus-Fis. De naam is uit de zaak zelV'^f regt aan de Lepras gegeeven , om dat hij de zelve blaauwe plekken de welke men ziet in die geene die boofe fchurft hebben^, of Zijn Waarom Numenius hem ook Pforos heeft genoemr . Mersi/a^ Een Meerle, Meerei Zeefeelt. De Meerle w^rd evefl< als de Li/fter , van de vogel van die zelve naam , zo bij de Grieken^' bij de Latijnen genoemr* •' y»;« Oppianiis heeft gezegt, dat het hjf van de Julis verfcheiden''ï wig IS, Üm welk kenteeken de geleerde hebben eeoordeelt , dat de Jei! dic V.S IS, de welke bij de Venctiaanen DonzellJ word gcheetei). j ferfchddemh^'H".^^ zo groot , Idt h.j . autheur de befchnrvingrvIS. Aldrovandus heeft u.t 'J“ Phycis- De Phycis heeft de naam wor» üi z' • ^ dat zij de eenigUe is van de vilfen die fU>P >uitt V . (■ «7 ) welke Bellonius vertoont dat’er geen een geflagt is. Zij p ^‘Senen m de harfens gelijk de Schelvis of de Snoek» 'Zeebaars. Deeze word van de Grieken Pérke, kerj ^ ^^erkis , en van de Latijnen Perca (Baars} genoemt, De Grie- itiig ^^“"^^iken huidendaags de oude benaaming. Op welke wijze fom- {Je^^/°^f^’ogels ( havikken , &c} bij Ariftoteles Pérkoi genoemt wor- den verf de geleerde , zwart of met zwarte vlakken onderfchei- j overzetten. \vijfj De Gaaper. In ’t Griekfch zegt men regt Channe zo’t een > en Channos indien ’t een mannetje is. Gaza vertaalt het een ftotgi ^ '’^n het werkwoord Chainein. Dat het alle wijfjes zijn heeft Ari- ^^ngeteekent. ^^^uella , of liever Chanadella , is een andere vis , de Channa gelijk, aan Dc Léver vis, De verf en de grootte van de Leever, heeft vis Hepatus de naam bij Grieken en Latijnen gegeeven. Zwartjlaart i Brandbraajfem. Hij heeft den naam van de Ovg|.^^”^id van de ftaart , als of gij zeide Zwartlfaart, zo als Jovius het Cynadus. Steenvis , Vinder, Alpheftes beteekent bij de dat ^'inder. Dog het blijkt dat deeze vis alzo genoemt is, om Bctiog altijt met hun beide gaan. Hoe hij op onze ftranden word Zegt Aldrovandus , hebbe ik nog niet verftaan» Zeeraave. De vis geheeten Raaf , is naar de gelijkenifle ^eefj. taave zwartagrig , waar van Platina meint dat hij de naam l^^’'^^gen. Atheneus getuigt dat 'er méér geflagten van Zeeraa- j ofte Adonis, De Slaaper, Atheneus , Plinius ende Oppia- haaij. ^ ^°hen de oorfpronkelijkheid van het woord van Exocoetus ver- ^''Oool dat de benaaminge daar van gevonden was , om dat hij op het hjk tg J*|^gaat om te flaapen, Derhalven om dat hij de zee eii het aard- ^pee]g d^^nd heeft , hebben zij hem te gelijk Adonis genoemt , zinne- Eoeiinj,'^^ op het verdigtzel van Adonis , dien zij verdigten dat aan twee j de eene een Zee- en de andere een Land-gcdin , lief ts ge- Jjius '^fte Umbra. Schaduvae. De Grieken zeggen Skiaina. Fli- veeij naam gehouden, andere Romeinen noemen ze Umbra ®duwe. } Zij verdeden ze in een zee- en rivier-Umbra. Hier ^’ii g alleenlijk van die uit der zee, Hoedaanig de verf van deeze bij zelve te kennen. Bij Ifiodorus is hij de Berookte, '’idius de Loodblaauwe, I z (jJétUCtiS • (68 ) Glaucus. Téeeblaauw. WaUrverwig , Van de verf der fchobbcn noemt. De verf van deeze vis blinkt van het loodblaauw in het goud ’ 1/ m vdu net looauiaauw in het goua* jinthias. Rondkop. Men wil dat de Anthiën bij de Grieken den na 3 >^ van de bloeijentheid , datis, van de fchoonheid van het lijf, hebben f kreegen. Volgens Oppianus zijn’er vier foorren van Anrhias Gnhiut . in t Hooffdmrfrli ' iccgcn. V zijn er vier foorren van Anrhias. > in t Hoogduirfch Meergop en Meer erop. Van de Gobi^^ nd ie veel dat teegen malkanrlprpn nJ.j j . i — D — jvxcergop en meergrop. Van de GoD'*- vmdjevKl dat Kegen malkanderen ünjd , waar 4 ndaan het komc, ^ agtervolgen. P* verfchillentheeden van deeze . ° ° . W' ^rn'^''‘van'ïe 5 P'^^s "aTanmef vw l'|' 2 'Iffl“dighe,d , van de grootte , en van de verf f iJL/L/nicn. Sphyrana ofte Sudis, Een Spiesvis. Deeze vis word alzo genoemt I Pednantp von lipr lnf V -i i i r ■ ® nil de gedaante van het lijf. K éftra is een prikkel of een pin ' ook een (oo V^ïn pf'n nul in i ^ ^ ■i^'‘ - . _ , A UI ccii puj j OOK een van een pijl , m den Perfiaanfchen oorlog gevonden , voor het bphyra genoomeri word. Dog bij de Latijnen word hij Sudis genoe*”' gelijk als bij de Grieken Sphyrarna, en bij de Romeinen en Zeefnod^; Acus, Naald .Zeenaald. Her is een lange, dunne fijne Vis. Sab'‘^' nus kent alleenlijk een foort : Bellonius en Rondeletius twee foort^'” maar met de zelve. Hij is tweederlei , daar is de groote en de kleine- h/thfiir f n - r- / ^ V J ry / » «jaar is ae groote en de kleine- laber. De Smid y Zeehaan. Rondelctius heeft getwijffelt onder ken hoop van villen hij dezen vis wilde brengen. Het is moeijelijl^' ' oordcelen mr»r U.’; «« J- _ I ^ q { j 1 •' '-'I ncL ij> niociiciy*^ knrnr V w^c.naamen bij nu en dan bij Grieken en Latijnen < dHeêlvInlt f Smid gen^mt , { de ve Ivormij^e angels (punten) van de rug en de buik , en de verfch^'^ beenderen van het hoofd , doo( het wel keil het faida gerëetfchar»''’ ët ë ,1 ll' wofd hij de Zeehaan genoemt. OU { fchMne vlakken , die hij aan weerkanten eene op de zijde heeft noei<‘ de Grieken hem hurdendaags Chriftopharos ^ en zij zeggen dat ChriH"' nhnriK . fnen niT C JirifriiQ nn j : , Tl — ^ 5 cn ZIJ Zegden dat Chn^^ phorus, toen hij ChrilJus op dcfchouderen droeg, endoor de zee «‘"l dcezen Vis zoude hebben pegreepen , en dat’er de teekens van de ’""' gers zijn m b ijveii ftaan. Of dat ze gelooven het de zelve te wee» die Ff-rmsnn hef aphrnri wnn I-In.l.vrvJ I — r-_. . fc. “ j ' j — ggiuoven net de zelve te wee^ die Petrus op het gebod van den Heiland heeft gevangen , en in wiens r» iij den penning vond , om de fchattinge van den Kaizer te betaalen VAN DE klipvissen DIE GLAD VAN HUID (VEL) ZIJN. VIS) van gedaante van lijf heel gelijk. Gij mo'o|rdeTgëeln"tó ^ fa , ) heeft den Aap noemen , om dat hij met de kop naar een aap gelijkt. toe konnen gebragt worden dc Vis gutturofus (de Kropvis, Dik- genoemt van het gezwel dat onder aan de keel uitfteekt : En de ..^oeoetus ofte Adonis (Slaaper) van Bellonius: EndePhoIis (Snotvis, j '^an de fnot die ze uitfchiec de naam heeft gekreegen : Van gelijkende ^^l^!‘Pioides (de Scorpioenvis) van Rondeletius genoemt , om dat hij ins- ^ *jhs met de geftake van de kop den Zecfcorpioen gelijk is. Van de geschobde strandvissen. Barbeel , Barm , Roodbaart. Alzo genoemt van de zagtheid. de Grieken zegt men Trigle , om dat het wijfje driemaal op een jaac d3 De Hollanders noemen hem het Zee-kooningkje. Plinius getuigt Veel geflagten van Barbeden zijn. Rondeletius heeft ze in Ge- en Ongebaarde onder fdaeiden. Zwaluw, De Venetiaanen noemen ze Lucerna, een Kaars, Of ^Sdijk om dat de veelverwige vinnen bij nagt een glans uitfehieten , dat ze de gedaante en de gelijkenifle van een oude kaars draagt, befchrijft twee foorten van de zelve. De Zeezwaluw , zegt vliegt eeven aleens als de vogel zwaluw. Vaii Koekkoek, Gelijk de vogel Koekoek , alzo word ook de vis 8duid genoemt. Bij de Nederduitfche, Zeehaan, Een fVouw , Kiekendief. Hij gelijkt op en Pop met de uitge- ’ naamendijk breed en gevlakt , naar de vogel Ver J V * De tong en het mondgeheemelte gaan in glans de Sandarach en dek^jjj^en te boven , hier door geeft hij bij nagt ligt, alsof hij gloeijen- den mond had. de fn De Liervis. Heeft den naam of van de hoornen die voor uit S^h'jkr ^^^hen, waar meede hij eenigermaaten naar de lier van de ouden Varke * van het geluid het welke hij geeft, om dat hij knort a s een Rondeletius zijn twee foorten. , , - i •• j /-. • kerj j/ ^^'^^Phagrus, Groote Meerbraaffem, Alzo word hij bijdeGne- gelijk als Phagos, dat is verflindende of een vraat, door =»ardb van de letter Rho, Bellonius meint van de verf van dc niet hij is rood. En zegt , dat hij het boovenfte kaakebeen Pati |P ^Is een buis , gelijk als in den nek ingeftopt , en niet in de hoofd- na v(,«eê heeft , en dat hij het zelve als hij gaapt uitfteekt , en daar ^.^^men trekt, • Zegt Roode Meerbraajfem. *t Is een kleine Pagrus. De Pager j ^nius , is grooter als dc Erythrinus. V'^oor de rell koomen ze , genoeg C 70 ) genoeg met malkander over een. Hij is niet boven een handpalm groot- arnes o^Acarm. Hii gelijkt lutileekent naar de Pagrus en Ervtbrin^'^' '\ndcrfins is de gelijkheid van de zelve met^^^ yhnnus zo groot, dat hij re jv< 'me daar voor word verkogt Orphus VVat vooreende Jrphusv.n de ouden vveezen ma*g, isnioeii^' h;k te oordeclen, om dat het ga ne, het welke totkenniffe vande zelv' ^chffcÏTbZn ^ gevonden. Hetfchijntdac^^ gelooft hebben , dat het een vis is , die naar de Seelt gelijkent j Heeft df naam van de tandeA' of om dat hij ge Ijk als met honds tanden fchaadedoet Synagris heeft men met zeekers. Bij de Latijn^^ en de S vSnTes'^* bijna onbekend’ wordenj ^ veergelijk , dat hij naauwelijks kan onderfcheid^^ ^i'" verhaalen niet waar van daan Chromis de na3>^ HiWincr gekreegen; nogtans vermoeden fommige dat hij door naa>^' dig ng alzo ,s genoemt geworden. Want men zegt dat h j ee^zeek^' varkens geknor uitgeeft. Schoon Bellonius , Jora^h r iirdeto Hicefii^ het anders moogen hebben verftaan : ik zal , zegt Aldrovandt'^’ watpven, laatendeaaneenijdiineentwilff*^'' zaak zijn eigen oordeel overig. ^ iSen ';:f P“S d.t foort van een vis heeft dien ns.»- dat het op die plaatfeTü ’• wintbraauwen , ofte liever»'' wen zijn, me^c een nó! geend.nkbraa„we„®;f"=^^^^^^^^^^^^ wantdenfl-enheblr" Sorgtis. Rondelerius heeft gemeent dat hij den naam van het ved' vleefch heeft, om dat barkosbrj de Grieken vleefch is, en de vis ten a'"' zien van het !ƒ dik. Hij .s de Aurata CgoudverwigeWs) l|hk V m nog een andere Sargus, den welken Gillius , Rondeledls Bello»'"* Mehnums““ T- > «en vis hij Athencus, als‘'‘ twfS* of -J alk den zelven verftaan, daaraan mag?‘' heetereeP!i“P de Sparus den word,®t*?hftrze“veS lijkheid met de Aurata en^deSim vis heeft geen kleins 0 dcrfcheidcn. Zij worden alleen door de verf Momyrus, Marmerbraajjim. Daar is verfchil tuffehen de AurheUf^J o (70 ®ver (jg twijffelagtigheid van het woord, De vis Mormyrus is langer vaa J J Cn flTïïnriot» nwA/^xy welke verf met deeze vis overeenkomt. De vis is van gedaante kuwen , vinnen, en angels, de Aurata of de Sargus gelijk» Hij tus roeft ^ j vix , J „ -edekt met kleine fchobben , blinkende uit het purper-zwart. jjjjj ?Tf* Goudjlrkmer* De vis Salpa word ook een üs genoemt ^ij altijt wier (zeegras) in den buik met de tanden ftukken wrijft. Ve? !^^eter magde Salpa Chryfoplcurus genoemt worden , van de goude ggQ lings de zijden wederftraalt. Men heeft aan te merken, dar ’er twee van Salpa zijn , één gemeene en elk een bekent, en de andere p of kleinder. is Atheneus verhaalt nit Philo , dat in de roode zee een vis htig die Stromateus word geheeten, over het geheele lijf met dat k ftreepen onderfcheiden , van de welke men mag gelooven , fc den naam is gegeeven. _ r» n • ïs een vis, te Romen heel gemeen : dien dit volgens Belloniiis *ien '^^^dijk eigen is , dat hij , buiten de gewoonte van alle vilTen , geen vin- de buik heeft» of Scorpio, Scorpioenvis» Deeze vis heeft den naam van het dien k- •^‘■pioen gekreegen , om dat gelijk de Landfeorpioen met den angel de in de ftaart heeft, alzo de vis ook met de zijne, waarmede hy op öe ®n de kopgewaapentis, het vergiftonder het verwonden infteekt. Ver^^[Pides of Scorpxna , moogelijk het wijfje, van kunne (geflagt) al bep , ^nde . is veel kleinder. De buik alleen van die is witagrig , en rood. , , » baagu De Snottige Vis. De naam is aan deeze vis van^le lemheid en groot^ gegeeven , om dat Blénna fnot is. En dewijl hij met alleen m flibbp-- ook in de dikte van dc kop , langwerpigronde gedaante , en Athep S^^id '^an lijf, met de Gobius overeenkomt , is hij met te vergeefs van ^ Deï^i’idezelvevergeleeken. ^aar ^^^^”der Romeinen. Te Rome zeggen ze gemeenlijk Peében. ^ianus dén die in de fchriften der ouden weezen mag , bekent Sal- Cülarh''^^d uit j dat hij niet en weet. Rondeletius gift dat het de Nova- *ïies Pliniusis , om dat Rafon bij de zijne een fch^r- Van (jg ^5*^ent : En te regt , 'omi dat hij een rug als een mes heeft. Novacula aangeraakt is, zeit Plinius , riekt naar ijfer» A , C 70 , hi) geefc te kennen , dat den naam van Novacula niet van degedaantc''^ het lijf is gegeeven , maar dat de dingen die daar aan gewreven naar ijfer ruiken. Aphya oï Jfua. Meergrundel Het is het flegtfte en kleinfte of het ook in het algemeen voor een klein visje, zo alsje wilt, of eenige bijzondere foort alleen genoomen word. Daar worden meêr^^ flagten van de Aphya van de oude verhaalt: dog zy hebben gelooft) j deeze alle van oorfpronk verfcheelen, voorgeevende,dat fommige uit ïK u van zelf voortkoomen. Junius vertaalt Apua Cobitis, br Hollanders ^ Stinkvis of Spiering. Lavoroms. Wel te regt hebben ze Lavoronus gezegt van den naatU het kruid ( Watereppe,} dien vis eigen: anderfins is mij geen oude t’fi voorgekoomen , waar mede ik deezen vis zoude konnen uitdrukken. lonius. Sardaoï Sardina, Sprot , SardiUi Meerheering, Wij noemen lijk eenige kleine visjes Sardellen , die niet als in fout bewaart, onsCO^^ bragt worden, Kondeletiusverhaalr njit eenige lueine visjes bardellen , die met als in lout bewaart, onsto^i bragt worden, Kondeletius verhaalt , dat deeze op andere plaatfen va^ * lie, Sardinen genoemt worden, als ze nog niet groot, maar Sardaj neer ze vnlwafTen ziin. HericH-Tnr rl„. u;; ,-i^ i„-u -nÊl’* Jic, oaruinui gcnoemc woroen , als ze nog met groot , maar Sarda, " neer ze volwaOen zijn. Het is klaar , dat ze bij de oude aldus zijn geno^^ geweeft, om dat ze van Sardinië in andere landen wierden verzondeii'. Maena^ Houting, De Mena , zegt Gillius , gilTc ik niet alleen de van een foort , maar ook van hetgellagt te weezen : om dat het geflagt de zelve verfcheiden en veelerlei is. 1 » het welke Gesnerus de witte Mena noemt. i i '^‘■‘^^Phanes de Byzantiner meint , dat die aldus genoemt t om dat hl, met OlTen-oogen verzien is. Het is waarfchijneli.k , dat hij dereft, die tot de natuur en de eigenfehappen behooren, metdeMe^^^ de Smaris gemeen heeft. VAN DE PLATTE OF GR.AATVISSEN DIE VAt^ HET PLATTE OF BREEDE GESLAg’t ZIJN Daar zijn twee geflagten van de Platte of breeds VilTen , het eeneG'^ of Kraakbeenig , alzo genoemt, 001^*1,, de Krf ‘‘■•“‘'''‘^been heeft. DeGraa.ïltige fchieten K * Hippocrates fdirijft, datalle Viffen, dietzt.pnr u u,. u ,.u Seldche ceroemt worden. Men oordeel dat ^ Schobben hebben, en een dier vooh- .• liff gcdi : vuu ha „aan, woord S, giaiw/Ssn ‘ “ C 73 ) Van de platte GRAAT-AGTIGE vissen inha Ij^onder , en eer/l van de GESCHOBDE, en onder die eer ft van de T O N G E , ( Solea, ) De Platte Viffen worden in Gefchobde , en in Glad- '"'^ornaa verdeelt. Het geflagt van de Gefchobde is hTi tweederlei, het eene lang , en het andere rond van lijf. L^'devon heeft, die bij de Latijnen Solea (Tonge) genoemt word, pp verdient , zo als Bellonius getuigt , de Zeepatrijs f Veld- die worden. Dog de Latijnen zeggen Solea, vandege- S^gfch de voetzool word gezet, De Grieken zeggen heden- C^^ng,} welkers gehjkenifle zij ook uirdrukt. Bij de en Vriefen word het Tongegenoemt, en ze worden bedroo- het daar Scholle te zeggen is, Rondeletius heeft ons K ^ CTo Bugloniis (Offe-tonge,) of Solea (Vistonge,) ofLingu- en de hand gegeeven , van grootte , vlakken, fchob- ‘^^edanigheid van vleefch verfchillende. of De Meerharp of Harpenaar heeft den naani ftreepen, waar mede hij van booven, vandekruinaf tot «har gg de ftaart toe , onderfcheiden word. Rondeletius heeft heel » dat ’er vier viflen van deezen naam , en alle uit het ge n f Platviffen zijn, ^ ^^gte h , g^e" gehjke zijdenV ge\v Rondeletius gelooft, dat niemand van de oude 7'j'i gemaakt, Junius noemt ze, in het Duitfch f %e^^^«rclenboek, Scharde. De gefchobde Griet. Rondeletius befchrijft drie Pafler , uit de Zee, gedekt met fchobben , waardoor verfchillen. Bellonius maalt 'er maar twee af. Deeze > ^^jffer g^fuigt , is de Griet van de Hollanders. Scholle, Het is een vis glad van vel. De Hollanders ^hol: en die zoude meinen dat die naam tot de Solea (Ton^e} /.* Worden niet weinig bedroegen j want die heeten ze Tong Zo hij de Grieken als bij de Latijnen tien ^ ’ dog^\i j " vierkante geftalte verftaan , welkers alle zijden eeven- cen n ^ hoeken krom zijn. Van deeze gedaante heeft de vis der 3 ^'’gefo geflagten van de Tarbot , (Rhombus, ') het ^iJitfcheV^’ Cpuntig, fteekende,3 en het andere glad. BijdeNe- Parbot. ^ K Sandilst C 74 ) Sandilz Anglorum. De Zand-aal van de Engelfche» Zeergevoegel*), word die Strandvis van de Engelfche Sandilz geheeren , gelijk als van het zand » of liever in het zand kruipende ; want met deeze drukkken ze de gedaante en de natuur van de zelve uit: want hij is ten aanzien van het lijf, en als hij zig zal verbergen, duikt hij heel zwind onder ’t zand weg. VAN DE OVERIGE ONGESCHOBDE STRANDVISSEK» ende eerjl 'uan de D R A A K. Vraco, Zeedraak, Pieterman. Aldrovandus maakt met Rondekf"'* onderfcheid tulfchen den Draak en het Draakje. Hij heeft een fcha^^ lijkeen bijna doodelijke graad, (fpeer,) en nog twee andere, en wel^^ vinnige, die aan de oorcn uitfteeken. De groote Draak waft dikwib j de grootte van één of twee pond uit. Het kleine Draakje weegt geen pond. Aldrovandus heeft vier andere foorten van Zee-Spinnen of ken befchreeven. Bij de Hollanders en Zeeuwen heet hij een Pieterm^' Plinius alleen gewaagt van het Draake-visje , alhoewel hij ’er > wijd verfcheiden, De Haaringis eenigetmaaKn blaauw van rug, '>'^V ras inge- buik . . ( 77 ) ajjj u zilvcragtig als een feis gekromt , met fcherpe fchobben , vaft hangende , daar andere geraakkelijk afvallen. Hij is meeft: of een voet lang. Hij heeft een groote kloof van kuwen ten van het lijf, daarom is bij , uit het water opgehaalt zijnde , leit * driederlei wijze ftrekt hij tot fpijs, vers, in de peekei ii > en in den rook gedroogt, dien Nederland Bukking noemt, Van Deeze Vis van Plinius verhaalt, fchijnt den naam be\v ^ '^^^heid te hebben. Wanneer als Rondeletius dien eenigetijd woit » ftnolt hij heel weg tot oli. Met de kop gelijkt hij naar een De w j en is klein van mond , en zonder tanden , maar heeft fcher- ^^^hebeenen, een IVild-varke , Zee-varkevm Rondeletius. Het is en p Santfch tandeloos , en heeft een lange ftompe fnuit , als een varke , t'Lig , ecnigermaaten als varkensborflels, Derhalven ge- Zegt Aldrovandiis, ontkennen dat deezen vis van Rondeletius tans C^et Zeevarken) van de ouden is , zoo zullen wij dien nog- ftels het Zeevarken noemen , om dat hij gelijk als varkensbor- tige P de huid draagt , en lang en ftomp van muil is , als het viervoe- Scq] ^ dien naam, letiiij Rondeletii , Serra Plinii Gefneri. De Zeefneppe van Ronde- het yj.* Zaagvis van Plinius bij Gefnerus, Het is een Zeevis, en om Zclvg ^^'^de maakfel bijna niet medegeflagtig aan eenige andere , maar *Det zig een geflagt maakende. Hij is rond en roodagtig van lijf, ^Pden fchobben bezet, hij heeft een ttijve lange fnuit , een angel A^“g. en een dunne Haart. ^®t De Eenhoorn van Cltijius^ Van het uitterfte van de mond van de ftaart toe, is hij een weinig langer als drieduimen, ^°P van’t lijf een weinig meêr als een duimbreet, boovenop de ^ ^en vierkante hoorn uit, bijna een duim lang, Stc, Aldro- hem in ’tbreede volgens Clufiusbefchreeven. Squamofus, De gefchohde Indifche Reverfus, )agtviSt is te zeggen wedergekeert.) Het is een wonderlijke vis, dien u Reverfus , en de in woonders van nieuw Spanje Guaicano noe- ^ijk ichijnt verftand te hebben als de olifant : want hij word ligte- de Bcttiaakt, hij is leerzaam, en fchijnt fpraak te verftaan , zo dat êfQot rnet hem pleegen te viflen. Het is een vis een handpalm gcfchrompelde fchobben bedekt, en met feer fcherpe doornen , op den rug verllerkt , en van de naavel tot de ftaart , V nu groütfte viflen flaat, en gelijk als met aangehegre ® houd en trekt. Hij draagt zijn naam uit kragt van het K 5 ^ C y dat hij verngt , te weeten om dat hij oragedraait, wedcrgekeert, cn rug getrokken jaagt. Glaucus. Is zo genoemt van de verf. De donkere verf in de IS de verbolge zee gelijk. De Glaucus is een visdiezigdiepinzcehoi*^' lang van lijtj plat van buik , met een rug als een fcis. Van de ku«^^ tot de ftaart loopt een regte ftreep , &c. Rondeletius heeft ’er nu en van drie elleboogen gezien , en drie foorten befchreeven , die AldroV^'*' dus zo wat heen goed keurt* paardeftaart , om dat de vin van h ofd beginnende , heel wel naar een paardeftaart gelijkt , dat is, bTvof dsn word veele vlokken , zo als mgeene andere v# VAN DE ONGESCHOBDE VISSEN, D/e zig diep in zee houden , en eer(i van de THONIJ N. Jhunnus, X)zTon^n^ Het fchijnt dat de naam tot alle geweldige te viflen kan uitgebreid worden , het geen de oorfpronkehjkheid van woord te kennen geeft , of dat het van het Grieklche fhunein , dat met een groot geweld beweegt worden , of van het fannin der Hebre^*'' IvTenha^w geweldige groote vis verftaan , afgeleid vprfrh 11 fu ^^ipws van doen , om de naamen uit te leggen , wee<7ens^^ lang , en o; er het midden zo dik , als een man van bequaame grootte md ^ ''' prrt aanweêrkantenishijzolnkalsïenrLm^ , Pompil^, Plinius leert dat de Pompilus mt hef geflagt van de nen is. Het is een vis die zig diep in zee houd , zonder fchobben • hij geduurig omtrent de fcheepen in volle zee is, en dezelve gezellc^’^'^ houd , is bij ondervinding waar bevonden. ° j!m,a. Heeft in ’t Latijn geen naam. Het is een vis die bij ttoeP^ zwemt, meteen fcherpebek, eendikkebuik, en een dunne ftaart v>< daantc als de maan , wanneer ze de hoorens kromt , en vinnen de ftge b^r bimkendc rug , en zo lang ze leeft een zilve'* foiiid)’drde°g^rTOm van tftn Sb‘”^*“'l, «k ’< ^(fnora. C 79 ) ligo <^chiphouder. Bij dc Latijnen word deezeRemoM en Remi- heeff u- Grieken Echineis en Naucrates genoemt. Op het hoofd Èoly ^chaaren als de lange vleefchagtige uitfteekfels of fchaaren van de > waar mede hij de fcheepen en de groote en geweldige viflen ^'1 ’ vaft blijft hangen , en den loop der zelver verhindert, hij Inften believen tegenhoud. Met hetgantfche lijf bijna hek het De zijden zijn wit. Een groenagtige ftreep doorfnijd trekt op het bkauw. Op’t lijf zijn zes regt ’ de kuwen ten weerzijden eenroode, aan de buik dries twee een aan den aars, en eindelijk een op de rug, De der ir^p r , S*". eenige vin. Het is een zinnebeeld van het onvermoogen Vcrhro kragten , die ook vande allergeringfte fchepfelen konnen en vernielt worden, De fVahiskider* Hij word Odegus, dat is, Wegwijzer k Dppianus en Elianus uit hem verzeekeren,dat de geweldige groo- 2:e niet leidsman en een wegwijzer van nooden hebben , om dat ^herp van gezigt zijn. Want nooit verfchijntde Walvis zonder geleider , om dat hij uit kragt van de natuur voor zijn hoofd voor- ^el ee^ f kapitein en roer verftrekt. Bij Oppianus en Elianus is het ^aar j niet een heele lange kop , wit , en dun of fraai van ftaart. *^er . ''inde niemand , zegt Aldrovandus , die deezen vooruittrekkcr 1 befchrijft ofte afmaalt, ^arinus. DeZee flang. Ariftoteles zegt, datdeZee-flang de ^^de gelijk, is , zo hij de kop niet had van een Zeepaaling : als iatid.n^'-^ de Zee- aal van verf en lijf gelijkt, en fcherper van bek is als ^ngen zijn, Rondeletius heeft den zelven heel fraaibefchree- dat*er verfcheiden zijn, en naar mijn oordeel, zegt Al- heel wel. ^Cow^n/r. Conger-aal , Zee- aal ^ Zee-paaling» ^ ^ • n u *^den van de flokagtigheid , van het werkwoord Gro , dans ilok- ®^deQ ^ klaar, uit de vooraangehaalde vergelijkening van Ariftoteles, ^^agrg ’^g^r-aal uit de viflen van de flangagtige foort is. Daar zijn twee ^*^hetqj^ Zee-aalen, het eene witagrig , en zig diep in zee houdende, en meer ftrandagtig als de zee eigen, f )nze Zee.. Aldrovandus, is rood over de geheele rug, en bleek aan dc (jg ^^.^’jden. Ook zijn de vinnen van de kuwen en de mond zelf rood : Ho^ <^ver het lijf loopt , is bruin en naar het blaauw hellende, Is een lang en glad visje , de Conger.aal zo gelijk als een ei M heeft twee vinnen op de rug en aan de buik , van gelcegentheid , * ^eUftandigheid als de vinnen van de Zec-aal, Hij verfchilc van, C 8o ) van deZee-paaling in de dubbelde baard,die van het onderfte kaakebeen j . - otf' afhangt, en van de opfpalking van de mond , die in de Congcr-aal is. 1 wee fijne ftreepen zijn van de kop tot de ftaart toe uitgebreid, worden twee foorten van de zelve aangemerkt. Murena, Prik , Negen^oog, Om datze van de vetheid boven water zwemmen, Ariftoteles heeft op geen eeoe plaats geleert dat de [ rena een lange vis is , en naar een foort van een Slang gelijkt. van de Murena is met eenverwig , maar verfcheiden , zegt Ariftot^^^' T4ii hPPtr ppn rnnrïa j _ • « . ö . i f 1 r-. 1 T 5 inaar vcricneiaen , zest j Hij heeft een ronde kop , dun en puntig, de opfpalking van de mond breef* or mpr iinrl^ro .4,=» i - ^ ^ . ’ ^ . - f ' vaiJ uciliun^' breet, of niet anders als de Ganfen, heel wijd, metzeerveelefchetp^ zaagswijze tanden verzien. Myrm. Wat aangaat de weezentlijkheid van de v'is Het blijkt ï' Ariftocf Ariftoteles, Plinius en Atheneus, dat hij de Murena gelijkt. zegt deMyrusende Murena verfchillen. Want de Murena is in ; lei wijzen verfcheiden en zwakker , de Myrus eenverwig en fterker , van als de roode denneboom, Deeze heeft de tanden binnen en buitenwaafl^j,. Reverfiis IndicusAnguilli-formis. Aalvormige Indifche Rev^ . Van de Indifche geangddeWsReverfus, en vanzfnnienlvernonge^' ne mannier om vis te vangen,is booven gefprooken, De viffers van hete ■ 'f 1 tirrsn a 1 ♦ f—w • • • . . ^ . Cuba gebruiken deeze vis op de zelve mannier. Zijn lijf is even een^; A-1 v;: J J ^ . M eengroote Aal, maar hij heeftop het agterfte van het hoofd een uit^' kend, taai vel , op de^ wijze van een groote beurs. De mannier van 'j; lenen word net van Aldrovandus befchreeven in Villen, in het 2 ^, Hoofddeel. het 3 ‘*«. Boek van Deraemavsn Ariftoteles, Heeft den naam van de gelijkheid, rijgfnoer (rijg^. ,er. hairlhoe,) of band, of hoofdband .«’ar^mvTnS wormen Taeniae (kinderwormen) genoemt worden. Hij word ooKl noemtdeVIam, om dat hij als een vlam, wanneer hij zwemt , woogen en gekromt. Bij fommige word hij van de geftalte een genoemt. . Rondeletius heeft tweederlei onderfcheid van Taenia aan| merkt. Hier bij is ook te brengen die bij het gemeene volk te Ven^^‘1 van de gedaante waar mede hij naar een meaijersfeiflengelijkent, len genoemt word, ° ^ VAN DE KRAAKEBEENIGE VISSEN in't Jlgemei»’ ’t ^»êmLnTeiache‘l““'“ ’tGriekfchdcKraakebeen'? nnrlprfrh Vt oaam hun toecigenende : wij k® ze met onderfchciden , als dat ons luft die Kraakbeenigc te no^nj \Vi| 2 .^,, C 8i ) ^eenige V Kraakbeenige , of liever Kraake- zijn noemen. Volgens het geruigenifle van Ariftoteles en Pli- geflagten van de Kraakebeenige Viflen: heteene pUt ^‘^nis ^^^l^atftegeflagt zullen wij eerftfpreeken ’^"Se Kraakbeenige Viüen , van dc '^^’^iftoteip ^ zullen fpreeken , lud het ons van die te beginnen j die bij Hond genoemt word, om dat de zelve naar ^ is Z is. De Hond ofte Hond- ^ ^ Tonijnen zelf o . d r fomtijts tot zo groot uitwaffende , zo als Rondelerius f '■‘^kken „ i °P geleit,naauwelijksvan twee paarden kan ingewand uirgedaan , en in p ^iiis h zijnde, fomtijds op twee waagens moet leggen. Ron- keel V °P banronifchen oever gezien, welkers mond ^ '^enfei" onbefchoften grootte was , dat hij gemakkeiijk een " hebben kennen overgaapen. Waarom de zelve ver- dT‘^3atd . geweeft. m de welke de Heilige Schrift ge- ni Voo ingevoert, en aldaar drie daagen door de God- bewaart , en eindelijk behouden uitgeworpen is , en ^ de zelve zegt in de buik van den Walvis, Ceenge- Moegelijk noemende de Walvis, de allergrootftc zegt ook , dat hij zulken onbe- dcM '’'^'rz ip^ ^ zes en dartig tan- r vie! ’ kaakebeenen aan wederzijden hon. G / " veertig tanden uitmaakt. te|p, ^‘inero^ G< 2 /^«r. De Hond-haaiJ-vis ofte Eaaij . Dewijl hij bij 2q j, ^Pn naam heeft, kan hij volgens de navolginge van Aritto» gelix'’ °enit Muftelus (een foort van een Vishond, iHg-^^^f’is vg VVeefel , een landdier, of van de verf, of van dc d ^ ^ Galeus en Muftelus Hond genoemt worden. Ik onf^ g^lecrdfte mannen, dat deefe die is , de welke bij de Grie- '■'id Scyllópfaros genoemt word. Het gantfche lijf is lano- H 'lf" allengskens rankaÊ ^0 H i*^^ en'* een leêre huid. Hij is wit C ^ *’'j afchgraauw. Hi, groeit geweldig groot uit, iij ^ '^el over de honderd pond weegt. een groote en een kleine. Gelijk als ze ^üid .j''Hillen 7 inwendige deelen overeenkoomen , ^'Ondeletinc^ leeven, grootte, en fcherpheid en hardheid van verhaalt, dat de kleine in zijn zee ten hoogden een elle- L boog boog lang is , en de groote fomtijds raeêr als twee ellcboogen , e*’, ,, fcherp en hard van vel , dat men het hout en het ivoor daar fter kan geeven , niet anders als met het vel van de Squatina (Sch^^ haaij , Zee-engel , ) en dat de greepen van de deegens daar mede zien worden* T)e Galeus i of de Gladde Muflelus^ Met de fnuit, kiiwen, vin'’^'': ftaart, geftahe y^n ’t lijf, verf en ingewand , komt hij met de Haaij en de Stellaris (^de Geftarnde) overeen. Voor eerft verfebd'-: van de Hond-Haai-Vis met de mond, dewijl hij teenemaal tandeloos^' daar na met de leere huid , om dat hij gladder als glad is : en eind^i in de grootte, want hij mag naauwehjks ooit twintig pond haaien. ^ van de Stellaris verfchilt hij , om dat hij gantfeh geen vlakken heeft' De Galeus Afterias^ De gejlarnde Haaiy Hondvis, Zee-luipaard, panther, De Galeus ofte Muftelus , word bij Ariftoteles, AfteriaSj.J bij Gaza nu eens Stellatus , en dan eens Stellaris genoemt , van de vlakken , zo groot als linfen , met de welke hij befchildert is. us vertoont twee foqrtcn van de geftarnde Galeus ofte Muftelus. j. De Glaucüs van hlianus. Het is een vis vier of vijf elleboogen j De rug is volkoomen henielsblaauw , daar hij den naam van draagt^ buik blank. En over’t lijf glad van vel. ,( De Maltha^ (bij mij Lymvis') word van Oppianus onder degi'^'J' wilde zee-dieren getelt* De vis Maltha heeft de naam gevonden zagtheid of liever van verzagten , ( vermurwen ; } waarom RondeftJJ deezen Wallevisagtigen vis uit het geflagte van de Haaijen gift tha te weezen , om dat zijn vleefch week en zagt is , niet alleei^ voelen , maar in ’c vermoogen. . Bet Zee-VQsje^ Zee-vos^ {Vulptcula marina.') Bij Oppianus de ^ ^ iigrige Haai. Hij heeft de naam niet, zo als Rondeletius meent, langkheid van de ftaart , maar of van zijn bittere en onaangenaame of van de liftigheid en loosheid van ’t verftand, waar mede hij Land-vos gelijkent. Hij word van Ariftoteles onder de andere getelt. J Galeus Aeanthias» De Prikkel-Bondvis-Haai» Bij de Latijnen hij geen naam. Theodorus heeft het de Doornige Muftelus overg^^jji, om de doornen van de rug , waar van hij de naam heeft behouden- weegt nooit twintig pond. J Centrims. Htt is een geangelde vis, die van de angels de ontfangen. Plimus maakt van deefe nergens gewag , nog ook in alle zijne fchriften , die 'er nu nog van hem overig znn ; oW ftaande Atheneus berust , dat hij van hem onder de Hondvifli^ Jjjl Haaiien . C 85 ) tende ” opgetelt. Het is een korte , grove, dikke, vleefchvree- hij gj ^enzaame vis. Met zijn angels gewapent zijnde , weederftaat het ontmoet , ja dat méér is valt ’er ook op aan , en quetft het met zijn vergift. de yy (JSimia manna ') Bellonius maakt ’er een Zee aap van , heete^ andere in het geflagt van de Hondviffen of Haaijen het Vosje Visj is een Aap, zegt Elianus, in de roode zee, niet wel een Zelvg kraakebeenig beeft , als geen fchobben hebbende , en dat heeft §''oor. Van verf gelijkt het naar een Land-aap, metdetroni rils gedaante (fchijn,) en de gelijkenis. De Zee-aap van Gefne- de ' Vinnen, gelijk als vliegende , uit, en fpant den angel booven ^leti 2 tuftchen twee vinnen van agteren, De mond heeft een groef* deooJ^^ '^ijf gaaten van kuwen, krom nedergaande tuflehen demonden ^ij is groen over het heele lijf , maar op de rug meeft bruin, ^yden bleek, de tanden zijn breed en aan een, hamer-Bondvts i h\) ons Krutshaai^ Dcefe heeft de naam rrie(jg de ongewoone en gedrogtelijke geftalte van de kop , waar êeii een dwarfe balans (evenaar,) daar de weegfchaalen aan han- offenJ^^’Jkent: van gelijken naar een jok , dat dwars op de nek van de ge legt , zo IS de kop in deefe vis over dwars geleegen, üp- êroofg ^ ^uidas die hem volgt , tellen de Zygena onder de geweldige Want Ariftoteles reekent hem onder de lange viflen. Hij alle andere viflen , doordegedrogtelijkegeftalrevandekop: ^^2t rond , niet met een fnuic, booven niet fpits , nog plat niaarhij heeft die uirgebreid, en overdwars, ^ Van Salvianus , of de Orthragorisens van Rondeletius. Mole~ 'heciyj Bij de Kruis- haai, zegt Aldrovandiis, die onder de Kraa- ®hjk de ongewoone geftalte van de kop eenigermaaten gedrog- ^^'heelg tnen met ongevoegelijk de kraakebeenige vis , die met het ft^e^ ^^gedrogtelijkfte is, moogen voegen, In de meefte plaatfeit te Marfeille, noemen ze die Molaj om dat ikmeine, dat P toe^j ^'^ige vorraeloofe vleefch- klomp, die de vrouwen fomtijds zon- een man , indelijf-moeder ontfangen , eenigermaaten ge- het blijkt om de kortheid van’t lijf, dat de vis uit de kop of om dat hij, van weegen de rondheid van’t lijf , een hij ’ ^o als Kondeletius het uitlegt. De Zelve fchrijft, Montpellier de Maan genoemt word. Hij is kleinen V donker-blaauw , en heeft zagte gladde vinnen op de rug. ^ '^hani onderzoekt ,a!s deefè onfe vis de i.iina(deMaan) ^ niet kan genoemt worden ; of het de Rota (het Kad")' an Ji 2 Flinius ... c 4 J Plinius niet wel mogt weezen. Om welke reeden, wanneer hijdeZ^al^ vlijtiger aangemerkt hadde, hijgegift heeft, dat deefenonfen vis de zel''^ is, die bij de oude Ortbragoriscus genoerat is. Waarom wij hem ook» of met Salvianus met de gemeene naam Mola, of met Rondeletius 0^' thragoriscus zullen noemen , tot dat een ander een bequaaraer naaro die beeter m^ zijn natuur overeenkomt , zal gevonden hebben Wat ik zeggen? Het is een vormeloos grouwelijk gedrogt, VAN DE KRAAKEBEENIGE PLATTE VISSEN* £« eerjl vayi de TORPEDO. ^ lor^edo. Trihis, Slaapcr, Krampvis, Heeft de naam gevonden of ''3" t vermoogen, of, gelijk Varro zegt, vaneen zeekerekragt, waardo^^ bij de Iceden , zo van de viflen die hij vangt, als van devife vad^'f en onbeweeglijk maakt. Torpedo wotd bij de Latijnen ecnoomcn Icmheid . traaghed en vetbaaftheid , waar van hij Verbaaftmaaker g‘‘ noemt word^ Ariftotcles getuigt dat het lijf van allen, uitgenooroeo Itaarr, fchijf-rond is, Gij kond geen teeken van kop in deefe villen Het aarsgat is in ’t begin van de ftaart. Zij hebben alle een zaet en iiibbeng vel. ° hJcfzcZ\7".f‘'’'-r^' De heilige AmbrofijJ n™ I Tortelduif genoemt, den welken andere daar na b'* n® ';?'S=enmetdeefevisgeenfinsovcrecnkomt, die, naaW«"'' JijK van de gelijkenis van de uiigclirckte wieken , die naam gekreerf hee . P mins heeft het in ’t Latijn Paftinaca overgezet. Galouis ook buiten Atilloteles en Hinins betuigt, dat de Paftinaca een platte»' kraakebeenige VIS ,s. Bellonius en Rondeletius hebben twee foorten kent , maar dk bijfondere. De Paftinaca heeft degeftalte van een lijf, met rond als de Torpedo, maar gelijk de Rog van vier zijde'n. ^ ftaartis heellang, ceveneens als een rotte-fteert , waar in fomtiids ee»»', kelde of dubbelde of drievoudige angel is. Zij heeft geen vinnen. 2 e zwemt op haar breedte. De buik is wit , en de rug loodblaauw- , aak rif , ^rendgenoemt. «<, r^nrta'nSBT^^^^ kop van een paSe heel Sk7"wl?fnte tio zijn te zien. Hij heeft in ’t onderdeel een middelmaa- mond en zeer getand. Aan het begin van de ftaart van weêrzij- doet zig een kleine ronde vin op. Hij heeft de ftaart veel dunder en als de Paftinaca, Hij is glad en zagt van vel , aan *t onderfte gc- ^elce wit , maar aan het boovenfte loodblaauw. VAN DE ROG inH Algemeen. ^ ® Latijnen, zegt Aldrovandus, geen agt neemendeopdekunne(het ) noemen de viflen , van de welke wij nu handelen , Roggen. Waar van daan de naam van Raja gevloek is , vinde ik niet ten zij gij oordeelt, zegt Rondeletius, dat Rajzvan Radendo j j^l'^eereiijfchrappen} gezegt is. Atheneus fchrijfc uit gezag van Arifto- dat de Rog een kraakebeenige vis is. Daar worden maar drie ge- ^jSten'van Roggen bij de ouden gevonden. Zij hebben de ftaart allemaal gej^^.^'^eneensgeangelt: want fommige hebben een drievoudige rij vanan- . andere is alleenlijk een enkelde. In de angels zelve is ook onderfcheid. i() gl^'^booven verfchillen ze ook van tanden. De inwendige deelen zijn ^ niet op een en de zelve wijze. Eindelijk de kunne maakt ook on- De ftaart is in alle zeer lang en fcherp , waarom de Hollan- ^Is ze iemand quaad zullen toewenfchen , hem een Roggeftaart in 11)^ ]^^*darm , of in de keel toezeggen. De Quakfalvers (Landloopers) ^ri|^ de gedroogde Roggen allerhande fatzoenen (geftaltens,} en Ze het gemeene on weetende volk op of voor draaken , of voor Ba- en diergelijke wilde heeften , die minft bekent zijn. de roggen in't b^fonder* En eerfl van de GLADDE. Daar is meer als één geflagt van gladde Roggen , en ze onderfcheiden worden, in die welke een fcherpe, en in die wel- ftompe fnuit hebben. kij^ ^^golfde of AJchgraatrdve Rog van Rondeletius. Van de verf heeft de toenaam van akhgraauwe , en van de bogtige vlakken , de gegolf- g^g^even. Gladde ofGe'óogde Rog. Behalven de Rog Afteriasoftege- der zijn’er twee andere ,. die de zelve Rondeletius van de vlakken re , de Geöogie noemt : maar om dat de eene glad en de ande- is , heeft hij ze beide , met het onderfcheid insgelijks aan te • ^ Van Bellonius , de groote Oxyrinchos van Rondeletius. De L 3 Vleet, r 8ö ) Vleet, Snuifert. zegtjunius» Hetisdegrootfte visvanhetgellagtvan^^^ Roggen, die nietvandegelijkeniflcvan het viervoetige dier , maar van grootheid van een Os de naatn bij de Grieken heeft g^kreegen. VVaaro*’’ die van Genua , zo als Bcllonius getuigt , hem nu nog de Koe noem^'’' In rankrijk ergens word hij Eleno geheeten , met een naam met Oxyrinchus gemeen, gelijk als een Els , naamentlijk van de geil:alcevaf| de fnuit, Oppianus noemt deefe vis een Menfchemoordcr, om dat W verzeekert, dat die de menfchen, welke onderwater zijn enzwemm^^’ door zijn zwaarte en onbefchoftheid van lijf verfmoort, en hen belet aalTem re haaien. Ariftotelcs noemt de üffen duidelijk onder de kraakebeenige viflen. Hij heeft g;antfch geen angels, behalven dat op Itaart een eenige rij van de zelve is* Met de overige deden verfchilt Kift van de andere. De kleine Oxyrinchus, Hij is magtig groot van lijf, zegt deletius, met veele vlakken van gedaante al*s linfe booven op geteikent' om welke reeden hij van onfe viflers Lentillade word genoemr» Raja Stdlaris, De Sterre-rog Zij is uit de gladde, maar de IS zeldzaamer , en daarom aan veelcn minder bekent. Op bet eerfte zien zal’er van een ijgelijk,uit de gedaante van het lijf geoordeelt den, dat heteenfoort van een Rog is: nogtans word zij van de and^’’'^ onderfdiciden door de angels die ze op de rug heeft, digt van de beginnende, en aan de eerfte vin van de ftaart eindigende* Behalven zijn 'er nog eenige andere angels over ’t heele lijf. Het booven van de mg , en de uitgeftrekte vleugels , zijn fchoon met ftarretjes ^ ichildut, van de welke zij de naam van Afterias heeft bekoomen* ^ ftaarC is dun en korter in dit foort als in de andere, VAN DE SCHERPE ROGGEN, en eerfi van de GESTARNDE. ^ Onder de Scherpe Roggen , heeft Rondektins aan de eene de naam ■dflerias oi Stellaris (de Geftarnde,} en aan de andere de Geöogde .^^ geeven, De Afterias zal ze dan genoemt worden van de veele fterrctj^®^ die ze aan de zijden en op het begin van de ftaart gefchildert heeft » ^ öe beherpe, van de zeer veele angels, waar door ze gantfchverfchrik\ JijJC IS, 1 uftchen de wijdte van de oogen zijn veele korte, digt aan kandcre , zeer fcherpe angels , een ((reep ,n\ midden van de rug , grootc , op de ftaart drie rijen van groote, met zeer veele andere kle"’i onderftheiden. Daar zijn oneindige hier en daar zonder ordcreovct f geheele Iijr vetipreidi Daar fchijnen twee ibortenvanditgeflagetewe^ n ^ ^7 ) . . Geöogde Scherpe Rog , Steen-Roch, zegtjunius* Deefe is de gladde boogde met de vlakken gelijk: maar verfchilt van angels, en niet inde '’erf. ^ j Genagelde of Spyker-Rog, word zo van de grootheid van de angels en , ® gelijkemffe van kopere of ijfere fpijkers genoemt , om datze angels als doorens van gefpen. Met de geftalte van ’c lijf is zij de andere j maar korter van fnuit en minder fcherp , en angels gantfeh niet v^'ijkenendcj zo in de geleegentheid als in de geftalte, want die ftaanuic J^nde beenderen , en zijn haakagtig krom. Andere Spijker-Rog, Deefe verfchilt van de boovenfte , om datze van fnuit is, en daar geen angel heeft, x'\an de zijden van beide jjj ^3nten heeft ze agt lange doornen booven op de huid gepUatft: , die ^ andere Koggen niet hebben. . Doornige Rog is de gladde Rog gelijk , indien je de lange doornen de huid uitneemt, van dewelke de Franfen haar Curddue, dat is, ^^lekaardfter noemen , van die doornen ofte angels , zo als 'er veele 5?^ gereetfehap zijn , daar de wollewerkers de wol mee kammen, dg Scherpe Rog. Kondeletius noemt deefe bijfonderlijk, de welke van 1 ^ndere daar in verfchilt , datze de zijden met kleine angels oververfpreid jjj- ^ ï en op de romp van het lijf zelf geene. Op de ftaart zijn drie en zeer vafte angels tot het uitterfte eind toe. Ze is fpitsvan bolders Rog. QRaja Fullonica,') Deefe foort heeft hij , op dat hij andere zoude konnen onderfcheiden , Fullonica genoemt , daar datze overal op de vleugels, op het lijf, op de kop, enopde geheel met zeer veele en fcherpe angels befprengt is, gelijk als VoiJ^®*'ktuig, het welke heel vol met ijfere fteekels bezet is , daar fc{]g^'^® de laakens mee bereiden en glad maaken. Ze is ook lang genoeg van fnuit, de angels van de ftaart zijn krom , m c p, §efchikt. Deefe ftrijdbaarfte Kog is zeldzaam. ^‘ilc ^ ^^i^rfcherpfie Rog, Deefe laatfte is de laatft befchr^vene gantfehe. als dat die maar alleen op het booven gedeelte de angels in Cq -^'gte heeft, dog deefe niet alleen van booven maar ook van onder, gen^ grouwlaam van fcherpe angels , dat ze met de hand niet kan op- P^naen worden , als hij de vinnetjes van de ftaart aangevat zijnde, (junius zegt Potshoofd , Kappaert,') De Letterkonftenaars en Famia van Gula , de ftrot , af , om dat hij een groote ftrot heeft , lang^ ''erflindenfte vis is. Anftoteles heeft getoont dat het een platteen is. Waarom Aldrovandus met Bellonius vaft ftelt de Lamia een ' te wcezen. Bellonius zegt , hij word van een geweldige grootte , is glad daar de en drie C 88 ) glad Van vel, en heeft de mond in het voorde deel van de kop als kikvors geplaatft : waar in dit wonderlijk fchijnt te weefen , dat die IS met omtrent twee hondert tanden, in beide de kaakebeenen langs rijen geftelt, aan de wortel breedt, fcherp en fpits eindigende, eH de kanten gekerfd , die de goudfmids veel gebruiken. Men zec^t dat^^ goed teegen ’c vergift zijn , waarom het gemeene volk gewoon ts die golid en zilver te laaten beflaan. ö ^ oï Zee-Duivel, Ariftoteles heeft de kraakebeenige platte viffen de Kikvors mee getelt. De Zee-kikvof^’ rie?nroe°t"'^mrr'“^’ kraakebeenige vis, plat, bruin, ofalsfcbof Ifeenroet, rnet een heele groote, ronde en platte kop. Met de en verf van het lijf gelijkt hij naar de grundel-visjes. Het is of zonder h/f maar aan de kop geplakt was , zo dafje bijna niemendal ceele vis als kop en ftaart ziet. De kop is grouwzaam van al de fchsrP angeis. De mond , die wijd en breedt is , heeft hij niet van ondei'^'” Het boovenfte kaakebeen is korter, het onderfte langer en vooruitfteekende, waarom de bek hemaltijrop^'' itaat en gaapt. De vis is overal bijna een elleboog of een voet maar fomtijdsop een andere plaats drie elleboogen, zo als Salvianus''^’^' zeekert. De hpidauren daar men diergelijke foort van visinmeenic^reg^' woon IS bij te vinden, hebben hem, om de leelijkheid, en het viulc^'^ duivfr'geSen^""''" en “ «"befchoft g g getand j aan deefe is die klein en tandeloos , en ze fcherpe kaakebeenen m de plaats van tanden. De kop van drKikvof^' hee plat, deefe heeft de kop regr overeind , en zeer lang als een op t end: waar onder een overbl.jfzel van een velagtigeienuw zit, ze moogelijk als de Kikvors de viffen mee vangt. Ze is rouw v3>^ ' zo van booven als van onderen, maar het onderwiii%.ti y i w wiv ivwijtac. v«ill UC KUp UOU QQ 'viaa j- ■' op de rug heeft hij een eenige diergelijke rij doornen, irieqj angels zijn niet digt bij een , van een gefcheiden door tuflchenkoo- gen^ Hij heeft een kop als een Kikvors , en heele kleine ^ Het heele vel van booven is fcherp als men ’t aanraakt» 00 - £j vwt vaiJ L/^w»wij UICU I aai Pifcis Gibbofur» Aldrovandus zegt, datdeefe visde voor- Qta ^na gelijk is, als dat’er op de rug een boggel uirfleckt , daaf- Or[jj het mij gelufl dien vis liever de geboggelde , als den bultigen WicJ’ <^e Ronde, (op dat hij met de vis Orbis niet onder eengeraengc ^ m noemen» Fabritius heeft gefchreeven , dat dcefe volwalTen vis °oven een handbreedt groot is. die de welke zo wel in de zee ALS IN DE RIVIEREN LEEVEN. men van die fpreekcn , de welke of de zee vcrlaatende in de Vajj ^ ^pftijgen , of de zoete wateren verlaatende naar zee nedergaan* ^Vp 0^* zegt Aldrovandus, vind ’er geene be- Heej Aal) maar van die veele , van de welke wederom Ibmmigc Van de zee afwijken , en tot aan den oorfpronk der rivieren Ha 3 f /‘'^gen : andere in de naafte zce-plaatfen wat vertoevende , terllont ^ic ^ ^®lve wederkeeren. Van alle beide zijn fommige met fchobben , Eed^a zijn, andere met een glad vel , die deweinigfte zijn, aan- d' gefchobde ftrijden de Salm en de Snoek omdevoor- f y ftell^ deefe bij de oude grootelijks het meefte geagc» ^^3k dp^c ^®ïm booven aan , zo om dat hij in aangenaamheid van noek niet wijkt, als om dat hij de eenigfte van de viflen bij M de C > de Hollanders , alwaar een grooten overvloed van de allerlekkerfte is, bij het pond verkogt word , als zijnde booven alle te agten, enOi^^ een zeeker voortreffelijk voorregt alleen gewaardigt bij groote heerefl' want de andere viffen verkoopen ze daar bij den hoop. De Salm, Ik vinde niemand van de oude behalven Plinius , die deefen allerlekkerften vis gewag maakt, dewelke met een Needer- en^^‘’ Hoog-duitfche naam Salmo, en niet Sulmo, zo als fommige behaa^J’ genoemt word. Hij is gedekt met kleine fchobben , indien ze met grootheid van de vis worden vergcleeken. Hij waft tot een groote laO^' te , en breedte uit. Het hooft heeft geen fchobben , waarom een ter gezegt heeft, een ffibberig voorhoofd. Hij heeft een wijde mond zeer getand. De huid is bijna blaauw, of zwart uit den blaauwe. oogen zijn groot : en de neusgaaten aan weêrzijden dubbeld. Aan we^J' kanten vier kuwen. Twee vinnen neffens de zelve, als ook twee op rug, en drie aan de buik. Salvianus zegt, dat de ftaart in eene breede^*' rondagtige vin eindigt ; dog Rondeletius betuigt, dat ze in tween Ipleeten is, De Snoek i is bij deRoomfehe lekkerbekken in groote agting orevve^^' de welke bij de Grieken Labrax,gehjk als geweldig genoemt word-' dar de Latijnen te regt de natuur van de zaak, en de naam zelf niet gende, hem Lupus (een Wolf, een Waterwolf) hebben genoemt. Lötr/j. Strabo telt onder de viflen van de Nijl de Latus. Athen<2‘_ doet er bij, die in de Nijl zijn, worden van zulken grootheid bevo'^' honderd pond weegen. e heeft het hoofd aan de zijden geweldig plat , en fcherpe fnuir. De mond, om dat ze magtig gaapt, is wijd uit-yefpr^*^^ tandeloos, en zonder eenige fcherpte. Aan wederzijden zijn vier Hii heeft tiroofe en dunne frhnhhpn . rlJp Nrrf«i;;i^ t. i/nP> - ö vier Kt"' Hij heeft groote en dunne fchobben, die ligtelijk afvallen Op de booven de oogen ten wederzijden , blinken gelijk als Smaragde fteeflf: De tong IS zwart. De.boovenffe kaakebeenen fteeken beneeden uit. de buik en zijden gelijkt hij zilver. Met de rug en de kruin van de is hij geel uit den witte. . De ^iga van de Rivier de Elve. De Goudvis. Kentmannus zegt ’ -^ige is een dunne en drooge vis van weinig vleefch : fchoon , ÏSpI'!''" verf, nogtans van rug bruinagtig. Hij is langkwerpig en , . want:^jn lengte naar de breedte is vijfmaal meêr. Ik em cnaam Zigc, dat een Bok beteekent, gegeeven is, om dat in de zon gedroogc zijnde, ftinkt als een Bok. ^ De MimUs. Harder- viflen. Aldro vandus zelf word hier door de ^ fcbeidentlieid van de benaammgen overvallen , waarom hij zijn oordeei^jj „en, C 90 vijf f verwagtcnde wat andere moogcn gevoelen, Ariftoteles haalt ‘Oorten van Ceftreus (een Harder-vis) opj Ceftreus eigentlijk gc- Ccphalus, toegenaamt Chelon ofte Labeo, CephalusPercasof ftrand, Sargus ofteSargo, endeMyxon ofte Miico. Maar deefe onder malkanderen , zo v’^an eenige reekenen van het lijf, mannieren en plaats verfchillen , zo koomen ze ook in fommige zelve Aldrovandus alle naauwkeuriglijk heeft befebree- Anadromus, Gefnerus telt deefe vis bij de Groothoofden van waateren, oni de gelijke geftalte van het lijf, maar om heton- 1 ^. cneid heeft hij hem den toenaam van Anadromns gegeeven, om dat ha? zee in de Elve gaat. Waarom hij aan de befchrijvinge van de P ^'^'Viflen is bijgevoegt. Caprtfeus. Salvianus zegt, de Gaper (een vis als de Mola,' Maanvis,) heeft aan wederzijden een zeer platte kop, ronde Zee?’ en in ’t boovenfte van de kop geplaatft, een kleine mond, en gro Bijna in ’t midden van de rug, worden drie heele fterkeen de met een vlies aan malkander gevoegt, gevonden, Deftaart, ^ ^^.•^iet allengskens gelijk van andere viffen , maar fchielijk ver- slaan ’ ^‘^digt in een eenige en breede vin. Hij is groen uit het lood- De geftalte van de gantfche vis is zeer plat en breedt, en bijna ^*‘ond. Hij weegt zelden meêr als twee pond. bcaliger, de Vader, getuigt, dat de naam van Steur een dat VI? allercedelfte vis nu overal heet, en dat hij van h ^ Europe is ingebragt. Zijnvleefch gelijkent waarlijk meêr tjif , ^t yleefch van een viervoetig dier, als van een vis. Het ingefoute Seid V noemen wij Kaviaart, Met de fnuit, geftelt- Scenderen > ftaart , langkwerpig-ronde lijf, en kraake- ^ aaiien plaats van graaten heeft , is hij de Hond viffen of Cgy ^ D y » en niet de kuwen ongelijk, In alle rivieren is hij niet kant” grooter in de rivieren als in de zee. Dekop isvier- een^’ gehjkeniffe van een kleine keegel vooruitgeftrekt. Hij heeft dj. ”^°nd zonder kaakebeenen en zonder tanden. Hij word gantfehelijk Hiil* die hij heel klein booven de fnuit heeft , verkoelt, lijk 1 oogen. Een dubbelde baard hangt van de fnuit af, ge- ais inde Mullus, (Roodbaard, Barbeel.) Op de rug zijn eenige dik- tie a”°Sben, zo hard als been, in zeeker getal en ordere onderfcheiden. *0 la?^. vinnen , van welkede boovenfte dikker en eens IS. ^«kus Rhodius^ Indien gij de Galeus Rhodius met de Steur ver- M 2 ge- C 5J2 ) gelijkt, zult gij voorwaar geenen vinden die hem bceter geliikt dan de^' * wil endnekanrigerva« g ftalte van Iiifis. VI ant anderfios gelijkt hij de Steur gantfcheli|k de geftalte van het heele hjf fcherpe beenderen van de Tug , en als fcbil' den gefatfoenetrtj n opk andere op de zijden gefchikt, vinnen, ftaarfi en de mond , m het onder gedeelte geleegen, • v^de/i H ^wijfFelt men of het een Zee- of een hif bii I Dultfchen^hH " zegt, ‘1»' ™li^ als van ':f grootfpraak , zo genoemt woTd . v^s word h?M7n ? P sraotheid van eenig klein buisje. Want d'* VIS word b. de Duitfchers genoerat , en met de zelve naam vd' tni^'irde Sr «geengefchobtv.rvang-. daance ak de Steur, maar \yt en zagt van vel, zonder eenige fchobbe»f doorn Bi) Gernenis heeft hij een fdierpe rug. Men vind “er, zo aIsJ‘ zelve Albernis getuigt , van vier en twintig voet lang , als hij voKvaH'^" iSi en zo veel minder van maat, als hij jonger is. Hij heeft kraak ebe^** kon Ür r , dar een groot en een lesdig g.at heeft van kop to de ftaart , als met een boordje doorboort. ^ Lperimm, Inde monden van de rivieren die in de zee invloeien, hjk als te Rouan en te Antwerpen , is een vis heel gemeen, zo als Ko'^' Hii isIanBkw,ró„, j , pantel gel, , halve voeforZ ^'™^ '"i"," ™ ’’ e« de kaakebefnen en op TS" H« S°k '“‘'1 'I her andere, naar de V^oorn. De ftaarris''!n^'^^^ randen, behalve zijden zijn vier kuwen , heel ongedaan , en rTernK een ^^ 0 "' Lamptlra Lam ofte PrA. Daar z,]n -er die willen datze*" heeten van de rotfen te likken. Het kan ook wel wcefen dat ze L-""' petra genoemt word gelijk als lange Prik , om dat ze lannt k als ^ Prik, want zo wordde kleine Prik (Lampetral genoetnt. DatdeLsa’- petra uit het gellagt der viflen van een flangagtige foort is wüft I"’*' is fn^lI?k™k'eL’na^4 .'1 breedr’^vlf P loopende. De mond is niet in ’t lang nog '» --t Uitgeholt gelijk als in de bloedfmS. , jtai y van de gehikenifTe van p^n flanr^ ^ vormige Lampreije, nii om dat ze als d^ n®rf ’a'' P- ^ „S<- maar om dat ze uit de zoete wateren , O neergaat. De Aaien zijn gladt en fl.b\;,g"^'rnd^.°“ fd i ir, , . C 93 ) , kleine fcherpe tanden in rijen verzien. Ze zijn van grootte overal eeven eens Aridoteles heeft gefchreeven , dac’er in dit geflagc van ‘ikn geen mannetje of wijfje is , en dat ze niet voort teefen. j KrinkviSi Rondvts, Kogelvis Plinius gedenkt deefe, zeggen. Hetiszeeker, dat het een heele harde vis is , die Orbisgenoemt word: j'i is rond en zonder fchobben, en beftaat gantfeh uit de kop, Ronde- maalt drie geflagten af, van de welke hij de eerde eenvoudiglijk ji'S noemt, de andere met den toenaam van de Gefchilde, en de derde jj'’ de Geëgelde (Steekelige) of de gepunte. De geftalte, zo je Ij^.^^art wegneemt , is bolrond. Hij heeft gantfeh geen fchobben, de ^ is magtig hard , die de harde punten rouw maaken , waar mede de gantfeh is befprengt. Q Gefchilde Orbis. Rondeletius heeft deefe Orbis de toenaam van de gegeeven, de oorzaak van die naamgeeving is de mond, heb- de gedaante van een fchild, om dat hij m dat deel daar de Land- de bord hebben , op die plaats de onder-borll heeft. Het is een -^3ame en geen eetbaare vis, Vgjj ^ ^teekelige of Scherp -gemunte Orbis. Deefe gantfche Orbis ftaac (lijf gepunte angels j zo dat gij hem met de hand niet kunt op. als bij het uitterfte van de ftaart gegreepen. Daar zijn’er die >>,'^kt tc onregtjvan weegens de angels, het ijfcre verke noemen, die^ J^ijfen die men bij de Orbes mag tellen Gefnerus meint dat twee tj^^*^§^liJke viflen, fchoon meerder lang als rond van lijf, onder de zelve ke'!r begreepen worden, zo om dat ze, gelijk als die, uitkij- ii^kerpe punten op het lijf hebben , als voornaamentlijk van de fnot , a]j ^ ^eveneens uit de mond laaten loopen, gemeenlijk Snottolf, gelijk ^yxini of Mucones genoemt worden, bg ^ ^dolofleus van Bellonius , of de OJlratio van Gefnerus, Wij heb- geraamte van een vis uit de Nijl, Holofteus Uir 1 * ■oi’héén) van de Landloopcrs zien omdraagen , dat’er bijna 2ag als een 'kijfhoek , omtrent een voet lang. Wijders, leevend heeft ^ een penceel op de ftaart , en vinnen booven en onder de zelve , en ^derom een andere vin aan wederzijden , witte oogen , en een kleine Hij is melkwit, en verflaauwt als in het bleek. Voorts is zijn fe ^'j tot nog toe onbekenr. Ik gifle , zegt Gefnerus , dat men dec- SUd^i ^^'*‘^t;ion moet noemen, want hij heeft een fchaal zo hard als een de iv-,'^^°er, en de vis Oftracion word van Strabo onder de viflen van gereekenr. M 3 VAN C 94 } V Ali DE RIVIER- VISSEN, Eneerfivande ATTILUS. Attïlus. fFatersiwyn. Plinius zegt , De Attikis in de rivier Po door ïeuiheid vet geworden zijnde , weegt fomrijds duizend Ln eroot eedppli-^ ^ ken worden. Het is een kraakebeenige vis . voo^ de wljfe va^n ^^“*^°°mende : want hij heeft öf der tiH ^ ^ fchildagtige beenderen, maar men zegt , dat hij dieiH^^ en anderrr^K ^^^^en is, waarom fomimge hemrnec^ en andere zonder beenderen afmaaien. ^ becklfnZTV''' den Dnieper. De Antacei worJ^^ neelegroore viiTen , van een onbefchofce grootte in de Meöris , en de Dni^' fe" rre”^; d eScrabofchrijft.dat fom^cjd. de mondei ! ren.in bet ,js bevrooren.uTtgegraaven worden. Hü neliikt zo raetJ* inwendige als mtwendige deden, naar de Steur. '' ® ’ . VeUflernde Antacms. Deefe rtntaceus . zegt Gefnems ha het i»< bijna overal hemelsblaauw uit. ^ Tdal ■ «"/‘’0'®''«%tig- De doornen op de rug en de Oltr^" I Sk hit" tT"" weefen) zijn ble^ek, de pun(«' I verwip donkerpurpei; : ftutt, om datSntTén r,7 ” De Vis Ichthyornll^ ah ganfebek gelijkt. I j vr^ ^ "^^^aoewel men gewoon is uit He Waacies veele andere vifTen, Visl.jm fHuifenblas, Bereidfel , ) te tans IS deefe vis goed en bequaam om allerlei foort va^iaSe en jnftrumenten . en ander verlakt houtwerk, dat vierkaurdakstT^ ^ boogen, en ingelett gemaakt word, aan een te lijmen HalVc wonderen, dat de hjra alleen uit het blaasje van deefe vis van de wfrterslebbf d" ’ ■" Po-rv^órtkomf ken toe r? ^ gewoonte , van dit blaasje, vers uit de vis ge«®^ ovf»r*f ^ f oliën, en al naaijende door te fteeken , en sedroogt tiuf die Ichr?' '^u Daar is een vis , betifigt Rond^f én zijn him d huid Aldrovandus, 'l^g , erbijL^LTi ren nog graaten , de kop is dilf j* vootfte van de fnuit. Git het booveXtalketeThfng&^ïlèV iSf^ 1 ya en, fen. . C . ,6^ige Liitwaflen af a!s een baard. Hij heeft kleine oogen naar de groot- Van het lijf. ^ ^lanis^ Wie tog de Glanis van de Oude mag weefen, is men heton- 3 ^e geleerde van onfe tijd niet eens. Het is een vis geheel langkwer- ^!S'fond, fchoon de buik geen kleintje vooruit (leekt. Hij word gewel- groot; want niet alleen tot twee honderd pond , maar men plagt ’er grooter te vangen. Hij heeft een ronde, groote, breedt-uitgebreide Q?Pj als een kalfsmuil , en zeer getand. Ariftotcles geeft ook aan de , anis zeer harde tanden. De ftaart is breed en niet maanswijze. Hij (j-^^ geen fchobben, maar een gladde en harde leêre huid. De hoorens, . ^ hij booven en beneeden de mond heeft, vallen alle jaar af, en daar ®^iën wederom nieuwe in de plaats , gelijk als in de harten. hof^^ van de Fraxifen. De Franfen noemen zegemeenelijk Bar- oiet van de baarden of geitenbaard , maar hier van daan , dat de Fran- ^'jk en klei met de bek als de ganfen om te roeren , Barborare hee- 2e heeft een kaal vel als een Aal , en een kop eeveneens. Zeis aan kaakebeen met een regt , kort , en een eenig bijhangfel ge* Ze is niet booven een halve voet lang. en MoerasdgtigeMuJlda, Aalpuiti (^{tvetPtiitad^ ?^(he- lanij-f’^.^^skerr , dat die in de rivieren zijn ,van de broekagtige laij zijne flibh in foort verfchillen. Wijders zeit hij , dat het lijf in beide ’t f “^'8 en zonder fchobben (niet tegenftaande dat ’er in fommige onder dr^ - PPen kleine fchobbetjes te voorfchijn koomen) en als gekringkeld is , om dat het naar de Haart verdunt als een hairfnoer. De als van de verf is gevlakt. De kop is groot en breed , en Oti^ j ^ ‘^^^‘■gedrukt. De mond is groot en wijd gekloofr. De baardjes, hooven en beneeden , verfchillen van getal en grootheid in één^' t 8‘^il3gten» Het is de vraatagtigfte vis, en ik meen niet, dat '''Orden^*er^'‘ van zijn grootte, grootere viffen verflind. Dikwils — in e kleine nog heele ongefchonde visjes gevonden. ^waave Fis, is een handbreedt lang, en een vinger dik: alhoe- hiorf g>^ooter gevonden worden. De rug is afchgraauw , vol OpP^*^ dwarfe vlakjes, tendeele zwart, en ten deele hemelsblaauw. gegj 2 ;ijden aan weérkanten is een zwarte en witte ftreep. De buik is witte vlakken , en roode en zwarte (lippen , zo klein of ze gedeeken waaren. Aan de mond hangen vleefcha< 7 tige hen ze in het zwemmen uitfteeken , en buiten ’t water toetrek- Ven, 7 '^' ^ word op veele plaatfen uit de aarde uitgegraa- Plaatfe^^ Aldrovandus , in Mifene over de lilvc op twee • dat ik weet, gegraaven , ficc. Ze gaan uit de holen der aarde C 9Ö ) iSi poelen en moeraflen. Wanneer het water booven de boorden gaan ze uit de aarde : maar als het water gevallen is , blijven ze io weijen en velden leggen , en waar kudden zijn , worden de overgebl^^' vene van de zwijnen ingeflokt» De Rivier- Lamprpe , Lampetra, Ik meen dat die vis ons onbekent'^' Rondeletius zegt , datze met de inwendige en uitwendige deden > de verfde Zee-Lampreijen gelijk zijn , en alleen in de grootheid fchillen. ° De Farm of de Gïadde Phoxinus. De Romeinen noemen die la, om dat hij met zwarte flippen en heele kleine blaauwe plekjes teekent is. De Florentijners zeggen insgelijks Pardella : want het vi«^' voctige Pantherdier (Luipard) rs ook gevlakt. Dat dit visje met krlei verven over het geheele lijf afgemaalt word, kan heel wel uic Icheide benaamingen getoont worden. Het is nooit langer als een V>"' ger , of een handbreedc. De Salmerinus. Zo als Aldrovandus gift, is de naam afkomftig debalm, met de welke hij inde roodheid van hetvleefch overeen cn moogelijk Salmerinus als een Poel-Salm genoemt word. Hij j bijna in de gedaante van het lijf , en het getal en de geftelrheid van vinnen, met de Voornen en de Salmen over een. Voorts heeft hij P't Ichobben > alhoewel Salvianus vrij uit zegt , dat hij fchobben heeft- \ pheele vis, van het begin van de kop at tot de ftaart toe, is twee VAN DE GESCHOBDE RI VIER-VISSEN> En etrfi van de R 1 V I E R. V O O R N. De Foorn, Platina fneint, dat ze van het kragtig ftooten , gelij^^^'! in de moedertaal voortftootende, genoemt zijuj nademaal zij altijc gen ftroom opftreeft, haar beft doende om de aankoomende gol'^^^^g booven te koomen. Ik wil nogtans niet , zegt Aldrovandus , I-eezer eenigc oude benaaminge van mij verwagte. Want zulks ook omtrent andere , en voornaamentlijk in poel- en rivier-viflen» aie geene, de welke door naam en voortreffelijkheid van voedfel nrS wel niet eens genoemt worden. .-^ goud-verfishier^n daar over ’■ gerprengt, nogtans meeft omtrent de kuwen en de oogen. ^ Jhyntallus, De Thymvis. Hü v t-i ö" 'dat hymdlus, De Thtjmvis.m word alzo van de T Ilijm genoemt . h:j naar fliijm ruikt. Dat de Thijmallus van het VMrnïgtig® | ■£' i fla CP7 ) als de geftalte van het toe Sant/l’ gefteltheid van de vinnen , kennen. Het hoofd loopt fcherp toe , en is klein , ten kans^^” mond gaat niet open in ’t lang , maar gaapt bij. hij Hij is uitpuilend van buik, Als hij wel uitgroeit, word ^ elleboog groot. ^ ^ivier-ömbra. De ’Rivkr-Schadww-vis^ Men leeft bij Aufonius : -De ligte. Schaduw zwemt gezwind uit het gezigt, nis weezen , daar in koomen Ron^eletius en Gefne- *naar een, De V^is, zegt Rondeletius , is niet alleen van naam , .^ce-Schaduw-viften gelijk , daar ze beide naar agtj " fchaduwagtige plaats donker- en bruin- cn (k j, booven een elleboog groot. Hij leeft van aarde , water neemt te gelijk met deeze,en met zand , brijfeltjes goud in: en gelooft het gemeene volk , dat dc Umbra van goud word gevoed : Worj is het zeeker, dat ’er goud in de maag, en in het ingewand ^ gevonden. een^k Barm, Barbeel» Die velagtige lokken , de welke eenigfins hanpgj^ k gelijkenen , en van allebei de lippen van deeze vis neêr- ie ’ nebben hem bijna de heele weereld deur de naamgeneeven, Dc iv,_ 'S ■ is iiccic wcciciu ucur ae naamgegeeven, uc niet . y^^lkwit, en de zijden zilveragtig. De rug is geel uit den witte, 'Velkg zwarte en kleine vlakken befprengkelt. Hij heeft vier kuwen, zeer klein is. Hij heeft geen tanden De oogen zijn klein t\l»_ 0*3.pDCl 7AV^^r^ in fmnr4^» lr«««nrv Uii ic70£kn^ /• 1 ^ Oop "IJ neeic geen tanaen ue oogen Zijn klem , tWee ^'^PP^,\zwart in een goude kring. Hij weegt meeft één , fomtijds en zelden drie pond, ^ Aufonius , ofte dc Squalus van de ouden. Groouhoofd» 1 ^ hoofd 7 ni^^n , zegt Aldrovandus, dat hij de naam van ^^ken pronK'^ ^ hem het zelve , met het overige lijf verge- ^‘'thijluftheef^’^^lv beurt gevallen. Bij de Franfen un Füain, om ^e Zee-Caoito^ *^*’ont, flijk , en andere vuiligheid. Onze Rivier-Capito De ‘‘ndere Harder- viffen , in de geftalte van het lijf gelijk. dri« k JL j 1 kleine Squalus. Het is een zagt Visje , twee ^^uriehandbreedtlang, blank, en op de rug bruin groen , van ftaart ^Ran?7u" Cgroeu-graamv , zee-groen,) de andere rood; en ^'*uch met breedt. Hij gelijkt de Rivier-Capito, maar ^elen van de kop, heemelsblaauw. Rwijr-a/i/fö van den Zelven , te weeten Gefnerus. ^^gel een Capito een Raave, om dat hij , als die de ^'^«arom Gefnerus hem den toenaam 3^gtigc heeft gegeeven. Het is een blanke vis , zilverglan- N fig, C 98 ) fig , nogtansi’s de rug bruin en heemelsblaauw» Hü is lang , dik en tyevlee0*^’ cn het vleefch is vol hair. De Orfus van de rXiitfchers , de roodagtige rivier -Capit o van den yen. Hij is rood van rug , blank van buik , en met groote en bree^l^ fchobben* Leiicifcus. Kolfoog, Witvisje. Hij is met middelmaatigefchobben be- dekt , die met fl-reepjes onderfcheiden zijn. En bijna , van de kop tot ftaart toeoyer het geheele lijf, van een eevengelij-ke dikte. Van rug brui^’’ geel , en fchier met groen dettrmengt. ^ ^ In het aanzien van het lijf, getal van vinne'” fchobben,is hij de Capito of Cephalus rCroot' nootd, Meir-neusOgehjk; maar kleinder van kop, breeder van lijf, van buik, cn met geelagtige oogen. Hij heeft geen randen , maar tli^? til C verheemelte beenderen. DeOxyrinchusy^n Rondeletius, Houting^Spits-neus, Het naamwoo*’'^ van Oxyrinchus IS onder allen van veel bereekenis. DieOxyrinchiis''^'’ Rondeletius, word bij de Antwerpenaars Hautin genoemt , en is dun, en zeerfpits van fnuir, waarom hij meint, dat hij hem te rest rinchus heeft genoemt. ° Corvtis NiUticus, De Raave uit de R ivier de Nijl. Deeze vis is en gelijkt met degeftalte van het lijf naar de HardervifTcn , maar de ondeXT.'r^""" lighaam, want hij is neegen duim lang. onderlte kaakebeen is korter als het boovenfte. X afus Albertt Magni, De Neusvis van Aalbert de Groot. Hij , de naa van de bijfondere gedaante van de mond. Lonicerus hij twee of drie handbreedt groot is , en dat hij een bijfonder flfg een mond heeft. De Duitfchers noemen deeze vis , met een boertige de Scribent , Schrijver. _) ^ De Rivkr-GmnM Uit elke hoek van de lippen hangt een biihao?lf vootwaart,a,s een heele korte baard. De oog-appd is zlart in een < kring. De ronde vlakken van het hoofd naar de ftaart, langs het van de zijden aan wcérkanten , zijn zwart. De ftaart , en de vin van de ^ IS wk gevlakt. Hij is meeft vijf of zes vingers lang. a ..rTi Rivier. Grtwdel of de Gehoofde , Gekme, Dit visje Se vtnf^r' kop ten aanzien van het lijf. Het is een visje, vanf men kleTnii ^ Kikvorfch VifTevangfter zeer gelijk , men kleine bi, groote dingen mag vergelijken. Want het is groot, bre^f’ en plat van kop. Het wordt zelden innrv i ‘jj ,/l gelOTft dat het vleefchéeters zii„ '"T Lookopgefloktwotden. ' ’ -«^^ferdatzevanmalb- C 99 ) Scherp Vtsk , Steekelvisje^ Rondeletius beefr dit visje , dat de y.'^orgaande Grundel ("Gobio) heel wel gelijkt , van de Icherpte van de 7^kebeenen , de Steekelige genoemt. Het is een visje , z^t hij , bree- Van kop als de Grundel fcherp toeloopende j iniddelmaatig vaa en heeft geen randen , maar rouwe kaakebeenen, engaatenboo- de oogen» Het is ros van verf, gefchakeert metbreede zwarte vlak- Van de rug tot de buik dwars needergaande. . Rivier-Cobites. Het is een rivier-visje , zegt Rondeletius, aat zig dc kant van de riviertjes en vloeden onthoud , een vinger groot, met 'vijd uitftaande fnuit. Het lijf is geel, rondiigtig en gevleefcht, en . Zwartaotiee vlekken geteikent. Daar zijn twee, vinnen aan de ku- > twee aan de buik , een eenige bij de uitgang van den drek , en een op de rug» . » aiu » y Steekeltpe\ of Gedns^eïde Cobites, Het is een Visje , zegt Albertus , 7 de zelve verf als de Grondeling» Dog het is met rond , maar gelijk P'laaragtig plat , en heeft een fcherpe angel omtrent de mond , waar het , de kop ombuigende , de hand van die hem aanraakt qiiettr» ^^^llonius en Rondeletius verhaalen ook , dat hij , op de dekfels van de kii- wcêrkanten , één fcherpen angel heeft. v>au iebaarde Cobites. De derde Cobites y de gebaarde , zegt Kondele- w ’ 's de kleinlle van allen , die zig ten eerften met de naam zelve be- dip Wij hebben hem de naam van de dunne krullen gegeeven, een baard uit de fnuit hangen , gelijk in de Barm. X^^^gefchobde Phoxinus, Ariftoteles heeft ergens op een plaats gezegt : andere viffen fchieten eens in het jaar de kuit in het ftaande waater dp\*^^ •’ivieren , en in de riet-plaatfen van de poelen , als de Phoxini en öaarfen» Geen ander kenteeken is ’er van de oude verhaalt , waar uit ^•J iet zeekers van de zelve konnen Hellen» Bij Rondeletius word uj ^^ere cnRofe, bij Gefnerus Bambeïa , en bij Bellonius Bouvtera^. ‘‘Oemf. Df* vic ^oKMtrr . was Vier Xird ri» “IJ Gefnerus Bambda , en bij tseiionms ^ oemt. De vis die van de markt bij Gesnerus wierd gebragt , was vier jQgeren breedt,en twaalf lans. De oog-appel is heel zwart in gou- ^ boog , en de lippen roodiigtig* De Haart , en de vinnen aan de buik, ?*,bij het aarsgat, zijn zo rood als vermiljoen, want de andere hebben rood. ^an de vissen, die, behalven de rivieren, de zoete waateren ook bewoonen. En eerji ^an de groote BAARS, ^aars , waar van daan die de benaaming heeft , is in de befchtij- Ha ^ C loo ) vinge van de Zee baars gezegt» Hij is van geftalte van lijf breedf en voor-uit-fteekende van fnuit, en klein van mond naar de bedeelinge *t lighaam. Hij heeft geen tanden , maar lippen verfchrikkeliik van jes, zo als Bellonius getuigt. Hij is bedekt met kleine endrooge fcho^' ben , die heel moeijehjk van het lijf zijn af te doen, De vinnen en ftaart zijn rood. De kleme rivier-Baars, Wanneer als Strabo van de viffen van deN«'j| fpreekt, zegt nij, dat de Krokodillen zig voor de Porcuflên fVarkenV wagcen, die om dat ze rond zijn , en doornen aan de kop hebben j groote beelten in gevaar brengen. Gesnerus gift, dat die Nijl-varke”^ onze kleine baarsjes zijn, aan wien ik het geerne gewillig toeftaa, die befchrijvinge komt in’t geheel met hun overeen. Want zijgelijkef^'’ naar een varken . met de aaneengefchaakelde rij van doornen , en zijn rnetc>^ kop en de ftaart , als de varkens borftels , dat dier niet ongelijk j en eevene^*!^ als de Krokodillen van de Nijl-varkens , alzo worden de Snoeken, ^ders op alle viflen woeden, gedwongen , zig van deonzeteonthoUtJ^”; De Hollanders zeggen met een bedurven woord Poft, en funius nod^ het een Varkentje. Het is een kleine vis, niet onbillijk, een fpan maar in Holland word hij zo lang niet, De vinnen, de kop, ende^^** wen glinfteren als goiid. ^ De Scrollfis, een Vis uit de Donaii, Gesnerus ftelt voor omteond^t zoeken , of het die zelve mag weezen , of die heel na bij de kleine vier- baars komt. Hij is bruin van rug , groen aan de zijden , daar veele bruine ftippen tuOchen in koomen. Het begin van de vinnen de kuwen is rood. ° vuiu>- De vis van Albemis. dc Gei»plde ymKanddams. kelbaarsje. Van de angels die hij fchrikkclijk over eind zet en zi" gens de woede van andere v.ffen befchermr. Albertns heeft hem de kende, Rondelet.us de Geangelde , en de Autheurvan de nati.u'f dingen, als Doornagtige (Spraachia) genoemt. Het is een heel klein v'C dat twee vlijmpjes (angels) op de wortels der vinnen van de buik Ki, Hetmannetje is rood onder de keel, maar het wijfjeniet. HetbeeUr fchobben. De Alburnus van Aufonius. De Bleye. Men kan alle witte vis j! Moefel V'' 5° heeft Aufonius in verf Afsr” VT‘*S b'jf™detl.,k , van de < verf, Alburnus (de Blei) genoemt. Hij heeft groote roodaetigeoog^'l kle.?h 00 H ° e5;fijf ffin zilverlgtlgtlhofe" breedt. Hijisgedekt.» ilC ^ C ^ . ■ rhier-Epelanus. Bellonius noemt hem een Sein- vis van de rivier ‘^Vrankrijk /alwaar hij overvloedig is* Hij gelijkt de Bleije. Som- is hij ruim vijf vingers lang, en een duim breedt. Het is een welrie. visje , en mag in deugd en voortreffelijkheid teegen de befte op* pe Snoek, Daar is niemand die in twijffel trekt , dat deeze vis , zo in onze tijd aan ijder een bekent , bij Aufonius de Snoek genoemt Her lijf is lang , en de rug breedt, en bijna vierkant. Hij heeft magere, beenagtige en vierkante kop , een lange fnuit, en een heele mond-fpleet^ In de zelve zijn zeer veele tanden , en op geen wijze gefchikt* De oogen gelijkenen naar goud. Het lijf is met u dunne fchobben bedekt* De buik is blank . en de rug geelagtig Jh hebbe, zet^t Rondeletius , een Snoek van een uitfteekende pootheid gezien , dileen andere, en zelf uitneemende groot van buik, en deeze wederom een vvaater-rot; zodat het noodzaakehjk is, geflagt van viffen een zeer breede buik heeft, j ^yprinus, De Kerper of Karper. Ik vinde niemand , zegt Aldrovan- die reeden geeft , waarom dit geflagt van vis Cyprinus genoemt ^.^rd. Gefnerus alleen gift jdat hem de naam , als zijnde de vrugtbaarfte ^*'hi)nt geworden te zijn van Cypris, dat is Veaus: want hij baait zes-maal op één jaar j en zijn vet , zo Kiranides de waarheid doet tot de vrugtbaarheid. Hij gelijkt naar geen vis beeter als naar ^^dt* Hij is kort van kop, naar de bedeeling van het lijfj middelmaa- oVan mond, met vette en vleefchagtige lippen ; en heeft geen rong: de natuur heeft hem in plaats van die een vleefchagtig verheemelte oyeven,om de fmaak gewaar te konnen worden, dat uitgetrokken de ^^daante van een tong gelijkt* Hij heeft zeer groote en heele breede fchob- Deftaart is breedt, en roodagtig uit het zwart , voornaamentlijk in- ^ 5 nd * maar jonger zijnde, is hij meer naar het bruin hel- VCUIUÜJ VdU de Viffen', j. Aldrovandus heeft vier wonderfchepzels van Karpers uit het J;'^ndeletius en Gefnerus befchreeven , in het Vijfde Boek van XLI. j breede Cyprinus van Rondeletius. De Braajjem, Rondeletius heeft ?®^evis, om de overeenkoominge met de waare (regte) Cyprinus, onbequaamelijk, uit reeden van het onderfcheid, de breede Gypri- (g ^ genoemt. Bij de Nederduitfehers Braaflem. Hefis een heele groo- breede vis, met een kleine kop naar de grootte van het lijf, agter- fch gekromt van rug, en fcherp als een mes, plat van lijf, met groote H.0 gedekt. Een kromme ftreep loopt van de kuwen tot de ftaarc. ^deletius heeft in een zeekere poel van Arvenié diergelijke viffen g<^- Isj 5 zieo » zien , die de lengte van twee elleboogen j en de breedte van een p- voeten konden haaien* Een andere breede Cyprinus. Gefnerus geeft voor uit het verhaal vji’ Kentmannus , dat 'er drie gellagten van diergelijke vis in de Rivier Elve gevonden worden. Die van het eerfte geflagt zijn kleine, breede viflTen, goudverwig, daar bruin omtrent de rug deurgemengt Ze zijn zelden meer als agt vingers lang. Dog die vaii het tweede f llagt zijn een weinig dikker en langer. Ze hebben fchobben eevene^*’ als de voorgenoemde, of als de Karpers, zwartagtig uit het vaalenl’J geeU Eindelijk die van het derde geflagt, zijn dunder en breeder als heltt van de nu genoemde , gelijk de eerfte , maar grooter , en Ichoon zilveragtig wit, en ze hebben aan het onder* gedeelte roode dog de boüvenfte vin met de ftaart is donkerder uit het bruin fcharlaake-roo^ Bdlerus. Ariftotcles gedenkt de Ballertis tweemaal onder de Ri''‘f en Poel'VifTen.^ De Hollanders, bij de welke hij, zoom den overvlo^ [ als om dat hij in zig fniaakeloos is , en voor de flegtfte vis word den , zeggen een Bleije. In mannier van leeven verfchilt hij niet van , Cyprinus, (BraafTem.) ' ' Tinca^ De Sedt , in de meefte Landfehappen van Nederduitfchl^'’^ De Hollanders zeggen nu en dan ook Schoenmaaker , zo als ik zegt Aldrovandus,om de diktevan de huid. Metdegedaantevanhedr de vinnen, en der zelver gefteltheid , en het vleefchigtige geheeine'jf! komt hij met de Cyprinus over een; dog met de fchobben zo niet. zijn alle van geen eenerlei verfj want fommige zijn witagtig: deiöÊ^^^ gee agtig wit, en fommige groen ; maar die zig in de mofraflen al'^ onthouden, neliik nn tt.m ^ r , ö'' • maar uie zig lu ae moeralien die zijn zwartig# . De Loiann de tranfen, Die van Lions, zegt Rondcletius , en de vis die in den Ar^r r ^ ^ ^ . {l| 1 • 1» • j . * ^ondeletius 9 men de ^ns die in den Arar gevonden word Lota. De Lota is een vier- en Poel-vis, de gemeene Zee-Muftella (Zee-Weefel Aalpi^'^l^ van dewelke wij op een ander plaats gefprooken hebben heel als dat hij ronder en dikker van lijf is. ’ VAN DE POELVISSEN, en eirJva«Je UMBLM gemeemïyk zo genoemt^ in ?roSS^?* tweegeflagtenvandeUmbla/'j,” van hit df Tn'' Degroote Utnbla, is in de gejl nZfeh l’ IZ “ Salm cn Voorn gelijkf n ms (ebrijft, dat ze een een, ge kleine vm op de rug heeft. De 1‘K Um a is mee van neegen duim of korter , zelden meer als een p n C >°3 ) andere Umê>la van Rondeletius. Die aan het meir Leraanus woo- liilf ze UfJ-Me Chevalieri dat is de Kuiter fchaduw-vis : mooge- begrootte, voortreffelijkheid cnde kragt. Met de oragekromde en f 1 ze van de boovenftaande , want ze heeft de zelve langer ^herper (of fpitfer.) Ze word uitfteekende groot* ^0 Bij Bellonius is ze grooter als de genaeene Voorn, ^8 kleinder als de Salm, tiiflchen beide, van een middelbaare grootte, is bekent, dat ze uit het geflagt van de Voorn is , en dat ze zo gedaante van het lijf naar de Salm gelijkent, en uit de overeen- van de uitwendige en inwendige deelen, als uit de Franfebe- Ze groeit wel tot twee of drie elleboogen toe. ® Men weet niet wat voor een deeze ook bij de oude mag zeggen dat hij goud eet. Hij kan heel wel van het zelve ggn z,cggcij uuL hij goud eet. Hij Ka** •— Jgt Van de Poel-Voorn geftelt worden , want met de gedaante van getal van deelen^en zelfftandigheid vanvleefch,is hij die gelijk. y,^avaretus van de Savoijaards in ’t Dauphine. Rondeletius zegt, hij ^ie naam fchijnt te hebben om de zuiverheid en witheid , om dat ttiorsfig , maar wel afgefpoelt is. Bellonius zegt , dat hij uit het bij de Voorn is, maar Rondeletius zoude raaden, dat men hem Oorj ^ phagt van de Salm en de Voorn moet toevoegen. Waarom hij dat de Lavaretus tuflehen de Salm en de Voorn en de Elft in is. Hij is nooit booven een voet groot, oorfpronkelijkheid van het woord niet, zegt Al- Latijnfch, Griekfch, of Italiaanfch naam- kond geen vis vinden , met de welke hij beeter mag verge- * als met den Haring, die wij onder deZee-vilTen hebben mpJnpn"*^ Gefnerns eenvoudiglijk genoemt. Daar zijn er ATk I ’ f j'' Albula geen vis op zig zelven is, maar dat hij al- dijp • ^ a o e hernelsblaauwe Bezola genoetne word , als hij twee of Deeze vis komt heel na bij de andere witte Pocl- alderkleinfte van den zelven. Ik noem deeze vis de alder- . -Albula , zegt de zelve Gefnerus , die de onze gelijk als een Ha- Je noemen. Maar een Viflervan Lucern, zegt Aldrovandus, heeft Vis g^''^eekert, dat de heeraelsblaauwe Albula op het eerde jaar Nagt- ^j^^snat word , wanneer die omtrent Sint ]ans dag in de foomer ^eele geworden is, De alderkleinfte Albula komt met de ge- bij die geene . de welke ik laatft de kleine Albula hebbe » niaar hij is nieeft kleinder, en op de kop minder groen* De C 104 ) ^ . De Albüs van Salvianus , of de Foel-Capito van Gesneriis, De is een weinig langer als de Alburnus (Blei,) fpitfervanfnuit, metg^^^* ter oogen, en de rug meêr agterwaartgekromt j en is met breederTcboP' ben gedekt, ^ De Farra of de F da in't gemeen gezegt. Het is een vis eenellebo ‘^0 groot , met een Kieine mond , zonder randen , afchgraauvv , u breedt vanlijf j met de fchobben , en gefteltheid , en getal van vinnen ^ Lavaretus gelijk: een regte witte ftreep loopt van de ku wen tot de Hij heefr een zagt en vet vinnetje opderug, en een heele breede ftaat*^' De Pigus. Ik gifle , zegt Gesnerus, dat de Pigus zogenoemtiS) ^ j dat hij met zijn punten of angels fteckt als de Spegt: want ik meen de voogd Spegt , fteekende met de bek , daar van daan de naam gekreegen, Aibertus noemt deeze viflen Vergiliades , omdat ze, f lijk Plinius heeft gefchreeven , met het opgaan van de Vergiliae , ades, Zevengefternte, ) te voorfchijn koomen, Rondelenus heenêt toont, dat ze uit het geflagt van de Cyprinns zijn , zeggende, hij j Cyprinus zo gelijk , datje, uitgenoomen de angels , zeekerlijk 2^^' zeggen dat het een Cyprianus was. Want de koufle-fpooren , die de krijgs-koufen , daar fe aan vaft gemaakt wierden , genoemt zijn , ben naaldswijze koppen. De Sarachüs, V an deeze worden twee geflagten gevonden , het einder, maar het ander biina zo eroot als de Clnnea De kleine kleinder, maar het ander bijna zo groot als de Clupea. x>c kiciu>- - ^ chi zijn niet langer als drie duim , de groote konnen een voet indd^'’^, te haaien. Ze zijn beide met een ftreep onder de buik verzien, rcict'^^y ke de Clupea geteekent is, Als’er de fchobben af zijn, blinken zij als gebruineert zilver. , De Schilus of de Nagemulus van de Duitfchers. De Nagmaul , Gafleriis , is een vis in ’t meir van Ambron in Beieren , die niet dil^^i gevangen word, om dat hij zelden hoog zwemmende booven kotnt' langfte is van een el. Hij is van vorm de Snoek niet ongelijk , al* hij in het water groen , dog buiten ’c water ligter fchijnt: met witf^ gen, van mond agterwaarts nefFens de kaakebeenen minder breedt, grootheid, fchikkingen fcherpt€ van fchobben , gelijkt hij de Baars. VAN DE GROOTE VISSEN. En eer ft van de zelve in’t algemeen. Ons gemeen volk noemt ze Walleviflen , de naam van een het geflagt neemende, insgelijks Hoogduitfchland , Nederland en bjjd. C lOf ) bej*^‘iïïius verhaak, dat alle groote viffen alleenlijk mee een leérehuid zijn. Ik vinde nogtans bij Arrianus van de Indifche gefcliiedc- bij de Macedoniers, toen ze uit Mifambria naar Toca over- is groote vis van vijftig elleboogen , op flrand geworpen , meteen gefchobde huid van een elleboog dik, met oefters, Ccn en allerlei wier begroeit. Derbal ven moet men zeggen, dat dit 2 g^l^°riderfchepzel van een groote vis geweefl: is , want het is anders > dat meefl alle groote viflen met een leére huid bedekt worden» hebb geen kuwen , en in der zelver plaats de long ontfangen» Zij Ariftoteles , uit oorzaak voor de long , een pijp (buis , ) Uitj-' ze de vogc , die ze in de mond hadden gekreegen , weder Dog alle groote viflen hebben geen pijpen, want het Zee- ze niet , die in plaats van de zelve fpleeten (klooven) van alj ö^ten heeft. De mond is onderwaart , en daarom grijpen ze alle her aas , ® ti^et de buik opwaart gekeert zijn. Eenige hebben geen tanden, fom- en daar is inde zelve een groot onderfcheid. De wijfjes hebben (mammen,) en melk, als Ariftoteles fchrijft. Waarom ze dog dien teelleeden hebben , fchrijft Cardanus hunne warmte toe. In- gernf^^ 'toeten en ooren hadden (want die ontbeeren ze naar het getui- fcbiiip Ariftoteles) ze zouden niet van de viervoetige dieren ver- vloerj *^’ zeeker dat alle groote viflen hooren. Zezijnover- hftjp veel vet , dat nogtans nooit ftolt , waarom men het in de De deelen onder het buikvlies, dietotvoedfel en voort. ge I gcfcha.lDen ziin . koomen md^r ^.in de. deelen van de vier,7r.e<-i\ *^aar aan die van de viiTen. Want ze hebben een net, waar door de maag en de ingewanden verwarmt '^^^de han groote maag, aan welkers boodem het klicr- ieren d^tmfcheel is aan de wervelbeenderen vaftgehegt. Dc ^ïe-aderc'^1^^^ romp oftc ftam van de groote ader , en de groote ü 1 ^^kmelkende verbonden , en ruflTchen de leever en de waterpeefen in de blaas. De navel- waterdraager. De ballen aan wcêrzijden zijn Wet teellid beftaat uit een holle feninv, als dat van een menfeh, ïls d ^ uitterfte buiten voor uit hangt, eindigende in een dunne knoop* Van K-^°nge vogelen, die met de voorhuid niet geheel word bedekt ft °^nen toegevouwen verfchuilt, en tot het teel-gebruik word uit^e*. De varkens png^hjk. Het hoofd is met \verve’* wervelbeenderen geleed. verfcheiden : want het is in voorfte en ag- ®elc > en niet in regter en flinker , als in den menfeh. Dc Jijf- O moe- C 3 moeder in de wij^es heeft den hals een handbrecdt lang: die wordtJ^^^ na in cwee takken verdcilt , gelijk als in de viervoetige landdieren ^ zien is, de ballen zijn aan de hoornen van de baarmoeder geleegen j ! het baarhd is tuflchen de navel en den aars. Ze teelen binnen "in Z'?’ en baaren een volkoomen dier, en voeden fomtijds twee ioneen ZeZ^j'' ; meeft alle flegt jan gez.gt en gehoor: welk ongemak de ftherpzinnig^ j natuur der dingen willende vergoeden , een zecker visje tot een reisg*!' gegeeven , van het welke te zijner plaarfef ; gefprooken. Aldrovandus verhaak wijdloopig de befchriivinge van^^^ gro^e wilde dieren, van de mannier om te vangen , en ret |ebmik‘^ Cap?I ’ te leezen , in het Boek van de grooK vilTe"» , T>ejraUevis, De Wallevis word vaneen ijgelijk , de erootftc alle de groote vilTen , en gelijk als de koning en de vorft van alk ^ ^dere genoemt. Bij de Grieken word hij Phalaina geheeten. Toannf , ï vliegt , nier W^i ^ f '"ï f gekreegen , maar de Balaena Walvis) wk, uit de zelve reeden , om dat hij genoegen fdiept , zig de zee in het zonne-ligt te baakeren. H.j heeft aan wederzfden vin, en behalvcn deeze een derde op de rug, als een vleugel, waarfl^f de hij het gantfche lijf beftiiurt, en een gemaande ftaart, door de < k4« ên dilTclboom , het lighaam herrevvaart en dcrrc^^a^; Keert en wend. Hy word bedekt met een kaale, dikke, zwarte, 1’^ daialtemereen'v4r^^^^^^ of vlokken hebben^l'; daar aitemet een voet dik fpek onder zit. De tong van de Walk'"^ weegt v^Ie ponden. Hij heeft rafters voor deoogen , daarom om dat hy door die voor zig den weg afpeilt. Want het zifn ect't dunne plankjes (fpaanders) vier ellen lang , en anderhalf breed , ^a^f Uiteinden naar den top gepunt, en met lange vlokken aan de zijden ^enj /e mengt ze varkensborftels of een baard noemen, ikfta het^'^' Tot hier toe Bellonius. ’ De l^allevis van het gemeene volk. Dit groote beeft is meeft d«.g elleboog lang, en agt hoog. De opening van de mond , t Imö. ^‘8 “8“''" De tong is leb ellen wijd van een , van buiten Tchijnfi tw« zee?o. menfehenhoofd. Hij < oT^erSlrr ""r “ede hij zwemt, e"^ jongen uit vreeze verbergt. Op de rug heeft hii seen vin De ftaaf^ ' kort vLfnuit,* en heeft PIP» k Phyfeter, De Blaajèr. Bij Ariftoteles is hec de pijp, door welke C 107 ) j- §roote viffen hec water uitwerpen. Bij andere Grieken beteefcent Phy- een bijfoadere groote vis. Gefnerus gift , dat hij mee een andere naam j), yfalus genoemt word , en Gillius vertaalt hec Blaafer. Wie dog de yfeterofPhyfalusotPreftis van de oude raag weezen j heeft niemand , ^ ik, zegt Aldrovandus , vaft en zeeker voor de waarheid konnen dewijl zij ons geen bijfonJer kenteeken daar van hebben nagc- Hij heeft de tweede plaats naaft de Walvis , zegt Bellonius. i'^ verfchilt hij van de Wallevis, dat hij geen weg-afpeilders heeft , 20 onbefchofc zwaar van lijf niet is , en van geftalte meêr langk- JP'g rond. OitH Deeze heeft de naam gevonden van fnijden , klieven , \Vgi?^hij booven andere gezwind zwemt, eeveneens als de fcheepen, j. ^rs voorfteeven is gefpitft. heeft deeze naam gekreegen van de gelijkenis van een oli- PU; Of een wijnvat . - — ‘ 3 daar ze naar gelijkt. Hondeletius vertoont in keel > magtig dik en rond over ’t En hij zegt, dat het van fnuit en waterpijp, vinnen en ftaart, Dolphijn gelijkt, en twintigmaal dikker van lijf is , voornaa- ^ik Omtrent de buik: en dat hec zeerbreede , zaagswijzeenfeherp- Orj.g^^'^de tanden heeft. Bellonius vertoont en befchrijft wel de zelfde Dqqj. * '^^aar in de af beeldinge van Rondeletius , is de breedte bijna de helft n h)e Orcavan Bellonius is langer, meêr gelijkenendenaar D ^Phijn , en plat omgekromt van fnuit. en heerfcht bijna over het gantfche geflagt van de viflTen , alleen uitneemender in kragt , maar overtreft ze ook in alle geftalte en fnelheid , en gaat , met zagtmoedigheid en lief- helohim?c het zee-geflagt , verre te booven. Junius zet ^am R r^n over, een Meirzwijn (Zeevarken,) met welke UI tvondeletius betuigt, dat hij van de Franfen, die aan dezeewoo- ^ gei^emt. iVriftoteles getuigt, dat de Dolfijn, onder de an- in ^ het geflagt van de groote viflen , is. Gij zult , zegt Bellonius , jj «et onderfte kaakebeen van den Dolfijn, een halve voet lang, veer- Ve^a^^S^wijze en fcherpe tanden aan weerzijden , kleinder als de boo* Af-n®» befchouwen. De fnuit is plat, en de opening van de mond lang. VoQ^esfchrijfCjdat de waterbuis van (of uit) de rug is, Rondeletius Atja ^ harflens , en Bellonius tuffehen de oogen. Plinius fchrijft onder dets^ j Wottonus meint,dat hij die pijp bij de harflens heeft. Wij- den het beft zijn , met de gdeerde mannen en ooggetuigen te geloo- * at hij de zelve voor de harflens tulTchen de oogen heeft. Hij O 2 zwemt c io8 ) z^cmt op twee fteevige vinnen, die als menfchen-armen met de leecJjf van het fchouderbladsbeen gevoegc zijn» De ftaart ziet’er uit als een hal' ve maan. Hij heeft geen gal , en dat alleen onder die geene de een long hebben, en in zee gaan. Zulks getuigen Ariftoteles en nius. De Phoc^na ofte De Brainvts, Bij [oviiis en Bellonius Phocxnaen A urlio fiaamen van eene en de zelfde vis. De Nederdu*^' fchers noemen hem Zwarte-vis» Die Turfiones genoemt worden, 2^] Plinius, gelijke^n de Dolphijnen. Ze verfchillen wel in de bedroefth^'^^ van t aanzien» De Phoccena dan , naar het getuigcnifle van Bellonit*^' is van grooue als de Dolphijn , nogtans korter , maar dikker van 1')^’ welkers huid uit het hemelsblaauw in het donker is als lood» _ De Scolopendra cetacea» De wallevisagtige Veelvoet. De Scolopen^^ IS of op het land, of in het water» Elianiis gewaagt van een andere ScoJ‘^' ... ..w» „»».w» i-iwiJuagcwdagL van een andere ^ pendra , en hij toont met deeze woorden dat hij uit de groote viOen is. neer als ik de kragt ende de natuur van de Scolopendra , metzo veel weet'^hj alsik hebgekonnen ,veel enlanghaddedoorzogt, zohebbeikgehoorc^^i o - ^ uuuiz^ugL > ZO ncDDc IK gCnOüi ^ de zelve een zeer geweldige groote zee- vis is , die niemand hoe onverefa^^ ook, als hij bij onweêr uit zee op ftrand was gefmeeten, zondergr^*^' wel zoude konnen aanzien» De luiden die de zee-zaaken verftaan, gen dat ze met de heele kop uit zee uitkijkende gezien worden 1 de hairen van de neusgaaten overeind verfchijnen , en dat men zien dat htj een breede ftaart heeft als een fprinkhaan : en dat het overige 'j fomtijds booven op zee word gezien , en dat het zelve bij een van een bequaame grootte kan vergeleeken worden , en dat hij K zeer veele voeten aan weêrkanten op een rij geplaatft , gelijk t met aangehange roeihouten voortzwemt. De ervaarene en geloofv< dige van dit alles voegen er bij, dat de golven als hij zwemt geluid geeven» De Pte ofte het Zee-Kalf. Bij de Grieken word hir Phokegeno^'^ï om het geblaat of geloei dat hij geeft» Wijders gelijkt hij niet alleen ^ . het geloei, maar met liet boovenftekaakebeen en de neusgaaten, Land-kalf. Hij heeft een harde leere huid» De hairen zijn zwartagf'^^ afchgraauw, m fommige kleine vlakken , en op de buik witagtige* ^ tanden zijn zaagsge WIJS en fcherp, gelijk wol fs. tan den» Detongisge^P'^,, de hals kng ende borftbreedt» Hij leeftio wel in ’t water alsophetl^? u S De Spanjers die in Weft-Indië , hebben diergelijke groote vis, om de voorfte voeten de handen niet gelijk, Manati genoemt, gelijk als een vis met handen verzien, 1 . C lop ) ^tius giftj of het de Os van Ariftoteles wel mag weezen, dien hij ver- dat leevende jongen baart. Ik durf niet bepaalen j zegt Aldrovan» laatende een ijder zijn eigen oordeel : de Manati zal ten minften , Ongevoegelijk een Os genoemt worden , zo om dat hij met het een land-os gelijkt , als om dat hij op de wijze der zelver de J^^^en op het land eet* Het is een groote vis ( Zee-beeft j onze j ^^reld onbekent. Hij word tam gemaal , en is leerzaam als de hon- 0?^ ‘’^aar het ongelijk indagtig. Hij is zo groot , dat ’er een koppel ^ tnoet weezen , om één te voeren. Lopez de Gomara , en voor k'^.^erdinandus Oviedus, befchrijft deeze groote geweldige vis naauw- Carolus Clufius heeft de befchrijvinge van beide voor ons in het ®^'jn overgezet* Aldrovandus in zijn Boek van de groote vilTen , Cap, XI, VAN DE VOGELEN. VAN DEN AREND. 'y P^rwaar de eerfte ende voornaamfte plaats , onder al wat vliegt, ge» wij , zonder eenige bedenkende twijffelinge aan den Arend ^^ven , om dat zij buiten alle reeden-ftrijt de zelve verdient. b'j Grieken Aetós van het fcherp zien genoemt. dg willen dat dit woord van de waaterbruine verf voortkomt. Van piiP'^J^'jnen word zij ook bij uitbreidinge de koningklijke Vogel, Ju- de vlamdraagende Vogel, en de Koninginne der vogelen ^waar en moeijelijk het verwarde op ordere tot zijne Ar ''^ngen , maar moeijelijker ijder een te voldoen , dewijl de rend geen een eenige foort alleenlijk behelft. In het befcbrijven van . zelts gedaante in het algemeen , konnen wij nog de verf , nog de ^^Paalde grootheid bijbrengen, want die beide zijn naar de verfcheident- der foorten in elk een verfchillende. Het gekrijfch (trompétklank) jj^^gentlijk het geluid van de Arenden. Zij legt ten hoogden drie eieren. Oude hebben in weezentlijk verfchil zes onderfcheide foorten geftelt, , de Pygargus de Witdaart , de Morphnus de Breedvoet ^^okerbruine , de Melanxtus de zwarte Arend , de Perknopterus de Haliastus de Zee- Arend , en de Grtefia de opregre Vejjjj • Daar zijn ’er die de Offifraga, de Beenebreekder , voor de ze- oaar bij doen. De Chryfxtos , de gulde Arend , die ook Gnaefia O 2 word C IIO ) word genoemt, is alleen de opregte en van wettige geboorte, degt^®*’' fte, de fterkfte, en ook de fchoonfte van alle de Arenden. DeHal»^' tiis, de Zee-Arend gaat ze alle te booven in de vinnige fcherpte vafl ^ gezigt. De Melanretus , de zwarte Arend is de kleinfte van lijf, tans gaat zij ze alle m kragten te booven , waarom ze Valeria , groot van vermoogen , genoemt word. De Pygargus , de VVitftaart ^ grooter en wreeder als alle de andere , als die veulens vangt. Morphnos j de Breed voet of Donkerbruine wijkt voor de Pygatg"^^' om dat ze in grootheid ende kragten de naafte aan die is. De PerlcO^P' rerus, de Gevlakte IS de flegtfte van alle. DeOffifraga, de Been-bree*^' fter IS van een baftard geflagt. De fFrne. of de Zwaan- Arende Het witte geflagt van een Are>’‘^' zegt Albertus, is zeldzaam. Dceze Arend dan is gantfch blank, fneei>"^' wit, van grootte als de Chryfartus (Gulden- Arend,) nogtans oneedel^'^' en zo gezwind niet. Arend Heteropos, OngeJijk-Foet , wort alzo genoemt, oradat/J Ichinkels (dije-beenen) verfcheidenverwig zijn geteekent , het dije.been, alsmeede debek, metheemelsblaauw; en het regter met agtig bruin. ° De Scythifche Vogel, die Ariftoteles ten eerden aan het hoofdded de Arenden onder aanhegt, is van grootte en geftalte de grootfte den met ongelijk, ° 5 ö VAN DE GIER. De Gier is altemet anderhalfraaal zo groot als de Arenden , en alle roofvogels m zwaarli,v.ghe.d te booven. Ariftoteles erkent nW«' j, Icenhjk tweegeftagten van Gieren , het eene klein en witagtter-,f het andere grooter en v«lvormiger. Bij deeze worden getelt de graauwe Gier, de Rookverwige Gier, de Haafe Gier van de Duirf':'’*^ en de Gulde Gier van de Vogelbefchnjver Gefnems. VAN DEN HAVIK. n '’i' genoemt, welkers oorfpf"jl beduidende zijn roofzugt. keTóomrdïI?” "'°i f ” onderfcheidentheeden van n,W SKlf d "'"'e het waarfchijnelijk is , dat met bekent zijn geweeft. Ariftoteles ftelt ten Hoogden tien gelle^fj Voorwaar die naamea van de oude konnen thans naaiiwelijks Cm) Het is wel moeijelijk ,in zo grooten verfcheidetithcid van foor- gedaante van den Havik in het algemeen te bcfchrijven. j tiavik Aflerm. Deeze Havik word bij de Grieken als Ariftotcles ^tar*Havik genoemt, De Latijnen hebben hemde Geftarndeen Aftur ^ eenige vlakken als ftarretjes verfiert is. Het ^rfcheid der zelver is zeer verfcheiden. Havik Palimbarius , Duivehavik , Duivevdk , die ook Duive- VQ^'’^er genoemt word , om die reeden , dat hij de duiven meeft ver- en vangt, ® Havik Fringillarius , gemeenlijk Nifus geheeten , Ftnken-Havik > zegt Junius. Bij de Grieken , als Ariftoteles en Hefychius, ^eeze Havik Spifias genoemt, dat is , Vinken-havik , daarom hij meeft de kleine vogeltjes, als de vinken zijn, vervolgt. ^ Havik Greusy Kring-Havik, Dit woord is bijna gelijk met Cer. '''elk woord een weevers fchietfpoel beteekent, h^^.^^'vik(i_/Efalo t fchoon hij klein is, nogtans is hij ftout; want hij l^'jd de Vos. Oord Jimunctilus of Cenchris, de Klinker* De Vogelbefchrijver Pep j dat aan deeze die naam gegeeven is , om dat hij met veelc ftip- geers geteikent is, . . • , -n ^^vik Büteo oi 'Triorchis. Wij bevinden, zegtPhnius uit Arifto- (tc I een Havik Triorchis (Driekloot) van het getal der klooten eeten drie) is geheeten, De Romeinen noemen deeze Buteo, ^ Subbuteo , Onder-Buteo* Ariftoteles befchrijft, dat die in der der Havikken Subbuteones genoemt worden , de welke bree- ^^'vikken ytan Ariftoteles als de Pernis , de Percus, de etanus en de Levis , zijn nog onbekent. Egyptifche Havik van Bellonius. In Egypte is een vogel ge] eenige andere vogel , die van den roof leeft. Hij ft S*'ootte van het lijf naar een Raave. Hij voed zig kS ' Slangen , en bevrijd en fuivert Egypten-land daar door van gdelijk en diergelijk kruipend gedierte, her ^ Lanarius^ Scheurhavik , Wolhavik, is alzo genoemt van '^^'■fcheuren der vogelen : of om dat hij veele , dikke en zagte veê* Ooij^ J heeft , waarom van fommige een zeeker geflagt van Lanius ^Molliceps (Zagtkop) word geheeten. Collurio. Dit geflagt van Lanius , met de voorgaande ver- ^an tJ'* 3 naag met regt kleinder worden genoemt. Niettemin is dat gtflagten. Een C ) Een ander geflagt van Zjaniën. Deeze vogel is de boovenfte gelijk , voornaamentlijk de grooter , dien bij nogtans bijna in grooth^^ dubbeld overtreft > om dat hij bijna eens zo groot als een Meerei is» De Kleine Lani'én oï Colluriones^ Daar is een ander geflagt van niën , het boovenfte in alles gelijk > voornaamentbjk iii de j (want in de reekenen van de verf verfchillen ze iet of wat^ maar Ideinder. V^n het zelve worden vijf geflagten aangemerkt. .. DcMilvus, dQjVouwei Kuikendief, Plinius heeft gefchreeven , da^ i Wouwen zijn uit het geflagt van de Havikken, Daar zijn in ’t drie geflagten van Wouwen, naamentlijk twee de voornaamfte eno'^^ vloedig, van de welke het eene zwart, fterk en kleindcr is. Het geflagt is witter en fchenzieker. De gelijkheid van fommige en verl<^^^|, de roof-vogelen , en de verfcheidentheid van de gelijkenende, naatn^^‘ lijk van de Gieren met ecnige Arenden , van de Arenden met de vikken, ofte fommige Valken , en eindelijk van die en deeze nje^^ Wouwen , is zo groot , dat het zeer moeijelijk is elk een te onderr<^^f ^ den , en aan zijn eigen foort toe te eigenen j voornaamentlijk om ^ j veele van dit geflagt van vogelen tot nog toe t’eenemaal onbekent» met genoegzaam doorzien zijn. Hier komt dikwils bij , de meen^ cnde verfcheide woordnoeming van de zelve foort bij verfcheide vo**' ren , ende de zelve benaaminge van verfcheide vogelen. j wat het voor een vogel is , kan men qualijk oorde^ ^i. Het fchijnt een geflagt van een Wouw te weezen , te weeten een gel en ftouter. De Koekkoek. Albertus heeft twee geflagten van Koekkoeken het eene grooter , en het andere kleindcr. VAN DE VALK. Patco, deFdk. Feftus wil , dat de Valk genoemt is van de voet j- nenwaart omgekromt , of van de gekromde haak der nagelen , als een feifle krom , gewrongen en fcherp. Tardivus en Belloniu® len de Valken , uit een geflagtelijke toeëigening, in drie benden. ge worden genoemt Verhuifers of Reifigers , onder welk geflagt le van uitheemfche en ver afgeleege geweften tot ons overkoom^ vreemd zijn . begreepen worden. Andere zijn Veldvalken , die op - landleeven. Die van het derde geflagt worden Riparii, Oevet-^f^^, genoemt, om dat ze zig aan de waterkanten of op de flranden ont den, en uit het water de koft zoeken, die ook ten aanzien van-^r-Valk der Franfen , de Steen- en Boom- Valk , de Roode k, twee Roode Valken bij fommige de Indiaanfche, de Valk Blaauw- ^^^^3 een andere Valk Blaauw-voet, en de Valken uit een vermengde ^''^^eelinge gefprooten , Baftard- Valken, VAN DE NAGT- ROO F-VOGELE N, Nagt-Uili Schuif-uit , is buiten alle tcegenfpraak de groot- ^1'e nagc- vogelen, en niet kleinder als de Arend , volgens het gjj Van Ariftoteles en Strabo, Nograns heeft hij korter beenen gejjj^^j^^rend. Daar word driederlei onderfcheid van Schuif-uiten aan- Otus, de Ram-üil, Kerk-Üil. Hij is in grootheid de Bubo de oo naafte. Hij fchijnt Afio te heeten van de Efel. Wel te regt hebben de Grieken Otus gelijk als de grootl*^^ gezegt. Aldrovandus erkent twee foorten van de zelve , een en een kleinder. gevQj^ Deeze Vogel Scops heeft bij de Latijnen nog geen naam Uitj d drukt met het gantfche geftel van het lijf zo net de Aho de de grootte niet en verfcheelde , men zou zeggen dat het vogel was, De Scops word bij Ariftoteles en Plinius voor een y®” nagt-vogcls geftelt. Dit heeft hij met de Afio en CT geoord is, Tweederlei verfcheidentheid word van gevonden, hebben fchijnt twee geflagten van Alucogekent '’^el kleinder B^^ooter, naamentlijk als een Kapoen, enhetanderc ’^^Zelvpaprk 1 geen oortjes of hoornen , maar in plaats van Ül 7 ° ^’^eion , beftaande uit veêren , als een Vrouwe fleuiër, Ckel j ^ bij de Latijnen door naamdigting van de ftem ten H ,/ gevonden; want hij huilt droevig, en maakt bij nant geluid gelijk een weenend gekrijt. ° l^fïdsluiden erkennen onder de Naet ‘"«dalei geflagt, welk onderfcheid men van l”i, *d;j is Pallas toegewijd. Hij ziet in S'n W ™ ^ «Jsherdook in de grootfteduifternisderdwaa '*'’*‘* Van hS^valfche*" ““dorfcheid bet quaad van ’t goed, en he het Strix , P Strix j een vreeflelijke Nagt-vogel , ongeluk aanbrengende Vog^l' Tooveres, Heks, Kolrijfter, Witte Wijf, Vergiftigde?, Nagtmef'* Het Italiaanfche graauw noemt de oude toover- wijven Strigas, zegt, dat in katten en andere foorten van dieren verandert worden , en bloed van jonge kinderen fuigen. De Hollanders noemen ze Nagtnie*''’'’ De Strix dan is, of Word verfiert , een ongeluk aanbrengende Nagt''^|' gel, in’t Latijn van Stridor , geknars, als Ovidius wil, geheeten? ^ zo als Feftus wil van Stringere, zaamen drukken. Zo dat ’er niet ker van de Schrijvers wegens den aart der Strix is befchreeven , want^^,' lijk de weg van de waarheid één is , zo is die van de leugen veelef'^'’ Flinius zegt; Het komt wel over een dat *er in de vervloekte dingen^’; nu oud zijn , een Strix is , maar wat het voor een vogel ma" weeki” rnein ik dat niet zeeker is. ^ Caprimulgus , de Geitemelker heeft bij de Latijnen de naam van geiten te melken gevonden. Het is een Berg-vogel, een weini"gto<^*^^ als een Meerei , en kleinder als de Koekkoek. ^ VAN DE VOGELEN VAN EEN MIDDEL-AART, DA'^ IS, TEN DEELE DE NATUUR VAN EEN VIERVO^' TIG DIER, EN TEN DEELE VAN EEN VOGEL GELIJKEN EN DE. T^efpertüioy deVleer.ofVleder-mins^ Albertus zegt dat de Vleei'*^'''!! genaamt is , als bij den avond de vleugels gebruikende. Bij de vers IS altijt van de Vleermuis getwijlfelt , of men hem bij de vlieg^ji of bij de viervoetige moefte ftellen. Het geflagt van de Vleerroun^ IS met eenerlei. Zij verfchillen van kunne (fexe,) en vermengen ij de viervoetige dieren. Zij verfchillen ook door de verfcheide geftek^. van fommige deelen , geftalte , en getal. Eenige hebben een hoofd , andere meer een hondskop. Daar zijn ’er die geen ftaart jj Daar worden ’er gevonden met vier ooren. Eindelijk de verfchcidei’^ . 5, van de verf, onderfcheid hen ook. Van het geene vliegt, zegt baart de Vleer-muis alleenlijk een dier , en voed de jongen , aan de gelegc , met melk. ^ii Strtiis.vogel of T^ogel-flruis , Struthiocamelus , is de grootft^ L. alle vogelen, en gelijkent ten deele een vogel, en ten deeleeen tig gedierte. De voeten Zijn in tween gefpleeten als de oflen. Hi) vleugels met om te vliegen , maar die hem in ’c loopen helpen» vermengt zig met op de wijze van andere vogelen , maar als de uet aanfche Keemel , te vveeten omgekeert. Hij heeft bijna geen hoofd. God heeft de Struis van wijsheid ontbloot , en geen §®£eeven, ouden , C ) Het veelerlci gebruik van de veedereo der Struiflen is zo bij als nu nog bij ons gemein geworden. VAN DE VERDIGTE VOGELEN. VAN DE GRIFFOEN. Grif oen, Griffioen, Fogelgrtjp, Daar word gevraagt , of ^ J er is 5 [)j(. j'g ongewoon verfchil , en tot nog toe van geen vogel ^ orgeftejj. , laat ftaan afgehandelt. Die ftaande houden dat’er GrifFoe- __•* * * __ JU JU M ver* meerder Indifche als een waardgtige en ondervonde zaak, niet tegenftaan- ^0 zelve een verfchillende grootheid toeeigenen. Hier ftel- ove uaannen niet minder van aanzien uit de oude, regtdraads teegen Plinius is c^ewoon de Griffoenen wel zo pe ontkennen , dat hij taaf alleen beufelaars agt te weezen , maar ook ligtveerdige en bijna dulle noemt , die de zelve in de natuur der zaaken koomen te De geftalte van die verdigte Grijpvogel , dewelke voorde zelve te I». ^ nude verzonnen word, is aldus, Philoftratus geeft hem de groot- het ^^n Leeuw gelijk j Ctefias als een Wolf, Men zegt , dat hij met do gedeelte, van kop, bek, vleugels en voeten naar een arend, I bet agcerfte met het overige lijf naar een Leeuw gelijkent. Jo- I Ichr'Y ^outevilla , met de leugens van andere niet te vreeden zijnde , dat het lijf van een groote Griffioen grooter is als agt leeuwen onfe landen, I vandeharpijën. ‘J“5 zijn er niet weinig, en geen wieme uamcu, uit eene mond, dat de Griffoen , en wel die voor het Ö.S. een viervoetise vosel , het uitsesraave Scythifche ofte ^fPyën , enkelde vcrdigtfels , van weegens de roofzugc 'e Ichandvlekken zijn, dat ze daar van daan de naam hebben gekree- ^ > daarom worden zg j.ggj- bij de roofvogelen gevoegr. De Har- 'itv'orden ook met andere naamen genoemt , als Honden van Jupi. dri^ l^aafemfjcn , Vloekgodinnen en Vogels, Virgilius zegt , dat’er Aéllo, Ocypete, en CelrEno, Aëllo genoemt, als vaneen de . ’^'^e'gneemende : üdjpete , gelijk fnel vliegende of haaflig roven- noemt men in ’t Griekfch zwart» Virgilius maalt de aldus af : Die vogels hebben maagden aangezigten , een vuil- kes onreine buikloop , kromme handen (kraauwels,) en het bak- ^bijt bkek van honger. Maar wat ze eigentlijk zijn , of godin- p - o f ^ Cu6} nen , of vloekgodinnen > of vuile vogels , word bij Virgijl zelf twijlfelt. van de vogels stymphalides. De Vogels Stymphalides hebben de naamvanhet MeirStymphala» Apollonius ook noemt Ploides , als meede Seleiicides en Charon > ^ weeten om dat ze in die poel zwommen. Eenige Letterkundige haaien , dat de vogels Stymphalides zo groot zijn geweeft, dat ze ge^.^'j. wierden de ftraalen van de zon te verduifteren , alhoewel men dat febr meêr aan de meenigte , als aan de grootheid te moeten toeëigenen. fanias verhaalt, datze gewoon zijn menfchen-vleefch te eeten, en zo fel wreed waaren , dat ze niet minder als leeuwen en tijgers op ^ menfehen aanvielen. Men zegt dat ’er bek zo hard is , dat ze de nalTcn van de lui kan doorbooren. Higinus verfchilt in dit verdig*^^ niet weinig van de andere. VAN DE SIRENEN, De Sirenen fchijnen daarom onder de verdigte vogels, als vogels, geftelt te konnen worden, om dat ze verfiert worden, di^L ne, de welke zij tot zig door vleijinge verlokten , te verflinden, ^ teegenftaande de Schrijvers onder malkanderen weegens de vorm en d^R^^ ftalte der Sirenen verfchillen, nogtans koomen ze daar in over een» \ ze verdigten, dat het Zee-gedrogren geweeft zijn. Daar zijn "erdio^. hert hebben, dat ze methetboovenlijf naar de geftalte van een maagd o j, leekenen, en van onderen in een viffe-ftaart eindigden. Servius eO das reekenen aan , dat ze van de borft opwaart een vrouwe maar van onderen als een vogel , hadden, Griekfche Letterkundig® genen haar van booven het weezen van de muflen , en van ondef^”jj^- vorm van het vromv-volk , toe. Buccatius geeft haar een maagd^*^ haam tot de naavel toe , dog hoender pooten. Euftathius verhaak ze van Venus, toen ze een maagdelijk leeven voor zig hadden uitg®^|.{l:^ zen, in vogels herfchaapen zijn. Ovidius legt het uit, dat 0^ gedeelte van het lijf als een vogel , en het boovenfte als een geweeft is. Bij Homeer zijn de Sirenen twee , Aglaopheme en peia. Bij andere drie , als Parthenope, Leucofia , en Scholiaftes verhaalt van de zelve andere naamen , te weeten ifha ofïbelexinoë, Melope, en Aglaophonos. Ifacius van gelijke gfl als Pifinoë , Aglaope , en Thelxiepia. Daar zijn ’er die ’er vief > ^0 ( "7 ) S ontbreeken ’er niet . die vetfiert hebben , dat ’er vijf zouden geweeft VAN DE VOGELS SELEUCIDES. 1 leeftj bij Hefychius en Varinus, Seleukis voor een vogel, die Sprink- ^ 3 nen eet , of deeze de zelve met die van Plinius is , moogen andere jj^'^erzoeken of oordeelen. Van de oorfpronkelijkheid van het woord is de Autheiiren befchreeven. .Nogtans kan iemand vermoeden , dat het landfchap Seleucia genoemt zijn. Van de geftalte ende de ^ '^'^ïheid der Seleiicides heeft de oudheid niet gefchreeven. VAN DE papegaai; EN. h„V^Papegaaijenkoomen,met de geftekheid en het maakzel van ’t lijf, Pe bij de roofvogels. Deeze vogel is bij de Grieken Pfittacus , Pa- genoemt, maar het is onzeeker van wat oorfpronk. Indien men giflinge mag te werk gaan , zoude hij konnen fchijnen genoemt te rivf Van Pfittake , dat een vermaarde ftad is , geleegen omtrent de gro^^ Tigris in Perfie. De Papegaaijen zijn voor het meeften gedeelte jig Vaarora ze bij de Digters groene V ogels heeten* Deoudefchij- foQ *^^ar alleen één geflagt van Papegaaijen gekent te hebben* Hunne meeft in de grootte, verf, ftem en verftand verfchillende , zijn j^'Veinig, als; paars-fafraan-geele Papegaai 3 wiens lijf een wel gcmelle ^ poen gelijkt, De borft, de buik, de dijen, de fteuit, en de heele I van onderen zijn faffraan-geel, I ^0 Papegaai 3 is niet minder als de voorgaande, maar > bet begin van de wieken , de keel , de V^ u r , de dijen, en eindelijk de heele ftaart van onderen, zijn et het fchoonlle fchaarlaake rood verfierr. Papegaai, zo deeze niet alle Papegaaijen , behalven Defchreevene, in grootheid te booven gaat, ten minften hij wijkt ze Zijn regt overeind ftaande Haart is min of meêr agttien duim lang, tiie'’ ^®beele lijf is met witte veêren bekleed, De kruin van de kop praalt ^gtootagtige pluimen, anderhalve palm hoog, gelijk als een kam, &°^ne Papegaaj , met een rood booven-gewrigt aan de vleugels, ter niet kleinder als de witte gekuifde Papegaai, zo hij nietgroo- ge\vj.j kruin is geel, en het overige lijf gantfch groen. Hetbooven- van de wieken is maar rood , als meede het korte Haartje. p j De ( ii 8 ) De Papegaai Poikilorinchus, Borduurbek, is niet kleinder als een en op de kruin verfiert met goude of geele veérfjes. Wijders ovet ^ meefte lijfgroen, op de rug donkerder, ’deborlten de buik ligter, tuflchenfchijnend geel , en de wortels overal afchgraauw. . De groene Papegaai Melanorinchus , Zwartbek. Het hoofd en de bor*'' zijn geel. De buik is twijffelagtig , tuflchen het geel en het groen. hals en de geheele rug met de vleugels zijn hoog groen van verf . dat hij bijna gantfch groen zou vveezen, zo het uir^terfte gewrigt vafl^^ vdek niet met rood fchaarlaake gloeide, De Papegaai Leucocephalus , Paalkop , zoude zeekerlijk om de gerlei verfcheidentheid van de verven de Gefchaakeerde Papegaai nen genoemt worden. Want hij is niet minder als met zeeven geteikent, van de welke nogtans de groene de voornaamfte is, De verfcheidenverwige (gefchaakeerde') Papegaai, of Erythrocp^^^\ de Roodblaauwe , moet zig die naam met meerder regt als de boovf ' ftaande toeëigenen , om dat hij met zigtbaarder verven befpren^kek over het geheele lijf overal zo doorgemengelt , dat geene bijnare hand heeft j alhoewel de blaauwe en de roofe of de hoog-roode, W andere vergeleeken , de fterkfte fchijnen. De afchgraauwe of de blaauwagtige Papegaai , is omtrent lang duirabreedt , van grootte als een Huis-duif. Het geheele lijf is t cenerlei verf donker afchgraauw, of liever gelijkelijk biaauwagtig> genoomen dit, dat de flagpennen een weinig hooger zijn, Deheeleft^^ is vermiljoen-rood. De Papegaai Erythroleucus 3 de Poodvaale 3 is als een grootagtig® poen. Het hoofd en de hals zijn dik. Hij is wit van lijf, nogtanS ^ vveinigje bruin , zo dat hij afchgraauw fchijnr. De gehalsbande Papegaai , de Macrotirus 3 Langfiaartvzn de die als met een kraag om den hals verfiert is, de refi: is groen. |<; De kleine gantfch groene , Langfaart, is niet groot^^ een Lijfter. Het lijf is aangenaam gras-groen, de buik nogtSis en de flagpennen hooger. , , De Papegaai Erythrochlorus Macrotirus 3 Roodgroene Langf^^^c' heeft een platte kruin , en een zeer kleine bek , zo als in geen and^^J^, hagt van Papegaaijen word gevonden, want hij is van onderen ook ue gantfche vogel is maar met vier verven begaaft , van de welk^ groene en de roode de voornaamfte zijn. , .0, De gekuifde Papegaai Erythrochlorus Roodgroene , is van ftaart en kuif rood, en de reil: is groen. Eenigc andere geflagten van* Papegaaijen, De Vogelbefchrij'g^^^ft fch-T Clip) “lyft nog andere geflagten van Papegaaijen behalven deeze , van de hij jg ggjjg Erythrocyanus,de Roodblaaiiwe noemt van devoor- verven, met welke hij gezien word. Hij ook een tweede, heel gelijk, hier in maar alleen verfchillende , dat hij op >aar de rug helt wat naar het blaauw. Insgelijks de ftaart , L tot allche maakt, en dat uit de afch een wurm, en uit de wurm een vogel geteelt word, zonder eenige verfchillendheid van kunne ^ KL men zodaanige geboorte van de Fenix heeft verfiert Deeze befchrijvinge is uit de verdigtzelen van de Digters vcrzaamclc. waar , niemand heeft mij konnen wijsmaaken , dat *er dieren in het gebooren worden. v De vogel Cmnamomus , Kaneel vogel, is een uitheemfche, entoK we ons onbekent, zo dat hij tot een zeeker geflagt van vogelen niet hf., fl-nrpipc worden* Alle de ouden hebben bijna, en zelf ooh ^ i # deKannielmelker, le OH . waarom Solinus, die de Vogel van Arabiè noemt. C 123 ) VAN DE SPÈgTEN. Latijnen zegeen enkelijk Ficus, of een toenaam bijdoende ,Picus om dat h?j aan Mars is toegeheiligt. Ariftoteles ge- ^bten van Soesten op. Bij Aldrovandus zijn behalven die , nog twee "^^^regeflapten^aangmerkt. Dog zij verfchillen alle merkelijk in de &foocte '■ ^en en de verL Nogtans koomen alle de Spegten hier in over dat ze een regte, harde, ronde en fterke bek hebben , zeer be- Q ' ze een regie, uai«^, — om de boomen door te booren» r j. grootfte Spept , bij de Hoogduitfche de Kraaiagtige Spegt ge- , is ver de grootfte van alle , en , behalven de kruin van de kop , gjtfch zwart. Zijn veêrenopde kruin blinken uitfteekend vangloeyend De zo dat ze ^i^^laake rood , en maaken als een kuif uir. „ , g>'oote Spept. Driederlei verf word teenemaal in deeze gantfehe befchouwt, _ • n i, 1 vir kleine bonte Spegt is de groote in alles heel gelijk» lei groene SpePt gelijkt bijna naar een Tortelduif in de grootte fch-- borft , de buik . en de fchinkels zijn bleek groen - ' uit wit en groen doormengelt te weezen. gro7,geele Perfiaanfche Spegt Cyanopus , Blaauwpoot y ^ l^g| ®^beid van de voorgaande niet met al , nogtans heeft hij een dikkec en een langer bek» ,1 • tt- • ge ^groote groene of de grootfte Spegt van Bellonius. Hij ei- hem een kromme bek toe (want die is in het geheele geflagt van de in Kruinme uck. . i^^ten regt) en verfcheiden-verwige vlakken. spegt MurariuSi Mmir-fpegt y h^n^z aan allemuuren , maar meelt ^ die van de toornen , en zoekt^de wurmpjes in de fpleeten. Hij is een ciniggrooter als een huis-mofch , en bijna zo dik als een fpreeuw. De Sitta is grooter als de Muur-fpegt en bont. De Spegt die ’t neft ophangt is . jong zijnde , groen > j^rd hij heel geel. Hij is bijna van grootte als een Tortelduif. Hij heeft • bek een weinig krom , roodagtig als hij oud > en bruinagtig als liij ''““gis, r>« Indiaanfche Chlorio, Deeze vogel is over het geheele lijf geel , ^‘^geooomen de kroon van de kruin , de blaauwe vlakken van de ftaart ''5^ wieken , en de bek en de pooten , die uitfteekend rood zijn. boQ® ^pegt-gel^ke is zo groot als de Coccothraufte , Korl-breeker. Zijn r^J^n-gedeelte is, van het begin van de bek tot den aars toe, vermilhoen- 0 De CLi C 124 ) De JynxoitQ Tórquiïïa, Draaihah, is een weinig grooter als een De punt van de tong is zo fcherp en kragtig , dat ze een menfchenhui^' met anders als een naaldje deurboort. De kruin van de kop de hal«' de rug , en de fteuit zijn zwart uit het afchgraauw* De kin * de en de geheele^Luk zijn geelagtig , en met zwartagrige dwarsIoopen<^^ Die van het ge%t van de Jynx is de y,„x gelijk. De verf f** het hoofd, de r ig, de vleugels, en van de gantfche Haart is ijferroe» „et geele dwarsloopende vlakken fchcon onderfcheiden ^ der verilanH * . r ‘{““'""^""ieren van doen, en een fch""' oer verltand in s leevens handelingen toegefchreeven De Merops, Spegt, is van gedaante en grootte bijna gelijk de en een weinig grooter als een Spreeuw. Zijn verf is ver de allerfcbo^'’' Ite. waarmeecif! hu rp/>cr^“nc • , . ^ WK... wrpiwwuw. zyijn vert IS ver de allerlcno^ Ite, waarmeede hij teegensde befte vogel op mag, ja ook met de gaai zeil. ' heeM^f vnldllZ “ ™ Do Uxia heeft een dikke en zeer fterke bek. en teegens de ma»»'" van alle vogelen van allebei de zijden gekromr. Moegelijk is deeze gel die , de welke men zegt dat van de Haart uit het ei uitnaat He‘ t Srn.fche°'^f™faon”'^ “ "nauwelijks grooter als de gtootHeVes. VHN DE wilde vogels, die IN HET STOF SCHE^-'^' PELEN EN WENTELEN, PULVERATRICES GENOEMf- Herworden Landvogelen genoemt, die zig niet in het water nog< - voornaamentlijk derlei, te weeten Graan, of Zaadietende . B^ez k e«e"nr,™nM eetende Desgelijks is het gellagt van de vogelen die graan eete» ^ederlei , want fommige zijn Stof-fcbraaffelend-wentelende , d Stof.rchraaffelendwentelende en VVsfj, t ev T T n/f 1 . •'"“■“«.iKi.wiiu-wcuLcicnae CU v» . gelijk. Maar laaien wij den MeeHcr AriHoteles hooren : Hetf dat ffinLr" ' "T ’ “ï ^'g “ % udL eenige 212 waften en dar K.c ^ ... • SroflÖ:dt"nteIe“df zif^'^^A^ geen flof„Vb;ï SzigerV > de aarde blhven TL„ ".“.^“g ''.'“g"">. n>»rd.g„,. r%"t?&hoet ”1 »r ^HTnrH“! trvddhoen trijs ,h«Harc|.hoen, de Leeuweik , en de Fafant. De WasHe'S cenige Regtgeklaauwde , de welke omtrent de rivieren, of moe«l»'’i „f . C ) r Qe zee verkceren. Andere zijn gewoon van belde te doen, zo te waf- ^ ï als het ftof te wrijven j gelijk de Duif en de Mufch, n Paauw^ Bij de Digters de vogel van Juno , word volgens de toe- ^^Jjitninge der Schrijvers , de fchoonfte van alle vogelen verklaart* Het j^^aerfcheid van de Paauvven word voornaamentlijk van de verfcheident- j^^*dder verven genoomen. De Paauw, het mannetje van ons land, verfchilc j^^'^^elhoog van het wijfje. Het mannetje is aan het hoofd , den hals, en (q'’ *^^gin van de borft , hoog hemelsblaauw van verf, Üp de kruin ver- een kuif , uit bloote en eenigfins zeer dunne groene fchaften , op van de zelve verf, gelijkenende als naar den bloeflem van le- De ronde kringetjes of de oogen der pennen zijn uit het groen met glans als een Chryfolijth , en met verven van goud en faflSer onder- heupen , de fcheenen , en de voeten zijn afchgraauw, met Iti K vlakken gefprengkelt , en met fpooren als de Haanen gewaapenc. Vi^det wijfje word niet veel verandering van verven gezien. De geheele ij ^^'gels, dertig, de buik, de heupen , en de voeten zijn bruin van verf, afchgraauw hellende. IqqP^ 'V itte is alleen eigen aan de Noordfche landen , of men ge- ^sn minden dat hij ’er geweeft is. Aloyfitis Cadamaftus en Joannes Ze^P^'^htis Ananias getuigen, dat ’er op de eilanden , geheeten Madera, jx '^eele witte Paauwen vallen, van Japan heeft geen gelijkenis met de Paauw van ons land, de ftaart en de voeten. niej ^ ^^llopavo , de Haanpaauw, de Kalkoen , zou op de zelve wijze beli.^'*^hjk de Paauwhaan konnen genoemt worden : want de oorfpron- woord is een en ’t zelve, Turnerus en Bellonius gif- D Meleagris van de oude geweeft is. zijnde een vreemde vogel , heeft in veele taaien , van » dén naam gehouden. Bellonius verzeekert, dat ’er twee- Fafanten is , allebei met een kuif verzien. De man. 'Ie zwigt in fchoonheid voor geen vogel , ja voor de Paauw , jg k:hoonfte van alle, niet. De fchilders moogenweezen wie datzewil- Indicn Apclles zelf in ’t leeven was , hij zou de fchakeering en den de p pennen en pluimen niet konnen afmaaien. En in der daad , fch - is niet alleen moeijelijk om te fchilderen, maar ook om te be- ^^.i^'jven, De ftaart, als men de langfte pennen in ’t midden meet, mag twintig duim haa'en , en is van gedaante als een orgelpijp. oi'ïelfaOi de Korhaan , word bij fommige de Wilde eigejj het Bofch-hoen genoemt. Plinius heeft gezegt , dat hij zijn & 3US , egQ volkoomene zwartheid , en fchaarlaake rood op de wink- op j braau C ) braaawen heeft. Men vind’er die twaalf of veertien pond weegen» De kleine Korhaan , Lofhaan , Bergfafant , heeft met de Korhaan veel gemeen , en na die is hij onder de wilde hoenderen grootfte. De groote of Grygal/uf, deGrygelhaafii is een gekke vog®^' en zo doof j <^et het fchieten van het gefchut niet kan ver|H^.^^ Avorden. Hij is afchgraauw op de rug, anderfins over het heele vlakt , als de Patrijfen. Van grootte als een Gans. Hij nefteltaan^^ voet van het ^^pennijnfch gebergte. Dog indien iemand hem het fche Hafelhoen wil noemen , hij zal niet qualijk fchijnen te doen* .f. De kleine Grijgelhaan, is de boovenfte in alles gelijk, maar de kleinder. Het Hafelhoen, Attagen, komt van grootte en de gantfche heid bij de Fafant. Het heeft een korte en zwarte bek, aan ’t eind f kromt. Het is over het geheele lijf bijna verfcheiden ver wig of bof’"' Het hoofd heeft op het midden van de kruin een opftaande geelag^'^ kam , met zwarte en witte vlakken gefchaakeert. De Hajelhen, fchijnt teenemaal uit het geflagt van de Patrijftf* \ weezen , zo ze niet grooter was j en om dat ze zwaarlijviger ^ pluimder fchinkels, en ruig gelijk als met haafe vlokken loopt. ren zijn van alle zijden veelverwig , zodat men zeegroen, afchgraa^*'*' zwart, kaftanje-bruin en wit in de zelve befchouwt. ^De Oto of de (Trap-gantfch , niet gans, maar fchelijk,} word in ’t Griekfch Trapvoet genoemt. J^j de Nederd^jl fche gelijk als gantfchelijk traag» Uit de ouden , zegt Aldrovand^^^ die de Otis hebben befchre^'^^fl hebben wij niemand , dat ik weet Atheneus haalt deeze woorden uit Ariftoteles aan: De VogerC)tis ^ fplitvoet, ftaande op drie klaauwen, van grootte als een groote met een lang hoofd , wijde oogen , een fcherpe bek , een beendg^?) rong , en een ranken hals. Eindelijk zegt de zelve Aldrovandusj hebben van die dingen , in de werken die ’er van Ariftoteles zijn? ^ geleezen. De f^eïd- of Wüde^Eendvogel , of de Tetrax van Bellonius, word een wild Eend genoemt, niet om dat het een water- vogel is j. om dat het als de Water-Eenden op de aarde neêrzit: ja dat gelijkenis met de v/ater-vogels ; want het is een veld-'^*^ van lijvigheid als een Fafant; met het hoofd, behalven de dikte j ^ een Cija el, en met de bek naar een jongk Hoen gelijkenende. . De Hogel Stella , of Star-vogel geheeten , gaat ook op drie klaan** Het geheele lijf, mtgenoomen de buik, de ftaarc, en de groote > is zo uit wit , geel en zwart gefcl^keert , dat het moeijelijk is te , welke verf uitlleekt» V Oedicnemus van Bellonius heeft zeer dikke fcheenen beneeden de > een heele dikke mond , en drie klaauwen aan de voeten. Hij ^^‘jkt met de vleugels, van binnen wit en van buiten zwart, naar de dog met de rug naar het Haafel hoen , want hij is rookverwig. ^ Vogel-befchrijver noemt hem Charadrius, Van de patrijsen of veldhoenderen. '^tiftoteles zegt, dat de Patrijs andere vogelen treed, als ze maar van “^'^otheid gelijk zijn, De gemeene Patrijfen zijn kleinder als de roffe , , ^eeten, van grootte wat minder als Duiven: de verf is ook donker- jj Ariftoteles verhaalt van tweederlei geflagt van Patrijfen , maar PU- alleenlijk van een eenig: zij fchijnen die Indifche niet gekent ^ *^ebben , de welke Strabo verhaalt dat grooter zijn als een Giet en Bellonius befchrijft vijf vogelen onder de naam van Patrijfen, tj.'i'^^^tlijk de Gnekfche Patrijs , de groote rofle Patrijs , de gnjfe Pa* Ove de afchgraauwe , alhoewel hij zelf het de donker-roode 1 de Patrijs van Syrië , of de Patrijs van Damafcus , en de witte of Haafevoet , Ruigpoot. (Jjg ® Gnekfche Patrijs , bij de Grieken Coturnus , is eens zo groot als ged'"^” ons land} aan de bek , en de roode voeren, en aan het voorfte Cq Ife van de maag, met de zelve vlakken als de onze gefprengkelr, Van grootte als een gemeene hen. groote Patras heeft een roode fchaarlaake bek. De voeren C De rug, de borft, en ’t hoofd zijn afchgraauw. De ^^'i^Duif Hij is van grootte, en met de gedaante van de bek, als ^lehgraauwe Patrijs , is teenemaal verfcheidenvervvig als atrijs van ons land , en niet wel om te befchrijven, ^ De Patrijs van Pamafcus , komt met de geheele gedaante , en de jjj/^heid en de dikte van het lijf heel nabij de Veldhoenderen } zij ge- Ug ^ Zo wel naar de kleine Patrijfen , dat men ze op her eerde aanzien Hig ^'^velijks kan onderfcheiden. Het is de Syrifche Patrijs van Elianus alhoewel de grootheid overeenkomt. Patrijs , of de Haafevoet , Rm^poot , word ook de Steen-Patrijs » en kornt met de grootte van een Duif over een. Zijisganrfcb ejj ^ » behalvende pennen vandeftaart die meeft zwart zijn. De voeten ^ klaauwen zijn met veêren bekleedt. Daar is nog een andere, van C 1^8 ) S^ootheid maar alleen van de Quakkels V^''' Longolius meint , dat ze mogeliik bij T^^°' phrartus Dwerg- Patnjlen worden genoemt, nademaal ze een PaWÜs alles zo wel gelijkenen dat ze behalven de kleinte en de gedrongen^' h'airtjes, die aan her w^fle niet°en zV' croote Ouiitel ' . word bij Hefychius een ïf kd-kon^ “ “ ® Hoogduiifchers noemen ze de we*" ‘St'''*?"’ ““ whff on, tr ^ > “'s *>« voornaamlle kenteel'S»’ St en H t T’ ™0'- “n vogel wij fpreeken, want die] een been ’’ knobbeltje . als meede zo hard»* voeg' !" ’JZ !>« boovenlle te zaamenf ^ -- — ItV.. IJ maakt m het midden een kuil. y fi merzodaanï; ‘;S;h;rva7êen b*^twe,^"rzX> üldtovandus, wat voot een vogel de Cenchramus is , e“ * zfe g< bedt nèkênf rrr ka„ vetzeeketen dat hij de < CenciSnf c’ Bellonius , van de welke die ftoteles duMebik * te zaamen mengt, welke beide va’n Anftoteles, en"de®Gee“ ^Mihart/ vat M " «ende op geen andere teeden . fis 0^1“ ^ geerst""' ’ VAN DE HAAN, HOENDERHAAN, HUISHAANj EN DE HEN, HINNE. kel^t vTk ■ nu Aléktor bij de <>2 tc ióT 'l Betcekent veele dingen: ""Jj ^Idkcor”’ • t 8'='“'') -"enfch beteekent. wekt. Hi' ^ Haan genoenic, om dat hij ons uit de flaappl3‘i^^ dt VAN DE VVANSCHEPZELS. dewijl in het Hoender- geflagt Wanfchepzels geteeiC worden , zover- Aldrovandus ook fommige afbeeldingen van de zelve, (j' zegt dat de drievoetige Haan met veele andere kuikens bij de bru- voortgekoomen , in het jaar na de Scheppinge 3763, envoorChri- ^B^boorte 196. p volgende Haan is te gelijk met drie voeten verzien. zeekere Hen had ook drie voeten , maar het derde been quam ^ ^ den aars uit. u j . 1-, , Uit Kuiken met drie voeten uitgekoomen, quam het derde gelijk als en Geraamte van een wanfchaape Kuike, en het boovenlre kuike bij- als dat de voet uit den aars gebooren, met vijf klaauwen was viervoetigen Haan, welkers twee agterfte voeten volkoomeii waa- geel , en de voorfte onvolmaakt en bleek, r ^ Hen van eenerlei verf was ook gebooren met vier voeten. Vonj’‘j 3 ar 1^51, zijn in Vrankrijk dubbelde kuikens van een Hen ge- met vier vleugels, en zo veel voeten, maar alleenlijk meteen S j. ^n Verhaalt dat 'er te Cera,in het jaar 3838 , na de Scheppinge, en reii geboorte van Chriftus , een vijf-voetigen Haan is geboo- F Kuiken met een dubbeld hoofd, alleenlijk met twee vleugels en V ^ gelijken een eenig hoofd' te zaamen van een tweeling Kuiken. L Haan op een wonderlijke wijze wanfchaapen, wierd vo^e^igc aan het hof van den Groot Hartog van Toskane gezien. De Kam Vq weederzijdfche lellen beftonden uit pluimen. Hij had op het V,^''hoofd twee kaale pennen, of liever fteil over eind ftaande fchagten VgJ pennen , als twee hoornen j desgelijks twee andere aan weerzijden kg/ bek bij de neusgaaten , op het einde met dunne veêrtjes als ver- 'lie/ ^^>^elsi andere in de nek, die aan het begin bijna met JH^^^^ijke borftels was verfiert. Het geheele lijf was bijna bruinagtig, wortels van de pennen waaren witagtig, zo dat ze over hetge- Wt»., naarviflchobben geleekenen. Biidefteuit, waar langs de ftaart igt,- ^ » had hij een ronde min of meêr witagtige knobbel. De Öaart , vleefchagtig als het viervoetig gedierte , kaal v R 2 blaauw- van hair , had 1 C 13» ) had aan ’t eind een blanke wolle vlok» De fcbeenen waarenalsmet fen overtrokken. Een Haan met verkeerde veéren of pennen, VAN EENIGE VREEMDE GENAAMDE HOENDEREN, INDIAANSCHE GE-OORDE haan met drie KLAAUWEN. S A t -I Paapegaai over een. Het hoofd, de rug, de ^ de buik zijn ligt roofverwig. Hij is met twee kammen geteiket»^' , opftaande ooren zijn die van de ézels niet ongeliik, De gels zijn heel verfcheiden-ver wig. De ftaart is dubbeld , en de eerfte kle‘!!; en van vijfpennen,dogde tweede beftaat uit neegen zeer lange pennen. voeten zijyood , de klaauwen drie , en de nagels en de hiel zijn wit. - Een andere Haan was over het geheele lijf pek-zwart , J P'-- * Een Mifche Hen is van verf en geftel van lijfde boovenfte Haan gelijk, dog ook met een hairlokkig gekrult hoofd. Twee andere Indiaanfche Hennen, De eerfte van de bek tot het toe Cdc welke wit is , met zwarte ftreepen befpr^'’^/ 7ii HropCT^ e zwartheid nogtans bijna overal naar het blaauwagtig Zij droeg een groote knobbel op het voorhoofd . van gedaante als^ vijg , bijna heemelsblaauw. De andere was zo zwart nkt Xar K bruin van verf, die aan den hals en de vleugels op het afchgraauW De knobbel op het voorhoofd was die van de andere nu genoe'^^^ zeer gelijk, » Hennen van Gmnea. De Haan van de kuft van Barbariie is eefifi khoono vogel , van grootheid van lijf, geftalte, bek en poot Fafant, gewaapent met een hoornige kruin in een hoornig fpits van^j: agterfte gedeelte hellende , en in het voorfte opgaande verheeveo. ^0 xs uitfteekend fchoon purper-verwig onder de keel. Men kan de isdcove,ee„kon,ft, gekegepfX 2 rzeef«oo!c h" Ö t> » ‘waar zeer groote Haanen vallen. De Hennen ziin als fneeuw, en met met veêren, maar met wol gedekt, als het vee. De Schtfe wilde Haan, Het mannetje is op^den hals, deborftxj^n. , en de heupen , met hoog-roode flippen gefprengt. De zwar- ® plakken veranderen het grijsgraauvve wijfje. I Morhenna van de Engelfe. Daar is een wild noendergeflagt bij luiden , in het welke het wijfje zo veel van het mannetje verfchilc, voor iemand die ’er geen verftand van hadde, van twee gcflagten , ^ü(Jen fchijnen te weezen. Het mannetje is wat kleinder als een Huis- je*'' > ii^fch zwart , behalven een gedeelte van de ftaart , dat het aars- hedekt. Want de Hen is wit* Poel-Haatij een vogel bij de Schotten en Engelfen bekent , fchijnt de befchrijvinge van het Hafelhoen onderge voegt te moeten wor- VAN DE KAPOEN, KAPUIN. . Kapoenen , als zijnde ontmant, kraaijen niet , nog vallen de Hen- *^iet moeijelijk. Zo veel gcflagten van Haanen als ’cr zijn , zo veel SJ!*gïen van Kapoenen konnen ’er ook weezen* De Kapoenen ver- jj^^dlen alleen van de Haanen door het fnijden* Nogtans hebben ze dc ^.^^nen van het hoofd groorer als de Haanen, en de pennen van de ftaart l'' langer. De ftem is flaauwer en heefch, de vogelen die zig te geelijk in het STOF WRIJVEN EN WASSEN. VAN DE DUIVEN IN HET ALGEMEEN. ^der de gebruikelijkfte Griekfche naamwoorden van een zelve be- L^ifle is voornaamentlijk Peristera (een Duif,} Dog de Atticifpree- Perifterós in bet mannelijk geflagt uit* Men leeft bij de Latijnen t) •p’^hus (een Doffer} in het mannelijk geflagt , en Columba (een in het vrouwelijk : nogtans gebruikt men in het veelvouwdig ge« het vrouwelijk geflagt meeft, zo als de Letterkundige het onderhou- jg?'» Het verminderend woord Columbulus (een Doffertje , een Duif- Word zelden gebruikt* De Columbi( Doffers,} zegt Albertus, wor- daar van genoemt, dat ze geduurig werk maaken van hunne lende- (colere lumbos:} daar en teegen de Palurabi (Wilde Duiven , Rin- ctf hven , Houtduiven} om dat ze hunne lendenen verfchoonen , (par- l^mbis*} . Welke vvoordoorfpronkelijkheid , zegt Aldrovandus , bij itjj Word afgekeurt , alhoewel ik ondertiiffchen aan ijder geleerd ^Ijn eigen oordeel ovetlaate. Ariftoteles fchrijft dat’er één gefl^gc R 3 van C ) van^iiiven is, maar vijf foorten, de welke hij aldus optelt • de Doif' de Oenas, de wilde Wijnduif, de Phabs, dePhaffa, en de Tortelduif' Uie de Duiven m Huisduiven en in Wilde Duiven verdeelt, zoudenie^ qualijk doen. Sommige Duiven worden gemeenelijk Huisduiven ^ noemt, als , de Srcenduiven, die zig in toorens, of op het hoogde t huis , of op de daaken ont^iouden j de Duiven , geheeren Kroppers, ruige of geveerde voeten, die al korrende de krop geweldig dik lutzc^' ten : de Gekapte Duiven , Kappers, Kapperqes, MunmkL, Si '^^P- “"k-vel. keuvel, Ikkm ■’ •, van een korter bek, KnC' DraS^s * “"der het vhegen in een kring rondom vliege»’ ^ Dn!,?™ : de gekopte Duiven, Haafebollen: endegehel'"' rl-if r4 I * Helmpjes. Het is niet wel moogelijk , zegt Aridotel^^.’ dat de kunne der Duiven met kennis kan onderfcheiden worden , als liet Zien van de ingewanden, UE beschrijvinge van eenige huisduiven. Wij noemen ze Huisduiven, die bij na onder een dak met ons leevel' Van deeze zijn fommige van ons land, en andere vreemde of uidand0^' Van de onze hebben eenige ruige en fommige bloote voeten. Weedef; dat onïeïchffd^"o“'^' ^ vreemde ven ^ gevonden, maar ze verfchillen daar enbo^' Tegin SXde ƒ “F “ altu valt deiigellagt, groot enlllr " hebben , is IW^^' De cerfte van de wanfchaape Duiven is in Duitsland in 'tiaar it<0 vangen , en had met alleen vier voeten , maar van natunre een dubbel** aarsgat, die van Keifcr Karei, &c. voor een wonder is gezien ^De»"' tif vT"'" een dubbelde aars, ookvietv»^ tig , gantfeh afchgraauw op het violet trekkende. dle'^m,^'"''™ S uT'®® f geveerde voeten. Van onze Huisduive»; die rnige voeten hebben, konnen fommige ook groote en eenige kit"’* SSXt"’ Pht va'®kop, leen'én"t*DT.“^^^^^^ '‘“'f voeten bloedrood zijn. Want het hoofd, de keel , de borft , debiul^j de heupen, en de vleugels van onderen z.jn wit De gehéele fug f C *35 ) De nek, de hals, en de wieken van böoven , alsmeedehetaars- > endeftaarü zijn bont uit het wit en ’t zwart. Ij de gekuifde Duiven van ons land , was een vogel , gantfchuit olaauwagrig , wit en zwart gefchaakeert. VAN DE VREEMDE DUIVEN. j^et onderfcheid van de vreemde Duiven is .^llen niet ^de bek , en de kuif van *t hoofd. grooter. Want zij ver- f U ‘ '' ' .. ^‘*en niet alleenlijk ten aanzien van de voeten, maar ook in de grootte de bek , en de kuif van *t hoofd. e DuifRiccia heeft een kuif met gekrulde veêren bekleed. Seflagr van de Duiven van Q'/jm is tweederlei j heteene gekuifr , Qji . andere plat van kop. Van de Gekuifde die ze Kappers of Mon- ‘doemen , hebben eenige bloote voeten , en andere zijn met veé- J^dekt , diefommige Helmen noemen, j. ® nieefte uit dit geflagt hebben bloote voeten. Kropper-Dmf word alzo geheeten om de wijde ruimte van de borft. ^^^^arisnog een Duif , die ook bij fomraige de Cyperfewordgenoemr, een zeer fraaije kuif verfiert , maar ze is zo fterk niet gekapt. bJa, andere zijn bijna over al eeveneens , beide afchgraauw naar het ^^^igtig hellende. lig^i^^tnige noemen diergelijk geflagt van Duiven Indifche^ om dat ze de de Cyperfe konnen getelt worden : want indien men *er de of de kap bijvoegt , zullen het teenemaaal zulke weezen. de zijn 'er die een zeekere Duif de Cretenfche noemen , alhoewel tle L°''*heid van de bek anderfins aanwijft , dat ze meedegeflagtig is aan ^ oovenfte. noemen een andere Duif een Kropper , maar die naam Opu ^^^sr aan die groote , de welke onderbet vliegen de krop met wind P ^Zen , en gelijk als tot een groote opgezwollentheid uitzetten. Dmf, fchoon een wanfchepzel, wort uit hetzelve geflagt V Idet waseenigermaaten een tweelijvige vogel , naamentlijk uit rigg lighaam een ander paar voeten uitlleekende , daar de twee ove- l^'^oeten aan het ander volmaakt lijf vaft waaren. noemt diergelijke Duiven Perfiaanlche en Turkfche , van verf Zwart of dónker bruin, behalven de oogen , die vermillioen rood, diefg j^^eten die bleek rood zijn , als raeede de bek die geel is. Maar of Oicf^^‘'jke verf aan dit geflagt eigen is , weet Aldrovandus gantfehelijk £en Zeekere vogel meteen Eendebek komt onder de naam van een In- diaanfche diaanfche Duif voor j daar ze ondertuflchen behalvcti de voeten cn grootte niets met de Duiven gemeen heeft. De f^eld. of de Steen- Duif van yarro word van verf bruin uitgedrukt, niet daarom, als of ze allemaal zo zijn , want in dit verfchilt de verf ook , maar ona dat ze ten minften veel tijds zijn, VAN DE GROOTE WILDE- OF RINGEL- DUID PWr ^Idrovandus , op dat alle verwarringe vermijd werde , n Ringelduif . dog Phabs de kleine K» ' plduif. Men leeft Palumbus in het mannelijk , en Palumbain hetvr^^ vveh/k gcllagt. Men zegt ook bij vermindering Palumbulus, een gelduifje , als Columbulus, Of het gellagt van de wilde Ringelduivf’’; dat IS de Rmgelduiven m zig zelven aangemerkt , een verfcheidentheit Fiat, IS tot nog toe met zeeker. Nogtans leeft men bij Pet. dat de Spanjers, op een eiland van de nieuwe vveereld , grooter [ duiven a.s de onze hebben gevonden. Dat de Ringelduiven de gelijkenen, hebben wij uit het gemeene fpreekwoord. . j De Phabs of de kleine Ringelduif Dewijl deeze vogel bij nooit gezien, nogte aan andere bekent is, zo is de befchrijvinge ^ zelve agtergelaaten. ■' ° raoogelijk gelijk ab ik ga met wij»< iifirroeftfee h ^ Htusduivcn. De verf helt eenigermaateo u|‘A ijlerroettige naar het rookerige , zo als die van zwarte wijn of de zwarte rijpe druiven is. ^ j or g i De JUha/a ot de Filacotona van de Arabiers is een geflagt van Duiven. Ze zijn gemeenelijk gezien in Syrië , met zwfrte L ze^r te voeten. De DuifLiyta , de Loodblaauwe , is alzo genbemt van de loodbl^'jl we verf. Of in dit geflagt verfcheidentheit gevonden word , royandus, weet ik voorwaar niet ; nogtans leefe ik bij Elianus, iJuiven Lmx lu Indië groene veêren hebben. VAN DE TORTELDUIF. het^geldd Van krieken als Latijnen komt het woord af relduif is ten aanz’ Korren. telduif IS ten aanz.en van het l.jf klein van hoofd , en de verf heltu^^ afchgraauw naar het rosagtige. Een gitzwarte kring omringt den '’atiao* \ *57 J ^9ar groene vlakken befproeit , maar is van vooren niet wel zigt- het * . ^.^eegendeel is het geleegen met de Indiaanfche Tortelduiven, wfnt ^iezvU^^®? «>tgenoomen de voeten die rood zijn, en behalvcn de bek Selyk als in het mannetje, en al de reft , is wit. Dog het iQg J® IS ros van hoofd, hals, borft , en wieken tot de flagpennen * cn van rug tot de fteuit toe. ■'^an de mosch, mussche, in t algemeen. Al Myndius verhaalt alleenlijk maar van twee geflagten van •* ^'’dere tam. Scaliger de Vader verhaalt, ttiajj, Muflehen heeft gezien , en hij houd ze niet voor verfcheide ) ^^Idzaame. Behalven de witte en de gemcene Huis-Moflchen *, hif ^ ^'^Idrovandus veele afgcmaalt , onder welke de eene anders van *ïJas p Scaliger fchrijft, dat’er op het eiland van Sint Tho- Nef?®!!® zingende Moffen zijn j maar of deeze uit dit geflagt zijn, ^'le ver onbekent. Het is overtollig de Mofch te befchnjven , die dag van ijder een gezien word. Men kan weeten hoe niïitfg Moffen zijn uit de bek, omdat dieafchgraauwoffaffraan-geel ^ de keel is, als ze jong zijn, maar zwart en hard in de ouwe. de MOSSCHEN in ’T bijsonder. tweemaal een witte Mufeh gezien , daar niet als wit Om H ^ngenoomen de bek en de geele voeten. Een geele kring liep Dg zwarten oogappel. was een heel geel vogeltje , behalven de oogen die Dr. „ Y^n. ofte de drieverwige Mofch y beftaat alleenlijk maar uit drie *^e Van j *?^®‘^cntlijk wit , zwart en geelagtigj men kan niet t) drie het meelle uitfteekc. I niet zeggen wel- — V jitlteekc. Kx[]z Witftaart . De ftaart van deeze , fchoon niet t’eenemaal ^^^et dl afchgraauw, alhoewel hij anderfins van de verf en feft, bijna is als een Huismofch. ’ Van ^l^?>‘Mofch \s ver de fchoonfte van al de Moffehen van ons land een^fï * of moogelijkeen weinig kleinder. Hij kortagtige bek . zwarte oogen , de kruin van de kop aken rood , of liever kaftanje-bruin , de kin als de gemeene S zwart. C *38 ) zwart, en tiiflchcn die en de kruin is wit» In het wijfje is alles Weekcf^ en aan de kin en heeft ze die zwarte vlak niet. De mlde Mofch komt in de grootte met de gemeene MofTchen wel over een. De kruin van het hoofd is , als de voorgaande Bergmoicb' ijlerroeftig, hellende naar het vermiljoen» Alhoewel de Meedegeflagtige aan de Mufchgeen zwarte kin , nogge^” kenteekenen van de zelve heeft , gelijk men in fommige WiifieJ merkt , niet te mm getmVr h;; a .. i-:r 1 i l;; nit , . , , 7 Aij iWUlUJlvc ,, merkt , niet te mm getuigt hij met de geftalte van het lijf, dat hij ït van df> /-w i i .K. * „ o—'-ö' "V gtuauc van net iijr , oat mi ' het geflagt van de MofTchen is. Over het geheele lijf is hij met rosag^'' ge angkwerpige vlakken, naar beneeden loopende, geverft. verfchilt van deboovenfte, naamentlijk vandegf meene Miifch , zo van de verfchillende verf , als ook, om dat daar^^^ viaK m de boovenfte zwart, de zelve in deeze geel is. De kleine Mofch , die zig in de eiken houd , heeft al de vlakken men m de Muur-fpegt vind. De landluiden noemen hem de Neuteniul<^^' ot die zig m de noote-boomen onthoud. Dat klein Mofchje maakt nelt met als m een zeekere boom. ^ Dq gekke Mojeh. De vogelaars van Bononië noemen een zeekcr kl^'J vogeltje, dat met de geftalte van ’t lijf naar de MofTchen geliikent- teegenftaande van verf heel verfcheiden, de zotte Mofch Mofch is grooter als de MofTchen van ons ‘land, maar^'\! ros teenemaal wit, en van onder . zonder dat er eenige andere verf tufTchen beide loopt. •< van groo«rS > met een verm'Ijoenebek K (f f ® HuismufTchen. Het hoofd , de keel , de hals » J borft , de binken de vleugels beftaan u.t verfcheide verven. De ftaart is^'^' beid , als m de mannetjes Faauw , en ook van twee verven De kleine dtedegrooteonderfchraagt . en vooreen rteun^el ftrekt it wk deg^‘>‘^ ftanrt, gitzwart, belbnc UK vierheelefn, alle p Een andere Indtfche Mofch , langftaart, is fehoonder als de boovenft' van grootte gelijkerwijs als de voorgaande. De bek heemelsblaauw- hoofdisplat. opdenekverheeven, en gantfeh zwart. De hals en de zjjn fchaarlaaken-rood, en de buik en de heupen wit. Deftaartiszwaf^*^ neelc lange en zeer breede pennen, .1/ oneel?ir‘‘"'"^*f kotiftaart.isde twee boovenftegantftl>fl|, zS ^ behalven de bek en de voeten g»»'" ^ gemeene Murch. .'J . Uf>f 7 1 onze gemeene Mufeh. Tiientl/ik ^ geheele lijf eenverwig > ^ ^ n ^ : nogtans zijn de borft en de buik wit. De bek is hooggf Dc roodzwarte ofte oorohtir.^'r,,^,^*. jir., . 1,» m j . , n . n Lzj ^ , f -^^^^^o^rendebuikwit. Debekishoog&. J Dc roodzwarte oiicporphyr-zwarte Indifche Mofch zonder ftaart B f 'J9 ) gantfche lijf van booven en van onder , als meede herbegin van de f^ken , blinken van zeer fchoon fcbaarlaake-rood } het overige van de leken is zwart: nogtans indien de pennen van de zelve aan de zijden ®^den uitgefpreid , iaaten ze wat wit zien* Ëen andere peers-rood-zwarte Indifche Mofch zonder ftaart, iseenvo- 5^. langer als de boovenfte , maar zo lijvig niet , eo meeft beftaande uit ^rie Verven, naamentlijk rood, peers of blaauw, en zwart. )j l7^n andere Porphyr-zwarte gejlaarte Indifche Mofch is de boovenfte ge- hé I vingers lang, en beftaande uit tien Zwarte pennen. De flag-pennen van de vleugels zijn zeer zwart. 16^ fteuit zijn hoog purper , en nogtans de wor- ® Van de veêren geel. witte Emberiza van Gefnerusis grooter als de boovenfte (^naament- he geele , onder de zingende} met een korte breetagrige bek. Hij . niet geels, en is van verf als de Leeuwerk, anderfins ongelijk met ^^lanke buik. ^^l^'Veld-E/nberiza ishardfcbaalig , of als potaarde v.in verf aan de fchin- ’ de bfirft , de buik , de vleugels, en op het midden van de ftaart/ ^ 3 an weerzijden op de zelve zijn de veêren zwart, De rug is ook » en booven op de vleugels zijn zwarte rondagtige vlakken 3 dog on- ^'jti de randen van de pennen volgens de lengte zwart. Van de beezij-beije-of baij-eetende vogelen. Van de lijsters, LijsrawoGELS, in ’T algemeen. Ir ’lijs meint , dat de Ly fiers de naam hebben van de traagheid, (T iir- V3. ^^rditate,} Turdulus ^een Lijftertje} is het verminderend woord y\fj|,Vurdiis , (^een Lijfter:} welk woord Scaliger ook ergens gebruikt* ^^^les fchrijlt , dat ’er drie gcflagten van Lijfters zijn. Het eerfte ^Is ^ grootfte van grootte als een Exter. Het tweede van grootte Meerei, het welke helder zingt. Het derde kleinder als deeze bijf’ minder met vlakken onderfcheiden. De afchgraauweverfishun ql]g°IJ^er eigen, maar in deezc en geene of flaauwer of hooger: ze zijn ggr ^needen langs den hals, op de borrt, en aan de buik met vlakken Voet ^"^êkelr. hebben een langagtige , dikagtige en regte bek. De ook gelijk van geftalte, maar in alle van verf niet eeven eens. alle een breede tong , bcquaam om de menfche taal na te S z VAN de C *40 ) VAN DE LIJSTERS IN ’T BIJSONDER. ■MLym.eHenHtLsfter, wordbij AriftotefesTxobórosgenoemr. ^ Ph.lofooph meinde dat h.j niet als vogellijmen harsat. Hijisg«^ ter als ^ de Mclere L^lJIers, een weinig kleinder als een Duif. De Hair L^flir, bij Anftoteles Trichis. Dit gellagt is een weinigf Lijfter,. groolr Js Ss" g# de°ndafLiiftts ‘’™" ?)'“ * ™g. maar minder gevlakul^ ■*enï het algemeen de Lijfterst»»' -rkende, fchnjft, dat p van verf veranderen: en dat komt met dce^ Lijller ook over een Het is een bonte en gevlakte TogZ^'^Dirgei VA Nt D E meeree Sv een Meerei, genoemt, eenltr>:"tt 'Ü' g^A^gten vaf & % Arlr-nrïi" bct andctc Wit , dat maar alleen omtrent z“;nitt„ ^d^t.."T""* kS- teld, daarbij met de Spanjaards naar toe gebaren is 1" wimSdsb^ gezien. De groothenl komt met de gthfirde Lijfta over e^n De B zwart , waarom de boertigfte Plamus de zwarje verf Merolêns i>< de 1 maar in de winter, naar bet getuigeniffovan Ariftotel ™en et'< Wam^i;-'r™*' f- 'e «" “'tkelijk onderfch"''' Want het wijfjeis met zwart als-het mannetje , maar alleenlijk VAN DE EENZAAME MUSCH, ArSmefe mei„:i^ re wl«n lofoöph deeze vorcI bruin heeft S ^ wiil zeeantfch yw^rr o r, i, i ^ genoemt, kan ik naauwelijks zieo> H auwSever het hoofd , diehe< ^ ^ ^ een weinig kleinder als r>#=*r> .'/V een W . . 3 ge£^[g van bek, cn een weinig geboogen. Het wijf jein dit geflaet is ^en > en heeft geen blaauw, en de borft is met geelagt^e vlak- j^geichakeert, en is liet mannetje teenemaal ongelijk* cti Q >s noch een andere vogel van dit geflacht met deeze eenzaame Mufeh^ M^^^^^elfuithetgeflagt van de Meereis, die zig op de rotfen onthoud | ge 2e gemeenelijk van de Grieken Petrocoflyphus , dat is Klip-meerel hgu word Het fchijnt gantfehelijk de zelve vogel te weezen, die alle geringde Meerei noemt. Dog het is een kleine Meerei, van kn hemelsbiaauw, en in groote waardij om den zang, diein kooi- j^ord gezet. ^elv^ ^^*^zaame Mufeh van Bellonius is gelijk een Nagregaal, en vandc **iet ^ doen , dog van dikte alsde Lijfter Ilias Diedenaam "'as > zouden ligtelijk oordeelen dat het een foort van een Lijfter *"an* '^.°°‘'‘^^^nientlijk om dat hij die van verf heel wel gclijkent. Het «netje word van het wijfje door de fehoonheid van de verf onderfchei- Want dat is fchoonder. van de Duitfehers. Gefnerus verhaalt , dat hij dit ge- % ^ruin gezien , aan de buik naar het afchgraauw hellende. Het 'icvg ‘s zwarter , en van borft meêr ros, en gevlakter alshet wijfjei ft van de bek is in bei de kunne eeven eens. afcij ^ geringde Meereh Dat zeldzaam en ongewoon geftagt , om den ^“wen halsband, word in Griekenland gevonden. Daar is een zeekere Meerei, zegt Ariftoteles, uit dit geftagt, dat ze zoude gelijke- bgf * ze geen roode bek hadde , zig onthoudende op het hooge ge- j van verf zo zwart niet , maar bruin : al het welke met deeze el over een komt. '■"^eeverwigc Meerei is een weinig klcinder als een Meerei , en ''antwee verven , en verandert maar alleen, teweeten, vanhetbruin ^'■fagtig ,en het roodagtig geel. V zelve geflagt van de Meerei , is van geftalte en groot- je lijf als een Meerei, en , van het begin van de bek tot het eind van j neegen duim lang. gtoQ. ^^dere meedegeflagtige van óq Meerei was kleinder als de' Meereis , deMoflehen , eenigermaaten deafehgraauweCol!urio,Scheur^ f^^oLhavikje, gelijk. Jet L ^ofe-Mer^/ is wat kleinder als een Meerei , van rug , borlV , en van de vleugels roosverwig. Het mannetje is frifler en 9ls van verf. Het hoofd van het wijfje , ten aanzien van de verf, is i overige gedeelte van den hals , de vleugels, zijn minder zwart als in het mannetje. S 2 De C hO De Brafïliaanjche Meerd verfchik in de grootte van een Meerei • ^ verf van het gantfche lijfj behalven de ftaart en de vleugels, de zwart zijn, gloeijen zo hoog rood, dat het alle rood te booven ook en Lan geen menfeh een rood bedenken , bet welke dat niet treft. De Indijche Meerei zonder voeten. Of deeze vogel van natinire voeten heeft, het welke R, F. F, Malocchius zegt, daar twijffelt drovandus niet weinig aan : want de gemeene meefter Ariftoteles ^ tuigt, dat aüe bloedrijke dieren, niet minder als met vier kenteeke*’^ beweegt worden. Deeze vogel is met twee verven onderfcheiden > hoofd, de buik, en de rug hoog fchaarlaaken • rood en gloeijend » ^ . vleugels en de ftaart zwart, de bek als een Meerei, aan het einde kro^’' waarom ze de Meerei Porphyromelanos , Porfyrzwarte, Roodz'*^®'^^ kan genoemt worden, De Klip - of Rots. Meerei , ofte CaryoeataSie , Neutekraaker , van rus , is een wilde vogel , en grooter als een Meerei , bijna Spreeuw gevlakt , en om de verfcheide veranderlijkheid van de ken niet leehjk. VAN DE SPREEUW. Ariftoteles fchijnt geen ander geftagt van Spreeuwen gekent te ^ , ben als dat gemeene, het welke daagelijks booven op onze daakeo hunnen zang onze ooren verveelt. En dat is van grootte wel ak Meerei, De Spreeuwen zijn niet alleen bont van de witte vlekk^ j maar worden ook rood, en zijn fomtijds geelj en de vo^el is ook heel^ zwart , maar op veele plaatfen groen . Behalven diergelijke ne Spreeuwen , heeft er Aldrovandus nog drie andere afgemaalt • welke de eerfte gantfeh wit is, behalven de bek , die rood is uit geele. De andere had een witte kop, hals en bek, als dat boove” . oogen ter zijde de bek twee aan een raakende zwarte vlakken De laatfte was geheel ros uit het afchgraauw , of liever geel , voorwaart helde hij naar het geel. De Hollanders eeren geen Wen , om dat ze op de doó dieven aafen, VAN DE COCCOTHRAUSTES, KARLBREEKER» GROOTBEK, VAN GESNERUS. Gefnerus heeft deeze vogel met die naam genoemt , om dat !^is Zijn bek de korlen, en de binnenfte kernen of de karfefteenen ge'V^ fc tcv.. . f '4J ) weinig kleinder als een Spreeuw , en heeft rin uitfteekende , dat zijn grootheid is tot verwonde- hoofd booven is van verf als een oranje- appel , met een de keel, de hals afchgraauw, de rug ros: de uitèin- ki de vleugels zijn geel uit den groene , als de halsband van een Vj ^‘diiif. Het einde van de ftaart is wit , van onder ros, en eeven die verf zijn de buik , de borft, en de keel. \~^^dijche gekuifde Coccothraufles y is de naaftvoorgaande befcbreeve ij §el van bek ook gelijk , een zwarte vlak loopt ook om de bek , en grootte als een Lijder. De fchaarlaake roode krullen op het hoofd te een driehoek, van welke verf de hals , de bord, en de buik, ö^lijk weederfchitteren. VAN DE VOGELEN DIE WURMEN EETEN. het Keuningkje j bij AridotelesookTrochilus, wordRaads- 9lle ÏÏ- honing genoemt. Het heeft ook zeer veele naamen , welke titjj? ^ier op te haaien, al te lang zoude vallen. Het Koningkje is bij tij kleinde der vogelen, het welke door de haagedoornen vliegt, CTv^ h^lft kleinder als een Mofchje. Aridoteles eigent den Koning ee^^rannus) eën lighaam niet veel groorer als een Springkhaan toe, en fcljci^P^dglin deren de kuif , uiteen weinig opdaande veêren: en voort hij j ejaf het een fchoone vogel is. ander Koningkje zonder kuif, gelijkenthetboovendeKeuningkje behalven dat het geen kuif heeft. ^^fch Troglodytes , het Holkruipertje , Roodbaartje , flinter- is van alle vogelen het allerkleinfte, met een lange altijt op- ^ ftaart, een langagtige bek, maar zeer dun, en bijna bruin. ^yfjeh Troglodytes van Bellonius is de Ruticilla, her Roodftaartje iih, dog een weinig kleinder , langagtig van lijf. Het mannetje uit geflagt méér rood als het wijfje, y °gel AJiluSy in ’t Griekfch Otjiros y word van Aridoteles onder 'iifij^'^g^len getelt. Om de kleinte van zijn lijf, zegt Aldrovandus, '''ii dat het de Oeftrus van Aridoteles is , fchoon ’er ook een ingekerfde met de naam van de zelve is , dat de paarden » en de koeijen dul maakt. Het zou het Keuningkje gelijke- de kuif van 't hoofd niet geel was : nogtans is het geel in de de vleugels , cn in der zelver einden , ei en van de ftaart , rug. VAN C H4> ) VAN DE ZWALUWEN IN ‘T ALGEMEEN, EN VAN DE HUISZWALUW BIJSONDERLIJK- Hinmdo,dcZwakwe, kan fchijnen genoemt re zijn van Haerere, hangc^” dewijl ze aan de daaken van de huizen , of aan balken . alwaar ze neftelt , gen blijft. ^ ‘■“Steles maakt maar drie gellagten van Zwaluwen, zwaluwen , Zwaluwen zonder voeten (Kortgebeende, Gierzwaluwen,} wen V^ld'on HuiszW^ , rus Kortvoetige. en Oeverzwaluwen. TnrJ^ r ^^prtvoeten in groote en kleine. Gefnerusvertoontdrieg® llagten afgemaalt], het Huis- , Bofch-of-wild- , en Oever-geflagr. De voetige verfchillen hier in , zo van de Veld- als van de Huis-z waluwen > ze ruige voeten hebben. J, C. Scaliger telt vijf bijfonderefoorten van J luwen op , fchoon hij zegt dat ’er maar vier zijn , want van een maakt hij twee forten, de eene foort de welke aan de waterkanten! de andere de welke het nefl: aan de wanden plakt. Een zeekere word de Zee.zwaluw genoemt, om dat ze maar alleenlijk digt N f zee verkeert. Somtijds vcrfchijncn ’er witte Zwaluwen j maar Arift< les houd die met voor verfcheide, maar hij fchrijft, dat de veêren wit worden. ^ Dog ind.en iemand terwijl ze broeden met */! onder de keel en aan de borft laar 7 ao r\_ n. 1^ ^ nr* V'..,.,!., ■ . — 'j'- >-icicu icrwiji ^cüroeaen met me ppftalre'^ ^ vogel , met een kleine bek, vanaang^^^ me geftalte , en een taamelijke zwartheid , zij heeft maatig vleefc*l^^ verTi^^"":. 'vord w,r Jzren, /j onder de keel en aan de borft laat zig roodheid zien. De ftaart is en gefpleeten Cgegaffèlt :) de voeten zwart, kort en zwak. Dcoofl mtgetrokken zijnde, hergroeijen , volgens Plinius. De Zwaluwen ^ ken voor geen vogels in fnelheid van vliegen , ia ze gaanze veel ec^ booven. j t> De veld-of hx\d-Zwalüw bij Plinius genoemt , is onder de bek » j, keel, en de geheele buik tot de ftaart toe, wit. De voeren zijn oiet'^ ren bekleed. , Water zwaluw. Het geheel^ ^g. is voorwaart wit, behalvende borft, ^ terwaart bruin j rnaar het mannetje is meerder zwart. Een vogel de Zcc-zwaluw. De vogelaars noemen diergelijke een Zeezwaluw, om de gelijkenis, fchoon ze veel grootcr vanJijf‘^’g6f v«. ^ 5 ZijïsoTerdegeheelebuik.totdeborfttM.wit, Q ^oofj , vleugels , en rug bruin, * ’ Gitrzivalww. Gaza leiddenaam af vati de kortheid der is u gebruik van de zelve ontbeert, De vo. ver het geheéle lijf cenverwig , gelijk men aan het tnuifen-hair ziet. VAN D E H O P, S Tui'T/ !"> “ f'n Bofch. of Wilde. Öe hIT dubbelde Icain, en b.j fommige Paradijs vogel eenoemt. Quakkel, Hi/ heeft regt over hoofd als kuiven : en regt de kuif op ca «n een afchgraauvv , Vit Hij heeft een zwarte, lange bek, eenigfins kroroi* ^ «eiffe; en is zeer kort van fcbinkéls. Van d e meesen in *t algemeen, Jrie ^^'^oteles noemt maar alleen drie geflagren van Meefen. Bij deeze I hellonius een vierde, dat de Poel-mees van Gefnerus is, AI- ^ in H ^ vier gellagten aan , en Gefnerus zeeven. Zij verfchil- '^Vcrf ^ grootte , en weegens de plaats van het verblijf, als meede vaa Daarenbooven is ’er één geflaet , het Ne VI ^"dere verfchilt door de kuif op het hoofd. Ze hebben alle Zij konnen ook alle met de klaauwen Lg * gemakkelijk, waar ze willen aan blijven hangen. , Koolmees, word Fringillago genoemr, om dat hi/ ^Ntoe S^hjkent, Hij is heel Tchoon met vijf verven gefchakeertj Nzee'^? Sool» wit, zwart en hemekblaauw. Hij heeft een fpitfebek, ^“^(leei '' De ft^iïrt in tween gefpleeten is tendcele afchgraauw, en De^/'vart. A/r« beftaat voornaamentlijk uit drie verven , blaauw, wit y*- > behalven de oogen. "Sgertaarre of Berg-M« is met het voorde gedeelte zwart , vati r'leb.X*^’ vleugels rood, als meede om laag Pel j maar flaanwer* Deftaart, van agreren langs den rug over *C bl lang, dat ze daar over heenen deekt. tl." 'S “ “"T" om zijn hemcIsbUanw hoofd. ’^nabw ' klem vogeltje , en naauwelijbgrooterals het Kcnnmgkje. öKWtrpig ronde bekje is kort, klein en fpits, T De C 14^ } De PoeUMees is gantfdi zware vati kop. De borft en de buik zijn en de fchinkels roosverwig. Hij is een weinig kleinder als het Meesje, bruin van lijf naar het afchgraatiw hellende. De Zwarte Afm heeft een witte vlakbeneedcndeoogen, en eeoan^^f re op her agrerhoofd ; voort is het hoofd zwart , de buik ceel , e'’ fchinkels zijn bruin. De gekuifde AA^j , Koovel-Mees y heeft een zwart hoofd met witte ft.ppen, de kiufvanagterenwijduit, het lijf van vooren bruin, I ^ r ^^“^hgraan we fchinkels. lanSie^Sdf zeer klein , kennelijk door een roode vij wieden ° '^^^‘‘^Uden zwart , met bruine pootjcSj,^ wieken een weinig zwart, en het einde van de ftaart ook > met het ovef'^^ lijr groen , dog flaauwer aan de buik. VAN DE QUIKSTAARTEN IN T ALGEMEEN. ?lc«ÏMcfch’, ff S' verfcheidenderwig, ^ De gemeene G}uikjiaart , die ze deur de bank de witte noemefJ ^ï. een lang vogeltje , zwart van kruin , van booven-hals, en van en efn een langagtige dunne zwarte bek ,een blanke bont fis meed ^ijn afchgraauw , uit het wit en 2"^^ Dont , als meede de ftaart , de welke lang is, .1 van df^dc^a!fZ‘ '‘™' ■”'"*b«venfleoïereen, hetonderftl''"^ van^de geele daar alleen maar bij gedaan zijnde. De andere ple grnrf/Inrr» is van onderen, van de keel totdenaars»!'; h»ger geel als de voorgaande. Zij heeft een dunne . zwarte , lang3«'«‘ bek, op het einde een weinig gekromt. * VAN DE SPIPOLEN GEMEENELIJK GENOEMT. Vogelaars noemen diergelijke vogeltjes Sptpdm, en zeggen *'*1 de ftaart beweegen. De Eetfte . die grooter al/de andere inlic g«M te’vI.f"T ftopfd' nngtans maakt een Uitiood'’"'^"''' '«'^>8''')'“'* «n bnard. De borft is rood, en debi^'l, deboovenftJ^*Vu^^^* ^®/V"'nnde helt raeêr naar het afchgraan'*' > fLS™ ‘■'‘“'ft'» “«bruine vlakken naar beneeden neederg»^J , noem™ ^ Spipola , en andere Z er^^r ‘Ji"’®"'’“'8“>“fth« opdevleugelsb""^ dan ergens. De bek en de voeten zijn bruin. y/ll^ C H7 ) VAN DIE DE WELKE GEMEENELIJK STAPAROLEN GENOEMT WORDEN. Jie Staparola is een vogeltje uit her geflagt van de Vliegevangers , bijna Van borft en buik: en van hciofd, dat op de kruin met zwarte vlak- ^ P hefprengt is , en hals > rug , en ftaarr , bruinagrig, Een diergelijke vogeltje is van grootte als een Quikltaart, met eenlan- pfpitfe jtegtebek, booven nograns een weinig daalende» van boóvea van onder hoornig } bleek van hals , borft en buik. VAN DE VLIEGEVANGERS. ^g^^'^andkan niet qualijk oordeelen, dat diergelijke vogelen , naamentlijk ge] ^^^8*^vangers , van het geflagt van de Moflchen , dat is van de kleine vo- Zijn, en alzo genoemt, om dat ze rondom de offen vliegen. Het ^l^ltje , (Jat zegemeenelijk Boarolaof Boarina noemen , is lang, en ook ®en lange bek , uit den bruinen ros, De vogelaars noemen dierge- yogeltje Chevin , die van Genua Borin j gelijk als Boarin , om dat tiiïi omtrent de oflen onthoud. Het is een weinig grooter als het Keu- Het heeft een dunne en fcherpe bek , zeer bequaam om vlie« I14J, pikken. Het Vogeltje , dat onze vogelaars door de bank Pig- d^pche, dat is Vliegegrijper , heeten , iskleinenfchoon. Het hoofd, 'Jch 1 '"3n booven , de rug en de vleugels zijn een weinig zwart , met gïlf "'ópende ftreepjes, of lange ijfcrroeftige (lipjes. Het volgende Vo- II3. gantfch meedeflagtig aan het voorgaande , is moogelijk in dit ge- mannetje geweelt : want het is van borft en buik uitfteekend rood ; j' is dun en zwart, en ook maakt een zwarte vlak de kin. Daar '''tn ^ V liegevanger , die ze de grootmoedige en de zotte Mofch ^e- iSj. ^ Eioogelijk van de verf, die bijna op het bruin-rood trekt. Het '^'^geirje van grootte als een Mofch , met een langdgtige , ^dunne. Zwarte bek. Gefncrus (chrijft , dat diergelijke vogeltje bij de Duit- grrJ^. 9 ^ 3 rcana genoemt word , en dat het bruin op de rug is, rendeelc '•e uit het bruin , als meede aan dc zijden , en een gedeelte van 'lütj De Zelve Gefnerus fchrijft van een ander Vogeltje, meteen regte ,fchcrpe, en zwartagtige bek. Het is kleinder als een Mees, verf , met zwartagtige vleugels , (taarten fchinkels. In zijn kort L^P nieinc hij, dat Bellonius het voorde Batisvan Ariftoteles afmaalt, Straasbiirg, zo als de zelve Gefnerus verhaalt , is een heel klein ten decle bruin-verwig , als met het voorfte gedeelte, tendee- als van agteren , ten dcele witagtig , als langs de zijden , en X 2 neftens C 148 > neffens den hals , met rosagtige fchinkeltjes. En wcederom in zijn begrijp meint hij ., dat het Salicaria kan genoemt worden In ons zegt Aldrovandus, word een zeeker ander klein Vogeltje gevangen, de vogelaars Grifola noemen , moogelyk van de graauwc verf , dat zeer grijs , d^r het nogtans met heel grijs is , maar uit het afchgraan*"^ bruinagtig. Daarenbooven noemen de Franfen , zegt Belloniiis , een ker vogeltje Moucherolle ,van het vliege-vangen. Het is de kleine mofch ,die zigmde eikekoomen onthoud , in alles gelijk, behalven bek en het zoetehjke gezang. /\ Is het vliegt , fchuilr het weg in boflc^^'’ met mirdtTrr’ f nziendelijke en geleerde Lnnen, Molch geleek, het in ’t Latijn een Braam-Mofch, gelijk als een Tu'O' bewoonder , hebben genoemt. Gefnerus gift , dat dit vogeltje het IS met zyn Prunella* ° ' DE RÜBETRA le# Word de 2elve geoordcelt , die Ariftotclcs Batis heeft «no . Gaza heeft het in ’t Latijn Rubetra overgezet. Het is een welg der als een Vink , booven op het hoofd zwart, met zwarte vleug* ‘ iraart , en van hals en rug bijna afchgraauw*. DE ERITHACÜS OFTE RUBECÜLA, ROODBORSJE. Het gehrele Vogeltje is niet grooter als een Diftclvink. Een zeer (c^ ne verf, met zo rood als oranje, maar naar het ijferroeft heLnde, Oert bet booventte gedeelte van de bek , en de glntfche borft. DE PYRRHULA OF RUBICILLA, BLOEDVIN K, Is van grootte als een Mofch, met een zeer ko'rte brcede bek. Het mannetje in dit geflagt is ver het roodlle van borft i < het wijfje heeft een geheelc afchgraauwe borft , voort gelijkent zv " mannetje. ^ ^ DE phoENICURUS OFTE RÜTICILLA, ROODSTAART’- f)t vandePWc«r«rgeweeft, ' >, JXToo^ e? '’“i ■'“M ■'“ft. Gefnerus dat bet b« fteekt door een witte vlak. Aldrovandus heeft vier bijfondete merkt , en vettoont twee andere uit Gefnerus afgemaalt , maar i C 149 ) Weet , met een zwart hoofd* Hij is van grootte als een Nagfe. l .* of een weinig kleinder j van hoofd, hals en rug lbodvcrwigj of uit het afchgraauw* DE ANTHUS OFTE FLORUS weinig grooter als een Vink, de mannetjes zijn bijna geel; nog«^ * helt een zeeker gedeelte van de vleugels , en van de ftaart naar het afch- ^^Uw : dog de grootere pennen van de zelve zijn fchoon geel* de hypolais ofte CURRUCA, GRASCHMOSCH, voor een vogel bij Ariftoteles de of de Hypolais genoemC ^ daar ftrijden de geleerde nog over, en de zaak hangt nog onder jjj*^*'egter. Dog Turnerus zeir, dat hij kleinder is als een Nagtegaal, Van de zelve geftalte van lijf , en groenagtig van verf. Ik meen , Aldrovandus, dat geen vogel, voor de regte Hypolais van Ariftote- ? ^an de laatere fchrijvers is erkent geworden : en ik heb geen vogel (iQ die ik agtedie naam eigent lijk toe te koomen. Wat aangaat de ij '*Pfonkelijkheid van het woord Hypolais , Gefnerus gift , dat het gezegt dat hij onder de fteenen de wurmen zoekt: maar het woord van *’*'^ca is doornaamdigting gemaakt. cannevarola, bij die VANBONONIÊ' geheeten, % zoetelijk den heelen dag in de hennip, en vliegt nu hier dan daar hennip, en door de tuinen , en andere laage boomen, zoekende Ijjj ^Pjes» Zij drukt zo net met de geftalte van het lijf een Nagtegaal Ug’ Ze, indien ze niet een weinig kleinder was, en niet zorosagtig, ^'Uaal de zelve zoude fchijnen* atricapilla ofte ficedula, zwart-kop, V IJ G E - PIKKER. ^tcedula en de Atricapilla , zeggen Ariftoteles en Zoroaftres , ^j^Neren bij beurtwiffelingen* Dog het is zeeker dat het de zelve vo«. Het hoofd, de rug, de ftaart, en de lippennen van de wieken Santfeh zwart. De vleugels zijn van booven groen , de buik geel- gel^f het aarsgat witagtig» de bek zwart, middelraaatig, en aan ’t eind defchinkels, de voetenen de naagels gitzwart, Daarenboo- ^‘Cnriift Airlmv^mlus zes afbeeldingen van deeze vop^elen. DE f ILIJlll Nwl ^ ^ * VWVW14 v.1* ^iv4L#vv«*v# ■->*4 ‘fijft Aldrovairdus zes afbeeldingen van deeZe vogelen. T 3 C JfO ) DE OENANTHE of VITIFLORA Word genoemt van de verf , de iiitbottende druiven gelijk , of oP* dat ze in de wijn-tijd verfchijnt, of dat ze graag druiven 'eer* De bek» de vleugels , de fchinkels, en het eind van de Haart zijn zwart , en rug afcligraauw. Aldrovandus vertoont insgelijks vier vogels , die dee^^ gelijkenen. , LUSCINIOLA, HET NAGTEGAALTJE Is v^n grootte kleinder als de Magtegaal. Aldrovandus heeft aan geen Griekfche of Latijnfche naam bequamelijk konnen toevoegen . wijl dat het een vogel is die zo niet voorkomt , en nier als aan fomn”^ landluiden bekent» De vogelaars hebben dit van de vlakken , die veele heeft , van verftuflchen kaftan jebruin en half oranje , omtrent het de van de veêren , Rouflette genoemt. VAN DE ZINGENDE VOGELEN. DE N AG T EG AAL, LUSCINIA. Ik agte het overtollig , de eernaaraen v’’an dit vogeltje te agfervoIg^!*j cn op te haaien , zo om dat het zijn eigen fleuite-fpeelder is, en wie ^ het is, door zijnen zang verklaart j als om dat de Digters, en met een ongebonde ftijl fchrijven , den lof van het zelve, overvlo^‘^‘‘^ overal hebben verheerlijkt. Van de oorfpronkelijkheid van denaatn f' voelen verfcheide verfchillende dingen. Mij ftaat beft aan het van M. Varro , die meint dat het zo geheeten is , om dat het tre^'*^'^ zingt. Want hij zegt, dat de Lusciola (met decze naam word bet vf hem genoemt, dat het zelve is met Luscinia) geoordeelt word bedf^^. te zingen , en van de Attifche Progne uit rouw een vogel gewordt*' Daarenbooven word ze van de digrers fomtijds Atthis genr^mt , A als de Attifche, naamentüjk het oog op het verdigtzel hebbende, j welke PhiIomela,dedogtervan Pandlon Koningvan A theene, gezegt in een vogel hervormt te weezen. Tot hier toe Aldrovandus. V teles verzeekert , dat ze het uitrerfte punt van de rong ontbet u Waarom de digters niet zonder reeden hebben verdigt, dat Philoi*' de tong van Thereus was afgefneeden» Wijders op dat we voortg*'!^ 5 de iNagtegaal is een weinig kleiiider als een Mofeh , fchoon ze langer fchijnt. De bek is langagtigjes , en teêrrjes , en zagt» Het de hals, en de rug, zijn met een kaftanje bruine of bruin?oode verG" nigermaaten naar het afchgraauw hellende , verfierr. De keel , de bot'jc de • C ) ^uik en de fteuit, fchynen een weinigje afchgraauwagtig -witagtig te ®2en. De fchinkels zijn kogagtig , de klaauwen fijn , en een weinigje Hec wijfje is het mannetje gelijk , fchoon het fomtijds wat méér afchgraauw helt* Aldrovandus heeft eertijds ook een witte Nag- gezien. CARDUELIS, DE DISTELVINK, EEN PUTTER. * «rnerus verzeekert , dat de Vijlelvink de Chryfomitres van Aristotelcs te .S'h^'yiotnitres (Goudvink) beteekent met een gulde mijter verfierC » dat aan den Distelvink eigentlijk toebehoort. Wel zefhonderd ^ Ij^^uren van woordeboeken verraaien Carduelis voor Acanthis, maar Vj i*°f^>usverzeekert, dat Acanthis een heel andere vogel is* De Distel- ho f * kleinder als een Vink, Hij heeft op het voorfte gedeelte van hec ij , en aan de keel wat rood. Het boovenfte gedeelte van het hoofd en de flaapen van het hoofd zijn wit. Hij heeft zwarte vleugels °'iderfcheidén , op welkers flagpennen aan wederzijden een geele ïQg J'^ord gezien. Men wil, dat het mannetje zwarter hoofd , keel en , en het hoofd niet alleen zwarter, maar langer en platter: en afchgraauwe vleugels , een witte keel , en een rond SPINUS OF LTGURINUS , HET CIJSKE , CIJSJE, K in veele met de Dtjlelvink over een, De oude , zo Grieken als neemen Spinus of Ligurinus voor de Acanthis, De Ligurinus '^^el gelijkheid met de Thraupis (de Thraupis is een vogel , die geel dat Citrinella genoemt word) maar bij heeft meer van’c *er ^cn weinig kleinder van lijf. Het mannetje heeft een veel zwar- het hoofd, en is ook over het geheelelijf veel geelder, als het geheele de KANNARl-MOSSCHEN OF-VOGELS. ”iëiseen eiland in den Atlantifchen Oceaan , aan de flinkerhand van kufl: , alzo genoemt van de meenigvuldigheid der honden ongemeenc grootte, een van deeze, die de oude, om deuitftee-. B®niaatigtheid van de liigt, de gelukkige eilanden genoemt hebben, t '^^‘^den alle die eilanden met eenen naamde Kanarifche genoemt, g^de gewoonte , dat daar van daan eenige vogelen gebragt worden , uit Van de zoetzingende , die ze , van de plaats daar ze van daan ge- bragc i 15 ir) 'êragt worden., Kanari-möflchen of Kanarivogels noemen . fommi’ge gen enkeld Kanariën , andere heeten ze ook Suiker-vogels. Het is een vog^‘ van grootte als een gemeene Mees, meteen kleine witte bek, fcherp pende , van groene verf op al de veêren van de vleugels en de Haart, borft , de buik , en het boovenfte gedeelte van het hoofd naar de toe, zijn m het mannetje meerder geel, als in het wijJ^e. DE VINK, F R I N G I L L A, h-e^fc^varR”-^'^* dc Tink , Frinplla de maar ’r dikagtige bek, en fterk. vleefchveiWi^' Klaar t eind zwart. Het voorfte gedeelte van het hoofd en den fielt naar het blaauwagtig. De borlt en de buik is twijfFelbaar rood en bruinrood. Het wijfje is bijna met de zelve verven verficf^' maar zo fris niet: en de borft en buik zijn ros-bIeëk« DE MONTIFRINGILLA, BERGVINK Heeft de naam gekreegen van het gebergte , alwaar hij zi> ontboK^ Het mannetje is grooter als een Vink. De verf op het hoofd . de r^' r! zwarter als van de Vink : het onder-gedeelte is wit^rt De borH met de keel heeft let of wat rood. De kruin , Sis In dcr'^ netje méér ijferroeftig , en minder zwart, als inheC DE LINARIA, DE VLASVINK l5 va,, grooKe als een Mofch , of een weinig kleinder, dog van ge*'"; te zeer gelijk , van verf hardfchaalig , of ijferroeftig naar hL(chg^“‘i tellende, en die in tet manneljehooger, datis, meerder op het rte t'** kende. Het mannetje is ook op de borft met rolTe vlakken befpr‘i‘’P cn het wijfje met bruine cn grooter. DE ROODE VLASVINK. fch^iufv” de roode Vlasvink, van twee m(V.?r “ voorfchijn komt. Aldrovandos ZTr ^tr k. 7" “3". dieeenfafFraanverwigekroinbel*“j Taan X ÏZf 7 7" Gefnerus, datzeopde< jrerf hebben , gelijk hij van zijn vogel fchrijft. p f C If3 ) DE LEEUWERK. zegt , dat’er twee geflagten van Leeuwerken zijn« Behalven ^ie , kent ’er onze eeuw ook niet weinig verfcheidene. De Molch , Vg bofch-en de groote-Mofch tot bijnaam heeft, gelijkt dc Leeu werk pgtootte, De Leeuwerk is aardverwig. ^ gekuifde Leeuwerk heeft een langatige bek, fcherp, een weinig je krom. De kuif is een weinigje zwarragtig. De buik en het ?ij ^^'^•gedeelte van de vleugels zijn witagtig. De veêren van de ftaatC j^Zwarc. Hij heeft langagtige klaauwen. ^ Ongekuifde Leeuwerk is van verf de gekuifde gelijk , maar van groot- ^'nder , en heeft geen kuif j en hij heeft ook korter bek. Ind ^ of dcgrootjie Leeuwerk ^ is een foort van een Leeuwerk. ^ iemand begeeng is de zelve te kennen , die verbeelde zig een ge- Leeuwerk , van grootte bijna als een Spreeuw te zien. ^ kleine Leeuwerk ^ en van het zelve geflagc van de voorgaan- lieef grootte gekuifde Leeuwerken gelijk , maar veel kleinder, en «n } langagtige kuif naar de kleinte van het lijf , en roode voeten , Verf van het gantfche lijf bijna fchijnt meerder naar het bruin%tige, die groote gekuifde , te hellen. \(, ® 'Veld- Leeuwerk van Bellonius verfchilt een weinigje van dc Leeu- tn in de grootte en in de verf ; want hij is een weinig geelagtiger , iligjj^^^rder als de Leeuwerk met zwart gevlakt. Hij zit niet op takken, Vjij'^^^^sptopdeaarde Ze noemen hem Veldleeuwerk, om dat hij inde neftelt. Hij is kleinder als alle Leeuwerken. ”^^cdegeflagtige van de Leeuwerky volgens het gevoelen van fommige, ‘‘ Broottealsde groote gekuifde Leeuwerk, of moegelijk een weinig ^ > en de zelve van verf bijna gelijk , en met de zelve vlakken langs ^°fd , de rug , en de borft befprengt. DE CHLORIS, GREUNING. Wc^’^*^otclesheeftgefchreeven,datdeCHömvan grootte is als een Leeu- 'De verf op de borft is geel. Turnerus fchrijft dat hij gantfehgtoen j^^ornaamentlijk het mannetje , en het wijfje bleek. ètQe!..^'^^ifche Chloris is van buik en borft zeer blank , de bek uit het het bruin hellende; het geheele hoofd, de rug en de fteuic veêren , en de flagpennen , en de gantfche ftaart heemels- ^ » met witte fchagten , en zwarte voeten. V VAN C } VAN DE CITRÏNELLA VAN GESNERUS , OF DE THRAUPIS BELLONIUS , EN EENIGE ANDERE GEELE VOGELEN. In fommige plaatfen van Italië , word een vogeltje , van het geflagt de Chloris of de Ligurinus, Citrinella geheeten , met een geele of citro^^, borft , en een afchgraauw hoofd. Bellonius meint, dat het de ThraUp*’ van Ariftoteles is. Een zeeker vogeltje word door naamdigting gcnoemt, het is gelijk als de Ligurinus. Gefnerusfchrijft, dat een zeel^^ ■^geitje bij de Italiaanen , van de goude verf, het gulde vogeltje, al® Citrinel genoemd word. In eenige plaatfen van Hoogduitfchland , ook een vogeltje, met naame Gyrola, zeer gepreezenom den zang) de Gicrinellen vergeleeken. DE SERINUS VAN GESNERUS. Dit vogeltje word in ’t Italiaanfch Sen» geheeten, waarom het ^ lijk 5erinus van de citroen-vcrf genoemc word. Want het gelijkent vogeltje Ligurinus en van grootte , en ten deele van de verf j te uit het groen geelagtig van borft en buik: met het booventte gedeek^^^ deele van de zelve verf, en ten deele bruin. VAN DE GEELE GENOEMDE , EN HET ZELVE GESLA^^ AAN DE VOORGAANDE. Tot deeze vogelges worden twee andere geele geflagten gezaanie'’'‘f bijgevoegt. Deeze worden in het Italiaans Ciae genoemt , want vliegf^'i en zittende, hoord men ze geduurig Ci Ci herhaalen. Om hetondet^^^V word het eene geflagt Cia Pagliarina, en het andere enkeldCiageoo^ Het is een vogel van grootte als een Mofch, De borft en de buik geelagtig, met bruine vlakken befprengt. Tuffchen het mannetje en ^ wijfje is dit onderfcheid, dat het mannetje meêr geel heeft als Het andere geflagt word in Neder-Duitfchland de geele Vink je Het is een vogeltje een weinig grooter als een Mofch. De borft , , ouik van het mannetje zijn geel : maar de borft van het wijfje is en de buik bleek. C M5 ) VAN DE WATERVOGELS* VAN DE platvoeten. VAN DE ZWAAN. , Onder alle de watervogels is de Zwaan ver de allerfchoonftc , en die ^^5toni Olor (Zwaan) dat is, gantfch fchoon genoemt word. Olor be- ^^kent ook altijt geen Zwaan , want het word fotntijds voor de Reuk ö^noomen. De Grieken zeggen Kuknos , de Latijnen Cycnus of Cyg- > de C in een G veranderende. De verf dan van deefe vogel is van ^ gtooten witheid , dat de Zwaaneverf overal voor de allerblankfte f genoomen. De voeten zijn git-zwart. De zagtheid van zijn veê- Word van de digters met allen zeer vermaart, De bek is peer-rond, het einde ftomp. De hals ftrekt zig van de borft lang uit. In de uitgerekt , is hij zo groot als een gemeen man. Van de oogen den bek laat zig een z^artagtig vel zien, De klaauwen van de voe- f ^'jn met zwarte vfiefen aan een gevoegt. De Zwaan is van die die- de welke in het water en op het land leeven , en een twijlFel leeven > hoedaanige wij Amphibia (dieren die zo wel in het w'ater als op y Tand leeven) noemen. Elianus heeft van de Z waane- zang niet zeekers de waarheid durven voortbrengen. Van de onocrotalus, of de pelikaan, EEZELSCHREEUWER, KROPVOGEL. Latijnen gelijk als de Grieken zeggen Onocrotalus , om dat hij deii jh , dompelende , en blaafende , een geruggel of gegigaag als een ezel De fchilders hebben tot nog toe de Pelikaan , als een VTemde en tp ^kende vogel, naar hun goeddunken afgemaalt, die zig de borlt met (j . kromme bek verwond , en het bloed van onderen laat loopen , vooc , die met oopen monde daar naar gaapen : fchwn er zo geen yo- Maar nu Bellonius fchrijft, datdePelikaan of deOno^^^ be- de Zwaan , de grootfte van alle watervogels is, fteUen fommige *^et de Zwaan gelijk. De bek is bruin , en geweldig fterk , en beenagtig, welkers boovenfte kaakebeen drie vingeren breedt is, fpannen lang. Het onderfte is een handbreet langer als het bo- Daar onder hangt een zeekere vliesagtige ontfanger als een fles, eiijl daar veel in msg, en gerimpelt. De vleugels zijn aan haare jj Zwart , nogtans zijn eenige ten deele wit, en ten decle zwart. V oorts ^ '^ogel wit, Qe fchinkels zijn kort als in een Gans. VAN V z C ) VAN DE VOGEL VAN DIOMEDES, DIOMEDEA. Het is nog niet zeekcr , wat voor een vogel dat het is. Maar het moogelijk die vogel, de welke de inwoondcrs van de Diomedeefche ei- landen, die thans 1 ramti heeten , Artenna noemen. Het is een platvoet» die eenfterkebekhceft, meteenmerkelijke haak omgckrotnt. VangW»'" te als een hoen. Hrj is bram van verf, of donker alchgraauw. De Vr zyn fchoon, vuung. en niet zeer groot. De voeten zhn van de zelve v"' als de bek , en de fchecnbecnen ook. VAN DE MEEUWEN, KOKMEEUWEN. Oppianus getuigt, dat’er veel gcflagten van A*mie.e»ziin; endatf»'!'' mige wit zijn , en gelijk als kleine duiven. Dat 'et eenige grootet v'l" als die . fterker , en dikker met veêren bekleed. En wtederom een derde gellap is grooter als dat , ook met witte veêren , maar all'*’ zwartagtig aan t eind van de klaauwen en aan den hals. Aristoteles haalt in^sgelijks van drie geflagten van Meeuwen , van de welke hü het < enkehjk de Meeuw noemt, het andere het witte, en het derde SrhTltn zijn fomtijts op andere plaatfen Zeemeeuwen vcr|chillen ook alle naar de veranderinge van land en lugt. Het geflagt van de Meeuwen is meeft platvoetig, met een lange bekf weinig krom aan ’t eind , met lange en kerke vleugels , kortaftiee kels. en heel hgt van hjf , me. veele en dikke veéfen hem ® , De groote en kleine witte Meeuw , Zeemeeuw, Kekmeeuw On> Aldrovandus nooit een witm Meeuw heeft gezien , wan Tn hij < de wi. te weezen , willen de meefte geleerde dat afchgraau7"s > é‘<^e ven heeft hij de befchrtjvinge van de zelve uit andere fenoomen. Meeuw-vogeldanBdieheelewtttebi) Apulejus geweeft. dewelkeovV^ zeebaaren zwemt en zig bi;na in den diepen fchoot des Oceaans d»'". pelt. De kleine IS afchgraauw, nietonbillijkvanaanzien, enmetdefeW" heid van het lijf naar een witte Duif gelijkenendc. De bek is langkwerp® rond en fpits , en de uiteinden van de vleugels zijn zwart. meT ro^T^ De fchinkels zijn rood , de klaauwen «1 fX;. D^^^T^ovrra” wk T -arrhcrraaiiw De» . a alleen op de rug en aan de»Vi i eeTe Sde^ir ™ P™"nn van dl vleugels zV'Jie de eene zijde wit , en aan de andere zijde ten deele wit , en C ) Deheele Meeuw is ligtj en rijk van veêren , cn heeft weinig vleefch. ® geheele mond van binnen en de tong zijn rood, Het puntje van de is gefpleeten . , Sterna. De Engelsman Turnerus fchrijft » dat ’er nog een andere ^ine vogel is uit het geflagt van Meeuwen, die in zijn taal Sterna word benoemt, en de Zeemeeuwen zogelijk is, dat hij weegens de grootte en ® Verf maar alleen van de zelve fchijnt te verfchillen. Meeuw , de Vifler geheeten , is ook kleinder als de afchgraauwe zwart van kruin, als de Sterna, van bek en fchinkels bleek uit bruin : zeer fnel in ’t vliegen , en duikt ook in ’t water, terwijl hij vis , dat de afchgraauwe Meeuw niet en doet. Ij ^ Zwarte Meeuw, Deezc is zwart van bek , hoofd , hals , borft, j en maar alleen met het boovenfte gedeelte van de rug , met afch- puwe vleugels over de ftaart uitgeftrekt; en de fchinkels zijn met ligt geteikent. Men zegt dat hij grooter is als de afchgraauwe Meeuw, en ^êrig fchuw voor menfchen, ^ Meeuwen met gekloofde voeten zijn van twee geflagten , fchoon Zeer weinig van verf verfchillen, het eene geflagt heeft lange, en het Ij '^^re korte vleugels. De eerfte vogel is teenemaal op de vleugels en dc afchgraauw , met zeer groote wieken , die bijna drie vingeren lang ö 5''.de ftaart uitfteeken, en naar het einde zwartagtig zijn. De andere vo- te bijna van de zelve grootheid, maar met veel korter vleugels, en in Ij^endeel van ftaart veel langer. De grootte is als een Meerei , de verf ^ibhgraauw , en de kop zwart, |jj. e Catharracta, Voorwaar wat het voor een is, weet men totnogtoe J fchtijvers niet zeeker. Gefnerus maakt *er een geflagt van Meeuwen Een andere vogel is bij Eustathius de Catharracta , gelijk als een uit de hoogte met geweld regt op de vogels vallende. Hij word th , gelijk als met geweld nedervallen. Oppianus , bij de welke ö P alleen de Catharracte befchreeven vind , zegt , dat het een fterker vo- 3ls een kleine Meeuw , blank van verf , en gelijk de Duivemvik. ^ ^epphus heeft de naam van de ligtheid. Hij heeft overvloedig veeren, '^et weinig vleefch verzien, DE FULICA , MEERKOOT , OF MEERKOET. ^ Alber^^ j fchrijft , dat hij de zwarte Duiker word genoemt, De F ulica van aï^ '^^^'wsis van grootte als een Hoen , over het geheele lijf zwart , maar boo gitzwart. De bek is roodagtig uit het wit. De bals'^'^nfte kring van de vleugels is witagtig, langs een Imalle ftreep. De ^ang , en de ftaart heel kort. Daar V 5 ^ . C ifS ) Daar IS een andere foort van Fulica, die de Franfen de Zeeduivel no«' men. Zodaanige vogel dompelt zig altijt in zoet water , en bij is ichoon zwart van verf, dat het fchijnt met een penfeel getrokken te zen. De witte vlak van het hoofd is breeder alsmdeFulica- enhijiso^*^ een weinigje grooter van lijf. De Cotta of Cutta van de Ëngelfen , is van geftalte als de Fulica , van grootte wat minder. Gefnerus hegt de Rallus van de Italiaanen aan de Meerkooten , 00 hij weinig van de zelve verfchilt. VAN DE GANS IN ’T ALGEMEEN, EN VAN DE TAMME BIJSONDERLIJK. -Ariftoteles maakt maar twee geflagten van de Gans, het grooteeof’^' kleine} welk laatfte hij verzeekert dat bij troepen vliegt. Wijders 0^' derdeilen andere weederom eerft de tamme Ganfen in die, dewelke '’J' tuurlijk zodaanige zijn, naamentlijk blank over ’tgantfche lijf- rentW^^^ n die, de welke door menfchelijke naarftigheid de wilden aart heb ben gedaan. In Senega, het koningkrijk van de Zwarte, zoals Alovfins^^' damasfus verhaalt , zijn de Ganfen niet als de onze , maar van verf» aan toppen van de vcêren gefchakeert. En het eiland Spanje , zulkLi welhrt" '’T'*' tamgeniaakre Ga"*; wri bewuft D, 5 '! Wancijdcreen,szijngf‘>^ wel bewuft. De ged^ntecn degefteltheid van heteehceleliif sbeK en de breedte en de drkte van de bek . die ak een zL '«and l. IS bekent de lengte van den hak. en het breede en platKmaakzelv"'’'' voeten , met de luffchenkoomende vliefen tunchen'de klaanwen , < van hij platvoet, vlakvMt, enbreedpoot,vandefchrijversoveralve'‘<'^( haft genoemt te worden. Sommige Ganfen worden wit, eenig» blank, andere afchgraauw, enveelevao allebeide verf dooreen gef"'' keert, bevonden. VAN DE WILDE GANS IN HET ALGEMEEN. hZZ ond«fchcid. Olaus Magnus fchijnt v^j^ oorfpronk vcrfch hoegrootheid , verf, vlugt , ‘ cö ofohcrmiiw eenige andere , zegt hij , zijn grr’^^ h I K nïrV afchgraauw hoogvliegende} eenige hebbende heele zwarte pennen aan het einde van de vleugels, en het hoogfte : eenige koomen op het geboomte voort. Scaliger ^haalt, dat ’er inden Oceaan van Brafiil gitzwarte Zee- ganzen zijn, die uit en vliegen. '^ilde Gans , die de tamme zeer gelijk is , was een platvoet , en l^^jtent drie voet lang , of een weinig minder. De fchinkels en de ge- kh zijn rood. De verf van kop en hals was bruin. De gant- ^ ^ buik afchgraauw. Het gedeelte van de ftaart naar de Vleugels wm ^^ heele witte vederen bekleed* Het hoofd is zwartagtig , en meer Endvogel- als Gans-agtig. Vulpanfer, de Vosgans, is tog een woord van beide uit Gans en ''^'■zonnen : want daar deeze vogel de geftalte van een Gans ver- jjj is hij in zijn mannieren van doen als een Vos, De Engelfe noe- hem Bergander* Hij neftelt in Konijns hollen als de VolTen. Hij ö^oter als een Eendvogel, en kleinder als een Gans, met roflê vleugels, Baflanus, of de Schotfe, is een zeevogel , een weinig kleinder Voorgenoemde Gans , nogtans gelijkt hij met de ftem en de gedaante naar een Gans. Hij ncftelt in de Schotfe zee , op hooge klippen net eiland Baffus, en nergens anders in heel Britannië. ^^^'^^fnerus gedenkt nog een zeekere Schotfe vogel Guftarda geheeten , het fchijnt uit het geflagt van de wilde Ganfen, maar zonder bc- >ing. e Capricalla, die de Schotten gemeenlijk noemen Ane Cappriccize. vogel, als van het Ganfegeflagt, is wat grooter als een Raaf. En kh • dvvarfe bruine ftreepen langs den hals , borft en buik onder- en heeft bijna geen ftaart. °h:e Bernicla (Boomgans, Boom-Eendvo^l) komt bij de ^Jid ^ Volkeren , dien hij bekent is , met de naam van Gans , en niet van gej, '^°gel voor. Maar hoe hij bij de oude is genoemt geweeft , is met Va,.^^Szaam bekent. Hij is kleinder als een wilde Gans , iet of w^ zwart utft , voor de reft afchgraauw. Hij vliegt als de wilde Ganlen, hiyj Saraas , verkeert omtrent de moeraffen , en verweeft het gezaaide l)p ■ Oe Schotten, bij de welke men zegt dat hij voortkomt, noemen O ^lakis. Dewijl het nu onzeeker is, wat voor een Latijnfche naam mag hij in ’t Latijn Gans van de boomen , of Boomgans Worden Van den oorfpronk en atkomft van deeze vogelen , t)^^J^')Ven verlcheide onderfchdde dingen. Sommige willen dat ze ver- dij als andere vogels , andere ftrijden dat ze uit verrot hout, eenige uit bedorven ooft van een zeekere boom, en veeledatze uit mof- , gereelt worden. Derhalven dan is ’er voorwaar een grooce Van fchrijvers , en wel van een groots naam , die ( Ido ) lijke waanfehaape veortteelinge (taande houden j zo dat het een zoude fchijnen te weezen j daar teegens te gevoelen. VAN DE EENDVOGEL IN HET ALGEMEEN. Daar zijn ’er , die de Endvogels met de Ganfen fchandelijk onder hebben gemengc, voornaamenthjk die ineen voorgaande eeuw de An*^* fche boeken in het Latijn hebben overgezet* De Endvogel heeft breede rug j en een breede bek. Wijders alle de geflagten van Eendvog^^^ hebben geen breeden bek: maar zonder onderfcheid alle breede voet^”’ met befloore kraakebeenige vliefen , korte dikke fchiokels , naar gefchikt. De Autheur van de natuur der dingen wil , dat het manneg het hoofd en den hals van een groene verf heeft , een breede bek , ^ vleugels met wit, groen, en zwart onderfcheiden , en een witte nog dom den hals* Aufonius noemt de Eendvogels Riemvoeten. . De Huis- of tamme- Eendvogel is, de welke met de bijvoegi'^Jj, van huis bij alle volkeren genoemt word j en wit , en afchgraauW > van zaamen gevoegde verf uit beide , gelijk de Gans ook , word ^ vonden. De Indifche Endvogel is teenemaal de zelve met de gedaante f hjf, met de zelve bek, en voet, als de gemeene, maar de helft als die , en zwaarder, en de verf van het lijf gefchaakeert* ^‘^y^’^ .ft^ndvogel. Het mannetje is grooter als het wijfje, lijk als het bijna in alle andere vogelen de gewoonte is , veelver^ zo dat het moeijelijk is aan de zelve een zeekere verf toe te fchrü'^^.^„ ten zij iemand zegge,naar de Endvogelige verf te gelijkenen, Dog^^^' meeft zwart of bont* De Endvogel van Kairo. Benige kleine Endvogelen worden van gebragt , en ze hebben ze in fommige geweften van Euroope beg®*l^gt op te voeden* Ze gaan die van ons land in grootheid te booven. mannetje is in dit geflagt ook grooter als het wijfje* Hij heeft een ^ dikke en knobbelagrige bek , en een zwart en gekuift hoofd, L heele hjf is bijna ook zwart. Het wijfje was kleinder als het niann^ en zo knobbelagtig van bek niet, en daar dje aan het hoofd ten deele met een witte ftreep, ten deele met een roode , reedelijk geteikenc. Voorts helde ze uit het zwart naar het afchgraauW. VAN DE WILDE EENDVOGEL IN HET Al.GEMEElS^* ^ Het onderfcheid van de wilde Eenden is zeer veel. Want ze len van verf, grootheid, zwaarte, ligthcid, en verfcheidentheit (f i 6ï 5 de bek , hoofd , vleiigeïs , Toeten , en de f ”^ere dcelen , als met ^‘aarc. DE BOSCHAS OF TEELING, T A ALI NG MIDDEN^ ‘^^Nden, halve veugels, in het algemeen. zig de Bofchades op, die Gefnenis meint dat met deTaa- ^^gen de zelve konnen genoemt worden , nograns met dit onderfcheid , dat aaling kleinder is* Paschas of de kleine ‘Taaling^ Twee voornaame geflagten van t»e Taalingen worden er geltelt , te weeten het groote en het klei>- r^,’ zal eerft van de kleine geiprooken worden, Deeze zijn op de Cif Pannen met hemelsblaaiiw en bruin , maar op de borft met wit, L ^ met verfcheidc verven geteikent , beide grooter als Duiven , en zig in zoet water, en keven van visjes en warer-gras, \r^..^^ndvogd Circia heeft gelijkenis met de kleine Eendvogel , maat in de verf van de vleugels en de buik. omtrent Straasburg Kernell geheeten, is bont, en heeft ^uwagtige zwarte bek. En word ergens in Nederduitfchland Crac* genoemt, Eefl ^ B^'^^dfde Taaling of de Colymbis van Bellonius , is een zeekerkleitt van een Endvogel. De vogel is gedrongen en rond van lijf, en heeft Zi\n ^ °°gen , fchoonder als blinkend kooper, De voeten en de fchinkels als meede de bek , die naar het lijf breedt is , als van een W f groote Boscas , en twee foorten van de zelve , die geringde End- J^onnen genoemt worden , en eerft van de kleine. Hij heeft een P^'^fd , en een geelagtige bek : de hals is booven groen , onder (Ie ^*^)e-bruin, en in ’t midd^en een witte kring, waar van hij deGering- word. De wilde groore Endvogels zijn met het onder-en gels van het lijf blaauw. Ze hebben de pennen van de vleti. met andere verven befprengt, nogtans voornaamentlijk van pur- ^mkende. Aan den hals en het hoofd is een groenheid , die naar zwart- jes .^^It ; een blanke ring loopt om het midden van den hals, De wijf. teeiT’J^ niet bont , maar afchgraauw, en met zwarte en witte vlakken Kent^ B . groote geringde Endvogel van het zelve geflagt. Deeze eerfte word b^ne^jk de Endvogel Scruratrix, zoekfter, genoemt, om dat ze met grond oragraavende , zand en kruiden voor de koft zoekt. Ze ‘n de verven met de voorgaande voor het grootfte gedeelte over X een C Ié* > CC..J voornaaraentlijk van bek, hoofd en hals Een Meedegeflagfige deeze word de Gras-of-de Biezc-Eendvogel genoemc , om dat zeeen^^^l’ kere foort van gras of biefen eer. De bek en de voeten zijn zwart. het overige heeft ze met de groote Endvogel gelijk j de verf van het 1’) IS alleen maar ligter. De geringde Endvogel van Bellonius, in 't Franfch Canes de merg^' heeten, is van midden grootte tuflchen Gans en Endvogel. Dog Gefnd'^ noemt dierge ijke vogel, of ten minden één die deeze wel gelijkentj ze Zee-Exter mag geheeten worden. DQiilaucius, Men mag het giffen, dathij uithetgedagtvande End'^^; gelen is : want Atheneus fchrijft, dat hij van de verf der oogen geno^»*’ word, en een weinig kleinder als een Endvogel is. Bellonius maakt^f andere aan die meedegeflagtig , die in ’t Franfch un Tiers genoemt til) IS kleinder als de Endvogel en de Glaucius. De vogel Penelope is een onbekende vogel , ten zij dat het die Endvogel is, die de Hoogduitfchers Rothalss noemen, van de zeerrt’^ den hals, of liever fchaarlaake of kaftanje-bruine. Het bruine wilde Eend , of van een midden grootte. Gefnerus een zeeker ander Eend het bruine, of het middelfte, dat is van een den grootte, teenemaal van de zelve foort met de Penelope , of ten ften , dat het naafte geflagt agtende. De Eendvogels Mujcaria , V liegevangfters geheeten. De zelve rus verhaalt van drie geflagten van Eenden , die Vliegevangers genoe*^ h f ’ eigentlijk met.de?ze na?m genoet^ J a dus befchrijft: De Eendvogel Mufcaria, Muggent, word van de dzogenoemt, omdat zij de vliegen, die booven ’t water vliegen, Deeze is ook van grootte als de voorgaande , te weeten het briune o(tc ^ midden Eend . en v;in oedianrp Kiin^ oic . cj — ö— WV4W, IV. wceicii net oruinc 1 Eend , en van gedaante bijna als een tamme Endvogel De ^ overige geflagten van het vliegevangende Eend , zijn groot van lijf^ .met zeer fchoone verven geteikent : waarom hij gift , dat bet de Eendvogels zijn , die hij booven de groote geringde heeft genoemt- De Eendvogels Platyrynchi , dat is Breedtbekken. Gefnerus beCchfL er veele^ De Endvogel Platyryncbus , zeit hij, noem ik van de bre^V' van de bek. Ze noemen het ook Schellent van de gedaante van de want die gelukt eenigermaate naar een zeekcre foort van koopere raa^ da- icV noemen. Sommige noemen het Schd heeft Het zelfde geflagt , zegt Gefnerus , of zcekerltjl^ Sieedegeilagtige van de Endvogel Elatyrynchus is, het geen ik jj^ Duitfdiers omtrent Straasburg , W eifler Dritt\togel genoemt \srorc! j - '^^€tniet uitwatreeden. Wijders de Endvogel Fuligula, van de roet- ^tigeverf van het gantfchelijf genoemt , heeft een korte bek als de Clan- ^ • waarom die ook de kleine Breedbek kan genoemt worden. Na gedenkt hij de Endvogel groote Breedtbek. Deeze heeft een bek tweemaal zo groot als de andere , en die is in het mannetje zwart , ^ het wijfje fomtijts geelagtig , fomtijts bont met vlakken, De zelve ^ ^fnerus doet ’er nog een andere foort bij , die ze met een bijnaam de zee- yê<;l noemen. Nu ftaat te onderzoeken , of deeze Slub (blobbe) bfjde ^ ’’*^fen heet , zijnde een water-vogel , kleinder als een Eend , muar bree- Van bek. Eindelijk zegt hij , de onze noemen een zeekere gckuif- ^^nd vogel , Vollenten(^heele vleugels^ van de zwaarlijvigheid : die van y ‘jkeneen breedtagtige bek heeft, eneen lighaam zo groot als een Heen, tv if Vet. De fchinkels en de gantfche voeten van de Eendvogel Platy- ^J^nus zijn hoog rood. De bek is bijna drie vingeren lang, zeer breedt, ^ ‘tls een fchild geboogen , kaftanje'-bruin , maar donker, j-^j'^ederen is over het geheele lijf meenig ^nd-wentélende vogels gelijkende, benige andere Endvogels die eert zeeker-Duitfeher met Gefneriis heeft jj^^hreeven. De Endvogel Fiftularis, ein Peifente(^het Fleuit-eend^ van Scherpe geluid , dat hij als een fleuit maakt , benoemt Het ramme»» De verf van ;erlei , naar de verf van de ftof.lchraa^ 1 , let Eend , van het zware geruifch van de ftem. De fcherp geftaartc b ^''ogel (pijlftaart) heeft de naam ontfangen van de breedtagtige ftaart* br, ''t^tvoetige Eendvogel is van grootte als een klem f end, De bek is , cn in de breedte dun , met de gedaante van alle die \'an ons land gp ,^'’^>nig verfchillende , met het voorile deel zwart , met het agrerfte * Hij heeft van fommige gehoorc, dat *er van dat geflagt, omtrent v!'^burg bij Sala , gevangen zijn, ^ Zwarte Endvogel, met een zwarte , roode en geele bek, was vaa als een wild Eend, of een weinig grooter, EENIGE endvogelen van NEDER'DUITSGHi ^and, dat aan de zee geleegen is, als de meanca, de tela, en de slupe, 5cc. die KLEINDER zijn als een wild EEND. ^J^hoor, zegt Gefnerus , dat in Neder-Duitfchland, aan de de zee ge- |en , verfcheide geflagten van watervogels , die bijna naar de Eendvo* Q^.,êelijkenen, gevonden worden, naamentlijk Smient, Taaling, Slobbe, het j wilde benden. Het eerfte van deeze is het allerkleinfle, Wcede grooter als het eerfte, het derde grooter als het tweede, hec ( 1^4 ) vierde grooter als hec derde , en hec vijfde het grootfte van alle, om dat deeze vogels vlug zijn, en zelden zwemmen, moet men zc hec geflagt van de Eendvogels niet bijfchrijven. De herle oï Hark 3 bij de Franfen genoemc, iseenfoortvaneen ^ogel, zeer fchoon van Verf, als een oranje-appel , kleinder als een Gans, cn méér een Endvogel gelijk. De la ‘Jadorne bij de Franfen genoemc, uit het geflagt van de End''^ ‘f m" een Eendvogel heel wel gelijkt j hij gaat ee” matóge Gan“ een rmd*'' De Engdfchc /’ffj?», is een zeekere watervogel , alseen Eend van'*'^ en bek, van grootte kleinder, hebbende veel veêren, VAN DE DUIKERS IN ALGEMEEN. Laat onswervolgens, zegt Aldrovandiis , van de fpreekefl » ? welkers befchrijyinge, t’eenemaal de zelve, zo niet een grooter ver"'^ ring IS, als in die van de Endvogelen, de welke zij zo wel gelijke^^'” dat zo men er niet ter deeg op let , zij naauwelijks zijnteonderfcheid^”' ?ulke verwarring komt daar van daan , dat ook zelfde lerter-helden , \ welkers ge^g men ftaat moet maaken, gelijk wij . ook uit de bijgeK voorbeelden in de Meerkoet hebben getoont , de Grieken verSale’’^^/ onderfcheidixig nu dit dan dat overzetten. De Me gus , beteekent bij de Latijnen ook veele dingen: en word rai^e een Zeekraai en een Zeeraaf genoerar. De Grieken zo weUl«^ Latijnen maaken van deeze vogel maar alleen ééne foort , welke (o^ van Duikers, die thans bekent zijn , met de Ethya en de Duiker « ouden overeenkomt; nogtans worden 'er hu.dendaags veele geflagt^J,^, kent. De Duikers, zegt de Autheurvan de natuu? der dingen, be% teegens al het geflagt van de vogelen de voeten aan de ftaarr , zo ^ op de ^rde ftaande , de borft als een menfeh regt over end fteeken- De Brentbus word geoordeelt uit het geflagt van de Duikers re zen. AVat nu de gedaante van de vogel belangt, ik, zegt Aldro^^ dus , heb voor teegenwoordig geene, die ik ^oor de Brenthus Itotdes kan geeven , om dar'er van hem geen kenreeken word befcb^^ ColvmV ' aanleidinge geeft. yen^ ma^^H* Colymby, en Cplymbus, word bif de Schrijvers < woorden worden vaneene beteekeniflègeoordcelr^ ? Dnnatrix, Duikfter, Duiker, over, opd^’^^a de kragC van de naam zoude uitdrukken, Ariftoteles verhaalt gc* C 160 van de Duiker. Nogtans heeft Aldrovandns drie geflagten vaii die hij op de kop draagt. Het tweede gellagt ismetgrooreralseen Hfter , van verf en gedaante van lijf, gelijk een Eendvogel, Het derde onlangs uit het ei gekoomen , gelijkt een Gansje, en indien de bek N dit niet wat dunder was, men zou naauwelijks de een van de andere ^^inen onderfcheiden. Ze zwemmen teegen wind, op dat ze fomtijts de kragt der zelver niet , teegens wil en dank , op het land mogten ge- ^''^even worden, dat de Thraces en de Dytini ook doen. I groote Colymbusw&s een weinig kleinder als een Gans , meceerï '^■^Sen hals , en een bek twee vingers en een halflang , fmal , en fpits afloo- 2wart van rug , en de onderhals en de buik bijna met fneeuw- veêren, Gefnerus fchrijft , dat het tweede gellagt de befchreevene N gelijk is , maar rondom de kruin met veêren gekuift , en de booven- met uitfteekende, en van booven met zwarte, en aan de zijden met vederen , als voOen-hair. Bellonius befchrijft dit tweede gellagt on- y denaamvan Uria. Die Aldrovandns heeft afgemaalt, verfchillen niet Van de befchrijvinge van Gefnerus en Bellonius. . kleine Colymbm , die ze van de kleinheid het Duiker- kuiken noe. en de Hollanders Aersvoet, daarom om dat de voeten aan den aars gevoegt, verfchilt alleen maar in de grootte van de groote Golym- Want hij is veel kleinder , en heeft geen kuif nog maane, K Uria is niet veel kleinder als een Endvogel , met een langer en dim- f , van verf als llordige pot-aarde. Men heeft van de oude geen bij- kenteeken , waar door de vogel van zulken naam bekent word. fc Phalarts word met de afchgraauwagtige verf van de wilde wijfjes '’dvo^elen gezien , met een fmalle lange bek , en een rond hoofd. IVaater-Raaf, Albertus vertaalt het een groote zwarte Duiker, y ® ^tootheid van de Waterraave, zegt de Philoiboph , is als een Üoije- maar korter zijn de fchinkels : het is een platvoet en een zwem- 'tiikcrs Van deeze is het eerlle gantfeh zwart , behalven de kt zwart van verf: hij zit op de boomen , en deeze is de eenigftc, dat geflaet van platvoeten , die daar op neftelt. k PhalaWocorax of de Waterraafvan Plimus, wat het voor een vogel J >s elk een met bekent , en naauwelijks aan weinige. Hij is van groot- f^seen Kaooen, met een lange, fpitfe en roodagtige bek. De kop is y, kaal van veêren , en met een vel gedekt , dat van ftof en verf wel «Je ^ gelijkent. Aan den hals hangen gelijk als maanen , als men aan j^apuinen ziet. j. Rofch-Raave. Schoon deeze plaats min ft voor deeze vogel te pas » als zijnde nog platvoet no^watervogel , , nogtans om dat r • ( 3 fornmigemetdePhalacrocorax word ondereen gemenet, moer ik verre lie“ “Jofdr™ M ’ '‘1^’ hem ' groen doórme^r r“e weiC ''ïïe“'S"b''“ l" ’ '‘^”7 Hen, de kauwen gHpkeren , de S,"t rg^'3elu:H r# g ™ ha hoofd agterwnart. De febrnkeis zijn lF„’g /„ donker ro«^' de K^ome zwfm > °f benoemt. De zwarte j^^iker heeft alle deleeden gelijken eveneneens als de Endvogel: het lijf ^ de Fuligula , Roetagtige. De Endvogel Hoogfchinkel is fcherp bek , ten deele zwart , ten deele roodt« ^AN DE ANDERE DUIKERS VAN HET ZELVE GESLAGT, Dat IS EENDVOGELVORMIGF, MET EEN BREEDAG- TIGE BEK, VAN VOOREN KROM (GEBOOGEN), EN MET WIT EN ZWART GETEIKENT, MAAR VEEL KORTER VAN HALS. bruine Begijn^ Indien deeze geen korter hals had , ze zou bijna met dien Duiker , den welken wij booven op de derde plaats hebben jj^khreeven, over een koomen: van deeze verfchilt ze bijna maar alleen ye Verven, De meedegeflagtige wederom aan deeze is (^maar voor het 1} gedeelte van de vleugels wit) die het gemeene volk den witten noemt : de Hollanders zeggen Pijlftaart Het hoofd met de hals met eenige groene (lippen uit het blaauw befprengkelt. ^AK de GEKUIFDE DUIKER, OF DE GROOTE LANGBEK, VAN DIE, DE WELKE VAN DÈ TH YMALLUS- VISSEN Verslinden bij de duitschers de NAAMHEEin'. \^^ê.ekuifde Duiker. Hij heeft een fmaller bek als de Endvogel, zo de kleinfte vinger, aan het boovenfte uiteinde haakagtig. Waar ^1^ ^'j de groote Langbek kan genoemt worden. Men gift dat hij Hippari.^s genoemt is , om dat hij maanen heeft als een peerd , tc rcITe maanen , of van verf als voften-hair. Hij heeft een lange, > gerande bek, als de Zee-Exter, in een Iwak eindigende Bel- ^ noemt hem Caftor , naademaal hij als de Eeever met het grootfte ver« C ) verderf tcegens de Viffcn woed* Maar Gefnertis noemt hemde Duikergans. VAN DE GROOTE DUIKERS, DUIKERGANS, GULO, SCHE' ledraak, en MORFEX. De Duiker , die van grootte een Gans gelijkt , word Duikergans ooemt, de kop met het derde deel van den hals is zwartagtig uic groen* De ovenge hals is wit met eenige bleekheid : een gedeelte den hals om laag is zwartagtig , als meede de rug Sommige noeiH.^; du geflagt van Duiker een italiaanfche Eendvogel. Die Duiker pn zijn geflagt te weezen , die Bellonius Herie of Harle noemt , die IS bijna kleinder als een Gans* Hij gelijkt van gedaante beeter een Endvogel als naar een Gans, rondom den hals en aan de buik hij een verf als een oranje-appel. De zelve voegt bij de Morillonus andere, hij m’t Frans noemt un Tiers. Aldrovandus ftelt hem , den m tuITchen Gans en Duiker* Want hij heeft de bek van deeze,fj bijnahetlijfvandie* De zelve vogel, ofeen van dat geflagt, wordSeefl^^^ genoemt, bijonsGulo, bij deEngelfcheGuI. van grootte als een en geelvcrwig. Een riviervogel word van dezelve Scheelcdraak gcno^^*'I uit het geflagt van den Duiker , dat ze Cormorantus noemen , als een Gans, en grooter als een Eendvogel , met een breede bek, Vinnige tanden. De zelve, of de naafte daar aan, is een groote en watervogel, d.e b.j Albe, rus Merfex word genoemt. Hij heeft een>^f als een zaag, en Iktk. De klaauwen zijn fors. Hij duikt onderftW^'^ en vangt grootev, (Ten In onze landen, zegt Albertus , is een watervopi , die ,n de rivieren en in zee op vis jaagt , en veel doet, afchgraauw van borften bufc Hij heeft in getande bek, maaijers feiffe , die de (libbenge vilTen , als de aaien , vaft houd. mige noemen deeze de Waterraaf , en de Nederduitfche raoogebjl' \ Paahnggans. Nu ftaat ook te onderzoeken, of het de zelve is, <1' j, hoor dat bij de Franfen de Zeeraafgenoemt word , grooteralseenE^^ en met een roode bek als een Eendvogel, VAN DE AVOSETTA BIJ DE ITALIAANEN GEHEETEN* Deeze vogel word bij de Italiaanen van Ferrarië dflrekkende^*^'°^^^ P^^^)'oer* Zij heeft een zwarte bek , bijna vijf vingers lang. De grootte ^ ^ j ^uu , maar een wei vogel kan Krom^m-gebooge-bek genoemt worden h= f ^ ^ den bek niet regt , nog buigt die needervvaart , maar op- VAN DE TROCHILUS GEMEENELIJK COR- RIRA, STRANDLOOPERTJE. vogelaars noemen diergelijke vogel Steganpos , Sndvoet , van de yheid der voeten Corrira, dat is Brievebeftelfter. Het is een bonte vo- met een regte bek , geel, en aan ’t end zwart. Ze heeft lange fchin' ï korte heupen , en de klaauwen met een vlies gevoegt, VAN DE VOGELEN DIE OMTRENT HET WAATER VERKEEREN. VAN DE OIJEVAAR. j^^aar worden twee geflagtcn van Odevaars gevonden , van welke het en het andere zwart is. Zij verfchillen van verf, en in de plaats gjj '"^rblijf. A Ibertus zegt , dat de Oijevaar zwarte vleugels en ftaart heeft , V andere deden wit : dat zeeker waar is , uitgenoomen de bek en de die anders vuur-rood zijn, fchocn ze in de jongen eerft zijn uit bruine Het is een vogel van een midden grootte tuflchen Kraanvo- Keiger. Petronius Arbiter noemt de Oijevaar, Rankpoot, Hij heeft lange hals en bek. ^ Zwarte Otjevaar. Men vind ook een geflagt van Oyevaars gantfch van rug, wiragtig van buik, niet op plaatfen daar menfchen woo- f moeraflen van de woeftijne neftelende, De geheele Ichijnt van verre zwart, maar zo men digte bij ziet, gelijkt het naar y^n een Kievit of een Bofch-raaf , in de welke een zwarte verf I^^.Stoen , of blaauwagtig , met een weinig purper vermengt , word VAN DE VOGEL IBIS. 5,^ e Jhig pggj. aan de befchrijvinge van den Oijevaar gevoegt, Ce^^^peêr daarom , om dat hij met het geheele geflel van ’t lijf bijna naar j Ijevaar gelijkent, zo dat hij van veele voor een foort van de zelve Word, als zijnde deeze ook hoog van fteevige fchinkels, en met lange bek : ja dat meêr is , Albertus noemt de Ibis , een zwarte Ijjl^g Beide verjaagen en verflinden ze de flangen op een wonder- '*^‘jze, De Egyptenaars onderfcheiden dc Ibiden in tweederlei geflagt , “V^ ^ r\ f '''O ) 20 als Aridoteles, Plinius, Strabo en Soliniis getuigen: want fonun*^.^ zijn wit , en eenige zwart. Hij heeft een lange en kromme bek > dat iS eenigfins als een boog of een feifle geboogen, VAN DE PHOENICOPTERUS. Wat het voor een vogel mag weezen , is elk een zo niet bekent, bertus Conftantius fchrijft, dat de Phoenicopterus een vogel is van als eeti Oijevaar , die een zeer langen hals heeft , en wiens bek , cn kels , en een gedeelte van de vleugels , van bruin rood glinfteren. VAN DE KRAAN, KRAANVOGEL. M* Paulus een Venetiaan verhaalt, dat ’er in de poelen van Tartarij^' omtrent de ftadvan de Canigainen , vijfgeflagren van Kraanvogels den gevonden. Sommige, zegt hij , hebben zwarte vleugels, ab Raave j andere zijn wit en blank , hebbende pennen vol goudvet'^*^^ , oogen , als bij ons de oogen van de Paauwen zijn. Andere weederoifl de onze niet ongelijk* Wijders zijn andere klein, en hebben lange fchoone pennen , met rood en zwart beftreeken. Ten vijfde zijn grijs-graauwe Kraanvogels , en die hebben roode en zwarte oogen » L deeze zijn magtig groot. Petrus Martyr fchrijft, dat de Spanjaarden in heele troepen Kraanvogels hebben gevonden , eens zo groot als ;j- ons land. Ferdinandus Columbus verhaak in zijn Americaanfche bei^^-^i 'I I vogel, van de andere foorten van Kraanen onderfcheiden. De gel, zegt Gefnerus, dieikhebbe befchouwt, terwijl ik ditfchreef) een wijfje, en had eieren op, en regt iiitgerekt zijnde, van hetopp^^’j,, van de bek tot de voeten om laag toe, als een middelmaatig man , trent zes voeten lang. Eenige fchoone en gekrulde pluimen ftonden keert op de vleugels naarde ftaart toe, dieforamige groote hanfeo^ goud of anders opgefchikr , op den hoed fteeken. Degrooterpenoe^ de wieken waaren'anderfins zwartagtig: dog de boovenfte zijnkk‘^|.gf afchpaauw, De hals is agtfien duim lang: cn de hoogte, van den rot booven op de rug , bijna drie voet. was twaalf pond zwaar > ^ ters gewigt, De korte ftaart is door de lanpe vecren van de vleug^ dekt. De afchgraauwe veéren van de fchinkels hangen vijf vingers de knijen heenen , cn zijn beneeden de veêren met een zwarte fchors 7 - — lu /iiuciiLaamuic u''*' vinge , dat hij in de Straat Lordefte (alwaar veele eilanden leggen} groote meenigre van rood-fcharlaaken-verwige Kraanvogels heeft De oude gedenken de Balearifche; ( dat is Majorkfe en Minorkfe} klaauwen zijn niet korter als menfchevingers. Het voorfte gedeelte den hals aan de zijden is zwartagtig, en voorwaart wit: al hetove- ^§^is afchgraauw , behalven de groote pennen van de vleugels. De kruin ’s Zwart meteen roode vlak, die in het mannetje rooder is. Voorts, de ^taanvogels worden gantfeh blank gezien. Van den ftnjdder Pygméén, Onenfchjes , Spanmannerjes in Indië , niet booven de drie vierendeel lang} ^sranomachia’Kraanen-oorlog, en Pygmaiomachiaftrijdvan de Pygméén kleine mannetjes krijg geheeten , hebben der niet weinige van onze ^'id in hunne fchriften breedt uirgeweid , met nieuwe verfierzelen de zaak , liever de leugen , vermeerderende. Dog Strabo, de naarftigfte onder- breker der oudheeden , telt het onder de verdigre dingen op. Derhalven I , zegt Aldrovandus , dewijl wij ontkennen dat ’er Pygméén zijn , zul- 'i\’ij ook ontkennen dat de Kraanen , zo als men verdigt , met de zelve ^rrlog voeren , en wij zullen dat zo ftanthaftig looggenen , dat wij het gelooven , al zwoeren ze het ook. Balearifche Plinius fchrijft, dat de Kraan van Majorkc ^ Minorke een kuif op het hoofd heeft als een Paauw. ^en andere van Japan komt, met hetgeheele geftel van het lijf, K die van ons land over een. De bek en voeten zijn donker groen. De ^''rin van ’t hoofd is uitlleekend rood» Wijders is de gantfche vogel "'artagtig. VAN DE REIGERS IN HET ALGEMEEN. ^aar worden drie geflagten van Reigers van Aridoteles geftelt , naa- j^b^l'^lijk de Pella , de Albardeola , en de Alterias. Van de oorfpron- ^j^^’jkheid van het woord Ardea , Reiger, fchrijft de een anders als ®rdere. Daar zijn ’er , die willen dat het van Ardendo (^branden, zijn ) gezegt is , om dat zijn drek verbrand al dat het aanraakt» Servius en Scaliger willen , dat het gezegt word van de moeije- V vlugc. Alhoewel Ariftoteles en Plinius maar alleen drie geflagten l>^n^^eigers of Herodiën verhaalen, naamentlijkde Leucusde witte, dc de bruine, en de Afterias de Starre- Reiger, nogtans ishetzeeker, veel meerder worden gevonden , zo dat Oppianus betuigt dat ’er , Eindige zijn: en hij fchrijft dat eenige kort en wit zijn) andere groo- en verfcheidenverwig: fommige middelmaatig: en dat ’er zijn , die ^et hoofd als een zeekere kuif flingert j en dat andere geen kuif heb- Aldrovandus heeft veele, en bijna ontelbaare geflagten van deezevo- w J^ngeraerkt» Zij hebben alle een lange bek , dikagtig, fterk, vanbin- ï cn aan *c eind fpits , nogtans bequaatn om vis te vatten» Ze Y 2 heb- hebben een langen hals , dog de Pella en de Aftcrias de allerlangfte. fchinkels gezaamentlijk lang, Derhalven gelijkenen de Oijevaar en de nen met de grooce langkheid van de bek , hals en fchinkels maar Reigers hebben den hals meerder ingerolt. De drie klaauwen van de ten zijn lang , met vliefen maatig aan een gevoegt , en de vierde klaaü"^ van agteren , in plaats van de hiel, is van gelijken lang. Het lighaam groot, ligt, teêr, en zeer maager. De groote afchgraauwe Reiger, Deeze Reiger vford bij AriftoteleS Plinius Pellos , dat is de bruine van de bruine verf genoemr, De nen zeggen Pella, de bruine, en zwarte, en afchgraauwe Reiger, halven verfchilt deeze onze Reiger van de Albardeola , wit KeigC^j^’ om dat hij niet wit is, van de Stellaris, Geftarnde, omdat hij geen ken heeft, en voornaamentlijk van de Balearifche Reiger van Bellooi^’^' in de grootheid en de kuif. Het boovenfte gedeelte van het lijf is en het onderfte iet of wat witagtig, De andere afchgraauwe of kleine Reiger, is grooterals de AlbardeO*'’’ Wirreigertje, en kleinder als de Reiger Pella, de bruine. Het derde geflagt van de afchgraauwe Reiger, Aldrovandus ftelt ze van het zelfde geflagt van de afch-graauwe , en Bruine , Pelb ^ wcezen. Een zeekere andere uitGefnerus, Het dunkt Aldrovandus waar dat deeze vogel liever bij de afchgraauwe , als tot de andere moet gcbragt worden. De Jlbardeola, h&t Reigertje , de Plateavan Plinius, de Pb^^^, van Cicero , daar Gefnerus de Pelikaan van maakt , word bij en andere de Cochlearia , dat is Leepelaar , en Leepel-vogel van breedte van de bek genoemt , die naar een leepel gelijkenr. Want ^ Philofooph eigent dcczen Reiger een breede en uitgeflrekre bek toe> L als niemand waarlijk gezegt heeft dat de Reigers anders hebben j Ij, wijl die in alle de andere fpits is. Deeze Reiger zegt Albertus, is wit , en van geftalte de afchgraauwe gelijk , maar beeter in de vf^^e^p langer van hals, en de bek van vooren rond, gelijk als de eene kring ‘ de andere geleit. ^ Eenige andere witte Gefnerus verhaalt , dat hij twee foorten oe zelve heeft gezien , de eene grooter als be bruine of blaauwe j de andere kleinder. Een meedegelijke met deeze Reiger, van GefnernS ichreeven, IS in de daalen van Malarberge bij Aldrovandus gebragt* IS een vogel gantfch wit, nogtans meteen lange bek, van booven van onder hemelsblaauw , en een korte ftaarr. Op de rug heeft hij zeldzaams en lange pennen , daar de groote heeren hunne hoeden ( '7J ) - — -«•» uit, De Aigrette van de tranfen fchijntvan deeze onderfchei- en*- j Dit geflagt van vogels houdzig omtrent de waterkanten* MS Qa^irOTVl I- K/afT'l'lfV n-ïjaf /*_f. * f_ -1^ J.’ _/'_f ^ verfieren. Drie korter witte fchagten maakten ook op het hoofd Kuif fi*V ïTrtti T?-^ — r — r 1 '* j te \v( 2iin^ van de natuur begaaft met lange fchinkels , die ook afchgraaiüv Jl ’ 'toeten zijn zwart en groot: en daarom fchijnt het als de Reiger 5 °S&elt te weezen. Bellonius zegt , dat 'er andere witte Reigers ge- '^aen worden , voornaamentlijk in Engeland , die niet van de afch- saauwe Reiger vefchillen, behalven dat ze wit zijn. Uit de kleine witte *§ers IS ook deze^ dewelke Garzettaj enGarza Biancagenoemt word, ^ Jt is een vogel geheel blank , behalven de fchinkels en de bek , de welke Vg is lang, rank , en aan ’t einde zeer fpits , overal een- j- /'^ig. De andere witte kleine Reiger is kleinder als de voorgaande be- ij’^vene, en daar en teegen vleefchagtiger. Hij heeft een kortagtiger bij de overige Reigers vergeleeken. ^^Andére kleine Reigers. De eerfte Reiger word Haematopus Bloed- ofErythropus Roodpoot, genoemt: en is van twee geflagten , de der ? Reiger, ofteEgretta, is bijna klein- dit K andere Reigers , en zeer kort van hals , en bijna gantfch 5 bet faffraangeel naar het kaftanje-bruin hellende , voorwaart hooger, gfj^aart en op de vleugels ligrer. De Andere is decze in alles gelijk , jj Jat de zelve verf in deeze ligrer is. Diergelijke geflagt van Reigers een kuif op’t hoofd, omtrent van de zelve verf als de laatft voor- van grootte bijna eeven gelijk , of een weinig minder. De andere ij die de landluiden Squajotta heeten, word dikwils gezien. Hij Voe?^ van bek, aan 't eind zwarragrig, meteen korte ftaart, en groene H-"* meedegeflagtige aan deeze laatfte , heeft den bek meêr boogs- als alle de voorgaande andere, en is gantfchelijk muisvaal, (jj ® Starre-reiger of de Afterias, Roerdomp, Pittoor, is fchoon met als ftarren befchildert en geteikent. Bij Ariftoteles heet hij Oknos, Vq leui} om dat men verdigt heeft, dat hijeertijts van een flaaf ineen EeQ verkeert, en, zo als de toenaam luid, traag en leedig is, In het van de Reigers is hij bijna de kleinlle. Hij word ook Botaurus, 3)5 ^'^‘torius, en Butio genoemt, daar door , om dat hij fchijnt te loeijen Stier. Want de bek in de moeraflige grond fteekende , geeft hij een v^fl^^^^elijk geluid. Niet teegenftaande Ariltotsles maar alleen één geflagt Vqj i^ft^tias of Ocniis , Starre-of Leuije Reiger, heeft gekent, nogtans ’er in onze eeuw drie , en moogelijk nog wel meêr gevonden , tii5^^‘’ï|ijk het groote, en het kleine, en het derde, het welke Gcfne- Holland gekuift bevind. Het is een vogel, die met ^^heele geftalte van het lijf, naar een Reiger gelijkent, met de lange Y X fchin- C *74 ) ... fchinkels , maar 'korter als een Reiger , met een lange hals , wonderlij^^ yolveêren, en een bek niet kort nogftomp» De lang fte middel (te klaati"^ is met een nagel gewapent , aan de binnen kant gevoorent , en als een ka>^ of een zaag getand : waarom de luiden van ons land die voor een taod^' ftooker gebruiken, en in zilver zetten. De groore Starre-reiger . Dit geflagt van Reiger fchijnt uit de Reig^^ Pella, de bruine, en uit de Geftarnde, te zaamen gevoegt te weezen* Een vogel meedegeflagtig aan de Reigers is lang van hals, met lange kels , met zeer lange klaauwen aan de voeten , fcherpe nagels , en lijk met een korte ftaart. VAN EENIGE VOGELEN DIE ZE IN NEDERLAND KEMPER' KENS, DAT IS STRIJDBAARE NOEMEN. BIJ MIJ KEMPHAANEN. Deeze vogels zijn langkagtig van voeten, bek, en hals. Karei, van Aremberg verzeekert , dat ze alle jaar, met een zeer groot en onuitfpreekelijk getal , uit de noordfche geweften , naar den hoek Weerland, in de Lente>tijd, of omtrent Mai, koomenovervlieo'en • dat’er veel meerder mannetjes als wijfjes zijn j en dat de mannetjes ^ om ten eerllen met een zeer heevig gevegt malkanderen dooden , tot^^, ze met de wijfjes gelijk in getal zijn , en elk met de zijne kan want dat de wijfjes zig dan bij de overwinnaars voegen , en haar beft om met dezelve voort te teelen, en zo ras als zegebroeit, endejoi’^^ groot gebragt hebben, te gelijk met die , daarzevan daangekoomeo''"*’^, ren , weeder heenen vliegen. Wijders, is in dezelve boovenaltenhoOp ften te verwonderen , dat de meefte malkanderen niet en gelijkenen. in der daad Aldrovandus heeft 'er eenige befchreeven en afgemaalc > welke fommige voorwaar van een zeldzaam, of liever van eenwaoR*^^* pen maakzel zijn. VAN DE FALCINELLO, OF DE GESEISSENDE VOGEE< Sommige noemen hem de zwarte Reiger. De vogel word bijdeVO^^^ laars Falcinello geheeten, hij kan de grootte van de Reigers haaien? gelijkt de zelve met het geftel en de gedaante van het lijf, behalveJ^*^ zwartagtige bek , die zeer lang is, en van vooren gekromt als een ( '75 } VAN DE ARQUATA OF NUMENIUS, SCHRIEK. ^ andere vogel ook, de welke van het zelve meedegelijke maakzel de bek is, word bij Gefnerus de Arquata , en bij fotntnige Italiaanen rcafe geheeten , te weeten om dat zijn bek gekromt ftaat als een boog, ^ hogelijk word hij Numenius genoemt van de nieuwe maan, diehaare ^'^ornen kromt. De bek is omtrent agt vingers lang , fomtijts mag hij te t “^^sgen duim haaien. De zelve begint zig na drie vingers needcrwaart 1 ^t'ommen , zijnde zwart. De verf van de vederen is bijna bruin, maar en gevlakt. VAN DE HELORIUS. Menfchrijft ditde Helorm , de Crex of de Reiger, ofdelbisgelijk is, ” als de zee kalm is op ftrand vliegt , de koft van vis zoekende. VAN DE CREX. ö j^elke vogel bij Ariftoteles , Ariftophanes en Herodotus, Crex word Iglj^ten, daar koomen de laatere fchrijvers niet in over een. Daar is bij ‘'S^tfchen een zeekere vogel met lange fchinkels , voorts een (^ak- v| gelijkenende , als dat hij grootcr is, dieophetkoorenland, en in het 'tl de lente, of in het begin van de zomer, geen ander geluid geeft als V^'^^jtCrex: want dat roepen verdubbelt hij altijt: ik mein, zegt Aid ro« , dat deeze de Crex van Ariftoteles is. VAN DE TOT ANUS. Tot anus en de IJmofa , Slijkvogel , zijn bij de Franfen bekende yo- ^ 2y noemen ze Ruiters van de langte van de fchinkels. Die de Venetiaa- ^irtiofa en Totanus heeten, zijn niet van het Reigers geflagt , want in ’t minft geen vis, maar zijn liever bij de Waterhoenderen te Het lijf van de vogel is bijna van die dikte , als ons Duikertje , fpirs VAN DE CALIDRI VAN BELLONIUS. Ruiter van de Franfen word , van Bellonius in de plaats van de Cali- Ariftoteles, afgemaalt. En is van grootte als een Duif, met zeer lej^^Vrltinkels, en ter deeg met veêren verzien. De bek en de roode fchm- lang , een klaar bewijs dat het een watervogel is, c *7^ } De zwarte Cdlidfi» Het is klaar j zegt BelIonius> dat de zwarte Cs- lidri van de roode verfchilt* Want de fchinkels en de bek zijn zwarte Deeze is ook zwarter van verf, Aldrovandus oordeelt , dat men tot Calidri teenemaal moet brengen , die ze in zijn land Gambetta , als Langfchinkel noemen. VAN DE LIMOSA DER VENETIAANEN , EN DE BARGE de fransen. De Lmo/a, bij de Venetiaanen genoemt , fchijnt onderfcheiden van ze laatfte vogelen : langs de rug gelijkt hij bijna naarde groote Aronat^» bont van vlakken met het gantfche gedeelte van vooren, voornaament' iijk van hoofd en hals. En is de nu befchreevene Totanus bijna maar een weinig grooter. De bek is hem overal zwartagtig De van de Franfen fchijnt ook uit het gellagt van deeze, die Bellonius de ftem als een geit , de Aegocephalus, of het Geitenhoofd van Aristotel^^ maakt. VAN DE PORPHYRIO. VAN DE HORION. Moogehjk . zegt Gernerus , d« de Indifche vogel Horion wel "’f van hetgenagt van de Porphyrion magweezen, dewdlhii wordbefcbf,, ven.dath.jdeHerodius, Reiger gelijk is. en rood van fchinkels. hij word door de licfFehjkhcid van de zang onderlcheiden . waar do»'"' wonderlijk word gepreezen. VAN DE HIMANTOPOS, BLOEDVOET. WO * bloedroode verf van de voeten. ^ derft^vanT "ui « “ver de geheelebuik, bord, en bet" derde van den hals, witagtig. Booven de oogen zwartagtig, als meed"?' de rug en de vleugels. De bek is ook zwan, een han®dp®aln, en 0%^ , lang, rank, en metbequaan, als om piffebedden, enandJ^re ingekerf pikken, De ftaart is afchgraauw uit het wit, De vleugels zijn zeef p. TK _ C ’ï‘77 ^ ‘chinkels en de dijeu zijn >van een wonderlijke leegte, aieer TanlcCfc , en daar door te zwak om re ftaan , om dat 'hij geen agterkiaaii^ en dat de voorde naar de lengte van de fcheenen te kort zijn , zd , hij met regt Himantopos of Loripes-, Scheef been genoemt is. De bauwen zijn bijna eeven lang,. en bloedrood: de middelde nogtatis . ®en weinig langer, De nagels zijn zwart , klein j en een weinig ge- ^rottit. y h>e Haematopos van Bellonms word bij de Tranfen de 2^e-Exter genoemt-, lijf als een Keiger , Reigertje-, bij de Franfen Aigrerte geheeten, r hoofd met den hals is zwart. Hij heeft twee te zaamen hangende pauwen aan de voet , dog de binnende is van de andere afgefcheiden: en heeft eeenfpoor aan de hiel van de voet, &lijk de andere water» "^gels, ^ Van eenige water-hoentjes in het alCemeen. j^^ewijl’er verfcheide foorten van Water-hoentjes zijn , van grootte efl van verf verfchillende , zijn aan elk bijzondere naartien gegeeven, t is bijna de gedaante van de Watervogels , dat ze lange fchinkels ^^hben, op dat ze te gemak kelijk-cr omtrent het water, en in heewatet mogten zoeken: want ze zwemmen niet, waarom zegeenplat- zijn, De klaauw , die voor de hiel verdrekt , is zeer kort, fom- ontbeeren ze ook teenemaal. Het lighaara is fchier rank , en toe- l^l^fuikt, niet dik, en tot geen lijvigheid uitgedrekt. Ze zijn meed alle V Van hoofd, en bijkans altijt van verfcheidenderlei veêren , en zeet Van ftaart, De bek is in veele zwartagrig en lang , en een weinig Dfi huik is in fommige gevlakt, en in eenige niet, maar en- 'ik wit, De grootde veêren van de vleugels zijn in alle zwarragtig, V ^renbooven zijn ze minft op de wiek , maar beeter bequaam om cc P^n : waarom aan haar langer fchinkels gegeeven zijn. U ^eii groote ChloropoSi Groenvoety van de groenagtige verf van de voc- o , - is niet alleen eeveneens van grootte als de Meerkoet , maar hij ^^'■jkt de zelve met de gantfche geftalte van her lijf, alhoewel de klaau» ■{ï ‘n deeze vogel, gelijk als in de Meerkoet geen vliefen hebben, andere Chloropos word van de vogelaars gemeenelijk Porzana gCv. De lange klaatiwen van de voeten zijn met nagels, die een wei- 1,1'® krom ftaan, verzien, zezijnbreedt, en van binnen plat, mooge^ j^at hij daar meê ook kan zwemmen , als ’t van nooden is, Ij P ® Ghlotopos van Gcfnerits, De gemeene naam die deeze vogel heeft: , moegelijk als Glottis , daar Ariftoteles gewag van c *78 ) dé naam van de lange tong gegeeven zijnde. Dog indien het die is t Zo kan het een van het zelfde geflagt fchijnen te weezen, De groote Erythrop^ ^ Roodvoet, van Gefneriis, De naam is aan ‘ï'J van de ronde verf van de fchinkels geworden , zo dat men twijffélr» deeze niet is de Erythropiis , die Ariftophanes gedenkt. De kleine Erythropus is bruin van verf, en heeft iet of wat rosagti^^ voornaamentlijk op de vleugels en aan den hals. De Ralla van de Engelfche en de Franfen » uit het geflagt van Hb^dertjes. De naam Rala oi Ralla ^ zegt Gefnerus , bij de Engeli^^^ en Franfen in gebruik , word ongeftadig , zo als ik zie , aan veel^ verfcheide vogelen toegeèigenr , want Landvogelen worden ook zo fommige Watervogelen genocmt, alle nogtans van het Hoender geflagj’ en met lange fchinkels. 13ellonius zet over , dat de Ortveometra ( j v .11 iiicL lange icninKeis. Deuonius zet over , dat de Ortygometra i j Moeder der Qiiakkelen, degrootfte Quakkel,} gemeenelijk Ralla geheeten. De Boere Patrijs of Houtfnep word van de Engelfche Dog de Rala is tweederlei , de eene raapt de koft aan n , v.n , . . Jg bci> - ichink^'^,: geheet genoemt waterkanten van de rivieren , en de andere onthoud » en in bofchwaranden. De watervogel was rood van bek en Ichini^'^'V en de vcêren zijn met veele vlakken gefprengkelt. Dog die berg-of;^'^‘U de-vogel heeft de fchinkels veel korter als de watervogel, en de overal meêr afchgraauw. Maar ze heeft ondertuflchen roode fcliin!^^ en een roode bek. , De vogel Rhodopus of Phcenicopodus , Kaflanje-bruin- of Bruin-t^^ - voet, IS aan de fchinkels roofevervvig , of bijna violet. Hij is zwar^'^ bek , en bruin van lijf. DePhaopuSi Schijnvoet ^ is zwartagtig van lijf, met weinige geelagrige vlakken befprengt, van bek dun, lang, zwartagtig, % weinig krom , met een witagtige hals, en het onderfte gedeelte van zelve omtrent het midden, en van onderen naar her o-eel of het fosn lende., wit van buik, met bruine of afchgraauwe fchfnkels. „i,, ^ De andere of de kleine Arquata^ Sommige noemen j/ als de Groote, de Reegen-vogel , van de welke hij nogtans ondetij^^g. den is, die bij de Franien met een woord Pluvier, dat is van den gen of Reegenagtig genoemt word Hij is de boovcn nu beichree'^ >jna gelijk, van fchinkels , als die, afchgraauw, en wit van buik’ onder het hoofd van gelijken, als meede van bek , als dat die een mg langer fchijnt. De groote , Geelvoet, word van de geele of £’eelagtig‘;^t6 der fchinkels als zwavel genoemt. Dog in dit geflagt is hij het .p, mccnigverwig j dewijl er zeeven onderfcheide verven zigiuheniup pe C *79 ) , middelfte Ochropus, Geelvoet y heeft de naamvan de geeleofdon- 7'' groenagtige verf van de icbinkels. Hij heeft een zwartagrige bek » p meede het gantfche boovenfte gedeelte van het lijf« De vleugels hel- naar het bruin , behalven de lange zwarte veêren. De borft met de is ook bruin. , i j •. kleine Ochropas , Geelvoet , fchijnt wel de kleinfte vcgel onder de '^ater-hoendertjes te weezen. De bek , het hoofd , en de langde veê- Van de vleugels zijn zwartagtig. De hals is wit» De verf van de rug de wieken trekt op het afchgraauw» Mdampusy Zwartvoet y is ros of roodagtig van hals met bruine '''''kken , en omtrent de oogen. Geen vogel van dit geflagt heeft zwat- fchinkels. . r u- t i ] Pohopusy Grijivoety is afchgraauw of gnjs van ichinkels: ten dee- ^ donker ro isverwig > en ten deele zwartagtig van bek. Erythray de Roodey die de Hoogduitfchers Mattkern, en Rhijn- '^®gel heeten , word van de verf van het gantfche lijf zo genoemt. ' ^^Ochra, de Bleeke y die de Hoogduitfchers Wijnkernell noemen, ^ °ver het geheele lijf bijna groenagtig , maar flordig en donker , met gedeelte van vooren meed bruin* Hypoleucus, de iVitUgtige , die het gemeene Hoogduitfche volk fy^erlin noemt. Gefnerus noemt met een bijnaam dit geflagt van Wa- .^'"'hoendje , het witagtige , om dat het gantfche gedeelte van onde- de hals , de bord , en de buik, buiten alle de vogelen van dit ge- fpierwit en zonder vlakken zijn. Het overige lijf ziet ’er bruin V Het Hoendie oï Zijde-hennetje , gezegt van de glans. Dceze vogel de Zijdehen genoemt worden , om dat de zwarte verf in de zelve ^^Seheele zijde blinkt. .. ,, He Scolopax of het Boert -Veldhoen, Landpatrtjs , . i^Svl fchijnt zo genoemt te weezen van degedalte van de o > dieS errem als een paal heeft : want de Grieken noemen een lange^ftaak Skolopa De Sneppe is als een klem Hoen , en van de hjviheid als onze Patrijs, weegende omtrenttwaalfoncen, won- h';*ijk uit^.len roffe, met een fchaakeeringe van vlakken e'l-ent De is van het uiteinde tot de oogen vijf vingers lang, of meer» Defchin* "^^^zijn fchier roofeverwig. _ V, He Rufitcula lylvauca, de Hoiufneppe, is grooter alsde boovenfte. is biina zo groot als een Hoen , en van verf wel eeven-eens, hooger, met aichgraauwe fchinkels, witiigtige buik , en een be ‘“der lang. Z , ^ Scolopax oi hst Water -hoendje , Poelfnep , verfchilc niet van de groote (zq weeten de Houtfnep} als in de grootheid. De 'Tryngas , zege de Philofooph , gaat in poelen en rivieren » 20 ook de Cinclixs en de Junco, Maar onder deeze kleine is zedegfoo^* agtigfte. Zij word bij de Lijder vergeleeken. En anders en vind van deeze vogel niet bij Ariftoteles, of andere treffelijke Schrijvers ï:hreeven. Y>e Junco word alzo genoemt, om dat hij zig graag in de biefeno^t^ boud. De Philofooph zegt , dat deeze ook in poelen en rivieren en de ftaart beweegt, en kleinder als de Trynga is. Wijders, wat 'ze ook voor een mag weezen, is onder de Geleerde niet zeeker. - • De Cinclus is gequetft, en wifpeltun met zijn agterlle partij. overtreft de Quikftaart een weimgje in uc grootheid. De verf is twijp*^ ' baar tuffehen bruin en afchgraauw, De bek is zwart , dun , en langl^^C 'tig. De fchinkels zijn zwart , kort , en teeder. De voeten zijn zwart. De Indiaanfche vogel Cem'ö», is bij of omtrent van grootte als Spreeuw, met meenigerlei verven befchildert, die de menfche ftem baauwt , en is praatagtiger als de Papegaaijen , en van meerder leerza^**^ heid cn verlbnd Hij beweegt de ftaart eeven-eens als de Cinclus. ^ , Het Land-hoentje de Aardfmpy is met het gantfche geftel van n®' lijfde Warerhoendertjes zeer gelijk, behalven alleen de bek. j ook de Veld-Trochilus, Landloopertje genoemt worden. Deeze loopt gezwind door de ftruiken , en fpringt fomtijts ter zijden uit» .qualijk ter vlugt, en beurt zig bezwaarlijk in de lugt op. > Een ander Hoendje Chloropus , Groenvoet y gelijk als de Meerkoet Bellonius. Het zwemt niet op het water, en het is ook geen plat'^%' Het IS groen van voeten, niet ongelijk die van de Botaurus, 20 plat met , en eindelijk m?t geen breedt vlies ,. als in de Meerk^ zaamengevoegr. De ftaart van *t Hoendje is ook langer. De vlak voorhoofd is ook kleinder. Twee pennen van de ftaart zijn wit > mentlijk aan de beide zijden één. Onder de borft helt het iet of naar het peers of het blaauw.. VAN DE ALCYON, IJSVOGEL.'. De word bij Bellonius Jynx genoemt ,. dat de Torqu'H^ JUcyon of Alcyone , is ook een eigen naam , die aan vcelc vrouwen gegeeven: fchoon /Vlcyone bij bervius van een vrouw,, en Alcyo»'’'’.;. yan.e,en vogel word gezegt. Bij de Latijnen word ook Hslcedo cclo genoemt. Wijders, welke vogel de oude door hunne naamen moo hebben verdaan , is een zaak zeer teegenftrijdig , fommige andere in de plaats van de Alcyon vertoonende, en veele dingen onder gemengc hebbende, De Alcedo , de Ijsvogel , zegt de Philofooph, 'liet kloeker als een Mofch, zo van hemelsblaaiuve , en groene, als van ‘St purpere verf uitfteekend.: te weeten , nier bijfonderlijk van verf alzo c^^eikent, maar uit het ononderfcheidcntlijkgefchaakeert over het geheelc j'dj en de vleugels , en den hals weederfchijnende, DebekisgroenagUgi en dun,. Zodaanig is haare gedaante. VAN DE rSPIDA. b Ispida is van het geflagt van de Alcyon, Sommige noemen zede ®fadijsvogel , te weeten om de fchoonheid , om welke de Manucodi- de zelve naam ook heeft verdient. Behalven de gemeene Ispida, be- I djft en maalt Aldro vandus twee andere vogels af, onder deeze naam Indië gefonden. Maar of ze wel uit het geflagt van de Ispiden zijn , j niet genoegzaam bekent, Albertus befchnjft de Ispida aldus, De y P'da is een kleine vogel , maar fchoon , en door de bevalligheid van dc ^^®fen zeer fraai ; van middel verf tuflehen groen en hemelsblaauw , die in ^onnefchijn naar een Saffier gelijkent De verf van de borft is als ge- kooien. Ze heeft maar twee klaauwen aan de voeten,, kromme en een kleine regte bek,. ROUSSEROLE , OF ROUCHEROLE BIJ DE FRANSEN ^^EETEN, die BELLONIUS de ZINGENDEALCYON NOEMT. j l^ellonius maakt twee gellagren van AlcyoneS t het eene flora en groot , b de Ispida is j en het andere klein en zingende , dat bij de Franfen y^^bflerole of Roucherole word genoemt: van het welke hier gefprooken ^rd Deeze vogel is de zoetzingenfte van alle watervogels. Ze gaat a ^ de verfcheidentheid , en de zoetigheid , en dedartdé volhardinge van’ k Zang , alle andere vogels ver te booven : en ze overwint ook die , wel- gezang van al de wecreld word vermaart. Ze is van grootte als de l^^diaria, Geersvogcl, met een zaagswijze bek. De lange veêren van het vertoonen een zeekere gedaante van een kuif. De fchmkels en de van een middelmaatige lengte,, zijn afchgraauw. Ze klapt haaC' als een gekuifde Leeuwerk,. C 18* 3 ■yAN DE CAPELLA, HET GEITJE, OF VANELLUS, DE KIEVI'f' Moegelijk word Camelia gezegt , om dat ze een geluid als een maakt: en Vanellus, om dat hij met de beweegende vleugels, een ruis, als een wan ot een windnap , verwekt. Oe Kievit is een fchoonevö' gel, van grootte als een Duif, met een kuif op het hoofd , alseenFaaU^' aan den hals groen en blinkende , en met het ovenge lijf bont. VAN DE PLDVIALIS, REEGENVOGEL. Heel Vrankrijkdeur heet hij Pluvier, om dat hij als ’treegent gehial^' kelijk word gevangen. Hij is van grootte als een Ringelduit. De bel^ kort, rond. zwart , fpits. en aan het eind iet of wat krom De toog‘^ driehoekig. De boovenfte veêren zijn met bruin, wit, en geel geteikef^' De ftaarc is ook met bruine geele ftreepen doorfneeden. Hetgantfchcg^ deelte van vooren is bijna blank, met bruine en geele vlakken gdpre'’^*^* De voeten zijn zwartagtig , als ook de fchinkels. Hij heeft geen terklaauw. De nagels zijn zeer zwart, De afchgraauwe Keegenvogel , of de Pardalus , Luip^^*’’ Van Ariltoteles, De hoenderverkoopers zeggen Zeereegenvogel. lijk dat het die is, de welke de Kooning en de Roeper word geno^*^^ Hij is een weinig grooter als die enkelijk de Reegenvogel wordgehee^^« en wat dikker en langer van bek. De agterfte klaauw is zeer klein, geheele vogel bijna afchgraauw , en overal befprengkelt met veele''^^ ken, die tvvijffelbaartuffchen het afchgraauw en het kaftanje-bruin De groote Pluviahs gelijkt met het gantfche geftel van het lijf Reegenvogels , en naar haare aart , maar is alleen grooter , en ze^i^ van bek, die de andere gewoonelijk kortagtig hebben. VAN DE CHARADRIUS OF HIATICULA. ^Vathet vooreen vogel is bij Ariftoteles, is naauwelijks zeeker. haradrius , of Hiaticula , of Rupex , zegt Aldrovandus , is van fchinkels , van verf op het glinfterend rood trekkende. .5 aar op drie klaauwen, die bijna eeven lang zijn. De gantfche vetl ^, _ de vleugels, en de kruin van ’t hoofd, is bruin uit het afehg'”^^.gg5, ^en zwartje band loopt om het geheele hoofd , bijna gelijk als m de ^ Het voorhoofd en de hals zijn witagtig, als ookmeedede gantfche Tj • ^ noorQ 9 Dijn« tciijiv di> *1 Het voorhoofd en de hals zijn witagtig, als ookmeedede gan De borlt is zwartagtig. C l8j ) VAN DE SLANGEN en de DRAAKEN. A Ldrovandus heeft de befchrijvinge van de Draaken en Slangen in Uvee benden gefchikt , van de welke hij in de eene van die gemee- jj^*'jk Slangen genoemt worden , en geen voeten hebben , als zijnde de J^nrielijklte , eerft heeft gehandelt : en in de andere heeft hij van de groo- ^ Slangen , die fomnjds voeten hebben , en Draaken genoemt worden , gemaakt. Het woord Serpens (kruipende) isaltemeteendeelheb- Woord, afkomftig van het werkwoord Serpo (kruipen ,) en geeft !f*^ennenal dat geene, het welke lang en breedt fleept en zweeft, An- is het een felfftandig naamwoord van een twijffelagtig geflagt , . Segrijpt alle aardfche dieren , die al gaande zig niet opbeuren , maat de aarde kruipen. Eerrijts wierd Serpens (een Slang) van de ouden j ''Pula genoemt. Anders word hij ook Coluber geheeten , om dat hij bibberige trekkingen met kromme bogten allengskens neêrvalt. Bij dé lj^''genoemde benaamingen komt Anguis (een Slang,) om dat hij ge- S.als hoekig en bijna altijt gevouwen is , en nooit regt word gezien, g 'Jders word de Slang ook Thyrus geheeten. Hij word ook Echydna ^^'^oemt , welk woord eigentlijk een wijfjes adder beteekent. Eindelijk , r ^ak (Draco) word voor alle flang gelee xn. Dog Leviathan word van • ;j^'^'^ige voor een Waterflang geftelr. Nu ftaat aan te merken , dat dee- bieren onder malkanderen verlchillen in kleinheid en grootheid , verf, reuk, fchaadelijkheid , en eindelijk in aanfehouwinge, enaridere j^^'^allen. Men zegt dat de mannetjes flang altijt kleinder is als het wijfje, - ^j.^^^fider telt twee en twintig foorten van Slangen op. Welke deeze J'^3 de Vipera Adder, de Afpis, de Ceraftes de Gehoornende Slang,, (j'.^ttiorrhous de Bloedftorcer, de Sepedon Verrotter, de Dipfas de Dor« ■ de Chufydrus , de Amphisbaena de Tweehoofdige Slang , de- Jytale de Stokflang, de Bafiliscusde Koning, de Dryintis de Eikeflang ; ^helydrus of Hydrus Waterflang, de Draco Draak, Cenchrines,, ]U ^Lalabus, de Elopes de Herteflangen, de Libyes , de Gekroonde de /kontiae Typhlopes , en de Moluri. Het hoofd is aan alle ; de zelfde geftalte ende hoedaanigheid : want fommige hebben' 'gt hoofd , andere zwaar, andere breedt, andere fmal, andere wit, « gg 5''^ geel, andere. met verfcheide verven geteikent. Endelijk fommi- *^®eren het zelve zo gezwind naar alle beide de zijden , ,dat ze aan ^ Semand die het .ziet , ttwedhoofdige., of met «en dubbelde Icop fcliijncn'^' weezen. Oaarenbooven hebben de Slangen alle de uitrerlijkc zinnen lijk de andere dieren. De tong van de Slangen is dun , lang , en zwarte verf-vervult , en aan de punt gefpleeten. M«n vind in fon>n’'^! «en velletje onder de tong, dat als een blaasje de tanden bedekt, m welke het vergift verborgen is, dat ze daar na met het bijten , door de 1 bgheid van de tand , meededeelen. De Slangen zijn gewoon een lange I . feling te maaken. De Engelfche verhaalen , dat ih Ierland geen vergi^'*^ trinru^n IC «tn J_ oi * v. . . ^ tx . j . vwaïirtaiwii , wrtt UI iClidllU ^CCn VCic)* , .dier te vinden is , ep dat de Slangen , met de fcheepen daar gebragt , terft^^ fterven: ja zelf, met aarde, uit Ierland gevoert, maar beftrooit, itonaen' aan om.koo.men* TI PER A, DE ADDER. --...j,- iiix-iut-u , udi f'ipcra , Maaer , genoemd,' om dat ze met geweld baart. Maar naar de waarheid van de zaak is, * pera gezegc als Vivipara , leevenbaarende , en door zaamentrekki‘’| Vipara en Vipera: om dat deeze in het geflagt van de Slangen, de«' ren binnenin de hint nrirTinm- a i ^ i ....ii V ipara en v ipera: om dat deeze in het geHagt van de Slangen , rcn binnen m de buik ontfangt, en daar naeenleevend jongvoortbf^”^* De Adder is een vergiftige Slang , een duim dik , en twee cllebo^^^ lang , meêrofmin, verfcheidenverwig, met een platte en breede gaande met een regte nek , met het overige lijf fleepende , en al K gende op de dieren aanvallende. Het mannetje heeft een fmal en M, dikker hals. en het overige lijf dunder als het wijfje, t, ' dog het wijf je meerder* De Portugijs nis verhaalt, dar dc Adder i„ Spanje als een elleboog is , met J» K fetSS’idtt HOORN, ÜE ASPIS VAN BELLONIUS. De Schrijvers brengen de wreede Slang tot de geflagt^*’ i ^^iizien van de geftalte, als ten aanzien van hei^ ^ Ittm '®^‘^de dier dan is den Adder zeer gelijk, uogtans gtoot^'^ P, cn met breeder kaakebeenen, en op het boovenfte gedeelte Ziekere verheeventheid als een fcherpe wrat voerende. Slang, of de gehoornende Adder word ^lUS ftelt de Ammodites van een elleboogs grootte, en van eeo ^ - . . . ^§fige verf te weezen : ja hij eigent hem een vel met zwarte vlakken een zeer harde ftaart toe. CERASTËS, DE GEHOORNENDE SLANG. ^eeze foort van een Slang word bij Grieken en Latijnen Ctrajles van hoorn genoemt , om dat dit dier als de Slekken twee verheeventhee- Op het voorhoofd heeft , maar ze zijn vafter en fterker. Hij word genoemt de Thebaanfche Coluber,Ceruftes, CriftalisjGeriftaliS) Siftalis Viscalis. Nicander fchijnt twee geflagten van de Ceraftes te (lellen, fchrijfc, dat deeze Slang één elleboog groot , dog dat de langde f ^'^ee elleboogen is , van lijf zandver wig, en omtrent de daart zonder ^ nobben , hebbende op het hoofd twee verheeventheeden , die de hoor* '^ertoonen. HAÈMORRHOUS, DE BLOEDSTORTER. jj^^alenus leidde oorfpronkelijkheid van het woord af van de bloed-vloe^ ï om dat door de (leek alleen van deeze Slang , het bloed uit alle A '^eegen van het lighaam uitvloeit. Daarenboovcn word deeze Slang, Haemorrhois , Afrodius, Afudius, Sabrin en Alfordius geheeten. met zulke drooge fchobben verzien , dat hij , als hij voortgaat j geruis als gefchud riet maakt. Pareus verzeekert , dat deeze Slang klein Vg^i hjf is , vuurvlammende van oogen , blinkende van huid , de rug met ® Zwarte en witte teikens gevlakt , fmal van hals , en zeer dun van koorentjes booven de oogen , eneindelijk, dat hij fcheef kruipt Ceraftes. SEPS, DE VERROTTÉR. ‘SVpr of Sepes , die ook Sepedon heet , word bij de Grieken uitge- 18**^ ^errottinge en Slang, om dat hij het deel, dat van zijn tand geraakt C ”^^*^gtoote verrottinge aandoet. De Latijnen hebben deeze Slang, eig^®onregt, uit Scaliger, Putria, de Verrotter genoemt. Avicenna hem een breedt hoofd, een kleine balsi een korte (laaft, en een VeJ . huik toe : daarna merkt hij de huid aan met ftreepen verfeheiden- gefehaakeert. De Seps neemt de verf aan , die hij raakt , en is met tanden gewaapent , en dood den geenen die hij bijt. Der- ii^ kan hij , behalven de kop , die groot is, de kleine Slang , tenaan- het overige lijf, genoemt worden. Daar-en-booven gedenkt Aris- A a p8«) toteles een heele kleine Slang, die fommige de heilige noemen > enall^®^ andere Slangen , zelf de zeer groote , fchuwen dieook: men verzeekerf> watdeeze komt tc bijten, dat het ftrak verrot; waarom het fchijntj men hem eenigermaaten tot het geflagt van de Sepedon kan betrekke**' Grevinus meint dat de Seps bleek is* de A S P I S. y^spis beteekent eigentlijk bij de Grieken een rond fchild , en geenfi**^ in de lengte uitgedreeven. Dit dier in veele kringen gewonden, flaapt^P zaamen gerolt, dat het eerv rond fchild vertoont* De Aspis heeft d® gen naam van Aspergere , Befprengen, bekoomen , om dat ze het gift met de beet fprengt , of van de rouwheid van de huid , of van aanfchoiiwen. Voorts word ze van Qiiatramius, Maraflus en Adder 0 ^' noernt , om dat ze als de Adders jongen baart. Anderfins word 2e aanzien van de plaats eigentlijk de Nijl-flang, en de Slang van Egyp*^^^. heeten , en daarom volgens Ovidius de uitheemfehe Slang , om dar ^ maar alleen bijfonderlijk aan Egypte eigen is* Daar is verfcheide on<^^ fcheid van de Aspiden bij de Schrijvers* Sommige onderfcheiden de^J^ wilde dieren onder malkanderen , ten aanzien van de verf. Belluacei**’^ fchrijfc ze een hemclsblaauwe verf toe , en lange tanden , die buiref* \ lippen lütftaan , als de tanden van een wild zwijn. De Aspis is wng , en de dikte als een worp-pijl , volgens het gedigt van De Aspis geeft met de beet geen gezwollcndheid te kennen , en al xyondende zulken kleinen gat , dat men ’t niet kan zien. Om reeden meinen veele , dat de dood van Cleopatre moeijelijk was te Een zeekere foort van Aspis word Sputatrix, de Spouwfter , van vergift in te fpuwen , genoemt. Ariftoteles getuigt, dat geen hulpö*“^ kragt heeft, teegens de fteek van een Afrikaanfche Aspis. DIPSAS, DE DORSTIGE. Bij de Grieken word ze Dtpfas genoemt, dewijl Dipfa dorft is* die van deeze Slang zijn gefteeken , worden van een onleflelijke d gequelt. Om deeze reeden heeft Ifiodorus de Dipfas, de Situlade «'ge , geheeten. Van fommige word ze Ammobates , over het zand ëf yft pnoemt, en Prefter, en Brand.flang, zoals men in de Heilige ^0 leelt. Anger, Cruciator (Pijniger,} en Caufus, zijn alle woorden ^ de zelve Slang, Je een en het zelfde beteekenen. Ifiodorus en Aroo Villanovanus verhaalen , dat de Dipfas zulken kleinen Slang is ^ ^Is C 1S7 ) •‘S m’cr op trapt , niet gezien word , en dat zijn vergift den'lijder eerder j als men’c gevoelt. Aëtiiis eigent deeze Slang een el leboogs lengte ^6* Derhalven is de Dipfas een dier van lijf, eeveneensals een dunne ad- * en van de fnoodfte fteek. De regte geboorte-plaats is Libyë. SCYTALE, DE STOKSLANG. beteekent , volgens de Grieken , een geeflêl , of een zweep , ^en ftok , &c. Dog hij word Scytale genoemt , om dat de langkwer- Pjjg'rqnde en lange geftalte van deeze Slang , een leêre riem , of een zweep > ftok gelijkent, Anderfins word hij Sicalis of Picalis, en Sifcetati ‘ liever Scifcetali genoemt. De Scytale, van de geftalte van andere Slan- afwijkende , heeft een langkwerpigronde gedaante van lijf, en aan i’^derzijden zoeevenmaatig gelijk dik, dat die geenede welke hem ziet, I gedeelte niet kan onderfcheiden , waar in de kop of de ftaart is Dog J'J gaat maar alleenliik voorwaart uit. Baptifta Mantuanus heeft hem de ^^Ichilderde Slang geheeten. AMPHISBAENA, de tweehoofdige SLANG. » dier word van Amphibaino, omwandelen of rondomgaan genoemt , tiat het een dubbeld hoofd en een dubbelde gang heeft. Dog hij word bij ^rieken Amphicephalus, de Tweehoofdige , genoemt, enbijfom- jj’ge Latijnen Utrinquegrada, Weederzijdsgaande. De Amphisbaena en y ^cytale zijn dieren , die raalkanderen zeer wel gelijkenen : dog zc ^Jichilllen van malkanderen , naar het getuigenifle van Aëtins , dewijl y Ainphisbena naar weêrzijden voortgaat , om dat hij twee hoofden u ^ de natuur heeft bekooraen , als of het niet genoeg was , volgens V ^ gevoelen van Plinius , dat het vergift uit eenen mond word geftort* Ijj '^''^ige gelooven het teenemaal valfch te weezen , dat de Amphisbena , 5 ^ dc natuur van zijn geflagt , altijt tweehoofdig gebooren word: zodat . , 'ge twijffelen , of hij wel twee hoofden heeft. Niet te min getuigt (ip^ovandus, dat het niet onmoglijk is, dat ’er zulken geflagt van een in de natuur der dingen kan weezen. De Jefuit Jofef heeft uit Bra- 1^1 gefchreeven , dat ’er een zeeker geflagt van Slangen is, gaande als de dat twee hoofden hadde, van welke het eene zoo groot was als geheele lijf, en het andere quam met de gelijkmaatigheid van het lijf Ijij®*' cen. Op het eiland Trapobane is een zeeker geflagt van Slangen, vierkantig van gedaante , hebbende vier hoofden op zulken ordere , dat een hoofd naar *t ooften , een naar ’t weften , een naar ’t > en een naar ’t noorden ziet: en werwaart in ’t gaan zig één van A a 2 deeze ( 188 ) deeze hoofden keert , terftont , zonder eenige otndraajinge , volgt overige lijf. Het is een veelvoetig dier, en ijderkop heeft zijn eigen oog- In de Engelfche zee word de Zee-Amphisbena met twee hoofden, en vet' fiert met dubbelde oogen, gevonden. Derhalven dan, dewijl’ereen^ee* amphisbena is, waarom zoud’er ook geen Land-amphisbenakonnen zen? Onze flang is klein en zwak, en eenigermaaten blindagtig , de'^Ü hij zulke breede koonen heeft, dat ze de oogen eeniglins drukken- delijk is de huid van de rug vol met eenige ftippen, De Schrijver hec boek van de natuur der dingen, eigent haar wakkerheid toe in dee'^' ren uit te broeden : want hij ftelt vafl: , dat wanneer het eene hoofd d^flaap is overvallen , dat het andere dan waakt, CAECILIA, DE BLINDE SLANG. De Cec/h'a is een Slang die van de blindheid de naam heeft verdi^'’^' Daarom word ze bij de Grieken Typhlops genoemt , om dat dit woord blind beteekent. Zij heeft een hoofd als een Prik, met zeerkki**® oogen, niet wel bequaamom te zien, Deeze Slang is bruin van verf» f donker gevlakt , met een weinig rosagtig , naauwelijks aanmerkens waard'ï' De gezwinde gang van deeze Slang komt met de kopere Hagedis een. Dit dier is met zulken harden huid gewaapent , dat hij met een fcherp zwaard kan doorfneeden worden, CENCHRUS, DE GEERS-SLANG. Ccnchfos , Ccnchtis i CcnchvinêSi Cenchu'ttcstnCcnchï'ids j zijnn^^^l^ die rot deeze Slang behooren , naamentlijk van Geers , naadetnaal Slang met eenige teikens , als Geers , is verfiert. Hierom word hij fommige Latijnen Miliaris, de Geers-flang genoemt. De Slang Cencl”" word gezegttwee elleboogen lang, dik van geftalte fpits afloopende» van groene en geele verf te weezen. Wat belangt de dikte en de 1^*’^ van het beflag van ’t lijf , dat kan men niet bepaalen , om dat foiOf^ ^ grooter , en andere kleinder gezien worden, ACONTIA OF JACULÜS, DE PIJLSLANG. Acontias beteekent in ’t Griekfch een Worp.pijl. De Latijnen deeze Slang Jaculus geheeten 5 daarom om dat hij, op de booraen . mende, agter de blaaden wegfchuilt, en zig als een pijl op het gaande gedierte van allerlei geflagt uitfehiet. Deeze Slang, van Bell^ . C '89 ) ^•chouwt , was drie handpalmen lang , en niet booven een vinger dik* verf was afchgraauw, onder de buik wit, metfchobben omtrent de > en met plaaten omtrent de buik verzien. Hij is zo fterk in zijn fcheut , hij de wijdte van twintig elleboogen kan overfpringen , en aan zijn ‘®®genpartij vaft blijft hangen* DRYINUS of Q.UERCULUS, DE EIKESLANG. . ^ij Dioscorides word deeze Slang j die zig graag bij de wortels van de ^*^®hoomen onthoud , Dryinus genoemt* Daarom is het geen wonder, [P'lien hij altemet Qucrculus word geheeten. Bij de Latijnen word hij jP^ï^tijds Squarus en Squaraus , en bij eenige Grieken Chelydrus , Cy- . 'irus , en bij andere Cherifidal of Alidras , Andrias , llicinus , Du- JjiTos j Glandofa ♦ als meede de Slang Hydrus of Natrix , de Water- genoemt. Eduard Wotton heeft gefchreeven, dat deeze Slang , ten r^'^^ien van de lengte , is twee elleboogen , vet van lijf , en met fcherpe ^hobben overal verzien , waar in eenige kleine vliegen neftelen (^moo- a 'jk om de leeliike reuk van het dier) de welke het dier eindelijk doen ^^fven. ELOPS OF ELAPS, DE HARTESLANG. j ^ij de oude wierd hij Elaphis , of moegelijk Elephantias genoemt , om hij die hij bijt de laferij of melaatsheid aanzet. Elaps of Elops is de van een Slang, den welken Nicander onder deonfehaadelijke heeft j Rekent* De Schrijvers fchijnen in denaamen van dit dier niet over een b *^9°men. In de Rariteitkamer van Aldrovandus word een geverftaf- > ^^Idfel van een Slang gevonden , omtrent drie voeten lang , welkers Van een geele , en de huid van de rug van een grijfe verf is , met Zwarte ftreepen , loopende van het hoofd tot de ftaart toe. CJnder ^Ibeeldinge ftaan deeze woorden gefchreeven. Elope of Blape » moo- van Nicander , de Elaphis van fommige , de Laphiati bij de in- e^nders van het eiland Lemnus bij Bellonius. Moogelijk de Elephantias ^ervone. de slang van ESKULAPIUS. oude hebben deeze Slangzzn Esktdapius, de befchermende godheid gezondheid toegewijd > en ze hebben die de Slang van Eskulapios» '''eede ook enkelijk de Slang , bij uitneementheid genoemt > om A a 3 ^ C *5>o } hij alleen onder de Slangen onfchaadelijk en goedertieren is. Bij word hij Pareas genoemt , om dat hij eenigermaaten gezwolle en groot'' kaakebeenen of wangen heeft. Daar is verfcheide onderfcheid van deo^® Slang, ten aanzien van de plaats, daarom dat verfcheide Schrijvers ben voorgegeeven, dat in verfcheide geweftenookonfchaadelijke Slang^ verkeeren. De Slang van Eskulapius is lang en geelagtig van verf, ofb®' ver donker-groen als parrei, en booven op de huid meêr zwarta-^tig. verf van het onderfte gedeelte is gantfchelijk groen , nogtans wiragt'^’ Alhoewel deeze Slang goedertiere en zagt is , nogtans getergt zijot*®^ fteekt hij. Daarenbooven verhaalt men , dat den drek van dit dier zo genaam als muskus ruikt* HYDRUS OF NATRIX, DE WATERSLANG. word bij de Latijnen Mafrix overgezet, welk woord niet breekt zijne dubbelzinnigheid ofte gelijknaamigheid , want indien een Slang is , Natrix beteekent ook een Vrouw die zwemmen kan. dmsword bij Perottus voor een mannetjes water-flang, en Hydra voor^^^ wijfje genoomen. Maar men njoet aanmerken , dat het woord beteekenende een foort van een Slang , in het mannelijk geflagc mtgefprooken. Men leeft veele onhebbelijke naamen van dit dier ' Handrius, Andrius, Abides, Kerfudrus, en diergelijke. De HydruS,'’? Nirander morfig en ongedaan gezegt te weezenj i dp leefde fchoonder en puntiger blonk. Plinius heeft ^ tijds, de Hydruflen , de Waterflangcn , genoemt het fchoonfte gcOf van Slangen dat in de wateren zwiert. Anderfins gelijkt de HydrüS gedaante naar de Aspis, behalven de nek, die zo breedt niet is, wü^f; IS hi; afchgraauw van verf , en door eenige teikens wel beziens wa^rf J Phnius heeft verhaalt, dat de Hydruflen niet minder vergiftig zijn als andere Slangen. Voorders praalt de Hydrus met deeze bijfondere ei^^ fchap , dat hij een fteen in de kop voortbrengt, daar veel deugd in * NATRIX TORQUATA, DE GEBANDE NATRI^* toenaam de Gehande genoemt > om eenige gedeeke vu» herder, : als meeda OropbL^ de'^>j‘A omtrent de daaken van de huifen verkeert. Ze is dun omtrent de» ““ en het hoofd, c„ d.kket bij de buik. die daarna ineen heel d»»^», flaart eindigt. De verf van de huid op de rug is zwartagtig , j,r C ïpï ) de buik tniddenverwig tuffchen geel en groen, met zwarte ftreepen tiene roeden , het teiken daar van is uitfteekende op den hals, want ( %tige vlakken uit het bleek doen zig op, als een halsband, dienog- geen volkoomen ronde kring uitmaakc. Sommige hebben aangemerkt , deeze Slang Spathiurus kan genoemt worden , om dat de ftaart als een P3an fchijnt gefpitft te weezen* Natrix rubetaria t ó&Padde-Jlang, \s^c\\]kdiQ Gehande Natrix y en ^^akt een geluid dat genoeg klinkt , eeveneens als de ftem van zeekere ^^'■giftige Kikvorflen , die zig in de braamboflchen onthouden. BOA, DE KOEIJE-SUIGER. j pe Boa word volgens Salmafius de Duiker overgezet, die gewoon is } ket Water te gaan. Hier van daan is klaarlijk af te neeraen , dat men ? ^oa moet Hellen een foort van een Hydrus te weezen. Dit dier waft onmaatige lengte en breedte uit. DE ZEE-HYDRUS, h^ordbij Ariftoreles Zee-Jlang , en bij Plinius ook Draak genoemt, y grootheid van de Slangen , zo als Ariftoteles vermeit , is in Afrika .^'''^onderens waardig. Olaus Magnus verhaalt, dat *er omtrent Noor- ^.®gen zig fomtijtds een Slang , één-of twee-honderd voeten lang, laat . en dat hij de fchippers ook bij flille zee plaagt: zo dat hij altemet man van ’t boord afrukt. Men verzeekert, dat zulken fchip van Ij®''' Word omgewonden, als de grootfte bijna die op onfe ftroomenge- worden , en ter koopvaardij gefchikt zijn , en dat hij het omgeflin- het onderfte booven keert: en wijders dat hij altemet zulke hooge jpgfeti booven zee opzet , dat een fchip door ééne boog kan heene^aa- {)''• Dog Ariftoteles vergelijkt die Slang , dewelke eigentlijk de Zee. J^gWord geheeten, bij de Land-flangen, als dat hij een kop heeft als Konger-aal, als meedevan verf en lijf als de zelve, maar fpitfer van als de landflangen. Eindelyk de Hydri wijken voor geen flangen la kun vergift, daar de Zee-flang t’eenemaalonfchaadelijkis, Vange- jjJken de Hydrus haalt zijn aaflcm , en heeft een long , daar dc Zee- ^'^Sgekuwent is, en de aderahaalinge ontbeert. ( 192 ) de ZEE-SCOLOPENDRA. pe Zee'Scolopendra word alzogenoetnt om de gelijkheid metdeLannytnus , onder de toenaaraen van den Duivel , den Draak heeft opge. Men m«rook „iet overflaan de Draaken . die de Quakzalvers van P^^toogde Koggen naar hun zinnelijkheid maaken , op dat ze , die aan 5 onkundige Ueene volk vertoonende, de onervaarene van natuur- dingen® gemakkelijk niogten bedriegen. Dit aang^eikent heb- Van de twijftelzinnigheid van dit woord , volgt de Draak Slang, de welke voor teegenwoordig word gefpooken, welkers wijfje Dra- Draakin word genoemt. Ten aanzien van de grootheid , heb- i? Avicenna en Aëtius de kleine Draak van vijf , en de groote van der- J ^heboogen geftelt : dog naar de verfcheidentheid van de landftree^ eboorte-plaats , worden deeze wilde heeften , en B b . c *94 ) kleinder gevonden* Grevinus is van deeze meininge geweeft , dat het ge®' ne van de Libyaanfche en Indifche Draaken is vermeld, eerder verdigt waarfchijnelijkis, en voornaamentlijk , het geene fonimige , vandeDr^^’j uit een Wolvin en een Arend geteelc, hebben uitgeftrooit* Van de verlchillen de Schrijvers onder malkanderen ingevoelen* Want bij zijn ze ros, zwarten afchgraauw van verfj bij Nicander groenagtigvan buil''] bij Philoftratiis zvvartiigtig van boovenhuid; bij Homerus blinkende roo^* van verf; bij 1 auianias rosj en bij Lucanus van vergulde verf. Tena^*’' zien van de geltalte, koomen de Slangen i^raconcopedeseerfl voor, genaamt van het menfchen aangezigt , en een weezen niet ongelijk e®'’ fchoonc maagd, en met het overige lijf in een krongkelenden Draak eij' digende : welke gedaante van een Draak , men zegt dat de Duivel > eerltc ouders bedriegende , zoude hebben aangedaan. Daar zijn and®''^ Draaken, gelijk varkens, maar ranker van lijf, en met een zeer bek, welkers tanden als die van de wilde zwijnen Haan, DaarenbooV®" worden ’er Draaken met vleugels verzien aangeweezen* Want Ariftot^' les heeft gefchreeven, dat ’er Slangen van vliefcn onderfteunt door ren-land vliegen. Het zelve herhaalt Strabo , als hij de Slangf^ vleugels , op de wijze als de Vleermuifen toeeigent , die al vlieg®^f pwoon zijn een doodelijke feik te piffen. Men zegt dat de Draaken it^"^ kouwe landen minder, dog in de warme meerder vergiftig zijn. ken van den berg die het koningkrijk Narfing van Malabar fcheid, op de boomen houdende, dooden niet alleen met aanblaafinge, maafU^ met het gezigt de menfchen die digte bij koomen. H ierom hebben foniu”» dit gellagt van dieren, m boom-beklimmende Draaken, en in Chan^^/ dracones, n^^entlij^c alleen op de aarde gaande, onderfcheiden. cenna endeAetius hebben verhaalt, dat de Draaken met zeer fcherpe ben bezet , en met groote oogen , met een overhangentheid van plaats van winkbraauwen , begaaft zijn ; wijders hebben zij onder d® van de zcive, een zeeker vel uit waflende als een baard, een wijde fplect, een uitgeftrekte tong, en groote randen als varkens tanden merkt. De Schrijvers koomen omtrent de ordere en hetgeftel van de ^ ke tanden met over een, De Draaken worden in de kunne om de k onderlcheidcn . waarmeedede mannetjes draak, maarhet wijfje nietis'|^ een groote kragt, om dat de derhn^n^f ir "^"^zen. De Draaken vermengen 01®^^ g^'‘l'''’=''‘Idersooki oradatfandemtkomft. f'’'" mige eierleggende , en andere leevcnbaarende worden geheeten. / C ^9S ) BASILISCUS. Dit wreede beeft word bij de Grieken Bafllifcus > of bij de Latijnen ^^gulus, Koningkje, genoemt , of om dat het, gelijk een Koning , «Je "■^dere Draaken tot een fchrik is , ofomdathet dwingelandij en wreedheid de zelve oeffent , of om dat de kop van dit dier met een koningk. hoofdfieraad is verfiert. De Bafiliscus gaat met geweld van vergift andere Slangen en Draaken re boven. Van Ifiodoms word hij Sibilus, ^'jffelaar genoemt,ora dat hij met de (tem alleen de andere dieren dood, V an ^ foorten van dit gedierte is tuflchen de Schrijvers verfchil. Sommige ,^llen drie geflagcen van Bafilisken j waar van het eerfte Heliochryfos, '^onne^^OLide word genoemt : de tweede Baliliskus word Chryfoce- ^^alos , Goudkop geheeten : de derde word Haematitis , de Bloedgierige S^noemt Een zeekergeflagt van Bafiliskus word dat geene genoemt , het J'elke uit het ei van een oude Haan dooreen Braampaddeword uitgebroeit, Aldrovandus meinü dat het een kinderlijke beulelarij is. De bedrie- maakenzeer dikwilsuit kleine gedroogde Roggen een wild beeft, dat ‘0 plaats van een dood lijf vaneen Bafiliskusmetzigomdraagen. Gre- ^*iUs toont de afbeeldinge van een doodfchaadelijke Slang in plaats van een *^3ak , die als hij gaat , geen kromme bogten maakt , maar het voorfte Neelte van het lijf ophefc, zo dat hij regt over eindfchijntte gaan. Het ^^fefeltje vervolgt de Bafiliskus met een meêr als doodelijke haat. Elia- ^^voegt’erbij , dat de teegenwoordigheid vaneen Haan de Bafiliskus ook ^en fchrik is. DE PYTHISCHE DRAAK. 1 „De Latijnen noemen deezen Draak Python y navolgende de Grieken , Ji de welke hij Python word genoemt , van het Griekfche werkwoord Jytho, verrotten: om dat men zegt, dat dit wreede dier, uit de ver. van de aarde , na de Zundvloed van Deukalion gefprooten is. ■^eti verhaalt dat Python een Draak is geweeft, hebbende den mond met drie dubbelde rij tanden gewaapent , met groote oogen , en fcherp ^ gezigt, met groote wraddcls onder de kin, hangende als een baard, glinfterende van verf. Hij is van Apollo met pijlen doorlchooten. J^'^g fommige hebben gefchreeven, dat deopkomft en de ondergang van ®®2en Draak een verzonne vond is. Bb z DE- C Ip<5 ) DE HYDRA. Deeze Slangt mha water leevende, heeft van bet water de naam Koomen, \ erfcheide Schrijvers hebben gefchreeven, dat de Hydra hoofden heeft. Vannus heeft niet alleen de Hydra veelhoofdig gefteK- rnaar ook tronien van verfcheide Slangen hebbende. Alceüs Lemt Hydra neegenhoofdig , en Simonides de vijftigkoppige. Niet te min SïCndus W.fmei„e„ook“ rer needer geftel^ befchnjvingen van deeze Hydra zij” dat het eenv ^ onderfcheide afbeeldingen ook vertoont wordei^’ dat net een verzonnen en verfiert dier is, ^ ^ G N 2 ? ^ ^ ^ ^ ^ ^ L D E D R A A K GEVANGEN IN HET LAND VAN BONONIE. isin hetjaar 157* , daags na hemelvaart , opdeplaf een oflen. hoeder, Baptifta de Camaldtn” A , . ud — • I.J 11, nwt jaai aavoire, bijeen tuin, van ecu uiien-noetler, Kaptiita de Camald^ honfTr ’r rr fp‘“ gedood. Deeze wonderlijke Draak was van hoofd tot het einde van de ftaarttoe tweeelleboogen lang. Een witte ri«? gedeelte van den hals. Op de rug vertoonden ia grootfte gedeelte naar het groen hel*’ Het 2 edfelrp^^^**^'aT'^j^'*^ ’ tuflchen deeze eenige zwartagdê* ^oénï fctehC den Draak vertoonende , was > duim breedt. De klauwen watr^ mTv“" l''" pc hoogte van de voe.en quana met varhedffL^frTn ten waaren nietgevoegt regt teegens over malkander, geluk als in ande- re viervoetige dieren, en in andere bloedeloofe veelvcfrigi. maar de*" ue voet ftond zes vingeren voordeandere, dog niet op de zelve zijde ,f weeten de regter naader naar deftaart, endeninkerdigtcrnaarhethooö’ opdat het liltnioopl.iktegemakkehjkerraogtkonnenbeweegent da»f' Zrrt n" ‘'jf“«==n voortgaande beweegi»? vooingefluwt wierde: dog de overige deelen , naamentlijk van halsen «aart; Cd o, °l! i bewoogen. Hetaatsg ‘ deelK handpalmen van het einde vandeftaartaf. Het boovenfteSj Het einde" vau 5”? > ^°S het onderfte geleek m*' verzien Her f u "i"' harde en bijna hoornige Pf C wee Wne«?n f ® n ™ adderskop. Demondfpl^' was twee vingeren lang: de tong dim, lang, enintweengefpleeten. tan en j a s een zaag en dun , waapenden elke zijde van de mond» L ( '9? ) groote goudvervvige oogen , en oorgaaten als de vogelen. Derhalven hij voor een wonderfchepzel in het geflagt van de (langen gebragt* ^eze Draak kan nog gedroogc in de Rariteitkamer vandedoorlugtigfte ^•*^d van Bononië gezien worden, VAN DE GEVLEUGELDE DRAAKEN. I is zeekerder als zeeker dat de gevleugelde Draaken in Moorenland j ^'shouden. Geloofwaardige mannen verhaalen , dat op de plaats van het vanPiftorië, Coftonegeheeten , een grooten Draak gezien is , wiens ^Ugels, met veelezeenuwen doorvlogten , een elleboog lang enbreedt j-^^ren : het beelt ging op twee korte voeten , met fterke klaauwen als '^an een arend. Het gantfche dier was met fchobben gedekt , de mond groote tanden gewaapent , en ruige oorèn als een Beer. Bij Fran- j^'^cus de honing van V ranknjk is een gevleugelde Draak gebragt, die van een bij de Sanctonen met een fpaa was gedood. Bellonius verhaalt, dat doode rompen van gevleugelde Draaken heeft gezien , en dat ze j^^^ren uit het geflagt van die geene , de welke uit Arabië naar Egypte y^'^hegen. Zij waaren dik omtrent de buik , met twee voeten , en zo vleugels , als de vledermuifen , en meteen flange-flaart. Dog Ari- j heeft verhaalt , dat ’er tweevoetige en gevleugelde Draaken om- Ethiopië vliegen. VAN DE VIERVOETIGE ^eklaauwde eierleggende. geflagt van de Viërvoetige Eierleggende is tweederlei} omdatfom- k ^ met een vel , of een vliesagtige huid, en andere meteenfchors, of '^'^S^fchaalde huid zijn bedekt. VAN DE KTKVORSCH IN ’T ALGEMEEN, en EERST VAN DE EETBAARE. de naam van Kikvorfch , doen zich op twee dieren , zeer ver- , in het eerrte aanzien te verftaan > van de welke het eene is een g^p'''auwt viervoetig , en land-en water-dier , van het welke hier word ^j^^Prooken en het andere een zee-dier , van het welke in de befchrijvinge Pla word gehandelt, dewijl de Zee-Kikvorfch in het geflagt van de viflTen word geftelt. De Kikvorfch, (^Rana, ) word bij de ^an bet gefnaater genoemr, Gyrinus Teen foorc van een ronde Km- Bb 3 ' C «sS ) vorfch die nog geen voeten heeft} word enkelijk voor een Kikvorfch^^' noomen. Dog andere eigenen deezen naam toe aan een Kikvofch > nog niet groot is, naamentlijk aan de Ranunculus (een Kikvorsje j de ronde gedaante* Het zoude gantfchelijk van een oneindig werk de meenigerlei foorten van Kikvorfchen te willen ontvouwen. Degs^*'^! de verdeden de Kikvorfchen in land-en in water- Kikvorfchen. Kikvorfchen in Kubetae , dat is, vergiftige of Braam-of Doorn-padd^i” Groene Kanunkels , en in Kikvorfchen die niet lang leeven. Dog de ter- Kikvorfchen worden, om de Zee- Kikvorfchen , verdeelt in eetba^'^^' en in on-eetbaare* Maar alle beide fchijnen ze van een twijfFel- (land'^. water} nafiuir te weezen. De Kikvorfch is een wel bekent dier, voorife gedeelte de vleefchagtige breedte ontbreekt. De agterfte kels Zijn dik en lang , en de voorfte kort , op dat ze bequaara Zijn om te fpringen. De Kikvorfchen zijn verzien met vijf lange kla^^' wen , met een vliesje doorvlogten , opdat ze te gemakkehjker in het ter zouden konnen duiken. De Kikvorfch is van geftalte als een Pad^’^J maar zonder vergift. Ariftoteles merkt aan , dat de wijfjes Kikvorfch ter is als het mannetje* Als de Egyptifche Kikvorfchen zwemmen» ^ een Waterflang op ’er aan' zien koomen, vatten ze een ftuk riet dwars, op dat ze van den genaakenden vijand niet mogten opgeflokt''^^' KIKVORSCHEN BRAAMPADDEN (RUBEtA^' IN HET ALGEMEEN, EN EERST VAN DE PADD^' De Padde zo als Niphus getuigt, is een dier dat RubewjS noemt word, om dat het altijt tuiïbhen de haagedoornen verkeert. % zal beft weezen, tegelijk met Gefnems, de Rubeta of de vercrifdge Kikvot“^‘ in tween te onderfcheiden , te weeten in een land-en in een poel-paddj’ en weederom de land-padde in driederlei foort te verdeden. De Zal zijn , die alleenlijk Rubeta ofte Padde wort genoemt. De qi zal weezen de Kikvorfch Phrynoides, (de Padagtige Kikvorfch» ) ^ welke Gefnerus de geboggelde Kikvorfch brengt. Andere roonen derde foort de groene Ranunkel (Kikvorsje , } die zig op het onthoud en gewoon is met het zingen den reegen te voorzeggen- 1 aaaenJchijnen onder zig ten aanzien van de plaats, en ten aanzien' » e ge a re te verfchillen. Wat de plaats belangt , daar is een zeekete . de , die dieper binnen in de aarde word-geteelr , en die men de voegen van de fteenrorzen vind, als ze uitgeholt en met de beit^ klooft worden* Waar van een zeekere fteeiibouvver te Antwerpe C ^99 ) fcndige padde in marmer heeft gevonden. Diergelijke word ook dikwils 1*^ frankrijk te Toloufe , in de roode zand-rots, die met wkte vlakken |?Seteikent, bevonden, daar ze meulens van maaken. Agricola noemt Padde Pyriphrunos, Vuurpad, van de vuurigeverf. Ten aanzien '"^nde geftakeende lighaamélijke grootte, de Doornpadden (Kubetae, y y^tdeti volgens de verfcheide geweften gezegt onderfcheiden te weezen. de gemeene Ilubeta of Padde heeft een zeer dikke huid , met een '^^nkergroene of bruine verf o verdort ,rouw van vlakken als eenigepuiften , i°®tnaamentlijk zwart aan de zijden, meceenopgezwollcen opgeblaaze een dikke hals, en een breê rug. VAN HET GROENE KIKVORSJE, RANUNCULUS. ^eeze groene Kikvorfch moet, (op dat hij van de groene eetbaare kik. die zig op het land en in het water onthoud , onderfcheiden werde ,) i l^leine groene^ landkikvorfch , de kleinfte en groende kikvorfch , de P^'atnites Rietkikvorfch , de Agredula het wilde kikvorsje , de bofch- ^^l^vorfcia en het boom kikvorsje genoemt worden. Het is overal met ^’^'^^tie verWervult, behalven de voeten en deklaauwen, die uit het geel het ros fchijnen gemengtte weezen: dog de uitterde nageltjes eindigen tenige knobbeltjes, VAN DE KÏKVORSCH DIE LUTTEL TIJDS LEEFT, RANA TEMPORARIA. n ^ulk Kikvorfchen y door den zoomer-reegen voortgekoomen , kor° daar na. Hierom noemen fommige de zelve Diopetès, ge- ,!• van den hemel, of van Jupiter gezonden. Dogdeeze, afkomdig een verrotte doffe, konnen niet lang leeven. Aponenfis fchrijft, dat kikvorsjes klein zijn, en kleinder als gemeene kikvorfchen, a ch- on de rug, dog onder aan debuik citroen-verwig , en dathetdik- gebeurt dat men ze in Italië ziet na den reegen , als het magtig heet Seweed. ’ VKN DE HAGEDIS IN HET ALGEMEEN, ' en EERST VAN DE GEMEENE. f{^^certus en Lacerta is een en ’t zelve dier, en word in beide de ge- uirgefprooken. Kiranides delt dat ’er drie foorten van Hagediffeu de eerde noemt hij deHeliaca dat is de Zonne- , de tweede de Chal- C 200 ) cis dat is de koopere- ,en de derde de Groene-Hagedis. De onderfcheidenthe^' den van de Hagediflen worden genoomen van de geftalte , van de groothei^ > van de verf, en van de geboorte-plaars. T en aanzien van het eerde, daar zÜ’’ zeer veele geflagten van Hagediffen,want de Salamander, de Stellio, de SciO' cus , de Kameleon , en de K rokodil worden in het getal van de Ha^edifl*^^ gedelt, en nogtans verfchillen ze van mal kanderen in gedaante engeft^‘' te Ten aanzien van het tweede, het geflagt van de HagedifTen, is twe^' derlei, naamentiijk groot en klein. Indien wede verf befchouwen: worden fommige groene Hagediden, en eenigevan allerlei verven geZ'^'*’ Eindelijk ten aaanzien van de plaats , fommige koomen voort in onze U’'' den, eenigebijde Indiaanen, en andere bij de Egyptenaars : wantP^**'’' dmsmeint, dat de Hagedis van de N ijl de Krokodil is De gemeeneH< dis neett vijt zeer dunne klaaiiwen met nageltjes , zo aan de voorde aan de agterfte voeten. De klaauw van de agterlle voeten , die de van den aanwijzer in heeft, is de allerlangflci en de duim ofgroofereÊ” bezit de onderfte plaats, als het blijkt in een menfehen hand. Maarin*^^ cle andere klaauwen een eevengehjkeg^' Iteitheid. De wijfjes zijn grooter als de mannetjes. VAN DE GROENE HAGEDIS. De groene Hagedis word van veele de groote Hagedis geheeten , dat hij in vergehjkinge bij de gemeene Hagedis, twee-ofdrie-maal groot^ (ch,,„t te weezen. Sylv.ticus noemtdeezf Ophiom.chus, debevefcerd^ (langen , van het overwinnen en het beftrijden der (langen. ® VAN DE KOOPERE HAGEDIS. Dit dier , fchoon het een foort van een adder is , word Chalcis of de cidifche Hagedis genoemt van Chalcis van het landfehap Eubea : beeter van Chalcus, naamentiijk van kooper, dewijl derugvan ditl^^ , met koopere ftreepen is geteikent. Columna heeft deeze Hagedis nief^‘' leen met koopere vlakken, maar geheel kooperverwig gezien. Hagedis gaat bogtig op kleine voeten , met een lange wijdte tuffehen voorde en de agterfte. , ^ VAN DE SALAMANDER. volgens Ifiodorus een foort van een Hagedis. heeft het een geftarnt dier genoemt, om dat het met geele vlakken fn C 2°0 prengt. Albertus heeft de Salamander met denaam van Srdlio verklaart, ^ant hijfchrijft ,dat in de StelHo die hoedaanigheeden zijn , de welke *hnius aan de Salamander heeft toegeëigent. Hetgeflagt van de Salaman- istweederlei, een land- en een water-geflagt. Suidas ftelt de Salaman- van geftalte en lijvigheid als de Hagedis : behalven de dikte van het !|oofd en de buik , gaat hij de gemeene Hagedis ook te booven : hij is *^otter van ftaart , en zwartverwig met geele vlakken bezet , maar met ^^nige ligtigheid deurfchijnend. Omtrent de eigenfchap van de Salaman- zijn verfcheide gevoelens van de Schrijvers geweefl:. Want fommige Ijebbcn gewilt , dat hij ongeraakt door het vuur gaat i eenige, dat het vuur hem word uitgeblufti en andere, dat hij in het vuur leeft, en gevoed ^®td. Welke gevoelens zonder twijffel teegens malkanderen fchijnente *^hjdeii. Matthiolus heeft gezien , dat dit dier in het vuur gelegt, ineen ^^tte tijd verbrande. VAN DË WATER SALAMANDER. aerus noemt dit gelïagt van Salamandet' een water- Hagedis. Der- — ftelt men, dat *er veelderlei geflagt van water-Salamander is. Het .'^ornaamfte geflagt is begaaft met een zeer korte breedtagtige tong , en tanden , die men bijna niet kan zien. Hij heeft een ftaart die dikag- 'Smhet midden is, en van onderen en van booven, alsde gedaante van fpil word zaamen getrokken. De voorfte voeten zijn in vier, en dc B^srfte in vijf klaauwen geklooft. VAN DE STELLIG, GESTARNDE HAGEDIS. ..Matthiolus meint,dat de StelUonei geflagten vanHagediflen zijii. Dit dan , word, of om dat het met vlakken , of om dat het met hoog- als ftarren is geteikentj de geftarnde Hagedis geheeten. Plinius getüigt, de Stellio der Grieken van de Italiaanfche magtig verfchilt. Men zeg . de Stelliones van de Grieken onfchaadehjk , en dié van de Latijnen ’^*'giftig zijn. Waarom hij van Salmafius Stellio word genoemt , niet dat hij vol ftarren is , die hij volgens Plinius niét en heeft , maat ^ dat hij het vergift doet druipen. VAN DE SCINCUS. is een dier uit het geflagt van dé HagëdiÖen , die bij Vios- tdes de land- Krokodil) en bij Bellonius de kleine Krokodil word ge- Cc noemt. C 20* ) noemt , wiens drek een aangenaamen reuk uitwaaflemt , en daarom va|| de Dokters Crocodilea word geheeten. Of volgens andere, om dat hij de fafFraan (Crocus,; of Kroke, het ftrand , vreeft. De Sdnci zijn klein» en gaan de grootte van onze Hagedis niet tebooven. Cardanus voegt bij , dat ze korter van ftaart , en ook met fchobben bedekt zijn • doof welk kenteiken zij van de andere geflagten der HagediiTen worden ondef' Jcheiden. Renodcus ftelt de Scincus een viervoetig dier re weezen, ^ f " geelagtigc fchobben , met een lang hoofd , naaU' wi c ï huik eenigfins gewiekt, rond van ftaatt» op d w js als de Hagediflen , maar korter, en naar de aarde gekropt' en met een blaauwe ftreep van het hoofd tot de ftaart loopendl VAN HET VIERVOET^^^ CORDYLUS, OF CAUDI VERSERA. Somtmge Heedendaagfche noemen dit dier Caudiverbera . Geeflel'^^ ^ A gediuirige bewceginge van de als f„„dende naac. DeGriekan zouden, opdenavol Jgf^nhef M^ fche woord , UromaftK , dans Staart- roede zeggen. Dit dier verfchilt de land-Krokodil , om dat het de ftaart als een knods , en fcherp verheeve knobbeltjes draagt. Of het ku wen heeft , gelijk Bellonius fchriji^' en Rondeletius verzeekert , zulks kan niet wel uTtgeleot worden n^' Het ifecn die"lree®T7"l?“‘'"°P""'"S vanLmond aangeinerK'- aerire iip , met de geftalre van het hoofd en de mond een Schildpati^^^ geil, kenende, met een korte hais, en in het onder" “gedeeUeeez^ Het heeft vier voeten metr^f klaauwen , als de Hagedffen ver£ Ir. H«' overige lijf heeft geen fchobben , maar is met een harX^reT als ef mSn 'S meerdergezwollen alsfn een llroko^^ Eindelijk de rug is breedt , en eenigermaaten plat. VAN ANDERE UITHEEMSCHE HAGEDISSEN- Ariftoteles verhaalt, dat de Arabifche tot de grootte van tob”®'" ‘'T'"; -""“"ders op het ^^^land van^oXcorides M vect S"van'' r n'’-'"" Hagediflen, en beezigenhf grooter aTs a^Xhlïf '"i ™ ®™"Sithie eeren Hagediff^; van de gelukkige eilanX’ i,„.? P'“‘® ■'“'s-goden. Capraria,^ ^ Albemis heeft gfhoort, dat ’er in Pr^vê frovence,een landfchapvan Vranko/^^ C 203 ) in Spanje , fomtijds Hagediflen van dikte als een menfchen-been gezien ^ijn. Gefnerus verhaalt , dat ’er uit Moorenland , een gedoode Hagedis , ^nitrent van agt elleboogen lengte > te Rome is overgevoert. In ’c Paleis ^3n Parijs hangt een Hagedis j bijna zo groot als een menfch. Op het eiland ^^galante van de wefterfche zee, zijn de Hagediflen zo groot alsdeKro- ^^dillen. Plinius verzeekert, dat op den berg Nifainlndië, HagedilTen ^?n vier en twintig voet lang loopen. Petrus Cieza heeft gefchreeven , dat in Panama Hagediflfen van vijf en twintig elleboogen heeft gezien, en y^fzeekert , dat ze tot het honderfte jaar toe groeien. Clufius heeft een y^fche Hagedis befchreeven, die vier voet en een halflang was, en van allerfchoonfte verf: de (taart haalde agt en twintig duim in de lengte. ?^nfo gedenkt een groote Indifche Hagedis , die Iguana of Yuana of ^§•13016 genoemt word, wiens kin, lange wraddel , en kam als de Haa- het hoofd verfieren. De rug is vol verheeve pinnen. De ftaart is lang , zig metbogten als een adder omkrullende. Het is een dier aan land en het water eeven gemeen , dewijl het zig niet alleen in de ri- ''i^ten dompelt , maar ook op de boomen klimt. Het is wel gruuwzaam gezigt , maarzo zagtzinnig, dat het geen geraas of getier maakt als gevangen is. Ja datmeêr is , het leeft ook twintigdagen zonder fpijs. VAN DE kameleon. Griekfche nidta Chamaileon is bij de Latijnen een kleine leeuw, dat het voor een gedeelte , een groote leeuw , een wreed beeft, ?etdegeftalte van het lijf vertoont. Nogtans heeft Gefnerus een naam ^^Zonnen , en heeft het in ’t Hoogduitfeh Muis.of Rot-Hagedis gedoopt , dat het cenigermaaten naar de geftalte van een muis en een hagedis °^^*jkent. Een beenagtig driehoekig gedeelte fteekt van het midden het hoofd agtervvaart uit , en het overige gedeelte voorwaart • '^^d hol bij een gevat , en is als gootsgewijs met verheeve been- fcherpe kanten aan weêrzijden , en ligjes gezaagt. De heele groote , van de zelve verf als het lijf , zijn in een holle afwijkinge befloo- Welkers oogappel niet word bewoogen, maar het dier ziet met de L^'^^eeging van het geheele oog om , en altijt met een open mond. Het een lange tong als een aardpier , op welkers uitterfte tipje een zee- I fponfieufe en lijmagtige knobbel is. De lengte van dit dier , van het van defnuit, tot het begin van de ftaart , is zeeven of agt vingers, neemt alle verven aan. Sommige hebben valfchelijk gelooft , dat dit maar alleenlijk vandelugt leeft, daar de natuur het een tong, m^ag darmen heeft verleent. tt- a vr C c a C m ) VAN DE KROKODIL. De Krokodil is op de aarde een zeer vreesagtig dier , met een kop en een varkens fniiic verzien. De mondfpleet gaat tot de plaats de ooren toe oopen. Ariftoteles eigent hem oogen toe als de zwijnen. O'’* der al het viervoetige gedierte beweegt hij alleen het boovenfte kaal^^' been. Hij heeft fterke , witagtige en zeer fcherpe tanden. Ariftotek^ heeft gezegt groote, en fleekende buiten den mond uit; want veeleta^^* den , die het boovenfte kaakebeen verfterken , kijken neêrwaart uit , dat ze als de mond toe is ook gezien worden , daarom is zijn beet gewel' dig Ichaadelijk, om dat de tanden, zeftig in getal, als een kam op kander fluiten. Hij heeft de tong zo onafgefcheiden , dat hij die Ichelijk niet fchijntte hebben. De fchinkels te zaamen met de voete>’> met zeer fcherpe nagels gewaapent, zijn een weinig naarde zijden gebo^^ gen. De ftaart is zo lang als het geheele lijf. De buikiszozagt van vel» dat hij jdoor wat voor een zwaard het ook mag weezen , gemakkelijk gequetft worden j dog de overige deelen van het lijf zijn metzulken den huid bedekt, dat ze in ’t minfte niet voor fpielTen of pijlen wijkt. P de luiden thans verzeekeren, dat ze de koegels van een handbus wedej"' ftaat. Dit dier is overal faffraanverwig , behalven de buik , die ichijnt te weezen. Ariftoteles verzeekert,datde Krokodil tot vijftien ^1' leboogen toe groeit. Solinus fchrijft, dat hij tot de lengte van twintigeH^’’ kan^waffen. Een Schrijver van de natuurlijke dingen van Indië verhaak» dat er omtrent de Stad Panama Krokodillen worden gevonden , die boO' ven de honderd voeten in de lengte groeien. Waarom fommige hebb^^* gefchreeven , dat de Krokodillen zo lang groeien , als ze leeven ders zegt men, dat het een verderflijk dier is, om dat het met dekiaauwe»^ moord, met de tanden verbrijfelt, en ook al fchreijende de dikfte bee«J' deren vermorfelt. Het ei van de Krokodil is niet grooter als een ganfeO^‘* Daar zijn drie dieren , die uit de geringfte beginzelen bijna tot eenonth^^^' tiggroote zwaarlijvigheid uitwafTcni naamentlijkuithet gevogelte de V'O' gelftruis , uit de viervoetige leevenbaarende de Olifant, en van de die op het land en in het water leeven de Krokodil. VAN DE SCHILDPADDE IN ’T ALGEMEEN. De Schildpadde (7eJludo) word naar de meininge van Ifiodorus genoeoif/ om dat hij met een hardgefchaald dekzel verfterkt is. Bij de Grieken Ch^' lySi moogelijk van Chëo , ik kan overvatten, waar van Chelós, doosj^f C 205 ) , om dat dit dier binnen in zijn fchaalen $ gelijk als in een doos ^ord begreepen, Weegens de geflagten van deeze dieren , koomen de Schrijvers niet tot een gevoelen. Het zal beftweezen , het gevoelen van ^riftoteles te omhelzen , die maar drie geflagten fchijnt op te tellen. De . ’yk-Schildpadden (Lutariae) worden gebragt tot die geene , dewelke 1*^ Zoet water leeven. Behalven deeze foorten , worden ’er, (op netei- Sd van Jambolus in de Zuid-zee gevonden , ) dieren aangemerkt van ^kine grootte , rond van lijf, als de Schildpadden met twee ttreepen, m ’t midden door malkander , op welkers elk uit eind men een en een oog ziet , zo dat het dier met vier oogen fchijnt te zien , en vier ooren te hooren. Het beftaat maar uit een eenige buik , daar ft Ipijs in komt. Het is met zeer veele voeten verzien , waar op het J^^nende , ten weederzijden gaat. Gefnerus noemt dit foort van een de Schildpad Polypns of veelvoetige. De Schildpadde is een vier- Ntig dier , onaangenaam om te zien , hebbende de boovenfte fchaal f'^r-rond en hol als een fchild , onder dewelke hij , als ’t hem liift , het b^öfd , de voeten , en de ftaart verbergt en uitfteekt. Daarom fchreef f^cuvius niet te onregt , dat het een Huisdraagfter (Domiporta) meteen kop , een flangen-hals , en wel van een wreed gezigt is. /'Ihertus ''^fhaalt , dat dit dier met twee fchilden is verzien , van de welke hij het op de rug , en het andere aan de buik draagt. Deeze Schaal word Palladius een leére huid, bij Marcellus Empyricuseendekzel, bijPli- 5'^'s cenfcheel , een dop en de oppervlakte , bij andere een hardgefchaald , ^zel , bij de Grieken Chelonion een fchild padde dek zei , en met een J,‘Bemeene naam Oftracon een harde fchaal, genoemt. Wijders heeft de j '^Sildpadde in de plaats van tanden een eenig deurgaande been. De voe- zijn als die van de Hagediflen , met vijf klaauwen met nagels ver- VAN DE LAN D - SCHILDPADDE. . .Sommige buidendaagfche Latijniften hebben dit foort de berg- > de , de veld- , d? land- en de bofch-Schildpadde genoemt. Dc r'^d-fchildpadde is boovenop de rug met geele en zwarte vlakken , als Vel van een Salamander geteikent. Behalven dat hij , ten aanzien van K...- (Tpliikpnf Het man- of valj CCII D — ^ » f^ovenfte fchors, de Zee-fchildpadde zeer wel gelijkent. Se heeft de onderfte fchaal in ’t midden hol , dog het wijfje plat Wijders weegt het wijfje altijt zwaarder als het mannetje. C e 3 VAN C 2ö<5 ) VAN DE SCHILDPADDE VAN ZOET WATER, EN DE SLIJK-SCHILDPADDE. DeeZe Schildpadde word van Marcellus enkelijk de Water-SchiUpd^^ genoemt > om dat deeze naam aan alle Schildpad , zo die zig m deV te als in de zoute, en zoowel m de loopende als in de ftaande watert'’ onthoud , g meen is, De kuil-wareren brengen zwarre SchildpadcJ^” to" ’m«rén ff ", f ™ de Und.fcMdp»''- den , meteen zwarte fchors bedekt zijn* VAN DE ZE E-SCHILDPADDE. Onder de Latijnfche Schrijvers, noemt Plinius de Zee-SchiUpadde Zte-muis, Volgens Varinus word hij Chelydros geheeten , welk rutd' woor vooreen Water-fchildpadde kan gebruikt worden. De HoogdH'^' Soldaat^, f ï'óp met een gerimp^lf en harde huid gehelmt, en van den hals hangt als een fchild af. Derh^l' Itn A ^ Schildpadden die in zout water gevoed SSotteen?/^ verfchillen, niet alleen wac ziin dat één ïn’e Trapobane zogfff S vond woog. Ten aanzien van de geft^Jt^ men zegt dat bij de Troglodyten gehoornde Schildpadden zijn.^ kJn zwemmen als riemen gebf"*^ ken. Daar IS een ander geOagt van Zee-fchildpadde , zegt Cardani^^’ dat gelijk als met een bereide l^êre huid bedekt is, en behalven de en de fchinkels, heel wel naar een luit , een fpeeltuig, geliikent. thans koomen alle Schrijvers over een , dat de Zef-fcWldpadden , anzien van de pftalte van twee onderfcheidentheeden ziin ; vi^ant ^ de langer , en andere ronder, en de eerfte diep in zee» °e tweede meêr naar ftrand toe te weezen» ^ C 207 ) V A N D E METALLEN. EN DEa ZELVEa DEE LGE N OOIEN. Etaal QMetallum') beteekent een ader , uit de welke dat zelve uitge- ^^•^ken en gekookt word. Somtijds word het genoomen voor de Mijn , uithec metaal word uirgekratft, die van de Heedendaagfche nieuwe chrijvers de Errs-groeve word geheeten. Ze noemen de vermenginge verfcheide Metallen , Metaal, waar uit Vijfels, Klokken, kopere puteis, Grofgefchut, en Spiegels worden gegooten: dog die, waaruit I ^ het oorlogs Kanon en Beelden maaken , heeten ze Brons. Sommige ^uden llaande , dat de Metallen genoemt zijn van het Griekfche werk- j_®ord Metallao, het welke beteekent naarftiglijk zoeken. DeStarrekij- en StofFefcheiders noemen elk Metal met de bijfondere naamen van de ^'^aalftarren: als Lood Saturnus , Tinjupiter , IJfer Mars, Goud de Kooper Venus , Quik Mercunus , en Zilver de Maan. Geber J'^bs zegt , Metal is een gegraaven en gietbaar lighaam , dat met'den ha- y in allen deele word uirgerekt , en in breedte uitgebreid. Daar zijn j enkelde verfcheidentheeden van gegraave dingen bij een te trekken > ''’Êeten Metal , Aarde, gerund Sap, en Steen. VAN HET GOUD. j ^et Goud word uit lieldere levende Qiiiik , zaaraen gemengt bij roode ^J^^'ichijnende Zwavel, in den buik van het aardrijk geteclc, terwijlhec ö een langduurig verloop van tijd van een maatige warmte word gaar- y ookr, De werkelijke of lijdende hoedanigheeden ofte eigenfehappen bet Goud zijn : dat het lang gehandelt , de handen van de geene die het niet befmet. Als men ’t Goud flaat geeft het weinig geluid , Ij , ^rukt geen ftreepen van zijne of van een andere veif m eenig öhaatn , ^en zij het aan een toetsfteen gewreeven werde , want dan Vq ^ het ftreepen die hem heel gelij kenende zijn. Van de fcherpe gevoelt het geen fchaade in zijne hoegrootheid. Het is niet 3 alhoewel het zagt is , waarom het , met den hamer geflaagen, in de breedte word uirgerekt , dat uit elke tien van het zelve , vijf- C 208 ) vijftig en meer blaadjes van zes vingeren lang gemaakt worden Eo hoewel het veele eeuwen binnen m de aarde blijft begraaven , var her roeft. Het Goud m ’t vuurgefmolten verheft met van zijn eigen zelftt*"'’’ digheid, ja het word daar gezuivert, en komt 'er fchoonder uit , en vef' Jieft niet van zijne vaftigheid. In fcherpe wateren gezet , word her ongevoelige deeltjes verdeilt, die, als het water opgedroogt is , weed^' rom in de voonge gedaante worden herftelt; nograns verflijten de penningen door het geduung wrijven van de vingeren. Het Goud is eev^'’ warmte duurt langftin gloeiend Goud. ïlm Ik ^ meerder in het Goud als in de andere Merallen. gelijR als de Zon fthijnt in het midden van de Dwaalftarren, zoglinft^^^ het Goud ook onder alle de andere Metallen uit. VAN HET ZILVER. H« Zilver heeft de tweede plaats van volmaaktheid onder de len. Het Zilver heeft de naam van het Griekfch Argós , dat Blank overgezet. De waare Philofoophen en naarftige onderzoekers van de '’}! tuurehjke dingen verzeekeren . dat het Zilver méér uit een waaterigc uit een vuurige zelfftandigheid voortkomt. Het Zilver is wel om te handelen en klinkende. Indien het bij het Goud word vergeleeken > ^ pdiik ^"^lymiften gewoon zijn te zeggfJ Goid^ het Zilver bij Ik hTr rnn Jv T weezen. Het Zilver word niet zo als het Goud vergaadert , maar is zo met aarde en vuiligheid vertn^^^j dat de zuiveringe van het zelve een grooten arbeid vere^cht. Het^vƒ J wel met den hamer wijder uitgerekt , maar van weegens de hardhei^^? dikte minder als het Goud. Wijders is het ligter als Goud en want pfmolren zijnde drijft het booven op de zelve als oli , en door langduurig vuur vermindert , en op vogtige plaatfen gezet bedurven. Het blankfte Zilver drukt in de lighaamen zwarte het welk van de onreinigheid van het Metal voortkomt. Eindelijk he® het Zilver een af keer van de gemeinfchap van zwavel, tin , enijft^* van koper. . heeft geoordeelt , dat het UTofier de broeder van het fs. Het A« (Koper; is van de Romeinen Cuprum (Koper) genoeg om de edele gangen (erts-aderen} van dit metal , die in Cyprus ^en C 209 ) gevonden. Diofcorides, Galenus, PliniiiSi Ifiodorusj AIbertus> orta, Mylius, Vallefius, enAgricola ftellen , dat hec Koper uitroode J^avel , en uit quikzilver die niet gantfch onrein is , in den buik der is zaamen gefmeed. Het Koper is, in vergelijkinge van dean- metallen , zeer vaft en zeerdigt; om dat Job de hemelen heeft ver- ‘aart gantfch louter, gelijk als van gegooten Koper te weezen. In de Oortteelingc van het Koper is een weinigje verbrande zelfftandigheid, uit de kragt van het metaal ontftaar. Men gelooft dat de droogte het Koper minder is als de droogte van Ijfer, Voorts is het Ko- W’el rood , maar daar na is het de zelfde hardheid en fmeltbaarheid het zilver deelagtig. Het Koper word beft en rafter gegooten , als vinnig koud word , maar een geweldige proef van vuur kan het niet ,‘Jftaan, want het word geheel verbrand: behalven dat hef, invergelij- van de andere metallen , een zv/avelagtige en ttinkcnde reuk ver- jPteid, Wijders, indien ’er een fteentje , ofilijk, of hout, of een natte ^^^1, naar het getuigéniftTe van Agricola , op het koper terwijl men ’c *^j^8giet, in de kom valt, maakt het een geraas als de donder, en braakt p her koper uit dat ’er in is , en quetft en brand al w'at het aanraakt. J^<^Wcrkt koper, dat men dikwils fchoon maakt , verroeft eerder, als geen men verwaarlooft : en van deeze quaal word het , volgens Pli- met weeke pek bevrijd. Maar met oli beftreeken, of met fouten bevogtigt , word het terftont van koperroeft gequelt, Gegroeit oper word genoerat, dat uit de eige mijn word uitgekratft , maarge- 5akt Koper heet men, dat uit koper-zwangere fteenen, uit Cadmia, kobalt in ’c Hoogduitfch , Kalaminans-fteen, ongefmolte erts,} enuic ^^Peragtige aarde wort uicgetrokken. Het Koper verfchilt zeer veel, j.'^aanzien van de verf , want hec is rood, groen, geelagcig, witag- goudagtig, en helt fomtijds naar het purperverwig , loodagtig en 2 Wart. Vermengt Kóper word met den hamer gebrooken. VAN ORICHALCUM, MESSING, f, ^hnius , Scaliger , en veele andere verhaalen , dat ’er gegroeide Ori. in zijne eigene mijnen word gevonden. Want door de kragt aluin en koperwater (muurzwart, fchoenmaakers-zwartzel,} word ^^^'jfer in Aurichalcum (koper van goud) verandert, derhalvenzalraen . ®eten Vaft ftellen, dat ’er Orichalcum in de ingewanden van de aarde » en zonder eenig konftwerk van de natuur kan geverft worden, 2egt, dat Aurichalcum uit goud en koper word zaïmen gevoegt, 'Ikof men goudagtig koper zeide. Het zal dan beft weczen, hetge- Dd voe- C 210 ) voelen van de Grieken te volgen , bij de welke Orichalcum , Berg-kO' per word uitgelegr, Beringutius van het gevóelen van veelen afwijken' de, meent dat de^\uricbalcum geen eigene errs-groeven heeft, enberifp^ Flinius, Niettemin zegt Aldrovandus , wij konnen ftaande houden» dat de Anricbalcum in onze rijden niet gegraaven word» De zelve dan word in natuurlijke , en in door konft gemaakte onderfcheiden. De groeide word uit de eige mijnen uitgehaalt» Maar de konftige word of veelerlei wijze toebereid» De Orichalcum (Meffing) komt huidendaag* uit koper , en kobalt door kragt van ’c vuur voort} en het koper ,dat rood was , krijgt niet alleen een geele verf, en word harder , maar ook den hoop van het metal word tot groot voordeel van de werkbaafen vef‘ meerdert. Eindelijk , gelijk als het Staal tot het IJfer , alzo word Mening tot het Koper gebragt. VAN HET IJ SER. Sommige leiden Ferrum (IJfer van Feriendo (flaan) af. Andere oo^‘ deelen , dat dit naamwoord afgebragt is van Feritas (wreedheid,} Bij Xi^tijnlclic Schrijvers^ cn voornssmcntlijk biJdcDigrcrs^ word IJfer wils, met de naam van Chalybs (Staal, } te kennen gegeeven : alhoe'*'^^ Staal , om eigentlijk te fpreeken , IJfer op het allerbefte gezuivert , met de uitneemenfte gemaatigtheid (tempering) aangedaan, moet bet^f Kenen : om dat Chalybs van de rivier Chalybs , waar in het getempert wief^ ’ zodaanige benaaminge heeft gekreegen. Het IJ fer heeft van de natuur een o”' reinigheid voorzig bekoomen , die van de verbrande ftof, vereenigt^.^*! een weing waterig vogt , afhangt, metdeuitwaafleming vandeaarden*^*^ wel vermengt : waarom het in het vuur, booven de andere merallensf zeer- ftmkenden rook vcrfpreid. Albertus heeft voorgegeeven,dat heclj‘" uit de vermenging van onreine quik, en re gelijk uit onzuivere aardüc'*^^ ge zwavel ontftaat. Men ziet in de ovens, daar men het IJfer totkló*^' pen maakt, eenige dampen van de ijfere ftof uitwaaflêmen , de welke anderen in een wolligheid, die aan de wanden en daken van het wetkb^* blijft hangen , aan welke de natuur zo groote kragt heeft voorgcfchree^e*’ ’ aat ze door groot gewelt van vuur niet kan verteert worden» Dewijl r ? ^ aardagtige , grove en verbrande zelfftandigheid beftaat , oeritreetc het kragtig teegen het vuur, en word eindelijk week, en a me ^en geweldige brand van vlammend vuur gegooten» Hetgloe^^ • IJfer, met den haamer geflaagen, fchiet vonken uit, de welkebij ytricturae^ ftraaltjes van gloeijend ijfer, genoemt worden, eni^^ finclting geeft het Recrementum , erts-vuil, naamentliJkScoria,flakke^J c ) Loppa , IJferfchuim , dat van de MetalvVerkers en IJfcrmids word ''^^ggeworpen. Eindelijk is het roeft onderworpen , waar van het door )^^rioop van tijd, teenemaal word vernielt. Het Tin ook, boovenover IJ^er gegooten , belet de roeftige werking en neiging. Wijders word Ijfer aan den vallhoudenden Magneet, zeil (teen , door een zeekerc °3nd van vriendfchap zo verbonden, dat zemeteenonaffcheidelijkelief- in wat plaats dat ze moogen zijn , malkanderen altijt omhelfen. De S^neigtheid van het Ijler tot den zeilfteen , word door geen geweld van '^iiur weggenoomen maar de kragt van de Magneet word door brand '^^delgt. Het onderfcheid van het IJfer is ten aanzien van de verf, van de ^^Itftandigheid , van de geftalte , en van de verfcheide toebereidinge. VAN HET LOOD. ï^e oude hebben het Lood in zwart en in wit onderfcheiden. Dog het ^'^art Lood is ons gemeen loo4 , alzo genoemt, om dat het de handen men ’t aanraakt befmet. Maarniet witte Lood van de ouden is ons Tin, ons is maar alleen één foort van Lood bekent. Het Lood is uit gro- en flijkagtige quik , als meede uit een weinig onreine zwavel geteelt : 5*^ deele komt het voort uit zijn eige mijn , en ten deele is het met an- ”ere ertfen van metallen vermengt. Het Lood word heel gemakkelijk ge- l^oten , en ftaat niet lang teegen het vuur : het is week , en word ligte- met den haamer in de wijdte uitgebreidt , en heeft gantfehelijk geen 5 ^mid. Maar terwijl het in de ovens vliet, werpt het een benaauwde en dodelijke reuk uit. De vuilnis van het Lood ontftaat op tweederlei eerftelijk wan n neer men de Lood-erts fmelt, en deeze word waar- ‘IK Scoria , Lood-flakken genoemt. Ten anderen wanneer men zuiver 1 ^Qd tot eenig werk fmelt, dan word het fchuimdat van deeze vliering P'^itgeen (lakken, maar gebrand Lood geheeren. Daarenbooven gelijk j^het IJfer ijferroeft, en het Koper koperroeft maakt, alzo wei'pt het een zeekere Plumbago ofte Molybdaena , lood. aarde , glants, 5 het welke fommige CeruflTa , ceruis, loodwit , blom van lood, j lood-afch noemen. Want Plumbago , de lood-aarde word geboo- terwijl het Lood in de ovens fmekende, de fijne ftofte aan dewan- blijft; hangen. VAN HET TIN. K^annum, 7ï», fchijnt de naam te neemen van Stagnando, kaande wa- maaken. Sommige meinen dat het aldus uit quik en zwavel ge- Dd 2 , . C 2>0 booren word , dat de zwavel in der zei ver voortbrenginge van de quik overwonnen. Het Tin heeft dit voorzig van de natuur verkreeeen , het de andere metallen breekbaar maakt; en de Onderzoekers van de na- tuurlijke dingen mcinen , dat zulks voortkomt van de qualijk gekookt^ (onrijpe) waterige ftofFe van het metal , die bijna bij de zelfihndii^hei^I van qmk word vergeleeken. Het Tin , volgens Albertus, is meer klio' kende als het lood. Behalven dat indien het met de tanden word credruk^ geeft het een zeekere kraakinge , als water van de vorll: verhard. Tm verrot als t lang in ’t water blijft; en het ontfangt geen roeft, liever een zeekere morlTigheid , en een witte vuiligheid , als loodv^^^' Indien een k eine hoegrootheid , zegt Ariftoteles , bij Koper word g^' daan , verft het dat zelve zo , dat het een lijdinge zonder ftoffe fchHf^ te weezen. Maar niet reegenftaande het Tin fijnder is als het lood, flOg' fans IS het met zwaarder als het zelve. De Tin-erts vliet moeijeliikero'^ de boovenmaate droogte. Eindelijk is het Tin , in verf, en zelfllandig' heid , witter en zuiverder als het lood > naademaal het , volgens het ruigeniiïe van Albertus, weinig zwavel heeft, en gezegt word, dat qmk blinkenderals de quik van het lood is. VAN STIBIUM, SPIESGLAS, ANTIMONIUM. De gevoegelijkheid van de ordere fchijnt te vereifchen , dat men teegenwoordig van Stibium handde. Alhoewel fommige willen , dat^® Antimonium als een Metal op deeze plaats moet geftelt weezen , zo, dat hij als metal fmelt als ook , om dat hij ligtelijk met de andere tallen mengt, en der zelver fmeltinge bevordert ^ maar ze d waaien, demaal Stibium , fteen metal , of metal fteen genoemd word Daaröf berifpt Fallopius , (leunende op deeze reeden , diegeene, die geoordeeld hebben dat Stibium een metal is, want hij brengt hetzelve tot dat van gevraavene dingen, die naar de natuur van fteen en metal gelijkene^' want voor zo verre het word gewreeven, gelijkt het de natuur van en voor zo verre het word gefmolren , gelijkt het de natuur van Jacobus Grevinus zegt , dat de Antimonium is een gegraave ding, Marchafita , naamentlijk Pyrites , vuurfteen , ofloocl-fteen geliike‘’d’ aewijl het als fchuim van zilver glinftert , en tot de loodagtige nartjid iietnaaftebij komt. Derhalven is de gegraave Stibium leelijk , ruwagt'^’ zandagrig brofch. en minder wigtig^ en fmelt, op het vuurgezetZ'jd! de, als lood, en geeft een (tinkenden waaflem uit. De gegraave monium word bij onze tijd niet verkogt , maar alleen uir|ekookc fmolten , J die een foort van afchgraauw lood vertoont. Daarenboo^J vv'O* C ”3 ) hij ver^iftij^ geoordcc^t j om dat hij in *s nicnfchcn lijf koomendc^ ^ natuur geweld aandoet , als vergift. VAN DE U I K. Sommige hebben bet Leevend Zther (deQiiik) ofonderdeuitvverp- of onder de vergiften geftelt j daarom om dat het die eigenfchap- Pen niet en bezit, die tot de natuur van een waar met.il gewoonelijk be- ^^oren: dewijl het in der daad vloeibaar is , en , als de andere metallen haamer niet kan uitftaan. De Chy mirten ( Metaal kookers , Stoffe- 'ï^eiders,) hebben gewilt, dat het geen metal, maar dertoffeen het be- ^jnfel van de metallen is: om dat het , als het Spiesglas , niet ten aan- van de «gedaante, maar ten aanzien van de rtofFe, de naam van me- Verdient*^ Het word leevend Zilver genoemt van de beweeging. Bargeus, woeft , wild , onzeeker zilver. Bij Augurellus , wegloopend en °^^Vend zilver. Bij Renodeus een gedrogt of wanfchepzel van de na- V > om dat het met geene wetten van de natuur word vart gehouden, ^'JFallopiuseen wonderwerk van de natuur. En bij de Grieken Hydrar- Fyt'Um, gelijk als waterig zilver , dewijl het de verf van Zilver , en de Veegelnkheid van water gelijkent. De Qiiik mengt zig graag rnet metallen , fchoon het Ixv.waarlijk aan koper en ijfer hangen blijft. ,‘^arenboven word het Quikzilver niet hard, en maakt nooit nat. Som- baart hij teegenrtrijdige uitwerkingen. Hij verliert ligrelijk zijneige ^^^aante , en krijgt daar na de zelve heel gemakkelijk weederora. Om- St de hoedaanigheeden van de Quik zijn zo veele gevoelens , als ’er khrijvers zijn. Alle metallen drijven booven op de Quik. behalven het alleen. Eindelijk de Quik kan niet teegen het vuur , dewijl hij het eerfte gevoelen van de warmte , alsdaauw, indampdeurgaat. VAN DE aarde in het ALGEMEEN. doet zig de Jarde op om te overweegen, want uit de zelve koo- de metallen voort. Van die Aardens rtaat voornaamenthjk te hati- j die tot het artzenij-gebruik dienen , en deeze worden of in de K^^gen der metallen gevonden , of bezitten de natuur van de metallen. worden verfcheide foorten van Aardens gebooren ^ want fommige hlank , eeni<^e rood , en zo vervolgens met verfcheide verf vervult;, ^'^dere zijn* vet, ^andere mager, eenige weederrtaan het vuur , eenigewij- Voor den brand, eenige zijn digt in een gedrongen , ondigt , zoet, en bitter, en eindelijk worden fommige , door verfcheide D d 3 C 214 ) d-umgheeden onder malkanderen ondeifcheiden , aangemerkt Voorna^' menthjk ten aanzien van de vermenging, zal de Aarde genoemt wotdc^, gevonden. Ten Inntlknis b.jde voorgenovj»; ..K,"e ISZ-. ■■ "J” denSroT'”“}‘'/n”'"®‘='=‘'“S^"> ï-kivcrhevelingentrekfc" ™"gfch?pr tTe fe,f:fhiinenTe heb\°^"“ onvoIniMkte V'ermengde dingen door liaare zwame op de aal^dc nee^' * ^ P van de aarde worden verzaaraelc, ofte^^j. ( 215 ) j *■ j om dat ze uit de baarmoeder van het Aardrijk haare eerfle beginfe- hebben , zo hebben wij geoordeek , dat ze onder de ver-afgeleegener ragt-vrugten van de Aarde geplaatft moeten weezen* Van de welke de ^‘lofooph bijzonderlijk m de Verheevelingkundige boeken gewag heeft ^?^aakt. Maar hij verhaalt van den Agarieum (Lorken zwamme, een ^‘^groeizel van de Lorkenboom) van de lugt niet , die in onze tijd ge. • » en in Perfie en Arabië gereegent is , en de geftalte van Agarieum het tweede gewell van de lugt heeft aangedaan , (gelijkals onsgevoe- nicede brengt, zegt Aldrovandus;) hij is ligt van grijsgraauwe verf, P^tagtig van (maak , en gelijk als van een wollige zelfitandigheid : ja Word als Amtanthus(Kattezi!ver, Salamandcr-hair, Aard-vlas, ) tot ^‘‘^aden gefponnen. De heilige Hieronymus heeft fchriftelijk nagelaaten , in hetjaar Een duizend een honderden negentien , te Arras m Neêr- ^^itfeh Vrankrijk, wollig Manna, deezen Agarieum moogelijk nieton- ^^hjk, heeft gereegent, en dat daar door , om dat het fijn was, en be- tot wollewerk , de Inwoonders meeft rijk zijn geworden. Vart- ^®hjke toen L. Paulus en C, Marcellus Borgermeefters vvaaren , heeft het ?*^trent het kafteel Carifanum wol gereegent. Voorts hebben veelever- (Jat donderfteen , Ombria, of Notia , of Brontia in ’t middelde van de lugt voortgeteek worden , en op de aarde vallen* Tot ^'^■■gelijke dragt-vrugten van de aarde moeten Alcyonium , en Adarcion o^hragt worden, dewijl ze ten deele van de uitwaafTemingen en dampen , y fen deele uit de modder van de aarde te zaamen groeijen'. Derh3lven ..‘M men een zeekere zaamenrunning omtrent de zee-heefters , en fom- iti moerasagtige foute plaatfen omtrent het riet en de kruiden , dat veelen zee-fchuim word genoemt , naademaal het fchijnt uit dik gewor- (chuim gebooren te weezen. De Heedendaagfche noemen Zee- a^i.e geflagt van Alcyonium. Men zal het dan Alcyonium moe* heeten , naademaal de AIcyones (de Ijsvogels) opdat vergaaderde- ^len. Hoe het ook weezen mag, Dioscorides (lelt vijf geflagten vaiife ^yonium voor, alhoewel dateer Plinius maar vier heeft gekent* Het f is fponfiagtig van gedaante en ftinkende van reuk , het tweede is jJ^'^'^fieus , en heeft een reuk als wier (zeegras, ) het derde iswormftee- Van gedaante en purperverwig , het vierde word bij wollemetdejek- (dat is met het fineer en vuiligheid) vergeleeken , en het vijfde is. van geftalte als kampernoelje paddeftoel duivelsbcood 3, ca meC ^^^nwendigegedeeke eenigermaaten pijpiigtig. YAH C2i6) VAN DE aarde IN HET BIJZONDER, EN eerst VA^ AARDE VAN DE LANDBOUWERS, EN VOORNAAMENTLIJK VAN DE MARGA. Marga word g^zcgt vm een Hocgduitfcheoorfpronkreweezen: WJ"' Marg word inec een naam van ’t landvolk Merg genoemt. Doz Marg» IS vctre Aarde , zeer beoinim r\m rJa i j ^ ^ t h word fnmWirJe. . ° landen vrugtbaar te maaken. P ze naar het mer *^^i^Tchen de fteenrotzen zo vloeijende gevonden , Hoorduïfcfea? Tr hebben * De Aardens rlan’ 'f > het Steenmerggenoel»'' en dik '“dbouwers zullen wezen vet en ond|t, n«aver’ en d,k "" ““‘‘'"'"'“'S . , °f "“"en "ijn maaget en ond.gr , ofmiLt? °f™“Ke'-enmiddelmaatig. Of middeImaatigeno^di?'; wrinètnde” v"®‘ "ij" de Aardens vet, of zoet, offehetp.»* fcherlte, ofeen wÜgtogeïee^lg m.dJelmaatige zullen ofe<« VAN DE POTTEBAKKERS AARDE, EN LEEM. belïrk^n^^f Werkbaafen noemen de taaije Aardens, die zijn Pnr die niet en fcheuren als ze gedroe?^ A^rde CLeemJ De Klei is een weeke, iijmagrige , en aan de^eft^K fel aanneemt. Cafdanusfchr^l weezen dat ze crepn > ecriteliikdarze zeer ligt rda"; ntt ten aan7,en „r,n r * uitllaan. Agricola aanzien van de verf, viergeflagcen van Klei (Leem, pot-aardej VAN DE zAARDE VAN SAMOS» De Samlfche Aarde is vcxir de andere te Hellen, Zij heeft denaatn^Jg ’ naamentlijk van Samos , een eiland geleegen Egeefche zee Deeze Aarde is blank , zagt , ondigr, lig?, vef , de eerft een zoete fmaak, en Samifche^Ai'^^^^ Eij de oude waaren twee foorrei^ ^ no^mt de andere Aft^f Icreeeen om d eerde gedagt heeft de naam van de artzenijé'^ | ^ hrefd" ^^rntk^moV crdTb P'“®' tcckent wicrde, ’ ‘'=' “« de beeldtenis van een C ï«7 ) VAN DE AARDE DIE MEN KRIJT NOEMT. ^ ^eeze Jarde heeft bij geval de naam afgeleid van het eiland Greta, naamhafcig door de honderd fteeden , geleegen in de middelandfche naademaalditgeflagt van Aarde daar ter plaatfe het meelte uitfteekc. ^^ojge foorten van Krijt zijn vet, fommige middelraaatig » en andere ^^erp. Daar is niet aan geleegen , van wat verf het krijt zij » als het ^aar de kragt heeft om de laakenen fchoon te maaken en te reinigen. VAN HET KRIJT VAN CIMOLUS. ï^it Krijt heeft de naam gevonden van Cimolus , een van de eilanden Cyclades in de Archipel , daar het bede wierd van daan gebragt. Bij ®'^dere is het Saponaria geheeten , om dat men ’t eertijds in plaats van beezigde. Het is een Aarde een weinig vet, ondigt , week, niet zan- j '§ inhebbende , en in het blank iet of wat naar het purperverwig hel- ^jide. Waarom het de vollers , in het zuiveren van de laakens , zeer 15, Daar zijn twee onderfcheidentheeden van deeze Aarde, van ^Ike de eene is blank, en de andere helt naar het purper. VAN DE AARDE VAN CHIOS. p öe Aarde van Chios is een foort van Krijt , genocmt van het eiland geleegen in de Egeefche zee. Dit Krijt word blank gezien, hel- afchgraauw. Men merkt drie foorten van dit Krijt aan, De is de blanke Chia , zeer dienftig om aardewerk wit te maaken. den. ^Ot)p ^tweede is de allerblankfle Aarde van Chios, vet als Stijfzel,totpoeijer reeven zijnde , die tuflchen de gangen van het ijfer word gevon- Pe derde is blank, vet , week, en een weinig hangende aan de VAN HET KRIJT VAN SELINUS. in Krijt heeft de naam gevonden van Selinon , een ftad ij- ^cilië , daar het in overvloed uitgehaalt wierd* Het befte is blank, ^^ekende blinkend , wrijfbaar , en , in eenig nat of vogt gedaan zijnde , aanftonds tot fap. Van dit worden twee foorten gezien , waar van IS wit Krijt, blinkende als falpeeter; maar de andere is het eer fte en op de tong gebragt , hangt het een weinig aan. E VAN ( ) VAN HET KRIJT ERETRIA. De Aarde is genoemt van Eretria . die ook Melaneis heet, een Stad digte bij Chalcis , geleegen op het eiland Eubéa. Volgens het getiugeniffe van Galeniis , word deeze Aarde taamelijk vet , en eert goede reuk geevende, befchreeven. Diofcorides verdeelde de Eretria in Jetok"eX om dat de fchilders die , en de dokters dee;^^ VAN DE AARDENS VAN DE SCHILDERS, EN EERST VAN PARETONIUM. Paretmium heeft de naam gekreegen van de haave van Egypte, naat frhrppt^pn^ Cyrenaica , geleegen in Africa. Dalechampiiis heeft g^' envet ftrandkrijt , zeer blank, lijmagng» zeefchmm n" "" "^^p^dert worden zonder modder e*’ zeelchuim , waar in men fomtijds heele kleine moffeltjes verborgen ziet» VAN DE AARDE MELIA. bij TheophraOusword ze mitn ffennp Mcha, dog bi] Plinius, Ifiodorusen andere M^*‘' van dfcve? i ™ bet eiland Melos, ranraaken èn kna ft i “ “ ^arde fcberp in b«‘ aanmaken, en knarlt , als men ze met de vingers wrijft, als Puimfteeit’ tordt?.' A'V Ten aanzién van de verf. word er verfcheide onderfcheid in deeze Aarde aangemerkt. VAN OKER, OF GEEL OKER. is -^v!rf genoemt , om dat ze vol bleeke ve[^ aardT / 4''^ Bleek uirgelegt. De Latijnen zetten ’c over ge^ ^ eenoêmf^ Vitruvius en Plinius ook Sil (Berg-gf ^ loudv? ' • "^°rd geel en bleekagtig geilek , en van andet^ gantfeh Oker, moet, naar de zin van Diofcorides, dfanw?ezen niet fteenagtig , wrijf baar , en van Attica VA^ C ï'9 ) VAN CADMIA, KOBALT. Dc Aarde Cadmia is , die het gemeene volk Gidlamina noemt , en ï'eftus heeft verbreid , dat uit deeze , bij het Koper gevoegt zijnde , prichalcum (Mefling} word» Het geflagt van Cadmia is tweederlei, het eene , dat in de metal-ovens voorkomt , en het ander is natuurlijk gegraave, dat nog tweederlei is, het eene deelagtig aan het metaal, het andere niet , en van deeze laatfte Cadmia word hier gefproo- hen» VAN ROOD-AARD. Deeze Aarde is rood , en van een bloedige en leeveragtige verf, vvec- ^ens het vogt dat gaar gekookt is van de onderaardfche warmte , waar Van ze de naam van Rood-aarde heeft verkreegen. Ze word Sinopica Seheeten, van Sinope , een ftad in Kappadocië. Bij Diofcorides word Sinopifche Rood-aard , die dik in een gedrongen , wigrig , Iceverver- 'vig, en bij zig geheel eenverwig is, de befte gekeurt, die ten aanzien Van defmaakzoet, vet, en wringende is. Wat aangaat de geboorte- Plaatfen, daar worden verfcheide foorten van Rood-aard opgetelr. Ten Sanzien van de verf, men vind fommige Rood-aard eenverwig, en ecni- Se met verfcheide verven gefchaakeert. Eindelijk , eenige Rood-aarde is Natuurlijk, en andere nagemaakt. De eerfte is of zagt , of hard, of dik, Nf vet , of tuflchen beide. Maar de nageraaakte komt voort uit gcbran- ^en Oker. VAN P N I G I T I S. Deeze Aarde Pnigitis heeft de naam ontfangcnvanPnigeus, een Dorp Van Mareotis in Libyë. Plinius heeft deeze Aarde, die Diofcorides Pni- Shis noemt , de letters verzettende , Pignitis geheeten. Deeze Aarde J^ord van Agricola, vet, dik, week, ten deele wringende, entendeele h^herp, om dat ze uit verfcheide deekn beftaat, befchreeven. VAN DE ZAAMENGESTELDE AARDENS, EN VOORNAA- JVIENTLIJK VAN DE AMPELITIS. Men zegt AmpeUtis> om dat Ze om de wijngaarden geftreeken , de ^ormen die de knoppen van de wijngaarden knaagen , d^oor haare reuk ,^odt. Andere willen, dat deeze Aarde, Ampelitisgenoemt word, om de wijngaarden daar in heel wel groeijcn. Agricola oordeelt , dar deeze Ee z onei- C 2Ï0 ) oneigentlijk Aarde, maar liever aardagtige zwarte Pek.zwavel ('Bitumen} kan genoemt worden. Theophraftus heeft ze Aard-koolengenoemr Soifl' mige Grieken hebben ze, naar de navolginge vande Hoogdtiitfche ben^!*' mmge, Steen-koolen geheeten. Daar worden veele onderfcheidenthe^' den van toegeftelde Aardens bij de Schrijvers opgerelr. De Pek zwavC' hgeaarde heeft , onder de zaamen geftelde Aardens, de laagfte plaats niet. en voornaamenthjk de pgraave pek-zwavel.ge Soode in Nederland, ze met een vaderlandfche naam Turf noemen. Welk gedagt van Aarde van de zon g«ar gekookt, geen veragtelijk voedfel aan het vuur geefr» dtemét H °u Inwoon*!* altemet geheele bunderen lands hebben verbrand. De aarde Arnoelm^ ftonl’ ƒ pek-zwave Is, I.gteli^nangefteeken , enfmdtookn»»' Uonds als men ze by t vuur brengt. De Ampelitis groeit te Seleucie it» byne: nogtans vvord ze heedendaags uit Umbria , en landfehap Italië, tuffehen den Apennijn en de Golf van Venetië , onder de^naai^ van zwarte Aarde, gebragt, en van de fchilders gebeezigt VAN DE HEELZAAME AARDENS, EN EERST VAN DE LEMNISCHE. 1“ p! ''?h "" noaraentlijk van Umnos, deeze Aarde Maar naden)**’ ceeze Aarde meelt , met een zeegel op gedrukt, verkout word word^^ vandeapteekers gezeegelde Aarde genoemt. Deeze Aardf heefteen wei^^^ taaiagtigheid, en om de vettigheid , wat flibberiigtigheid , erhan-t de tong met geen bijtende ftnaak, en indien ze in later lord word ze zo week als wafch. Daar is een verf in als in de Rood-aafd» nogtans met dit onderlcheid dat deeze de handen van die ze aanraak^ met vuil maakt. Galenus telt dnederlei onderfcheid van Terra Lemn>'^ (Lemnifche aarde} op. Hier uit is af te neemen, dat alle de creflagt^'^ van gepgelde Aarde niet van de zelve verf zijn , om dat fommi-e bhnk’ eenige hoogrood , en andere uit allebei de verf gemengt, gezien vvorde»>- VAN DE aarde UIT ARMENIK /an^ArL&V"'''^'^ Armenifche Aarde heeft van het gekreegen; welke naam , daar na in een laate^ ,euw, ook tot andere Aardens, d.e deeze in vermoogen en in uitterhjf ;edaan e ge ij e zijn, is uitgebreid. Dog de natuurlijke Armenifche . C ”0 Aardklomp, gevonden in dat gedeelte van Armenie, dataanKap- Psdocië grenft , en helt naar de Oker-verf. T hans is ze bij ons heel zeld- zaam , want die men beezigt, komtdigttebijdeverfvande Rood-aard, word uit Spanje of uit Normandijë ovcrgevoert. Maar de natuurlijke ^■■nieiiifche Bolus is geel , en de witte heelt men uit Hungarijë , door "'elkers middel men zegt dat het IJfer in Koper word verandert, VAN DE GERUNDE SAPPEN in het algemeen. Gerund Sapiseigentiijk gezegteen gegraave lighaam , dat of de warmte ^^eft dik gemaakt, of de koude heelt verftijft, en in eenigvogt geftelt, %felijk word ontdaan. Op vierderlei wijze word het gerunde bap ge- ^^elt, Eerftelijk, als de warmte een droog ding in een vogtig mengt, na de vcrmenginge kookt, of wanneer de waateren de aarde lekken- een weinigje dik worden gemaakt: of wanneer het belloote vogt de ^ofFe afknaagt. Wijders verftijft Sap is op tweederlei wijzere ver ftaan; ''[ant of het is een ftof gemakkelijk fmeltbaar van het vogtige , en dit is ^^gentlijk verhard Sap gezegt. Maar het gerunde Sap oneigentlijk ge- ^^gt, word genoemt, al wat uit het vogtige zaamen gegroeit , nooit , of ^^zwaarlijk, ten zij door een lang verloop van tijd, tot een vogt word ^■^tbonden, gelijk als alle geflagt van fteenen is: niet te min worden het *^'j het gemeene volk fteenagtige gerunde Sappen genoemt, die wij daa- ^^lijks uit de wateren fteen zien worden j nogtans met dit onderfcheid , fommige uit het finkfel van water voortkoomen, VAN KORAAL. Het Koraal word van fommige onder de zee-hcefters , van eenige on- de fteenen, en eindelijk van andere onder de pek-zwavels vermeld. Koraal neemt de plaatsin tuftbhen beide, dat geen heefter, noggeen word crezegt te weezen , maar op eenigerlei wijze de natuur van ^'^en aandos. Derhalven word het Coralium, of Corallum , ofCoral- geheeten. Dog dit naam-woord moet met een eenige L gefchreeven 'ï^'^rden, teegen het gemeene misbruik. Waarom zoude het niet Cora- kennen genoemt worden , gelijk als het geene dat het hart voed? éindelijk Antipathes is de naam van zwarte Coraal , die gezegt word,. artzenijë teegen veele quaalen te weezen , om aan den hals te hangen. P^Qfcorides ftelt dat het Roraal een zee-plantis, die onder dezee-baarea Sr natuurlijke weekheid Bezit, dog uit het water gebragt, eenfteenag- zelfftandighcid krijgt. Men moet de Koraal-plant op den bodem ( 222 ) van de zee ftellen houtagtig te weezen , die de natuur van Koraal dan aandoet, wanneer het tteenwordende Sap in het gantfche lighaam vandc hoLitagrige plant gaat , en dat zelve zo zeer doet veranderen , dat hij in zijn eigen natuur verkeert , wanneer zodaanigen Sap verhard word* Waarom het niet waarfchijnelijk is, dat deeze plant onder het water is, en uifgebragt zijnde hard word; nademaal Anfelmus Boericus haalt) dat hij Koraalen gezien heeft, van de welke eenige fcheuten houtig w^ren. Daar word ook wit Koraal gevonden , nogtans niet vaf^ in een geflooten, en zo wigtig niet, als het geene rood is, maar ligr^^’ en komt ondigt te voorlchijn als een fponfie. De oude Schrijvers h^l^' ben , ten aanzien van de verf, maar twee geflagten van Koraal voorg^' itelt , naamentlijk het roode en het zwarte. Maar de nieuwe Schrijvef^ hebben verfcheide onderfcheidentheeden , ten aanzien vandeverf naamentlijk rood, wit, zwart, groen, geeldgrig, afcbgraauw,bruinj^^ met andere gemengde verf geteikenc. Hier Haat aan te merken , dat, aanzien van de verf, de kunne in de Koraalen aldus word gezienj dat het ro^ dere het mannetje, en het ligtere het wijfje word genoemt. Waarom Koraal tweederlei is, het eene rijp, en het andere onrijp: het rijps volkomentlijk rood is, en het onrijpe, dat met verfcheide verven vult is. Het witte Koraal verfchilt van het roode niet in de zelfftandir heid , maar alleen in de verf. Het zwarte Koraal , Antipathesgenoenj'^’ ^et men van een boomiigtige gedalte, en meêr takagtig als het rood^* Het Koraal word gezegt veelerlei te weezen, naamentlijk hard, (vvcek,J valt, pijpagtig, rouw, befchaafr, en Heenagtig, De Koraalen maaken tweederlei onderfcheid: want fommigezijnnatuurlij^^’ en andere nagemaakte. ° ^ VAN HET SOUT, VictSont is het voortrefFelijkfle van alle de gerunde Sappen, reeden heeft Homerus het Sout goddelijk genoemt. Ifiodorus heeft fchreeven dat het^Sal^ Sout geheeten is gevveeft van Saliendo,Springst^»^ dat het in het vuur geworpen , ligtelijk fpringt , of daar uit fpringc. bevind dat het Sout een foorc van verbrande aarde is , naademaal hef net koude en in het vogtige word gefmolren , en daar na in het en m het drooge verftijft. Het Sout dringt natuurlijk deur , wring’ veegt af, verteert, drukt toe , en verdunt Het blijkt klaar, dat bout, het welke van de wateren voortkomt, «een vuurige natuur deelag tig is } om dat het alle lighaamen af knaagt, de leevendige verdelgt j de doode behoud. Waarom het Sout , met goede reedenen , de do° C 2*3 ) leevendige i en het leeven van de doode kan genoemt worden. Der- Wen word het Sout geteelt uit water, dat of natuurlijk foutig, of door *'’enfchelijk, kon ft werk gemaakt is. Dog het water natuurlijk foutig , of in de foutkuilen van de hitte van de zon , ot ingroote keete!s vaaten , door de vüurige warmte verdikt zijnde , in Sout verkeert, '’sgelijks dat door menfchen toedoen een foutagtigbeid heeft gekreegen, '^ord, door het vuur van gelijken dik gemaakt zijnde, in Sout verandert, dewijl de Konft de natuur navolgt, brengt ze veele geflagten van nage- ^5akt Sout voort. Derhalven kan het Sout in natuurlijk en nagemaakt '^^tdeelc worden. Het natuurlijk word of in de aarde, of buiten de aar- gevonden. Het geen in de aarde is , word of in het gebergte ge- ^^kt , of in de velden gcgraaven , of van der zelven zanden uitgetrok- Dog het Sout buiten de aarde gegroeit, is in de fonteinen, inde '^‘vieren in de zee , en in de poelen verborgen. Onder de natuurlijke ^^graavene, die gehakt worden , heeft het SalGemmeus,ofteSalGem- (Steen-fout f kriftal , gegraaven uit een fteenkuii) de ^ffte plaats , otfi dat het glinftert als kriftal. Dit in het vuur geworpen , ^■■aakt nier als de andere Souren, maar word gloeijend als ijfer. Dog onder gegraave Souren, worden , behalven het Sal Gemme, veele andere ^°Orten , ten aanzien van de verfcheidentheid van de verf, gevonden. VAN DE SALPEE^ER, NITRUM. Sommige leiden Nitrum (dat ook Sal Petrae , Sout van de rotfteen Bergfout word genoemt) van Nitor, zuivere blinkendheid , af. En word met het gezag der Grieken beveftigt , bij de welke het Ni- word geheeten, naamentlijk van waflen en afveegen : want dat ver- ^oogen heeft de Salpeter. Veele verzeekeren , dat de Salpeter van na- is tuflehen Muurfout en Sout. De fmaak van de Salpeter is twijftel- V j volgens Galenus, tuflehen het foute en het bittere, enis flaauwet het bittere, en fterkerals het foute. Ariftoteles heeft ook geoordeelt , ^deeze twee verharde Sappen gelijkvormig zijn. Alle foort van rlpcter is natuurlijk warm en droog : waarom ze infmjd , afveegt , en ktiaagt De kennis van Salpeterig water word , bij Fallopius , geZegt ^^cijelijk te weezen. De Salpeter word uit bitter fap door middel van ^®rnue gebooren. De natuurlijke Salpeter moet weezen zeet dun, pijp* , en fponfieus, De Salpeter word , gelijk als het Sout , of geboo-^ of door Konft gemaakt, De Salpeter word gebeezigt om Buskruid ^ *Paaken. VAN ( ) VAN DE aluin. De Latijnen hebben dit geflagt van gerund Sap . foutigheid van de aaide, en ook /lluin genoemt ; nademaal dat het ligt aan de verfftolft’’ voer de laakens geeft. Bij de Grieken word het Stypteria van wringen» toenijpen, ftoppen , geheeten. Encellius heeft nagelaaten , dat het van een midden- natuur is tuffehen Sout, of Salpeter, en Koperroodt Wan- neer men de Aluin op geglomme kooien zet , of in een pot fluit daaf vuur onder brand, zo zwelt hij aan Honds , en verheft zig tot veele bob- bels , en verheft met van zijn zelfftandigheid ; en fmelt voort in eenig vogt ,^geJijk als andere hardgeworde fappen. De Aluin ftaat zeer hard repn t vuur. De oude Schrijvers hebben maar alleen drie geflat^ren va^ -Aluin vermeld . naamentlijk weeke , ronde , en fcheur-aluin j daarde^ nogtans veel meerder gevonden worden. De Aluin is natuurlhke of gemaakte , en alle beide in weeke en hardgeworde te verdeden. weeke is meeft natuurlijk , en word zelden gemaakt. De hardgewofdi^ groeit veel , en word ook dikwils door konft toebereid. Van de wee!^^ zi|n twee geflagten j van dewelke het eene is zuiver , en melkwit : het andere onzuiver , bleek , en met veel vuiligheid befmet. Daar 'V0‘'' den veel onderfcheidentheeden van gerunde Aluin, om de verfcheide^*^; eid van de geftalte , geftelt. Dj| Aluinen zijn ten aanzien van de vef‘ versheide: nademaal de eene Aluin is wit, de andere afchpraauw in wit, oteen weinig bruinagtig , dat men zwart noemtj ja roodt. ’ genoemt koperwater, VITRIOL, EN SCHOENMAAKERS INKT. Dit naamvyoord Chalcanthum heeft gelijknaaniigheid in. Dog eenig® Schrijvers hebben d,t gerunde (ep met de nnam van Vitriolte kenneu peven. Maar het word Chalcanthum genoemt , gelijk ak blom koper, of om dat het, zo als fommige willen, uit Chaldtis of Kop«'' fteen , voortkomt. De Portugijs Amatus merkt aan , dat deeze natuurlijk' Vitriol, van de Spanjaards, Italiaanen, en Franfen Cuperofe, fKop"' Lom ’ '• °''r Geber noemt de Chalcanthum Kopf' iorfóro^“' “IL " van de Chalcanthum Letf in de cL.Rr„drmVotifdVw,>°°T^ f d » eens hemekblaauw. Diofco Js LXfchl.d dTzeK C 2*0 •Pagemaakte, Tuflchen vijf gerunde fappen , naamentlijk tuflchen Chal- •^anrhum , Mify , Sory , Chalcitis , en Melanteria , komt de grootftc '^erwandfchap en nabeftaandelijkheid : alhoewel het meerder gedeelte van *^eeze fappen , bij onze tijd , onbekent zijn. Chalcitis is een metallifch gerund lap , vol roode koper-verf. Mify is geel van verf, en gewreeven lijnde glinftert van goude vonken , met een harde , zandige , cn aardag, %e zelfftandigheid. Dog de Sory is bijna zwart van verf , vaneenftecn^ %igc hardigheid , om de geweldige zaamenrunning , en zo benaauwt P'an reuk , dat die der aan ruiken qualijk worden. De Melanteria , bij de Latijnen metallifchen inkt , word van tweederlei afkomft aangemerkt j ''^ant fomtijds bloeit ze om een kopere vuurfteen , als foutigheit of wol- %heit , en komt dun , zagt, ligt, veelmaal inde gedaante van hair voort i is klontig , hard , en vaft. De Melanteria is zwart , en daar is de Btootfte wringende kragt in. VAN CHRYSOCOLLA, BERGGROEN. ChryfocoJïa is bij de Grieken lijm van goud. Bij Plinius word het etter Van goud , en bij fommige groene aarde genoemt. Deeze Chryfocolla is ï'veedcrlei , natuurlijke en gemaakte. De natuurlijke word in de erfs- Bangen geteelt , terwijl de merallijke ftof van den reegen bevogtigt zijn- , droog word. De verf van de natuurlijke Chryfocolla is groen , ■Pogtans onderfcheiden door zijn trappen. De nagemaakte word tweeder* geftelt. De eene die de gras-groene als meede Orobitis (gelijk kleine P^ikke) is genoemt : de andere nagemaakte word van de Latijnen San- P^rna geheefen. Daar is ook een ander geflagt van nagemaakte Chryfo» ^^Ha uit Salpeter gemaakt , dar de goudfmids in de plaats van Chryfo- ^ülla gebruiken > de uitheemfche noemen het Borras. VAN HEMELSBLAAUW, DAT DE GRIEKEN CYANON HEETEN. K ^aeruleum , Hemehhlaauvif , word bij de Arabiers Lazuli genoemt, geflact van verf word ons van over zee toegevocrt i daarom word fij het gemeene volk Azuur van over zee, Altemann , genoemt, ^en heeft dan aan te merken , dat Cyanum een fteen is, fomtijds met f'PPide zanden befproeit, bij de Arabers Lapis Lazuli, Azuurfteen, ge- • en dat het ook een metallijk gerund fap van een heemelsblaauwc Verf ij ’ waar van tegenwoordig word gehandelt. Als meede heet men een gefteente of fteen , Cyanus, van dit fap veel verfchillende. Theo- Ff , P phraftus fchijnttwee geflagten van Hemelsblaauw teftellen , naamentlij!^ het natuurlijke en het nagemaakte. Sommige Grieken ftellcn drie gefiag* ten van Cyanon voorj twee natuurlijke, het Scythifche en het Cyp^'"' fe, en een nagemaakt, naamentlijk het Egyptifche, dat ver booven andere word gekeurt. Daar zijn veel verfcheidentheeden van het nagfi* maakte Hemelsblaauw , van decze zijn eenige beeter als de natuurlijk^' "Het natuurlijke Hemelsblaauw komt voort, zo meenigmaal als hetfoi*' tige en fcherpe vogt de metallijke ftof rondom uitknaagt. Men vin^ "het in de aderen en in de veezels van de metallen , of deur zig zelve ab flard zand, of als Savel, ^ VAN ARMENIUM. Arrmninmi dk Gzltnm Armeniacum noemt, is insgelijks een tallijk fap, van de Cyanus, niet als in weinige witheid , verfchillend^' Het word maar alleen uit Armenië gebragt , hoewel men het Hemels blaauw telkens op veele plaatfen gewoon is te vinden, VAN KOPERROEST EN IJSERROEST. 'Aerugo oi Aerma i Koperroefl, word tweederlei geftelt, naamentlijk natuurlijk en nagemaakt. Het eerfte is een metallijk fap, in dekoperig^ ertfen hard geworden, Diofcorides ftelt twee geflagten van dit in de k^' pernaijnen van Cyprus. Het eerfte bloeit maar in een kleine quantk^k om de koperrijke fteenen. Het tweede van een goede verf , lekt yloedig, maar vuil , uit een zeeker hol in de hondsdaagen. Het def^^ geflagt van Koperroeft , het welk men het befte keurt, is dat bij die Rhodus tot kleine brooden word gemaakt. Van het nagemaakre Kop^f' roeft worden van gelijken drie geflagten getoontj want het word het Koper afgefchrapt, of rot balletjes en koekjes gemaakt , of het wof" van de ambagtslui in een vijfel ,en met een ftamper van Cypers kop^J met kinderpis , toebereidt, De verf van het Koperroeft is witagtig in blaauw , en het is fcherp van fmaak. Het \]ferroefi of de roode roeft van het IJfer is een gebrek, en^^^ zeekefe rouwheid, gelijk als het koperroeft van het koper , waardo^ het IJfer, van vogt geraakt, word beleedigt. Daar is een roode ver‘» met zwartheid doormengt, in: waar van het de naam vanKubigo, toO 0e roeft, heeft ge vronden* C J Van de vette gerunde sappen, en eerst VAN AURIPIGMENTUM, OPERMENT, rattekruidt. Ifiodorus heeft gefchreeven dat het Auripigmmtum word genoemt^ dat het fchilder-verf van een goude verf is , dewijl het op de fchil, de verf van goud vertoont. Of liever, om dat het in de mijnen ^«Vonden , goudverwig blinkt. Bij de Grieken word het Arfenikon ge- ^^eten, Arfeniciim en Auripigmentiim zijn naamen vandeezeerts-ftoffe. Welke van de Schrijvers zeer dikwils door een vermengt, en zonder ’^^derfcheid gebruikt worden ; niet te min fchijnen ze alle het zelve te ^sezen : want alle Auripigmentiim word Arfenicum verklaart , maat ^eurtwiflelijk fchijnt alle Arfenicum geen Auripigmentum te weezen.' ^3arom heeft Aalbert de Groot driederlei Arfenicum geftelt, de witte, roode, en de citroen-geele , en deeze laatfte noemt hij Auripigmen- Agricola verdeilt den Operment in twee geflagten , naamentlyk in ll^tuurlijke en in nagemaakte. De natuurlijke brengt hij , ten aanzien van verf en de geftalte , tot drie onderfcheideniheeden. De eerfte beftaac veele korften , en gelijkt naar de verf van goud. De tweede foort y^i'haalt hij dat een goudverwig poeijer is , en de tweede plaats in deugd ^^eft. De derde foort ftelt hij voor, flegterals de andere te weezen, eti ^^fiigermaaten van verf naar de Sandarach te gelijkenen. Behalven ds needer geftelde onderfcheideniheeden van de natuurlijke Arfenicum , ll^nnen veele twijffelen, of ’er eenige andere foort gevonden word. Ein- ^hjk befchrijft hij ook twee geflagten van nagemaakte Arfenicum* Het y^die word uit eeven gelijk gewigt van natuurlijke Arfenicum en Sout ^''eid. Het tweede word uit vermengde natuurlijke Arfenicum en Zwa- ,®1 gemaakt, dat de Arabifche heelmeefters Reaigar noemen, en an; ^*"6 met een bedurven naam , Rifagallum heeten. VAN SANDARACH, BERGROOD. .^QSandarachaof Sandarax word, volgens Agricola, een verhard fap ^^^gelegt , als verbrand , vol roode of gloeijende verf , Hinkende gelijk ^'s'avel , en word gebooren , terwijl de Operment door kragt van de on- ^^faardfche warmte de roodheid krijgt, gelijk de Oker als men hem brand Rood-aard word. Voorts heeft de Sandarach natuurlijk die zelve ^“^^gten , die de Arfenicum bezit. De Sandarach word in gegraave of ^^‘^urlijke , als meede in konftige en nagemaakte verdeelt. Ff* VAN C *>« ) VAN DE ZWAVEL. Ifiodorus heeft gefchreeven , dat Sulphur, Zkpavelj genoemt worci» gelijk als de brandende grond van het aardrijk: want hij is veel van vuurige en drooge natuur deelagtig. Fernelius heeft de Zwavel , deU oli van ^ ® genoemt, Diofcorides heeft het verklaart , een graafba*^ genees-middel , uit een zeekere vette ftoffe van de aarde voortgekoo' men , te w^zen. En dat fchijnt niet vreemd van de waarheid t?zil»' om dat de Zwavel in der daad de vettigheid van de aarde is, die het g^' •weid van het vuur uitperft. Want de Zwavel begrijpt in zig veel lüf cn vuur. Daar worden twee geflagten van Zwavel geftelt , naamentli/1^ natuurlijke en toegemaakre. De eerfte word geheeten Zwavel die het vuU^ net bezogt heeft of leevcndige , en de andere gekookte. Ten aanzief» van de verf. Zwavel verfchilt gewoonelijk van Zwavel j wantdeeen^ IS geel, de andere groen , eenige afchgraauw , fommige ros, en andet^ van een andere verf, welke onderfcheidentheeden, niet alleen aan den^' tuurlijke, maar ook aan de nagemaakte Zwavel, konnen eigen zijn. VAN DE bitumen, PEK-ZWAVELIGE VETTE AARD-SLIJM, JOODEN-LIJM. Men heeft aan te merken, dat met het woord Bitumen in het alg«' «neen, den geheelen hoop van Bitumina, zo uit de zee, als uit de r‘* Vieren , poelen , fteenen, bergen, of van zelf uit de aarde voortkoO' mende, verftaan wordj hetzij de zelve zij zagt, of week, of hafdr of vaft. Waarom van fommige Schrijvers Afphflti, dat is met de naa>i» van Bnumen, de Bitumen. Naphtha , Kamfer, Maltha , Piflafpba‘' turn, Gagates. eedel gefteente van Samothracië, Thracifche fteen, meede ObMianus, gegraave Kool, de aarde Ampelitis , Barnlfccn» Rots-oli of Steen-oh of üli-fteen , Pek , en Amber, verftaan wof' “f"* Bitumen , eigentlijk een vet fap, word van fommige tijniften Water-pek genoemt, om den poel waar in het groeit, en oH* de gelijkenis die het van Pek heeft, De Bitumen is een gerund lap, ijmig , zeer taai , en door de groote vettigheid drijvende op het wat^U een zeer bequaam voedzel van het vuur, en door geen water uit te blu*' kenen gemakkehjk kan onderfcheiden worden. Voor eerft, indien blinKt als purpcj , zo ze wigtig is , en een fterke reuk heeft. En da^' om IS dit van de Jooden-pek te verftaan. Maar wat voor de regte (uoien by ons te gebruiken zij , kan naauwelijks uit de Schrijvers c i29 ) ®nze tijd verftaan worden , om dat ze in deeze zaak niet weinig ondct *öalkandcren verfcbillen. VAN DE NAPHTHA. PETER-OLI BIJ JUNIUS. Met het woord van Naphtha word weeke Bitumen verftaan* Dog dit ^oord is van een vreemde afkomft, van de Babyloniers ontleent, De Naphtha, gelijk als de blom van Afphaltum, is een vloeibaare vogt gc- oli ruikende als Zwavel, en fcherp van fmaak, De Naphtha is en*vuur deelagtig» drijft booven op het water, en vat het vuur tec ''lügt. De nieuwe Schrijvers kennen veele onderfcheidentheeden, Bello- '^'üs heeft geftelt , dat ’er maar alleenlijk drie foorten zijn , naamentlijk zwarte , de witte , en de rofle. Van de piSSASPHALTUM. BIJ JUNIUS MUM IJ E. t)e Pijfafphaïtum of Piffafphaltus bij de Grieken , heet bij de Latijnen ^icibitumen, Pekbitumen. De Hoogduitfehers noemen het Berg-wafch, fomtijds Duivels-drek , om de leelijke vuile ftank , die het uitgeefr* Omtrent de natuur en de geboorte van de Piflafphaltum ontftaat een ^^el groot gefchil tuflehen de Schrijvers. De Piflafphaltum is niet an- ders , als gcftolde Bitumen , die zo hard word als Pek , en komt uit de ^clve vogt of decg-klomp voort, waar uit de Bitumen groeit, en op kanten van de rivier, bij hooge vloed geworpen, ftremt aldaar tot zeer harde kluit* VAN DE MUMIA. De Arabiers verftaan, met het woord van Mumyêt PiffafphaTtum , niet anders word gezegt te zijn , als Birumen met Pek doormengr* de Mumiië word niet anders gezegt te weezen , als «n lijk met ^out gefprengt , of met Salpeter gefouten , daar na met Ceder-gora , 'Afphaltum, en andere welriekende dingen verzien, op dat men t ovef- bewaare, en dat het een aangenaame reuk geeve. VAN DE SUCCINUM OF ELEGTRUM„ BARNSTEEN. Latnnen noemen Succinnm , als een fap van een boom : want Ba- ftelt de Barnftëen te weezen een plant-fap i verhard in de natuur een fteen. Of liever hebben de Latijneu het Succinuro , Barn- F f j itcen, C *30 ) fteen, gehecten, naademaal het uit vette Bitumen allengskens tot eefl fteen verhard, Ruëllius heeft vermeld , dat de Barnfteen , bij het meen flag van geneesmeefters,citroen-geeIe ofgeele Amberd word gcnoemt- De Maoren noemen t Carabe, Daar is aldjt een groote betwifting on* der de geleerde luiden geweeft, omtrent de oorfpronk en de natuur de Barnfteen. Derhalven overflaande de gevoelens van verfcheide Schtij' vers> zo meint AldroyandiiSj dat de Barnfteen een zeeker geflagt v'an Bitumen , of een vettigheid van de aarde is > die bij zee-vloed uit foin* jnige holle hoogtens van klippen uitborrelt j en in zee afvloeit j het door de foutigheid van het water te zaamen runt. Want men fomtijds in de Barnfteen gedierte, als gevogelte, en ingekerfde, muggen , vliegen , bijen , mieren , roode wurmpjes , hagedifl'^'^J Ipinnekoppen , en adders , welke alle in de Bitumen , toen ze nog was, of ingevloogen, of ingekroopen , of ingevallen zijn, te weetij terwijl ze uit de aarde vloeide, en daar door om de lijmagtigheid vai'' geklceft , te gelijk met de zelve in fteen zijn verandert, De Barnft^^** heeft dit ingeplante van de natuur, dat ze meeft van harde beftaandelij^^' heid is , nogtans niet weinig beneeden de hardheid van fteen beftaand^' dewijl ze gantfch niet zwaar is. Ze heeft de reuk van Bitumen, en cene verf, maar nu eens wit , dan goudgeel, nu als fchoone wijn, witagtig, en nu faftraan-geel , en ook afchgraauw, De blanke Barnft^^J word bij ons in hooger waarde gehouden. Men heeft bij ervaarenthejd ondervonden, dat de gewreeve Barnfteen niet alleen kaf, maar ook Iigte lighaampjes naar zig trekt, De Barnfteen word in opregte en vervalfchte verdeilr. Daar is ook een andere harde Barnfteen, znv^'’^' van een onaangenaame reuk, nogtans ligt, en bijna gelijk als hoUC> deeze word gezegt het Samorhradfehe eedel gefteente van Plinius weezen, komende uit het eiland van die zelve naam van daan, en^of^ door de bank zwarte Amber genoemr. VAN DE GAGATES, AGHETSTEEN. De Gagdtes heeft zo groote verwantfehap en overeenkoominge Barnfteen, dat fommige de Gagates niet te onregt de zwarte Barnft^^ hebben geheeten. Hij heeft de naam gevonden van de rivier Gag^*^^ ' Bij bylvaricus word hij Lithodaemon, dat is Duivelfteen, en bij hetg^' meene volk, om dat hij al de werkingen van de Barnfteen doet, Z'var Amber genoemr, De Gagates beftaat uit Bitumen , die allengskeris hardheid van fteen krijgt, De Gagates fchijnt verbrande > zwarte , verharde Barnfteen te weezen. C ^5» ) VAN DE CAPHURA, KAMFER* •Agricola verhaalt, dat Caphura fchijnt een Indifch woord, bijdeMoo- l'cn gemeen geworden , te weezen , om een hard geworden fap te betec- De zalfmaakers in de winkels zeggen Camphura. Het meerder gedeelte van de oude en de nieuwe Schrijvers meinen, dat de Kamfer een van boomen is. Maar Agricola, Averroès, en andere fchrij ven, dat Kamfer tot het geflagt van de Bitumen of de Naphtha is te betrekken. '^3fdanus, op dat hij de verfchillende gevoelens van de Schrijvers mog- bemiddelen , geeft voor , dat ’er tweederlei geflagt van Kamfer kan "'^ezen , één gegraave , dat in ’t ingewand van de aarde , als Bitumen ^oeit, en het andere, dat, gelijk als een traan, van de boomen uitzweet, Aldrovandus zeit vrij uit , dat de Kamfer meer een geflagt van Bi- j|?nien, als eenzeekerefoortvaneengomis. Men zegt, eer de toebereide *'3nifer bij ons word gebragt , dat ze in haare geboorte-plaatfen rouw en ^^artagtig is. Ze waaflemt zeer ligt weg , of men moet ze naauw in ^^ofen bewaaren. De deugd en de voortreffelijkheid van de Kamfer ^‘inkt voornaamentlijk door vier kenteekenen uit, naamentlijk door wit- klaarheid, zuiverheid, en reuk. VAN DE AMBRA, AMBER, AMBAR. , ^e Schrijvers verfchillen onder malkanderen van gevoelen , omtrent r geboorte van den Jmkr. Paludanus verhaalt, dat den Amber uit zee* fonteinen, die in de diepte der zee zijn , voortkomt, de welke daar ^ Op ftrant in de zon gelegt zijnde verhart, op de mannier als de an- foorten van Bitumen , die de zee uitwerpt. Behalvcn datCIufius, Caliger , Monardes , Libavius, en andere geleerde mannen, de naaiur de Amber-grijs naarftiglijk onderzogt hebbende, eindelijk het hebben ö^ftelc een zeeker geflagt van Bitumen te weezen. Het zij , zegt Aldro- j.^'idüs, deeze ftoffe dan uit fonteinen vloeit, of uit eenige pek-zwave- fcg® aardens word uitgetrokken, wij ftellen dat de Amber een geflagt van ,‘^Umen is. Men heeft aan te merken, dat de Amber van de natuur met P^herzoetfte reuk is begaaft. De welriekende Amber, de afchgraauwc de grijfe (zo als de Arabiers zeggen) word ren hoogden gepreezens « ^5r de zwarte en de heele blanke word niet voor goed gekeurc, Brafavolus > volgens de meining van de nieuwe Schrijvers, drie geflagten van - '*'ber , ter needer. Het eene ros en vet , dat booven de andere word en Selachicicum word genoemt, van de plaats in Indië alwaar het groeit. C ^1* ) witagtig is, Sechrageheetcn, en m't ge' 1rt‘nrf^ ^ derde noemt hij zwart , dat hij als vuil Keurt , en volgens fommige gelooft word , van de wallevilTen opgeflokt efl geworpen te zijn. Daar word ook een zeekerehars metnaame Liquid- ambar vermeld, uit deeze vers vergaaderde en weggezette druipt een ge' deelte , dat ze daar na oh van Liquidambar noemen, beide zeer welrV cn voomaameutlijk dc oli, om dat ze van een genoegelijke en aangenaame reuk is. VAN DE STEENEN IN HET ALGEMEEN. genoemt , dat in het vuur in damp niet weg gaa^ Steenpn ftofFehjke oorzaak van de oicenen is . als een drooge vuurwordende uitwaaffeming. Derhalvef» eett men aan te merken , dat de voortteelinge der Steenen gefchied» werkende warmte . die de vermenginge voltooit , en door ee«» 2U k ïen bepaalinge van de Steenen «« omdat er niemand, onder de ouwdeen nieU' we Schrijvers , word gevonden, die een volkoome Steen-befchrijving^^» F?n^"rT f" bepaalinge , in gefchrift heeft nageJaatem Eindelijk de rotfen en de Steenen , zijn , ten aanzien van de hardheid» femakLrï^'" malkanderen te verfchilJen: om dat ’er fommige zijn , d“= zal moeijelijk gehakt en gebrooken worden; ^Sen e zal hit nT van het eedel itfen h^eten van daan zal ijder juweel Steen heeten , maar elke Steen zal geenfins een juweel genoemt worden* Wat aang^t de ze fftandigheid . Ie rotfteen Jord drffzand^gT en de Steen zandagtig geheeten : wijders hebben fommige Steenen onderfche<' de , en andere ononderfcheide deelen. Hiervan lan word de hardheid ea weekheid van de Steenen aangemerkt. Daarcnbooven word hef gf pgt vande Steenen, ten aanzien van de verven, van veelderlei verfcl>i>' fcndheid gevonden. Wat andere hoedaanigheeden aangaat, en eerll reuk belangy eenige rotfteenen geeven een onaangenaamen , en ft"”' mge eenen hefFeli)ken reuk uit. Daarenbooven woïden eenige ondet' fcheidentheeden in deStcenen van de uitwerkinge aangemerkt.'renla”'' n de zewru™"^®' gelijk als fpeelende , bre”f gen voolt beeldtemffenvandteren, planten, en andere onbezielde d>»' V Al* C 23J ) VAN DE STEENEN MET EEN GEMEENE NAAM GE- NOEMT, EN EERST VAN DE MAGNEET, MAGNEETSTEEN, ZEILSTEEN. De Steenen begrijpen in het algemeen onder zig vier verfcheide geflag- j naamentlijk Steenen met een gemeene naam geheeten j Marmer- ^^eenen, Rotfteenen , en EedelgefteentensQuweelen.} de Schrijvers ver- ^*^hillen van gevoelen omtrent den oorfpronk van bet woord Magnes: ''^ant veele leiden deeze oorfpronkelijkheid af van een zeekere herder Gagnés, de eerde vinder van deezen fteen, J. B. Porta heeft gemeintj ^at hij Magnes van grootheid is genoemt geweeft , niet ten aanzien van het beflag , maar van de kragc (deugd). Daar is in de natuur der din- gen niet verwonderlijker als de Magneet, en het is zeeker dat het gebruik ^'an de zelve bijna goddelijk is, De Magneetfteen is een zwaare fteen, uit een gedeelte van mineraale ftof beftaande , fchoon hij , als hij gegoo- word, geen metal maakt. Waarom men zal verzeekeren, datdee- 2en fteen uit alle zaamenzettinge van fteenen , met eenige bijmenginge '’an metallijke ftof, is gegroeitj daarom word hij in verf bij hetijferver- Seleeken. Wat zijn deugd belangt , deeze fteen is van natuur eigen , ^at hij het ijfer trekt , en zig altijt naar het noorden wend. Voorts is hij zo veel kragtiger en fterker in dit werk , als hij uit dieper mijn is uitgegraaven geweeft. Weederom fchoon de Zeilfteen het ijfer aanlokt, ^anneer hij ligter als het ijfer is , dan zal hij zig tot de ontmoeting van het zelve beweegen: want de befte Zeilfteen trekt het zeste gedeelte van het ijfer, naar reekeninge van het gewigt. Derhalven lokt hij het ijfer aan, deelt zijn kragt zo meê aan het afgetrokken ijfer, dat het ander ijfer ^ut zig trekt , en opgehangen vaft houd. Zo dat de kragt van de eene Uaalde in de andere , en van de eene ring in de andere overgaat. De Magneet heeft twee teegen een geftelde afpunten, te weeten een noorder een zuider , welke twee zijn teegen over een geftelde punten. Men ^^gt dat het gebruik van het fcheepvaaren , door hulpmiddel van de Zeil- l^^en en het Staal, de aaloudheid onbekent, van eenen zeekeren F lavius uitgevonden. VAN DE PYRITES, VUURSTEEN. ^ De Latijnen hebben , met een naamwoord van de Grieken getrokken , iytites gezegt. Andere de Griekfche naam veragtende , hebben hem de ^tandige-van branden , of de Vuurige-van het vuur , en de Haard-, of ® Vuur-draagende- fteen geheeten. Dog deeze fteen heeft de naam Gg ( *34 ) van het mur gevonden, om dat hij door het flaan van het ijfer, of van een andere harde fteen , vuur uitfchiet. De V'uurfteen grenO: aan de metal- lijke natuur, om dat hij met een gedaante van goud, enfomtijts van zil- ver , en meeft van meffing word gezien , nogtans van een fteenagtige zelfftandigheid. Daar is geen fteen , die van grooter meenigvuldigbeid van verfchillentheeden overvloeit, als de Vuurfteen > niet alleen ten aan- zien van de zellftandigheid, maar ook ten aanzien van de verf en degc- ftalte, De Vuurfteen word groen , blaauw , purper en afchgraauw gS' zien, voornaamentlijk in de lood- mij ne n , want hij gelijkt bijna naar dc verf van alle de metallen. Wat de geftalte belangt, ze zijn rond, vierkan- tig, hoekig, langk-werpig, eirond, hol, plat, tuitig, enfponfieus: men ziet ’er als honigraaten en gelijk een tros druiven. Thans word de Vuiif' fteen meeft gebeezigt , om het vuur in het buskruidt van de handbus te vef* wekken. VAN DE ^TITES, ARENDSTEEN, Een andere is t:_/Etites een eeldelgefteente , genoerat van een Aren<^ met een witte ftaart j en een andere is frites een fteen , van de welk^ teegenwoordig word gefprooken , die bij de Grieken de fteen ^tites o* de Arendfteen word geheeten: moogelijk om dat hij in de neftender^' renden word gevonden , en in zig een andere fteen bevat, die beweeg*^ > als ^hij gefchud word. Deeze fteenen verfchillen van zoveel verv^*’^ als er in de verfcheide foorten van Arenden worden befpeurt. De Aren^l' fteen is verfcheide ten aanzien van de geftalte , de verf, de geboorteplaat^^ en van de freentjes die ’er van binnen in beflooten zijn. Deeze word tweederlei , te weeten mannetje en wijfje geftelc. VAN DE G EO DES, AARD-STEEN. Deeze»5Vr^«is bijna rond, en verwandfehaptaan den voorverhaalden en is van de aarde , die hij bevat , geheeten. VAN DE ENHYDRUS, WATERSTEEN. Enhydrus word bij de Grieken uitgelegt dat geene , het welke in water begrijpt , dewijl hij van de Goodes Aardftcen niet verfchilt , ^ . door het geen hij van binnen in heeft , en gelijk als de waterige fteen wo*' genoeiftt, VA^ C f ) VAN DE OSTRACITES, OESTER-STEEN. De fpeelende Natuur brengt een zeekere fteen voort na de gedaante een Oefter , en zodaanige fteen word Ostracites van de bchrijvers genoemt* Orn dat hij gebrooken zijnde, fomtijts veele Arendfteenen Schijnt te bevatten. Maar hier ftaat aan te merken , dat met deeze naatn '^eele dingen van de Schrijvers worden beteekent : want Plinius heeft een Zeekere foort van een eedelgefteente Oftracites of Oftracia geheeten» VAN DE ENORCHIS, KLOOT-STEEN. Deeze dVrr» , van fteenen bezwangert, is eigentlijk Enorchis te noe- *^en , en Orchis moet men de fteen heeten , die bevat word : want Orchis beteekent bij de Grieken een Kloot , en hij word Enorchis genoemc, '^aar de klooten in zijn. Boëtius fchrijfc, dat deze fteen rond is gelijk de Geodes , meeft van grootte als een duiven-ei. VAN DE N I E R-S T E E N. Ze noemen deeze fteen niet alleen van de gelijkenifle van de Nieren Nierfteen, maar ook om dat hij de nier-qiiaalen te hulp komt. Van geboorte-plaats word hij Sardus genoemt , naademaal hij in Sardinië ^ord gevonden. De verf van de fteen is zwart, helder, maar nietdeur- chijnende, met een zeekere waapenruftingeomgeeven, van gelijke vaft, een gepakt , wel weegende , en op een doek gewreèven zijnde dat hij word , trekt hij ftrootjes als de Aghet-of de Barn-fteen. VAN DE STEEN GLOSSOPETRA, ROTS-TONG. Deeze fteen word Glojfopetra genoemt , gelijk als een tonge van dé ^cenrots , of een fteen gemaakt als een tong : dog om dat hij de tong een menfeh , of van een ander dier gelijkt, fchijnt hij de oorfpronk zijn naam daar van getrokken te hebben, Veele hebben hem , naar zin der Grieken Ophiogloflbs, Slangetong, genoemt: maar hij word ^eeter bij de tong van de vogel Spegt , als van een ander dier vergelee- Een zeekere foort van deeze fteen is zo net met tanden verfiert , een gaauw konftenaar dat werk naauwelijks zoude konnen naamaa- Het dikfte gedeelte van de zelve is fteenagtig, omdathetdikwils de fteenen groeit , een gedeelte fchijnt puntig hoornig , en blinkt G p' 1 meeft C 23^ ) meed van fterk zwart , als de klaauw van een Spreeuw. De Rotstongen verfchillen onder malkanderen , ten aanzien van de verf, de grootheid» en de gcftalte. VAN DE CERAUNIA, BLIXEMSTEEN, DONDERSTEEN. De Vonderjleenen zijn vermaagdfchapt aan de Rotstongen, Maar tnen moet aanmerken , dat deeze naam (^Ceraunia) een bijgevoegt naamwoord is , het welke betcekenc al dat geene het welke naar de gdhlte van den blixem gelijkt. Gefnerus verhaalt, dat het Kriftal, in fommige plaatlen van Zvvitferland , Bli.xenifteen word genoemr, of om dat men gelooft » dat hij te zaamen met den blixem needervalt, of om dat hij door zijn ei- gen geftalte naar den blixemfteen gelijkent. Deeze fteen word van vee- Ie Schrijvers Ceraunia , in het vrouwelijk geflagt genoemt : niet te min zou het beeter weezen, dat hij Ceraunias, volgens de eerde buiging de^ Grieken , in het mannelijk geflagt, wierd gcheeten, De deenen van di^ geflagt , zijn meed vijf vingers lang , drie breedt , en gelijkenen , aa'* bet deel dat het breedtfle is, te eenemaal naar een beitel: de dikte is v^n een duim , en ze zijn zeer hard en zeer zwaar , van zelfdandigheid lijk de keijen , daar men vuur uit klinkt ; ja dat meêr is ze zijn fomtijf^ zo hard , dat *er de vijl opafdeuit. Omtrent het deel van heteevenwig'' van de deen ziet men bijkans altijt een gat van een duim , en fomtij^^ grooter , indien de deen grooter is. De Donderdeenen worden malkanderen door verven , gedalte, en geboorte- plaats onderfcheiden. VAN DE CHELONITES , SCHILDPADDESTEEN , PADDESTEEN- Deeze deen word Chdonites van de Schrijvers genoemt, ofomdathij naar het hoofd van een Schildpadde gelijkent, of eenige gelijkenilTe m^*^ des zelfs dekzel heeft. Hij word ook Brontias en Ombrias geheeten > naademaal men bij het flegte volk gelooft , dar hij met den donder , met den reegen needervalt. Agricola delt dat deeze deenen de hoofdeï’ der fchildpadden gelijkenen , geelagtig van verf, fomtijts groenagdg» bij wijlen rqodagtig , en al te met bruinagrig , van gedalte bijna als eefl halve kloot , zelden lang , deets van grootte als een ei. Nogtanszij>^ deeze deenen meed altijt kleinder , met fcherptens en overhoogtens uit' puilende, VAN DE BELEMNITES , PIJLSTEEN , LOCHS-STEEN. Bdemnites moed Belenites,. op zijn Griekfdi, van de gedalte van ees pijU C 237 ) pijl , uito-efprooken worden, W ant deeze (teen loopt uit een ruime wor- tel in een zeer dun fpits af. Waarom veele hetn een pijl noemen, Pli- •'ius en andere Schrijvers hebben de Belemnites een Idcefche dadel ge- i’eeten, van den Berg Ida, alwaar ze groeijen, om dar ze hebben aange- werkt , dat hij de gedaante van een vinger heeft, Deeze fteenen krijgen ^'an de zclfftandigheid j verf, reuk, maakzel , grootheid, kleinheid, deugd , verfcheide verfchillendheeden, Zommige hebben geoor- ^eelc , dat de fteen gegroeit is uit de pis van eenig onvernuftig dier , en '^oornaamenclijk vandeLochs (Lynx.) VAN DE TROCHITES, RADERSTEEN, TOL-TOP-TUIT-STEEN. De Trochites word van de rondheid genöemt , en Trochos betee- ^ent een Radt. Want zeekere ftreepen , of radertanden loopen hier en ^aar, uit een ruime fteungrond , met een gladheid , over het midden ''an de fteen, zo dat hij gefronfelt lijkent als een fint Jacobs fchulp , en ^omtijts zweemt naar dat kinder fpeeltuig, dat peersgewijze eindigt, De ^ntrochos beftaat uit ongefcheide Raderfteenen, als hebbende van bin- een Radt. Ze zijn booven op malkanderen geftelt zo fraai te zaa- ien gevoegt , dat ze door eenig konftwerk fchijnen vereenigt re wee- .^en, want de Radertanden van de eene zijn in de rijen van de andere Wgefteekeni gel‘jl« als men zien kan in de voegen van een menfehen bekkeneel. VAN DE HOPLITES, WAAPENSTEEN. Bij de Grieken heet hij Hopïites, die bij de Latijnen Waapenmflinge C Harnas) word genoemt. Maar te deezer plaatze beteekent het een Üeen, gelijk als met een ijfere korll gewaapent. Dewijl hij niet alleen ^^bruineert koper , maar ook ijfer , en fomtijts goud ukdrukt : nogtans ^grijpt hij «^een van deeze metallen in zijne zclfftandigheid, maar daar word ^'seen zee&r begin van de natuur vertoont, die diergelijke metallen wil- Voortbrengen, De fteenen , met deeze waapeninge verzien , zijn of of klein, of middelmaatig. Voorts hebben zij verfcheide geftal- ^^■lisi^maar onder de andere fteenen van dit geflagt , fchijnt die fteen , de hoorn van Ammon genoemt word, om dat hij de gedaante van in zig omgekrulden rams-hoorn verbeeld , met een goudverwige ^^apenruftinge aangedaan te weezen. Sommige brengen tot de Hopli- den fteen^Hepheftites , die Plinius fchrijft dat de eigenfehap G g 3 C *38 ) fpiegel heeft ; met beeldteniffen te vertoonen ", en daar van den naatö zou gevonden hebben , om dat deeze fteen , in de zon gezet , droogt ftoffe aanfteekt , eeven-al-eens als een holle fpiegel gewoon is, zwavel' agtige dingen , en ftro in brand te fteeken. Boëtius fchrijft, dat dief' gelijke fteen in de ftads gragten van Hildersheim word gevonden* VAN DE OSTEOCOLLUS, WALSTEEN, STEENBEEN. ... zeeker plantgewas word bij delndiaanenFerruminatrix (^Zaameif' t)fj andere OJleocollos (Beenlijm} genoemt , om dat het de breuken der leeden, en in de verftuikingen van de beenderen een uit' Iteekcnd voorregt heeft. Deeze fteen doet ook dat zelve, en daaroH' word hij Ofteocollos geheeten. Deeze fteen word bij Boëtius met naam van Offifragus (Beenbreeker) verftaan. De Hoogduitfchers no^' men Ofteocollusof Ofteocolla, gelijk als lijm van beenderen. Bij foO^' mige word hij Evofteos en Enofteos geheeten, om dat hij zeer wel foort van een been gelijkent , en een beenagtige ftoffe bevat. Hef een holle fteen , en heeft wrijf baare merg, kleevende aan de rong , alle fteenen omvangen dit merg niet. Hij word ook Stelechites i^emt , dewijl hij met zijn geftalte de ftam van een boom uitdrulf*^' Ten aanzien van de verf, men ziet eenige blank, fommigegeel, graaiiw, en andere ook donker. Ten aanzien van de zelfftandigheio^ lommige zijn vaft, en hard, andere hebben een zagter binnen-ftof, H .. Ten aanzien van de geftalte zijn eenige pijpagtig , and^f^ gelijkenen naar boom-ftronken. Ten aanzien van de reuk verfchilleo ook. Ze groei jen in het zand , van geftalte als Coraal , fomtijts arm dik. VAN DE A»MMITES, ZANDSTEEN. Deeze fteen groeit aan een uit zanden. Waar van hij beeter mites zou konnen geheeten worden. Hier van daan doet’er Agrico*^ bij , dat zodaanigen fteen uit kleine zandjes aldus te zaamen word g^' zo dat hij ten aanzien van de geftalte bij kuit, en ten aanzien va» de zelfftandigheid en de verf bij falpeeter word vergeleeken. Ten zien van de geftalte word deeze fteen verfcheide gezien. De zande^ van deeze vertoonen fomtijts de korlen van gecrs 7 of de zaaden mankop. C 239 ) VAN DE ZWAVELSTEEN. De Zwmjeljleen word wit , hard , en bijna marmeragtig gevonden , in eenige goudverwige deeltjes Winken. Onder het branden werpt Zwavelige vonken uit* Van de AMMOCHRYSUS 5 GOUD-ZANDIGESTEEN. . Ammochfyfus beteekent goud-zand , om dat hij in zelfftandigheid iet ^evat dat goud gelijk is : nogtans is hij niet van het loutere goud deel- %ig. Deeze fteen heeft bijna de verf van natuurlijke vermiljoen, nog- ^ans een weinig donkerder en geelagtig. Somtijts is hij zandig, en ^'"hijnc met goudpoeijer befprengt te weez^n. Uit de zelve word een Ppeder bereid, dat bij de fchrijvers in gebruik is, om het fchrift fchie- te doen opdroogen. VAN DE STEEN VAN MINIUM, MEENI, VERMILJOEN. Miniutn , Muni , is bij Diofcorides niet anders , als gegraave pinnabaris , Vermiljoen. Deeze fteen is purperagtig van verf , hel- ®^de naar roodheid j den fteen Hrematites , Bloedfteen , heel niet ^^gelijk , w^r% , en uitfteekend zwaar , maar zo hard niet , daar quikzilvcr onder vermengt is. Men moet de Minium van deSan- ^Jach onderfcheiden , want uit Minium, het zij ze rouw of bewerkt ?? » word quikzilver gemaakt , dat uit Sandarach op geenderlei wijze ?3n gefchieden. Het eerfte geflagt van natuurlijke en gegraave Minium , een gegroeide harde fteen , die uit de zilvere mijnen word gehaslt , Mineraale Cinnabaris, Vermiljoen , gehecten. Het tweede geflagt Vierd van ontocgangkelijke rotzen bij Colfhos met pijlen afgefchoo. j het welke ons onbekent is, om dat het gébruik van het zelve , de leuihetd van de menfehen, heeft opgehouden. Het derde ge. ^gc heeft de gedaante van geverft poeijer , en is van Ariftoreles ge- '^^rfde afch genoemt geweeft, Celfus heeft verzeekert , dat het vierde , den aardklomp van Minium , groore kragt heeft teegens de «^■‘Zweeringe van de ingewanden. Brafavolns verhaalt het vijfde ge- . gt in de befchrijvinge van de Steen-kool, die een aard-kluit is, en de 'ê^ntlijke erTs-groeve van het quikzilver , waar uit men eertijrs, door ’ddel van ’t 00 ven- vuur Minium maakte, De veTfchillenrhecden van de ( 24-0 ) de door konft gemaakte Cinnabaris , Vermiljoen , ?;ijn verfcheide gcraeeneMinium, Meeni, word gemaakt uit Cerufla , Geruis, Lood' wit, rood gebrandt , die Sandyx en niet Minium bij de oude wierdge- noemt» Dit geflagt van Minium , Meeni , is, bij onze tijd , in ’c meelte gebruik van de winkels, ' VAN DEN STEEN VAN SABULUM, SAVELSTEEN, SA VEL, GROFFER ALS ZAND. iire?Seetfchln “jf • afchgraauwagtig , cn word met eenig lonsr mho H. heel fijn poeijer gewreeven. Hij trage aan de toSin^ ’ geli)lc de meefte aardens, te blijven hangen , maatval' aoor zijn zwaarte ras af, j a ^ VAN DE STEENEN, DIE GEWREEVEN ZIJNDE EENIG SAP UITGEEVEN, EN EERST VAN DE HAEMATITES, BLOEDSTEEN. De Latijnen hebben deeze de Bloedfleen genoemt, en de Grieken ool^ tlaematttes , nademaal hij van een bloedroode verf is. Want de BloedfteeH gebrand zijnde, zo als Brafavolus fchrijfr, word in Minium verandert* liïhdd hï" zwart van verf, hard, gelijk, en met geen vüi' wSaar deurloop van kringen geteikent, als meed^ ha?ven de verf van deezen fteen : want be* h wart , word hij fomtijts geel , en ijflerroeftig gezien Dee2^ fchtn Ido nriddfnSSziin 0^' Ichen aarde, fteen, en metal. naademaal hij beftaat uit het affehaafze^^ offinkfel, dat het water van de Roodaard, of van de roode fteenrot' fen af knaagt, Cefalpinus heeft in deezen fteen een zeekere eigenfehap» fchoon flaauw of zwak, om ijfer te trekken aangemerkt, om de groof verwantfehap , die b, met de Magneet heeft ^ want de gebrande 2^^^' fteen word in Bloedfteen verandert. VAN DE SMYRIS, AMERIL. is ijfcrroeftig, hellende naar het Ewart, fcherp. ontef.1 ook bii "'dj''ende. en van zulken hardheid , dat M kmt om "“^/«gdecken. Dog h,j is bij .jder een wel 1>«; het daagelijkfch gebruik bij de ring- en zlaaze - maaked; Wrjdeis .s AmerJftcen het rjfer , in hardheid . Vwig® , en verf »i“ ong^' C hO ^gelijk. Eindelijk, met deeze fteen worden de glaafen, gelijk als met ®en diamaot , doorgeiheeden. Van de schistus. (Bij de hoogduitschers bloedsteen.) De Schijlus is faffraanverwig , indien ’t de befte is j anders is hij z wartag- tig, voerders wrijfbaar, en van zijn eigen natuur fplijtbaar, en glinfte» rende. De onderlcheidentheeden kennen van de plaatfen genoomen wor- den , want hij word overal niet eeven-eens gevonden. VAN DE AMIANTUS. Bij de Latijnen word hij genoemt , gelijk als onbevlekt, hij andere Grieken Asbeftus , te weeten onuiibluftTelijk , om dat hij tot een lemmet gemaakt , en in de lampen eensaangefteeken, nooit uitgaat, als hem maar oli word verleent. Want het is als gefponne vlas of wol. Sommige hebben het Salamander- pluim of- wol geheeten , a^s meede r>nuitbluflelijk vlas , leevend vlas , Indifch vlas, veêr-aluin, fteenrots- hloem , katten zilver , en pluim- en fcheur-aluin , &c, Deeze fteen ge- lijkt naar menfehe-grijsheid , en word onder de fcheurfteenen gefteir. Ja dat meêr is , hij is overvloedig vol van eenige hairen , die een zeekere 'Veiligheid uitdrukken, waar aan gewreeven zijnde, hij ligtelijk van een 'vord" gedaan. Deeze fteen verfchilt ten aanzien van de verf en de ge- boorte -plaats. De Amiantfteen in Cyprus uitgegraaven heeft de voor- rang , die men met de minfte moeite tot draaden maakt. Ten laatften de Amiantfteen in 't vuur gelegt , verbrand niet , maar word zuiver- der. VAN DE STEATITES, SMEER-ST E E N. Deeze fteen is hardagtig , en van bruine verf naar het rood hellende word bij fmeer , roet , talk , vergeleeken. Bij dit geflagt van fteen brengen fommige de feep-aarde toe. VAN DE GALACTITES, MELK-STEEN. , „Naaderaaal deeze fteen een zeeker melkagtig fap uitzweet , word hij b'j Diofcorides, Galactites genoemt. Hij isafc%raauw van verf , endik- ^''ils ook zwart. Indien hij word gewreeven, geelt hij een wit fap nit, ftnaak als melk. ■ . vt Hh C 24* ) VAN DE MELLITITES, HONIGSTEEN. Os Méllititcs vsrlchilt ni3sr sllssn vsn dc Galactitss ten aanzien van de rerf en de zoetheid , en geeft een gehonigt fap uit , waar van hij de woord- oorfpronkelijkheid heeft* Deeze fteen is , volgens Agricola , van een roffe , en geele of afchgraauwe verf j en bij onze tijden teenemaal onbe* kent. VAN DE MOROCHTHUS, SEEPSTEEN. De linneweevers gebruiken deeze fteen, die bij de Egyptenaarsgevon' aen IS, om de kleêren wit temaaken: want hij is zagt en blank, en word gemakkelijk tot een vogt ontdaan , waarom men hem in plaats van feep kan beezigen. Deeze fteen blinkt zo lang hij hard is, als eedelgefteeO' te of feep, en droog zijnde teekent hij ftreepen, maar nat gemaakt zijo' de met. ° ^ VAN DE T H Y I T E S. De groeit in Ethiopië , groenagtig van verf , gelijk de laS' pis , geevende een ligt melkagtig fap uit , dat met de grootfte fcherpt^ ïs verzien. ° VAN DE SPONGITES, SPONSIE-STEEN. Deeze fchijnt eenigermaaten van een fponfieusagtige natuur te weezee ' want hij IS hgt als pmmfteen, ook blank en wrijfbaar, en word meed^ ligtelijk tot een melkagtig fap ontdaan. De fteenen van dit grflagt wot' den overat m de zee-fponfiën gevonden , en krijgen ook meedegelijk^ gedaan tens, volgens degeftalte van de fponfie-gaaten. VAN DE GYPSUM , Gips, PLAASTER. ^ Daar is tweederlei geflagt van de zelve , een gegraave , en een gemaakte. De natuurlijke gegraave word uit de aarde gegraaven^ nogtans diep uit de grond j dog het is een ding bijna gelijk falpeetet’ fomtijts met breede aderen. De nagemaakte word bereid . en eekool^^ Uit ^itte een gelijk de alabafter-fteen. Daar zijn veel meer geflagt^*^ van Gips, die van verf , glans en geftalte verfchillem C HJ ) VAN DE SELENITES, MAANSTEEN. De Selenites heeft de naam van de maan, naademaal hij als de zelve ’'^a(l en afneemt j vermeerdert en vermindert : hij wierd eertijts van de domeinen het eedelgefteente van de maan genoemt , want de Selenites '^ierd van hun onder de eedele gefteentens geftelt. Het is een witte , deur- fchijnende en ligte fteen. Bartholomeiis de Engelsman heeft gezegt, dat het een Ferfiaanfe fteen is, groen als gras, wiens verfden laspis gelijk en dat in de zelve een zeekere witte vlak blinkt, de welke door haa- glans het beeld van de maan vertoont. Eindelijk , de fteen blinkt als kriilal , en word in heele dunne blaadjes gefpleeten , die dunder zijn als gemeen papier. Daar worden veel foorten van deefe fteen gevonden de welke van zelfftandigheid , verf en geftalte verfchillen. Ten aanzien '^an de zelfftandigdeid , hij word hard en week gevonden, Ten aan- ^ien van de verf , de eene word gantfch blank , of zwart , of over het halve gedeelte blank , en over de andere helft zwart gezien. Ten aan- Zien van de geftalte, op de eene plaats zijn ze lang, op de andere plaats hort , en elders vierkant, Plinius heeft verhaalt , datze nooit grooter als vijf voet in de lengte gevonden zijn. VAN DE MAGNETIS OF TALCUS, TALK. Bij foramige word hij Aard-ftar genoemt , om dat hij als een ftar zil- ^er-glanllig blinkt. De Magnetis of Talais is geen kor ftige fteen, maar hever fchobagtig , en deurfchijnend , gelijk het glas, en ligt, en kan niet ^Is met grooten arbeid en langduurig vuur verbrand worden. Het is niet anders als een zeer blinkende ftof , van dunne blaadjes op een Eepakt, helder als depaarlen, enblinkende, en ftaaande teegens het vuur. VAN DE LIGTGEEVENDE STEEN. Deeze fteen word de ligtgeevende genoemt , anders Phosphonis ( Venus- , Lucifer, Morgenftar , aanbrenger des ligts} naamentlijk ligt brengende, ligtende fteen , om dat hij niet door daadelijkheid , maar door ver- ’^ioogen, en op een zeekere wijze toebereid, het ligt aanneemt, en aan ^|jne zelfftandigheid meededeelü, dat, indien hij op een donkere plaats , een doos gehaalt, worduitgelegt , het ontfangen en behouden ligt, als ^engeglommekool, verfpreid: maar zulxduurt nooit booven een uur. Hh ï VAN C ) yAN DE STEENEN DIE VAN VERSCHEIDE PLAAT- SEN DE NAAM HEBBEN BEKOOMEN, EN EERST VAN DE PHRYGISCHE STEEN. Bij ï^jofcorides en Plinius word het de Phrygtfche (leen genoetnt, met om dat hij m dat landfchap groeit , dewijl dat hij zijn herkomft van Kappadocie heeft, maar naademaal hij eerftbij de Phrygiaanfche verwefS w gebruik is geweeft* De fteen die onder de naam van de fteen van de iszondertwijfFeldie, denwel- ^’hrygifche hebben genoemD naademaal alle hoedaanigheden en kenceekenen van de fteen van de Lyn^ öen zelven eigen zijn. Naar het getuieeniftb van Dioscorides , \voxd üe bkekverwige , maatig zwaare , niet vaft geftoote van liif , en daar witte ftukjes tuflehen in loopen , voor de befte gehouden. VAN DE ARABISCHE STEEN. p^ze fteen heeft ook de naam van het landfchap bekoomen falhoc- wel het nog met zeeker genoeg is , wat het voor een is) waar van daan nij bij Dioscorides en Galenus de Arabifche word genoerat. Hij is Fche d'^ naauwelijks van het zelve kan ondet' VAN DE STEEN ASIÜS, VLE ESCH VRE ETER. De fteen .^A»>wordbijdeSchrOversookJ«,;>%„^ een Graf, geheeten ; om dat hij gezegt word , zo ïls Dbreorides aantee- kent , het vleefch mt te eeten. Die fteen /Ifms word voor de befte ge- houden, dewclkevan verfisalspuitnfteen, ligt, voos, wrijfbaar, fpl')'' baar. en hebbende geel-verwige aderen , die diep deurgaan. HeedeH' daags word de fteen afuis naauwelijks met kennifte onderfcheiden. Al'^ dietteenen dan , die Aluin , Salpeeter, en Soucinzig bevatten , en ook Jgt enfpongieus zijn, konnen met alle reeden in de plaats van den iilius gebruikt worden* ^ Van de steen scyrus, puimsteen. ofSynTehe. en Tyrrheenfclie, zaldePumex, Puini- fteen weezen* De Latijnen fpraaken eertijts Spumex uit , in de plaats C Hf ) Van Puraex, om dat hij fomtijts uit zee-fchuim groeit. Dehcele Puiin- fteen drijft op het water om de togtgaaten , die ontfangfters van de lugt zijn , nogtans tot poeijer gebragt zijnde , zinkt hij als andere fteenen. t)aar zijn verfcheide gevoelens van de Schrijvers geweeft , uit wat voor een ftof de Puimfteenen hunnen oorfpronk hebben. De verfcheidentheid Van de Puimfteenen word genoomen van de verf , vanhetgevvigt , van de weekheid» en de hardheid. VAN DE TOPHUS, TUFSTEEN. De Torus of Tophus is een v/eeke fteen » en daarom om de zagtheid breekbaar, ook rouw, niet digt van gaaten,en vol van opene togtgaaten: alhoewel de deelen van deeze fteen op alle plaatfen , zozaamengevoegt, ^n verknogt niet worden gezien , maar hij heeft veel lugt tuflchen zig in heflooren. Albertus verzeekerc dat de Tuffteen in het vuur gezet niet fmelt , maar tot aflche word. De verf van deeze fteen is meeft wit , of aardiigrig, of hij krijgt zulkcn verf als de Puimfteen. Men ziet twee foorten van deeze fteen , de eene die Porus word genoemt , van verf en hardheid gelijk Parifch marmer. Tot dccfe foort brengen ze de T uffteen , die met een getande zaag als hout word gefneeden : alhoewel alle gefljg- ^en van Tuffteenen , ook met het minfte gereetfchap konnen gefneeden 'vordcn. De andere foort van Tufftcenen is, de welke in de hooien uit druipend fap van weegens de kouwde te zaamen groeijen } zo als die , den welken wij Hydrolithus , den Waterfteen , noemen. Daaren- hoovcn verfchillende Tuffteenen van verf , hardheid, en weekheid. De *^ietfelaars beftrijken de muur-wanden met Tuf-ftcen, en maakcn ’er ree- S^nbakken meê. VAN DE INDIAANSCHE NIERSTEEN. De Indiaanfche Nkrüeen word alzo pnoemt van de werkinge die hij ^'^et , dewijl hij op een wonderlijke wijze de nierzugtige te baat komc. ^«^eze fteen word vanfommigeonderdegdTagtenvande laspiflen geftelt, *^ogtans is hij harder, en heeft nooit eenig rood in zig. Deeze fteen heeft ^^Iden twee vereenigde verven , en is meeft maar met een cenige verf ^^teikent , en zodaanige verf fchijnt altijt uit het wit en groen zaamen- êemengt tebeftaan. Deeze fteenen groeijen tot zulken grootte, dat ’esr ^hnlcvaaten uit gemaakt konnen worden. H h 5 VA N C *46 ) VAN DE MEMPHITES, STEEN VAN MEMFIS. De flem Memphites is van Mem fis , eerrijts de vermaardfte ftad vafl Egypte , zo genoemt geweeft alwaar hij overvloedig wierd gevondene thans men hem naauw^ om dat hij met méér in Eurlope word gebragt. Dioscondes heeft gefchreeven, dat deeze fteen vet, verfchei' denverwig, en van grootte als kleine keitjes is. VAN DE LAPIS LYDIUS, TOETS-STEEN. uitfteekende gladheid beeaafif ^rootte, omdat te Rome beeldtemfien en pronkbeelden , van deeze fteeU weTft£;ie?EXu7en""' H '’erftandige luiden dceZS foe^rsTdr^ngS^^^ ‘otdenhuidigenig VAN DE ALDENBERGER STEEN. &?L'H^ffiéin“difwiTT®^^^ /'IdenburgCOIdenburglat" genoemt Hü is*van r ‘^'^zen tijd de ouwde ftad word fn rb^ne^rrcf™ alle beideals een viool. andere roodagng , nogtans ruiker. 2® VAN de ALABANDISE STEEN. '’eeft de naam gevonden van Al»' r “ en df 1,‘" ‘^T ■» Swarragtig uit hh-aamme "T •' > volgensVmmig^ > ö^^pt met eemge fcheurrjes en aderen, ° VAN DE STEEN OBSIDIANUS. int de zelve, bii gebrek van aeurzigng. om aatcc / J ö van Ijler , raeffen wierden gemaakt. C 247 > VAN DE JOODEN-STEEN. De Jooden-fteen is alzo genoemt, om dat hij overal in het Joodfche land' '*'ierd gevonden. Hij gelijkt naar de geftalre van een olijf, en is teeder wrijfbaar , met frreepen overlangs loopende , en zo gelijk van mal- kanderen ftaande, dat ze van de konftgegraveertfchijnente weezen. Hij wit , of afchgraaiiw. VAN DEN STEEN VAN SAxMOS. Deeze heeft de naam van het landfchap Samos genooraen : de witfcs de hardfte word booven de andere geftelt. Somtijts is hij zwartagtig, VAN DE ARMENISCHE STEEN. Deeze fteen is niet anders , als een zeekere geelagtige of bleekagtice ^31'de, die„ naar het getuigenifle van Galeniis, booven aan de oppervlak- ke een fteen fchijnt te weezen. Want het is in der daad een aarde , naade- ^aal hij in water , als andere fteenen geraakkelijk word ontdaan. De ^chrijvers verfchillen van gevoelen,, weegens de verf van deeze fteen, en^ ket hangt nog onder den regter. VAN DE STEEN COMENSIS, OFTE VAN COMUM. Plinius heeft deeze fteen Gomenfis van Novocomum een ftad in fta.; geheeten. De fteen van Comum is groen van verf, nograns metvee- aderen , of witiigtige vlakken vervult , die van zilvere brijfeltjes glin-- ^^ren. De zelfftandigheid van de fteen is ondigt, en eenigerniaatenfpon* k^usagtig} en word daarom gemakkelijk met het draai-ijfer bewerkt*. VAN DE STEEN VAN DE PHOLAS, ROTS-SCHULP, , SCHUIL-SCHULP. p De naam is aan deeze Steen, Rotsfteen , van de natuur van het diertje öolas toegelegt, naademaal het daar in verfchuüt. Want de Pholades- diertjes uit het geflagt van de tweefchaalige , alzo genoemt om dat ^hijt wegfchuilen. Deeze fteen heeft zeer veele ronde gaaten , fora-- ‘Fs klein , fonitijts ruim genoeg , waar in men de Pholades ziet , van |''ootte als de grootfte menfchen vinger. Hij is fcherp , grijs van verf,, , en vol van verfcheide gaaten , , nogtans niet oopen* _ V A M- C H8 ) VAN DE wetsteen. De Lat!;nfche Schrijvers noemen deeze (leen C« , moogelijk aelük als CauKs , een fteenkl.p , om dat Caures een fcherpe en afgeLoki rots genoemc Her ,s een ronde fteen . daar de iimds hun gereetfctop mee wetten De ft^n ,s aan ,jder een bekent, waar mcede men meflé» m ander .jfer gereetfchap il, pr. Dog van deeze worden zeer veele ge- SSft “dtn" ■ r ■"-dit ^at ES j ^ hardheid , of van de Z3gC' men * DaarT " ^ landen , waar in ze voortkoo' niJh T' J Water fteenen die met water worden narge- aakf, het derde geflagt vereifcht te zaamen oliën water, en het vierde word met menfehen fpeekfel bevogtigt. VAN DE MOOLESTEEN. l^^tijnen zeggen Meulefteen, om dat 'er moolens van gemaakt wo^' öen ; ze willen dat hij zo genoemt is van Moles , om het gewiot en de ieluïheS eneenzwaarwigtigding, vandemoei' bekeni ^ beweegen genoemt. Deeze fteen is elk een heel fteen van IweiS febrijft dat deez^ andere is dar mer andere , dat nitt fmelr. W ijders uit de fcherper maalfteen worden mol- lens gemaakt, bequaam om ’t koorn tebreeken. VAN DE ZANDSTEEN. De Zandige, of de Zandagtige , of de Savelagtigc fteen fchünt vai| zand op een gepakt , want als hij eerft word uirglgraaven , is hij murruw , maar wanneer hij een lange wijl in de lugr heeft geleegen, word IJ altijt harder ; hier van daan noemen de Romeinen hem Tuffte^^' ^e eene is zagt , dp -inrlprp i;m_ i, ... . ..„nc helt n is zagt , de andere hard , en gelijk als marmeragtig , de proeneni,^ ^"‘^ere naar ’t zwart, en fommige fchijnt uith^^^ groen en het hemelsblaauw bij een gevoegt te weezen. VAN DE KEI, KEISTEEN, peeze fteen heeft de naam gekreegen van Silex , of om dat het C 249 ) in de zelve ftil is s of om dat het vuur door de flag van het ftaal > of Van ander ijfer, daar uit fpringt. Hij is harder als marmer ^ en glinftert fomtijts gelijk marmer. En om dat hij het hardfte geflagt van rots is, laat hij zig niet ligtelijk graveeren ; want als *er ’t ijfer aanraakr , fpringt hij aan (tukken. Hij word niet goed gekcurt om gebouwen te ftigten , om dat hij niet in de kalk kleeft. Vorders is hij van die natuur , dat hij door geweld van ’t ooven-vuur fmelr. De verf van de Keifteenen isverfcheidcn: want ze worden hoornverwig , blank, afchgraauw, bruin, hemelsblaauw , en leeveryerwig gevonden. Wat de geftalte aangaat , een verwonderlijke verfcheidentheid word in de keifteenen gezien , om dat fommige zijn breedt , eenige lang , andere groot , klem , en getakt gelijk koraal. Andere vertoonen verfcheide gedaantens van bezielde en onbezielde dingen, VAN DE KALKSTEEN. De Kalk-rots heeft de naam gevonden van de kalk, die daar van word gemaakt, Zodaanigen rotfteen ontmoet men bijna overal , en word, met zwarte en witte aderen geteikent, fomtijts gelijk marmer gevonden, Somtijts word hij gantfch wit, en altemet bruin gegraaven. Dewerklui- den , die kalkbranders heetep, branden deezen (teen , in een ooveo tot dit werk toebereid , welke gebrandt zijnde , leevendige kalk word ge- noemt , om dat hij in vermoogen vuur in zig bevat. Want wanneer heel koud water daar bij word gedaan, zo word de warmte van de kalk, Om de fchielijke beweeginge van de teegenftrijdige dingen, tcrftont aan ’t berken gcbragt. VAN DE MARMERSTEEN. Bij de Latijnen word -hij Marmor , en bij de Grieken Marmoros ge-- '’oemc , naamentlijk van blinken en glinfteren. Men ziet dat de Mar- merfteen zeer hard , en indien hij word gefleepen, zeer bequaam is onv glans te oritfangsn. De verfcheidentheid der verven hangt af van de 'Volmaaktheid der kookingc,. Plinins heeft gefchreeven , dat ’er in het Marmer, eeveneens gelijk als in de boomen middelpunten, of quaften, ^f hardigheeden gelijk fpijkers , en weêrbarftig voor de zaag , gezien '''orden. Het marmer verheft zijn glans door het aariraaken van kalk : ^ot word vuil van rook: met oli beftreeken word het bleek: met roó wijn ^gooren word het wonderlijk geel ; en met kaftanje water aangeroert ''^ord het bruin en befmet. Plinius be-:uigt dat ’er duizend ondcrlchei- I i > clent- . , C 2fO ) aentheedeii vin Marmers, en Iliodorus . dat de verven en eena»ten det zelvcr ontelbaar zijn» ^ ® VAN DE STEENEN DIE IN T LICHAAM VAN DE OEDIERTENS GRüEIJEN. Dceze fteenen groeijen meeft in de lighaamen van de dieren. Arifto' teles heeft verzeekert , dat den menfch alken > uit de gediertensj met dc fteen gequelt is , en hij fchnjft de reeden van deeze uitwerkinge aan de engte van de doorgangen toe , terwijl de aardfche ftofFe , in de vateO le voor 2 pis gefchikt zijn , te lang is opgehouden, en allengskens if* iteen verandert. Alexander , daar na op deeze reeden fteunende, heeft Itaande gehouden, dat de vrouwluiden zelden met de fteen gequelt zijn > daarom om dat ze van dc natuur met ruime doorgangen van vaaten zijn oegaaft Maar de Philofoof heeft moegelijk van de geduuriger gebeU' rende groeijinge der fteenen gehandelt , die meerder in den menfch , al* in andere gediertens daagelijks word aangemerkt. Hoe het mag weezen > a e de geneesmeefters bijna ftellen de flofFelijke oorzaak van de fteen ts weezen een taaije , en een lijmige ftof , die van de warmte der deekn allengskens tot een fteen verdikt. Schenchius heeft verzeekert , dat nft^ alleen in één deel van den menfch , maar in alle , als meede ook in de aderen , fteenen groeijen , en gegroeit zijn geweeft: die zulken vcrfchei' ent ei in de ge ftalte krijgen, dat ze naauwelijks door uitbeeldingen koe- nen begreepen worden Weegens de groeijinge van de fteentjes in de nieren , hoeft niemand te twijffelen , om dat de daagel ij kfche onder vk' dinge zulks leert. Ja daar zijn geen deelen , die grooter verfchillenthei^ van fteentjes baaren , als de nieren j in welke voortgeteelt worden zag^® iieentjes , harde, groote , kleine, breede, hoekagtige , ronde , van Witte, zwarte , geele , kaftanjebruine , en gitzwarte, en fomtijts zo vet' jchcide , dat ze geenfins konnen afgemaalt worden. Wijders worde'' er fteentjes gevonden in de maag van de Indiaanfche Duiker, indebaj^' ^ns van de Gier , in de krop van den Haan , welke fteen Alcctorii'S Haanefteen word genoemt , als meede in de maagen van de Haaneii > en in der zelver kever, en in de krop van de Zwaluwen. Eindelijk net geflagt van de viervoetige gediertens zijn ’er veele die een fteen voort' nrengen. De Slangen en Draaken zijn van de fteenen niet vrij. groeijen ook fteenen in het hoofd van fomraige Viflen. In veele andere ichulpvi^n worden ook dikwils fteentjes gevonden. Daarenbooven de Schildpadden , de Kreeften , en dc bloote Slekken ontbeeren geen ftee- nen. C > VAN DE STEEN B EZ O AR. De Jleen Bezoar word bij de Arabiers Bezuahartb genoemt , daarom om dac hij alle foort van vergiften vvederftreefc. Hier van daan zijn alle teegengiftige geneesmiddelen Bezoardica genoemt gevveeft. Zodaanigen fteen groeit, volgens de meining van Chnrtophorus Acofta, inde maag Van een dier als een bok, ros van verf, fchcrp van gehoor, en gezwind ^Is een hartebeeft, zo dat het met billijke reeden Hartegeit mag genoemt Worden. Daar worden geen weinige onderfcheidenrhceden van deezefteen bevonden. Men ttelt twee geflagten van de zelve : naamentlijk een oof» terfe, en een wefterle. Deeze fteen beftaat uitfchellen , nu dikker, dan dunder ,. gelijk men in ajuin ziet : ja dat meêr is , in het middelpunt, of middenfchot , of holligheid , vind men een gedeelte van kruid , of oen ftuk van een veefel (fplinter , ) die de fteungrond aan deezen fteen fchijnen verleent te hebben, De verf in de Bezoar verfchilt wonderlij- ker wijze. Ten aanzien van de geftalte en de grootte , zijn zodaanige fteenen of rond of lang , fommige worden bij Dadel-fteenen vergelee- ken, eenige hebben de gedaante van een duiven-ei, of van de nieren van de wilde geitjes , en andere gelijkenen naar de geftalte van een kas. tanje, Nogtans zijn ze alle ftomp, en loopen geenfins fpits af. Veelc Bezoar-fteenen worden in allebei de Indien vervalfcht , zo dat uit hon- derd , naauwelijks tien opregte konnen gevonden worden, VAN DEBUFONITES, PADDESTEEN. Daar is geen naani van een fteen , die met grooter twijffèlzinnigheid Word omwonden, als deeze fteen van de Padde, De Padde iseenland- ^ikvorfch , die , om dat hij meeft tuflchen doornen en braamen ver- keert , ook Rubeta . een venijnige Kikvorfch , word genoemt. Men Zegt dat in het hoofd van de zelve een zeekere fteen groeit , die Bufo- *iites en Batrachites kan geheeten worden. Deeze fteen dan is gelijk een balve haafelnoot , niet teegenftaande fommige der zclver de geftalte van ^upijne , (^een Italiaanfche boon en de kleinfte de gedaante van linie hebben, Deeze fteenen verfchillen van verf, geftalte en grootte. VAN DE GEDROOGDE DROESSEM, MOEIJER VAN- WilN OF TARTARUM WIJNSTEEN. ^ 3 ■ Die gedroogde en in fteen veranderde gcft, (Faex,) grondfop, diede' wijn maakt, heeft de naam vanfaciendo, maaken. Dog deeze word van« ''^eele van de nieuwe Schrijvers, Tartarus, en fomtijcs Tartarum genoemt, l,i 2. ^ • C ) dat de diepfte plaats van de onderaardfche beteekent» Want de Droef- fem vaa de wijn is aan de duigen van de wijnvaaten verhard , en dikwils daar aijf aanhangende, en zeer vaft. Deeze fteen is van tweegenaeten, te weeten de witte , endcroode. ° VAN DE STEEN WORDEN DE DINGEN. Omtrent deeze ftoffe zijn twee uitfteekende verfchilpunten kortelëlt te verhandelen. Het eerlle ziet op de mannier ofte wijze , waar doot weereld gefchaapen , van een andere na- 1 , ’ door verloop \'an tijd , tot een Ileenagtige natuur veran* eert Konnen worden. Het andere behoort tot die oefterichaalige , hard- icnaaiige, en fchulpen , die in verfcheide gebergten s verfteent worden gezien ; naamentlijk of ze daar gegroeit , dan of ze ergens elders van daandaar ter plaatfe zijn overgebragt ge weeft. Wat het eerfte belangt, öeneca heeft geoordeelt, dat veele dingen in het water gefmeeten , een iteenagcige zelfftandigheid verkrijgen, naademaal de modder rondom deC zelver lighaamen word overgeftort , en zo fterk aangeftreeken , dat een ding daar van overvat, Jigtelijk tot fteen verhard- Vitruvius meende daC net tcequam , om dat het fteenwordende fap , de wateren waar meede jiet vermengt IS , als ftremfel , verdikte , zo dat de hitte der zonne die ngtelijk ftremde, en tot een fteen verharde Agricola brengt deeze uitwerkin- ïf u voegen en uit de aderen der hooien uitleekr, t w elke eer het needervalt , allengskens tot fteenen verhardt Ia dat IT T A in fteen verandert wor- r, V fteenw'ordend fap koomen in te drinken. CardaniiS heeft fcbriftehjk nagelaaren . dat de wateren vaft aan een houden , of door een gaar- kookende hitte , of door een ftremmende en vaft-maaken' de koude vorft ; en hij voegt ’er bij , dar het fclniim van de teegenwrij' vinge der watergolven groeit , welke door de foutigheid , en door de Koude die in plaats van peekei ftrekt , refFens met het fijndere zand dik 'vord en een fteenaghge natuur verkrijgt. Fallopius eigent de voof naamlte oorzaak van deeze geneigtheid toe aan fap, naamentlijk aan zee- door f gekookt vogr , uit (teenige ftof gegroeit , en met wateren ^ ’ indien het met het w'ater net van pas gemengC i5 fndien h doordringt , tot een fteen verhardt. Dog dL maï mer r gemengtgeweeft. overtrekt het heC ding maar met een fteenagrige fchors. Macchiolus geeft voor , dat de oorza- V an eeze oververandering flijk is , waar in meerder raaije aarde water fchijin te weezen, En doet hier bij de affthaafzels der fteenrot- fen; C 253 ) fen , die van de loopende wateren worden afgeknaagt , welkers fap de ïiolhgheeden der lighaamen ingaande, daar ter plaatferuft, en gelijk als een tteen verhardt. Paracelfus heeft ffaande gehouden , dat een zeekerc ^not in de beeken aan de rotfen blijft hangen , die eindelik verdikt zijn» , tot (leen verranderr. En op een andere plaats heeft hij gezegt , dat ^eeze fteenagtige zaamenrunning door middel van fout-geeft gefchied:om dat men fomtijts ziet , dat veele dingen uit het foute vogt van de zee , uit des zelfs Ichuim > niet de dunlfe vuiligheid aan een gelijmt > tot fteenen te zaamen groeijen. Omtrent het tweede verfchilpunt , worden drie voornaame .gevoelens bijgebragt. Van welke het eerfte is van die geene, de welke geoordeelt hebben, dat zodaamge Schulpen, en mcêr an- dere dingen van dat foort, daar ter plaatfezijn gebragtgeweeft, ten tijde dat de wateren ftonden booven de bergen. Het tweede gevoelen is ge- 'veelt van die geene , die gemeent hebben , dat de Schulpen , en meêc andere hardgcfchaalde van dat foort , van de zee op het gel^rgte zijn gefmeeten naadetnaal ze verzeekeren , dat deeze bergen van de zee zijn gemaakt , toen het zand eertijts tot hoopen te gelijk met deeze Schulpen op een gehoopt is geweeft : want ze hebben vrij uit gezegt, dat , daar nu de bergen gezien worden , van ouds her de zee heeft ge- ioopen , de welke daar na allengskens wegwijkendc , zodaanige zand- hoopen met de hardgcfchaalde , naamentlijk bergen met eilanden zijn Ontdekt geweeft* Daarom hebben ze voorgegeeven , dat , de zee weg- 'vijkende, en de grond van het aardrijk fteen geworden zijnde, deSchuI- pen die daar gelaaten zijn , tot fteenen zijn gegroeit : want Ariftoteles §etLiigt, waar het nu droog is, hgj daar eertijds zee is geweeft. Het derde gevoelen is geweeft van die geenè , de welke gewilt hebben , dat de Hardgcfchaalde, Schulpen en andere van dat foorr, daar zonder eeni- Pe hindernis konnen voorrgeteelt worden , waar vogt of nat , dat bc- ^naam is rot voorttcelinge van deeze dingen word gevonden: ja ze heb- ben verzeekert , wanneer het vogt onbequaam is om een dier voort te brengen , dat 'er dan maar alleen een fchaal groeit. Derhalven behoevea '^ij niet verwondert te weezen , wanneer der zulke en diergelijke hard- êefchaalde in de bergen worden gevonden , de welke naderhandt doorde latuur van de plaats in fteenen veranderen. Ja dat meêr is, als met wel ^P Iet , fommige ziet men die aan de eene zijde fteen , en aan de andere ^ijde nog aarde zijn. De plaatfen , waar in de dingen in fteen verande- •■en , of met een fteene korft worden bekleed , zijn van Aldrovandus, ^P een A, B, regifter verhaak , in het twee en zeftigfte Hoofdftuk v.in bet vierde Boek van zijn Metallijke Schatkamer. Wij konnen , zegt b‘j , in deeze Verhandelinge niet verzwijgen , dat ons de groutfte ver- li 3 won- ‘" v='ft«nde hardh=K' ve? VAN DE GEGRAAVE EBENUM, AARDSTOK. Het gegraave Ebentim is een i word van de Schrijvers onder i Ebenum Daar zijn *er die het Anrmarhp donkere eedele gefteentens geftelc. het zwart valfch Koraal Mnoemr heeten, Gefnerus heeft ben het Hypoxvlon Tvan onder Af Andere heb- geheetcn. Het beeft de naam ran ” ^‘^nen hout ,) en zee-palmboorn «n den Êb“ „bc?m Mdl S 'heide verbeeldingen , die ze gemeenelijk door hunne verven vertoonen, geen minder waardij en aanzien als de Agaatfteen, Ifiodorus ftelt zes- ben foorten , AlbertusMagnustien, enMyliusagt. VAN DE HELIOTROPIUM , ZONNEWENDER. , De Hdiotropium is niet met ftippen en druppels , maar met bloedroo- p aderen onderfcheiden. Hij heeft geen fchoon groen. Bij Boëcius dit ecdelgeftcente donker, groen , en met bloedroode ftippen ofade- gefchakeert 5 en word thans de oofterfe lafpis genoemt, De Ethi- Pifche en Libiaanfche Heliotropium , als zijnde de voortrefFelijkfte , heeft dder andere verfchillentheedcn de voorrang. VAN ' C ) VAN DE PRASIUS, LOOKSTEEN. Deeze fteen word onder de eedele gefteentens . die uit den groenen van het geringde dag zyr, , geftdc . „elkers verf naad b.j komt aan die van Look (Parre..) of Long^nkruid. Daar konnen drie verfcheidenc- heeden voorgeftelt worden Het cerfte begrijptde Prafius , die net naat de lartei gehjkt, waar van hi; de naam heelt. Het tweede bchelft die. a vetdotde Vaaren ver- Kros * Goudi.e7“ 8°ud-glanl% blinkt, word hij gezegt de Chtyfop' S^evat 1 i ™ '*" derde oVt- geel als " ! ’■ 8™=“. doch met meerdet VAN DE '^ALACHITE.S, MALüWE-STEEN, KEESJES-BLADE-STEEN. Dit donkere eedelgefreente Malachites geheeten , is gelijk het groei van de blaaden ran het Keesjes-kruidf. Schoon hi) fomtijts met witte aderen verhert is, de blaauwe verf geeft hem al te met bevalligheid ; maaf een andere (verf) befmet, en maakt deezen fteen leelijk. ° VAN DE turkoois. DeTurcheJ^a, hij andere cn Tarchina, word gezegt, bnal^^ ’ ,"’"J deeze naam heel wel bekent te weezen: om dfthiimtdr Turkfehe landen word gebragt. Hij heeft natui, rli,k een verf uit green , Wit, en blaauw te zaamen gevoegt: waar door hij eeniger maate naarde verf van_kooperroeft moet hellen, Deeze fteen heefr geen doorfch.jnend' heid. Daar zijn er die zeggen , dar de befte Turkoois gekent word. indienhij bij nagt groen is , en bijdaag hemdsblaauw word gezien. 2e Ireen word verdeilr in een oofrerfe en in een wefterfe, ^ De oofteti^ word nog rweederlci geftelt : want de eene behoud altijt de natuurlijk^ rots. De andere verlieft d^ nLuvve ^ deeze heeten ze van d^ heel zelden* Men heefr aan te merken , dat de Turkoois nooit , ^ hialc men dar haafelnoot word gevonden; Nogfans vef' haalt men dat er bij den Groot Hartog van Toskane een ero5e word,. daathctbceldtv,uCaj„sJuhusbezatop ® « vaH C m ) VAN DE ACHATES, AGAAT, AGAATSTEEN. De Achaat is een eedelgeftcente met verfcheide verven verfiert , en heeft de naam gekreegen van Aebates een rivier in Sicilië, Deeze fteen heeft zijn onderfcheid ten deele van de verven, ten deele van degeftal- tens , de welke hij albeeld , ten deele van de gefteentens , waar meede hij in den aanbeginne van zijne geboorte word vermengt, en ten deele van de reuk. Want hij word gezien rood, geel, afchgraauw, groen, zwart, hemelsblaaiiw , en met verfcheide andere verven geteikent. Men ziet in dit geflagt van fteen de bceldteniflen van bijna alle gedierte, plantgewaf- fen , en andere onbezielde dingen. Wanneer deeze fteen in den aanvano- Van zijn groei met de Sarda word vermengt, dan gelijkt hij naar iet van des zelfs zelfftandigheid en verf , en word Sardachates genoemt. In- dien hij iet van den Saffier deelagtig is , dan word hij Sapphirachates , en eindelijk indien hij iet van de Amethyftijnfche zelfftandigheid bevat, dan word hij Amethyftachates geheeten. Het laatfte onderfcheid fchijnc Van de reuk genoomen te weezen j om dat Plinius heeft gefchreeven • dat ’er van de verbrandinge van de Antachares eenigen reuk uitwaaifemr» Dog wij oordeelen, dat dit laatfte onderfcheid, liever tot de gerunde fap- pen , als tot de Iteenen is te betrekken. VAN DE ONYX, NAGELSTEEN. Onyx beteekent in t f*t^hfch een menfche.naagel , cndeklaauwvanhet Viervoetige gedierte. Bij zommige word deeze fteen Onychites gehec- fen. De witheid en de verfcheidentheid der verven word in den Onyx ^en hoogfte gepreezen , gelijk de vuurige , zwarte , en hoornige verf, •Tiet witte aderen omcingelt , als een oog. Cardanus ftelt van deeze drie ffiorten. Andere hebben gezegt, dat *ervijt foorten van Onyx zijn, De Cerfte foort vergelijken ze bij de naagel die booven op het vleefch zitj tweede willen ze dat gitzwart is ; de derde zeggen ze zwart meC '^itte aderen en kringen te weezen ; de vierde befchrijven ze geelagrig Van verf met witte aderen i de vijfde fchikken ze zwart van verf mee hcliakeering van een geelagtigheid op , en deeze geeven ze voor de lndi« ^3nfche te weezen. VAN DE STEEN SARDIUS OF CORNEOLUS, KORNEOL, CORNALIJN-STEEN. De Corneolus , Kornahjn-Jleen , word tot een einde der befchrijvinge Kk van ( »J8 ) ran de half-deurlchijnende , of half. donkere Iteenen aangehezt wel- kers naam.r.jkheid fomm.ge Schrijvers heeft bedroogen. ^ Decideerde mannen hebben gefchreeven . dat bardius en Corneolus gelijk^ordige benaaminget. zi,a. Derhalven word deeae fteen genoerat Sardius JsL drnus, en barda , en ook thans Corneola , CotLolus , of Carneolus , om dat h,j n«r vleefchverf fch,,nt te gelijkenen. of on. dat hnwnlfeté verf heeft. Darom word hij bij fommige, om die zelve reedra, Cor- nerina gelijk als Carnerma genoemt. Wat aangaat de verven daar kon- wordll wite I " "" Kornalijn-fteenen ter needer geftelt ies enwiitelndlf h ^odaanige fteenen in mannet- hlinlr"7 T! °"^*>>«den , en ze zeggen , dat de mannetjes klaatder DUDKen, dogdatdewijfjesvetterzijn, en minder glans hebben. VAN DEFLUORES, DROP-STEENEN. Een kleine deurzigtige fteen, (f7»»-, word , bijoverbren- ginge, vaneenwijngaard-knop, of van een andere toom-bot,'^ een eedel- gefteente genoemt. Want men ziet onder de eedele gefteentens naa- nteotlijk onder de kleine en koftelijke «eentjes , eenige fteenen van de natuur geteelt , die , door de gefchakeerde verf , de natuurlijke eedele waï/ze onbekent geweeft-' oS Cardanus, en EnceLs Flu- vuur’, gelijk ijs "'^door^d"'? d warmte van be« ovens gewótDfn’zbnde lw'‘ “ gloeijende ovens geworpen ^jnde , vloeijen ze aanftonts , welke uitwerkinne in de ?e'’Xrtltzfef gehr e geireentens zeer gelijk , maar zo hard met , zo dat ze met de tande«^ gckne tfomtijds wijken waarom hij met quahjk zoude zeggen , die ftaaP' en onvolmaakte eedele gefteeo- van de edele gefteentens zijn. LricoU ftelt drie geflagten van Dropfteenen. Heteerftegeftagtis verfcheidedeur' fchijnende eedele gefteentens gelijk, het tweede donker. om daThetniet el fchijnfelgeeft , en het derde waaruit men voornaamentlijkglas maakc. VAN HET KRISTAL. ftaaT" voornaamentlijk met het woord van Kriftal vcf' zaLeVheiJden^am^^" ^7^7 ^oor de witheid Tf h liU f7 Z r r verdient. Het tweede is de koude vof^J pf het IJS, dac de Grieken Kryftallos heeten. Ten derde kan dit woor^ oo^ C 259 ) Ook den haagel beteckenen, volgens het gevoelen van die geene, dewel- ke de woorden van den honderd en zeeven en veertigften Pfalm hebben uitgelegt. Ten vierde word Kriftal voor dat eedelgefteente genootnen 'Vaar van de befchrijvingc teegenwoordig word gedaan* Deeze heldere en deurfchijnende fteen word bij de Latijnen Kriftal genoemt. Omtrent den oorfpronk van het Kriftal ftelt men gemeenelijk twee vraag-frukken Voor, Het eerfte behoort tot de ftofFe , en het tweede tot de geftalte Van het Kriftal. ^ Het groeit dan , dewijl het fijnfte gedeelte van de aar- de j met een weinig vuur of heele reine zwavel y met water word vermengt i Waarom het Kriftal met ijfergeflaagen, alseen keifteen , vonken uitfchiet. Het tweede vraagftuk raakt omtrent de geftalte van ’t Kriftal , die het Van de natuur , of kring-rond , maar gelijk meeft hoekig , en voornaa- nientlijk zeshoekig krijgt. Men moet vaft ftellen, dat zulx daar van daaa ontftaat , naademaal de fijne aardfche ftofFe , in de groeijinge van deeze fteen , zig zelve van het water fcheidende , zig tragt te vereenigen , ea de bijfondere deeltjes , op allerlei wijze , rondom het middelpunt vaa haar lighaam gaan , en daar naar haaken. Eindelijk , het Kriftal word meeft van de natuur voortgebragt met veefels , ondeilbaare deeltjes, fouten, neevel, toeft, en diergelijke ondeugden bevlekt: maar wanneer het doorzigtig is , word het Berg-kriftal genoemt. Dit eedelgefteente, indien het nogtans de naani van eedelgefteente verdient, dewijl het deur- fchijnende , en op de mannier van ijs groeit , word Kriftal genoemt , dog indien ’t geverft is , krijgt het de naam van dat eedelgefteente, het welke het gelijkt. Maar dat Kriftal , dat de ftraalen van de zon ont- fangt , en de geftalte van den hemel-boog op de naafte wand uitwerpt , of voor het ligt gezet een verfcheidentheid van verf vertoont, word Iris, Keegenboog, genoemt, VAN DE DIAMANT. Alcafarius merkt aan , dat men in de heilige bladeren onder den naam Van Carbunculus , Karbonkel, Karbonkeltteen , Blaakende fteen , den Diamant heeft te verftaan. Men zegt dat den Diamant voortkomt uit Lp, het welke niet veel verfchik van dat, waar uit het Kriftalgewoone- hjk word gebooren. De Diamant is om de hardheid altijt duurende, jmwinbaar, vaft, eeuwig, oncemmelijk, en van ijfer genoemt gevveeft! Dit is moogelijk voortgekomen , naademaal de andere eedelegefteentens Qok hard , in vergelijkinge bij den Diamant , gezegt worden zagt te ^veczen : want met een ijfere ftamper in een vijfel word hij eindelijk ^erbrooken. De hardheid onderfcheid den Diamant van het Kriftal: al- Kk 2 hoe- C i6o hoewel de deurzigtigheid dat ook doet : want dewijl de Diamant door- fchijnende isalswaater, en deurzigtig als eeii Kriftal : niette min is de glans van de Diarmnt leevend , daar de klaarheid van het Kriftal heel verflaauwt* De Diamant verdraagt het geweld van ’t vmrr liareink, want men zegt , dat h.j het , den tijd van neegen dangen , tecgens^he vuur kan «ithouden Men vind alle Diamanten niet alt.jt deurzlriV en glinfterende , maar fomm.ge der zelver zijn met eenige gebreeken ^naa- menthjk wo kjes , en andere verven befmet. Plinius haalt zes geliagrcn Zifchf en L?r hetindifche, het Arab;fche. blclhcc^ ™t ’ Siderites , Starrenen . genoemt. Pen laatften word de Androdamas hier bij gebragt Nogtans heeft men thans maar een geftagt van Diamant. Wat dl groltre aanlaar, merken , dat de Diamant nooit grooteT als de pit^van een haafelnoot is gevonden geweeft. Wat de verf belangt , Benueniitus Cellinuseen voornaam juwelier verhaalt, dat h.j Diamanten van vcrfcLi- VAN DE BERYLLUS, BERIL. trrSn fu- eedelgcfteente , dat een hemelsblaauwe verf uit het Srdelefzier » hoedaanige verf men fomt.jts in het water ter genoemt H zodaamge fteen van de juweliers Zeewa- aanfien van de m^n'rairdlt^n" vande geftalre. enten en voornaamentlijk , nadcmaal de Schrijver^ondef malSy befchrijvinge van gevoelen verfchillen. ^ VAN DE karbonkel OFTE ROBIJN. een eedelgefteente , en word bij fommige Diamant genoemt , naademaal hij , als de volmaakfte , een witte glans verfpreir. AnderCns word de naam van Karbonkel aan dir eedelgeifeenre toegeèr word geglomme kool uitfehiet. Anders waar van Latijnen Robijn geheeten , om de uitfteekende roodheid, tus gcheeten om u beteekent. Hij word ook Apyro- löoS ?m datTii vtuit op hem geen kragt Heeft; alsmeedeFy- ropus, om dat hij er vuut.g tut ziet. De Karbonkel word sezegt zi|0 oorfpronk M hebben , uit roode , heldere , en doorfchijnende ffppen- Dog, C 261 } Dog indien hem doorfchijnentheid ontbreekt , word hij overal de lijf^ moeder der Robijnen genoemc : om dat de Robijn in deezen fteen als een jongkind inde baarmoeder blijft opgeflooten j alwaar hetde gedaan- te ontfangr. , en groeit, en word gezegt eerft wit te zijn , en daarna al- lengskens de roodheid te krijgen. Hier van daan komt het, dat de Ro- bijnen, in verf verfchillende, worden gevonden. Dog men zegt , dat die de volkoome roodheid aandoen, in het donker ook ligten. Maar dat hij bij nagt zou ligt geeven , zulks is nog niet zeeker. Dog wij houden ftaande , dat ’er eedele gefteentens , die in het duifter fchijnen , Van de natuur konnen voortgebragt worden , dewijl de zelve natuur , aan ver- rot hout, aan nagrmuggen , aan visfchobben, en aan kat-oogen , zodaa- nigen ligt mededeelt , dat ze in de duifternis ligt geeven > maar bij ons is het nog onzeeker , of ’er eenig eedelgefteente van deeze gefteltheid Word gevonden, Daarenbooven heeft de Karbonkel onder de blaaken- de eedele gefteentens den voorrang ï: want onder die blinkt hij , als het goud onder de metallen , en de zon onder het geftarnte , uit, Plinius onderfcheid de Robijnen of de Karbonkels ten aanzien van de geboorte- plaats > en hij zeit voor de waarheid , dat in ’t geflagt van beide , dq mannetjes tterker van verf, en de wijfjes flaauwer zijn: maar hij verhan* delt de voorgenoemde onderfeheidentheeden zo verwart , dat ze be- zwaarlijk onderkent en onderfcheiden konnen worden. Wel jemini 1 ht) öelt elf foorten van Robijnen voor, VAN DE HYACINT H. De Hyacinthus is een eedelgefteente , en heeft de naam van de plant , of van de bloem van die zelve naam , welkers verf hij allernaaft ver^ toont, zoals Ifiodorus heeft aangeteekent. Maar dat raakt de waarheid niet, als inde Hyacinth van de ouden , die in zijn verf , ietofwathemels- blaauw en violet deelagtig is , en uit deezen hoofde bij de lente- of Maarr- fche Hyacinth- bloem word vergeleeken. Want het eedelgefteente , of de Hyacinth van de Heedendaagfche, komt in de verf met de faffraan-geele leeli van Plinius bij Bauhinus over een. Men zegt dat dit eedelgefteente Van hemelsblaauwe , violette, en purpere verf blinkt, en de purpere verf Word bij de violet.purpere vergeleeken. De Schrijvers verfchilleii om*- ïrent de verfcheidentheeden van dit eedelgefteente. Maar die een nette kenniffe en verdeilinge van de Hyacinth begeert, is’tnoodzaakelijk, dat hij hem in drie voornaame foorten onderfcheid , volgens de roode , ge®^ ke , en violette verf, die in dat eedelgefteente de meefter zijn». Kk 2 - VAN C ) VAN DE AMETHIST. Veele verzeekeren , dat dit eedel gefteente uit zuiver en ligt zwart den oorfpronk heeft, en willen dat aan het zelve gefchied , het geen aan de druive-beezijën gebeurt Anderfms word hij in het eedelgefteente Sar^a, gelijk als in zyn lijfmoeder , gebooren en vermeerdert. Waarom men de eene zijde de natuur van d» > cle natuur van de deelagtig is. Want gehjktnen de Sarda in het hart van de- rots vind , zo word de Araethifl:> naar het gevoelen van Theophraftus , in fommige gebrooke fteenen ge- wnden. Ovidius heeft aan de Amethift een purpere verf toegeëigent. Dog andere , als Marbodeus , hebben niet alleen de purpere . maar de Violette, en de roofe verf , in deeze fteen gepreezen. Welk gevoelen van de waarheid niet af en wijkt , naademaal dit eedelgefteente , wan- neer het zijn volmaaktheid heeft bekoomen, van driederlei verf, te wes- ten roofe , violette , en purpere glinftert. Daar worden veel foorten , ^.voomaamenthjk vijf, volgens het gevoelen van Plinius voorgeftelr. De eerfte heeft volkoomentlijk een purpere verf. De tweede trekt op de verf van een Hyacinth. De derde is ligrer. De vierde is gantfch wijnverwig. En de vijfde komt bij de natuur van Kriftal, en is met een weinig purperverwig geteikent. VAN DE SAFFIE R. De Sa^er gelijkt naar de verf zo van den hemel-boog , als van de bloem van de Ins (Lifch van deeze landen.) Albertus heeft hem Syrtites, van de geboortc-plaats , genoemt , om dat hij omtrent de Syrtes fZandplaa- ten bij Africa} word gevonden. Dit eedelgefteente heeft zijn oorfpronk uit hemels-blpuwe fappen, die, om der zei ver gaargekooktheid , zeef deurzigrig zijn , en krijgt een verf gelijk fchoon weir fmooi weeder:) waar onder geen roodheid fchijnt te weezen. Men vind geen eedelge- Iteente , dat naader aan den Diamant is , als de Saffier. Ja het is heC frn^ > naademaal bet gewaardigt is , dat het op den ^ vertoont. De woorden van Ezechiël zijn deeze: Hef Zn rtn S^^^erfteen gelijk. De Saffierfteenen koo- Irctndfrt^n * g^boorte-plaats , en grootheid , van mal' kanderen onderfcheidcn worden. Sommige Saffierfteenen zijn oofterfe» en andere wefterfe, welke laatftegezegt worden flegter te zijn. Dit eedel' gefteente is zelden grooter a's een amandel ( ) VAN DE SMARAGD, ESMARAUT. Men vind onder alle groene eedele gefteentens geen voortreffelijker ^ ^choonder , en genoegdijker , als de Smaragd : want door zijn aange- naam groen , ftreelt hij zo het oogpunt , en verquikt zo het gemoed > dat hij de lieve lulligheid ook van alle kruiden verre overtreft» Het is een ligtfchijnend , deurzigtig , Veneerifch , en Mercuriaal eedelgefteea- te , dat, waar het ook gelegt mag weezen , altijt zijn blinkende groen- heid uitdraait. Plinius telt de geflagten van de Smaragd tot over de twaalf toe op , en worden van hem volgens dc ondergefchreevene ordere ge- roemt, naamentlijk Scythifche , Baftriaanfche , Egyptifche , Cyperfe, Ethiopifche » Perfifche , Attifche , Medicefche , Chalcedonifche , Laco- öifche , Calcofmaragden , die met koopere aderen zijn gevlakt , als tneede Valfche Smaragden , die aan de eene helft een Smaragd , en aan de andere helft een lafpis gelijkenen. Bij onze tijden zijn fommige Blaar alleen oofterfe , en andere wefterfe. De oofterfe zijn zelden groo» ter als een haafelnoot. Men ziet de wefterfe wel zo groot , dat ze de breedte van een handpalm overtreffen. VAN DE TOPAS, TOPAAS. Sommige leiden de oorfpronkelijkheid van het woord af van Topazffs^i een eiland in de roode zee , alwaar zodaanig uitlleekenft en voortreffe- hjkft eedelgefteente word gevonden. Daar worden veel dingen van Pli- Bius weegens de Chryfopraliën , Chryfolithen , en Chryfopatiën voor gegeeven , maar zo verwart , dat daar uit niet zeekers is af te neemen. Want indien wij.de hoedaanigheeden van den Topas, en van de Chryfo- patius van de Ouden overweegen „ wij zullen zonder twijffel zien , dat die aan deChryfolith vandeHeedendaagfcheeigentlijkbehooren, in welk eedelgefteente men de verf van de Smaragd, maar ligter ziet , waar iij. iet of wat van een geele verf Ichijnt re weezen, Deeze heeft een goud* groen, en word Chryfopatius , als meede de moeder van de Smaragd ge* heeren Thans zijn deTopaafenvan de juweliers goudverwig, en zijn on* der de Chryfolithen van de Ouden te tellen De verf is met geen andere yerf onder een gemengt , cn als water , waar in Saffraan of Rhabarber ^ ontdaan geweeft. Sommige van deeze fleenen worden oofterfe, en Andere Europeefche genoemc. De oofterfe fchitteren als het fijnftegoudjK. zijn , behalven de Diamant , harder als alle eedele gefteentens. De ( 164 .) Europeefche zijn week als Kriftal , en in de goud-verf veel of weinig zwartagrig. Ze verfchillen bijzonderlijk van grootte. VAN DE OPALUS. De Opahis is de verf , de natuur , en het vermoogen van de andere eedele gefteentens deelagtig. Want om dat de fteen blank is^ vertoont hij de glans van de Karbonkel , het purper van de Amethift , en de groente van de Smaragd, Anfelmus Boëtius heeft ’er vier van dit eeflagt ^ngemerkt. Het eerfte geflagt is deurzigtig zonder eenige donkerheid. Wet tweede helt naar z wartheid met een glans van deKarbonkel. Her derde fteettverlcheide verven , en hiertoe worden gebragt, die donker melk- wit- zijn , en van de juweliers Kat-oogen,en ook valfcheOpaalIteenen wor- den genoemt. Het vierde geflagt komt voor onder de naam van valfche O- paal , en is deurfchijnende als vis-oogen , en fchijnt een weinig blaauwe melk» of wat geels in zig te hebben , ja indien hij voor het ligt gezet , en gedraaiC word , ziet men hem van binnen glinfteren , om de weêrftraal van het ligt. Sommige noemen dit laatfte geflagt van Opalus , Afteria. De Roomfche Raadsheer Nonius heeft een Opalus van het eerfte geflagt» zo groot als een haafelnoot, gehad, die op twintig duizend dukaaten is gewaardeert. Dog dit zij van de eedele gefteentens , en alle andere ftcenen genoeg gezegt. Dewijl ik .nu een korte befchrijvinge vandeTngekerfde, Zagte, GC' korftc j Hardgelchaalde j Plantdieren , VilTen } Vogelen j Slano’en eti Draaken, Viervoetige Geklaauwde Eiërleggende > en van de MetalleU en der zelver Deelgenooten , ten deele uit treffelijke Schrijvers > dog voornaaraentlijk uit Aldrovandus uitgetrokken , dus verre ten eind^ hebbe gebragt , en daar door de verdere befchrijvinge der Kabinetten» cn den inhoud van de zelve geftaakt j gelijk booven is gezegt j zal ik weederom , volgens de N ommer op de Plaaten aangeweezen , voorfgaan » willende den goedwilligen Leezer wijders rot de beknopte verhandeling^ van het Eerfte Deel van het Wondertconeel der Natuure eedienftigkj*^ hebben heen geweezen. Van de Eerfte Plaat is booven te gelijk met dc Infeften gefprooken» vr ^ Plaat , welkers Kabinet voor deezen in het Eerfte Ded met N“. o. was geteikent, en nu met twee Laaden of Bakken vermeet' dert » na dat de llaat voor de eerfte maal is afgemaakt geweeftj vertoont bet 1 , ^ ^ net Tweede Kabinet, het vvelke begrijpt vijf Kolommen , driebooven, en twee onder , en om laag een groote Schuif, Elke Booven-kolom bevat agt Laaden , en in de twee eerfte zijn Hoornen , zo kleine als niid- delfoort , naar proportie van de Laaden j en in de derde Kolom zijn Schulpen van verfcheide foorcen en grootte, zo Dubbelde alsEenfchaa- hge. ElkeOnderkolom heelt vijf grooter Laaden. In N“. i5.en 26. zijn meelt groote foorren van Hoornen. Jn iN». 27. Differente foort van groote Hoornen, «S* Ongemeene fchoone gecoleurde en ge- tcekende Ooft-en Welt- Indifche Krabben en Kreeften , &c. zo kleine als middelfoort. In N°. 29, Groote Krabben en Kreeften* Src In N" 30. en 31. Groctagtige Hoornen. In No. 32. en 33.’ Ham- of fteek-enandere doublet-hchulpen. In iN". 34. Vcrfiheide foorten van Larlemocr en andere Hoornen. De vier Bakken van de onderfte groo- te Schuif, N*. 35. 37 - 38. begrijpen veele ongemeene fchoon ge- coleurJe Ooft-en Weft-lndifche Krabben en Kreeften , Zee appelen, Zee-ftarren, en andere dingen in de zee en in de rivieren gcteelt en voort- gebragr. Op de Voorgrond van de Plaat zijn eenige Gediertens , &c afgemaalt , gelijk op de voorgaande Plaat van de Infecten ook is ge- fchied. De Derde Plaat, te vooren N'» 7. genoemt, vertoont nu het Derde Kabi- net, het welke verfcheide foort van Koraakn , Spnngiën , Zeehceftersen Zeldzaame Zee- gewaflen bevat, en behoeft geen verdere befchrijvinge, om dat het aanfchouwen van de Plaat de inwendige geftelcenifte te kennen geeft. De Vierde Plaat , voorheenen onder N». . r. befchreeven, vertoont nu de Ferfte Kaft met glaafen of het V^ierde Kabinet , waar in veelder- lande Gediercens en Jcbepfclen volkoomen gaaf, met hunne ingewanden , m vogt bewaart , worden vertoont. Van de twee andere Kabinetten , beneeden op de Plaat met N®. 7, en 1 1. gctcekent, zal men hier na op Zijn plaats fpreeken De Voorgrcnd wijft den inhoud van alle drie de Kabinetten eenigermaaten aan. De vijfde Plaat, eertijrs het Kabinet N®. n. aanvvijzende , vertoont nu her Vijfde of de T weede Kaft met glaafen , zijnde de weerga van de laatfte, insgelijks met veelderhande Schepfelen vervult. Van de twee andere Kabinetten, laager op de Plaat met N®. 8 en 1 j. geteekent zal men ook hier na melden. De Voorgrond vertoont den inhoud. * De Zefte Plaat, te vooren met N®. 8. geteekent, vertoont het Zeftc Kabinet, het welke heelt dartien Laaden Zeeven van de zelve houden |n differente ordonnantiën van Borduurwerken , van duizend duizenden ‘«landfche en eenige uitlandfchelnfcden, en andere kleine dierrjes, voer L I deezen C 3 deezen gemeld» Van de Zes andere zijn deTwee Eerfte gevult met Vogel-eiëren j deTwee aanvolgende met gedroogde Dieren, en de Vijf' de met verfcheide foorten van Paradijsvogelen , en Veêren , Bekken» en Staarten van uitheetnfehe Vogels , &c, De onderfte Schuif bevat gedroogde Schildpadden, Slangevellen , en vreemde Vogelbekken» &c. Het Zeevende Kabinet, voormaals met N® 2« geteekent, op de Vier* de Plaat vertoont, begrijpt agttien vierkante Dooien, met uitheemfeh ge- vogelte en andere diertjes en plant-gewaflcn vervult. Het Agtfte Kabinet , voor deezen met N% geteekent , en op dc Vijfde Plaat vertoont , is in geftalte de weedergaadc van het voorgaande» cn bevat ook agttien Doofen > en is thans met inlandfch of Europeefch Gevogelte cn opgezette Diertjes , als Weezeltjes , Armijnrjes , Kapel- len, Vliegen, Torren en Kiipfen , &c, vervult. Het Necgende en Tiende Kabinet word op de Zeevende Plaat ver- toont : waar van het Eerfte heeft veertien Laaden , en is met Metallijke ftof , Aardens , gerunde Sappen , en in Steen veranderde dingen , Fi* guur-fteenen &c. vervult. Het Andere heeft vijftien Laaden , waarin Zaaden , Zaadhuisjes van Bloemen en Planten , ook gedroogde Vrugten en Booragewaften uit vreemde geweften, worden bewaart. Dc Voorgrond op de Plaat geeft den inhoudvande Kabinetten, door de verfpreide ftuk' ken en de vier laaden , tc kennen. Het Elfde Kabinet, in de eerfte befchrijvingc met N*. 4. geteekent» word op de Vierde Plaat vertoont , begrijpende veele groote Boeken met gedroogde in- en uit-landfche Plantgewaffen gevult, en ook eenige? in dewelke uit* en in-landfcheGedicrtcns , Bloemen en Planten &c, naar’t^ leeven met water-verven zijn afgemaalt. Het Twaalfde Kabinet » voorheen met N“, t, geteekent , en op de Vijfde Plaat geftelt, is met vreemde en Indiaanfche Kleederen, OptooifeB» Sieraaden , Geweer , en andere Werktuigen , &c, verzien. Als in heC Eerfte Deel is vermeld , en eenigermaaten op de Plaat word verbeclf. Hier mcede zal ik een einde van mijne verhandelinge maaken: wat van onze Rariteiten voor den Leezer nu nog verder dient geweeten, hij in de volgende Catalogus, hierna zo ik hoope, en indien wij konneï’’ klaar bij een befchreeven vinden, VVijders verzoeke ik ijder Onderzo^' ker van de Natuur, indien ik te eeniger plaatfe al fchrijvende indewoot- den mifichien mogte hebben gedwaalt , dat hij het niet qualijk neetn^f maar de mifftaagen wil verbeeteren. Want dat ik zo veele dingen heh' be voorrgebragt , zulks is uit inzigt van zijn eigen voordeel gefchi"^' op dat wij te zaamen overeenkooiricnde , den Schepper van alle feb^P' C^7) Zelen mogtcn looven , en fchuldige dankbaarheid bewijzen , door Jefus Chriftus onzen Heere. Amen. Eindelijk zal ik hier rot een fluitreede bijvoegen de woorden van den koning David , weegens de voorzienig'» heid Gods omtrent de Dieren , uit den Honderd en vierden Pfalm. De HEEU.E zend de fonteinen uit in de rivieren, die tufichen door de bergen heenen vloeijen : op dat allerlei geflagt van dieren j dat zigop het veld onthoud, daar van drinke, ende de woud-eezels den dorft lef- fen. De vogelen die in de lugt vliegen , neflelen booven de rivieren , en zingen tufTchen het loof van *t geboomte. De HEERE maakt de bergen uit de wolken nat , en van de vrugt zijner werken worden ver- Zaadigt alle die op de aarde leeven. Hij brengt hooi voort tot gebruik voor de heeften, en moeskruiden en aardvrugten uit de aarde tot fpijs voor den menfeh. Hij doet den wijn ook voortkoomen , die het gemoed der menfehen verheugt : en oli , waar van de lighaamen blinken : en brood , dat de kragren der menfehen verfterkt. Van Hem krijgen de boomen wasdom , en de ceeders op Libanon fteeken zo verheeven uit , op dat het kan gezien worden dat Hij ze heeft geplant. Op de zelve neftelt het gevogelte , de denneboom draagt het neft van den ooijevaar. De hoog- lie bergen worden van de wilde geiten bewoont , en op de fteenrotfen verfchuilen de konijnen. Hij heeft de gezette tijden der veranderingen voor de Maan , ende den ondergang voorde Zon bepaalt. Van Hent zijn ook de duifterniften des nagts , wanneer de beeften des w^ouds, die bij den dag wegfehuilden , her voort kruipen. Dan gaapen de brullende leeuwen naar den roof , op dat ze van Gods weldaadigheid worden ver- zaadigr. Als de Zon weederom opkomt , begeeven ze zig na.ir hunne hooien en lecgerplaatfen : maar elk menfeh gaat uit om zijn werk te ver- rigten tot aan den avond toe, Hoe veel en hoe groot zijn uwe werken ó HEERE ! welke alle gij wijffelijk hebt gemaakt, de aarde is vol van Uwe verfcheide bezittingen. Hoe wijd zijn de ftranden van deongemee- te zee van een gdeegen ! zij bevat onrelbaare van zwemmende en krui- pende zo heele groote als kleine dieren. De fcheepen vaaren door de zee , en de walviften en groote zee-dieren , die Gij hebt gefchaapen , op dat zij daar in zouden fpcelen. Deeze alle zien ü opwaart aan, enver- Wagten dat ze te regter tijd van U worden gevoed , &c. einde. LI » BLAD- i68 BLADWIJZER VAN DE INGEKERFDE. Aardpier, Pag. 1 3. 2 1 . Bijen, honigmaakende, tamme en wilde.i 2.16. Bloedzuiger de moeraffige en de zee. 1 4. 2 f . Brafiliaanie vliegende Stier. jg_ Coccojus. 1 2 1 f ' Duizendbeen of Honderdpoot , Slijkvarken ’ veelvoet. ‘ j Forbicinen. Haft of Eendagsvlieg. Hippocampus of Zeepaard. Hommels. Honds-Iuis Horfels, Hoütbederver, Phryganium, Houtworm. ïndifcheWorm. fps of Wijngaardworm. lulus, Land-oor-worni. Kalander Kapellen , Dag of Nagtkapel. Keever. Koevlieg , Bupreftis, i a. Koevliegen , Tabanus Koevlieg , Paardsvlieg OeftrusofOeftrum , Eezelsvlieg Afi- 13. 21. 13- 'f- Ï2 18. 14.26. 12 . 13.19. 12 . 14.23. 13. 21. 14.24. 13- ' 4 - 13 1 ƒ. 21. 2t. 12 . I 7. i8. lus. Kreekel,. Ydd-of Huis-KreekeL Landmeeter. Ligtmuggen. Luis. Platluifen.. Maartworm. Mier. Motte, Tinea. Motte, Scrophula of TIbeai. Motten, Blattae. Muggen. Naaijerof Perla, Juffertje, ^agtmugge. Neet, Oorworm. Orip.s of Sneeuworrru Ürfüdacna. Piffebedde. 13.21. Riviervlieg, Water-Vliegen-Muggen. 14. ly, 22t Rivfer-Squilla. 26. Roovers of Dieven. j 2, Rupfen. ,3.20. Scorpioen. 13.20. 13.22. Spaanfchc Vlieg. 1318. Spinnekoppige Sprinkhaan , Attelabus Arach- noides. 27. Sprinkhaan. 13.18. Stapel ofHuppelkoorn , Koornmees, Boóm- kreekel. 12.17* Talpa of Veemol, Molkrekel, Krekel. .13. T.arautula. 13. 12 . 17 - Vloot. 12 lO. Wandluis. ,p; ■ de wilde. 1217. Water-Borftel. ' Pier of worm, voor waterdam. 14.2P Spaanfchc Vlieg. 14.21. Spin gevleugeld en ongevleugeld. i4- • 22- “■ — — Viola. Vliegen ofMuggen. Wefpen. Worm. Wormen in Buisjes verfchuilende Zee- Druif. ■ Koevlieg. - Luis. Oorworm. Srerre. — - V looi. ■Worm, zee-pier. Worm degroote en kleine. 14.21. 17 - J2- 21. 14. 14. I 4. 2Ö. 14.23. 1-4. 23- 14.23- 14.20. 14.23- 14-2f- 14 - 2 f*^ Van de zagte. Loligo of vliegende zeekat Polypus of veelvoet. 28.. Sepia of zeekat. 20. Zechaas., 28. 29 ‘ VAN bladwijzer VAN DE GEKORSTE. AftacusZee-of Merr-Kreeft. _ go. Aftacus Karaboeideofkrabagtigc Astacus 3^1. Bonte of gemarmerde Krabbe. 2 7. BreedeSquillaof Beerin. gj. Crangon. 33. Garnaat. 34. Geele gegolfde Krabbe van Rondeletiu|. gy. Kleine Beerin. gg. Kleine Kreeften. 3§. Kleine Squilla. 34. Kleine Zec-Aftacus. gi. Krabbe. . 31. Krabbe die ’t hart gelijkt. gq. Krabbe Mea. 36. Krabben in langte van Schaaren verfchil len- de. 38. Kreeften of Krabben in ’t algemeen. 3f. Kreefcje Cancellus. 39- Landkrabbe. 51. Leeuw en Olifant. 31. Pagurus. g-(5. Rivier-krabbe. g8, Ruiterkrabbe. qy, Squilla Manti vanRondeletius. 34. Squillenin’talgemeen. gj, Zee-krabbe. Zeefprinkhaan. VAN DE HARDGESCHAALDE. Anrismarina, ofZee-oor._ yg. BlaaS'ofKinkhoorn , Buccinum. ^2. Bofch-of Wilde-Ocflers. . f4. Byfllis , Fijn Lijnwaad , Hairig Mofch, y y. Cnamae, Gaapers in ’t algemeen. Chamae , Gaapers in ’t bijzonder. ^ Chama, Gaper , Glycymeris van Rondele- tius. _ yz. Chama, Gaaper , Peloris- yg, Concha Anatifera, ofSchulpdieEendvogels voortbrengt , Schulp-aalcn of Lang- halfen. y8. Concha Margaritifera Parlemocr-fchulp of Schulpvis. 4y. Concha Venerea of Venus Schulp. Conchylium of grooteTuitboorn. ^2^ Lakswijzegebooge Schulpvis. Ecckel , Dadel, Dadelkern, Balanus. j6. Gehande Schulpvis. . „ , . yo. Geêgclde fcherppuntige Schulpvis. Gefronfelde Schulpvis. _ 49. Gepceperde Chama van Bellonius. j-2. Gefchubde Schulpvis. 48. GeflreepteSchulpviflèn. 48. Gladde Gaapers. yi- Gladde Schulpviflèm yo. Koraale Schulpvis. 49 - Lange Schulpviflen. ^ , 48. Ltpa^s , Rotffchulp , of Patella, Schotel, Hoekfchulp. _ , , 58 - Melkwitte Schulpvis Galades , cn Zwarte Schulpvis vanRondeletius. j-q. ' Moffelen. yy. Moffeltjes. yy. Murex, PurpereSchaalvisofTakhoorn 42. Nerite, Zwemhoorn. 4f. Oefler Gaideropoda , ofEezelsvoet. f4. Oefters. yg. Pectincs , Kam-of Sint Jacobs-Schulpcn , Bontemantels. y4. Penicillus, ofPlnceel-hoorn. yy, Perfiaanfche Schulp. yy; Pholas, Rotfichulp. y< 5 . Piiinae, Steekmoffels , Haradoubletten. yy. Purpura, Purper-Slck. 41. Scherpe rouwe Chama, Gaper. yj. Schippertje of Doekenhuifje, Nautilus. 40. Schulpvis der Schilders. 49. Schulpvis Rhomboides of de geflreepte Mof- fel- 49. Schulpvis van een dunne fehaal. y t. Schulpvis van een harde fehaal envcrfcheide Schulpviffen. j-q. Stekken , Cochlea. Solen, Nagel-moffel-fchulpen. j-g’ Tellinae, Zaa^chulpen, T ol-Slinger-of Draai-hoornen , Trochus. 44”, Tol-Top'ofTuit-hoorn, Turbo. 44, Zee-egel, Echinus, Erinaceusmarinus, 47- Zwarte Chama, Gaaper, of Glycymeris v.in Bellonius. y^> Zwarte Chama, Gaaper vanRondeletius yi. LI 3 VAN ^^o B L A D W IJ Z E R. VAN DE ZOOPHYTA, PLANTDIEREN. Dolle Zee-appel. _ 64. Granaat-appe],KampernoeIje of Duivelsbrood ofFaddeftoet, en de Peer. 62. Holothurion , Quabbe of Qual. 61 . Tethyium. 61. Zce-[3arnneetel , Snottolf, Zeequabbe. 60. Druif. 64 - Hand. 64. Konkommer. 64 - Long. 61. Schagt-Pen-Pluim. 63. Schamelheid. 62. VAN DE VISSEN. 92. 70-, 68 . 68 . ICO. 104. 103. 87. Aal. • AcarnesofAcarne. Acus-, Naald, Zee-naald. Alauda, deLeeuwerk. Alburnus, deBleije. Albus, de Poel-Capito. Alderkleinfte Albula. AllerfchcrplteRog. Aiphcftcs ofCynaedus .Steenvis , Vinder. 67 Ainia. 78. Andere brcedeCyprinus. 102. Andere Lcucifcns. 98. Andere Rivier-Voorn. 96. Andere Spijker-Rog. 87. Antaceus. ^4. Anfhias, Rondkop. 68. Aper, wildvarke, Zee-varkc. 77. AphyaofApua, Meergrimdel. 72. Aquila , Zte- Arend. 84. Afellus, Kabeljauw. 75-. Afellus minor alter, de andere kleine Afel- lus, Wijting, Bolk. 76. Afellus niger, de zwarte Afellus. 76. AfteriasofStellaris, deGcllamdeRog. 86. Attilus, een Waterjwijn. 94. Aurata, de Goudbraaflèm. 70. Baars. 99. Ballerus. 102. Barbota. 97. Barbus, Bami, Barbeel. 97. Bezola. Blcnnus, dcfnottige Vis. 71. Boops. ^ BreedeCyp-inus , Braafïèm. loi. Bult-vis, Pifds gibbofus. 89. Callarias, ofde kleine Afellus, Schelvis, 76. CanadelIaofteChanadella. 67. Canis, deHqndvis. 81. Canis Galeus of Galeus, de Hond-Haai-Vis ofte Haai. 8 1 . Cantharus, de Bruine Braaflcm. 7D Gaper ofte Caprilcus. 9'f- Capito Anadromus. 91- Capito, Squalus, Groothoofd, Dikkop, Meir' neus. 9“. Carpio. 103. Catulus, een Hondje. Si- Centrines. 82. GetorumDux, de Wallevisleider. 79* Ch.aina de Gaaper. 67 - Chromis. 70. Citharus of Citharoedus , Meerharp of Har- penaar. 73. Colias of Lacertus , Kaauwe , Hanneke» Gaij , Dole. 74 - Cónger of Congrus , Conger-aa! , Zee-aal , Zee-paaling. 79 - Coracinus, Zcc raave. 67* Corax, Meir-ofZee-raave. 7 ^‘ CorvusNiloticus, Nijl-raave. 9^' CucLilus, de Koekkoek. 09. Cyprinus, Kerper of Karper. lOi- Dolfijn. 107' Doornige Rog, 87 ' Draco, Zeedraak, Pieterman. 1 ^' Elft. 90. Eperlanus. Erythrynus, RoodeMeirbraafTem. Exoeoetus of Adonis , deSlaaper. ^ 1 ' Fabcr, de Smid, Zeehaan. FarraofPala. io 4 ' Fiatola. 7 \’ ' Galeus Acanthias,dePrikkeI-Hond-Vis-Ha?'' Galeus Afterias , de Gedamde Haai,Hondv'S» Zee-luipaard, Zec-panther. Galeus, ofde Gladde Muftelus. Galeus Rhodins. 9 ^' Gebaarde Cobites. Gegolfde of Afchgraauwe Rog. ' GegraaveVis. P’" Gtn^' B L A Genagelde of Spijkcr-Rog. Geöogde Scherpe Rog , Steen-Rog. GefchildeOrbis. Gefchobde Phoxinns, Gdternde Antaceus. Gladde of Geöogde Rog. Glanis. Glaucus, Zeeblaauw, Waterverwig. Gobergus. Gobius , Meergop en Meergrop. Groote Molvaofte Afellus, D W I J Z E RV S7. Ophidion. Sy- Orbis, Kruikvis, Rondvis, Kogelvis. 93 - Orca. 99 - Orfus , roodagtige Rivier-Capitb, 94 * Orphus. Os ofOxyrinchos , Vleet, Snultert. 9 f* Oxyrinchus, Houting, Spitsneus. 68 . Pagrus of Phagrus , groote Meerbraaffem, Palier Laevis, Schollc. Paflèr fquamofus , de gefchobde Griet. Harengus, Haaring^ Hemcisblaauwe Ri vier-Capito. Hepatus , de Leevervis. Hippuris. Hirundo, Zwaluw. Hollofteus ofOftratio, Hufo. Julis. Kleine Albula. Kleine Rivier-Baars. Kleine Rog Oxyrinchus, Kleine Zee-Kikvorfch. Laeviraia. Lamia, Potshoofd ,Kappaart. Lampetra , Lampreije ofte Prik.. Latus. Lavaretus. Lavoronus. Lepras of Pforus, dcLaferus-Vis Leucifcus, Kolf oog, Witvisje. Liparis, Smdtvis. Lota. Lmopus, Lump. Lyra, Liervis. Macna, Houting. Adaltha, Lijmvis. Melannrus, zwartftaart, Brandbraaffein. 67. Klanatiderlndiaanen. loS. Merula, eenMeerlc, Meerei, Zee- feelt. 6ó. Milvus , Wouw, Zee-wouw , Kiekendief. 69 7 f. Mola , Orthragorifcus, Moole-vis , Maan- vis. ^ 3 - Monoceros, de Eenhoorn. Klormyrus , Marmerbraalleni. Klorrhua ofte Mol va. Mugiles, Harder- Viffen. Mullus, Barbeel, Barin, Roodbaard. Murena, Prik, Necgen-oog. Muftela, Zee-weezel , Aalpuit,Puit-aal. 76, ■Myrus. 80. ^afns, Ncas-vis, 5(8. 78. 82. 68 . 76. 76. • 97 - 67. 7 S. 69. 93. 92, 66 . 103. 100. 86 , 88 . 8y. 87. 92. 90. 103.. 72. 66 . 98. 77 - 102. 89. 69. 72. 2; 77 - 7c. 76. 90. 69. 80. 271 79. 93 * io 7 " 98. 70. Sf. 98. 69. 75 - 73 - Paltinacamarina, de Zee-pijl-fteert, Angel 84. 66 . 7 «- 67. 108. 108. 66 . 107. 104. 103. 78. 107.. Rog. Pavo of Pavus, de Paauw. Peöen. Perca Marina, deZee-Baars. Phoca, Zee- Kalf. Phocaena ofTurfio, Bruinvis* Phycis. Phy Peter, deBlaafer. Pigus. Poelvoorn. Pompilus. Priftis. Pungitius,de Geangelde, Steekclbaarsje. 100. RajaStcllaris, deSterre Rog. 86. Remora, Schiphouder. 79 . Reverfus Indicus Squamofus, de gefchobde Indifche Reverfus, Jagtvis. 77. Reverfus Indicus Anguilliformis , de 2\alvor- mige Indifche Reverfus. So. Rhomboides, Scharre. 7^5. Rhombus, Tarbot, Doornbot. 73. Rivier-Cobites. 99. Rivier- en moeraffige Mullela , A.alpuit, Puit-. aal, 95". Rivier.-Epclanus. lot. Rivier-Grundel. 98. Rivier-grundel of degehoofde, gekopte. 98. Rivier-Lampreije , Lampetra. Rivier-Capito , ofkleineSqualus. Rivier-Umbra, Rivier-S'chaduw-vis, Roof-agtige Rivier-Capito. Salm. Salinerinus, Salpa , Goudftriemer. Sandili, deZand-aal van de Engelfche. Sarachus 9Ó.. 97 - 97. 97. 90. 96. 71. 74. 100. Sarda of Sardlna, Sprot, Sardin, Mcirhee- ring. 7i.. Sargus. 70. Sauris, Meir-Hagedis. Scarus, Springvis. 66* Scherpe Rog, 87.- Scherpvisje , Steekelvisje. 99 272 B L A D w IJ Z E R, Schilus of Nagemulus. 1 04. Sciacna of Umbra , Schaduwe, 67. Scolopax ,Scrra, Zee-Sneppe ,Zaag-Vis. 77. Scolopendra Cetacca , de Wallevis'agtige Veelvoet. Scomber of Scombrus , Makreel.^ 74. Scorpiiis of Scorpio, Scorpioen vis. 71. Scrollus. loo. Serpens Marinus , de Zee-Slang. 79, Solaris. 7i. Snoek. 90.101. Solca, deTonge. Sparus, Pijlvis. SphyraenaofSudis, een Spies-vis. 68. Squatina, deZee-Eiigel, 88. Squatinoraia, Engel-Rog. 88. Steekelige ofgeangelde Cobites. 99. Steckeiige of Scherpgepunte Orbis. 93. Steur. 91. Stromateus. 7 1 . Synagris. 70. ^nodontes ofDentex, Tandbraaffem. 70. Taenia. So. Thunnus, de Tonijn. 78. Thymallus, Thijmvis. 9Ó. Tinca, de Scelt. 102. Tinca tnarina, de Zee-Seelt. 7Ó. Torpedo, Tril vis, Slaaper, Krampvis, 84. T rachnrus , Baftard-Makreel. 74. Turdus , de Lijller. 6ó. Twee VifTen bij de Orbes te tellen. 93. Umbla. 102. 103. Uranofcopus, Hemelkijker, Hoogemond 74- Varius of de gladde Fhoxinus. 96. Vis Ichthyocolla. 94. Volders Rog, Raia Fullonica. 87* Voprn. 96. Wallevis, tweemaal. 106. Xiphias of Gladius , Zwaardvis. 78* Zee-Aap , Simia marina. 83. Zee-Kikvorfch , Vis-vangfter , ofZee-dui- vel. 88. Zee- Vosje of Vos, Vulpecula marina. 82. Ziga, de Goudvis. 90. Zygaena , de Hamer-Hondvis, Kruis-Haai. 83. VAN DE V A. AlchataofFilacotona van de Arabiers. 1 36 Alcyon, Ijsvogel. Anthus ofFlorus. Arend. Witte, of Zwaan. Heteropos, Ongel ijk- voet. - — Scytifche Vogel. ArquataofNumenius, Schriek. Afilus, Oiftros. AtricapillaofFicedula, Zwartkop, Vijge- ' pikker. 1 49. Avofetta. 1 68. C. Calidri. 177. • de Zwarte. 1 70. Cannevarola. 149. Capella,hetGeitje, of Vanellus, de Kievit. 182. Carduelis , deDiftelvink , Putter. lyi. Gharadtiusol Hiaticula. 182 Chloris,Greuning. ? deindifche. ƒ '^3. Cinnamomus , KannecI vogel. 122. CitrinellaofThraupis, &c. 154. Coccothraudes , Karlbreeker, Grootbek. 142. — ’ — deindifche Gekuilde, 143. o G E L E N. Crex. Cynchramus. Diomedea , vogel van Diomedes. Duiven. DuifLivia ; de Loodblaauwe. Duikers. Brenthus. Colymbis., Colymbas , Colymbus. GrooteColymbus. Kleine Colymbus. Uria. Phalaris. Waterraaf. Phalacrocorax. Bofch-Raave. Platvoetige Kaauw. Duikers van Gesnerus. Andere Duikers. Endvogel Langbck. Andere Duikers van ’t zelve gcOagt. Bruine Begijn. \ Gekuifde Duiker, &c. Groote Duikers, Duikergans, Gulo, ScheS' Ie Draak en Morfex. ‘ 1 80 '49 109 1 10. '7f. 143. 17P 1 28. lyö. 136. . 1Ö4- J>ióp J ji66. 1 E. Eendvogels. Huis- oHamme Endvogel, rndifche Eendvogel. Libyfe Eendvogel.^ £end vogel van Kairo- Wilde Eenden. t j- wiiaetenaeii. Bofchas , Teeling . JaaHng , Midden- j B L A D W IJ Z E R. Geele Vogeltjes. Gier. Groote wilde- of Ringel-duif. i6o. Gryps , Griffoen, Griffioen, Vogelgrijp. H'. Haan, Hoenderhaan , Huishaan , en Hen, 27J iio. 136,. uy. Eend, Halve Vragel. Pafchas, Kleine Taaling, Eendvogel Circia. Endvogel Kernelk Gekuifde Taaling of Colymbis De groote Bofcas. Groote Geringde Eendvogel. Geringde Eendvogel. De Glaucius. De Vogel Penelope. Het bruine wilde Eend. _ - EendvogelsMufcariae,yiiegevangfters I EendvogelsPlatyrynchi , Breedbekken. J Eenige andere Eend v ogels. p DetwarteEendvc^el. C Meanca, Tela, Slupe, &c. ^ De Herle of Harle. p DelaTadorne, ^ DeEngelfchePuffin. ^ Erithacus of Rubecula , Roodborsje. Extersof Aeckllers. Bonte Exter of Langftaart. Indifche Exter Langftaart. Exter Aaker-eeter. Straatsburger Snappert. 2èe-Exter. Perfiaanfche Exter. Boheemfche Klappert, Brafiliaanfche Exter. V ogel Rhinoceros , Neushoorn. F. F alcinello of de gefciffende Vogel, Fulica, Meerkoot of Meerkoet. ■ Zeeduivel. • CottaofCutta.- Rallus. G. Gallopavo, HaanpaauW) Kalkoen. ^lói 1 J- 1 164. I2I. Gans. de Wilde. een andere. i2y. I' 30. 126. 177- ny. IIO. iir. Hinne, 12,5, Haan en Hen met geveerde voeten. Haanen TweeTurkfcheHeimen. Haan en Hen van Perfië. Haafelhoen, Attagen. — — Hen ,, Haemantopos , Zee-Exter.. Harpyën. Havik. Afterias. Palumbarius , Duivehavik Duivevalk , Duivemoorder! Fringillarius,Nifus, Vinken- H.avik , Sperwer, • Circus , Kring-Havik. i — Aefalo, j Tinnunculus of Cenchris, de f Klinker. / — Buteo of T riorchis. • - Subbuteo , Oiider-Buteo. - — — Pernis , Percus , Rubetarius en Levis van Ariftoteles. Heilige Egyptifche. Lanarius, Scheurhavik, Wol- havik. Collurio. Ander geflagt van Laniën.' ■ Kleine Laniën of Colluriones. 1 ■ Milvus,Wouwe, Kuikendief. ^112 Harpa. \ Koekkoek. J Helorius. Hennen van Guinea Himantopos , . Bloedvoet. Hop. Horion. Huisduiven. HypolaisofCorruca, Grasmofch. I. Indiaanfche geoorde Haan met drie klaauwen. ■ — Haan. Hennen. i7.y- 132. 17Ó. My. 170. 134- M9. Vulpanfer, Vosgans Baffanus. „ r Tr , Guftarda, een Schotfe Vogel. Capricalla. j. BramaofBcrnicla, Boom-gans, 1* Boom-Eendvogel , Clalus. J Ispida, K. S9- Kaauwen., Coracias» Pyrrhocorax, Geelbek, Lupus of Monedula, Kaauw. Mm. 1 Mone m Monedula, Kaauw, Kannari-Moffchen of Vogels. Kapoen , Kapuin. Kraan, Kraanvogel. Balearifche. 7 - Andere vanjapan. 5 Kemphaanen. Leeuweric. L. 120. ij-i. >33- 170. 171. 174. 1 K 1 J J7* 1^2. 133- de Gekuifde. — • Ongekuifde. — Grootfte, Calandra. — Kleine Gekuifde. — Veld. — Meedegeflagtige. Lijders. LijderdeLijm-eetende ’lxobdros. • Hair, Trichas. •— Ilias ofTylas. — Enkel-genoemde. Limofa en de Barge. Linaria, Vlasvink. Lufciniola, het Nagtegaaltje. M. Manucodiaten ofParadijs-Vogels. Meereis. 2 • Eenzaame Mufch. 5 — Petrooodyphus, Klipineerel.'' — Eenzaame Mufch van Bel- lonius. ■ ' ■ ■- Berg-Meerel van de Duit- fchers. — — de Geringde. . , — ■ — twee ver wige. meedegeflagtige. andere. roofe. — Brafiliaanfche. Indifche. » Klip- of Rots, Caryoca- BLADWIJZER. Sterna De Meeuw. Zwarte Meeuw. Meeuw'en met gekloofde voeten. Catharaöa. Cepphus. Montifringilla , Bergvink. Morhenna van de Engelfe. Mofch, Muflche, Mollchen. de Witte. Geele. Gev lakte of drieverwige. Witdaart. Berg. Wilde. Meedegeflagtige. Gekringde. Kleine. — — Gekke. Illyrifche. Indiaanfche, Groot of Lang- ^138, daart. — AndereLang-ftaart. Kortdaart. "I 1 i>i 3 / I ^141 Mofchje Kortdaart van ons Land. Roodzwarte of Porphyrzwarte Indl fche Mofch. Andere Peers - rood - zwarte Indifche"^ Mofch. j Porphyr-zwarte gedaarte. ^ Witte Emberiza. j Veld Emberiza. J Mufch Troglodytes , Holkruipertje, Z Roodbaardje, Winterkeuning. > • vanBellonius. j N. '39- •143- lyo» tafle , N eutekraaker. J Meefcn. Groote Mees, Koolmees. Fringillago - Indifche Mees. Lang gedaarte of Berg-Mees. Blaauwe Mees. Poel-Mees. Zwarte Mees. Gekuifde Mees , Koovel-Mees. Bofch- of Woud-M ees . Meeuwen , Kokmeeuwen. Meeuw , Zeemeeuw , Kokmeeuw. Afchgraauwe Meeuwen. I J Nagtegaal , Lufcinia. Nagt-Roof- Vogelen. Bubo, Nagt-Uil, Schuif-uit. AfioofOtus, Rans-Uil,Kerk-Uil. Scops. Aluco, Sleuiër-Uil. Ulula, de Uil. Noéiua, de Nagt-Uil. Strix. Caprimulgus , de Géitemelker. O* * Oedicnemus. Oenanthe of Vitif lora. Oenas of V inago , Wij nduif. Oijevaar. de Zwarte. Onocrotalus , Pelikaan , Eezelfchreeuwer » Kropvogel. H4' ii7’ tfO. 136. ió9' BLADWIJZE OtisofTraage Vogel, Trapvoet. 126. Quikftaart. Ortygometra , Quakkelmoeder. P. Paauw. ■ ' de Witte, van Japan. ii8. •lay. Papegaaijen. Papegaai , de grootlle paars - faffraan- geele. andere grootfte. • witte gekuifde. 1 groene. Poikilorinchus,Borduurbek.'' Groene Melanorinchus Zwartbek. ’ ■ Leucocephalus, Vaalkop. • Verfchetdenverwige, gefcha- keerde, of Erythrocyanus Roodblaauwe. ’ ■ Alchgraauwc of Blaauw'ag- tige. Erythroleucus, Roodvaale. 1 •— — — gehalsbande , Macrourus M18, Langftaart. ’ »-■' kleine gantfeh groene Ma- crourus, Langftaart, • Erythrochlorus Macrourus Roodgroene Langftaart. ’ ■ Gekuifde Erythrochlorus Roodgroene. ’ Eenige andere geflagten van Pape- gaaijen. Patavijnfche Hoenderen. Patrijfen of Veldhoenderen. Patrijs de Griekfche, Coturnus- ■ rofteofgroote. kleine of afchgraauwe. • van Damafcus. | • witte, of Haafevoet, Ruigpoot. J Phabs of kleine Ringelduif. Phoenicopterus. ,70, Phoenicuruóof Ruticilla, Röodftaart. 14S, Phoenix. 122. Pluvialis, Reegenvogel, .v Afchgraauwe, of Pardalus , ( 130. [^127. Luipert. de groote. Poelhaan, 133. Porphyrio. 1 76. Pumilio , het KrieP of Dwerg-Hcnnetje, i :?o. Pyrrhula of Rubicilla , Bloedvink. j 48 ^ Q- Quakkel der Latijnen. 128, de Gemeene. Geele. andere Geele. R. I ayf 141S4 •119, ]■ Raaven-geflagt. Raave. Kraai. Kooren -Kraai, Cornïx Frugivora of * Frumentoria. ' Afchgraauwe Kraai. C * 20. Blaauwe Kraai. Regulus, ’tKeuningkje, Trochilus. zonder kuif. Reigers. Groote afchgraauwe Reiger. Andere afchgraauwe of kleine Reiger. Derde geftagt van afchgraauwe Rei<^e'r. L Andere Reiger uit Gefnerus. ° 1^7^ Arbardeola, het wit Reigertje. 1 Eenige andere witte Reigers. J Andere kleine Reigers. O Starre-Reiger of Afterias , Roerdomp, > 1 73. Pittoor. 3 Groote Starre-Reiger. ? Een meedegeflagtige Vogel. s ' 4 ' RhyntacevanCtefias. J22. Roode Vlasvink. 132. Roullèrole of Roucherole , zingende Alcyon. i8t. Rubetra, 148, Schotfe wilde Haan* Seleucides Vogels. Serinus. Sirenen. Spegten. Spegtdcgrootfte. — ^ groote. kleine bonte. groene, geele Perfiaanfche Cyanopus , I Blaauwpoot. ‘ groote groene. Murarius, Muur-fpegt. Sitta. die ’t neft ophangt. Indiaanfche Chlorio. Spegt-gelijke. ^ Jynx ofTorquilla, Draaibals.A — 7 T~ ; Certhia Merops, Spegt. ï de andere. J Loop- 132. 1 16, uó.. a [>•123. Mm 2. 27 ^ BLAD Loxia. 124. ifr. 146. 14Z. 147. Spinus of Ligurinus , het Cijske , Cijsje Spipolen. Spreeuw. Staparolen. Struisvogel of Vogelflruis, Struthiocainelus 1 14 Stymphalides Vogels. Tetrax of Grygallus , Grijgclhaan. de Kleine. W IJ Z E R, Ralla. Rhodopus,ofPhoenicopodus,Kaftanje- j bruin of Bruin-rood-voet. Phaeopus, Schijnvoet. de andere ofkleine Arquata I ló. iz6. Tortelduif. _ 136. T otanus en de Limofa , Slijkvogel. .1 7f . T rochilus , Corrira , Strandloopertje. 1 69. UrogallusofTetrao, Korhaan. izf. • ' de Kleine, Lofhaan, Bergfafant. 126. Valk. j 1 2. Veld- ofwilde Eendvogel , of Tetrax van Bel- lonius. V efpertilio , Vleer- of Vleder-muis. Vink, Fringilla. V liegevangcrs. Vogel Ibis. V ogel Stellaof Starvogel. Vreemde Duiven. W. Wanfchepzels van Hondercn. Water-Hoentjes. Chloropos, Groenvoer. — de andere. • — vanGefnerus. DegrooteErythropos, Roodvoet. de kleine. 12Ó. 114. jyz. 147. 169. 126. i 3 P. ^>78. Ochropus , de groote Geelvoet. ■ — middellle Geelvoet. kleine Geelvoet. Melampus,Zwartvoet. Poliopns, Grijsvoet. Erythra, deRoode. OchradeBleeke.Wijnkernell. ^ï 79 * Hypoleucus, deWitagtige. Het Hoendje ,ofZijde- hennetje. Scolopax, Boere Veldhoen , Landpa' trijs , een Snep. RufticuIaSylvatica .Houtfneppe. Scolopax , Waterhoendje, Poelfnep. Thryngas. 1 Junco. I Cinclus. '1 Indiaanfche Vogel Cercion. ^180. LandhoendjeofAardfnep. Een ander Hoendje Chloropus, Groen' voet. Wollige Hen. Z. Zwaan. Zwaluwen. Huisïwaluw. V eld- of Land-Zwaluw. Drcpanis , Oever- of W ater Zwaluw. Zee-Zwaluw. Gier-zwaluw , Kortvoet. 14T .1 J 132. ifT 1 I ^' 44 * J VAN DE SLANGEN EN DRAAKEN. Slangen en Draaken. 183. Acontiaofjaculus, dePijl-ilang. 188. Ainmodytes, de Addergelijke, degehoorn- de Illyrifche Adder, de Adder Eenhoorn, de Afpis van Bdlonius. 1 84. Amphisbaena , de tweehoofdige Slang. 1 8 7. Afpis. Bafiliscus. Boa, de Koeije-luiger. Caecilia, de blinde Slang. Cenchrus, deGeers-Slang. Ceraftes, de gehoornde Slang. Dipfas, deDorltige. Draak. Draak van Bononic. 186. i 9 P. 191. 188. rSf. i8ó. 193 - 196. Dryinus ofQuerculus, deEikeflang. ElopsofElaps , de Harteflang. Gevleugelde Draaken. Haemorrhous ,de Bloedftorter. Hydra. HydrusofNatrix, deWaterflang. NatrixTorquata, de gehande Natrix de Padde-flang. Pythifche Draak. Scytale, deStokflang. SepsofSepes, de Verrotter, Slang van Efculapius. DstlandfcheSlangcn. Vipera, de Adder. Zee-Hydrus. , Zee-Scolopcndra. 189- 197. iSf. 196. 4i90. ipr. ipf' 187. i8f- 189. 192. 284* 191. 192. V aN B L A D W IJ Z E R. 20f.' 198. 200 . .\° 4 - VAN DE VIERVOETIGE GEKLAAUWDE EIERLEGGENDE. Gordylus of Caudiverbera , Geeflèl- of Slin- Land-Schildpadde. ger- Haart. 202. Padde,Bufo. Groene Hagedis. xqo. Salamander. Groen Kik vorsjcRanunculus. Schildpadde. Hagedis , Lacertus en acerta. ^ Schildpadde van zoet water, en deSlijk-Schild- Kameleon. 203. padde. 206. Kikvorfch. _ , r d '97* Scincus. o Kikvorfch die luttel tijds leett , Kana tempo- Stellio , geftarnde Hagedis. ^20r. raria. 199, Uitheemfche Hagediffen. ' *^202- KikvorfchenBraampadden, Kubetae, Water-Salamander. 20i« Koopere Hagedis. 200. Zee-Schildpadde. 20Ó. Krokodil. 204, Van de METALLEN, en der zei ver Deelgenooten, Goud. IJfer. Koper, Lood. Metaal. 207. Orichalcum, Meffing. 2 IC. Quik. 208. Stibium , Spiesglas , Antimonium. 21 1. Tin. 207. Zilver. Aarde. 209. 212. 211. 208. Aarde in’t algemeen, Zand, Savel , grof Zand (ballall,) en Drijfzand , &c. ■ vanChios. — Lemnos. Samos. 213. Eretria. Selinus. Ampelitis. Armenifche Aarde. Cadmia, Kobalt. Krijt. van Cimolus, 2 1 7. Landbouwers Aarde. 220. Marga. 216. Melia. 2 1 9. Oker of geele Oker. 220. Paretonium. 219. Pnigitis. >217. Pottebakkers Aarde en Leem. S Rood- aard. GERUND SAP. 219, 221 . Gerunde Sappen in ’t algemeen. Aluin. 224. Ambra, Amber, Ambar. 231, Armenium, Armeniacum. 22Ó. Auripigmentum, Operment,Rattekruidt. 227. ^ïitumen, Pek-zwavelige vette Aard-Slijm, Jooden-Lijm. 228. Caphnra, Kamfer. . „ , Ghalcanthum , Koperwater , Vitriol , Schoen- makers Inkt. 224. Ghryfocolla, Berggroen. 22y. ^agates , Aghetfteen. 230. Hemelsblaauw, Cyanon. Koperroeft, en IJ ferroeft. Koraal. Mumia. Naphtha, Peter-olibij Junius. Piflaphaltum bij Junius Mumije. Salpeeter, Nitrum. Sandarach , Berg-rood. Sout. Succinum of Eleélrum , BarnHeen. Zwavel. Mm 3 STEEN. BLADWIJZER. STEEN. Steenen in ’t algemeen. A Chat es, Agaat, Agaatfteen. Aetites, Arendfteen. Alabandife Steen. ‘Aldenberger Sceeiu Amethift. Amiantus. Ammites, Zand (teen. Amiriochryfus , de Goud-zandige Steen. 239. Arabifche Steen. Armcnifche Steen. Afius, Vleefch-vreeter. Belemnites, Pijlfteen, Lochs-fteen. Beryllus , Beril. Blaauwe Steen of Lazuli. Bufonites, Paddefteeh. Ceraunia , Blixemfteen , Donderfteen. Ghelonites , Schildpaddefteen Padde- fteen. Diamant. Enhydrus , Waterfteen. Enoirchis, Kloot-fteen. Fluores, Dtop-fteenen. Galaöites, Melkfteen. 25-9. 234. 23 f. Fluor, Aard-drop. 2fS. 241. Gedroogde Droelfem, Moeijer van wijn,T ar tarum,Wijnfteen. Gegraave Ebenum , Aard -öok. Geodcs, Aard-fteen. Gloffopetra, Rots-tong. Gypfum, Gips ,Plaafter, Hacmatites, Bloedllcen. Fleliotropium , Zonnewenden Hoplites, WapenÜcen. Hyacinth. lafpis. Indianfche Nierfteen. Joodenlieen. Kalkfteen. Karbonkel of Robijn. Kei, Keifteen. Kriftal Kruis-fteen , Kruisdnager. Dapis Lydius , Toets-llecn. Ligtgeevende Steen. Magneet , Magneet fteen , Zeilfteen Magnetis of f alcus , Talk, Malachites, Maluwe-ftcen , Keesjes-blaade- ileen, 2yó. 2jr. if 4 - 434. 242. 240. ^ 37 - 2Ó1, 2J-f. 24J-. 247. 249. 260. 248. 2J-8. 24Ö. 243. ^33. 243, Marmerfteen. 249* Mellites , Honigfteen. 242. Mernphites , Steen van Mcmfis. 24Ö. Minium, Meeni, Vermiljoen. 239* Mooleöeen. 248. Morochthus , Seepfteen. 242- Nierfteen, 23y. Obfidianus. 24b. Onyx, Naagelftecn. zs 7 - Opalus. 264. O fteocol lus , W al fteen, Steen-been, 238. Oftracites,Óefterfteen. Phrygifche Steen. 244^ Pokftcen. ijf- Prafius , Look • fteen. ' 2 ƒ6. Pyrites , Vuurfteen. 233- Sabulum, Savelfteen, Savcl groffer als zand. 2 40. Saffier. 262. Sardius , Corneolus, Korneol, KornalijnfteeiJ. 1 S 7 - Sehiftus , bij de Hoogduitfchers Bloedfteen. 241. Scyrus , Puimfteen. 244> Selenites, Maanfteen. 243» Smaragd , Esmaraut. 2Ó3- Smyris , Ameril. 240- Spongites, Sponfie- fteen. 242* Starreftecn. 2J4- Steaiites,Smeerfteen. 241- Steen Bezoar. 2ji Steen Comenfis of van Comum. Steen van dePholas , Rots-fchulp, fchuil-fchulp. Steen van Samos. Steenen die in’t lighaam van de Gcdiertens groeijen. zfO Steen wordende Dingen. 2 f2. Thyites. 242. Topas, Topaas. 2 < 53 ' Tophus,Tuffteen. Trochites , Rader-fteen , Tol- Top- Tpit' fteen. 237* Turkoois. 2fd. Zwavelfteen. ^ 3 ?' 2 ) *■ U I T, 1 \ r I » 1 I I tk «r I A 1 -Xvi'XsW' 11 i |!i|i«i!iN!li'i»iflfll||H!lf(|l!|||W^ lil hii-Ltjiiilliiilhi tiiLiiillilj H|^ IS w > ( 1 't' T- ^ TAB . IV. I } ajrnz^ ®.' ifffi M 1 ' li'i -,- '' n Jlr.iliiL 1 li ■ ' ïsrt^ _i iiljii|l ~ pm ffii' 5 ,,!j Mm|||||iy|;!j l'l |:f 1 iinfiiiirJnm IMiiiIiiliL T I I 5 * J' > • J I 'V • Ji ar ^£SXii