î p: 1YA- 106 p- Jow, aas Fl, p: UA ; UITGEZOGTE VERHANDELINGEN | uiT DE NrieuwsTE WERKEN VAN DE E SOC IETEITEN DER ‚ WETENSCHAPPEN iN EURO P A EN VAN ANDERE GELEERDE MANNEN: Met naauwkeurige Afbeeldingen. VITFDE DEB ETE AMSTERDA, EH OU TT DEN. M\BTE CTL X. EU NAM zaaiig Bad Ms . e Ps EN ale ata wek td daaatt KORTE INHOUD VAN HET fe WEEDE DEEL! jee VERHANDELINGEN. „Ji Emige Waarneemingen omtrent den Slaap der Plan- en, benevens een Berigt van die Eigenfchap, wel- ke van den Heer LinNmus genoemd wordt ‚bet waaken der Bloemen, met een optelling van verfchei- de Planten , die zulks onderworpen zyn. — bladz: t Verhandeling over de Stryk en Trek- ge » gelroke ken uit }. T. KLeiN. hk „18 Beftbryving van de Water- Spreeuw s door C, _N. 68 De nuttigbeid van Blaarpleifters of Spáânfehe Mlie= gen, tot vermindering der fnelbeid van de. Pols, in …_Borft-Kwaalen , aangetoond door den Heer RogerT Wuyrr, Hoogleeraar der enal op de Unie verf teit van Edenburg. ____ … . Br 4 Nader Proefneemingen omtrent de uitwerkingen wan bet _ Elektrifeeren op de Lamheid en andere) Ligbaams= lianne : ‘ 92 7 Et naar den Tyd van bet ophouden der hirenid baarheid in de 7 rouwsperfoonen, en er Waarneeming omtrent de L ighaamelyke Zwaarte var een Levendig mid door den Heer J. RoOBERT- RON. # ' À dee dE „‚V, Dezer, mA Vers KORTE INHOUD Wergelyking der Zwaare Koude van deezen Winter met de Waarneemingen de de afgryzelyke Koude in Sie berie. : . 3 119 gmdbriderinden omtrent de Lugtsgefteldheid, Weder en Wind en de Ziekten te Amfteldam , geduurende de Maanden January, February ern Maart des jaars 1760. 4 Te : . 145 Het Natuurlyk Samenftel der Vogelen, met aanwyfin- ge der Kenmerken van derzelver Rangen, Geflach- den en Soorten; volgens de laafte verbeteringen van den Heer C. LiINNKUS. | … ke 149 Pergelyking der Aardwormen met den Menfchen- of. Kinderen-Worm, inzonderheid ten opzigt van der- zelver Deelen van Voortteeling; by gelegenbeid van vs een zeldzaame Vertooning in een Worm die uit de Dar- men was gelooft. elis n ' 207 Berigt wegens bet Zuure Vogt, 't welkde Groote Rups van den Wilgeboom met een gevorkten Staart , uit baar Ligbaain ypuit: door den Heer Bonner Kor- respondent-van de Akademie der Weetenfchappen van Parys ‚ te Geneve, ‘ ' á 226 Waarneeming over de Plant- of Boomluizen, en in't bye zonder omtrent derzelver Paaring ; door den Heer pe GerB, Aamerbeer van den Koning van Swee- den en Korrespondent van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys. d 255 Proefneeming tot bewys, dat bet Zout van Staal niet ín de Chylvaten doorgaat; vervat in een Brief van Doktor Ev. Wrienr, aan den Eerwaarden Heer Tu. Bircu, Theol, Dr. en Secret. der Koninglyke Societeit van Londen, \ 263 KORTE INHOUD Aanmerkelyk Voorbeeld van vier ruuwe Steenen , gee „vonden in eens Men/chben Blaas, en gelukkig daar uit gebaald door de Lateraale manier van Steenfny- ding; befthreeven door den Heer Josera War- NER, Lid der Koninglyke Societeit van Londen en Heelmeefter van 't Guy’s Hospitaal. : 272 Waarneeming van doodelyke Gevolgen uit het inflokken _ wan Pruim- en Krieke-Steenen, door den Heer M a r- TEAU DE GRANDVILLIERS, Geneesheer van de Stad en 't Hospitaal van Aumale in Vrankryk. 280 Aanmerkingen over de Hand vaneen Lyk, meer dan … honderd Jaaren begraven geweeft, die Groen was en bleef. ' : ô st = 290 _Waarneeming omtrent de kr ad Weder en Wind en de Ziekten te Amfterdam, iu de Maan den April, Mey en Juny, des Jaars 1760. 293 Vertoog van den Heer GrorrFroy, over bet Werk- tuig van ’t Gehoor in de Kruipende Dieren ez in eenige Viffchen, ' . 5 297 Waarneemingen over de Kragt van de Scheerling of Dolle Kervel, inwendig gebruikt, tegen Verou- derde en anders ongeneeslyke Liháamskwaálen : door den Heer ANToNrus STÖörcx, Doktor in bet Stads Hospitaal te Weenen, . . 351 Perbandeling over de-Staart-Ster van bet Jaar 1759, dienende tot bewys, dat het dezelfde Komeet is geweeft, waar van de wederkomft door HALLEY was voòr- zegd: door den Heer D. KLinkeNeereG Lidvan de Hollandfcbe Badr edp der Wetenfchappen te Haarlem. ; 372 Vv, Dee L. Be- Ere Led KORTE INHOUD Bepaaling der Wegen van eenige Komecten; opge- geven door den Heer N, STrurcex, Lid der Ko- ninglyke Societeit van Londen , Korrespondent van de Akademie der Weetenfchappen van Parys en Medelid van de Hollandfche Maatfchappy te Haarlem. 402 Verbandeling over den Afftand der Zonne van den Aardkloot. X 8 kriet Jartie 410 “ Berigt boe men de Magneetifche Kragt kan geeven aars Geel Koper: wit een Brief van den Heer Wir- LIAM ARDERON, Lid der Koninglyke Societeie van Londen aanden Heer HeNuy BAKER, Lid der zelfde Societeit. « hilid. es 5 417 Vertoog van den Heer Abt Rocrer over de Tuinier- kontt en in ’t byzonder over de manier om de Perfik- Boomen zodanig te behandelen, dat zy veel meer vrugt geeven.dan gewoonlyk, ' et 422 Waarneersingen omtrent deLugtsgefteldheid, Weder en Wind „en de Ziekten te Amfteldam , in July, Au- _guftus en September, € 8 € 449. Korte Levens -befchryving van den Heer J.N. Lrr- BERKUHN , Doêtor der Medicynen, Lid der Konink- Iyke Akademie en van ’t opperfte Genootfchap der Ge- neeskunde te Berlyn, ° : 453 Verbandeling over het Slypen van kleine Vereroot- glaasjes ez Verugkaatfende Spiegeltjes, wolgens de manier van den Heer J.N. LarBERKUHN. 479 < . Proef. KORTE INHOUD: - Proefneemingen vanden Heer Erver, waar wit “blykt, dat men Bloed en andere Vogten , verfcheide “aaren, zonder bederf, in ’t Lugtledige bewaaren kan. . ne . . ' 504 Onderzoek of de Spraak. den Men/th alleen eigen zy, dan of de Beeften ook een foort van Spraak hebben. 512 Waarneemingen omtrent de Steenbreekende Kragt der „Carlsbad- Wateren in Bobeme, met die van Kalk- water en Spaanfche Zeep vergeleeken. In een Brief van Dr. RorerT Wuyrr, Lid der Konmnglyke » Societeit en Hoogleeraar der Geneeskunde op de Unte-- werfiteit van Edenburg , aan Dr. JOHN PRINGLE, ze Londen, — / 5 : ini ss0 Waarneemingen omtrent de Purper-Slek, door den Heer J. A. Pryssoner, Med, Doctor en Lid der Konnglyke Societeit van Londen. daens Eenige Byzonderbeden, raakende de Carlsbad-Wate- ren in Boheme; vervat in een Brief van den Eer- waarden Heer Jeremran Mines, Doktor in de Godgeleerdheid, aan den Wel Edelen Heer GRAAF vAN MACCLESFIELD, Prefident vande Koning- Iyke Societeit van Londen. _— . Rr 546 Berigt van de Uitbinding van een niëuw Soort van Verrekykers met zeven. Glazen, 554 Vervolg van de Optelling der Komeeten, waar van de Wegen bekend zyn, door den Heer N.STRruyck. hd . . = . . 564 V: Deer. Ô Dee KORTE INHOUD. Berigt boe de Aard-appelen in den Elfaz, Lotharine gen en de Paltz geteeld, en zo voor bet Vee als van de Menfchen gebruikt worden, tot bet bakken van Brood, het flooken van Jenever, het maaken van Styfzel, Hairpoeijer enz. medegedeeld aan de Ko- ninglyk Sweedfche Akademie der Wetenfchappen , door den Generaal Majóor LaNTiNGsHáusenN: 566 Waarneemingen omtrent de Luugtsgefteldheid , We- ‚der en Wind, en de Ziekten te Amfteldam, 7? Oktober ‚November en December, des Faars 1760. Ë é ° e é e 58r De Plaaten zyn dus ingevoegd. Praar XXXIII. tegenover 8 bladz. 71 _—— XXXIV. 6 er _—_ XXXV, P — 207 —_— XXXVI. —_— ä eren 03 _ XXXVII, —_ 317 a XXXVII p _ 479. EENI- EENIGE WAARNEEMINGEN OMTRENT DEN SLAAP DER PLANTEN, BENEVENS EEN BERIGT VAN DIE EiGENsCHAP, WELKE VAN DEN HEER BACH oo! eeN ok Ur B GENOEMD. WORDT, HET WAAKEN DER BLOEMEN; MET EENE OPTELLING VAN VERSCHEIDE PLAN: TEN, DIE ZULKS ONDERWORPEN ZYN. Medegedeeld aan W. WATsoN ‚ Med. Doktor en Lid der Koninglyke Societeit „ door den Heer R. PurrNey van Leicefter. | (Pbilofopb. Transat. Vor.L. Part, IL, for 1758, p. 506) SEEEELEIE BEGEGCORLENGAEESS “CosrA en ProsPerR Arrpinus; die beï- den tegen ’t end van de Zeftiende Eeuw gefchreeven hebben, zyn, naar ik geloove, de eerften , welken gewag maaken van die verande- ring by nagt in de Bladen der Planten, waar aan men Redert. den naam gegeven heeft van S/aap. Het is, inderdaad, een Waarneeming zo oud als de Leeftyd van Prisifós; dat de Bladen van ge Klaver overend ryzen by het aankomen van een V. Deen. Á Storm- a 7 WAARNEEMINGEN OVER/DEN: Stormwind (4). Het zelfde kan men bemerken in onze wilde Zuuring , en, voegt Linneus ‘er by (0), meeft in alle Planten, met afloopende Stofvezelen. (Stamznsbus. declinatss). In de-ge- meene Veld-Klaver met witte Bloemen „ is zulks zo kenbaar , dat het gemeene Volk in Sweeden >er agt op geeft, en het aankomen van Wind en Regen daar uit voorfpelt. De Voorbeelden ‘van Slaapende Planten, die door Arrinus worden bygebragt , zyn maar weinig in getal. Die Schryver zegt, dat deeze Eigenfchap gemeen zy aan verfcheide Egypufche Soorten ‚doch. hy, noemt alleenlyk de „Acacza, Abrus , Ab fus „Sesban en de Tamarinden-Boom Cc). CornNurus heeft , eenigen tyd laater, het zelf- de opgemerkt in de Pfeudo-.Acacra Americana. Van dien tyd af, vindt men ’er naauwlyks eeni- ge melding van gemaakt, tot dat Linneus, al- tyd oplettende op de Werken der Natuur, ont- dekte, hoe die zelfde zaak plaats had in veele an- dere Planten , en zyne Waarneemingen hebben ons een groot getal gemeenzaame Voorbeelden , daar van „ aan de hand gegeven. De Heer Mir- LER fpreekt van die Eigenfchap in de Medicago arborea. (d) , en wy mogen by de Lyft voegen p twee (a) Trifolium quoque inborrefcere € folia contra tempefta- tem fubrigere certum eft. Hitt. Nat. Libr. XVIII. Cap. 35, „(b) Flora Lapponica. pag. 222. (c) Prosr. AuPiN. de Plantis ZEgypt. Cap. 19. (4) Linn. Spec. Plantar. 778. SLAAP DER PLANTEN: 3 twee andere zeer bekende Planten, niet door Lunnzus gemeld, te weeten: de gemeene Turk» ‚Jche Boonen „ ende Veld-Klaver met paarfche Bloe+ men; “in beide welken deeze verandering by nagt op eene zeer kennelyke wyze zig openbaart. Bui- ten. twyfel heeft die zelfde eigenfchap plaats in ontelbaare andere Soorten, «en navolgende Waar- neemingen zullen zeer waarfchynlyk’t Gevoelen van, Doktor Hir beveftigen, dat geen Plant of Boomer teenemaal onaangedaan van zy. Het is nw reeds over de twintig Jaaren, dat Lmneus. eerft agt gaf op deeze hoedanigheid in de Planten: « In zyne Flora Lapponsca , wanneer hy {preekt van-de witte Veld-Klaver, gelyk ge- meid is, merkt hy aan, dat de Bladen van de Memofa, Caffia, Bauhsnta , Parkinjonsa ‚ Gurlan= dina, en andere Planten, die veel overeenkomft met dezelven, hadden , deeze verandering by nagt onderhevig waren, en hy hadt toen zyne Waar- neemingen zo ver gebragt van te vinden, dat Hitte en Koude-de oorzaak niet waren van dee= ze hoedanigheid , alzo dezelve eveneens invloed hadt op de Planten; wanneer die geplaatft waren in Broeihuizen, daar de Lugt geduurig; in den zelf- ‚den trap van warmte gehouden werdt. De verdienfte van dit Onderwerp weder in ge- dagten te brengen, is men derhalve verfchuldigd den zo zeer beroemden Sweed , en de Be- minnaars der Natuurlyke Hiftotie zyn hem groo- telyks verpligt, voor het zo ver uitbreiden van V. Deer. A 2 zyne á WAARNEEMINGEN OVER HÉT zyne Waarneemingen over hetzelve. Het on- derzoeken van den Slaap der Planten kan niet dan ten hoogfte vermaakelyk zyn voor de zodanigen, en zy zullen, zo ik vermoede, niet minder plei- zier vinden in het nagaan van dat Vermogen, % welke Linneus noemt het Waaken der Bloemen ; waar van wy hier een kort Berigt geeven. Fer wy tot de verklaaring komen van deeze zaak, zal het noodig zyn, aan te merken, dat de Bloemen der meefte Planten, na dat zy eens open gegaan zyn, nagt en dag open blyven, tot dat zy afvallen of wegdroogen. Verfcheide ande- ren, die by avond zig fluiten, gaan ?s morgens weder open, vroeger of laater, naar hunne ftand- plaats in de Zonnefchyn of in de Schaduw, of naar. dat de kennelyke veranderingen van den Dampkring ’er aandoening op hebben. Daar is egter een ander foort van Bloemen , die het On- derwerp van deeze Waarneemingen uitmaaken; van welken een beftendiger en eenvormiger Re- gel, in deeze byzonderheid, gevolgd wordt. Zy openen en fluiten zig ftandvaftig op zekere bepaal- de Uuren , zonder eenige kennelyke veranderin- gen van het Weder , en dit doen zy met zulk een füpte inagtneeming van den Fyd, dat het Verfchynzel wel waardig is opgemerkt te wor- den van al de genen, welker Liefhebbery daar henen ftrekt. Dit Vermogen in de Bloemen der Planten kan men niet aanmerken als een gantfch nieuwe Ont- dek- ee WAAKEN DER BLOEMEN. ä dekking, maar wy zyn dien zelfden Heer dank fchuldig voor de Waarneemingen, door hem om-. _ trent dit Stuk insgelyks gedaan. Het is zo baar- blykelyk in een van onze gemeene Planten in En- geland, het Pragopogon luteum, dat ons Land- volk daar aan den naam geeft van Shar gaa te mid- dag naar Bed. De Waarneemingen van LanNaus hebben het uitgebreid tot omtrent vyftig Soor- ten, die aan deeze Wet onderworpen zyn. ’% Geen men voornaamelyk over dìt Onderwerp van hem voorgefteld vindt, isin zyne Philofophia Bo- tanica of Leerwyze der Kruïdkunde, pag. 273. Wy zullen deeze Planten optellen en den Tyd melden , wanneer derzelver Bloemen oren gaan en fluiten, op-dat de genen, die er gelegenheid en luft toe hebben , zig zelf voldoen, en waar- fchynlyk ten zelfden tyde deezen tak der Kruid- kunde nog al verder uitbreiden mogen. Het is noodig op te merken, dat, aangezien deeze tornen door den Heer Linnzus gedaan zyn in den Akademie-Tuin te Up/al, ie- mand , die dezelven in zyn Land gelieft te her- haalen, zeer waarfchynlyk bevinden zal, dat de verfchillendheid van Klimaat eenige verandering in het Tydftip maake: ten minfte zal dit plaats hebben in eenige foorten, gelyk ons, door eigen Waarneeming gebleeken is; in anderen kwam qe Tyd zeer ftipt overeen, st het Berigt, door hem gegeven. Of dit Vermogen eenige verknogtheid heeft V. Deer. A 3 met 6 WAARNEEMINGEN OVER ‘HET met het groote Artikel van de Beorugting in de Huishouding der Bloemen , kan ik niet bepaalen: doch het komt my niet onwaarfchynlyk voor. In % vervolg zal men , door herhaalde Waarneemin- gen en naauwkeurige Proeven, dit Stuk in klaar- der licht kunnen ftellen en miffchien gelegenheid vinden,om deszelfs oorzaak volkomen te ontdekken. LD TT PDE RNN DOEN ME Ns Welker Bloemen , op zekere gezette tyden ‚van den Dag, open en toegaan. 1. AnacarLis flore pbeniceo. C. B. Pin. p. 252. Ray Synopf..p. 282. Anagallis arvenfis. Linn: Spec. Plantar. p. 148. Bafterd-Muur. Guichel. heil Mannetje. Dop. Kruidboek. bl. 39, _ Comm. Indig. p. 8. De Bloemen van deeze Plant gaan omtrent te agt Uuren ’s morgens open , en fluiten zig nooit, voor na de middag. Zv is gemeen in de Moestuinen en Koornlanden, [vooral in Zandige Duingronden] en bloeit in Juny, geevende drie Maanden lang bloem. 2. ANaAcArLrs cerulea, foliis binis ternisve ex adver- fo nafcentibus. C. B. Pin. p. 252. Rayr Hift. Plant. p. 1024. Anagallis Monelli. Spec, Plant. p. 148. Smalbladerig Guichelheil met blaau- we Bloemen. [Dit is het Guichelheil Wyfje van DopoNaus niet, alzo het regtopftaande Steelen heeft. Linn. Syft. Nat. p: 922. ] Van deeze Plant neemen de, Bloemen , in ’t openen toegaan, byna den zelfden tyd in agt, als die van de voorgaande. [Doch el- ders gingen zy eerft omtrent den Middag o- pen. Marr: Hift. Plant. Al/at. p. 22). 3e WAAKEN DER: BLOEMEN. x g; ‘ConvorvuLus peregrinus caeruleus folio oblongo. ___C. B. Pin. p. 295. Convolvulus tricolor, Sp. > Plant. p; 158. Kleine blaauwe Klokjes-Winde, Derzelver Bloemen ontfluiten zig tuffchen vyf en zes Uuren ’s morgens , en gaan ’s namid- dags-weder toe. [Zy wordt ‚in de Bloemho- ven gezaaid. | 4, PHALANGIUM., Parvo flore , ramofum, CB. Pin. ‚ „29. Rajr Hitt. Plantar. p. 1193. Spinnenkruid met kleine Bloemen. Dop, bl, 146. Deeze gaan omtrent te zeven Uuren-’s mor- „gens open en fluiten zigtuflchen drie en vier Uuren ’s namiddags. [Hetiseen l'uin-Bloem- plant, die natuurlyk in Vrankryk groeit. sz. Lirium rubrum Afpbodeli radice. C. B. Pin. go. — «Hemerocallis fulvus, Sp. Plant. p. 324. Roo- ‚de of geele Lelie zonder Bollen. Dag-Lely. „Dop. bl 314. Derzelver Bloemen gaanomtrent te vyf Uuren ’s morgens open, en fluiten zig te zeven of agt Uuren ?s avonds. ['t Is mede een ‘Tuin- plant, die Dag-Lely of Dag fchoone genoemd „wordt, om dat de Bloem in eenen Dag ver- flenft. 6, PrANTAGO aquatica minor, Park. 1945. Ray. Syn. p. 257. Alifma Ranuneuloides. Sp. Plant. p. 343. Fl. Suecica. 2.'Num. 325. Kleine Water- Weegbree. Geduurende haaren Bloeytyd opent zy alleen. lyk haare Bloemen, dagelyks, omtrent den middag. 7 CarvorayLrLus Sylweftris prolifer. C- B. Pin. p. 209. Rajr Syn. p. 337. Dianthus prolifer. Sp. Plant. p. 410. De Bloemen fpreiden zig omtrent te agt Uuren V. Deer, A4 ’s mot- 8 WAARNEEMINGEN OVER HET ’s morgens uit en fluiten weder omtrent één Uur ’s namiddags. 8. SPERGULA purpurea. |. B. III. p. 722. Rajr Syn, p- 351. Arenaria rubra. Sp. Plant. p. 423. Spur- rie , met blaauwe Bloemen. Deeze kleine Plant is gemeen onder het Koorn, in Zandige Gronden. Zy bloeit in Jury, Haare Bloemen ontfluiten zig tuffchen ne- gen en tien Uuren-’s morgens en gaan tus- fchen twee en drie Uuren *s namiddags we- der toe. 9. Porruraca latifolia fativa. C. B. Pin. p. 288. Portulaca Oleracea. Sp. Plant. p. 445. Gemee- ne Porfelein. Dop. p. 1032. ComM. Indig. p. 92. Zy opent haar Bloemen omtrent te negen of tien Uuren ’s morgens, en fluit ze weder, na dat omtrent een Uur verloopen is. (Het is een zeer bekend Moeskruid. ] 10, Ficoipes Africana , folio Plantaginis undulato, micis argenteis adfperfo. Borru. Ind. Plant. p. 291. Mefembryantbemum Cryftallinum. Sp. Plant. p. 480. Afrikaanfche Ficoides, de Bla- den als met Diamanten gefpikkeld. De Bloemen van deeze Plant gaan te negen of tien Uuren open, en fluiten te drie of vier Uuren ’s namiddags. tr. Frcorves Africana, folio tereti in willos radiatos __abeunte, Tourer. Mefembryanthemum barba= tum. Sp. Plant. p. 482. Afrikaanfche Ficoi- des, met gebaarde Bladeren. De Bloemen van deeze Soort van Ficoides, fpreiden zig te zeven of agt Uuren ’s mor- gens uit en gaan omtrent twee Uuren ’s nar … middags digt. 12, WAAKEN DER BLOEMEN. 9 12. Ficorpes folio tereti , Neapolitana , flore candido, Herm. Lugd. Bat. p. os2. Kali, CrafJule mi- noris foliis. C. B. Pin. p. 289. Mefembryantbe- mum nodiflorum. Sp. Plant. p. 480, Ficoides van Napels , met rolronde Bladeren. De Bloemen van deeze Plant gaan te tien of elf Uuren ’s morgens open en fluiten weder ‘_ te drie Uuren ’s namiddags. 13. MESEMBRYANTEEMUM folio linguiformi latiore. Á DitreN. Hort. Elth. Mefembryanthemum Lin- guiforme. Sp. Plant. p. 488. Ficoides met tongs- wyze Bladeren. Deeze opent haar Bloemen te zeven of agt Uuren ’s morgens en fluitze omtrent te drie … Uuren ’s namiddags. 14. Nymenma alba. J. B. III. p. 772. Rayr Syn. p. 368. Witte Plompen. Meirbladeren. Water- Roozen. Dop. p. 927. Comm. Indig. p. 81. Deeze Plant. groeit in Rivieren , Vyvers en N Graften , en de Bloemen leggen [gelyk de Bladen] op de Oppervlakte van ’t Water. Ten tyde van haare uitbreiding, ’t welk omtrent te zeven Uuren ’s morgens is ‚, wordt de Steel opgeregt en de Bloem verheft zig meer bo- ven de Oppervlakte, In deezen ftand blyft dezelve tot omtrent vier Uuren ’s namid= Ì dags, wanneer de Bloem neerzakt tot aan de Oppervlakte en zig weder fluit. 15. PAPAvER ERRATICUM nudicaule flore flavo odorae to, Dirren. Hort. Eltham. p. gee. Papaver nudicaule. Sp. Plant. p. 507. Wilde Papaver met een naakten Steel en welriekende geele Bloem. De Bloem van deeze Plant ontfluit zig te vyf Uuren-’s morgens en gaatte zevenen’savonds — weder coe. V. Deer. As 16, ro Wik ARNEEMINGEN OVER HET 16. Arvyssotpes incanum , foliis finuatis. Tourn. Ine ftic- p. 213. Aly(Jum finuatum.. Sp. Plant. p. 651. De Bloemen van deeze Plant fpreiden zig tus- fchen zes en agt Uuren ’s morgegs uit en flui- tente vier Uuren ’s namiddags. 17. ABUTILON répens , Alcee foliis , ‘flore belvolo. Dir. Hort. Elth. p. 5. Malva Caroliniana. Sp. Plant. p.'688. “Kruipende Indíaanfche Málva ; met Bladeren van Alcea en een vleefchkcleu- rige Bloem. Deeze gaan te negen of tien Uuren ’s morgens open , en fluiten zig te een Uur ’s namid- dags. 18. TracorocoN luteum. Ger. sos. Rayr Synopf. p. 17m. Tragopogon pratenfe, Sp. Plant. p.780. Geele Boksbaard of Jofephs- Bloemen. Dop. bl. 408. Comm. Indig. p. 111. In Engeland heeft men deeze Plant, al van ouds, den naam gegeven van Gaa te middag naar Bed , wegens deeze merkwaardige eí- genfchap. De Bloemen gaan, in ’t alge- meen, ’s morgens omtrent te drie of vier Uuren open, en fluiten zig omtrent te negen of tienen ’s voormiddags weder toe. Deeze Bloemen zullen ook heaare Waaking, ver- fcheide ogtenden na malkänder, volbren- gen, indien zy, binnenshuis, gezet worden in een Flefch met Water, en ik heb fomtyds waargenomen, dat zy, van haaren uiterften trap van uitfpreiding af , tot een volkomen fluiting waren overgegaan , în minder tyds dan een Kwartier. Het bloeit in Juzy [en ‘wordt ook in de Nederlanden gevonden, za in ’t Wild, als in de Bloemhoven en Moes- tuinen, dewyl de Wortel eetbaar is. Men noemt | | WAAKEN DER BLOEMER: rt noemt het, mogelyk uit hoofde van die ei- genfchap-der Bloemen „ ook de Morgenfter.] 19. TRracoPoGon, Gramineis : ‘folis, birfutis. C. B. Pin, p. 275: Rayt Hift. Plant. ‚p. 253. Traga- pagon-bybridum. Sp. Plant..p. eg. Roos-koleu- rige Boksbaard. Derzelver Bloemen ontfluiten zig tuflczen vyf en zes Uuren ’s morgens, en gaan teelf Uu- ren weder toc. 29, TracoroconN , Calycibus Corolla brewioribus, in- ermibus; alit lyrato-finuatis. Hort. Upf. 244, Sp. Plant. p-799. HaArrER. Hort. Gotting. 2, p- 419. De Bloemen van 'deeze Plant gaan te zes of zeven Uuren ’smorgens open, en fluiten zig weder tuflchen twaalf en vier Uuren ’s na- middags. 21, Soncrus Tingitanus Papaveris folio. 1 Tover, Ray. Suppl. p.-137. Scorzonera Tingitana. Sp. Plant. p-791. Afrikaansche Ganze-Diftel met Papavers-Bladeren. . Deeze Plant ontfluit lhraare- Bloemen tuffchen vier en zes Uuren ’s morgeres, en zy gaan in À omtrent drie Uuren weder toe. 22. SoNcHus repens multis Hieracium majus. J. B. 1. p. zo17. Ray. Syn. p. 163. Sonchus arven- fis. Sp. Plant. p. 793. Kruipende Ganze-Dis- tel. Coxm. Indig.p. 57, 58. Deeze is in de Koornlanden gemeen en bloeit in Juny, July en Auguftus. Haare Bloemen gaan omtrent te zes of zeven Uuren open, en fluiten weder tuffchen elf en twaalf Uu- ren ’s middags. 23. SoNcnus levis. Ger. Ray. Syn. p. 112. Sonchus Oleraceus. Sp. Plant. p. 794. Zagte of niet V. Deer. fte- 22 24. 25. 2ó, 27. WAARNEEMINGEN OVER HET ftekelige Ganze-Diftel. Hazen-Latouw. Dop. bl. too4, Comm. Indig. p. 107. — Haare Bloemen breiden zig te vyf Uuren ’s morgens uit en fluiten weder omtrent elf of twaalf Uuren ’s middags. [Zy is overal aan de Wegen te vinden en een laftig Onkruid in de Tuinen en Moeshoven. | Soncuus lewis laciniatus ceeruleus. C. B. Pin. p. 124. Ray. Hift. Plant. p. 225. Sonchus Alpi- nus. Sp. Plant. p. 794. Alpifche of Berg Gan-- ze-Diftel , met blaauwe Bloemen. ‚ Dezelven ontfluiten zig ’s morgens omtrent zer ven Uuren en gaan te middag weder toe. SoncuHus tricubitalis, folio puft Ray. Syn. p. 163. Sonchus afper arborefcens. C. B: Pin, p. 124. Sonchus paluftris. Sp. Plant. p 793. Boom- agtige Ganze-Diftel. Zy fpreidt haare Bioemen omtrent te zes of ze- ven Uuren ’s morgens uit, en fluitze weder omtrent twee Uuren ’s namiddags. [Dit Ge- was, dat wel een Mans langte hoog groeit, komt voor aan de Zeekant of in Rietlanden en op Moeraflige plaacfen.] Lacruca: fativa. C, B. Pin. p. 122. Sp. Plant. p.795. Salade. Tuin-Latouw, Dop. bl. 1006, 1607. Zy opent haare ion omtrent zeven Uuren, en fluitze te tienen ’s voormiddags. Dens Leonis. Ger. 223. Ray. Syn. p. 170. Leontodon Taraxacum Sp. Plant. p 798. Paar- debloem, Paapenkruid, Kankerbloemen. Doo. bl. 992. Comm. Indig. p. 31. [Deeze Plant is, gelyk iedereen weet, in de Weiden, aan de Wegen en in de Tuinen zeer gemeen.) Zy bloeit vroeg in ’t Voor- jaar WAAKEN DER BLOEMEN. 13 jaar en nog eens in den Herfft, Haare Bloe. … men; die te vyf of zes Uuren 's morgens o- pen gaan, fluiten te agt of negen Uuren ’s voormiddags. 23. Dens Leonis hirfutus; leptocaulos, Hieracium diëtus, Ray. Syn. p. 171. Leontodon bifpidum. Sp. Plant. p. 799. Stekelig Paardebloem- Havikskruid. Deeze Plant opent haare Bloem omtrent te vier Uuren ’s morgens , en houdtze uitge- fpreid tot ’s namiddags te drie Uuren. In Mey. ä 29. HieRactum minus premorfa radice. Paux. 704. Ray. Syn. 164. Leontodon Autumnale, Sp. Plant. p. 799. Havikskruid met afgebeten Wortel of geele Duivelsbeet. Dop. bl. <97. Comm. Indig. p. 58. Deeze Plant, [die in de Velden en Weidlan- den zeer gemeen is,] bloeit in July en Au- guftus. De Bloemen gaan omtrent te zeven Uuren open, en blyven zo, tot omtrent drie Uuren ’s namiddags. 32. PiLoseLLA repens. Gem. 573. Rat. Syn. p. 170. Hieracium Pilofella, Sp. Plant. p. 8co Krui- pend Muizen-Oor. Dop. bl. go. Comm. In- dig. p. 87. Zy is in zandige drooge Velden zeer gemeen, bloeijende in Junyen July. Haare Bloemen gaan omtrent te agt Uuren ’s morgens open en fluiten zig om twee Uuren ’s namiddags. 3t. Hreracrum Murorum folio pilofifimo. C. B. Pin. p. 129. Ray. Syn. 168. Hieracium Murorum, Sp. Plant. p. So2. Comm. Indig. p. 58. Men noemt het, in Engeland, Franích of Gulden _ Longekruid. Het groeit aan oude Muuren en bloeit in Juny V. Deer. en 14 W AARNEEMINGEN: OVER [LET en. July. De Bloemen: gaan omtrent te zes of zeven Uuren’s morgens open; en: fluiten zig weder te twee Vuren ’s namiddags 32. HrERACIUM fruticofum anguftifolium majus. C. B. Pin. p- 129. Hieracium umbellatum. Sp. Plant. p. 804. Smalbladerig: Heefteragtig Havikss kruid, Gemeen groot Havikskruid, Het eerfte van Dop. bl. 997. Comm. Indig. p. 58. De Bloemen van deeze Plant fpreiden zig om- trent te zes Uuren ’s morgens uit, en blyven open toc vyf Uuren ’s namiddags. 33. HreraciuMm fruticofum latifolium birfutum, C, B. Pin. p. 129. Raj. Syn. 167. Hieracium Sabau- dum. Sp. Plant. p. 804. Heefteragtig Hav iks= kruid met breede ruige Bladeren. Het groeit in Boffchen ; bloeit in Jury en Ju- Iy. De Bloemen zyn in haaren uitgefpreis den ftaat , van zeven Uuren ’s morgens tot een of twee Uuren ’s namiddas. 34. Hirracrum Montanum Cichorei folio. Ray. Syn. p. 169. Hieraciwm paludofum. Sp. Plant. p. 638. Flor, Suec, 2. No. zoa, Havikskruid mec Bladeren van Suikerey. De Bloemen fpreïden zig omtrent te zes Uuren, ’s morgens uit, en fluiten zig omtrent te vyf Uuren ’s namiddags. 35. Hieracrum Hortenfe floribus atro-purpuraftenti- bus. C. B. Pin. p. 122. Hieracium Aurantia- cum. Sp. Plant. p. 8o1. Tuin Haviks-Kruid met donker Oranjekleurige Bloemen, of zoet. ruikend Indiaanfch Muizen - Oor. (Men houdt het voor Lief hebbery inde Blocm- hoven.] De Bloemen blyven uitgefpreid van zes of zeven Uuren ’s morgens tot drie of vier Uuren ’s namiddags. 36. Hieracrum luteum glabrum , five minus birfutum. De 37: 58. iel 40. WAAKEN DER BLOEMEN. ië J.B. Raj.Syn. p. 165. Crepis Teélorum, Sp. Plant. p.807. Dak Haviks-Kruid. . De Bloemén ‘fpreiden zig uit, omtrent vier Uuren ’s morgens, en gaan tegen den mid- dag toe. Hieracium Alpinum Scorzonere folio. Tourn. Inftit. p. 472. Crepis Alpina. Sp. Plant; p. 806, Berg - Havikskruid met Scorzonere Blade- ren. De Bloemen ontfluiten zig, ’s voormiddags om- trent vyf of zes, en fluiten, weder te elf Uuren. Hreractum Dentis Leonis folio, flore fuaveruben- te. C. B. Pin. p. 127. Raj. Hitt. Plant. p. 231. Crepis rubra. Sp. Plant. p. 805, Havikskruid van Apulie, met vleefchkleurige Bloemen. Zy blyven uitgefpreid, van zes of zeven Uuren ’s morgens, tot ’s namiddags te een of twee Uuren. Hieracium Echioides , capitulis Cardui benediëti. C.B, Pin. p. 128. Ray. Syn. p. 166. Picris Ecbioides. Sp. Plant. p. 792. Ofletong. Het komt voorop Walletjes om de Haagen, en aan de kanten der Velden , bloeijende in Auguftus. De Bloemen fpreiden zig ’s mor- gens te vier of vyf Uuren uit, en fluiten nooit voor den middag. Somtyds blyven zy zelfs tot negen Uuren ’s avonds open. Hieracium Alpinum batifolium „ birfutie inca- ‚num , flore magno. C. B. Pin. p. 128. Raj. Syn. p. 167. Hypocheris maculata, Sp. Plant. _p. 81e. Breedbladerig Hongarifch Haviks- kruid. De Bloemen zyn in haaren ftaat van Waaking ; van zes Uuren ’s morgens tot vier Uuren na den middag; Deer. gr. 16 WAARNEEMINGEN OVER HET 41. HieraciuM ramofum floribus amplis , calycibus walde birfutis , foliis oblongis obtufis: &c. Ray. Suppl. 144. 76. Hypocberis Achyropborus. Sp. Plant. p. 810. Deeze Plant opent haare Bloemen omtrent te “zeven of agt Uuren ’s morgens, en fluit ze weder omtrent twee Uuren ’s namiddags. 42. Hirractum minus , Dentis Leonis folio oblonga glabre. C. B. Pin. p. 127. Hypocberis glabra, Sp. Plant. p. Sir. Klein Havikskruid met Paardebloemsbladeren. Deeze fpreidt haar Bloemen omtrent te negen Vuren ’s morgens uit, en zy gaan ’s mid« dags, te twaalf of een Uuren, weder digt. 43. HreraciuMm falcatum alterum. Ray. Hift. p. 256. Lapfana , calycibus fruêtus undique patentibus; radiis fubulat:s , foliis lyravis, Hort. Upí. p. 245. Sp. Plant, p. 812. De Bloemen gaan omtrent te vyf of zes Uu- ren open, en fluiten tuffchen tien en een Uuren ’s middags. 44. HrpvenNots annua. Tourn. Inftie. p. 478. Hyo- feris Hedypnois. Sp. Plant. p. 809. De Bloemen ontfluiten zig ’s morgens te ze- ven of agt Uuren, en fluiten weder te twee Uuren ’s namiddegs. 45. HteracruMm Montanuim alterwin lepto-macrocaulon, Col. Ray. Hift. 234. Lap/ana Cbondrilloides. Sp. Plant. p. 812. Berg- Havikskruid, mes. lange dunne Steeien en kleine Bloemen. De Bloemen zyn, in haaren uitgefpreiden of waakenden ftaat, van vyf of zes tot omtrent tien Uuren ’s morgens 46. Cicnorrum fylveflre, Grr. emac. 284. Ray. Syn. p. 172. Cichorium Intybus, Sp. Plant. p. 813. Wilde Suikerey. Dop. bl. 989, Comm. Indig. p. 25. _ Het A bribi MORE IV 40 Het groeit aan de kanten der Velden en in de Koornlanden. Het bloeit in Auguftus en Sep- tember, De Bloemen gaan omtrent te agt Uu- rên”s voormiddags opén , en blyven tot te= gen vier Uuren ’s namiddags uitgefpreid. 47. CALENDULA arvenfis. C. B. Pin. p. 275. Ray- _ Hit. p. 338. Calendula officinalis. Sp. Plant: _P. 921. Goudsbloemed. Comus, Indig. p. 20. “__[Het ís in de Tuinen gemeen.] De Bloemen houden zig uitgefpreid, van negen Uuren ’s morgens tof drie Uuren ’s namiddags. #8: CALENDULA foliis dentatis. Roijen, Prodrom. / p. 177. Miller. pag. so. Tab. 75. Fig. í. Cú- lendula pluwialis. Sp. Plant. p.g2r. Afrikaan= __fche Goudsbloem met getande Bladeren. De Bloemen blyven van zeven Uuren ’s mor- gens tot dric of vier Uuren ’s namiddags uite gefpreid. Linneus merkt aan, ten opzigt van deeze Plant; dat, indien haare Bloemen niet omtrent haaren gewoonen tyd ’s mor« gens open gaan , men dien dag byna van Re- “gen kan verzekerd zyh, uitgenomen, dat zy geen aandoening heeft van Donderbuijen, - Pbil. Botanica. p. 275. 49. Soncuus pedunculis fgqwamatis, foliis lanceolatis indivifis feflilibus; Hort. Upf. p. 244. Flor. Suec. 2. No. 69o. Laêtuca Salicis folio, flore ceruleo. AMMAN. Rüth. p‚ eit. Sonchus van _Siberie, met Wilgebladeren. Van deeze Plant is aanmerkelyk , dat, als haat Bloemen ’s nagts open blyven, het den vols geûden dag doorgaans zal regenen. ibid, Á Vv. Deët. tp VER: “VERHANDELING 8 | OVER DE u TREK - VOGELEN. “(Getrokken uit J.T. Kern Hift. Avium Prodromus] N het onderzoek, waar de Strrx-VoorLEN blyven en de Trrx-VoGELEN na toe ver- huizen, naadat zy een groot gedeelte van het jaar hun verblyf by ons gehouden en hunne Jongen groot gemaakt hebben , koomen zekerlyk de His- torifche Berichten der Reizigers en de herhaalde Waarneemingen der Natuur-onderzoekers in aan- merking, beveftigende , by voorbeeld, dat dee- ze en geene Vogelen in Zee opde Grlapig. koo- mende vliegen, na verafgeleegene en aan geenen kant des Oceaans grenzende Werelddeelen verui- zen (*);, dat de Leeurskken uit de warme Landen , in (*) Sraane IL. p. 51. „ ’t Iszeer gemeen, dat verfchei. » den Land-Vogelen dus verre in de Zee gedreeven worden, Sen op de Schepen vallen vermoeid en afgemat van't vlie. » gen”. Die Schryver heeft zelf wel 40 mylen van de wal Leeurikken op zyn Sgtip gekreegen; en 100 mylen ‘ van Oveitsne Srayx- eN Trek-Voóirin. ‘dg ki hèt” voorjaar na hunne gemátigder: verblyf- reden wdn terdnde » zeer vet geworde }à ei van Madéra eenen Speriver ‚ die ’er droevig uitzag ú 32.) terwyl integendeel de Meeuwen, (p.'27.), by trou- pen van het Eiland Barbadis meer dan 200 mylen ver zig by dag in Zee ophouden „ fchoon geene Trek-Vogelen zynde ; keetende tegen den avond weder ftrandwaarts. Zoo heeft ook Marrens (Hoofdft, 2.) verfcheiden Vo- gelen, zelfs MufJchen en eene zwarte Kraay, aan boord gekreegen. Zulke Vogelen, zoo verre van het vafte land voortgedreeven ; koomen eindelyk in het waäter om, niet langer kunnende vliegen en van honger bezwyken- de, als weeteride den weg niet om weder na het vafte land te keefen. Vergelyk (bu Trarar-II. p. 55. Si tót, gue l'ón approche des terres de "Europe, Vón commence de Voir des Oifeaux de proye, des Almettes, des Chardonnerets @e., qui, Btants emportëes pat les vents, perdent la vië des terres, €’ font contraints, de fe venir percher fur les mats EP fur les cordages des navires. Waar uit valt op te maaken, dat Bettonrus (Sing. Obf. L.I.c. IX. p. or} over de Vogelen, die by de Eilanden Zante en Morea op zyn Schip kwamen zitten, als mede (p. 202.) over zekeren Valk en nog eenen anderen Vogel, zoo groot als een Hoen, een gants verkeerd oordeel heeft geveld, als over Trek-Vogelen , die na elders verhuizende wa- ten (Oiftaux pafJagers). Hier naa zullen wy iets zeggen van de Kwaftelen, dewelken de zelfde Schryver op zyn Vaartuig gevangen heeft. Derra Varte is het nopens” deeze Vogelen met BeLLonrus eens; dewelke daarenbo= ven L. IL. c. XVII voor eene zekere waarheid opgeeft dat bynaa alle Vozelen de Zee overvliegen. Ik zoude zelfs CaresBY's Stintel, fchoon op Zee door hem gevangen, woor zulk een Trek-Vogel niet verflyten; als mede niet den Uil [Caresey Pref, p. VILJ, den Sperwer en eeni- ge Zwaluwen, onder den 26ften graad, N,B.; tuffcherì V. Deer. B á Afrikd 20 …— VERHANDELING OVER DE zyn (*); dat leevendige Dieren , in de harde koude van den winter, diep onder het water in ? ys bezet raaken (}) ; als mede, dat de Zwa/u- wen, uit haare zomerwooningen na het Noorden wederkeerende, en de vorft op handen zynde, kaare behoudenis in de riecboffchen zoeken; en dergelyke Waarneemingen meer. SIL Vooraf is ’t noodig te verklaaten wat wy met de benaamingen van Srrrx- en Trek-VoozrEn meenen. Srrrx-Voerten noemen wy die , de- welken jaarlyks wel in de lente en den zomer by ons huishouden en broeden, doch in den herfit en tegen den winter in fchoolen zig verzamelen ; hunne geboorteplaatfen uit gebrek aan leevens- on- Afrika en Amerika, op omtrent 6oo mylen afftands tus- fchen beide de werelddeelen , aan fcheepsboord gevan- gen. De Heer Graaf Maasicrr is het, volgens bericht van D. Quincr [ Mem. fur fa vie II. Part. p. 146 @ fuiv.] met die Schryveren eens, die van gevoelen zyn dat de Vogelen na andere werelddeelen verhuizen. „, Nous eu- »» mes pendant notre trajet de la Mediterranée le divertif)ement „du. pafJage des Oifeaux des Pais Septentrionaux de P'Eu- ‚ rope aux Meridionaux de l’ Afrique , nous les voyions fou- „ vent venir reprenáre balein? fur nos arbres, nos antennes, ‚> nos mats, nos cordages, &c. € fe familiarifer avec nos s, gens”. Onder andere Vogelen kwamen op het Schip vliegen een Spreeuw, een Leeurik en Zwaluwen: De be- roemde Schryver voegt ‘er by, dat zulke Vogelen den allerkortften weg neemen over de Engtens , Kaapen, Schier- STRYK- EN TreK- VOGELEN. zi onderhoud verlaaten; en van tyd tot tyd en van plaats tot plaats op de-aarde nederftryken om de koft te zoeken; verzamelende zig op hunne reize by huns gelyken , die zy hier en daar onder weg aantreffen ; gaande voor eenigen tyd geheel uit ons vaderland weg, * zy in het openbaar, het zy in fulte; doch, naa het afeggen van hunne zour, op de zelfde wyze tot ons wederkeerende; en hunne voorige woonfteden betrekkende, „Zul- ke Vogelen noemen onze Vogelaars SiryÂ-Voge- den: by voorbeeld, de Vinken, Syzen, Leeursk- ken, enz, om dat zy by tuffchenpoozingen in fchoolen op de aarde firyken, % zy op de wegen; %zy inde velden , ’t zy aan de kanten der bos= fchen in het hout, of by de meftvaalten, worden= de op hunne tocht verfcheidenlyk , op baanen, als anderszins „ gelokt en gevangen, Sommigen ns van Schiereilanden en Eilanden, sil y ena, € enfin de Je gehir percher fur les equipages en verder: „ Nous » apprenons és Naturaliftes que plufieurs d'entre eux por- » tent au bec un feflu de paille eu un brin de bois leger, », qu'ils le pojent doucement fur là fuperficie de l'eau, & que » Wappuiant defjus que Vun des deux piés, l'autre étant en „Fair avec une de leurs ailes deployde-au vent, ils-ferfou- » tiennent pendant un tems Jufifame pour reprendre baleing „… Îufquwà un autre flatten”. (*) Wy houden 't liever met Wirrvonsr. p. 149. daat voor, datde Leeurik, in de piet alte geftrenge winters, verwonderlyk vet word; het welk hier naa zal blyken. (f) Dit wedervaert den Kikvorfchen, Watertlekken , Oefters en Moffelen , enz. BN ’ V. Dezer. Bs E32 VERHANDELING OVER DE van deeze Vogelen gaan het vaderland niet uit 3 en blyven ’er den geheelen winter over. Trek-VoOGELEN noemen wy daarentegen die V o- gelen, dewelken uit andere geweften met geheele zwermen tot ons koomen , en in ’ begin of op het einde van den herflt weder buiten ons vaderland verhuizen ; of die wel den zomer by ons over- blyven en ?er ook broeden, doch tegen den herfft en winter; ’t zy dan in fchoolen, na andere lan- den wegvliegen, % zy het element der lucht ver= Jaatende , zich te water begeeven , doch in de lente uit de plaatfen , daar zy overwinterd heb- ben, tot ons wederkeeren. Onder deeze Trek- Vogelen is niet alleen Veld- maar ook Bofch- en Water-gevogelte ; met welken laatften naam wy nïet alleen die foorten noemen, welken vlies- en zwem-pooten hebben , maar ook die, welken grootften deels lofle vingeren hebben, en op de ftranden of in de moeraffen en poelen, van Vifch- jes, Slekken , Kikvorfchen en andere kruipende Dieren en Infekten gewoon zyn te leeven. S LIL En Nog moeten wy vooraf aanmerken, dat even als de Viervoetige Dieren buiten de grenzen der byzondere werelddeelen , waar in zy gebooren zyn, niet treeden (*) , het ookalzoo zeer waar= binn wl | fchyn- (*) Zoo koomen de Leeuwen,. Tygers, en andere wilde Beeften van Afië, in Europa niet, fchoon zy bun nen | Í SrnxK- en TreksVoozrEn. gs fehynlyk-is s dat de,Vogelen in’ het werelddeel blyven; waarin ze gebooren zyn en niet buiten | des- nen. roof zoo wel uit Europa als uit „Aff kunnen bekoor men; daarentegen weder hebben de Europifche Beeren of Wolven niets gemeens met de Afiatifche dieren. Merk* waardig zn de woorden van den vermaarden J. G. Gme= LIN, in de Voorreden van zyne Siberifche Flóra , p. XLIIL en verv. „ Ik heb my niet kunnen verbeelden Afië inge- » treeden te zyn, voor dat ik aan de Rivier Faniska gee 5, koomen was: Tot die landftreek-toe heb ik-haáúw? lyks eenige andere dieren gezien, dan zulken, welken ook in Europa huishouden. Naauwlyks zag ik andere plantgewaflen of andere foorten van Aarden of Stee- nen; en ‚de algeheele gedaante des gewefts, tot daar aan toe, kwam my als Europifch voor; maar van de JFaniska af, zoo wel Ooft- als Zuid- en Noordwaarts aan, vertoonde zig het aardryk geheel anders. Nu „> kwamen my verfcheide Dieren, welken ik nergens no8 „gezien had, onder ’toog”, enz. Vergelyk Quincy, p. 145. Dès qu'on a paf]é la ligne on ne rencontre plus des monftres marins de cette efpéce, &P les animaux, que naurit Je grand ocean nefont pus moins differents de ceux qui vir „went dans nos mers, que le font les animaux de terre de ces regions éloignées de geux qui fe multiplient parmi nous —r de la même fagon, que Von experimente fur les continents des differentes regions du globe dansles differentes efpbces de ver getaux G d'animaux qui sy produifent, _ „WiLLuonsx ver- wondert zig, dat de Ojevaars niet na Jfalie trekken, de- wyl het, zegt hy, zeker is, dat zy voor 't ‘begin des winters uit Duitfchland na zoelere en warmere gewelten verhuizen. Hier over verwonderen wy ons niet, In E Noorden zyn zy aan een min gematigd of warm Elimaat “gewend: ze zoudenvalleen moeten verhuizen om aan woedfel te. geraaken. Veelen blyven ’er by ons, opge- et de winters over, gevoed wordende met Vifch, Lid ” 24 VERHANDELING OVER DE deszelfs landpaalen verhuizen , om hunne woon- fteê in een ander van de drie wereldgedeeltens te veftigen ; met welke gedachten echter wel be- ftaan kan, dat men nu of dan eens eenen enke- len Vogel uit het eene werelddeel in het ander, uit Afië, by voorbeeld, in Europa , vervloogen vind. Ook worden de Vogelen, die geheel en alleen als Aardvogelen op *t vafte land leeven, door geene noodzaaklykheid altoos gedrongen om den Oceaan of Archipel over te vliegen *), ja zeer veelen van de Europifche Watervogelen bly ven Het zou hier de zaak zyn, of de Ojevaars, in Italfe aan- koomende, aldaar hun voedfel zouden vinden. Kikvor- fchen , Slangen, Hagediflen , en wat dies meer is, hebben eral hoe gematigd de geweften ook moogen zyn, hunnen rufttyd, naadat zy in andere jaarfaïzoenen hun werk verricht hebben. De Ojevaars zouden gevolg- Iyk zeer flegt beraaden zyn, wanneer zy ,kwanswyze om de koude in Duitfchland níet n% te ftaan, na Italie ver- huisden, om 'er van hong te fterven. Is het eene af- gedaane zaak, dat de Qjevaars na warmere piaatfen vers huizen, dan volgt noodwendig , dat aldaar tegens den winter die Dieren weder levendig zyn moeten, op wel- ken de Ojevaars aazen, Dat deeze Vogelen des zomers niet in Italië vernomen worden, komt ongetwyfeld daar van daan, dat de warmere geweften voor hen tot voort- teeling van hun geflacht niet goed zyn, fchoon aldaar anders voor hen in den zomer zeer ruime overvloed van {pys te vinden zyn zou. (*) Gelyk wy dit hier beneden wegens de Vogelen van Spitsbergen en Lapland zullen aanmerken : waar van daan het ook komt, dat eenige Amerikaanfche Watervagelen gemeenelyk de Schot{che Eilanden- aandoen. StryxK- EN TreK-VOGELEN. 25 wen of binnen de grenzen (}) sof houden zig, daar buiten gevloogen zynde , alleen maar in „dfsë of Amerika aan de butenfte en naaftbelende Kuften op ; als de meeft overeenkoomende zynde met hunne natuur en leevenswyze. S IV. Nog valt ’er, eer wy ter zaake koomen, op te merken, dat onze Inlandfche Vogelen , die van zoodanige geflachten zyn als’er ook in de bei- de Indiën gevonden worden , eenen geheel onder= fcheidenen aart, gants verfchillende koleuren, en andere neigingen hebben dan die in de Judiën woo- nen. (f) Alhoewel BerLonrus wil [Sing. Obf. p. 223.] dat de Europifche Watervogelen des winters in Fgypten gaan broeden. „ Les Oifeaux de riviere qui communement fe re- » tirent des Paîs Septentrionaux en temps d'byver fe vont » rendre en Egypte, 5 là couvent leurs petits EP s'en -re- » tournent V'Eté”: en p. 225. getuigt hy, in de maand September eene Berg-Eend gezien te hebben, welke haa- re Jongen in den Nyl geleidde; welk Bericht tegens den Schryver zelf dient: te weeten, dat deeze Vogel geen Noordfche maar een Afrikaanfche Berg-Eend moet ge- weeft zyn, die in den zomer hebbende zitten te broe- den, nuin’tvoorft van den herf{t haare. Jongen had uitge- kreegen, Voor ’t overige is ’t eene afgedaane zaak, dat de meefte Vogelen, en de meefte andere Dieren, alleen maar op gezette tyden, zeer veelen flegts eens in ’t jaar, door de minneluft gedreeven Nprden en zig vermengen. De Ojevaars behoeven dus in ’t geheel niet na den Ny! Fetgekhen om ’er Jongen uittebroeden, ‚NV. Dern B 5 È rd 26 VERHANDELING OVER DE! nen C£), «In de uiterfte gedeeltens van Europas die de naaften zyn aan Amertka, en in „Amerskd zelf, vind men Liyfters , Leeurikken, Muflchen , Kernbyters [Coccothrauftes), Vinken, Baftert- Nachtegaalen , Nachtegaalen , Meeuwen , Ry-= gers, Wulpen , Ganzen, Eendvogelen, Hoen- deren van allerlye foort, en meer anderen , maar ten eerften ziet-men dat zy allen voor verre weg het grootfte gedeelte in uiterlyke gedaante en in koleuren zeer veel van de onzen verfchillen (4). Wy hebben Kool- en Tortelduiven, enz. , maar wie zou gelooven willen, dat de Kool- en For- telduiven, die men in Noord-Amerika vind , Eu- ropifche Vogelen zyn, dewelken van hier na Amerika verhuizen? Zou die beweegreden daar- toe genoeg zyn, dat zy by den winter van een ieder zoo gemeenzaam niet als de Muflchen ge- zien worden? Voof de noordelyke Vogelen is de uitgeftrektheid van Europa groot genoeg om Per in rond te zwerven, en in dit eene wereld- deel vinden zy. van tyd tot tyd verandering ge- noeg van klimaat , en van gewelten, welken hen den (*) Naar waarheid berichten ons de Reizigers , dat ‘er „ by voorbeeld, in Oof?- en Weft- Indië Ringduiven zyn; maar *t is zeer verkeerd daar uit te willen beflui- ten, dat onze Ringduiven Vogelen zyn, die na de Jn- diën verhuizen; dat ook de onzen gevalgelyk alle „jaat ren uit de Indiën tot ons wederkeeren. (}) La Beauté des couleurs, dont leur plumage cft orné, 6 + En v StrRyK- EN TrEK-VOGELEN. ®7 “den noodigen voorraad van ì leevensmiddelen ver- fchaffen. 9 V. . Dan, laaten wy, eer we van nader by de ver- huizingen der Inlandfche Vogelen gade flaan, een tochtje doen na Noord-Amerika , tot aan de Pro- vintie van Carolina; door Virginie wederkeeren= de, zullen. wy over de Straat Davids trekken, in Groenland aanfchepende; daar van daan na Ys- land en Spitsbergen; en omdat we geen tyd heb- ben om ons ergens lang op te houden, zoo zullen wy den kortften weg door Lapland en over den Bothnifchen Golf neemen , om op den gezetten tyd aan deeze zyde van de firanden der Ooftzee in ons Pruiffen weer te keeren. Op dit reisje belooven we ons veele ontdekkingen, die de His- torie der Vogelen in een meerder licht zullen kun- nen zetten, 8 SVL | î Waarom wy dan a Ile de Carolinifche fe welken tot onze kenniffe gekoomen zyn,’ zy In- EP le rapport, qu'ils ont le plus fouwent avec les als dont ils fe nourrifJent, ow qw’ils frequentent, &c- CaTESBY ‚Praf. p. IX, (} Remarques fur les Oifeaux d’ Amerique, XXXV. generalement parlant les Oifeaux d’.Amerique jur- baar ceux d'Europe pour la beauté de leurs plumes; mais di leur font tres inferieurs paur la air du ramage, — NV, Deer, é 23 VERHANDELING OVER DE Inboorlingen dier Provincie en alle uur aldaar voor de band, ’% zy Stryk- of Trek-Vogelen , byeen verzamelen en in aanmerking neemen zullen: het welk ons zeer veel gemak zal geeven in te oor- deelen over onze Inlandfchen. Zoo wecten wy by bevinding _ IT. Dat alle de foorten van Havikken inboor. lingen zyn en geene buitenlanders, en dat zy in hunne geboorteplaatfen het geheele jaar door over- bly ven. II. De GerrENnMeErKEr of DagsLAAr CCaprimul- gs) houd zig ’s winters in Carolina en Virginie niet ops omdat de Torren, Kakkerlakken en an- dere Infekten, waar op hy aaft, zig fchuil be- geeven hebben; weshalven deeze Vogel (ten zy gy wilt dat hy zig in een hollen boom begraaft) zig van tyd tot tyd na andere plaatfen zal fchynen te begeeven , opdat hy zig met aas, uit Zuid- Amerika te haalen, in het leeven behoude , en dus, na % voorttrekken in een ronden kring, op den gewoonen tyd weder in Carolina aankoome. III. De KorkKorEKen moeten, of omdat zy ver- wonderlyk vet worden, des winters fchuil in eene flaapziekte liggen, of den Geitenmelker op zyne reize kort volgen of vooruittrekken , dewy! zy niet dan van Ruspen en Spinnen leeven. Moog- Iyk leeven zy „ als de Mormeldieren , opgefloo- ten , en dient hen hunne vettigheid om ’er op te teeren tot de lente toe. Daar zyn ooggetuigen, {chryft Crrrranus aan FRANZIUS, P. 13043 dië | be. \ Strrg- EN Trek-Voorrin. ‘eg beveftigen, dat de Koekoek; geduurende de herff} on >s winters , zig verfchoolen houd. ‚IV. De PArrEGAAr broeit in Carolina; maar wt „ de leeftocht aldaar ontbreekende, zuid= waarts aan. Carespy : Js fe nourrisfent de grai- nes des cypres @-des pepins des pommes 1 vrent en automne des voltes annombrables de ces Ozfeauxr dans des vergers, ou ils font un grand degat, car ils ne mangent que les pepins:, ce font auf] les pepins sqê les attyrent dans la Virgsme, qur ef} Pendroit du Nord le plus elorgné. Bygevolg is de Pappegaaî geen Vogel, die uit Amerika verhuift. V. DeCarolinifche Rysrvocer komt in Septem- ber, als de Ryf in Cuba en de daar by geleegene Eilanden weg is, in Carolina, vliegende in een, kring het land om, en ongelooflyke fchade aan, de Inwoonderen toebrengende.. En moet hier wel degelyk opgemerkt worden, dat zy, uit Cu- ba gaande, zig afzonderen, de mannetjes van de wyfjes ; koomende de laate alleen in Carolina. Zy gaan echter niet buiten de gtenzen van Ame- ‚ rika, want zy zoeken en luften geene andere fpys dan de Ryfikorrelen. VI: De Rixepuw verhuift, doch niet dan bin- nen Amerika’s grenzen Deeze Vogelen koo- men in verbaazende groote menigte uit Noord- Amerika in Virginie en Carolina, zulks de tak- ken der boomen , waar op zy by troepen neder- koomen, ’er dikwils van breeken, en zy gaan voort na’ Zuiden; Ou #/s (opdat wy Carresny’s V. Deer. woor- zo „VERHANDELING OVER ;DE ” woorden houden) trouvent une plus. grande abons dance & plus de forte de grande de Bayes „dont ils font abfolument privés dans le Nord, à caafe des ge hes: S de neiges. zerarn dN. teuport &Sà Phrladelphie; tandis qe” dls pasfent, on les tire.de desfus les bal- tons, & des toits des maifonss &_à la nouvelle n= gleterre on les fart tomber avec des longues perches dans lessendroits, ou als fe-couchent pendant la nuit: Se mai rien pû Javoir des lieux „ dou. ds vrennent ; & ou 415 font leurs petrts, que par un Indiën de Ca- nada, guz me dit, qe il les avort vû farre leurs nids Jur le bord de rrvrere de St. Laurent, Jà où el en avöit tuê à coup de fufil. Il ef? furprenant, quw’on n?en voit jamais revenir aucure , du moins de cà côté là. On sgnore ab folument „ guel chemin 4/$ prönnent. Zoo vermoeden wy gevolgelyk , dar Zy langks eenen.anderen weg na ’t Eiland St; Laurent wederkeeren , van waar zy gekoomen zyn, en jaarlyks de reize hervatten door Virgi- nie en Carolina: Daar en tegen VIL Overwintert de racete Torreibuië in Virginie en Carolina, nooit daar van daan gaan= de; gelyk ook niet -… VIII De Rincpuif MET DEN WITTEN KOP; die in de nabuurfchap van Bahama het geheele jaar overblyft. | IX. De graauwe en roffe Lysrers gaan mede nooit heen } maar X. De bruine Liysrers (eene geheel andere foort van Koperwiekjes dan de onze) koomen by Uoe- STRYKEN ÎrEK-VOGELEN. 3 troepen over in/den-winter: doch zy blyvén als le tyden vanhet jaar-op Maryland over. BE, … XI. De Loodverwige Kramsvocer houd zyne ‘woonfteêvop «de. Eilanden Andros en Ilathera; zynde eene geheel ader foort. van eraf dan de onze. XII. Het KLEINSTE p Carlife Lasraune blj over; ) ‘ » XII De Leon met den geelen keel, gan ait het: Noorden komt „iseen Winteevobek in Carolina, gaande vroeg in de lente weder heen. XIV. De Dusrere Leevaik blyft over, vlie- gende niet buiten de grenzen van Mooedsnis- rika. gu’ LXV. De: gene Rene blyven er ins- gelyks. gepofte ys ar eN XVI De zwarte SNEEUWMUCH is’ winters awel vin Carolina; maar men zegt dat hy in het begin van den zomer heen inie doch de-Boom- mufohjes blyven: 5} XVI De roode KC aainiien,: is een inboorling van Nieuw Engeland, en-men vind hem tot by de grenzen van Florida. Den bfaauwen heeft Ca- TESBY niet dan in Carolina, en wel in ’ zomer- faizoen , gezien. XVIIL De Bahamafche Vink en Virginifche Vrasvink, met die van Nieuw York, verande- ren van woonfteê niet. XIX. De driekoleurde Vink, welke naar de onze, wel “wat zweemt, neftelt ïn Carolina » Op MV. Deer. de qr VERHÁNDELING OVER DE de Oranjeboomen; en is een Stryk-Vogel. J/s ze demeurent pas dans ce pais pendant Phyver, & n’enttent pas fort avant dans les terres; je wen az jamais vû à so mlles, anglotfes „ de la mer” Ca- TESBY. XX. De Llaauwé WLASVINK, een Bergvogel 4 blyft over; 150 mylen ver van Zee. XXI. De ZYpENzZwWANs of PesrvoceL is een inboorling. De onze is fraaijer van koleuren. Die van Amerika en de onze zyn bygevolg verfchile lende in foort. XXI. Het b/aauwe BAstErT-NACHTEGAALTJEs een zeer gemeenzaam en mak Vogeltje; gaat nooit weg. XXII De WierewAár, die men däar te land Baltimore noemt, maakt ’er zyn nederhangend neft én blyft in Virginie en Maryland. XXIV. De purpre ZwaLuws zoo genaamd , verdwynt uit het gezicht tegen den winter. Zy is geene Zwaluw, fchoon haare: ftaart gedeeld zy. Zy neftelt ook niet gelyk de Zwaluwen ; mâar in-de reeten en gaten der huizen. XXV. De VLIEGENSTEEKERS, of V YGEN-EETERSy waar van zes foorten zyn; worden ’s winters niet vernomen. Zy gaan na ’t Zuiden, en keeren in de maand April te rug. XXVL Alle de Merzen overwinteren in Ca rolina, gelyk de onzen hier te land. | XXVII. Het Brorm- of HoniozuiceRTje gaat tegen den winter met, zyne Jongen uit Carolinas en “SrRyK- EN TREK-VOOELEN. 33 en Carrssr zelf heeft ze, in den winter, op St. Domingo gezien. , Pat vd ces Oz feaux pendant ss toute année , parce guw’ils y tromvent une Jucces- s fien continuelle de fleurs ; desquelles ils Je nourris= s Jem”, wederleggende daar mede HERNANDEZ. XXVIII. Het Paapje of RooDsTAARTJE aa tycdlla] ziet men ?er des zomers. XXIX. De STRANDLOOPER vertoeft milfchien het geheele jaar door in Carolina; omdat Carrsry fchryft, c'ef? le feul endrost, ou jen aî oû. Zoo ook XXX. De Kievit. Js demeurent , zegt de zelfde Schryverg toute année à la Caroline & à lá Virginie. eng ; _ XXXI. De Framminoo blyft in Cuba en de Bahama- Eilanden. XXXIL De blaauwe Ryerr word ’er aliden maar in de lente vernomen. XXXIII. De Meine witte Ryoen neftelt in.Ca- rolina;s en gaat op den heríft weg. | XXXIV. De Rorrpome is geheele jaar door ‚op de Bahama-Eilanden te vinden. XXXV. Het Woup-Aarje (een klein Ryger= tje of Roerdompje) gaat na ’t Zuiden. XXXVI. De Lerenaar komt ’er tegen ’t ein- de van den zomer met den regentyd, en gaat in Pc daatft van O&ober weêr heen. XXXVII. Zoo doet ook eveneens de wite en Zraauwe W ure. ’ XXXVII. Maar de roode Wurz blyft. „Ces „VWV; Deer. C s Oss 84 _ VERHANDELING OVER DE ‚ Osfeaur frequentent les côtes des 1fles de Baha- > ma, & d'autres endroits —- on les vost raremens s au Nord Sau Sud de Froprquês”’. XXXIX. De Scror-Aakgsrer houd zig altoos aan de ftranden van Carolina en aan de Baldin Eilanden op. XL. De Skorvers (foorten van de Basfaner Gans) zyn daar ook in groote menigtens. XLI. De Meeuwen bly ven ’er. XLI. Zoo ook het kleine AaArsvoerje in de zoete watcren. XLI De Canapascure Gans komt uic Noord- ‘Amerika in Carolina, en gaat ’er weer na toe. XLIV. De Eenpzn in ’t algemeen blyven ?er in de zoete wateren en draffche valleijen. XLV. De ZwAANEN, in groote menigte, zyn Ps “winters in Virginie door pr Laar [p. 83] gezien, als mede graauwé en witte Kraanvoge- Jen met zwarte vlerken , en nóg verfcheide an- dere Vogelen , wier gedaante en naamen den Eu- vopeëren onbekend waren. 5 VII “Die met aandacht op deeze Lyft van Ameri- kaanfche Vogelen let , zal wel haaft gewaar wor- den , welken van dezelven Srryk- en welken “Trek-Voorren zyn. Ik zou ze allen liever Srryk- dan Trer- Vogelen noemen ; want zoo- van de. ouden als van de laatere Schryveren worden-ei- ‚gen- \ Srrr Ke EN Trek-Voorken: 35 genlyk die, Vogelen gezegd te Trekken of te ver. huzzen, dewelken zig tegen den winter uit hun geboorte-geweft hoog in de lucht begeeven en na een geheel ander van de vier werelddeelen ver- trekken , keerende in het voorjaar weder na het werelddeel te rug, daat zy zyn van daan geko- men. Hier van daan is het , dat byna alle onze Noordfche Vogelen , zelfs onze Kwartelen; door hen gezegd zyn na „Afrika te verhüizen; terwyl ondertufchen niet een eenige Vogel van de on- zen my bekend is; dewelke buiten de grenzen van Europa trekt: Alle de Vogelen „welken ‚van de eene plaats ‚na de andere zwerven; vluch- ten niet voor de koude of zyn voor de hitte der zonne bang; maar, Óveral. zig nà toe begeeven s de, enkel om aas te zoeken; treffen zy overal 4 daar zy. koomen , voor eenigen tyd de noodige leeftocht aan; zoo zwerven zy herom in eenen tonden kring en koomen ter rechtef tyd weêr in hinne geboorteplaatfen, die alsdan op nieuws van genoegzaamen voorraad voorzien zyn. De, overigen teeren op hün vet; of houden zig in % vadetland des winters met weinig voedfel te vree- deni. Wanneer zig de Infekten van verfcheidene foort in Carolina verbergen, gaan de Vogelen heen; die aldaar van de Infekten leeven, zoe- kende in -de-näbuurige landftreeken de bloedeloo= ze diertjes op; welken zig hog niet verborgen hebben 3 en zoo gaan zy voort van het eene ge- weft na het andere, De Ryfloogelen en Rangdur- V; Deer, Ca ver 36 VERHANDELING OVER DE wen van Carolina vertrekken uit de eene plaats met na de andere, dan wanneer zy alles, wat ’er voor hen te vinden was, verflonden hebben. Om nog meer te zeggen, in Noord-Amerika hebben wy nergens eenigen Europifchen Vogel aange- troffen , uitgenomen miffchien de Zwaan alleen , indien deeze anders met waarheid voor een Eu- ropifche „ en niet, gelyk veel waarfchynlyker is; voor een Noord-Amerikaanfche moet gehouden worden : waarom zou dat werelddeel zoo wel geene Zwaanen uitleveren als het onze? te meer, daar het-allerley foorten van Eenden en andere Watervogelen , die wy ook in Europa hebben, voortbrengt? Maar laaten wy ons niet te lang ophouden: wy moeten verdergaan , en wel door Ysland en Spitsbergen na Lapland , op dat wy op onzen tyd onzen wandelkring voleindigen en weer in ons Pools Pruiffen aanlanden moogen. S VIIL Volgens de berichten „ welken de Heer An- /DERSON verzameld heeft, zyn ’er in Ysland groo- te menigtens van de zwarte Ravens; ook vind men ’er witte Sneeuwhoenderss en Arenden, van verfcheidene foort; Geeren, en Valken, van wel- ke laaften jaarlyks een zeker getal na Denemar- ken word overgebracht; daar zyn ook groote en kleine Uz/en, en geheele legers van Strand- en Zee-Vogelen. Onder de Ganzen zyn ’er Mar- OLE gee STRYK- EN TREK-VoOGELEN. 37 geezen , Helzingers ven Eider-Eenden , onder de Duikers Lommen, Zaagbekken en meer anderen: van alle welken ook: in Groenland en de Straat Davis zeer groote menigten huisveften. SIX. By Spirsbergen ontmoeten wy met Fr. Mar- TENs zeer weinige Vogelen met enkele of loffe vingeren; maar wel zeer veelen met palm- en vlies-pooten. Van geenen flegts drie foorten, als een Plevserije, van de grootte eener Leeurik ; den Sneeuwvogel , en eenen verkeerdlyk zoo genaam- den Yroogel, die goudgeel en van de grootte ce- ner Pemeldeie is. Ais Maar van de Vogelen met zwempooten iser eene grootere menigte. Men vind ’er (om hier ‚de eige naamen te houden ‚ welken hy opgeeft) IL. Den Raapsnrer, met drie voor- en geenen achter-vinger ; met een zwarten bek , die rank, dun gn feherp is; geheel wit van lyf; met zwar- te oogen em pooten. Hy aaft op Vifch, en zit op de krengen der Walviffchen, IL. GRroeNLANDsCHE Dur , van de grootte van een Eend; met een langkwerpigen bek, die fcherp „en van onderen rood, en welks bovenft kaake- been een weinig geboogen is. De pooten zyn zeer kort , rood van koleur , en drievingerig. V. Deer, C 3 Somt- 88 VERHANDELING OVER DE Sommigen van deeze Vogelen zyn geheel zwart anderen op ’t midden der vlerken wit met zwart daar onder gemengd; en weder anderen geheel wit. Zy duiken onder water, waar van daan zy ook Duirpuikers genaamd worden. II. Lomsen. Zy zyn van bek eveneens als de voorgaande , doch de hunne is fterker, lan- ger en nog meer omgebogen. De pooten zyn zwart, drievingerig. Van boven is het lighaam zwart, van onderen wit. Deeze Vogelen zyn van de grootte van een halven Eend. Zy maa- ken een kraffend geluid; en zyn de Lommen of Lummen niet, daar Wormius van fpreekt. Naar deeze Vogelen heeft zekere Baay by Nova Zem- bla den naam gekreegen van Lomt-Baay. IV. Kurke caAP, met ongelyke kaakebee- nen; zwarte oogen, in een kring ftaande die rood is; zwarte pooten, die drievingerig zyn; met een ftaart als een waaijer ;, graauw van koleur op den rug en de vlerken ; en zwart op de zyden. Men vangt ze met vishaaken. Dergelyke Voge- len vernam Martens ook in de Spaanfche Zee, maar hy voegt er by , „, Evenwel is onderfcheid s tuffchen den eenen en den anderen , gelyk ook tuflchen de Menfchen en Beeften in dit en dat „ Land”. V. Bureemeesten. De grootfte der Vogelen van dat geweft; met den bek als een Meeuw, doch lang; hoog op de drievingerige pooten; met loodkoleurde vlerken „ die. aäan de punten wit ‚Zyn; er” STRYK- EN omni dp gezet, „en er met eene an de Boe ‘De Schryver voegt ’er by: Ik heb. hem ook by de us Walruffchen gezien, welker drek hy. At, Où= s aangezien zynen Burgermeefter fand”. Wy denken fchier. dat hy de allergrootfte Meeuw iss die onze Vaderlanderen den Zee-Gaps noemen, VL Rorcr, of Rorrererjen sds krom, vän bek en zwart van lyf en pooten , welken drie, vingerig Zyn. De buik is wit. Sommigen zyn bont aan de vlerken; en de, vederen zweemen wel wat naar haair.… De Vogel is zoo groot als een Spreeuw „ en ziet er. uit als eene Zwaluw; hy zoekt zyn aas al duikende, en fchreeuwt ge- duurig roiteter tet, tet tet, VIL STRONTJAAGER 3 BEAN ‚ met een dikken bek „ die-ftomp, krom en. zwart-is; met korte drievingerige: pooten en. cen breeden flaarts uit-welke eene, enkele pen boven de anderen uit- fteeke: hy heeft een zwarte plek op den kop. en eenen geelagtigen kring om den, hals 5. de rug en vlerken zyn donker ; voor,’ overige is hy wit, en iets grooter dan de Kutke ‚gaap welken hy in de lucht zoo lang vervolgu, tot dat die zig, van zyne vuiligheden. ontlaft , welken: deeze. Vogel dan weet te vangen en inflokt. Schaars zyn dee- ze Vogelen in dat geweft. „Zy-fchreeuwen Lya. „… VUL PaApPEGAAIDUIKER , heeft onder alle de ene palmpooten eenen zon aderlingen. bek, V. Deer, C 4 die 49 VERHANDELING OVER DE die zoo wel wat fchynt te zweemen naar een Pap- pegaaïbek. Dezelve is om hoog plat geneepen en. dun, gegroefd, rood en wit geftreept ; de bo- venfte neb is zeer breed, zwart en omgeboogen. De onderfte {navel is korter. De lengte van den geheelen bek ís omtrent drie duimen; en zoo vee- le duimen is hy ook omtrent hoog. De pooten zyn rood; de oogen ftaan in een rooden kring; de kop is zwart; de wangen zyn wit; hy heeft een zwarte kring om den hals; de rug en vlerken trekken mede na’t zwarte; en zyn buik is wit. IX. Bere-Eenp [doch de rechte niet). Een viervingerige Vogel, van de grootte eener mid- delbaare Ganze; ook met een Ganzenbek. De vederen zyn wit geplekt. Het mannetje is zwart en wit bont; het wyfje gefchilderd als een Pa- trys. X. Kmmeruw, heeft een dunnen bek, die bloedrood en fcherp is. Zy heeft de grootte van een gemeenen Meeuw ; maar ontpluimd zynde, is zy weinig grooter dan een Mufch. De vlerken en gevorkte ftaart zyn lang; de pooten rood met zwarte nagelen; de wangen zyn wit; het lyf is graauw glanzig; de buitenfte einden van de vler- ken zyn zwart. Diergelyke Vogelen getuigt Marrens by Hamburg gezien te hebben; maar hy voegt ‘er weder by, dat ’er merklyk verfchil was tuffchen die en de-anderen. XI. MarrEMucke, met een bek die boven en onder gehoekt; omgekromd en fcherp is ; met graau- s STRyK- EN TreEK-VOGELEN. ar graauwe pooten , waar aan vier vingeren zyn. Men ziet deeze Vogelen ook wel by Hitland. Zy zitten met zwermen op de krengen der Walvis- fchen, en laaten zig, zonder veel tegenfpartelens, wangen en dooden. Zy zyn de eerfte Vogelen, die van de Groenlandsvaarders gezien worden. XII. RorcAns, is eene Genoeg bekende Schot- fche Vogel. XIII. JAN van Gent, heeft de grootte » van een Ojevaar; is zwart aan de buitenfte flagpennen; en alle vier zyne vingeren zyn door het vlies der voeten verknocht. S XL _ Deeze gemelde Vogelen neftelen allen in Groenland , Ysland en Spitsbergen (*); zy biy- ven (*) Zao vertelt BeLvonius dan verkeerdelyk, dat de Watervogelen uit het Noorden na den Nyl trekken om er te neitelen en hunne eijeren uittebroeden : en pag. 226. „ Le côté înondé eft rendu fertile, où les Oifeaux de riviere n Je retirent Vbyver, desquels en en voit les Champs €} prai- » ries blanchir, €} principalement de Cicognes, que les Á- mi gybtiens « & bon droit aiment”’; fchoon Mairrer en Mas- enter geen het minfte gewag van Europifche Vogelen maaken, daar zy anders van veele Egyptifchen melding doen. BerLonius mag in zyn Verhaal wegens de groote menigte van Vagelen by den Nyl de waarheid fchryven, mids dat die Vogelen geene Europifche, maar of Afiati- fche of Afrikaanfche zyn, want de Nyl legt zoo ver van Afie ats van Afrika, en dat hy de Egyptifche Rygers [bi- des) voor Noordíche Ojevaars aangezien hebbe, De zelf- V. Deen. thu Sr de \ 42 VERHANDELING OVER DE, 9 ven allen in die-geweften , zoo lang. zy >er door zwaare ftormen niet worden van daan gedreeven; zelfs gaan zy niet van Spitsbergen weg » zoo lang zy daar de zon genieten en altoos dag hebben: dat is; geduurende twaalf weeken en één dag. Wanneer het ’er begint nacht te worden; gaan-- zy allen heen, verzamelende zig foorten by foor- ten, die allen eenen voorvlieger vooruit hebben. Van deeze Vogelen vertoont ’er zigniet één ee- mige in. Virginie of Carolina, en de mecften be- geeven zig waarfchynlyk na nieuw Groenland of het geweft van de Straat Davids. Sommigen van hen koomen op de Orcadifche Eilanden en aan de Schotfche kuften , of. ook op de Laplandíche of Noorweegfche ftranden; fchoon, wat Lapland betreft, S. Rrren en Scuerrerus in ° algemeen Schryven, dat de vreemde Vogelen, die ”er koo- men, van het Zuiden aanvliegen, en ’er broeden. Laa- # de aanmerking zou 'er te maaken zyn op deezes Schry- vers aantekening, wegens de Land- of liever Bofch-Vo- gelen, welken hy aan de geene zyde des Nyls op de ber- gen en ín de zanden waargenomen heeft. … De l'autre » Côté Jabloneux elevé on y voit les Vautours, _Sacres Egyp- » tiens , Milans, €} autres Jortes d OR de charogne”’. En wy. verwonderen ons hier în ’t geheel niet over de Watervogelen ùit de Roode Zee „en over anderen, die uit Afiaen Afrika op-gezette tyden na den Nyl koomen vliegen. Die Watervogelen vinden daar alsdan voorraad van Watergediertens, Viffchen en Infekten , terwyl de — Scherpvogelen uit het gebergte weder, op dit Watergevo- gelte aazen. Voor ’t overige is het eene ontwyfelbaare waarheid, dat ten tyde van ’t vertrek der Vogelen uit ys- STRYK- EN TReK-VOCELEN. 43 Laaten wy dan naagaan, welke Vogelen men in % Noordelyk gedeelte van Lapland waalgenonnsd hebbe? $ XIL De Laplanders houden, volgens O. P. Niure- NIUS geene Vogelen naa, welken zy voeden. SAM. Reen „een Bedienaar des Godlyken Woords in de Picha-Lapmark , verdeelt de Vogelen in Water- en Land-gevogelte; welke, gemeene or- de ook Scnerrerus gevolgd heeft. Nmurenius fchryft, dat de zwermen van aankoomende Wa- tervogelen zoo groot zyn, dat ze verduifteringen van het zonnelicht (als donkere wolken) veroor- zaaken, en als zy ergens nedergevallen: zyn om te aazen of te overnachten , meer dan een half myl ver gehoord worden (#). Men vind?’er | 1. Den Ysland en Spitsbergen de Nyl weder vry eng geworden is, zulks die Vogelen, zoo wel qm leeftocht als om een guntiger Klimaat. te genieten, veel eer na Amerika, Duitfchland en Poolen, welke landen hen veel nader by geleegen zyn, verhuizen zouden; laatende aan den Nyl zyn byzonder gevogelte. Om nu niet te zeggen; dat zy geen van allen noodig hebben na Egypte te trekken ; om ‘er hunne Jongen te broeden. (*) Hy geeft de ftreek niet te kennen, uit welke de ze heyrlegers aan koomen vliegen. Ondertuffchen fchynt het vermoedelyk, dat zy, op de Laplandfche grenzen aan- gekoomen, zig verdeelen en na verfcheidene landftree- ken voorttrekken, de reize alleen by dag vervorderende. Met naame befchryft Scnerrerus eenen Vogel, als zel. den buiten Lapland vernomen wordende, welken ik nog. V. Deer, thans 44 … _— VERHANDELING OVER DE TL. Den Knyrer of ZAAGBEK ; ‘welke volgens dien auteur geen vreemde Vogel is. Ik heb hem nevens andere Watervogelen en derzelver eijeren wel uit Gothland gekreegen. H. Lummen, onder welken naam Scurrrerus niet alleen de Duikers, maar ook alle de overige «farsvoeten fchynt te begrypen. | II. ZwAANEN noemt ook S. Raren in het by- zonder, als die met groote fchoolen uit de Noord- zee in Lapland koomen aanvliegen. “Wy giffen, derhalven, dat de Zwaanen van Carolina geen Europifche Vogelen geweeft zyn, ten minften geen Hoogduitfche , Poolfche of Pruiflifthe Zwaa- 1 IV. Van Ganzen en Eenrpen is ’er in Lapland eene groote menigte, van welke echter Scnerre- rus geene byzondere foorten opgeeft. Maar op- merklyk is het geen hy ’er-byvoegt: ‚‚ Dat van 2 Alle de Laplandfche Vogelen eenigen ook elders ss gemeen zyn, doch dat ’er fommigen zyn, die «> #ergens dan in dat Noordelyk geweft gevonden » worden”. Het ware te wenfchen, dat hy deeze, alleen aan Lapland eigene, Vogelen had aan- geweezen. Ondertuflchen is % buiten alle twy- fel, dat verfcheidene van de reeds genoemde en van de volgende Tand- of Bofch- en Watervoge- Jen niet enkel in „bapländ, maar ook in Sweden, Fin- “thans meermaalen in handen gehad heb. Hy is de eerfte van de hier- boven (taande, Srxyx- EN FrexK-VootrÉn. 45 Finland, Schonen, Ingermanland , Lyfland, Lit- thauwen, Courland, Poolen en Pruiflen woonen. V. Den grooten OURHAAN ; en VI. Den kleinen OURHAAN. De kleinen zyn in Lapland zoo gemeen niet als de grooten. By ons zyn zy gemeener dan de grooten. Daar veel Bofch 15, vand men allerhande vliegend Wild, als Ourhaanen , doch weinig Db aders GG); Rrern. SCHEFFERUS voegt ser by, dat ‘er oan de groote _ Owrhaanen ook altoos geen even groote menigte gevon- den word, en O. P. Nrurenmus , Wonderlyk is het, dat zy fomwylen erlyke jaaren achtereen wegbly- wen CH) > doch, als zy wederkeren , gefchied zulks an zoo groot aantal, dat ’er de Laplanders meerder vangen dan nuttigen kunnen, VII. Het HazernoeN , een der voornaamfte lekkernyen van den Laplander, en een Vogel, die ’er in ongelooflyke menigte gevonden word. (VIII. Het SNEEUWROEN, of HAZELHOEN MET HAAZEPOOTEN , ’t welk in de lente en in den herfft van koleur verandert. Ju den winter zyn deeze Vogelen gants wit als fneeuw; zegen ’t voor- jaar worden zy graauw als de Berkhoenderen. De _Hen- (*) In Courland zulk oök de kleine witte Berkhoen- deren. (f) Bygevolg trekken zy wel uit Sweden, (alwaar, ge» Iyk ook op Schonen, eene groote overvloed van deeze Vogelen is), na Lapland, doch niet dan wanneer zy In de Sweedfche wilderniffen geen voedfel meer vinden kun. nen, of ’er al te fterk zyn voortgeteeld, V. Deer. 46 VERHANDELING OVER-DE ° Hennen , fchoon mede’s winters wit wordende; behouden echter eene enkele zwarte flagpen. S; REEN. $ XIIL Van Patryzen in Lapland maaken de gezegde Schryvers geen gewag, omdat ’er geen zyn. Zy beminnen gebouwde Akkers; en die vind men by de Laplanders niet, Dit voorenftaande nu zy genoeg wat aangaat de Vogelen in Amerika en in de louter Noorde- Iyke geweften; veelen van welken in SipsALp’s verheerlykt Schotland zyn aangetekend ; welk boek de nieuwsgierige Leezer , als tot vervulling van ’ geen wy overgeflagen hebben, na kan zien: «Laaten wy nu, door Fin- en Lyf-land in Pruiflen wedergekeetd , onze inlandfche , zoo Stryk- als Trek-Vogelen, in aanmerking neemen; S XIV, Het eenigfte geflacht van de T wee-vingetige 3 als ook het eerfte en tweede geflacht van de Drie vingerige Vogelen , te weeten , de Struis; Baflard- Pruis en Kafuarss zyn in Pruiflen niet dan van el- ders gevangklyk aangebracht. De Trapgans in- tegendeel (Ord. Aim ‚ S 14.) woont by ons; zelfs in den winter. De Heine Trapgans heb ik maar eens gezien: ’t was een wyfje; en ik weet niet of dezelve van elders koome, dan een in- boor- \ SERYK- EN TREK-VoOGELEN. 47 boorling zy; alleenlyk kan ik getuigen dat ay vol rype eijeren was. Sxv. Uit het vierde geflacht van % tweede Gezin der Vogelen , is de Kzeos#, Plevser en Strandloo- per gemeenzaam onderons. Wy weeten by on- dervinding, dat de Kievitten by groote troupen in de uitgeftrekte Moeraslanden van Lithauwen en in de akelige Wildernilen aan de grenzen van Pruiflen overwinteren. Wy twyfelen ook niet of de Plevieren doen het zelfde. De Strandloo- per houd op Onze ftranden huis in de zomermaan- den, maar bezwaarlyk kan men zeggen wanneer die Vogel overkomt of weer vertrekt. Miffchien gaat hy tegens den herfft met de Snippen na En- geland of de Neper, of zwerft van verblyfplaats tot verblyfplaats voort langs de Zeekuften van Vrankryk en Spanje tot de Straat toe, en keert van daar by ons weer te rug, in ’t geheel niet na Afrika overvliegende; alwaar genoeg, Strandloo- pers eigen inboorlingen zyn. € XVL Noch Schol-aakflers, noch Dun-Leenen of Mat. hoenders C Hematopus & Hemantopus ) vernemen f wy in ons Land, zoo ver ìk wecte. V. Dezer. S XVII. 48 VERHANDELING OVER DE 6 XVIL Het eerfte geflacht van ’t derde Vogel-Gezin ; de Pappegaai, naamentlyk; (Ord. do. S 15.) is een Indiaanfche Vogel. De Carolinifche zwerft oi binnen Amerika. S XVIIL De $& Spechter , (Ord. Av. $16.), als de zwarte , groene en bonte, met den or gaan uit Pruiflen niet. De blaauwe Sitta] is geen Specht , maar de allergrootfte van de Meezen. “Wat den Koekoek belangt , (Ord. do. $ 17.) , daar hebben wy hier voor reeds van gefprooken in $ VL. En de Ysvogel weet een ieder dat het geheele jaar door by ons blyft, huishoudende by nacht in ga- ten, aan de hooge kanten der rivieren , en daar in ook by den zomer de Jongen uitbroedende. {XIX Het vierde Gezin is zeef talryk. De Aren- den, (Ord. Ao. S 20. 21.), trekker niet heen: Verkeerdelyk gelooft men , dat de Yslandfche Havikken na Noorwegen verhuizen, (waar van daan het komt dat gemeenlyk de Yslandfche Val- ken Noorweegfchen genoetnd worden). Zy trek- ken hoch na Duitfchland, noch na Icalië, en nog veel minder ta den Nyl. Zoo trekken ook de Valken van Tunis niet verder dan in den Archi- pel. Sraxken TREK-Vooriën. a pel. Wanneer in-Pruiflen de bladeren van-het geboomte vallens veranderen de Havikken van “wooning ‚ zig keerende na de naaft aangrenzende digte bofichagien; daar zy veilig van viervoetig Wild en-allerly-gevogelte-leeven ; vertoonende zig meenigmaalen aan de Reizigers; die deeze boffchen „moeten doortrekken. Tegen de Jente verlaaten zy die verblyfplaats; en koomen 4 foott by foort, in de dunner bewafichen wilderniffen, tit welken zy langks de-open velden met meer gemak te roof moogen vliegen. Zoo heb ik den Gden van February 1747 uit Martenburg Ëen Schef- Arend, CAgiúrla Anararta), en op den 1gden van de zelfde maand een Goudfleen- Arend CAguila fut: Da Jeu Aurea] var de Luftiotve Grunau bekoos men. Het zelfde, dat zoo even van deeze Vopèled gezegd is, heete ook, plaats omtrent de Gieren (Ord. Ao. $ 22. 23). Zy houden zig op aân de kanten der boffchen ; fommigen, die ook op Vifch dazen, woonen bj dag aan de poeleh en fivie- ren, vlaffende op ’t overfchot, welk de Viffchers achterlaaten. Ik zelf heb ze eens midden in de Winter aan den weg eene Kraai zien zitten kluiven, Var de Valken (O#d. Ao. S ò4. 25.) heb ik ’ef een in eén bofch, en nog twee te Koningsbergen gefchooter. In ’ jaar 1747 op den 6den van Fe- bruary kreeg ik van Marienburg de Valk met geele pooten en den zwarten bek; en eenige da: gen daar na drie graauwbonte Kat-Uslen van de VV: Dreu D. twee< go „NM ERHANDELING/ OVER: DE: tweede grootte! De-grootfte foort.jrdie Schuif” wit gendamd! words --hooren wy in, Dantzik ’s winters: zeer dikwils by-den nacht. ‚Ek bracht ’er inden winter van 1712 scene leevendig uit Ebbin- gems.daar hy: door de fchoorfteen-pyp was neder- gevallen; DesHankwerken ; Klaúwseren ven: Ne- gendoodersnELaatis:).blyven by ons den--winter. if de-tuinen: wii be aan hurt de rna DEE be 5-05 A 1% } 4 saat IST 6 KX À tal VS A AL3 Nieman, A ik, fel ad dd vh jn A dé Ravens, Kraaijen, en Kaars Ord. Je. S S 28.) blyven i in den, winter by. ons huisveften, aazende op allerlye, Kr engen, en afval van de beeften, De gemeene Aakfler laat zig ook des winters Kn gelyk mede de Gaat en pensen De Spreeu- Wen „meen? dee gaan, met de Kievitten na groot Polen: In Engeland blyven Zy den geheelen winter ( VEL, Uit. Sweden gaan Zy volgens ge- tuigenis van LanNaus. tegen den herfft na Scho- nen. Waar de Dust lele Pappegaas of blaauws ddakfler [Garrulus Argentoratenfs 15] blyve ‚| (Ord. Jo, $ 29), kan, ik niet voor vaft zeggen. Ik.ge- loof voor’ naaft dat zy. in de Rufithe Ukraine, of Ì in, Krims Tartarye zig ophouden, daar zy ge- noêg, Jeeven kunnen van het koorn , welk aldaar in ’ open veld op hoopen legt » trekkende door de velden van Polen derwaards heen. Eed RT 4 onw q aag MT STREK- ÊN TrexK-Vookren, Ed “ ne me Sr _Alle de forten van Lyflers; ook de zwarte of Merels, neftelen by ons in menigte, en blyvert _ er in den winter 3 zynde opmerklyk , dat; fchoor deeze Vogelen in zeer groot aantal jaarlyks by ons broeden, wy echter daarenboven in den herfit Ongelooflyke menigten van uitlandfche Lyfters by Ons krygen. In Pruiffen alleen worden ’er mil. lioenen gevängen: In den herflt van’ jaar 1746 zyn in de Stad Dantzik go:ooo paär Liyfters op dert Accyns aargegeeven ; en die ?ef te fluik inge: bracht, of even buiten de Stad in de herbergen, op de landhoeven en in de tuinen gegeeten wor: den, zullen ongetwyfeld wel een driemaal zoe Broot getal uitmaaken: Dewyl wy nu waarge= nomen hebben; dat de heyrlegets van dit gevo- gelte uit Lyfland door Courland langs de kuft var de Ooftzee in Pruiffen tukken , zoo kan het naauw- lyks anders zyn, of de Lyfters; die Lapland er Siberië verlaaten ‚ moeten zig; met die in Lit-. thauwen en Lyfland geteeld zyn, op de tocht famenvoegen , om ?er mede voort te zwerven, - - Hunne uittocht duurt omtrent veertiën dagen nd St. Michiel. Zy gaan tot over het Alpiefch ge- bergte ; van waar de kleinfte foort op de Wyn- bergen in Italië trekt; om naaleezing van de drui- ven te houden: en die ?er overblyven , keeren, haa het afleggen hunner tocht; als in een kring, door Schonen en Sweden, weer nà Lapland en V: Der: Da Dis sa VERHANDELING OVER DE … Siberië te rug. Zy koomen dan niet in Amerika of Ooft-Indië; die geweften hebben hunne eigen „ van de onzen genoeg onderfcheidene ‚ Lyfters. „Wat ondertuflchen-de Water-Merel zy, van wel- ke de Schryveren fpreeken; weet ik tot op dit vur niet zeker, en uit de afbeeldingen en befchry= vingen daarvan. kan ik niet wyzer worden (*); De Ringlyfler is zeldzaamer by ons dan elders. Ik weet niet zeker of hy in Pruiffen neftele, dan met de utlandfche tot ons overkoome; dit weet ik, dat ik ’er in den winter een leevendig ge- kreegen heb; en daar befluit ik uit „ dat ook dee= ze foort in onze boffchen den winter kan overbly- ven. De Beemar , Zydenflaart , of Pefloogel (Gna- phalus hyemalis) is een Vogel , die tot ons, zoo men zegt „uit Bohemen komt. S XXIL Van de Leeurikken (Ord. do. S 31.) zyn?er ir Pruiffen niet meer dan drie foorten: de Kusf- Leeurik, de Pieper en Veld-Leeurtk;, zy verhui- zen niet. Ek heb ’s winters de Kuif-Leeurikker met de Muffchen en Kneuên meermaalen by de boeren- werven gezien. De Piepers zwerver gints en her om, uit het eene bofclr na het ander ;- en (*) [Ik heb ’er dit naajaar een’ in handen gekreegen, die by Bloemendaal gevangen is, en welke ik naar ’t lee- ‚ven heb laaten uit{childeren. De Befchryving en Afbeef ding volgt op deeze Verhandeling. N.] STRYK- EN Drer-VoGELEN. #3 en de Veld-Leeurikken dwaalen in fchoolen flegts voort binnen de-grenzen. «Midden in den winter heb ik ’er verfcheiden gefchooten ; en de kinde- ren in Dantzik weeten wel, dat in % laaft van de maand February de Veld-Leeurikken, by hand= zaam weeder , in memgte ter markt gebracht wor- den, verdwynende deeze Vogelen echter weer uit de nabuurfchap in dat eigen jaargety , indien het op nieuw koud word en ftormig weeder maakt. Zy houden ondertuffchen by fchoolen hun verblyf onder de-fteenen , en onder de wortelen der ou= de ‘Eikeboomen: Dit weeten-de Voflen , die deeze winterwooningen ontdekt hebbende, ?er de Vogeltjes meermaalen uithaalen en de vederen voor ’ hol laaten leggen. Wurvensry heeft reeds aangetekend ; dat de Leeurikken. in Engeland des winters, alsde koude niet overmaatig ftreng isg verwonderlyk-vet worden Zy gaan dan ook niet uit, Engeland verhuizen ; maar worden ?er ’s winters met de Snippen ter markt gebracht. S XXIII 120 CA Onder de Wisegenfleekers. of Vygen-eeters CFice- dula\, (Ord. Ap. S 32); maaken de Nachtegaalen (Ord, $ 33.) de eerfte bende uit. Indien eenig gevogelte den naam verdient van Strykoogel , tis gewis de Nachtegaal. Hy woont altoos kort bo- ven den grond in ° laage hout en de heefters, zoe- kende geen ander aas dan de kleinere foorten van VG Deer. Bz In- 54 … VERHANDELING OVER DE Infekten , en wel inzonderheid de Mieren. en haaré zoogenaamde Eijeren. Zoo draa.de Mieren voor den dag koomen, is ?er de Nachtegaal, leg- gende haare eijertjes al vroeg op de aarde in de ruigte. … De Mieren verdwynende , gaat ook de Nachtegaal ftryken , zoekende al zuidwaarts aan in gunftiger oorden de overgcebleevene Spinnetjes en Mieren op, die zig daar nog niet begraaven hebben. Zeker is het dat zy in April zig weer vertoonen; en ik houde het daar voor , dat zy met de Zand-Zwaluw aan de hooge en zanderige oevers , of onder de wortelen van ’ geboomte hier en daar in holen den winter al flaapende door- brengen. Dat zy zig fchuil begeeven, heeft Amis- TOTELES reeds beweerd, en is door Franzrus ftaan- de gehouden. Paftoor Zornmvs, Caresay en Ep- wARDs moogen dit voor eene ongerymde ftelling houden. Maar zy fchynen niet wel bedacht te hebben dat zeer veele andere dieren van den ge- heelen winter in hunne winterlegers éénen en- kelen nacht maaken, geduurende welke zy flaa- pen. Jo. Carus was reeds van gevoelen, dat de Zeevogel, dien de Engelfchen Pupin noemen, alsook de Koekkoek en de Zwaluwen „ zig verfchoo- len CRariorum p.98.J: opdat ik nu niets zegge van het Mormeldier en van andere viervoetige beft Re ng $ XXIV. \ SERrE= EN TREK-VOGELEN. '55 qd vroinaslbo GXT prstndiorie ve“ Soite re emt uzi ear, XIV. olovon s| Ld Van de derde bende der Vyabnseêters COrd. Ap. S 35), waar van wy fommigen Paapjes, of Roodbor fijes en Kwikflaartjes noemen , verbergen zig eenigen „ven anderen gaan vcepzaam herom zwerven. „Groote zwaarigheid, zou ik maaken ì in ze na Amerika te verwyzen. Men leeze de. Ayft naa van,de „Amerikaanfche Vogelen ; en men, zal ?er niet een eenigen van, de,zoo even gemelden vinden. „Dit weet ik zeker; dat ik ’s winters mede op de Wolven uitgegaan, meermaalen „„on- der andere Vogelen, in het bofch dat aan Re thauwen grenft, dooft geraas van de klopjacht , Roodflaartjes [ Ruticdllas) vernomen heb. Zor- NIUs zelf heeft in-% jaar 174r verfcheide Roodbdr fl fes (Rubeculás ) des vwintetsin-zynen tuin gehad3 dewelken: hy echter onder-de; tederfte Vogeltjes telt. Die beeftjes hébbew bygevolg:geen gebrek aan voedfel gehâd. » Zoorheeft.hyook in dien eis gen tuin des-wintefs een Sysje vernomen. Wat zalik zeggen wegens CW inter konrnhje.en ? Goùds haantje CTrochylus', &-Regulus-criflafns five Bos Calendule py? . Men vind ze betden immiers, den geheelen winter-door, onder de-takken en if -de heggen. “Ca rfsnr, zegt wanshêt Goudlaansjes C4pp. perz.) „Cet Gifeau , qui ofte plus petit s de tous nos Oifeaux Europeëns, eft auffì un habi- wp, tant du nouveau monde , comme de Tancien, & » dans beurs. atitudes vardlielas” « „Mat, % vole V. Deer, D 4 nief 56 _ VERHANDELING OVER DE’ niet, ;‚ in Amerika vind men Goudhaantjes , by- » gevolg zyn die Goudhaantjes Europifche Vor » geltjes CH)”. _$ XXV, De Dagflaap of Geitenmelker COrd. Ao. $ 37.> is verdweenen, zoo draa de Torren en dergelyke Infekten uit het gezicht zyn. Hy ondergaat een dergelyk lot als de Amerikaanfche , of als de Gierzwaluw, die wy allen weeten dat % winters in de gaten en reeten der oude gebouwen zig te flaapen legt, of nn volgt de Spreeuwen op haare tocht. | SXXVE De Meezen vreezen voor geen winter, en vin den overal, geduurende dezelve, haar voedfel. Ze zyn nut inhet geboomte: uit welk zy de Ry- pen-neften en eijertjes der Ringruspen (die onbe- grypelyke fchadens doen) met gadelooze vaardig= heid weeten te verwoeften; kloppende met haare bekken de eijertjes aan ftukken. Op gelyke wyze neemen buiten des Lands grenzen hunne verblyfplaatfen niet , de Haoer- en Gerfd-Kneuin, Kernbyters, Kruis- en Appel-Vin- ken (Ord. Av.'$ 40. 41. en verv.). De Sneeuw- vogel dige oe nivalis) trekt voort, In het begin des (*) [Ik heh ’er in't begin van deezen winter 1759 vers er gezien in de Haarlemmer Hout. N. pt wi 0 SrryK- EN Trex-Vooeren. 37 des winters komt hy- mager by ons aan uit Lapr Jand, en by fchoolen voorttrekkende door groot Polen tot aan’ Carpatifch gebergte, komt hy in. de maanden van February en Maart vet by ons te rug, Hy gaat in groote menigte niet door Duitfchland ; wordende voor ’s Konings tafel en aan de Prinfen , uit Pruiflen overgezonden na Ber- lin. Dat de gemeene foorten van Mu flchen ons, ook int hartje van den. winter, tot verveelends toe byblyven , weet een ieder. De Rieumufek ken ik nog niet genoeg, om ‘er met zekerheid ietwes van te zeggen. Vinken en Sysjes hebben _ wy den geheelen winter door; en de Puttersjes ziet men allerwege op het overfchot van de Zan gan der Diftelplanten riedenfirg ken, | $ XXVI Opmerkenswaardig is het, dat de Sneppen COrd. Ao. $ 46.) in ongelooflyke menigtens in den len- tetyd op onze moeraflige landen. vallen , en ’er overal gebroed hebbende, tegens den herfft by geheele fchoolen wegvliegen ; gedunrende de zo- mer in Engeland niet gezien worden; en juift in het naajaar , en den geheelen winter door, aldaar zig ophouden, vertrekkende ’er niet weder van daan dan tegen % voorjaar, Onze Sneppen gaan dan, of na Engeland, of na de N4 zeper, om op een van beide die plaatfen te overwinteren. De Strand- f Joopers en Taarelosrin zyn aan de Hout fneppen naa- V, Deer, D 5 ver. #8 „VERHANDELING OVER DE vérwântfchapes deezen gaan miffelien met hen, of trekleen mooglyk diep bofchwaarts’ins nà de Mioctaffige plaatfen. — Het heugt my, dat ik eens voor eenige jaaren ; in de maand ‘Maart , terwyl % vriezend weeder was, op myne rcize fia % Dorp Praat, op de laage heuveltjes „ eene menig- te van Ringduiven, Leeurikken, Kievitten en TFuurelauts byeen gevonden heb, en Dr. Cam. Bernuakpr heeft my verhaald, dat hy op moet rallige plaatfen in-de boffchagien ; des wintefs, on- der andere Vogelch ook Strandlogpers opgedaan het and SXXV II Wy hebben in’ geheel geen Hon:g- of Bloem- zuigertjes (Ord. do. S 49.) De Graauw/pechten (Ord. $ 51.) houden ook huis ín de Indiën. Wy hebben van dat geflacht niets anders dan het Boom- kruipertje CCerhia],- en dit blyft by ons den win- ter over (*). Integendeel de Wuip en Hoppe kóofiten. by ofs-uit”de Zuid-oofter luchtftreek in ket begin-van May , en op het einde van den hetflt vertrekken zy weder in de zelfde koers. 0e ide S XXIX. —_(} [Hiet in Hollând voörzeker; (choon de Heer Krein dit Vogeltje zig mede, nevens de Nachtegaalen, doet verfchuilen. Dagelyks zie ik ’er op de (fammen der boor men voor myn huis, nu ’t reeds zoo fel vrieit, Deceme ber 17, 18. 1759. NJ Bh We, STRYK= EN TreKsVoeriËn. 59 geni Krat e: zins ng WR paraoclinderdtenotdap ABOV DTI DAE GINE Blario 03 Osop 7ndritide de ì „Wat de Vogelen. van het Hoendergeflacht „en met, naame,den,Kwarse/ belangt , daaromtrent merk ik vooraf aan, dat de Aardral/ of Kwarse/koning COriygomerra) (Ord. do. $:48.) met, den Kwarsel niet verward moet worden. Ze vliegen beiden wel laag by.den grond, maar de Kwartel veel fnel- ler en, in veel rechter lyn dan, de Kwartelkoning, Deeze. laafte, vliegt waggelende, „en telkens maar voor een kort poosje; gaande geduurig weer op de aarde zitten, en dan gezwind voortdraa- vende; zulks hy eén loutère aärdvogel fchyne: Ook moet ik, aanmerken „ dat de Afrikaanfche _ Kwartels vande onzen zoowel als. van de Ame- tikaanfche ‘en Perfiaanfche vetfchillen. Eeypten heeft in ‘t‚byzonder zyne cigene foort van Kwar- telen; die kleiner van ftuk zyudan de onzen. _ Berronms , ondertuffchen „en “die “hem met kracht en geweld volgen, #eemien veele moeite om ons te beduiden, dat onze, K wartelen over de Middellandfche Zee trekken Cf): hy kan zelf de ded ech- __(f) Zie zyne Hift. des Oif. V. p. 265. & Singular. Ob- fero. VL c.-7.p. 202. 5, Plufieurs Câillès , qui venoient 3 des divers feptentrions , tirans an midy, furent auf]ì prifes 5 dedäns nôótre navire ; cela nous bailla afleurance, que des » Cailles font pafJageres”. Zoo ook Ouina. p- 58. over de Kwartels van Italië, ; La Quaglia e uccello di paffa- » 8io, Verendo 4 moi di Levante, verfo Ventrar d'Aprile, » tornando fe ne via verfo'l fine dell’ Eftate , à al piu'a mezi » Autarmnos tua via molte; che della graffezza fi fentun NV. Deer im. 6o VERHANDELING OVER DE echter niet ontkennen; dat ’er eenigen in ’t land overblyven ; doch ten einde hy de anderen voort- helpe, zet hy ze by den nacht op de wolken, em ze na de Tegenvoeters over te voeren, niet alleen uit Griekenland en Italie, maar ook uit En- geland, Schotland, Ierland, Holland, Duitfch- land, en de verdere Nbdtdelgke Khad. Hy had in Prius geleezen, dat de Kwartels door s, de wind heengevoerd willen zyn ‚ van wegen Hrde itt ngen hunner lighaamen, en om » dat „ impedite al trava. del mare, reltano in quefte noftre »„ parti ‚ tranfi 5 alla volta della maremma, é de’ piu caldi „ luoghi, che baviano, fore per ordinario piu graf] PEftate „el Autumno, che-là prima Vera; ftanno continuamente „ in terra” Dan , wie ziet niet, dat BELLoNius en Or ina zig het de zwaarden van Ariftoteles, of Plinius » of Gaza, daar zy mede fchermen, zelf den hals aff{nyden? Wanneer zy naamentlyk vogelen die-zoo zwaarlyvig en na de aarde neigende zyn, met zoo veele moeite en zoo boog in de lucht willen doen opftygen ; opdat 'er niet een van ín de wateren verzuipe, en die BerLonius ech- ter, met Pintus, uit de hoogte op de Schepen doet ne= derdaalen : zyn woorden zyn-als volgt, Hijt. p. 265. » Sachant donc , que la nature leur a o@lroyè ce don pour „ douaire, de fpavoir trouver le chemin, elles prennent leur „ volée pluftot de nuit-que de jour, sd s'en vont deux à » deux s'efdevants. bien bault en lair"; En nog verder: Ayant plufieurs Oifzaux de proyes Reads nd elles s'en fga- „ vent bien contregarder; € là où Pline dit: quippe ve- „ lis fepe infident, (& boc femper noêtu, merguntque na- „ vigia”. Zy hebben , zegt men, op hunne reize verfcheie de Havikken tot PE ; maar deezen gaan by dag en niet by-nacht op roof uit. Is 't niet taal te grabbel, dat de Kwartels niet by dag „maar in den nacht zouden voort- treks STRYK- EN TreK-VoorLén. óí & dat zy te weinige krachten hebben”; et by Gaza: De Kwartels zyn te zwaar van lyf 3 3, dan dat zy op hunne eigene wieken konnen s Overdryven; want zy worden door hun,ge= s wicht als door eene zwaarte neergedrukt”. _» Verre nu dwaalt hy van-de waarheid. Ik laat het aan zyne plaats, of de Kwartelen, die in den herfft zeer vet zyn, zig ergens fchuil begeeven;s gelyk de Dalen en de Mormeldieren ; teeren- de des winters op hun eigen fmeer. Dit wil ik egts zeggen, dat onze Kwartelen, byaldien zy - % wins trekken, en niettemin by nacht zig tegen hunne vyanden beveiligen op de Schepen, die zy in ’t donker moeten opzoeken? Wy hebben hier boven niet ontkend, daf Berronius by de Eilanden (in den Archipel) Kwartélen op zyn Schip gekreegen heeft; ook willen wy niet onte, kennen, dat hy in de maagen dier Kwartelen enverteerd grâan gevonden zou hebben; maár laat by deeze byzon- derheid ons niet in de vuift fteeken voor een bewys, dat de Kwartelen hunne reize in een zeer kort tydbeftek af- leggen , (desquelles trouvafmes du froment encore entier; qui eftoit figne qu'elles n'arreftent gueres à pafJer la mer). Dit voorftel bewyf{t niets meer, dan dat zyne Kwartelen of uit de Eilanden; of van de vafte Kuft, in eene mift, of ftorm, weggedreeven, zeewaarts ingevoerd en eindelyke. op zyn Schip nedergeftreeken zyn; doch het bewyft gants piet, dat die Vogelemr Kwartels geweeft zyn, uiet Afië, of uit Italië, of uit het Noorden. Op eene andere plaats » heeft de zelfde Schryver geheele heyrlegers van hoog- vliegende Vogelen gezien , welken hy voor Kwartels hield, niectegenftaande hy te vooren beweerd heeft, daf de Kwartels alleenlyk by paaren ter de op reis gaan. V. Dezer. 62 VERHANDELING OVER DE % winters hunne’ verblyfplaatfen van tyd tot tyd veranderen ; meer dan genoeg in het geweft van Sindomir; de Ukraine, of Podolie en in Wala- ebye te recht geraaken kunnen. Die redenka- veling gaat ten minften geenszins door. Fuffchen Rhodus en Alexandrie ,Zacyntha en Morca., koo- men; vanhet Noorden na het Zuiden toe, Kwar- telen op de: Schepen zitten, bygevolg zyn ’t Kwartelen; die uit de Nidordeltde Werelddee- en na z Aike of wa verhuizen.» SXXX Men zegt dat de Kwartels uit Engeland weg. gaan „ en dat de Aardral/ of Kwarselkoning uit ler-, land na Engeland werhuift. Dat deeze laatfte Vo- gelen de eerftgenoemden op hunne tocht en her= tocht als Overften zouden geleiden, is een ver- dichtfel De Kwartelkoning is ’er. nog als hee, begint te vriezen; lang naa dat wy de Kwartelen- reeds uït het gezicht verlooren hebben. Met de. vorft gaat hy weg: Waar heen? De Heer Tuos, más Morangux (*) is in het vaft gevoelen , dat- deeze Vogel zig inde aarde verbergt; terwyl het zeker is dat zyn geftel niet toelaat verre weg te vliegen: 3, Ik hebbe groote reden, zegt die Heers, 5 om te denken dât de Kwartelkoning ; die zel- 3 den ; indien opis in fommige gedeeltens van, 2 En. u (*) Pbilof. Transaët. N. 234. p. 747. STRYK- EN Frax-Voorren. 6á s Engeland; doch zeer menigvuldig overal in die „5 land. op. zynen; tyd. gezien word , gedunrende » de maanden , -waar in men hem niet verneemt3 s degraaaen en en flaap legt wise de grondst coen ss gehn dingen zie eea arr Tal tot dan Daar apr ’er die vaftftellen, dat de Kraamvge- Jen (Ord. Av. $'6o.) in gezelfchap met de Ozad (Ord. $ 63.) na een ander werelddeel verhüizen; maar ’ is eene dwaaling. Die beïde foorten van Vogelen- ebben met elkanderen niets gemcens 3 noch ten opzichte van hunne verblyfplaatfen, noch ten Ganzien van hun voedfel. De Ojevaars lee- ven den meeften tyd in moeraflige landen van Kik= worfchen; vallerlye Vifthjes, Slangetjes, Stekken en Bidaergeljken : ; de Kraanvogelen onthouden zig __op de. Zaailanden en leeven: meeft van Graanen, Het blyke. ons daarenboven ook , dat de Kraan- vogelen; het geheele jaar door, in Pitt ‚Po- dolie, langks de Nieper, en tot den Hellefpant toe vernomen worden; gaande.die van ons, land door Polen mede derwaarts, alomme op de akkers het overgebleeven of pas rde wintergraan na- leezende CD. Dat Ren: dist by Pifa;, op den u zofen (a od ry 4) ord, wilde dak de Kraanvogelen van bet die ide der wereld. na het andere verhuisden; uit Scythis na den oorfprongk van den Nyl, L, VIL c. 12; het welk beveftigd is door Heroporus en ZELIANUS, die ons zez, V. Deer. gen, 64 VERHANDELING OVER DE gotten van February 1667 ; Kraanvogelen gezien hebbe, wil ik gaarne gelooven; maar ik ontken4 dat het Noordfchen geweeft zyn; wat zouden ze na Egypten doen te trekken op eenen tyd van ’ jaar, waar in de winter by ons reeds begint op te houden ? _ War de Rygers Betreft (Ord. dv. S62.) Du Tertre IL 273. zegt wel, dat de Amerskaan fehen Europifche Rygers zyn: ‚‚ Les Herons de ’Eu- rope y (dans les Ifles Antilles) font asfés communs” maar tegen zyn gevoelen kunnen wy inbrengen, dat Carzssr in de nieuwe wereld, welker gevo- gelte hy zoo naauwkeurig waargenomen heeft 4 niet eenen eenigen Europifchen Ryger heeft ge- vonden. Die hy ’er zag, zyn allen van de on zen zeer verfchillende , en niet een derzelven 4 dat gen, dat de Kraanvogels by de rivier Hebrus in Thracië by nacht de wacht houden. Berronrtus echter fchryft, Hift. IV. p. 201, dat de Kraanen des winters in Vrank- fyk aankoomen; „Les Cicognes font en ce _contraires aux „ Grues; cúr les Grues € Oyes nous viennent voir en by- „> Ver, lorsque les Cicognes font àbfentes”. En ftaat het met de Kraanen dus in Vrankryk, waarom zouden wy dan twyfelen dat zy ook in Podolie, Sendomir, enz., hun beftaan kunnen vinden? Dat ArisroreLes deeze Var gelen na den.Nyl verzonden Wilde hebben; had reder. Hy had 'er hen van nooden om tegen de Pygmeen (een geflacht van verbaazend kleine menfchjes) te vechten, 5, Grues e& Scytbicis campis ad paludes ZEgypto fuperiores, 5 unde Nilus profluit , veniunt: Quo in loco pugnare cum 3 Pygmeis dicuntur; NON ENIM ID FABULA EST , SED CER“ ss TE GENUS -KHOMINUM ''s | Strit- EN TREK-VOGELEN. 65 dät ík weete, is ooït by geval in Europa verno- then. Zou pu TerTRE mooglyk niet maar alleen hebben willen zeggen ; dat die foort van Voge-. len, welken wy in Europa Rygers noemen, op de Antilles ook gemeen is? Onze Inlandfchen behoeven niet na Amerika te verhuizen; ’eris in Polen en in het Europifch Turkyen, zoo aan dec- ze àls aan geene zyde van de Nieper, plaats en voorraad genoeg voor hen. Het geheugt my dat de Paltffche Keurvorft, JAN Wuzrem, hooglof- Iyker memorie, in ’ Gulikfche met de Valken jaagende , in den jaare 171o een Ryger ving, die met drie ringen getekend was, uit welker eene _de hooge ouderdom van dien Vogel gezien wierd ; en te gelyk , dat hy in ’t Turkfche Keizerryk ge vangen geweeft was: In Pruiffen zyn de Lepelaars zeldzaame widben ten; nu en dan flegts eens uit Polen over koomen- de; Voor 14 jaaren fchoot ik’er een by het Mun- der-flot. Het zelfde moet men zeggen wegens de Boom-Pelikaanen, Kropganzen en Klussen (Tan-_ ralis , Oftveroralis & Avofertis). De groote en kleitie Waterravens of Aalfcholvers CCorvs Auati- ci) laaten zig zelden by ons; doch mêermaalen in Wetmenland, vinden. Wegens de Vogelen met Palmooeten is de zaak afgedaan, dat, by voorbeeld, de Zwaanen, Gan- zenen Eenden van allerlye foort , de Meeuwen en wat dies meer is, gedeeltelyk Stryk- en gedeel- telyk Trek-Vogelen zyn. By den winter zwer- V: Deer. ’ E. ven 66 — VERHANDELING OVER-DE ven ’er zeer veele foorten in Polen en Litthau- wen om. De Ganzen met naame koomen in de lente by ons van over de Ooft-zee, langks welken weg. zy inhet naajaar weder heentrekken. Nu weeten wy uit Ecepe’s Befchryving van Groen- land ,p. 98 ‚dat de wilde Ganzen zig na ’ Noor- den van ‘Groenland. begeeven. … Zy neemen; zegt hy, Zaar vlucht uit andere Zuidelyke „ Climaaten na Groenland in ieder voorjaar , » «om aldaar te broeder „ez haare jongen volwas- zo Jchen en tot de tocht bekwaam zpnde , gaan zy z» met dezelven weder na bet Zuiden an Pain „Climaaten „ daar zy den winter doorbrengen,” Zoo zegt ook Carrsnr: »» Schoon de Watervo- s, gelen van Europa am den Winter Zuidwaarts aan strekken om er hun voedfel te vinden, 00 ZYN Zy sy echter voorhet groorfle gedeelte in de Noordeljkfle s, Landflreeken gebooren, werwaards zy ook weder 5» a toe keeren „ als na hunne voornaamfie. ver- a blyfplaars Hier uit volgt, dat onze wi/de Ganzen geen Groenlandfche Gaiden Zyn, omdat de onze, naa- mentlyk , in het vóorjaar, by ons blyven, en in Pruiffen, Litthauwen en Polen, zig te broeden zetten , vertrekkende niet dan in den herfft na bet Noorden. SXXXIL Van de Meeuwen GE) (Ord. Ao.”S 70. ) vernec- men (*) Paftoor Zarnrus verbeeld zig al wat zonder- lings STRYK- EN Trex-Voorzen. 67 fen wy, zoo ik my niet béadtee” 5 jaarlyks ne= gen foorten. De grootfte noemen wy Meers gans; de kleinfte Zee-Zwaluw. _ Dit gevogelte broed gedeeltelyk op het Hey- ler halfeiland ; gedeeltelyk- op de hooge ftran- den van het ëlländ Nehring, in de nabuurfchap van het Dorp: Polski: doch de Zee- Zwaluwen in de rietvelden van Kaffow., Tegen den win- ter keeren zy allen weder derwaarts waar zy zyn. van daan gekoomen, te weeten na de Sond toe. De Zaagbek [ Merganfer,] de groorfle Duzker; CColymbus maximus ‚] en de Lomme van Worms; (Ord; do.S. 73.) vogelen die anders zoo zeldzaam niet zyn, zyn by ons vfeemdelingen , die zoo in % voor- ‚als in het naajaar, in onze land- freek zig laaten vinden. De Laplanders maa- ken van de huid der Lommen kappen, die zy by- den zomer „draagen; My ftaat niet voors dat ik ooit in ons Land Duf. of Pappegaas- Duaskers [-Plancos,] (Ord. Av. $ 75.) of voge- len met drievingerige palmpooten zonder ach- tervinger ‚ ontmoet of waargenomen heb. De Koeten „ of vogelen die Duikers zyn, met de vliezen der vingeren in kwabben verdeeld, heb- ben Wy miffchien; N. dings van dit gevogelte; te weeten, dat het altoos in de diepte op zyn aas in ’t water fchiet, en niet op ondiep- tens: opdat het naamentlyk de bekken en herfenpannen op den grond niet zou aan ftukken of te berften ftooten, Welke vinding inderdaad vroom , doch overbodig is. V. Deer E a BE: BESCHRYVING YAN DE WATER-SPREEUW, Ier voor hebben wy in $ XXI. den Dahe ziker Geheimfchryver J. T. Krein hoo- ren zeggen, dat Zyn Ed. tot op dit uur niet ze- ker wilt, welke Vogel de Merula Aquatica, of Warer-Meerel der Schryveren zy. GEsNERUS, die deezen Vogel onder de zerfchesdene Meerels befchreeven heeft (de Avsbus. Edit. Tig. p. 584. 285.) en afgebeeld , meld ’er byzonderheden vâns welken met de befchry vingen van de laâtere Au- Eteuren niet wel zyn overeen te brengen. „Onze > Wazter-Meerel” , zegt hy , is donker van ko« „ leur op den Kop en Rug: haare Vlerken zyn’ s» ten deele zwart, ten deele graauw: de Hals „> En Borft zyn wit: de Buik is rood, met eeni- > ge witte of graauwe vlekken: de Schenkels s, hebben eene roozekoleur: de Staart is zwart » en kort: de Bek is byna niet langer dan die s, der Meerelen, en zwart: hy heeft gefpleeten s, voeten” (anders gezegd) loffe vingeren. — Van deeze byzonderheden heeft de Water-Meerel der laatere Schryveren wel iets , als den donkeren Kop en Rug , den witten Hals en Borf? ; den zwar- sen en korten Staart, maar geenszins de gedeeltelyk zwarte en gedelieljk g craauwe Vlerken, geenszins ook 93. 33 BrscHRYVING VAN DE WATER-SPREEUW.: 6g ook den rooden Buik, met witte of" graauwe Vlek- ken; en nog minder. de Roozeko/eurde Schenkelen. Rar (*) befchryft de W ater-Meere] flegts korte- Ik aldus: „‚ Zy is wat kleiner dan De gemeerie KL Meerel; haar Rug is zwartachtig met een’ s» Mengfel van asgraauw ; de Borft is chr wit?, Linneus, eindelyk (}), nam deeze W arer-Meerel uit het gezin der Meerelen of Lyyflers weg ‚ en maak- ste ’er eenen Kwekflaart van; noemende haar in zyne Fauna Suecsca, No. 216, KwiksTAArT mef 5» eene witte Borf? en een zwart Ei », welken hy aldus omftandiger befchreef: „Het Lyf'is zwart: ‚sp ‚de Kop en Hals zyn pikverwig; het overige Lighaam is zwart ‚op den bleeken Rug ge- golfd, want elke veder is beneden haare zwar- te top witachtig: de Vogel is van den bek tot >> aan het borftbeen fneeuw wit: de Slagpennen zyn zwart , aan haare, toppen iet of wat wat: de pennen van den Staart zyn even groot en kort: de Scheenen zyn van vooren witachtig : s de Bek is zwart: de Staart is vorkswyze in 2» tweën gefpleeten: de Neusgaten zyn naakt, met „een fchilfertje gedekt”, Belnlkes dat dus de een deezen Vogel voor een Meere/, de ander hem voor een Kwskflaart boekte, zal mooglyk de Heer „Krein tegens de evengemelde befchryving van den Heer Linneus, en duster beveftiginge van zyne (°) Rax Syn. Av. p. 66, n, 7, (Ì) Linn. Syt, Nat. Edit, 6 V. Deer. E 3 on ps 9o BESCHRIVIN G zyne onzekerheid, aangemerkt gehad hebben À dat „ de Staartpennen als even groot opgegeeven zynde, de Staart zelf niet vorkswyze in tweën ge- Jpleeten zyn kon. Maar hoe vreemd zou die Heer Krein, aangaande deezen Vogel, hebben opge- zien, en met reden in zyne onzekerheid zig be- veftigd hebben gevonden, wanneer hy de Xde Hervormde Uitgaave van Linn zi Syflema Natu- re had in handen gekreegen , en onzen Vogel noch onder de Meerelen of Liyflers, noch ook lan- ger onder de Kwikflaarten , maar nu eindelyk on- der de Spreeuwen opgetekend had gevonden met den naam van Cincrus. Het hervormen van een Syflema gaat doorgaands vergezeld van merk- Iyke omkeeringen; en % duurt lang, eer het in zulke volkomene orde is, dat men ’er vaften ftaat ‘op maaken kan. Die in deeze laafte Hervormde Uitgaave van het Syflema Nature de aanwyzing naaziet van de KENMERKEN DER VoGELEN, zal op bladzyde 85 het KarAxrerR van de Spreeuw opgegeeven vinden, als hier in beftaande , dat Zet bovenfle Kaarebeen VLAKACHTIG overal gerand ts, (‚‚ Roftrum mands- » buba fupersore plansufcula undigue marginata”; en wanneer hy dan op pag. 167 de foorten van Spreeuwen naagaat , zoo vind hy deeze Karakters: De Bek is ELswYZE, HOEKIG-NEERGEDRUKT , flomp- achtig « met het boven} Kaakebeen zeer gaaf’, de vanden een weintgje gaapende. De Neusgaten zyn van boven gerand, De Tong +5 aan de kanten imge- Jcheurd = nd PRE ef es x 7 ij ij : res ee d . Ei Ne u ne ie ee 8 z é> - . Er _ B E . 5 Br = Pe, Fn . - Ei, ede dd » 5 & ed . rd Pr. XXXHII. orn ord Aura KRANEN dn eN a A van DE WATER-SPREEUW. 71 _Jeheurd en Scherp; G‚ Roftrum Subularum, angu- > taso-depreJum „ obtuf fu feuliam : Mandibula Hak, riore integerrima margimbus patentiufculis. Nares. Jipta marginata, Lingua emarginata, 9» acuta”) —— Wanneer. wy over het Spreeg- ï wen-geflacht, met den Heere Mornrine raadplee- gen „zoo vinden wy, dat de Tore deezer Vo- Me aan'de punt geknot, an vweên gefpleeten „ven „gefhazeld is; (Lingua apice detruncato , be fido, _fegmeniis EEN ) De:Heer Linneus was voor deezen, in de eerfte Uitgaave van Zyn Ed. Syfle- ma, overde Tong der Spreeuw van eene nog an- dere gedachte: Lungua, zeide hy, befida, ss cornea, d.i. de Tong 15 in tweën gefpleeten en 35 Tan cene hoornachtige zelfflandiygherd”. Het valt „verdrietig, nopende een en het zelfde eenvoudig Onderwerp zoo verfchillende verklaaringen te vin- den. „ De Tong der Spreeuw”, zegt Krem, (Ord, Ao. $ 29. gen. IV), „45 on tweön gefplee- »» fen”: zonder daar meer by te voegen. Men vind in het Werk van Ars, II. t.39 (der Franfche Uitgaave by. P. de Hond) ieene ka= kelbonte afbeelding , welke voor die van de Wa- -ter-Meerel fcheep komt; maar zy is, gelyk meeft alle de Figuuren van dat Boek, ten uiterflen ge- brekkelyk en in haar koleurfel ren eenemaal valfchs ftrookende in verfcheiden opzichten niet met de daar nevens ftaande befchryvinge, dewelke ook niet zonder fouten der vertaalinge is. In de En- gelfche Uitgaave van dat Werk is de Figuur wel V. Deen. E 4 wat id ‘ 29 Kz BESCHRYVING wat beter, doch in’t geheel zoo niet gekoleurd als naar waarheid behoort. Aan den geheelen Va- gel is geen geel-bruin, gelyk daar de gantfche Be- neden-borft mede afgezet is; ook op het Vaorhoofd geen asgraauw ; noch zyn de Oogleden des Va- gels Vermiljoen; (in ’t Franfche Werk zyn ze wit); en de Rug is mede niet vuil bruin, maar zwart; terwyl de witte randjes van de Slagpen- nen en verdere Vlerkvederen in de Engelfche fi- ‘guur zoo wel als in die van % Franfche werk ge- heel onnatuurlyk zig vertoonen. pi Het geen Armin wegens de Tong van den Vo- gel aantekent, IS, dat zy zwart dun , en voor- aan een weinig je gefpleeten 15, hy had?er by moo- gen voegen, dat zy Hoornachtig en niet Vleezig van zelffkandigheid is,en cenweinig hol ftaat, gelyk eene fchryfpen [zie by de Letter4, Pr. XXXII. Fnazels , gelyk Moenrine opgeeft, heb ik ’er niet aan gevonden ; en zy is ook niet emar- ginata, d. i. aan de kanten sngefcheurd, gelyk Linnzus fpreekt. Wy houden ons by het een- voudig kenmerk, dat de Tong aan de punt 1m tweên gefpleeten en hoornachtige 45. Het bovenft Kaake- been faat in %t midden met een flaauw ruggetje verheeven , gelyk in de Spreeuwen plaats heeft , en hangt met zyne fpits zoo niet als in de Lyfters of Meerlen over het onderfte kaakebeen heen. Wy brengen onzen Vogel hierom thuis tot het Geflacht der Spreeuwen, voegende met de andere Schryveren het onderfcheidend uitduidfel daar by, het ee VAN DE WATER-SPREEUW. 23 het welk van den byzonderen aart of de leevens- wyze deezes Vogels ontleend is,en geeven hem den naam van Warer Spreeuw, als houdende hy zig niet alleen gemeenlyk by de wateren , die har de gronden hebben , en aan de kanten der zande- rige flooten op, maar dikwils daarenboyen ook te water gaande en zig onder het zelve, geheel op den grond , begeevende om ?er allerley Water- Infekten te zoeken, welken zyn gewoone aas en voedfel zyn. Schoon hy nu tot dit einde niet, gelyk andere Watervogelen , van Pooten voorzien is, welker vingeren met een vlies tufichen bei- den verknocht zyn, hoedanigen men gemeenlyk Palm- of Zwem-voeten noemt , zoo weet hy echter zig genoeg te redden, niet zoo zeer in ’ water zwemmende, als wel langs den grond voortloa- pende, om-tuffchen de waterplanten en ruigtens of vuiligheden zyn aas te gaan vinden. Deeze zy- ne manier van leeven doet ons de reden merken, waarom zyne Neusgaten niet rondom open ftaan; maar geheel met een Vlies (*) overdekt zyn, het welk alleen maar aan den onderkant een weinig los is. Het water, ten neuze inloopende, zou hem buiten ftaat ftellen om de bezigheid, tot welke de Natuur hem heeft gefchikt , behoorlyk te verrich- ten; nu fluit dit Vlies aan het zelve als eene fchat- deur den toegang af, terwyl onze Vogel, zyne Lon- (*) Dit geheel over de Neusgaten heen leggende Vlies onderfcheid onzen Vogel genoeg, van de Kwikflaarten. Vv. Dez. Ex 5 ee 74 BESCHRYYVING Longen wel met lucht gevuld hebbende, in eene lange wyle tyds niet noodig heeft zyn adem te gaan haalen. Ook is het verder bekleedfel van deezen Vogel zoodanig, dat het duidelyk gemerkt kan worden naar zyne manier van huishouding en leeven ingericht te zyn. De Vederen der Vo- gelen, die veel in ’ water leeven , zyn gladder , ftaan digter byeen en fluiten nader over elkanderen dan die der Landvogelen. Deeze eigenfchap heeft onze Water-Spreeuw zoodanig , dat hy , fchoon in eene kom met water geftooken, geene nattig- heid aan zyne vederen behield , en het water ’er in dikke druppelen afliep als van de vederen der Eenden. Men vind deeze Vogelen in den winter nooit aan paaren, of in grooter getal , byeen; maar des zomers ziet men gemeenelyk ’t wyfje by het man- netje. Ligt is naa te gaan, dat zy, als gezegd is, de Water-Infekten tot hun aas hebbende , des winters groot gebrek aan voedfel zouden moeten Iyden , wanneer de vorft hen de gelegenheid be- neemt om onder water ter jacht te gaan; om welk ongemak te gemoet te koomen zy, even als de meelte Watervogelen, tegens den winter boven maate vet worden, waarfchynlyk om voor een poos des noods alleenlyk op hun eigen fmeer, ge- lyk men zegt, te kunnen teeren (*); dryvende de (*) Gelyk meer andere Beeften, zoo Vogelen als Vier- voetige Dieren, welken zig des winters fchuil begeeven, of in eene Slaapziekte vallen. NA vaN pe-Warer- Spreeuw. Tg de Natuur deeze Water-Spreeuweri. daarenboven by den winter-na-de-oorden, in welken water: loopen-en vlietende beeken zyn; die zelden of nooit bevriezen. >» Men vind ze hierom in-dit Lind by den winter meeft aan de friffe flooten van ons duint val en aan de-wateringen onzer Bleeken- De maat der lengte van den Vogel heb ik niet genomen, noch zyne zwaartegewoogen. De Figuur CPr. XXX.) vertoont hem in zyne grootte naar hetleeven. Zyn Kop is, by den bek van onderen af, langks de wangen heen, over den geheelen nek en tot op de zy den van den Keel, tot aan de Schou- deren toe, Chokolaad-koleur of Omber, en zeer kennelyk op de zyden van de oogen getekend met eene groeve of langkwerpige holte, als ware ’cr eene infnyding in de Vederen, « Onder van den bek af, langks den Kee? en tot op de Borf?, is de ° Vogel helder wit, fchietende het bruin van de halsvederen halverwege aan weerskanten met ee- ne punt in dit wit na vooren toe. Voor al het overige is het geheele Lyflop den Rug, de Be- vedenbarf?, den Bu;k en Stuit zwart; vertoonen- de zig de witachtige randjes der Vederen flaau- welyk fchulpswyze op den rug, de vlerkpennen en ftuitvedertjes. De Slagpennen zyn in elke Vlerk agttien in getal, en niet zoo lang als in de andere Spreeuwen. De Vleugelen Zyn, uitge- Ípreid , vry kort , en fchynen niet gemaakt om ’er fterk mede te vliegen. De Staart, die zeer kort V. Deer, Is, 76 BrscurrvinG vAN DE WATER-SPREEUW, is, beftaat uit twaalf even lange pennen. De Pooten zyn van vooren op de Scheenbeenen wit- achtig, en de Voeten voorzien van eenen achter- en drie voorvingeren, allen met dikke en omge- kromde nagelen gewapend. Deeze Vogel is in het laaft van Slachtmaand 1759 in eene der flooten van een Linnenbleek, by % Dorp Bloemendaal , gevangen. N. DE „NUTTIG HE ID. id VAN N BLAARPLEISTERS on or | | SPAANSCHE VLIEGEN, TOT VERMINDERING DER SNELHEID VAN pE Pors, IN BoRrsT-KwAALEN: AANGETOOND DOOR DEN Herz WON BIE Ro Te WER TES Lid der Koninglyke Societeit van Londen en van het Kollegte der Geneeskundigen in Schotland, Hoogleeraar der Medicynen op de Uni- verfiteit van Edenburg, (Pbilofopb. Transat. Vor. L. Part. Ils for 1758,, pag. 569.) GEELEN \En der Natuurlykfte Uitwerkingen van de _Blaartrekkende Pleifters, wanneer Zy aan- gelegd worden op ’t Menfchelyk Lighaam, is de Pols te verfnellen en de kragt van den Omloop des Bloeds te vermeerderen. Deeze uitwerking brengen zy voort, niet alleen door middel van de Pyn en Onitfteeking, welke zy verwekken in de Lighaamsdeelen,, daar zy aangelegd Zyn; maar V. Dezr. ook 78 De NufricHED VAN BLAARPLEISTERS ook doordien de fyner-deeltjes vân de Spaanfche Vliegen (Cantharzdes), die tot het Bloed indrin- gen, hetzelve bekwaamer maaken , om het Hart en de,Vaten tot famentrekking aan te zetten: De bevreesdheid „ dat de Blâarpleifters (Vefr- _catorza) in allerley Gevallen „de beweeging van het Bloed verfnellen moeften, Bn de reden te zyn geweeft; dat eenige uitmuntende Geneesheeren onwillig waren om ze te gebruiken in Koortfige en Ontfteekige Ziekten, voorenaleer de kragt van de Ziekte grootendeels was afgenomen en de Pols begon te verflaauwen. „Een oplettende Waarnee- ming , egter, van de Uitwerkingen, die ’er op de aanvoeging van Blaarpleifters in-decze Ziekten volgen, zál toonen ; dat zy de fnelheid van de Pols, in plaats van te vermeerderen; dikwils aan- merkelyk verminderen. Hier van heb ik; by ge= legenheid, eertyds gewag gemaakt (a), en te- genwoordig zal ik het dike eere” becoogen door de volgende Gevallen. Ís end ‘Een Juffrouw 5 Weduw zyndé, va omtrent vyftig Jaaren, werdt, im December 1755, bevan= gen met een kwâade Hoeft, benaauw dheid om- trent de Maag en Borft, en Pyn in de regterzy= de, doch niet zeer fel. Haar Pols ras zynde er de Huid heet, zo werdt cenig Bloed afgetapt, dat vry (a) Pbyfialogical EfJays. p. 69. or SPAANSCHE VLIeGEN IN Borst-KwAAren. 79 vry wat ont{token was: men fchreef haar ook ver- dunnende Dranken en Borftmiddelen voor. Doch, _dewyl haar-Ongemak. door deeze. Middelen niet overging, zo werd ik ’er by gehaald op den 26 December, na dat zy omtrent tien Dagen niet wel geweeft was. Haar Pols floeg diestyds van 96 tot roo maal in een Minuut, doek was niet zwaarder dan natuurlyk. _ Ik ordonneerde , haar nog zeven of agt Oncen Bloedsaf te en, xt welk, gelyk het voorige, ontftoken was, en; ’s anderendaags geene vermindering vindende van haare Onge- makken, raaddeik , dat men, in den avond, een Spaanfche Vlieg zou zetten aan dat gedeelte van haar regter zyde, ’t welk Pynelyk ware. Den volgenden morgen, toen de Pleiter afgenomen werdt , was de Pyn van haar regter zyde over, en haar Pols floeg niet meer dan 88 maal in een Minuut, en, in twee Dagen daar na, kwam zy tot 78. Toen egter de Blaar was opgedroogd; verfnelde de Pols weder", in den tyd van éénen Dag , tot 96, en hieldt zig, tufichen dat getal en go, vier Dagen lang. Vervolgens ordonneer- de ik, een groote Spaanfche Vlieg te zetten tus- fchen de Schouders, en, wanneer die afgenomen werdt, floeg haar Pols onder de go Slagen in een Minuut: den volgenden Dag kwam hy tot 76, en ’s daags daar aan tot 72. De Hoeft en andere Toevallen , die door den eerften Blaarpleifter ver- ligting hadden, waren door den tweeden t’eene- maal genezen. V. Deer. 6) . 5 De rurrionEip’ VAN BiAAKPLEISTERS Lid ee Yhn Graham, Boekbinder in Edenburg , ze- venendertig Jaar oud, van een teer Lughaamsge- fiel, voorheen fterk aan de Hoeft geweeft zynde, zo dat men hem oordeelde gevaar te loopen van een Longe-Feering , hebbende zig zelf onvoorzig- tiglyk , by nagt, aan de Koude bloot gefteld , werdt 4 tegen ’ end van January des Jaars 1756, bevangen met een kwaade Hoeft en Koortfighcid. Hy werdt Adergelaaten, en kreeg een Pulapsum draphoreticum, een Decoëtum Peöorafe en cen Mix- tuur met Gom Armoniak en „Acetum Squsllstscum van Mr. Fames Rusfell, Heclmeefter en Apothe- ker in deeze Stad. Den 12 February, na dat hy over de veertien Dagen was ziek geweeft, werd ik vefzogt hem te Vifiteeren. Hy kwam my voor, grootelyks te zyn vermagerd: zyn Oogen ftonden hol en de Wangen waren ingevallen. Hy zweet- te byna onophoudelyk ; hoeftte zeer dikwils err gaf &en groote veelheid zeer taaye Slym op, die eenigermaate naar Ettêr geleek. Zyn Pols floeg van rea tot 116 maal in eene Minuut. Im dee zen toeftand ordonneerde ìk, hem aanftonds eer Spaanfche Vlieg te zetten tuffchen de Schouders; waar door zyn Hoeft en Fluiïmen, gelyk ook de fhelheid van zyn Pols , eenigefmaate verminderd: werden, maar de Blaar begon niet zo dra op te droogen; of hy wierde even flim als te vooren, en bleef in deezen flegten toeftand negen of b. a Or SPAANSCHE VLIEGEN IN Borsr-K waaren. 81 Dagen, neemende hand over hand af, met ge- -duurig Zweeten en fterk opgeeven van dik Slym. Geduurende deezen tyd gebruikte hy de T'snâura _Rofarum; en het Mixtuur met Gom Armoniak en „deerum Squillitncum, zonder eenig kennelyk voordeel. Ook was hem zes Oncen Bloeds afge- tapt, % welk men bevondt zeer Waterig te zyn; en het dikke deel van een flappen famenhang. In deezen bykans wanhopigen toeftand werdt een andere Blaarpleifter, die grooter was dan de voor= gaande; tuflchen zyne Schouders gelegd ; waar door zyn Hoeft en Fluimen merkelyk verminderd en in twee dagen zyne) Pols gebragt werdt tot 96 Slagen in een Minuut. Nadien tyd kwam hy langzaam tot herftelling , zonder de hulp van ee- nig ander Geneesmiddel , dan de T'snäura Ro/a- zum en het gemelde Mixtuur. Tegenwoordig geniet hy een redelyke Gezondheid, 3: _Zekere Juffrouw ; over de veertig Jaâren oud; die verfcheide Jaaren , in de Wintermaanden ‚ aan Hoeft en opgeeven van Fluimen onderhevig was geweeft, kreeg; in Oktober 17564 deeze Onge- makken veel zwaarder, dan gewoonlyk; om wel- ken weg te neemen zy gelaten werdt ; neemende eenige Verdunnende en Borfimiddelen in ‚ die haar gegeven waren van Mr. Fehn Balfour, Heel- meefter en Apotheker te Leith: Ik werd?erden 11 November by gehaald, na dat zy verfcheide V. Dez, F Wees Sì De NUTFIGHED VAN BrAAXPLEISTERS _Weeken niet wel geweeft was, en vond haar ín een zeer onvoordeeligen toeftand. Zy hoeftte fterk en zwaar, met-groote Kortademigheid en eene heefchheid van Spraak :- haare Longen fchee- nen geheel opgevuldemer Slym, waar van zy da- gelyks een groote veelheid opgaf, ’t welk zig zo- danig vertoonde „dat ik vreesde het mogt, ten minfte voor een gedeelte , waarlyk Etteragtig zyn. Wanneer zy opzat in een Stoel, floeg haar Fols meer dan 130 traal ineen Minuut: ze hadt een aanmerkelyke Dorft en haar Tong was ven ‘eene hoogroode Koleur, met een beginnende Spruuwagtige Korft op ‘eenige deelen derzelve, Ze was zo zwak en haar Pols zo flaauw „ dat ik geen verder Aderlaatingen raadzaam vond. Der- halve werdt, dien dag, een Spaanfche Vlieg ge- zet aan haar Rug, die haar Pols een weinig ver- traagde , en-de Kortademing zo wel als de veel- heid van Slym in haare Longen verminderde. Den 16 November werdt, in haar Zyde, een tweede Blaarpleifter gelegd „ dewelke haar nog kennely- ker verligting-gaf dan de eerfte, en haar Pols bragt tot 114 Slagen ineen Minuut. Den 25 November werdt een derde Blaarpleifter aan haare Rug ge- legd; door welke haar Hoett en Heefchheid veel gemakkelyker gemaakt werden, en de Slym, die ze opgaf , was-haare Etteragtge vertooning kwyt; zy wierdt dunner, fchuimiger en veel minder in veelheid. Haar Pols floeg nu maar 104 maal in een Minuut. : Naderhand, haare Hoeft en Flui- Sd { men or SrAAnscre Virkoen mn Bonsr-Kwaaren. 83 men weder toeneemende; zo werdt; den 20 De- gember „een vierde Spaanfche Vlieg aan haare Rug gezet, die, even gelyk de voorgaande , haar veel dienft deedt. Dewyl zy zeer zwak van Maag was, fchreef ik haar dien geheelen tyd zeer wei- nig Geneesmiddelen voor, uitgenomen een Hart- fterkend Julaprum met Spzr. Volat. Oleo fus ;:Tink- tuur van Rhabarber als een Laxeermiddel , eneen Koeldrankie van Ag. Rofarum „ Acetum , Vinum al- bum en Syrup. Balfamicus, van welk laatfie zy twee Lepels vol, twee of driemaal op een dag; gebruikte , in een Mutsje Aftrekzel van Liynzaad. Na de vierde Spaanfche Vlieg dronk zy eenigen tyd een Kop luft fam antarum , tweemaal ’s;daags, en bleef langzaam herftellende , en fchoon zy , ge= duurende ’t overige van den Winter, gelyk ge- woonlyk, vry veel gekweld was met Hoeft, raak te zy dien nogthans in ’ Voorjaar kwyt en is nu in haar gewoone Gezondheid, 4. Chriflrana Meewen , oud eenehtwintig Jaren, hadt omtrent een Jaar gekweld geweeft met Hoeft, opgeeven van dikke Fluimen, Pyn in haar Borft en in haat Zyden , die haar Ademhtaling moeielyk maakten. Nadat zy , door bekwaame Midde- len, ‘in redelyke maate vry geworden was van deeze Ongemakken , vermeerderde haar Hoeft, door op nieuws Koude te vatten , in grooter trap dan ooit; hy wierdt-hard en droog, en ging NV, Deen. F a ver- 84 DE NUTTIGHEID VAN BLAARPLEISTERS > gezeld met een aanhoudende moeielykheid in % Ademhaalen „ Pyn in de flinkerzyde en in % Hoofd. Na zeven of agt Dagen in deezen ftaat geweeft te zyn, werdt zy; deng January 17573 in ’- Koninglyke Ziekenhuis ingenomen. Alzo haar Pols klein was, fchoon zeer ras, te weeten, wel. 1go maal flaande in een Minuut, zo oor- deelde ik het onnoodig haar te doen Aderlaaten; alzo ik uit voorige Ondervinding niet twyfelde;, of de Blaartrekking alleen zou haar verligten. Derhalve ordonneerde ik een groote Spaanfche Vlieg-Pleifter te leggen in haar flinkerzyde, al- ‘waar zy over Pyn klaagde , en fchreef haar het volgende Julep voor. B. Ag. Menth. frmpl. Sp. Minderert ‚ ana Unc. uz. 7 Acet. Squrllitter „ Une. 1 } Sacchar. alb: ; Unc. u. M, Hier van moeft zy inneemen twee Lepels, drie- maal ’s daags : ook gelaftte ik haar dikwils der waafem van heet Water in te Ademen en een Aftrekzel van Lynzaad te drinken. Den ro Sfa= nuary floeg haar Pols maar 112 maal in een Mi- nuut ‚en was wat voller dan den voorgaanden dag. Men nam de Spaanfche Vlieg niet weg, voor laat in den avond , die een rykelyke Ontlafting maakte. Dewyl de Hoeft die nagt zo zwaar ge- „weeft OF SPAANSCHE VLInGEN iN Borst-KwAAren. 85 weeft was , dat zy ’er door uit den Slaap gehou- den werdt, zo ordonneerde ik haar de volgende Pynftillende Haufius , tegen de nagt inte. nee- men : naamelyk, + Natte Be. Sper. Minderer:, Drachm. rvs” $ deet. Squillstcs, Drachm. 1, Ayr. Pap. alb: ‚-Drachm. vr. — … Vf Den 11 Sfanuary bevond ik, dat de Hoeft die nagt ligter- en de moeielykheid van Ademhaling minder. was geweeft , flaande de Pols: maar ro8 maal in een.Minuut.. Ik beval de Haufius, Ano- dynus te herhaalen en aan te houden in ’- gebruik wan het Julep, met „Acetum Squsllstscum., Den vol- genden dag was de Pols langzaamer, de Hoeft en Pyn in de Zyde bedaarder ; doch zy klaagde nog over Pyn in ’t Hoofd. Den 13 floeg de ‚Pols maar 94 maal in een Minuut: de Hoeft bleef des -nagts gemakkelyker , doch was over dag laftig; ’s An derendaags bevondt zy zig in alle opzigten beter: de Pols floeg maar 80 maal in een Minuut; doch dewyl haar de Hoeft nog bybleef , zo fchreef ik haar , behalve de voorgemelde Geneesmiddelen , een Borfidrank voor, uit Rad. Althea, enz. Den 15 was de Hoeft en de andere Ongemakken groo= tendeels weg : de Pals floeg 65 maal in een Mi- BRUG, 1 ê/ av Bieten” ‚Van dien tyd af gaf de Hoeft haar weinig On V. Deer. F 3 ge- 86 — De NurriGHED VAN BrAAnermisteÂs — gemak, maar den 18 klaagde zy over Pyn in % Epsgaftrium „ met benaauwdheid voor ’t Hart , gebrek van Appetyt en een duizeling in *t Hoofd : welke Toevallen kragtig verminderd werden door een Braakmiddel, het Aftrekzel van bittere Krui- den en Purgantia Stomachica. Zy werdt ’er by- na geheel van verloft, door het wederkomen van haare Stonden, na eene tuflchenpoozing van agt Weeken. 5: Een Meisje van eenentwintig Maanden oud, * welk, in December 1756 , zwaar aangetaft was door de Kinderziekte, niet van ’* befte foort, met Hoeft en moeielyke Ademhaaling , werdt, den zevenden dag na ’t uitkomen , een Spaanfehe Vlieg op de Rug gezet. Hier door verminderde haar Pols van 200 tot 156 Slagen in eene Minuut. Den volgenden dag leid men ook Spaanfche Vliegen aan de Beenen, en de Pols vertraagde toen tot 136. Maar, dewyl de Borft van dit Kind te vol was, en de Keel zodanig met Puiften bezet, dat het naauwlyks iets door kon krygen, ftierf het tegen % end van den negenden Dag. \ Ik zou hier verfcheide-andere Gevallen kunnen bydoen , raakende de aanmerkelyke uitwerkin- gen van Blaarpleifters, in het verminderen der fnelheid van de Pols in Hoeft, vergezeld gaande met Koorts, Pyn in de Zyde en Slymige Ver- ftop- ‚ or SPAANsCHE VLIEGEN iN Borsr-K waaren. 87 Koppingen vande Longen 3-maar:de genen; die-ik bygebtagt heb ‚zullen genoeg zyn om dit Stuk buiten-twyfel te ftellen, zo-wel als.tot wegnee- ming van alle Vooroordeel , dat nog plaats mogt hebben tegen het vry gebruik: wan een zo kragtig Geneesmiddel. In een waare’ Peripneumonia, \irenderteid die vergezeld gaat met groote: Ontfteeking „ is de her- haalde Aderlaating het voornaame Geneesmiddel, en Blaarpleifters, vroeg opgelegd, zyn niet zo bekwaam: maar ‘in een Peripneumonsa van eer gemengd foort , wanneer de Longen niet zo zeer ontftoken als wel beladen zyn met eene Slymige Stoffe; wanneer het Aderlaaten maar weinig ver= ligting geeft; wanneer de Pols, fehoon fnel zyn= de, klein is; wanneer de’ Patient zig weinig in ftaat bevindt om Ontlaftingen te verdraagen „en de Ziekte een aanmerkelyken tyd heeft geduurd: in alle deeze Gevallen zullen de Blaarpleifters ken= nelyk goede uitwerkingen doen, en, ver van de fnelheid der Pols en de Koortsste vermeerderen, dezelve gemeenlyk doen verminderen , ja veel fpoediger dan eenig ander Geneesmiddel. —_ Aan den anderen kant, wanneer de Koorts, „en fnelheid van de Pols, ontftaat uit eên waare Ontfteeking van de Longen, uit zwaare Verftop= pingen die naar de Verettering hellen, of uit-een- open Zweer in de Longen; dan zullen de Blaar” pleifters van minder dienft, ja fomwylen nadeelig Zyn, uitgenomen in %-laatfte Geval, alwaar zy , V. Deer, F 4 Zo IN 88 De NUTTIGHEID VAN BLAARPLEISTERS zo wel als Fontanellen en Setons, dikwils goed doen , hoewel zelden in ftaat zyn om de Genee- zing te volbrengen. Maar, gelyk in Slymige volproppingen van de Borft , met Hoeft en Koorts, herhaalde Blaarpleifters , aan de Rug en Zyden gelegd, ver verkiezelyk zyn boven Fontanellen en.Setons, zo fchynen deeze laatften de bekwaam- ften in een open Zweer van de Longen. De eer- ften maaken een grooter en fchielyker Dersoatse, en zyn derhalve dienftig tot haaftige Gevallen; de anderen werken traager , doch een veel langer tyd, en zyn derhalve beft gefchikt voor Sleepen- de Ziekten. Verder, daar de Blaarpleifters hoofd- zaakelyk dunne Vogten ontlaften , doen de Fon- tanellen en Setons doorgaans een waare Etterftof loozen, en om-die reden kunnen zy van den grootften dienft zyn by inwendige Zweeren. Op welk eene manier de Blaarpleifters de Koorts en fnelheid van de Pols , die de inwendige Ont- fteekingen vergezelt, verminderen kunnen, heb ik elders getragt te verklaaren (4) ‚ en zal ’er hier: alleenlyk byvoegen, dat, in de boven aangehaal- de Gevallen , daar de fnelle Pols en Koortfigheid. alleen maar voortkwamen van een Slymerige Ver- ftopping van de Longen, Blaarpleifters, door dit Werktuig ‚in zekere maate, te verligten van den laft der Vogten, die ’t zelve verdrukten, den Omloop van *t Bloed, door deszelfs Vaten , vryer : maa (b) Phyfiological EfJays, p. 69. ) Or SRAANSCHE V LIEGEN. IN Borst-KwAArEN. 89 maaken, en bygevolg de fnelheid van de Pols en andere Koortfige Toevallen, verminderen zoudens Het zal egter-niet onvoeglyk zyn, in ’t kort ke reden te ontvouwen, waarom de Blaarpleis- ters, die men befpeurd heeft van merkelyke uit- werking te zyn, zelfs wanneer zy vroeg aange- legd worden, in het Zydewee (Pleursts), min- der zödanig zyn in de waare Long-Ontfteeking CPeripneumonsa vera). Van dit verfchil verbeeld ik my deze reden te kunnen geeven, dater geen onmiddelyke Gemeenfchap plaats heeft tuffchen de Vaten wan de Long en die van de Zyden ende Rug, aan welken de Blaarpleifters gelegd wor= den; daar het Borftvlies (P/eura) en de tuflchen- ribbige Spieren CMufculs sntercoftales) met Bloed- vaten voorzien zyn van de-tuffchenribbige, Slag- “aders, die ze ook aan de uitwendige Beklecdfe= len van de Borft geeven: zo dat; terwyl een groo- ter vloeijing van Weiagtige Vogten, en inder- daad ook van rood Bloed, afgeleid worde in de Vaten der uitwendige Deelen „waar op men de Blaarpleifters legt, de kragt der- Vogten in de Vaten van het ontftoken P/eura of tuffchenribbige Spieren, aanmerkelyk verminderd moet worden: Verder , dewyl de tuffchenribbige Spieren en het Borftvlies , zo wel als de uitwendige Bekleedfe- len vande Borft, haare Zenuwen krygen van de waare tuffchenribbige Zenuwen, zo kunnen de Blaarpleifters, aan de Rug en in de Zyden ge- legd, miffchien , ook om deeze reden, een groo- V. Deer. Eg ter go De NUTTIGHEID VAN BLAARPLEISTERS > ter uitwerking hebben in het verligten der Ont= fteekingen aldaar, dan in de Longen, die Zenus wen hebben van het Agtfte Paar en van de onei- gentlyk zogenaamde Tuffchenribbige. inside E den 23 Mey 1757. Uiterelaol van een Brief van Profesfor Whytt ; aan Dr. Pringle, Eed der Konsnglyke Socsetert van Londen. „Geen UEd. aanmerkt, ten opzigte, dat de Blaarpleifters onbefchroomd gebruikt worden.door. de Geneesheeren te Londen, in de Gevallen, die gemeld zyn in hetGefchrift, dat ik laatft aan U zond , is zeer waar enwas my inderdaad niet-ons bekend: maar, fchoon derzelver kragtigheid in zulke Omftandigheden chans in * algemeen erkend wordt, zo wet in Engeland als in Schotland, komt het my egter niet voor, dat men op derzelver merkwaardige hoedanigheid, in het verminderen der fnelheid van de Pols, in ’ byzonder agt ge- flagen heeft. Dit oordeelde ik derhalve niet on- voeglyk te zyn , dat door eenige weinige zorg- vuldige Waarneemingen buiten twyfel gefteld werde. Ik ftem volkomelyk met U overeen, aangerand de ’ gebruik van de Blaarpleifters in Koortfen; zynde van gedagten, dat zy, wanneer geen by= zonder Decl met Verftoptheid of Ontfteeking is ge- OF SPAANSCHE VUEGEN IN Bórsr-KwaAren, or gekweld, van weirig dienft en fomtyds nadeelig zyn, uitgenomen mifichien op’ laatfte, wanneer de Pols begint te bedaaren. Ja in Koortfen, daar de zelfftandigheid van de Herfenen is aangedaan, en niet derzelver Vliezen ; heb ik nooit eenig kennelyk voordeel van Blaarpleifters gehad; en ik ben dan altoos van gedagten, dat de Herfenen. zelf zyn aangedaan, wanneer eene Koorts en Yi- hoofdigheid aankomt zonder eenige voorafgaande Hoofdpyn, of roodigheid in het Wit der Oogen. Dit foort van Koorts heb ik verfchêide maalen ontmoet, en het doorgaans bevonden doodelyk Le zyn, V. Deer, NÀ en Ta EN PROEFNEEMINGEN „OMTRENT D E UITWERKINGEN VAN HET ELEK FRISEEREN, de SME Her dt Ne LIGHAAMS-KWAALEN. RENEE REKE EKEREN EEEENSN N deeze Verhandelingen is Verflag gedaan ek van de eerfte Proefneemingen , omtrent het » gebruik der Elektrifiteit tot Geneezing van s, Lighaamskwaalen „ en hoe derzelver Uitflag , » betwift zynde , nader onderzogt is geworden in het Hofpitaal tc Up /a/ in Sweeden , door den, Geneceshecr ZerzerL(a). * Raed hebben wy de Aanmerkingen van dien zelfden Heer, over de Lamheid en derzelver Geneezing door middel van het Elektrifeeren, te berde ge- » bragt (4). Dewyl nu zyne Proefneemingen | 2 hem hi \s (a) Zie ons II. Deer, bladz. 561. (4) Zie het [IL. Deer, bladz. 262. De UITWERKINGEN VAN HET ELEKTRISEEREN: 9î 3, hem geen voldoende blyken hadden gegeven „ van eene volkomene Geneezing van die K waal; door zulk een Ph:/ofophs foh of liever Mechansfch 3s Medicament , is het ons niet onnut voorgeko- men „thans Verflag te doen van het Onder- zoek, naderhand ten dien opzigte in ’t werk ge- 3, fleld, waar van wy Berigten hebben gevonden in de laatfte Stukken der Koningly ke Societeit 5, van Londen: te meer, om dat dezelven alle 5 Geloof waardigheid nad te hebben, die men 5, begeeren kan. “3, Zie hier dan, voor eerft, een Voorbeeld van ss volkomene Bwin eener waare Lamheid 5 door het Elektrifeeren , befchreeven door den 5, Heer Parrick BRYDONE; ’t welk van den E- ss denburgfchen Hoogleeraar Rosert Wurrr aan »s Doktor Prinere te Londen gezonden is, die s> ’% zelve aan de momma Arbi Societeit heeft me- 2 degedeeld (c)”. - Een behoeftig Vrouwsperfoón van 33 Jaaten 4 genaamd KJ fabeth Fofler, ongetrouwd „ omtrent vyftien Jaar geleeden aangetaft- zynde geweeft door eene hevige Zenuw-Koorts, vergezeld met Aamborftigheid ‚ wierdt zo flegt; dat men geen ander denkbeeld hadt of zy zou fierven. Zy her- ftelde egter van de hevigheid dier Ziekte , maar derzelver kwaade Gevolgen bleeven haar by: Want ©) Pbhilofopb. Transaêt: Vor, L. Part. I, for 1757, p. 392 V. Dezer. Nrg 54 De UrtwerkinGEN vAN HET EreKTmuSEEREng Want van dien tyd af hadt zy , om zo te fpree- - ken, geen gezond Uur, zynde altyd zwakke- Iyk, tot de Maand Yuly-1755; wanneer zy we- der door’ zelfde foort van Koorts aangetaft werdt; en, nadat die afgeloopen-was , hadt zy de Zenuw- kwaalenerger dan ooit te vooren; eindigende ten laatften in eene Lammigheid ‚ waar van fomtyds haar Arms fomtyds haar Been van de flinker Zy: de, aangedaan werdt, in zulker voegen, dat dee- ze Einhoganadllen 3 hoewel van alle beweeging voor dien tyd beroofd ; nogthans hunne Gevoelig= heid behielden. In deezen ftaat bleef zy tot aan het volgende Voorjaar, wanneer zy „onverwagtss veel beter wierdt ; maar niet zodanig; dat zy t’ee= nemaal vry was van de Toevallen der Lammig- heid, die, in koud Weder , zelden nalieten zig te openbaaren aan eene dofheid, trilling, gevoel van Koude en onbeweeglykheid van de (linker Zyde des Lighaams. Deeze Gefteldheid deedt haar een heviger Aan- val dugten, die ook fchielyk gebeurde: want, te- gen het end van de Maand Augufius 1756, in ’t zelfde Jaar , namen haare Ongemakken trapswyze toe, en in een zeer korten tyd werdt zy van alle. Beweeging en Gevoel in haare flinker Zyde be= „ roofd. In deezen ftàat bleef zy dien geheelen Winter, met bykonting van eenige nieuwe Kwaa- len. Haar Hoofd fchudde geduurig : ‘haar. Tong haperde zodanig, wanneer zy poogde te fpree- ken, dat zy geen Woord verftaanbaar kon uit- bren- _‚v6r DE LAMHEID EN ANDERE KwAALÉN, 95 brengen: haar flinker Oog -wierdt-zo duifter 4 dat zy de Koleuren daar mede niet onderfcheiden kon: ook werdt zy dikwils met zulk een alge- meene Koude en Gevoelloosheid bevangen ‚dat de genen, die haar op zulke Tyden zagen, naauw- Iyks wiften, of zy haar woor daod of levendig houden moeften. Terwylhet Vrouwsperfoon zig in deezen clen- digen ftaat bevondt , merkte ik dat zy eenige tus- fchenpoozingen hadt, geduurende welken zy Ípreeken kon en haar regter Been en Arm gebrui- ken. In een van die tuflchenpoozingen ftelde ik voors te beproeven, of ook haar Kwaal door E- dektrifeeren te helpen ware. Met dit inzigt deed ik haar op zulk een manier onderfchraagen, dat zy de Stooten ftaande ontving, houdende de Flefch in haar regter Hand, terwyl men de flinket deedt raaken aan de Snaphaans-Lioop. Na-het ontvan- gen van verfcheide zeer hardeSchokken , bevondt zy haar zelf moediger dan gewoonlyk: zy zeid? dat zy eene Hitte voelde, en eene prikkelende Pyn, in haar flinker Dye en Been „welke zig al- lengs over die geheele Ziyde des Lighaams uit- fpreidden, en, na de Operatie eenige weinige Mi- nuuten langer ondergaan te hebben, riep zy met groote blydfchap uit , dat ej men Voet op den ‘Grond voelde ftaan. | „„Dewyl het Elektrifeer- Werktuig zulke: bur: tengewoone Uitwerkingen hadt, zo hieldt men der, mede aan en dien dag onderwierp zig ‘het NV Deer. Vrouws- 96 De Uit WERKINGEN VAN HET ELEKTIUSEEREN 4 ‘Vrouwsperfoon tot het ontvangen van meer dai tweehonderd Schokken: waar van het Gevolg — “was „dat de fchudding van haar Hoofd allengs ver- minderde, tot dat dezelve eindelyk geheel op- hield3” dat zy op ’t laatft in ftaat was om zonder eenige onderfteuning te ftaan, en, uit het Ver- trek gaande, een van haare Krukken geheel ver- gat; „wandelende naar de Keuken met zeer wei- nig hulp van de andere. Die nagt bleef zy wel en fliep beter dan zy in verfeheide Maanden te vooren gedaan hadt ; alleenlyk werdt zy ‚omtrent middernagt , met eene Wlaauwte bevangen ; en befpeurde eer fterken Zwavelagtigen Smaak in haar Mond: maar de Flaauwte, zo wel als die Smaak , ging over op ’t drinken vân een weinig Water. ’ Andefendaags , even als te vooren ge-elek- trifeerd wordende, vermeerderde haar kragt ken=- nelyk, geduurende de Operaties en; die gedaan zynde, liep zy gemakkelyk met een Stok, kun- nende verfcheide Ponden Gewigts opligten met haar flinkerhand ; die een zo langen tyd te vooren Lam was geweeft. _ De Proefneeming werdt den derden dag herhaald, tot dat zy, in ’t geheel ; over de zeshonderd Schokken ontvangen had. De- wyl zy ons toen zeide, dat zy zo veel magt had, in de Zyde des Lighaams, die aangedaan was ge- weeft, als in de andere , oordeelden wy het on- noodig verder voort te gaan, dewyl de Elektrift- teit reeds, naar alle waarfchynlykheid, een vol / ko- oP DE LAMHEID EN ANDERE KwAArER. — 97 komene Geneezing had te wege gebragt. En, inderdaad , de Patient bleef verder welvaarende tot den volgenden Zondag; te weeten omtrent drie dagen na de laatfte Operatie. Op dien dag, naar de Kerk gaande, zal zy waarfchynlyk Koud gevat hebben; want ’s Maandags klaagde zy over eene dofgevoeligheid in haar finker Hand en Voet 3 waar van zy egter.; door een.nieuwe E- Jektrifeering; verloft werdt, zynde federt altoos volkomen wel geweeft. » Dit Berigt was gedagtekend te Coldinghame; s; November 1757. Het ging vergezeld met een Verklaaring van Elsfabeth Fofler, dat het ge- melde Geval; in alle. Omftandigheden ; naar waarheid was verhaald en opgegeven: Ook ging ’er nevens een Getuigfchrift van den Heer 4 Roserr Brypone; Predikant te Cofdinghame;, ‚ dat hy de Proefneemingen3 door zyn Zoon op ; dit elendig Menfch in ’ werk gefteld, hadt bygewoond; en derzelver goede. uitwerking 5 tot volkomen herftellinge gezien. De Heer 4% Prof. Wurrr voegt ’er in zynen Brief aan Dr. Prinere,den 1 December 1757; te Bden= 35 burg in Schotland, gedagtekend, nog by, dat hy door een Bast van den Predikant te Ey- ss mouth , in de nabuurfchap van Coldinghame, aan- 53 Bard de Waarheid van het bovenftaande. Be- » rigt nader verzekering ontvangen had”. \ 5» Naderhand heeft de Heet BENJAMIN FRANK- V; Dezer. G Lis 98 Da- UITWERKINGEN VAN HET ELEKTRISCEREN, 4 LIN, zo vermaard-door zyne Proefneemingen „ met de Elektrifiteit Cd), in een Brief aan Dr, ; Prmore’ Berigt gegeven van de Uitwerkin- s, gens die hy daar van in Lammigheden onder- „vonden hadt, fpreekende aldus” (6). Eenige Jaaren geleeden , wanneer de Nieuws= papieren gewag maakten van voornaame Genee- zingen, die in Italie of Duitfehland door het Elektri= feeren waren uitgevoerd, werden een groot ge- tal Menfchen , met Lammigheid aan deze of gene Lighaamsdeelen gekweld, tot my gebragt uit. verfcheide plaatfen van Penfylvanie en de nabuu- rige Provinciën, om ge-elektrifeerd te worden; % welk ik op hun verzoek deed. Myn manier was, den Patient eerft te plaatzen in seen Stoel, op een Elektriek Bankje, en een menigte groote fterke Vonken te trekken uit alle deelen van het Lid of de Zyde, daar de Lammigheid plaats hadt. Dan laadde ik ten vollen , twee Glazen Pot- ten van zes Gallons (f°), hebbende ieder. een Bekleedzel van omtrent drie vierkante Voeten ef - (d) Daar van is, in-de twee eerfte Derren van dit Werk, breedvoerig gefproken. (e) Pbhilof. Transat, Vor. L. Part. II. pag. 48r, (f) Een Gallon is ongevaar drie Amfteldamfche Men. gelen, en bygevolg zyn dit al groote Fleffchen ; dach FRANKLIN ‘heeft ze zelfs gebruikt van agt of negen Gal- lans. Zie het II, Dreu deezer Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 569. br pr LÁrdrtm En ANbeRe Kwaaren.” dg Oppervlakte (2); en ik deed den vereenigden Schok ‘van deeze Fleffchen gaan door het Lid of de Leden, die verlamd waren; herhaalende zulks - getheenly driemaal ’s daags. Het eerfte „ dat ik waatnam ‚ was onmiddelyk een leénmelye grooter Warmte in de: ongeftelde Lieden; die den Schok _ontvangen‘hadden, dan in de anderen , en den volgenden ogtend verhaalden de Patienten door- gaans „ dat zy die nagt een Prikkeling gevoeld hadden in het Vleefch van de verlamde Ledemaa- ten. Ook wilden zy fomtyds een menigte klei ne roode Vlakjes toonen, die zy onderftelden door . ‚ deeze Prikkelingen te zyn veroorzaakt. De Le- den werden ook meer in flaat bevonden tot vry- willige beweeging en fcheenen Sterkte te ontvan= gen: Een Man, by voorbeeld „ die den eerften Dag de lamme Hand niet van zyn Knie kon op= ligten, ulde die den volgenden vier of vyf Duint hoog, den’ derden Dag hooger; en den vyfden was hy in flaat, doch met een zwakke traage be= weeging, zyn Hoed af te neemen. Deeze Ver- toonirigen gaven de Patienten veel moeds, en deeden hun op een volmaakte Geneezing hopen: maar my heugt niet, dat ik ooit eenige beterfchap gezien heb na den vyfden Dag: *t welk de Pas tienten bemerkende en bevindende dât de Schok- ken ot hard aankwamen, gaven zy den moed op 5 (£) Aangilade de Figuür en Laading van FRAN KLINS Fleffchen., kan men nazien het 1. Deut, bladz, 595 V. Deer G à goo De UITWERKINGEN VAN HET ELEKTRISEERIN op, gingen naar Huis, en wierden in % kort wes der even erg als te vooren: zo dat ik nooit eenig voordeel van de Elektrifeering in Lammigheden ondervonden-heb , dat duurzaam was. In hoe verre nu ook de fchynbaare beterfchap voor een tyd, ontftaan kon uit het Reizen van den Patient en zyn dagelyks komen aan myn Huis, of van den moed, dien hy kreeg door de hope van een goeden Uitflag , hem in ftaat ftellende om meer kragten te gebruiken in * beweegen van zyne Leden, maatig ik my niet aan te bepaalen. Miffchien zou ’er eenig duurzaam voordeel heb- ben kunnen verkreegen worden, indien de Elek- trieke Schokken vergezeld waren geweeft met be kwaame Geneesmiddelen en Regelmaat van ‘Le- ven; onder het opzigt van een kundig Ge neesheer. Het kan ook zyn, dat eenige’ wei- nige zwaare Stooten, gelyk op myne Manier ges geven werden, niet zo bekwaam zyn als menig- vuldige kleine; nademaal, volgens het Berigt uit Schotland, in een Geval , daar tweehonderd Schokken: mét een Flefch dagelyks gegeven wer- den, een volmaakte Geneezing fchynt erlangd te zyn. Wart belangt een buitengewoone kragt;, die men onderftelt in het Werktuig „’t welk in. dat geval is gebruikt; dezelve verbeeld ik my geen deel te kunnen gehad hebben in de voortgebragte uitwerking. Want de kragt van den Schok uit geladen Glazen is evenredig tot de grootheid der Oppervlakte van het Glas, daar ’t zelve bekleed Wiss . 47 oP DE LAMHEID EN ANDERE KwAAren:’ or äs: zo dat myn Schok uit deeze groote Glazen Pot- ten veel zwaarder moeft geweeft zyn dan eenige „Schok, dien men van een Flefch, in de hand ge- houden, kon ontvangen. » )/ » Sedert is, in de Stukken der Koninglyke So- » Cieteit van Londen, het verder Berigt ge- ‚ Plaatft , van de Geneezingen eeniger Lighaams- s> Kwaalen door het Elektrifeeren ,- befehreeven ‚'s door den zelfden Heer Brypone, in een » Brief aan den Profeflor R. Warrr te Eden- …‚ burg, die den g Sfanuary 1758, te Coldinghame, «s Was gedagtekend (4). A Hos py ‚… Hen Jong Vrouwsperfoon van „dion, zynde een Dorp dat ruim een half Uur van deeze Plaats legt, was haar regter Been agterwaards getrok ‘ken , door -eene Samentrekking van de. Spieren die de Knie buigen, zo dat ze, byna een Jaar Jang, niet in flaat was geweeft om haär Voet op den Grond te zetten. Zy hadt eenige Heelmees- ters ten Platten Lande raad gevraagd „ en ver- fcheide Middelen zonder eenige vrugt gebruikt. Ten laatften, hoorende van de Geneezing der ‘Lammè Vrouw , waar van ik het Geval U voor “eenigen tyd heb gezonden „drong zy ’er opaan, om herwaards gebragt te worden, en onderging, byna twee Maanden lang,’ een reeks van Elek- | ' 7 Aa (6) Pbhilofopb. Transatt. Vor, L. Partez, p. 69se> j sesV. Deer, G 3 zo2 De UrtwERKINGEN VAN HET BLEKTRISEEREN, trifeer-Schokken , waar van zy ’er , dagelyks, ten minfte vyftig of zeftig ontving ‚ op de vol- gende wyze. Zy zat digt by het Werktuig en, de Flefch in de hand vattende, hieldt zy het Y- zerdraad by den Loop of Pyp, trekkende daar , omtrent een halve Minuut lang, de Vonken uit. De Flefch dus gelaaden zynde , raakte zy haar Knie met het Yzerdraad aan „ en ontving daar door Stooten, zo hard, dat zy fomtyds, oogen- blikkelyk , een Blaar op het Deel maakten. De Spanning van % Gewricht was eindelyk zo veel verflapt „, dat zy naar Huis kon gaan met hulpe van een Kruk, fchoon haar Been zo zwak ware, dat zy ’er zeer weinig dienft van hadt. Na in deezen ftaat eenige Weeken gebleeven te zyn , „werdt haar geraden het Koude Bad te gebruiken; maar hier door kwam wel haaft de Samentrekking weder , en ik ben federt onderrigt, dat zy zig ‘erger bevond dan ooit. Een Soldaaten Wyf, ziende ’er welgedaan uit, “van Ómtrent 3o Jaaren oud, werdt; op haar Rei- ze naar dit Land , om en by Newcaf?le , bevan- „gen met een ligte Geraaktheid : maar , voor dat zy ter deezer Plaatfe kwam, hadt zy al het Ge- voel in haar flinker Zyde en zo, ver het Gebruik daar van verlooren, dat zy in een Kar tot On- zent gebragt werdt. Na het ontvangen van zes- honderd Stooten ‘uit ‘het Elektnfeer-Werktuig , op de gewoone manier en in den tyd van twec Dagen , kreeg zy het Gebruik van haar Zyde ° WEe- OP DE-LAMHEID EN ANDERE-K WAALEN, 103 weder, en ging te voet uit, om haare „Reize te voleinden. … Wit vreeze egter, dat. zy weder ánftorten mogt, gaf ik haar een Brief van Aanbe- veeling aan den Heer SOMMER, Heclmeefter te Haddington, door welk Vlek zy moeft paffeeren, en die-ik wift dat ook met den Toeftel tot de Ei- lektrificeit was voorzien. ‚Een Jong Vrouwsperfoon van Home , wd een Dorp in dit Landfcliap, doch op een goeden afltand van hier , klaagde over Koude en Gevoel- loosheid. in haar {linker Hand en Gewrigt , dat twee Jaaren reeds geduurd hadt. Wanneer ik haar Hand voelde „was die zo koud als een Steen, terwyl de ander Zweette, en zy verhaalde my, dat. dezelve, dien geheelen tyd, nooit warmer was gewecft, -Ik deed haar de Vonken trekken uit een Ey, Ct welk, tot eenig ander oogmerk, met een Yzerdraad aan de Buis gehangen was), omtrent een half Uur lang, en, aan ’t einde van dien tyd, vond ik de doode End in een veel fterker Zweet dan de andere,» Zy bewondt de- zelve toen in een Lap Baay, gelyk ze gewoon „was, en ging weg. ’s Anderendaags vertelde zy my, in ftaat geweeft te zyn haare Kleederen aan en uit te trekken zonder hulp; ’t welk zy nu over % Jaar niet hadt kunnen doen. Zy werdt ‘weder „ge-elektrifeerd „ en, verbeeldende zig toen volkomen wel te zyn, ging zy heen: doch, eenige.Weeken daar na, de Koude van haar Hand beginnende weder te komen , gaf,zy my Vv, hek : G 4 een fog De UitweERKINGEN VAN HET ELEKTRISERREN , een nieuw Bezoek , werdt andermaal ge-elektrí- feerd, en was, voor de tweede reis, oogfchyn- Iyk genezen, eer zy vertrok. Dit isnu omtrent twee Maanden geleden, en ik heb federt niets meer van haar gehoord. Dewyl deeze twee laatfte Vrouwen zo ver van hier woonen, kan ik U haar getuigenis niet zenden van haar Geneezing : maar , ten opzigt van de twee Gevallen, in het nevensgaande Pa- pier; dewyl de Perfoonen Inwooners van deeze Plaats zyn, heb ik zorg gedragen dat zy het ei- genhandig tekenden , met en benevens myn Va- der; dewyl Gy my gefchreeven hebt, dat. zulk foort van Berigten het Getuigenis moeften heb- ben, zo wel van de Patienten, als van den Pre- aient der Parochie. Ik zal hier alleen byvoegen , dat verfcheide Perfoonen van Rheumatieke Pynen zyn bevryd geworden , door de lydende Deelen te Elektri- feeren. Ook werdt een Vrouw dâar door ver- loft van eene Doofheid , welke zes Maanden hadt geduurd ; zynde „-zo zy zig verbeeldde „ door Koude veroorzaakt. Deeze Vrouw hieldt de Flefch in haar Hand, terwyl een ander Perfoon, op den Pek-Koek flaande , haar den Schok gaf, door het end van ’% tilinad ; in haar Oor te fteeken. Deeze manier van Elektrifeeren deedt het Hoofd altyd fterk Zweeten , dat wy bevorderden, door % zelve met een Flanellen Lap te omwinden. Den eerften Dag, toen zy hier kwam, kon zy naauw- 4 4 djks ve v@r DE LAMHEID EN ANDERE KCWAALEN.' 165 Ayks hooren, wat van de genen „die digt by haar „waren, gefproken werdt : doch in vyf Dagen. fcheen zy volkomen geneezen te zyn. ssc Hes Papier, waar van in deezen Brief ee > wag gemaakt werdt, behelsde de twee volgen- » de Gevallen.” _ Een Arbeidsman van Coldinehame, opitrent 45 Jaar oud, genaamd Robert Hargs, na tien Dagen gehad te hebben een geregelde anderendaagfche Koorts, onderging , op myn begeeite, de Elek- ‘trieke Schokken naar den gewoonen trant. Heb- bende ’er omtrent dertig of veertig ontvangen die zeer fterk waren , wierdt hy bleek en waggelde by elken Stap, Den hy deedt, zo dat men hem “onderfteunen moeft of hy zou gevallen hebben, „Daar op begon hy fterk te Zweeten, en dic duur- de byna een half Uur. Ik verzogt Ein den vol genden ogtend weder te komen, tegen het aan- komen van de Koorts, ’ welk, zo hy zeid’, om- trent te tien Uuren was. Hy kwam dan, en zeid” dat hy de gewogne Togvallen , die de Koorts __woorgaan, niet had. gevoeld: hy werdt dien dag weder fterk ge-elektrifeerd , en is federt altoos, dat is den gd van vier Maanden , zonder ecnig Toeval van Koorts gebleeven. De Waarheid hier van getuige ik Rosert Haros, de genezen Perfoon. Ros. Brypone, Predik. te Coldinghame. „V. Dern, G 5 Ánna zo6 De UITWERKINGEN VAN HET ELEKTRISEEREN. Anna Torry , een Jong Vrouwsperfoon „van omtrent twintig Jaaren , in deeze Plaats, hadt om- trent veertien. dagen geloopen aan een‚geregelde anderendaagfe Koorts. Zy hadt te vooren nooit de Koorts gehad. Dezelve kwam haar vroeg in den ogtend aan. Zy werdt op haar vryen dag, in den namiddag, ge-clekerifeerd , en den anderen ogtend , hebbende maar een ligte Huivering ge- had, herhaalde men de Operatie omtrent te tien Uuren weder , en federt heeft zy nooit eenig Toeval van de Koorts gehad. Het is nu drie Maanden geleeden , dat zy ‘er van verloft werdt, ‘Was ondertekend ANNA Torry, de genezen Perfoon. ‘Rog. Brrpone, Predik, te Coldinghame, \ H, 0 N= ONDERZOEK NAAR DEN TY D VAN HET OPHOUDEN DER VRUGTBAARHEID IN DE _VROUWS-PERSOONEN. C Hifboire de PAcadem. Royale de Chirurgie. T. III. p. 18.) E Koninglyk Franfche Akademie der Heel- kunde is verfcheide maalen door de Re- geering raad gevraagd over Stukken,van Gefchil, welken zy haar bekwaam oordeelde te belen. In September des Jaars 1754 werdt zekeren Fran- gors Fajot, die-zig den Eigendom van eene _Na- Jaatenfchap hadt aangemaatigd, zyn Regt en Goed betwift, door hem tegen te. werpen, dat het on- mogelyk ware, dat zyne Over-Grootmoeder van zyne | Moeder (*) bevallen zoude zyn in den Ou- der- 69) (Que la bifayeule de Fajot fut accouchée de fa mere a Váge de cinquante buit ans, ttaat 'er in ’t Franfch; doch het een of het andere zal waarfchynlyk Grootmoeder moe- ten zyn. ] V. Dern ro8- De TYD VAN HET OPHOUDEN DER derdom van 58-Jaaren, gelyk uit het Extrakt van 3E Doop-Boek ten opzigt van deeze bleek. Hy verzogt dan, en het werdt hem toegefttan door den Regter van „Aubervillsers, zig te vervoegen aan de Akademie, om Beren Ata te heb- ben over de niogelykheid of onmogelykheid ‘vân de Zaak. De Kommiflanffen , door de Akademie be- noemd, bragten verfcheide Voorbeelden van de midberpbela by. Prinius de“ Naturalift ver- haalt ons, dat Cornelra , van de Familie der Scz- pios, over de 62 dea oud zynde, in de Kraam kwam van een Zoon, die genoemd werdt Vo/u- fius Saturninus (@), De Venetiaanfche Genees- heer Maf]a zegt, dat hy zig bedroogen had ten opzigt van een Vrouw van 6o Jaaren ; welke hy oordeelde Waterzugtig te zyn, en op dien voet behandelde, niet denkende dat zy, in zo hooge Jaaren , zwanger konde zyn 5. Valefcus de Taranta geeft berigt, dat hy een Vrouw gekend had, van een gezonde Liäghaamsgefteldheid , wel- ke, haare Stonden hebbende boven de 6o Jaaren, drie Zoonen kreeg , van den laatften van welken zy op haar zevenenzeftigfte beviel (ec). Het gaat voor zeker, dat te gts int Jaar 1734, een : Vig Ca) Buin, Hijt. Nat. Libr, VIT. Cap. 14. (b) Epift. 29. Tom. IL, (£) VarLesc. Philon. Pharmaceut. Libr, VL, Cap. 12. | _VRUGTBAARHEID:IN DE VROUWEN. rog Vrouw, die aldaar in” de” Straat de Ja Harpe | woonde , toen ter tyd 63 Jaaren oud , in-de Kraam gekomen-zy. van eene Dogter, welke zy zelve heeft gezoogd. ZACCHIAs en een menigte andere Schrvs dln die het eerft komen en ophouden der Stonden als de twee uiterfte paalen van het tydperk der Be- vrugting in de Vrouwen aanmerken, grondves= ten het Vermogen tot Vrugtbaarheid op de vol- ftrekte noodzaaklykheid van de Maandelykfe Ont- lafting. Maar dit Grondbeginzel, fchoon in'’ al- gemeen waar zynde, heeft nogtans uitzonderin= gen ontmoet. , Want niet alleen-kan een Vrouw, ver over de vyftig Jaaren, haare Stonden houden , en bygevolg „ naar de Stelling van die Autheu- „ren, Kinderen baaren : maar % is zelfs mogelyk: dat, in een- hooger Ouderdom, Vrouwen shin, welken zy hadden opgehouden ,-ze weder kry- gen, en dat anderen zwanger worden, zonder ze ooit te hebben gehad. «Wy hebben oosten opgegeven vanhet eerfte Geval: zie hier dezele ven van de twee anderen. An de Stukken van de Keizerlyke Akademie den Natuur-Onderzoekeren wordt berigt gege- ven; dat een Vrouw, van 65 Jaaren òrd; haare Stonden zag zeden die haar op den ge: woonen tyd hadden verlaten ; dat zy toen zwan- ger wierd; én ten einde van drie Maanden een Miskraam had van een Kind, dat wel gefteld V. Deer. ‘was tie De rrD VAN nET OPHOUDEN Dit was naat den tyd (4). Monff. pr LA Morte verhaalt, dat een Vryfter van eenenvyftig Jaaren voor dien tyd niet hadt willen trouwen, uit en” kele vreeze van Kinderen te zullen eng en: dat zy; zig daar in bedriegende , zwanger wierdt „ en de Ongemakken van haare Gefteldheid aan iets anders. toefchreef (ec). BRASssAVOLUS zegt; Boerinnen gekend te hebben , die nooit haare Stonden hädden gehad , anderszins zeer gezond zynde; en die Kinderen baarden(f). Lau- REN TIUsS JouBERT fpreekt van een Vrouw van Touloufé , die nooit deeze Ontlafting hadt, en nikntenln Moeder was van agttien Kinditen (Oo TrincaveLLius hadt een Vrouw gekend van een fterk Lughaams-Geftel ‚ welke, zonder ooït de Stonden gekreegen te hebben, niettemin een zeer gelukkige Kraam hadt (4). Marceuuus Do- NATus verhaalt ; dat in de Stad, die hy bewoon= de, een Vrouw was geweelt , welke , zonder ooit de Stonden te krygen, van twee Kinderen beviel (2). STALPART VAN DER Wier zegt; dat hy in ’s Gravenhage cen Vrouw gekend had van (d) Miftell. Natur. Curiofor. Ann. 1732, Cent, x, Ob: ferv. 24. (&) Traité des Accouchemens. Obferv. xcvri. Livr, 2. (f) Comment. Apbor. 36. Libr. v. (z) Traité des Erreurs Populaires. Livr. 1, Ch. 1 (b) De Cur. Part. affell. Libr. x. Cap. 3. (i) De Hiflor. Medic. mirabil. Libr. iv. Cap. 23. __ VRUGTBAARHED. IN DE VROUWEN: ii van een Kleermaaker in % zelfde Geval ; welke Jaarlyks in de Kraam kwam en volkomen ngo was (£). Uit Alk deeze Voorbeelden blykt , dat, wel is waar, volgens het gewoone Beloop’ we Na- tuúr, de Vrouwen, die haar Stonden hebben , de belaaamfte tot de Bevrugting moeten geagt wor- den ; doch dat zy niettemin Vrugtbaar kunnen zyn zonder deeze Ontlafting te hebben gehad; en dat een Ouderdom, van ver over de vyftig Jaaren ; geen reden is om het Vermogen tot Kinderbaaren in een Vrouw te ontkennen. Op deeze Aanmer- kingen befloot de Akademie, dat de Overgroot- moeder van Fajot, 58 Jaaren oud zynde, had kunnen kraamen , en dus won hy het Proces. (&) Obfervat. Rarior, Tem. II, Obfezvat. 31. NV. Deen WAAR: WAARNEEMIN GEN OMTRENT DE LIGHAAMELYKE ZWAARTE VAN EEN LEVENDIG MENSCH; poor DEN Heer J-ROBER T SON. “(Ébflof, Transaë. Vor. L. Patt. 1. for 1757, pag. 50) ' Anneer ik, voorleeden Herfft, een Ta- fel der byzondere Zwaarheden van ée- nige Lighaamen gebruikte, fchoot my onder an- deren in, dat het nuttig zou zyn, de Lighaame- lyke Zwaarte van een Menfch te weeten. Oms nu, over dit Onderwerp eenige Proeven te doen; liet ik een Bak maaken, van 78 Duimen lang; go Duimen wyd en go Duimem diep ; met zo naauwkeurig evenwydige Zyden,als den Werk- man doenlyk was geweeft; ten einde de verdrie= telyke Rekeningen voor te komen, die men an- ders zou hebben moeten doen, om telkens de Horizontale Oppervlakte van het Water te wee- ten. Ì ; ae d l ke jr De ZWAARTE VAN EEN LEVENDIG MeEnsCH. 113 ten. Toen deed ik myn beft om tien Perfoönen te vinden, zodanig als ik myn W aarneemingen mede doen wilde, naamelyk, twee van 6 Voe= ten lang, twee van 5 Voet ro Duimen, twee van 5 Voet 8 Duimen, twee van 5 Voet 6 Dui- men, en twee vans Voet 4 Duimen. Een van ieder langte,ftelde ik my voor, moeft cen zwaar= lyvig, de ander een fchraal Man zyn: doch het gelukte my nict, zulke Perfoonen te krygen, en; „na dat ik gewagt had tot omtrent het midden van Oktober , was ìk genoodzaakt het te klaaren met zodanigen, die zig aan de Proefneeming wilden enderwerpenin dat Jaar-Saizoen. « Het waren al temaal Arbeidslieden ,behoorende.tot de Scheeps- timmerwerf te Portsmouth, en, voor % grootfte gedeelte, zeer fchraal van Geftalte, uitgenomen een of twee, die van middelbaare Grootte wa- ten. Ik häd- my ook voorzien van eene Schuif- maat „om hunne Langte te meeten ; en van Schaa= len, om ze mede te weegen. Alles gereed zyn de, ontkleedden zy zig, een voor eeu, inveen ander Vertrek, doende , welftaanshalvez-een Lin: nen, Broek aan. Eerft mat men de Langte; dar woog men de Zwaarte, ‚en vervolgens werdt de Man gedompeld ; na een braave teug Brandewyn4 tot hartfterking , gebruikt te. hebben. Een Lú- niaal, verdeeld in Duimen en tiende deelen Duims;, was aan ’t eene end, van de, Bak valt gemaakt; waar op men de hoogte vanhet Water. aanteken= de, voor dat de-Man ’er in ging, en dan, tot V. Deer. H weke 114 WAARNEEMINHEN OMTRENT DE LIGTHAAMELYKE welke hoogte hetzelve fteeg , wanneer hy zyn Hoofd onderhaalde; en uit die Waarneemingen is deeze Tafel opgemaakt. foo-|te in |te in jvoordein- by de in- {ring van’t/haa- wigt [nen Voer. D |Ponden, |dompeling./ Water in jmely- {van ’t Duimen. ke In-{Wa- houd jeer in in Kub.|Pon- Voeten, den, 161 |19D.3oT.|2r D.2o Tft D.goT.'2, 573/160.8 5-10 147 HOD.o5T.|21 D.16T.|t D.or Tio, 5861616 5- Oil 156 \oD.e1T.j2iD. GT.[t D, 85 T.j2, 5o5}156.6 5- 63) 140 1oD.17 Tai Dar T.l2D. 4 T.l2, 763/172.6 5- 5% 158 [I9D. 13T.la1 Dar T.l2D. 8T.l2,817/176.0 5- sil 158 [19 D. oT. 21D.26T.l2D.17T.je, 939183 7 5- 4}| 140 HoD: sTj{erD. 6T.{2D. 1T.{2,722|r70.1 5-31 132 lioD. 1 T.l2oD.86T.|t D. 85 T.le, 505/156.6 5- 44} 121 |\BD.907T.j2oD.76T.1D:79T.j2. HAST 5 5- 31 146 U8D.93 T.j20D,66 TI D. 73 T.lo, 343ir46.4 en Per-jLang- [Zwaar-| Hoogte ús 'tWater {Verhoo- jLig- jGe- diane | 2 la a 7 to ee es ed O\o cou Onder het werkftellig maaken van deeze Proef: neemingen , nam ik zekere Onvolkomenheden waar, daar ik, in ’eerft, niet om gedagt had, en welken ik, diestyds , niet voorkomen kon. Myn oogmerk was; dat ieder Man zagtelyk in ’% Water zou gegaan zyn, dat hy zig t'eenemaal, behalven ’t Hoofd, zou ondergedompeld hebben, blyvende dus zo lang, tot dat de beweeging in ’ Water ophield; dan moeft hy fchielyk zyn Hoofd ondergehaald en % zelve ettelyke Sekonden dus gehouden hebben, tot dat ik de verhooging van * Water aangetekend had, en, na dat hy uit de Bak gegaan was, moeft ’er geen ander in zyn ee a ZwAARtE VAN EEN Luevenpie Mense ij s komen, voor dat het: Water geheel ftil ftond. In- dien dit alles zodanig kon gefchied zyn, als ik het Ontwerp had gemaakt, zou ik dit Tafeltje als ge- noegzaam volmaakt kunnen aanpryzen: maar ik toet zeggen ;- dat, behalve-de Grootte def Per- foonen , die veel verfchilde van, de. gene welke ik had begeerd; zy ook te zeer verlangden om vry gelaten te worden, met nog een Zoopje na het aankleeden , ’t welk hun was beloofd. Dit maakte dat het Water niet geheel zonder bewee- ging was, wanneer iedef in de Bak ging; ook kon ik ze allen niet bepraaten om zig zagtelyk ne- der teleggen, veel minder om hun Hoofd maar ééne Sekonde onder gedooken te houden. Om die reder was’; in de meeften van de Waarnee- mingen; de Oppervlakte van het Water in lang zo onbeweeglyk fl niet, als vereifcht zou wor- den om de Afmeetingen volmaakt naauw keurig te doen, en ik vond my genoodzaakt , dezelven alster vlugt te neemeri, door te mikken op de middelhoogte tuffchen de Schommelingen: _Daar- enboven was de groote Vlakte van de Bak geen klein beletzel in de naauwkeurigheid ; die ik var: myne Proefneemingen verwagtte. Dewyl ik egter niet weet „ergens gelezen te hebben, dat Zer vân dien aart in % wetfk gefteld wâren, zullen deezen niettemin ; mogelyk „eenig genoe- gen geeven aan zodanige Menfchen, die begee- tig mogten zyn naar eenige opheldering omtrent dit Onderwerp. Zo ik nog meer dergely ke Waar- V. Deen H 4 nee 116 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE LIGHAAMELYKE neemingen moeft doen, zou ik een regtopftaande Koker verkiezen, met evenwydige zyden, niet boven de 18 of 20 Duimen breed, waar in de Per- foon zig nederlaaten moeft met trapjes aan de bin- nenkant gefpykerd : want in zo klein een Perk zou de beweeging van ’t Water fchielyker ophou- den, en de Schommelingen zouden , op ver naa, niet zo fterk zyn, als in een grooter Oppervlakte. Een der redenen, die my deeze Proefneeming in * Hoofd bragten , was de begeerte om te weeten „ hoeveel Greenen of Eiken Hout ge- noeg zou zyn om een Man boven te houden in Rivieren of Zee; denkende, dat de meefte Men- fchen zwaarder waren dan Rivier- of gemeen verfch Water : maar het tegendeel blyktuit deeze Voorbeelden. “Want , het eerfte enlaatfte uit- gezonderd , was ieder Man merkelyk ligter dan zyn Lighaamelyke Grootte van verfch. Water, en nog meer, derhalven, dan zyn Lighaamelyke Grootte van Zeewater. Bygevolg, indien Men- fchen, die in ’ Water vallen, genoegzaam Re- dens gebruik behielden om de fchrik, die in zul- ke Gevallen gewoon is, te vermyden ; zouden veelen voor verdrenken zyn bewaard, en een ftuk Houts, niet grooter dan een Riem, zou een Man ten deele boven Water doen blyven, zo lang als hy kragten genoeg had, om het vaft te houden. Eenige dingen , die hier geopperd zyn , zullen miffchien klaarder blyken uit het volgende Be- rigt. De Pol ZWAARTE VAN EEN LevenDiG MEnscm. 117 «De Lords der Admiraaliteit hadden tot oefening der Schoolieren, die aan de Koninglyke Akade- mie te Portsmouth behooren , een klein Jagt ge- fchikt; waar in deeze jonge Heeren, geduuren- de de Zomer-Maanden , onderweezen werden in de handeling van ’ Scheepswerk op Zee, on- der ’ beftuur van een der Leermeefteren , met agt of tien Matroozen tot zyn behulp. Toen dit Jagt voor de laatftemaal uit was, zynde omtrent het begin van de Maand Okto/er laatftleden , werdt een van de Schoolieren belaft het Dieplood uit te werpen. De Jongeling , ongevaar dertien Jaar oud zynde , klein van Statuur en gantfch niet vet, viel, zo als hy op de kant flapte, over boord. De Zee was ongeftuimig en het Jagt hadt een fterken voortgang; zo dat de Jongeling zig aanftonds op „en vry grooten afftand van ’t Vaartuig bevondt. / Men liet-wel ylings de Boot zakken, maar het Touw, niet vaftgemaakt zynde, flipte uit; zo dat de Boot weg dreef. Hier op fprong een Ma- troos in ’ Water en zwom naar de Boot, die hy weder op zyde van * Vaartuig bragt, neemende een ander Man by zig, en dus’ roeiden Zy te fa- men naar den Jongeling toe, dien zy wederkree- gen, na dat hy over ’ half Uur in Zee gelegen hadt. Hy verhaalde , dat hy, zeer weinig zwem- men kunnende, en oordeelende te zullen zinken, indien hy tegen de Baaren aan worftelde, dezel- ven de Rug hadt toegekeerd , en dus zig, op ge- nade , hadt laaten dryven. Hy hieldt zig geheel V. Deen. _Hg3 fül, 118 De ZWAARTE VAN EEN Levenpie Menscr; fil, en nam in agt, wanneer een Baar ftondt over hem heen te rollen, dat hy zyn Adem inhield, en vervolgens het Water uitfpoog, ’t welk in zyn Mond gedrongen was. Zyn Hoed, die by ge- val met een endje Touw aan een der Knoopsgaten van zyn Rok gebonden was , hieldt hy dikwils met de eene Hand om hoog, op dat men zou kun- nen zien, waar hy lag. Effen voor dat de Boot by hem kwam, begon hy flaauw te worden; zyn Oogen fchemerden , en hy dagt toen aan ’t zinken toe te zyn. Deeze Jongeling , die door zyne voorzigtigheid zig voor % verdrenken behoedde, moet diestyds ligter geweeft zyn dan het Water. H., VER- VERGELYKING DER ZWAARE KOUDE VAN DEEZEN over on penn vk od da MET DE WAARNEEMINGEN | OP DE AFGRYZELYKE KOUDE IN aah ke Re E EESEELEES SEELSESGUEEEIE E nuttigheid der Proefneemingen in de Natuurkunde, blykt niet duidelyker , dan wanneer men Denkbeelden, die door groote Ge- leerden uit een reeks van Waarneemingen befloo- ten en dienvolgens in ’t algemeen aangenomen waren , door nieuwe Ondervindingen ziet op- helderen „verbeteren en, als * ware, geheel her vormen. Het Menfchelyk Vernuft leert tevens daar uit, hoe veel Onderzoek ’er noodig zy , eer men bevoegd is om algemeene Befluiten in Na- tuurkundige Zaaken af te leiden uit Waarneemin= V, Deer, H 4 gen 20 VeRGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN WinreR gen zelfs, die met de grootfte omzigtigheid ge- daan, en ten naauwkeurigfte ter toets gebragt en everwoogen zyn. Dit heeft vooral plaats omtrent het Denkbeeld van de Uuterfle Paalen der Hitte en Koude, die voor levendige Schepzelen , en zelfs voorr den Menfch , verdraaglyk zyn. - Toen de wydbe- roemde Heer BoERHAAVE, by voorbeeld, over 2% Vuur Íchreef ,’t welk hy zo voortreffelyk heeft gedaan, dat men het byna als een uitgewrocht Stuk aanmerkte, befloot hy uit verfcheide zeer naauwkeurige Proefneemingen, dat geen bekend Gedierte, veel min de Menfch, eenigen tyd leeven kon in een Luot, die heeter was , dan tot de go Graaden des Thermometers van Fahrenheit, en daar uit maakte hy op, dat de Hotte der ustwendige Lugt altyd minder moefl zyn, dan de Bloedwarmte an een gezond Menfch (a). _Ondertuflchen heeft men fe- dert door verfcheide Waarneemingen ontdekt, dat de Hitte in de open Lugt fomtyds niet alleen tot 99, maar tot ro2 en 105 Graaden ftygt, ja in de Zonnefchyn tot tra Graaden (4). Zelfs wect men thans, dat de Lugt in de Badftooven der Ruffen , waar in zy het wel een half, ja een geheel Uur harden kunnen , dagelyks tot 108 en 116 Graaden heet gemaakt wordt Cc). In die der Lap- (a) Chemie. Vor. I. p. 192. (H) Zie het IV. Deer deezer Uitgezogte Verhandelin- gen, bl. 470, 474. @ GMeLin. Praf. ad Flor, Sibir. p. LAXXL “MET DE WAARNEEMINGEN IN SIBERIE.. 121 YLaplanderen te Pellobevondt.de Heer Ma urer- murs, dat de Spsretus, in den Thermometer van Réaumur, tot 44 Graaden boven het Punt van Vorft klom (4), ’t welk 131 Graaden boven o is in den Thermometer. van Fahrenhest. » Zie daar dan den Usterflen Paal der Hitte, welke.de Menfch ecnigen tyd kan verdraagen , 41 Graaden ver- hoogd. | Maar nog ongelyk grooter is de verandering, in het Denkbeeld , ten opzigt van de Usterfle Paa- Jen der Koude. Het blykt, dat de vermaarde BoErmAAveE van gedagten is geweeft, dat de a van Fahrenhert de grootfle trap was der Natuurlyfe Koude (e); grondende zig daar op , dat de Kwik, in den gemelden Thermometer, op Ysland , in den zeer Kouden Winter van’ Jaar 1709, niet laager waargenomen was (f°). Na dat de Ther- mometers in de Landen, die ten Noordooften van ons leggen, in gebruik waren gebragt, heeft men egter bevonden , dat de Natuurlyke Koude zig ongelyk ja ongelooflyk verder uitftrekt. Te Per tersburg , by voorbeeld, gaan weinige Winters om, dat de Kwik niet tot 16 Graaden onder o van (d) Ournier. Voyage au Nord. p. 107. (e) Zie Chemie, Vor. 1. p. 160, Daar hy dien trap van Koude noemt ds allerfcherpfte Winter- Koude (acutis- fimum Frigus Hybernum), en p. 162, daar hy de o van _Fabrenbeit noemt, de UirersTe Paar, tot welken de Koude van de Natuur waargenomen is gebragt te 3yn. Enz. (f) Ibidem. Pp. 158, 174. V. Dezer. Hs 122 VERGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN Winrer. van Fakrenhest daalt. Doch veel aanmerkelyker is, het gene men heeft uit een Lyft van Waar- neemingen, die in den Jaare 1751, te So/skams- fy „ aan de Grenzen van Siberie, op de Noorder Breedte van 59 Graaden „ gedaan zyn ; alwaar men, den g November van dat Jaar, ’s morgens ten zeven Uuren, den Thermometer van De ?Ifle gedaald zag tot 205 Graaden , ’t welk overeen- komt met 34 onder o van Fabrenheit Cg). Een groot verfchil , waarlyk , met den trap, dien men zig verbeeld hadt den Uirersren Paar te zyn van de Naruurlyke Koude der Lugt, op (2) Zie de Phil, Transaë. Vor. XLVIII. P. r. for 1753, Alwaar de Lyít agter p. 107 is ingevoegd. En ’t is aane merkelyk , dat, volgens die zelfde Lyft, op die zelfde Plaats, de Thermometer van De l'Ifle, in den Zomer, den 31 Fuly naamelyk , was gereezen tot 102 Graaden, ’t welk omtrent go van Wabrenbeit is, boven o: een Hitte zo groot, als men tuffchen de Keerkringen, in verfcheide Landen, zelden heeft. Immers te Cartbagena in Amerika ftondt de Thermometer doorgaans op een hoogte „die om- trent met de 80 Graaden van Fabrenbeit overeenkomt,en te Quito in Peru, byna onder de Linie, is, geduurende het Vere blyf der Sterrekundigen, de grootfle Hitte op omtrent 64 en de grootfte Koude op 52 Graaden bevonden. Daar nogthans deeze Plaats byna midden in de verzengde Lugtftreek (Zona torrida) legt. Waar tegen te Aftrakan aan de Kafpifche Zee, nagenoeg in 'tmidden der gemaatigde Lugtftreek , de Zomere hitte dikwilstot bovende roo, ja tot 103: Graaden boven o van Fabrenbeit, ftygt: in Georgia tot 102 Graaden. Hier uit blykt, dat de gewoone Verdeeling des Aardkloots in Riemen „ Zone of Lugiftreeken, door de Keer- en Poolkringen, gantfch Onnaauwkeurigis, ten opzigt van de Hitte, Gemaatigdheid en Koude, Zie 'tIV.Deer deezer Verbandelingen, bl.469,470. ‘ - MET DE WAARNEEMINGEN IN SIDERIE. * 123 op bewoonbaare Plaatfen; te meer nog , om dat Solkamsky flegts op de Breedte omtrent van Pe- tersburg en Stokbolm, en in lang zo Noordelyk niet als Ys/and, is gelegen. De Franfche Aka- demiften hadden ook te Torneä, naby den Pool. Cirkel in Lapland, de Koude reeds bevonden tot 37 Graaden onder o op den Thermometer van Fabrenheit (h). Die trap van Koude egter, hoe groot ook voorkomende, is klein, wanneer men de Waarneemingen inziet , die door den Heer GMELiIN, Hoogleeraar in de Scheikunde en Na- tuurlyke Hiftorie te Petersburg „omtrent de Kou- de van S2berze zyn in ’t werk gefteld. Hier moet men niet verftaan een kleine Land- ftreek of Plaats van Ballingfchap in ’t Noordelyk- fte (b) Dus vind ik het in de Befchryving van hunne Rei- ze. Niet, gelyk de Heer WarsoN zegt in zyne Verges Iyking der Waarneemingen op de Koude in Siberie (Phil Transat. als boven. p 108.), dat zy onder den Pool-Cire kel de Koude zouden bevonden hebben tot 37 Graaden onder o op Réaumurs Thermometer, ’t welk byna overeenkomt (zegt hy) met de 7o Graaden van Fabrenbeit. Want de 37 van Réaumur zouden niet meer dan 52 zyn op den Ther- mometer van Fabrenbeit, en het komt my onbegrypelyk ja onmogelyk vóor, dat de Thermometer van Réaumur zo laag kon daalen, dewyl op 31; Graaden de Brandewyn in denzelven bevrooren was Het fchynt derhalve, dat de Heer WarTsoN de 37 Graaden van den Kwik-Thermo-’ meter, dien zy ook by zig hadden, voor die van Réaumur heeft aangezien. Ournrer Voyage au Nord, Paris 1744. Quarto p. 145. Vergeleeken met MUSSCHENBROEE Elementa Pbyfices. Leide 1748..p. 417. V. Deer, 124 VERGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN Winter. fe van Afie, werwaards de Staatsmisdaadigen of Wangunftelingen van ’* Ruflifche Hof gebannen worden; maar , na dat het geheele Noorderdeel van Alie onder de Ruflifche Heerfchappy gebragt en bevefiigd is geworden, heeft men onder dien naam begreepen een der grootfte Landen van de bekende Wereld. “ Het hedendaags SrBErte ftrekt zig Zuidwaards uit tót aan en over den vyf- tigften Graad Noorder Breedte ; Noordwaards heeft het geen andere paalen dan de Kuft der Ys- zee, tegenover een weinig bekend Land , dat men Nova Zemla noemt : Ooftwaards ftrekt het- zelve van de Bergen der Grenzen van Moskovie tot aan de Zee van Kamtfchatka; ter langte van meer dan zeshonderd Duicfche Mylen. Dit groote deel des Aardbodems, welks breed- te ten minfte driehonderd Mylen is, werdt de Heer GMerLiNn, door wylen haare Majcfteit de Keizerin van Rusland, ANNA, tot uit- breiding van de Kennis der Natuurlyke Hiftorie, en inzonderheid van de Kruidkunde , gelaft te doorkruifen. Gemelde Hoogleeraar hadt, tot zy- ne Reisgenooten, zyne twee Kollégaas , de Hee- ren Muureren De r’Isve pe LA CROYEÉRE, benevens eenige Studenten, Schilders of Teke- naars ‚ een Ertsgraaver of Bergwerkkundigen, en andere Luiden, zo veel hy tot zynen dienft behoefde; zelfs gebruikte hy verfcheide Jaagers , om allerley foort van Gevogelte en wild Gedierte te fchieten en te vangen, Hy nam in duguflus, des BR ’ k ‘ á ” xj ” __x MET DE WAARNEEMINGEN IN SIBERIË. 125 ____des Jaars 1733» de Reize aan, en kwam niet in Petersburg te rug, voor ’t pn van February 17435 hebbende on negen en een half Jaar op dien Togt befteed C De Heer aan maakt een algemeene Aan- merking ten opzigt van de Lands-gefteldheid, om welke men-nooit gedagt zou hebben , indien de Ondervinding zulks niet aan de hand gegeven had. Voor dat hy kwam aan de groote Rivier Yeni foa, die van de Grenzen van Groot Tartarie, Noord- waards , byna midden door Siberic Barirgss en’ zelve in een Ooftelyk en Weftelyk: gedeelte fcheidt, was de gedaante des Lands , ‘om zo te fpreeken „ de zelfde als in. Europa. Hem kwa- men, indie Weftelyk deel van Siberie, naauw- lyksreenige andere Dieren of Planten voor , dan die gemeen zyn in ons Wereldsdeel of aande Oe- vers van de Wolga, in Moskovie, en men vondt ter de zelfde Soorten van Aarde en Gefteenten. Maar vande Rivier SFensfea, zo Ooft- als Zuid- en Noordwaards, was de gedaante des Aardryks. veranderd, en veel zieriger, even of de Natuur daar-meer kragt had. Men zag ’er veel hooger en menigvuldlger Bergreekfen , waar tuffchen Va- ___leijen met vermaakelyke Beemden, door de Zui- verheid van haar Water, de fmaakelykheid van den Rivier-Vifch en ’ Gevogelte, beminnelyk. De Landaard was, ten opzigt van haare Lievens- manier”, il (5) Prefat: ad Floram Sibiricam, Petropoli. 1747, 5 V. Deer. 136 WERGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN Winter manier ‚ geheel verfchillende. Ook vondt hy daar verfcheide Dieren en Planten , in Europa geheel vreemd , gelyk het Mofchus-Bokje en an= deren; waar van hy, zo in Tekening als in We- zen, een groote Verzameling gemaakt heeft. Behalve de Natuurlyke Hiftorie heeft deeze Heer, met zyne Reisgenooten , en anderen, die hem middelerwyl bykwamen, zig ook toegelegd op Natuurkundige Zaaken. Daar onder was de bowenmaatige Koude van dit Geweft , iets , % geen zig in den eerften opflag gevoelig voordeede. De Girepuw is ’er reeds in September niet zeld- zaam, en zy legt dikwils nog in Mey. Indien het Koorn in „duguflus niet ryp is, zo heeft men weinig hope dat het ryp zal worden; en te Se- nijea is ’t fomtyds gebeurd , dat het onder de Sneeuw bedekt raakte, eer men om het inoog- ften hade gedagt. Te Fakutra, dat een weinig Noordelyker aan de Lena legt, bewaaren de In- wooners verfcheiderley Beflen, die zy tot lek- kerny houden , Jaaren agtereen in hunne Kelders, die naauwlyks zes Voeten diep zyn, bly vende daar aleyd bevrozen ; ja op Noordelyker Plaatfen het Slagevleefch. De Ingezetenen van Argun zelfs, een Vefting aan de Zuidelykfte Grenzen , op min- der dan zo Graaden Noorder Breedte, en dus Zuidelyker dan de Nederlanden ; verhaalden dat het Aardryk; op veele plaatfen in dat Land, ? Zomers, niet meer dan anderhalf Elle diep ont- dooide. Den 18 Fury hade de Heer GMELIN te Je rl vd | ve | MET DE WAARNEEMINGEN IN SIBERIE. 122 SFakutia,dat omtrent op de Breedte van 63 Graa- den legt, doen graaven , en bevondt , dat de Grond, onder de diepte van vier Voeten, ftyf bevrooren was. Maar deeze ongemeene Koude in Siberie open= baarde zig allerduidelykft uit de Waarneemingen. Hy gebruikte den Thermometer van De Plffe, in welken de Kwik, ’s Winters, zelfs in de Zui- delykfte deelen, gelyk in de Landen aan de Se- lenga, op de Breedte van omtrent 5o-Graaden , zakte tot nagenoeg 226 ,%t welk overeenkomt met sot onder o, in den Thermometer van Fahren- heit, en dus grt Graaden onder deszelfs Punt van Vorft (£). De Koude egter is in dat Land-dik- wils (k) De Heer Guerin heeft in de Pref. ad Flor. Sibi- ricam deeze Vergelyking zodanig gemaakt, dat de 226 Graaden van De l'1fle zouden overeenkomen met omtrent s5t onder o van Fabrenbeit; doch dan komt het Punt van Vorft niet op 15o maar op ruim 152 Graaden van De 1’ Ils, daar het nogthans op 15o moeft komen, volgens de Vere gelyking der Thermometer-Schaalen in de Natuurkunde van Desacuriers, Pr. XXXVI. Derhalve wy, behou* dens de agting van den Heer GMmeLiN, de regte Schaal van De U'Ifle gevolgd hebben; te meer, om dat in de Lyft der Waarneemingen, te Solikamsky în Siberie „ naderhand uitgegeven, (zie de Pbhilofopbifche Transaätiën als boven ) de gemelde Schaal ook naauwkeurig gevolgd is; terwyl men, tot verwondering, in het Uittrekzel der Siberifche Waarneemingen, door den Heer Wa Tson gemaakt, daat op volgende ‚de Vergelyking vindt van den Heer GMELIN, volgens welke ik niet zie, dat het Punt van o ‘of ’t Punt van Vorft,meteenigen Graad van De 1 Ile, noch het eenesnet V. Deer. 180, \ t 128 VERGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN Winter wils veel zwaarder; gelyk blykt uit de Proeven, die in ’t werk gefteld zyn te Kerenginshi „alwaar, den 10 February 1738 te agt Vuren voor den mid- dag, de Thermometer van De Pífle ftondt op 249 Graaden „’ welk is 76 onder o van Fahrenhest, Den zr December 1736 ‚ ten drie Uuren ’s namiddags; op 254 Graaden, dat is get onder o, en den 29 dito, te vier Uuren ’s-namiddags, op 263 volgens De Plfle; dat 103; onder o is op de Schaal van Fahrenheit. Den g Sfanuary frondt de Kwik op 275 Graaden van De /’Ifie , dat is 118 onder o van Fabrenhett. In ’t begin van ’t Jaar 17354 fchryft de Heer GMeLiN , had men te Sfenz/ea een afgryzelyke Koude. Den 5 Sfanwary , te vyf Uuren ’s mor- gens, ftondt de Kwik op 262, een Uur daar na op 281; te agt Uuren was zy weder op 250 ge- komen en bleef zo tot zes Uuren ’s avonds, wan- neer zy allengs weder rees , ftaande , een Uur voor middernagt, op 202 Graaden. De groot- fte daaling is derhalve aldaar, diestyds, geweeft tot 125: Graaden op den Thermometer van Fabren- heit 180 ,nochhet andere met 150, overeenkomt: daar egter de Verdeeling volgens zekere Punten gemaakt moet zyn, en wel- ke zyn die dan geweeft? Men zoukunnen vermoeden „of de Heer GMELIN, die de uiterfte naauwkeurigheid fchynt gebruikt te hebben, zulks bepaald had door een daadelyke Vergelyking van de beide Thermometers ; maar hoe kan by het dan opgeeven in honderdfte deelen van Graaden? Wie ís in ftaat om de hoogte zo net af te meeten? Yzer DE WAARNEEMINGEN IN Smerie. 149 Beit onder o; dat is 157} onder het Punt van Vorft (/). zat Verfcheide omftandigheden toonden, dat dee- ze Koude, op die Plaats zelfs, buitengemeen zwaar was. Haare vinnigheid was zo groot, dat de Heer GMELIN naauwlyks in ftaat was, op de Stoep of in ’t Voorportaal van zyn Huis, drie of vier Minuuten te blyven ftaan. De Lugt zelve, zegt hy , ftondt zeer droevig, en fcheen , als ’ ware, bevrooren te zyn: want het.was Miftig, % geen men niet toefchry ven kon aan ovefvloedi- ge Uitwaafemingen van *t Aardryk, gelyk in % Voorjäar en den Herfft. Hy vernam naderhand, dat een groote menigte Wilds, in de Boffchen, ‘dood werd gevonden, en verfcheide Menfchen waren op den Weg verftyfd. Doch het aanmer- kelykfte is, dat de Inwooners van die Plaats zig verwonderden , over het nedervallen van Aak fters en Muffchen, als dood uit de Lugt, die, in een warm Vertrek zynde gebragt, allengs tot herftelling kwamen : een zaak , welke de Jenifeërs zeer zeldzaam voorkwam , daar nogthans zulks in Duitfchland, met ongelyk minder trap van Kou- de, (4) Volgens de Vergelyking vän den Heer GMELIN, Welke de Heer MusscnensBROrK overgenomen heeft in de Elem. Phyfice, Leide 1748, bedraagt dit maar 120,36 onder o, en de rekening dienvolgens opmaakende, zou de o van Fabrenbeit overeenkomen met ruim 179 van De Ile, daar dezelve, volgens onze Schaal, op 176: komt. Zie de Tafel hier volgende, Pr. XXXIV. V. Deer. Ï £3o VerGeLYKiNG DER KouDr vAN DERzeN Winter de ‚ meermaals gebeurt: waar uit, niet zonder reden, is te befluiten, dat de Dieren in die kou- de Geweften ook in ftaat zyn om meer Koude te verdraagen dan elders: dewyl zy in Siberie van een trap van Koude, die tot 54 Graaden van Fahrenheit onder o ftygt, gelyk daar zeer gemeen is, geen aandoening fchynen te hebben. Maar, welke is doche de oorzaak van deeze afgryzelyke Koude, op Plaatfen zelfs, die mid- den in de Gemaatigde Lugtftreek leggen; gelyk de Landen aan de Selenga, op de Grenzen van Groot Tartarie, die niet Noordelyker of verder van den Evenaar zyn, dan het omleggende Land van Parys, het midden van Duicfchland of Hon- garie? Hangt dit ook af van de hooger legging dier Landftreeken? Immers de Heer GMeELiN bee vondt, dat deeze deelen van Afie allengs hooger wierden tot digt aan de Zee van Kamtfchatka en de Grenzen van China, alwaar wyduitgeftrekte ‘Vlakten zyn, die zo hoog leggen boven de. Op- pervlakte der Zee, als de toppen van taamelyk hooge Bergen in Vrankryk. « Volgens de Waar- neemingen met den Barometer was het Land aan de Selenga 1779 Voeten boven de Oppervlakte der Zee. Te Krachta, een Stad aan de Chinee- fche Grenzen , was de middelhoogte van de Kwik, vie Waarneemingen van twaalf Dagen, 25, Pa- ryfche Duimen, ’t welk, volgens den Regel van Cassini, de hoogte van het Land aldaar geeft ongevaar 2400 Voeten of vierhonderd Tos/es bo- ven Dy Ì { vor MET DE WAARNEEMINGEN INS Sieme. 13i ven de Oppervlakte der Zee (m). Zursch, in Switzerland , is, volgens de bepaaling van __ SCHEUCHZER, Maar 1246 Voeten, of ongevaar half zo hoog boven de Oppervlakte der Zee. De Grondvlakte van Neurenberg legt } als men de Mid- - delhoogte van den Barometer ‚door DorreLmar- JER waargenomen „ volgens den Regel van Bou- GUER berekent, maar 1r22 Voeten hoog. De top van den Berg Pauda, in Siberie, zou, vol gens de Rekening van den Heer GmeLiN, uit de daaling van den Barometer, ruim rooo Tos fes boven de Oppervlakte der Zee zyn, dat is om- trent 3 van de hoogfte der Alpifche Bergen. De Waarneemingen van den Heer GMeLIN en zyne Reisgenooten, zo ten opzigt van den Barometer als van den Thermometer, ‘zyn, naar hy getuigt, met zeer veel zorg en oplettendheid gedaan. De groote ligtheid van de Lugt; op die Plaatfen , deedt zig befpeuren aan de Ongemak- ken, die zy , te K#achta komende, onderhevig mees ook zyn Ontfteekingen der Oogen al- daar „ (m) In dat zeer fraay gedrukte Werk, de Flora Sibirica, is daar omtrent ‚in de Prefatio pag. Lx, een groote druk- feil. Daar ftaat naamelyk, bis mille guadringentarum Or- Eyiarum cum dimidia, dat 2400! Toife zou zn. Uit het voorafgaande en volgende blykt, dat h-t ongevaar 2400 Voeten of goo Toifes wil zeggen. Volgens den Regel var Boucuver vind ik, uit die hoogte vän den Barometer ; 417,3 Toife voor de hôogte van Kiachta boven de Opper: vlakte der Zee. 6) MV. Deer. la il 132 VERGELY&ING DER KOUDE VAN DEEZEN Winter daar een Landkwaal. Op dat de Barometer geen te groote aandoening zou hebben van de overmaa- tige Koude, werden ’er, op de Bergen , groote Vuuren geftookt. Wanneer de Heer GMELIN op zekere Plaats kwam, daar hy eenigen tyd meende te vertoeven, zo ftak hy eerft den Ther- mometer in kookend Water , om te zien of de- zelve wel tot o zou opklimmen , en, indien daar gebrek aan was, deedt hy ’er eenige Kwik by; probeerende denzelven op gelyke manier, als hy van een Plaats vertrok. Men kan derhalve dee- ze Waarneemingen, ten opzigt van de naauw- keurigheid, niet in twyfel trekken. Een ding is ’er , waaromtrent onze Hoogleeraar zelf getuigt, eenig bedenken te hebben. Zyn Kollega, de Heer RicnMman, bezig zynde met Proefneemingen , omtrent de Uicwaafemingen der Wateren, te doen, en tot meer zekerheid ge- duurig de Oogen houdende op zyn Thermometer, nam eens waar, (terwyl de Lugt van het Vertrek droog was, en warmer dan het Water , daar de Thermometer was ingedompeld,) wanneer hy den Thermometer uit het Water haalde, dat de Kwik niet alleen niet reces, gelyk dezelve wegens de warmte van ’ Vertrek moeft gedaan hebben , maar zelfs tien of twaalf Graaden zakte. Dit kwam hem zonderling voor, en derhalve herhaal- de hy de Proefneeming meer dan eens met den zelfden Uitflag. Eindelyk ontdekte hy, dat, in- dien hy den Thermometer afdroogde van de Vog- tig- dima! pe MET DE WAARNEEMINGEN IN SERIE. 133 tgheid, welke ’er van het Water aanhing, de Kwik aanftonds rees, en in ’t kort die hoogte be- reikte, welke overeenkwam met de warmte van % Vertrek; maar dat de Kwik, als hy den afge- droogden Thermometer op nieuws met Water bevogtigde, aanftonds weder zakte. De Vogtig- heid, aan den Thermometer van buiten kleeven- _de, feheen, in dit Geval, de eenige oorzaak van de daaling van de Kwik (#). Hy ftelt derhalve voor , of ’er in de Siberifche Waarneemingen ook eenige Vogtigheid, % zy van het Water, daar de Thermometer in gedompeld was, of van de Plank „aan den Bol gekleefd mogt hebben, hoewel hy alles zorgvuldig hadt afgedroogd; en of daar door ook een grooter daaling in de Kwik veroor- ‚ zaakt kon zyn. Zou niet, (vraagt hy ,) de Thermometer , die in het Voorportaal van myn Huis opgehangen was, dewyl de Lugt aldaar een weinigje warmer ware dan daar buiten , met eenige Vogtigheid hebben kunnen overtoogen worden; op even de zelfde manier als wy dagelyks, in den Winter- tyd, aan de Venfterglazen der Kamers zien ge- beu- (n) 't ls aanmerkelyk, dat de Heer MaurrenTuis in Lapland iets dergelyks bevonden heeft. Want toen hy den Thermometer van Réaumur , bevrooren zynde , in zyne Kamer bragt, zakte dezelve, op ’t oogenblik dat de Brandewyn ontdooide, vry veel, en het duurde eenigen tyd, eer dezelve weder opfteeg tot den trap der warmte van de Kamer. Ourgnrer, Voyage au Nord, als boven. V. Deer. 13 £34 VERGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN Winter, beuren? Doch hy verbeeldt zig , dat hoe groot ook die Uitwaafeming ware, zy de Kwik niet meer dan go Graaden zou hebben kunnen doen daalen, en dan bleeven ’er nog meer dan go onder © van Fahrenheit over (o). Dit alles overweegende, zal de ongeloof baar+ heid geheel verdwynen, welke fommigen gevon- den hebben in de Waarneemingen , die men on- _ langs aangaande de Koude van Decemher 1759 ont- ving, uit de Ooftelyke deelen van Duitfchland. Im- mers men vernam, dat op een Kafteel of Slot te Greiz in Saxen, toebehoorende aan den Graave van Reufs, de Kwik in een Thermometer, den 16 van die Maand , geftaan heeft op 59 Graaden onder het Punt van Vorft, volgens de Schaal van —__ Fabhrenhest, dat is 18 Graaden onder o. Dit Slot, naamelyk, moet zeer hoog leggen ten opzigt van onze Provinciën ,dewyl de Barometer , diestyds, aldaar ftondt op twee a. drie Liniën boven de 27 Paryflche Duimen , dat nagenoeg maar 28 Ryn- landfche en 29 Engelfche Duimen is: terwyl de Kwik hier te Lande toen omtrent 39 Engelfche Duimen tekende. De Lugt, nu, is altyd hoe hooger hoe kouder, en daar door legt een Plaats ook vryèr op den Wind. * Dit zal miffchien ook de reden zyn, dat de daa. : ling (o) Zie Prefatio ad Floram Sibiricam. pag. LXXIX, LXXX. Uit welke dit Verhaal der Waarneemingen in Siberie t'ce- memaal getrokken is, en gs MET DE WAARNEEMINGEN IN SIBERIE. 135 ling van Réaumurs Thermometer , op dien zelfden 16 December, te Praag „door de Jefuiten , op hun _Obfervatorium , is waargenomen tot 19 Graaden onder ’t Punt van Vorft, dat met ro® Graaden onder o van Fahrenheit overeenkomt. Te Maag- deburg was zy, den 14, op 154 Graaden onder ’ Punt van Vorft, volgens Réaumur, of omtrent 4 Graaden onder o van Fahrenheit, en te Weis- Jenfels heeft men, den 19 dio, de Koude op 165 Graaden van Réaumur, dat is 5t Graaden on der o van Fahrenhe:t, aangetekend. Toen ter tyd was zy, in de Nederlanden , wel zwaar naar den tyd, doch zo overmaatig niet, en bereikte op ver na niet de Koude van ’ Jaar 1709 of 1740. Wy hebbenze te dmflerdam, in die Maand , niet laager dan tot 18 boven o van Fahrenheit, of 14 Graaden onder °t Punt van Vorft „bevonden (p). Het (#) Hier omtrent zou egter een merkelyk verfchil kune nen zyn tuffchen de eene Plaats en de andere, zo dat wy dit niet voor den trap van Koude in de Nederlanden in ’t algemeen kunnen nog willen opgeeven. Want in de Pbil. Transaft. vindt men een Brief van den Heer TRE MBLEY, dat hy te ’s Gravenbage , den 9 January 1757, de Kwik, volgens de Schaal van Fabrenbeit, bevonden heeft 3 bo= ven o, en dit op den zelfden Thermometer en op de zelf. de plaats, daar hy ze, in ’t Jaar 1740, 2 Gr. onder o gezien hadt. Ondertufchen is op Zwaanenburg, in de geheele Maand Fanuary 1757, geen laager Aantekening dan 11 Gr. boven o: dat 8 Gr. op een zo kleinen affland verfchilt, V. Deer. l 4 x 136 VERGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN WiNTER Het kwam veelen ongeloofbaar voor, dat de Koude in de Maand Decemter , op de gemelde Plaatfen in Duitfchland, grooter zou geweeft zyn. dan in ’t Jaar 1709, en dit is ook nog niet bewee- zen. Men zou moeten weeten, dat in dat Jaar, op die zelfde plaatfen, Waarneemingen met goe- de Thermometers gedaan waren. Die ervaren Konftenaar , Fahrenheit, bragt in dat Jaar zyne Thermometers , wel is waar, tot volkomen- heid (9) „en in dien ftrengen Winter is de Kwik, op Ysland, tot de o gedaald geweeft (r): maar dit Punt hadt Fahrenhest bepaald door Sneeuw of gefchraapt Ys te mengen met Armoniak-Zout , ter- wyl het hard vroor, en daar in den Bol of Rol van den Thermometer te houden Cs): zonder dat er , zo veel ik weet, bewys is, op welk een trap van Koude de Thermometer, toen ter tyd, op die Plaatfen van Duitfchland heeft geftaan. Zelfs vind ik op de Thermometer-Schaal aangetekend, dat de Koude te Frankfort, in * Jaar 1709, ge- weeft is tot 18 Graaden onder 5: ° welk alle re- denen beneemt, om de Vergelykirg zodanig te maaken, als of de o de Uiterfte Paal geweeft was van de Koude in Duitfchland , in Jaar 17094 ge (@) Musscnennnorr, Elem. Phyfice. Leide 1748, P 418. (r) BoERHAAVE, Chemie, Vol. I. pag. 174. (s) MusscHeNBROEK, Additam. ad Tentam. Florent, pag. 12. “Mer DE WAARNEEMINGEN IN Siorrie. 197 gelyk men in de Nieuwspapieren meer dan eens heeft zien doen. Ook is ?% aanmerkelyk, dat in SFanwary deezes Jaars 1760, toen de Koude in de Nederlanden veel ftrenger was dan in December te vooren, ko- mende naamelyk hier te Amfterdam tot 9 boven o, of 23 Graaden onder % Punt van Vorft; de- zelve te Frankfort , volgens Waarneemingen op den Thermometer van Réaumur gedaan, de o van Fah- renheit nog niet bereikte , zynde maar gewecft tot 13} Graaden op den gemelden Thermometer 4 datis 1 boveno. Te Stokholm is de Kwik, den 7 January, tot 29 en te Upfal tot 31 Graaden gedaald geweeft : zynde het aldaar kouder dan men in eenige Jaaren hadt beleefd. Van Peters- burg hebben wy zekere Berigten, dat de Ther- mometer van Fahrenlest aldaar, den 28 Decemler 1759, ftondt op 31 Graaden onder o, of volgens de Schaal van De Plfie, die aldaar meeft in gebruike is, op 2027 Graaden. Den 3 February 1758 was de Thermometer nog iets laager geweett, zynde toen 64 Graaden onder % Punt van Vorft, of 32 onder o van Fabrenheit. De grootfte Koude, in % Jaar 1740, was aldaar aangetekend tot 28 Graa- den onder o. 7 De Heer Bornmaavr verhaalt, dat, toen men de Koude „die door Konft gemaakt was , met ‚Geeft van Salpeter by Ys te gieten, tot 40 Graa- den onder o bragt, de Geeft van Salpeter dunne, V. Deer, 1 5 Ícher- 238 VereeLvkrNe DER KoUDEvAN DEEZEN Winter Scherpe Kryftallen fchoot, van een half Duim lang, ja dat dezelve als bevroor @. lets der- gelyks heeft men te Petersburg in die zwaare Koude gezien: dat naamelyk de Geeft van Salpe- ter zelf Ys-fpitfen maakte, gelyk Water dat be- gint te bevriezen: doch wat aanbelangt de Proef- neemingen „ aldaar toen in ’t werk gefteld , om, door Ys en Sneeuw te mengen met Sterk Water, de Koude te brengen tot 400 Graaden op den Thermometer van De Plfle, dat 268 onder o op die van Fahrenhe:t zou zyn; zal men: beft doen nader beveftiging af te wagten. Immers het komt wat onbegrypelyk voor, hoe men het Sterk Wa- ter, dat byna van de zelfde natuur als Geeft van Salpeter is, in die fchrikkelyke trappen van Kou- de heeft kunnen uit en over gieten; daar deeze Geeft reeds op 40 Graaden onder o bevrieft, ja zo ftyf bevrooren was, naar de Heer BorrHaaA- ve verhaalt , dat men ze niet dan met geweld uit de Pyp kon fchudden (2). Omtrent het bevrie- zen of onbeweeglyk worden van ’t Kwikzilver in den Bol des Thermometers, zullen wy ook ons oordeel nog een weinig opfchorten. Een groote verwarring geeft, in het nazien van de Waarneemingen die hier of elders gedaan zyn, en inzonderheid in het vergelyken van de- zel. (£) Chemie, Vol. IL. pag. 164. _(v) lbidem, es hl Kade Tr pe e é Pt f Erld, mart sihh io behan sat et Ht ‚f kg EN: 0 Vat EA 0 A Ht BA - Blaak ost iN Dt EAI > : a | rbe otd : Fik 1 8 dk len APE Re hs 4 enne er ee ú s Ne RE 4 ’i En erts EAGER : Rd Ú: Ë LEK. ie 4 Hi hee PUR: $ Et & is 1 id PEDT & í 4 e Eh RE 27 4 À old eit ke: Lt fe rrd Hf dd và E TES als 18 3 if! ir ee bf it N Kral 4 slop 1 shr edn ik adhke d des a kn Praie sj isin. ár EN hi 50 fiat ke AAS Ae FANS ME. OT, N 14: hike bike We 7 e BE ILA I otter 200 > { ï \ tie Kd bidt brit nld 9 Lod hk 8 3 re 4e) dier Pk 4 wt _ a E , * ve | w/ 4 Ô 1 ' be] Í ee ETE ‚ w Ki 14 1 LN ris LD n Ee Wi vs „aa > denn! ef p B … REUNK j PrEn hed haden hiedek Pr. XXXIV. Ver geking er THERMOMETER-SCHAALEN DeLTsle PE C Raaurars Water kookt, — zêro ee E Ene RIA EF Son, 6 ns Jitte Ek är le) ae ard’ 1 drerukan| iLoy £ AE 5 Aynan. il s750 48-A Garthagenas deer, pars Warm Weer 32 32 Gray zele, ze ec) Er „ude te GeMaarien 26236-23005 AHO CS Go. Punt van Vorst VrinzenpWeer obu Harpe Vorst zó;} Ferre Koupe zei Gy EsSlse ge Greiez en 1Saxrer, 16-Dec 2750 If LBrandery Pd dermest Gp se, Zer hrg 2758. Sok, Ay ún Siberie, 9 Moria Chas van Cran dez, &o en de Solsrga ie Stberza HO enten AirengärsÂt en a 2738. AED. 20 Doc4736. Zig H270-- rene lAjje ee Ottagd 275 - zl Hg Jan. ari.arzs- en ep Lien 700 Jorise, € | HE cal met malkander, het verfchil der Thermo- __meter-Schaalen. Voor eenige Jaaren rekende Me die van Muf]chenbroek, Fahrenhesten Prins, voor een zelfde Schaal (w): doch federt heeft de Heer MusscHenBrorkK zyn Schaal geheel veranderd, volgende „eenigermaate het voorbeeld van De’ Plfle;, dewylhy beft oordeelde, niet op- en ne- derwaards, maar één koers heen te tellen, op de geheele Schaal. Om die reden begint deeze ver- „maarde Natuurkundige thans de Schaal , en ftelt zyn o , op ’t Punt van Kookend Kwikzilver, dat volgens Fahrenhest 6oo was, en telt van daar pederwaards , zo dat hy, daar de o van Fahren- heit is, 6oo heeft, voegende dan nog roo of zoa Graaden daar by, om de allergrootfte Koude, die nu laatft ontdekt is, daar op te kunnen plaat- _ zen (x). Indien egter de Waarneemingen te Pe- tersburg, op de door Konft gemaakte Koude, in deezen Winter , geloof verdienen (y), zou dee- ze Schaal, van 7oo of 800 Graaden , nog te kort zyn. Tot vergelyking der Waarneemingen met de ‘Thermometers , die thans meeft in gebruik zyn, is ‚(w) Zie Pr. XXXVI, in't IL, Deer der Natuurkunde van DeEsAGULIERS. (x) MusscHenerorEkK, Elem. Pbyfice, Leid, 1748. Pp. 419. (9) Zie de maaftvoorgaande Bladzyde. V. Deen. Y ' 140 VERGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN Winter is hier nevens gevoegd een Tafel van drie ver- fchillende Schaalen, te weeten, die van De Pljje, Réaumur en Fahrenheit. (Zie Pr. XXXIV.) De kolom aan de regter Zyde, die van De /Ifje is, begint meto, ’t welk overeenkomt met de ara Graaden van Fahrenhett en met 80 van Réaumur: zy eindigt hier met goo Graaden , t welk gelyk flaat met 148 onder o van Fahrenhe:t en met 80 van Réau- mur onder ’t Punt van Vorft. De Schaal, aan de {linker zyde, is die van Réaumur, tot Bo Graa- den boven en 80 Graaden onder het Punt van Vorft. In ’t midden is geplaatft de gewoone Schaal van Fabrenhe:tt, daar 32 het Punt van Vorft is; doeh om dat het gevoeglyker fchynt, immers nu dat ’er nog veel trappen van Koude, onder o, in de Natuur ontdekt zyn; de Telling van ’ Punt van Vorft of Bevriezing van *t Wa- ter, dat een taamelyk vaf? Punt is, te beginnen; zo zyn aan de kanten, wederzyds, Getalen ge= fteld, die van dat Punt, op- en nederwaards, vermeerderen , tot 176 toe. Men heeft die Ge- talen met 16 laaten opklimmen , om dat dit de gewoone Verdeelingen zyn in de Schaal van Fah. venhe:t, waar van men de grootte der Graaden behouden heeft. Dus kunnen de Schaalen van De P1fle en Réau- mur „ beiden, op ’t oog gemakkelyk vergelee- ken worden met deeze veranderde Schaal van Fahrenheit. Voorts toonen de gebroken Ly- nen, } _ Mer DE WAARNEEMINGEN IN SIBERIE.” 14% , Ke- nen, dwars over de Schaalen heen loopende, de Getalen aan van deeze drie byzondere Thermome- ters, die volmaakt overeenttemmen: maar, be- halve zulks, zyn, aan deeene zyde der Schaal van Fahrenheit , de gewoone Punten aangeweezen, die men op den Thermometer vindt, te weeten, 323 163 Os 169 323 485 649 80, 96, waar van geftippelde Lynen wederzyds afloopen naar de Schaalen van De Plfle en Réaumur, daar zy de Getalen aanwyzen „ die volkomen met deeze Punten overeenkomftig zyn. Dus wyft het Punt o, volgens Fahrenhett, 1765 op den Ther- mometer van De /lfle en 144 op dien van Réau- ur; dat is ga onder ’ Punt van Vorft, op de veranderde Schaal van FaArenhest. Zo komt ook de 96 van Fahrenheit niet juift met de 96 , maar met 965 van De Plfle overeen, en met 28; van Réaumur „dat is 64 boven ’t Punt van Vörft, vol- gens de veranderde Schaal van Fahrenheit: en even zo met alle andere Punten. Aan de regter zyde van den Tafel zyn gefteld de Aanwyzingen van de Gefteldheid der Lugts volgens den gewoonen Trant, doch in benaa- ming een weinig veranderd. De Bloedwarmte is hier, gelyk gewoonlyk , op de 96 Graaden van Fahrenheit gefteld; hoewel men weet, dat zy in een gezond Menfch zelden tot dien trap klimt ; dat zy in Kinderen wel komt tot 94, doch in Bejaarden doorgaans tot ge Graaden zig be- V. Deer. paalt, tan VERGELYKING DER KOUDE VAN DEEZEN Wintir paalt (z). Behalve het Punt van Kookend Wa- ter, dat ook merkelyk verfchilt naar de Zwaarte van den Dampkring (a), en van Kookende Spiritus , dat is fynfte Geeft van Brandewyn of Alkohol , zyn ’er bygevoegd de Aanwyzingen der trappen van Koude, op welken Brandewyn en Geeft van Salpeter bevrieft , volgens de voor- gemelde Waarneemingen. Fahrenheit tekende 22 Graaden by het Punt van Vorft, en de ruim- te, die er was tuflchen zyne o, door Ys en Armoniak-Zout verkreegen , en dit Punt, in 32 Graaden verdeeld hebbende , verlangde hy de Schaal, volgens die Maat, naar boven , en dan klimt de Kwik, zegt de Heer Musscuen- BROEK, in Kookend Water tot 214 Graaden (4), doch als het in de open Lugt kookt, digt by de Grond, tot ora Graaden (c): zo dat men dit Punt van Kookend Water behouden kan. Aan de andere zyde van den Tafel (Pu, XXXIV ) zyn , zo boven als onder ’t Punt van Vorft, getekend eenige aanmerkelyke trappen van Hitte en Koude, die in de Natuur plaats gehad hebben 3 inzonderheid de genen , waar van (2) Boernaave, Chemie. Vol, H. p.192, 207, 213. (a) DesacuLreRrs, Natwurkinde, Il, D. p. 374. (B) MusscHENBROEK, ddddit. ad Tentam, Florent. p. 13. (c) Sub Aere aperto, prope Solms. Idem, Elem. Pbyfice: Leid. 1748. p. 419. MET DE WAARNEEMINGEN IN SIBERIE: 143 van in deeze Verhandelingen te vooren (d), of in dit Vertoog is gefproken. Met kleine Stip- Iyntjes is aangeweezen „hoe veel Graaden zulks, volgens den-Thermometer van Fahrenheit, op de gewoone Schaal bedraagt; em, dewyl die van de zwaarfte Koude, in Siberie, op den Thermome- ter van De Z'Ifle waargenomen zyn: ziet men de Graaden, van die Waarneemingen aan de ande- re zyde, in de Schaal van De in ook aange- tekend. Deeze Tafel heeft tot Vergelyking der Waar- - neemingen, die op verfcheide ‘Thermometers ge- daan zyn, of tot overbrenging uit de Graaden van den eenen in die van den anderen, een zeer gemakkelyk gebruik. Men behoeft flegts te let- ten op ’t getal der Graaden „ die met elkander een even groot gedeelte maaken van elke Schaal. Willende, by voorbeeld, weeten, hoe veel de ri2 boven o, van Fahrenheit, is in de Schaal van De PlIfie: wen trekke het van 122,reft ro: dan, om dat 18 met 15, dat is 6 met 5 Graaden in deeze Schaalen overeenftemmen; zo Zeg s 6 geeft 5, wat ro: komt 85,’ welk, by 75 gedaan zynde, geeft 83: voor de Graaden , welken het Punt van 112 van Fahrenheit by De PIfle even- aart. Het Punt van 96 in de Schaal van Falren- _heitis zo boven 86, dat met 24 gelyk ftaat in die van (d) Zie het IV. Deer, bl.455, enz. V. Deer. 144 _ WAARNEEMINGEN OP DE Koupr, van Réaumur: zeg dan, 18 geeft 8, of 9 geeft 4; wat ro: komt 44 voor ’ overeenkomftige Punt in de Schaal van Réaumur. Wederom: 226 in de Schaal van De Plfle is 1 meer dan 225: om ’ zelve over te brengen op die van Fabrenhett, zo zeg, 5geeft 6, wat 1: komt 1}, en, dit by 58 geteld, geeft 59!, voor de gezogte Graaden. In+ dien men; eindelyk , rekenen wilde , hoe veel > Punt van 4oo Graaden , op de Schaal van De Pifle, zyn zou op de Schaal van Fahrenheit, be- hoeft men wederom flegts te zeggen: 5 geeft 6, wat 100; komt rao: dit by 148 gedaan , zo heeft men 268. Op zulk een wyze zyn al de overeenkomftige Graaden, die tuifchen de Hoofd- verdeelingen in deezen Tafel aangetekend ftaan ; ten naauwkeurigfte bepaald. Een voornaame reden, tot het opmaaken van deezen Tafel, is geweeft de byftere gebrekkelyk- heid der Vergelykingen, die men omtrent deezé Punten, by gelegenheid der Waarneemingen op de zwaare Koude van deezen Winter, Aeridheilë maalen heeft gezien. Els WAAR- WAARNEEM INGEN omtrent de LUCTSGESTELDEEID ‘te AMSTELDAMS in January. 1760, Barometer. Therm. Winds Streek. Weder. D. °smorg. °s midd, 'sav.jmo; mi. av.|’smorg. °s midd. ’sav, Genie en mpm. mg mn | ne 5 | al29. 1529. 2529-185145, 43143 | ZW 22 | 3 4 [39/4234 sl 45 6 [34/4137 | ZW ZW. | ZW |Betr. gen W | _N [Mift, vorft, ZW |ZW Betr, held, A= 7E 8 |—B [38/39/39 | ZW | Z | Z|Mitig. si |= 6il— 7 [34136 132| ZO [| ZO | O [Sneeuw V.. 6 Tij 8 | 9 30/31127| O O O [Bettr-—= 2-11 {30,0 [30 1 23126124| NO-[-O O \Vorft. {ns 8130, 2i— 3 |— 35|23126/19}O t‚_NIO t. NOt.N— Helder, 9 Zij Zil 3 |ZO)2I 20 [O t‚N|Ot NIOtN Mitt, vorft, lol 2 |= I |— Osf23|26/23 | O O O-|Betr.{neeus II Oo |— or— 2ij25|2828| O Oo O- Wind, vorft ia 44 — 21416 ra) O Oo O |— — held, 13j= O, 29.10ïl29g. oil O|I4 14 | O (Ot. ZIOt Zi —_— 1429. Sij— BE— 8517/2427 [O0 t‚N/Ot.N| NO Betr, (neey. 1sl—roilgo. o 30.2, |26|27 \27 NOINWINO | —- 16/30. 3 |— 3 |— 3: 26/34. |35 ZW|-ZO |Z W Betr. reg. 1 Jij A |= hi 28|311/27| NO | -O O-[\Vorft, Mits 18 Aij Aij 443136 35 | NO | O | _O |— dooyw. 19 S= | Az 34/35 [34 [W t‚N/ Wt.N|Wt NiBetrokken. 20 4 |= Zij 3 31l30l28{ ZZW | ZW —Aardbev. gij Bij 2020 U 29/28 33/ ZW | Z Z Mitt; vorft. 22/29, 11/29. ij 1E 34139133 | W { W j W |[Held, vorft, 23/30. 0 |— IIi 9 {36/37 136 | “W [ZW |Z W Betr. held, 24129. di 3 (— O:139|42|42 |Z W | ZW |Z W |Reg, florma 25/28, 1I— II — 3 4141139) WW {|W WW |Wind, held, 26129. 3 — If I|39/40(38| 2 W |-ZW | W |Betr. regen. 2 Ki 3 2134140137 | W-j W| W_ Held. vorft. 28/28 (28,10;/28.102137|42 142 Zj | ZW |Z W Reg. wind. 29 9 [29.4 144/43137 |Z W| ZW | W- |—— (neeus 30/29: 7 29.8 |—= 9 [35/39 1361 ZW | W_ {NW \Vorft, held, Wt 31 Io; 11:130.0 [33/40 [35 _Hoogfte Barometer d. 30. 4£\ Laagfte Barometer d, 28.9 9 E Middelb. d, 29, 64° Hoogte Thermometer gr. 45 Mi Laagfte Thermometer gr, 9 j „NV, Deer, ‚NIW t.N WIN Denn mnd Middelb, gr. 27. K WAAR: WAARNEEMINGEN omtrent de LUGTSGESTELDHEID te AMSTELDAM, in February 1760. Barometer. B. ['smorg. >s midd. ’sav. Therm. I|3o.0 [29 103f29.8 (31 (38 |38 ZO 229. 8; tof 30. 0!/38 ‚39 36 NW 3'40.2 30.2i}— 3 [32138 135) NO dj 3E 3, [302,29 |30[ NO 5 29.113/29: oï25 '32 |26} ZO 629,9 |— gil—to [26 '34 |3o| Z 7 | 18 [27 [36 |34) ZW 3|30.0! 30. 14130. Ii 129136 35| ZW 9 |— Oo 20.r31337 42 |39| ZW 1O— O|— 2 [30-3340 [44 |36/ ZW II 35— 3 3:40 [46141 ZW za 4 — 3i— 1ilgo |46 43) ZW 1329.8529.8 [ag rr [44 |44 139) ZW m4 5 — 3 |— 814343 33) Z I5l— 5E— 628.11 [40 44 146/ ZW 16— 0 |— 3'29 5 [40 (44/40) W rj 32 |— 6;136 40 38| ZW I8— 8E—ro |—10}136 |42 (37) W 19j— 9i— 6 |— 1 [32 41 (37) ZO 2ol— ój— 0 |— o5|36 [43 (38) ZW ar— ri 6 |—10:/36 |35 [34 NO 22|30.2 |30.3 [30 4,132 33 |30j NO 2 4 | Zij — oÂj29 35 135) ZO 24/29. 9ij29.9 |29.7:)36 (44 |40) ZW asl 6 |— 6ij— 8 [38 [42 (36/W t‚N 26/—10 |— KE mn 7 |36 42 136/ NW 2 4 — 3 4 [4O [41 (36) ZW 28|— 7 |— 10; 30.0 JAL |44 (39 NO 29[30. 2 [30.3 |— 4:|37 4 [38 NO Hoogfte Barometer d. 30. Laagfte Barometer d, 28. 11 Hoogfte Thermometer gr. 465 Laagfte Thermometer gr. 25 j Winds Streek. { Weder. mo mi. av |'smorg. 4 midd. ’sav Gefteldheid. Z \Vorft,regen. NO [Betr. —— NO \Vorft, held. NO \—= betr. Z \Held. vorft, ZW |— betr.held, W |— vorft,bet. ZW |Vorit, mift. ZW [Helder. Ww |Betr. helder, ZW |Miftig, held, ZW [Betr. helder. W |Regen,wind, ZW |Reg. ftorm. ZW |= —— NW Storm. held, NW |Mift, betr. NW Helder, mit, ZO |Mift, fneeu. (ZW Helder, betr. NO (Sneeuw, hel NO |Vorft. Z |—=held.betr. ZW Regen. _W_|Sneeuw,bui. NW |_——= ——= W == ——— N (Betr. helder, NO Jl 45 k Middelb. d. 29. 7 } Middelb. gr. 35% WAAK: \ WAARNEEMINGEN) omtrent de LUCTSGESTELDHEID te AMSTELDAM) « in Maart 1760. Barometer. Therm.t Winds Streek. Weder. D.\® morg. ’smidd. ’s av, mmo. mi.av.}’smorg °smidd. ’sav.} Gefteldheid. heemst 25138136| NO | NO ; NO [Betrokken. Sens Id, 32136 38INt.Wj NW [NW |— vorft, mift. „3 — @ |29.111|29. m2 |40/4439/ _N N [_N Regenagtig. 4\— Oo |3o.0o'|3o. 1 [36/40,37) NO | NO | NO |Vorft, helder, sl— oîl— 1 |—'2 |39/4333) NO | NO [NO |Betrokken. 6l— 2il— 3 |— 3.140)45138/ NO | _N N [Vorft,helder. — 3 3214114840 NW [NW N [Helder. | 4414614841) NW [NW [NW |— — 2 le 2 | 2 |42/48 43 W | W 4 Betr, helder. 3 EPN 38143136/W t.Z| ZW | ZW |—— — 36|5148[Zt. O| Z Z [Vorft, regen. 13 7 ET 8 \sijsij47) ZW {ZW | ZW |Betr. reg. ft. — 9346/52|47| ZW [ZW | ZW |Buijig. ie 11 |48\51)45| W_ | W | W (Helder. 4öjscja5) ZW |ZW| ZW Betr. regen, 4 146'48/46) ZW [ZW INW |— —= a8l— 9 11230. B135|38|35| NO [NO| O |— helder. 30. 12— 1 |34/41}41j ZO | ZO | W |Vorft, betr. 29.113 29. 1O/40'51|39| NW |ZW | Z |Betr. helder. — 7E 75143147|421Z t. O/ ZW [NW |—reg.helder. ii 8:143147|41) NW NW [NW (Helder, betr. |— 11Â/43 46/40) NW [Nt.O[ NW |Buijig. 4 40)47l42| NO | ZO [| ZO |Betr. helder, 29.9; -— 10 14348}43) ZW | NW{NW Buijig. 46143| NO | NO | O |Betr. helder. 27|30, 14/30. rij— 23145/44|42/0 t. NiO t.N|OtN | Helder. 28— 3 RET 47461410 t. NiO t‚N|Ot.N 47/4510 t. NO t.N[OtN| s2fsol NO | NO |OEN| 56490 t‚ NO tNIOtN' . wolkig, van Barometer d. 30. 5 \ Laagfte Barometer d. 29.4 f > Middelb. d. 29. rot Hoogfte Thermometer gr. 56 t Laag{te Thermometer gr 32 j iel zr, 44 V. Deer. K 2 WAAR- WAARNEEMINGEN omtrent de ZK RN T E ANS MEL D A In de Maanden Sfanuary, February en Maayr, des: Jaars 1760. E voornaamfte Ziekten zyn in deeze Maanden geweeft, Rheumatieke Koort jen, die zig voornaa- melyk na het minderen van de groote-hevigheid der Koude openbaarden „en by de Aderlaating vondt men het roode deel van % Bloed , in fommige Patienten, niet geftold maar vermengd met het Wateragtige, heb- bende boven op een witte Slym, die van het overige afgefcheiden fcheen. Mooglyk, dat de Bloedbolletjes, door de ftrenge Koude bovenmaatig te famen gepakt geweeft, naderhand, door de fterke uitzetting, hun Veerkragt verliezende, in de Wey ontbonden zyn geworden. Immers in veelen waren ook deeze Ziek ten zeer gevaarlyk „ en in fommigen doodelyk. Men hadt insgelyks Borftzickten , Pleuris en Kinderpokjes ; als ook hier en daar Afgaande Koortfen , zo anderen- daagfe als derdendaagfe, en fommige Zieken bleeven Sleepende Koortfen by , als of zy niet weder tot her= ftelling konden komen. Alseene Byzonderheid tekenen wy hier nog aan, dat het van den 12 Sfanuary’s morgens, tot den 14 dto » morgens ‚ vyf Duim Ys gemaakt heeft; zynde dg Koude, van den 6 tot den 14, zeer fel geweeft, Aart ree rasteren AT ‘ont NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN, MET AANWYZINGE DER BERENT hp TP ERE KOEN p VAN vnd wah BANGEN ‚ GESLACHTEN zn SOORTEN d VOLGENS DE LAASTE srenteidideN ds VAN DEN HEER CAR. LIN NZ US; Ridder van de NUMfer à in Swweeden, ’s Konings eerfters Lyf-Medietis, Hoogleeraat în de Genees- en Kruid- kunde te Upfal, Medelid van de Koningklyk Sweed- Sche. Akademiën te Upfal en Stokbolm, van de _Berlynfche , van de Ruffifch- en Roomfch-Kei- _zerlyke , als ook van de Sócieteiten der Wee- venfchappen ‚te „Londen , Montpellier, Touloufe, Florence, enz, 4 (Getrokken uit C. Linnat Syflema Nature. Edit. X. “_reformata. Hoimiz, 1758.) SEESEIEGENGENIIEENAENEESN VOND EID ING. r NE Liefhebbery om Vogelen op te zetten en hunne Neften en Eyeren te verzame- len S onder onze Vaderlanderen hand over hand: ‚V. Dezi. E toe 150 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN , toeneêmende, heb ik begreepen, hen, die geen Latyn verftaan „ geen ondienft te zullen doen met het Samenftel der Vogelen, zoo als het nu door den, beroemden Heere C. Linnzvs hervormd in rde is gebracht , in hunne moedertaale mede te deelen; ten einde zy , daar uit de Kenmerken der onderfcheidene Rangen-en Geflachten duidelyk leerende kennen, en de byzondere foorten van Vogelen ter rechter plaatfe aangeweezen ziende, hunne Verzamelingen in eene welvoegly ker fchik- kinge dan men doorgaands vind , zouden kunnen in- richten; neemende dezelfde orde in acht omtrent de plaacfing van de Neften , op dat men met één opflag elks Vogels byzonder Konftftuk en Eyeren zonder mistafting mog befchouwen : men nommere tot dit einde de doozen der Neften met hetzelfde getal of merk, welk op het voetftukje of kasje van den Vogel ftaat; houdende voor de Neften , zoo wel als voor de gezamentlyke Vogelen van éen Geflacht, afzonderlyke plaats, dat is, om dui- delyker my uit te drukken, geen Uilen-neften by die der Valken, geen Eènden-neften by die der Aakfteren of Ravens op den zelfden plank of in ‘dezelfde lade, maar op een afzonderlyken plank of in eene andere lade plaatfende. Dewyl dit nu een werk van vry. veel omflag is- en zeer vecle Liefhebberen de noodige ruimte niet hebben om by de Vogelen ook de Neften in orde te plaatfen, zoo wate het te wenfchen, dat de Heeren Vo- BN CEA in place van op alles te vallert Wat ‚- VERBETERD DOOR DEN Herm C. Lunnzts. zet „wat flegts Vogel heet, en hunne kaffen te vullen met van alles wat, zìg voorftelden om telkens maar op één geflacht van Vogelen te gelyk zig toete leggen, en alle de byzondere foorten en Neften van dat ééne geflacht te verzamelen, eer zy tot anderen overgaan. Zoo zouden 1. onze Vader- landfche Vogelen in den kortften tyd en beft ter kennifle koomen ; en 2. de byzonderheden van hun- ne huishouding (de Ziel der Natuurlyke Hiftorie)) te gereeder vernomen kunnen worden. Het zou my meer genoegen geeven , alle de LANG-PooreEn of SrerT-Loorers van dit ons moeraflig Vaderland met hunne Neften verzameld en zoo veeldoenlyk de byzonderheden van elks Huishoudinge naage- gaan te hebben, dan een zeer uitgeftrekt, doch __altoos onvolkomen , Kabinet van Vogelen uit aller- lye Landen, van allerlye geflachten door elkander verward, en van allerlye foorten hier en daar ech ftuk twee of drie, te bezitten, zonder ‘er meer van te weeten dan de bloote naamen, en dat nog , dikwils, zeer gebrekkelyk. “Wat zou ’er voor een echt Liefhebber van de Natuurlyke Hiftorie der Vogelen aangenaamer zyn , en te gelyk zynen goeden fmaak in de Liefhebberye meer aan den dag brengen dan dat hy , in plaats van alles door malkander over hoop te haalen, zig in dit wate- rig Geweft toeleide op de verzameling en grondi- ‚ge kennifle der natuur en huishouding onzer veel- vuldige, opmerkelyke en overheerlyke Watervo- ‚ gelen; die alleen, met hunne Neften„ een zeer V. Dern. La uit- ‘io Her NÄrvbruyk SamenstEn pet VoorLen, m ‘uitgéttrekt. ó vreffelyk, en zeldzaam Kabinet zouden zuitmaaken? Hy zou overvloedig in zyn eigen Va- “derland vinden het geen als iets vreemds en onge- “meens aan! vreemdelingen met Goud ten duurften sbêtaald word: (Ik zie hier op het Bont „welk Gre- “be word genaamd, het welk eigenlyk niets anders is dan de bercide Borftvelletjes van de kleine en -groote Fuuten @D, van dewelken ik ongeloof- ‘lyke menigtens’in onze Plallen en Meyren ont- ‘moet heb.) De Nederduicfchie-Naamen der Vogelen, die mer ‘in’ die ftukje vinden zal, zyn, de Vogelen zelf Inlanders zynde, meeft zulken als onze Jaa- gers, Valkenieren, Vogelaaren , Kooilieden, en soie 1 vän onheuglyke tyden her gewoon zyn (°) Ook Aarsvoeten, Ryvers, gekúfde en ongekuifde Dui- kers genaamd. Dé kleine maakt een Neft welk op het Water dryft, 0) Deeze is de naam ar Vogélaarén, die‘af en aan het Eiland Wieringen in Zuider Zee, op de ondiepe Zand- “plaaten, de Eendvogelen én Ganzen met-Slagnetten (in '£ groot omtrent even eens toegericht als onze opene Vinke en Leeuriksnetten) gewoon zyn te gaan vangen. Zy zitten ver van het net in een vaftliggend bootje aan de treklyn?, afwachtende, dat ’erop het gekwaak van de, aan touwt- jes of -broekjes-onder het. Water met pennen in den gron vaftgeftokene, baanzwemmers of roepers, Vogelen uit “Zee binnen het bereik der netten koomen nederftrykeh of aanizwemmernsäls wanneer zy het net overhaaler, Hun bootjes los, Markee en na, de, baan, vaaren om, vk vangft van,onder t net te haalen „ en het zelve weder te leggen. ' Deeze “manter van Eenden vangen heet Dont- pen Een kundie én handig Doimnper-vangt; als de gelegen 0 f heid =d - V IN VERBETERD “DOOR. DEN Heer .C. Linneus. ' 153: zyn aan % gevogelte. te! geeven) Die näamen koomen zoo zeldzaam voor-(ook in de befte boe- ken daar „men zer eigenlyk zou-moeten yinden), dat ze den meeften Hollanderen vreemd geworden zyn; en by mangel. van optekeninge- wel haaft geheel in het vergeetboek geraaken zouden. —_ Daar eenige vreemde Vogelen in Linneus Sa menflel zyn aangehaald, welken met geene Neder- duitfche' naamen; bekend zyn „ heb ik de betekenis der: Latynfche of Griekfche “benaamingen:, van welken.de Auteur zig: had’ bediend , zoo naadoen- lyk was, in ”t Duitfch. gevolgd; haalende„korc- heids halve, uit allesde-reft der by-lrem aangere- kende Schry veren, agter elken Vogel doorgâands flegts- eenen vaan, by welken van denzelwen of omftandig gehandeld word of eene NEN te windenis. «> < wartore As | WEDI zie N. eid vry ed is, hondert Vogelen, of. daar omtrênt, pêenen dag; en van deeze menfchen heb ik verfcheide naamen van Eend- en andere.Water-Vagelen geleerd, welken niet gemeenzaaimn. zyn, ‚De weetenfchap van ec- nige andere -naamen ben ik verfchul ldigd aan de vrind!y- ke onderrechtinge van den geoefenden en grondigen Vo. gelkenner den Heere van Kurk in 's Hage; en ik eb daar ’t-noodig was ook gébruik gemaakt van de Neder- duitfche naamen, welken onze Vaderlandfche Reizigers en Zeelieden aan de Vogelen , die zy ‘in andere ‘wereld deelen.zagen, in,‚dertyd gegeeven hebben; houdendeik, Úy Eebrek aân beter; hier en daar eenen eïïkelen” vreem- densnaam ‚ by welken een Vogel in zyn: geboorte:geweft bekend, of nu door den Ridder Lingzus gedoopt is. eV. Deen. L'3 RANG» 154 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER Voorn, RANGSCHIKKING DER VEE ELN, ‚ Kenmerken der byzondere Rangen. TL. HAVIKKEN. De Bek (een Haak om “er mede te trekken) is meer of min voorover omgekromd,. Het bovenft Kaakebeen is achter zyn punt aan weerszyden met een tand ingefneeden. De Neusgaten ftaan open. De Poorten zyn, om ’er vaft mede te zitten, kort en fterk, voorzien van Vingeren, die onder de knobbeltjsg wrattig zyn ; met om- geboogen en zeer fcherpe Nagelen. Het Lyr is onrein. De Kop en Hals zyn fterk gefpierd. Het Vel is taai. De Leerrrocur deezer Vogelen is Gedier- te welk zy flachten, en roof gehaald van lyken en krengen. Hun Nesten zyn in de hoogte. Zy leggen gemeenlyk 4 Eyeren. Het Wyfje is voor- _ treffelyker dan het Mannetje. Het Mannetje houd maar één Wyfje. U. AAKSTEREN. De Bex (een Wig om er made aan lukken te broeken) is cenigermaate van maakfel als een mes, met een verheven rug. De „VERBETERD DOOR DEN Heer: C° Lives. 185 De Poorten zyn meeft gefchikt ónt voort te wandelen, korten krachtig. Het Ly r is taai gefpierd, en onrein. De LerrrrocurT haalen decze VoBslen uit allerlye ruigt’ en vuilnis. — Hun Nesten zyn in ’t ‘Geboomte. Het Mannetje voed het te broeden zättend Wifi Het Mannetje houd maar één W 7fi e. u GANZEN. De Bek (eene Zeef die door laat zj Per) is glad, met een velbekleedfel overdekt, en ‚aan de punt wat meer toegenomen. De Poo ren zyn gefchikt tot zwemmen en de Voeten gepalmd, voorzien van een ‚vlies tuffchen de vingeren. De Schenkels zyn famengedrukt en kort. Het Lrr is vet; bekleed met eene taaye huid; gedekt met Vederen van de befte hoedanigheden. ‘Word ligt garftig. De LeerrocuT deezer Vogelen word ge- haaid uit de Wateren, en beftaar in Plan- ten, Vifch, enz. Hun Nesren zyn meermaalen op den gronds De Moeder reikt den Kiekens geen eeten toe. | Doorgaans hebben de aren” veele Wy tjes. À V. Deen. L 4 IV. 156 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELENs IV. LANGPOOTEN of STELTLOOPERS. De Bex (een Stokje om er mede te perlen) is omtrent rolrond. De Poorten zyn ingericht om ser mede te waaden , en tot aan de helft der Dyen: naakt. Het Lryr is famengedrukt ; ; met een zeer dunne huid bekleed ; voorzien van eenen korten Staart. Is fmaaklyk. De Leer rocuT word gevonden in de Moe- ralen, en beftaat in allerlye Diertjes. Hun Nesten zyn meeftal op den grond. Zy hebben geene vafte manier van gepaard te leeven. Vv. HOENDEREN. De Bex (een holle Schepper om ’er fchtelyk mede op te raapen) is rondverheven. Het bovenft Kaakebeen ftaat gewulfd over het onderfte. De Neusgaten zyn overwulfd met een kraakbeenig ‘vlies. De Poorten zyn gefchikt om ser mede te ‚ rennen; en van onderen ruuw. Het Lyr is fmeerig , welgefpierd , en rein. De Lrerrocur beftaat in Graan, welk in den krop doorweeken moet. Zy flikken fteentjes in, ter bevorderinge van de ver- teering hunnes Voedfels. Hun NESTEN zyn op den grond , zonder _ konft. VERDETERD DOOR DEN Heer C. Luin zus. 157 konft. Zy hide veele Eyeren. De klok td den Kiekens de fpyze aan. _ Veelwyvery heeft by hen plaats. VI. MUSSCHEN, _DeBex C een rbe. N Ahh, is kegel achtug fpits uitloopende. De Poorten zyn gefchikt om ”er mede te huppelen, teder, voorzien van gefpleeten ‚Vingeren, | Het Lyr is tenger. Dat van de Graanes- tende is rein; van die op Dejokn aazen ‘onrein. De Leerrocur beftaat of uit Zaaden of uit _ Infekten. Hun Nesr is met konft gemaakt. Zy moe- ten den Jongen het eeten in den bek Ïtëc- ken. - Het Mannetje add zig by één Wyfje. K EN M ER KEN VAN DE GESLACHTEN DER VOGELEN. L. HAVIKKEN, A. Grrr, De Bek ís voorover omgekramd, De Kop ontbloot, of naakt van wederen. B. VALK.- De Bek ís voorover omgekromd, en met Wafch aan deszelfs grondftuk overdekt. -_V. Deer. L 5 C,. i 58 Her NATUURLIK SAMENSTEL DER VOGELEN, C. Urr. De Bek is voorover omgekromd „en met Bor- ftelhaairen aan deszelfs grondftuk bezet. D., Krauwier. De Bek ós rechter uitgefdrekt. IL AAKSTEREN. * Met 2 Voor- en 2 Achter-Vingeren. E, ParrprcAAr. De Tong ús vleezig, Het bovenft ___ Kaakebeen voorover omgekromd, F. Toucan. De Tong is als een Veder, Het bovenft Kaakebeen ús ligt en dun. 'N. KorkKorK. De Tong ís kraakbeenig. Het bo- venft Kaakebeen met gerande Neusgaten. O. Draargars. De Tong is wornisgemyze. Het bovenft Kaakebeen rondachtig. P. SprcurT. De Tong is wornisgewyze. Het bo- wvenft Kaakebeen is eenigermaate van fatfoen als eene glazen Kantzuil, [Prifma. ] Ak Met 3 Voor- en 1 Achter-Vinger, en eene ingefneedene Tong. IL RAven. Het bovenfl Kaakebeen is mesgewryze ; aan ’t grondfluk met borftel-haaïren bezet. K. ScRARLAAR. Het bovenft Kaakebeen is mesgee wyzes aan t Grondftuk naakt. Q Braauw Sprcar. „De Bek is lang uitgerekt en recht. S. BYEN-EETER. De bek is boog swyze krom ; gekield. V. Broemzuicer. De Bek ós draadsgewyze; ; lan- ger dan de kop. * Met „VERBETERD DOOR DEN Herr C. Linneus. 159 „et Met 3 Voor- en 1 Achter-Vinger „ en eene gaave Tong. G, RHriNocERosvocer. Het bovenft Kaakebeen is aan ’t voorboofd gebult met een been. H. TreK-EETER (of Ani.) Het bovenft Kaake- been fs famengedrukt, geknakt, overdwars ge- groefd, L. Kaauke. Het bovenft Kaakebeen ár Jamenge- drukt, effen, naakt aan 't grondftuk. M. PARADYSVOGEL. Het bovenft Kaakebeen ós tot balverweg met fluweelachtig pluimagie bezet. R. Ysvocer. Het bovenft ON is boekig. De Tong is zeer kort. T. Horre. De Bek is boogswyze krom. De Tong is flomp. U. Boomkruriper. De Bek is boogswyze krom, De Tong fpits. U. GANZEN, * Met een Bek die aan de punt als met een nagel omloopt. W. Eenp. De Neusgaten zyn eyrond. De Tan- den zyn als plaatjes. X. ZaacspeK. De Neusgaten zyn eyrond, De Tanden elsvormig. Z. ONwerersvocerL. De Neusgaten zyn tot een rol (cylinder) /amengegroeid, «. TREMITI of DroMEDESVOGEL. De Neus- gaten zyn omtrent als een rol, verre van elkandee ren flaande, | B, KropPcaNs. De Neusgaten zyn flreepsgewyze, Het Aangezicht is naakt. Alle de Vingeren zjn door een Vlies verknocht, _V. Deer. 3 Met £65 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN, * Meteen Bek welks punt eenvoudig uitfoöpt. ’. Poids of KrERKRINGvOeEE: De Bek is mesgewyze-geëlfl; met een wyden Keel. Aán de Voeten 297 4 Voorvingeren, Ye RAPPEGAAIDUIKER. De Bek ús over dwars „gegroefd. Aan de voeten is geen Achtervinger. ë Duiker. De Bek is elsgewyze, en langer dan de kop. „De Pooten ftaan buiten 't evenwicht. z Mereruw, De Bek is van onderen achter zyn punt _… gebult. — © ' $. STERNy. of. MrEr- en LerawarLuw. De Bek ós elsgewyze, Avon n VERKEERD SNAVEL, vof Weds R= SNYDER. Het bovenft enke is korter dan betonderft” IV, LANGPOOTEN OF STELT-LOOPERS. . « Met een kt Bek die En is dan de-kop. 3. F LAMMINGO, De Bek ís ie ;én gn, „Hy beeft Dalmvoeten. & ÚrPrLAAR- De.Bek és plat riedergedrukt ; aan de punt rond-verbreed. z ScumrvoeErL, De Bek is met opklimmende Kaa- _ kebeenen. a NiMMERZAT. De Bek is boogswyze omgekromd 4 _met een zak aan den keel. ‚ Ryeerr. De Bek is recht, en /cherp van punt. s. Kruir. De Bek loopt elsgewyze dun uit, en is achter over omgekromd. ‚Snep. De Bek is recht, rondachtig en wat flomp van vooren, Met VERBETERD DOOR DEN Heer: C° LINNmös, 16 ** Met eén Bek die naâu welks länger dan de kop is; enmet viervingerige Voeten. 2 STRANDYOF„MOERAS-LOOPER: De „Bek is rondachtig en-flomp. De,Duim Jkaat aanrijk op den grond: ‚ WATERBOEN, Het grondfhuk van dd Rad iste. gen’, Voor hoofd kaal.» a „Rarr. De Bek is eenigermaate Aatiald idee. rinatum,) Het Lyf is wat Jamengedrukt… KNARSHOEN (Macucacua.) De Bek is ee- nigermaate-gewulfd [ tv oi je } De.Neusga- ten zyneyronds » se mere Eh D.W: sek Met een Bek die naauwlyks langer dan de kop is; en met GEA EN Voeten. P. SCHOL:AAKSTER. De Bek is wat Jamengedrukt en aan de punt wigswyze, e. Prrvier. De Bek is rondachtig , ftomp. p. TrarcanNs. De Bek is eenigermaate linn De Tong aan de randen ingefneeden. PA Srrurs. De Bek ús kegelachtig. Dé Vlerken _dienen niet om te vliegen. V. HOENDEREN. J. Paauw: De kruin ós verf erd met eene pennen rif De Bek is naakt., * w. KALKOEN. Het Aangezicht is met wrattige uit- wafJen. a. Paauwies. Het grondfluk van den Bek is met Wafch overtoogen. b. Fazant. De Wangen zz naakt en effen. c. BerGHoEN. De Winkbraauwen zyz naakt en getepeld. V‚ Deer. VI 162 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VoGELEN, VL MUSSCHEN. ‚ * Graan-eetende Dikbekken. d. Durr. De Bek ís flaauwlyk met Wafch gedekt ; de Neusgaten zyn opgezwollen. e. LrEeurik. De Bek ts uitgerekt De Nagel van den Duim, of achtervinger , is de lang fte van allen, g- LysTER, Mermer. De Bek is met Neusgaten die met een vlies balf gedekt zyn. h, KerNByTER. De Bekis kegelswyze bultig. De Tong gaaf. j. GererLeGors. De Bek is met bet onderft Kaakebeen- breeder dan bet bovenfte , aan de kanten na boven toe vernaauwd,. k. Vink. De Bek is kegelachtig, recht , gelyk, % Infekten-eetende Dunbekken. f. Spreeuw. De'Bek is met bet boven} Kaakebeen vlakachtig overal gerand. L KwiksTAART. De Bek is elsgewyze. De Tong gefcheurd. m. Mers. De Bek is elsgewyze. De Tong geknot , Vierborftelig. B. ZwaLuw. De Bek is neergedrukt , omgekromd; en aan bet Keelgat zonder baard. 8. DAGcsLAAP, GYTENMELKER. De Bek is neergedrukt „ omgekromd , en aan het Keelgat ge- kneveld. O'N- „ VERBETERD DOOR DEN Heer C. Linneus. 163 ONDERSCHEIDING VAN DE BYZONDERE SOORTEN VAN VOGELEN, IN ELK GESLACHT. LL HAVIKKEN, Aan den Bek fleekt wan het bovenfte Kaakebeen aan weers kanten een Tand uit, A. Grrr. De Bek is recht, aan de punt omgekromd. De Kop is ongevederd, van vooren bekleed met een naakt vel. De Tong is in tweën gefpleeten. 1, Grypvogel, Cuntur;s de grootffe wan al 't wrr a ‚Woont zoo men zegt in Chili, 2. Harpy , is aan ’t achterhoofd eenigermaate gekuifd. Hernandez Yzquautbli. p. 34. Woont in Mexico. 3. Koning der Wouwouwen, Edwards. 2. t. 2. Woont in Weft-Indie. 4. Menfcheneeter. Catesby. p. 6. t. 6. Markgraaf. p. 208. Woont in Amerika. s. Baardgier. Edwards 106, t. T©6. Woont in Afrika. 6. Gierarend. Albin, 2. tg. Woont in Egypte. B. Varx. De Bek is omgekromd, en aan zyn grondftuk met Wafch bekleed. De Kop is digt met vederen bezet, De Tong is in tweën gefpleeten. e _V..Dzer. * Met 164 Her Naruurrrk SAMENsreL Der VOGELEN ; * Met geel Wafch. | © 1. Hazen-Arend, Saaker, Zwarte Arend. Albin.2.t. 2. EN 3. 4. 5: 6. de „35. Woont in Europa. Goud-Arend. Willugbby. t. x. Woont in Európa. \ Roffe Arend. Willugbby. t. I Woont. in Europa. Witgeftaarte Arend. Edwards. 1. t. fs Woont in Canada: ia, Witgekraagde Arend. Woont in Sweden. Barbary{che Valk. Albin 3. £. 2, Woont in Bâtbarye. : Blaauwe Valk. Kleiifte Havik vari kik Ed- evards t‚ 108. Woont in Afie. . Witkop. Willugbby. 31. Arend met een witten kop. Catesby. 1, t. Le Woont-in Europa en Amerika, ‚ Blaauw Valk, Ringftaart. „Albin 2.t. 5. en 3 t. 3 Woont in Europa. „ Kiekendief. Albin r. t. 4. Woont in Europa, Afieen Afrika, ‚ Scheerftaart. Catesby I. t. 4 Woont in Amerika. „Bergvalk. Willugbby. 46. Woont op de Alpifche gebergteri; ‚ Leeurikdief. Albin; 1.-t. 6. Woont in Europa. ‚ Muisvalk Albin. 1. t‚-r: Woont in Europa; en aaft op de Konyfien. Buyzert;- Steengal, Steenfmetzer. Albin. 1. t. 7 en 3. t. 5. Woont in-Europa aan de Torens. 16. Surinaamfche Opblaazer. Woont in Suriname. Als hy gram of verfchrikt word blaaft hy den kop op, dat díe zoo groot word als zyn lyf. ij. ‘werzerEiD poor DEN Heer C. Liknzvs. 168 17. Zwartkroon, Kalotvalk. Woont in Zuid Amerika. Als hy menfchen ziet, 8 fchatert hy. 18. Kleine Havik. Catesby. Iets 5u Woont in Amerika. 19. Duif-fperwer. Catesby. I. t. 3 Woont in Serik 20. Slachter. Albin. 2. t. 7. Woont in Eutope. * Met donker Wafch. dz. Vifch-arend, Entdooder, Eendftooter. Willugbbye 37.t 6. Woont in Europa in de rietböffchen; en aaft op Vifch gn en Eendvogelen. 22. Giervalk. Willugbby. 44. Woont in Europa. 23. Wespen-eeter. Willugbby. 38. t. 3 Woont in Europa, eù aaft op Muizen, Hagedise fen, en Infekten. 24. Wouw. Albin. 1. t. 3, Woont in Europa, 25. Sperwer, Duivenvalk. dlbin. 2, t. 8: _ Woont in Europa. 26. Mosket, Vinkenvalk. Albin. 3. t. 4. en 1. t. 5. Woont in Europa, en jaagt uitmuntend op allers lye klein gevogelte. C. Urr De Bek is omgekromd (zonder Wafch) en aan hef Grondítuk met borftelachtige vederen gedekt. „De Kop is groot, met groote ooren en oogen. De Tong is in tweën gefpleeten. * Hoorn-uilen. ï. Schuifuil, Albin. 2.t. 9, \ Woont in Europa, @. Tygeruil. Woont op de Laplandfehe Alpen. V. Deer, M 8, 266 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN, 3. Ransuil. Catesby. 1. t. 7. hi î za Woont in Amerika. j 4: Hoornuil met zes hoornpennen. dlbin.2. t. To, Woont in Europa. 5. Klein!te Hoornuiltje met ééne hoornpen. Woont in Europa. %* Ongehoornde. 6. Nachtuìl, gemeene. Albin. 2.t, 11. Woont in Europa. 7. Lykuil Frijch. t. 98? Woont in Europa. 8. Witte Nachtuil. Edwards, t. Gr. Woont in Europa en Neord-Amerika. g. Krasuil. Willugbby. 65. Woont in Europa. ‚ro. Katuil. Willugbby. 68. t. 13. Woont in Europa. Ir, Steenuiltje. Albin. 2. t. 12. Woont in Europa. D. Krauwrer. De Bek is rechter uitgeftrekt ; aan weers- zyden digt by de punt met een tand, en aan't gronde ftuk naakt. De Tong gefnazeld. r. Kuifklauwier. Edwards. 54. t. 54e Woont in Bengalen, a, Schildwacht. Albin. 2. t. 13. ° - Woont in Europa. 3. Schataakfler, Hankwerk , hlagrigebie Albin. 2, ei 1, En Woont ín Europa. 4. Tyran, Roodgekroonde Vliegenvanger. Catesby. 1 #55. Woont in Noord-Armerika, s, Beul. Edwards. t. 39. Woont in Suriname. 6. VeinerERD moor pen Heer C. Lnpats. féj 6. Schach. Geele Klawier, met een zwart vaorboofd en zwarte vleuwelen. Woont in China. 7. Purpernek. Albin. 2. t. 16. Woönt in de Indiën. 8. Blazuwe Klduwier. Edwards, t. 56. Weont in Bengalen. 9. Sndak. Amoenit.. Academ. 4. Woont in China, io. Zwarte mantel, Beemer. Albin. 2; t. 96. tid Carolinifche. Catesby 1, t. 46. Woont in Europa en Noord-Amerika. L-AAKSTER EN. De Bek is eenigermaate Jamengedrukt , ‚en bolrond. E. Parprcaat. De Bek is voorover omgekromd; het bovenft Kaäkebeen is beweegbaar en met Wafch aan ‘t grondftuk overtoogen. De Tong is vleezig, ftomp, en gaaf. De Voeten hebben 2 Voor- en 2 AchtersVingeren. * Langftaarten met wigvormige ftaarten. 1. Macao, dikwils Cacatou, of ook Ooftindirche’Ra. ven. Edwards, t. 158. Aräfiëen an van Markgraaf; Bras. p. 206. woont in Zuid Amerika: 2. Ararauna. Edwards. t. 159. woont ín Zuid Amerika, 3, Donkere Cacatou. woont in Afrika. 4. Edele Cacatou. Willugbby: 1t2.t, 16. woont in Zuid Amerika. $. Groene Cacatou met blaauwe flag- én ftaartpennen, die van onderen purper zyn. woont in de Indiën. 6. Roode Cacatou van Borneo. Edwards. t. 173. woont in Indië : Borneo. V. Deet. M 3 je t68 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN, 7. Angolafche Cacatou. dlbin. 3. t. 13. woont in Guiné. 8. Carolinifche Cacatou. Catesby. 1. t. 1m woont in Carolina en-Virginie, , 9. Alexanders Cacatou. Willugbby. 77. t… 26. fig. 3. Albin 3. t. I4en 2, t. 18. Is eerft bekend. geworden op de tocht van Alexander den Grooten. Plin. woont in Chinas Bengalen, en Ethiopie. io. Mardnekkig ze Cacatou Frifch. Vogel. 4. t. 5d. woont in Andiën. rr, Cacatou met den rooden en blaauwen kop. Edwards t. 176. Tui-apute-juba Markgraaf. 206. n. 2. woont in Amerika, 12. Roeftkoleurige Cacatou. Edwards. t. iid woont in Amerika, 13, Roodbek Cacatou. Edwards. t. 175. woont in Amerika. 14. Opgefchikte Cacatou. Edwards. t‚ 174. woont in Amerika. 15. Radde Cacatou. Edwards. t‚ 168. woont in Amerika. ** Koreftaarten met een gelyken ftaart. 16, Kuif-Pappegaai. Edwards. t. 160, _ woont in China. 17. Zwarte Pappegaai. Edwards. t. 5. woont op Madagascar. 18. Slordige Pappegaai, Edwards, t. 167. woont in Mexico. 19. Graauwe Pappegaai met roode ftuit- flag- en fiaarc- pennen. woont. …… 20. Roodftaart Porneeal Albin. 1. t. 12. woont in Guiné, ar. Snapper, Pappegaai. Edwards. t. 172. woont in Afië, 22. Auroor-Parkiet. woont in Ooft-Indië. 23e „VERBETERD DOOR DEN Herr C. Lannmus. 169 \ 23. Zwart-kallot. Edwards. t. 171. Albin, zi, 13 woont in Afië. 24. Lorry Edwards. t…170, woont in Ooft-Indië. 25, Blaauwkop. Aldrovandi, L. 11. c. g. woont . 26. Witkop. Fr feb. pj t. 46. drh t. 166. woont in Amerika. ‚ Zomer-Pappegaai. Edwards. t. 162. woont in Amerika. 28. Paradys-Peppegaai, Catesby, 1. t. 10, „woont in Amerika. 29. Lieftalige Peppegaai. Groene met een purperverwig „voorhoofd, blaauwe keel en. winkbraauwen, en een bloedrooden rug. woont in de Indiën. 30. Brafiliaanfche Pappegaai, Edwards. t. 161. Nt woont in Brazil. “31. Herf{t-Pappegaai. Edwards. t‚ 164. woont in Amerika. - 32. Havikskop. Edwards. t. 165. woont in Indiën. jr C 33. Witbuik. Edwards. t. 169. woont in Mexico. 34. Roodhals. Sloane. Jamaic. 2. p. 297. woont in Amerika. 35. Groene Ooftindifche Parkiet. Aibin. 3. t. 15. woont in Afië en Ethiopië. 36. Kleinfte groene en roode Parkiet. Elwards: t. 6. woont in Indië, 37. Muffche Parkiet. Wb woont in Amcrika. F. Toucan. De Bek is zeer groot, ydel, rond verhe- ven, van buiten als een zaag in gefneeden, De Neusgaten zyn achter de Kaakebeenen. De Tong is als een Veder. De Voeten hebben 2 Voor- en 2 Achter-Vingeren. V. Deer. M 3 A 1. 179 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VoOGELEN ; 7. Pepereeter, met een Zavarten Bek. woont in Zuid- Amerika. 2. Toucan, met een rooden Bek, woont in Zuid- Amerika. 3. Braziliaanfche Aakfter, Albin. 2. t‚ 25. woont in Zuid- Amerika. 4. Aracari-Toucan. Edwards, t‚ 64. woont in Zuid - Amerika. G. Ruinocerosvogcer. De Bek is bolrond, mesge- wyze, groot; ’t Voorhoofd-bekkeneel is naakt, ge= bult met eeh been. De Neusgaten zyn in 't grondftuk van den fnavel. De Tong is (pits en kort. 1. Tweehoornige, Calao, Willugbby.t. 17. É. 1. woort in China. 2. Eenhoorn. Willugbby. t. 17. f. 3. woont in Indië, H. Terkeerer. De Bek is famengedrukt, halfeyrond, boogrond, aan weerszyden meteen groef. Het bovenft Kaakebeen is aan weerskanten op den rand gehoekt. De Neusgaten loopen door. 1. Teekeeter, Ani van Markgraaf. p. 193. Sloane Jam. Bit Beb EE woont in Amerika en Afrika, IL. Raven. De Bek is rond verheven, mesgewyze, aan het grond(tuk met borftelachtige vederen gedekt. De Tong is Kraakbeenig en in tweën gefpleeten. 1. Zwarte Raven, Albin. 2, t‚ 20 iú woont in Europa. 2. Kraay. Albin. 2. t. 21. woont in Europa. g. Roek. Albin. 2. t. 22, woont in Europa. 4. Bonte kraay. Albin. 2. t, 23. woont in Europa. 5. Kaauw, Albin. 1. t, 14. woont in Europa, LA te, VERBETERD, DOOR DEN Herm C. Lunnaus: 171, 6. Bengaalfche kraay. Albin. 1. t. 17. woont in Bengalen. _ 7. Vlaamfche Gaay. Albin. 1. t. 16, 4 woont in Europa. 8. Kuifgaay. Catesby. t. 15. woont in Noord Amerika. 9. Nootenkraaker. Willugbby. go. t. 20. woont in Europa. ro. Aakfter. Albin. I. t. 15. woont in Europa. 11. Zwart bonte Kuif Paradysvogel, Edwards, t. 113. woont in Indië. 12. Klipmeerel. Albin. 3. t. 55. woont in Europa, K. ScrarLaar. De Bek is mesgewyze, aan de puntom- geboogen, en aan zyn g grondftuk van vederen ont- bloot. De Tong is Kraakbeenig, en in tweën gefpleeten. r. Duitfche Pappegaai. pe t,‚ 109. \ woont in Europa. 2. De Kaffer. woont in Ethiopië. 3. Bengaalfche Wielewaal. Edwards, t. 185, ! woont in Europa en Afië. 4. Amerikaanfche Wielewaal. Catesby. 1. t. 48. woont in Amerika. 5. Goud-Paradysvogel. Edwards. t. 112, woont in Afië, wi 6. Indiaaníche Wielewaal met een zwarten kop. Ed. wards. t. 77. woont in Amerika. L, Kaauxr. De Bek is verheven-mesgewyze, naaktaan ’t grondttuk. De Tong is gaaf, fpits, vleezig. De Picten hebben 3 Voor- en 1 Achter. vinger. 1. Mino, Edwards.t, 17. Albin. 2. t‚ 38. woont in Afië. NV. Deer, ld M 4 2 / f he ij2 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN , 2. Stinkkaauke, woont in Amerika. 3. Pifang-Spreeuw. woont in Amerika in de Pifangboomen. 4. Zwarte Chinefche Spreeuw. Edwafds. t. 19. woont in China. 5. Kleine Bengaalfche Aakfter. Edwards. t‚18r. Albin. SIET ILS: woont in Afië, 6, Purpere Kaauw. Catesby. 1. t. 12. ____woont in Noord Amerika, 7. Egyprifche Kraay. woont in Egypten. M.Panapysvocer. De Bek is aan het grondftuk met ì wollige pluimpjes gedekt. De Pennen onder de ribben zyn de langften van allen. 1. Groote Paradysvogel. Edwards. t. 110. woont in Indië. 2. Koning der Paradysvogelen. Edwards. t. 111. woont in Ooftindië, N. Korkkoek. De Bek is rondachtig. De Neusgaten ftaan met een randje voor uit. De Tong is als een pyl, vlak, en gaaf. 1. Gejmeene Koekkoek. Albin. I, t. 8. woont in Europa. 2. Touraco. Albin. 2.t. 19. Edwards. t. 7. woont in Afrika. 3. Groote Koekkoek. Sloane. 2, t. 258. f, 1, en 2, woont in Jamaica. 4. Roffe gevlakte Koekkoek. Edwards, t. 57. woont in Noord Afrika en Zuid Europa. 5. Snep-Koekkoek. Edwards, t. 59. woont in Bengalen. 6. Zwarte Kockkoek. Edwards. t. 58. woont in Bengalen. 7. Carolinafche Koekkoek. Catesby. t. 9. woont in Carolina, dekde. 8. VERBETERD DOOR DEN Herr C. Lannaus. 173 8. Goudkoekkoek. Catesby. 1. t‚ 18. woont in Carolina. Ö. Draarnars. De Bek is rondachtig, fpits, De Neusgaten zyn hol. e De Tong is rond, wormsgewyze, zeer lang, aan de punt zeer (cherp. 1. Draaihals. Albin. 1. t. 21. woont in Europa. P. Srecur. De Bek is veelzydig, recht; aan de punt ge- wigt. De Neusgaten zyn met borftelachtige vederen over- dekt, De Tong is rond, wormsgewyze, zeer län en fcherp gepunt, aan de punt bezect met doornige borítels die achterwaards gekeerd ftaan. 1. Zwarte Specht met den purpren kop. Albin. 2.t. 27. woont in Europa. 2. Witgebekte Specht. Catesby. 1. t. 16. ___ woont in Noord-Amerika. 3. Zwarte gekuifde Specht. Catesby. 2. t. 17. woont in Amerika. 4. Zwaluw-Specht. Aibin. 3. t. 23. woont in Noord Amerika. 5. Roodkop. Catesby, 1. t. 20, woont in Amerika, 6. Roodbuik. Catesby. 1. t. 19. É. 2. woont in Noord-Amerika. Groene Specht. Albin. 1. t. 18. woont in Europa. 8. Bengaalfche Specht. Edwards. t. 182. woont in Bengalen, 9. Halfgebekte Specht. woont in Indië, 10. Zwartbonte groote Specht. Albin, 1. t. 19. ‘ woont in Europa. 11. Kleiner bonte Specht. Willuehey. a, woont in Europa, WV, Deer. M 5 Ia. 1 174 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN, 12. Kleinfte bonte Specht. Albin, 1, t‚ 20. woont in Europa. 13. Drievingerige Specht. Edwards, t. 114. woont in Sweden aan de Laplandfche Alpen, en in Hudfon's-baay , als ook ín Siberië. Q. BraauwsrrcurT. De Bek is eenigermaate mesgewy- ze-kegelachtig, recht, uitgerekt, zeer gaaf; het bovenft Kaakebeen is wat (tomp. De Tong is gefnazeld aan den rand ingefneeden. ï. Europifche, Graauwfpecht. Albin. 2. t. 28. Catesby destin 2e woont in Europa en Amerika. R. Ysvoerr, De Bek is driehoekig, dik, recht, en lang. De Tong is vleezig, zeer kort, vlak, en fpits. 1. Gemeene Ysvogel. Edwards: t. 11. woont in Europa en Afië, 2, Bengaalfche Ysvogel. Albin. 3. t. woont in Bengalen. 3. Zwarte Carolinifche Ysvogel, Edwards. t. 115. woont in Amerika. 4. Bloedkeeltje. Edwards. t. 121. woont in Amerika. 5. Smyrnfche Ysvogel. Edwards. t. 8. woont in Afrika en Afie. 6. Zwart en Wit geplekte Ysvogel. Edwards. t. 9. woont in Perfië en Egypten. 7. 'tGodinnetje. Edwards. t. 10, woont in Suriname. S. Bren-erTer. De Bekisomgeboogen, famengedrukt, en gekield. De Tong is aan de punt gezoomd., De Vingeren zyn by ’t benedenfte lid aan elkanderen verknocht; de achtervinger is los op zig zelf. 1. Byeneeter. dlhin. 2. t. 44. woont in Zuid-Europa en het Ooften. 2. Kleine groenegByen-eeter. Edwards. t. 183. woont in Java en Bengalen, 3e | VERBETERD “DOOR “DEN Heer -C, Lanneys. 175 3. Asgraauwe Byen-eeter, Seba. 1. t. 30. f. zo. woont in Amerika. ‚4. De Moor. woont in Ethiopië, T. Horre. De Bek is boogswyze krom, rond verheven, wat famengedrukt. De Tong is ftomp , zeer gaaf, driehoekig, zeer kort. 1. Hoppe, Albin. 2. t. 42. 43. } woont in de boflchen van Europa. 2. Langgeltaarte Hoppe, Paradys- GPRS: Sgba 1. t. 30. f. 5. woont in Afië. ‚ 3. Eremyt dlbin. 3. t. 16. woont in Switzerland. 4. Steenkraay. bin. 2. t. 24. woont aan de Zeekuften van Engeland e en Egypten. U. BoomkKkruirPer. De-Bék is boogswyze krom, dun, omtrent driehoekig. De Tang is fcherp. Boomkruiper. Albin. 3. t. 25, woont in Europa. 2. ’t klein Boomkruipertje. Edwards t. 26. woont in Indië. ‚ 3. ’t blaauw Boomkruipertje. Edwards, t. ex. woont in Suriname. 4. °t roode Boomkruipertje. Edwards. t. 8r. woont in Bengalen. k 5. 't geele Boomkruipertje, Edwards, t. 122. woont in Amerika. V. Brormzuicer. De Bek is elsachtig-draadvormig, een weinigje geboogen, en ook recht, langer dan de kop: het bovenft Kaakebeen ftrekt tot eene _ fcheede aan het onderfte. De Tong is eene draadvormige en voor aan in tween gedeelde buis. î ' I V. DezL, h * 276 I4. 5: ni - E Her NATUURLYK SAMENSTEL DER, VOGELEN , * Langftaarten. - ‚ Gekuifde Bloemzuiger met twee lange pennen in den ftaart. Seba 1. t. Or.f. 4. woont in Mexico. ‚ Afrikaanfche Bloemzuiger met een zwarten ftaarc , waar in de middelfte pennen de langften zyn. woont in Ethiopië. ‚ Groote roode Bloemzuiger met een langen ftaart. Edwards. -t 32 Nn ed woont in de Indiën. ” Zwartkopje. Edwards. t. 34. Albin. 3. t. 49. f. 1. woont in Amerika. „ Groene langgeftaarte Bloemzuiger. Ehwards t. 33. woant in Jamaica. %* Kortftaarten. ‚ Colubriet. Edwards. t. 38. woont voornaamelyk in Noord Amerika. „ Goudgekoleurd Ronkertje met zwarte flagpennea, woont in de Indiën. „ Roeftftaartje. woont in de Indiën. ‚ Fluweel Ronkertje. Edwards. t. 36.! woont in Amerika. Honingdiefje. woont in de Indiën. ‚ Tominco-Colubriet. Edwards. t‚ 38. woont in Amerika. A ‚ Surinaamfche. woont in Amerika. ‚ Zwarte Bloemzuiger. woont in de Indiën. Honingvraat. Edwards. t. 35. f. Te woont in Indië. Roodpurper Ronkertje. Edwards. t. 32. f. 1. woont in Suriname. 16. VERBETERD Door DEN Heer C. LiNNzUS. 177 16. Mango. Albin. 3.,t. 49. fs 2e woont in Jamaica: 17. Klein gekuifd Bloemzuigertje. Edwards. t. 37. woont in Amerika. 18. ’t Allerkleinfte Ronkertje.' Edwards. t. 105. de orfs derfte figuur. “Onder de bekende Vogelen is ‘er geen kleiner dan dit. woont in Amerika, IL. GANZEN. De Bek is flomp , met een velbekleedzel overdekt, onder bet grondftuk gebult, aan de punt wat meer toegenomen. De Tong is vleezig en fromp. De Voeten zyn met een vlies tuf]chende Vingeren gepalmd en gefchikt tot Zwemmen. W.Eenp. De Bek is getand als met plaatjes; rond ver- beven, en ftomp. De Tong is gerand en ftomp. * Met een Bek die aan.’t grondftuk gebult is. 1. Zwaan, wilde. Edwards, t. 150. en tamme, Wil- luzbby. t. 69. woont in Europa en Noord Amerika. 2. Zwaangans, Zuidelyke. Albin. 1. t‚ or. en Oofter- fche. Albin. 2. t. 91. 92. woont in Alfie. 3. Berg-Eend. Albin. 1. t. 94. woont aan de Zeekuflten van Europa. 4. Canadenzer Gans met den blaauw gryzen kop. Ed- wards. t. 154. woont in Canada en Sweden. 5. Aalgans. Wil'ugbby. t. 70. woont in de Noord Zee. 6. Zwarte Zee-Eend. Willugbhy t. 74. woont in Lapland, Engeland en de Noord Zee, V. Deer, tk 178 Her NATUURLEK SAMENSTEL DER Voerzen; ** Met een Bek die aan 't Grondftuk k gelyk of efen is; 7. Gans. &. Srlide. Winuebby.t. 69 (*). B. tamme. Willugbby t 75: y. graauwe geplekte Camadenizer. Edwards. t. 153. woont in Europa en 't Noordelykft Amerika, 8. Helsinger. woont in Nootd Europa. g. Canadenzer Brandgans. Edwards, € 151. woont ín Canada: ro. Canadenzer Gans met blaauwe vlerken.» Edwards €152: Kk woont in Canada. zr. Rotgans. Albin: 1. t. 93. woont in ’t Noorden vân Europa, t2. Eidergans. Edwards. t. 98. woont in ’t Noorden van Europa. 13. Wratige Indiaaníche of Turkíche Eend, Albin. 3. ts g7. 98. ___ woont in Indië. 14. Bahamafche Eend. Catesby. 1. t; 93 woont in Bahama. rs. Het Wittertje. Edwards, t. 1094 woont in Amerika, 16. Slobbe. Albin. 1. t. 97. 98. woont in Europa. 17. Bruinborft. woont in Europa. 18. Roeper. Wil iugbby. Ne 5 woont in Surópa in de Zoete Wateren. ““tg. Parperkop. Catesby 1. t. O5. woont in de Zoete Wateren van Noord Amerikd, 20: (*) [Wy hebben hier te Lande nog r. de Sneeuwgans. 2 de Balchgans. 3 de Weenicke, 4, de Holgans, s de Schiering. 6, Den Baltetje: P- „verBerERD Door DEN Heer C; Lunnavs. 179 m0. 21. 34. €) Gouden.oog. Albin. 1. t. 96. woont in Europa. Kleine donkergraauwe Eend met witte vlakken aan de ooren en op-de vlerken, Catesby 1. t. 98. woont in Noord Amerika, Bril-eend. Edwards. t. 155. _ woont in Canada. ‚ Bruinetje. woont aan de Zeekuften van Peen. Smient. Albin. 2. t. 99. woont aan de Zeekuften en in de Moeraffchen van Europa. ‚ Pylftaart. Albin. 2. t. 94. woont aan de Zeekuften van Europa. . Wintereend, Yslandfche Eend. Edwards. t. 156. woont in Noor-dEuropa en Noord-Amerika. ‚ Wilde donker graauwe Eend met een zwarte ftuit. woont in Europa, in de Zoete Wateren. ‚Wintertaling. Willugbby. t. 74. woont in de Zoete Wateren van Europa. . Schyftaling. Albin. 1. t. roo en 1o2. woont in de Zoete Wateren van Europá. ‚ Donkere gevlakte Eend. Edwards, t. 99. woont in Amerika. ‚ Canadenzer Bel-Eend. Edwards. t. 157. woont in Canada. . Zomertaling. Albin. 2. t. 103. zO4. woont in de poelen van Europa. „ Gryze Eend iet zwarte flagpennen, taart, en buik. Edwards. t. 194. woont in Amerika (f). sek Met eenige omgekrulde Vederen. Spiegel. en Stoer-Eend. Albin. 2, t. roo. woont in de poelen van Europa. 35. [Wy hebben nog hier te Lande, 1 de Muggentend. 2 de Valker. 3 het Brilletje. 4 de Krak. 5 de Rievwert. } _V. Deer, Ì 1lo Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN 35. Krombek , gemeene Boeren-Eenden; Albin. 2, &- 96. 97. woont overal in Europa. 36. Chinefche Taling. Edwards, t. 102; woont in China. ter Gekuifde., 37. Het Bruidje. Catesby. 1. t. 97. Edwards. t. ior. woofit in Noord Amerika: 38. Boom-Eend. Edwards. t. 193. Sloane 2.t. 272; woont in Amerika. 39. Topper, of Zwarte Kuifduiker Eend. Albin, r. t. os. woont aan de Zeekuften van Europa. X ZaacpeK. De Bek is getand, en elsachtig rolrond; met eerì kfo:shomgebogen punt. í. Gekapte Zäager. Catesby. 1. t. 94. woont in Amerika. 2. Zaagz-Eend of Knyper. Marfig!i Danubius. t. 37. Grocte, miet een roode borft. Albin. 1. t. 87. d. t. ror. Edwards. t. 95. woont in Europa. 3. Bonte Vifcher. Willugbbá. t. 64. woönt in Europa. 4. ’t Nonneke. Albin. 1. t. 89. Wilhéghby.t. 64. woont in Europá. — s. Kleine Knyper. dibin. 1. t. 88. woont in Európa. £. ParrrcaarnurKen. De Bek is ongetand, kort, (a mehgedrukt , verheven, dikwils overdwars ge= groefd. Het onderft Kaakebeen is even voor dess zelfs grond{tuk gebutt. De Voeten hebben in de meeften maar 3 Vingeren. 2. Zee-Pappegaai, met 4 groeven op den bek. dlbirts NAT woont in den Európifchen Noord - @ceaans 2, Pinguin. Edwards: t. 147. woent in ’t Noorden van Europa, VERBETERD DOOR DEN Heer C. Linneus. 1ê1 „3. Paflage- of Pappegaai-Duiker. Albin. 2. t. 78. 79, woont in den Noorder Oceaan. 4. Lom. Willugbby. t. 65. Albin. 1. t. 8á. \ woont in Noord Europa. 5. Groenlandfche Duif. dibin. 2. t. 80. Edwards. t. 56, woont in den Noorder Oceaan. ó. Zee-Aakfter. Albin. 1. ts 85. Edwards. t. gi. woont in der Noorder Europifchen en Ameri- kaanfchen Oceaan. Z. Onwerrsvoecer. De Bek is ongetand, wat flamen gedrukt. De Kaakebeenen zyn gelyk ; het boven-. fte is aan de punt omgekromd ; het onderfte is aan de punt famengedrukt gootsgewyze. De Neusgaten zyn een rol (cylinder), die boven op den bek nederligt, en geknot is, _ De Voeten zyn gepalmd „kunnende van achteren fteu- nen op eenen nagel zonder vinger. 1, Storm-Zwaluw. Edwards, t. go. f. 1. Linnei Faun, Suec. Tab. rr. 249. 2. Zwarte groote Storm-Zwaluw. Edwards. t. 89. 3. Kaapfche Storm-Zwaluw. Edwards. t. 9o. f. 2, «, TRrEMITI- of Dromepres- Voaer (*). De Bek is recht: Het bovenft Kaakebeen is aan de punt om- gekromd; het onderfte geknot. De Neusgaten zyn eyrond, wyd open ftaande, voor. uitfteekende, en op zyden. 1. De Balling, Albatros, met gevederde vleugelen, en drievingerige voeten. Edwards. t. 88. Albin. 3. t. 81. woont tuffchen de Keerkringen en aan de Kaap de Goede Hoop. 2, De Drenkeling, met ongevederde vlerken en vier- vingerige voeten, Edwards. t. 94. #. () [Dus genaamd, omdat hy byzonderlyk op en aan de Diomedes-Eilanden , nu Zremiti geheeten, vernomen word. ] VnDEEL: N \ a Her NwruumnLyK SAMENSTEL DER VOGELEN, 8. Kror-GANs. De Bek is zonder tanden, recht. aan de punt omgekromd, genageld. De Neussaten zyn ftreepsgewyze, flaauwlyk te on- derfcheiden. Het Aangezicht is eenigzins naakt. De Voeten hebben vier vingeren, die allen door een vlies te famen verknocht zyn. * Met een Bek zonder Tanden. 1. Pelikaan.” r. Memoires des Anim. 3. p. 86. Edwards. tägetn 2. Amerikaanfche Kropgans. Edwards. t. 93. woont in Afrika, Afia, en de 2de in Amerika. 2, Fregat-Vogel. de Laat. Amer. 575. Cari pira. woont op ‘t Eiland Afcenfion. 3. Water-Raven. Marfili. t. 36. woont in Europa. 4. Batfaner-Gans, Jan van Gent, Albin, 1. t. 86. woont in Scotland en Amerika, * Met een getanden Bek. 5. Vilfcher. Catesby. 1. t. 87. woont in Ooft- en Weft-Indië, en in Europa. y. KEERKRING- VOGEL, PHAËTHON. De Bek is mesgewyze, recht, (pits. De Keel ís achter den bek geopend. De Neusgaten zyn langwerpig, van achteren met een vlies half gedekt. De Achtervingeren ftaan voorwaarts gekeerd. 1. Keerkring-Vogel. Edwards. t. 149. woont in Zee tuffchen de Keerkringen. 2. Phaëthon. Edwards. t: 49. woont by den Zuider Keerkring. ë Durkenr. De Bek is zonder tanden, elsgewyze, recht; fpits. De Pooten ftaan buiten het evenwicht, / / VERBETERD DOOR DEN Herer Co LinNzus. 183 1. Noordfche Duiker ‚ Lumme. Willugbby. t. 62. Ed. wards.t. 97. & 140. Î woont in Noord Europa en Noord Amerika. 2. Fuut. Willugbby. t. 61. woont in Europa. ' 3. Aarsvoet, kleine gehoornde. Willugbby. t. 6r. Mar- ili. t. 39. Albin, 2. t 76. Edwards, t. ras. woont in de Meiren van Europa en Amerika. de Ysduiker, kleine ongeboornde Aarsvoet. Catesby. 1. t. gr. woont in Europa en Noord Amerika. s Meeuw, De Bek is zonder tanden, recht, mesgewy- ze, aan den punt {chuins afloopende: het heneden- fle Kaakebeen is even beneden de punt gebult. De Neusgaten zyn ftreepsgewyze, van vooren breedft. 1. Kutke gaap. Albin. 2. t. 87. woont in Noord Europa. 2, Witte Meeuw. Albin. 2, t. 84. woont in Europa. 3. Mantel-Meeuw. Albin. 3. t. 94. __woont ín Europa, 4. Kok-Meeuw. woont in Europa. 5. Zwartkop. Catesby. 1. t. 89. woont in Amerika, 6. Strontjaager. Martens. 63. pl, L. f. D. Edwards. te 148. & 149. f. 2. woont in Europa, Amerika en Afia. &. STerN. De Bekis ongetand, elsgewyze, recht, ípits, en aan de punt wat famengedrukt. De Neusgaten zyn ftreepsgewyze. 1. Groote Zee-Zwaluw met den witten kop. Catesby. 1. t. 88. woont in de Binoche fche Zee. 2. Zee-Zwaluw. Albin, 2. t. go. woont in Europa, Het mannetje en wyfje zyn al- toos onaf gefcheiden by een. 3. Zwarte Stern. Arbin. a, t. 89. woont in Europa. k V. Deer, Na ”. 184 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER Vooren, 4 VERKEERDSNAVEL, WATERSNYDER. De Bek is recht: het bovenft Kaakebeen is veel korter dan her onderfte, 1. Zwarte Waterínyder. Catesby. 1. t. go. woont in Amerika, 2. Goudgeele Waterfínyder. Barrére, 20, woont in Amerika, IVi LANG PO OLE N OF STELT-LOOPERS. De Bek is omtrent rolrond , flompachtig. De Tong is gaaf , en vleezig. De Dyën zyn tot boven de kniën naakt. $ FLAMMINGO. De Bek is naakt, geknakt, voor over omgebogen. De Voeten zyn gewebd, en voorzien van 4 vingeren. z, Flammingo. Catesby. 1. t. 73. 74. woont in Afrika en Amerika, zelden in Europa. Van de Tong deezes Vogels bielden Apicius, Ca- ligula, Vitellius, en Heliogabalus veel, s. Leeraar. De Bek is vlakachtig, aan de punt breed, rond en plat. De Voeten hebben 4 vingeren die half gewebd zyn; z. Lepelaar. Willughby. t. 52. woont in Europa, en neftelt in de boomen. 2, Vleeskoleurde Lepelaar (Sloane. 2. p. 316.) of Ajaja van Markgraaf p. 204. 8. Mexikaanfche Lepelaar. Hernandez. 49. woont in Zuid Amerika, 3. Dwerg-Lepelaartje. woont te Suriname, en is niet grooter dan een Mufch, x, Scurvoecer. De Bek: het boventt Kaakebeen is dries kantig , zeer recht, een weinig opklimmende: fpits: het onderft Kaakebeen is driehoekig, ge- punt en opklimmende. De Neusgaten zyn ftreepsgewyze. Geen Tong. (Mark- graaf.) De Voeten hebben 4 vingeren. E, _ VERBETERD DOOR DEN Herr C. Lunnzus. 185 J ) 1. Scurvogel. Markgraaf. p. 201. woont in de warmfte deelen van Amerika. A. NiMMeRZAT. De Bek is lang, elsgewyze , ftomp, eenigermaate gebogen, rondachtig. De Zak aan den Keel is kaal. De Neusgaten zyn eyrond. De Voeten hebben 4 vingeren. r. Boom Pelikaan. Catesùy. 1.t. ST. woont in Amerika en Afië. me Rroen. De Bekis recht, fpits, lang, wat famen2e- drukt, met eene groef, welke van de neusgaten af na de punt van den bek loopt, De Voeten hebben 4 vingeren. * Gekuifde: met een bek die naauwlyks langer is dan de Kop. 1. Balearifche Kraan. Edwards. t. 192, woort in Afrika. / 2. ’t Numidiefch Juffertje. Edawards. t. 134. woont in ’t Ooften. et Kraanvogelen: met ongekuifde koppen. 3. Canadafche Kraan, Edwards t. 133. woont in Noord Amerika. A. Geméene Kraan. Willughby: t. 48. woont in Europa en Afrika, ‚ Witte Amerikaanfche Kraan. Edwards, t‚ 132. woont in Noord- Amerika, ‚ Antigone. Edwards. t. 45. woont in Afië. a sek Ojevaars. 7. Ojevaar. Albin. 2. t. 64. woont in Europa, Afië en Afrika, 8. Zwarte Stork. „Albin. 3.t. 82. woont in ’t Noorden van Europa, Vv. Deer. N 3 hadde IN. 96 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN 4 “kkk Rygers, 9. ‘Nachtraven. Albin. 2.t. 67. woont in ’t Zuiden van Europa. ro. Blaauwe Kuif-Ryger. Willugbby. t. 49. Albin. 1, t. 67. &3.t.78. woont in Europa. rr. Herodias. Edwards. t.135. woont in Amerika. „Je Violetblaauwe Ryger. Catesby. 1. t. 79. woont in Noord-Amerika. 13. Hemelsblaauwe Ryger. Catesby. 1. t.76: woont in Noord - Amerika. 14. Gebandeerde Ryger. woont in Suriname. 15. Groene Ryger. Catesby. I.t. 80. woont in Amerika. 16, Roerdomp. Albin. 1. t. 68. Woont in Europa. 17. Witte Ryger. Willugbby. t. 43. woont in Europa. 18, Ibis, witte. en zwarte, woont in Egypten. 19. Witte Ryger met een gladden kop, en met de twee eerfte Slagpennen op den buitenften rand donker. woont in Amerika. (*) | p. Snrer. De Bek is rondachtig, ftomp, langer dan de kop. De Woeten hebben 4 vingeren: de achterfte van wel- ken op meer dan één lid nederttaat. ’ 1. Roode Wulp. Catesby. 1. 84. woont in Amerika. 2, Witte Wulp. Catesby.r.t. 82. woont in Amerika, 5, (*) [Wy hebben nog hier te Land, 1. Een Rooden Ry- ger. 2, Den Turkíchen. 3. De Kwak. 4. Het Woud- aapje. | VERBETERD DOOR DEN Herer C. Lunnzys. 187 3. Gemeene Amerikaanfche Wulp. Catesby,r. t‚ 83. woont in Amerika. 4. Korre, Poelfnep. Albin. 3.t. 87. woont in Europa. 5. Wulp. Willugbby. t. 54. f. 1. 2. woont in Éuropa. 6. Braakhoen. woont in Europa. 7. Houtfnep Albin. 1. t. zo. woont in Europa. 8. Tjerk. Edwards. t. 137. woont in Noord - Amerika. 9. Glut. Willugbby. t. 55. woont in Europa. ro, Mothoentje. woont in Europa. rr. Waterfnep. „Albin, 1. tzr. woont in Europa. 12. Laplandfche Kluit. …_ woont in Lapland. 13. Roodhals, Albin. 2. t. 70. woont in Europa. 14. Amerikaanfche Tjerk met een roffe borft. Edwards. t. 138. woont in Noord - Amerika. E. STRAND-of Morras-Loorer. De Bek is rondach- tig, zoo lang als de Kop. De Voeten hebben 4 vingeren , van welken de achter- fte flegts van één lid is en niet op den grond flaat. zr. Kemp-haan. Albin. I.t. 72 & 73. woont in Europa. De mannetjes verfchillen in ko. _ leur van elkanderen. 2. Kievit. Albin. 1. t. 74. woont in Europa en Afrika. 3. Roodbeen. woont in Europa. 4. De Tolk. Edwards. t‚ x4r. woont in Canada. V. Deer, N 4 ‚n 183 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VOGELEN 5. Hegfchaar. Edwards, t. 143 & t. 46. woont in Noord-Amerika en Lapland. G. Koetplevier. Edwards. t. 142. woont in Amerika. 7. Alpifche Hegfchaar. woont in Lapland. 8. Plevier. Willugbby. t. 55. woont in Europa. 9. Haairfnepje. Willugbby. t. 55. woont in Europa, zo. Zaagpen. woont in Europa. 11. Zwart met wit gefpikkeld Waterhoentje, woont in Europa. 72. Strandloopertje. woont in Europa, 3. Asgraauwe Plevier. Albin. I. t. 76. e. Prrvier. De Bek is rondachtig, ttomp. De Veeten hebben 3 Vingeren. 1. Gekuifde Indiaanfche Plevier. Edwards. t. 47. woont in Perfië. 2. Piepert, Albin. 1. t. 80. woont in Europa en Amerika. . De Alexandrynfche. woont aan den Nyl. 4. Schreeuwleelyk. Catesby. 1. t. 7I. woont in Noord- Amerika. 5. De Egyptifche. woont in Egypten, „ Mornel. Albin. 2. t. 6r. 62, woont in Europa. 7. Groene gevlakte Plevier , met den zwarten buik, Edwards. t. 140. woont in Canada en Oeland. ‚ Groene Braakvogel. Willugbby. t. 57. woont in Europa, | ‚ Griel, Doornfluiper. Albin. 1. t. 69. weort in Engeland (en Holland). ua ren we WD 18, VERBETERD DOOR DEN Herr C. Linneus. 189 1o. Mathoen. Sibbald. t‚ 11. 13. woont in Europa. 11. Doorn - Plevier, met ftekels aan de fchouderen. woont in Egypten. z. Kruit. De Bek is nedergedrukt vlak, gepunt, ach. ter overgebogen. De Voeten zyn gewebd, viervingerig. zr. Kluit. Willugbby. t. Go. g. ScHoL-aaKsTeR. De Bek is (amengedrukt, aan de punt gewigd. De Voeten hebben 3 vingeren, en zyn ongewebd. 1. Schol-aakfter. Willugbby. t. 56. Catesby. 1. t, 85. woont in Europa en Noord-Amerika op de Stranden. fe. WATERHOEN. De Bek is verheven. Het bovenft Kaakebeen is met den rand over het onderfte heen gewulfd; het onderft Kaakebeen is achter de punt gebuld. Het Voorboofd is kaal. De Voeten hebben 4 vingeren, die meer of min ge- falbalaad zyn. Ä 1. Koet. Albin. 1. t. 83. woont in Europa. 2. zwart Waterhoentje met enkelvoudige Vingeren. Albin. 2. t. 72. woont in Europa. 3. blaauwe Waterhen. Edwards. t. 87. woont in Afia en Amerika. 4. Doorn-Waterhoen. Edwards. t. 48. woont in Zuid- Amerika. 7. Rarr. De Bek is aan het grondftuk dikker, famenge- drukt, vp den rug dunner uitloopende na de punt toe, gelyk, fcherp. De Voeten hebben 4 Vingeren, en zyn gefpleeten. Het Ligbaam is famengedrukt. I, Schriek. Albin, 1. t‚ 32. woont in Europa. NM DERBI. N 5 ie] 199 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VoGELEN, 2. Waterfchriek. Albin. 1. t. 77. woont in Europa. 3. Graauwe Rall. Albin. 2. t. 82, dj _ woont in Europa. 4. Bengaalfche Rall Albin. 3. t. 92. woont in Afië. 5. Carolinafche Rall. Edwards. t. 144. Catesby. 1, t. 70. woont in Noord- Amerika. v. KNARSHOEN., De Bek is rolrond-kegelachtig, verhe- ven, fcherp, het boventt Kaakebeen is 't langfle, De Neusgaten zyn eyrond en ftaan wyd open. 1. Macucagua van. Markgraaf. p. 213. Barrére, 62. woont in Zuid - Amerika. @. TrarcaNs. De Bek is met het bovenft been gewulfd. De Tong is in tweën gefpleeten. De Voeten hebben 3 Vingeren „en geen Achtervinger. 1. Trappe. Edwards. t. 73 & 74. woont in Polen, en in de Velden van het Daken. 2. Oor- of Kuif- Trappe. Edwards. t. 12. woont in 't Ooften. 3. Kleine Trapgans. Albin 3. t. AL. woont in. Europa, inzonderheid in Vrankryk. 4. Zwarte Trapgans met witte Ooren, woont in Ethiopië. x. STrurs. De Bek is kegelachtig: De Vlerken zyn tot vliegen onbekwaam. 1, Struisvogel. dlbin. 3 t 31, woont in Syrië, Arabië, Lybië, en Afrika, 2. Kafuaris, Emeu. Albin. 2, t. 60. woont in Afië, Sumatra , de Molukkes , en op Banda, 3. Brafilisanfche Struis. Markgraaf. 190. woont in Zuid- Amerika. 4. Dronte. Bont, 70. woont in Indië. V, HOEN- VERBETERD poor DEN Herr C. Lannavs. 191 V. HOEN DEREN. De Bek is verheven: bet bovenft Kaakebeen is ge. awulfd, loopende met zynen rand wyder uit dan onderfle. De Neusgaten zyn door een kraakbeenig en verhe- wen vlies balf overdekt. y. Paauw. De Kop is verfierd met een kuif van rechte pennetjes. De Vederen van den Rug zyn lang uitloopende, ‚ Gemeene Paauw. Willugbby. t. 27. woont in Ooft-Indië, op Ceylon. 2, Ongekuifde Paauw met twee fpooren aan elken poot. Paauwfazant. Edwards. t. 67 & 69. f. 1. woont in China. ew. KarxKoereN. De Kop is met een lellige huid overdekt. me a Wilde Kalkoen. Albin. 3. t. 35. ‚ Tamme. Willugbby. t. 27. f Gekuifde, Albin. 2, t. 33. 2. Zuid-AmerikaanfcheKuif- Kalkoen. Markgraaf.p. 598. woont in Zuid- Amerika. 3. Sater, gehoornde Kalkoen. Edwards. t. 116. ï woont in Bengalen, a. Paauwies. De Bék is aan het grond{tuk met Wafch overdekt. De Vederen, die op der Kop ftaan, zyn gekruid. 1. Zwarte. Mem. des Anim.146. Markgraaf. 194. 195. woont in Zuid-Amerika. 2, Roode. Albin. 3. t. 40. woont in Amerika. b. FazanT. De Wangen zyn een naakt en effen Vel. 1. r, Haan met een famengedrukten opklimmenden ftaart. 2. Gekuifde. 3. Staartlooze. 4. Met omgekeerde vederen. 5. hal met gevederde pooten, LEL ied . Her NATUURLYK SAMENSTEL DER WOSELEN , Led 19 a. Poule peintade. Albin. 2. t. 35. woont in Afrika. ‚ Fazant. dlhin: 1. t…25. 26. woont in Europa, Afrika en Afië. 4. Bonte Fazant. Edwards. t. 68 & 69, fe 2, woont in China, s. Witte Chinefche. Edwards. t. 66. woont in China. vr c. BeraHoeEN. De Winkbraauwen zyn naakt, en getepeld, * Met ruige Pooten. 1. Ourhaan. dibis. 2. t. 29. 30. woont in de koudere geweften van Europa. 2. Kleine Ourhaan, Berkhoen. dlbin. 1. t. 22. woont in de koudere geweften van Europa. 3. Canadaafche, Edwards. t. 118 & t. 71. woont in Canada, 4. Hazenpoot. Edwards. t. 72. woont in de Bergachtige deelen van Europa. s. Berkhoen met een langen ftaart. Edwards. t, X47. woont in Canada. 6. Cupido. Catesby. ET O7 woont in Virginië. 7. Hazelhoen. Willugbby. t‚ 21. woont in Europa. *% Met kaale Pooten, 8. Roode Patrys. Albin. 1. t. 29. woont in Europa. 9. Graauwe Patrys. Albin. 1. t. 27. woont in Europa: (des Winters onder de Sneeuw in bolen die aan beide de einden open zyn.) ro, Virginiaanfche. Catesby. 3. t. 12, woont in Amerika. 11. Marylandfíche. dibin. I. t, 26. woont in Amerika, I2, ” VERBETERD DOOR DEN Heer C. Linus. 193 12, za Damafcener ; Francolin. Tournefort. t. 158. woont in ’t Ooften, Kwartel. Albin, FT. t. 39. woont in Europa, Afrika en Afi. VL MUSSCHEN. De Bek is kegelachtig , fcherp gepunt. De Neusgaten zyn eyrond, wyd open, en bloot. d. Durr. De Bek is recht, omtrent de punt nederdaa- I. 9. Io. , Vv. ‚ Paauwftaart. lende. De Neusgaten zyn langwerpig, en door een opge- zwollen zagt Vlies half overdekt. De Tong is gaaf, Koolduif. Willughby. t. 35. Geeltvlieger. Willugbby. ER woont in Europa. „ Kropper. Willughby. t. 34. woont in Europa (in de Menageriën.) z Gekapte Non, Jacobyn-Duif, dibin. 3. t. 45. woont, als boven. „ Draaijer. woont, als boven. woont, als boven, ‚ Meeuwtje. |] woont, als boven, ‚ Paggedet. Albin. 2. t. 45 woont, als boven, . Kleine roffe Duif. Edwards. t. 119. Berg Patrys. woont in Jamaika. „ Donkere Indiaanfche Tortelduif. Edwards. t. 76. woont in de Indiën. Guineefche. Edwards. t. 75. woont in Afrika. Spaanfche, woont in Europa (én de Menageriën.) Deer. ir 194 Her NATUURLIK SAMENSTEL DER VOGELEN, rr. Ringduif. Willugbby. t. 15. woont in Europa, en Afie, 12, Jamaikafche Tortelduif. Albin. 2. t. 49. woont in Amerika. 13. Witkop. Catesby. I. t‚ 25. woont in Noord Ainerika, 14. Witvleugel. Brown, Jamaic. 468. woont in Amerika. [*ra. Kalotduif, Koet. } 15. Nikombaarfche, dlbin. 3. t. 47. 48. woont op ’t Eiland Nikombar. 16. Langttaart. Edwards, t. 15, woont in Canada, 17. Chineefche. Albin. 3. t. 46. woont in China. 18. Groenvlerk. Edwards. t‚ 14. woont in Ooft-Indie, 19. Ruige Duif. f woont in Afrika. 2o. Tortelduif die op zyde van den Nek gevlakt is, 4J- bin. 2.t. 47. woont in Indië. ar. Zwartgekraagd Torteltje. Albin. 3. te 45. woont in Indie en Europa. ‘ 22. Geelbekje, Muffchenduifje. Catesby. 1.t. 26. woont in Amerika, tuffchen de Keerkringen. e. Leeurik. De Bek is uit den rolronde geëlft, recht, rechtuitgerekt: de Kaakebeenen zyn gelyk : aan derzelve grondftuk na beneden toe wat gaapende. De Tong ìs in tweën gefpleeten. De Nagel van den achterften Vinger is langer dan de Vinger zelf. 1. Gemeene Veld-Leeurik. Frifch. 3. t. 15. f. 1. woont ín Europa. 2. Koppier. Albin. 1. t. 42. woont in Europa. 9. Piepers woont in Europa. „VERBETERD DOOR DEN Heer C. Linneus. 195 4. Boomleeurik. î woont in Europa, (en oki by Schoolen.) 5. Kleine Veld-Leeurik, woont in Europa. 6. Dubbeld Witfchild, woont in Europa. „ Kuif leeurik. Albin. 3, t. 52. woont in Europa. g. Florentynfche Spinolette. woont in Italië, g. Geelbaart. Catesby. I. t. 32. woont in Noord Amerika; en ós ook te Dantzik van den Heere Klein gezien. Ord. Av. p. 72. ro. Groote Leeurik. Catesby. IL. t. 33. woont in Amerika en Afrika, £, Spreeuw. De Bek is elsgewyze, hoekig nederge- drukt, ftompachtig. Het bovenft Kaakebeen is zeer gaaf, aan de randen wat openftaande. De Neusgaten zyn van boven gerand. De Tong is aan de kanten ingefneeden, en fpits, 1, Gemeene Spreeuw. Albin. 1. t. 40. Woont in Europa en Afrika. 2, Geele Bengaalfche, Edwards. t. 186. woont in Indië. } 3. Bruinbonte Bengaalfche. Edwards. t. 187. Albin. '3. EET. = / woont in Indië, 4. Water-Spreeuw. Willugbby. t. 24. Uitgezochte Ver- handelingen. V. Deer. bladz. 68. woont in Europaâ. g. Lrysrer. De Bek is rondachtig-mesgewyze; het bo- venft Kaakebeen is aan de punt omgebogen. De Neusgaten zyn bloot, aan ’t boven einde meteen Vliesje half gedekt. De Tong is fnazelig aan de randen ingefneeden. rY. Groote graauwe Lyfter (*) met witte vlakken op den \ ld (*) [Wy hebben hier te Land ook nog de Kam, Kemp, V. Deer. of 15. 16. Her NATUURLYK SAMENSTEL DER Vogezen, den hals, en een geelen bek; Schulp Lyfter. woont in Europa, ‚ Kramsvogel. woont in Europa. „ Koperwiekje. Albin. 1. t. 33. woont in Europa. . Zingende Lyfter. Frifch. t. 27. f. 1. 2. Albin. t. t. 34. 35: woont in Europa. Zyn Neft is gemaakt van Kley. ‚ Bengaalfche. Edwards. t. 184. waont in Bengalen. ‚ Roode. Catesby. 5. t. 28. woont in Zuid en Noord Amerika, ‚ Spotvogel. Catesby. I. t. 27. woont in Virginië. ‚ Kleine asgraauwe Lyfter. Edwards. t. 78. woont in Amerika. „ Zwartkeel. Catesby. 1. t. 30. woont in Amerika. ‚ Gekuifde Vliegenvanger. Catesby. 1. t. 52. woont in Amerika, „. Roos-Merel. Edwards. t. 20. woont in Lap- en Switzer-Land. ‚ Merel. Willugbby. t. 37. woont in de boffchen van Europa, . Ringlyfter. Willugbby. t. 37. woont in Europa. ‚ Fenzaame Mufch. Edwards. t. 18. woont in ’t Ooften. Zingende Rietlytter. Klein. Ord. Av. p. 179. f. 3. woont in de Rietboffchen, în Noord Europa. Zwart- groene Lyfter. Catesby. E. t. 50. woont in Amerika. h. KeRNBYTER, Krerprper. De Bek is kegelachtig- gebuld; aan ’t Voorhoofd omtrent kaal: het on= derft Kaakebeen is met een rand op zyde na bin” nen omgebogen. De of Weld Lyfter, anders de Veldjakker, de blaauwe Ring- LEnyfler, en de Geel-wiek. ] VERBETERD DOOR DEN Heer C. Linneus; 167: De Neusgaten zyn in ’t grondftuk van den Bek. De Fong is gaaf. 1. Kruisbek. Charleton. Onom. 68. Albin. 1. t. 6r. „woont in Europa. 2. Appelvink. Albin. 1. t. 56. Frifch.t. 4. f. 2. 3. woont in Europa. 3. Kernbyter, Canadafche. Edwards. t. 123. ___ woont in Europa en Amerika. A». Goudvink. Albin. I.t. 59, 60. __woont in Europa. s. Kardinaal. Catesby. 1. t. 39. ï __ woont in Noord Amerika. 6. Dominikaan. Edwards.t. 127, Woont in Brafilie. 7. Gekuifde. woont in Ethiopie. (De kuif van ’t glarmetie is rood; die van bet wyfje wit.) 8. Roode,’ met zwarte vlerken. Seba. I. t‚, 95. É. x. woont in Zuid-Âmerika. 9. Purperkop. Edwards. t. 180, woont in Afrika. io. Geele met een groenen rug. ] woont in Afië. it. Ryftvogel. Edwards. t. 41. 42. woont in Afië en Ethiopië onder de Rytt, En Zwarte Vink. Albin. 3. t. 69. woont in Indie. (As deeze ook bet wyfje van den voorgaanden ? 13. Roeftkoleurige Kernbyter, met een zwart en wit gefpikkeld onderlyf. Edwards, t. 40., woont in Afië, 14. Goudgeele Kernbyter, die aan de (aap van't hoofd wit, en zwart van borft en {taart Woont in de Indiën, 15. Bloedbekje. woont in Afië. - ,V. DeEL. 6) 16. 168 „Her NaTUURLYK SAMENSTEL DER VoGzLEN, 16. Kleine gryze en donker gewolkte, Kernbyter, die rood aan de flaap van 't hoofd ís, met een rooden bek en borft. Edwards. t‚ 179. woont op de Canarifche Eilanden, in Amerikaen _ Afrika. Û 17. Blaauwe Kernbyter. Edwards. t‚ 125. woont in Angola. 18. Zwarte Kernbyter, met een witte (treek „voor den kop, en witte flaapen, van ’t hoofd. woont in Afië. 19. Mexikaaníche Kernbyter. Edwards. t. 44» woont in Amerika. ao. Groeneling. Albin... t. 58. woont in Europa. 21. Botervink. woont in Indië, 22. Geelachtige Kernbyter, die zwart aan de flaapen van t hoofd is, met een geele bortt en kraag. woont in de Indiën. 23. Bengaalfche Kernbyter. Edwards. t. 189. woont in Bengalen, 24. Malabaarfche: Asgraauwe Kernbyter meteen zwar- ten {taart en zwarte flagpennen, en met een witten keel. woont in de Indiën. 25. Bruine Kernbyter., die van onderen wit is, en wiens flagpennen, van de derde af tot de negende, aan het ondereinde geheel wit zyn. woont in Bengalen. 26. Zwartkalotje. Albin. 3. t. 62. woont in Guine. 27. Gryze Kernbyter met roode pooten, Edwards. t‚ f 170.F. Tr. woent in Afië. 28. Zwarte Kernbyter. Catesby. t 63. woont ín Zuid- Amerika. 29. Blaauwe met purpere fchilden. Catesby. 1. t. 39. woont in Amerika. 39. pikke ro ie iaer tik db 30, Purpre Kernbyter, Catesby. 1-t. 40; val tt _ woont in Amerikà, 31. Klein Kernbytertje „ met een koperkoleurde ftuite woont te Surinamen. (ús niet veel groaier vis een …___Wintêrkoninkje.) . 32. Tweekoleurd Kernbytertjé. Eubords. 6 88-f.1. woont ìn Indië. 4 GereeLGors. De Bek is Kegelachtig. | De Kaakebeenen gaapen èan ’t grondftúk ld ARE waarts wat van elkanderen : het onderfte:is òp dé zyden ingebogen-vernaauwd ; en ’t rnrilke is enger. 1. Sneeuw-Vogel, Zee- Putter ; Linnei Faun-t. a. £ 104. Edwards. te 126. _ woont in 't Noorden. 2. Witte Geelgors, (komt zeer naá aan wee even vodt= gaandeni) Willucbby. t. go. woont in Europa. 3. Ortolan. Albin. 2. t. 50. _ woónt in Europa. 4. Haverkneu. Frifch. 2. & 5. fe 2, woont in Europa. 5. Angolafche Mufch, met een zwarten kop, en eéù geelen hals en (tuit. Edwards. t. 178. woont in Afrika. 6. Geelgors met een gryzén rug, een zwart vóórhoofd „ èn een rooden bek, woont in Indië, 7. Donkere Geelgors met een bloedroode borft, keel én fchóuderen. Edwards. t. 82, _ _„ wóont in Amérika en Afië, 8. Zwartblinikende Geelgors. - woont in Indië, é. Grysgevlekte Geelgors „ met witte punten aan dé ftaartpennen, en een geelen achterrug. woont in Afië. íó. het Geeltje ; gryze Geelgors met éen geel aangezicht _ woont in de heéte Gewelten; ahfelinn: V. Deens © 2 al goo Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VW OGELEN 11. Langftaart. Seba t. t. 66. f. 5. woont in Zuid-Amerika. 12. Paradys-kneu. Edwards. t. 86. woont in Afrika. 13. Mexikaanfche driekoleurde Vink. Edwards. t‚ 130. s. Blaauwe Vlasvink. Catesby. I. t. 44. N woont in Amerika. I4. Kaapfche Mufch. Albin 3. t. 67. woont aan de Kaap de goede Hoop. k. Vinx. De Bek iskegelachtig, recht, fcherpgepunt, Ï. 2. 3. Carolinifche Ryftvogel. Catesby. 1. t. 14. woont in Cuba. Vink. Albin. 1.:t. 63. woont in Europa. (*). Keep. Albin. 3. t. 64. woont in Europa. ‚ Bruine Vink, met een rofle borft en roffe fchoude- ren, en met zwarte vlerken die met een rofle vlek getekend zyn. woont te Luloa in Sweden.” . Laplandíche Vink, met een Zwartachtigen gevlek- ten kop, en een witte plek achter de oogen. 4lbin. 3. t. 63: woont in Lapland. ‚ Zwarte Bofch- Vink, met zwarte leden, flagpennen en ftaart, van welken de twee buitenfte pennen aan weerszyden van't midden af wirweodig wic zyn. woont in Sweden. . Donkere Amerikaanfche Vink. Edwards. t. 85. woont in Zuid- Amerika. ‚. Zwarte Vink met een rooden weer{chyn, met een witte vlek op de vlerken, en roode oogen. Cates. by. I.t. 34. „woont in Amerika. 9. _(* [De Heer Linneus tekent by deze Vink aan, dat het Wyfje alleen door Holland na Italië trekt: het welk SAEens onze jaarlykfche bevinding ftrydt.] _ / Î VERBETERD “DOOR DEN Heer C. Luny evs. ot 9. Diftelvink, Putter. Albin. 1. t. 64. TR ‘woont in Europa. p 19. Groene Chinefe Putter. Edwards, t. 128. woont in China. 11. Vink met purpere Staartpennen, die van achteren op de helft zwart zyn. Albin. 3. t. 77. Het mannet- je is gebeel purper; bet wyfje pens uitgenomen de bek en flaartpennen. woont in Ooft-Indië.' 12, Groene Vink, met een rooden kop , geele kraag en blaauwe borft. Edwards. t‚ 23. woont in Amerika. 13. Geheel roode Vink. Roode Vliegenvanger. Catesby. I-t56. woont in Amerika, 14. Geele Vink, met een zwart voorhoofd en donkere vlerken. Catesby. 1.t. 43. „woont in Neord- Amerika, - 15. Bahamafche Vink. Catesby. 1. t; 42. At woont in Zuid- Amerika. 16. Brafiliaanfche Vink, Edwards. t. 1ot. woont in Brafiel, +17. Indiaaníche Geelvink. Edwards. t…84. woont op Madera. 18. Canaryvogel. Albin, r. t. 65. ‚woont op de Canarifche Eilanden, 19. Sysje. Albin. 3. t. 76. « woont in Europa, ; 20, Brand. of Vlam-Sys , Syzefryter. woont in Eur opa. 21. Kneu. woont in Europa. 22. Groote roode Vlasvink, Albin, 3.t. 72 en 73. woont in Europa. 23. Kleine roode Vlasvink. Albin. 3. t. 75. woont in Europa. "„24-AngolafcheV ink met een blaauwe buik. Edwards. et ; woont jn, Ângola en Afrika, „VV. Deer. Oo 3 25 202. Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VoórLen, 25. VioletVink met een hoog geel voorhoofd en onderlyf, woont in de heete Geweften. 26. Rietmufch. Albin. 2. CST. woont in Europa. 27. Huismufch. Willugbby. t. 44. woont in Europa. 28. Bergmufch, Olina. 46. woont in Europa. (is kleiner dan de Huismufch en beeft twee witte banden op de fchilden.) „29. Chinefche Much. Zdwards. t. 43. woont in China. (Heeft een dikken bek omtrent als de Goudvink.) 3e, Bahamafche tweekoleurde Mufch. Catesby. 1. t…37. _ woont in Amerika. l KwiksTaarT. De Bek is elsgewyze, recht: de beide Kaakebeenen zyn omtrent gelyk. De Neusgaten zyn omtrent eyrond. De Tong is fnazelig, aan den kant ingefneeden. : Nachtegaal. Albin. 3. t. 53. __ woont in Europa. z. Amerikaanfche Nachtegaal. Edwards. t. 121. __ woont in Amerika. 3. Gorfe, Gräsmufch die als een Nachtegaalzingt. Klein, “Ord. Av.p. 73-f. 1 woont in Europa. 4. Riet- of Bies- Nachtegaal. “__ woont in Europa. 5. Jamaikafche Grasmufch. Edwards, t. 122, f. 2, woont op Jamaica. 6. Hegmufch. woont in Europa. 7. Bleek geelborsje, Vygeneeter der Italiaanen. woont in Europa. ik 8. Vaale Baftaard-Nachtegaal, die wit van onderen i is, met witte wenkbraauwen. Albin. 3: t. 60, woont in Europa. 9. Kleinfte Baftaard- Nachtegaal die van boven geheel graauw, van onderen geheel wit is. woont in Europa, 10. werserEiD. poor ven Heer C. LINKS 208 ro, Zingend Vaalgeel Paapje. it slik woont in Europa. n ir. Vygen-eeter. met een asgraauwe aen: bortt. dl bin. 3. t. 26. woont in Europa. 8 za. Kwikftaart met de zwarte borft. Albin. tet. 49. woont in Europa, 13. Geele Kwikftaart. Albin. 2. t. 58. woont in Europa. 14. Groene, van onderen geele, Kwikftaart, met zwarte vlerken en twee witte banden, Edwards.t. 79. woont in Bengalen. 15; Amerikaanfche kleine Kwikftaart, penn ‚DB tr67. Edwards. t. 80. woont in Amerika. ‘ 16. Spaanfche roeftkoleurde Kwikftaart,- Edwards, t. 31. eusnit woont in Spanje. 17. Kerifendiefje, met een gryzen rug, een wit voor- hoofd, eneen zwarte ftreep over de oogen; Albin. I.t 55. en 3.t. 54. woont in Europa. 18. Paapje met witte wenkbraauwen, Albin. rt. 52. Ed wards, t. 30. woont in Europa, 19. Paapje met een zwart’ voorhoofd. Willugbby. tar woont in Europa. 2o. Grys Bengaalfch Kwikftaartje met roode flaapen van ’t hoofd en een roode fluit. Edwards. t.-19o. woont in Bengalen. er. Roodftaartje. Albin. 1.t. so. woont in Europa. "22. Roodftaartje met graauwe flagpennen en. rug; een roffe buik en taart, van welken de twee buitenfte pennen graauw zyn. woont in Europa, ta M tr V. Daer. O4 j DEN $04 Her NATUURLYK SAMENSTEL DER VoGELEN 3 23. Tieys. Kwikftaart met zwartachtige flagpennen en roffen ftaart, welks middelfte paar pennen zwart is, inwendig na ’t roode trekkende. woont in Europa. 24. Blaauwborftje. Edwards. t. 28. woont op de Alpen van Europa. 25. Blaauwrugje. Edwards. t. 24. woont in de Bermudes en de warmere geweften van Amerika. 26. Blaauwe Vliegenfteeker met een roode buik. Ed- wards. t. 22. woont te Suriname. Groene Vliegenfteeker met een zwarten kop. Ed- wards. t. 25. f. I. 27 iet een blaauwen kop. Edwards. ta f. 5: woonen te Suriname. 28. Roodborftje. Albin. 1. t. sr. woont in Europa. “29. Winterkoningkje. Willugbby. t. 42. woont in Europa. 30. St. Martens Vogeltje. Albin. 1. t. 53. woont in Europa. Ongekuifd Koningkje. Albin. 2.t. 50. f. A. woont in Europa. „32. Graauw -groen Kwikftaartje, met bruine flag- pen- pennen, van welken de zevende, agt{te en negen- de, aan de top wit zyn. 8 woont in IËuropa. 33. De Remiz, Litthauwfche Mees, die zyn neft op= ophangt. Edwards. t. 55. woont in Polen, Kitthauwen , Hongaryen, ‘en Italië. 234. Indiaanfch Kwikftaartje, dat grys van lyf, en zwart van kop is, gefpikkeld met witte fpatjes, woont in Indië. me Mees, De Bek is zeer gaaf, wl De Tong is geknot, uitloopende met borftel- en haairtjess 3I Xe. hed KO Rs Af hi NERBETERD DOOR DEN Herer C. LinNzUs. 205 1. Gekuifde Mees. Albin. 2.t. S7. f. 2. ie woont in Europa. 2. Koolmees, groote Mees met ien zwarten kop, d}- bin. I.t. 8. woont in Europa. 3. Amerikaaníche Mees. Catesby. 1. t. 64. woond in Noord-Amerika. 4. Pimpelmees. Frifch. 3. t. 14.f. 1. woont fn Europa. 5. Zwarte Mees. Frijch. 3.t.13.f. 3e woont in Europa. 6. Graauwe Mees. Albin. 3. t. 58. woont in Europa, 7. Staart- Mees, Korftje Kaas. Linnei Faun, 242. t. 1, f. 243. woont in Europa. 8. Baardmannetje. Edwards. t. 55. Woont in Europa. 9. Git zwarte Mees met een witten kruin. Seba.2. t. 95. f.5 woont in de Indiën. ro, Roodkopje. Edwards. t. ar. woont in Zuid- Amerika. 11. Zwarte Mees,meteen rooden kop en borft, en een witte vlek voor op de flagpennen. Edwards. t. 83. f.2. woont in Amerika. 12. Zwarte Mees ‚meteen witten bek, en een geele vlek „ep de wieken, en een geel grondfiuk van den ftaart, woont in de Indiën. n. ZwaLuw. De Bek is zeer klein, voor wat omgebo- gen, elsgewyze, aan het grond{tuk neergedrukt. De Gaaping van den bek js grooter dan de kop. z. Boeren Zwaluw. Albin. IT. t. 45. woont in Europa, in de fchuuren, ftallen, en hui. zen. Kruipt in den Herffl onder en în de Lente weer uit bet water. LINNBUS. -_V. Deen. Os 2, 206-Her NATUURLYK SAMENSTEL DER V OGELEN, 2, Eetbaare Neftjes maaker. Bont: Jav. 66. woont in China arn de hooge oevers, 3. SteésZwaluw, met {fongeviekte Staartpennen. Albin, atie £. A. woont in Europa, en maakt haar neft onder dak tegen de muuren. : 4. Aard-Zwaluw. Albin. 2. t. 56. f. B. e woont in de kanten van de afgeftooken Duinen in Europa. 5, Gier-Zwaluw. Albin. 2. t. 55. woont in de hooge muuren der oude gebouwen in Europa. 6. Zwart-blaauwe Zwaluw, aan den beken op 't on- derlyf vuil wit. Edwards. t. 120. woont in Hudfon’s baay. 7. Doornftaart Zee- Zwaluw. Catesby. 3. t. 8. woont in Amerika. 8. Allergrootfte Aard- Zwaluw. Edwards. t‚ 27. woont te Gibraltar, 0. DAGsSLAAP, GYTENMELKER. De Bek is voor om- geboogen, zeer klein, elsgewyze, aan ’t grond- ftuk neergedrukt. Knevels ftaan 'er op eene rey aan den bek. De Gaaping van den Bek is zeer wyd. r. Europifche Dagflaap. Albin. I. t. IO. 2. kleine. Edwards. t. 63. woont in Europa en Amerika. a. Amerikaanfche groote Dagflaap. Sloane. 2,t. 255. f‚ 5e woont in de warme geweften van Amerika, Mn, e Me ren CEE CE C VE R- 4 4 4 pn DSE meert gen Enne nuweg DER AARDWORMEN SMET DEN MENSCHEN. bend KINDER EN-W ORM, _INZONDERHEID TEN OPZICT VAN DERZELVER DEELEN vaN VOORT TEELING; pr GEL EGENHEÈID VAN EEN ZELDZAAME VERTOONING INEEN WORM, “pre UIT DE DARMEN WAS GELOOSD, NEET EEEN EEE EEE N de Maand Maart deezes Jaars 1760, is door. zekere “Vrouw , van omtrent veertig Jaa- ren oud, hier te Amfterdam , met den Afgang uitgeworpen een Worm van taamelyke langte en dikte, die, naauwkeurig befchouwd zynde , aan: de eene ids van het Lyf een uitpuilende Streep. hade, welke iets ongewoons vertoonde. Men deedt den Worm in Water en fchoon men geen teken van Leven aan hem befpeurd hadt, vondt _V. Deen men so% VERGELYKING DER ÄARDWORMEN men ’sanderen daags dat de Worm zeer dik was uitgezwollen, en dat een der enden de gemelde Streep of dikte was genaderd. Eenigen tyd daar na zag men, tot verwondering, dat op die plaats uit den Worm als een foort van Gedarmte of Vaat- jes fcheen uitgebortten te zyn, ’t welk troswyze daar aan hing, zynde niet, gelyk de Worm, ros of bleekbruin , maar Melkwit van Koleur. Welk Voorwerp ik, om de merkwaardigheid, keb doen aftekenen , gelyk hetzelve zig, in een Glaasje met Moutwyn gehangen zynde, vertoon- WE ie Pt MARV: FDT. Dewyl het fommigen voorkwam, als of het jonge Wormen waren, die ’er uit hadden willen kruipen, en of dus de Worm diestyds had gewecft in ’ Baaren of voortbrengen van Jongen: zo be- floot ik, hem te ontleeden of nader van binnen te onderzoeken : ten einde, ware ’t mogelyk , te ont- dekken, welk iets het zyn mogt, dat zig van bui- ten aan deezen Worm zo zigtbaar en zeldzaam voordeed. Hem derhalve regt op een Plank- je uitgeftrekt hebbende, bevond ik de langte 13 Rynlandfche Duimen, de dikte op ’t meeft 3 Li- nien of & Duims. ’t Geheele Lighaam was zigt= baarlyk en zeer egaal geringd of met dwarsloopen- de Kringen onderfcheiden. Het verdunde allengs naar beide de enden.» Omtrent het midden was het, hier en daar, als ingevallen met deuken a „ a, a, die klaar aantoonden, dat het aldaar voor een gedeelte ontledigd moeft zyn. dr Om dd MET DEN MENsCHEN- or KinpeREN- Worú. zog Om nu de Ingewanden ende Openingen, daar zy waren uitgekomen, zonder eenige kwetzing of verplaatzing te befchouwen, opende ik den Worm aan de tegenoverzyde, langs de Streep; die my de Ruggeftreep toefcheen te zyn, over de geheele langte. Het gedeelte A. was meeft ledig en dikker of Spieragtiger van Samenftel dan het gedeelte B, * welk in zig begreep twee of drie Melk witte Zakjes of Blaasjes d (Fsg. 2) , die; aan ’t eene end digt fchynende te zyn, aan ’tan- dere uitliepen in een zeer egaal Buisje of Kanaal e,dat, na eenigen tyd regt voortgeloopen te zyn; op een zeer fraaije wyze was gekrinkeld, gelyk, het zig by f vertoont. In zulker voegen lag het- zelve zeer fraay op een ander dergelyk Melkwit Zakje, en dit Buisje vervolgende vond ik dathet- zelve gemeenfchap hadt met de Krinkels van der- gelyke Buisjes, die uit het Lighaam vanden Worm (eg, Fig. 1) geborften waren. Omtrent deeze Zakjes was nog aanmerkelyk , dat dezelven niet regtftreeks uitliepen in de gemel- de Buisjes ‚ maar aan ’t eene end met een kromte of bogt, 4, daar in eindigden, zynde aan ’t andere end # geflooten. Fen derzelven open naden was het vol Sap, zo wit als Melk. Met veel zorgvuldigheid tragtten wy de uit=. geborften deelen terug te haalen, % welk niet ges lukte zonder een dwarfe Sneede te doen in den geopenden Worm, zo zeer waren die Deelen bekneld. _ Eindelyk bevond ìk, dat zy niet door V. Dreu. een dio VWERGELYKING DER ÄARDWORMEN éérì maar door twee Openingen waren uitgebor- flens ’t welk zig te vooren niet zo duidelyk hadt geopenbaard: Immers het grootfie gedeelte was uitgekomen door een langwerpige Spleet k (Fig: 3), doch ; hetzelve te rug gehaald hebbende merkte ik dat nog een klein gedeelte ;’t welk zig knobbelswyze (C Fig. 1) vertoond hadt, door de ronde Opening / was uitgefchooten. Dit ook terug gehaald hebbende ‚ bevond ik dat de tros van dunne Melkwitte Buisjes g (Fsg- 1.) gemieen- fchap hadt met de Buisjes waar in de Zakjes d (Fig. 2) eindigden: doch „of zy aitemaal maar één Buisje uitmaakten en waar hetzelve vaft was ge- weeft; heb ik door de verwarde krinkeling en de teerheid van deeze Buisjes niet kunnem ontdek ken. Egter hebben wy zulk een Buisje wel ter langte van twee Voeten ontwikkeld en gt fchei- ding gevonden. Toen bleef nog over het ondetzóek def dikke Wormswyze Lighaamen , die buiten den Worm ùitgehangen hadden; m, np (Fig. 1): Deeze hadden in ’ geheel geen gemeenfchap tet de Buisjes, waar in de Zakjes eindigden (Fig. 2), noch met de Krinkeling of tros van die Buisjes g (Fig: 1) , maar liepen te famen «of vereenigden zig ino (Frg. 3) en hadden by p eene vaftigheid of inplanting in ’t Lighaam van den Worm; nâder aar het-end van het gedeelte A; dat ik het Kop- end 4 oordeel te zjn; dan aan aen Staart €, òf het ‚ @nd van % gedeelte B; terwyl in sterke de Ope- | MET DEN MENSCHEN- oF Kinperen- Wor. gif Openingen Zen / nader aan ’t end van % iaatftige- melde gedeelte waren. Zy hadden aan de enden q» g een foort van-byhangende Vliesagtigheid „ doch of zy daar: open. dan belidergn waren is ons niet klaar gebleeken. ‚Rondom de openingen k en /-waseen foott van Stoffe verfpreid , die zig als kleine brokjes Vet vertoonde „ doch waar in ik met het bloote Oog glinfterende Deeltjes en met het Mikroskoop ron- de Eitjes meen gezien te hebben. Ingewandens gelyk Harfenen Hart, Maag, Gedarmte; konden wy nergens duidelyk befpeuren: want, toen de. getelde Zakjes en derzelver gekrinkelde Buis- jes uit den Worm genomen waren, bleef ’er be- halve de twee dikke deelen , die in o zig verec= nigden en in p waren ingeplant, byna niets overs Egter fcheen, langs de Streep s, in het gedeelte A, wel iets Vliezigs heen te loopen, en by zag men een zeer dun ongelyk Buisje met een Spiers agtig beginzel aangehegt, waar in, hier en daar „ eenige harde zwarte Stof v was vervat. Het ein- digde niet ver van de Openingen 4, /, doch hadt geen andere gemeenfchap met de overige gemelde: „Deelen. Schoon ìk uit dit-alles niets met volkomen zes kerheid kan befluiten, zou ik my egter verbeel- den „dat het veel waarfchynlyker is; dat dit Deez Jen der Voorteeling waren, die uit het Lighaant van den Worm by CD (Fig. 1) hingen, dan dat het jonge Wormen zouden zyn geweeft. Mis: V. Deen {chien ara VWERGELYKING DER ÄARDWORMEN ! fchien waren de Zakjes d (Fig. 2) en derzelver » Buisjes, e, fz als ook g (Frg. 1) Zaadvoerende Va- ten. Miffchien waren m, n, die zig in o (Fig. 3) vereenigden, de Hoornen van de Liyfmoeder. Dic alles zal men niet onwaarfchynlyk oordeelen, als men de volgende Befchryving leeft van den Menfshen- of Kinderen-Worm, door den Heer Tv- SON; doch vooraf moet ik nog iets zeggen vanhet gene de Aardwormen in vergelyking met denzel- ven betreft. Of de Wormen van de Menfchelyke Ingewan- den en die der Dieren, de zelfden zyn als die in % Aardryk voortkomen: eigentlyk, of de eerften hunnen oorfprong hebben van Wormen uit het Aardryk: is onder de Naturaliften een nog niet volkomen beflifte Zaak. De Heer LinNzus zegt; dat hy waargenomen heeft, dat de lange ronde Worm der Darmen (Lumbricus Inteflsnorum teres). de zelfde zy als de Aardwormen , en de redenen daar hy zulks op grondveft, zyn, het getal der Rengen en de Stekelijes, die de Wormen aan hun Lighaam hebben. Den Menfchen-Worm vondt hy ze beflaan uit omtrent onderd Ringen, met een grooter Kraakbeenigen Ring omgord, aan drie zy= den Stekelig naar agteren , aan de vserde zyde glad. Aan onzen Worm heb ik over de driehonderd Ringen geteld, daar was geen blyk aan van een Kraakbeenigen Ring of van Stekeltjes. Zo dat hy dan tot het Geflagt der Aardwormen Lumbricé niet fchynt te behooren, welker Liighaam /angrond ® 48 EN Mer DEN MEnscrEN- or Kinpenen- Wor. 213 iss gerimgd, an de langte Stekelig of” ruuw ‚met een Gatop zyde. Kan hy ook gebragt worden tot dat der zAscarsdes; waar onder Lannzus ’er één aantekent van een Span lang , die met de Liumvrseë (zegt hy) verward wordt. Het Kenteken der Ascarsdes is, by hem , eenJangrond, draadswys ; on= afgebroken Lichaam, aan berde enden Jeherp toeloo= pende, Onze Worm was langer dan een Span; het Lighaam aan beide enden fcherp, doch veelte dik om by een Draad te worden vergeleeken. Volgens de Waarneemingen van dien zo naauw- keurigen als-verftandigen Icaliaan, Repis is Zer wit en inwendig een groot verfchil in de Aardwor= men. Sommigen 4 zegt hy ; hebben op de Rug; na- by den Kop, een verhevenheid ; die naar een Paar- den-Zadel zonder Knop gelykt; anderen hebben dit Kuffentje niet. Onder beiden vindt men {oma migen egaal rond; over de geheele langte, ande- ren hebben een breeden, platten Staart, gelyk een Olyfblad. Alle deeze Wormen zyn zeer vlug en vol beweeging, maar een vyfde Soort islogger en zeer dik, hebbende, als zy zig uitrekken, de langte van een Elle: Zy zyn met geen Kuffentje op de Rug voorzien, en hebben geen Staart als een Olyfblad, — Ook is hunne Staart zo dun niet als die der anderen. Sommige Wormen bly ven zeer dun en klein ; anderen groeijen aan en krygen fomtyds de dikte van een Pink, Wat de uits wendige Koleur betreft; deeze verfchilg naar het _V. Deer P öfz 214 VERGELYKING DER AARDWORMEN onderfcheid van-den-Grond , daar:zy in leeven ers zig mede voeden. „Ten opzigt van de inwendige Deelen merkt deeze Schryver aan, dat de logge dikke Wor- men rin den eerften opflag drie Maagen fechynen - tehebben, doch dat die Vertooning cigentlyk ver- eorzaakt wordt door drie-verheven Banden, het Kanaal van de Maag omringende en verfterkende, zynde: met- Peesagtige Uitbreidingen in ’t ronde gehegt aan de Borft ende Rug, en kunnende de Maag doen. uitzetten of famentrekken , naar be- hoeve van het Dier. In alle andere foorten van Wormen, zegt hy, vertoont zig aanftonds een lange Slokdarm, die eindigt in een holrond Vlies; dat de Maag zelve is in de gedaante van een Hart, maar welks Wanden veel dikker en. harder zyn dan de Rokken van den Slokdarm. De Darm 3 ook dunner dan dit Vlies, gaat van de Maag af voort in eene regtelyn, aan alle zyden aangehegt door “Kringronde Spieren, die hem toeknypens zodanig dat hy zig voordoet als gefronfeld en in Celletjes gefcheiden , eindigende aan de alleruiter- fte fpits van den Staart. Dit ontmoet men niet in de Wormen der Dieren ; want derzelver Darm eindigt aan den Buik, een weinig van het end des Staarts af. Den Darm der Aardwormen vindt men altyd vervuld met een zeer fyne Aarde, die het enkele Voedzel derzelven is: want zy befcha- digen nooit Wortelen , Kruiden of de Aardvrug- - ten. MET DEN MENSCHEN- OF KiNDEREN- Worm. ij ‘ten. Als men deezen Darm geopend en welfchóon. gemaakt heeft, zo wordt men, binnen deszelfs holligheid , een ander taamelyk dik Kanaal gewaar, 2% welk de geheele langte byna doorloopt , even als een Darm in een anderen Darm beflooten , ein- digende omtrent vier Vingeren breed voor het andere, en dan,.de Rokken van den buitenften Darm doorboord hebbende, loopt het tuffchen denzelven en de Rug van den Worm naar % Aars- gat voort. Alle Wormen egter hebben den Darm niet'op even de zelfde wyze gefatfoeneerd. In die naamelyk , welker Staart gelyk een Olyfblad eindigt, is zyn dikte byna over de gantfche holte egaal, en; van de Maag af tot aan het midden van zyne langte toe, fchynt hy van buiten glad en ef- fen,‘ voor ’t overige vol zeer kleine dwarfe rim- pels of plooijen. In die genen, in tegendeel, welker Staart rond is, en die geen Kuffentje op de Rug hebben, is de Darm by de Maag zeer dik, en, tot aan het midden toe, overlangs ge- groefd: van daar af vermindert hy grootelyks in wydte en alle de groefjes verdwynen. De vermaarde Wiruss hadt , voordeezen Schry- ver, van de inwendige Deelen der Aardwormen reeds een Afbeelding gegeven in zyne Verhande- Ting de Anima Brutorum, daar hy dezelven al- dus befchryft.. Boven de gaaping van zyn Bek openbaaren zig de Herfenen , zeer klein en rond, witagtig als een Waterbelletje: een weinig laa- ger is de Slokdarm ‘geplaatft, met zyne Spieren, V. Deer, Pa rege ‘ eió VERGELIKING DER AARDWORMEN regt neergaande naar. de Maag. Aan ’t bovenfie van den Slokdarm vinde nien ’t Hart , dat zig beurt- lings famen trekten verwydt, even als het Hart in de Dieren van volkomêner Samenftel. Aan beide zyden van het Hart, en verder wat laager, komen witagtige en eenigermaate Klootronde Lig- haampjes voor ’t oog, die als in drie lobben ver- deeld zyn, waar van de twee bovenften witter zyn doch kleinder , en de onderften wel eens zo groot en als een Beuling langwerpig. Tufchen deeze witagtige Ligbaampjes ‚ en meer naar agte- ren, zyn kleiner Bolletjes, gelyk als kleine Geel- agtige Kliertjes, in twee ryën gefchikt ; weder- zyds naamelyk , nu eens vier, dan vyf of ook meer. … In ’t midden van deeze Lighaampjes loo- pen zeer kenbaare Bloedvaten, in welken een aanmerkelyke klopping , even als in de nabuurfchap van het Hart, vernomen wordt. Beneden dee- ze Lighaampjes vertoont zig de Maag , vry groot en van taamelyke wydte, verdeeld in drie Hollig- heden , van welker laatfte de Darm af komt, die regt voortloopt naar den Staart, en „bynagelykde Karteldarm (Colon) in de groote Dieren , gerim- peld is en geplooid. Deezen Darm openende en fehoon maakende, komt een geelagtig Vat in den- zelven voor, zig uitftrekkende van den Staart aftot aan het Hoofd, zynde een Buis, die men kan op- blaazen. _Mogelyk verftrekt dezelve voor de Le- ver en het Darmfcheil. Voorts vertoont zig op de Rug, van buiten aan den Worm, in den rand van er sk \ vér DEN Menschen or KiNDEREN- Wons. 217 wan ieder Ring een Gaatje, door welken men ze zodanig met Lugt vervullen kan, dat Zy opzwel- Jen en de vuiligheden van den Darm her- en der=" waards gedreeven worden. Deeze Gaatjes, die’ tot de Ademhaaling fchynen te dienen, geeven een Lymagtig Sap uit. we Lang ftondt de Heer Wuus in twyfel, waar voor hy de gemelde witagtige Lighaampjes hou- den moeft; maar eindelyk ziende, dat zy, 86- perft of gedrukt zynde, een Melkagtig Vogt uit- gaven, begon hy te vermoeden , dat het Zaad- deelen waren: te meer, om dat zy in alle Wor- men ‘niet eveneens voorkomen, en dat men weet, hoe de Wormen, als zy paaren;, riet naby den Staart, maar aan den Hals, elkander vatten. Ook openbaarden zig, tegenover die Lighaampjes, aan de borft van den Worm, twee witagtige Tepelt- jes, die hy zig verbeeldde de Schamelheid van den ‘Worm te zyn. MArricmvs had dergelyke wit- agúge Bolletjes, in de Torren en andere Infekten, naby de Maag ontdekt, die by voor Zaaddeelen hieldt. Eindelyk werdt de Heer WirLis in dit gevoelen verzekerd, toen hy, by geval een bevrugten Worm ontleedende, die witagtige Lig- haampjes grooter en langwerpig als Beulingen , met menigvuldige Eitjes gevuld vondt. De Heer Revi zegt, dar inde Wormen, wel. ken“die bolagtige ronde Lighaampjes hebben, er veertien geteld kunnen worden, zeven op ieder ry ‚ in regte lynen langs de Borft gefchikt en vol V. Deen Ane van 018 VERGELYKING DER AARDWORMEN van een Melkwit Vogt: behalve welken ’er nog agt Bolletjes of Zakjes zyn, diger aan het Hart , grooter dan Wikken-Zaad en geheel vervuld met, eene zeer witte Melkagtige Stoffe, waar in men, verfcheide kleine ronde Eitjes. gewaar. wordt. Somwylen gebeurt het, dat geen van deeze Zak- jes Bieren bevat, maar alleenlyk een Melkagtig Vogt; fomwylen vindt men alle de Eitjes in een eenig Zakje, of maar in twee; fomwylen ook zyn de agt Zakjes dermaate met Eijeren gevuld, inzon- derheid omtrent het end van Maart, in de gehee- le Maand „April en * begin van Mey, dat men in ieder ‘er zeftien, agttien, twintig of vyfentwin- tig tellen kan. Deeze Eijeren komen tot het Lig- haam uit, door openingen aan den rand van ’t Aars- gat. Rep: verzekert, dat hy dikwils tot twee- honderd zodanige Eitjes geteld heeft, die in de holligheid van den Buik zelve verfpreid waren; vooral naar den Staart toe, rondom den Darm: zodanig dat ’er niet een overgebleeven was in al- le de Zakjes, die alsdan gevuld zyn met zeker witagtige Schuim, gelykende naar geklopt Bijer- wit of Zeepfop. Dergelyke Zakjes met Eijertjes vindt men niet in alle Wormen: ten minfte, de Heer ReEpiver- haalt, dat hyze niet heeft. waargenomen , dan in die Wormen, welker Staart naar een Olyfblad zweemt. In alle andere Wormen vondt hy de veertien witagtige Bolletjes niet, noch ook de agt Zakjes vol Eijeren; maar in dezelven vertoon- den Waan PA IN MET DEN MIENsSCHEN- or Kiperen- Worx. zij den zig, rondom de Maag ‘en het Hart, zekere witagtige Lighaamen in klein getal, vol zynde van een Soort van Melkagtige Stoffe daar-menr geen Eitje in kon befpeuren; vooral in die dikke, logge Wormen, welker geheele Staart „ zegt hy, verdeeld is in verfcheide kleine doorfchynende Buisjes; die vervuld zyn met een zeer helder Wa- ter. „Wat de Zakjes vol Eijeren belangt ,de- zelven zyn op verfcheide wyzen omwonden van: een dikke Buis, met Bloed gevuld, die, by % eerfte aanzien, eenigermaate Aderfpattig gez wol len fcheen,/doorzaaid zynde- met menigvuldige Vlakken, ven de geheele langte van. den. Darm doorloopt, daar hy aankleeft tot het Staart- end toe. De Aardwormen komen geheel deni uit hunne Eijeren, ven zy hebben geen verandering meer te ondergaan (zegt SWAMMERDAM)-:, Waar - door zy ook te eer bekwaam zyn tot de Voorttee- ling en hunne Wyfjes hebben zeer kenbaare, Eit- jes. Dit laatfte toont aan, dat hy niet geloof de , dat de Aardwormen van beiderley Sexe (Her- mmaphrodieten) zyn, gelyk-menzig verbeeld heeft; en hunne paaring is reeds doof ArprovAnpus waar- genomen, Ook merkt Lmnnaus aan, dat zyzig by de Halskraag aan elkander koppelen. De On= _ dervinding leert ons, dat zy alsdan byna mer het halve Lighaam zyn te famen gevoegd, ’t.welk uitzwelt, en dat zy zig eer laaten vermorfelen - dan dat zy van een zouden fcheiden, | VV, Desrs P 3 wijse” 40 VERGELYKING DER AARDWORMEN “De keurlykfte Befchryving; die men van den Menfthen- of Kinderen-W'orm heeft, is van den, Engelfchen Geneesheer Epwarp Tyson. De ron- de Worm, die inde Darmen der Kinderen groeit, zegt deeze Waarneemer, wordt van Hirpocrarres Stroggulos geheten: Cersus noemt hem Lumórt- cus teres. Gemeenlyk is deeze Worm omtrent een Voet lang , maar, door een genomen , is het Mannetje kleinder dan het Wyfje; zodanig dat ik uit de dikte van hun Lighaam altoos (zegt de Heer Tyson) hunne Sexe heb kunnen onderfchei- den, eer ik ze opende. Deeze Wormen zyn witagtig en byna zo dik als Koornftroo of als een Ganze-Schaft. Ik heb aan de Ringen van deezen Worm gee- ne van die Pootjes of Stekeltjes waargenomen , welken men zo kenbaar vindt aan den Aardworm. De twee enden van den Menfchen-W orm loopen ieder uit in een fcherpe punt. Hy heeft, even gelyk de Bloedzuiger, drie Kraakbeenige Tanden in een driehoek geplaatft, en door middel van de- ze Tanden doorboort hy, al zuigende, de Huid. Het Aarsgat 1s een dwarfe Spleet, een weinig af zynde van het uiterfte Staart-end der Worms. Voorts heb ik opgemerkt (vervolgt Doktor Tyson) dat ik, deeze Wormen openende, een dikke Spier doorfheed, die-onder de Huid Jag. Deeze Spier is als een Slangetrek CSprraa/) ge- plaatft in den Aardworm, wiens be weeging ook. Slangswyze is, om door dit Middel zig gemakke- dy. ke fi df an 7 Li N | » MET DEN MENSCHEN-'or KiNDEREN- Worm. aat” lyker een paflagie in ’t Aardryk te kunnen baa-: men. Men kan derhalve de beweeging , met wel- ke hy kruipt, verkdaaren door een Koper- of Yzer- draad, om een Stokje gewonden, welks enden; na dar zy uitgerekt zyn, elkander weder naderen: op-gelyke wyze houdt de Aardworm, zyn Lig- haam door zig Slangswyze te draaijen uitgeftrekt hebbende, het voorfte deel met zyne kleine Poot- jes, Stekeltjes of Haakjes ‚aan ’t eenof tander vaft, en doet, zig weder intrekkende het agterfte deel gan ’ zelve naderen. «Wanneer ik dit deel open= de; heb ik ook waargenomen, dat ‘er zeer veel Vogts voortkwam uit menigvuldige Zweetgaat- _ jes of kleine Openingen, die ’er in de Huid van den Wormzyn. Dit Vogt is den Aardworm noo- dig, en houdt de Oppervlakte van zyn Lighaam glad, ten einde dus gemakkelyker in de Aarde te glyden. Aan de Wormen, diein de Darmen. gebooren worden, maakt dit Vogt, even als het de Bloedzuigers hebben „ een overtrekzel van het Lighaam, dat ’er dikwils afgaat en zig als dan ge- lyk Slym vertoont in den Afgang van Menfchen, die met Wormen zyn geplaagd. an: ‚Ik heb, voegt de zelfde Schryver ’er by, in de langronde Wormen, die in® Gedarmte groei- jen, de dwarfe middelfchotjes niet gezien, wel- ken men zo menigvuldig vindt inde Aardwormen en die fchynen te dienen am de holligheid des Darms van het Dier te verdeelen of liever ftyffa- men te drukken, De holte van den Bek is wat V, Deer, Ps naauw, o22 VERGELYKING DER AARDWORMEN naauw, en wel onderfcheiden van het daar aan. volgende Kanaal, dat zig als een regte Darm tot aan het einde des Lighaam uitftrekt„ zonder dat ik er eenige vouw, plooy of rimpel, of eenig blyk van. Maag, aan heb kunnen befpeuren. Inhet Mannetje heb ik een Schaft, een Zeadblaasje en. een Bal: in’ Wyfje de opening van de Scheede, de Scheede zelf, de Hoornen van de Lyfmoeder en de Zaadvaten, waargenomen. In den Mannetjes-Worm is de Schaft by den Staart geplaatft, fchynende uit te kunnen komen ter langte vaneen Gerftekoorntje of evenredig tot de diepte der Scheede van het Wyfje. Aan den Wertel van de Schaft is de hals ingeplant van het Zaadblaasje ,„ * welk by trappen in wydte toe= neemt, naar maate dat het zig in ’ Lighaam uit= ftrekt , waar van het doorgaans de helft beflaat. Dit Blaasje is gezwollen en vervuld met een Melk- agtig Vogt, ’t welk er inkomt door een klein Vaatje van de zelfde koleur , dat ingeplant is in het Blaasje: welk Vaatje, na tegen zig zelf aan te rug geboogen te zyn, op verfcheide wyzen ge-. Îtrengeld wordt, maakende, door deeze vlegtin= gen, het Lighaam, dat ik den Bal noem; niette- genftaande men, ter oorzaake van het loffe famen- ftel van dit Lighaam, gemakkelyk met het bloote Oog kan zien, dat het een onafgebroken Vaatje Zy, * geen ik zelfs, in zyn geheel, ter langte van verfeseide Voeten heb kunnen ontwikke- len. Want men is hedendaags genoegzaam ver- Ze- Z bi Phi MET DEN Menscren- or Kinperen-Worwm. 223 zekerd, dat de. Ballen niet anders zyn dan, eene famenhooping van Vaten, in de allervolmaaktfte Dieren, en in geen anderen ; dan de Rot en dee- zen Worm, heb ik ze van een zo los geweefzel, dat zo gemakkelyk te ontwinden was, gevonden. Ik heb in den Wyfjes-Worm waargenomen, Cvervolgt Doktor Tyson „) dat de opening van de Scheede omtrent in ’ midden des Lighaams- was geplaatft, doch een weinig nader aan den Kop. De Lyfmoeder verdeelt zig onmiddelyk in twee Hoornen, van aanmerkelyke grootte: welke Hoor- nen, eenige bogten gemaakt hebbende in ’tneder- ijd naar den Staart, tegen zig zelf aan terug- keeren , en eindigen in twee kleine witte Vaat- jes „ die van de zelfde koleur zyn als de Hoornen, maar ongelyk dunner , maakende ook verfcheide bogten heen en weer. Dit denk ik dat de Zaad- vaten van’: Wyfje zyn, Ik heb ze uit het Lig- haam van den Worm, gehaald, te gelyk met de Hoornen, en, na-dat ik ze op Papier had laaten droogen, telde ik vier Voeten langte van den oorfprong van ieder Hoorn tot aan het end der Zaadvaten, die ik dus bewaar. De Hoornen van de Lyfmoeder openende, vond ik die vervuld met een Melkagtig Vogt, waar van een druppeltje . doende op het Voorwerpglaasje van een Mikros- koop, zag ik duidelyk, dat het gene op ’t bloote Oog een vloeibaar Lighaam fcheen te zyn, niet anders dan een ontelbaare menigte kleine Eitjes „ware. Deeze Eitjes, nog verfch zynde, fchee- VV, DezEr, nen 224 VERGELYKING DER AARDWORMEN nen bedekt te zyn met oneindige kleine Puntjes maar, zo dra zy droog waren , vertoonde zig hun= ne Oppervlakte glad en effen. -Deezen Druppel Vogts, nú, vergelykende mer de geheele veelheid Vogts, die in de twee Hoornen was vervat, gis: te ik, dat ieder Wyfje ten minfte tienduizend Eitjes in zig hebben moeft. ) Het zal genoeg zyn, (voegt de Heer Tyson ’er by.) de Afbeelding en Befchryving van Doktor Wars in te zien , om te erkennen, hoe groot een onderfcheid deeze Deelen aantoonen, tus- fehen den Menfchen- of Kinderen-Worm en de gewoone Aardwormen. Ik wil egter niet ver- zekeren, dat ’er onder de Wormen, die buiten het Lighaam voortkomen, geen zy, waar van de Werktuigen gelyken naar die, welken ik heb be= fchreeven. Doch de onderfcheiding der Sexen blykt zo duidelyk, dat men niet twyfelen kan, of de genen, die geloofd hebben , dat de Wormen niet paaren, of dat'zy Hermaphrodseten zyn, zig zeer hebben bedroogen. Ik geloof ook, dat de genen die meenen, dat zy Jeoendyge jongen baa- ren, zig vergiflen , en dat het de Deelender Voort- teeling zyn, die tot deezen miflag aanleiding ge- „ geven hebben. “Want het niet genoegzaam zorg- vuldig onderzoekende, hebben zy in ’t vermoeden kunnen vallen, dathet Vogt, inde Hoornen van de Lyfmoeder vervat, eene ontelbaare menigte van jonge Wormen mogte zyn. Doch zekerlyk brengen deeze Wormen geen levendige Dieren woort, a bak rete ir k MET DEN MENscrHen- or KanpeREN- Worm: 225 voort, maar zy leggen Esjeren; ’t welk ik waar- genomen heb. Het groot getal Eitjes, dat ikreeds gezegd heb doot my gevonden te zyn in de Hoor- fien van de Lyfmoeder , is een genoegzaame reden voor de verbaazende vermenigvuldiging van dee- ze Wormen, die men fomtyds in de Lighaamen er Dieten ontmoet , «en zo- wy niët-gewoonlyk , door den weg des Afgangs, het grootfte deel van deeze Dieren kwyt raakten, zouden wy dagelyks gevaar loopen van opgevreten te worde door de- zen vrugtbaaren Vyand, dien wy in onze Inge- warden’-voeden: Ook agt ik; dat het raadzaam Zy, de waarfchouwing in agt te neemen van Hen- nik pe Keers, die oordeelt dat men geen Poei- jer van Worfnen gebruike moet om de Wormen uit het Lighaam te verdryven; aan den eenen Kant, om dat dit Middel daar toe geheel onbe= kwaam is; aan den anderen kant, om dat wy het- zelve innéemende in ons Lighaam het Zaad van Wormen in verbaazende veelheid zaaijen en voort- planten. — Uit deeze Befchry ving van den Heer Trson, ziet men ligtelyk, dat het denkbeeld , * welk ik van de Deelen van onzen Worm hadt opge- maakt, niet geheel ongegrond is. - Voor % ove- rige laat ik de vergelyking der Gevoelens, hiag 3 voorgedragen, aan den Lezer over”. H. V. Drer, | B E. shade nn dias acte aar WEGENS HET ZUURE VoGT, gend OOK RUPS VAN DEN WILGEBO OM, MET EEN GEVORKTEN STAART; UIT HAAR LIGHAAM SPUIT: Door DEN HEER Ber gee NUON ce op Korrespondent van de Akademie der: Weeten- Jchappen- van Parys „ te Geneve, C Mem, de Matbem. € de Phyfigue. Tom. IL: pag. 276.) SEEEEESIEEEENNSESEEEEESN E gedaante van deeze Rups is zonderlinge zy gelykt een weinig naar een Vifch: haar’ voorfte deel is dik naar ’t Lyf te rekenen, dat naar agteren allengs dunrier wordt, en uitloopt: in twee Schulpagtige Buisjes, in ieder van welken: een Vleezige Hoorn beflooten is , dien het Dier , als ’t noodig is, doet uitkomen. (Zie Pr. XXXV. Fig 7.) Ik BrricT WEGENS DE RurseN. 227 Ik heb maar een fchets willen: geeven van - deeze: zeldzaame Rups, welke door den Heer RrAumur met alle klaarheid en naauwkeurigheids hem natuurlyk-eigen, befchireeven is (a). Ik bepaal my hier, om kortelyk aan te toonen, wat dezelve allernieuwft, of van. het meefte belang , my aan de hand gegeven heeft. Het Eitje, waar uit deeze Rups voortkomt; heeft niets aanmerkelyks: het is wit, glad, en van gedaante als een Neet. Ik heb zulk foort van Eijertjes, ongeregeld , gelegd gevonden op de bla- den. van een Wilg „alwaar zy. twee hoopjes maak- ten, % een van vyf, ’t andere van drie Eijeren. De Rups vervelt ten minfte driemaal , voor dat zy. zig in haar Tonnetje opfluit , en bereidt zig ‘tot het vervellen, door de plaats, daar zy zig nederzet, met Zyde te befpinnen. enige -oos genblikken voorde Vervelling, ziet mende Schulp= agtige Pypjes en Pooten verfcheide beweegingen maaken, firekkende om ze te ontwikkelen van hunne bekleedzels: de oude Huid gaat, niet op de rug, maar aande zyde van ’t Lighaam, open “By de derde Vervelling vallen de uitfteekzels, gelyk Katte-Ooren, die aan *% voorfte van de Rups zyn, af; in.plaats van welken zig twee zwarte Vlakjes openbaaren. Deeze byzondere heid fchynt te bewyzen, datde Rups, van wel ke (@) Memoires fur les Infetes. Tom. Il, Mem, 6: V. Deeu; ; sh 829 BrriGù WEGENS DE Rurses, ke de Heer Réaumur fpreekt; van een zelfde Soort zy als de gene, waar van hier gehandeld wordt. Wanneer ik de Pypjés van het afgelegde Vel, maby hunne inplanting, drukte, deed ik ’er de Hoorens uitkomen „ even als de Rups te vooren gedaan had, en, zo dra ik met drukken ophield4 gingen zy van zelf weder in hunne Scheede. Dee- ze Hoorens waren niet rood, gelyk zy; aan het Infekt nog vaft zittende, zyn, maar witagtig. Een deezer Rupfen, aan welke ik de Pypjes naby het Lighaam afgefneeden had, overleefde deeze Operatie maar éénen dag. Een weinig na het vervellen, gaat de Rupsaari % opvreeten van haar afgelegde Huid, en, ge= ne dit fruk nog zeldzaamer maakt, is, dat zy eerft aanvalt op de hardfte deelen, gelyk de Pypjes4 het Bekkeneel, de Tanden , de Schulpagtige Poo- ten. Zou zulk vreemd Voedzel een bekwaam Middel tot verfterking zyn ; in den ftaat van zwake heid; daar zig de Rups door ’ vervellen in bes vindt ? j De Rups, daar ik hier van fpreek, is dere ees nigfte niet, welke behaagen vindt in het opvree» ten van haar afgelegde Huid, Ik heb het zelfde waargenomen in de fchoone Rups van de Wolfs- melk (Fithymalus);, in de fierlyke van ’t witte Wollekruid (Verbascum) , en in eene Rups van denKerfeboom:Ikkheb eene Rups van de W olfsmelk de Maag zien eeten van eene Rups der zelfde Soort s EN pie zeKER Voor uit HET Liyr SPUITEN. 2og Soort welke van my ontleed was. Ook heb ik de ruige Rups van den Olmeboom (4) het Lyk zien eeten van eene andere Rups. Eindelyk: ik heb eene Rups waargenomen , die, zo dra zy uit- gekomen was, de dopjes der Eitjes van de zoda. nigen van haare Soort, die nog niet uit waren, ging knaagen , en ze dus eerder deedt gebooren worden (c). De Heer Bazin, (ook) Korrespondent van de Akademie, een voortreffelyk Waarneemer, hadt voor my reeds Rupfen ontdekt, die haar afgeleg- de Huid opvraten: doch dit wift ik niet, toen ik myne „Waarneeming mededeelde aan den Heer Réaumur; zynde die vâan Bazin toen nog niet in licht gegeven. Na haar volkomen wasdom gekreegen te heb- ben, talmt de Rups met den gevorkten Staart niet, te arbeiden aan haar Tonnetje. . Met haare Tan- den, die zeer fcherp zyn, fnydt Zy. van den Wilg, op welken zy geleefd heeft, of van het [ Pa- pieren) Doosje, waar in men ze beflooten hieldt , klei= (b) ’HerifJonne de l'Orme. Pt. 36. Tom. L. Dus noemt de Heer Rz'aumur eene Rups in ’t Nederduitfch de Beer genaamd, welke geheel bedekt is met lange Hai- ren, vaar den Staart ftrekkende.. Wegens haare gladde bruine koleur , naar die van het Sabeldier gelykende, heeft hy ze ook genoemd la Marte. Ziepag 219. (€) Dit is de Rups, afgebecld, Pr. 2, Fig. 5, dull, Tome, des Mem. fur les Infeltes, ä V, Deen 230 BerIoT WEGENS DE Rupsen, kleine brokjes af, die zy aan elkander bindt met Zyde. Om deeze brokjes bekwaamer te maaken tot vereeniging dan elkander, neemt zy dezelven , by verfcheide teffens, in haar Bek, en houdt ze eenigen tyd daar in, maakende ze zagt en week: door welk middel zy aan haar Tonnetje een trap van ftevigheid kan geeven, welke weinig van die van Hout verfchilt. „De Zyde van deeze Rups is my toegefcheenen, van eene byzondere natuur te zyn. Het is byna niet dan een zeer taaie Liym, in draaden uitgetrok- ken. De Vaatjes, die dezelve verfchaffen, zyn twee in getal: zy bedekken de Maag en beflaan twee derden van derzelver langte: de plooijen en kreuken, welken zy ’er maaken, fchynen de fchik- king der Ribben op de Borft naar te bootfen. Met weinig moeite heb ik deeze Vaatjes van de nabuurige deelen kunnen affcheiden, en in Voor= loop bewaaren. Als men de Rups van vooren befchouwt ‚ wan- heer zy haaren Kop onder den eerften Ring in haalt, zo befpeurt men, tuffchen de Onderlip en het voorfte paar Pooten, eene langwerpige dwar- fe Spleet, omtrent anderhalve Linie lang (Pr. XXXV. Fig. 4). Indien men dan het voorfte deel van ’ Infekt drukt, zo zal men, uit deeze Spleet, Sprongen zien voortkomen van een hel der Vogt, dat van eene zeer doordringende Reuk Is, genoegzaam overeenkomende met die der Mie- ren. Middelerwyl wordt men kleine trillin- gen \ Ä nn pit zeker Voor Ure HET Lr SPUITEN. 236 gen in de Lippen van de Spleet gewaar, en, nog meer voortgaande met de drukking , zal men, aan ieder end van de Spleet, twee kleine Kegelagti- ge Lighaampjes. voor den dag zien komen, die tragten zullen van elkander af te wyken, naar maate zy meer en meer uitpuilen. Een foort van Kuflentje verheft zig dan ook boven de Spleet, Dit deel heb ik in verfcheide Rupfen waargeno- men: het werdt door my in ’ Jaar 1739 ontdekt, en ik heb in dat zelfde Jaar daar van aan den Heer Reaumur kennis gegeven. Het voorfte deel van eene Rups deezer Soort, die haar Tonnetje zo even hadt voltooid, zeer fterk drukkende, zag ik uit het binnenfte van de Spleet, te gelyk met de vier Hoorentjes van wel- _ ken hier gefproken wordt, een Blaasje voortko- men ter grootte van een kleine Erwt , blaauwagtig van koleur, op het welke Vaatagtige Takmaakin- gen waargenomen werden, zynde Zilveragtig Wit, die men niet dan voor Lugtpypjes houden kon. Dit Blaasje buiten ’ Lighaam tragtende te trekken, fleepte het met zig een lang Vat, ’t welk afbrak, en toen wierdt het Blaasje flap door de uit- vloeijing van ’t daar in begreepen Vogt. De eigenfchap van dit Vogt ,’t welk deeze zon- derlinge Rups van den Wilgeboom uit haar Lig- haam doet fpuiten, verdiende vooral onderzogt te worden. Ik heb, met dit inzigt , eenige Proe- ‚ven daar omtrent in ’t werk gefteld, waar van ik den Uitflag zal voordraagen. Ik zou ’er een groo- Qa ver 834 — BekioT WEGENS DE Rupsen; « ter menigte gedaan hebben, indien ik my genoeg van deeze Rupfen had kunnen bezorgen; maar zy komen weinig voor, en de hoeveelheid, wel- ke een eenige kan uitleveren, is wel dra verfpild. Verfcheide maalen heb ik op myn Tong drup- peltjes van dit Vogt laaten vallen , * welk aldaar een dergelyken indruk maakte , als de fterkfte Azyn gedaan zou hebben. Met een Pennemes een Sneedje gemaakt heb- bende in een van myne Vingeren, ftortte ik, op * Lemmer van dit Pennemes, een grooten Drup- pel van t gedagte Vogt, en deed die in de Won- de, welker kippen ik middelerwyl wyd van el- kander hield, op dat het Vogt ?er dieper in mogt dringen. Ik voelde, op ’t oogenblik, eene by- kans onverdraaglyke Pyn, en het Bloed, dat uit de Wonde liep, ftolde, neemende een hooger koleur aan. Een Druppel van dit Vogt hebbende laaten vallen in eenige Druppels Voorloop, zo is daar in een kennelyke ftremming: ontftaan. Het blaauw Papier, waar op ik een. Druppel van ’ gemelde Vogt liet vallen, wierdt aanftonds rood; doch; ee Uur daarna, kreeg hetzyn voo tige koleur weder. … De Geeft van Salpeter feheen my geen zo roode koleur op ’t Papier voort te brengen , maar dezelvehieldt langer {tand , en ver- anderde naderhand in Oranje. — Ik heb, insgelyks, van dit Vogt laaten drui- pen-op-de Bloemen van wilde Suikerey „ welke Den IE daar | pie zeker Voer vir HET „LF SPUITEN. 23 daar door aanftonds rood wierden en in’ vervolg verflenften. Die genen, waar OP ik Geeft van Salpeter ftortte, zyn miet vaardiger noch beter rood geworden. De Azyn heeft; op deeze Bloe- men, niet dan een ZEEF Haaywe verandering van koleur voortgebragt. | | Verder, de Bewaarplaats tragtende te ontdek ken van dit Vogt, welks natuur wy onderzoeken ; heb ik tot de Ontleding van de Rups toevlugt ge- nomen. Na het wegneemen van de Vaatjes der Zyde, de Darmen en de Maag, heb ik, onder de Zwelgpyp en naby de voorgemelde Spleet, een Blaasje gezien, gelykende naar ’t geen ik heb be- fchreeven, uitgenomen, dat de koleur Satynag- tig wit ware. De Voorloop, waar in ik deeze Rups had doen fterven , voor dat ik ze ontleed- de, hadt vaftheid gegeven aan dit Blaasje, zoda- nig, dat men het behandelen kon zonder de ge- daante te veranderen. Het geleek taamelyk naar eene Traan. De Hals of het uitgetrokken ge- deelte, eindigde aan de Spleet. Dit Blaasje by zyn Hals afgefheeden hebbende, zo wierdt het; zig ontlaftende, plat, en % Vogt; dat er uitliep » was gelyk aan ’ gene het Infekt nog leevende uit zyn Lyf doet fpringen. Ik heb de Vaatjes niet kunnen ontdekken , welke dit Vogt in de Be waat- plaats voeren: ik heb zelfs te vergeefs gezogt naar de kleine Hoorentjes, cie het vergezellen en zo gemakkelyk buiten aan het Lighaam gezien kun- V. Deer. Q 3 nen 334 _ Berior WEGENS pe Rursen, nen worden. Beter is ’ my gelukt het Rugge- merg en deszelfs aanhang waar te neemen. Een zo bewerkt Vogt, als het gene is waar van wy hier {preeken, dient buiten twyfeltot ge- bruiken van veel belang, Onafhangelyk van de genen, welken men vermoeden kan dat hetzelve in de Rups heeft , heb ik gedagt dat het miffchien het Ontbindvogt ware, ’t welk de Kapel in ftaat ftelde om het Liym van haar Tonnetje week te ma- ken en ’er door heen te booren. Gedeelten van dergelyke Tonnetjes, waar op ík van dit Vogt _ heb doen vallen, zyn zeer kennelyk week gewor- den. Om dit zeker te weeten , zou men het oo- genblik dienen waar te neemen, wanneer de Ka- pel uit haar Tonnetje komt, of wel, het Blaasje en het Vogt te gaan opzoeken in het Popje, kort voor de geboorte van de Kapel: waar toe ik nog niet heb kunnen komen. De vermaarde Borrmaave heeft gemeend, dat ‘er in het Dierlyk Lighaam, by gezondheid, geen waar Zuur zy buiten de Prime Vie; waar door Ay verftaar de Mond, Keel, Maag, dunne Dar- men, de Chylvaten en het Kanaal „’t welk door de Borft loopt, tot aan de Onderfleutelbeens Slag- ader: en, welke Íngewanden tot deChylmaaking en voering alleen dienende,de Vogten daar indoorde werking der andere Lighaamsdeelon ‚ en bymen- ging der Dierlyke Vogten, nog niet overgegaan gynin de Natur van den Menfeh, dewelke niet al- leen pie ZEKER Voor vir ner Lyr seuren. 23s deen Jet Zuure verandert, dat het miet meer zodanig zy, maar ook de Zuuragtige dingen, an de Vaten wan * Lsghaam komende „belet werkelyk Zuur te wor- den Cd). Daar ss geenerley Zuur (zegt hy elders), paf? of vlug „in de gezonde Natuurlyke Vogten (e). En al het Zuur wordt, door de Levenskragten , # een onzydig Zout veranderd Cf). Ik weet wel, dar voornaame Scheskundigen , zelfs vanonzen tyd, voor- gegeven hebben, dat uit het overblyfzel van de Pis, wma de Deflsllatse derzelve, door kragt van Vuur eenig Zuur gehaald kan worden, Ik moet bekennen, dat van de Phosphorus, door de Lugtvan zelf ontbonden zynde, eentg Zuur komt, niet veel van Vitriool-of” Zwavel-Geeft ver fchellende (2). Ook verhaalt Homsere, dat hy ut het Bloed van verfoherde Die- ren, en zelfs van Men fchen , door Deflillatie Zuur ge- kreegen beeft. Lrmervy heeft de manier aange- toond, om gemakkelyk Zuur te bekomen uit alle dee- den der Drerlyke Leghaamen, en wil datde vlugge Zouten, door Deflsllatte uit dezelven gehaald, nog Zuur aankleeft. Doch det blyft zeker, dat geen Vogt, ’ welk men met regreen Dierlyk Vogt mag zoemen „ ooit Zuur ss of ’t van zelve wordt (h). Indien men agt geeft op de plaatzing van het Blaas- … (d) Chem. P. IL p. 3o5. (€) p. 310. (f) P. 327. {e) ibid. {b) Commentar. în Apbor. ad $. 6o. V. Dezen, O4 236 Berier WEGENS pe Rupsen, Blaasje, ’t welk ik befchreeven heb; op de na- tuur vanhet Vogt daar in vervat; en op die van het Voedzel van deeze Rups; zo zal menligtelyk toeftaan , dat BOERHAAVE wat ver gegaan is met zyne verzekering in dit Stuk. Dit is de eerfte uitzondering niet, welke de Infekten gemaakt hebben in de Regelen „ die als zeer algemeen wa- ren aangemerkt. De Zaaken, waar van ik hier beknoptelyk heb gefproken, zyn waargenomen in de-Jaaren 1739 en 1741. Ik heb ze diestyds veel breedvoeriger aan den Heer RÉAuMmur medegedeeld: waar van ik gewag maak, om dat ik in dit Stuk ten deele voorgekomen ben door den Heer pr Geers Kamerheer des Konings van Sweeden en Korres- pondent der Akademie. Deeze kundige Heer , geen kennis hebbende van myne Waarneemingen omtrent de Rups van den Wilgeboom met een gevorkten Staart, ontdekte in % Jaar 1745 de Spleet, waar van ik hier fpreek , en-de vier klei ne Lighaampjes, die zy bevat: ook zag hy Vogt uit deeze Spleet fpuiten. Dit alles heeft hy, met veel naauwkeurigheid en zeer duidelyk , aan de Akademie voorgedragen ineen Vertoog , ’t welk dezelve in haar nieuwe Verzameling deedt plaat- fen (5). Ik wenfchte zeer, dat de gemelde Heer | dit (é) In het 1. Deel der Mem. de Math. de Phyfique. paz. 530. [Dit Vertoog zal ik om dat het de Befchryving der Afbeelding van dit Lighaamsdeel behelft, hier op la. ten volgen en voegen daar nevens de Figuur vande Rups uit ‘ Z pinezeKeR Voor uit ner Liyr seurten. 837 dit Stuk op nieuws ìn handen neemen en dat gene Volmaaken wilde, daar ik flegts eene fchets van gegeven heb. De opmerkzaame Geeft, die zig in hem geopenbaard heeft in een Ouderdom en ee- nen Staat, daar men doorgaans zig niet toelegt dan op beuzelagtige uitfpanningen, belooft ons een genoegzaam gevolg van zyne nafpooringen. De Rups van den Wilgeboom met den gevork- ten Staart, is, gelyk de meefte Rupfen, den aan- val der Boorvliegen (dchneumons) onderhevig. De Staart, dien zy van agteren draagt en welken zy als eene Zweep gebruikt om deeze Vliegen te verjaagen, beveiligt haar niet altyd voor de- zelven. ‚Ik heb twee Soorten van Wormen, áie deeze Rupfen verflinden , waargenomen. Die van de eerfte Soort heeft my niets byzonders aan de hand gegeven: hy is klein, leevende in % binnenfte van de Rups, welker Huid hy , zyn volkomen was- dom bereikt hebbende, doorboort en zig daar op een Tonnetje van Zyde fpint. De Worm van het tweede Soort is merk waar- diger. Hy onthoudt zig buiten op de Rups en vertoont zig aldaar, in ’ eerft, onder de gedaan- te van een klein zwart Eitje, blinkende als Gin. Di uit Reaumurs befluitende eindelyk met een Verhan- deling van den Heer Bonner, daar hy een Lyft op- geeft van de Rupfen, door hem onderzogt, om te wee- Ben, of zy dit Lighaamsdeel hadden of niet, Mem, p. 44 3 V, Deen, Q 5 038 —_ BerIiGT WEGENS DE RUPSEN; Dit kleine Lighaampje fchynt in de Rupsingeplant te zyn met een kort Steeltje: allengs begint van onder dit Dopje een witagtige Worm voort te komen, die week van zelfltandigheid is. Deeze Worm wordt, van dag tot dag, dikker en lan- ger, zonder het gezegde Huisje te verlaa- ten, het welk in grootte fechynt te verminde- ren; doch, eigentlyk gefproken , is deeze ver- mindering maar fchynbaar , zynde eeniglyk toete fchryven aan de vergelyking, welke het Oog maakt van de grootte van dit Dopje met die van den Worm. Eindelyk, egter, verwiülelt hy van Vel: alsdan valt het Dopje af, en de Worm vertoont zig even zo, als een menigte anderen, die men in de Boomvrugten, of in het Lighaam van verfcheide Infekten, ontmoet. Ik hebegter my niet verzekeren kunnen, tot welk Klaffe hy be= hoort. Toen ik deeze Wormen met het Mikroskoop waarnam, heb ik ’er inwendig beweegingen in befpeurd , die overeenkomftig waren met de ge- nen, welke van de Ontleedkundigen Wormswyze Wermiculares) genoemd worden. Ik heb?er, bo- vendien , laagen in ontdekt van een witagtig Vogt, ’ welk beurtlings van het Hoofd naar den Staart, en weder van den Staart naar het Hoofd gevoerd werdt. Ik heb ’er ook kleine witte Kor- reltjes in gezien, van ongeregelde Figuur, gele- gen ter wederzyde van de groote Slagader, die men zou mogen vermoeden een gedeelte van’t Vet= ag- pIE ZEKER Voor uit Her LiyF SPUrtEN. 239 agg Lighaam uit te maaken. Dit alles verdient nader onderzogt te worden, H. Waarneeming van den Heer pr Gre omtrentde ge melde Rups, en befchryving der deelen, die voe het uit fpuiten van derzelver Zuur Vogt dienen. K heb te vooren aan den Heer R£Aumur de Waarneemingen medegedeeld, die ik gedaan had omtrent de eigenfchap , welke dit flag van Rupfen hebben, om ftraalen Vogts zeer ver uit te werpen, wanneer men ze aantaft of knypt. ‘Toen had ik nog niet naauwkeurig gezien, uit welk gedeelte van den Kop dit Vogt voort- kwame. Int volgende Jaar, 1746, vond ik nog eenigen van deeze Rupfen , die ik zorgvuldig on- derzogt, om te zien, of ik ook een byzondere Opening ontdekken mogt, door welke dit Vogt zou kunnen uitgaan. Eindelyk wierdik beneden den Kop, of, eigentlyk gefproken, onder den eerften Ring van ’t Lighaam, tu{fchen den Kop en het eerfte paar der Voorpooten , eenedwarfe Spleet (Pr. XXXV. Frg 4. f) gewaar , anderhalve Linie Jang, die geheel vol was van een helder doorfchy- nend Water , % welk aan alle zyden van de Spleet overvloeide , wanneer ik de Rups een weinig hard aantaftte. Ik zag haar ook Vogt uitwerpen door deeze Spleet, die famengefteld is uit twee Lip- V, Deer. pen, 240 BERIGT WEGENS DE.RUPSEN, pen, een bovenfte en een onderfte, welken op elkander fluiten, wanneer de Rups’er geen ge- bruik van maaken wil. ‘Deeze Spleet, nu, is zeer gemakkelyk te ontdekken, als men den Kop regt van vooren befchouwt, en ik verwonder my, niet eer daar op agt geflagen te hebben. Ik heb.myne Waarneemingennog verder voort- gezet omtrent de plaats, van waar de Rups haar Vogt uitwerpt. Ik hadeen van deeze Rupfen; die nog jong was en maar omtrent de helft van haar volwaflen grootte bereikte. Deeze raakte ik by geval aan; zy ligtte haar Kop aanftonds om hoog, en ik zag uit de Spleet, waar van ik daar even gefproken heb, een zeer zonderling Lighaam voortkomen (Fig. 5); ’t welk vier Armen of Takken hadt. De twee Lippen openden zig, en dit Lighaam kwam ’er gezwind uit, en als met een foort van Stoot; het nam tevens toe, in groot» te en dikte, en de vier Armen ge, bb, fpreid- den zig uit naar de zyden van het Lighaam. Hetis van eene weeke Vleezige zelfftandigheid , groen van koleur en onregelmaatig van gedaante: aan ie- der zyde heeft het. twee ‘Takken, waar van de twee bovenften, dat is de naaften aan den Kop, langer zyn dan de twee onderften. Ik hebzemert het Mikroskoop onderzogt, na dat ik ze van de Rups had afgefneeden, wanneer zy dezelven al- lermeeft verlangde, en ik heb bevonden, dat zy voorzien zyn met veele kleine Hairtjes en een groot getal ongelykheden, zodanig dat zy zig als bor- pm zeker Voor vir Her Live SPUITEN. 24 borftelig en knobbelig vertoonen (Fig. 6.) Het end van ieder Tak is aanmerkelyk: het heeft de gedaante van een wat uitgerekten Tepel zm; overal voorzien met een groot getal korte Hairt- jes: men ziet ’er een menigte bruine Stippen aan, die my voorkwamen als gaatjes of kleine openin- gen. > Zouden dit de mondjes zyn; door welken de Rups het Vogt uitfpuict tot zulk een grooten afftand ? Ik meen reden te hebben om het te den- ken, dewyl deeze Tepel my toefchynt te zwee- men haar de knop van een Bloemgieter : hy isals een Zeef doorboord met een groot getal Gaatjes, door welken de Rupshet Vogt, dat zy uitwerpt, kan dryven en perfen. Wanneer ik de Rups in rufte. liet, zo trok zig het getakte Lighaam aan- ftonds binnen de Spleet, en de lippen van de Spleet flooten zig toe. | Ik had gewenfcht, het Vogt te zien uitkomen door deeze Zeefswyze Tepeltjes, maar, tot die Proefneeming zou men Rupfen moeten hebben „ welke verfch gevonden waren. Ik had de ge- ner , die ik “waarnam, eenigen tyd in een Doos bewaard; weshalve zy reeds het vermogen ver- looren hadden tot de uitwerping van het Vogt, welks Bronnen zonder twyfel uitdroogen, als zy piet in de vrye Lugtleeven; gelykik dit omtrent de Rupfen en de Baftaard-Rupfen waargenomen heb, die Waterfprongen uitfpuiten, wanneer men ze aanraakt. i COp Praat XXXV. Fig. 7, vindt men de V. Deer. Af 242 — BERIGT WEGENS DE RUrseng Afbeelding van de gemelde Rups uit het Werks- van den Heer REAumur (£), in die geftalte , wanneer zy haar Kop niet zeer veel ingetrokken heeft, die anders fchynt beflooten te zyn in een foort van Kaper, gelyk de Vrouwsperfoonen fomtyds draagen, onder de Keel toegeknoopt. De Staart is aan ’t end Vorkswyze verdeeld in twee Pypen, uit teder van welken een Hoorn voortkomt , die de Rups als tot een Zweep dienen ‚ om haar de Vliegen van ’t Lyf te houden. De koleur van de Rups is bleekgroen van grond , met een witte hoekige Streep aan ieder zyde ; de Rug gefprenkeld (#): om den Bek een Rand van zeer fchoone Roozeverw , zynde boven aan ge- tekend met twee kleine, ronde, zwarte Stppen,] Optelling der Rupfen, die door den Heer Bonner in de nabuurfchap van Geneve onderzogt zyn, waar tn men met een Sterretje getekend heeft de ge- nen, die dat nreuw ontdekte Lyghaamsdeel hebben, waar mede zy Vogt [pusten. EERSTE KLASSE Groote gladde Rup fen. 0 D' fierlyke Rups van de Wolfsmelk die de gedaante van den Cypreffeboom heeft (k) Mem. fur les Infelles. Tom. Il. Pu. or. Fig. 3. (1) Die, daar de Wyfjes Kapellen uitkomen, hebbende Rug groen met wit gefprenkeld, en die, daar de Mannet. jes uitkomen, paarfch met wit gefprenkeld, pie zeker Voor uit HET LiyF SPUITEN. 243 heeft. Mem. pour fervir a ’Hiftoire des In- feêtes, par M, pe Re'aumur. Tom. id, 53. Fig. L g, De Rups die de Kapel geeft met het Doode- | hoofd. Mem. de M. de Réaumur. Tom. IL Pl. 24. Fig. 1. N g. De Knobbelagtige Rups van den Peereboom , welker Kapel de Groote Paauw geheten wordt. Mem. de Réaumur. ‘Tom. l. Pl. 48. Fig. 1. 4. De Rups, die de Kapel geeft, genaamd de middelbaare Paauw. Ibid. Pl. so. Fig 1. s. De Rups, daar de kleine Paauw uit voortkomt. Ibid. PI. 49. Fig. 1. 6. De Sphynx. Mem. Tom, IL. Pl. 20. Fig. L. 7. De Zyworm. z} 8. Een Rups, die ik de Haagdif]e genoemd heb; … wegens de gedaante van haar voorfte deel, welk niet kwaalyk zweemt naar den Kop van een Haagdis: zy gelykt ‘er bovendien paar, door haare koleuren en de wyze, op welke die verdeeldszyn. GorpAaRT heeft ze den Olypbant geheten , en Zy wordt ver- toond op N. 26 van de, Uitgave van zyn Werk door LIsTER. 9, Eene Rups, die door haare koleuren naar de Haagdiffe gelykt, en de Kapel geeft, die afgebeeld is, Mem. de Réaumur. Tom, 1. PI, 13. Fig. 8. zo, De Rups No. 24. van GOEDAART ; in de Uit- gave van LISTER. zr, De fierlyke Rups van de Venkel. Mem.de Ré- aumur. Tom. 1. PL. go. Fig. 2. uitloopt, byna gelyk dat der Bloedzuigers ; en welker koleur een fchoon groen is. Men V. Deer, vindt Pe % ro. Een Rups, welker Lyf aan ’t end zeer dun 244 Berit WEGENS DE Rursen, vindt ze op den Bindwilg in de Maand Fu ly, en zy veranderd binnen in de famenge. pakte bladeren van dezen Heefter. %* 13. Een Rups die, door de gedaante van haar Lighaam en haaren gang, zweemt naar de Landmeeters. Men vindt ze op de Eiken in de Maand July, en haare koleur verfehilt weinig van de jonge takken van dien Boom. * 34. Een Rups van koleur bleekgroen , met vier Streepen langs de Rug, waar van twee geel zyn -de twee anderen wit, en kleine zwarte Vilakjes tuffchen beiden. „Men vindt ze in July, en zy verandert onder de Aarde in eene Kapel, waar van de houding der Wie. ken byzonder gelykt naar die van de Vlers ken der Vogelen. Gladde Rap fen van middelbaare grootte, * 15. Een Rups, die men in den Zomer vindtop de wilde Suikerey , en welker Koleuren zyn geel en zwart; by Vlakken boven op het Lighaam verfpreid. Deeze Rups ziet 'er vit als van Satyn: zy maakt haar ren van Aarde. * 15. Een Rups, die boven op ’tlyf fraay Olyf- kleur ís en de buik fchoon grys, Arduinag- tig. Het onderfte der Vliezige Pooten is wit van koleur, het overige der Pooten is Schulp- zwart. Deeze Rups heeft op haar agterfte een foort van Hoorn, geelag- tig groen gekleurd: eindelyk, men merkt op het bovenfte gedeelte van ieder Ring vier zwarte Stippen, bykans in ’ vierkant gê- plaatft. Zy is op de Groente gevonden in Auguflus: zy kroop in den Grond, daar zy zig pie zeker Voor uit mer LyF SPUITEN. 245 » ek zig een Tonnetje maakte, waar in zy vete anderde tot een Pop met een Neus; * 17, De fchoone Rups van ’t witte Wollekruid. Mem. de Réaumur. Tom. I. PL. 43 Fig. 3. * 18. De Rups van het Slakkenkruid. Mem, ibid, Pl. 40. Fig. IF. 19. De Rups, afgebeeld in de Mem. de Réaumur , Tom. 1. P]. 39. Fig 10, * oo, Eene Rups van den Kerfeboom. Mem. ibid. PL. 18. Fig. 3. * or, Eene Rups, die my de zelfde fcheen te zyn als de Rups der Mem. ibid. Pl. 40. Fig. 7. * 22, Eene. Rups, welker grondkoleur een fraay Arduin is, waar op Fluweelagtig bruine Vlakken verftrooidzyn , vaneen gefcheiden door Streepen van een fchoon geel. Dee- ze wordt in Juny op den Eikeboom gevon- den en zy onthoudt zig doorgaans onder een Zyden webbe of in een gevouwen Blad. * 23, Eene Rups, geelagtig over de geheele lang- te van de Rug, op welker Lighaam twee witagtige Draaden uitgeftrekt zyn, en over de Lugtgaatjes een geele Streep. Men vindt ze op de Eiken in de Maand July. ® 24, De allerfraaifte Rufs van de Kool, Mem. de Réaumur. Tom. 1. PI. 28. Fig. 8. * os. De Rups van de Bloemkool. No. 29 van Gor- DAART volgens de Uitgave van Lister. * 26, De geen, die de laage Planten en Moeskrui- den bemint; van de Soort der gene die afgee beeld is Fig. 4. Pl. 14. Tom. 1, der Mem. de Réaumur, * 27. Het Kameeltje of Draakje (Ziczac) Mem. Tom. IL. Pl. 22. Fig. 1O. 28. Een Rups, van koleur Grasgroen, met geë- „Vs DEEL. R le « 90. 31. ga. BeriGT WEGENS DER Ursen, le Stippen bezaaid , en welke, gelyk de fierlyke Venkel-Rups, een Hoorn draagt van gedaante als een Y. Zy leeft op de Haagdoor n en verandert in een hoekig Pop- je, na zig gebonden te hebben met een Zy- den Gordel. De Kapel, die zy voortbrengt ; heeft een Staart. „ Een Rups, met groen geftreept, die men in Auguftus vindt op de Prangwortel of’ Stal- kruid ( Anonés). Een Rups, die vier Vleezige Knobbeltjes heeft, geplaatft zynde op den vierden, vyf- den, zesden en zevenden Ring. Kleine gladde Rupfen. De Rups van het St. Jakobs-Kruid. Mem. de Réaumur, Tom. L Pl. 16. Fig. 1. De Rups die binnen in de koppen van de Volders-Kaarden huisveft. Mem. Tom. IL Pl. 39, Fig. 10. ‚De gezellige Rups van de Appelboomen , de Haagdoorn en anderen, enthoudende zig in Neften, als van Spinneweb. lbid, Pl. 12. Fig. f. De Rups van ’twitte Wollekruid. Mors, Tom. L°PI 18, Fig.’ 14. ‚ De groene Rups van de Kool. Ibid. PI 29 Fig. 4. „ De Rups van de Kool, die my voorkomt de- zelfde te zyn, als die van Pl. 16. Fig. 12, 37. Eene Rups, leevende op de Clematis, welke ik de Weegluizige genoemd heb, om datzy een Reuk overzig heeft, die-den Stank van dit Infekt zeer naby komc. * ns, edt Krkddnde pm ZEKER Voor ur Her Lyr SPUITEN. 247 «* 38. Eenc Rups, die de Bladeren van den Bind. wilg aan elkander vafthegt, en zigeen Ton- netje maakt, Schuitswyze, Groote ruige Rupfen. 39. De Rups, die de Bladen eet van den Kor- noelje-Boom, als ook die van den Ahorn: boom , Haagbeuken, enz. Mem. Tom. I. PI. 35. Fig. 1. go. De Rups van ’t Duin-Gras, zynde van ’tzelf- de Geflagt als de voorgaande. j ‚ De Zgel of Beer. Mem. Tom. 1. PI. 36, Fig. zt. 4 Ruige Rig Jen van middelbaare grootte. 42. De Rups genaamd de Haas. Ibid, P1. 2. Fig. 16, 43. De Gemeene, Ibid, Pl. 6. Fig. 2. 44. De Rups, die veel naar de Gemeene gelykt, afgebeeld in Fig. 8. P]. 16. _ 45. De gezellige Rups van de Pynboomen. Zbid, Tom. 1. PI. 7. Fig. 3. 46. De Rups met Ooren. Mem. Tom. IL. Pl. 24. Fig. 1. Groote halfruige Rap ) Jen. £_47. De Livrey of Ring-Rups. Mem. PL. 5. Fig. 7. 48. De Rups van de Viburnum , afgebeeld No.82, van GoEDAART door LISTER. 49. De gezellige Rups van den Wilgeboom;, dië zig niet befpint, afgebeeld No. 95, van dien zelfden Autheur. so. De Rups, die zig een Tonnetje maakt, ’% welk ’t fatfoen heeft van een Eikel. Zy is afgebeeld in Fig. 11, Pl. 32 van de Tom. VV. Deer. Ra IL, der «48 * sl. * $2. P 53 REL TSN diel derd ® sg. * 59. ee 60. BerrIiGT WEGENS DE Kursen, 1. der Mem. Zy leeft geduurende een ge deelte van haar leven gezellig. De Rups, afgebeeld PJ. 2. Fig. 5, van Tom. IL, der Mem. Halfrüjge van middelbaare grootte. De Rups van de Ariftolochia; Mem. Tom: L, PL. 37. Fig. 11. De zwarte en ftekelige Rups van de Brande- netel. Mem. Pl. os. Fig. 3. De Stekelige Rups, met groen en bruin ge- ftreept, van die zelfde Plant, Mem. PL, 26. Fig. 1. De gemeenfte van den Olmeboom, De Rups met getakte Doornen (Bedaude) Ibid. Pl. 27. Fig. TI. De Rups van den Diftel met Bladeren. van Acanthus. Mem, PL. 25. Fig 8. . . r Klene halfruige Rupfen. Een bruine Rups, waar van ik de Hiftorie nog niet weet, en die ik alleenlyk bybreng om te toonen dat ’er onder deeze van dir Geflagt ook zyn, die het nieuw ontdekte deel hebben. DIER DE: KLA 619 De groote gevorkte Rups van den Wilge- boom. Mem. Tom. II, PI. ar. Fig. t. VYEFDE KLASSE. De Rups der Moeskruiden. Mem. Tom. 11, PI. 26, Fig. r. ZES. id \ pie gever Voor ver ner Lee spurten. 249 ‚ PETRE S DEENT ASSE Groote gladde Rup >en. Gi. Een Landmeeter-Rups, die zig alseen knob- belagtig Takje vertoont. Men vindtze-op den Eikeboom:in de Maand July en haar koleur zweemt byzonder naar den baft der Takken van de Eiken. Zy is zeer gelyk aan de Rups , welke men in de Mem. Tom. II. Pl. 27. Fig. 17, afgebeeld vindt; en die in den Grond kruipt, om daar te vervormen. 52. Ben Landmeeter- Rups die naar een Stokje zweemt, groen van koleur; welke menin de Maand Fidy op den Bindwilg vindt, en die ook in de Grond verandert (*), Zie hier nu, wat ?er uit deze Liyft op te maa. ken zy. “Jp de eerfle plaats: dat van de twec-en- Zetig Soorten van Rupfen, waar uit zy beftaat, een- en-dertig met het nieuw ontdekte Deel zyn voor- zien. Ten tweeden: dat ik dit Deel niet gevonden heb aan de genen, die tot het Geflagt der Hairi- ge of ruige Rupfen behooren. Ten derden: dat ik dit Deel niet gezien heb in < de „{*) Alle de Rupfen, waar van ik hier de Optelling ge. daan heb, zyn gevonden in ’t omleggende Land van Jo nex, een klein zeer vermaakelyk Dorp, daar ík het groof- fte deel van ’t Jaar doorbreng, omtrent drie Kwartier gaans ten Ooften van Geneve. pm hel EV: Dees R 3 azo BERIGT WEGENS DE RUPSEN; de Rupfen, die onder het getal zyn der zeer groo- ten of van den eerften trap van grootte. Uit nader Onderzoek zal blyken, of deeze Ge- volgtrekkingen doorgaan of niet. Het Lighaamsdeel, daar ik van fpreek , heeft verfchillendheden van gedaante, die haare opmer- king waardig zyn: men kan ze tot twee Hoofd- foorten brengen. Die van de eerfte hebben het in de gedaante van een Knop ; bykans half kloocs- wyze. In die vande tweede is het zo eenvou- dig niet. Met het Vergrootglas fchynt het in de- zelven geformeerd te zyn van drie Stukken; die in elkander gedraaid zyn gelyk de Hoornen der Slakken , en kleinder worden van middellyn , naar maate zy verder afgaan van hun beginzel. Het Stuk, dat tot een Grondfteun voor de anderen dient, is het dikfte;, het volgende een weinig dunner ; het Dekftuk loopt in een punt uit, en deeze drie Stukken maaken dus, doof hunne famenvoeging, een Soort van Hoorn. Ik ken nog maar drie Soorten vanRupfen, wel- ken de eerfte gedaante van dit Deel eigen is; te weeten, die met Nomm. 24, 35 en 51 zyn aange- weezen: maar de laatfigemelde gedaante is waar- genomen in vyf-en-twintig Soorten van de Eerfte , Vierde en Vyfde Klaffen. De Grootte, Figuur, Plaatzing, *t Getal en wat dies meer is, kan bekwaame Merktekens aan de hand geeven, om een nader onderdeeling te maaken in deeze twee Hoofdfoorten. In pie ZEKER Voor um, ner LixF SPUITEN. 255 ‚In ’ algemeen is de langte van den Hoorn met die der Voorpooten egaal, maar fomtyds gaat zy dezelve te boven. Zulk een Hoorn hebben de Rupfen Nomm. 13» 14» 17. Die van de Rups Nomm. 14 is omtrent twee Liniën lang. De grootte van den Hoorn heeft niet altyd overeenkomft met die van de Rups. Sommige Hoornen zyn ’er, die men neemen zou voor een Spinrok of Spintuig (Frliére). Die van de Rups Nomm. 13 zweemt genoegzaam, door zyne gedaante en koleur, naar een Stekelt- je van een Brandenetel. Het voorfte gedeelte van „de twee Rupfen , Nomm. 25 36 » fiyf drukkende, heb ik van ’ ui- terfte. des, Hoorns, een klein langwerpig Lighaam uit zien komen, dat de doorfchynendheid byna fcheen te hebben van Kryftal. „Men befpeurt fomtyds op den Hoorn, gelyk pin op de halfklootswyze Knop, kleine Knob- beltjes, gelyk aan de genen die over het geheele Lighaam van het Infekt verfpreid zyn. _ In de meeften der Soorten } is het nieuwe Deel -geplaatft net in ’t midden tuffchen de Onderlipen het voorfte Paar van Pooten; maar daar zyn ’er, gelyk Nomm. 51, in welken men dit Deel vinde „nader aan den Bek dan aan de Pooten. De ftrekking van den Hoorn, wanneer hy uit het Lighaam uitkomt, verandert ook fomwylen; „maar die verandering kan toegefchreeven worden aan de manier, op welke men de Rups drukt. V. Dezer. R 4 Wans îga Berrier WEGENS DE Rupsen, _ Wanneer het Lighaamsdeel', waar van wy hier fpreeken, binnen de Rups is ingetrokken , ziet men in plaats van dien een kleine Spleet , even- wydig met de gaaping van den Bek. Deeze Spleet is in fommige Soorten, Nom. 23, 27, 59, kens nelyker dan in anderen. De halfklootswyze Knop is niet enkeld’, fchoon ìk daar omtrent tot nog toe gefproken heb, als. of zy zodanig ware. Ik heb ze dubbeld gevonden in, de drie Soorten van Rupfen , voorheen befchree- ven, Nomm. 24, 35,51. Deeze twee Knoppen zyn aan elkanders zyde geplaatft , maar zy trag= ten van een te wyken naar maate dat zy zig ver- heffen : haare Grondfteunen raaken nog aan elkan- der, als de drukking gebragt is tot den uiterften trap, dien de Rups zonder nadeel kan verdraagen. _ De Hoorn wordt nog meer vermenigvuldigd gevonden dan de gedagte Knop. Ik heb hem vierdubbeld gezien in drie Soorten van Rupfen , Nomm. 23, 27, 59. Deeze vier Hoornen zyn by paaren gefchikt aan de enden van de Spleet en die van ieder paar maaken een foort van Vork. Door de Rups Nomm. 23 fterk te drukken , heb “ik rondom de Spleet zig een Soort van Zoom of “Vleezige Wrong zien verheffen. War is het gebruik van ’t nieuwe Deel, daar wy. van fpreeken? Zou de Hoorn een Soort van Spinrok (Fe/iére) zyn ? Myne Waarneemingen bes “antwoorden deeze gifling niet. Ik heb met op- lectendheid de Rupfen nagegaan, die dit foort 7 Man : "van pIE ZEKER Voor uit ner Lyr spurten. o5î van Hoorn hebben, terwyl zy arbeïdden aan hun ‘verfcheiderley Werk, en nooit bemerkt, dat de Hoorn tot een Spintuig diende. Als ik toevlugt nam tot een zeerfterke drukking, kwam?er niets uit het end van den Hoorn, dan een zeer heïder Vogt. Ook heeft de half klootswyze Knop geen de minfte gelykenis naar een Spinrok (Fire). … Het is my beter gelukt, my te verzekeren, dat de Hoorn niet volftrekt noodig zy tot het le- ven van dit Dier. « Ik heb denzelven afgefneeden aan twaalf Stekelige Rupfen, Nomm. 54, die al- temaal deeze Operatie zonder hinder hebben door- geftaan , en vervolgens in Popjes zyn veranderd, ‘op de manier, die aan deeze Soort van Rupfen z6 gen is. De zelfde Proefneeming heb iks in ’t werk ge. feld aan vyf Rupfen van de Bloemkool , Nom. „25 “wien het geen meer hinder gedaan een dan de voorgaande. Deze, daar ik nu van fpreek, acen kort daar na, zeer gretig. Drie dezer Rup- fen verborgen zig, ten einde van eenige Dagen, in het Aärdryk; de twee anderen zyn op de Op- pervlakte gebleeven: maar dewyl de Grond te veel was uitgedroogd, kwam ?er geene tot Ver- vorming. Deeze Onderzoekingen behooren verfchei- de maalen en op verfchillende wyzen herhaald te worden. Men moet zig nog tragten te verzeke- ren, of de afkorting van den Hoorn geen invloed hebbe op de gedaante van de Kapel. A. Deen, Rz Men 254 _BERIGT WEGENS DE RUzsEn. — t Men zal in deeze Proefneemingen beter flaa- gen, indien men de Rups dompelt in koud Wa- ter, en-haar eenige Minuuten in % zelve laar bly- ven: waar door zy. haare beweeging en gevoelig- heid verlieft, en week wordt; zo dat men. de drukking grootelyks kan vermeerderen, zonder het Infekt nadeel toe te brengen. ‚De Heer Réaumur heeft in eene Water-Mot van ’t Geflagt der Wormen , een Lighaamsdeel ontdekt, ’t welk veel gelykt naar het gene ik hier heb befchreeven? Deeze vermaarde Akade- mift vermoedt dat dit Deel een Spintuig zy ‚ maar hy voegt ’er by, dat hy geen bekwaame Waar- neemingen heeft kunnen doen, om zig daar van te verzekeren (#). B. (*) Mem. fur les Infeêes. Tom. UL Pl, 13. Fig. 1. pag 165 y-de VEdit, in Quarto. WAAR WwAARNEEMINGEN Ponsa enndke ccN ooien or BOOMLUIZEN, EN IN 'T BYZONDER; OMTRENT DERZELVER Pois Alpe 0 vo coo Gs poor DEN HEER D E To Kamerheer van den Koning van Sweeden en Kor» respondent van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen wan Parys. (Mem. de Mathem @ Phyfique. T om. IL, pag. 469.) SEGEEEEREEER EERE ERGE KEE ECN EN de Maand September van ’ Jaar 1745 heb ik H eenige Waarneemingen in % werk gefteld , omtrent de Luizen (Pucerons) van den Pruimboom. Tegen * end, van die Maand vindt men op deezen Boom niet meer zulke groote Schaaren van dege- melde Infekren, maar alleenlyk vyf of zes, of op ’t allermeefte een dozyn , hier en daar ver- ftrooid. Daar zyn er alsdan van twee Soorten; mieeft zulken die in geheel geen Wieken heb- V. Deen ben , 256 _ WAARNEEMINGEN OMTRENT DE _ ben, (zie Fro. 8. Pr. XXXV.) doch fommigen ook met Wieken en nogthans Wyfjes. Die zonder Wieken zyn alsdan niet, gelyk in den Zomer, met wit gepoeijerd , maar helder groen van koleur: zy hebben de Oogen bruin, gelyk óok de Hoornen van agteren, die zeer kort zyn. De Buik eindigt in een langwerpigen Kegel, dië aan *t end een klein rondagtig Fepeltje heeft (Fsg. 8, a.) Een byzonderheid van deeze Boomluizen is, dat zig naauwlyks eenige kennelyke fcheiding openbaart tufiehen haar Kop en Lyf; allesfchynt maar één Stuk uit te maaken, ’t welk haar een gantfch plomp aanzien geeft. 5 Deeze Boomluizen zonder Wieken leggen de Eitjes, die in Fsg. g afgebeeld zvn, in de Maand September. Men ziet ze de Takken van den Boom al kuïjerende langsloopen , en daar toe een plaats- je uitzoeken. Dikwilsleggen zy de Eitjes op den Tak zelf, maar zy verkiezen, bovenal, de kleine holligheden, welken de Botten of Knoppen maa- ken „ en daar ishet dat zy dezelven , het eene voor, het andere na, nederleggen , ja dikwils het eene op het andere: zy ftapelenze, om zo te fpreeken, op elkander. De koleur deezer Eitjes is, wan- neer zy zo even uit het Lighaam van het Infekt gekomen zyn, donker groen, maar naderhand worden zy een weinig blaauwagtig zwart: zy “zyn zeer klein „hebbende byna de figuur van Hoen der-Eijeren, doch wel zo langwerpig. De Luis il met een witte Katoenagtige Stoffe, EN ES, ad wel Paaring DER PrAnt- or BoOMLUIZEM. 257. welke zy onder aan de. zyden van den Buik heeft; en die ik ook aan fommige andere Plantluizen heb. gezien. Ik heb het Lighaam van eenige Luizen. van den Pruimboom geopend, en ’er Eijeren uit gehaald, ’eenemaal gely kende naar die, welken men op de Takken vindt. In de Maand September derhalve, behoort dit Infekt tot de genen die Ei- jeren leggen (Ovipara). « Onder deeze Bloomluizen, nu, ziet men fom- migen die Wieken hebben: zy zyn een weinig grooter dan de ongevleugelde; de Kop, de Hals- kraag, Pooten en Sprieten zyn zwartagtig, de Buik groen, en ’t geheele Infekt is bedekt als met wit Dons. Voor’ overige hebben zy niets aan- merkelyks: het zyn Wyfjes, die kleine levendi- ge Jongen baaren, leggende geene Eijeren. Men vindt Hos Plantluizen van eenander Soort , die zeer aanmerkelyk zyn , en de nafpooringen der vermaardfte Weaarneemers, uitgenomen die van den Heer Lvonner , zyn ontglipt. LEEUWENHOEK, en alle Autheuren die gelyk hy van de Plantlui- zen handelden, hebben gemeend dat deeze Infek- ten Hermaphrodieten of altemaal van de Vrouwe- lyke Sexe zyn, en dat men ’er geen Mannetjes „onder vindt. ’t Is waar, dat zy zig in den Zo- mer vermenigvuldigen zonder eenige Paaring, ’% geen ons de aanhoudende en naauwkeurige W aar- neemingen van den Heer Bonner leeren. Bo- vendien is ’ waar, dat op dien tyd alle de Plant: . luizen, zo de gewiekte als die geen Wieken heb V. Deew ben, 253 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE ben, Wyfjes zyn; die altemnaal levendige Jongen voortbrengen : wat’er ook Mr. Frrscr, in zy- ne Hoogduitfche Befchryving der Infekten, van, zeggen moge; die in de verbeelding is, dat de Plantluizen met Wieken, welken men by Zomer vindt, de Mannetjes zyn van de genen die geen’ Wieken hebben. … Deeze Autheur vergift zig nog verder, wanneer hy zegt, dat de Jonge Plantlui-, zen, met den Kop voor, uit het tie van haare Moer komen. Daar is dan een derde Soort onder onze Luizen van den Pruimboom, en dit zyn Mannetjes. De eerfte, my bekend, die ontdekt heeft, dat zig Mannetjes bevinden onder de Plantluizen, is de Heer Lrvonmer, in de Vertaaling , welke hy ge- geven heeft van de Godgeleerdheid der Infeksen, door Lesser in *t Hoogduitfch befchreeven , bladz. zr van de Aantekeningen. De Heer Livonner verhaalt ons, dat hy Mannetjes gezien heeft van de Luizen des Wilgebooms; dat hy dezelven wer= kelyk heeft zien paaren met de Wyfjes zonder Wieken, en dat hy niet twyfelde of het was een waare Paaring (Cottus). Het was in’ laatfte van den Herfft, wanneer de Bladeren begonnen te verwelken, dat hy deeze gewigtige Waarnee- mingen deedt. In den Zomerzou men de Man- netjes te vergeefs zoeken, want zy zyn ’er dan nog niet: maar % is tegen den tyd van de laatfte Teelt der Plantluizen in dat Jaar , of in den Herfft, dat men ze kan vinden. De Plancluizen hebben di dan PaArin DER PraNT- or BOOMLUIZEN. 259: dan ’t gezelfchap van een Mannetje noodig, om: tot voortplanting’ van hun Geflagt in ftaat te zyn: maar deeze Paaring gefchiedt niet dan eenmaal ’s> _Jaars, in den Herfft, en zy is genoegzaam-om de: Wyfjes verfcheide Teelten vrugebaar te maaken! zonder dat zy op nieuws behoeven te paaren: het! Wyfje geeft de Vrugtbaarheid, welke zy vande: vermenging met het Miätietje, ontvangen heeft over, of deelt ze mede, aan haar Dogter ; Klein» dogter , Atl mann ater en zo vervolgens. In: waarheid, dit Stuk is zeer wonderbaar en t’eene= maal nieuw in de Natuurlyke Hiftorie ! Ten langen laatften ben ik zogelukkig gemd van een Mannetje der Luizen van den Pruimboomt (Fig. ro. m,) werkelyk te ‘zien paaren met een Wyfje (w), dat geene. Wieken hadt „en ook het; end van deeze Paaring te beftouren, Ik nam onder myne Boomluizen-’er eene waar 3 die taamelyk klein was, loopende langs de Blade ren en den Tak van den Pruimboom gints en weer: Ik bemerkte, dat hy ophield, zo dikwils hem een Boomluis zonder Wieken voorkwam, en toer» nam ik een Vergrootglas in de Hand, om te ont= dekken wat hy uitvoerde. Zo dra-hy by ‘een Boomluis zonder Wieken kwam, klom hy op haar Lighaam en maakte veel beweegingen met zyn Buik, krommende dien over het bovenfte van de ongewiekte Boomluis heen ‚en met zyn agter-end het agterfte van de andere betaftende: in één woord, hy maakte alle beweegingen „ welken eie V. Deen. gen 26o WAARNEEMINGEN OMTRENT DE “7 gen zyn aan een Infekt dat met een Wyfje paa- ren wil; en ik kon van dien tyd af niet twyfelen,. of het moeft een Mannetje zyn. Hy kwam eg- ter niet zo ver, van zig aan het Wyfje te koppe- len:hy verliet haar om een tweede te gaan zoeken: hy klom op de rug van een ander Wyfje en deedt. al wat in zyn vermogen fcheen om met hetzelve te Paaren , doch wederom te vergeefs. Meteen. derde was hy niet gelukkiger, maar eindelyk ont- moette hy een vierde, die waarfchynlyk beter gefchikt was om de liefkoozingen van het Man netje te ontvangen, en hy koppelde zig daar me-. de door een weezentlyke Paaring, gelyk in Frg. ro isafgebeeld. Op de rug, naamelyk, van dit Wyfje geklommen zynde , zogt hy met zyn Ag- ter-End dat van ’t Wyfje; hy kromde zyn Buik- daar over heen, en vereenigde zig ‘er mede on-, der het end van ’ agterfte van ’t Wyfje (zie Let- ter 7.) Daar op bleef hy aanftonds in ruft, en hieldt zig ruim een Kwartier Uurs in deeze plaat zing. « Eindelyk liet hy het Wyfje los, maar op een zonderlinge wyze: want eerft liep hy voor- waards over den Kop van * Wyfje heen, en de- wyl hy nog vaft met haar agterite was vereenigd „ ligtte hy, in ’t loopen, den Buik van ’ Wyfje om hoog en deedt het byna geheel ombuitelen; maar het hieldt ftand, zettende zig met de Voor- pooten fchrap tegen het Blad, tot dat zy einde- lyk van elkander gefcheiden werden. Op dat oo- cri zag ik duidelyk het bvzonder Deel van’% Man- | … « / PAARING DER PLANT- OF BooMLUIZEN,”. aóî Mannetje, ’t welk tot deszelfs agterfte uithing; hebbende de gedaante van een klein doorfchynend _Blaasje, onregelmaatig van figuur: welk Deel in % kort weder binnen het Lighaam werdt ingetrok- ken. Alles, wat ik hier verhaal, heb ik met myn eigen Oogen en zeer klaar gezien. Zie daar een volkomen Paaring (Costus) „ aan welker wee- zentlykheid geen twyfel is te flaan. Deeze, gewiekte Plantluis ‚welke wy in alle beweegingen hebben nagegaan , is dan een waar Mannetje. Hy heeft de gewoone gedaante der Plantluizen die met Wieken zyn:voorzien ‚ maar zyn Buik is in lang zo dik nieten minder uitge- zet, zynde verdeeld in onderfcheiden Ringen. s en eindigende met een Kegelagtig Tepeltje: de Hoornen van agteren zyn zeer kort; de Oogen groot en de Sprieten taamelyk dik; de Wieken eens zo lang als het Lyf, “waar van de koleur zwart is, uitgenomen aan den Buik, alwaar er eenig groen doorloopt. Onder dit Kegelagtig Tepeltje, nu, daar de Buik mede eindigt, is het dat de Deelen der Voortteeling inwendig geplaatft zyn: doch dit ééne Mannetje maar hebbende was ik niet ftaat , om het maakfel van die Deelen naauw- keuriger te bi Wat het Ererleggen van de Plaatluizen:1 be- langt: ik heb in inie voorleeden Herfft-verfcheide — Soorten waargenomen die tegen ’t end des Jaars Esjerleggende zyn; gelyk by voorbeeld de Lui- zen van den Roozeboom, Elzeboom , Pruim- V. Deer. S boom 4 - aba De Paarng per Pranr- or Boomruizen. boom, van een foort van Wikken en van den Beu- Webeom; deeze allen hebben Eijeren by my gelegd: zo dat ik grond heb om te denken , dat alle de Soor- ten van Plantluizen (Pucerons) in den Zomer Jong- baarende Infekten (Vrvipare) en tegen den laatften Teelt des Jaars Eijerleggende (Ovipare) zyn. os Deeze Waarneemingen van den Heer pe 9 Geer waren vervat in een Brief, die door hem 3 aan wylen den Heer RéAumur gezonden werdt s> van Lewffla in Sweeden, den 7 Mey 1746 ge- 3 dagtekend. Naderhand ontving de Heer Rí- 9) AUMUR weder een Brief van hem, van den 8 ss JFenuary 1148, behelzende eenige nieuwe 9, Waarneemingen , die kortelyk hier op uitko- ss men: dat hy onder de Plantluizen, in den s Herflt, niet alleen gewiekte, maar zelfs onge- 9) wiekte Mannetjes gevonden had”. Ik heb (zegt hy) den laatften Herfft waargenomen, dat >er onder de Plantluizen Mannetjes zonder Wie- ken zyn: op die van den Appelboom kwam ik tot deeze ontdekking. Meer dan eens heb ik Man- netjes zonder Wieken zien paaren met Wyfjes die ook geen Wieken hadden. Onder de Luizen van den Pruimboom, nogthans, heb ik, gelyk te vooren is gemeld, gewiekte Mannet- jes gevonden. Daar zyn dan Wyfjes Plantluizen met Wieken en zonder Wieken, zo wel als se Ne en ongewiekte Nat etjen” H. PROEF- PROEFNEEMING TOT BEWYS, DAT HET ZOUT van STAAL PG Hoebee Mice dr E iN DOORGAAT. Vervat in een Brief van Doktor Ep. WRIGHT, aan den Eerwaarden Heer Tu. BircH, Theol. Dr. en Sekret. der Koninglyke Societeit van Londen. Ce CPbilofopb. Transaft. Vor. L.P. 2. for. 1758 ‚pag.594-) STEELSERIES MTN HEER. Choon het Yzer in % algemeen erkend wordt een der kragtigfte Geneesmiddelen te zyn, die men hedendaags in gebruik heeft , zyn nog- thans veele Geneeskundigen, door in agt te nee- men dat de Afgang van de Patienten, die of het Yzer op zig zelf, of het Sal Martis, dat is Zout van Yzer, ingenomen hebben, altyd zwart van koleur ZY, tot het denkbeeld gebragt, dat het Yzer, in zyn eigen ftaat, niet tot deeltjes gemaakt kan en van genoegzaame fynheid, om in de Chylvaten door te gaan, en dat hetzelve ; indien V. Dreu, Sa het 264 PROEFNEMING) DAT HET ZOUT VAN STAAL het in de geftalte van een Zout ingegeven wordt eene precipitatse ondergaat in het Gedarmte , door welke hetzelve, gemaakt zynde tot eene Aarde of: Kalk „op gelyke wyze onbekwaam zi ns om in-de Bloedvaten te dringen. De naauwkeurige Proefneemingen , ondertus- fchen, welken de Heer Menerinr aan de ge- leerde Wereld heeft medegedeeld in de Verhan- delingen der Akademie van Bononie (a), be- _wyzen genoegzaam, dat de Erts en het Vylzel van Yzer, ten uiterfte fyn gewreeven zyr- de, in een merkelyke veelheid tot in het Bloed doorgaan; zo wel als de Crocus, Kalk of het Aard- agtige deel van dit Metaal , hoewel deze in minder weelheid dan de twee eerften, die men bevoriden heeft met een geweldigen St4mulus te werken op de Vaten, en de crafrs van het Bloed ontbonden en verbroken te hebben in verfcheide Gedierten , welke dezelven eenige Weeken hadden gebruikt fn groöte Giften, onder hun gewoonlyk Voedzel gemengd. Men kan, inderdaad, niet ontkennen, sdat ik. ze neren by uitftek fraay zyn, doch niettemin fchynt dit Onderwerp een verder na- fpooring te vereifchen; te weeten : Of Prer im flaat rd zn het Bloed te dringen, als het 1s in een ‚ flaar (a) Vinken) Meneninus, de Ferrearum pat. ticularum Progref]u in Sanguinem. Comm. Acad. Bonon- Tom. Ii. Pis, Pe 4 75e “ONIET IN DE CHYLVATEN DOORGAAT. 265 flaat van Ontbinding > of onder de gedaante van een Zout. Want uit den gekent Stimulus , zo wel als uit de Ontbinding‘ van het Bloed en de andere Toevallen, die door het gebruik van de Erts en het Vylgel werden veroorzaakt, blykt het, dat deeze zelfftandigheden hiet ‘behoorlyk zynde ontbonden) op een zo ruuwe Werktuig- lyke manier gewerkt hebben, dat, wat ook de Heer Menerinr denken moge,’ zeer weinig daar uit te befluiten is, ten opzigt van de wers king van het Yzer op ’t Menfchelyk Lighaam, in Hhatinë Gevallen , alwaar deszelfs gebruik door ervaren Geneeskundigen nuttig en HOOI geoor- deeld wordt. « “Op het leezen van ’t Vertoog van dien Ita- liaan, fchoot my in gedagten, dat ik in den Jaa- ré 1753, met behulp van twee goede Vrienden, de volgende Proefneeming werkftellig had ge- maakt , om te ontdekken of Yzer, in de geftalte. vam een Zout, in ftaat zy in de Chylvaten te dringen. Anderhalf Once Zout van Staal (Sa/ Martes) „ opgeloft zynde in een’ genoegzaame veelheid van Water, doorgezeegen en gemengd met omtrent éen Pond Brood en Melk , werdt nedergeperft door de Keel van een Hond, dien men zesender- tg Uuren hadt laaten vatten. Een Uur na dat hy dit Mengzel doorgezwolgen hadt, hemr ag- terover vaft gemaakt hebbende, gelyk in derge- byke Proeven’ de gewoonte is, openden wy het V. Deer. S 3 Áb- 266 PROEFNEEMING, DAT HET ZOUT VAN STAAL „Abdomen, en aanftonds openbaarden zig aldaar de Chylvaten (Vafa Laêea) in de gedaante van wit- te Praaden, loopende, op een zeer fierlyke wy- ze, langs het Darmscheii heen. Toen eenige.der dunne Darmen open fnydende, vonden wy aldaar eén goed deel van het Mengzel, dat zig fchuim- agtig vertoonde, doch geene zwarte koleur hadt of het allerminfte teken , dat het Yzer daar uit afgefcheiden ware; maakende een donkere Inkt- koleur met het Aftrekzel van Galnooten. Schoon de witheid der Chylvaten ons overtuigde , dat dezelven vol van Chyl waren; dewyl het onmo- gelyk zou geweeft zyn een genoegzaame veelheid daar van uit dezelven te bekomen, vonden wy het-noodig de Borft te openen, en den Duäus Thoracicus een weinig boven het Reeceptaculum Chyl toe te binden. Deeze Buis zwol, na het binden, wel dra uit.„door den toevloed van Chy]; dewylhet Dier nog warm en levendig was. De Vergaarplaats geopend hebbende, kreegen wy ge- makkelyk een genoegzaame veelheid van Chyl, daar wy onmiddelyk eenig Aftrekzel van Galnoo- ten in lieten druipen: (een zeer eenvoudige en _gemakkelyke manier , door welke een ongeloof- Iyk kleine veelheid Zout van. Staal in de meefte Vogten ontdekt kan worden: ) doch de allermin= fe verandering van koleur werdt niet waargeno- meu, fchoon men ze eenigen tyd onder elkander wreef en verfcheide Uuren ftaan liet. Indien ’er, nu, één enkel Deeltje, hoe klein ook, van het Zout NIET IN DE CHYLVATEN DOORGAAT. — 267 Zout, geweeft ware in die kleine veelheid Chyl, welke in deeze Proefneeming werdt onderzogt; zynde, zo naa als ik het giffen kon, wat minder dan een half Once; dan kan men zig niet verbeel= den, of hetzelve moeft zig op deeze wyze van Proefneeming. geopenbaard hebben. Want, toen ik *er een vierde van een Grein van dit Zout in deed , wierdt het Mengfel aanftonds helder paarfch, en ik heb door andere Proeven bevonden, dat de kleinfte veelheid Zout van Staal zig in de Chyl even zo gemakkelyk door Galnooten openbaart, als in eenig ander Vogt van gelyke dikte. Deeze Proefneeming, die zo opregt gedaan.was als men begeeren kon, gepaard met een andere Waarneeming van my, te weeten, dat noch het Bloed noch de Pis der Patienten, geduurende het gebruik van ’t Zout van Staal, in ’t minfte haare koleur door Galnooten veranderen ; maakt het meer dan waarfchynlyk , dat det Zout nae door- gaat mm het Bloed. Dewyl men het Zout geene verandering be= vondt ondergaan te hebben in de dunne Darmen, zo blykt het , dat hetzelverniet: belet geworden is in de Chylvaten te dringen, door uit elkander gefcheiden of geprecipiteerd te zyn; gelyk men zig verbeeld hadt; maar dat het, in tegendeel, deszelfs Samentrekkende Eigenfchap is, die % zel- ve onbekwaam maakt om ingenomen te worden door deeze Vaten. “Want de Chylvaten fchynen begaafd te zyn met dat wonderbaare Vermogen, NS. Dem: SM ECR om 269 PROEFNEEMING,) DAT HET ZOUT VAN SAAL om zodanige Deeltjes zuivere Chyl in te laaten, waar mede het gevalt dat zy in aanraaking zyn; en om hunne middellynen naar dezelven te fchik- ken, fluitende, op den zelfden tyd, door hunne natuurlyke aandoenlykheid tot toeknyping door iets dat hun prikkelt of tergt, de zodanigen bui- tem, die fterk Samentrekkende zyn, dewelken, indien zy binnen de Chylvaten moeften dringen, of gevaarlyke Verftoppingen in deeze Vaten ver- oorzaaken zouden, of, indien zy 1 het Bloed kwamen ; Propsv7yze Samengroeijingen in de groo- ter Vaten zouden maaken, of Stremfelen , onbe- kwaam om van de kleiner Vaatjes der Longen ‚ doorgelaten te worden: waar van de uitwerkin- gen zouden zyn, of een fchielyke Dood, of, ten minfte , Ontfteekingen en Veretteringen, uit de Verftoppingen in de Longvaten fpruitende : On- gevallen, welken de Natuur, door de zo fterk Samentrekkende Middelen het indringen der Chylvaten te beletten, zorgvuldiglyk en verftan- dig voorgekomen heeft. Zout van Staal, inwendig gebruikt ‚ moet zy- ne Samentrekkende Eigenfchap behouden, tot dat het geprecipiteerd zy. Dit kan naauwlyks ooit miffen te gebeuren in de dikke Darmen , uit hoof- de van de rottende Vuiligheid daar in vervat, die “men altoos befpeurt zwart geverfd te worden door het Metaal dat de Grondftof maakt van het Zout. Een gedeelte nu van dit Metaal kan ; zonder twy- fel, in het Bloed komen, gelyk de Heer Men- da ‘ GHIN: CCCRIET IN DE CHYLVATEN DOORGAAT. « 269 4) GHINI van de Crocus of Metaal-Kalk waargeno- _men heeft, die zulk eene Stoffe is. Ook weeten wy, uit de Proefneemingen van Luster en Mus- GRAVE, dat Deeltjes, veel grover dan die van wit- te Chyl, behoudens dat zy niet fterk famentrek- kende of-zeer” fcherp zyn, door de Chylvaten worden gevoerd. Maar de Metaal-Grondftof, van haar Zuur afgefcheiden zynde, en dus gemaakt tot eene bloote Kalk of Aarde, kan naauwlyks onderfteld worden eenige Medicinaale hoedanig- heid, of vooral niet eenig deel te hebben in de kragten, die-zo billyk aan het Zout van Staal toc- gefchreeven worden, _Dewyl dit Zout niet alleen Samentrekkende, en-bygevolg Verfterkende is, maar ten zelfden tyde met eene zagte Prikkeling werkt, zo kan van alle deszelfs Kragten, (die men weet zeer groot te zyn in zodanige Ziekten of Kwaalen, daar eene te groote Lymagtigheid der Vogten, zy koud en Slymagtig, ’t zy ontbonden en Wa- teragtig van natuur, uit hoofde van de Slapheid der Vafte deelen plaats lieft: ) reden gegeven worden uit deszelfs-"onmiddelyke werkingen op de Maag en het Gedarmte,en op het Samenftel des Lighaams in ’ algemeen door onderlinge aandoening (per eon Jen Jum). ’t Is noodeloos zulks verder door Voor- beelden op te helderen, als zynde iedereen, die de Geneeskunde verftaat, ten overvloede bekend. Ik begeer-dan alleen de Vryheid, om uit de bekende Eigenfchappen van dit Geneesmiddel, en uit het “eV. Deen, S 5 gene _ 270 PROEFNEEMING, DAT HET ZOUT VAN STAAL gene hier voor waargenomen is, deze Gevolgen af te leiden. 1. Dat Zout van Staal de kragt niet heeft om Ver- ftoppingen der Ingewanden weg te neemen door eenige onmiddelyke werkeng , die hetzelve miffchien zou hebben kunnen op het Bloed of andere Dierly- ke Vogten, gelyk fommigen zig verbeeld hebben: maar dat het, in tegendeel , deze hoedanigheid ver- fchuldigd is aan zyn niet doordringen an het Bloed, dac het anders zou doen ftremmen ‚en aan zyne Werking op de Vafie deelen alleen. 2. Dat men in Ziekten „die voortkomen van eene Slapheid der Vafte deelen, zeer zorgvuldig moet zyn omde Prima Vra te verfterken en kragt tegee- ven; aangezien een Geneesmiddel, (dat wy on- derftellen mogen niet het eenigfte te zyn ,) welks _onmiddelyke werking aan deze deelen bepaald is, nogthans door Ondervinding zulke heilzaame uit= werkingen voortbrengt in zodanige Ziekten. 3. Dat, alzo dit Zout niet in het Bloed dringt, en het bygevolg-geen gevaar loopt van de Vaten te veel famen te trekken of te prikkelen , waar op het alleen door onderlinge aandoening (per con Jen um) werkt; hetzelve, bygevolg, in kleine Giften met veel nut gebruikt kan worden in een menigte Ge- vallen „daar men zig verbeeld heeft hetzelve fcha- delyk te zyn: inzonderheid in de Longe-Teering , diehier zo dikwils voorkomt en zo doodelyk is; gaan- de gemeenlyk vergezeld met eene te groote’ flap- heid van de Spys- en Chylvoerende Ingewanden4 en NIET IN DE CHYLVATEN DOORGAAT: 27E en van de Vafte Deelen in % algemeen, fchoon zy onmiddelyker fchynt voort te komen van eene flap- heid en weekheid der Long-Vaten. In deeze om- flandigheid, naamelyk , moet het van ’t uiterfte be- lang zyn, de krägt deezer voornaamfte Werktui- gen van de Chylmaaking te herftellen: dewyleen goede Chy] niet alleen de fcherpheid verbetert van het Bloed, die in de hooge trappen van de Longe- Teering zo zeer de overhand heeft , maar insgelyks een groot deel arbeids befpaart, welke de Longen, reeds te veel verdrukt en belemmerd, anders zou- den moeten ondergaan van een raauwe en niet be= hoorlyk gekookte Chyl. Hier mede zyn overeen- komftig defVoorbeelden , (die wy vinden inde Ver- handelingen der nieuwe Edenburgfche Societeit (*) door genoegzaame Getuigeniffen bekragtigd ,) van twee Perfoonen, ver heen zynde in de Teering, met de gewoone Toevallen van Pyn in de Borft, Hoeft, moeielyke Ademhaaling, opgeeven van dikke ftinkende Raghels, fnelle Pols en Zweeten in den Morgenftond;, die in weinige Weeken tyds volmaakt genezen werden door * gebruik van de Harsfeld-Wateren. by Moffat, dewelke, ftrydig met het gene men in de meefte natuurlyke Staalwa- teren waarneemt, een vaft Yzer-Vitrioolbevatten. H. A AN- (5) ElJays Pbyfical and Literary. Vol.L, Art. XII. P. 364, V. Deen s AANMERKELYK VOORBEELD RUUWE STEENEN, MENSCHEN BLAAS, EN GELUKKIG DAAR UIT GEHAALD DOOR DE LATERAALE MANIER VAN SEREN SN TD N WG. k Befchreeven door den Heer Josern WARNER; Lid der Koninglyke Societeit van Londen en Heelmeefter van ’t Guy’s Hofpitaal, ‚ {Pbilof. Transat. Vor. L. P, 2. for. 1758. p. 579.) STEESSECGLELSUENEEEIENE E Gunft, waar mede de weinige Opftellen zyn aangenomen by de Koninglyke Socie- teit, die.ik my zelf de Eer gegeven heb haar aan te bieden, doet my de Vryheid neemen om nog het volgende Berigt voor te draagen. Ik heb daar toe te meer het Befluit genomen, om dat het gene ’er in verhaald wordt geen Zaak fchynt te zyn van enkele Liefhebbery ; ; want de Gevolgen, ah van afgeleid, kunnen van het grootfte belang zyn ‚__ WooRBEELD VAN VIER RUUWE STEENEN: 273 zyn ten opzigt van ’t welvaren van den Patient, f en een middel verftrekken om den Operateur. te verhinderen van in zodanige misflagen te verval- len , die zyne Bekwaamheid een {met zouden aan- wryvens. in een „der voornaamfte en moeien Onderneemingen van zyn Beroep. Het is een vafigeftelde Grondregel by de. oor- deelkundigfte en meeft geagte Schryvers over de Heelkonftige Operatien, dat, wanneer de Op- pervlakte van een Steen, die uit de Waterblaas gehaald is, zig geheel ruuw vertoont, zulks tot een: bewys-verftrekke, dat hy ’er maar alleen, in geweeft zy. Of fchoon ik nu wel toeftaa, zulks door Ondervinding dikwils bewaarheid te zyn, kan nogthans uithet volgende Geval blyken;, dat die Regel ook zyne uitzonderingen heeft: weshal- ve het-miffchien billyk:zal geoordeeld worden, dat wy ons niet door de Omftandigheden alleen iden laaten ; maar dat, in tegendeel, ieder Heclmee- fter „ onder de Operatie, alles in aanmerking moet neemen, % welk hem omtrent den Uitflag eenige zekerheid kan geeven. De Manieren , die ik aanbeveelen artik zyn. Dat na het uithaalen van een Steen uit de Blaas, fehoon deszelfs geheele Oppervlakte oneffen ZY.» de Operateur. nogthans den voorften Vinger van zyn flinker of regter Hand door de Wonde in de holligheid van de Blaas moet brengen; door welk middel hy, indien het Subjekt onder de twaalf Jaaren oud is, in fiaat zal worden, gefteld om het V. Deer. bin- { 274 VOORBEELD VAN VIER RUUWE STEENEN binnenfte van de Blaas, overal, met zynen Vin- ger aan te raaken. Maar indien het een Volwas= fen Perfoon is en van een zwaarlyvig Lighaamsge- ftel, en de Vinger in deeze Omftandigheden niet fang genoeg bevonden wordt tot het oogmerk, zo _moet hy toevlugt neemen tot een Vrouwen-Ka- theter , of eenig ander Inftrument , dat, byna zon- der kromte, geheel effen en glad gepolyft is, heb- bende de langte van omtrent negen of tien Dui- men; % welk tot het gemelde oogmerk even goed zal dienen, indien het de behoorlyke form ‘en dik- teheeft.. Dit is de manier, welke ik, in de laat- fte Jaaren, by dergelyke gelegenheden gebruikt heb, zonder een merkelyken trap van Pyn aan den Patient te veroorzaaken, of de Operatie veel te vertraagen. Sedert ik gelegenheid gehad heb tot de volgen- de Waarneeming, zo wel als tot een voorige, die een weinig naar deeze gelykt , daar twee ruu- we Steenen, nu weinige Jaaren geleeden, gehaald werden uit de Blaas van een Jongeling van vyftien Jaaren; kan ik niet nalaaten te vermoeden, dat ‘er Gevallen kunnen geweeft zyn, van een ofmeer Steenen in de Blaas agtergelaten ten tyde der Ope. ratie, en zulks alleenlyk doordien de Operateur een te groot betrouwen ftelde op deezen algemee- nen Regel. Dit Vermoeden ben ik in gebragt, om dat ik Menfchen gekend heb, die, na het ondergaan van de Operatie der Steenfnyding , bin- men een korten tyd, na de heeling hunner Won- den, DIE IN rens Menscren BLAAS GEVONDEN ZIEN. 275 den, in een dergelyk Ongemak vervielen, verge- zeld met zodanige Toevallen, die hun noopten een tweede Operatie te planes ; wanneer de Steen, uitgehaald zynde, zig van zo aanmerkelyke groot- te vertoonde, dat hy waarfchynlyk veel langer tyd tot zyne groeijing moeft gehad hebben , dan Yer cuffchen de Operatiën was verloopen. In de Grondftelling, die door de Schry vers ons geopperd wordt, dat een gladde, gepolyfte Steen in de Blaas nooit alleen is, maar altyd vergezeld gaat met een of meer Steenen van de zelfde Soort’, ken ik geen uitzondering. Indien egter zulk een Verfchynzel aì eens voorkomen mogte, zou de ftrenge inagtneeming van den Regel, ons door kundige Schryvers in de Heelkonft aanbevolen, van altoos de Blaas in dergelyke"Gevallen te door- - zoeken, op vermoeden dat ’er een of meer Steé- nen in dezelve agtergelaten zyn, niet vergezeld kunnen gaan met eenig toekomftig nadeel voor den Patient, wanneer het op de voorheen aanbevolen Manieren , zorgvuldig, ter uitvoering gebragt wordt, en het zou altoos met de grootfte oplet- tendheid moeten gefchieden. Dat de Oppervlakten van Menfchelyke Stee- nen zig glad en gepolyft vertoonen, onderftelt men in ’t algemeen voort te komen van hunte Wryving tegen elkander; ’c welk inderdaad zyn reden heeft: maar ik beken dat deeze Gevolgtrek- king my niet voldoet; alzo het bewyslykis ; dat, indien dit de eenige oorzaak van derzelver glad- V. Deet. heid 876 VOORBEELD VAN VIER RUUWE STEENEN heid ware , de zelfde uicwerking waarfchynlyk al toos voortgebragt moeft worden, wanneer ’er een zelfde trap van Wryving plaatshad. Doch, de- wyl men-dit aanmerken kan als een Stuk van bloo- te Befpiegeling, zo laat ik de befliling daar van aan Luiden van grooter bekwaamheid over. Befchryving van t Geval. Mr. William Woodhams , een Landryk Man , diklyvig van Lighaam,-gaande in zyn zes-en-veer- tigfte Jaar, thans woonende in de Parochie van Udimore ‚ binnen ?t Uur gaans van Rye in Suffex; werdt, omtrent agt Jaaren geleeden, aangetaft door zwaare Pynen in zyne Lenden, vergezeld met eene onbekwaamheid om zyn Water te loo- zen zonder den byftand van Geneesmiddelen, die hem door een Apotheker uit de nabuurfchap , tot dien einde, bezorgd werden. Deeze Middelen hadden de begeerde uitwerking : zy. bevorderden de affcheiding en ontlafting van zyn Water, % welk fcheen beladen te zyn met eene aanmerke- lyke veelheid Graveeldeeltjes „gemengd onder een Slym van witagtige koleur. Hy was, in drie Weeken tyds , volmaakt herfteld van deezen Aan- val, en bleef, omtrent vyf Jaaren daar na, vol- komen wel, zonder eenige wederkeering van zyn Ongemak; uitgenomen „als hy hard te Paard reed of rykelyker geeftige Drank dronk dan gewoonlyk. Ten einde van vyf Jaaren werdt hy aangetaft door een \ DIE IN EENS MENSCHEN BLAAS GEVONDEN ZIN. 277 een heete Koorts, waar van hy in weinige Weer ken genezen werdt. Zeer kort na-zyne hertelling van decze Ziekte, begon hy te klaagen over zwaare Pynen in ’ ont= laften van zyn Water of Afgang; welke Toeval len zo zeer waren toegenomen in verfcheide Maan- den tyds, eer hy zig aan de Operatie onderwierp, dat zy hem geheel buiten ftaat ftelden om te ryden, te gaan of eenige Lighaamsbeweegingen temaaken, Zyn Water liep hem, den laatften tyd, geduurig zonder zyn wilaf, in kleine hoeveelheden. Hy klaagde over hevige Pyn en fcherpheid in zyn Fon-. dament, vergezeld met een geftadige perfling tot Afgaan. Dit Berigt leverde hy my over op den, tweeden dag na de Operatie, en verhaalde my, op den zelfden tyd, met veel aandoening, dat hy, maar zeer weinige en korte tuffchenpoozingen vry- was geweeft geduurende dedriclaatfte Jaaren, voor- dat hy van den Steen verloft werdt. [ _Op den go Yanuary 1758 fneed ik hem, in zyn, eigen Huis, hebbende hem eerft, vooraf, op. de. gewoone manier daar toe bereid. In de Operatie. haalde ik de vier Steenen uit, die ik thans de Eer, heb aan de Koninglyke Societeit te vertoonen Derzelver geheele Oppervlakte is ruuw of onef-, fen, zonder eenig het minfte kenteken dat zy te- gen Kakander gewreeven hebben, zo lang zy.in de Blaas beflooten zyn geweeft. _Nogthans gis ik, dat dit dikwils zy gebeurd, dewyl ik geene de minfte moeijelykheid had in ’ vatten van decze V. Deer. en Stee 278 VooRrBEeLp vAN Vier RUUWE STEENEN, Steenen met de Tang. Wantwaren zy, binnen de Blaas, gehuisveft geweeft in byzondere Zak- jes of Beurfen, gelyk men in ’t ontleden van Ly- ken fomtyds gevonden heeft, zou zulks, naar al- le waarfchynlykheid, het voor my ondoenlyk ge- maakt hebben , ze altemaal , of zelfs maar eenen, zo aanftonds te vatten. De Tang werdt maar driemaal in de Blaas ge- bragt, tot de uithaaling der drie eerfte Steenen; en alleenlyk tweemaal , tot die van den vierden. Behalven deeze vier Steenen, die ik aan de Socie- teit heb aangebooden om te befchouwen (*) , oor- deelde ik het niet onnut, tot haare verdere vol- doening , ten zelfden tyde eenige andere Men- fehen-Steenen te vertoonen, waar van ieder alleen gevonderr is in de Warterblaas van een byzonder Perfoon. De Oppervlakten van deeze Steenen kan men waarneemen veel gladder te zyn dan de Oppervlakten van een der vier Steenen, die uit de Blaas van Mr. WWoodhams gehaald zyn, in de zo aanftonds gemelde Opcratie, en derhalve was Yer (volgens het aangenomen denkbeeld’) meer re- den om te verwagten, dat men ieder van deeze Steenen zou vergezeld gevonden hebben met een of meer Steenen in die zelfde Blaas, dan’er was, om (*) [De vier Steenen, die, naar de weezentlyke groot- te en gedaante, in de Phil. Transaft. afgebeeld zyn , bad- den, behalve hunne ruuwheid, niets byzonders; zynde allen nagenoeg even groot, een weinig langwerpig rond, leder omtrent als een Duiven - Ey.l : DIE IN EENS MENSCHEN BLAAS GEVONDEN ZYN. 279 om meer dan eenen Steen te vinden in ’ gemelde Geval, dat aanleiding tot deeze Waarneeming ge- geven heeft. Maar dewyl het Stuk, daar wy van fpreeken, uit zig zelf aantoont de onbekwaamheid en % ge- vaar om iets uit de Oppervlakte van zulke vreem- ‘de Lighaamen op te maaken, zal het miffchien noodeloos geoordeeld worden, my verder daar over uit te breiden, tot beveftiging van die Voor- zorgen, welken met zo veel reden in deeze Opera- tiein agt te neemen Zyn. Egter, dewylik reeds gefproken heb, hoe glad en gepolyft doorgaans de Oppervlakten zt vän Zulké Steenen, die by elkan- der gevonden worden: heb ik twee Steenen mede- gebragt, die gehaald zyn uit eene zelfde Blaas, en niet meer naar die uit Mr. Woodhams Blaas gely- ken, dan een ftuk gepolyft Marmer naar een ruuw Blok van ’ zelfde foort. Ik ben door een Brief uit Suflex, gedagtekend den 18 deezer, onderrigt g geworden, dat de ge- mielde Patient zig in goeden welftand beide dat zyn Water, in de laatfte vyf of zes dagen, gahad en al door de Schaft is uitgeloopen, en dat zyn Wond, waarfélrynlyk, in? kort geheeld zal zyn. … Hatton Garden, ‚… Tossen WARNER den 22 Febr. 1758. H. V. Deer. T a WAAR. WA ARNE BMT NEG: pe Vv AN 2OAODELIEE GEVOLGEN. UIT HET INSLOKKEN Vv AN RE SE ET ND EN KRIEKE-STEENEN: DOOR DEN HEER MARTEAU pe GRANDVILLIERS, Geneesbeer van de Stad en ’t Hospitaal van Aumale in Vrankryk. (Recueis de Medicine > Chirurgie. Juill. 1757, pag. 15.) SESSIE EES EEEN Eker Perfoon , genaamd hedie Legendre; van Aumale ‚ omtrent 36 Jaaren oud , klaag- de, federt vyf Jaaren, over Kolykpyn, waar van de zitplaats was in het bovenfte van zyn regter Buikzyde. Deeze Pyn kwam met tuffchenpoo- zingen van vyf of. zes Maanden ; de duuring der Toevallen was flegts van: eenige Dagen, én Zy -gingen door Klyfieeren gemakkelyk over. Maar, omtrent in % midden van Auguflus van ’t A srden Jaar , toen hy dit Kolyk op nieuws kreeg , HeT INSLOKKEN VAN PRUIM-ENKRIEKE-STEENEN: 282 kreeg, bleef het hem by: hy hadt een ongeregel de Koorts, zonder huivering, of eenig ander Toeval, dan de verdubbeling van de hevigheid der Pyn, welke zy ftipt vergezelde. De Buik was plat, doch zo ftyf gefpannen ; dat ik my niet _ im ftaat bevond, om door de Spieren heen , op * ge= voel,‘ de gefteldheid te ontdekken van de Ínge- wanden, in welk een poftuur ik ook den Lyder bragt. Alles, wat ik kon waarneemen, was; dat de Buik met Frommelzugt begon bezet te worden, en dat hy aan veel Oprispingen onders hevig was. De Maag en Onderbuik waren ge- voelig, vooral ter regter zyde , tot aan het Schaam= been toe. « Door Aderlaatingen, Pynftillende middelen, en ’ gebruik van Kailie-Water met Windbreekende gepaard, kreeg hy maar verlig- ting voor een oogenblik. Onder de behandeling klaagde de Lyder over een Zwelling in % onder fte van de regter Buikzyde, trekkende naar de Lenden toe; alwaar hy zig iets voelde bewee- gen, naar hy zeide, en daarop aanftonds fcherpe Steeken kreeg van Pyn,die door Oprispingen ver- gt werden... Het denkbeeld der beweegingen en haare loop deeden my wel haaft denken om den Lintworm (Tensa), die vry gemeen in dit Land CG) is. Ik gaf laft om op te paffen, of men ook : d ee= (*) [Aumale legt in Pikardie, omtrent zeven Uuren gaans ten Zuidweften van de Hoofdftad Amiens en nage- noeg even zo ver vanZee of van de Kut van ’t Kanaal.}- e.V. Deen. Ts 282 DoODELYKE GEVOLGEN UIT HET eenige brokken daar van in den Afgang vond ‚doch men vondt ’er geene. Dewyl ik egter daar uit niet vaft befluiten kon, dat ik met dit Infekt niet te doen had ,’t welk my door de Zwelling en Be- weeging in de regter Buikzyde fcheen aangewee- zen te worden, zo gebruikte ik Wormdry vende Dranken; doch zonder eenig nut. De Pynen verhieven en wierden aanhoudende, met een uit- teerende Koorts: ik zag myn Lyder , van dagtot dag, in de Teering vervallen: het minfte Voed- zel bezwaarde hem» de Oprispingen waren menig- vuldig, en, als hy in drie of vier dagen geen Af gang kreeg, ’t welk van tyd tot tyd gebeurde, zo hadden de Winden een Reuk en Smaak van Vuiligheid. In dien toeftand werdt de Opper- buik langs hoe meer uitgezet, de Pyn heviger en de Walging onophoudelyk. Als de Liyder poo- gingen deedt om te braaken, kreeg hy de Hik. Deeze Toevallen verminderden door een Buikloop , waar van de Stof, fomtyds bruin, fomtyds groen , fomtyds graauwagtig was, en altoos zeer ftinken- de. De Oogen wierden toen geel, *t welk my denken deedt om een Lever-Kolyk; weshalve ik het gebruik aanraadde van het laauw gemaakte Lau de la Bourbonne, een Staalwater, dat kragtiger is van Mineraal, dan Ja Cardinale de Forges. Daar- enboven deed ik alle Avonden zes Druppels Laud. liquid. Sydenham: ingeeven; doch de vruchteloos- ‚heid van deeze Middelen, na dat men een Maand daar mede aangehouden hadt, deedt my niet twy- $ fe INSLOKKEN VAN PRUIM-EN KRIEKE-STEENEN. 202 felen, of ikk was wederom, ten opzigte van de waare oorzaak, bedroogen. Tegen tend vanOk- . zober verbeeldde ik my, dat ’er wel Verzweering der Darmen plaats kon hebben: ik zag egter, on- der de Toevallen van de Ziekte, geen genoeg- zaam Kenteken om myne Gifling te beveftigen: ik merkte geen blyk van eenige Etter of Bloedig- heid in de Uitwerpfelen. Maar, wie weet niet, _dat, in moeijelyke Gevallen, de Verbeelding de minfte Giflingen weezentlyk maakt, door de on- mooglykheid om beter te ontdekken? Daar uit dan myne Jwdicatte neemende, deed ik hem alle morgens twee Greinen gepulverifeerde Saffraan en vier Greinen Kamfer, te famen tot een Bolus ge- maakt met een genoegzaame veelheid Balfem van Kanada, ingeeven , en alle avonden agt druppe- len Laudanum lrgusdum, met een Lepel vol Olie van zoete Amandelen. Tot zyn drank liet ik hem gebruiken een Aftrekzel, als Thee, van Ka- millebloemen. Deeze Middelen bevielen, agt dagenlang, wel. Ik wilde derzelver uitwerking onderfteunen door Baden in huis ‚ maar de uitvoe- fing daar van werdt door byzondere Omftandig- heden verhinderd. Ook deedt de hevigheid der eerfte Koude, omtrent den 5 November, niet dan den ftaat des Lyders verflimmeren. De Koorts wierdt fterker;, zyn Kolyk ging met Stuiptrekkin- gen vergezeld: het Braaken en de Hik was me- nigvuldiger dan te vooren. De Lyder bevondt zig niet in ftaat om eenig ander Voedzel te gebruis V. Daer, Tin ken, aë4 -DOODELYKE. GEVOLGEN UIT HET ken, dan Wyns, verfche Eijeren.en van tyd tot tyd eeigzuik Voedzel, daar hy „ volgens de gewoone eigenzinnigheid der meefte Kranken, luft toe kreeg. In deezen tuflchentyd zag hem de Heer Hecquer, vermaard Praktizyn te Abbe- ville, en verklaarde dit Kolyk voor een Zenuw- kwaal. Ik hield my toen niet langer op ‚dan met het gebruik van Klyfteeren , Olieagtige middelen en Opiaaten. Hier door werdt eenige Rufte en, een afgebroken Slaap van ettelyke Uuren, te weeg gebragt: maar zy waren byna geheel kragteloos in groote veranderingen van het Weder, diede. Lyder voorfpelde door Pynlyker fchreeuwen dan gewoonlyk, en dikwils door de verdubbeling van zyn Hik, Oprispingen en Walgcelykheid. Hy heeft met deeze beurt wiffelingen lang geworfteld. Fwee dagen voor zyn Dood, wierdt de Pols klein, flaauw en floeg dikwils mis. In de nagt, welke de laatfte was van zyn Leven, werdt hy door nog wreeder Pynen geplaagd, dan hy ooit hadt gevoeld. Hy verklaarde, dat het hem voor- gekomen was, of ?er een Kloot los wierd, en uit het bovenfte zyner Buikzyde fchoot naarhet Bekken toe. -Deeze fcnynbaare plaats- verande- ring maakte hem ondraaglyke Steckingen en Ruk- kingen in de Tieffchen. Het Hoeften was hem onmôoglyk. De Pols was byna geheel weg , zâa- gende en flocg geduurig mis. ect Water; «dat Er loosde, is, geduurende den gancfthen loop der . Zieke INSLOKKEN VAN PRUIM- EN KRIEKE-STrENEN. 285 Ziekte, meeft al Natuurlyk naden en fomtyds met Wolken. … Dewyl ik zeer begeerig was om de oorzaak te weeten van.eene Ziekte, die den tyd van vyf Maanden alle myne poogingen hadt teleur gefteld , zo opende ik het Lyk in tegenwoordigheid van den Heer Larrier, Priefter van de Parochie. Het Net (Omentum) was, van de groote bogt der Maag af, tot aan zyn midden, een goede Vin- gerbreed verftopt : het onderfte deel, tweemaal zo dik, was niet alleen aan den Karteldarm (Co- Jon) gehegt, even als in den Nartuurlyken ftaat, maar ook aan de voorkant van den Blinden Darm (Cecum). Deeze famenhegting met den Blinden Darm maakte een Gezwel, van omtrent drie Dui- men dikte in zyn midden, zwart van buiten. Ik fcheidde hetzelve, zo voorzigtig als my doenlyk was, van den Darm, en deeze fcheiding gaf lugt aan een dunne Etterftoffe, in ’t midden van ’t Ge- zwel vervat in een witte Beurs, die een vierde van een Linie dik was en zeer week, kunnende ge- makkelyk by kleine lappen weggenomen worden , waar door de voorfte zyde van den Blinden Darm in ’ gezigt kwam, zynde ook zwart en Carcsno- mateus. Toen ik de Stoffen, die in den Blinden Darm vervat waren, drukte, nam ik twee zaaken waar: 1 Harde en als Steenagtige Lighaamen: 2. „Fen klein Gaatje van Gemeenfchap , door- gaande uit den Darm in de Zak of Beurs; be- ……V. Deen. Tg kwaam 236 DoODELYKE GEVOLGEN UIT HET kwaam om de Kop van een groote Speld door te laaten. Door dit Gaatje liep, met een zwakke perfing , vloeibaare Vuiligheid van Afgang uit. Al het overige des Blinden Darms , de geheele Karteldarm en het gedeelte van ’ groote Net, dat daar aan gehegtis, waren geeangreneerd. Het onderfte deel van den Krinkeldarm (#eum) was het niet dan ter langte van vyf of zes Duimen, en maar by ftrooken, zynde ook minder blaauw dan de dikke Darmen. Ik nam den Blinden Darm weg, die door de enkele drukking gemakkelyk open fcheurde, en toen kwamen door ’t midden van % Carcinoma uit, zes Steenen van Pruimen , zwart en geheel, zeer hoekig en fcherp , bene- vens drie helften van % Velletje dat de Pit be- kleedt. Van deeze zes Steenen fecheenen ’er my twee gehuisveft te zyn geweeft by den ingang van * Wormswyze Aanhangzel (Proce us Verm;for- mis). Ik opende met myn Snymesje den Darm; die, in zyne gantfche uitgeftrektheid, de dikte van negen of tien Liniën, [dat is drie vierde Duims,) gekreegen hadt. Deeze zwelling maak- te een foort van verftropping aan den oorfprong van den Karteldarm. Ik vond het overige der dunne Darmen volkomen gezond; gelyk ook de. Maag, het kleine Net , de Milt en Lever. Geen teken van Wormen openbaarde zig in de Maag of het Gedarmte. Nog al bevangen met het denk- beeld van den Lintworm, opende ik den T waalf- vin- INSLOKKEN VAN PRUIM-EN KRIEKE-STEENEN. 287 ‚ vingeren-Darm en merkte daar niets buitenge- woons in. Het Galblaasje was zeer vol en bleek: ik opende *t zelve ef bevond, dat de Galbuis vry ware „ doch de Gal fcheen my anders dan natuur- lyk, zynde groenagtig wit en als fnotterig. Aan de Longen was geen gebrek. De eerfte fteeken met het Mesje in ’t Buikvlics CPerstoneum) hebben omtrent een Pint doen uit- loopen van een Weiagtig Vogt, dat troebel was, roodagtig wit, uitgeftort zynde in de holligheid van den Onderbuik. De Klopjes van het Hospi- taal hadden ook opgemerkt, dat de Vuiligheid, die-den Lyder in de twee laatfte dagen afliep , een Etteragtig Vogt ware , gelykende naar affpoelzel van Vleefch, en onverdraaglyk ftinkende. Ik heb van Mr. Gurpé, Heelmeefter te A= dasnville, eene Waarneeming van * zelfde foort. In de Maand July 1755 hadt een Meisje, te u- matre in Pikardie, Krieken met de Steenen inge- flokt. Na verloop van een Maand klaagde zy over zwaarheid in de Maag; waar van zy de fchuld gaf aan ’t wegblyven van de Stonden. Daar op gaf men haar Middelen, volgens deeze Indicate, ins na eenige voorafgaande Aderlaatingen en Purga- tiën: doch deeze Middelen hielpen niet, en kort daar na kwam haar een foort van ongeregelde Koorts aan, terwyl zig een geduurig Braaken by de eerfte Toevallen voegde. De Lyderes kon zelfs geen Lepel Wynin’t Lyfhouden. Eerlang teer- V. Deer. de 283 … DOODELYKE GEVOLGEN UIT HET de zy uit; het Water, dat zy loosde, was raauw en zonder kleur; de Koorts wierdt Contnueel , foet ongeregelde Verhefingen , waar mede een brandende Hitte en onlefchbaare Dorft gepaard ging. … Het Water was de eenigfte Drank „ die nog gemakkelyk doorging. In de Maand SJwny 1756 braakte dit Meisje, by verfcheide herhaalin- gen en op byzondere dagen, wel dertig Steenen uit. In de volgende Maand Auguflus zondt de gemelde Heelmeefter ze naar my toe om genezen te worden. Zy was geheel vermagerd, en gaf wel niet meer Krieke-Steenen op, doch het Braa- ken bleef haar geduurig by. De Huid was droog, ruuw en fchubagtig. Ik ftelde haar voor, het Half- Bad te gebruiken, en dan de Staalwate- ren, die men vervolgens met Melk zoude getragt hebben te verflappen. De beloften, die zy kreeg van eenige Kwakzalvers van Parys, van haar ze- ker te zullen geneezen, deeden haar die Midde- len verkiezen, welken zy haar zonden, en die de Heelmeefter my verzekerd heeft te beftaan uit bit- tere en Koortsdry vende Stoffen. _Nogthans hou- den de Toevallen ftand , en de Patient is in zulk een ftaat , dat men geen beterfchap kan hopen. Hoe vreemd is het, dat de Krieke-Steenen in * lyf hebben kunnen blyven, met een Braaken, dat ten minfte tien Maanden dagelyks aanhieldt „ voor dat zig een enkele Steen openbaarde? Niet minder is het te verwonderen, dat dit Braaken, ‚ nà INSLOKKEN VAN PRUIM- EN KRIEKE-STEENER, ò8g na het uitkomen van deeze Steenen, nog zulk een langen tyd kan duuren. Is dit niet een bewys van, de bitrneemende aandoenlykheid der Maags wanneer ’er zig zulke vreemde Lighaamen ir bevinden? Het iste wenfchen, dat deeze Voor- beelden tot Waarfchouwing mogen dienen voor de genen, die, ’ zy door onvoorzigtigheid of gulzigheid , dingen doorzwelgen „ die fomtyds zo fchadelyk voor de Ingewanden zyn. N V. Deer. A A NS AANMERKINGEN OVER DE HAND van EEN LYK, MEER DAN HONDERD JAAREN BEGR A- VEN GEWEEST, DIE GROEN WAS EN BLEEF. (Hiftoire de I'Acad. Royale de Chirurgie. Tom. UI. p. zo.) EES ERSEEES N % Jaar 1753 werdt aan de Akademie door den Heer Abt re Breur, Lid van de Akade- mie der Letterkunde, zo bekend door zyne ge- wigtige Aanmerkingen over de Landbefchry ving , eens Menfchen Hand, die uitgedroogd was, ver= toond, waar van het volgende de Hiftorie is. Deeze Hand werdt in % Jaar r6so, zo als men ze tegenwoordig ziet, in de Kerk van Mery Jur Yonne onder ’t Stigt van Auxerre, door een Dood- graaver, ter diepte van omtrent anderhalf Voet gevonden, en op de zelfde plaats weder in de Aar- de gelegd. Zes of zeven Jaaren daarna, werdt die Hand aldaar, in den zelfden ftaat, weder ge- vonden en andermaal op haare plaats gelegd. In de Maand Sfuly 1664 vondt men ze ten derden maa- le, zonder eenige verandering. Toen gaf ’er de Priefter van die Parochie kennis van aan den Heer Ferrier, Groot Vikaris van het Stigt, die den Heer 5 ES / AANM. OVER EEN HAND, DIE GROEN BLEEF. 201 Heer Perir, Doktor in de Geneeskunde te CJa- mecy , raadpleegde over de Byzonderheden, wel- ke men aan deeze Hand ontdekte; beftaande daar in, dat dezelve, volkomen uitgedroogd zynde met de Huid, op verfcheide plaatfen groen is voornaamelyk in % binnenfte van ’t Gebeente, De Doktor ftelde daar iets bovennatuurlyks in; niettemin ordonneerde de Vikaris-Generaal, dat de Hand, op nieuws, ter zelfder plaatfe zou be- graven worden: dit werdt gedaan , en men ver- zegelde zelfs.de plaats. Wanneer de Groot Vi- karis, in Jaar 1665, de Kerk bezogt in de kwa- liteie van Aarts-Diaken, begeerde hy de Hand te zien, die opgegraven en even zo gevonden werdt; als zy zig in de voorgaande befchouwingen hadt vertoond. Men heeft de Verklaaringen, wel- ke ten dien opzigte gemaakt zyn, in de Akade- mie gelezen. Het fchynt, dat, nadien tyd, deeze Hand als iets zeldzaams in de Sakrifty is bewaard gewor- den, en dat vervolgens een Sekretaris van den Heer Bilfchop van Auxerre zig meefter daar van gemaakt heeft. Immers, van een goed Vrind van deezen Sekretaris was het, dat de Heer Le Breur, in Oktober des Jaars 1752 , dezelve kreeg, die verzogt werdt ze over te geeven om geplaatft te worden onder de Natuurlyke Zeldzaamheden van ’s Konings Kabinet, dat hy niet doen wilde, voor en aleer hy de Akademie haar Advies ge- V. Deer. vraagd 292 AANM. OVER EEN HAND; DIE GROEN BLEEË vraagd had, over de Groenhe;d van deeze Hand. De Akademie meent het Stuk te kunnen oplos- fen, onderftellende, of dat de Hand met Spaanfch Groen is bewaard geworden, om ze tot eenige ‚ Proefneeming in de Ontleedkunde te gebruiken: of dat dezelve deeze koleur in de Aarde zelf heeft kunnen krygen, door het indringen van eenige Koperige Vogtigheid, komende uit Veen- of Kleygrond, of uit eene Leygroeve, waar van de Vuurfteenen (Pyretes) Koperagug zyn. Door middel van deeze uitlegging, waar van men zig bedient om de bekende verandering van eenige Beenderen in Turkoifen te verklaaren, verdwynt het bovennatuurlyke, dat men in de groene Hand meende ontdekt te hebben, t'eenemaal. H. E- ' WAARNEEMINGEN omtrent de LUCrscEsSTELDHEID te AMSTELDAMs in April 1760. Barometer. _{Therm. | Winds Streek. D.|®smorg. ’somidd. ’sav. mo. mi. av.|'smorg. °s midd. *sav I 2911230. o [30.1 [46 146 42} NO | NO / NO Betr. helder, 2i50.2 | 2i— 3 |ari46l42) NO ad | NO (Helder. 3 3 — 4 |— 3 [HO 4842) ZO ZW |—= wolkig.. Weder. Gejteldheid. nn Al Zij 2 3 45 [STA W Nd 5 Zi — |— 1 [so |6olsij ZW | ZW | ZW Betr. helder. 6j— o {— o— 0 [50 5450 NW W WG rr Be 129. nij O | I ISI 5ol46 W [WEN WEN — 8l3o.1 |— 1 |— oïsols4sol W [WtZWtZ— — wind. 9— or 1E 35505648 WJ WIW jn tol— gil— 3 |— 3 |52 (5850 WEZIWLZ WZ —— lij 2ij— 2ij— 3 |52 5748) W |W |W _|— reg. helde Ia S= gE SEZ (62,51 W |W |W —— helder. IJ 2 |— rif 1 [54 60,49 WeZiWt Z We.N Helder. mal 1 | 2 |— 2tsr so44l N INLONt. OfBetr. belders IS IE OΗ 1 |44 so 46| NWN t.OIN t.O Buijig, hagel I6j— I \— O}29.I145 5ol48 NW W | ZW Betr. regen. 17/29.1029. Io 848 \sr.soj NW | NW { NW — wind, reg. 18|— 9 |— gil—Io |52 5453 ZW ZW ZW —_—— —10 ro |—r1ijs2 (57.53) ZW | ZW | ZW |— helder. EIO 95/55 (67: 59! Z ZW # ZW [Belder. — g—10 |—10 |59 \7rssl ZW [WtZ| ZW |—zw. dond, NW INW | NW [Helder 21 2230. ofzo. 1!|30. 1ijst (5447 ‚23|— ©1(29. I1/29.10:2152 58/53 O 9) 8) regen. aal,g. mo — 10}|— 104153 |57/ 149 NO | NO | NO (Petr. 25 mj=rr |—rr Isi |57147) NO ( NO | NO |—— helders 26— |— |— |48 |s4lse| NO | NO | NO Helder. 27|3o.o |30. 0430. 0149 |57/49) O | O 28l— I= Ii 1 146 El ON KS O Ia 29— 0 Bik 29.11 [49 IS O INO | NO 30'29.10îl — rot Baks NO; NO | NO Betr. helder, Hoogfte heen daa. 4. \ k Laagfte Barometer d. 29. 9 je AAE, de, Te Hoogfte Thermometer gr. 7 1 Laaglte Thermometer gr. 40 j } Middelb, gr, 553 V. Darp h'/ ; WAARe 1 WAARNEEMINGEN omtrent de LUCTSGESTELDHEID te AMSTELDAMg: Barometer. Therm. {: in Mey 1760. Winds Streek. Weder. D.'s morg. saidd, °s av |mo. var. av ['smorz. 'smidd, sau. Gefteldheid. ee 2|29. 11/29. 1129.1I84715 3447 2|30,0 |3O0. o*!so. 1 53144 IN t.W gj o |29.10:,29. 9345/5850 | O 4129. Tij Zij 8 48j54{so | NO | 8 | 8 — |s2lsëlss 6l— 8 |— 81— 87/56165|58 (Ot. N 1 Bi |— [5860/56 | NO 8 |— 8Ì— 60)56 | O 9— 9 |= 9-10 [5458/52 | O 1oj—10!|—10tle ir |s4lsolst | ZW LIJ— mj30. 0 30. Ielsilss|47 | NO | 12/30.2 |— 2 2 58|so | NO 13}— 2 2 3 62/55 | NO Kaf 3 | Zip (56163156 | O Isl |— Zij 2258165156 | W 16j— 2 |— Ij— 1 606862 | ZW I7— 0 \29.11t'2910562:58|so | ZW 18/29. IO|— 9ij— 8 |55)59/53 | W io 7 8 |— 8353/57|s0o | W 2o— 9|—105—105152158|54 | W zij 9 |— Bil 7815460155 | ZW 2 4 | 7 IO (5649147 | ZW 23 1 mil 113153159153 |W t.Z aal 1u 11 [10215665158 | NO U5l— 9 |— Bi 81606056 | NO 2Ól— 7 |— 6il— 6 6659 | NO 27 67 | 8 (566354 | ZW 28)— 9'|—10 |—105/5669 Go | ZW 29 —11!|30.0 |3e. 0515970 63 | NW 30/30.1 |— Ooîf— 1 66177 67;} ZW 3 pe: elf | o5l71}75 67 W Hoogfte Barometer d, 30. 35 \ anar. Laagfte Barometer d, 29, Ale Middelb. d, 29. 9; Hoogfte Thermometer gr. 77 \ ida ze 1 Laagte Thermometer gr 44j Middelb, gr. Gos Oo Oo NeWINt.WiNt.WiBetr. held. Nt WINt. Wij —— Held. wolk, NO | NO |Reg. held. ZO } ZO Ot NO t.N[O t‚N/Mift. — regen. NO | NO |Betr. reg. Ö LOF VE O INt.WiReg. mift. NO | NO Betrokken, NO | NW (Helder. NW 4 NW NO | NO |—- wolk, O [| NO W | W |—- wolk, ZW | ZW |— regen. ZW |\NW |Betr. reg. W | ZW (Buijig,win, W | W _|— hag. (n. W | W |Wind,held, ZW | ZW |Buijig, reg. NW | W [Reg. wind, ZW | ZW |Helder. NO | NO betr. NO | NO Wolk. reg, NO | Z |Held, reg. ZW | ZW |[Betr. held, O | ZO Held. reg. Nt W|-O [|—- wolk, NW | NO Helder, NWIN Vm WAAR: _ B WAARNEEMINGEN? omtrent de Luv GTSGESTELDHEID te Erba ‚in Jury 1760, Barometer. | Therm. WindsStreek.; Weder: D.'s morg. °s midd. ’sav.|mo, mie av {'snorg.’smidd.’sav.| Gefbeldheid. 1/30, oi|30,0:(29 113|71)78)72| O [NO |ZO Helder, wolkig. — 0 [30.0 [7496/75 ZO 12 IZO == ij Oij— 04}76,86176 EDO One — |29:113/76/82/70) O [NONO betr. 29-10;—10;{79/73 61) NO INW| N |= windige il 70j68/ NW | W [NO |Betr. dond. reg. —II; 30. 069 z4l64l NO NO INO (\—— helder. 8 30.1 30. Ll 15/65/7161) NOJN NO —— 9 2 |= 2 |— [65{72|65| NO |NO [NO Helder. IO Ii Eil 2 16517465 NO [NO NO ni ot — oil 0:163.67,61) NO INO [NO betr. I2— o |— o [29 117159 62/57/Nt. WINW|_N Betr. helder. 13 29.11 (60 sij NO [NO INW 14 30. 0 30.0 — 1115761152} NO INWINW Helder. 1529. 9:|29. 85/29. 9:|59,63/53/W t. ZINWINWi regen, 16 — Tol Ioj—105|54l62/56| NO INW NEE 17 —10!f—10ï— 10/56'64l59| NO INWINO 18— 1oj— Io — 85|6oj7oó1j W |ZWIZW — — regen, 19 — 7: Zij 8 (62/67/59) ZW ZWIZW |___— — 20— gil— Bil 9! 6od2/5óf W [ZW IZW |—__— donder. alzo; — 10310358 64161 ZW IZW[ W buijig. 22— Oi oi— 72}62 68163) O IZWINO Buijig 23 7 |— sil 4 I6o68l62| ZW | ZO | ZO l— | 24 2 2 — 3:|6264)S7 ZO |Z ZW fj o5— 3il— 5 |—7 |s864ls8| Z | W W |_—_— wind. 26 — 31|— 8Ì— 8:/60:67j60| ZW | W | W |Betrokk. held. U 7 | 6-5 6572/64 ZO |Z | Z |Reg. betr. reg. he 64/71 61) Z {ZO| W |Buijig, helder. 20 9:/30.0, 30.2 65/72 6ól W {| W[ W Windig. go|30. 2i|30. am W | W Helder, Hoogte Barometer d, 30 ern Barometer d. ar Ef Hs DR; 169,75 67| ZW Middelb, d, og. 8% Middelb, gr, 735 V 2 1 WEAR. WAARNEEMINGEN omtrent de Ziikse o Kors N AM SE LD Arm In de Maanden „Apri/, Mey en Sfuny, des Jaars 1760. N de twee eerfte Maanden hadden wy verfcheide Vlaagen van warm Weer ‚ doch met fchielyke ver- anderingen in Koude, door een Noordelyken Wind. Dit heeft de Rheumatseke K waalen nog al doen aanhou- den „en verfcheide Ontfteekingen in de Borft , met P/eu- 715, veroorzaakt. Delaatfte Maand nam aanvang met een byfter groote Hitte, klimmende de Thermometer , die wy zelf vervaardigd, en volgens de vafte Punten, van bevriezend en kookend Water , naauwkeurig ver deeld hebben, in de Zonnefehyn tegen een Muur, op den 2 Sfuny ’s namiddags tot 116 Graaden , dat is 4 Graa- den hooger ‚dan wy dezelve in $fuly van ’ voorleeden Jaar hadden bevonden (*). Egter was deeze Hitte ganfch niet langduurig „en veranderde ‚met een Noord ooftelyken Wind , in ’t kort weder zodanig , dat men, in ’t midden der Maand , koel Weer had naar den tyd, Dit veroorzaakte meer Rheumatseke Ziekten , die lang- duurig en hardnekkig waren, en Koortfen met Ont- fteeking. „Afgaande Koortfen,zo enkelde als dubbelde Anderendaagfe , en Kinderpokjes, gingen ook hier en daar in zwang, doch waren meeftal van geen kwaaden aart. ® Zie t IV, Deer deezer Uitgezogte Verband, bladz, 474 Voor) eiRa BerOr VOOr 0 VAN DEN HEER GE OPE ORD over HE T WERKTUIG van’T GEHOOR IN DE KRUIPENDE DIEREN EN IN tarda NraidedrB, 08. Cr orci: oNL (Memoir. de Mathem. € Phyfig. Tom. II. Paris 17574 Pag. 164.) SEEGELEELENESINEEREENEES E vergelykende Ontleedkunde is, van alle tyden her, het Onderwerp der nafpoorin= gen geweeft van de allergrootfte Philofophen. Op dit foort van arbeid alleen was het, dat de eer- fte Ontleedkundigen zig toeleiden , waar door zy gebragt werden tot de kennis van ’t Menfchelyk Lighaamsgeftel, en de hedendaagfche Geleerden zyn daar aan, in ’t byzonder, de grootfte Ont- dekkingen, die in de laatfte Eeuwen gemaakt Zyn, verfehuldigd. Zonder te gewagen, dat men meer gelegenheid heeft om de Dieren op alle tyden, en in alle ouderdommen, te onderzoes ken, en de Waarneemingen zo wel op leevende V. Deen. X _ als 208 Her WERKTUIG VAN ’T GEHOOR als op doode in’ werk te ftellen ; hoe veel onder- fcheidener deelen zyn ’er niet, en hoe veel klaar- blykelyker Werktuigen , in veelerley Dieren ? Dikwils, zelfs , befpeurt. men gemakkelyk in een Dier een gedeelte van een Werktuig , ter- wyl de anderen niet kenbaar zyn dan in verfchil lende Soorten van cen zelfde Geflagt. Dit zyn de redenen, die de grootfte Ontleedkundigen hebben aangefpoord om zig toe te leggen op de, Ontleeding der Dieren, en de Akademie zelve verontwaardigde zig niet, daar van een der On- derwerpen te maaken van haaren Arbeid en Waar- neemingen. Ook is dit gedeelte der Natuuriyke Hiftorie tegenwoordig tot een grooten trap van volkomenheid gebragt. Verfcheide Werktuigen, niettemin , zyn inde Dieren nog niet genoegzaam bekend: eenigen zelfs zullen het miffchien nooit zyn; dewyl de fynheid der deelen hun maakzel en famenftel voor de alleroplettendfte Oogen ver- borgen houdt. „Van dit getal is het Werktuig van ’t Gehoor; het verholenfte , buiten tegenfpraak, van alle Zintuigen. In den Menfche zelfs te vooren wei- nig bekend geweeft, is het niet naar behooren ontdekt geworden, dan na de vernieuwing der Ontleedkunde , en aan de hedendaagfche Anato- miften alleen moet men de eer geeven van cenie nâauwkeurige en omftandige befchry ving van het- zelve. De Viervoetige Dieren, in welken dít Werktuig zeer ae: aan ’t zelve in „den Menfch, in be KruipenDe DIEREN: … 699 Menfch, hebben tot Vergelykinge gediend, om Yer eene volmaakte kennis van te krygen. Met verfcheide andere Hoofdfoorten van Die- ren is het niet even zo gefteld. De Viflchen er de Kruipende Dieren maaken twee groote Klas- fen uit van de levendige Schepzelen, in welken dit Zintuig weinig bekend is. De kleinheid van dit Lighaamsdeel , zo wel als de hardheid der Beenderen die-’t zelve bevatten, heeft dikwils verhinderd hetzelve te ontdekken. De meefte Autheuren hebben deeze Dieren eene altoosduu- rende Doofheid toegefchreeven , en, indien men in ’t vervolg eenig licht omtrent dit ftuk bekomen heeft, zulks is eigentlyk aan de Akademie dank te wyten. Dit heeft my bewoogen om eenig onderzoek op dit Onderwerp te doen, en een vervolg van Arbeid te onderneemen omtrent deeze twee groo- te Klafflen van het Ryk der Dieren. Ik begin tegenwoordig met het Werktuig van ’ Gehoor te befchryven in een reeks van de gemeenfte Krui- pende Dieren, en in eenige Viffchen , die tot de Kruipende Dieren behooren; terwyl ik voor andere Vertoogen de agtervolging bewaar van deeze Waarneemingen in de andere Dieren van de zelfde Klaffe : waar na ik deezen Arbeid voor- neemens ben voort te zetten omtrent de overige Vilfehen. Door Kruipende Dieren (Rept:/1a) verftaa ik, die Klaffe van levendige Schepzelen , waar van de V. Dreu Xa meeften plee, Her WERKTUIG VAN °T GEHOOR meeften niet doen dan langs den grond kruipen, en die, zo wel in ’t Water levende als op % Land, by andere Schryvers A MPHIBIA , dat is, van beiderley Leven, genoemd zyn. Geen van beide die benaamingen, egter , fchynt aan alle deeze Dieren te voegen; dewyl ’er fommigen onder zyn, die loopen zonder dat zy kruipen, en veelen , die niet leeven kunnen dan op ’t Land. Om, derhalve, een bepaald denkbeeld te geeven van deeze Klaffe van Dieren, zal het beter zyn; daar van een beknopte optelling te doen. De Dieren, daar in vervat, zyn, de Kikvorfchen; de Padden, de Schildpad, de Krokodil, de Haag- diffen „de Kameleon, de Salamander „de Adders en de verfcheiderley foorten van Slangen. By deeze Klaffe voeg ik een, geheelen rang van Viflchen , die door Anrépr en Linnzus Kraakbeen- Vinnen (Chondro-Prervaz1) genoemd worden, uit „hoofde dat derzelver Vinnen Kraakbeenig zyn: naamelyk de Roch, Haay, Steur, Prik , en ee- nige anderen. Verfcheide overeenkomftige Ken- merken hebben reeds groote Natuurkundigen doen denken , dat deeze Rang van Viffchen tot de Kruipende Dieren gebragt moeft worden, even gelyk de Walviflchen en derzelver medefoorten meeft alle Kenmerken hebben van de Viervoetige Dieren C*). De overeenkomft, welke wy tus- _fecheu __(*) [Naamelyk , in ’t byzonder den beroemden Heer Lingseus, diein zyn Samenttel der Natuur thans de Kraak- been: IN DE KRUIPENDE DIEREN. 301 fehen deeze Dieren zullen aanwyzen ten opzigt wan het Werktuig van ’t Gehoor, geeft een nieuw bewys, tot onderfteuning van de anderen, aan de hand: maar, voorenaleer ik tot de zaak over- gaa, agt ik het noodig een korte en beknopte be- fehryving te doen van dit Zintuig. Gemeenlyk wordt het Werktuig van ’t Ge- hoor onderfeheiden in drie deelen , te weeten een uitwendig, middelfte en binnenfte deel. Het uitwendige begrypt al wat zonder hulpe der Ont- leeding gezien kan worden, met en benevens den Oorgang tot aan het Trommelvlies, % zelve daar onder begreepen. Het middelfte deel, % welk men de Kas van het Gehoor, of holligheid van den Trommel noemt, legt tuffehen het Frommelvlies en de Vliezen , die het ronde en ovaale Ven- ftertje flaiten ; de Gehoorbeentjes zyn in deeze holligheid vervat. Het derde, eindelyk , of bin- nenfte deel, de Doolhof” genaamd, beftaat uit het Voorportaal , de Halfcirkelswyze Kanaalen en % Slakkenhuisje , binnen welken de Gehoorzenuw degt. In het onderzoek , dat ik doen zal op *t Werktuig van Gehoor der Kruipende Dieren, ‘zal ik de order volgen , dien men gewoon is in de befchryving van het Oor te houden; te wee- tén, ik zal van ’t uitwendige beginnen en naar bin- nen been Vinnige Vilchen in de Klaffe der Zmphibia, en de alvifJcben in die der Marnmalia of Zoogende Dieren ge- plaatft heeft } i V, Deer, X 3 3c2 Her WERKTUIG VAN °T GEHOOR nen voortgaan. Dat gene, ’t welk gemeenlyk het Oor, of ’t uitwendige Oor geheeten wordt, ik wil zeggen de Schulp en de Oorgang , man- keert volftrekt in de Kruipende Dieren; doch niextemin heeft een zeer groote verfcheidenheid plaats in het uitwendige van derzelver Zincuig van ’t Gehoor. Ten opzigt van dit Werktuig breng ik alle Kruipende Dieren , die tot nog toe door my on- derzogt zyn, tot twee verfchillende Rangen, die weder onderdeeld zyn in twee anderen. De eer- fte Rang begrypt de zodanigen van deeze Die- ren, die een uitwendig blyk hebben van het Oor; ’t zy het Trommelvlies zig geheel bloot vertoone, gelyk in de Haagdiflen, ’ zy dat het- zelve overdekt zy met een fyner Huid dan het overige des Lighaams, gelyk in de Kikvorfchen en Padden, ’t welk de Onderdeeling maakt van deezen eerften Rang. Beiderley Dieren zyn van alle de Kruipende de genen; die het Werktuig van ’t Gehoor in de grootfte volkomenheid heb- ben: dewyl in hun, behalve het Trommelvlies, ook Gehoorbeentjes ‚ en een of meer Halfcirkels- wyze Kanaalen , gevonden wotden. In den tweeden Rang plaats ik de Kruipende Dieren, die geen uitwendig merkteken hebben van ’ Gehoortuig. Onder dezelven zyn fommi- gen met Beendertjes voorzien, doch hebben geen Kanaalen van ’ Gehoor; gelyk de Adder, en eenige foorten van Slangen; de anderen hebben geen Pu. XXZXVI. Le Tig. 43 ili iN DE KRruiPENDE Dieren. 303 N geen Beendertjes , ten minfte niet , die van maak- «zel zyn gelyk in de voorgaande Soorsehap maar men vindt ’er-Haïfcirkelswyze Kanaalen in, ge- Iyk de Salamander en- de Roch, die, ten opziet van ’t maakzel van het Oor , naauwlyks van « kander verfchillen. In het befchryven van dit Zintuig in de Krui- pende Dieren, zullen wy een aanvang maaken met de genen , in welken hec Oor in de grootfte volkomenheid en allerblykbaarft is, gelyk de Haagdiffen. Ik geef vooraf berigt, dat ik dik- wils de naamen zal moeten gebruiken , door wel- ken de overeenkomftige deelen in den Menfch en. de Viervoetige Dieren betekend worden ; waat toe ik genoodzaakt ben, fchoon deeze benaannin- ‚gen fomtyds niet genoegzaam voegende fchynen te'zyn; dewyl ik geen anderen had, om in plaats van die te neemen , en niettemin genegen was de denkbeelden vaft te ftellen, zonder omfechryvin= gen te doen, dewelken , dikwils herhaald bd 5 wverdrietclyk zouden worden. ’ Gehoortuie in de Haagdsffen. 7 \v_ Wanneer mende verfcheide Soorten van Haag- DISSEN ‚ welken -’er in dit Land zyn, onderzoekt, zal nen, zonder behulp van de Ontleding ; ‘aan het EN) em agterfte deel van * Hoofd een „Opening of Gat befpeuren;, redelyk groot en van ovaale gedaante (Pr. XXXVII, Fig. 1.4) Dit V. DEEl. X 4 Gat go, Her Werktuig van ’r Gemoor Gat is geflooten met een dun doorfchynend Vlies. je, dat grootelyks verfchilt van de gefchubde Huid deezer Dieren. Indien men dit foort van Trommelvlies met oplettendheid befchouwt, zal men een klein lang Beentje gewaar worden, het welke, van het bovenfte en agterfte gedeelte dee- zer Opening afkomende , in het Vlies fchuins voortgaat tot aan deszelfs midden toe (Fig. 2). Dit is ’t al, dat men uitwendig in de Haagdis waarneemen kan; maar, indien men de gefchub- de Huid wegneemt, welke het Gehoorgat om- ringt; doende dit zagtelyk, vooral na het Dier in Spiritus te hebben laaten weeken ; alsdan wordt men gewaar, dat dit Vliesje niet enkeld zy ‚ maar dubbeld of famengefteld uit twee Plaat- jes, die tegen elkander aan gevoegd zyn. In % eerft fcheidt ’er af een zeer dun uitwendig Vlies- je» dat overal onafgebroken vaft is aan de gefchub- de Huid in den omtrek , zodanig , dat ’er geene Opening gevonden wordt in de Huid van het Dier , maar eene enkele verdunning op die plaats. Dit eerfte Huidje weggenomen zynde, vertoont zig het Beentje bloot, hoewel geplakt aan ’ over- blyvende deel van het Frommelvlies. Dit twee- de Huidje is eene verlanging van het Vlies, ’t welke de volgende holligheid omkleedt : eene hol- ligheid, overeenkomende met de holligheid van den Trommel in de Viervoetige Dieren, en in welke de Beendertjes vervat zyn. Daar uit is blykbaar, dat het Trommelvlies van de Haagdis, uit IN DE KruiPrenpe Dieren. 3c5 uitwendig zig vertoonende , famengefteld is uit twee Plaatjes, een buitenft en een binnenfte. Tuflchen deeze twee Vliesjes legt het eerfte der Beendertjes, ’ gene men van buiten kan zien. Hetzelve fchynt, door zyne plaatzing , overeen te komen met den Hamer in de Viervoeuge Dic- ren: het heeft de gedaante van een Spykerpunt , of, om beter te zeggen, van een Doorntje (Fig. 3): aan zyn bovenfte is het veel breeder dan van onderen , alwaar het uicloopt in een fpitfe Punt, dewelke, tuffchen de twee Flaatjes van het Trom- melvlies geplaatft zynde, niet vaft is aan eenig Lighaamsdeel , maar het andere end van dit Been- tje ìs voornaamelyk, door middel van een klein Spiertje (Fig. 4, e,) gehegt aan de Punt, welke het agterfte Been van * Bekkeneel maakt , dat men het Agterhoofdsbeen noemen zou kunnen (Fig.o, aen). Dit eerfte Beentje maakt, in t midden van zy- ne bovenfte oppervlakte , een Geleding met een ander Beentje, ’t welk zig in een regte Lyn, van zyne Geleding (Fig. 5, d, Fig. 8, 5) met het eerfte Beentje, uitftrekt , tot in het diepfte van. het Kasje , alwaar het, zig verbreedende , uit-- loopt in een foort van Schotteltje (Fig. 5, 6,7, B; aaaa), dat eene Opening fluit, welke men, zo men wil , kan noemen het Ovaale Venfter. Dit kleine Beentje, dat zo wel den dienft doet van Aambeeld als van Stygbeugel , kan onderfcheiden worden in twee deelen , waar van het eerfte is V, Deew X 5 de 306 Her WERKTUIG VAN ’T GEHOOR het handvatzel (Fig. 5, b) ; langagtig , dikker aan dat end, naar buiten geftrekt , daar het me- de gewricht wordt aan den Hamer ‚en dunner aan het andere end , alwaar ’er het. Schotteltje (a) op ftaat. Het andere deel is dit Schotreltje „’t welk, inzyne plaatzing en gebruik , genoegzaam over- eenkomt met het onderfte van den Stygbeugel in de Viervoetige Dieren: want het dient om het Ovaale Venftertje van ’t Doolhof van het Oor te fluiten. Deeze twee deelen fchynen zelfs, in den eerften opflag , van elkander afgezonderd te zyn, en fcheiden gemakkelyk, indien men on- voorzigtig aan dit Beentje trekt; dewyl het end van dit kleine Beentje op deeze plaats zeer teder en ligt breekbaar is. De holligheid , daar dit Beentje regt dwars door heen gaat ‚ van het Trommelvlies af tot aan het Ovaale Venfter , kan de Gehoorkas of hollig- heid van den Trommel geheeten worden. Dec- ze Kas beftaat niet geheel uit Beenige Wanden: haar voorfte deel alleen wordt: bepaald door een taamelyk breeden halven ring van Been, die van het uiterfte des Agterhoofdbeens, waar van wy reeds gefproken hebben, afkomt ‚en ‚naar vooren voortgaande , aan het onderfte gedeelte eindigt Fig. 9, b). Het overige deezer holligheid wordt flegts door Banden gemaakt, gelyk inhet Ge- raamte van den Kop eener -Haagdis zig duidelyk ela Va ’t onderzoek vant Trommelvlies , de twee Been- ij aad iN DE KruiPENDe Dieren, 307 „Beendertjes en de Gehoorkas , die ten deele Bee- nig is, ten deele uit Banden gemaakt , komt men eindelyk aan de laatfte holligheid van dit Zintuig, te weeten, den Doolhof. Deeze heeft maar ee- ne Opening naar buiten, welke is het Ovaalc Venfter (Fig. 1o en 11, 4 a)» gellooten door het Schottelswyze Beentje.. De Opening is zo klein, dat men ’er naauwlyks een redelyk fyn Hairtje in kan krygen: zy is uitgehold in een Been, leggende onder het Agterhoofdsbeen , en waar in de kleine Herfenen beflooten zyn. Wan- neer men deeze holligheid opent , wordt men er, in den eerften opflag , niets aanmerkelyks in ge- waar: alleen openbaart zig, in ’t allerdiepfte, een klein Gaatje, door het welke de Gehoorze- nuw inkomt, die eene uitbreiding maakt , waar mede deeze geheele holligheid is bekleed. Een Hairtje fteekende tot dit kleine Gaatje in, zo dringt hetzelve in ’t Brein door; maar, indien men met oplettendheid het gewelf van het Por- taal onderzoekt „ zal men ’er , inwendig „ drie kleine Openingen in gewaar worden, die , door haare plaatzing , de hoekpunten van een foort van Driehoek fechynen te maaken. Ín deeze drie Ope- ningen loopen drie taamelyk regte Kanaalen uit, in ieder twee. Deeze Kanaalen, welken men de Halfcirkelswyze noemen kan , of, ten minfte, die daar voor verftrekken , verbeelden ieder een zyde van eerien bykans gelykzydigen Driehoek , waar van ieder hoek eindigt aan een der drie Ope- V, Deen, nin nn 308 Her WerKTvig vAN °T Genoor ningen ; van welken wy zo even fpraken: (zie Fig.1xoen1r,becd). Zy zyn uitgehold in het Been, ’t welk het gewelf maakt van den Dool- hof: het eene is geplaatft boven het Ovaale Ven- fter, en gaat, indien men den frand van ’t Lig- haam des Diers in aanmerking neemt, regtftreeks van vooren agterwaards , maakende een flaauwe kromte ; de twee anderen komen van deszelfs en- den af „ en „fchuins voortgaande, vereenigen zy zig een weinig voor dat zy het midden des Bek- keneels bereiken, tegenover den famenloop der overeenkomftige Kanaalen van ’t Oor, ter andere zyde: (zie Frg. 1oeni1,d). Zodanig is het maakzel van dit Zintuig ,’t welk men vindt in zulk een klein Dier als de Haagdis. Uitgezonderd het uitwendige Oor zyn ’er byna de zelfde deelen als in de Viervoetige Dieren , of, ten minfte , deelen , daar mede overeenkomftig. Het uitwendige Trommelvlies ontvangt de Klan- ken en deelt derzelver trillingen mede , zo aan de Lugt, die in de Kas vervat is, als aan het Beente, ’t welk voor den Hamer verftrekt ‚ en aan dat Vlies ftyf is vaft gehegt. Dit Beentje doet het tweede Beentje , dat ’er aan gewricht is, beweegen , en door de beweeging van. het Schotteltje, aan deszelfs end, doet het Geluid zyne werking op de Gehoorzenuw , welke den Doolhof en de drie Kanaalen van deeze holligheid bekleedt. Het eenig, weezenlyk verfchil beftaat in het gebrek van % Slakkenhuisje , dat niet ver- goed IN DE KRUIPENDE DreEREn. 309 goed fchynt te worden door eenig ander deel in dit Dier. Deeze zelfde gefteldheid van dit Zintuig heb ìk ontmoet in een groot getal Haagdiflen , van verfcheiderley Soort en Grootte , die door my onderzogt zyn. Men dient er zelfs een goed gê- tal te hebben waargenomen, om alle de gemelde deelen te kunnen wedervinden , die ligtelyk het bloote Oog ontfnappen. De tweede Onderdeeling, die wy gemaakt hebben van den eerften Rang der Kruipende Die- ren, bevat de genen , in welken het Werktuig van ’ Gehoor zig uitwendig openbaart ‚ maar, daar hetzelve met een fynder Huid, dan het ove- rige des Lighaams, bedekt is. Hier toe behoo- ren de Padden en Kikvorfchen. » Gehoortuig. in de Kikoorfchen. De Kikvorscu verfchilt , in den eerften op- flag , ten aanzien van dit Zintuig, van de Haag- dis daar in, dat het Trommelvlies zig niet naakt vertoont. Men ziet alleenlyk uitwendig een Cir- kelronde Plek , waar op de Huid , die ter deezer plaatfe dunner is, naauwkeurig fchynt geplakt te zyn. Deeze Huid wegneemende, zo ontdekt men het Trommelvlies , dat zeker volmaakt rond, en Kraakbeenig Plaatje is ‚ (Fsg. 12. A: Fsg.13.). Dit Trommelvlies , aan het zydelyk agterfte deel van den Kop geplaatft, is redelyk dik, en ver- V. Deer, toont Io Her Weaxrvig VAN Tr GEHOOR 3 ‚ toont zig als gemaakt zynde van veele Kraakbee= nige Vezelen, die fchynen af te komen van den Omtrek en allen naar het midden toe te loopen. Dit midden (Fig. 12, B)is witagtiger en op die plaats is het Beentje van onderen ’er aan gehegt; Zo dat, als men het Trommelvlies wegneemt dikwils in ’ midden van hetzelve een Opening blyft ; als wanneer hetzelve niet meer uitmaaxt dan een taamelyk breeden Kraakbeenigen Ring , zyn- de het middelpunt aan het Beentje vaft bly ven zitten. Dit is het gene Oureer JACOBUS, in zyne Waarneemingen omtrent de Kikvorfchen, heeft doen denken, dat het Trommelvlies flegts- beftond uit een Kraakbeenigen Ring. Hy ftelt tevens een klein uitwendig Gaatje in de Huid, boven deezen Ring; ’t welk my nooit is voor- gekomen (*#). Zo dra het Trommelvlies weggenomen is, o- penbaaren zig twee zaaken. De eerfte Is, dat dit Kraakbeenig Plaatje niet aan Beenderen gehegt zy; dan in zyn voorfte gedeelte, alwaar het vaft is aan de Beenderen van de Bovenkaak (Fig. 12, AB), (*) Organa Auditus talem ofbendunt fabricam. In Cranio utrimgue Circulus OfJeus, vel ad minimum Cartilagineus eft, cui obtenditur eadem fubflantia Cutis, que reliquwm Corpus inveltit. Ita autem Circulum ambit bee fubftantia Cutis, membranam Tympano analogam intus latentem invefliens, ut aperturam €} foraminulum quoddam meatui Auditorio fimîle relinquat. Ovrrieer. Jacos. de Ranis Obfervationes. Paris, 4676. in Ottavo, p. 4I. CIN DE KRUIPENDE DIEREN, Zit AB), zynde al het overige niet dan van Banden gemaakt. Ook kan deeze Ring niet behouden worden ìn ’t geraamte van den Kop eener Kik- vorfch ; hy trekt zig weg en men kan niet meer bekennen dan zyn voorfte gedeelte, ’t welk fteun- zel heeft aan de Beenderen. De tweede zaak; die in de Gehoorkas waar te neemen is , na ver- nielen van het Trommelvlies , is het eerfte Been- tje; ’t welk voor den Hamer verftrekt (Fie: 144 Bes 16,0 cs ez Fagoi7 en 18, Ag) DiE Beentje is taamclyk kort en dik: indien men ’ zelve met een Vergrootglas befchouwt , ziet men dat het een foort van Driehoekig Prifma gelykt, welksonáerfte end; zynde het breedfte, eindigt met eene een weinig fchuinfe oppervlakte , die van” binnen zig voegt op het middelpunt van het Troms: melvlies; verfchillende daar in van de Haag dis , welker Hamer geplakt en beflooten is tuffchen de twee Plaatjes van het Trommelvlies. Het bo- venfte end van dit kleine Beentje houdt niet dan aan ’t andere Beentje ,‚ waar mede het gewricht is. Dit laatfte, hoewel langer en dikker dan het eerfte, zweemt ’er genoegzaam naa, in gedaan= te (Fig. 14, 15, 16) : het is insgelyks driezydig; het ftrekt zig regtftreeks van ’t buitenfte des Oors binnenwaards uit (Fig. 18, A), dwars door de Gehoorkas „en, aan het end dikker geworden. zynde , fluit hetzelve * kleine Gat, *t welke de plaats bekleedt van ’ Ovaale Venfter , met een V. Deer. drie- gia Her WERKTUIG VAN ’r Genoom drichoekige oppervlakte (*). Dit Beentje heeft derhalve geen dun Schotteltje, gelyk in de Haag- dis: alleen is de oppervlakte van het dikfte end , x welke het Ovaale Venfter gaat fluiten, bedekt met een klein Kraakbeen, dat zig gemakkelyk daar van kan afzonderen , en ’ welke de plaats fchynt te vervullen van het Scuotteltje (Fig. 143 15) 16, a, 4, a). Men begrypt ligt , dat dit kleine Beentje voor Aambeeld en Stygbeugel moet „verftrekken. Wanneer het Ovaale Venfter open is, fchynt het vry groot te zyn naar de kleinheid deezer Die- ren (Fig. 19 A, Frg.2o B). Het is van lang- ronde figuur, doch een weinig onregelmaatig. De holligheid, naar welke hetzelve toegang geeft, is de laatfte van het Oor; kunnende genoemd wor- den het Portaal van’: Doolhof. Zy is uitgehold in een Been, dat men vindt aan % agterfte ge- deelte van ’* Bekkeneel, ter zyden het Agter- hoofds-Gat, maar een weinig meer naar vooren. Het buitenfte van ’t Been, ’ welk deeze hollig- heid bevat, verfchaft eenige Onderwerpen van aanmerking. Bovende holligheid van den Dool- hof ziet men op dit Been,’ welk ’er het Gewelf van (*) Orrder Jaconmus fpreekt, op de aangehaalde plaats, van deeze Beentjes en geeft 'er eene Figuur van: doch de Befchryving en Afbeelding zyn beiden gantích niet naauwkeurig en men kan 'er de waare gedaante van deeze Beendertjes niet uit leeren. in DE Kruirenpe Dieren. gig van maakt, een Ovaale indrukking , die van mer- kelyk belang is (Feg. 19, D, Fig.2o, A). De- zelve wordt aan den omtrek bepaald, door een flaauwe Cirkelronde verheffing of Rand (F7g. 20, E‚E), in welke men een zeer klein Gaatje ge- waar wordt aan het alleragterfte deel, (Erg. 19, oo, F). Zo aanftonds zullen wy de reden van dit maakzel nafpooren. Belangende het binnenfte van % Portaal ; ‚ isde eerfte zaak , welke zig aan’ ’t Gezigt openbaart, een klein , vtnelte onderfcheiden Gaatje , dat men vindt in’’t allerdiepfte van de holligheid , te- gehover ’t Ovaale Venfter, en *t welke in de Herfenen doordringt, omttent een Linie voorly- a dan het Agterhoofds-Gat. Dit kleine Gaat- „ gelyk aan ’t gene wy reeds in de Haagdiffen hebben waargenomen, geeft insgelyks ingang aan de Gehoor-Zenuw „ welker uitbreiding den gant- fehen Doolhof wiitleede. Het overige der hollig- heid van het Portaal is vry onregelmaatig „ en heeft niets aanmerkelyks „ dan drie Openingen op ongelyke afftanden van elkander geplaatft in ’ gewelf van het Portaal. Deeze drie kleine Ore- ningen loopen uit in drie ongelyke Kanaalen , wel= ke wy de Halfcirkelswyze ‘nöemen zullen, uit hoofde van hun gebruik en overeenkomft met die inde Viervoetige Dieren , fchoon zy niet dan gedeelten van Cirkels maaken. Dit kan men ge- makkelyk ontdekken, door het openen van die cirkelronde. Verhevenheid, welke wy uitwendig V. Deet. Y heb- 314 Her Werktuig vAN ’t Genoor hebben aangeweezen (Fig. ao, EE): als wan- neer men ziet, dat dezelve gemaakt zy door een foort van cirkelrond Kanaal , dat zig op drie plaat- _ fen van zyne inwendige oppervlakte opent in het opperfte van het Portaal, zodanig dat deeze drie Cirkelftukken als drie Halfcirkelswyze Kanaalen formeeren. Men kan ze op deeze wyze aanmer- ken, of voor één Kanaal houden dat drie Ope- ningen heeft. Deeze Openingen zyn niet even ver van elkander , en overzulks zyn de deelen van het Kanaal niet gelyk van grootte: het een is kleinft, het ander middelmaatig , het derde grootft: zodanig, dat de plaatzing van deeze drie kleine Gaatjes de hoekpunten van een regthoekigen Drie- hoek taamelyk wel afbeeldt. Behalve deze Openingen is’er een vierde „ klei- ner, uitwendig (Fig. 19, 20, F,F), daar wy reeds van gefproken hebben. In verfcheide Kik- vorfchen heb ik onderzogt; welk het gebruik mogt zyn van dit kleine Gaatje, maar de fynheid der deelen verhinderde my iets daar omtrent te ont- dekken : miffchien dient hetzelve tot doorgang van eenig Bloedvat of Zenuw. Buiten de deelen, die wy hier befchreeven hebben, en die nabykomen aan de genen, wel- ken men ziet in veele andere Kruipende Dieren, heeft de Kikvorfch een deel, hem in ’t byzon- der eigen, dat ik nog niet gevonden heb dan in dit Dier alleen. Hetis een groote Opening, wel- ke zig in de Keel van den Kikvorfch , zelfs. cer wyl IN pe KRUIPENDE DIEREN. 815 wyl hy leeft , klaar openbaart, doorgaande tot in de holligheid van den Trommel. Deeze Ope- ning, welke men de Trompet kan noemen, al- zo zy voor de Trompet of Buis van Euftachius verftrekt, bevindt zig ter zyde het bovenfte Kaa- kebeen, een weinig voorlyker dan deszelfs end: zy heeft de middellyn van byna eene Linie , in de kleine Kikvorfchen, en is nog wyder in de groote: het Kanaal, daar zy oorfprong aan geeft, is wyd maar zeer kort: zo men ’er een Stylet in brengt, komt deszelfs punt agter het Kraakbee- nige Trommelvlies , en , wanneer men het Trom- melvlies weggenomen heeft, ziet men insgelyks deeze groote Opening, die in de Keel uitkomt. Het fchynt ontwyfelbaar te zyn , of deeze Opening moet dienen om het Geluid door te laa- ten tot het binnenfte van * Oor: het Kraakbee- nige Trommelvlies der Kikvorfchen verdooft des- zelfs drillingen aanmerkelyk : nogthans was % zel= ve noodig, om dit zo tedere Werktuig te be- fchutten in een Dier , dat meer in * Water leeft dan op ’t Land, en, niet voortgaande dan met her- haalde Sprongen, gevaar zou geloopen hebben öm het Trommelvlies te fcheuren , indien het beftaan had uit een enkel Vlies, De Natuur heeft der- halve zulks vergoed , met het formeeren van een tweede Opening , door welke ’t Geluid kan in- gaan. De Heer V ArisNiert is een van de eer- ften , die, in zyne Befchryving van den Kamé- leon, gefproken heeft van dit foort van Trompet - V. Dear. Vis we 316 Her WerxTuIG vAN ’r Gemoon wel is waar „ niet in de Kikvorfchen, maar in de Schildpadden en verfcheide foorten van Haagdis- fen en Slangen *). Ik heb zo even dit Zintuig befchreeven in de Haagdiffen, in welken ik zulk eene Trompet niet kon vinden , hoe naauwkeurig ikook naar dezelve gezogt heb. Inde Slangen heb ik niets gezien’ dat-”er naar geleek, ja zelfs miet in de Padden „ die in veel opzigten overeen komen met de Kikvorfchen. … Mifchien zou ze te vinden zyn in de Schildpad, die ik nog niet heb onderzogt.… Het iste verwonderen dat dee- ze Tâliaan „wiens Werk vol is van berispingen der Franfche-Ontleedkundigen , geen zo kenne- lyk-Gat waargenomen hebbe in de Kikvorfchen , daar hy, hetzelve onderftelt te zyn in de Haag- diffen en Slangen, die het niet hebben: ten an= deren zyn de aanmerkingen, die hy maakt ten opzigt van ’t Gehoor deezer Dieren „ gantfch niet ómftandig. Hy zegt maar een enkel woord van de Beentjes , zonder-te fpreeken-van den Dool- hof en de Halfcirkelswyze Kanaalen, en, na zulk een befchryving, gaat hy over om de Akademie te befchuldigen van een groot getal misflagen ge- op- (*) Abbiamo Vanalogia d'un tale artificio, anche ne ramar-. ri nelle Lucertole, e ne’ Serpenri, ì quali tutti banno i fori aperti delle Orrechie nel Palato, e non el efferno, dove gli banno chiufie fpianati da’ una Membrana, &c. VauLrsN,. Iftoria del Cameleonte Africano. In Venezia 1715. Quar- to. p. 21, ’ IN DE KRUIPENDE DIEREN. 317 opperd te hebben , welken wy onderzoeken zul- len , als wy handelen van * Werktuig van ’t Gee. hoor in den Kameleon. De eenigfte Autheur , my bekend , die van deeze Euftachiaanfche Buis in de Kikvorfchen gewag heeft gemaakt, “is SwAMMER= DAM, door wien in ’ voorbygaan daar van iets gezegd wordt, in zyne Haflorze der In fakten C). % Gehoartuig in de Padtlen, De Pappen, die ik in % byzonder onder- zogt heb, zyn de Aard-Padden , waar van in de Hiftorie der Akademie van ’% Jaar 1733 melding is gemaakt, onder den naam van Crapauds Accou- cheurs. Zy komen de Kikvorfchen naby, ten op- zigt van het maakzel van ’t Oor ; weshalve ik, ° om onnutte herhaalingen te vermyden , my voor- naamelyk zal ophouden met de verfchillendheden aan te tekenen, die ’er in’t Gehoortuig van dee- ze twee foorten van Dieren zyn. Wy hebben gezien, hoe de Kikvorfch een vry kennelyk uitwendig merkteken van ’ Gehoor heeft: want het Kraakbeenig Trommelvlies is digt ig- Ct) In Pifcibus, multisque aliis Animantibus, modo ditte Organs invenirequoque perdificile eft 3 quandoguidem ea nul Jo penitus foramine externe patent. Sic in Cbameleonte obfer- vavi oftium Organi Auditus intra Os aperirì , quod ipfum etiam in Rana obtinet, Swammerbvam’ Liblia Nature, feu Hittor. Infekt, Leide 1738. Fol. Tom. IL, p. 499. V. Deer, 4 318 Ier Werktuig van °r Geroor, tegen de Huid aan geplakt, ’t gene op deeze plaats eene ronde indrukking voortbrengt. Met de Padden ist niet even zo gefteld: deeze Die- ren hebben geen Kraakbeenig Trommelvlies : de Huid bedekt de plaats van ’ Oor , even als in de Kikvorfchen, maar men ziet uitwendig niets dan eene Cirkelronde verhevenheid (Pr. XXXVI, Fig. 22), zonder dat de Huid gefpannen zy: de- zelve wykt, in tegendeel, gemakkelyk voor de drukking op de plaats, daar deeze verhevenheid is. Als men de Huid weggenomen heeft , wordt men het Trommelvlies gewaar (Hrsg. 21, a), % welke by uitftek fyn en teder is, en zig dikwils met dezelve te gelyk laat wegneemen. De Ope- ning, welke van dit Trommelvlies bedekt wordt, is niet van Beenderen gemaakt, dan in het voor- fte deel; al het overige vindt men omringd met een Band, die het andere gedeelte van de Ope- ning fluit en de Cirkelswyze verhevenheid maakt , welke zig uitwendig voordoet. Het Gehoorgat heeft derhalve uitfpringende en verheven Ran- den : het is geplaatft aan het agterfte van het Hoofd , agter het Oog en de Geleding der Kaa- ken (Fig. 22). In ’t midden van die Opening wordt men gewaar het uiterfte end of gedeelte van het Beentje, ’t welk de plaats bekleedt van Hamer; zynde niet vaft gehegt aan de Beende- ren, die den omtrek maaken van de Opening , maar alleenlyk aan het Trommelvlies, even als in de IN DE KrUIPENDE DIEREN. 319 de Kikvorfchen , en het is ’er flegts aan gerlakt of tegen aan gevoegd. De holligheid van den ‘Frommel is groot , mees tendeels gemaakt door Bandagtige Vliezen, ge- lyk in de Kikvorfchen. Het eenig aanmerkelyk verfchil beftaat daar in , dat de wyde Trompet, welke wy in deeze Dieren waargenomen hebben, in de Padden niet gevonden wordt. Ils dagt dar er zekerlyk iets in dezelven moeft zyn, % welk naar die Trompet zweemde „ en uit dien hoofde heb ik ’er zeer veelen.onderzogt, doch nooit ee- nige Opening kunnen ontdekken , die aande hol- ligheid van den Trommel gemeenfchap gat mer de Keel. Dit verfchil, egter, ’t welk in den eer- ten opflag zonderling voorkomt in Dieren , die zo ‘overeenkomftig zyn van gedaante, zal minder wer „wondering baaren , wanneer men let op de ver- £chillendheid van het Trommelvlies in dezelven. De Kikvorfchen hebben het Kraakbeenig en dik, waar door het moeielyker doorgang aan ’t Geluid geeft ; dat der Padden , in tegendeel, is zeer fyn en teder , kunnende bygevolg , fchoon bedekt zynde met de Huid , gemakkelyk de indrukking ontvangen van de Golvingen der Lugt: dit Werk- tuig alleen is haar genoegzaam, zonder dat het noodig heeft door de Trompet geholpen te wor- den, welke in de Kikvorfchen dient om de Klan- ken in te laaten. Het Gehoorbeentje , waar van een gedeelte zig in de opening van de Gehoorkas openbaart, V. Deer. Y 4 5C- 320 Her WERKTUIG VAN ’T GrHoor gelyke naar dat der Kikvorfchen door zyne ftand- plaats en ftrekking : het verfchilt >er alleen van door zyn maakzel. „Voor eerft: het heeft geene drie kanten, gelyk dat , maar is genoegzaam rond (zie Fig. 23, 24) ;;-het gedeelte, dat zig aan ’ Trommelvlies gaat plakken (Fzg. 24, a), is niet zo zeer onderfcheiden van ’ overige van „dit Beentje , hoewel het ?er kan afgefcheiden -wor- den, en het fchynt niet gewricht te.zyn met het andere gedeelte „maar alleen daar aan gehegt door middel van een tuflchenkomend Kraakbeentje. Ten anderen: het. Lighaam van dit, Beentje welk de plaats van Aambeeld bekleedt , heeft een taamelyk groot Uitwas voorby zyn midden, in * naderen aan het Ovaale Venfter (sg 24, dcd). Eindelyk; dit Beentje eindigt met een Kraakbee- nig: Schotteltje , dat, doorfchynende is Cd), ter- wyl het overige Been blyft… Div Schotteltje of Plaatje is zeer groot; naar de andere Lighaams- deelen te rekenen en ik heb het in geen ander van de Kruipende Dieren, volgens dievevenredigheid, zo groot gevonden; het fcheide zig gemakkelyk af van % overige van het Beentje ven. ’% is zeer moeijelyk ze beiden. te gelyk weg te neemen. De gedaante belangende , is het effen en een weinig hol aan de zyde die,het Portaal fluit (F2: 254526), maar aan de andere zyde verkleint hetseen. wei- nig : invoegen dat hetzelve, afgefcheiden. zynde van % overige vanshet Beentje , taamelyk wel een geknotten Kegel vertoont; waar van de zy- ‚den é r IN DE Kruirenpe Dieren. 321 …__den flegts een weinig naar het midden ingedrukt zyn (Fig). Het Bemmel weggenomen ede oben zig het Ovaale Venfter (Fzg. 28, a; Fig.2g, c3 Erg. go, a). Dit is: ook zeer grooty van de zelf. de gedaante als het Schotteltje , %/w elk er in {loot ‚en omringd met randen die een weinig vér- heven-zyn (F1g-28, a). Het geeft toegang ‘in het Portaal, dat redelyk groot is, verbeeldende een Ovaale holligheid ; breeder dan diep; teenc- „maal gelykformig aan-het Doolhof van den Kik- vorfch, Men ontdekt ’er ecn Gar ; ?t welk door- gang geeft aan de Gehoorzenuw ; ren de Ovaale indrukking aan %- buitenfter van Been (Fzg.20, 6); welke omgeven is nreteén cirkelrond Ka naal Fre og assie. gosh bb) ’t welk zig op drie plaatfen/ opent door Openingen in ° ge- welf van ’ Portaal’, smaakende dus! drie: Cirkel- deelen. Het -eenigfte verfchil „>dac ik waargena- men heb, is ten. opzigt der uitweùdige pee van het rondgaande Kana aal, dewelke men in de Kikvorfch- vindt aan iet eefte gedeelte, en in de Padden aan het voorfte end OR $es Fig. 30, Cc). Uit deeze befchry ving ziet men moe vecl over- eenkomft’er zy in het Werktuig’ van ’% Gehoor deczer beide Dieren. Daar zyn geen weezent- Iyke verfchillen dan in het “Frommelvlies, ven in” de Trompet of Buis van Euftachius , welke niet gevonden wordt dan in de Kikvorfchen : want V, Deer VIE de 302 Her WERKTUIG VAN ’T GEHOOR de kleine verfcheidenheid , welke ik heb waarge- nomen in de gedaante van het Beentje en de plaatzing van ’ uitwendige Gat van ’% Gewelf des Portaals , komt my van weinig belang voor. Verder hebben deeze Dieren , de Kikvorfch en Pad, het Werktuig van ’t Gehoor zeer groot en zeer kenbaar naar hunne grootte te rekenen: daar- enboven zyn het de genen , onder de Kruipende Dieren, in welken men deeze kleine deelen ge- makkelykft naa kan gaan : want men vindt de Slaapbeenderen week en Kraakbeenig als de Die- ren verfch zyn , hoe hard en Beenig zy zig ook in de Geraamten vertoonen. Dus komen wy dan tot onzen tweeden Rang der Kruipende Dieren; waar van de eerfte On- derdeeling de zodanigen begrypt, die geen uit- wendig merkteken hebben van Ooren, maar niet- temin met Beendertjes zyn voorzien, gelyk de Adder en verfcheide foorten van Slangen. Ik zal met den Blindflang beginnen, als waar in de Werktuigen van % Gehoor naaft komen aan die der reeds onderzogte Dieren, en die als een mid- delfoort fchynt te zyn tuffchen deeze en de an- dere Slangen. à % Gehoortuig in de Blindflangen. ranlé De BrinpsLAng (Cecilra) heeft geen uit- wendig blyk van Ooren. De gefchubde Huid van dit Dier is overal de zelfde, en, op de plaats, daar IN DE KRUIPENDE DiEREN, 323 daar zy het Oor bedekt, even dik en hard als op al bet overige van ’t Lighaam. Als men deeze Huid wegneemt aan het agterfte van den Kop, alwaar zig het Gehoortuig bevindt in alle Krui- pende Dieren, zo befpeurt men in ’t eerft niet dan eenige Vliezen en verfcheide Spieragtige Ve- zelen, famengevoegd met veel Vet. Voorts is ’er geen blyk, noch teken van een Gehoortuig;, zo dat men haaft denken zou, dat dit Dier t’ee- nemaal geen Gehoor had, ’ welk my gebeurd is toen ik een Blindflang de eerfte maal onderzogt. Toen hield ik my aan die uitwendige fchyn , zon- der verder nafpooring: maar , als men de Spierag- tige Vezelen weggenomen heeft, zo openbaart zig eindelyk dit Zintuig. Het Trommelvlies is in den Blindflang zeer fyn en heeft de breedte van niet meer dan een twaalfde Duims (Pr. XXXVII. Fro. 31). Het- zelve komt, na het wegneemen van die Veze- len, eerft voor ’t oog, en, met een Vergroot- glas befchouwd zynde , ontdekt men een klein Beentje, ’ welk daar aan is gehegt. Dit kleine Beentje , meer Kraakbeenig zynde dan Beenig, komt af van het bovenfte en agterfte gedeelte des rands van de Opening, die het Trommelvlies be- paalt, en, fchuins voortgaande , eindigt het, in 2% nederdaalen , aan het middelfte deel van dit Vlies (Fig. 33sc3 F1g. 36, a). De holligheid van de Gehoorkas is in dit Kruipende Dier, even gelyk in de genen die wy reeds befchouwd hebben, ten V. Deen deele 324 Het WERKTUIG VAN ’T Gezoor deele door Beenderen , ten deele door Vliezen en Banden bepaald: het voorfte gedeelte is Beenig, en deeze Beenderen maaken de Opening van de Kas, van de plaats daar het eerfte Kraakbeenig Beentje afkomt, tot aan het midden van * onderfte deel,meer daneen halven Cirkel befchry vende. Aan deezen Beenigen rand ziet men eene verdubbe- ling, welke denzelven doet toefchynen als famen- gefteld zynde uit twee Plaaten , waar van de binnenfte voorby de buitenfte fchiet. Dit kan men gemakkelyker begrypen uit het inziën der Af- beelding van dit Lighaamsdeel (Fig. 33). In de holligheid van den miel is vervat het andere Beentje of Schottelbeentje , zynde met zyn Steel aan het eerfte gehegt, een weinig van het end af (zie Fig. 32 en Fig. 36). Het is my niet doenlyk biel: te whedepber ‚ of deeze aanhegting een ‘waare Geleding zy; alzo deeze ‚„Beendertjes ongemeen dun voorkomen in den Blindflang , die den Kop zeer klein heeft „ en naauwlyks dan door behulp van een Vergrootglas befchouwd kùünnen worden, Van deezer aanheg- ting of Geleding-af, gaat dit tweede ‘Geloor- beentje al opklimmende verder in de Kas (Fy, 36, 4), en eindigt mer cen redelyk groot Schot- teltje, ° welk de Opening van. bet Portaal, of het Qvaale Venfter, fluit. « Het ighaam van dit Beentje maakt, in zynen voortgang, ‘een dubbe- le kromte, als een S, die in ’ klein genoegzaam zweemt naar de figuur” der Sleutelbeenderen in den - IN DEK RUIPENDE DIEREN: 32, den Menfch (zie Fig. 349 35). Het Schottel- tje fcheidt zig van dit Beentje niet gemakkelyk af, verfchillende daar in van die der reeds be- fchreevene Kruipende Dieren. Het Ovaale Venfter , van de zelfde gedaante als dit Beentje „ is zeer klein; men kan ’er naauw- lyks het end van een Hoofdhairtje in krygen. Het- zelve geeft toegang naar het Portaal, % geen langwerpig en vry groot is ; ten aanzien der klein- heid van dit geheele Werktuig. Van binnen is -deszelfs-holligheid-bekleed met-een foort van wit- agtig Slym, zynde de uitbreiding van de Gehoor- zenuw „welker, inkomfte men gewaar. wordt in het diepfte van % Portaal, door een klein Gaatje, dat naar. de Herfenen loopt. … Buten dit kleine Gaatje heb-ik niets aanmerkelyks waargenomen in dit agterfte gedeelte van het Oor: ik heb geen één halfeirkelswys’ Kanaal gevonden in ’t gewelf van het Portaal, welk een moeite ik ook daar toe aanwendde; _Nogthans zou ik niet willen ver- zekeren, dat ’er geen zy in dit Dier : de over- eenkomft van hetzelve met de Haagdis ten opzigt van ’tGehoortuig „kon billyk doen denken dat ze ‘er moeften zyn: des ik liever beken, dat de kleinheid van deeze deelen my. verhinderd heeft dezelven-te ontdekken. . 2% Gehoortuig en de Adders. In de Apper legt het Werktuig van %t Ge- VADER hoor 326 Her WEeEEKTUIG VAN ’T GEHOOR hoor nog dieper en bedekter dan in den Blind= lang. Men kan ?er niet alleen uitwendig geen blyk van vinden , maar moet hetzelve gaan op- zoeken onder Spieren en zelfs onder Beende- ren. De Huid weggenomen zynde, vindt men een groot getal Spieren, dienende om de Kaaken te beweegen: welke beweeging aan dit Dier by- zonder eigen en door eenige Autheuren omftan- dig befchreeven is. Onder deeze Spieren wordt men het Gehoorbeentje gewaar, dat nog bedekt is met een klein Beentje, ’t welk de Kaakebee- nen, zo wel het bovenfte als het onderfte , fteunt , en met dezelven een foort van Wip of Hef boom maakt. Van ‘Frommelvlies of Gehoorgat vindt men het allerminfte niet , dat ’er naar zweemt, in de Adder; zo dat van de drie deelen , die wy in het Oor hebben onderfcheiden, twee aan dit Dier t?eenemaal ontbreeken ; naamelyk het uitwendige Oor, [daar de Oorgang mede onder begreepen is, } en de holligheid van den Trom- mel. De laatfte van de drie is’er alleen , te weeten het Porcaal. Niettemin hebben de Adders een Gehoorbeentje , ’ welk zweemt naar dat der andere Kruipende Dieren. Dit Beentje (Pr. XXXVI. Fre. 38,C) is lang en dun , aant eene @ud met een Schotteltje (1,1,1,1); aan % an- dere end uitloopende in een Kraakbeentje (3,353) t welk eindigt by het Been dat de Kaakbeende- ren fteunt (Fre. 37, B; Fig. 39, C); zodanig, dat IN DE KRUIPENDE Dieren. 327 dat men dit Beentje fecheiden kan in drie deelen, het Schotteltje, het Steeltje , en het voorfte deel, %x welk als een Kraakbeenig Beentje maakt JAE gefcheiden van het eerfte, en met hetzelve ge- wricht. Van dit Kraakbeentje gaat een breede Band af „die zig valt maakt aan het Been, ’t welk de Kaak fteunt, en deeze twee deelen famen- voegt door een genoegzaam fterk Verband , maar ’ welk tevens flap genoeg is, dat het eene zig be- weegen kan zonder het andere. Behalve deezen Band gaan van het Vlies, ’t welke het Beentje omkleedt, en aan hetzelve voor een Beenvlies verftrekt , nog verfcheide Bandagtige Draaden af, die voortloopen tuflchen de Spieren , met wel- ken dit Werktuig bedekt is, en daar in fchynen te verdwynen; ten minfte heb ik ze, wegens haare uiterfte fynheid, niet verder kunnen vol- gen. Ik twyfelegter niet , of de meeften dee- zer Draaden komen tot aan de Huid van het Dier, invoegen dat zy dienen kunnen tot de be- weeging van het Beentje. De Huid moet het werk doen van een Trommelvlies , en de Beender- tjes zyn ’er niet onmiddelyk , maar door tuflchen- komfte van veele Bandagtige Draaden, aan gehegt. Het gemelde Beentje loopt een weinig fchuins naar vooren (Frg. 39, B; Frg. 37, B), en gaat met zyn Schotteltje een Opening fluiten, welke aan *t agterfte deel van % Bekkeneel is, en die men het Ovaale Venfter noemen kan (Fig. 37, E; Fig. 39, A). Dit Gat, ten naaften by rond V. Deen, van Ed elf ek TWP 328 Her Werktuig vAn *r Gehoor van gedaante , geeft toegang naar de holligheid van het Porcaal , welke vry onregelmaatig is. Men befpeurt aldaar, aan het onderfte gedeelte, tegenover het Ovaale Venfter, eene Opening , welker Randen uitfpringende zyn en die, door- gaande tot in de Herfenen, de Gehoorzenuw in- laat. In het bovenfte gedeelte is een vry aân- merkelyke indrukking , zodanig dat het bovenfte vant Portaal wel eens zo diep fchynt te zyn dan het onderfte. Van de Halfeirkelswyze Kanaalen heb ik geen blyk gezien, noch aan * Gewelf, noch in de Wanden van deeze Holte » miffehien neemt de gemelde indrukking den dienft daar van waar. Voor ’t overige ziet men, uit het gene wy hier verhaald hebben, dat het Gehoortuig in de Ad- der veel eenvoudiger en onvolkomener is , dan in de Kruipende Dieren, die te vooren van ons be- fchreeven zyn. Het heeft geen Kas , noch Trom- melvlies, noch Halfcirkelswyze Kanaalen : men vindt er alleenlyk een Portaal en Beentjes : bo- vendien fchynen deeze, door hunne plaatzing , maar maatig bekwaam om het Geluid toe te laa- ten, en % zelve mede te deelen aan de Gehoor- Zenuw. % Gehoortuig in de Slangen. Tuffchen de SLANGEN en de Adders is zo weinig verfchil ten opzigt van het Werktuig van % vin DE Kruirenpe Dieres, 329 3 Gehoor , dat ik daar var” weinig zal behoeven te zeggen. In deeze vindt men , zo min als in die, eenig uitwendig blyk van ’ Oor; geen te- ken in noch Opening van de Huid. Wanneer men de Huid weggenomen heeft , zo komen vet- fcheide laagen van Spieren voor ’t oog, en onder deeze openbaart zig ’t Been, dat de beide Kaaken fteunt „ gelyk in de Adders. Onder het inwen- dige gedeelte van dit Been vindt men het Ge- hoorbeentje, ’t welk; even als in de Adder, fa mengefteld is uit drie deelen: eerft een klein Been- tje, van ’t Beenvlies afgefcheiden , waar van ee- nige Bandagtige Draaden afgaan : ten tweeden de fteel van ’ Schottelbeentje , zynde lang en dun, byna egaal en rond in’zyne geheele langte, en ftrekkende van agteren voorwaards : eindelyk hét derde of Schotteltje ; ’t welk het Ovaale Venfter fluic, dat toegang geeft naar een Portaal; vol- maakt gelykende naar dat van de Adder, en waar in men ook niets befpeurt dan het Gat van de Ge- hoorzenuw , zonder eenig Halfcirkelswys’ Ka- naal. Het enkele verfchil, dat ìk in dit opzigt tuflchen deeze Dieten waargenomen heb , beftaat daar in, dat de indrukking boven aan het Portaâl my in den Slang nrinder diep toefcheeri. Na dat ik de Slangen van dit Land onderzogt had, gaf de Heer Jussieu, Mede-Lid van de „Akademie der Weetenfehappen, aan wien ik veel andere verpligtingen heb, my twee Koppen van groote Afiatifche Slangen, die ; van vooren áf V. Dreu. Z tof 330 Her WerKTuIG vAN *r Genoor tot aan het agterfte end van ’t Bekkeneel, wel zes Duimen lang waren. De Slangen, waar van deeze Koppen zyn genomen, behoorden insgelyks tot het Geflagt der Colubres: ik heb ’er ook de zelfde deelen en ’t zelfde Werktuig van *% Ge- hoor in gevonden, als in onze Slangen, maar al- les veel grooter ; ’ welk my gelegenheid gaf om eenige nieuwe aanmerkingen te maaken over ’ Gehoortuig van deeze Dieren. Jr de eerfle plaats: het kleine Beentje , (dat ik gemeenlykft het Kraakbeenig Beentje noem, om dat het minder hard is van zelfftandigheid dan het Schottelbeen- tje) fchynt in deeze Dieren niets dan een enkel Kraakbeenig aanhangzelte zyn, van welks Vlies de Bandagtige Draaden afkomen , waar van wy gefproken hebben. Inderdaad, wanneer men het maakzel van het Oor in de Adder en den Slang nagaat , zal men zien, dathet deeze Dieren niet noodig ware een Kraakbeenig Beentje te hebben , van de zelfde gedaante als in de andere Kruipen. de Dieren, en gewricht met het andere Been- tje; alzo ’er in den Slang geen Trommelvlies is, waar aan het zig kon plakken, Een enkel Kraak- beenig aanhangzel was genoeg om de Banden fteunzel te geeven, daar, in tegendeel, in de „Dieren, die een Trommelvlies hebben, dit Been- tje daar aan vaft is en anders moet van maakzel zyn, gelyk wy hebben aangetoond. in de Haag- diffen, Padden, Kikvorfchen en Blindflang: al- waarhet den dienft deet van den fteel des Hamers An in De Kruipenpe Ditren: 9gi in de Viervoetige Dieren. Ten anderen; îs dè fteel van het Schottelbeentje in de Slangen van de Kuft van Koromandel zeer groot , hebbende de langte van wel een half Duim: men ziet duidelyk dat deeze Steel effen zy, genoegzaam rond, zeer weinig gekromd en met een Beenvlies bekleed ; maar men ziet ook klaar, dat hy niet één ftuk uitmaakt met het Schotteltje. Dit is een byzon- der Lighaamsdeel, zynde gewricht met het an- dere , waar op het eene Scharnier -beweeging heeft: de figuur is niet rond noch ovaal , maat komt naaft aan eene onregelmaatig driehoekige : | een, der zyden is langer, de andere middelmaa- tig , de derde kortft van allen: de vlakte ftaat een weinig hol. Het Portaal belangende, heb il niets meer in dezelven ontdekt, dan in de Slan- gen van ons Land: Ik onderzogt zorgvuldig; of de indrukking ‚die aan * bovenfte van den bodem gevonden wordt, gelyk in de Adder, ook eïn= digde aan eenige Opening of Halfcirkelsw ys’ Kas haal; doch ik heb niets daar van kunnen vinden alleenlyk bemerkte ik, dat deeze indrukking lans ger uitliep aân het voorfte deel en daar een klein blind holletje maakte; zonder uitgang. Aangaan= de de Banden , die van het uiterfte vän * Beern= tje afkomen , en buitenwaafds voortloopen: de= zelven heb ik gettagt te volgen in deeze Dieren; en ik heb gezien, dat deeze Draaden , die af ko- men van het Beenvlies van ° Beentje ; en daar vari een verlangzel fchynen te zijns doordringen tüs- NV, Dette Zä fcheri \ 332 Her Werkruig van ’r Genoom fchen de laagen van Spieragtige Vezelen , alwaar zy zig in verfcheide takken verdeelen: ik heb ze gevolgd tot aan de allerbuitenfte laagen van Spie- ren, doch nooit befpeurd dat zy de Huid bereik- ten. Miffchien zal de weeking deezer Koppen oorzaak zyn geweeft van ’ afbreeken der aller- fynfte endjes van deeze Draaden. Een der zaaken , egter, die ilk met de aller- grootfte oplettendheid in deeze groote Slangekop- pen nagefpoord heb, was de Trompet van Fu- ftachius, of het voorgewende Gat van V Aurs- NIËRI. Deeze Autheur erkent die Buis in de Adders; Slangen en Serpenten, in welken ik de= zelve vrugteloos had opgezogt: nogthans fcheen my ’t Gezag van VaArisNiErr van eenig gewigt te zyn. Hy verzekerde dezelve te hebben ge- zien, en ik vreesde, dat ik my bedroogen had. Zulke groote Koppen gaven my gelegenheid ‚ om dit nader en naauwkeuriger , ware ’ mogelyk , te onderzoeken : maar, welke nafpooringen ik ook in ’t werk ftelde , ik heb geen het minfte blyk van deeze Frompet kunnen ontdekken , en ik meen te kunnen verzekeren , dat zy in de Slan- gen niet is te vinden. Ten anderen; waar zou zy ook van daan kunnen komen? Deeze Dieren hebben geen holligheid van den Trommel: zy hebben niet dan een zeer eenvoudig Portaal, en kunnen derhalve zodanig een Trompet niet heb- ben „ welke behooren zou tot de Gehoorkas, die hun ontbreekt. Het is waar, dat het Werktuig van , iN DE KRUIPrENDE Dieren. 333 van deeze Dieren niet zeer bekwaam fchynt te zyn om ’t Geluid in zyn geheele kragt te ont- vangen, en dat de Trompet wel gediend kon hebben om dit gebrek te vervullen : maar miffchien „heeft de Natuur daar in voorzien door andere Middelen, die ons onbekend zyn? De laatfte Onderdeeling , die wy gemaakt heb- ben van de Kruipende Dieren, begrypt de ge- nen, die, geen uitwendig merkteken hebbende van ’ Oor, de Gehoorbeentjes miflen, ten min- fte zodanige Gehoorbeentjes, als de andere Die- ren hebben, maar die voorzien zyn met Halfcir- kelswyze Kanaalen. „Hier toe behoort de Wa- ter-Salamander en de Roch, 2 Gehoortuig in den Water-Salamander. Inden WATEr-SALAMANDER is niet alleen geen uitwendig blyk van het Gehoortuig , maar _men kan hetzelve ?er naauwlyks door de Ontlee- ding in ontdekken. Men moet wel kundig zyn van de plaats, daar % zelve legt, om de eerfte maal daar toe te komen. Dit Werkers zit ver- borgen onder verfcheide Spieren en onder ’t Been van de Onderkaak: het is niet, dan na dezelven weggenomen te hebben, dat men het gewaar wordt. Zeer naauwkeurig agt geevende op het agter-end van ’t Bekkeneel aan de zyde, ontdekt „ men een taamelyk groote cirkelronde Opening, maar zeer digt geflooten met een Beenig schot V, Deer, 43 teltje , / 334 —_ Her Werktuig van ’T Gegoon teltje ‚zonder Steeltje of Handvarzel en van ovaa- le figuur (Pr. XXXVI Fre. 40). Zie daar het eenigfte Gehoorbeentje , dat in den Water-Sala- mander te vinden is. Dit Dier heett derhalve, even gelyk de Slangen, geen uitwendig Oor, geen holligheid van den Trommel noch Trommel- vlies; maar alleen de derde holligheid van het Oor, te weeten den Doolhof: het heeft zelfs zo- danig een Schottelbeentje niet, als de Adders en Slangen hebben. Het Schotteltje weggenomen zynde, bevindt men dat de Opening, welke hetzelve floot , ovaal zy (Fig. 41, A), en dat dezelve toegang geeft naar de holligheid van den Doolhoof, die taame- lyk groot is voor een zo klein Dier. Het Por- taal is, gelyk in de andere Kruipende Dieren, bekleed met een witagtig Slym, de uitbreiding zynde van de Gehoorzenuw : maar, bovendien, is deeze holligheid nog gevuld met eene witte Stof, die harder is, en naar Styfzel gelykt in een verfch gedood Dier: gedroogd zynde, wordt dezelve hard , neemende de gedaante en vaftheid, aan van Kalk, die een weinig Zandig is. Als men ze, verfch zynde, kneuft, vertoont zy zig; zeer fchoon wit. Deeze Stof komt onmiddelyk voor ’t oog, zo dra men het Ovaale Venfter door. ? wegneemen van het Schotteltje geopend heeft, en, uithet Portaal gehaald zynde, heeft zy de figuur van een Vergrootglaasje. Ik heb-in een zo klein Dier, als de Salamander , niet kunnen ontdekken of e p ld - nn « N iN DE KRruIPENDE Dieren. 335 of dit Kalkagtig Lensje „ met eenige Vliezen of Banden , gehegt ware aan de wanden van het Por- taal; maar de overeenkomfùügheid , welke ?er is tuffchen dit en andere Kruipende Dieren, die grooter van Lighaam zyn , alwaar ik eene derge- lyke Stoffe heb ontmoet, doet my denken, dat ‘er zodanige aanhegting moet plaats hebben. Het is niet, dan na het Portaal ontlaft te hebben van deeze Stoffe , dat men deszelfs inwendige deelen befchouwen kan. Alsdan vindt men ’er drie aan- merkelyke Zaaken: eerflelyk, een klein Gat in % diepfte van hetzelve , tegen het Ovaale Venfter over , daar de Gehoorzenuw in het Portaal komt 5 want dit Gat gaat door naar de Herfenen: zer rweeden , een taamelyk groote indrukking beven deeze Opening, uitgehold in het bovenfte van ’% diepfte van het Portaal, en gelyk aan die wy in de Slangen gevonden hebben : eindelyk, sen der= den, vier Openingen in ’t Gewelf van het Por- taal; van welke vier Openingen twee zyn aan het voorfte deel van het Gewelf , en twee aan het agterfte deel. Deeze laatfte Openingen zyn digter aan elkander dan de twee voorlykfte: zy dienen alle vier tot uitgangen van twee Halfcir- kelswyze Kanaalen, een voorfie (Fig. ar; Bf met zyne kromte naar t Ovaale Venfter gekeerd 5 een agterfte (C), ’ welk zeer kort is: zy ftaan regt tegen elkander over en maaken twee deelen van een taamelyk regelmaatigen Cirkel uit, waar van het overige alleenlyk beftaat uit een indruk- V. Deez, Z4 king 336 — Her Werkruis VAN ’r Grnoor king in * binnenfte. van * Gewelf des Portaals die uitwendig met de Kanaalen eene Cirkelronde Verhevenheid maakt , welke zig klaar aan * bloo- te oog vertoont (D,D). Als men deeze Ver-, hevenheid van buiten opent, ontdekt men ge- makkelyk de plaats der twee Kanaalen , aan, der- zelver binnenfte Wanden, die overblyven, 2 Gehoortuig in de Roch. Het laatfte Dier, waar mede ik myne vierde Onderdeeling der Kruipende Dieren eindig, is de Rocu. Het Werktuig van * Gehoor is in dit Dier in * allerminfte niet vicwendig kenbaar, en deszelfs ingang kan men niet gemakkelyk vin- den. Dezelve, onder de Spieren bedekt zynde, is geplaatft digt by de Knokkels, die tot Gele- ding van den Kop op ’ eerfte Wervelbeen die- nen, aan derzelver uitwendige zyde (zie Pr, XXXVI. Fig. 43, Aen D). Deeze Opening is taamelyk groot , maar mec Peesagtige Banden ge- flooten , die, niet gemakkelyk te onderfcheiden zynde van het Kraakbeen , waar uit het Bekke- neel beftaat , dezelve moeijelyk te vinden maa- ken. Zy geeft regt toegang naar het Portaal, dienende tevens tot Gehoorgat, en zo wel tot het Roûde als Ovaale Venfier: invoegen de Roch, even gelyk de Water Salamander, geen uitwen- dig blyk van het Gehoortuig, noch Kas, noch Trommelvlies, noch Beentje heeft , maar alleen— yk IN DE Kruirenpe Dieren. 397 Iyk de.derde holligheid of Doolhof. _Niette- genftaande deeze fchynbaare eenvoudigheid van. het Werktuig , moet men bekennen, dat het Oor van de Roch zeer famengefteld is, en verfcheide van deszelfs deelen ontfnappen de eerfte befchou- wing. Het is zelfs moeijelyk daar van een naauw- keurige befchryving te doen, die gemakkelyk te verftaan zy; zonder den Kop van het Dier on- der ’t oog te hebben: des ik tragten zal zulks te vergoeden door een zo klaár en omftandig berigt daar van te geeven, als doenlyk zy, en door de Afbeelding, na de toebereiding daar yan ge- maakt. De uitwendige Opening van het Oor, die zig bevindt aan de zyde van den Knokkel, fchynt enkeld en eenvoudig te zyn; maar, dale bin- nenwaards volgende , ziet men dat zy oorfprong geeft aan twee Kanaalen , van welken % eene zeer kort is, dringende in de holligheid van het Portaal door, met eene lange onregelmaatige Spleet, waar van de tanden als ingefcheurd zyn; het andere langer, ’ welke, onder den Knokkel voortgaande, in het Bekkeneel doordringt met eene bykans cirkelronde Opening, een weinig voorlyker dan de randen van het „Agterhoofdsgat CFig. 43, Aen B). Dit laacfte Kanaal geeft doorgang aan een Zenuw , die in den Doolhof te- rug keert: zynde de holligheid ‚in welke zy door- dringt, groot, Binoche langer dan breed, V. Deer, 4 5 ver 333 Her Werxruie vaN ’r Genoom - vervuld met uitfteekzels en indrukkingen (Pig, 445 Às B). Het eerfte dat men in ’ Portaal, hetzelve ope- nende, wâarneemt; iseen wit Lighaam,t welk van WirLLvenBr Klieragtig geheeten wordt, fchoon het in geenen deele naar een Klier gelykt. Het is van grootte als een Erwt, in een middel- maatige Roch; rond van gedaante „doch een wei- nig langwerpig: uit het verfche Dier genomen zynde, gelykt het naar Styfzel en wordt gemak- kelyk ontbonden; maar, droogende , krygt het vaftheid , en blyft altyd fehoon wit van koleur. Deeze witte Stof, die waargenomen en befchree- ven is door verfecheide Autheuren, en in’ by- zonder door den Heer Krein (*), wordt in ’% midden van het Portaal opgehouden door verfchei- de verlangzelen van het Vlies, waar mede zy is om- (*) Cranii parte detela, quam fufpicabar fedem Organo- rum Auditus, loco Veficule, que maxime diapbana in Pifci- bus Spinofis ef, offendi Reticulum quoddam fubtile, expan- fam, velo Erucarum confufo qruodammoda fimile, fub quo La- pilli, guos ad Orgama Auditus pertinere reor, fefe manis feftabant. Ex altero Capite Lapillos ipfos folvens , ecce Experimentiumn improvifum : quippe inter Digitos peietentim. folwebatur fie diëlus Lapillus major, in fubflantiam fpifJamento coloris alb Piltorumr quam fimillimam fucceffive abiens, Hinc efk quod intalos reliquerim ceteros, ut fivum eorwmdem naturalem ex- bibere integrum mibi maneret, Krein. Hift. Pifcium pros movend. Millus primus, de Pifcium auditu, Gedani, 1749. in Quarto. p. 34. iN DE KauiPenpe Dieren, 339 omwonden, die zig aan de Wanden hegten: ik heb er vyf voornaame waargenomen. Het zou wel fchynen, dat deeze Stof voor Gehoorbeentje in de Roch verftrekte, alzo ’er geen ander is: dit durf ik egter niet verzekeren, hoewel ik reden meen te hebben om het te denken uit de gelyk- formigheid, die ’er is tuflchen dit foort van Been- tje en de zogenaamde Steentjes van *t Bekkeneel der Visfchen , die daar van de plaats bekleeden. Het overige van de holligheid is daarenboven bekleed met eene witte , Slymagcige en weeke Stoffe, zynde de uitfpreiding van de Gehoorze- nuw, welke in het Portaal dringt door eene drie- hoekig langwerpige Opening of Scheur, die men vindt geheel om laag in het diepfte deel van de holligheid (Fig. 44,1), en zig ìn het Bekkenecl opent met een redelyk groot Ovaal Gat, omtrent een half Duim voorlyker geplaatft dan het eerfte Gat, daar wy van gefproken hebben. Die eerft- gemelde Opening gaf ook ingang aan een Zenuw, zo dat de Roch twee Gehoorzenuwen heeft, en ditis gene WiLLuauer {chynt te willen zeg- gen in zyne Hiflorse der Vis fchen Ct). Miflchien zyn, het harde en weeke gedeelte van deeze Ze- nuw, twee onderfcheiden en afzonderlyke Ze- nu- (}) Par Nerverum, quos Auditerios puto, qui ín duo Cor-- Pora Glandulofa, Gelatine aut Anylo fimilia , innumeris va- mulis fparguntur, quumvis €} alios ramos emittant. Wir tucneY, Hitt, Pifcium. Lond, 1686, Fol. p. 70. V, Deer, 340 Her WerrKTuiG vAN ’T GeHoon nuwen in dit Dier: want een derzelven , te wee- ten die door de eerfigemelde der twee Openin- gen gaat , heeft my harder toegefcheenen, dan de ander, die by uitftek week is en zeer ligt af- breekt. Behalve deeze twee Gaten komen nog in de holligheid van het Portaal zes Openingen voor; waar van ’er vier in het Gewelf zyn, naamelyk twee in het bovenfte en voorfte gedeelte (Fso. 44, C); twee anderen in het zydelingfe, een weinig naar om laag (D) ; de twee laatften (E) zyn in de agterfte Wanden van het Portaal, aan de zyde van het Gehoorgat (F). Deeze zes Ope- pingen zyn altemaal langwerpig, in figuur naby- komende aan de Batsen en groot genoeg om een Bezem-rysje in te laaten: zy zyn de in- gangen van drie Kanaalen, twee voor ieder. Uit hunne plaatzing begrypt men, dat van deeze drie Kanaalen een bovenfte , een zydelings en cen ag- terfte moet zyn. Het bovenfte Kanaal gaat van agteren voorwaards, in het verhevenfte deel van *x Gewelf des Portaals, en loopt een weinig fchuins op zyde (Fig. 42, A; Fig. 44,0): het zydelings Kanaal gaat ook van agteren voorwaards, in het zydelingfe deel van het Gewelf des Por- taals, een weinig laager dan het eerfte: hetloopt insgelyks- een weinig fchuins voort , maar, met een firydige helling: zo dat, wanneer men het- tot aan het ander verlangde, hunne famenvoe- ging een hoek zou maaken, die zeer fcherp was Pig, IN DE KruiPEnDe DIEREN. 34 (Fig. 42 ‚B; Fig. 44, D): het derde of agter- fte Kanaal , eindelyk, is loodregt geplaatft‘in de dikte van * Bekkeneel, aan de uitwendige zy- de van ’ Gehoorgat , (Fig. 44, Ei). Dit laatfte is het kortfte van de drie en het eerfte is het langfte ; ‘gelyk men in de Afbeelding kan zien. Behalve deeze drie Kanaalen, en de Gaten, die tot aan de Herfenen doordringen , befpeurt men nog in het Doolhof van de Roch twee an- dere Openingen (Fig. 44, Í), geplaatft in het Gewelf van het Portaal, tuffchen het bovenfte Kanaal en het Agterhoofdsgat. Het een is grootft, zynde het agterfte ; het andere kleiner : bei- den zyn zy geflooten met Banden en bedekt met de Huid van het Dier. ’t Gebruik van die twee Gaten fchynt my bezwaartyk uit te vorfchen. Miffchien dienen zy ook tot inlaating van * Ge- luid, en daar door zouden zy ten deele vergoe- den kunnen ,’t gene ’er ontbreekt ten opzigt van ’% Gehoorgat, ’t welk zeer diep gelegen is aan den grond van ’t Bekkeneel, en bovendien met Spieren en Vet toegedekt: miffchien, ook, heb- ben zy een byzonder gebruik ten opzigt van ’ Gehoor :_ want het Bekkeneel van de Roch, zo Bandagtig als Kraakbeenig, is vol Gaten , en men vindt ’er in ’ byzonder twee, zeer groot en lang, in deszelfs bovenfte gedeelte , die niet dan met fterke Banden geflooten zyn. V. Deer, Be- 342 Her Werkruig vaN ’T Genoor Be (lus E Uit de onifchryvingen, die wy hier aangaande % Gehoortuig in verfcheide Kruipende Dieren komen te geeven, zietmen, dat ’er in alle dec- ze Dieren zekere eenvormigheid plaats heeft ten opzigt van dit Werktuig , met verfchillen, min of meer groot naar de verfchillende Soorten. Van drie deelen, die men gewoonlyk in het Oor er- kent, ontbreekt het eene volkomelyk aan allen, naamelyk het uitwendige Oor: geen hunner is onvoorzien van het laatfte of van den Doolhof. Daar is niets dan het middelfte deel, ik wil zeg- gen, de Kas; die niet beftendig is in deeze Klas- fe van Dieren: men vindt ze in verfcheidene , ge= lyk in de Haagdiflen, Padden, Kikvorfchen en Blindflang ; in veele anderen, gelyk de Adders, Slangen, de Water-Salamander en Roch, wordt dit gear niet gevonden. Alle de genen, aan wien de Natuur de Ge- hoorkas heeft gegevens zyn met een Trommel. vlies voorzien, maar de Haagdiffen zyn de ee- nieften, in welken de Huid; op die plaats door- fchynende zynde, hetzelve aan * gezigt bloot telt: in de overigen verbergt de Huid alles voor onze oogen. Zy hebben altemaal de Gehoorbeen- ‘tjes byna eveneens van fatfoen, % zy dat zy de Gehoorkas, dat is de holligheid van den Trom- mel, hebben of niet. Het is de läatfte Onder- desing alleen , die in dit fiuk verandert, en in f welke IN DE KRUIPENDE Dieren. 348 welke de Beendertjes fchynen vervuld te wor- den door dat foort van witte Lighaamen, die in het Portaal zyn. Eindelyk: zy hebben altemaal eene Gehoorzenuw; allen, uitgenomen de Slan- gen, Adders en Blindflang , hebben Halfcirkels- wyze Kanaalen en geen heeft de Trompet van Euftachius of het Gat, ’t welk VArisnrieri hun toefchryft; behalve de Kikvorfch, in welke hy het niet heeft aangetekend, daar het egter zeer groot is. Het fchynt dan, dat alle Kruipende Dieren ‘hooren, maar met zeer kennelyke verfchillendhe- den in de manier , op welke zy het Geluid ont- vangen. De Haagdis is de geen van hun allen, die, dit Werktuig in de grootfte volmaaktheid “hebbende, het allerduidelykft moet hooren. Ook ziet men, dat het allerminfte geraas deeze Die- ren de vlugt doet neemen. De Pad en Kikvorfch , „welker Werktuig niet weezentlyk van dat der Haaediffen verfchilt , dan daar in, dat het Trom- melvlies bedekt is met de Huid, moeten redelyk wel hooren , hoewel hun Gehoor een weinig min- der fyn zy. De Kikvorfch vooral, die een zeer dik Kraakbeenig Trommelvlies heeft, zou ook het Gehoor minder fcherp moeten hebben , indien dit gebrek niet vergoed werde door de groote Trom- pet, welke zy heeft in de Kecl. De Blindflang, Adders, de gemeene en groo- te Slangen of Serpenten , moeten nog minder dui- delyk kunnen hoorenz want zy hebben geen V. Dezer, Half. 344 Hert Werxtuie vAN T GeHoör Halfcirkelswyze Kanaalen ; en hun allen , behal ven de Blindflang , ontbreekt de Gehoorkas of holligheid van den Trommel, % welk de indruk- “king van ’t Geluid nog minder fterk moct maaken. De genen, eindelyk , die het minft van allen moeten kunnen hooren ; zyn de Water-Salaman- der en de Roch, die geen Beenderen noch Kas hebben ‚ maar een enkel Doolhof met Kanaalen , en inderdaad deeze Dieren hebben zeer weinig aandoening van ’ Geluid. Verfcheide Salaman- ders in Water gedaan hebbende , maakte ik gee ‘raas aan de zyde van de Bak; in welke zy wá- ‘ren, en verwekte daar door Klanken, grover of fynder, zonder dat deeze Dieren eenige bewee- ging maakten, waar uit ik befluicen kon, dat het aandoening op hun had. Mifchien hebben deeze Kruipende Dieren, die meer in ’ Water leeven dan op ’t Land, geen zo fyn Gehoor noodig ; de- wyl de beweeging van dit Vogt hun veel fpoe= diger waarfehouwt van * gene by tun omgaat, dan het Geluid. Dit heb ik aan die zelfde Sald- “manders ondervonden; want zo dra ik, zelfs maar zagtelyk, floeg op de Bak , waar in zy wa- ren; raakten zy allen in beweeging ; fchoon het „Water ntet zeer beroerd fcheen te zyn. Het Water, nu, een Vloeiftof zynde veel digter dan de Lugt, was ’ niet noodig dat het Werktuig , % geen de indrukking moeft ontvangen van des- zelfs beweeging , zo fyn en teder ware als in-de andere Dieren; die niet dan op het drooge lee- „Ven, iN DE KruiPrenpe Dreren. 345 ven. Dit is het, dat ik my voorftel meer en meer te onderzoeken , naar maate ik myne nafpoo- ringen omtrent het Gehoortuig van de Kruipende Dieren vervolgen zal. Mogt die zelfde arbeid my in fiaat ftellen , om te bepaalen, welke de waare zitplaats van het Gehoor zy in alle Dieren en in den Menfch zelf, om dit Vraagftuk op te loffen, zo fraay voor de Natuurkunde en in de Geneeskunde van veel belang ! UITLEGGING per AFBEELDINGEN vaN PLAAT XXXVI. ) Fig. 1. De HaAevprs; waar in het Trommelvlies zig uitwendig vertoont , door a aangeweezen, met het kleine Beentje daar aan: alles in Natuur- Iyke grootte. Fig. 2. Het Trommelvlies afgezonderd met het klei» ne Beentje ; grooter dan Natuurlyk. Fig. 3. Dit eertte Beentje of Kraakbeenig Beentje, afgefcheiden van ’t Trommelvlies en van Natuur- Iyke grootte, Fig. 4. ‘t Zelfde Beentje, met een Vergrootglas befchouwd zynde, waar in e de Spier, die’ zel- ve aan ’t Bekkenecl hegt. Fig. 5. Het Schortelbeentje met het andere of eer- fte Beentje gewricht : a het Schotteltje „ b de Steel of ’t Handvat; c het Kraakbeenig Beentjes d de Geleding der twee Beentjes. Fig. 6, 7,8. De twee Beentjes in haare plaatzing: het Schotteltje ; b het Kraakbeenig Beentie; sc de Omtrek van het Trommelvlies. V. Deer. Aa Fig, 346 Her WeRrxTUiG vAN ’T GeHoor Fig 9. Geraamte van den Kop der Haagdis; waar in a het Kraakbeenig Beentje , af komende van de punt van ’t Agterhoofdsbeen ; b een Halfcirkels- wyz' Been, maakende het voorfte gedeelte der Gehoorkas of ;holligheid van den Trommel: ec tweede Agterhoofds- of Onder - Agterhoofds- Been, in ’t welke de holte van den Doolhof is. Fig. 10. Het Been , dat den Doolhof bevat, van natuurlyke grootte, en Fig. 11, hetzelve merke- lyk vergroot: in beiden is a het Ovaale Venfter met het Schotteltje geflooten : b‚c,‚d zyn de en- den of hoeken der drie Halfcirkelswyze Kanaa- len, zig uitwendig vertoonende: e is het binnen- fte gedeelte van dit Been, ’t welk de Herfenen bevat, en f het Agterhoofds-Gar. Fig.12. Het Bekkeneel van den Kikvorscu, met het Trommelvlies A, daar aan gelaten, ’t welk rond is en Kraakbeenig, hebbende een witagti. ger middelpunt B. Fig. 19. Het Trommelvlies afgefcheiden van het Hoofd. Fig. 14, 15. De Gehoorbeendertjes vergroot: Fig. 16, dezelven in de natuurlyke grootte. a ver- toont de driehoekige Kraakbeenige Oppervlakte, welke tot grondfteun van den Stygbeugel, of tot Schotteltje verftrekt en het Ovaale Venter fluit: b het Lighaam van dit Beentje: c het an- dere gedeelte of Kraakbeenig Beentje, met het eerfte famengewricht. Fig. 17. Het Bekkeneel van ter zyden gezien ; waar A de Beendertjes zyn in haare plaatzing: B dc Ovaale indrukking aan het bovenfte van ’ Slaap- been. Fig. 18. De Kop van agteren gezien. A zyn de Beendertjes in ftand : B is een Hairen draadje, dat ingaat door ’t Ovaale Venfter, en in het Bek- | & iN DE KRUiPENDE Dieren, 347 keneel indringt door het Gat van de Gehoorze. nuw , komende daar wederom uit, door het Ag- terhoofds- Gat C. Fig, 19. De Sneede van de Kaak met het Slaapbeen daar aan , grooter dan natuurlyk. A is ’t Ovaale Venfter , door ’t welke een Hairtje B inkomt: C is begin van ’t rondgaande Kanaal, daar dit Hairtje ingaat, en waar het uitkomt by E door een klein Gaatje F, dat zig aan ’t agterfte van ’t Bekkeneel openbaart: D een Ovaale indrukking op ’t bovenfte van ’t Slaapbeen , rondom welke het Kringswyze Kanaal is, De geftippelde Lyn van A tot C wyít den weg aan, dien het Hairtje loopt in deezen Doolhof. Fig. 20. HetSlaapbeen afgefcheiden van het Hoofd : waar in A de Ovaale indrukking, B het Ovaale Venfter, door ’t welke het Hairtje C ingaat: D de plaats daar het Kringswyz’ Kanaal aanvang neemt: F einde van het Kanaal en kleine Ope- ning ‚ door welke het Hairtje uitkomt. Fig. 1. Een gevilde PAppre-Kop, waar in het Trommelvlies a zig, na het wegneemen van de Huid , zeer duidelyk vertoont en in het welke ook het Gehoorbeentje zigtbaar is. Fig. 92. De uitwendige gedaante van het Gehoore Gat aan den Kop van een Padde, die nog met de Huid bedekt en ongevild is. Fig. 23. Het Gehoorbeentje nagenoeg van natuur- Iyke grootte, Fig. 24. Dat zelfde Beentje door een Vórebdtaes gezien: a het Kraakbeenig Beentje, ’t welk zig uitwendig vertoont in Fig. 21; b de Steel of ’c Handvat van dit Beentje: c een uitwas van het- zelve: d het Schotteltje. Fig. os. Het Schotteltje afgezonderd, van natuur= Iyke grootte : Fig. 26, hetzelve vergroot en op V. DEE Le Aa 3 zyn 348 Her Werktuig vaN ’r Genoor zynvlak: Fig. 27 „hetzelve van ter zydengezien. Fig. 28, 29, 30. Het Slaapbeen van de (linkerzy- de, afgefcheiden van het overige des Hoofds. Fig. 28: dit Been van ter zyden, waar in a het Ovaale Venfter, welks randen verheven zyn; b het bovenfte gedeelte. Fig. 29: dit Been van de bovenkant a gezien; waar in zig voordoet eene ronde indrukking b: c is de voorkant, waar in d het Ovaale Venfter , door ’t welke men een Hair- tje heeft ingebragt in het Kringswyze Kanaal, weder uitkomende by e,‚ door een klein Gaatje in het voorfte gedeelte. Fig. go: hec zelfde Been, gok van boven gezien, maar met het Kringswyze Kanaal geopend; waar vaneen gedeelte by a uit- komt in het Portaal: de omtrek van dit Kanaal en deszelfs Openingen worden met b,‚b,b aangewee- «zen: cis het end aan ’t voorfte gedeelte van het Been. Fig. 31 verbeeldt het Trommelvlies vanden Brinp- SLANG in de natuurlyke grootte , bloot gemaakt , met het Kraakbeenig Beentje. : Fig. 32. Het zelfde, waar in men zelfs de famen- voeging der twee Beentjes heeft afgebeeld, die niet zigtbaar is dan na de affcheuring van het ‘Frommelvlies. Fig. 33. Hetzelfde vergroot: a is de verdubbeling van Been, die een gedeelte maakt van den om- trek van ’t Gehoorgat: bhet gedeelte dat uit Ban- den beftaat: c hect Kraakbeenig Beentje, dat uit, den hoek van het Beenig gedeelte af komt: d het Schottelbeentje famengewricht met het andere Beentje c. Fig. 34. Het Schottelbeentje nagenoeg van natuur- lyke grootte: Fig. 35, hetzelve fterk vergroot. Fig. 36. Alle deelen in-hunne plaatzing, zeer veel grooter dan natuurlyk: a het Kraakbeenig Been- n tje, IN DE KRUIPENDE Dieren. * 349 tje : b het Schottelbeentje , waar aan hier het Schotteltje vertoond wordt, dat onder ’t Been verborgen moeft zyn : c de famenvoeging der twee Beendertjes. Fig. 37. Het Geraamte van den Kop eens Appers, van ter zyden gezien. A is het voorfte gedeel- te: B het Gehoorbeentje in zyn natuurlyken_ ftand: D het Beentje dat de twee Kaakbeenderen fteunt: E het Ovaale Venfter door het Beentje geflooten. Fig. 38. Het Beentje afzonderlyk befchouwd : waar in het Schotteltje met 1, de Steel met 2 en het Kraakbeenig aanhangzel met $ aangewcezen wordt. Fig. 39. Het Bekkeneel des Adders vân boven ge: zien. A is het voorfte gedeelte van het Beentje; dat het Ovaale Venfter {luic: B de Steel of’ Lig- haam van dic Beentje: C het Been dat de Kaak- beenderen fteunt: D,D zyn de Bovenkaaken. Fig. go, vertoont, uit den WATER-SALAMANDER, het Lensagtig Beentje, dat het Ovaale Venfter fluit en voor Schotreltje verftrekt; zo in zyne nae tuurlyke grootte, als door het Vergrootglas ge- tekend. Fig. ar. Het Slaapbeen, afgefcheiden van het Hoofd en van de bovenkant gezien. A is het Ovaale Venfter in ’t voorfte gedeelte: B het voorfte Ka- naal: CG het Zale Kanaal: D,D de verhef- fing, die het overige van den Kring met de twee Kanaalen maakt. Alle deeze deelen zyn by úit- ftek vergroot en men heeft de twee Kanaalen zig doen vertoonen ‚even of het Been doorfchynend ware, Fig.42. De Kop van de Rocu, in ’t geraamte, en van ter zyden gezien. À is het bovenfte Halfcir- kelswyze Kanaal, geopend: B de Opening van V, Deer. Aa g3 het 350 Her Werktuig vAN ’T GEHOOR, het zydelingfe: C het Agterhoofds-Gat: D, E, Openingen die doorgang geeven aan Zenuwen: F Gat van de Gezigtzenuw: G voorfte gedeelte van bet Hoofd : H groote Opening in ’t opperfte van het Bekkeneel, die niet dan met Banden is geflooten. Fig. 43. De Kop van zyn agterkant gezien. AD is het Gehoorgat, of, zo men wil, het Venfter van den Doolhof : Been Kanaal, ’t welk gaat van de Opening A en D tot ip het binnenfte van het Bek- keneel , een weinig voorlyker dan de randen van het Agterhoofds-Gat. Door dit Kanaal gaat een van de twee Gehoorzenuwen in ,of miffchien het harde gedeelte: C het Agterhoofds Gat: EE de Knokkelswyze Uitwaffen van ket Bekkeneel, Fig. 44. De Doorfnyding van het flinker Oor. AB de holligheid van het Oor of ’ Portaal: C het bovenfte Halfcirkelswyze Kanaal: D het zyde- lingfe: E het agterfte. Door deeze drie Kanaa- len zyn Draaden geftoken, die’er het begin en einde van aanwyzen: men ziet, dat zy altemaal redelyk kort zyn. F is het Gehoorgat: G, het minder gefchaduwd deel, is het beginzel van ’c Kanaal AB Fig. 43. H het vervolg van dit Ka- naal, waar door het harde gedeelte van de Ge- hoorzenuw inkomt: 1 twee Openingen aan ’t Ge- welf van het Portaal, beiden met Banden gefloo- ten: L een Gat of Scheur, door welke het zag- te gedeelte der Gehoorzenuw ingaat: M het Gat van de Gezigtzenuw, H, WAAR- WAARNEEMINGEN OVER DE KRAGT VAN DE SCHEERLING DOLLE KERVEL, ‘INWENDIG GEBRUIKT, TEGEN VER OUDERDE EN ANDERS ONGEe- NEESLYKE LIGHAAMSKWAALEN: DOOR DEN HEER ANTONIUS STORCK, Doktor in bet Stads Hofpitaal te Weenen. (Ant. Störck Libellus, quo demonftratur Cicutam ufu interno tutifime adbiberi, &c. Vindobone. Anno 1760 ) SELGCECLIPGEEEOENENEES: _TEt Boekje, waar van wy hier een Uit- trekzel geeven, is opgedragen aan haare Keizerlyke Majefteit, de Koningin van Fonga-. rie en Bohemen. De Heer Autheur verhaalt in zyne Voorreden, dat hy de byzondere kragt van de bovengemelde Plant niet voorneemens is vaft te ftellen, noch zig den Roem van Uitvinding in deezen aanmaatigt, maar alleen wenfcht, dat zy- ne Waarneemingen „daar omtrent, ten nutte van 't Menfchelyk Geflagt ftrekken mogen. Hy hadt V. Deer Aa 4 zig 852 WAARNEEMINGEN OVER DE KRAGT zig toegelegd, om vlytig te onderzoeken, of de Schatryke Natuur geen Middel mogt hebben tot het doen verdwynen van verouderde Knoeftge- zwellen en anders ongeneeslyke Kankers. Dee- ze Plant, die overal in zulk een menigte groeit, fcheen hem gefchapen te zyn tot eenig ander Oog- merk, dan om nutteloos te verdorren. Ook vondt hy Voorbeelden, dat zy van eenigen tegen inwendige Ongemakken van dergelyke na- tuur was gebruikt (*); en het is bekend, dat men de Crcuta, van ouds, heeft aangepreezen, als een terugdryvend en oploffend Middel in uit- wendige Verhardingen; ’ zy opgelegd als een Pap of Stoofmiddel, of in Pleifters en Zalven ge- mengd. Anders wordt dit Kruid in * algemeen veroordeeld , om zyn doodelyken aart. De Heer Srörcx is derhalve niet overgegaan, om van zulk een Vergiftig Middel in de Genees- kunde gebruik te maaken, voor dat hy ’er zeer zorgvuldig, op zyn eigen Perfoon, de Proef van had genomen : na dat hy de nuttigheid van dit Kruid, uitwendig opgelegd, in het verdryven van Verbardingen der Klieren en Knocftgezwellen , bevonden hadt, zonder dat het iemand. nadeel deedt. In een Man van zeftig Jaaren, die Poda- greus (*) Zie onder anderen Renearmr Obferv. 3 & 4. Die, tegen de Verharding der Ingewanden, den Wortel in fubftantia, van een Serupel tot een half Drachme hadt ingegeven ;. en tot een of twee Drachmen in Infufo, mn sad hf 1 VAN DE SCHEERLING OF Dorre Kerver. 353 greus was, werden , door zulk een Stooving, de Pynen aanftonds geftild, de Knobbels zagt ge- maakt en verdreeven; zodanig, dat een nieuwe Vlaag van Pyn den Eyder veel verdraaglyker en van korter duuring was. Vervolgens nam hy het Sap van de Dolle Kervel, uit de Bladen ge- perft en tot-een Extrakt verdikt, waar van hy een Scrupel, met een brok Vleefch, ingaf aan een hongerigen Hond, die gezond en frifch bleef, fehoon men dit ook den tweeden en derden dag herhaalde. Hier op zig verftoutende , nam hy zelf,’ morgens en ’s avonds, telkens één Grein in van dit Extrakt, drinkende daar op een Kopje Thee; met welke Gifte hy agt Dagen aanhieldt;, en de volgende Week, tweemaal ’s daags, t’el- kens twee Greinen nam , zonder iets kwaads of ongewoons in zyn Lighaam te befpeuren. Maar een druppel of twee van de Melk uit den door- gefheeden Wortel aan de tip van zyne Tong ge- daan hebbende, wierdt hy de regte kragt van het Vergift gewaar. In een oogenblik was de Tong ftyf , dik ge- zwollen „en zeer Pynelyk,zo dar hy geen Woord kon fpreeken. Dit bragt onzen Doktor gelyk ligt te begrypen is, in niet weinig vreeze en ver baasdheid._ Zig niettemin herinnerende , ‘hoe hy gelezen had, dat Zuure dingen de kragten van gergelyke Middelen tegenftaan en het Vergift verdooven; zo fpoelde hy de gantfche Fong met pap van Citroenen af, en wreef de tip daar me- Y. Dern Aa 5 de; 354 __WAARNEEMINGEN OVER DE Kracr de; ’t welk hem aanftonds zeer hielp, de Pyn en Spanning verdoovende, zo dat hy Stameren kon. Zulks na verloop van een Kwartier Uurs herhaald hebbende, begon hy wat vryêr te fpreeken; na verloop van twee Uuren was de Tong geheel herfteld en alle vreeze verdween. Hier uit befluit de Heer SrörckK, dat in den Wortel de grootfte kragt van het Vergift der C4- cuta huisveft;, doch gedroogd en tot Pocijer ge- maakt zynde, is dezelve, zegt hy, minder fcha- delyk ; hebbende zyn Ed. daar van, eenige maa- len, een Grein of twee zonder hinder ingenomen. Men maakt dit Poeijer , met eenige kleverige Stof, tot Pilletjes, en dan heeft men een zeer kragtúg Middel, doch dat in ’t gebruik een groo- te voorzigtigheid vereifcht. De gewoone Pillen van Dolle Kervel, die zyn Ed. ingeeft, worden bereid van %t Sap uit verfch Kruid geperft, en met zagt Vuur, al roerende, uitgewaafemd in een Steenen Pan, tot de dikte van een Extrakt, dat men, met Poecijer van ge- droogde Bladeren van ’t zelfde Kruid, maakt tot Pilletjes, ieder van twee Grein. Ook kan dit Extrakt in een Konferfje of Miftuur gemengd en dus ingegeven worden. De Scheerling in Water kookende, krygt men een flapper Extrakt , dat niettemin zyne nuttigheid heeft. De Autheur heeft, in het voorfchryven van deeze Pilletjes , niet zonder reden, een groote voorzigtigheid gebruikt. Hy is gemeenlyk be- gon- _ en VAN DE SCHEERLING OF Dore Kerver, 355 gonnen met één Pilletje ’s morgens en één ’s a- vonds in te geeven; op den derden of vierden Dag «drie Pilletjes in ’t geheel, en, na verloop van agt Dagen, twee ’s morgens en twee ’s a- vonds; vermeerderende dus de veelheid trapswy- Ze, tot dat hy, zelfs op éénen Dag, indien het de noodzaaklykheid vereifehte , den Lyder één of anderhalf Drachme liet gebruiken. Nooit heeft hy, op die wyze, iets kwaads van deeze Pilletjes befpeurd „fchoon zy ook van cen Gezond Menfch, een of anderhalf Jaar lang , dagelyks werden ingenomen. Somtyds, egter, begon hy met twee, drie of vier Pillen te gelyk, twee of driemaal ’s daags, fchikkende zig naar de Ge-. fteldheid van den Lyder. tElkens laat hy één of twee Kopjes Thee of Vleefchnat daar op drinken, en „ op dat de leelyke reuk van het Extrakt nic zou hinderen „overtrekt hy de Pilletjes met Goud of befprenkelt ze met eenige welriekende ftoffe. Thans gaan wy over tot de Befchryving der Gevallen , waar in de Heer Srörcx meldt, dar hy dit Middel met meer of minder gevolg inge- geven heeft. 1. Een Meisje, welker flinker Oorklier (Pa- rotis), drie Jaaren lang , verhard, blaauw , van grootte als een Vuift en pynelyk was geweceft, hadt by vrugteloos verfcheide uitwendige Midde- len, en inwendig de Moutwyn met Sublimaar, drie Weeken lang, laaten gebruiken, zonder cc- nige verandering in het Ongemak. Toen begon V. Deer, hy 356 _ WAARNEEMINGEN OvER DE KrAGT hy met haar , ’s morgens en ’s avonds, t’elkens één Grein Pilletjes van Crcura in te geeven, met cen Aftrekzel van Vlierbloemen. Agt dagen ver- loopen zyrde was ’t Gezwel kleinder en zagter ; nog een Week daar na bleef het omtrent in den zelfden ftaat: weshalve hy de Gifte vermeerder- de tot twee Pilletjes ’s morgens en twee ’s avonds. Op die wyze voortgaande verdween in zes Wee- ken alle hardigheid , maar ?er bleef een flappe Pap- agtige Zak over. Hy liet haar toen een Purgeer- middel gebruiken en dien Zak wryven met Lin- nen, dat met Maftik, Wierook en Myrrhe was berookt; door welke Middelen de geheele Zwel- ling, binnen omtrent zes Dagen, verdween, en het Meisje kreeg haar voorige Schoonheid weder. a. Een Vrouw van dertig Jaaren hadt, reeds een langen tyd, de Klieren in de Lieffchen, aan den Hals en onder de Oxelen , gezwollen ge- had: daar na was haar regter Borft ook uitgezet en hard. geworden, tot dat het eindelyk in een verzwooren Kanker overging. Van den 14 Sep- ‘tember, des Jaars 1757, begon de Heer STörckK haar, ’s morgens en ’s avonds ‚twee Filletjes van één Grein, met een Aftrekzel van Eerenprysbla- den in te geeven: den 2 Oktober was de hardheid verminderd, de Pyn zeer weinig en men kreeg goeden Etter. Den 14 Oktoter was het Borft we- der begonnen uit te zetten, rood en ?er liep een dun Vogt uit, in plaats van Etter , veroorzaakt door het aankomen der Stonden. Op den 24 van dig „ VAN DE SeneerRLiNG or Dore Kervin. 357 die Maand was het Borft zagter, met goede Et- ter. Toen liet hy haar drie Pilletjes, ’s avonds en % morgens, inneemen, tot aan den g Novem- ber, wanneer hy, tweemaal ’s daags , vier Pil letjes ingaf. Den 2 December kreeg zy , na % gebruik van Kool en Varkens-Vleefch , fcherpe pyn in *t Borft: hierom fchreef de Doktor een Laxeerend middel voor, ’t welk de Toevallen deedt bedaaren en zy kreeg haar Appetyt weder. Vervolgens, ’s morgens en ’s avonds , telkens vyf Pilletjes, van twee Grein ieder , gegeven hebbende, heeft de Patient, den 18 December, op den tyd van haare Stonden , naauwlyks Pyn “gevoeld; de koleur van het Borft bleef natuur- lyk, de Zwelling onder den Oxel verminderde, de Zweeren ftonden zuiver. Toen deedt hy haar, tweemaal ’s daags, zes Pilletjes inneemen „en daar mede hieldt zy aan , met een Purgeermiddel daar tufichen. Op den 3 Pu/y was het Borft geheel natuurlyk, de Zweeren toegeloopen; de Zwel- ling onder den Oxel hadt naauwlyks de grootte van een Erwt: verder nam zy geen meer Pillen in, en was den 26 „Auguflus volmaakt genezen. 3. Een Vrouw van vier-en-twintig Jaaren , hadt reeds over % Jaar een Knoeftgezwel in het regter Borft gehad , van grootte als een Ganzen= Ey. Door % morgens en ’s avonds drie Pilletjes van twee Grein te gebruiken , was na verloop van zes Weeken, op den 25 Oktober , ’t Gezwel zagter en kleinder. Zy nam verder , tweemaal V. Deen. ’s daags, 358 _ WAARNEEMINGEN OvER DE Kract ’s daags, vier Pilletjes in, en, op den 16 Novent. ber, vondt men de Verharding in verfcheide klei ne zagte Klompjes verdeeld: haar Stonden vloei- den naar behooren,enkwamen op’den gezetten tyd onder % gebruik der Pilletjes. Vervolgens, een Purgeermiddel voorgefchreeven hebbende, flenk- te haar Borft, en was den 15 December byna na- tuurlyk, zo dat ’er flegts een kleine Papagtige dikte overbleef. Den 3 Panwary kon men zeg- gen, dat haar Borft genoegzaam natuurlyk was gefteld. 4. In de Maand dwguflus, des Jaars 1758, befpeurde een Jonge Dogter , die herfteld was uit een heete Ziekte, eene Verharding in haar reg-= ter Borft. Men leid’ ?er vrugteloos verdryvende Middelen op: het Borft wierdt harder, paarfch en eindelyk blaauw van koleur ; vervolgens tot een funkende ZAZweer overgaande. Na % uitwen- dig gebruik van Stoovingen uit de Bladeren van Crcuta, en zo wel ’s morgens als ’s avonds drie Pilletjes, van twee Greinen ieder , ingegeven zyn- de, frondt op den vyftüenden Dag de Aweer be- ter; het Borft was zagter en de Pyn byna geheel weg. Op den twintigften dag liep de Aweer toe: op den vierentwintigften hadt zy zwaare Pyn; men gaf haar een Opiaat en vervolgens vier Pil- letjes , tweemaal ’s daags, met eene Stooving van Cicuta. Den agtentwintigften dag werdt het Borft, wegens de zwaare Pyn, doorgeftoken , en ’er liep een groote veelheid goede Etter uit. ’ 05 VAN DE SCHEERLING OF Dorre Kerver. 359 Op den vyftigften dag was het Borft gezond en de Zweer met een Lidteken begroeid, Voor % laacft haar een Purgeermiddel ingegeven hebben- de, vertrok zy geheel herfteld uit het Hofpi- taal. 5. Eene Vrouw van agt-en-twintig Jaaren , die na de Kraam een Verharding kreeg in haar regter Borft, met zwaare Pyn, ging, na dat zy dage- lyks negen Pilletjes met een Purgeermiddel hadt ingenomen , op den dercigften dag , met haar Kind, gezond uit het Hofpiraal. 6. Een Man van vier-en-zeftig Jaaren, die een zeer vuile Kanker hadt , van den hoek des Monds tot aan het Oor ftrekkende ‚ nam ’s morgens en ’s avonds vier Pilletjes in , met een Aftrekzel van Vlierbloemen, en van buiten werdt ?er Luoodzalf opgelegd. Den veertienden dag werden, ’s mor- gens en ’s avonds, agt Pilletjes ingegeven ; doch, dewyl de Pynen vermeerderden , vertrok de Ly- der, die ?er verdriet in kreeg , naar ’ Land, waar «van daan hy was, en gaf zig over aan een Baard- fchraaper , onder wiens behandeling de Kanker , binnen drie Weeken, over % geheele Aangezigt voortliep, zo dat’er de Liyder zeer elendig aan ftierf. Het Ongemak was, na ophouden met de Pilletjes, aanftonds erger geworden, 7. Een Adelyke Dame hadt, op de Jagt , den Snaphaan wat te hard geftooten tegen haar regter Borft, waar uit zy een onpynelyk Knobbeltje kreeg, van grootte als een Ockernoot. ‘Na dat _V. Dee ZY» 360 _ WAARNEEMINGEN OVER DE KRAGT Zy, ’s morgens en ’s avonds, drie Pilletjes inge- nomen hadt, was, na’t eindigen van de tweede Maand , het Knobbeltje byna de helft kleinder en zagt: maar na dien tyd heeft hy deeze Juf- frouw niet meer gezien. Onder ’ gebruik der Pilletjes was zy altyd frifch , hebbende de Stonden op haar tyd. 8. Een Vrouw van drie-en-veertig Jaaren hadt den 22 Maart1759, het flinker Borft geheel ver- hard, als een Steen, paarfch ‚met gez wollenheid van de Onder-Oxelklieren , gelyk van een verho= len Kanker. Haar werden, ’s morgens en ’s a- vonds, drie Pilletjes gegeven, en , om de droo- ge Hoeft, die ?er by kwam , bovendien een Borft- drank. Den r SFuny fchreef men haar , wegens de Pynen by nagt en de zeer affloovende Hoeft, Pilule de Cynoglos fo voor. Den 29 van die Maand hadt zy vryer Ademhaaling , en raakte de Ette- rige Rachels gemakkelyk kwyt. Men hadt van buiten een Stoovìng uit Crcuta opgelegd, Den 13 Fly begon de hardigheid boven de Tepel te ver- zweeren en een fcherp Vogt by druppels uit te geeven. Behalve de Stooving gaf de Heer Srörck haar , ’s morgens en ’s avonds, agt Pilletjes in; vervolgens ordonneerde hy , dat de Zweeren met Plukzel, ’t welk in Aftrekzel van Crcuta was gedoopt, zouden verbonden worden. Wanneer, op den 24 duguflus, de Pynen toenamen „kreeg de Liyderes door Opsum verligting. Op den 2 September klaagde zy , buiten ’ Bed wandelende, niet a. VAN DE SCHEERLING Or Dorre Kerver. 3ór niet over Pyn,noch over Hoeft, maar dien zelf- den ogtend , eenige Wyn gebruikt hebbende , kreeg zy Draaijing in ’ Hoofd, raakte aan ’%: Braaken , viel neder en ftierf binnen weinige Mi- nuuten in Beroerdheid. Het Lyk openende;, vondt men, in het dikke en dunne Herfenvlies, veele Vaten Aderfpattig gezwollen ; het Agter- brein gedrukt door geronnen Bloed; de middelfte Kwab van de flinker Long geheel verhard ; de bovenfte Kwab ten deele verhard , ten deele ver- zwooren ; de beide Kwabben , in % voorfte deel, aan ’t Borftvlies vaftgegroeid. De Zweer ftondt zuiver en de Borftfpieren waren zeer gezond. —_ g. Een Vrouw van drie-en-twintg Jaaren hadt, federt twee Jaaren,de Klieren van den Hals ver- hard en gezwollen, zo dat de Hals byna zo dik was als het Hoofd. Verfcheide van deeze Klie- ren werden door Kankerige Zweeren uitge- knaagd. Na dat men, tot in de vierde Week, te vergeeffch verdunnende Dranken en Pilien uit de Gommen, enz., als ook den Moutwyr. met Sublimaat , voorgefchreeven hadt ; befloot menk, em uitwendig een Stooving op den Hals te leg- gen van Cscura-bladeren , en driemaal °s daags vier Pilletjes in te geeven , ‘met een Aftrekzel van Eerenprys, Agrimonie, enz. Op den twintig- ften dag was de Zwelling van den Hals minder , veel Klieren waren natuurlyk, de holligheden minder diep. Toen werden , driemaal ’s daags , zes Filletjes ingegeven. Op den twee-en-dertig- V. Deer, Bb fien 362 _ WAARNEEMINGEN OVER DE KRraAor ften dag kon van buiten geen Konoeftige hardheid meer gevoeld worden: hier en daar vondt men flegts eenige weinige Papagtige Knobbeltjes. Toen werdt een Laxeerend Middel voorgefchreeven, en na dat, nog twee Weeken lang, driemaal ’s daags zes Pilletjes ingenomen waren , bevondt zig de Patient volkomen genezen. Egter hieldt de Doktor haar nog drie Weeken i in % ‘Hofpitaal, doch zy bleef zeer gezond. 10. Een jonge ede van agttien Jaaren hade de Klieren onder de Kin hard gezwollen, byna ter grootte vaneen Hoender-Ey. Aan deeze werden, in % cerft, 25 morgens en ’s avonds zes Pil- letjes ; in de zevende Week ‚ dagelyks driemaal, zes Pilletjes ingegeven, en alle agt Dagen een Purgeermiddel van Rhabarber ; waar door Zy sin drie Maanden tyds, geheel herfteld was. 11. Een Vrouw van zeven-en-zeftig Jaaren hadt twee Jaaren lang geworfteld met een zeer vuilen verzwooren Kanker in het flinker Borft, naar boven zig uitftrekkende tot de Onderkaak , en nederwaards tot den Buik toe. Men leid? ’er den 20 Yury een Stooving van Cicuta op, en ’s nagts een Pleiter van Loodzalf; geevende haar, ’s margens en ’s avonds, vier Pilletjes in. Den 6 July waren de Toevallen verligt , met nu en dan eens een Pynftillend Middel in te geeven. Den 2 September hadt de Kanker niet meer de grootte van een Vuift. Den 6 dro, ’s morgens vroeg op Straat gaande zitten, werdt zy van den koelen Wind VAN" DE SCHEERLING OF DOLLE KERVEL. 363 Wind bevangen en voelde fchielyk een groote Koude door haar Lighaam. Daar op kreeg zy een fchrikkelyke Buikpyn, die van fterke Loop en Pyn gevolgd werdt, waar door haar kragten aanftonds vervielen. Toen deedt hy haar met de Pilletjes ophouden , en, niettegenftaande de be- hoorlyke Middelen voorgefchreeven werden ,loos- de zy den volgenden morgen Bloed met den Af- gang, wierdt zeer dorftig , viel dikwils in flgauw- te eìfierf op den vierden dag. 12. Den 4 Apri/ kreeg hy een Vrouw onder handen , met ontelbaare Knoeftgezwellen aan den Hals, waar van zeer veelen kwaadaartig verzwoo- ren waren; zynde het flinker Borft geheel ver- hard, met blaauwe en paarfche Plekken, en gee- vende een fcherp-knaagend Vogt uit. Onder de Oxels en in de ‘Lieflchen hadt dezelve veele Knoeftgezwellen-van verfcheiderley grootte. Na dat aan deeze Patient, driemaal ’s daags , vier Pilletjes met een Aftrekzel van Herenprys gege- ven waren, en men higr mede twee Maanden aangehouden hadt, was alles zagt en natuurlyk. Ook zeid’ de Patient, dat in de Lieffchen alle Zwelling weg was en dat zy zeer gemakkelyk zou kunnen gaan: hoe zy federt gevaren zy moeft men nog afwagten. nc 13. Ben jonge Dogter, van agttien Jaaren, hadt veele Jaaren gekweld geweeft met Ge- zwellen der Oorklieren , der Klieren onder de Kin en aan den Hals, zodanig dat de Hals dikker V. Drer. Bb 2 was 364 WAARNEEMINGEN OVER DE KRracr was dan het Hoofd. Dit liep uit op Kankeragti- ge Zweeren, met fterk Zweeten by nagt, ver- val van Kragten en Uitteering. Dewyl zy, we- gens de Nagepynen , nooit kon flaapen , moeft zy by avond Opzum gebruiken; by dag gaf men haar, % morgens en ’s avonds, drie Pilletjes, en leid? uitwendig een Stooving op, van Crcuta. Den agtften dag begon de Patient zonder ’ gebruik van Op:um te flaapen : ook was het Zweeten by nagt minder fterk. Van den veertienden daf af, werden ’s morgens en ’s avonds vier Pillen inge- geven; op den vier-en-veertigften waren eenige Zweeren toegeloopen: zy heeft haar kragten we-= der en gebruikt nu deeze Pilletjes al in de vyfde Maand; de overblyvende Knoeftigheden vermin- deren allengs en alles belooft een langzaame doch niettemin volmaakte Geneezing. 14. Op den ra September 1759 kwam by hem een Vrouw van veertig Jaaren, met een Verhar- ding in het regter Borft. Aan deeze werden drie- maal ’s daags drie Pilletjes gegeven , en in drie Weeken tyds was meer dan de helft van de Scsr- rhus verdweenen: toen zy vervolgens nog een geheele Maand met de Pilletjes aangehouden had, was de Sesrrhus naauwlyks zo groot als een Ey. De Doktor fchreef haar een Purgeermiddel voor en gaf haar nog Pilletjes voor een geheele Maand; hy verwagtte haar met verlangen terug , doch zy is niet weergekomen,. 15 VAN DE SCHEERLING oF Dorre Kraat. 365 15. Een Man van drie-en-vyftig Jaaren was de Manlykheid zeer gezwollen en verhard, met ver- fcheide Kankeragtige Uitwaffen; het Balzakje met open Zweeren doorvreten: de flinker Tefti- kel, geheel ontbloot, hing Kankreus uit het Scra- tum, ter grootte van twee Vuiften.. Hy viel dikwils, uit zwakheid , in Flaauwte. Men gaf hem dagelyks anderhalf Once Kina, maar, de- wyl hy den vierden dag ze niet meer wilde ge- bruiken, en’er geen baat by vondt ‚ gaf men hem driemaal ’s daags zes Pilletjes, met een Stooving van Cicuta. _ Dien zelfden avond verminderde de Pynlykheid en de elendige Man raakte van zelf in flaap: ’s anderendaags fcheidden ?er veele rot- tige brokken af; de Mannelykheid flonk en ’er was niet meer zo groot een Stank by: den vier- den dag openbaarde zig in alle de Zweeren goe- de Etter; de Teftikel was kleinder en zagter:de Patient fliep zonder Ruftmiddelen en kreeg luft tot Eeten. Met deeze Pilletjes en Stooving , derhalve, tot den dertigften dag aangehouden hebbende, was het Scrotwm geheel genezen , de Zweeren van de Penys veel kleinder en zuiver. Dagelyks, egter, werdt hy met een ongemak- kelyke Jeukt over zyn geheele Lyf geplaagd : des, de Geneezing verder met Middelen tegen de Ve- nus- Ziekte woleindigd is geworden. 16. Een Vrouw van zes-en-dertig Jaaren hadt, aan de flinker zyde van den Hals, twee Fiftels of Pypzweeren, die naar de Tong, het Borft- V. Deer. Bb3 been, 366 WAARNEEMINGEN OVER DE Krat been, en-verder tuffchen den Slokdarm en Lugt-- pyp, doorgingen, zig in de geheele Borft ver- fpreidende , en voorwaards tot aan de Kolk van *x Hart , agterwaards tot aan de Lenden toe, doordringende. Na het beproeven van verfchei- de Middelen, zes Maanden lang, heeft men de geheele Hals en Rug bewonden met een Stooving uit Cicuta,en een Ínjektie van het Aftrekzel der- zelve gebruikt, voegende daar nevens, ’s mor- gens en ’s avonds, zes Pilletjes. Den eeríten Dag verminderde reeds de Pyn zodanig, dat de Patient zonder Ruftmiddelen flaapen kon: den tienden Dag hadt zy het zeer wel , en alles fcheen zig naar de Geneezing te fchikken. Den veer- tienden Dag konden ’er naauwlyks meer dan twee Oncen ingefpooten worden, daar men in den beginne wel zes Oncen noodig hadt. Toen klaag- de de Vrouw over fpanning in de Rug, hitte aan het Borftbeen en droogte in de Keel: des men in plaats van t Aftrekzel der Crcufa de Injektie nam van Garften-Water met Honig van Boozen, en binnen agt Dagen was alles genezen. 17. Een Man, die uit een opgeftopte Derden- daagfe Koorts een Verharding gehouden hadt van een Span lang en een halve Sfan breed , aan % voorfte deel van ’t Abdomen hangende, is door de Pilletjes alleen, met nu en dan eens een Pur- geermiddel daar tuffchen gebruikt, binnen vier Maanden tyds in het Hofpitaal genezen. Twee dergelyke Gevallen heeft hy in het Hos- } pie \ VAN DE SCHEERLING OF Dorre Kerver. 367 pitaal gehad, in welken de Geneezing met deeze Pillerjes by uitftek wel geflaagd is, In het eene hebben zy een Verharding van de Lever ontbon- ‘den en de Geelzugt, daar uit gefprooten , ver- dreeven , onder * gebruik van rykelyk Melk- wey. Als de Milt na de Afgaande Koortfen uit- zet en andere Middelen niet helpen , dan doen deeze Pillecjes weinig tot de Geneezing. 18. Een Man van vyftig Jaaren, die , van een heete Ziekte herftellende, de Staar kreeg in bei- de zyn Oogen , werdt binnen twee Maanden met deeze Pilletjes genezen. 6 ig. Een Meisje van twee-en-twintig Jaaren, welke de Staar begon te krygen in beide de Oo- gen, heeft, onder het gebruik der Pilletjes, in derd’halve Maand het Gezigt wedergekreegen en de Staaren zyn geheel verdweenen, zo dat zy weder netjes kan naaijen. ao. Een Vrouw van vyf-en:twintig Jaaren hadt een Kropklier ‚die niet alleen het kare van den Hals befloeg „maar ook doordrong in de hollig- heid van de Borft. Dit Ongemak verdween, onder het gebruik van de Pilletjes, in den tyd van vier Maanden , door Verettering en Oploffing, en te gelyk werdt een diepe vuile Zweer aan de flinker Dye, daar men een half Jaar te vergeefs-met an- dere Middelen aan gewerkt hadt, tot bier ge gebragt. Hier by meldt de Autheur , hoe van drie Zus- V. Deer, Bb 4 Kers à 368 _ WAARNEEMINGEN OVER DE KRAGT ters, waar van twee door de zwelling en ver- harding der Halsklieren verftikt waren gewor- den, de derde door den Heer Baron vAn S wre- TEN, met deeze Pilletjes , tot herftelling is ge- bragt. Hy voegt ’er by, welk een uitneemende uit- werking van deeze Pilletjes de doorlugtige Ge- neesheer KrsrTLEr ondervonden heeft, zonder eenig kwaad Toeval; niettegenftaande hy dage- lyks, aan zyne Lyderes , dertig Pilletjes, van twee Greinen ieder, had laaten inneemen. In het Krygs-Hofpitaal heeft de zeer geleerde Heer JoANNEs KoLLMAN, met deeze Pilletjes en een Stooving van Crcuta, een groot Schirrheus Gezwel van de regter Oorklier , dat naar de Kan- ker helde, in eenige Weeken byna geheel doen verdwynen. Josrrnus Pöcx, Doktor te Weenen „ hadt in een Adelyke Dame een verholen Kanker, in beide de Borften, welken zy drie Jaaren hadt ver- borgen gehouden , genezen. Onder het gebruk der Pilletjes van Crcuta werdt, na verloop van twee Maanden, de hardheid der Borft verdeeld in kleine Klompjes, die met het ingeeven van „een Purgeermiddel verdweenen zyn en de Awel- ling der Borften verminderde kennelyk. „Maar in den gewenfchten voortgang van deeze Proefnee- ming kwam haar een heete Ontfteekende Ziekte over, die van een doodlyk gevolg was. „Het Bloed, VAN DE SCHEERLING of Dorre Kerver. 369 Bloed, in deeze Ziekte verfcheide maal uit de A- der getapt, is altyd Spekagtig geweeft: weshal- ven niemand behoeft te vreezen, dat deeze Pil letjes het Bloed in een dun rottig Vogt verande- ren zouden. Deeze Dame heeft, verfcheide Weeken lang, dagelyks dertig Pilletjes ingeno- men en nooit over iets kwaads geklaagd. De Chirurgyn van ’t Stads Hofpitaal , Fer pi- NANDUS LirBer, heeft met deeze Pilletjes ook verfcheide Proeven in ’t werk gefteld , op Knoeft- gezwellen en Kankers van de Borften en *t Aan- gezigt, als ook in verfcheide Kwaalen der Oogen. Voor % laatft brengt de Heer Srörcx de His- torie by van een Vrouw van dertig Jaaren, die federt eenige Jaaren eene Verharding hadt in het {linker Borft, hellende naar de Kanker. Deeze driemaal ’s daags drie Pilletjes ingenomen hebben- de , zo bedaarden haar Pynen binnen weinig Da- gen, doch de Scarrfus bleef onveranderd. Hy vermeerderde de Gifte van de Pilletjes , traps- wyze, tot dat zy ’er agttien ’ daags innam, en hieldt daar mede aan tot in de elfde Week , doch vondt nog geene verandering in de gefteldheid van * Gezwel. In de dertiende Week, egter , be- gon de Scsrrhus zagt te worden, in Klompjes van een te fcheiden en zo fchielyk te verfimelten, dat der, na verloop van tien Dagen, naauwlyks meer dan een twaalfde deel van overbleef , en dit wei- nigje was op ’t gevoel week en Papagtig. Uit dit alles heeft de Schryver eenige Gevol- V. Deer. Bb 5 gen 370 _WAARNEEMINGEN OVER DE KRracr gen afgeleid; naamelyk: dat het Sap van de Dol- le Kervel, in redelyk groote veelheid, onfchade- Iyk , van alle Temperamenten , Ouderdom en Sexe, kan worden ingenomen: dat het de Af- fcheidingen of Uitwerpingen niet van ftel helpt: dat het de Verhardingen en Knoeftgezwellen op- loft, den Kanker paalen ftelt, de fcherpe Vog- ten verbetert , de Pynen flilt, de Zweeren en Pypzweeren geneeft, de Gezwellen door uitwen- dige oplegging verdryft, de beginnende Staaren doet verfmelten of ten minfte derzelver voortgang verhindert; enz. Vervolgens worden ’er eenige Waarfchouwin- gen by gevoegd, omtrent de Zaaken, die van de genen, welken een Knoeftgezwel of Kanker hebben, in agt genomen moeten worden: het vermyden naamelyk van alles , wat in- of uitwen- dig dit Ongemak kan prikkelen of tergen, vooral de ftyve drukking der Ryg!yven. De Onder- vinding heeft hem geleerd , dat deeze Pilletjes in de Borftkwaalen geenszins hinderlyk zyn, noch de Uitloozing van Rachels beletten, maar veel- eer bevorderen. Hy geeft als Bedenkingen op: of men niet, wanneer de Pilletjes wat traag {chy- nen te werken , derzelver werking zou kunnen bevorderen met dagelyks aan de lydende deelen den warmen Damp te brengen van een Afkookzel van dit Kruid; of liever een Pap van hetzelve? Doch, zegt hy, daar zyn Patienten , die niet verdraagen kunnen, dat hetzelve op de bloote l Huid VAN DE SCHEERLINGOF Dorre Kerver. 37î gelegd worde: zou het dan niet beter zyn, die eerft te bedekken met een Pleifter van Loodzalf en dan met zulk een Pap te ftooven? Zou het nier voordeelig zyn, terwyl men de Scerrhus nog mag prikkelen, het Emp/. de Crcuta, de Labdano of de Galbano, daar op te leggen? enz. Op ’ allerlaatfte zegt de Heer STÖRrCK, tot befluit van zyne Verhandeling , dat men, indien uit het gebruik iets kwaads mogt ontftaan , naauw- keurig onderzoeken moet, of zulks ook uit de groote hevigheid van het Ongemak, uit een mis- flag door den Lyder of de Oppaffers begaan , of iets dergelyks, heeft kunnen voortkomen; voor- enaleer men het Middel als fchadelyk en verdert- lyk veroordeele. V. Deer, VER- VERHANDELING OVER DE STAART-STER, +7 van het Jaar 1759: Dienende tot bewys, dat het de zelfde Komeet is geweelt, waar van de wederkomt door HarLeEy was voorzegd: DOOR DEN HEER DER LT NRE N BEER WL Lid vande Hollandfche Maatfchappy der Weeten- Jchbappen te Haarlem. SEEEEENEESLEEEEEIEEEEEES Lhoewel ’er een groot onderfcheid is ge- weeft, zo in de Schyngeftalte , als in de Schynbare Loopwegen van de Staartfierre , die men in de Jaaren 1531, 1607, 1682,en 1759 ge- zien , en met wat meer oplettendheid dan in vroeger tyden waargenomen heeft, en dat die in het laatfte Jaar wat langer is weggebleeven , dan veele zulks hadden verwagt, nogtans is ’er geen twyflel aan, of het zyn geen byzondere, maar een zelfde Komeet geweett. Immers de Geleer- de Heer Harrrey, het voetfpoor van den groo- ten verbeteraar der Natuur- en Wis-kunde , den Heer VERHANDELING OvER DEN KOMEET VAN 1759. 373 Heer Newron, volgende , heeft al gezien en „voorgefteld , waarom deeze Komeet miflchien niet eer , dan in % laatft van % Jaar 1758 , of in het begin van 1759 ,zou wederkomen , zoals ’t gefchied is (*). Onze beroemde Tydgenoot, de Geleerde Heer Crairaur te Parys, het al te vroegtydig en vergeefs uitzien van verfcheide Sterrekundigen naar de komft van den Komeet bemerkende , heeft, op de zelfde gronden als de Heer NrEwTon;, dit ftuk ernftiger aangegreepen en ondernomen, om dat geen, ’ welk Harrrvy aan de naakome- lingen tot een Proef op de waarfchynlykheid van zyne gedagten had overgelaaten, tot een groo- ter naauwkeurigheid te brengen , en de tyd, wanneer de Komeet te voorfehyn zoude moeten komen , veel naader te bepaalen ; dit heeft hy door een moeielyken arbeid met het maaken van veel famengeftelde en aannaderende Rekeningen zo verre gebragt, en een befluit gemaakt , dat de Komeet omtrent het midden van de Maand April tot zyn nabyheid aan de Zon zou moeten komen 3 met die byvoeging nogtans, dat eenige kleine ontglippingen (die de Rekenwyzen hy Na- dering onderhevig zyn) en nog eene kleinigheid die wegens de kortheid van den tyd nict bere- kend (*) Tables Aftrom. de Mr. Hauury, par Mrne LA LaNpr, pag. 56. als ook het IL. Deer deezer Verbanr gel. Bladz. 496. V, Deer 274 VERHANDELING VAN D. Krinkenpene kend was, wel een Maand onderfcheid in de voorfchreeve tyd zou kunnen veroorzaaken; ge- lyk te zien is in een Memorie van dien Heer; gedrukt in het Sfournal des Sravans voor de Maand Sfanuary 1759» pag. 92. Ec. De uitkomft heeft doen zien dat de uitrekening van den Heer Crarraur niet boven eene Maand van de waär- heid zy afgeweeken. Het is veel gevorderd, en heeft een byzonde- re oplettendheid en geduld vereifcht , om een zo lange en ongelykheid onderhevige Periode , in een Ellipsfchen Weg die byna viermaal grooter langte dan breedte ‘heeft, tot op een megenhon- derdfle gedeelte naa te bepaalen, door de W etrn van de Werking der Zwaarte-kragt, waar mede de Zon en al de Lighaamen, die in het Zongeftel omloopen, begaafd zyn, en waar door meeft alle de Schynbare ongelykheden in de beweeging der Planeeten worden voortgebragt. Men mag zeg- gen, dat de Theorie van deeze Komeet reeds zo naa bepaald is als die van deu Planeet SATURNUS; want de Geleerde Heer Harvrev heeft aange- merkt, dat de omloopstyden van dien Planeet meer dan dertien dagen fomtyds verfchillen, bet welk ook omtrent het negenhonderdfle gedeelte van zyn geheele Periode uitmaakt : en miffchien voor dat deeze Ecuw ten einde is, of eerder, zal men de wederkomft van deezen Komeet op drie dagen of nader kunnen bepaalen,en zyn Schynbaren Loop door de Vafte Sterren aanwyzen. Door 4 Sr OVER DEN Komt VAN ?T Jaan 1759. 35 „Door %t geene hier na volgt, zal de Onover- ekomfiieheid van den Schynbaaren Weg, en de overeendomft van den Wuaren Weg ‚dien de Ko- meet in de vier bovengemelde Jaren geloopen heeft, befpeurd. worden. In ’% Jaar 1531, in de Maand Auguflus, heeft APIAN us die Ster waargenomen, en dezelve in tien dagen zien loopen van de Sterren, die nu met de Alesne Leeuw worden afgebeeld, tot omtrent het einde van den Noorder Vleugel der Maagd; Hy heeft ons de Aantekeningen van zyne ae» neemingen nagelaaten „ en daar door veel dientt ter ontwarring van het Komeergeftel toegebragt 4 ‘tgeen in de voorige tyden niet gefchied is. In ’ Jaar 1607 heeft Kerrer en anderen die Ster in de Maanden September en Oktober waarge- nomen bien dezelve in dertig dagen zien loopen van de regter agterpoot des grooten Beers, door den Beeredryoer, tot omtrent het regter been van den S/angedraager. In ’ Jaar 1682 hebben FLAMSTEED, He- VELIUS, en meer andere Sterrekundigen, deieh Komeet meer dan twintig dagen waargenomen in Auguflus en September, en in dien tyd zien gaan van de Kop des Mesen Leeuws, door Hasr van Berenice, tot by den Noordervoet van de Maagd. Eindelyk, in de Maand December 1758, is gn Komeet weder zigtbaar geworden , en naby Dres- den eerft gezien, vervolgens te Parys in Sanuary V. Deer, 1759; 376 VERHANDELING vAN D. KLINKENBERG 1759, door M\. Messier, en daar na op ver fcheide plaatfen tot in het laatft van Mey, en dus den tyd van ten minften vyf Maanden lang, in welken die Sterre felhynbaar geloopen heeft van tuffchen de Beelden van den Ram en van de V4s- Jehen, door den Waterman en den Staart van den Steenbok; voorts door den Staart van de Paauw en den Zurder Driehoek „door het Kruys , en de Ag- terpooten van den Paardman, en door den Wa- terflang tot naby het Sextant van Uranza , daar dezelve is verdweenen. Dé drie eerfte Schynbare Loopwegen zyn zo veel niet met malkaar verfchillende als deeze laat- fte met de anderen. De Komeet is toen op gantfch andere tyden in het Perihelium geweeft, waar door dat verfchil is voortgekomen: in de drie eerfte Jaaren is de Komeet fchynbaar met het vervolg der Zodiaktekenen benoorden de Eeliptsca geloopen, en in ’ laatfte Jaar direkt daar tegen aan, en meeft verre bezuiden de Eclipt:ca. Een groot onderfcheid, doeh waar van hun, die het Syflema der Komeerenbefeflen , de Reden volko- men bekend is. De Parabolifche Weg van den Komeet, uit de Waarneemingen in de vier byzondere faaren opge- maakt, heeft een genoegzaame overeenkomft , ge- lyk inde volgende vergelyking blykbaar te zien is, Jaa- d ht nn See 7 £ 4 is EF E A Ji NI | Oe Hijs: Nn ge ee 15 Q Des Homéets \ FM \ Rr meld 7 mw ) 0 Óvert DEN Komerr VAN ’T JAAR 1759. 377 Faa. Plaats van (Diftan- | Plaats van Inclinatie, Tyd der ‚De vér. ven \bet Peri- |tfe in 't|de Noord- |van des |komfl in ’tifchillen- beliùm. |Perib. |knoop. Kom.weg.|Peribe- [de Peri- van de lium. > Joden, on. T.Gr.M.S. T.Gr. M.S.|Gr.M. S.{D. U. M.{ Dagen, Sept. el 10.1.39. Ó/.56700 |I.19.25. O|I7-56. O MEET 278! 1607|ro 2.16. 058680 |1.20:21. o|17. 2. O[26- 3-5 nr a —273525 1682|10.2 52.45|.58328 |T 21.16.30 |17.56. o |!4- 7-48 $ _ 3 de Maas —27938,5 1759'Io.1. 6.241.59707El124. 7 204117.28,55:113-10-114 In allen 1s de Waare beweeging tegen 't vervolg der Tekenen geweeft (*). De vergelykingen van de berekende met de waargenomen Plaatfen van FLAMSTEEDs door den Heer HAurry, vind men inhet Werk van ‚den Heer STruvrcxk, Korne Befchryving van de Komeeten, bladz. 280; de laatfte is myn bepaaling uit de Waarneemingen van den Heer pr LA CaiLLe, en naar Zyne Zons Tafelen opgemaakt. Volgens die bepaaling vind ik de onderftaande vergelyking van de berekende met de waargeno- men Lengten en Breedten van den Komeet. 4o. (*) Zie over de drie eerfte Verfchyningen HALLE Yr, STRUYCK, BARKEN, En DE LA LANDE. V. Deer. Cc 378 VERHANDELING VAN D. Kuinkensero, Ao. 1759. (Berekende (Waarge- —_\Diffe- | Bereken- \Waarge- Diffes Middeltyd |Lengte. _[momen rentie. |de Breed nomen _ |rentie. der Waar- Lengte. fe ten _|Beeedte neemingen B Zuiden. |ten Zui- te Parys. den. — D.U.M.S.| Gr.MS.| Gr.M.S.) M.S.Gr.M.S.IGr.M.S.| M.S. Ayril. | - v5-rb de 212420.5I. 78#20.51.42)=0.25| 5. 7.46] 2. 8,27|—o.4t 30- 9.11.32 NY2Ó 47-17 34 39. 4 Mey. ril 9.23.19|—22.30.20 MM 22.314 — 1.20 $1.25.40 31.26.32 —0.52 3: 9-3 3517-1112 —17.10.429 0.30 26.48.59 26.47. 51.54 5. 8.50.22|—14. 1.48j— Id. 1.35j+ 0.13/23.42.15/23.41.55 Fo.20 6. 9.40.17|—12.52. 7/—12.53- O|—0.53/22.28-14|22,26.20 4 1.54 8. 9. 6. 9|III2.57|— INI. Oft 1.57/20.36.12 20.36.25 0.13 9. 9. 1-36/—10.35. 3}—10.33. st 1.58/19.50.37/19.49.45 +Fo.sz 2. 937 5 \ 3 — id 919.40-F1.49 18. 2.40|18. 2. 5tC.35 14. 8.5257|— 8.36.55) — 8.35.20 1 35/17. 9 4S|17. 8.25 + 1.20 15. 9. 1.57|-— 8.22.39 — 4.21 5O*FO.49|16.46.29}16.46.20 dro. 9 16.10.36.58|— 8. 9.53'— 8. 8.40 + 1.13|16.24. 8|16.22.33 + 1.35 17. 9-38-59/— 8. O12 — 7.59 48 HO 2416. 5.45[I6. A.55t 0.50 18.10. 8. IJ— 7.51.34 — 7.50:20F 1.14|15 47-48(15.46.22P 1.26 20. 9:29. Sj— 7-38:57 — 7.38.20 40.37|15.I7. 2|L5.16 18 to.44 ar. 9. 6. 9l— 71-34-24 — 7.35-22—0.58/I5. 3-20(I5. 4 oj—o A9 22. 9.49-13|— 7-30 42 — 731.25 —O 43|I4 SO. 21449-30032 23. 95547 7.28. 3 7.28.42 —O 39|14-37.57|14.37. JO OHT EA. 9-30:22— 7.26.17 — 7.26 5O—O0.33|14 26.54|14 26.56 —O, 2 25. 9.49.28)— 7.25.15 — 7.24.46+0.2914.IS.I4[I4.16: Osko.14 26. 9:53. 4j— 7e24-56 — 7-25.30—O0.34 14: 6.20[F4.- 7. 7|—O 47 27-10, 0.40) 1.25:17 — 7-25:53—O 36 13.57. O|T3.57. Bj—0. 8 28.10. 9.47 — 7.26-14— 7.26.32 —0.18 13.48.1413 49. O—0.4G De aftekening van deezen Parabolifchen Weg faat op Praat XXXVII Fyg. 2 , welke vergely- kende met Fig. 3. op Praar XIX. in het Twee- de Deer dezer Verhandelingen, zo zal het gerin- ge verfchil tufchen de Parabolifche Wegen in de Jaaren 1682 en 1759, duidelyk gezien worden. De Waarneemingen door Arranus in ’t Jaar 3531 op deezen Komeet gedaan, door den Heer Har- over DEN Komeet váN °r JAAR 1759: 379 Hauzer zeer gebrekkelyk, en ten minften één Graad in Lengte, en & Graads in Breedte ver- fchillende bevonden zynde, zo was?’er geen kans om daar door een Ellipufchen Weg te vinden 4 die met de Waarneemingen beter dan de Parabo- lifche Weg overeen zoude komen. Hy was eg- ter van gedagten , dat als men de Periode op 75 Jaaren, en dienvolgens de helft van de lange Dia- meter der Ellips op 17.7845, den afftand in % Perihelium 0.57993 ‚ de Noordknoop in Taurus 15 Gr. go Minuuten , de Inclinatie 17 Graden , het Perihelium 1 Gr. 12 Minuuten in Aguarsus fielde, en dat de Komeet op den 26 duguflus , Nieuwen Styl, des morgens ten 7 uuren in ’t Pe- rihelium zy geweeft; dat dit het beft met de Waa- re Weg en met de Waarneemingen zal overeen= komen (*). Door de Waarneemingen van LONGOMONTA- nus en Keerer „in * Jaar 1607 op den Komeet ge- daan, is de Heer Hairey veel nader gekomen. Hy heeft uit hunne Waarneemingen de volgen- de Elliptifche Stellingen gemaakt, en daar op al de Waarneemingen met zyn Uitrekeningen ver- geleeken. De Periode ftelde hy op 76 Jaaren, en de halve lange Diameter in evenredigheid ook grooter ; den afftand in het Perihelium 0.58507 van de Zon; de Noordknoop 17 Gr. 48 Min. 40 Sek. in (*) M. pr La Lanpze Tab. Aflr. de M. Halley, pag. 59. V. Dezs. Ce à 380 VERHANDELING VAN D. KLINKENBErG, in Taurus, de Inclinatie 17 Gr. 20 Minuuten, het Perihelium 1 Gr. 3o Min. 4o Sekonden im Aguarsus , en dat de Komeet in ’ Perihelium is geweeft in dat Jaar den 27 Oktober, Nieuwen Styl, ’s voormiddags ten 9 Uuren 42 Minuuren; waar door hy het grootfte Verfchil tuffchen de Waarneemingen en de Uitrekeningen vond, in Lengte 34 Min. 43 Sekonden, en in Breedte 24 Min. ro Sekonden; het kleinfte Verfchil in Leng- te r Min. 15 Sekonden, en in Breedte 3 Min. 15 Sekonden (*). De zelfde Komeet was in ’t Jaar 1682 door Framsteep naauwkeuriger dan ooit te vooren waargenomen; waar door de Heer Harrer den voorfchr. Paraboltfchen , en naderhand den El/ipt:- Jehen Weg veel nader dan uit de voorige Waar- neemingen heeft kunnen bepaalen. Volgens den gevonden Parabolifchen Weg, de Waarneemin- gen van Framsreep met de Uitrekeningen verge- leeken zynde ‚ zo was het grootfte Verfchil in de Lengte maar 3 Min. 49 Sekonden , en in de Breed- te 3 Min. 42 Sekonden. Uit de zelfde Waar. neemingen maakte hy de volgende Elliptifche be- paaling. Een middelgetal , uit de twee voorfchr. Perio- den neemende , was 75} Jaaren, en dienvolgens de halve lange Diameter van de Ellips 17.8635; de Diftantie in het Perihelium o.5825; de Incli- | natie (*) ’t Zelfde Werk, pag. 53. GVER DEN KOMEET VAN °r JAAR 1759. 381 natie 17 Gr. 42 Minuuten ; de Noordknoop 20 Gr. 48 Min. in Taurus; de plaats van ’t Perihe- lium 1 Gr. 36 Minuuten in Aguarzus, en dat de Komeet in % Perihelium was geweeft den 15 Sep- tember „Nieuwen Styl, ’s voormiddags ten g Uu- ren 22 Minuuten; cn hierop vondt de Heer Har- rey het grootfte Verfchil met de Waarneemingen en de Rekeningen, in de Lengte 2 Min. 24 Se- konden, en in de Breedte 2 Min. 48 Sekonden (*). De Komeet federt den 94 of a5 December 1758, en in Sanuary, February en Maart 1759 ,-door eenige Sterrekundigen gezien zynde , gaf zyn fchynbare Loop aanftonds te kennen, dat het de- zelfde was, dien men verwagtte. In deeze Pro- vinciën heeft men hem, zo veel my bewuft is, voor den 3o April niet gezien. Zyn verblyf in de Zonneftraalen , en voornamelyk de afdaaling naar het Zuiden, heeft de zigtbaarheid van den Komeet eenigen tyd bezwaarlyk en voor de Eu- ropeërs onmogelyk gemaakt. «… Op den 29 Apr4/ was de Hemel des avonds redelyk helder, ech- ter. kon men toen wan den Komeet niets gewaar worden, niettegenftaande. het daar na gebleeken is,dat dezelve dien avond „ ten half negen Uuren, circa 2 Graden in het Zuiden boven. den Horifoat heeft moeten ftaan: want ten 9 Uuren was zyn Zuider Declsnatie circa 36 Graaden , en de As- cenfia reta omtrent 164} Graaden , de Zuider t Ho- (*) ’t Zelfde Werk, pag. 41 — 46. V, Deer. Cc 3 hz 382 VERHANDELING VAN D, Krmxensene;, Horifont in ’s Hage 37 Gr. 56 Min. beneden den Equator gedaald: zo dat de Komeet toen even voor negen Uuren heel naby den Horifont geftaan , en de Dampen, en wat dies meer is, de zigtbaar- heid verhinderd zullen hebben. Maar den avond daar aan volgende zag men den Komeet, zo dra het Dagligt genoeg verdweenen was, een weinig beweften ’t Zuiden, ten minfte ro Gsled bo- ven den Horifont : welke fchielyke verandering van Standplaats en de fchynbare Loop in een dag of twee daar aan volgende, met voorheen gedaa- ne Afpaffingen heel na overeenkomende, hield ik „my verzekerd, dat het de zelfde Komeet moeft weezen, die in *t Jaar 1682 de laatfte maal was gezien. Na dat ik, tot den ar Mey, de Standplaats van die Sterre verfcheide maalen had afgemeeten , heb ik daar uit een Parabolifche bepaaling gemaakt , en by Afpafling gevonden: de Komeet in % Peri- helium den 14 Maart, ’s morgens ten ro Vuren; de afiland in ’ Perihelium 0.59 ; de plaats van % Perihelium inde Reline o& Gr. in Aguarsus; de daalende Knoop 2o; Gr. in Scorpzo; de Inclinatie 19;Graden, ende Koerstegende ordeder Tekenen. Hetzelve door Rekeninge verbeterende, vond ‘k den Komeet in ’t Perihelium den 13 Maart „’s namiddagsten 9 Uuren 13 Minuuten ; den afftand mn’ Perihelium van de Zon o.6oo2; *t Perihelium in des Komeets Weg o Gr. 43 Min. in Aguartus; de daalende Knoop 23 Gr. 46 Min, in Scorpto , en oven pen Komeer vAN?*r JAAR 1759: 383 en de Inclinatie 17 Gr. 41 Minuuten ; maar dee- ze bepaaling met anderen van myne Waarnee- mingen, Is 2, tot 4 Minuuten verfchillende , “ heb ik daar geen nadere Calculatiën op gemaakt, voor dat my de Waarneemingen van den Abt DE LA Carre door den Heer STRUYCK zyn toe- _ gezonden (*), waar door ik den voorfchreven Pa- rabolifchen en den hier na volgende Elliptifchen Weg berekend hebbe. Ik heb de laatfte Periode van 279365 Dagen voor den Omloopstyd genomen , en dus het vol- gende gevonden. De halve lange Middellyn van de Ellips 18.0184670 De halve korte Middellyn 4.5462825 Den afftand in het Perihelium. van de Zon o.5829726 Den Komeet in ’t Perihelium op den Middeltyd van Pa- rys, Nieuwen Styl, den 13 Maart 1759, 's morgens ten 1 Uur 7 Min. 35 Sekonden. De Inclinatie van des Komeets met de Zons Weg 17 Gr.4o Min. 5 Sek, De Klimmende of Noordknoop in Taurus __23 Gr, 45 Min. 36 Sek, Den hoek tuffchen de Noordknoop en ’t Perihelium 110 Gr. 26 Min. 175 Sek. En de plaats van ’t Perihelium in 7 Aquarius “___3Gr. 19 Min. 18 Sek, Den Loop tegen de order der Tekenen, Vers (*) By Miffive van 5 July 1759. V, Deen Ce 4 334 VERHANDELING VAN D. Kumkensero, Verderde Zons plaatfen en afftanden, even als by de Parabolifche Rekening , gebruikt hebbende , heb ik de vergelyking van de Waarneemingen met de Uitrekeningen „ op de voorfchreeven tyden , aldus gevonden. A. 1759. EON Waarge- |Differ;Bereken \Waar- Differ, Middeliyd \Lengte. _ \nomen in deZ. |gen. Z. lin der Waar- Lengte. _|Leng- |Breedte. (Breedte. |Breed- neemingen té. * ie, te Parys. D.U. M.S{ Gr.M Sel Gr.M.S.l M.SIGr.M.S|Gr.M.S.| M.S, April. dn 13.16.12 212420 ST. 8 2520.51.42{—0 zal 2. 7.46| 2e 8.27} —O0. 41 26. 5. 735 214 2 48. 5 44 27. 7e 7-35-2855. 8 48.14.26 29. 9. 7-35i—. 2.56.11 38 37 48 es 9-37-35, 26.40.35 3435: 5 ey. I. 9.23.19 —22 29. 9 W22 31.40 —2.31,31.25.33 JI. 26.32, —0.59 BO 3,357: IO 24 —17.10.42 —O0.18 26.48.55 26 47. sr. go 5. 850.22) 14 Ï. 714. 1.35 —0.28123.42.15123.41.55"k 0.20 6. 9.40. 112 51.30 —12.53 O—1.30 22.48.14|22.26.20 4 1.54 8 29. 6. 91112 1611. Li OM te a 16,20.36.21/20.36.25— o. 4 9. 9. IT 36/—10.34.341—10.33. s"t+ 1.29 19.50.38 19.49-45/st 0.53 12. 9.37.58|— 9-12. 7 9 1040+1.27 18. 2.411. 2. sto. 36 14. 8.52.57|— 8 36.35 — 835-204 1.JS|17. 94717. 8.25 + 1.22 I5. 9 TSH 8-22. zij 8 21.5ot0.31|16.46 3I| 16. 46.20,+ 0. TT 16.10,36.58,— 8. 9.37/— 8. 8.40, +Q.57/16.24.10}16.22.33jt 1.37 17. 9 38 59 7.59.58 — 5 + 0.52 18.10. 8. il 7.512 20. 9.29. 7-38.47 | — 21. 9. 6. A= 71-34-15 — 22, 9.49.13 — 7 30 Un 7 7.50.20} 1. I|15.47.50 7 7: 7. 23. 9.55 AT 7-27:51j— 7: 7 Ze 7. 7 7 „38.20l 0.27|15.17- 3 35.22}—I. 7|15. 3 22l15. 4/ O|—0.38 21250511449 57 14-49. 3Ort 0.27 28.42|—O.45| 14 37-57{14-37-IOpt 0.47 26.50}—0 37 14.26 54 14,26.56/—0. 2 2 2 2 2 59.48|}+o.1ol16. 5.47/16. 4.55 5 5. 46.23 1.28 15.16 18/0 45 24. 9.30 2— 7.26. Sir 25. 9.40.28) 7-25-12— 26. 953. Af— 7-24 55T 27-10. Q.4O|— 7 25.17|— 28.10, 947 — 7.26.16 A 46l+0.26 14.16.14 14.16. O)FO 14 5.30/—0.35 14. 6.20 14, +7. 7047 5-53}—O 36 13.57. 013.57. 8[—O- 8 26.320,16 13.48.13 13.49. O'—O0.47 Al OvER DEN KOMEET VAN ’T JAAR 1759. 385 _ Alhoewel, volgens deezen Elliptifchen Weg „de Waarneeming op den 1 Mey 2 Min. 31 Sekon- den verfchilt'’, en.dit volgens de Parabole min- der is, nochtans zal , alles door malkander geteld, het Verfchil in de Ellips minder zyn , dan in de Pa- rabole. * Ik heb den Elliptifchen Weeg, benevens de Kringen van de Aarde , Mars, Jupiter en Satur- nus; met derzelver Standplaatfen op verfchillende tyden , in Frguurr, PrAar XXXVIL, hier by gevoegd. Al het voorfchreevene toont zo veel overeen- komft aan , in de vier meergemelde Jaaren , dat ter geen redenen zyn om te denken, dat dit niet één zelfde. Komeet zoude zyn geweeft. Dat her Verfchil tuflchen den een en den anderen Om- loopstyd meer dan 580 Dagen is, kan ook tot geen bewys daar tegen verftrekken; dewyl men weet dat de Brekend van Saturnus „ en voornaamelyk van Jupiter, die veel zwaarder is, en den Komeet in % laacft van de voorgaande Pe- riode veel nader is voorby geloopen, dit kan veroor - zaakt hebben. De volgende Periode zal met de voorgaande wederom verfchillen ; swant fchoon de Komeet in dit Retoer lang zo digt- niet voors by Jupiter gepafleerd is, als in Juny , Fuly- en Au- guflus 1681 , nochtans zal de nabyheid , die de- zelve nu aan de Aarde heeft gehad , den Elliptifchen Weg weder eenigzins veranderd hebben. Op den 26 April 1759 is de Komeet het digt- V. Deer, Ce 5 Îte 336 VERHANDELING VAN D. KLINKENBERG, fte by de Aarde geweeft. Op dien dag ,’s namid- dags ten vyf Uuren, heb ik de Lengte en Breedte van den Komeet gevonden, als in de evengeftelde ‘Tafel is aangetekend. Deszelfs afltand van de Aar- de was toen 0.125:, dat is weinig meer dan één agtfte deel van desAardkloots Middel-afftand vande Zon. Op’t Jaar 1681, in de voorfchreeve Maan- den, heeft de Komeet niet nader by Jupiter ge= weeft dan ;2 deelen van den gemiddelde Aardkloots afltand, en derhalven'is zyn afftand van Jupiter toen omtrent 74: maal zo groot geweeft , als op den 26 April 1759 zynafltand van de Aarde was, Dewyl nu Jupirer omtrent 2oo maal zo veel z waar- te of ftoffe heeft als de Aardkloot *) , zo volgt, dat de werking van de Zwaartekragt der Aarde nu wat min of meer dan een vierde deel der wer- king van den voornoemden Planeet , ten tyde van zyn digtften fand by den Komeet in % Jaar 1681, zal geweeft zyn; maar de afftand , tuflchen Ju- piter en den Komeet , heeft toen zo fchielyk niet toe- en afgenomen , als nu laatft tufichen de Aar- de en den Komeet; het welk miffchien ook wel eenig verfchil in de bovengemelde werking der Zwaarte, of in de proportie van dien , zal. veroor- zaaken.. Dewyl de Komeet in dit Retoer veel verder van Jupiter is gebleeven, gelyk hy ook in (*) Zie de Heer ’s GRAVESANDE, GS 4163, Of STRUYCK Inleiding tot de Geographie, pag. 19, f OVER DEN KOMEET VAN ’r JAAR 1759, 387 in de naaftvolgende zal doen (zie Fig. 1.) „-za zal zyn Zwaartekragt zulk een merkbaare uit- werking op den Elliptifchen Loopweg van den Ko- meet in deeze Periode niet hebben. Indien de Pe- rioden beftendig. 76 Jaaren waren, dan zou derge- lyke nabykomft met Jupiter op het derde Retoer van den Komeet , dat is in 19 Omloopen van Ju- piter, voorvallen ; maar de Omloop beftendig om- trent 75 Jaaren zynde , dan zou zulks op het vier- de Retoer , dat is om de 25 Omloopen van Jupi- ter, gefchieden. Een ander Verfchynzel van deezen Komeet heeft veel verwondering aangebragt: naamelyk, dat de Staart, zo hier als op andere plaatfen in Europa, met geen meerder langte is gezien. Ik zou de fchynbaare langte, den 3o pril, niet meer dan op 1 of 1} Graaden durven bepaalen: het aanwaffende Maanligt en de fterke verwyde- ring-des Komeets van de Zon en van de Aarde hebben de zigtbaarheid der Staart vervolgens alle avonden doen verminderen, … Zeker Heer in het begin van pril 1759 te Surinamen , en de vol- gende dagen op Zee geweelt zynde, heeft my gezegd , en by aanduidinge te kennen gegeven, dat-hy de fchynbaare langte van den Staart aldaar, omtrent 1o Graaden heeft gezien. Het verfchil is evenwel nog groot met de Waarneeming van den Heer Picarp, die in % Jaar 1682 , den 99 r- gefaoden morgens , voor het opgaan van de Maan, V. Deen. da 338 VERHANDELING VAN D. KLINKENBERG, den Staart van den Komeet, omtrent ter langte van 20 Graaden, heeft waargenomen &). De byzondere Omftandigheden van tyd en plaatfe , enz. hebben zekerlyk een aanmerkelyk fehynbaar verfchil moeten veroorzaaken ; maar hetzelve daar door volkomen op te loffen, zal naar myn gedagten tot nog toe bezwaarlyk zyn. Om deswegen, was ’t mogelyk , eenige vol- doening te vinden „heb ik den tyd van de Maans opgang te Parys, op den 29 Auguflus 1682, des morgens, onderzogt. Volgens de Tafelen van Harvey vond ik des morgens ten een Uur de Zon 1m Virgo 5 Gr. 54 Minuuten; zyn Af/cenfio rea 157 Gr. 414 Minuuten; de Maan in Cancer 14 Gr. 35 Minuuten ; de Zuider Breedte der Maan 3 Gr.19 Minuuten ; haar d/cenfio reta 1o5 Gr. 27 Minuuten ; de Noorder Dec/ynatze 19 Gr. 23 Minuuten, en volgens dien de tyd van den ops gang der Maan te Parys, 54 Minuuten na middernagt. Toen heb ik op half één Uur Gn fappofitie dat Picarp omtrent dien tyd de Staart van den Komeet tot de bovengemelde langte ge- zien moet hebben) de Zons plaats berekend , en gevonden 5 Gr. 525 Min. in V#/go; zyn Afcen- fio reëa 157 Gr. got Minuuten; de Noorder De- clinatie 9 Gr. 224 Minuuten , en volgens dien op die (*) Moxnnier Hijt. Celefte, pag. 265. Item 't II. Deer dezer Verhandelingen, pag. 506. OVER DEN Komrer VAN *T JAAR 1759. 389 die tyd de Zons Azsmuth 8 Gr. 41 Min. beooften het Noorden; en zyn diepte onder den Horifont g1 Gr. 25 Minuuten; voorts op den zelfden tyd de _Komeets plaats , volgens de Parabole van Harrer gezogt; vond ik die ro Gr. 40 Min. in Leo met 24 Gr. 57 Min. Noorder Breedte, de „Afcenfio reûta van den Komeet 141 Gr. 56 Minuuten, en zyn Noorder Dec/tmatie 41 Gr. 22 Minuuten. Waar uit door rekening verder volgt, dat de Komeet toen boven den Horifont was omtrent 3 Graaden, fraande 17 Gr. 4r Min. beooften het Noorden: dat deftrekking van de Staart toen om- trent 13 Graaden van den Vertscaal-Cyrce/ naar het Ooften was overhellende: en dat Prcarp het verdwynende. uiteinde van den Staart ten minften ga Graden boven den Horifont van Parys moet gezien hebben, terwyl de Maan, een Ligtskragt van vier dagen hebbende , aldaar nog min of meer dan 6 Graaden onder de Kimmen was. Op den 30 April 1759, des avonds ten half tien Uuren, heb ik als vooren de Plaatfen van de Zon en Maan berekend, als ook de Afcenfio reta en Declinatie op dien tyd „ en voorts hetzelve van den Komeet naär den Elliptifchen Weg. Ik vond dat hier in’s Hage de Zon toen omtrent 40} Graa- den benoorden het Wetten, en omtrent 15 Graa= den onder den Horifont moeft weezen, bygevolg de Schemering nog niet geheel van den Hemel: dat de Maan, omtrent 3: dagen oud zynde; g: Graaden benoorden het Weften , nagendeg er V. Deen. Gr. 390 VERHANDELING VAN D, KrinkEnnEnos Gr. boven den Horifont ftond: de Komeet was toen ruim 18 Gr. beweften ’ Zuiden , boven den Horifont ruim g Graaden , en de direftie van de Staart zig verheffende 11 Graaden naar het Ooften opwaards, dat is omtrent 79 Graaden van den ‘Topboog naar ’t Ooften hellende. Verder heb ik in acht genomen de verfchillen- de afftanden des Komeets van de Zon en van de Aarde (zie Fig. gen 4); de eerfte is toepaflelyk op het Jaar 1682 , en de andere op 1759: In beiden betekend Z de Stand van de Zon; A. van de Aarde, R van den Komeet, van wiens Weg T het Perihelium is, en Y het zigtbaare uitein= de van den Staart , welks ftofdeelen zig waar- fchynlyk wel verder hebben uitgeftrekt , maar niet genoeg verligt zyn geweeft, of door andere belecfelen in onzen Dampkring verhinderd, om verder gezien te kunnen worden: Volgens de Parabole van HarrLEys ìn % Jaar 1682, AT .593 zyndes vind ik, op den 29 Aus guflus’s morgens, ZR 6g2, ZA 1, 008:, AR 44473 de hoeken AZR è1 Gr. 33: Min. ZAR 34 Gr. 53 Min. en ZRA 123 Gr. 33: Min.; de hoek RAY, volgens Picard, ten naafte by op 29 Gr. 34 Min. genomen , dan is RY geweeft 220; en A Y-371t. In Jaar 1759 den go „April ’s avonds, omtrent ten half tien Uur, volgens de Ellips (4 T ook 583 zynde) vind ik ZR r.rs2, ZA 1008; AR 217:, de hoeken AZR, 8 Gr. 425; ZAR 126 Gr. - OVER. DEN KoMEET VAN ®%r JAAR 1759. 39ï Gr. 41 Min., en ZRA 44 Gr. 36! Minuuten. Om uit deeze bepaalingen eenige vergelyking te maaken over de zigtbaarheid van den Staart, mag niet zonder grond gefteld worden , dat het vermogen; waar door de ftoffen die de Staarten formeeren, zo die door hetzelve van het Lighaam der Komeeten worden afgevoerd , zulks in re- den is, omgekeerd als de K wadraaten van de Ko- meeten Afftanden van de Zon; waar uit dan volgt „ dat de ftoffe, die in % Jaar 1682 , den 29 „du- gufius, ten minfte tot op „220 (datis, ter dis- tantie RY) zyn afgevoerd; in het Jaar 1759 den zo April, ten minfte ter diftantie van .o8o dee- len van den Komeet afgevoerd geworden zal zyn. __ Het is bekend, dat de kragt van’ Licht nage- noeg evenredig is aan het Kwadraat van den af- fland , omgekeerd , tuflchen het verligtende en het verligt wordende Voorwerp; dat is, in dit geval , omgekeerd als het Kwadraat van de diftan- tien ZY ; en dat de kragt van het gerefleGteerd Licht insgelyks omgekeerd is als *t Kwadraat des Afftands tuffchen het verlicht zynde Voorwerp, en de plaats daar het gerefleteerde Licht gezien wordt ; dat is omgekeerd als het Kwadraat der af- rd, AY: derhalven zal men met reden mo- gen denken, dat als de omftandigheden van Dag- en Maan- lieht: verheffinge boven den Horifont , de klaarheid van den Sterren-Hemel &c, op de meergemelde differente tyden en plaatfen waren V. Dear. ge- 392. VERHANDELING vAN D. KinkenerG j lykgeweeft; dat men dan het uiteinde van den Staart des Komeets in beide gevallen, uit A in Y eveneens gezien zoumoeten hebben wanneer Za * met 7 y* vermenigv., en daarom ook ZA met ZY verme- nigv. wederzyds gelyk waren ; en dan zou de hoek RA Y‚die in’t Jaar 1682 omtrent 3o Graden fcheen;, in’ Jaar 1759 (op de voorfchreevetyden) zeer naby 11Graden,en dus defchynbaare langte van denStaart geweeft moeten zyn. Maar dat is hier ter plaatfe zo niet gezien, en dus zal % ’er op aankomen of de voorfchreeven verfchillende omftandigheden , naa- melyk: in Jaar 1682 de Zon 31 Graaden 25 Mi- nuten onder, en in’ Jaar 1759 omtrent 15 Gra- _den onder den Horifont: in ’ eerfte de Maan met vier dagen Licht omtrent 6 Graden onder , en in ’t laattte met drie én Een halve dagen Licht ar Gra- den Loven den Horifont; in ’t eerfte het zigtbaa- re einde van den Staart 32 Graden boven, en in ’ laatfte omtrent ro Graden Loven den Horifont; waar door de Lichtftraalen van den Staart misfchien drie- of meermaalen grooter langte door den Damp- kring van den Aardkloot hebben moeten gaan „en zulks het Licht zekerlyk veel verzwakt zal heb- ben (*): of al die verfchillende omftandigheden, zeg ik, niet hebben kunnen te wege brengen , dat de Staart van den Komeet nu de laatftemaal zo veel e5 PE: min- 1%) Zie de Heer Lurors, Inleiding ter Natuur- en Wiskonftige Befchouwing van den Aardkloót, $ 593. page 577. OVER DEN KoMEET VAN ’T JAAR 1759. 303 Minder zigtbaar is geweeft dan in het Jaar 1682? Men weet althans met zekerheid , dat vee- le Sterren, op een afftand van 34 Graden boven den Horifont zynde; zeer wel gezien worden3 die, als ze tot tien Graden naa aan de Kimmen ge- daald zyn , voor ons gezigt verdwynen : ook zou in bedenken kunnen genomen worden, of de gerefleéteerde Lichtftraalen aan de verdwy- ning in onzen Dampkring niet meer onderhevig zyn, dan de eigen Lichtftraalen van vafte Sterren; men voege ’er by, dat te Parys en meeft overal verder ten Zuiden , en op plaatfen die verre van de Zee afleggen; de Hemel veeltyds helderder is dan hier en in Engeland en op andere Noor- delyke nader by de Zee gelegene plaatfen, en dat de Heer Picarp een gants voordeelige Lugtsgefteldheid moet aangetroffen hebben , de- wyl noch Heverius te Danzig , noch Fram- STEED te Greenwich, de Staart ooit langer dan 10, 15 a 16 Graden hebben gezien ; en dan zal het zo zeer niet te verwonderen weezen ; alzo de min voordeelige omftandigheden in % Jaar 1682 voor Heverius en Framsrrrp een gedeelte der Staart van den Komeet, van 14,18 of 20 Gra- den minder, dan voor Prcarp, hebben zigt- baâr gemaakt; dat de voorgemelde omftandighe- dèn in ’ Jaar 1759 wat min of meer dan ro Gra- den van de Staart (die na. de voorgaande Calcula- tie 11 Graden lang moeft zyn geweeft) en dezel- V. Dez. Da ve 394 VERHANDELING VAN D. KLINKENBERG, ve dus byna geheel onzigtbaar hebben doen wor- den. fs Zou het geheel ongerymd zyn, eindelyk , in be- Genken te neemen; dat, gelyk gefuftineerd mag … worden, alvooren de Komeeten de Zon fterk be- ginnen te naderen,hunne Staarten min zigtbaar kun- nen zyn, doordien ze met haar Dampkringen dan nog maar weinig door de Zon verwarmd beginnen te worden, en, haar meefte verhitting bekomen hebbende, weinig tyds na dat ze het digtfte by de Zon zyn geweelt;, en dus in haar verwyderings op gelyken aflland vande Zon, dan by de aan- nadering gekomen zynde, de Staart zig grooter moet vertoonen van wegens de werking der by- gebleevene , doch dan allengs verminderende Warmte: of niet wel de hoeveelheid der Stofdee- len, die by refledtie de Staart doen vertoonen, door de geftadig dan reeds een geruimen tyd ge- duurd hebbende afvoering van den Komeet af, ee- nigzins verminderd zouden kunnen zyn , en zulks een rede, dat door die vermindering, op een ge- ruimen afftand van het Perihelium , (die op den go April 1759 omtrent 49 dagen is geweeft) de proportie van de zigtbaarheid ook veel moet vers minderen. Ik vertrouwe met het voorfchreevene te zullen zyn aangetoond, dat, noch de kleine verfchillen in den eigentiyken Loopweg , noch het groote on- derfcheid in den fchynbaren Weg en in de langte van OvER DEN KOMEET VAN ’T JAAR 1759. 395 van de Staart, tot bewys kunnen ftrekken , dat ’er- in % Jaar 1759 een andere Staartfter , dan in % Jaar 1682, is verfcheenen; en dat het derhalven, de gefchikte en alom befpeurd wordende Wetten van de beweeging en van de werking der Zwaar tekragten niet verwaarloosd, of ter zyde gefield, en de verdere overeenkomft in acht genomen wordende , meer dan ten klaarften zal blyken , dat in de Jaaren 1531, 1607, 1682 en 1759 een en de zelfde Komeet gezien is, het geen de vol- gende tyden en ondervinding al meerder zullen beveftigen. Deeze vordering in de Sterrekunde is van de grootfte nuttigheid; want hebben de Chriften Wysgeeren,federt een Eeuw of twee ‚de alwyze fchikking van den Schepper kunnen befchouwen uit de wonderbaare overeenftemming van de Be- wegings- Wetten, die in de zes om de Zon loo= pende voor onze zinnen ontzaggelyk groote Bol- ronde Lighaamen , en in de omloopende Trawan- ten van drie derzelven, door hun zo duidelyk gezien worden: hoe oneindig meer is ’er een onbegrypelyk wyze fchikking te befpeuren, in een menigte andere Lighaamen , om de zelfde Zon en volgens de zelfde Wetten , te zien beweegen op een nog veel konftiger wyze: dewyl de eerft- gemelde allen byna in Cirkelronden loopen , wel« ker Vlakten niet veel van malkander afwyken; en naar een zelfde zyde,te weeten van’t Wetften naar het Ooften gaan; daar onder de 44 of 45 by= V. Daer. Dd a zone 396 VERHANDELING VAN D. Krinkensere, zondere Komeeten ‚die nu bekend zyn , ten min- fte 2o gevonden worden, dic een regt ftrydigen koers met de andere en de Planeeten,dat is van het Ooften naar het Weften loopen, en allen zeer lang- werpige Circels (Ellip/en) in zeer veel van mal- kander wykende Vlakten befchryven ; en dat fomtyds derzelver Elliptifche Wegen in Pa- rabolifche of Hyperbolifche fchynen veran- derd te worden, terwyl zy, indien de Weg dus bleef , by weinige mogelykheid , mis- fchien veel duizenden tegen een gefteld, na een menigte van Eeuwen eerft weder by onze Zon zouden kunnen komen. Maar voornaamelyk is de Alwysheid, Magt en Goedheid van het Opperweezen daar in te befpeuren , dat het Hem behaagd beeft; de Zon in een gemeen punt van alle de Vlakten der Planeeten en Komeeten Wan- delkringen te plaatfen , op zulk een wyze, dat, fchoonalle deeze Vlakten, en zekerlyk die van veel meer andere Komeeten Wegen, welke nog onbe- kend zyn ‚ malkanderen op een menigte van plaat- fen met regte linien doorfnyden, ‘er nogtans gee- ne dier Wandelwegen zyn gevonden, die op malkander aan loopen „ fchoon ’er eenigen zyn, die den anderen heel naa voorby gaan; waar door de vreeslyke aanbotfingen en verbryzelingen van die groote Lighaamen tegen elkander zo wonderlyk worden verhoed, Eer ik eindige, behoort nog iets tot verklaa+ ing van Figuur 1 en 2 (Praat XXXVII) ge- „zegd OVER DEN KoMrrr VAN °r JAAR 1759. 397 zegd te worden. De betekening is ”er meeftal by aangeweezen. Maar fchoon aldaar de Komeets Weg de Wegen der Aarde en Planeeten op tien byzondere plaatfen {chynt te {nyden, moet niet verftaan worden dat zulks weezentlyk gefchiedt. Men kan dit in een platte Aftekeninge niet gemakc- kelyk anders vertoonen: want al de Cirkel- en El- lipcifche Vlakten hebben alleen regte lynen, door de Zon S gaande, met malkanderen gemeen, waar van hier maar alleen die, in welke de Vlakten van des Komeetsen Aardkloots Weg elkander fny- den, met & W is aangeweezen, en de overi- gen, om verwarring voor te komen, zyn weg- gelaaten (*). | Om ‘_(£) Dus moet men in Fig. 1, daar AK des Aardkloots Loopkring is, zig verbeelden, gelyk het weezentlyk be- ftaat, dat het gedeelte S&PQP van des Komeets Ovaalen Loopweg, boven of benoorden de Vlakte van des Aard- kloots Weg, (die men de Vlakte der Ecliptica noemt, om dat 'er de Zon in fchynt te beweegen,) verheven is en het geheele overige gedeelte WQVNM van des Ko. meets Weg, daar onder of Zuidelyker gedooken , maaken- de die Vlakten, zo van den ronden Loopkring der Aarde gls van den Ovaalen Weg des Komeets, in de Lyn ASW een hoek , gelyk aan de Helling van des Komeets Weg, tuffchen de 17 en 13 Graaden, boven gevonden. Met de Loopkringen der Planeeten maakt des Komeets Weg, om dat zy niet in de Vlakte der Ecliptica zyn gelegen, weder andere Lynen van Doorínyding en met andere hoeken : daar inmiddels de uitgeftrektheid van zyn Loop- weg in de weezentlyke proportie tot de Loopkringen van den Aardkloot en de andere Planeeten is afgebeeld, V. Deer, Da 3 He ” E re \ 298 VERHANDELING VAN D. KLiNKEnsEnG, iN Om op een ruuwe wyze de nabykomft van den Komeet aan de Planeeten in deeze Periode te vertoonen, heb ik der Planeeten plaatfen op die tyden gezogt, als de Komeet in gelyken afftand van de Zon was met den afltand, dien ieder. Planeet van de Zon heeft, om dat de allernaafte byeen- komft omtrent die plaatfen zou kunnen voorvallen; doch om de, kortheid heb ik de middel-afftanden der Planeeten van de Zon genomen. In Sfalv 1756 was de Komeet in zyn Weg op gelyken afftand van de Zon met Saturnus, maar die Planeet was toen in zyn Weg in 4 (Fig. 1.) ruim 5: Gr. in zAguarzus; hebbende dus een zeer groote afftand van malkander, gelyk de geftipte Linie omtrent aanduidt. In November 1761 zal de Komeet weder op zodanigen afftand van de Zon komen; maar dan zal Saturnus in 4, dat is om- trent g Graaden in Árses flaan, en derhalve mede óp Een groote afltand van den Komeet. Men kan gemakkelyk zien en afleiden, dat de afftand tus- fchen Saturnus en den Komeet in February 1759 veel minder is geweeft, en dat die in de Jaaren 17709 17713 1772, enz. ook veel minder weezen zal Het zelfde kan op Fig. 2, alwaar SP Q$ het Parabolifche gedeelte, dat boven de Vlakte der Bcliptica verheven is, voor 't oog brengt, worden toegepaft. De Loop is van £} door P naar Q?, en bygevolg tegenftrydig met den Loop der Aarde en Planeeten, die altemaal zig met het vervolg der Tekenen van den Zodiak Y; &, X, enz. beweegen. EE OVER DEN Kalina! VAN °T JAAR 1759. 309 zal dan in 1756 en ib: dinatie vind ik, toen de Komeet zo ver van de Zon was als Jupiter, in February 17584 de ftand van Jupiter in 2 ‚ omtrent 6 Graaden i in Sagittarius, en in pril 1760 in h, 11: Graaden in Aguarzas. Desgelyks in ’ laat van December 1758 Marsin e, in ’% begin van „4- guarius, en in Mey 1759 Mars in f, omtrent 12 Graaden in Aries; en eindelyk (Fig. a.) in Fe- bruary 175) Venus in 4, ruim 25 Graaden in Pifces, en in Maart 1759 Venus in d, ruim 2g Graaden in Taurus. Maar dewyl, gelyk boven gezegd is „de Vlakten van des Komeets en der Pla- ‚ neeten Wegen allen van malkanderen wyken , zo _ volgt, dat de op dit Vlak geftipte Liniën de voorfchreve affianden niet net zullen aanwyzen : want alhoewel de ftand van Venus ,d , in de plat- te tekening ,.naby denftand des Komeets in zyn Weg komt, zo is de naafte ftand tuffchen den Ko- meet en Venus nog veel meer dan een vyfde deel des middel-afftands van de Zon tot de Aarde ge- bleeven, om dat de Komeet omtrent die plaats verre benoorden , en de Planeet bezuiden het Vlak van de Ecliptica malkander zyn voorby ge- gaan, hoedanig met de nabykomft des Komeets aan der Planeeten Wegen meefttyds zal gefchie- gen, V. Deer. Dd 4 BE BEPAALING per WEGEN VAN EENIG E KOMEETEN, O°PSG E GE VE Na Deor DEN HEER NS tet Ck. Lid der Koninglyke Societrit van Londen, Korrefpondent van de Akademie der Wee-” tenfchappen van Parys en Medelid van de Holland/che Maatfchappy tg Haarlem. SEUEECSEENEEEEEENDEEEES bliothekaris van St. Genevieve en Lid van de Koninglyk Franfche Akademie der Weeteri- {chappen , de Bepaalingen ontvangen van eenige oude en laatere Komeeten , die ik hier zal op- geeven. Re heb ik van den Heer Pincré, Bi- De Komeet van ® Jaar 1264, Gemelde Heer fchryft my , dat hy de Bepaa- lingen van deezen Komeet heeft opgemaakt uit Waarneemingen, die niet bekend zyn geweeft aan den Heer DunNrTHoRrRNeE, en veel zekerder dan de genen, die men uit het Manufeript van ed dEg1- A + Vork: _ Dr WEGEN VAN EENIGE KOMEETEN. 401 [ Agidius haalen kan *). Zyne Bepaalingen zyn als volgt. % Perihelium van Aries, 5 Tekens 28 Graaden 45 Minuuten. De Klimmende Knoop van Aries, g Tekens 5 Graaden 45 Minuuren. De Helling van de Kring go Graaden 25 Mi- nuuten. De Logarithmuys van den afftand tuffchen de Zon en den Komeet, in ’% Periheliam , 4613640 3 dat is 41081 deelen , waar van zooooo den middel-afftand tuflchen de Zon en den Aard- kloot uitmaaken, De Komeet was in ’% Perihelium geweeft, in Fuly 1264, 17 Dagen 6 Uuren 10 Minuu- ten, Middeltyd , volgens de Meridiaan van % Obfervatorium van Parys. De Loop was, uit de Zon te zien, met de order der Tekenen. | De Komeet van Paar 1456. Van deezen Komeet heb ik in voorigen tyd de Schryvers opgeteld, die ’er van fpreeken (f). Zie hier de Bepaalingen van den gemelden Heer, % Pe- (*) Zie myne Befchryving van de Komeeten of Staartfler- sen. Amfterd. 1753. bl. ro8 , 109. (1) In myn Korte Befchryving van alle de Komeeten of Staartfterren uit de Gefchiedeni(Jen. Amft, 1749. bl, 245, _ V, Daer Dd 5 : Ni Ô - & * zon Dr WEGEN VAN EENIGE KOMEETEN, * Perihelium van Aries, ro Tekens 1 Graad ___© Minuuten. De Klimmende Knoop van Aries, 1 Teken 18 Graaden zo Minuuten. | De Helling van de Kring 17 Graaden 56 Mi- nuuten. De Logzrichmus van den afltand, tufchen de Zon en den Komeet, 4767540 ; dat is 58552 deelen , waar van 10oooo den middel-afltand tuflchen de Zon en den Aardkloot uitmaa- ken. De Komeet was in ’t Perihelium geweeft, in Yuny 1456, 8 Dagen 22 Uuren ro Minuu- ten. De Loop was, uit de Zon te zien, tegen de order der Tekenen. De Eerfle Komeet van °t Saar 161 8. Dit is niet die Komeet , waar van de Heer Harvey den Weg bepaald heeft, en omtrent wiens Omloop ik eenige Gifingen heb voorge- fteld C*); maar de andere van dat Jaar (4). Zie hier de Bepaalingen van den Heer Pinar. _% Perikelium van Aries, ro Tekens 18 Graa- den 2o Minuuten. De (2) In myn gemelde ‘Werk , uitgegeven Ao. 1753. Bladz. Bt. (P)-Zie myn eerfte Werk, gedrukt Ao. 1740. bl, 261, é OPGEGEVEN poor N. Srrurcu. 403 De Klimmende Knoop van Aries, g Tekens 23 Graaden 25 Minuuten. De Helling vande Kring, 2: Graaden 18 Mi- nuuten. De Logarithmus van den afltand tuffchen de Zon enden Konteet in’ Perihelium 4-7 101003 datis, 51298 deelen, waar van roooco den middel-afftand tuffchen de Zon en den Aard. kloot uitmaaken. De Komeet was in ’t Perihelium geweeft, den 17 Auguflus , ten 3 Vuren. De Loop, uit de Zon te zien, was met de order der Tekenen. De Komeet van ’t Jaar 1758. Van deezen Komeet heb ik voorheen de Be- paalingen niet kunnen opmaaken, om dat de Waar- neemingen verborgen gehouden werden (1). Thans geeft de gemelde Heer ze aldus op. ’* Perihelium van Aries, 8 Tekens 27 Graaden 37 Minuuten 45 Sekonden. De Klimmende Knoop van Aries, 7 Tekers ao Graaden so Minuuten 9 Sekonden. De Helling van de Kring 68 Graaden rg Mi- nuuten. De U) Zie t IV. Deer deezer Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 293. V, Deer, 404 De WEGEN VAN EENIGE KoMEETEN, DeLogarithmus van den afltand tuffchen de Zon en den Komeet in ’ Perihelium 4333148; dat is a153s: deelen, waar van 100ooco den middel-afftand tutïchen de Zon en den Aard- kloot uitmaaken. De Komeet was in *t Perihelium , in DYuny 17589, 11 Dagen 3 Vuren 27 Minuuten mid- deltyd, volgens de Meridiaan van ’t Obfer- vatorium van Parys. De Loop, uit de Zon te zien , was met de or- der der Tekenen. De Eerfle Komeet van ° Yaar 1769. Deeze is den 8 “Fanwary deezes Jaars, ’s a- wonds omtrent te 8 Uuren, hier te Amfterdam gezien door den Heer GyspBerT STAPERT, een Liefhebber van de Wiskonft; ftaande omtrent in * midden tuffehen Syrius en de Noordelyke Ster in den Gordel van de Reus. Het vertoonde zig aan hem als een Wolkagtige Ster, hebbende geen Staart, maar een Dampkring , die met het bloo- te Oog zigtbaar was, en byna zo groot als de Maan, wanneer die hoog aan de Lugt ftaat. Om- trent een Uur laater is deeze Komeet te Parys waargenomen door den Heer Abt pr LA CALLE, die my de volgende W aarneemingen daar van Te- zonden heeft (*). Tyd (*) Uit Brieven van Parysaan mygelchreeven, Âo. 1769 gen 23 Jenuar) en den 18 February. OPGEGEVEN DOOK N: STRUYCK: 405 Mîiddelt. van Parys. Lengte. Breedte. Ao. 1760. Dag. U. M. S Gr Min.S. | _ Gr. Min. S. January 8. 9. 2.44, EE 27.28.11 Z. 33-10 5I — II. 3. O | — 24-45-37 32.21.48 Tyd der Obfervatiën. | _Taanronds — 12.53. O | — 22.23.10 31.35.28 — 13. OIO | 22.15.10 31.32.36 13. 8.26 | —22. 4-38 31.30.50 9. 745. Ól—= 4-37-42 23:57:15 — 9.6. 8|— 3-43: 2 23.31.44 12. 6.23. 3| & 12.30.42 9.55.28 _— 646.30 |= 2Ó. I 9.52.58 == 9.38.13 $e4 9.35-33 15. 915.39 — 625.13 |. 5.16.36 16. 9.18.52 | — 523 4 4.28.20 February 3- stal 0.50. SN. o. 0.19 4. 6.35.40 — 0.51.20 o. 7.50 De Weg is door gemelden Heer pr LA Camr- re aldus bepaald. De Komeet in % Perihelium, in December 1759, 16 Dagen 21 Uuren 13 Minuuten, middeltyd van Parys. * Perihelium van de Zon in Logarithmus ge- tallen 4.949872 „of 96599 gelyke deelen,waar van rooooo den middel-afftand tufchen de Zon en de Aarde uitmaaken. De Helling van de Kring 4 Graaden 51 Mi- nuuten 32 Sekonden. De Klimmende Knoop in-Gemini rg Graaden zo Minuuten 45 Sekonden. V. Deer. % Pe- 406 De WEGEN VAN EENIGE KOMEETEN; % Perihelium in Leo 18 Graaden 24 Minuuten 35 Sekonden. De Loop ; uit de Zon te zien, tegen de order der Tekenen. Deeze Komeet fchynt wel iets te sere den Komeet, die in ’ Jaar 1664, in de Maand December , gezien werdt, gelyk uit het onder- ftaande blykt. Deeze Komeet was In’ Perihelium ht in November 1664', 24 Dagen 11 Uuren 52 Minuuten, middeltyd van: Lon- den. % Perihelium van de Zon 102575: gelyke dee- len , waar van rooooo in, den middel-afftand tuflchen de Zon en de Aarde zyn. De Helling van de Kring ar Graaden 18 Mi- nuuten 30 Sekonden. De Klimmende Knoop in Gemini ar Graaden 14 Minuuten. % Perihelium in Leo ro Graaden 41 Minuuten 15 Sekonden. De Loop, uit de Zon te zien , tegen de order der Tekenen. Dit komt alles nog al redelyk wel overeen, be- halven de Helling van de Kring; zo dat nog onder de Geleerden gecwift wordt „of de Komeeren van 1664, in December, en van 1760, in SFanuary, twee verfcheide Komeeten geweeft zyn, of een zelfde. In ’ kort zal men waarfchynlyk dit Ge- {chil kunnen beflegten. ‚ De î Pt H vn OPGEGEVEN DOOR N, STRUYCK, 407 De Tweede Komeet van ’t Jaar 1760. Omtrent den Komect , die in de volgende Maand alom gezien is, heeft de Heer Pincre, boven gemeld, my de volgende Waarneemingen gezonden (*). De vier eerften zyn gedaan door Mr. pr 1’Isre , de vyfde is van Mr: Mon- NIER, de vier laatften zyn van Mr. Cassini. De Komeet is van den Beker door den Leeuw heen geloopen , neemende zyn koers naar de Groote Beer toe: doch men heeft hem meeft mét een Verrekyker moeten zoeken. De Waarnee- mingen zyn met de Uitrekeningen vergeleeken. | Schynb. Tyd Waargenomen Berekende Differentie, wan Parys. | Lengte. , Breedte. , | Lengte, , Breedte. { D.U. M.S.) Gr. M.S. January. 29.14.1129 18. 13-10/20.46. 1 Zing 18.13-10/20.45-46 Zj—0. O|—o.rs hete — 8.46.54 |13-10.49;- |— 8.46.55[13. 9-57E-1O. 1 [0.52 ED. 4-12.39:54|L 26.52.20) 203342 =|) 26-50-1O[ 2.33:43 + \—2.10 Io. F 6. 8.37. 5|—23.37.11E) 0.23.24. Ni_23437-40 0.24.17 Nio.28ijek 0.53 9.11.58. 5[—18.36:39| 4-57-4281 —18-37. Of 4487-37E It O21 |[—o. 5 EZIT 34e 31403345 | 8034227 o|— 1430052) 83543 [2053 (1-16 14. 8. 2. O}—12.16.25|10.33-23 -|—12.16.20/10.32.22 -|—or s |I. f 17.10.58. 1— 8.58.28|13.18.31 -|— 8.58.27|13.19.56 -|—o: 1 |H 1.25 22102517) — 4148.26 16.44.18 ol— 4e4B.1B,1604401F Jo. Bo. Den 12 February deezes Jaars heeft Mr. C As- SINI geobferveerd de paffagie van den Komeet door de Meridiaan, en vergeleeken met de Ster A van (*) In een Brief uit Parys van den 28 February 1760, V. Dezu, Gr.M.S. Gr.M.S.| Gr.M.S.| M.S.| MS, - 403 Dr WEGEN VÁN ZENIGE KoMErTEn; van den Leeuw ; en hy bepaalt daar door de Leng- te van den Komeet in Leo 14 Graaden 35 Minuu- ten 45 Sekonden met 8 Gr. 34 Min. 27 Sek. Noorder Breedte. Mr: PinerE meent dat die Heer zig vergift heeft in de Vafte Ster; want zo de Komeet de Meridiaan gepafleerd was te 11 Uur. 34 Min. 34 Sek, Waare tyd, met 24 Min. 40 Sekonden Declinatie, gelyk als Mr. Cassinr aantekent, zoo moeft de Lengte zyn geweeft om- trent 14 Gr. 33 Min. 45 Sekonden. ’%t Verfchil in Lengte zou dan zyn 2 Min. 53 Sek. en in Breedte 1 Min. 16 Sekonden. De Heer Pincaé heeft des Komeets Weg be- paald , als volgt. De Plaats van % Perihelium in Taurus 23 Graa= den 34 Minuuten 19 Sekonden. Den afftand tuffchen”t Perihelium en de Zon in Logarithmus getallen, 4.903844 , of 80139 deelen, waar van 1ooooo den middel-afftand tuffehen de Zon en de Aarde uitmaaken. De Helling van de Kring 79 Graaden 6 Minuu- ten 38 Sekonden. De Klimmende Knoop ui Leo 19 Graaden 39 Minuuten 41 Sekonden. De Komeet ging door ’ Perihelium, den 27 November 1759, te 9 Uuren 11 Minuuten 57 Sekonden Middeltyd van Parys. De Loop, uit de Zon te zien, was met de or= der der Tekenen. Om OPGEGEVEN Door N. STRUYCK. 409 Om deezen Komeet op het Cometarium (*) te vertoonen, zoo heb ik uitgerekend het volgende, Dagen Styls hoogte | _Styls Streek der affiand. Stylen. T. Gr. Min. Se 90) (76821 | 173633 | 3- 21. 36. 34 Ós p ha 't Peribelium $ 41306 | 141528 | ze 19.13. St 40 L 6670 | roo485 | 3 15: 9. 'o In myne meergemelde Befchryving der Ko- meeten (j) is de Stand , Hoogte en Strek- king der Stylen van den Komeet van % Jaar 1729 bepaald; doch daar moet een misflag in * Reke- nen zyn geweeft: en hetzelve dient men dus te verbeteren. Afft. der | Hoogte | Strekking Stylen. | der Sty- {der Stylen, . len. T.G.M.S. A1rsoDagenvoor) 1387381 | z1oor2|g. 8.19. o A soDagenna b'tPerib. | 1282092 | 95793 | 9-15-58.44 A zso Dagen na } 100116 | 165427 | 9-26-38.45 (*) Zie myne Befchryving van de Komeeten, Amft, 1753. bladz, 118. Ch) 't Zelfde Werk, bladz. 129. EGO DA Oe 6d En En „V. Deet. Ee VER= VERHANDELING OVER DEN AFSTAND per ZONNE VAN DEN WEAR DEK LO OTE: An oudsher hebben de Sterrekundigen veel moeite aangewend , om den Afftand der Zonne van den Aardkloot regt te weeten, en {choon men lang voor Chriftus Geboorte al zeer naa gekomen was, raakte men door onervarend- heid, verkeerde Inbeelding of onbekwaame Werk- tuigen der laater Waarneemeren , weder geheel in de war, zo dat het, om dus te fpreeken „Voe- ten en Vaamen verfchilde. 5 Men weet dat, tot het meeten van een. Af- ftand, in een Driehoek drie bekendheden worden vereifcht. Twee Hoeken en een Zyde is genoeg- zaam. In den Driehoek, dien het middelpunt van de Zon maakt met de halfimiddellyn van den Aardkloot „als de Hoek aan ’t middelpunt van den Aardkloot regt is, was het genoeg te weeten den Hoek aan ’ middelpunt van de Zon, die het Verfchilzigt (Parallaxss) genoemd wordt, om dat men de Zon, zo ’t mooglyk was, juift zo veel beneden den fchynbaaren Horifont zou zien, wan- / De ArsrAND DER ZON VAN'DE AARDE. 411 wanneer zy zig in den waaren Horifont bevindt, als die Hoek bedraagt, en die Hoek wederom is de grootte, waar onder zig de halve middellyn van den Aardkloot, uit de Zon gezien, vertoo- nen zou. Men kan egter beter denkbeeld van ’ Ver “fchilzigt opmaaken , wanneer men op Fig. 5 CPraar XXXVII) het oog flaat. Laat Z het middelpunt van de Zon zyn en Á. dat van den Aardkloot, B een plaats op deszelfs Oppervlakte en de hoek ABZ regt: dan is BAC de Waare Zigteinder of Horifont , en de Zon, daar in zynde , gaat voort Oog onder; maar, uit het … middelpunt van den Aardkloot Á gezien, zou zy nog daar boven verheven zyn zo veel de hoek BZA bedraagt, die gelyk is aan DAC, en dat is cigentlyk het Verfchilzigt. Men merkt in dit geval BC voor een regte lyn aan , fchoon zy het niet is wegens de Straalbreeking , die de Zon oogfehynlyk veel meer verheft dan het Verfchil- zigt ze doet daalen. Ondertufichen blykt hier uit „ dat men den afftand der Zonne van den Aardkloot, AZ,door middel van ’t Verfchilzigt zoekende , den Drie hoek. niet regthoekig moet ftellen in A. maar in B. Doch deezen Hoek is’t onmooglyk op een di- rekte wyze af te meeten: zelfs niet als de Zon «op eenige hoogte aan den Hemel ftaat , gelyk met de Maan zo gemakkelyk gefchiedt. Men heeft der- V. Deen Ee a hal- 412 VERHANDELING OVER DEN halve getragt een grooter Grondlyn (Bafis)’ daar toe te gebruiken , neemende den afftand der Maan van den Aardkloot, als de Maan in de Kwartie- ren of regt midden tuflchen Nieuw en Vol is, voor de eene zyde van den Driehoek , die dan den Hoek aan de Maan regt zou hebben , en de gemelde Zyde bekend; kunnende de Hoek aan den Aardkloot waargenomen worden: doch dit heeft niets gedaan, dan de onzekerheid te ver- „grooten. Immers dus kwam het, dat, onder de voornaame Sterrekundigen van den laatft voorlee- den tyd, WenpeLiNus denzelven op 14 Sekon- den ftelde, en pe LA Hire op ó Sekonden; een Verfchil, dat, hoe veel daar door het denkbeeld, als of ’ Verfchilzigt tuflchen 2 en 3 Minuuten groot ware, gelyk veelen zig in de voorgaande Eeuw verbeeldden , verbeterd zy ; nog maar al te groot was. Immers het maakte den afltand, tuflchen de Zon en den Aardkloot , in ’ eene Ge. val omtrent twee en een derdemaal zo groot als in ’t andere. Men kwam derhalve tot het denkbeeld, dat de Planeeten , wier afltanden van de Zon, in even- redigheid tot elkander , reeds lange naauwkeurig bekend zyn geweeft, dienen zouden kunnen, om eenig nader Lucht te geeven aan deeze duiftere Zaak, van welke niettemin de geheele bepaaling der Afltanden in het Zonneftelzel afhing. FLAM- sTEED onderzogt het Verfchilzigt van den Planeet Mars AFSTAND DER ZON VAN DE AARDE. 413 Mars , en befloot daar uit, dat het Horifontaale Verfchilzigt van de Zon niet grooter dan ro Se- konden of daar omtrent kon zyn (*). De Heer Cassin: heeft dit ook zo gerekend, en federt ftelde men, in de Connorsfance des Temps, den middel-afltand der Zonne van denAardkloot op 22000 Aardkloots halve middellynen. Dus verre was men gekomen voor % Jaar 1750, toen de vermaarde Abt Dr LA CAILLE) Op or- der van den Koning van Vrankryk, die Reize raar de Kaap deedt, waar van wy voorheen Be- rigt gegeven hebben (4) , en waar van de Sterre- kunde zo veel vrugt genooten heeft (1). Immers, door middel van zeven-en-twintig uitgezogte „Waarneemingen, die door deezen ervaren He- melloopkenner, in de Maanden September en Of- jober 1751, aan de Kaap gedaan zyn, heeft hy het Horifontaale Verfchilzigt van Mars, toen de- ze Planeet, den 14 September van dat Jaar , in Op- pofitie met de Zon was, bepaald op 26% Sekon- den. Neemende vyf-en-zeftig Waarneemingen door elkander, en daar nog vier Waarneemin- gen van Venus byvoegende, vondt hy hetzel- \ ve (*) Zie Pbilof. Transat. Num. 85. pag. st19 & Num. 96. pag. 6100. (f) In het IL. Deer deezer Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 333 — 364. (4) Zie het IL, Deer, bladz 633. V. Dezen. Ee 3 Ld A14 VERHANDELING OVER DEN ve 2615 Sekonden. Daar uit befluit die Heer, dat de Horifontaale Parallaxis van de Zon, de Aard- kloot in middel-aflland zynde, rot Sekonden is #). Voor dat de gemelde Heer naar de Kaap ver- trok, was op order van de Akademie der Wee- tenfchappen een Aanfchry ving gedaan aan-de voor- naamfte Sterrekundigen in Europa, met verzoek, dat zys ten zelfden tyde, met naauwkeurigheid Obfervatiën geliefden te doen „om die naderhand daar mede te vergelyken, en dus tot alle moog- lyke zekerheid te komen. Dit is op voor- naame Akademiën gefchied. De Heer W ar- GENTIN, in Sweeden, heeft vervolgens zyne ‘Waarneemingen, met die van den Heer pr LA CaiuLE aan de Kaap , vergeleeken , en vindt dus het Horifontaale Verfchilzigt van Mars 285 Sekonde, waar uit hy het Verfchilzigt van de Zon op 1of Sekonden berekent (}) ; dat nog al een merkelyk verfchil is. De Heer pe 1’ Isre heeft door vergelyking der Waarneemingen „ die. van den Heer Braprey te Greenwich gedaan zyn, met die aan de Kaap, het Horifontaale Verfchil- zigt van'Mars op 27+ Sekonden, en daar door de Parallaxis van de Zon, in middel-afftand van de Aar- (*) In een Brief, door hem aan den Heer STmuvcr gefchreeven, en gedagtekend te Parys, den 6 Augufbus 1769, CH) Der Rôn. Smeed, Wtasemie dee Wifrenfdaften Wejandlurgens auf dag Vahr-1756. blade. 66, ArsTAND DER ZON VAN DE AARDE. 415 Aarde, op omtrent ros Sekonden bepaald (*), dat een halve Sekonde minder is; doch de Heer W ARGEN TIN merkt zelf aan „en bekent , dat zy- ne Waarneemingen niet met zo by uitftek goede Werktuigen gedaan zyn „als die te Greenwich (4). Tot zulk een trap van naauw keurigheid is men hedendaags gevorderd „ en het beveftigt op eer wonderlyke wyze de Verbetering der Engelfchen, die- het namen op ongevaar ro Sekonden, * welk NewrTonN ook goedkeurde. Fuflchen de Bepaa- ling van den Heer pe LA CAiLvEs uit zyn eigen Waarneemingen, en de Uitkomft van derzelver Vergelyking met die van den Heer BRADLEY, door het naauwkeurigûe Kwadrant, dat in Eu- ropa is,- gedaan, is maar een Verfchil van 8 Ter- tiën of +7 van een Sekonde, ’t welk een won- derbaare overeenkomft mag genoemd worden. Ondertuflchen fchynen nog veele Sterrekun- digen in verbeelding te zyn, dat zy, volgens het Voorftel van den Heer Harrey, door de Paffagie van Venus over de Zon, die in het Jaar 1761, op den 6 SFuny, moet voorvallen, het Ver- fchilzigt nog nader en tot een zeertgfle deel van een Sekonde , dat is tot omtrent so halve middel- lynen van den Aardkloot naa,zouden kunnen ont- dekken. Dit fchynt egter naauwlyks *t gevaar waardig om verre Reizen te onderneemen, de- wyl (*) Zie Phil. Transaët. for 1754, pag. Sl7e (H} Als boven, bladz. 67. V. Deen. Vo Bees 416 De ArstAND DER ZON VAN DE AaRpr. wyl een Wolkige Dag al die moeite vrugteloos kan maaken. Niettemin is het zeer nuttig, dat die Paffagie overal , daar flegts bekwaame Werktuigen zyn, ten naauwkeurigfte waargeno- men worde. Meen zal zig nu, tot dat het nog nader onder- vonden is, moeten te vrede houden , met het Horifontaale Verfchilzigt van de Zon te ftellen op omtrent 104 Sekonde of ro Sekonden 12 Tertiën, % welk den afftand der Zonne van den Aardkloot geeft, iets meer dan twintigduizend Aardkloots halve middellynen, of ten naauwkeurigfte 20237 zodanige halve middellynen , en wanneer men dien afftand in rooooo deelen verdeelt, zal ieder deel zyn omtrent 173% ‚ dat is, de geheele Af- fland ruim zeventien millioenen, Duicfche Mylen, HL. B E- ER Brel ots er Goe; HOE MEN DE MAGNEETISCHE KRAGT KAN GEEVEN AAN GORE 0001670 CPO BORE Uit een Brief van den Heer WirLiAM ARrDERON, Lid der Koninglyke Societeit van Londen, aan den Heer Henry BAKER , Lid der zelfde Societeit. (Philofopb. Transat. Vor. L. Part. 2. for. 1758. p4g. 774.) SELGESTEENENERGGELEREES 7 \Enigen tyd geleeden heb ik Proefneemingen in ’ werk gefteld op de Magneetifche Kragt van Koper, en onder veele Stukken , welken door my onderzogt zyn, vind ik verfcheidene, die in- derdaad de Naald aantrekken, maar, of zy dee- ze Eigenfchap van Natuure bezitten, dan of zy dezelve gekreegen hebben door het Hardflaan , Vylen, Knippen of eenige dergelyke oorzaak „ kan ik nog, niet bepaalen. Ik heb een zeer mooije Kompasdoos van zuiver Koper gemaakt, zo veel ik kan oordeelen; waar uit de Naald genomen, en op een Pen geplaatft zynde, die behoorlyk in een Plank vaft gezet is, afgezonderd van alle andere Magneetifche Stoffen; zo zal de Doos deeze Naalde, op den afftand van. een half Duim, aantrekken, en, indien men ze V. Deen Ee 5 tot LJ} 8 418 BERIGT, HOE MEN DE Maecnerrtiscre Kracr tot aanraaking laat komen, zal zy dezelve ten vol- len go Graaden van de Noord- of Zuidpunten doen afwyken. Die deelen van de Doos, welke met Noorden en Zuiden getekend zyn , verbeeld ik my dat het fterkfte trekken: het Dekzel trekt de Naald ook byna zo veel naar zig als de Doos zelve. Wat uwe onderftelling belangt , dat er Yzer gemengd kon zyn onder ’ Koper: dit weet ik niet, maar ik ben onderrigt, dat zulks geen plaats kan hebben; alzo het Koper met een veel minder trap van Hicte vloeit dan Yzer,en’t Yzer natuur- lyk dryft op gefimolten Koper. Buitendien wa- ren verfcheide monfters Koper, die ik onderzogt heb, nieuw, zo als zy van de Molen kwamen, alwaar men ze tot Plaaten hadt gemaakt, en, zo ik vaftftel, niet gemengd (*): nogthans heb ik daar aan de Magneetifche kragt gegeven , wanneer zy die niet hadden, en eenige ftukken Koper, die van zelf de Naald aantrekken, vertoonen zig, op % oog, zo fyn helder geel als eenig ander en zyn ook zo fmeedig als ik ooit Koper beb ontmoet. Ik beb ftukken geel Koper, die geen de minfte Magneetifche kragt hadden „door dezelven behoor- bykhardte flaan en ze de dubbelde Toets te geeven, volgens de manier van den Heer MrrereL (}), de Naald (*) Dit ziet op de Onderftelling van den Heer BAKER, dat oud Yzer en oud Koper fomtyds wel ondereen ge- mengd en te famen gefmolten konden worden. (}) Zie het II. Deer deezer Verhandelingen, bladz, 491. ,, KAN GEEVEN AAN Grreu Korer, „41g Naald doen aantrekken en wegftooten, gelyk een Zeilfteen doet, hebbende twee reguliere Foolen. Ik zend U thans zulk een ftuk Koper, * welk ik dus Magneetifch gemaakt heb. Gy zult ook een paar Naalden ontvangen, die ik zelt gemaakt heb, volgens de Manier van wylen Zacnarias Wirur- AMS, en eén klein Standaardje om dezelven op te plaatzen, ten einde beter te kunnen toonen, hoe deeze Magneeufche Staaf de Naald aantrekt en weg- ftoot , wanneer dezelve behoorlyk aangevoegd wordt: want men moet in aanmerking neemen 4 dat tot deeze Proefneemingen vereifcht wordt een zeer goede Naald te gebruiken, omtrent drie en een half Duim lang, wel en zagt gezet, en niet met Glas overdekt zynde. Gy zult bemerken , wanneer gy deeze Staaf be- proeft, dat de zelfde Poolen elkander weg ftoo- ten, en dat de tegenfirydige Poolen aantrekken; * welk klaar bewyft, dat dit ftuk Koper met waa- re Magneetifche en Poolkragt begaafd zy. Nog- thans moet in agt genomen worden, dat , fchoon de zelfde Poolen elkander wegftooten, zy, gelyk natuurlyke Zeilfteenen, in aanraaking of nagenoeg zo geplaatft zynde, elkander aantrekken. Der- halve, als gy de wegftootende kragt toonen wilt van deeze Koperen Staaf, moet gy ze niet dig- ter aan de Naald brengen dan op ;: van een Duim. Magneeufch Koper trekt Yzer niet aan, zelfs het allerkleinfte deeltje niet, zo veel ik ontdek- ken kan. Of-dit afhange van de zwakheid der Vasldani, Mag- 420 BERICT, HOE MEN DE MaAcNeeriscHE Kracr Magneetifche kragt in ’t Koper of van eenige an- dere oorzaak, beken ik niet te weeten. Ik heb de Magneetifche Kragt getragt te bren- gen in verfcheide Stukken rood Koper, Lood en Tin; maar alle myne poogingen zyn niet in ftaat geweeft, om ze de Naald in ’% allerminfte te doen aantrekken. Wanneer ik een ftukje Tin, dat ik Magneetifch had willen maaken „by de Naald hield, zo trilde de Naald, doch naderde het Tin niet. Ik zend U nog een ander Stukje Koper , welks beide enden beide de Poolen aantrekken. Hier heb ìk de Magneetifche kragt in gebragt, en kan zulks altyd doen, zo dat het de Naald aantrekt en weg- ftoot; maar, gelyk Staal, dat donker blaauw ont- laten is, verloor het die Poolkragt in weinig Uu- ren; ’ welk daar van daan kan komen , dat het te kort is naar zyn zwaarte, of van zyn verfchillende tempering in hard- of zagtheid. Een derde Stukje zend ik ook aan U, ’t welk ik, met alle myne poogingen, de Naald niet het aller minfte heb kunnen doen aantrekken, en nogthans. kan ik geen verfchil befpeuren , tuffchen dit Ko- per en dat gene *t welk al aantrekt. Indien een vernuftig Man deeze Proefneemin- gen vervolgen wilde, zouden wy miffchien Kom- pasnaalden kunnen krygen van Koper, die zo fterk werkten als de Staalen Naalden, en het voordeel zouden hebben, van minder aan ’ Roeften onder- hevig tezyn, op Zee. Maar myn geheele oogmerk was, te toonen, dat geel rn KAN GEEVEN AAN Geren Koren. aar geel Koper geenszins een bekwaam Metaal is om %er Kompasdoozen van te maaken , of gebruikt te worden in eenig Werktuig, daar de Foolkragt in aanmerking komt. Want, dewyl men buiten al- le tegenfpraak kan bewyzen, dat eenig Koper be- vonden is met de kragt om de Magneet-Naald aan te trekken begaafd te zyn; en dat andere flukken in fiaat zyn om die kragt te ontvangen, het zy by toeval of met voordagt; (laat het zyn, door ver= menging met Yzer of eenige andere oorzaak , wel ke ook ,) zo moet geel Koper zeer ondienftig zyn tot het maaken van Kompasdoozen , dewyl daar uit zeer kwaade Toevallen zouden kunnen fpruiten. Norwich, den ao Oktober 1758. Het is wel bekend, dat men het geel Koper fomwylen bevonden heeft aandoening te hebben op de Kompasnaald en die van de koers te helpen; maar Magneetifche en Poolkragt te geeven aan Ko- per, is, zo veel ik weet , nog nooit te vooren on- dernomen. Derhalve heb ik de Vryheid gebruikt, om dit Berigt aan de Koninglyke Societeit voor te draagen, dewelke ik ook de ftukjes Koper, dus Zeilfteenkragtig gemaakt, vertoond heb. H. Baker. Londen, den 18 November 1753. H. V. Deer, VER- NERO TOME G VAN DEN HEER ABT ROGER, OVER DE 'TUINIER-KONST, EN INT BYZONDER OVER DE MANIER, OM DE PERSIK-BOOMEN ZODANIG TE BEHANDELEN, DAT ZY VEEL MEER VRUGT GEEVEN DAN GEWOONLYK. (Gambuegifdhes Magasin / des 23fien Bandeg 4 Stuc/ pag. 420.) An Kindsbeen af heeft eene byzondere ge- neigdheid tot Tuinieren my daar mede be- zig gehouden. Myn Vader hadt in een der Voor- fteden van Parys een taamelyk fchoonen Tuin, en dit was myn eerfte School in de be-oefening der Planten en Boomgewaffen. Na dat ik met Broeder Francsskus, een der beroemdfte Tuinie- ren van zyn tyd, in kennis was geraakt, en al- le Regelen van de la Qwintinye ingezogen had, wiens Verrooe over DE Tuinimer-Konst. 423 wiens Werk ik nagenoeg van buiten kon, zo beeldde ikk my in, reeds de bekwaamfte Tuinier te zyn van Europa, en, dewyl ik myn onder- ftelde Gaven gaarn oefenen, en met de Ge- waflen Waarneemingen van allerley foort in x werk ftellen wilde, zo kogt ik zelf een Tuin; waar in verfcheide Bedienden, die onder myn opzigt arbeidden, alle Regelen en Voorfchriften van Quntinye en Broeder Francsskus , die het Boek, genaamd Ze Sfardsnier folstasre, ngen heeft, ter uitwerking bragten. By geval zag zeker Man myn Heining- en F8 overige Vrugtboomen, en zeid my, dat al myn groote Arbeid niets te rekenen ware, by t gene hy te Montreuil (*) gezien hadt. *t Geen hy my verder, by gelegenheid, van de Inwooners dee- zes Dorps en der nabuurige Streeken verhaalde, hadt zo veel indruks op my, dat ik befloot, zelf daar heen te gaan, om al die Wonderen met ci- gen Oogen te befchouwen. Daar gekomen, be- greep ik zeer ligt hunne Behandeling „ en de Re- gelen, waarop zy hunne Manier grondden, en, door my op beiden toe te leggen, leerde ik veel; niettegenftaande men zeer agterhoudend ware je- gens my. Naderhand bezogt ik , te Bagnolet, den ouden Rid- (*) [Dit Dorp legt een groot half Uur ten Ooften van Parys; buiten de Voorftad St. Antoine, een weinig be. noorden het Bofch van Vincennes] V. Deen. { 424 _Verroos OVER DE Tuinier-Konsr, }J idder GirArpor, een Zoon van den béroem- den Oud Muskettier deezes naams, die, in zyn tyd, wegens de Behandeling zyner Perfik- en andere Boomen, zo bekend geweelt is. Deez’ hadt niet alleen eenige van zyn Vader beplante ftukken Lands, maar tevens deszelfs Weeten- fchap, om die even zo voordeelig te onderhou- den , ge-erfd. Ik leefde ook zeer gemeenzaam _met den Heer Pepin van Montreuil, een der be- kwaamfte Kenneren van de Behandeling der Per- fik- en andere Vrugtboomen , en door verfcheide Vriendelyke gefprekken met deeze Luiden, leer- de ik eindelyk de Grondbeginzelen van het groo- te Geheim des Wasdoms der Boomen, en erken- de welhaaft, dat ik tot dus verre maar een ge- ring Schoolier in de Weetenfchap van derzelver Behandeling was gewecft. Te vooren agtte ik my zeer gelukkig, als ik , in de befte Jaaren, aan een Heining , die honderd Roeden lang was , van veertien tot vyftienhon- derd Perfiken op myne Boomen tellen kon: doch. naauwlyks had ik ze naar de manier van Montreuil behandeld, of kreeg ’er , reeds in % naaftvolgen- de Jaar, vyfduizend aan; federt heb ik altyd, in gemeene Jaaren, twaalfduizend, doch in zeer vrugtbaare ‚ van veertien tot vyftienduizend Per- fiken daar aan gehad. Even zo ging het my, naar evenredigheid, met de andere Vrugten en met de Druiven. Dewyl, na verloop van ecnige Jaaren, myne twaalf EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 425 twaalf Voeten wyd van elkander geplante Boo- mente digt ftonden, zo moeft ik overal tuffchen beiden één laaten wegneemen. Zy breidden zig zydewaards, zonder iets onder of boven, of in % midden, te verliezen , zodanig uit, ende Stammen zelf namen in evenredigheid, en zo veel meer dan te vooren, in dikte toe, dat ik geen nieuwen meer plaatfte , gelyk ik anders alle Jaa- ren was gewoon geweeft te doen. De Inwooners van Montreuil zyn de eenigfte Landluiden , die tot nog toe den loop van het Sap in. de Gewaflen verftaan hebben. Hunne Weetenfchappen en Konftgreepen gronden zig op eene Werktuiglyke en Proefondervindelyke Na- tuurkunde, en overtreffen oneindig de fchynbaa- re Grondregelen van de genen, die in de befpie- geling van de Tuinier-Konft het verfte geko men zyn. Deeze Boeren hebben het Geheim uitgevon- den, om van hunne Vrugtboomen alle mooglyk voordeel te trekken; dezelven in weinige Jaaren kragtig te maaken, dat zy zig uitbreiden, en de fchoonfte, fmaakelykfte Vrugten in grooten over- vloed, op meer dan honderdjaarige Stammen te doen draagen; offchoon hun Land niet beter is, dan andere Plaatfen. By hun zyn nog Perfik- en Amandelboomen van honderdtwintig Jaaren oud, waar van de Stam een Voet over ’ kruis dik is. Zy maaken deh onvrugtbaaren Grond vrugtbaar, daar in tegendeel de befte Grond, V. Deen. Fig ons Ki 5 N 426 Verrooe over pe Tumarr-Konsr, onder de Behandeling van de gemeene Tuinlie- den , inzonderheid voor de Perfikboomen „ on- vrugtbaar wordt. De gemeene Tuiniers hebben tot dus verre nog niers geweeten van derzelver Methode, dewyt het in den eerften opflag niet moogelyk is, die van hun te leeren, al kykt men hun geftadig op de Handen. Daarenboven leeven zy in een te goed Verftand met elkander, dan dat zy aan een Vreemden iets openbaaren zouden. De Autheur van zeker Werkje „ over de Be- handeling der Perfikboomen, by Bordet gedrukt, heeft de Methode van dit Volk mispreezen , bûi- ten twyfel, om dat hy ’er geen kennis aan had. Wy zullen ze hier aan onzen Leezer voorftellen , en de Uicflag zal ze allerbeft verdedigen. Befchryving wan de TUINEN te Mon- PREUIL, derzelwer Beplanting en de fchoone Vrugtens die ’er in geteeld worden. De Grond is hier, gelyk wy gezegd hebben, niet beter dan op andere plaatfen. Te Montreuil Zyn, gelyk overal, goede, middelmaatige en flegte Landen ; Hoogten, afloopende Heuvelen, Vlakten en Valeijen. De Inwooners hebben hun ‘Land door Muuren „die in allerley ftreeken fiaan alleenlyk in Vierkanten verdeeld en als doorfnee- den. In deeze Omtuiningen komende „ vindt men EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 427 men de Muuren altemaal met groen Loof bekleed en -met Vrugten van allerley foorten , doch in. zonderheid met Perfiken, verfierd. De Boomen verfpreiden zig verwonderlyk wyd uit, flaande agttien, vierentwintig, ja tot dertig Voeten van elkander. De bovenrand der Muuren is met Planken, die ’er over heen uitfteeken, bedekt; als kleine Regendakjes , van het eene end des Muurs tot aan het andere gaande, en vaftgemaakt aan ftukken Houts, dewelken dwars boven op den Muut leggen. Nog andere Muuren, die aan de enden der eerftgemelden opgeregt ZYN worden ‚ om dat zy den Wind afkeeren moe- ten , Schutmuuren genoemd. Dit alles naauwkeurig overweegende , zo be- grypt men aanftonds , dat alle deeze Muuren; die het Land verdeelen en doorfnyden , enkel dienen om de overigen voor de Winden te befchutten en den fchadelyken invloed der Lugt daaf van af te houden. Door dit Middel hebben de vlytige Inwooners van dit Dorp het Geheim uitgevonden, om de Zonneftraalen in een beflooten Vierkant te vergaderen, en dezelven te dwingen, dat zy de Warmte nog daar in terug kaatzen en doen bly- ven, wanneer de Zon reeds van de Boomen af is. Hunne overige Uitvindingen fchynen taat daar toe te trekken, dat de Bloefems zig fchie- Ayker en zekerder tot Vrugt zetten, en de Vrug- ten tot de grootfte volmaaktheid komen mogen s V. Deen, Ff a zone 428 Verrooe ovER DE Tuinrer-Konsr; zonder dat de invloed der Lugt van boven der zelven benadeele. De Afdakjes op de Muuren zyn niet anders dan platte Plankjes, die over den geheelen Muur, vyf of zes Duim breed, zelfs buiten de Kanteeling uitfteeken „ en deeze hebben driederley nuttigheid. 1. Zy houden het Water af, ’t welk anders in den Zomer van de Kanteeling op de Stammen afdruipen, en de Boo- men, door zynen Val, kwetzen zou. De Na- tuur alleen heeft de Inwooners van Montreuil dien bekenden Grondregel geleerd: dat een Druppel, door dikwils te vallen, eindelyk zelfs de Steenen uitholt. 2. Ten anderen hebben zy befpeurd, ‘wanneer de Zon de Ryp of Sneeuw , die bo- ven op de Muuren legt, doet gold dat dan al het Water ,’ welk van de Kanteeling afdruipt. op de Knoppen en Botten der Boomen weder be- vrieft , waar door veele bederven en voor den tyd afvallen. _ Om die reden zyn deeze Dakjes, langs welken het Water verder van den Muur af- loopt, uitgevonden. 3. Ook dienen zy nog verder, om het Sap in zynen- voortgang te bepaalen, en den ongeftuimigen drift, waar mede het naar bo- ven ftygt , te maatigen De Inwooners van Montreut] hebben bemerkt, dat de Wasdom van alle Boomen altyd in *% bo- venfte aanvang neemt, en dit zelve heeft ook in de Heefters , Wynftokken en Moeskruiden plaats. Het Sap wordt altoos naar de toppen ge- dreeven: het eerfte Loof der Knoppen en de eer- fie \ EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 429 fte Bladeren ontfluiten zig aan deeze bovenfte en- den; zo dat men dikwils onder aan den Boom Rog geene verandering befpeurt , wanneer in % bovenfte van denzelven alles reeds in volkomen groey fiaat. Door middel van deeze Planken, nu, die de Lugt afkeeren en breeken, wordt de: voortgang van het Sap vertraagd, in plaats dat het zig, met ongeftuimigheid, in de hoogte zou begeeven, breidt het zig meer naar alle zyden uit 5 en dewyl het overal eenpaarig wordt ver- deeld, zo fchieten alle Knoppen even fterk; de bovenften, die, om dat zy zo voorlyk in % uit- botten zyn, zeer dikwils van de Voorjaars-Vorft fchade lyden, zyn beter gedekt; de overigen, die langzaamer voortkomen, hebben meer Voed- zel en Kragt, en kunnen zig dus ook beter voor de Vorft en koude Noorde Winden befchutten. Behalve deeze Afdakjes gebruiken zy ook, in plaats van de gewoone Stokken, Spaaken var Wagen- Wielen, die langer duuren kunnen, om dat zy met Olieverw beftreeken zyn , hier en daar, in den Muur vaft gemaakt, en fteekende ten minfte een Voet uit. Hier op leggen zy , langs de Heining heen, kleine Stroomatten, waar van zy de volgende nuttigheid hebben: te weeten. De Sneeuw , Hagel en Ryp, valt nooit, en de Regen maar zelden, loodregt neer; altyd min of meer fchuins, naar dat de Wind ze zagter of harder voortdryft. Door middel van deeze plat- té Srroodekken, nu, wordt de kwaade invloed V, Deer, Ffg des 430 _VERTOOG OVER DE Turnier-Konsr , der Lugt onfeilbaar afgeweerd, en deeze Scherm. daken verhinderen de Ryp, de bovenfte toppen der Boomen, welken zy geheel bedekken, te befchadigen. Een andere zeer vernuftige Aanmerking is dee- ze, dar de Invloed der Lugt, welke maakt, dat de Boomen en de overige Flanten, die zig naby de Oppervlakte der Aarde bevinden, bevriezen, niet zo zeer in den Damp beftaat, die de Lugt uit zig laat nedervallen, als veeleer in den genen, die van de Aarde weder naar om hoog ftygt; de- wyl dit opftygen veel langzaamer in *t werk gaat dan het nedervallen „ en dus de Planten van het eerfte langer te lyden hebben dan van het laatfte; ‘waarom men ook bevindt, dat de onderfte dee- len dikwils bevrooren en de bovenfte onbefcha- digd zyn. Na dat dan de Inwooners voor de befchutting der bovenfte toppen gezorgd hebben , zo leggen zy onder, langs den Muur heen, Stroomatten, zo lang het gevaar duurt, en dus wordt het mid- den der Boomen, zo wel als derzelver toppen, door de platte Stroodekken befehut „die den Wind breeken, uit welk een hoek hy ook waaije. Wanneer men de ingeflooten Perken, de Rug- Muuren, de Schermdakjes, en alle overige dee» len van het met Muuren omringde Land , op- merkzaam befchouwt, zo ziet men aan alle zy- den verfcheide dingen , die gezamelyk den ver- nuftigen Geeft deezer vlytige Luiden openbaaren. Hier EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 431 Hier ziet men vroegrype Kerfen in overvloed; hier vroege en gemeene Abrikoozen van de heer- lykfte koleur: daar verrukken die zelfde Vrugten in een vryer Lugt het Oog: hier vertoonen zig Pruimen van allerley. foort „ welker verfcheide kleuren zeer bevallig by elkander affteeken: Wat verder ziet men Vrugten van alle foorten en Jaar- getyden, inzonderheid voortreffelyke Moskadelle- Peeren, buitengemzen groote Beurrés, fappige en monftreufe Craf]aanen, maakelyke Ko/mar-Peeren, Martin fecs , reusagtig groote Bonchretens , van zagte Vermiljoenkleur met Oranje-geel gemengd, benevens de Wintervrugten, die, van daar ko- mende, wegens hunne grootte, koleur en regel- maatige gedaante, beroemd zyn. Aagt-Appelen, zo glad en glanzig, of zy met het fraaïfte Vernis overtoogen waren: pragtige Moskadelle en Chaf]elas-Druiven, verguld, helder en doorfchynende , met een heerlyke daauw daar op, zo wel aan de Muuren, als aan de Heinin- gen daàr tegen over, en in de Vierkanten, van _ eene Smaak, die zy anders nergens zo keurlyk hebben „ als hier. De allerlekkerfte Vygen, die om Parys geteeld worden, en een menigte van andere Vruúgten , ftryden , als ’t ware, om de verwondering der Befchouweren. Van Montreuil komen ook de vroege Peulen , de Voorjaars- en Herfft-Tuinboonen , andere foorten van Boonen; en een groote menigte Aardbeijen van de uitge- zogtfte fmaak. De eerfte Violen, waar van de V. Deer. Ff 4 Vio» 432 Verrooe OvER pE Fuinier-Konsr, Violen-Syroop gemaakt wordt „ komen voor- naamlyk uit dit Dorp; gelyk ook de Aalbefiën, waar van-zy in ’ Voorjaar veel Gelds maaken. De tegen ’ Noorden ftaande Muuren zyn altemaal met Keuken-Vrugten, en ander Gewas , dat meer kan uitftaan en de Vorft verdraagen , rykelyk voor- zien. Overal ziet men Ryèën en Bedden van Aal- befiën en Aardbeijen zonder getal. Buiten den Oogfityd brengen de Vrouwen en Meisjes Bloe- men aan de Bloemhandelaars in de Voorftad van St. Anthony. De Inwooners van Mantreu:/ meften de Boomen en alle Flanten, gelyk de Boeren hunne Bouw- landen „ niettegenftaande pe LA QuinrTinve, ten opzigt van de Boomen , het tegendeel geloofd en verzekerd heeft. Zy fpykeren, zonder eenig ander behulp, met ftukjes Doek en Spykertjes de Looten hunner Boomen aan de Muuren vaft, zon- der Biezen of Latwerk daar toe noodig te heb- ben. Alles wat de Natuur geweld aandoet, daar het niet vereifcht wordt, hindert den Wasdom, en wanneer de teere baft der Looten door Biezen, Teenen of iets dergelyks gedrukt wordt „ zo kan men ze zeer lige kwetzen. De jonge Knoppen, nog teder zynde, lyden altoos eenig geweld en verandering , wanneer zy geboogen of gedrukt worden, en, hoe zagt ook de verfche Biezen. in »* begin zyn, zy worden hard, wanneer zy droo- genen drukken de Huid der jonge Spruitzels en Knoppen, wanneer die te ftyf gebonden zyn. In- dien ee ‘ J EN DE BEHANDELING DER,PERSIKBOOMEN. 433 dien, vervolgens, de zulkerwys famengedrukte Looten en Knoppen groot worden, fnyden decze ‚_Bindzels zeer dikwils in de Baft, en beletten den vryen omloop der Sappen. Zyn zy te ftyf gebon- den , zo wordt de. Balt noodwendig gek wetrtft; zyn zy loffer „zo flingeren de-Takjes,en de Knop- pen breeken er af. In tegendeel, zo men de Lioo- ten met kleine Stukjes van Wollen Doeken aanfpy- kert,zo kan het Sap onverhinderd omloopen , en de “Takken zyn voor de kwaadfte Winden beveiligd. De Muuren zyn niet met Kalk beftreeken , de- wyl daar aan de Baft der Takjes en Knoppen, als ook de Huid der Vrugten, fchuuren zou; maar met Gyps of Pleifter ‚waar door de Vrugten meer Warmte genieten, alzo de Hitte beter daar van terug wordt gekaattt. „ Dewyl de Takken on- middelyk tegen den Muur zyn aangefpykerd, zo zyn zy dus ook voor de Rukwinden, en inzon- derheid voor de koude Noordwefte- Winden, die door de Openingen der Latten heen dringen, in een vroegen Voorjaars-Vorft, beveiligd. Bui- tendien, ftrekt ook dit zelfde middel daar toe, dat een menigte Ongediert, gelyk Slakken, Oorwor- men en Rupfen , welke de Bladen en Vrugten be- „ fchadigen, zig aan den blooten Muur zo gemak- kelyk niet verbergen kan, als-agter de Latten. Men ziet ook aan deeze Boomen , noch Vlakken, noch-Knobbels, noch Wonden, noch dood of van de Kanker aangeftoken Hout, noch bytende Harft, maar een gladde gaave Schors. V, Deer, Fig Wy 434 Verrooe ovER DE Tumier-Konsr, Wy zullen deeze wel opgekweekte Boomen nog wat nader befchouwen. Men ziet daar aan, in alle Saizoenen, de keurlykfte Vrugten, met de fehoonfte Koleuren verfierd. De meeften zyn Per- fiken, waar in men de Vrugten zo regelmaatig verfpreid vindt over den geheelen Boom, dat men veeleer tot de gedagten zou komen, dat zy ?er door een konftige Hand aan gehegt, dan door de Natuur alleen aan gegroeid waren, en alle die Vrugten worden meer geagt dan alle anderen. In plaats, dat deeze met Vrugten overladen Boomen na een vrugebaar Jaar verz wakt zouden fchynen te zyn, gelyk anderen , geeven zy zelfs Scheuten uit van agt of negen Voeten lang. De oorzaak van diet Wonder is de byzondere Konft, met wel- ke de ‘Tuinluiden hier ter plaatfe de Takjes fhoei- jen, die het Sap uit de Boomen naar zig trekken, Deeze ervaren Menfchen wagten zig wel, dezel- ven agter om te buigen, wanneer zy gebruikbaar zyn, gelyk de gemeene Tuiniers doen, maar zy veranderen veeleer deeze Waterlooten in Vrugt- looten, Hunne grondflag, daar toe, is onwes derfpreekelyk. Zy zeggen dus: Wanneer de Natuur zekere Looten agteraan zet, om daar tegen anderen zo veel beter te ver- zorgen, zo is ’ te vergeefs , dat men haar die genen beneemt, welken zy begunftiet, op dat het Sap weder in de genen, die zy verlaten heeft, terugvloeijen moge. Want, wanneer men eens een Waterloot uit een zwakken Tak heeft laaten groeijen ’ PN EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN, 438 groeijen ; zo trekken zig de Pypjes van dien Talks en derzelver Wanden te famen , en naderen el- kander. In plaats, nu, dat het Sap in de binnen- fte Vezelen van den Tak indringen en dezelven Voedzel toevoeren zou ,ftroomt het maar fnel door deszelfs over langs loopende Vezelen, om ge zwind in de nieuwe Waterloot even zodanige Vezelen te formeeren. De oorzaak, dat het Sap niet in den Hoofdtak „die de Waterloot uitfchiet , terugblyft , maar flegts gezwind daar door heen gaat, is,dat het met te grooten drift wordt voor- gefinwd , en deeze heftige beweeging komt daar van daan,”dat het Sap grof en raauw , en byge- volg gantfch onbekwaam is, om een Vrugtfcheut voort te brengen. Men toone ons, zeggen zv4 een eenigen zulken zwakken Tak , waar in het Sap na het wegfnyden der Waterlooten. terug ge- gaanis, zo willen wy de Zaak gewonnen geeven. Wy ftaan toe, zeggen zy verder, dat de te- rugvloeijing van het Sap in den zwakken Hoofdtak plaats kan hebben, wanneer de Waterloot maar even eerft te voorfchyn gekomen is; dew yl alsdan het Sap den zwakken Hoofdtak nog niet verlaten heeft, maar zig in denzelven en in de nabuurfchap uitbreidt „en de Kanaalen genoegzaam uitzet, om zig daar in te kunnen onthouden; maar , indien men de Waterloot eerft heeft laaten groeïjen, zo ontkennen wy , dat alsdan ooit het Sap in den Hoofdtak terug kan keeren. Wanneer men der- halve vreeft, dat een Waterloot eenen anderzins Vv. Deer. kN goe 436 _ Verrooc OVER DE Tuinmr-Konsr, goeden Hoofdtak zyn Voedzel beneemen mogte, zo moet men die aanftonds, by haaren eerften oor- fprong , wegfnyden. Tot dien einde moetmen deeze Waterlooten kennen,en ze, van hunne eerfte ge- boorte af, van de andere Scheuten weeten te on- derfcheiden. Dit, nu, is eene Zaak, waar aan de minfte Tuiniers kennis hebben, en daarom moet men ook, als men dít onderfcheid verftaat , naau w- keurig daar op agt geeven, ten cinde men ze op den regten tyd kenne: maar, waar zyn doch die Tuin- luy te vinden, die zig daar mede ophouden willen? Men kan hier op een tegenwerping inbrengen. De Waterloot, waar van hier wordt gefproken , ontvangt al zyn Sap t’eenemaal van den Hoofdtak, die haar hadt voortgebragt, en dit Sap moet der- halve noodwendig in den Hoofdtak van agteren indringen, zo het tot de Waterloot komen zal. Wanneer men nu de Waterloot affnydt, zo moet het Sap noodwendig in den Hoofdtak blyven , of. fchoon de Waterloot, wanneer men ze affnydt, reeds uirgefchooten is. Deeze tegenwerping wee- ten de Inwooners van Montreuil zeer verftandig, ep de volgende wyze, te beantwoorden. Het is, zeggen zy, nog nooit gebeurd, dat een Hoofdrak, na de wegneeming van zyne reeds uitgefchootene Waterloot, grooter geworden zy, wanneer deeze Waterloot of grooter of ten min- fte even zo groot geweeft ware, als die Tak. Wy erkennen wel, dat het Sap door den Hoofdtak heen moet gaan, om in de Waterloot te komen; doch EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 437 doch hier uit volgt niet, dat het in denzelven beflooten kan blyven. Het is daar mede even- eens gelegen, als met het Bloed, dat in zynen Omloop van langzaamerhand in de kleinfte Vaatjes indringt, na dat het in de grooten zynen Om- loop volbragt heeft; zonder dat nogthans de ge- heele masfa van hetzelve in een der groote Va- ten, by voorbeeld in de groote Slagader, in de Poort-Ader , of in de Hol-Ader alleen , vervat kan zyn C*). Wanneer, op eenmaal, al te week. Sap in een gedeelte van den Boom gevoerd wordt, dan kan het niet in de Vrugttakken dringen, de- wyl die alte fyne Openingen en Buisjes hebben. De reden, dat dit Sap niet in zo tedere Vaatjes dringen kan, is dat hetzelve hun te overvloedig en met te groote hevigheid toegevoerd wordt, en dus voor zyne aankomft tot dezelven niet genoeg kan worden bearbeid. Wat moet dan van dit Sap worden? Het vervaardigt zig, op ftaande voet, een groven ruimgatigen Tak, in welken het kan in- ftroomen. Om hier van overtuigd te worden; behoeft men flegts de Baft van de Waterloot te openen , en men zal zien, hoe die Scheut als van Sap gezwollen is. Wanneer men de Baft opent van (*) [Zy hebben hier waarfchyniyk op ’t Oog, dat, na het afzetten van een groot Lid, een Arm of Been by voorbeeld, een overtolligheid van Bloed in den Patient volgt, die naderhand verfcheide Aderlaatingen vereifcht, of anders Ongemakken en Ongefteldheden baart in het Lighaam.] V. Dern, 433 Verrode over pe Tuinier-Koner, van een Vrugtloot, zal men zien hoe droog die is, in vergelyking van de andere. Indien nu het Sap daarom naar den Hoofdtak terug kon kee- ren, omdat het door denzelven in de Waterloot komen moet, zo zou men noodwendig moeten zien, dat de Hoofdtakken toenamen, wanneer men de Waterlooten daar van had afgefneeden, Dit behoeft men maar te onderzoeken, en mên zal bevinden , dat niet alleen de. Hoofdtak daar door niet dikker wordt, maar dat hy of in een zelfden toeftand blyft, of ook dikwils , na het af- Ínyden van de Waterloot , geheel verfterft. Hier van zouden, des noods;onwederfpreekely ke Be- wvzen kunnen bygebragt worden. Onder onge= vaar twee- of drieduizend Tuinlieden, die overal deeze Boomen op de manier van Montreul bez handelen, zyn zeer veelen, naar deeze Regelen alleen , zonder die te kennen, als enkele Arbeids- lieden werkende, gelukkig. Het is dan niet noo- dig , over de regtmaatigheid der Grondftellingen te twiften , wanneer men van derzelver Waar- heid, uit de Gevolgen van ze werkftellig te maa= ken , „kan overtuigd worden. De Inwooners van Montreuil fchryven de by= zondere Kragt, den fterken Wasdom en de Vrugt- baarheid , als ook de Duurzaamheid van hunne Boomen , ten grootften deele toe aan de Manier, op welke zy de Botten en Takken van hunne Boo- men afneemen. Men kan zig, ten opzigt vän het Snoeijen, Behandelen en behoorlyk Bearbeider der EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 439 der Boomen, merkelyk mistaften , zonder fchade daar van te vreezen te hebben ; doch, als men kwaa- dyk handelt in het wegneemen der Scheuten, zo is de misflag niet ligt weer goed te maaken. Te Montreuil weet men niet van de gewoonte , om de Natuur, onder Voorwendzel van de Boomen te befnoeijen , in haare werking te ftooren; maar men tragt flegts hun de overtollige Looten en Spruiten af te neemen, die hun nutteloos bez waa- ren, en de zodanigen te onderfcheiden , welken het noodig is te behouden , indien de Boom gefta- dig met Vrugtlooten aangevuld, en tevens bin- nen zyne paalen gehouden zal worden, ten einde het Sap zig niet vrugteloos verfpille. Dit, nas is de grootfte Konft van allen ! Een ander Hoofdpunt beftaat daarin, dat mien zig overeenkomftig gedraage met het oogmerk en de fchikking der Natuur, welke een afkeer heeft van alle verminking der Takken; zo dat men te Montreuil van geen afknypen der Looten aan de Knoppen iets weet. Een Boom, die op zulk eene wyze behandeld wordt, moet onherftelbaar bederven, en dit zelve is de waare oorzaak, dat de Boomen onder de handen van gemeene Tuiniers zo dikwils uitgaan; dat zy , naamelyk „ op den tyd, wanneer zy in het Schieten zyn, befnoeid worden. Te Montreuil laat men de Spruiten groeijen, zo lang zy willen; dewyl men, zo dikwils zy aan de Knoppen zyn afgefneeden geworden emerkt V. Deer „b heeft, 440 VerrToog OVER DE Tuimrer-Konsr, heeft, dat de Natuur, dewyl zy geen andere uit- vlugt meer heeft, aanftonds een nieuwe Loot doet uitfchieten. Men befnoeit ze om wanfchiklyk- heid en verwarring voor te komen, doch zy Schie- ten zo veel te meer, totdat eindelyk het uitge- putte Sap niet meer voortftuwen kan. Deeze Zaak ftelt de Ondervinding buiten tegenfpraak. Waarom, nu, wil men de Natuur iets onttrek- ken, dat zy doch onvermydelyk op nieuws voort- brengen moet? Is het niet beter, de toppen der Spruiten zodanig te laaten zitten , als met de fchik- king der Natuur overeenkomt, dan dat men ze dwinge, om nieuwe voort te brengen? Alle Tuin- lieden moeten toeftaan , dat uit zulk befnoeijen die zogenaamde Kraaije-Neften of Wilge-Koppen (êtes de Saule) voortkomen; dat egter nog een der geringfte nadeelen is. Een ingekorte Spruit brengt niet alleen een andere Knop voort; maar, wanneer het Sap, dat tot zynen Omloop , tot zyne Kooking, Berei- ding en Zuivering, zekere Affcheidende Vaarjes noodig had, door welken het zig doorzygt, het. Kanaal niet meer vindt, dat het zig zelve toebe- reid hadt , zo maakt het zig overal nieuwe, daar het maar kan. Hier uit komt voort, dat de onderfte Botten , die zig eerft in ’t volgende Voor- jaar tot Bloemen en Knoppen openen moeften , on- middelyk na het befnoeijen, en dus te vroegty- dig, ontfluiten, geevende enkel Sprokkel-Hout en fchraale Takken uit, waar aan men in ’ volgende Jaar EN pE BEHANDELING DER PeRsmBoOMEN. 44à Jaar met Snoeijen niet te regt kan komen; en dus hoodwendig aan zulke Boomen @en Jaar agteruit moet taaken. De onvermydelyke Gevolgen van - deezen Misflag zyn de volgende. ' 1. Het op zulk een wyze in wanorder gebrag- te en uitgeputte Sap; houdt op, zig naar deeze Botten en Takken heen te beweegen, en verlaat dezelven dikwils dermaate , dat zy fterven; en_ _ fomtyds de nabuurige Takjes het zelfde noodlot doen ondergaan; _ 2. Het Sap verlaat de oniderfte deelen van den Boom, altemaal, en baant zig met ongefchiktheid en geweld een weg naar de bovenfte deelen. Om die reden ziet men, aan een zodanig befnoeïden Boom, niet dan inte en zeer lange Tiben die aan haar uiterfte end alleen maar een klein bosje Groente hebben. g. De zodanig befnoeïide Boomen fterven van Jaar tot Jaar, eerft aan de Takken en vervolgens de geheele Stam, teenemaal weg. 4. Van alle kanten worden zy met Harft over- ftroomd , en als het Kern-Ooft boomen Zyn, zo zit\de Kanker aan de Takken; én de Vrugtknop- pen vallen alle Jaaren voor ges tyd af. Zy bloei-' jen wel jaarlyks, maar de Bloemen zetten niet tot Vrugt, R Dit zyn de voornaamfte Gevolgen van de elen- dige dwaashéid der Tuinlieden , om de Takken aan de Botten of toppen te den en. Veel ändere wonderbare Zaaken ; „dié in de V. Dezw Gé Tui \ 442 _ VERTOOG OVER DE Tuinmr-Koner, Tuinen te Montreuil zig openbaaren , moeten w met ftilxwygen voorbygaan. By voorbeeld, de ordentlyke fchikking der Planten , de Evenredig- heid, de Zuiverheid in den Arbeid, de naauwe inagtneeming van den Tyd tot ieder Oogmerk, de fpaarzaame befteeding van het overal nuttige 4 konftig en zonder verwarring aangebouwde Land. Meen ziet hier alle Enten en Stammen boven , maar geenen tot drie of zes Duim diep in de Aarde fiaan, gelyk in de meefte andere Tuinen. Want deeze Tuinluy zeggen, dat de Ent even zo wel den invloed van de Lugt en Zon vereifcht, als de Wortels de vogtigheid van het Aardryk, en dat het Sap ; zo menigmaal als door een Ent- Stomp; die fteeds met Vogtigheden uit den grond in alle Kanaalen en. Openingen. aangevuld is, pas- feeren moet, raauw , ongekookt en kragteloos wordt. Dit is ééne oorzaak, dat in andere Tui- nen zo veel Boomen onvrugtbaar zyn of fterven ; en wanneer men daar op naauw agt geeft , zal men bevinden, dat in de meeften het gedeelte , daar zy ge-ent zyn, onder de Grond ftaat. En, {choon men al aan-den Stam der Boomen , naar gewoon- te „ een Kuiltje maakt , wordt hetzelve doch, niet. wyd genoeg zynde, in ’ kort weder vol Aarde of Vuil. Wat het begieten belangt , dit nen te Montreuil ; in drooge Jaargety den; zeer rykelyk , dewyl de fterke uitwaafeming der Boomen , in die omftandigheden, vergoed dient te worden. Men maakt EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 443 maakt by de Stammen wyde Groeven en doet. ze als in Bronwater baaden , op dat het tot aan de Wortelen doordringe. De gladde , blanke Schors der Boomen te Mog. treuil. heeft. tweederley oorzaaken. r. De uit-, kiezing der Stammen ‚ die men neemt om op te Enten, en de moeite, welke daar omtrent aan- gewend wordt. Zy plänten in geenerley foort van Grond een Boom, die niet op een Amandel, en wel op een tammen Stäm „ ge-ent is geworden. a. De zuiverheid en oppafling. Men zal aan hun- ne Boomen geen Mos of dood Hout zien, noch lange dorre Takken, die-het Sap nutteloos ver- flinden, Zy zullen ook de Boomen niet tot der- zelver nadeel fnoeijen ; énz. De byzondere verdeeling der Kern- en Noot- Ooftsboomen te Montreur/, verdient niet minder verwondering. Alle deeze Boomen hebben geen andere Takken, dan Zodanigen, die met den Stam of Tak, waar op zy ftaan, een foort van Wiel- fpaaken maaken, welke als van het middelpunt ndar den omtrek loopen , en zy ftaan allen op haa- re Stammen en Takken loodregt , niet waterpas . of fcheef , gelyk in andere Tuinen , daar men er geen agt op geeft , dat het Sap in de befte nigting omloope. Dit alles gefchiedt niet zonder reden, en het zou.wel de moeite waardig zyn, de reden uit te vorfchen. De Inwooners van Montreuil zeggen „dat hun- rie Voorouders altyd aangemerkt hebben, dat het V. Deen. Gg a Sap, A44 VerTood OVER DE Turnmer-Konsr Sap, wanneer het de overlangsloopende loodreg- te Takken, die met den Steng en Stam een Win- kelhaak maaken , doorloopt, altyd met hevigheid toefchiet. In plaats, nu, dat het wel bewerkt „ gekookt en bereid zy ; in plaats dat het zig, wan- neer het door de Takken langzaamerhand heen fluipen, doorzygen en zig eenigen tyd daar in ophouden moefte, om dus door de tuflchenruim- ten van de Baft en Bladeren, de goeddoende „ zagt en lenig maakende „ balfamieke en voeden- de deeltjes der Lugt, en de levendigmaakende Waârmte der Zonne te ontvangen, zo ftygt en komt het raauw en onbereid in de hoegte „ fchie= tende met ongeftuimigheid toe. Uit dien hoofde gebeurt het, dat het Sap, ’t welk loodregt uit den Stam in de Openingen der loodregte Takken ftygt, in plaats van zig in de Stam op te houden , met fnelheid voort ylt; weshalve zodänige Stam- men gemeenlyk dor , fchrâal en gebrekkelyk, en daârentegen de loodregte boven-Fakken dikwils nog fterker zyn, dan de Stam zelf. Hier van daan komt het ook, dat het Sap, ’t welk uit den Stam met ongeftuìmigheid in den knobbel om de Ent dringt, dewyl het op flaande voet de regtop gaande Takken willig en gereed vindt , om % zel- ve op te neemen, zig zelf, als ’t ware „ naauw- 1yks de moeite geeft, om eerft regts of links af te wyken, en in de Zytakken te dringen; zo dat deeze fchraal en zwak blyven en eindelyk geheel verfterven. Dewyl, nog verder, dit Sap, dat in 8 sp: de Z EN DE BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 448 “de jonge Boomen met alle magt inftroomt, zig niet fnel genoeg uitfpreiden „noch in ’ cerft t’ee= nemaal in den loodregten Tak beflooten zyn kan, zo blyft het in den Stam terug „en dringt van bin- nen in de Stomp aan alle zyden de Wanden en Buisjes tegen elkander aan; waar uit die wan- fchapen en leelyke Knobbels ontftaan , welke de Boomen ontfieren. Deeze Knobbels zyn aan de gewoone Leyboomen dikwils driemaal groo- ter dan de Stam zelf, en dit is een gebrek , % welke, vroeg of laat, den geheelen ondergang van den Boom na zig fleept. By dit alles komt eindelyk nog, dat, wanneer het Sap tuichen de in de langte loopende Vezelen van den loodreg- ten en in den Winkelhaak ftaande Tak indringt, het onderfte deel des Booms zo veel te noodwen= diger en zekerder fchade moet lyden , hoe fter- ker zig het Sap opwaards beweegt. Om die re- den ziet men aan alle Leyboomen, in de ge- meene Tuinen, na weinige Jaaren niëts meer, dan groote lange verdroogde Takken , die , wan- neer zy agttien Voeten lang zyn , niet meer Loof hebben dan anderen, die maar zes Voeten lang Zyn, en, dat meer is, byna niets draagen. De Boomen te Montreuil hebben geene van al- le deeze Ongemakken te vreezen. De Inwooners van die Plaats maaken het regte Kanaal des Saps daar door onbruikbaar , dat zy alle de in den Win- kelhaak en Loodregt find Takken laaten ì bly ven, V, Deer, Gg 3 en 446 _ Verroos over pe Tumier- Konst, en geen anderen dan fcheeve en Zytakken weg- neemen , waar door de beweeging van het Sap noodwendig gemaatigd, en langzaamer gemaakt, en bygevolg den Sappe tyd gegeven wordt, om in alle deelen des Booms in te dringen , welken-de Werktuigen des Wasdoms zyn , en waar in het dan ook , door de gedwongene Vertoeving „ge= kookt en bereid wordt. ‘Fe gelyk ontvangt het hier door den Invloed van de Lugt en de Warm- te der Zon, en kan ook evenrediglyk overal ver- fpreid worden. / Uit de ‘Fuinen van Montreutl in ’t Land gaande; ontmoet men weêderom een menigte van nieuwe Voorwerpen. Hier ziee men keur Ike Nooteboo: men; daar, in de Vlakten dan de Heuvelen ‚,Wyn- fokken, die zo wel Druiven uit de Hand als voor den Kelder leveren. De belegen Wyns; daar van gemaakt, is de gewoone Drank der Inwooneren van deeze Plaats, offchoon hy-een gemeenen, fcher- pen en Aardagtigen Smaak heeft. Deeze Smaak van den Wyn ontdekt de gefteldheid van het Aardryk, en toont dat de voorgegevene uitmuntendheid van den Grond te Montreu;/, louter Inbeelding zy. Een anderen kant heen, vertoonen zig groote Vlakten van Weidlanden en Akkers, waar op Tarw. en ander Graan, als ook Erwten, Boonen en allerley Zaad, geteeld wordt: zydwaards zyn overa! Stukken, daar mende jonge Plantfoenen ppkweekt, Hier en daar zyn kleine Perken met Duro” |__EN pe BEHANDELING DER PERSIKBOOMEN. 447 Stroomatten afgefchut en omheind „ voor de Aard- beijen „ om dezelven te Bellaeinen voor de Wind en vroeger ryp te doen worden, als ook meer Vrugt daar van te trekken. Zy zyn met dunne Meft geheel omringd „en flaan,diep daar in, ten deele om het noodige Voedzel te bekomen ‚ want de Aardbey- Planten mergelen: den Bad zeer uit; ten deele op dat de menigvuldige Regen de Aarde niet te vaft aan de Wortelen zou maaken, of dat zy van de Hitte der Zon uitdroogen Mog- ten; of dat het Zand en Aarde, van den Regen nat geworden zynde, de Aardbeijen niet befcha- digen, of aan ’t rotten helpen zou. Geen On- kruid en men tufichen de Planten groeijen, maar het wordt in tyds uitgewied, op dat het dezel- ven geen nadeel doe. Eindelyk;, men neemt ook van de Steelen, wanneer zy ìn bloey ftaan , de bovenfte Aardbeijen af, en laat aan ieder van on- deren maar drie of vier Stuks blyven: Elders zict men Bedden van wilde Suikerey , die eenigen tyd voor den Vorft uit het Land wordt genomen, omze op byzondere daar toe beftemde plaatfen te droogen,als wanneer men daar van den geheelen Winter tot Salade gebruiken kan. In den tufchentyd, wanneer %er nog geen Vrugten zyn, handelen deeze naarftige Luiden , die alle Landlieden en Dorpelingen tot Voorbeel- den kunnen trekken , met verfche Eijeren , Melk- Tiyen ‚ Room, laha: en wat dies meer is; “V. Dzen. Gg 4 hoon S 448 Verrooe ovER DE Tuinier-Konsr, fchoon ’er by hun noch Hoenderen noch Rund- vee gehouden worde. Niemand zit hier ledig. De Vrouwen en Meisjes, ja de Kinderen zelfs, ieder bevlytigt zig om ’t zeerfte , en oefent dat ‘gene, daar zy teeniger tyd in zullen uitmunten. Hierom kan ook dit enkele Dorp Montreuil, jaar= Iyks , 86.000 Livres aan Schatting opbrengen. Veele Vrouwluy van deeze Plaats behandelen de Perfik- en andere Boomen met niet minder be- kwaamheid dan de Mansperfoonen. H, WAAR- WAARNEEMEN „ omtrent de GEN LuerscEsTELDHEID te AMSTELDAMS Barometer. Therm., Winds Streek. Weder. Ds \’s morg. ’smidd, °s av‚|mo. mi.av. 2 smorge’ sma:dd,’sav Gefteldheid, jen Emst mne enn add I|30. 21j30. 2,{30. 2570177 66 W.| NO NO (Held. wolk. al 2 |— r}|— ofl70|77 68|NO | NO [NO |Betrr. held. 3— otlzo.rr:|20.111 68/81 72)NO | NO |NO Held. wolkig. Al29.11} 3e. 0 |30. 0 (73175 64lNO [NW [NW betr. 5l30.o |29.11\29. 11/67/82 72/NW| ZO [ZW —_—reg.dond. 6129. 9 |— 1ol— 173,69 64|ZW ZW | W |Wind, buijige’ ie ril rij 866)6855|LW | ZW | W |Reg. helder: 8|— ri!|3o. 0130. 0 (64/64/60) W W | W |Held. wind. _ gl |— o |— okseló1!ss|NWj ‚NNW Buijig, helder. tol—ir leg. ril29. 11,60)63/58|_N [NW [NW Hil—ro |—= rol— 10}/57163/58|NW| _N [NW F2|3o.0 [30.1 |30. 2 64/68 óol_N | NO [NO (Helder, wolk. I3— 2 |— 2il— 2,,62/68)62 N INW INW: —= Tal 2i—_— |— 2 |65[71j64j N NW NW _—_— Is} 2 |— 2 [— 1565|72|65) W [WtZ W —_——= 16 1 |— 1 |— o |71/7866/ZW | ZW |ZW— reg. held, 17{29.n1j— © |— O3/70:79|68 ZW|[ ZW | W Betrokk. held, 1830. oil — 1 |— 1 |168)70}65| W Ww |W Helder. ig 1 | |— o5l70/7867| ZW ZW | W Betr. helder. 2ol— e |— OU IE 70,68 6ijNWINW (NW Helder. 2Ij— IE IE |= 0:|63,65|60 NWINW [NW wolkig. 22l— oi — |— [60,64/59)INWINW INW windige 23l29. 11/29. 11/2911 58,63 s7NWINW [NWBuijig., nd d4l—111|30.0 30.0 |s8i60l57| N | NO | N | - 25l— 11/29. 11/29.10360, 62/S8INW| NW NW 26|29. 93}— 9 19/59,65/58 N [NW aad a7—10 |— 11 |— 1558,65)SE)NO |__N NW Held. wolk, - 28/30. 0 |30. 0330. 15/60/67/60|)NW NW ‚NW Regen. 2930. 1il— 2 |— 2 |64166)62} N [NW ‚NO ‘Helder, gol— oil— o |29. 10/64/66/64)NO | O O | : 31129. 9 29. 81— 8-163l71167f O | O LO Betr. held, in” uy 1760. Hoogtte Barometer d, 30. 2; Laagfte Barometer d. 29.8 _ Hoogfte Thermometer gr. 82 \ Laagfte Thermom V. Daet, eter Ste 57 } Middelb. d. 29. 11% Middelb, gt. 695 WAAR: —___WAARNEEMINGEN omtrent de UUCTSCESTELDHEID te AMSTELDAM, in Barometer. D Ps morg. 25 midds 2 av. mid, A tn Therm. Winds Streek, Auguflus 1760, mi. av ['smorg.b’smidd, Eed dsav. Weder, Gefteldheid, 1129. 74129. 6:129.65 67118 66| O ZO 1 ZO Helder, reg. al 6i—_— |— 8 I66!69ló5| ZW. | ZW | ZW |Woikig. 3 9 |— 10 10; 67/70/64 W {NW | NW |Betr. heldere A—ioll— |— 9516617316o| ZW | ZW | ZW Si 7 7il— 65169/72/66/Z t. OZ t. OZt, OBerr: regen. 6l—- |— 9; —-19} 66171167) ZW | W | W|Regen, winds Hr | 1 [— 1166172168) Z W JW 8l— gi— gil— 9:167|71166) ZW | W | W Buijig. 9— 9 | |= 1163166164} ZW | W |W \Zwaare Reg. 10 30.0 |30. 0130, 1164167/63|Wt NIWt.N WeN! \Buijig. 11'29.10!/29-10829 1116465165 ZW | ZW ZW (Regen. rd lar de — 11/67/6864) W | ZW \ W |—- buijig 13—1r j—= IO— 8:/62/63 soIWtN|We.N WN mi 6 | 6 —_——{55|61|60| NW |‚N NI I5—= 9 |= 9, 10/62/61|58| NW NWIINW: | 16— gil— gi — |S9I6OISEI NW INWIN \—— — 17 9 |— 9 95 [581031 58|WEN[WEN WIN —— 18— gil 9 lg [5816562 NW | WW 199 |= 9: 91163169 65| W [WtZ/ ZW Held, wolk, 2o— 9 e OAT 65:70/63| ZW | ZW | ZW — reg.wolk, ar aan Can IO;— 10416417265) ZW | ZW ZW aal— Gij 8Ìl— IO 66181165; ZW | ZW | ZW — wolkig. 23 —1oi—i11 115168171567) ZW | ZW | ZW Betr. regen, 24j— Iol— g:l— 95166}70{65| NO | NO | NO Donder, reg. 2s—10ïj— II 11 67170162| NO |-NO | NO ‘Betr, helder. o6l—11 |— [—11:/58162/60| NO NO | NO Reg. helder. an |—115{30. ol61ls9f59j NO | NO j NW Buijig. 28/30.0 j—1rij—= [596060 N | N INW ‘Regen. * ag |I 291 59166{59|- W-|- W- | ZW- Helder, reg. 30/29. 11|30.o |30. 04l60{64157| NW | N | NW Buiiig, held. 31/30. 0}29. rilzo.rtlsolóo'so ZWIZWI W I__— ——— Hoogfte Barometer d. 30. 1 } Muadelb, dbehoE Laagíte Barometer Hoogtte Thermometer gr. 81 Laagfte Thermometer gr. 55 j d. 29. 6 \ Middelb. gr. 68 WAAR- WAARNEEMINGEN omtrent de 4 LueTtsGrsTELDHEID te AMsTEDDAMs in September 1760. Barometer. Therm. |- Winds Stfeek. Weder. D.Psmorg. °smidd. °sav. mo. mi.av |'smorg. ’s midd, ’sav | Gefteldheid. ij3o.o (30.1 [30.2 |60}63/58 al a 3! : 58 NWINW NW — helder. 3l— 3 |— 3 |— 3 [60/66/62 ZW Aad ZW Held. Betr. Es Sl |= Zil 3365/68/63/ NO | NO | |_NO Betr. helder, 6l— 4 |= 4 5 61if O | O / NO [Helder. ij #4 | 3 |s900l6af NO [NONO |—— 8|— 3Ìl— 3Ìj— 4 [62/72/63| ZO | NO, NO 4 4 k bi O & OMO Wee LEE Io— 3 | 34|63|7E65| O | O |-O ii 4 — 4 70:63} O f O'' | ZO mj 3E 3 6964: O | O | O Il 2 — 1 69,63) Of OQ | O |— wolkig. 14/29. 11! 29.10} 7063) O 0) O Wolk. held, ES ZOE II |ÓO© 72162 O W ZW Held. dond. 16/30. (30. 0 J—1011637265|- Z | ZO ZO | Milt, helder. 17/2910 29. GE en 9: 64 75167 Z ZO ZO ‚Helder. I8— 81— 8 | 8 “|62 76,68 ZO (ZO | ZO KO Zij Til 7 1657261) ZO | ZO |'ZO 'Regen,held, 2ol— 7 |= 7Ìl— 8164 62l63 Z [ZW | ZW |Betr. regen. 2i— Bij 8E 73/59 6658| Z Ze. WIZt.W helder, 2 SS |—5 5663157). Z [ZW | ZW |— reg, held, 23 6 |— 6 — j [56,62\5g Z Z | Z Held. regen. MA 7 | 6H— 65 60/68/63 Z Z ZL \—= betr. … 25l— Aal 5 — 7 [61163'58/Zt. O/ ZW | ZW ‚Buijig. 26— 7 7 |— 71161 64/63 ZW {| Z |ZW A 65/68 61 ZW | W |W |—-= wind. 28— 7 |— 6 |— 7 [617061 ZO | ZO | W |Buijig,dond. 2ol— 8 |— 9 |— 9, 5865 58/ZW | W | W | Held. weerl, 3O'— 9105 W {NW NW Buijig. md 6 #4 157163) s8l ZW ZW {ZW —— regen. hr Hoogfte Birometer'd.'40. 44 \ Laagfte Barometer d. 29, 43 Hoogfte Thermometer gr. 76 \ Laagfte Thermometer gr, 56 j V. Deer. ? Middelb, d. 29. rok à Middelb, gr. 66 WAAR: WAARNEEMINGEN omtrent de Zed oke Dee Erol TE A MaSe ErBirdr Anil Ín de Maanden Fuly, Auguflus en September; des Jaars 1760. N de Maand SFaly was, riettegenftaande de groo- te Hitte van den Voorzomer, het Weer vry koel naar den tyd van ’ Jaar doch, federt het mid- den van dwgufluss is ’t wederom warm geweeft. Ook zyn de Afgaande en Remsteerende Koortfen ; die nog aanhielden; ens gelyk in den Voorzomer, van geen kwaaden aart ; noch moeijelyk te genee- zen waren ; in de laatftgemelde Maand merkelyk van hoedanigheid veranderd. Sommigen, die daar van geneezen wafen; ftortten weder in, en vervic- Jen in Continuzele Koortfen , met hevige Ontftecking ; in eenigen met Uitflag of de Graauwe Loop; in anderen gingen zy vergezeld met Slaapziekten , enz. De Kina, welke de Patienten in ’ eerft fcheen te helpen; deedt naderhand weinig uitwerking ; alzo de Ziekte met meer Ontfteeking zig verhefte. An- dere Patienten ; die op nieuws aangetaft werden door „Afgaande Koortfen, kwam de Ziekte aan met Braaking en Buikpyn. De Kinderpokjes, die ùu al eenigen tyd geregeerd hebben in deeze Stad, zyn merkelyk vermeerderd en fchynen kwaadaartiger te worden. KORTE kl LEVENS-BESCHRYVING VAN DiN Hune J.N. LIEBERKUHN, Doêtor der Medicynen , Lid der Koninklyke Akade- mie en van ’t Opperfte Genootfchap der Genees kunde te Berlyn, van de Keizerlyke Akade- mie der Natuur-onderzoekeren , van de Koninklyke Societeit in En- geland, en der Koninklyké Akademie in Zweden. ( Memoires de V.Academie Royale des Sciences €$ Belles Lettres de Berlin. l'An 1756. p. 519.) SEESGECHGENENAEGENEEES OAN NATHANAEL LIEBERKUEN, Doétor J der Medicynen , Lud der Koninklyke Aka- demie, en van ’ Opperfte Genootfchap der Ge- neeskunde , van de Keizerlyke Akademie der Natuuronderzoekeren , van de Koninklyke So- cieteit in Engeland en van de Koninklyke Aka- demie in Zweden, werdt den 5. van September azur te Berlyn geboren. Zyn Vader, Goudfimit van ’t Hof , hiette JoAN CHrisTirAanN Lie- BERKUHN, en zyne Moeder, thans nog in le» ven, EMERENTIA RAUEN. Deze Ouders, verheugd dat de Hemel hen met eenen Zoon be= giftigd hadt , tragtten hunne dankbaarheid -daaf voor te betonen door het eenige eigenlyke mid- V. Deen. Hh del; 454 Korte LEVENs-BESCHRYVING del; namelyk, door hem al vroeg eene uitmun- tende opvoeding te geven, en bovenal door zyn gemoed te vervullen met de beginfelen eener waaragtige Godsvrugt, welken, gedurende den ganfchen loop van zyn leven, de regel van zyn gedrag hebben uitgemaekt. Eene dubbele reden was ’er, om den jongen LrieBERKUHN op te trekken in die deugden, welken zo dikwils en onvoorzigtig verwaarloosd worden. Hy was gefchikt tot de Godgeleerdheid en de Bediening van ’t Heilig Evangelie. Nadat hy zyne eerfte Letteroeffeningen in zyne geboor= teftad: hade voleind , werdt hy, vyftien jaren oud, naar Halle gezonden, en in dat beroemde Weeshuis geplaatft , welk eenen uitnemenden rang voert onder de fraaije Inftcllingen dezer Eeu- we; Hy vervorderde hier de Oeffening der We- tenfchappen met zeer gelukkigen voortgang, en overtrof zyne medegenoten zo in zagtheid en wysheid, als in vlyt en vorderinge. Hy hadt toen reeds een Talent, welk door- gaans Vernuft te kennen geeft, namelyk dat der Digtkunde; want hy maakte zeer goede Latyn- fche Veerzen : maar eene vroege Vaftheid van Geeft, als ik het zo noemen mag „ kwam voors dat hy-in:den flrik niet verviele , waarin dikwils vervallen die dit Talent zelfs niet hebben; te we= ten ‚ van zig geheel over te geven aan deze Ver- lufiginge, en daar van eene ernftige bezigheid te maken, die aan allé overigen nadeel doet. Nadat « vn bin Heet J.N. Lasenkban. 18 ‚Nadat dus drie jaren verlope waren; ; begaf hy zig onder de Studenten der Uitrerfieeir; die toerì in zeer groten bloei was: Hy genoot de leffen van verfcheide beroemde Profefloren; gedutende een jaar; en in % laatft van dat jaat ging hy naar Jena; werwaards hy; door den groten naafn vari eenige beroemde Godgeleerden; en inzonderheid “vande Heren Warcur en CARrovrus, gettokken werdt. Gehoorzaant aän den wil van zynen Vas der „behartigde de jonge LiEBERKUEN het voors, gefchteven oogmerk, fet die oprechtheïd en liefs de tot de waarheid; welken altyd in zn Karaks ter hebben aböteedoulteri Maar gene heimely= ke Neiging der Nature; die flegts eene gelegen heid nodig hadt om zig te ontdekken; vondt dië gelegenheid in de leflen vän den Heer HÁMmBrr- GER , wiens uitmuntende kennis in de Natuuf- ert Wiskunde, gevoegd by het miffchien nog zelds zamer Talent van wel te ondetwyzen , Duitfch= land „ gedurende zolangen tyd, met verwonde= ringe heeft befchouwd. Een gehele nieuwe Wee reld deedt zig eensklaps op aän’t oog des Leer- lings; en gevoelde ras, dat dëzelvé voor” Het gefchikt ‘was, dat hy gemaakt was om ’er zig int op te houden, én nergens anders zyn tegté element kon vinden. Zeer fpoëdig bevatte hy al- le de befpiegelingen; en vän toen af aan zag met in hem ’t geen vervolgens met zo grote uitfteken= heid hem heeft doen onderkennen; namelyk de begeerte, om by de-Befchouwing-eene Praktyk4 SV, Dezen Bh a __ mef & \ A36 Korrr LEVENS-BESCHRYVING N b \ met dezelve juift overeenkomende , te voegen , en die zo verre voort te zetten, als de zaak toelaat. De Heer HAMBERGER , verzet over eene {chran- derheid, die zo weinige voorbeelden heeft onder de Akademifche Toehoorders;, bekoord door ’% geen hy in LIEBERKUHN zag, en nog meer door % geen hy in hem voorzag , befteedde aan hem al- le zyne zorgen. In ’t eerft hadt hy hem alleen- yk in de Natuurkunde, in ’t algemeen genomen, onderwezen, en voor zo verre dat nut kon zyn voor iemand , die zig tot eene bediening fchikte waarin die Wetenfchap zyn eenige voorwerp niet zou zyn: maar nu fpoorde hy hem fterk aan om eene roeping te volgen, die zo duidelyk in hem gemerkt werdt, en om niets over te flaan, welk hy niet zorgvuldig onderzogt hadde in alle de verfchillende- delen of takken der Natuurkunde , welken als zo vele byzondere, zelfs zeer gewig- tige en moeilyke Wetenfchappen, uitmaken. Van dit oogenblik af aan begaf zig onze Student, on- der zulken Meefter, die hem teder beminde, en naderhand een zyner grootfte vrienden was, ge- heel over.aan de Ontleedkunde, de Natuurkun- de, Kundigheid der Ziekten (Patholagse) , Schei- kunde , en alle de overige Oefeningen , die ons opleiden tot het ontdekken van de geheimen der Nature, door een gelukkig gebruik van de hulp- middelen, die de Kunft aan de hand geeft. De Geneeskunde kwam hem tevens zo bekoorlyk voor, dat hy er niet aan wederftaan konde; en 8 ocû de A en ni VAN DEN Here J. N. LurBERKUEN. 457 de twee laatfte jaren van zyn verblyf te Pena wer: den ’er voornamelyk aan toegewyd, onder de Heren Werpen, Tecnmerer, en andere ‘be- kwame Profefforen. Alom ontmoette hy loftui- tingen, die nergens toe dienden, dan om zynen - yver nog meer te ontvlammen. Deze dagen, de gelukkigfte dagen zyns levens, (want wat kan er lieflyker zyn, dan de fiaat van een jong har- te, geheelenal overgegeven aan eene loflyke nei- ging, die het zelve beheerft, en alom gelegen- heid ter voldoeninge vindt?) deze gelukkige da= gen vlogen met fnelheid voorby, en hy bereik- , te, met weerzin, den eindpaal van zynen Aka- demifchen loop. “Wanneer men de Waarheid van ganfcher harte en vurig bemint, zou men gaarne dl zyn leven Difcipel willen blyven. Doorgaans is het aan de Trotsheid of het Belang te wyten wanneer men den ftaat van Meefter of Doétor bo ven dien van Leerling verkieft ; en dikwils wordt dezelve zo kwalyk gehandhaafd van dre zig tot het verkrygen dier eertitelen haaften , als zy loffelyk- worden gefchonken-van die dezelven uitdeelen. De Vader van onzen LreBERKUEN, fchoon over de bekwaamheden van zynen Zoon ten ui- terften voldaan, bleef niettemin. bepaald by zyn eogmerk,om hem tot de Kerkelykebedieningen te fchikken. De gezeglyke Zoon verdoofde van den anderen kant zyne heimelyke aanprikkeling, die hem elders trok , en zig zonder fchyn van weer- zin naar de bevelen, die hy ontving, fchikken- VW. Deer, Hh 3 de; 458 Korte Levens-BescunRyving de, vertrok hy in % jaar 1733 van Sfena, nadat by zig aldaar Candidaat in de Godgeleerdheid hadt laten maken. Vervolgens begaf hy zig naar zyn oudften broeder ‚ die reeds vaft Predikant te Ros- kou was. Hy fchikte zig tot den Predikdienft , waar toe hy zeer bekwaam zou geweeft zyn, ier de uitgeftrekthcid zyner Kundigheden, en door die goedhartigheid, welke de Natuur zelfs op zyn wezen gefchertft hadt , gevende hem die minzaa- me houding, welke zo wel voegt aan een man, - wiens poft het is een Leer van Genade en Z alig- heid te verkondigen. Doch terwyl de Heer Lur- BERKUHN Zyne Godgeleerde Oeffeningen ver- vorderde en zyne Leerredenen opftelde, kwam hy egter als van zelfs tot zyne waarde Natuur- kunde; want nimmer een liefhebber van wilde vermaken , noch van de vrolykheden der Jeugd, hadt hy zyne uitfpanningen alleen in zyn Studeer- kamer, welke reeds geheel vervuld was met fchran- dere Proeven der Natuur- Werktuig- en Ont- leedkunde ; een Voorfpel eenigermate van de Wonderen , die hy naderhand uitvoerde. __Middelerwyle verloor hy zynen Vader, en naardien hy nog gene Beveftiging (Ordsnation)) hadt ontvangen, zag hy zig in vryheid gefteld, om zyne neiging te volgen. Nogthans, % zy uit eerbied voor den wil des overledenen, ’t zy om dat hy op het punt ftond van Bedienaar der Ker- ke te worden; zou hy, naar alle waarfchynlyk- heid, dat geworden zyn, ten ware zekere aan- van pen Here J.N. Lurserkvun. 459 merkelyke gelegenheid , die zyn lot beflifte. De Heer Rerinseck, die eerwaarde Godgeleerde, die zeldzame Man, wiens naam ik nimmer noe- men zal zonder de tederfte aandoeninge op’ her= denken zyner deugden en weldaden, decdt een klein reisje op het land, en een gedeelte daar van in % gezelfchap van den Heer LieBERKUEN,. Weinige uuren hadt hy met hem maar verkeerd , wanneer hy verwonderd en verrukt wás, dat hy in den jongen Candidaat der Godgeleerdheid, een uitnemenden Geleerden , eenen volkomen Na- tuurkundigen , en voortreflyken Werktuigkundi- gen ontmoet hadt. Naauwlyks kon hy zyne ei- gene ooren geloven, en zyne nieuwsgierigheid tot alles , wat haar voldoen kon, uitftrekkende ; fcheidde hy van zynen Reisgenoot met de vol- komenfte overtuiginge, dat dezelve de zeldzaam- fte talenten bezat, en tevens de befte gefchiktheid om dezelven optevoeren tot zulken trap van vol- maaktheid , die de grootfte mannen uitlevert. De Heer RerinBecx, vol van deze gedagten, liet het niet by een dorre herdenkinge; maar gebruik _ makende by deze gelegenheid, gelyk hy in dui- zende andere gevallen gedaan heeft, van den toe- gang ‚ welken hy by den overleden Koning hadt , en van het zo wel verdiende vertrouwen , waar mede die Vorft hem vereerde, fprak hy hem zo voordelig van. den Hr. LIEBERKUEN; dat de Koning hem zien wilde. Hy werdt dan ontbo- den; en de Jongeling antwoordde, met zyne na- „V. Dezen, __ Hh4 __ tuur 46o Korte Lrvens-Bescnryving tuurlyke houding van zagtheid en zedigheid, ze juift op alle de Vragen, welken de Koning Fr r- DERIK WivvEM, (die eene geheel byzondere Kunft hadt om zyne Onderdanen, die hy kennen wilde, te ondervragen) hem voorftelde, en die ten dele de Godgeleerdheid, ten dele de Werk- tuigkunde betroffen. Het gefprek eindigde met de gunftigfte verzekeringen der Genegenheid en Befcherming van den Souverein. Het duurde niet lang, of deze toezeggingen werden van het wezenlyke gevolgd. De Heer LIEBERKUEN, op Order des Konings de God- geleerdheid hebbende laten varen, ‘om zig op de Wiskunde toeteleggen, voor zo verre dezelve pp de vorderingen der Natuurkunde toepaffelyk is, begaf zig tot de reizen , die nadig waren om kennis te krygen van eene grote menigte ge- wigtige voorwerpen, die alom in de Kabinetten van Epropa gevonden worden, en om te verkee. ren met de Geleerden , die in dit foort van Stu- die reeds uitftekend waren. Hy vertrok in % jaar 1736 van Berlyn , nadat hy ?s jaars te voren tot Medelid van de Koninklyke Societeit der We- tenfchappen was aangenomen. Hy hadt voorge- nomen ‚ zonder zig op te houden , naar Holland te reizen; maar de Koorts hieldt hem te Haije op, en noodzaakte hem daar eenige maanden te vertoeven. Zo ras hy herfteld was, ging hy we- der naar Yeza , die gelukkige Verbly{plaats , waar de Mufen hem hare Gunft betoond hadden ; en ag VAN DEN Here J. N‚ TarBERKUEN., 461 agtende het zig niet onwaardig aldaar eenige Kol- legien-bytewonen „ begaf hy. zig tevens tot het maken van Gezigtkundige , Werktuigkundige en Wiskundige Werktuigen „in welker kunftige toeftellinge. hy één der eerfte. Kunftenaren zyner ceuwe is geworden. In den jare 1737 vertrok hy. naar Erford, daar de Heer van Bäücuneng welke toen reeds bekleed was met den titel van Prefident van de Keizerlyke Akademie der Na- tuuronderzoekeren , welke waardigheid door den= zelven tot heden toe zo waardig bekleed. wordt, hem tot Lid van dat doorlugtig Genootfchap aan- nam, en de Bynaam, waar mede hy, volgens gebruik, in de Tydboeken dier Akademie werdt ingefchreven , kon op niemand beter worden toc- gepaft; ’t was:die van Dedalus. „Zyne reis vervolgende door Kasfel, Marpurg s ‘Frankfort aan de Mein en Merz, latende aan zyne opmerkinge niets ontflippen van ’t geen eenige opzigt kon hebben op zyne oogmerken , vooral ten aanzien van Inftrumenten der Werktuigkun= de; kwam hy te Amflerdam , van. waar hy kort daarna zig naar Lesdeg begaf. Herwaards trok hem de onfterflyke BorrrHAAveE, dien hy brand- de om te zien en te horen; en terftond werdt hy, gelyk hy zo zeer verlangt hadt , de oplettendfte van alle zyne Leerlingen, verzamelende met eene onvitfprekelyke nyverheid alle de Godfpraken van dien groten Meefter. De Heren:ALBINUs, van Zwieren en Gaugrus hielden insgelyks, ge- Vv. Deen Hh 5 lyk 462 Korte LeEvens-Bescuryvine lyk zy zo waardig waren , zyne aandagt bezig. De Schei- en Ontleedkunde waren toen zyne voornaamfte voorwerpen. Hy moeft ze beiden te famenvoegen , om wel te flagen in die won- derbare Infpuitingen, welken hy toen reeds begon te oeffenen, en die hy vervolgens zo verre heeft voortgezet, dat men ze kan houden als tot haar? hoogften trap gebragt te zyn. De uitmuntendfte Doétoren zagen in hem fpoedig eenen Nayveraar, die waardig was nevens hen eene plaats te bekle- den. Hy verkreeg daar toe het regt, door Doc- tor der Medieynen gemaakt te worden op den 20 van July 1739. De Verhandeling, welke hy by die gelegenheid verdedigde , hadt tot titel, de Valoula Colt & proces ju vermiformt, en hy kwam met de grootte toejuichingen van het Difpuut af. In’ eerft was hy voornemens geweeft het Lood cot *t onderwerp zyner Verhandeling te verkie- zen; maar zyne Profefloren deden hem de ande- re Stof liever onder handen nemen, omdat hy daarin aanmerkelyke ontdekkingen gedaan hadt. Onze jonge Doctor verliet Holland om naar Engeland te gaan, en kwam te Londen. Hy maakte zig daar zeer fpoedig bekend, en kreeg ras de uitmuntendfte Geleerden van die grote Hoofdftad , waar de Wetenfchappen met zo veel yver en voorfpoed geleerd worden, tot zyne by- zondere vrienden. Dewyl de Heer LreBERKUEN die Wetenfchappen , die tot de Medicynen be- treklyk zyn , betragtte, bezogt hy met de groot- fie van ven Heee J. N. Laezerkonn, 463 fte vlyt de Hofpitalen , brengende met zig dat kundig oog van eenen Waarncmer , welk hem op eene uitftekende wyze eigen was. De uitfpan- ningen van zyne Kamer waren altyd die wonder- bare Ontleedkundige Infpuitingen. De Konink- Iyke Societeit , fchoon gewoon aan de aller- fraaifte toebereidfels van dit foort , ftondt verbaasd te zien , hoe verre die, welken he haar aanboodt , de anderen te boven gingen : zy erkende , dat diergelyke proeven regte meefterftukken waren. In byzonder hadt hy met eene wasagtige Stoffe een zeer klein gedeelte van een dunnen Darm gevuld, en dit Werk met zo vele Kunft volvoerd, dat’t gezigt daarvan zeer treffende ware „en dat al- len de zeldzaamheid van dit Meefterftuk met eenen mond erkenden: ook heeft de Heer LurperKvan zelf dit ftuk als het uiterfte zy ner Kunftaangemerkt, De eene arbeid brengt de andere voort: want de Werken der Kunft hebben onderling den zelf- den Samenhang, dien de Werken der Nature heb- ben, welken zy bedoelen ‚na te volgen of te ont- dekken. Om de inkten pent (ramsficatsons) , zo fyn als die, waarin de Heer LirBERKUHN zy- ne Infpuitingen deedt , nategaan ; hadt hy meer nodig dan uitmuntende oogen , waar mede de Na- tuur hem hadt begaafd, en zelfs dan de gemene Vergrootglazen. Dit deedt hem bedagt zyn om aan dit foort van Ínftrumenten ook te gaan wer- ken; maar niet te vreden , om die, welken reeds waren uitgevonden, te verbeteren, werdt hy V. Dern, | zelf ei 464 Korrr Levens-Bescurrving zelf Uitvinder , en verfchafte aan de Koninklyke Societeit eene nieuwe verwondering , door haar een Mikroskoop met een terugkaatzenden Spiegel te vertoonen; een Werkftuk, welk tot nog toe … aan alle Gezigt- en Werktuigkundigen van Lon- den onmogelyk was voorgekomen. Dan dit was nog niet genoeg voor onzen Dedalus; die, voor- genomen hebbende al het Werktuiglyke Samentftel van ’s Menfchen Lighaam te befchryven , en daar eene juifte bepaling wan deszelfs deelen en hunne evenredigheden bytevoegen, daarenboven het Zonne-Mikroskoop tot dat zelfde gebruik fchikte (*). “ Zo vele wonderen ‚ op elkan- deren volgende, maakten indrukfels, die onuit- wifchbaar geweeft zyn. Dit zeg ik niet by gis- finge; een eerwaardig Kerkelyke „ ook zelf een uitftekende Geleerde, de Heer Marpocx ‚ heeft; gedurende zyn VED alhier , verzekerd , dat niets den groten naam , dien de Heer VR BERKUHN te Londen hadt nagelaten, kon evena- ren; en dat ook niets de fmert kon opwegen , die zyn verlies veroorzaakt hadt. Maar laat ons niet te vroeg daarvan fpreeken Ik behoef niet te zeggen, dat de Koninklyke Societeit het zig tot geluk agtte zodanig een Me- delid te krygen, als de Heer LiËBErRKUHN was. Hy werdt daartoe aangenomen met dien yver en ag: (*) [Men kan niet zeggen dat hy dit laatfte uitvond, Zie de Aantek. op BAKER over 't Mikroskoop. Amft, 1744. bladz, 20. ] , VAN DEN Here J. N. LueBerKuun. 465 agting, welke een Man, naar eer begerig „ op % allerftrelendfte zou vleijen : maar dat was zyn zwak niet; hy zou veeleer tot het tegenoverge- ftelde uiterfte hebben overgeheld. Hy beminde de Wetenfchappen, gelyk de Wyzen de Deugd, om zig zelve, en ter oorzake van de voordelen, die zy aan de menfchelyke Maatfchappye ver- Schaft. Londen hadt bevalligheden voor hem, die hem zouden bekoord hebben, om het zo Boedie niet te verlaten; maar de tyd voor zyne reizen was bepaald, en by moeft Parys nog gaan zien, dat andere Heiligdom, waar de Godheden , Voor- zitfters der Wetenfchappen en Kunften, altoos hare beroemde Altaren gehad hebben. Derwaards vertrok hy, omtrent het einde van ’% jaar 1739; maar naauwlyks was hy ’er zes maanden geweeft, of onze doorlugtige Koning, die de toom der Re- geringe toen in handen hadt gekregen,ontboodthem te rug in zyn Vaderland, daar hy in de maand July des Jaars 1740 wederkeerde , overladen met alle de Vergenoeginge , welke eene Reis „als de zyne „die wy tot dus verre befchreven„ooit kon toebrengen. Hy was nog naauwlyks te rug gekomen , of deedt zig uitmunten door gelukkige genezingen, en vertoonde reeds, wat men zig van hem mogte beloven. BorrHAAvr, die hem niet uit het oog verloren hadt,eneen zeer teder belang in zyn wel- zyn en doen nam, prees hem toen Hare Ma- jefteic, de Keizerinne van Rusland, aan, om in haren dient te gaan, als eerften Genera: eene _V. Dern. waare 466 _ Korte Lrvens-Bescurrvind waardigheid , die in alle opzigten aanlokkelyk is5 maar hy heeft nimmer het oor willen lenen aan eenige der zeer voordelige en dikwils herhaalde “voorflagen , waardoor men hem uit Ber/y# zogt te trekken. Dankbaar Onderdaan en trouwhartig Burger zouhy, hadde de Schikgodin hem het le- ven van eene eeuw gefponnen,’t zelve ten dienfte van zynen Vorft en Vaderland hebben tcegewyd. Dewyl hy Lid was van de oude Koninklyke Societeit, was hy het ook van de Akademie by hare vernieuwinge, en bragt dikwils, vooral in de eerfte Jaren na dit tydftip, de voornaamfte Uitvindingen voort, die als onder zyne handen geboren werden; gelyk daar was het Mikros= koop, welk hy gebruikteom den omloop des bloeds waartenemen in de Kikvorfchen , en een nieu- we Vuurmeter. Nimmer hadde hy zyn Stu- deerkamer verlaten, indien het van zyne keuze had afgehangen; maar men zogt hem met den grootften yver als Geneesheer aan; en de aandrang der Kranken, zo wel als de natuurlyke Verplig- ting om door voordelige bezigheden anderen te vergoeden , die zeer koftbaar waren, bragt hem tot de Praktyk; en indien dezelve hem niet ge- heelal verflondt, ten minfte maakte zy hem het Leven veel arbeidzamer dan ooit, en zo bezet, dat hy naauwlyks over een eenig ogenblik kon fchikking maken. Ik zal my niet aanmatigen , om over zyne talenten in de Geneeskunde te oor- delen; die Kunft, tegens welke men zo vele ha Wisan te van DEN Here J.N. Lurprnkvrn. 467. telykepylen gefchoten heeft, die zonder kragt op den grond vallen voor de voeten: van regtfcha- pen Geneesheeren , die Doorzigt by de Onder- _ vinding , en Kundigheid by Verftand voegen. Van zodanigen hebben wy doorlugtige Voorbeelden voor onze oogen. Deze Akademie kan zig be- roemen aan ’t hoofd harer Beftierderen één’ der doorlugtigfte Voedfterlingen van Eskulapius te zien; zy telt onder hare Leden fommigen, die door eene lange en geëerde Praktyk „ anderen, die door hunne onderwyzingen, waar naar men van alle kanten toevloeit „ hunne heilzame Kunft doen bloeijen en eerbieden: want waarom zou ik my het genoegen weigeren „ van hier ter plaatfe de betuiging onzer gevoelens voor hen uit te druk- ken? Belaft met den droeven pligt van de Lyk- _ buffen der Leden dezer Akademie, door den dood ons ontrukt, te vereeren; vergunne men my ten minfte het vermaak van by hun leven: de zodani- gen, die ’ ons-mag gebeuren nog te bezitten, te loven, en hier openbare wenfchen voor kunne be- houdenis uit te boezemen !» Doch, om weder te keren tot hem , wiens ver- lies wy bewenen! Onze droefheid is gegrond op de algemene ftemme , die zeldzaam bedriegt, wan- neer zy zonder uitzonderinge gehoord wordt; of niets te overwinnen heeft , dan de mompelingen van de Nyd, die zig tegens haar zoekt aan te kan- ten. Wilde men zig egter hardnekkig tegens de algemene ftemme verzetten, dan zou ik my be- V. Deer. roepen 468 Korrtr Levens-BescurYyving roepen op de getuigeniffen en ftremmen zyner Amt- genoten; en uit den fchoot zelven des nayverss welke in dit beroep miffchien veel groter is dan in eenig ander; dewyl de Mededingers elkander daaglyks en by ieder flap ontmoeten ; uit den fchoot zelven , zeg ik , des Nayvers vlei ik my dat men de allerloflykfte getuigenis wegens den overledenen zou horen. Moeften wy ons oordeel ten zynen voordele veftigen op zaken , waar over een ieder kan oordeelen; ik zou zeggen, dat de Heer LiEBERKUHN een voortreflyk Geneesheer was, niet alleen voor eerft om dat hy zonderlin- ge en gevaarlyke Ziektens heeft genezen, en om dat hy anderen, dic alle de kragten der Kunft te boven gingen, zo verre als mogelyk is gebragt heeft; maar ook om dat hy alles bezat, (de Kun- digheden wooronderfteld zynde) welk er ver- eifcht wordt; om de Zieken wel te behandelen. Hy hadt een geduld, een vlyt, eene minzaam- heid, die den Lyder op ’t eerfte oogenblik zelf innamen: en dit is reeds eene grote zaak; ‘vant het vermogen der Verbeeldinge is wonder groot 4 zelfs in Ziektens , waar van zy het beginfel niet is, Een goed Geneesheer beftiert de Ziel zo wel; en meer dan het Lighaam: hy moedigt aan, hy onderfteunt , hy vertrooft , en verlevendigt op deze wyze dikwils eenig vonkje, welk op het punt ftont van uitgedoofd te worden, en welk eene harde en ‘miffelyke behandeling zou. hebben uitgebluft. Niemand kan, inderdaad, niet alleen ‚de VAN DEN Here J. N. LursrRKvEN.. 469 de houding en toor van meêlydên ; maar ook het medelyden zelf verder uitftrekken, dan de Heer LieBerKUEN. Al wie ooit zyn Zieke Was , moeft noodzaaklyk zyn Vriend worden ; > en in- dien hier op uitzondering geweeft is moeten ’er zeer ongemene oorzaken fämen zyn gekomen. Hy hadt de Voorzegkuride byna onfeilbaar ; waarvan men talryke en verbazende Voorbeelden heeft ge- zien. Alte voorzigtig, wanneer de Voorfpel- ling dodelyk was, om dien het betrof niet té ver- fchrikken ; bneldarde hy zig aan iemand van vertrouwen; en zyn zeggen was een Vonnis. Hy hadt ook ongewone hulpmiddelen; die eenig in hun foort waren; voor byzondere Ziektens en in dringende geulen, Dit was de oorzaak ; dat men hèm fomtyds heeft gehouden voor perd die té veel waagde: maar de gelukkige rela ften regtvaardigden hem. Ín den grond de krag- ten der Nature kennende; en de werkingen van de hulpmiddelen der Kunfts beflifte hy ; fchoon hy anderzins niets minder deed: dan op eenen be- fliffenden toon fpreken; op eene Wyze, die men heeft willen verdagt maken ; en welke de kragt van vooroordeel, of de kwaadaartigheid van de nyd, den naam van Kwakzalverye gaf; Ik heb egter niet voor; iets te vergroten ; noch wil be- weren; dat hy nimmer vat op zig zelven heeft gegeven door redeneringen , die hy op naauwkeu- riger weegfchale hadt kunnen wegen ; dit zou bo- ven de menfchelykheid geweeft zyn. Maar noch V. Dezer. Ei eens 2 ‚ ) „8 470 Korte Levens-Bresenryving eens; Daden kunnen niet dân door Daden we- derfproken worden: wy hebben ’er overvloedig, om zyne Lofreden te maken , en- nimmer zyn er genoeg geweeflt, om tegen hem een Schimpfchrift op te ftellen.' Ik kome weder tot den Filozofifchen Kunfie- naar; want ik heb van dat Stuk nog niet genoeg gezegd, en ik zou ’r meer van moeten zeggen, ten waré édh onzer Anmitgenoten, de Heer Doc- tor Rororr, die in het begin zyner loopbane zig ‘aan den Heet LrenerkunN verknogt, en zyn verdrouwen verdiend hadt door hoedanigheden , “die hem oneindig gevoelig, door deszelfs verlies, kebben doen getroffen worden, niet voor hadde ‘dé Akadernie , by eene andere gelegenheid , te onderhouden over den werktuiglyken arbeid des Overledenen , ‘en ‘daar van op eene volkomene ma- nier, en by wyze'van famenftel , een denkbeeld te geven. Ik zal dan flepts eenige algemene za- ken fänrenrapen „ en daarin een Schets volgen, welk dit zelfde Medelid der Akademie my heeft gelie- ven te werfchaffen , om my in ’t opftellen dezer Levensbefchry vinge te helpen. Schoon de Onderzoeken van onzen Geleerden zig tot alle de deelen der Natuurkunde uitftrek- ten; moptlians was zyn voornaamfte voorwerp het “menfdlrelyk Lighâam , waarvan hy de kennis zeer veel verder zogt te'brenge dan dezelve tegen- woordig , door al wat ”er gedaan, in % geheel ‘gebragt is, en zelfs tot eentoppugt, waar van men van DEN Here J. N. LurberKvuN. 47i men voor hem miffchiën niet eens eenig denkbeeld heeft gehad. Met onvermoeiden arbeid aan dee ze onderneminge overgegeven , bieldt hy een ge- drag, welk zeer veel. van dat der gew oonlyke Geleerden verfchilde , en welk men voor een on- feilbaar merkteken van een uitgelezen oordeel mag aanzien. Hy maakte geen’ haaft ter wereld , om zyne ontdekkingen ’t licht te. doen zien , noch overftroomde het Gemeen met Gefchriften , om het van ieder geringen flap, dien hy in deze loop- bane deedt, te onderrigten; hy fcheurde de dee- len van zynen arbeid.niet vaneen , om des te fpoediger de glorie te genieten, die zy hem kon- den verfchatfen : maar liet ze beruften en ryp wor- den; wagtende voor zig zelven eene rypheid afs die de Jaren alleen geven, of ten minften bevefti- gen, liet by niets uit zyn Kabinet voor den dag komen, met oogmerk, namelyk, om t’eeniger tyd dic Kabinet in zyn geheel en volkomen vol- maakt voor ’t-oog der Wereld; door dat zeldzaam gefchenk onderwezen en verbaasd, bloot te leg- gen. Dus heeft hy derhalve niets willen latent drukken; en behalve zyne Inwyings Redevoe- ring; is jer alleen eene andere Latynfche Verhan- deling van hem in ’ licht, de orllts Inieflino- sum, welkeste Lesden in ’ Jaar 1739, werdt uitgegeven; en eene Befchryving van een’ zyner Mikroskopen , in het eerfte Deel der Gedenk- ftukken onzer Akademie. jp V. Deer. lis Eend 412 Korte Lrvens-BescurRYving Eene zyner laatfte bezigheden is geweeft, dat hy met natuurlyke Kleuren deedt fchilderen, en vervolgens graveren de Ontleedkundige Berei. dingen, die hy met eene oneindige vlyt gemaakt hadt van de Longen, zo des Meénfchen als van verfeheide Dieren. Ook hadt hy nieuwe Waar- nemingen en nieuwe Platen gefchikt, om zyne Verhandeling van den Donsrok der Darmen te verryken. Dit waren eenige gedeeltens van zyn ontwerp , ftukken vaneen Werk , waarin hy alle de deelen van ’s menfchen Lighaam wilde doen voorkomen, naar de nature afgebeeld, en met hunne eigene Kleuren. Daaruit zou eene Na- tuurkunde (Phyfiologse) zo nieuw als volkomen zyn voortgekomen, die voor ’ oog zou hebben opengelegt de inwendige toeftelling der Ingewan- den +van % menfchelyk Lighaam 4 en de zo edele fchikking der Deelen, die zig aan % eenvoudig ge- zigt niet vertonen. Het is ongelooflyk, hoe ver- re de Heer LieBERKUHN uitmuntte in alle de „Kunften, die, om in deze onderneminge wel te lagen; vereift werden, en tot welken trap van volmaaktheid hy dezelven gebragt hadde ‚ om die hem in gelyken arbeid waren voorgegaan ‚te over- treffen. Hy bediende zig tot zyne Ínfpuitingen niet alleen van de Wafchagtige Stoffe „die men gemeen- lyk daartoe gebruikt ; maar wift met zuiver Zilver de allerfynfte Vaten op te vullen: hy kon met eene zonderlinge behendigheid al het Vlees affcheïden van dn ed VAN DEN Here J. N. Luenerkven. 473 van de opgefpuitte Ingewanden , en hieldt ?er niets van overig, dan de deelen , die de Vaten uitmaken met hunne NN takfchietingen. Was ’er ooit een vindingryke geeft; het was de zyne, Hy bezat niet alleen in befchouwinge de kennis der Wiskunftige, Werktuigkunftige en Gezigtkunftige Inftrumenten; maar verftondt zig beter op het maken derzelven, dan de bekwaam- fie Werkmeefters: hy beftierde hen doorgaans, en gaf hun nieuwevonderrigtingen, die altyd ge lukkig waren. Hy zette zelf hand aan * werk, en maakte, zonder hulpe van anderen , zeer fa- nrengeftelde Werktuigen, Mstoeleonen van ver- fcheiden foort , Luchtpompen ,‚ Windroeren , Vuurmeters , enz. , welke allen altyd een nieu- wen trap van nuttigheid- of gemak kregen, naar mate hy zig verluftigde met dezelven te maken. Onder anderen fleep hy in Kommen Glaasjes voor het Mikroskoop van zulke wonderbaarlyke kleinheid , dat men een Mikroskoop nodig had om ze te zien(*). In dat alles was hy aan nie- mand , behalven zig zelven, iets verfchuldigd, hebbende nimmer onder eenen anderen Meefter gewerkt, en wetende alles na te maken, ’: geen hy (*) [De volgende Verhandeling, ons door een voor= paam kundig Liefhebber medegedeeld, zal van de ma- nier, die hy daar toe gebruikt heeft „een uitvoerig Denk- beeld geeven, en ook anderen in ftaat ftellen, om den Heer LreserKuuN in deezen na te volgen, gn _V. Deer, lig / 414 Korte Levens-BescHrrving hy flegts met een opllag van ’t oog gezien hadt, Eene menigte bekwame Werkmeefters in tegen- deel rekenden het zig tot eer zyne onderrigtin- gen te volgen. Hy heeft ’er eenigen onderwe- zen te Berlyn, waar niets moeilyk was inde Ge- zigtkunde en Werktuigkunde, welk onder zyn beleid niet ter uitvoering kon gebragt worden. Weshalve ’er ook geen een onder die Kunftenaars is die niet opentlyk met dank erkenne’t geen hy hem is verfchuldigd , en voor wien zyn dood niet een zeer treffende flag geweeft is. Men begrypt ligtelyk, dat de Heer LreBen- KUHN op deze wyze moet gemaakt en nagelaten hebben eene der fraaifte Verzamelingen van In- ftrumenten, die ’er ooit is geweeft. Zy ver- dient alle de oplettenheid der Liefhebberen, die bekwaam zyn om ?er over te oordelen , en zou eene plaats kunnen bekleden onder de geleerde rykdommen der grootfte Vorften, of der beroemd- fte Akademien. Zyn laatfte arbeid is geweeft het maken van Teleskopen. Dezelven behoeven in genen dele te wyken voor die van SmorT; en in- dien de Heer LieBErRKUnN’was in % leven ge- bleven, wilde hy derzelver langte tot zes en meer voeten gebragt hebben. „Maar de draaikring der Praktyk vergunde hem gene gelegenheid, om al te doen, wat hy in dit opzigte wenfchte. * Wa- ren niet zo zeer zyne verloren uurtjes, als wel ij oogenblikken, die hy aan zyne bekt, do bezigheden kon toewyden. D: Is € ni VAN DEN Here J. N LIEBERKUIN. 475 De Heer ‘Liegerkvrn hadt zig , in’ jaar 17464 door den band des huwelyks veréenigd. met Mejufs frouwe DoroTHEA HEVvELINGEN 3 eene V rouwe zy ner keuze waardig; en zy hebben te famen tien Jaren in de allertederfte eensgezintheid doorge, bragt. Zy heeft hem overleefd , behoudende tot onderpand dezer vereeniginge , zo dierbaar voor hare droevige nagedagteniffe „ een. Zoon en eene Dogter van jonge jaren. Men klaagt over. de kortheid des menfe! iely— ken Levens; zelfs wanneer menfchen , die van geen nut zyn voor de Maatfchappye „daar aam outtogen worden, nadat zy. tot de gewone eind palen des menfchelyken Levens-zyn. gekomen. Doch onze-Klagten „ ware het anderzins;geoor- loofd dezelven te ftorten , zouden vry beter: ge- grond zyn ‚ daar we zo ras een leven, zien. eins digen ‚ welk in zeer vele opzigten dierbaar was voor ’ menfchdom.: Hoe vrugtbaar zouden niet geweeft zyn dertig of meer Jaren, die.de Heer LIERBERKUEN nog hadt kunnen leven , zonder tot den hoogften ouderdom gekomen te zyn ? ‚en welken, ryken, oogft ‚bereidden ons niet de ryke: eerftelingen ‚ “waarvan wy gefproken hebben? Dan ‚de Opperfte Beftierder der Lotgevallen heeft het anders gefchikt zen laten wy hier, zo wel als in alle andere zaken, de Wysheid zyner Schik» kingen aanbidden. - De Heer IuEBERKUHN fcheen bekwaam om veel langer te leven: zynlig-, haam was een der fterkften „die de hgid-der Nar V. Deer. lik ture 416 Korte Levens-Bescurrvine ture voortbrengt; in alle zyne werktuigen en le- den was een ongemene kragt. Doch de grote ar- beid hadt niet nagelaten op hem zyne gewone uit- werking te doen ; hy begon eenig verval gewaar te worden: maar daarin was niets dan *t geen ge- woonlyk plaats heeft in alle menfchen , die boven de jaren der allergrootfte kragten zyn, en vooral in zulken, die met al te grote ingefpannenheid gewerkt hebben. Ondanks zyn gunftig voorko- men , hadt hy een verborgen gebrek in zyne in- wendige geftelteniffe, en dit gebrek is de nood- lottige oorzaak van zyne dood gen De Long, dat Ingewand, waar op hy zig zo v lytig hadt ge- oeffend , en welk zig voor zyne onderzoekingen geheel hadt opentelade ‚ onttrok zig aan de hulp- middelen, die hy ’er aan konde toebrengen. Se- dert zyn vyftiende jaar was zyn Long aangeraft geweeft, en na dien tyd was' dezelve meer en meer bedorven, inzonderheid door zig fterk aan de flinkerzyde vaft te zetten , % welk éen gevolg was, zo hy zeide , van de gewoonte, die hy van Zyne eêrfte Letteroeffeningen af aan hadt ge- had, van die zyde onophoudelyk tegens een Les- fenaär te houden. Hy gevoelde het zeer wel, en werdt ?er dikwils de verdrietige ongemakken van gewaar; doch hy wift zig alle die verzagtin- gen te bezorgen, die in zulken ftaät mogelyk waren. Dit zou ook genoeg geweeft zyn; om hem nog langer in {tand te houden, ware hy door eene onverwagte Ontfteking in de zyde (pleure- fe) VAN DEN Here J. N. LarBERKUEN. 477 fie) niet aangetaft. Op eenen der felfte dagen van den laatffen winter, eenigen tyd hebbende doorgebragt in een zeer warm Kagchel-vertrek van eenen Zieken, gaf hy zig bloot aan de kou- de buiten de deur , waarvan hy terftond werdt ge- troffen ;en hy rende byna op het oogenblik „dat hy aan zyn einde was. Naauwlyks waren eenige uuren veflopen , of hy voorzeide, gewoon zyn- de, gelyk wy gezien hebben , om de uitkomft der Kwalen te voorzien, dat de zyne onherftel- baar was. _Naardien hy egter getroffen was door den toegenegen yver der beroemdften onder zy- ne Amtgenoten ‚ gaf hy zig geheelenal aan hunne zorgen óver ; @n volgde hunne voorfchriften; hoewel hysvolhardde in Zig geen? goeden uitflag altoos te beloven. De uitkomft toonde ras dé regtmatigheid zyner droevige voorfpellinge: ten einde van tien dagen bezweek hy onder de magt zyner Kwale, en ftierf, gelyk hy geleefd hadt’, met alle de gevoelens van een voortreflyk Bur- ger en van een waaragtig Kriften , op den 7 van Wintermaand , ’s morgens te agt uuren, in het zes-ên-veertigfte jaar zynes levens. _ _ Hy was vaneenelengte boven de middelmatige, maar gewoon een weinig tebukken. Zyn voorhoofd was breed en uitftekende, waar onder een paar 0o- gen geplaatft waren, die men Arends oogen ZOUMO- gen noemen. Hy hadt zonderlinge Proeven wegens hunne kragten genomen, en‚die’eraan twyfelden, zeer verfteld doen ftaan dude Voorwerpen te zien BAE Weer, Ijs op ì d 7 478 Levens-Brscurrvine van J. N. Laeperkvan. op afltanden , welken hen , of van wegen derzelver kleinheid, of ter oorzake der verheid „ onzigt- baar maakten. Hy verzekerde, dat hy-de Sate/- Jrten van Sfupster met zyne enkele oogen hadt kun- nen zien , wanneer zy nog in alle hunne kragt waren. Zyne overige trekken waren regelmatig; waaruit een niet onbevallig Gelaat voortvloeide, fchoon hy eene eenigermaate fombere houding had, en de indrukfels eener ligte zwaarmoedig- end in % algemeen op zyn wezen fpeelden. Maar als hy beden te fpreken „en inzonderheid wanneer hy dat tedere belang nam „welk hy altyd fcheen te nemen in luiden, met welkenhy door eenige vriendfchap verknogt was, of in Zieken , die tot hem toevlugt namen; dan werdt zyn. gelaat ge- heel ontfronft, enmen kon niet nalaten eene ge- negenheid voor hem te gevoelen-opkomen. Zy werdt kragtdadig verfterkt door de-agtinge, dic men verfchuldigd was aan. zyn gedrag, welk al- tyd onberispelyk is geweeft. Met hem zyn niet minder deugden dan kundigheden in zyn Graf bedolven. A Jy1. V ER- Pr. XXXVII. ) Sag. z. C E 7 nes ik \ NER-HeAND ErlolaNG en, hLÓNN: EL Rund E Bor SLYPÉN VAN KL EINE od rd EN TERUGKAATSENDE 8 PI-BG ELT} ES; VOLGENS DE MANIER VAN DEN Heere Verdeling van de Bolrondte der Glaasjes. E\ Anneer men voorneemt cen StclVergroot- glaasjes te maken,dient men derzelver Bol- rondte te bepalen; op dat het eene:tot het andere een zekere Proportie zoude hebben van ver- grootend vermogen, om zekerder in de Waar- nemingen te zyn. Deze maats is willekeurig en ftaat aan „de verkiezing van den Maker „ de- wyl daar geene regels van kunnen worden gege- ven, en zy in-alle Mikroskopen maar by de gis fchynt genomen te zyn. De Manier , die, de Heer LregerkKvan gebruikte, js deze: dat hy de. Middellynen’ der Bolrondte-van het meeft en het minft vergroötende Glaasje bepaalde. By NV. Deer. voor- 480 Hert SLYPEN VAN VERGROOTGLAASJES voorbeeld , men neemt de Middellyn van het meeft vergrootende Glaasje gelyk aan een vyf-cn- twintigfte part, en die van het minft vergrooten- de gelyk aan de helft van een Duim. Deze twee Middellynen felt men op een willekeuri ige Lyn perpendiculaar, als A.C,B D, Pr. XXXVIII,Fsg. 1. Dan trekt mende Lyn CD , en verdeelt de Lya AB in zoo veel deelen, als men goedyindt Glaas- jes te hebben; by voorbeeid in agt. Regt dan op his Verdeeling een Perpenticulaar , tot dat die de Lyn CD raakt, dan zal men een Stel Ver- grootglaasjes krygen, die een Proportie tot cl- kander hebben , welker Brandpunten bekend zyn, en derhalve hare vergrootende vermogens. Maar om dat deze Glaasjes weinig in kleinte toenemen, en ook haar vergrootend vermogen, zoo heb ik deze volgende manier voor my gebruikt, wel- ke ik goed voor myn voornemen heb bevonden; want als men met het minft vergrootende Glaasje begint waar te nemen, en men dan verder de volgende gebruikt , volgens de befchreven Pro- portie, zal men ondervinden , dat men eenige Glaasjes kan overflaan , om haar weinige ditferen- tie van vergrootend vermogen. Yder kan nog- tans die Proportie gebruiken, welke aan zyne oogmerken dienftigft is. Ik heb de Middellyn der Klootrondte bepaald op een Duim; trek de Lyn. AB willekeurig, als in Fig. 2, zet een Perpen- diculaar gelyk aan een Duim op A, als AE: trek dan EB, verdeel de Lyn AB op de helft in GC, CB - EN TERUGKAATSENDE SPIEGELTJES. _ 4ör CB op de helft in D, DB in F &c. Trek dan op alle deze Verdeelingen Perpendsculaaren, tot dat zy EB raken; dan krygt men Proportien, welker vergrootende vermogens meerder toene- men; want de Perpendseulaar C is de helft van EA, D de helft van C, F van D &c.; en dus de Brandpunten , als de helft van 4,5, zes zt 543 van een Duim. Befchryving der Besteltjes , daar de Kommetjes made ustgedraard worden. Als men de Proportien van de Bolrondte der Glaasjes bepaald heeft, laat men by een Smit zoo veel ftukjes Staal fmeden , en ten ru- wen opvylen, als men voorgenomen heeft Glaas- jes te maken ; men maakt daar houten Malletjes van, als Fig. 3 vertoont, iets grooter, AB en CD; en dus de anderen volgens de grootte van hare Middellynen, zynde CD anders dan AB, om dat de Stelen te fmal zouden wor- den, als men die overal even breed maakte. De dikte moet in de grooten ten naaften by een zesde van een Duim zyn, en in de kleinen voor- aan het rondje altyd minder, dan de halve Mid- dellyn van uwe Verdeeling, dewyl men daar an- ders geen goed Kommetje mede kan draaijen ; meh vylt die derhalven vooraan, als in E‚ af. De ftukjes Staal, tot dus verre door een Smit gereed gemaakt , vylt men aan de bovenzyde met V. Drs f een 482 Her SuxPen- vaN VerRGROOTGLAASJES cen Zoetvyl vlak. Frek dan met een Pafler met geharde. ftalen punten (na cert met een puntig Ponfven in het widden een klein Putje ingeflagen tehebben, ot het uieglyden te vermyden) een Cirkel daar op, wiens Middellyn de grootte heeft van uwe voorgeltelde Verdeeling; dan vylt men het Stukje naar dien Cirkel net af, latende aan den onderenkgnt van uw Beiteltje minder grond of Staal zitten, als by E, waar door men de fout of fcherpte bekomt , daar men de Kommerjes me- de uithole. „De Beiteltjes, dus opgevyld en ge- hard , fteekt men met het agterend in een Hegt; dän zyn die tot het gebruik bekwaam. Men moet de Beiteltjes altyd aan de ‘bovenzyde aan- Ícherpen , dat het befte op een ‘Purkfen Olyfteert gelchicdt. Van het maken der Kommetjes. Dewyl men tot deze manier (als boven gemeld is) een Draaibank moet gebruiken , en wel eenen; daar men hol op draait , die daarom met :Bos en Bril voorzien is, (daarmen Puumier, Pdrt de Tourner ‚, kan-over nazien ,) maakt men dan’ zoo veel Bosjes, die op den Draaibank paffen, als men voorneemt Kommetjes te maken ‚van droog hard hout, waar-toe Palmhouthect befte is. Of sdie Bosjes een:'Vaar- of Moer-fchroef „hebben, doet tot de zaak niet» -dewyl-die naar de geftel- stenìs van uwen Draaibank moeten zyn. Dan laat men EN TERUGKAATSENDE SPIEGELTJES _ 483 ‘ men naar houten Modelletjes voor de twee groot- fte Kommetjes twee flukken Koper gieten, van gedaante als Fsg. 4, ABCD; het eene moet grooter zyn, dan het andere , evenredig aan de eerfte en tweede Verdeeling; deze beide draait men ten ruwer op, en men draait in twee Bos- jes twee holtens, daar CD fterk in klemmende vaft in geflagen worden: dus zyn die gereed tot het gebruik. Tot de kleiner Kommetjes gebrüikt en dik Koperdraad, dat men mede in een ge- draaïde holte inflaat, gelyk van de eerften gezegd is. Als die allen vaardig zyn, draait men die allen ten ruwen-uit, tot dat zy ten naaften by de holte hebben , die men verlangt. Dan draait men die met het Beiteltje over, waar door die dan een vry nette klootfe holte krygen , welke met de geftippelde Linie, Fre. 4,by A.B getoond wordt. Men moet het Beiteltje net op het Centrum van het Koper houden, anders zoude uw klootfe hol- ligheid niet goed zyn, en altyd de holligheid ter diepte van hare halve Middellyn uitdraaijen. De ftukjes Koperdraad moeten niet verder, dan een halven Duim, uit uw Bosje uitfteken , dewyl die anderzins te veel aan het drillen onderhevig zyn, als men ze uitdraait. Wanneer de holte daar in gedraaid is, draait men de kanten, als in Fig. 5. by AB, af; dit gefchiedt om de afgeflepen Slypftof gemakkelyker uit de Kommetjes te kun- nen vegen. | V. Deer Van 434 Her SLypeN VAN VERGROOTGLAASJES Van de Stokjes of" Handvatjés , drar men de Glaasjes op vaft maakt: _ Om dat men de kleine ftukjes Glas, daar men de Glaasjes van flypt, onmiogelyk met de bloote hand kan behandelen , gebruikt men daar Stokjes of Handvatjes toe, die men van Letterhout , dat het befte daar toe is; draait. Ebben- of Palm- hout deugt hier in ’t geheel niet toe, dewyl daar de rits kantjes te ligt hforalen, Tot yder Glaasje moet men twee Handvatjes hebben ; het eene aan de bovenzyde plat, en het andere met een holletje aan de bovenzyde, met het zelfde Beiteltje uitgedraaid; daar uw Kommetje mede uitgedraaid is. De platte kant van het eene Stok- je moet kleiner zyn, dan de Middellyn van het Kommeti je, en de holte van het andere moet ten naaften by een zesde part van de Crrcumferentië vanhet Beiteltje diep zyn, zelf iets minder De. Handvatjes voor het eerfte en het tweede Glaasje moeten van een andere figuur zyn, dan de volgen- de. NB. Ik zal het minft vergrootende Glaasje het eerfte, en het meeft vergrootende , zynde het zesde, zevende of agtfte, het laaiftë noe- men, naar dat men veel Verdeelingen ge naakt heeft, en dus de tuflchenbeide naar haaren rang 4 om verwarring te myden. De Heer LrEBErRKUuHN gat haar verder de gedaante, als AB, CD, Fig. 6. , maar dewyl deze zoo goed niet is voor myne handen 4 ik EN TERUGKAATSENDE SPIEGELTJES. 485 Cik wil niet zeggen, dat de myne beter is) hebik _ haar gemaakt als AB‚ Fig. 7. Het eerfte , twee- de en fomtyds het derde, heb ik dus gemaakt ‚als by CD, hebbende van voren van E tot G,en van H tot F een Bolte van dezelfde Middellyn, als de Holte van het Kommetje, maar van Grot H - met een vierkante Holte ingedraaid ten naaften by een en een halve linie diep, zoo als met de ge- ftippelde Linie in de Figuur kan worden gezien, en het andere Handvat hol van G tot H, met den zelfden Beitel uitgedraaid, daar het Kommetje mede uitgedraaid is. De reden, waarom ik die veranderd heb , zal ik, daar van het flypen ge- handeld wordt ‚ melden. Het maken van de Slypflof. Tot het flypen van Glazen, hetzy groote of kleine , wordt de gemalen Amaril-fteen het meefte gebruikt. De Amaril en veele andere ftoffen heb- ben dit gebrek, dat hare deelen niet egaal hard Zyn, daar men ligt kraflen in de Glafen onder het Slypen door krygt. De Heer LIiEBERKUEN heeft die daarom verworpen , en den zwarten En- gelfchen Vuurfteen gebruikt , welken hy dus tot het gebruik klaar maakte. Nadat hy den Vuur- fteen van het Kryt, daar die gemeenlyk in ge- vonden wordt, zo veel doenlyk ontbloot had, ftampte hy dien ineen yzeren Vyzel, ik- zeg een yzeren; omdat een koperen daar te zagt toe iss en zifte dien.door een Zeef. van Kamerdoek , tot- V. Dezen. Kk ser nende 486 Her SryreN vAN VerGRooreraasypes dat hy een genoegfame veelheid had; maar om- dat de Vuurfteen onder het ftooten door zyne hardheyd veel yzer van den Vyzel afknaagt of fchrapt , datdaar als onder verholen is, en groo- te kraffen in de Glazen kan maken, nam hy agt deelen fchaon Water en één deel Oly van Vi- triool, hetwelk hy op den geftooten Vuurfteen in een wyde glazen fles (een Suyker-glas by yder bekend 1s daar goed toe) goot, en het wel met een ftokje omroerde, tot ’s anderen. daags liet flaan, en bezinken (als het Water met den Oly twee of drie vingeren boven de ftof ftaat is het ges noeg) dan goot hy het Water daar af , en goot daar fchoon Water op, in grooter veelheid , en hiet het bezinken ; hetwelk hy drie of viermaal herhaalde ; telkens , als hv daar verfch Water op: goot, het wel omroerende, en dus wierd al het opgelofte Yzer uyt den Vuurfteen gefpoeld. Dan daar wederom fehoon Water opgegoten, en fterk omgeroerd , liet hy het een minuut twee of drie ftaan zinken ; dan in een andere fles over- gegoten, van welke men ’er vyf of zes hebben moet , latende het dan wederom eenigen tyd volgens verkiezing ftaan , en handelde , als bo- _ vens en dus tot de laatfte fles toe, welke hy tot den anderen dag ftaan liet , en zagt afgoot. De- ze Stoffe, nadat de vogt was uitgewafemd „ be- waarde hy yder in een flesje, en had-dus Stoffen van byzondere fynheyd, welker deelen eenerleï hardheid hebben, ten minften die riet: kraffen _ kunnen veroorzaken, Van EN PERUCKAATSENDE SpiEGELTJEË | 437 | Van Jet flypen der Glaasjes, De Komimetjes, Haridvatjes én Slypftof in ge= teedheid hebbende, kan mien tot het flypen van de Glaasjës overgaan. Ik zal om reden eerft var het vierde eti de volgende fpreken ; eri naderhand van die; welke voorgaan. «Nadat men een ftuk- je zuiver Spiegelglas heeft uitgekozen; om alle de'Glaasjes daar uit te flypen ; dewyl het zeker- lyk beter is; dat die alle van eerie koleur var Glas zyn, fchoon het weinig verfchil kan maken 4 Onidat de Glaasjes zeer dur zyn, en derhalve aan de Voorwerpen weirig van hate koleur kune fen mededeelen. Het Venetiaanfche Glas wordt door velé Liefhébbers uitgekozen om zyfi geele, tint3 Engels Glas is ook goed; yder gebruyke dat, ark hy het beft vindt. Van dit ftukje Glas vylt men met een Zoetvyl eën klein brokjes dat men dan met een van zyne geflepen zyden voot op den platten kant van het Handvatje met beft En- gels Lak vaft plakt, dat men dus verrigt. « Mer neemt het Handvatje in de eene hand, en houdt het op zy vän de vlan van een kaars, én laat het een weinig warm worden $ in de andere het ftuk Lak mede by de vlam , om daar vàân een weinig op het Handvâtje te kine aber Als dat gedaan: is draait men het Handvatje tuffen den vinger èn, den duim tégen dé vlam, opdat het- Lak daar op tot een bolröndte fmeltén zoude. Men moët ver- hoeden, dät het Lak geen vlafh vat ; wänt als dat “ VV; Deer. Kk a ge- 488 Ier SEYPEN VAN VERGROOTGLAASJES gefchiedt , komt daar een verbrand Kooltje op, % welk maakt, dat het Glaasje niet vaft kan bly- ven: als dat gebeurt ‚moet men het Lak daar met den vinger afwryven, en’er ander op doen. Dan neemt men een ftukje dun geflagen Koper „ Latoen genaamd , van zulk een gedaante als AB. Fsg. 8; aande kanten een weinig opgebogen tot C en. D; dit verhindert, dat het ftukje Glas daar opge- legd zynde niet kan afvallen. Hier op legt men het ftukje Glas, en houdt het Koper fiukje by A. tuffen den voorften vinger en den duym in.de vlam van de kaars, dat die van onderen tuffen CBD fpeele , daar het ftukje Glas legt. Wanneer het Koper by A tuflen de vingers warm wordt, is het Glas overwarm; dan drukt men het Handvat- je daar op, en houdt het in die geftalte , totdat het Glaasje koud is. Dan flypt men de kanten van her Glaasje van de grootfte foort op een Draaifteen , en van de kleinfte op een Schuiffteen af, (want die maakt men van een fchibbetje, dat men met een Kouwbeiteltje en Hamer van den kant van het Glas aflaat, *t welk met een lugtige hand gedaan moet worden) totdat die ten naaften by in het Kommetje paffen. Dan begint men met eerfte Slypftof en weinig vogt (ik tel vande grofite foort af) het Glaasje in het Kommetje op den Draaibank te flypen, op deze manier. Laat AB-Fig.g., het Kommetje zyn, en C het Hand- vatje met het Glaasje aan Cc gelakt, wanneer men door het neertreen van de Tree des Draaibanks Cwant EN ‘TERUGKAATSENDE 'SPIEGELTJES. + 369 (want met een Rad wil dit zoo wel niet geluk= ken) het Kommetje"emdraait van de regter naar de linker zyde, moet men het Handvatje van de lin- ker naar de regter zyde draaien, nooit met het Glaasje op het Center van het Kommetje, maar altyd fchuins tegen den kant B aan; egter in agt nemendè, em nooit met den rand van het Glaasje buiten den rand van het Kommetje te komen. De Handvatjes F4g.6.nam de Heer LieBERKUHN tuffen den voorften vinger en duim der regter hand, en draaide die dus heen en weder; maar het Handvatje glydt door die beweging agterwaarts. tuffen den vinger en duim, en moet dus telkens. hervat worden. Daarom heb ik die van agteren eenigfins puntig gemaakt als in. Fig. 7. wel- ke punt ik tegen den duim der linker hand zees na een ftukje wan een oude Cabretleeren ‘hand- fehoen vier of zes dik tuflen beide geplaaft te heb= ben , welke ik tevens gebruik om de Kommetjes en Glaasjes af te vegen. Dit belet, dat de duin niet beledigd worde; dan wryve ik die tuflen A en B, of C en D Fig. 7. met den duim en „ voorften vinger der regter hand , waar door die dan de omdraiende beweging bekomen. - Tuffen: C en D zyn twee knobbels , waar tuffen ik dik-” wyls de fnaar van een Drilboag omfla, en dus door het heen en weder ftryken van den Boog de beweging aan het houtje geef. Dit is met deze grootte goed, als men eerft begint te flypen: men en voor al in agt nemen , dat men het Glaas= V, Deer. Kk 3 je 499 Her SryPeN VAN VERGROOTGLAASJES je niet te fterk tegen het Kommetje aan drukke ;, dewyl de Slypftof hier. door. belet. wordt wf? fen’ het Glaasje en het Kommetje. te komen, en zoo daar by geval iets tuflen komt, dan kan het groote kraflen maken. Als het Glaasje door het flypen zyne form bekomen heeft, draait men het Kommetje met het daar toc Bihasonde Beiteltje ietsuit; want men zal dan bevinden; dat het cen weinig van. zyne form verlooren heeft; dit moet men telkens doen, als men daar een Bolte van een Glaasje in flypt ‚ indien men net dezelfde Bolronte behouden wil. Dan begint menhet Glaas- je met de volgende fyner foorten vanSlypftof op te flypen ; totdat het bequaam is, or gepoly{tte worden. „Men beziet het Glaasje met. een Ver grootglas van één of één en een halven duim Brandpunt , of er geen kleine putjes of krasjes in zyn, en of het bequaam tot de. Polyfüng is; anders moeten die daar weder uitgeflepen worden, dewy! hier van de helderheid. geheel afhangt. Tot alle de foorten van Slypftof gebruikt men een weinig vogt;, om de gereedheid maar fpog uit den mond; men moet niet te veel vogt nemen; anderzins vliegt de Sly pftof daor de centerfchu- wende kragt uit het Kommetje, en doet men het te droog , dan loopt de Sly pftof aan korr eltjes tus- fen het Kommetje en het Glaasje van daan, en blyft aan den mond van het Kommetje zitten. De Handvatjes voor de eerfte,tweede &c. Glaasjes zjn, geljk hier voor bladz. 484 en 485 gezegd is, vier EN TERUGKAATSENDE SPIEGELTJES. … 491 vierkant uitgedraaid, en. hebben dan nog-hout aan den buitenkant, als-EG, HE, Fig. 7. ge- zien wordt. Dit doet men, om het Glaasje klein en-dun te hebben; en ook, als het Handvatje van voren degrootte van het Glaasje had, zou het, door het omdrajen „een fpringende bewginf krygen, en daar door brokjes van den rand affpringen , of het Glaasje zou van het Handvatje afgaan; want dit hout vergoedt door zyn dikte de dunte van het Glas. Door deze manier bekomt men Glaasjes;, die op haar dikfte maar ééne Linie dik zyn, en op den kant de fcherpte van een Mes hebben, en dus gemakkelyk in de Kapjes , die men op de Stel- fels der Microscopen fchroeft , kunnen geplaattt worden. Deze brokjes Glas flypt men eerft op een fteen rond, totdat zy in de holte van het Hand- vatje paffen; dan zet men die met Lak vaft, en flypt ze, gelyk als van de anderen gezegd is. Dan polyft men deze Glaasjes, zoo als vervolgens befchreven wordt. Als dit volbragt is, houdt men de Handvatjes met de Glaasjes by de vlam van een Kaars, totdat het Lak warm wordt; en duuwt die met den vinger van het Handvatje af; dan neemt men de Handvatjes met de holte daar men het Lak op doet, gelyk als boven van de vlakke Handvatjes gezegd is; dan legt men de Glaasjes met haar vlakke zyde op het flukje La- toen, Fig. 8. en warmt die, en zet ze met hare bolle zyde in de holte van de Hantvatjes vaft. Men flypt die dan eerft op een {teen , en verder V. Deer, Kk 4 ia | 492 Her SLYPEN vAN VERGROOTGLAASJES in de Kommetjes op, totdat‚zy bequaam- zyn om te polyften , gelyk hier boven van de eerfte zy- de gezegd is. Door deze manier bekomt men Glaasjes van een nette figuur, en op welker form men ftaat kan maken. Eer men een nieuwe Slyp- ftof gebruikt , moet het. Kommetje met een doek- jesof een ftukje van het voorfchreven leer, fchoon uitgewifcht, ende Sly pftof „die men ‚door het Glaas- je ia den mond of anders nat te maken , daar aan- gekleefd. heeft, zagt in het Kommetje heen en weder gedreven worden , dat die overal egaal legge ,eer men begint te flypen ; anderfins zal men zelfs met defynfte ftof de grootfte kraflen bekomen. De verdere Handgrepen, hier toe dienende, kan men beter door het gebruik leeren, dan be» fchryven. Het maken der Polyf? lof. De Polyfifiof , welke de Heer LuneBErRKUEN gebruikte , maakte hy van Yzervylfel op deze wys. Neem een pond Yzervylfel, een half pond Oly van Vitriool en vier pond Water; doe het te famen in een glazen Fles, Men moet het wa- ter eerft in de Fles gieten, en dan den Oly van. Vitriool daar by tuflenpozen bydoen, omdat an- derfins de Fles ligt aan ftukken kan fpringen door de hette, die ontftdat , als deze vogten by den anderen gegoten worden. Dan doet men het Y- zervylfel daar by, en laat het een nagt ftaan, Deze ‘ EN TERUGKAATSENDE SPIEGELTJES. «2493 “Deze vogt filtreert men door cen kladpapier, (dat overblyft werpt men weg) en laat het uitdam- pen op een zagt vuur, totdat ’er een vlies op- komt. Dan zer men het een nagt op een koele plaats ‚ opdat het Kriftallen zoude fchieten„ die men daâr uit neemt ‚ waarop men het uitdampen hervat, en zoo lang Kriftallen laat {chieten, tot- dat al de vogt is uitgewafemd. _ Men kan hier over nazien LeMErY in zyn Chymeflep Stookhuzs, pag. 143. Van deze Kriftallen doet men een wei- nig teffens in. een Smeltkroes, en zet die op ge- glommen kolen, -de ftof gedurig met een yzeren Spateltje omroerende „ opdat die egaal warm zoude worden. Als zy de koleur van ligte Rood- aarde. heeft aangenomen , doet men ze uit de kroes.in een potje; deze bewerking herhaalt men, totdat alle de Kriftallen verbruikt zyn. Als men de Kriftallen te lang op het vuur laat ftaan, ver- branden die tot Sintels, en zyn nergens goedtoc. Op deze roode ftof giet men een quantiteit water; men neemt daar een groote Suykerfles toe , om daar veel water op te gieten, en roert het ter dege door een, en zet het te zinken. Dit her- haalt men twee of drie reizen, om’er de Vitriool, die ’er onder verborgen is, fchoon uit te krygen; dan doet men daar weder water op, en laat het tot twee a drie foorten bezinken, gelyk hier bo- ven van de Slypftof gezegd is, De fynfte foort gebruikt men, om Glaasjes te polyften, en de groflte om Staal en metalen Spiegels, daar het niet V. DeeL Kk 5 veel 494 Her SLyYPEN van VeERGROOTGLAASJES veel op aankomt, te polyften. „Deze Polyftftof bewaart men beft in glazen Flesjes, gelyk ook de fyne Slypftof; maar voor het dagelyks gebruik in kleine yvooren of ferpentynfteenen Doosjes, die by de Duitfchers voor weinig geld te bekomen zyn.’ Men gebruikt deze Doosjes , omdat de ftof aan hout en papier blyft aanhangen , en daar door verloren gaat; waarom ik die verkies. „Het Polyflen der Glaasjes. Als de Glaasjes , volgens de voorgaande bes fchryving , afgeflepen zyn, neemt men een reepje geel Turks leer, (het dunfte het befte) agt vof tien duim lang, breed voor de groote Glaasjes één en een halven duim, voor de kleine één duim of iets minder. Dit reepje vouwt men in zyne lengte dubbeld toe „ dat de hair- of geele zyde naar binnen is. Het eene end knypt men in een Bankfchrocf, of i iets anders vaft, het andere houdt men in de eene hand, men giet daar wat water in, om het vogtig te her: dan neemt men een korreltje of twee, ter grootte van een geel erretje, Po- lyfttof , en doet het in het vogtige gevouwen leer; neem dan het Handvatje met het Glaasje in de andere hand, en ftryk het heen en weder in de vouw vanhet leertje , het telkens tuffen de vingers en duim heen en weder draijende ; (zoo lang men wryft, moet men niet ophouden te ge ‚) men doet gedurig wat vogt in het leert- jes „EN TERUGKAATSENDE DPIEGELTJES. 4% je ‚ omdat „het fchielyk opdroogt, gemeenlyk maar fpog, om de gereedheid, en fomtyds wat Polyfiftof , maar weinig te gelyk. Als men dit een minuut of twee gewreven heeft, veegt men het Glaasje met de zagte zyde van cen oude Cabrer- leeren Handfchoen of een ftukje Zeem met „wat Vogt af, om te zien of het Glaasje, wel gepolyft is; zoo niet, dan hervat men de bewerking, tot- dat die naar genoegen is uitgevallen. Men kan in het. zelfde ftukje leer wel drie of vier Glaasjes polyften; maar tot yder bezonder foort der Glaas- jes, moet men andere ftukjes leer hebben. Als men de eene zyde van het Glaasje geflepen en op— gepolyft heeft, als boven befchreven is, en aan de andere zyde dezelfde werking heeft volbragt, houdt men het Handvatje met het Glaasje by-de vlam van een kaars, om het lak te warmen, en het Glaasje daar af te doen. Dan heeft men een lepeltje van dun Koper, of Latoen, als Fig. Ke 10. AB, met een fteeltje van. Koper of hard Soudeer aa aan gefoudeerd „ zesof agt duim lang, en iets minder dan een duim middellyn;, men kan ook een zilveren lepel gebruiken „ maar als men eens zoo een lepeltje heeft „ is dat veel beter. Hier doet men het Glaasje met wat Voor- loop (Sparat. Vins reif:) in „ en houdt het over de vlam van een kaars ; dan badk het lak in een mo- ment van het Glaasje af; als men het dan met een ftukje leer en wat Voorloop fchoon heeft afge- veegd, is alle bewerking daar aan volbragt. Op _V, Deen, deze 496 Her SLyPen vAN VERGROOTGLAASJES deze wys kan men een Glaasje van matige groot- te binnen het uur afflypen. Van de Kapjes , om de Glaasjes tufen te tetten. Om de Kapjes te maken, moet men de Stem- peltjes A en B, Fig. 11. vervaardigen. Het Stempeltje A is van onderen voorzien met een Bolletje ed, en het Stempeltje B met een Hollet- je tuffen e f; het Holletje moet een Middellyn als C, en ten naaften by de figuur van een halven Kloot in de diepte hebben. Dit Holletje , als ook het Bolletje van het andere Stempeltje , moe- ten op een Draaibank gedraaid worden. Het Bol- Jetje van het andere Stempeltje A moet kleiner van Middellyn, dan het Cirkeltje C, zyn. Dan zet men het Stempeltje B in een Bänkrilitoef tegen de Borft z vaft; neem dan twee ftukjes dun Latoen (Koper) niet grooter, dane f', en leg dic op een brok lood; zet het Stempeltje A. met zyn Bollet- je in ’ midden op een van de ftukjes koper ; fla daar dan met een hamer op , dat ’er een Holletje in % koper zy; doe dit ook met het andere ftuk- je: leg de twee ftukjes koper boven op malkan- der op het Stempeltje B. Zet dan het Stempeltje A daar op, en fla daar op ; totdat de ftukjes net in ef paffen. Als dit gedaan is, zet men een ftukje hout perpendieulaar in een Bankfchroef „na eerft maar ruuw met een Beiteltje in de perpendi- Galare zyde een holletje geftoken te hebben: Neem EN TERUGKAATSENDE SPIEGELTJE 407 Neem- dan de Kapjes, houd die beide met het Stempeltje A. met haar Bolte in het Holletje hout, en vylt ze naar het geharde Stempeltje rond afmet een Zoetvyl; dit gedaan zynde, heeft men twee Kapjes, daar men naderhand de Glaasjes tuffen zet, welker kantjes rond zyn, om op den Draaibank te kunnen gezet worden. Maak dan een Bosje van palmhout, dat op den Draaibank paft, Fig. 12; draai dat van binnen hol uit, als de ge- . fipte Liniën A E en BF aanwyzen , drajen- de het van voren zoo wyd uit, dat de platte zy- den van de Kapjes op het Borftje by AB effen pas- fen. Men zaagt daar vier of zes fneden, als C, over ’ ‚Kruis in. Dan heeft men een koperen ring DG; als men die over AB vaft fchuift, klemt men het Kapje in het Bosje vaft. Als men het - Kapje , daar het andere in paft, dus vaft geklemd op den Draaibank heeft , draait men daar een hollet- je in in de holte van het Kapje met het zelfde Bei- teltje, daar het Kommetje mede uitgedraaid is, ter grootte van de Middellyn van het Glaasje , en dan met een heel fyn Beiteltje ecn Gaatje net in’ Centrum. Dit GGaatje moet niet te groot zyn, om dat daar anderzins te veel ligt door gaat, ’t geen een flikkering veroorzaakt. Als dit gedaan is, doet men hetzelfde in het andere Kapje, uitge- zonderd dat dit op de bolle zyde moet gefchieden; tuflen deze twee holletjes zal het Glaasje net pas- fen, en vaft leggen , en kan gemakkelyk uit de Kapjes genomen worden. Omdat de Glaasjes, V, Deer. die 308 Her ScyPen vän VerGROOTGLAASrS die wât grooter vallen, dus tuilen de Kapjes met ingezet kunnen worden , dewyl het Koper van het binnenfte Kapje om zy ne dunte niet ly den kan, dat men daar een zoo groot holletje in draaie, draait men dat in zyne ho'te fchoon af; en men doet Sat Armoniae in water gefmolten daar in met een ftuk- je Tin, en houd het over een Kooltje Vuur ; dan zal het Tin daar in vaft fmelten; en dus kan men dan op de holle zyde het begeerde holletje draajen: Men kan deze Kapjes ook met Sement op een Bos- je vaft zetten, en van Zilver maken; maâr een ge= fpleeten Bosje vinde ik gereeder; en daarom heb ik het befchreven; en dewyl de Kapjes van binnen daar het Glaasje in paft, zwart dienen te zyn, eni het binnenfte aan de holle zyde ook , om geene flik- kering te mäken, en het ongemakkelyker is, oni daar zilver Soudeer in te later fmelten , heb ik die van Koper verkozen. Tot de haifjës één en twee neeme ik platte koperen Plaatjes met hollet- jes voorzien, als boven van de Kapjes pige iss daar de Glaasjes tuffen paffen. Prpori 5 welke de Refleeer- Spregeltjes tot zr Glaasjes moeten hebben. __Dewyl het Brandpunt van een hollen Spiegel een vierde patt der Middellyn van zyn klootfë Holte van den Spiegel afftaat, en het Brandpunt van een Glas, aan beïde zyden bol geflepen, de helft van cha Middel der klootfe Bolte af is van het Glas 5 “EN TERUGKAATSENDE SPIEGELTJES; 409 _ Glas; zo dient het Brandpunt’van het Glaasje niet grooter te zyn,dan dat van het Spiegeltje „daar het Glaasje ingezet moet worden. Íkfpreek hier van Glaasjes, die men enkeld gebruikt, en niet zoo als Mr. Curr een Spiegeltje tot zyn dubbeld Miecroscopium gebruikt; want, als de Glaasjes grooter Brandpunt hebben , moeten die te veel agter uit geplaatft worden, waar door die te moe- jelyk zyn, om op een Stelfel te gebruiken, en te weinig velds bezien. Het is daarom beter , dat zy van het zelfde Brandpunt, als dat der Spiegels zyn. Ik fpreek hier van de minft vergrootende; want tot die, welke meerder vergrooten , ge- bruikt men dezelfde Spiegeltjes; de Glaasjes zoo veel vooruit zettende, dat de Brandpunten even binnen het Brandpunt der Spiegeltjes komen. Men doet dit , omdat de kleine Glaasjes ander- zins moejelyker in te vatten zyn, dan tuffen twee Kapjes, en dat men ook zoo veel inftrumenten niet behoeft te maken, om de Spiegeltjes te. vervaar- digen : wat anderzins de Spiegeltjes belangt, die kan men klein genoeg maken. De Middellynen van de Spiegeltjes behoeven niet grooter te-zyn; dan de halve Middellyn van haare’ klootfche Holte; zelfishet beter die iets kleiner te maken , vooral by de minft vergrootende Glaasjes;, dewyt men anderzins de voorwerpen daar niet gemakke- lyk kan voorftellen. Als men de verdeeling-der Glaasjes Fig. 1. gebruikt, dan moet men daar ex- pres een Beiteltje toe maken, op dezelfde wys, V. Deer. als zoo Her SLYPEN vAN VERGROOTGLAASJES als te voren van die der Glaasjes gezegd is; alleen met dit onderfcheid, dat men geen heelen Cirkel behoeft te vylen , en men volftaan kan met een deel iets grooter, dan een zesde part vanzyn Circumferentie. Maar, als men de verdeeling Fre. 2. gebruikt, behoeft men daar geene Beiteltjes toe te maken , omdat een Spiegeltje , uitgedraaid met den Beitel , gemaakt naar de verdeeling A E Frg.o, het zelfde Brandpunt heeft, als een Glaas- jes geflepen in een Kommetje, dat naar de ver= deeling C gemaakt is. Ik doe verder geene mel- ding, hoe de Glaasjes in de Spiegeltjes moeten in- gevat worden, dewyl genoeg bekend is, dat de Spiegeltjes in hun midden doorboord zyn en de Glaasjes daar met hare Kapjes ingezet worden. De Srof, daar de Spsegeltjes van gemaakt worden. „De Heer LieBerKurN draaide een houten Vormtje, als Fse. 13. AB, daar hy dan een Spie- geltje naar liet gieten van Zilver. Nadat men de Koleur verkieft, blank of naar den geelen trek- kende, moet men het van groote of kleine keur laten gieten. Deze manier is goed voor een Lief- hebber, die ’er weinig voor zich van doen heeft; maar de Engelfche Inftrumentmakers, die ’er by douzynen maken, hebben, om het zilver te fpa- ren een andere manier bedagt. Zy nemen een dun ftukje Zilver, ten naaften by een dubbeltjes dikte, en een flukje Koper wat dunner dan een Gul- EN TERUGKAATÖENDE SPIEGELTJES. SO Guiden. Nadat zy die beide rond gevyld hebs ben, iets grooter dan de Circumferentie vanhet Spiegeltje zyn moet, leggen zy de ftukjes-op dei anderen op een ftuk lood , en flaan daar een holte in met ee Stempel van taal ; die een klootfe-Bol- te heeft, ten haaften by van dezelfde Middellyn4 __alsde Holte van het Spiegeltje moet zyn. Dan fol- deeren zy met hard Soldeer agter aan het Koper een ring (zie Fsg. 13. AB ;) daar de Schroef aan gedraaid wordt, en drajen het Koper’van buiteÁ verder op, en vanbinnen effen blank. Dan leggen zy het Zilver in het Koper, na die beide beftreken te hebbén met watet , daar Sal Armoniak in ge= fmolten is, daar zy malkander rakén; ‘en das met een dun Yzerdraadje vaft gebonden; leggen zy die-te famen op geglommen Kolen, en als die warm genoeg zyn , houden zy een ftukje dun Tih by de Voegen; waar dan zoo veel zal affmelten, dat-het Zilver en Koper aan den’ anderen gefol- deerd zyn. Dient gelet, eer. men iri-het. Koper en Zilver de Holte ìnflaat „dat imen ‘de zydens daar zy den anderen zullen raken, fchoon vylt; anderzins zou het Soldeer niet haotin! De Spie. geltjes;- die geheel van Zilver zjn, moeten me- de eerft geheel opgedraaid worderi, eer men aan „derzelver Holte begint te werken, Van hes uitdrajen , Slype on Polyflen der Spiegeljes; Als het Spiegeltje dus verre opgemaakti is, draaie V. Deer, Ll men - goz Her SLYFEN vAN VerorooreLAasjrs men in een houten Bosje een Moertje, daar de Vaarfchroef van het Spiegeltje in paft, en zet die beide op den Draaibank; dan draait men de Holte van het Spiegeltje met den Beitel uit ‚ gelyk boven van de Kommetjes der Glaasjes gezegd is. Dan draait men in een ftukje hout vier of vyfduim lang , dat in een Bosje-vaft flaat, van voren een Holte, als de geftippelde lyn AB in Fig. 14. aanwyft, wat grooter, dan de Rondte van het Spiegeltje; Gl is-die wat kleinder is het ook goed) neem dan een ftukje'blaauwe Polyft-Steen „ of Leifteen , (ge= tyk ’er hier velen uit Duitfchland gebragt worden) dat men rond afvylt, als CD, totdát het in de Holte AB paft, en zet het daar vaft in met Sement. Draai dan dat ftukje bol af „ totdat het in de Hol- te van het Spiegeltje paft, als de Figuur aanwyft. Dan kan het Handvatje, als Fig: 14. ABE, ges draaid worden. «Hier mede flypt men de Krin- gen van den Beitel met wat water uit het Spie- geltje, op die wys „als ik van het flypen. der Glaas- Jes gezegd heb, nooit op het Center aan ; maar altyd fchuinfch en met een beweging tegen die der Bos van den Draaibank. Omdat de grootte van het Spiegeltje niet kan lyden, dät men het op die „wys draait , als vän de Glaasjes gezegd is, is het Handvat geine ‚ omin de volle hand te houden, en dus heen en weder te wryven. Als men de Kringen van den Beitel uit het Spiegeltje heeft geflepen, draait men weder een Handvatje geheel Van hours alsin Pig. 15. van voren by A _ rend En TERUGKAATSENDE SpirELTjes,, 508 fond) maar iets kleiner-met een Kerf.by BCj de rondte moet zoo veël kleiner zyn; als de dikte van een ftukje-geel Turksléer, dat men met Wa- ter rat maakt ‚ en fterk daar over heet {bant 3 en dan met een touwtje om het Ketfje vaft bindt ; èn de buitenkanten verder affnydt. Neem an de grootte van èen fpeldenknop vä de Polyftftof , hier boven’befchreven ‚dat men tet zês of agt droppels water op êen ftak Spiegelglas met’ een Glazen Looper fyn wryft; hier van ftrykt mer op het leer een weinig met een fchoonen vingers en fly Pt daaf mede op de ëigen wysj äls van dèn_ Polyftfteen gezegd is. Dus zal het Spiegeltje fchielyk: èen- ùiterfte Polyfting. bekomeng then maakt ‘het “verder fchoon met wat water mét Èen ftukje zeer zagt zeem of Cabretleer; Men moet âltyd weinig Polyfftof gebruiken; 5 anderzins zal men nbolt de aiterfte Polyfting bekomen, erf die op zyn meeft twee maal ophet leertje firyken3 dan zal hèt leertje Onder het bewerken als verzilverd worden; Het polyft en leeren Vormtje zyn voor verftheiden Spiegeltjes g goed; maar als de nerfvân het leer begint te {lyten; moet mer een ândét leertje over het hodten Handvatje fpaännen: „NM. Dei. © Li — PROEF: PROEFNEEMINGEN VAN DEN HEER AWB ela voel Dj Rs WAAR UIT BLYKTs B 150 ED „ E N ANDERE Dy OE PRIN: VERSCHEIDE JAAREN, ZONDER BEDERF, IN'T LUGTLEDIGE BEWAAREN KAN. (Memoir. de P.Acad. de Berlin, \'An 1757. pag. 20.) SELUELGSCCELGENELELENEESK Ie groote doorfchynende uitgeftrektheid, P ongewaarwordelyk voor ons Gezigt , wel- ke onzen Aardkloot omringt, welke de eerfte hul- pe is van het Kind dat ter Wereld komt, en de laatfte toevlugt van den Menfch die uit het Leven fcheidt: dat Lighaam, om kort te gaan, ’t welk van het Gemeen voor niets aangemerkt wordt en zig aan onkundigen niet openbaart , onder den naam van Lwgf, dan wanneer het beroerd is en bewoogen: dit Lighaam, zeg ik, brengt zo veel on- PROEFNEEMINGEN VAN DEN Herr Erten. og ongewoone en wonderbaar Bid ige, ter beiden kan op de aart en mitwerkingen van das: zelfs Veerkragtigheid. Ook is hetzelve ’ Voorr werp van de Onderzoekingen en ontelbaare Proef- neemingen der grootfte Philofoophen, zo-wel van de laatftleedene als van de tegenwoordige Eeuw; - geweeft. a Deeze groote Mannen hebben door onbet wis- telyke Proefneemingen ontdekt, dat de Lugt een vloesbaar Leehaam zy. Want zy bevonden „ dat de Lugt de Lighaamen „die zy omringt, eenpaa- rig; en metde zelfde kragt „naar alle kanten-druk- te: een onaffcheidelyke Eigenfchap van. alle an- dere vloeibaare Lighgamen „ die onder het bereik van onze Zinnen komen, in het Geheelal. Maar zy begreepen tevens, dat deeze vloeibaarheid der Lugt eene der fterkften ware, uit hoofde van de ylheid'en beweeglykheid haarer Klootronde Deel- tjes ,. oneindig klein, en die elkander niet-dan flaauwelyk-aantrokken; weshalve zy zeer gemak- kelyk van een te fcheiden moeften zyn. Niet- tegenftaande , egter , deeze ylheid en kleinheid haarer Elementen, bleeven. die onveranderlyk in de fterkfte famendrukking zo wel als inde uiterfte uicbreiding, in de zwaarfte Koude, evencensalsin den hoogften trap van Hitte , waar door alle ande- re vloeibaare Lighaamen aanmerkelyke veranderin- gen en veclen onder, dezelven ecne- gant{chelyke vernieling ondergaan. V., Deer, Ll 3 Zy 506 Om BLOED EN ANDERE VootEr Kd Zy bemerkten ook ín de Lugt een Eigenfchap; haar gemeen tet , ja zelfs onaffcheidelyk van alle andere Lighaamen , te weeten de Zwaarheid. Deeze werdt erkend en vaftgefteld door onfeil- baare Proefneemingen. De eerfte, door wien zy ontdekt werdt, nam een lange Glazen Pyp, aan % eéne end open en digt gefoldeerd aan %-andé- re, dewelke hy met Kwikzilver vulde en ze met _ het open end geftoken hebbende in een klein Glaas- je, ook met dit vloeibaar Metaal gevuld, zag by aanftonds hetzelve voor een gedeelte uit de Pyp zakken, maar het overige bleef ’er in hangen cot’ de hoogte van 28 Duimen of daaromtftreeks; hy ontdekte hier uit , dat de zwaarheid van de Lugt, of van onzen Dampkring , zig in Evenwigt bevond met ‘de Zwaarheid van ’t Kwikzilver in de Pyp, en , gelyk het Kwikzilver Wier veertienmaal dwdd dan het Water is, 'zo bevonden de Phi- lofoophen naderhand , dat deeze Vloeiftoffe ook „ in eene Buis, hangen bleef tot eene hoogte , ver. tienmaal grooter dan die, op welke het Kwikzil- ver blyft flaan, en dat bygevolg het Water, ter hoogte van 34 Voeren, op weinig naa in Even- wigt zou zn met de Zwaarheid van de Lugt of van den Dampkring: waar uit volgde , dat de Drukking vân de Lugt op het Lighaam van een Menfch, het Gewigt evenaart van eene Kolom Kwikzilver, welker Grondvlakte even groot is als de Avac rk van dat Lighaam en de hoog- ® "ZONDER BEDERF- TE BEWAAREN, Per, } ze van 28 Duimen, of van eené zodanige Wa- terkolom, 34 Voeten hoog zynde (*). v/ Nog eene andere voornaame Eigenfchap , wel ke de Lugt bezit, is de onvermoeide nafpoorin- gen van onze hedendaagfche Philofoophen niet ont- glipt. Derzelver Veerkragt, naamelyk, dus ge- heeten uit hoofde van cenige overeenkomtftighe- den, welken dit vloeibaare en voor ’t oog onge- waarwordelyke Lighaam toont te hebben met vee= le andere vafte en zigtbaare Lighaamen, die wy overal ontmoeten, en die, de eenen minder, de anderen meerder „famendrukking toelaaten, maar, zo dra de werking ophoudt , zig herftellen in den voorigen ftaat. Deeze Veerkragt van de Lugt blykt genoegzaam uit zeker Spel der Kinderen, wanneer zy, door dezelve met een Stokje ftyfte perfen in een Houten Buisje, aan welks eene end iets vaft isingeftoken , hetzelve met geweld daar uit doen fpatten. Zonder twyfel heeft dit Spel al tot verluftiging der Jeugd geftrekt, lang voor dat de Natuurkundigen dagten om het Verfchyn- zel te onderzoeken , en het maaken van een Wind roer is?er waarfchynlyk van afkomftig. Het zou te langwylig zyn; hier te fpreeken van zo veele an- (*) [Waarfchyniyk zal de Autheur hier op *t oog ge- had hebben Paryfche Duimen en Voeten, die merkelyls verfchilien met de Rynlandfche en Engelfche. Vergelyk het IV. Deer deezer Uitgezogte Verhandelingen bladz. 150, 151, 154, enz, ] V. Dez. Ll a 508 Om Brorp EN ANDERE VoctEN andere Werktuigen, als federt uitgevonden zyn, om de verfchillende trappen van deeze verdikkin- ge der Lugt af te meeten, Ik moet flegts in algemeen, opmerken, dat de benedenfte Lugt van onzen Dampkring, naby den Aardkloot, op gely- ke wyze famengedrukt wordt door het gewigt van de Boven-Lugt, als wy de Lugt in één per- fen , die in een Buis of Pomp is beflooten , en de Natuurkundigen hebben door ontegenfpreeklyke bewyzen aangetoond, dat de Veerkragt van de Lugt met haare digtheid evenredig is, en daarom beflaat de Lugt aleyd eene Ruimte, die in de om- gekeerde reden ftaat tot de famendrukkende Ge- wigten. Deeze Gewigten nu, of deeze drukking, weg genomen zynde , dan wordt de uitzetting van haare Klompjes zo bovenmaatig groot, dat de Lugt een Ruimte inneemt, vierduizend maa- len grooter dan die, welke zy te vooren befloeg , volgens de ondervinding van een vermaard he- dendaagfch Philofooph; en door de Waarneemin- gen van een ander groot Man is beweezen, dat de Boven-Lugt van onzen Dampkring zig nog meer uitzet, dan’ in de omgekeerde, reden der, Vierkanten van de Gewigten, welken haar fà- mendrukken: % gene men niet naauwkeurig be paalen kan, dewyl het onmogelyk is, op eene, Meetkonftige wyze de waare hoogte ván den Dampkring te ontdekken. Eenige hedendaagfche Philofoophen hebben ; bo- vendien, het onderzoek van deeze Veerkragtig- heid ZONDER BEDERF TE BEWAAREN. 509 heid zo verre voortgezet, dàt een hunner het middel vondt, om, door famendrukking in zekere werled) de Lugt dertienmaal, een ander om dezelve agt-en-dertig, en nog een ander om ze zeftigmaal digter in één gedrongen te maaken „ dan zy in haaren natuurlyken flaat was. Maar nog verbaazender is ?%, dat onze Lugt, welker Klompjes oneindig klein, en van famenhang zo wel als van onderlinge aantrekking zeer zwak zyn, volftrekt niets van haare Veerkragt verlieft, zelfs door de allerfterkfte in-éénperfing, en wanneer Zy, verfcheide Jaaren lang, in goede Wind- roers , of in eenige andere dergelyke bekwaame Werktuigen , is opgeflooten geweeft : in tegen- deel heeft men bevonden 5 dat; wanneer men de- zelve uit haare gevangenis in vryheid liet, ZY even de zelfde kragt toonde , als of zy maar ceni- ge Minuuten te vooren was verdikt geworden. Behalve deeze weezentlyke Eigenfchappen der Lugt, die onze bekwaame Philofoophen door on- berwiftelyke Proeven hebben aangetoond „ hebben zy daarenboven, in * verdubbelen van hun onder- zoek, ontdekt, dat ?er in die wyde Zee van Lugt, welke onzen Aardkloot omringt, een oneindige menigte zeer kleine Lighaampjes zwemmen; en fchoon dezelven geen overeenkomft’ noch gelyk- formigheid hebben met de Elementen van de zut vere Veerkragtige Lugt, is hun gebleeken, dat deeze uitheemfche Lighaamen volftrekt worden vereifcht in de meefte Werkingen daar de Natuur VENDEE Lis zig 510 Om Brorp EN ANDERE VooTEN zig van de Lugt bedient, inzonderheid tot de Groecijing der Planten. Dit toont dat dezelven “?er noodzaaklyk moeten zyn, ‘ondanks de belem- mering, welke zy aan de Philofoophen baar en; wanneer deeze cen naauw keurig Befluit willen op- maaken uit hunne Proefneemingen. Men ontdekt hier uit in % algemeen , dat de Lugt een wyde Oceaan is, vervuld met zulke Lighaamelyke Stof- fen, van allerley foort, die aan eenige Natuurly- ke oorzaak toelaaten, hun af te zonderen en van één te fcheiden in zo kleine en dunne Deeltjes, (met vergrooting tevens van hunne Opper vlakten naar reden der verkleining „) als de Veerkragt van de vloeibaare Lugtftof vereifcht, zodanig, dat zy daar in zwemmen kunnen. Om deeze reden is het, zonder twyfel, dat de Philofoophen van den voorgaandentyd reeds onder den naam van Damp-- kring begreepen hebben die overgroote Verzame» ling van allerley foort van Stoffen , waar mede zig de Lugt belaadte, „dh _ Om dit nog beter te bewyzen: wy gevoelen, en de Thermometer leert ons „dat de Straalen van de Zon; de Elektrieke Stof, zo wel alshet Vuur, % welk wy overal op de Haardfteden aanfteeken , ja zelfs de onderaardfche Warmte; eene Vuur- ftoffe, door den geheelen Dampkring verfpreid, uitleveren: « Dat meer ie, het Water, verdund en opgeheven door deeze Warmte, waafemt , in zeer groote veelheid , inde Lugt weg. De over- eenkomft , nu : die ?er cuffchen Water gevon- den ZONDER BEDERT TE SEWAAREN: SI den wordtven de Lugt, fchynt niet alleen. eene gemakkelyke vereeniging van deeze twee Lighaa- men te begunfligen, maar zelfs eene wederzyd, fche verandering; ten minfte die van eenige deel- tjes Water in eene waare Veer kragtige Lugrftoffe, Dit wordt, onder veele andere Procfneemingen, blykbaar gemaakt door den Blaasbal AEolspila) en door den geweldigen Slag van * Buskruid, wel- ke; in de gezwinde aaebeekib van nis Vuur- vattende deelen, eeniglyk veroorzaakt wordt door eenige kleine Waterdruppeltjes diein het Sal- peter zyn vervat. Ten anderen:is de tegenwaor- digheid van een overvloed van. Water in de Lugt genoegzaam beweezen door de Vogtmeerers, Ba- rometers en door het vafte Loogzout, dat in wci- nig tyds tot cen Vogt verfmelt doorde aantrek- king van Water uit den Dampkring. « Ook zien Wy» dat, wanneer deeze overvlogdige uit waafe- ming van Water , Wolken en Mift. geformeerd heeft, dezelve, alsde Lugt zig. daar mede over laden bevindt, zig verdikt, in Druppelen verza- melt, en op di Aardbodem nedervalt onder de gedaante van Regen, Sneeuw of Hagel, volgens de warme of koude gefteldheid vande shi en van % Saizoen. Dergelyke Vogtige Damp verheft zig in de Lugt, wegens de geduurige Doorwaafeming van Menfchen en Dieren, welke zo aänmerkelyk is, dat de Proefnéemingen, die tot bepaaling-daar van in ’t werk gefteld zyn, ons aanroonen, dat de helft Nv. Deer, by na, * 512 Qu Brorp EN ANDERE Vooren byna van al het ingenomen Voedzel door de Huid in de Lugt ontglipt. Laat ons hier by voegen, dat de verbaazende Uitwaafemingen , van alle Plantgewatfen die de Aardkloot draagt „- volgens ‚de Waarneemingen van een vermaard Engelfch Philofooph „die der Dieren nog ver te boven gaan. Maar het is niet enkel zuiver Water, dat in zo groote veelheid uit de Lighaamen der Dieren en Planten ftroomt: alle deelen, die in-de fämenftel- ling komen van het Bloed, gelyk het Ver, de Gal, de vlugge Zouten, defyne Aardftof, enzs, kunnen zo wel zig door de Huid verftrooijen en in den Dampkring opfiygen. Het Water ; in Dam- pen ontbonden , * welk zonder ophouden uit dee- ze Lighaamen komt, dient tot opvoering deezer Stoffen. De Planten zelfs waafemen van de op- pervlakren aller haarer deelen eene zeer aanmerke- Iyke Veelheid uit, niet alleen van zuiver Water, maar een oneindige menigte van andere Klomp- jes, die wy gewaar worden door. de Reuk: voor- al in ’ Saizoen wanneer zy Scheuten maaken en aangroeijen. Welk Natuurkundige nu, zou in ftaat zyn, om de Veelheid te bepaalen en het on- eindig Verfchil-der kleine Stofdeeltjes „ welken de Planten , en vooral derzelver Bloemen , in de Lugt verfpreiden ? Derzelver bevrugtend Meel zweeft zelfs in de Dampkring, wanneer de Stof- vezelen der Planten door den Wind worden ge- fchud en geflingerd. «Bovendien: wie iser die de uitwerking niet weet van de Verrotting in de uee. ZONDER BEDERF TE BEWAAREN: 513 mieefte. Planten en vooral in de Dieren, welker Stofdeeltjes, door verrotting ontbonden, ieder oogenblik in de Lugt worden verftrooid ? Laat ons de Gifting niet over ’t hoofd zien, welke, door een inwendigen ftryd der Vogten, die tot deeze Werking bekwaam zyn, een menigte Gee- ftige Klompjes, van groote fynheid, doet opfty- gen, en daar mede den gantfehen Dampkring ver- vult. Even zois ’ gelegen met de vlugge deelt- jes van de Uitwerpzelen der Dieren, en ik zou nooit ‘gedaan hebben, indien ik dit alles breed voerig overweegen wilde. Ik moet egter niet met füilzwygen voorbygaan de’ overvloedige Uit- waafemingen , welken uit den boezem des Aard- ryks zonder ophouden in onzen Dampkring fty- gen. De Ingewanden van onzen Aardbol zyn vervuld met een byftere Samenhooping van aller- ley flag van Stoffen, Zoutig , Zwavelagtig, Ar- fenikaal, Merkuriaal , die door de onderaardfche Warmte zonder ophouden om hoog gedreeven worden, en door tegen elkander aan te ftooten tot zulk eene fynheid komen, dat zy door de yle Aarde kunnen heen dringen. Welk Natuurkun- dige zal de waare Bronader kunnen ontdekken van dat algemeene Zuur, ’ welk in de geheele uitgeftrektheid huisveft van de Lugt, en zig aan- biedt ter aantrekking van % vafte Loogzout, dat, door de allernaauwfte vereeniging met dit Zuur, in een Onzydig Zout verandert. Wy zien (om kort te gaan), dat de Lugt een regte Mengel- _V. Deer. klomp zig _ Ou Brorp en ANDEtE Vooren klomp zy; die zo wel alie de Voortbrengzelen ; als de Vernielzelen , van de Natuur, in haaren Schoot vergadert! Maar ; niectegenftaande deeze wonderbaare ongelykfoortigheid van de ontelbaare Klompjes, welken die groote Zee van Lugt inneemen kan, kan men ze niet ontkennen immer zo noodig te zyn tot het Leven; als zy nuttigis tot Behoud en Gezondheid aller Dieren- die Ademhaalen : want deeze houden zo dra op te leevens als men hun dit Vogt onder de Klok van een Luigtpomp beneemt. De Viffchen zelfs ftervens als de ge- meenfchap met de. uitwendige Lugt geftremd is door het Ys, *% welk de Meiren en Vyversineen harden Vorft overdekt. «De Planten 4 in ’t alge- meen 4 fterven niet alleen, in ’t Lugtledige, maar taakert alle groeijing en toeneeming kwyt in een beflooten plaats, “daar zy geen toevoer krygen van werfche Lugt. Met één woord: wy ontmoeten in de Lugt een verborgen Voedzel; * welk het Leven der Dieren en Planten onderhouâts eridat zy niet kunnen miffen zonder gevaar te loopen van eenen gantfthelyken Ondergang. % Ís zelfs zeer waarfchynlyk, dat de ugt een onuitputbaa, re Bron in zig heeft van de algemeene Zaadftoffe ; waar uit alle levendige Wezens, van de twee voornaamfte Ryken der Natuur, hunne Werk- tuiglyke Klompjes haalen, bekwaam om vervol gens over te gaan en verweezentlykt te worden in de natuur van ieder Soor en ieder, Lighaam. Zo= ZONDER BEDERF TE BEWAAREN, 515 Zodanig, eindelyk, is dit vloeibaar Element ; van ’t welke alle gefchapen Wezens hunnen Oor- — fprong en Handhaaving hebben !- Maar, ris het niet-wel vreemd, dat het zelfde ding , ’t welk ons het Lieven geeft, op zyn beurt werkt tot-on- ze vernieling? Deeze vernieling zien wy voort- gang maaken, door eene ontbinding van den fà- menhang der vafte deelen van een Lighaam , welks tuffchenruimte of Pooren , een vryen gemakkely- ken ingang toelaaten aan de Lugt, die, gelyk wy gezien hebben, beladen is met een buitenge= woone veelheid van de allerfynfte Ontbindftoffen van allerley Soort. De eenige Zaak, die een al te fchielyke ontbinding der Lighaamen fchynt te beletten; ‘is zonder twyfel de verte, brandbaare of ontfteekbaare zelfftandigheid , welke tot famen- kleeving of famenbìnding dient van de Aardagtige Klompjes, die-den grondflag uitmaaken van allé Lighaamen , in de drie Rykea der Natuur. Deez ze Stof ishet, die zig. weigert te vermengen met het in Dampen ontbonden Water, waar mede zig de Lugt belaadt , en waar in de Ontbindende Deeltjes, Zuur, Zoutig, Vlug, Geeftig van aart, zwemmen, die zonder twyfel een zeer moeijelyken ingang ontmoeten in de Lighaamen welken zy aantreffen ; te meer ‚ wanneer de toe- gang aan het Vogt, % welk hun voert, geweigerd wordt. Ín de Dieren is ’t voornaamelyk het Vet, dat onder de uitwendige Huid de geheéle Opper- vlakte des Lighaams bedekt „na dat de vafte Aard- V, Deer ag- 5i5 A Brorp EN ANDERE Vooten agtige deelen door cen Slym of Vetagtig Liym àari elkander werbonden zyn. In de Gewaflen ont= moeten wy, insgelyks, eene verte brandbaare Stoffe, die, onder den naam van Harft of Gom, de vaftheid van derzelver Vezelen verfterkt. Ook zien. wy dat de Planten, die deeze Harftagtige Stoffe het meefte declagtig zyn, de vernieling lan- ger tegenfiaan, welke de Vogtigheid der Lugt in haar hadt kunnen veroorzaäken. Aan deeze Harftagtige Stoffen is 4 dat wy de duurzaam- heid verfchuldigd zyn van de Momiën„of Men- fchelyke Lyken, omkleed met veelerley Harften 4 en daar door, geduurende verfcheide Eeuwen,voor 2 bederf beveiligd. In de meefte Mynftoffen 3 en vooral in de Metaalagtige Lighaamen „ vinden wy deeze brandbaare of Zwavelftoffe al te naauw verbonden aande Verglaasbaare en Merkuriaale Mineraal-Aarden, dan dat de Ontbindftoffen der Lugt ‘er zo fchielyk indringen en derzelver vas= ten nbaarkiae verbreeken zouden kunnen. Ons der deeze maaken het Goud en Zilver, wel zui= ver zynde, met zekere Edele Gefteenten, de ee- nigfte Lighaamen uit, in de Natuur bekend, die beftendig deeze vernielende werking van de Lugt kunnen: wederftaan. Om, derhalve, alle andere Lighaamen voor dit bederf te bewaaren, moet men hun volftrekt alle gemeenfchap affnyden met de buiten-Lugt. Uit dit inzigt, heb ik Proeven genomen op eenige vlocibaare Lighaamen, die aan vernielende Ont- ‚ bin= EONDER BEDERF TE BEWAAREN. 517 bindingen het allermeeft onderhevig zyn, en heb- ze niettemin verfcheide Jaaren bewaard zonder het minfte teken van bederf. Om in deeze Proeven te gelukken , heeft men enkel den volgenden weg in te flaan. Ik deed een ronde ftevige Plaat maa- ken van Geel Koper, een Voet breed, met een Pyp in ’t middelpunt van drie Duimen lang, wel- ke in ? midden met een digt fluitend Huisje voor= zien was, om den ingang der Lugt te beletten , alles van % zelfde Metaal. Door middel van een Schroef, die aan ’t end was van de Pyp, maakte ik myne Plaat aan de Lugtpomp vatt. Ik zette ‘er toen vier kleine Glaasjes op , zeer fchoon ge- fpoeld, die ieder omtrent drie Oncen inhielden ; waar van ik het een vulde met Koeije-Melk, in * ander goot ik Bourgonje, in ’t derde Champag- ne-Wyn, en, dewyl ’er by gevaleen Vriend by my was, die hert gedoogen wilde dat men hem een weinig Bloeds uit den Arm aftapte, vulde ik daar mede het vierde Glaasje. Dit Bloed zag ’er wel uit , en was van behoorlyke dikte. Aanftonds dekte ik myne Glaasjes met een Kryfiallynen Klok, van bekwaame hoogte en zeer fterk , ‘dieik aan de Plaat hegtte met een mengzel dat ik wift zeer vaft te kleeven, naamelyk famengefteld uit Pek, Harft, Wafch, Terbenthyn, enz. Ver- volgens haalde ik allengs al de Lugt, die onder de Klok en in de Vogten van myne vier Glaasjes was, daar uit, tot dat de Kwik, in den Baro- meter van de Dgebarip ‚ geklommen ware tot V. Deer. Mm den 518 Om BLOED EN ANDERE VOGTEN den zelfden graad, op welken een andere Baro- meter ftondt, die in myn Kamer aan den Muur hing. Om nu te maaken dat de Lugt niet we- ‘der van onderen in de Klok kwam, draaide ik eerft de Kraan toe van de Pyp der Plaat, die ik toen afnam van de Pomp, en, op dat ’er in’ ver- volg geen gedeelte Lugts mogt inglippen , gelyk doorgaans gebeurt, ondanks al de zorgvuldig- heid, die men gebruiken kan , om het Huisje aan den geheelen omtrek van de Kraan te doen fluiten en het zo diep in te fteeken als ’t doenlyk is, na dat men het met Vettigheid beftreeken heeft: om deeze onvolkomenheid, zeg ik, uit den weg te ruimen, had ik een rond Houten blok laaten ge- reed maaken, van dikte als de Koperen Plaat, waar op de Klok ftondt , en een Voet of daar om- trent hoog. In ’t midden van dit Blok had ikeen Gat gemaakt van drie Duimen wyd en vier of vyf Duimen diep, waar van ik de holte met gefimol- ten Schaapen-Ongel vulde, die volkomen zuiver was. Hier in dompelde ik aanftonds de Pyp van de Plaat, met haar wel geflooten Kraan , zodanig dat de Plaat de bovenfte Oppervlakte van het Blok bedekte en daar aan vaft kleefde met het geftolde Vet, dat, door het infteeken vân de Pyp in de holligheid , over het Blok heen was geloopen. Myne Vogten, dus in dit Lugtledige geplaatft, werden bewaard in een beflooten plaats , alwaar noch de Vorft , noch eene te groote Hitte, de Proefneeming kon benadeelen. Ik keek ’er van tyd ZONDER BEDERF TE BEWAAREN. 519 tyd tot tyd naar , en geen verandering befpeuren- de, noch in de kleur, noch in de zelfftandigheid van deeze Vogten, ’t gene ik wegens de door- fchynendheid der Klok zeer wel waarneemen kon „ hiet ik alles, ’t eene Jaar voor, ’t andere-na, ftil beflooten ftaan, van de Maand April 174r af tot tegen het einde van ’ voorleeden Jaar1756. Daar waren dan vyftien Jaaren en omtrent agt Maanden verloopen , wanneer ik „alzo het my verdroot lan- ger den toeftel van deeze Proefneeming te bewaa- reri, dien ik aan verfcheide myner Vrienden had laaten zien, de Klok los maakte, die door mid- del van de Lymige Stoffe nog even za vaft hield aan de Plaat, als op den eerften dag toen ik de- zelve had vaft gemaakt. Ik wierd in myne Vog- ten ook zeer weinige verandering gewaar, uitge- nomen, dat in % Glaasje, daar ilk Melk in gedaan had, de Room een weinig afgefcheiden en ver- wardelyk gemengd was met haar Wey; daar het Vogt, niettemin, zyne natuurlyke witheid en yloeïbaarheid behouden hadt. In de twee Glaas- jes met Weyn vondt men, ten opzigt van de kleur of vloeibaarheid , geen verandering, dan dat de Bour gogne- ah op den bodem, een wei- nig roodagtig Poeijer hadt afgelegd, en de Cham- pagne-Wyn een dergelyk Poeijer, doch witagtig en in minder veelheid. Deeze Stofdeeltjes met een Vergrootglas onderzoekende „, en ze aan de Tong brengende, bevond ik dat het maar een weinig Wynfteen ware, dien de Wyn gewoon- V. Deer, Mm 2 lyk 520 Ou Brorp EN ANDERE Vooren lyk in de Vatenaftegt. Men bereik geende min- fte verandering in ue vierde Glaasje, t welk Men- fchen Bloed bevatte : daar van was de veelheid niet verminderd noch dehoeda migheid verbasterd , zo min ten opzigt van dekleur ns van de vibeindn heid: het geleek volmaakt naar Bloed dat verfch uit een nn is gelaten, en het allerverbaazendfte in deezen was, dat de kleine roode Bolletjes nog vol- komen Rr Klootronde figuur vertoonden , wan - neer ik dezelven, na dat ik ze in kleine Hairbuis- jes had gedaan, met het Mikroskoop onderzogt. _ _Deeze Proefneemingen ftrekken ons, zo ik my werbeelde, tot een bd Ur rodeen te bewys, dat het de aanraaking van de Lugt is, welke de ont- binding van den Samenhang , zo wel als de gehee- le En veroorzaakt, van alles dat de Natuur voortbrengt, en dat men eeuwig, inzonderheid de harde en vafte Lighaamen, voor dit bederf zou kunnen behoeden, indien men ze volftrekt voor alle gemeen hap met den Dampkring bewaaren kon. Men begrypt ook zeer gemakkelyk, dat deeze vernieling onv ermydelyk i is; uit de eigen- fchappen der Lugt, daar ik ter ten van gefpro- ken heb. Haare onbegrypelyke vloeibaarheid , by haarc zwearwigtigheid gevoegd, geeft haar het vermogen om in de tuffchenruimten of Pooren te dringen van alle Lighaamen. Haare uitfpannen- de Veerkragt, geholpen door ’t Vuur en de Hitte die zy bevat, maakt alle Vogtigheid dun en doet ze weg dampen; 5 die middeler wyl de Gomagtige WERD | _Klomp- \ ZONDER BEDERF TE BEWAAREN: zei Klotmpjes, indien ’er in een Lighaam zjn ‚ mes defleept. De Harfiagtige worden ontbonden door de Geeftige deeltjes, de vlugge Zouten en de Zuu- ten , die inden Dämpkring zyn verfpreid. Hét Water, % welk de warmte der Lugt in Dampen ontbindt, belaadt zig daarenboven met vettes Olieagtige en Zoute deeltjes; welken het weg voert van de Lighaamen, die ’er mede begaafd Zyn; en, dezelven fyn thaakende dooreen beutt- lingfe inwendige beweeging, geeft het hun die veilt ke Vlugbeid weder, welké men Verrot- ting noemt, zynde de uiterfte trap der Lighaa- imelyke vernietiging , ‘vooral in de Dieren. Wies nu, zal de natuur en onbegrypelyke kleinheid be- paalen kunven van de deeltjes , meeftal voortko- mende uit Verrotting, die in ’t algemeen genoemd worden de Befmerting van een kwaade Lugt, en aangemerkt als de Oorzaak van de Peft, re koortfen, Kinderpokjes, Roode Loop en andere Ziekten: welke deeltjes men onderftelt dat de Lugt, wanneer zy ’er mede belaaden is; doorde Ademkedling, door de Ingewanden, of döor de Pooren der Bt. mededeelt aan het Bloed ? En hoe klein ook ik geheel ongewaarwordelyk ge- deelte voor onze Werktuigen kan zyn, het is be- kwaam omeen volkomen bederf tebrengen inallede Vogten van het Menfchelyk Lighaam, % geen wy dagelyks verneemen aan de doodelyke en befinet telyke Volkziekten, die zo veel Meribel in 43 graf fleepen: B. V: Dez Mi 3 | ö N: ONDERZOEK DEN MENSCH ALLEEN EIGEN ZY, DAN OF DE | Been EG FT ciN OOK EEN SOORT VAN SPRAAK HEBBEN ? (Disput. Medica, babita Parifiis, Anno 1757, in Scholis Medicorum : respond, Jac. Sauary.) SESGIESSENSGEELECRELELES E Menfch, het voornaame Werkftuk der Natuur; fchynt een onverklaarbaar Won- derwerk te zyn van voortreffelykheid en van elen- de tevens. Want, zo men hem volwaffen zyn- de en in de Samenleeving verkeerende befchouwt , gaat hy alle andere Dieren uitermaate ver te bo- ven, zo in uitmuntende vermogens van den Geeft, als in verhevene bekwaamheden van ’t Verfiand; maar op zig zelf alleen, en in ’t begin zyns Levens, is hy het allerzwakfte en onbe- kwaamfte van de Dieren. Wat de vermogens van den Geeft betreft ; eenigen derzelven heeft hy van de Natuur verkreegen , anderen door On- derwys en uit de Gewoonte. Het Onderwys; nu, hangt voornaamelyk af van de magt van fpree- ken, — ONDERZOEK OVER DE SPRAAR: 523 ken, die heerlyke en Goddelyke begaafdheid , welke maakt, dat wy ’t gene wy niet weeten leeren, en ’ gene wy weeten , aan anderen me- dedeelen kunnen, Hier uit is de Vraag ontftaan , of ook de Beeflen % Vermogen hebben om te preken; en een andere, met de eerfte verknogt; of’ den Menfch een byzondere Stem van de Natuur gegeven zy, dan met? De Stem, in ’t algemeen, iseen Klank, wel- ken het Dier door Werktuigen, daar toe ge- fchikt , vrywillig uitlaat. Deeze Werktuigen zyn van tweederley Soort; eenigen middelyke, gelyk de Longen, de Spieren der Ademhaaling 4 het Middelrift; anderen onmiddelyke, gelyk de Tong, enz. De Lugt, door de eerfigemelde Werktuigen uitgeperft, een Klank maakende noemt men het de Stem, als zy geen Klank maakt den Adem. Dat geen, % welk een Ademt zon-= der Klank maakt, kan men bekwaamlyk noemen het Werktuig van de Stem’; maar wat het gene zy, dat den Adem een Klank geeft , ftaat in groot Ge- {chil by de Geleerden. De Ouden, voor dentyd vân GArENus, ftelden dat de Lugtpyp het Werktuig ware, %t welk de Stem formeert, en maakten zig wys, dat deeze Buis, op gelyke ma- nier als de Fluiten, de verfcheiderley Toonen ga= ve aan de Stem. GALENus wasde eerfte, die, een weinig volkomener, de Spleet van ’t Strot- tenhoofd als het voornaame Werktuig vande Stemt aanmerkte. Eindelyk heeft DoparrT, in de V. Deer. Mm 4 Ver 624 De SrrAAk DER Menscren Verhandelingen van de Akademie der Weeten« fchappen , geleerd , dat de Lugtpyp flegts de Stoffe tot het formeeren van de Stem verfchaf= te, en niets meer daar toe deede; zynde de Spleet alleen het egte en onmiddelyke Werktuig van de Stem, die, wanneer zy door de Peesagtige band- jes van haare Lippen meer of minder wordt famen- getrokken en vernaauwd , fynder of grover Klan- ken maakt. - -Na hem egter heeft FERREIN aan- getoond, datde Stem, en derzelver verfcheider- ley Toonen, door de enkele vernaauwing van de Spleet des Strottenhoofds onmooglyk te tn ren zyn, en derhalve een nieuwe en zyn Verftiand zeer waardige manier ,omde Stem te verklaaren $ uitgedagt, welke door hem met veele en voor- treffelyke Proeven is bevestigd. Zy beftaat hier in: > dathet Werktuig van de Stem een waare ss Windpyp met twee Snaaren is, en datde Lip- 9, pen van de Spleet, die, van hem de klinkende s> Snoertjes (Tenie fonore) of Stem-Snaaren ge- s naamd,mietongevoeglykmet tweegelykluidende s‚ Snaaren van een Speeltuig vergeleeken kunnen s, Worden ;de Lugt, die tegen deeze Snoertjesaan- »». floot ,opdentydder Uitademing, met den Stryk- » ftok, en de kragt , zo van de Borftalsde Longen, 3 inde Bhedemine. met deHand van denSpeelman, » die de Snaaren fneller of langzaamer firykt”. De Autheur toont verder aan, op hoe veeler- ley wyzen de Werktuigen der Viervoetige Die- fen van die der Vogelen verfchillen, en uit dee- ze Mer DE STEM DER BEESTEN VERGELEEKEN. 525 u verfchillendheden ‚ benevens meer andere Zaa- ken, welken de Ondervindingvons leert, befluië hy eindelyk, dat ’er drie Geflagten zyn van Werktuigen der Stem ; in haaren aart verfchillen- de, en dat de Natuur driederley Geftel om de Stem te formeeren gebruikt. Volgens dien trant kan men ook drie Klaffen-van Dierlyke Stemmen fielen. De cerfte, allermeeft verfchillende van de Menfchelyke Stem , is, die van zulke Vogelen, wel- ken geen Vliesagtig Tongetje in ’% jaagfte van de Lugtpyp hebben, en deeze noemt hy de Piepende of cenvoudige Stem: de tweede is die der Wa- tervogelen en anderen met een Vliesagtig Ton- getje boven de verdeeling van de Lugtpyp in haar Takken voorzien; een middelfoort tuffchen ’ Pic- pend Geluid en de Stem der Viervoêtige Dieren, en van hem Klinkende Stem of Klank genaamd: de derde, eindelyk, is die van den Menfch en de Viervoetige Dieren, en behoudt in ’ byzonder den naam van Stem. Verder onderzoekt hy ‚hoe de Stemmen, die onder ieder Klasfe. begreepen „zyn, gefatfoeneerd worden of haare eigene form verkrygen; als volgt. Het Schreeuwen, gelyk hy * noemt x meer of minder veranderd in foorten van Dieren die met meer of min Vernufts begaafd zyn ‚maakt de Spraak der Beeften uit. De form van dit Gefchreeuw is niets anders, dan de botzing van ’t eene gedeel- te des Monds tegen *t andere, waar doorde Klank der Stem gewyzigd, End. en getuûchen- V. Deen. Mm 5 pooft #26 De SpraaK DER MENSCHEN pooft wordt. Hier van daan is ’t Gefchreeuw verfchillende, zo in de gevleugelde als in de vier voetige Dieren; het eene {nel én als van één Let- tergreep , gelyk dat van de Moffen en al het pic- pend Gevogelte ; het andere aanhoudende, ’t welk of zonder nieuwe aanbotzing dier deelen gefchiedt, gelyk in de Offen en Koeijen, Schaapen en ande- ren; of met verfcheide herhaalingen van aanbot- fing, gelyk in een blaffende Hond, een briefchend Paard ; ’ welk men een tuffchenpoozende Stem mag noemen. Sommige Dieren herhaalen die aanbotzing flegts tweemaal , gelyk de Ganzen, % welk een dubbele Stem geeft; anderen knoopen twee Lettergreepen duidelyk aan elkander , ge- lyk de Tokayfche Haagdis, waar uit een Stem, die met Leden famenhangt, voortkomt: fommig Gefchreeuw , eindelyk, kan niet tot eenig der voorgemelden gebragt worden, gelyk het balken van de Ezels, en dit noemt hy een ongeregel- de Stem. Opeen andere wyze kan ook het Ge- fchreeuw der Dieren dus onderfcheiden worden. Daar zyn’er, die, met een ruuwer aart begaafd „ een minder duidelyke en veranderende Stem ui- ten; by voorbeeld, Schaapen, Offen , Haazen: anderen van meer Vernuft, en aan fterker bewee- gingen van de Ziel onderhevig; die een duidely- ker Stem maaken, en dezelve naar de verfcheider- ley uitwerking veranderen kunnen. Alle deeze Verfcheidenheden , egter, zyn binnen zeer naau- we paalen beperkt , indien men ze vergelykt met de mer pe Srem DER BEESTEN VERGELEEKEN. 547 de ontelbaare veranderingen van de Menfchelyke Stem. Deeze Scem kan men op tweederley wyze be- fchouwen: of in dien ftaat, welken zy met de overige Dieren gemeen heeft: of, in zo verre de Menfch , met Reden begaafd , die Stem gebruikt, om zyne byzondere gedagten uit te drukken en aan een ander mede te deelen. Dewyl nu alle Menfchen , van welke Natie ook , gely ke Klanken uitgeeven , niet van hunne byzondere Landtaal afhangende , om hunne begeerten en aandoenin- gen uit te drukken, zo wordt daar uit opgemaakt, dat de Menfchen-een Stem toebehoort, die zy gemeen hebben met’ de overige Dieren. Dit is derhalve een Natuurlyke Taal, welke door het . onderlinge deelgenootfchap van Gevoel tuflchen de Zenuwen van het Hart en van het Strotten- hoofd veroorzaakt wordt; gelyk, in die verheugd zyn en lachen, het Schateren; in die bedrukt zyn en weenen , het Gehuil; enz. Het geftelde wordt wonderlyk bevestigd door de Stopwoordjes van verwondering en tekenen van uitroeping, die by alle Menfchen „ de hoogften in Rang zelfs niet uitgezonderd, in Geluid en Toon nagenoeg de zelfden zyn. Dit zy genoeg gezegd van de Natuurlyke Stem. Nu volgt de Spraak, waar van de Werktuigen » of ver af en alsde Stof uitleverende, of onmidde- lyke en naafte zyn; waar van men weder eeni-_ gen als uicwerkende kan aanmerken, gelyk de V. Dezz. Tong, 528 De SprAAK DER MENSCHEN Tong, de Kaaken met de Tanden daar in gehegt en de Lippen; of enkel doorlaatende , gelyk de twee Doorgangen van de uit de Longen rukken- de Lugt, de holligheid van den Mond en ’t Ge- welf der Neusgaten. Door deeze worden de Elementen van de Spraak; niet zeer veel in ge- tal, de Letteren naamelyk , geformeerd, die of Klinkers zyn of Medeklinkers. De Klinker of Vocaal is een Menfchelyke Klank of eenvoudige Stem, door de enkele Opening van den Mond gewyzigd , zonder eenige aanbotzing vande Tong of Lippen tegen een ander deel. ’ Getal der wel klinkende en onderfcheiden Vocaalen isklein: men telt er maar twaalf in de Franfche Taal, van wel- ker aart en uitfpraak de Autheur redeneert. Geen Redevoering kan uit Klinkletteren alleen beftaan: de Stem zou eer zeker gedruifch zyn dan Spraak. Zekere oogenblikkelyke onderfchepping worde daar toe vercifcht, welke door de botzing van’ eene deel tegen ’ andere gefchiedt en dusde Me- deklinkers of Confonasaten maakt. Zo iemand mogt zeggen, dat dit gedeelte van de Spraak niet na- tuurlyk zy, kan hy gemakkelyk, zo door de On- dervinding alsde Reden ; overtuigd worden, ge- yk de Schryver dit ook , met zyn gewoone op- lettendheid, heeft gedaan. Vervolgens worden van hem de Medeklinkers , op een zeer geleerde wyze, befchouwd, op dat derzelver natuur en _ verfchillendheid blyken moge. Doch hoe kunnen zo weinig Letteren zo veele en zo verfchillende Spraa= . EN JA Mer DE Srem DER BEESTEN VERGELEKEN. 529 Spraaken in verfcheiderley Taalen formeeren ? Niemand ‚ die de regelen van Samenvoeging yer- faat, zal zig hier over verwonderen. Dus heeft de Autheur , door het berekenen, van de W oor- den van één Lettergreep , uit vier Letteren op * hoogfte beftaande 98.520 verfchillende Woor- den gevonden’, door de famenvoeging van twaalf Vocaalen ‘en zeftien Confonanten geformeerd; en het getal der Woorden van drie Lettergreepen, ieder Lettergreep uit maar vier Letteren op % hoogft beftaande , omtrent 95-605.096.208.000 , dat is meer dan vyf-en-negentig millioenen van millioenen. j Het overige; dat die zeer geleerde Heer: tot beveftiging of verklaaring van zyn Gevoelen by- brengt, gaan wy voorby. V. Deer. WAAR- WAARNEEMINGEN OMTRENT DE STEENBREEKENDE KRAGT DER CARLSBAD-WATEREN in BOHEME, MET DIE VAN KALKWATER en SPAANSCHE ZEEP VERGELEEKEN: In een Brief van Dr. Rorert Wuytrr, Lid der Koninglyke Societeit en Hoogleeraar der — Geneeskunde op de Univerfiteice van E- denburg, aan Dr, Jorn PRINGLE te Londen. (Pbilof. Transat. Vor. L. Part. L for 1757, pag. 386.) RENEE EEE GEEK EET GNLsS: MTN HEER, It de Proefneemingen, die bygebragt wor- den in de Verhandeling van Doktor Serio- verp over de Voortreffelykheid der Carlsbad-W ateren AN welke gy de beleefdheid hebt gehad my voor ee- nigen tyd te zenden, blyke het, dat deeze Wa- teren niet alleen Ba zyn met een zeer on- gemeen Vermogen tot Ontbinding van den Steen, maar dac zy, in dit opzigt, het Kalkwater ver. overtreffen. (A) „ ' ef IN WW AARNEEMINGEN OP DE STEENBR. KRACT ,ENZ. 531 (A) Dus: Doktor SerinereLD veertien Dagen lang, in een Warmte van 96 Graaden op den Thermometer van Fahrenheit, drie brokjes van een zelfden Steen, elk zo Greinen weegende , hebbende laaten ftaan in Eijerdoppen-Kalkwater „in Carlsbad- Water ‚ en in ’t eigen Water , geloosd van iemand die dagelyks dit laatfte Water dronk, ververfchende deeze Vogten dagelyks, bevondt hy, op den vyfttenden dag, dat het Steentje in het Kalkwater 1 Grein, in het Carlsbad- Water 6 Greinen, en in de Pis 5 Greinen van zyn ge- wigt verlooren had. CB) Wederom: een anderen Steen in vieren gedeeld hebbende, waar van men ieder brokje tot Bo Greinen bragt, deedt hy het eerfte in Oe- ferfehulpen-Kalkwater , het tweede in Carlsbad. Water, en het derde in de Pis van een Perfoon, die dit Water dronk, Na verloop van twintig Dagen , geduurende welken tyd de Vogten da- gelyks werden ververfcht , en gehouden in eene Warmte van 96 Graaden , hadden de Steentjes, gedroogd zynde, van hun gewigt verlooren als volgt: het eerfte 3, het tweede 18 en het derde 14 Greïnen. Hoewel ik niet twyfel of Doktor SerinerrLo , die een Man van Eer zo wel als van Geleerdheid fchynt te zyn, getrouwelyk den uitflag zal ver- haald hebben van de Proefneemingen, door hem in ’t werk geftéld: moet nogthans het Kalkwa- ter, ’t welk hy gebruikte, zeer flap geweeft of V. Deer, eC- ‚ 532 De STEENBREEKENDE KraAcr eenige andere misflag voorgevallen zyn in zyne Proetneemingen ; want in alle de talryke Proc- ven, die ik, omtrent vyftien Jaaren geleeden, in % werk gefteld heb op het Kalkkwater , als een Ontbindvogt van den Steen , heb ik altyd deszelfs Ontbindende kragt veel grooter bevonden, dan uit de Proefneemingen van Doktor SerincreLD blyke. En, dewylin die Proeven verfchillende Pis-Steenen gebruike werden, za ‘kan men zig naauwlyks verbeelden , dat het aan de byzonde- re hardheid van Doktor SeringreLps Steenen toe te fchryven zy geweeft, dat het Kalkwater op dezelven zo weinig indruk maakte. Om egter nog verder in dit Rükk voldaan te wie ‚ deed ik de volgende Proefneemingen. 1. Ík leid een brokje van een zeer harden Steen, dien ik # zal noemen, weegende 8oGrei- nen, in Oefterfchulp-Kalkwater, vernieuwende het Kalkwater dagelyks, «en houdende % zelve in eene Hitte tuïchen de go en 106 Graaden dez Schaal van Fahrenheit. Na verloop van twintig dagen nam ik ?er het Steentje uit , en, na hetzel- ve eenige Dagen weg gelegd te hebben, tot dat het geheel droog geworden ware, boende ik er al het vermolmde af,’ welk tot een foort van Kryt- agtig Poeijer was geworden, ‘en’ bevond, dat deszelfs niet ontbonden gedeelte 57 Greinen woog. 2. Op den zelfden tyd werdt een Stukje van een anderen Steen, x) 15 Greinen zwaar „ naeen der- DER CARLSBAD-WATEREN. 533 dergelyke weeking van twintig dagen in Oefter- fehulp-Kalkwater , tot 1o Greinen verminderd. 3. Ik deed een brokje vanz, 14 Greinen wee- gende, in eene Solutie van een half Once van ’t binnenfte deel van Spaanfche Zeep in negen On- cen Water, en ververfchte de Salad: om den derden dag, welke in een Warmte van omtrent 6o Graaden gehouden werdt. Na verloop van veertien Dagen bevond ik , dat het geen niet ont- bonden was, van den Sud ‚ maar 11 Greinen woog. 4. Fen brokje van een witten Krytagtigen Pis- Steen y, weegende go Greinen , hadt byna 4 Greinen van zyn zelfltandigheid verlooren, door veertien dagen, als boven, gelegen te hebben in Zeep water. Uit N. 1, vergelecken met Doktor Sering- reLps Proefneeming (B)» blykt, dat de Oncbiri- dende kragt van Oefterfchulp-Kalkwater tot dië van het Carlsbad- Water ftaat, als 23 tot 18, on- derftellende, dat de Steenen, in deeze beide Proefneemingen gebruikt, even gemakkelyk te ontbinden waren. N. 3, vergeleeken met des Doktors Proefneë- ming (A), toont aan, dat de Ontbindende Kragt van een Solutie van ’ binnenfte deel van Spaari- fche Zeep, in eene Warmte van 6o Graaden, tot die van ’t Carlsbad- Water, in eene Hitte van 96 Graaden, ftaat, als 15 tot 14: Ralgens N. 4, vergeleeken iet (A), is het V. Deer. Nn Ont 534 De STEENBREEKENDE Kracr Ontbindend Vermogen van Zeep, tot dat van ’t Carlsbad-Water , flegts als 4 tot 6: maar het is waarfchynlyk, indien de Solutie van Zeep gehou- den ware in eene Hitte van 96 Graaden , dat des- zelfs Ontbindend Vermogen, zelfs in deeze Proef- neeming „ byna dat van het Carlsbad-Water ge- evenaard zoude hebben. Het zal miffchien de op- merking waardig zyn, dat een brokje van den witten Krytagtigen Steen, van N. 4, niet in het allerminfte ontbonden werdt, door twintig dagen lang te leggen in Kalkwater., | 5. In Proefneeming 19 van myne Verhandeling over de Kragt van het Kalkwater, verloor een brokje van een Steen ó, weegende 31 Greinen , 7 Greinen, door zes-en-dertig Uuren gelegen te hebben in eene Hitte van over de 1oo Graaden , in zeer fterk Oefterfchulp-Kalkwater : en in het zelfde Water, van eene middelmaatige fterkte , verloor een ander Stukje van £, in den zelfden tyd, 5 Greinen. In deeze laatfte Proefneeming fehynt de Steen- breekende Kragt van Kalkwater fterker te zyn dan in N.r en N.2, hier voor, en gaat die van het Carlsbad-Water , in de Proefneemingen (A) en (B) van Doktor Serincrerp, ver te boven. Doch, fchoon uit het gezegde niet alleen blykt, dat Kalkwater, maar ook een Solutie van Zeep, den Steen in digt geftopte Vaten zo fel, ja fneller; ontbindt , dan de gemelde Bad- wateren van % Carlsbad in Bohemen ;, nogthans maak- DER CARLSBAD- WATEREN. 538 maakten deeze laatfte Wateren, wanneer de Steenen in open Vaten zodanig waren geplaatft, dat het Water van de Fontein onophoudelyk langs dezelven heen kon vloeijen , een veel fneller Ontbinding dan Kalkwater, of zelfs Zeepfop, ja inderdaad fneller dan eenig ander Ontbindvogt, uitgezonderd miflchien fterke Salpeter-Geeft al. leen: want in de eerfte Proefneeming , welke door Doktor SerinereLp in ’t werk gefteld werdt „ ontbondt zig een Pis-Steen van twee en een half On- ce, op deeze wyze, binnen zes dagen tyds4 ‘teenemaal, Uit deeze Proefneeming; verge- leeken met die van Doktor SerinereLD bover (B) gemeld , zal men door tekening bevinden; dat het Ontbindend Vermogen van ’t Carlsbad-Wa- ter, wanneer men het onophoudelyk van de Fon- tein langs den Steen laat vloeijen, byna negen- en-dertig maalen grooter is, dan wanneer het al- _ leenlyk eenmaal ’s daags verfeh op den Steen wordt gegooten. Wat de reden kan geweeft zyn van dit verbaazende onderfcheid van ’ Steenbreekend Vermogen der Carlsbad-Wateren , in deeze ver- fchillende Omftandigheden , neem ik niet op my te zeggen. ‚Ik denk dat men deszelfs oorzaak naauwlyks afleiden kan van de zagte beweeginge van * Water langs de oppervlakte van den Steen. Moet men het dan toefchryven aan eenig zeer werkzaam vlug gedeelte ,*t welk het Watet ras kwyt raakt, na dat het van de Fontein weg ges nomen is? Vs; Deen. Na a | Mars \ 236 De STEENBREEKENDE KracrT Maar, hoe groot ook het Ontbindend Vermo- gen van de Carlsbad-Wateren mag zyn, wanneer zy uit het binnenfte des Aardryks voortkomen: dat dezelven egter geen veel grooter Ontbindend. Vermogen aan de Pis mededeelen dan Kalkwa- ter „zal uit vergelyking der twee volgende Proet- neemingen blyken. In Doktor SprinereLps Proefneeming (A); hier voor, bragt de Pis van een Perfoon, die de Carlsbad-Wateren dronk, in veertien dagen cen ftuk Steen , go Greinen weegende, tot 25 Grei- nen. En in een Proefneeming van Dr. New- COME, tegenwoordig Lord Biffchop van Llan- daf; die dagelyks vier Engelfche Pinten Oefter- fehulp-Kalkwater dronk , werdt ‚door in zyne Lordfchaps Water te leggen, in vier Maanden tyds een brokje Steen ; dat 31 Greinen woog, verminderd tot drie kleine brokjes , welker ge- heele zwaarte 6 Greinen was. Hier uit volgt 4 dat het Ontbindend Vermogen van zyne Lord- fchaps Water, moet geweeft zyn tot het Ont- bindend Vermogen van ’t Water van den Per- foon , die de Caârlsbad-Wateren dronk, nagenoeg als 35 tot 65. Maar, indien wy opmerken dat de Steen, gelegd int Water van den Perfoon , die de Carlsbad-Wateren dronk, altyd gehouden werdt in eene Hitte van 96 Graaden „ terw yl in Doktor Newcome’s Proefneeming, welke ge- duurende eert gedeelte van den Herfft en Win- ter gefchiedde , geen door konft gemaakte Hitte werdt DER CARLSBAD- WATEREN. _ 537 werdt gebruikt; zo zal het waarfchynlyk voor- komen , dat het Ontbindend Vermogen van zyne Lanfligs Water weinig minder was, dan dat van ? Water van den Perfoon , die de Carlsbad- Wateren dronk: want Oe ontbindt, in eene Hitte van 96 Graaden, den Steen ten min- fte tweemaal zo fchielyk, als in de gewoone Hit- te van de Lugt in den Winter. Indien men ver- der agt geeft , dat de veelheid van Carlsbad-Wa- ter, die dagelyks voor den Maaltyd gedronken wordt, van 6 tot 8 Ponden is, terwyl zyne Lordfchap alleenlyk 4 Ponden Kalk water in vier- en-twintig Uuren dronk, zo zal het volgen, dat, hoe verfchillende ook de Steenbreekende Vermo- gens van het Kalk- en Carlsbad-Water buiten ? Lighaam zyn , nogthans het eerfte ,inrevenredig- heid tot de gedronken veolhéitt sten minfte een gelyk Ontbindend Vermogen a ‚de”Pis fchyne mede te deelen. Letiek hl Maar, zonder oogmerk om dè serelrkiâge der ‘kragt van ’ Carlsbad- en Kalkwater volkomen te befliffen, zal ik befluiten met deeze opmerking: dat, fchoon de Carlsbad-Wateren voor de Tong minder onaangenaam zyn „en in. grooter veelheid gedronken kunnen worden-dan Kalkwater, men dit laatfte nogthans op aile Plaatfen , en in alle Saï- zoenen van ’ Jaar, even goed kan hebben, 2% welk zo niet gelegen is met de Carlsbad-Wateren. H. _V. Dzzn Nn 3 WAARs WAARNEEMINGEN OMTRENT DE « PURPER-SLEK, DOOR DEN HEER JA PEYSSONEL, Med. Doêtor en Lid der Koninglyke Societeit van Londen. (Pbhilofopb. Transat. Vor. L. Part. Il. for. 1758. pag. 585.) Nder de Viffchen, die ons in de Antillifche of Voor- Eilanden van Amerika voorko- men, vinden wy dat deeze, die ik gaa befchry- ven, koftbaar fchynen zal, wegens de fchoone Purperkleur , die hy op gelyke manier voort- brengt, als de Zee-Kat haare Inkt; indien ’er een Middel kon worden uitgedagt, om dic Vogt in genoegzaame veelheid te krygen, dat men daar in den Handel gebruik van konde maaken. Dee- ze Viflchen zyn zagt, Jymagtig, zonder Schul- pen , Schubben of Gebeenten: zy zyn van de natuur der Polypen, en dergelyke andere Soor- ten, zonder Pooten, Vinnen of iets dat daar van de plaats vervulle. Hunne beweeging is Worms- Wwyze, en gelyk de Huis-Slekken wringen zy zig f- mA NE a hr W AARNEEMINGEN OMTRENT DE Ponzen-Srex. 539 een ja maaken zig, als zy aangeraakt walen herl rond. Zy vullen zekere Vliezen van het Lyf met Wa- ter op. Hunne plaatfelyke beweeging ; de Sprie- ten, die zy verlangen en intrekken, benevens een groote menigte van andere eigenfchappen, welke zy gemeen hebben, met de Huis- en Tuin- Slekken en gehoornde Schulp-Viffchen, deedt my ze noemen waakte Slekken;, en, fchoon zy de we- zentlyke hoedanigheden der Slekken niet hebben „ kwam % my niettemin voor, dat ik hun wel den Naam daar van mogt geeven: alzo zy in dit Land geen byzondere benaaming hebben. Sommigen noemen ze Piffebedden , fommigen Zee-Katten, en anderen met een minder zedigen naam, die van Primus is ontleend, Zapecon. De Negers en het Landvolk zyn het daar omtrent niet eens; derhalve oordeelde ik, dat alle hunne benaamin- gen verworpen moeften worden, ten einde ‘er eenen aan te geeven, die van meer betekenis was, gelyk ik hun gegeven heb, en dat, hoe- wel zy zonder Schulpen zyn, een wezentlyke hoedanigheid van Slekken, zy nogthans, uit hoof. de van hunne andere Eig lesen ‚ tot die Klas- fe behoorden. Deeze Vifch is gemeenlyk vier Duim lang en twee Duim dik; van een groenagtige kleur, met zwarte Vlakken , die ieder een kring maaken. Het onderfte deel is, gelyk dat der Slekken , plat , V. Deer, _Na 4 met 540 W AARNEEMINGEN _ met zekere tepeltjes of rimpelagtigheden , die tot aankleeving dienen, door middel van welken zy in eene Wormswyze bewreeging’ voortgaan; en aangeraakt zynde rond worden , door hun Hals en Kop in te trekken, en ze vervolgens aanmer- kelyk voortftooten , naar maate van hunne be- weeging en voortgang , kruipende op Rortfen tot het zoeken van hun Voedzel. De Kop van dit Dier heeft eenige platheid, of helt eenigermaate naar een Vierkant of Paralle- logram. Aan ieder zyde zyn Vliezen of Vellen, die een foort van Ooren maaken , en daar onder anderen , welken by tyd en wylen met Water gevuld worden, als wanneer zy doorfchynende zyn. Onder deeze dikke Huid is een Bekke- neel van een foort van Leder- of Kraakbeenagtige Stoffe, en in het Bekkeneel vinden wy de Her- fenen, zynde eene witte en zeervvafte zelfftan- digheid. Aan het onderfte van. den Kop is des- zelfs wyde Ovaale Bek geplaatft, van over de twee Liniën lang , welke dikwils een harden wit- ten rand ontbloot, waar mede dit Dier de Fucus, en andere Zeeplanten, tot zyn Voedzel af- fcheert, } Omtrent een half Duim van de Ooren zyn twee Hoorens of Sprieten, gelyk die van eenige Schaalagtige Dieren , welke hun tot Oogen dic- nen. Deeze Sprieten rekken zy uit en trekken ze in naar believen, draaijende dezelven ook naar beide ( OMTRENT DE Purrrr-SrEK. sat beide zyden. De Slokdarm begint aan % boven- fte en binnenfte gedeelte van den Bek; deeze is een teere lange Buis, naly welke een andere dikke gevonden wordt, van maakzel byna gelyk de Karteldarm, die toegang geeft naar een Zak of de eerfte Maag, welke men by de Krop van een Vogel vergelyken kan. Deeze Maag is al- tyd gevuld met Fueus en Zand daar onder ge- mengd ; fomtyds vindt men dezelve dubbeld; ten minfte verlangt zy zig aanmerkelyk , en het Voedzel fcheidt -dezelve, als * ware, in twee gedeelten. Agter deeze Krop of Voor- Maag vinden wy een andere , die den zelfden dientt doet als de Maag der Hoenderen. De Vliezen zyn dik en bezet met cwaalf Steenen, ot Hoorn- agtige Stukken, van een helder geele kleur, en zo doorfchynende als de keurlykfte geele Barn- fteen , uicloopende in punten gelyk een Dia- mant; zo dat de groote zyde, of grondfteun, in het Vlies van de Maag gezet is als een Dia- mant in zyn Kasje: anderen zyn in grootte, ver- fchillende , en hebben verfcheiderley fguuren, op dat zy, allen te gelyk werkende , in ftaat mo- gen zyn om de Kruiden te vermaalen daar het Dier op aaft, zo wel door de kragt van de Spier of Maag, die ze in werking brengt, als door de plaatzing ván deeze Steenen, geholpen door Zandkorreltjes daar in gevonden „die alles door deeze wryving tot een Vogt maaken, Vervol- V. Deer. Nn 5 gens 542 OW AARNEEMIN GEN gens gaat, het gene dus door de kragt der Maag was fyn gewreeven, in de Pers of derde Maag over, die bedekt is-met een Purperkleurig Lig- haam, gelykende naar de zelfltandigheid van de Lever, en bykans van gelyke weekheid als die: dan eindigt deeze Pens in een lange Buis, die deeze weeke Zelfltandigheid omringt, en op ge- Iyke manier met een zeer fyn Vlies is overtoo- gen. Deeze Buis is vol van een wit Vogt, als Chyl, en gaat zig ontlaften in een andere Be- waarplaats, aan welker zyde een geelagtige Klier is, gelyk het Alvlees (Pancrzas). Van deeze twee Lighaamen of Klieren, welker eene men Leverig, de andere Alvleezig kan noemen, komen twee Uitgangen voort; waar van die van % Alvlecs wit is, de andere zwartagtig Purperkdeur. De ecrfte brengt de Chyl, verdikt zynde, in eene Bewaarplaats of Blaas: die men by de Ontvang- plaats der Chyl van Prcqver mag vergelyken, en van daar gaat dezelvg tor ftoffe van Afgang over: de andere loopt naar een Lighaam, van maakzel als het Darmfcheil , doch dat altoos gevonden wordt buiten den gemeenen omtrek of holte, in welke alle de Ingewanden zyn vervat; en die ik dus befchryve. f Deeze gemeene Holligheid is zeer groot, be- ginnende aan den Kop en eindigende aan de Staart van den Vifch. Somtyds is zy gevuld met een geclagtig Water , en wordt gemaakt door het ke Ke OMTRENT DE PURPER-SLEK. 543 het Vleezig Lighaam van het Dier, ’c welk al- leenlyk een Vlies is, beftaande uit Vezelen dic in allerley ftreeken door elkander geweven zyn, open aan den top, daar de Werktuigen zyn ge- plaatft, die het Purper-Sap bevatten. Op de rug van het Dier is een Kuiltje, alwaar het Kanaal, met een roodagtig Vogt gevuld, uitgaat, voerende dat naar een Lighaam, dat ge- fronfeld is, gelyk een Darmfcheil , en daar wordt het Purper-Sap tot volmaaktheid gebragt ; waar na het overgaat in een langen Zak, leggende on- der een foort van Hoornige Plaat , niet gelyk het Been van de Zee-Kat, maat gelyk het Been van de Sepia of kleine Zee-Kat, Zet Mes by ons ge- naamd. « Dit Been of Hoornige Zelfftandigheid is doorfchynende , en van een driehoekige figuur, of nabykomende aan de gedaante van een Dou- blet-Schulp. Ter regterzyde is het vafigemaakt met een fterke Kraakbeenige Spier; die ’ zelve aan het Lighaam van het Dier verbindt: ter flin- kerzyde is het open en los , kunnende daar ge- makkelyk opgeligt worden. « Dan ziet men daar onder duidelyk , zo wel het Darmfcheilig Lig- haam, als de Buis of Bewaarplaats van ’ Purper- agtig Sap. Dic Been, of Hoornige Plaat , is be- kleed met een flap Vlies, zynde’er nergens aan vaft gehegt , maar in ftaat om gevuld of opgeblazen te worden met Water of Wind. Het is geheel bedekt met twec Vliezen, niet V. Deen, ge- 544 WAARNEEMINGEN gefpannen, en grooter dan noodig was voor het Been; zynde verlangingen van het Vleefch des Lighaams van den Vifch. Deeze Vliezen zyn ever elkander geplooid of gekreukeld , om het geheel te bedekken, en het Been, benevens de Ingewanden , voor allerley foort van drukking te befchermen: maar zy zyn gereed om van el- kander te fchuiven, en de deelen, die voor het Purper-Sap gefchikt zyn, onbedekt te laaten. Zy beginnen een weinig onder den Hals , en ftrek- ken zig, in het Wyfjes-Dier, uit tot aan dem Staart, welke plat is, en in het Mannetje loopen zy zo laag niet, maar eindigen op eenigen afftand van de Staart. De Wyfjes zyn Eijerleggende : want daar zyn Eijertjes gevonden in de groote holligheid aan de zyde van het Alvleezig Lighaam. Ik heb reeds gezegd, dac, als het Dier aangeraakt wordt, hetzelve zig rond smaakt en zyn Purper-Sap uitwerpt, even als de Zee- Kat haare Inkt. Dit Sap is van een fchoone hooge kleur: het verwt Linnen , en de kleur is ’er niet gemakkelyk uit te krygen. Thans blyft over , te onderzoeken, of wy een ge- noegzaame veelheid van dic Sap vergaderen kunnen, en de Middelen te vinden tot het beftendig doen blyven van de kleur , welke alsdan zekerlyk van groote waarde zou zyn; waar op ik my mag gaan toeleggen. Wan. ach! OMTRENT DE PuRrPrR-SrEx. 545 Wanneer de Vifch gekookt wordt, of in ftér- ke Drank gedaan , krimpt hy op , en verlieft twee- derden van zyne grootte. Alhet Water, naa- melyk, dat in de tuffchenruimten der Vezelen was, wordt daar door verftrooid, en de gedroog- de Vezelen trekken zig in: ’ welk klaar blyke uit het doorfnyden van dezelven. PEYSSONEL. Gedagtekend Guadaloupe, 2o Maart 1757 V. Deer EENI- EENIGE BYZONDERHEDEN, RA A KEN DE DE CARLSBAD-WATEREN iN BOHEME: Vervat in een Brief van den Eerwaarden Heer JEREMIAH Mrirves, Doktor in de God- geleerdheid „aan den Wel Edelen Heer GRAAF VAN MACCLESFIEED, Prefident van de Koninglyke Societeit van Londen. (Poilof. Transat. Vor. L, Part. IL. for 1757, pag. 25.) SHEER GECNIENELLEE LEES E Heer W Arson aan de Societeit eer Be- rigt hebbende medegedeeld van Doktor SerinerreLDS Verhandeling over de Carlsbad- Wateren , heb ik de Vryheid genomen, om Uwe Lordfchap eenige Waarneemingen aan te bieden, over ’t zelfde Onderwerp , door my, geduuren- de myne Vertoeving op die Plaats, in ’t werk gefteld , te famen met eenige monfters van ver- fcheiderley foorten van Overkorftingen met Stee- nige Stoffe, die door deeze Wateren zyn gefor- meerd. __Carlsbad is een klein Vlek, gelegen op de Gren- Zen \ BYZoNDERHEDEN DER CARLSBAD- WATEREN. 547 - zen van Boheme, ter afftand van 14 Duitfche of 18 Franfche Mylen Weftwaards van Praag. Het is merkwaardig wegens zyne heete Mineraale Bronnen, die, naar men zegt, by toeval ont- dekt zyn geworden , in den Jaare 1370, door Kei- zer Karer den IV. , terwyl hy op de Jagt was, van wien zy hunnen tegenwoordigen naam Car/s- bad, dat is het Bad van Karel, behouden hebben. Deeze Wateren, fchielyk in agting komende , ga- ven gelegenheid tot het bouwen van een klein net Vlek, beftaande voornaamelyk uit Huizen , die gefchikt zyn tot bekwaame huisvefting van ’t Ge- zelfchap , dat deeze Plaats in den Zomertyd be- zoekt. Twee heete Bronnen zyn?er, die in ’ midden van het Vlek, zeer digt by elkander , ont- fpringen, en fchoon men ze onderftelt van de zelf- de hoedanigheid te zyn, wordt nogthans de eene, - om dat zy veel heeter is, oor veel kragtiger dan de andere geoordeeld. Deeze, die men de Bru- del noemt , ontfpringt zeer digt by het bedde van de kleine Rivier Tepel, welke midden door Vlek loopt en wordt ’cr fomtyds van overftroomd. Het Water komt met groot geweld voort uit den bodem van deeze Bron , verheffende zig met een taamelyk dikken Sprong tot de hoogte van zes Voeten loodregt „, en zou zelfs veel hooger fprin: gen, indien het binnen een naauwer omtrek be- paald ware. De Bron is beflooten in een Vier: kant van Muuren, waar binnen drie Houten py- pen vaftgemaakt zyn, die het Water van den bo- V. Deer. dem Ed 548 ErEnice BYZONDERHEDENs dem der Bron brengen in een Verlaatbak , waar uit het zig verfpreidt in een menigte van kleine Troggen , gemeenfchap hebbende met de verfchei- de Badhuizen, die ter wederzyde van de Rivier ten dienft der Patienten zyn gebouwd. Deeze Bron is zo driftig , dat men zig genoodzaakt heeft gevonden den grond van de Rivier te vloeren en met Paalen te heijen; op dat zy zig geen door- gang maaken mogt ìn derzelver bedde. Ook heb ik aan de zyde van de Rivier een plaats waarge- Bomen, daar zy door de Rots heen gebroken er men genoodzaakt was geweeft haar tegen te hou- den , door die opening met een grooten Steentoe te floppen. Het Water van deeze Bron is zo heet, dat men >er de Hand niet in kan houden, en de Inwoo- ners gebruiken ’t zelve, om hunne Varkens en Gevogelte , wanneer ’ gedood is, te broeijen. Het Water, in een Glas gedaan zynde , heeft een blaauwagtige kleur, niet ongelyk die van een Opaal; en, fchoon ik niet ontdekken kon , dat het in vierentwintig Uuren het allerminfte Zetzel had afgelegd , was ’er nogthans een dun witagtig Schuim op de Oppervlakte vergaderd, en ik nam het zelfde waar in de Baden, alwaar het veel dik- ker was, zynde van kleur en byna van zelfitan- digheid als een Ouwel. Dit Schuim ; verfch van %x Water afgenomen zynde , wordt door de In- wooners gebruikt om de Tanden fchoon te maa- ken en Zilver te fchuuren. . Men noemt het Ba- den-Vlaade. Schoon > ) RAAKENDE BE CARISBAD- WATEREN. 549 \ Schoon dit Water geen Zetzel aflegt, is het niettemin aanmerkelyk , wegens de fpoedige en fterke Overkorfting van alle Ligbaanien, die ?er in gedaan worden. Men verkoopt daar kleine Beeld- jes van Pleiter, om de Proefneeming te bewaar- heiden, die, fchoon volkomen wit zynde wan- neer men ze in de Bron doet, in twee Etmaalen tyds geheel overtoogen worden met een geele Korft. De zelfde uitwerking neemt men waar inde Pypen en Kanaalen, door welken het Wa- ter wordt aangevoerd : indien men geen zorg droeg, om dezelven vier of vyf maal in % Jaar fchoon te maaken ‚ zouden zy geheel toe groei- Jen, en in fommige deelen , daar het niet noodig is geweeft ze zo dikwils te zuiveren, hebik dee- ze Pypen bekleed gezien met een Korft van twee Duimen dikte. Inmiddels wordt daar door de Natuur van het Hout niet veranderd; maar men merkt aan, dat hetzelve ’er harder en vafter door wordt, zodanig dat men yerzekert, dat een ftuk Planks honderd Jaaren in dit Water zou duuren. De Hoofdbron wordt maar eenmaal in de dertig of veertig Jaaren geheel fchoon gemaakt, * welk zeer groote Koften vereifcht; menis dan genood- zaakt al de Steenige Overkorfting weg te bree- ken, die federt de laatfte zuivering door het Wa- ter is gemaakt geweeft ; want dezelve zou, in- dien men dit verzuimde , (gelyk zy fomtyds wer- kelyk gedaan heeft) de doorgangen verftoppen V. Deer. OE oren Gn, 550 Ernicre BYZoNDERHEDEN, en de Bron dwingen om lugt te zoeken op eeni- ge andere plaats. _ De Overkorftingen, door deeze Wateren ge- maakt, zyn van verfcheiderley foort: die, ER ke voortkomt in de Troggen en Pypen, dook wel- ken het Water, na dat het boven den Grond ge- komen is, geleid wordt, is van eene ligte Zan- dige natuur , van een los famenftel en helder geel van kleur. Zy wordt door de Inwooners ge- bruikt als een zagt Bytmiddel, tot het verteeren van weelig Vleefth. Een andere is ’er van een veel donkerer kleur en veel harder van ‘natuur, die gevonden wordt aan den mond van de Bron zelf, alwaar dezelve uit de Rots barft. Nog an- dere foorten zyn ’er, gehaald uit de onderaard- fche holten van de Bron, ten tyde toen zy werdt fchoon gemaakt, Op welke manier zy geformeerd worden , is niet zo gemakkelyk te bepaalen, ten zy ’er gelegenheid ware om waar te neemen , hoe- danig en in welke frekking zy binnen de Bron leggen. Zy fehynen een Alabafleren Steenvloed te Zyn, zynde zeer fraay getekend met regte Aders van verfchillende kleuren, die men onderftellen kan hun kleurfel ontvangen te hebben van de verfcheiderley kleur van *t Bronwater , ten tyde “wanneer dit Zetzel of liever Schuim op hetzelve groeide. Men vindt ftukken van zodanige Over- korfting, met de fchoonfte mengeling van Kleu- ren, en fommigen derzelven groot genoeg ; om nak 2 cd ai: Ta- RAAKENDE DE CARLSDAD-WATEREN. 551 Tafelbladen van te maaken, die zig zeer wel laa- ten polyften , en dan niet veel by Jafpis te kort fchieten in fraaiheid. Het is een gedeelte van de Manufaktuar der Plaats , dit foort van Steen te bewerken tot Snuifdoosjes; Rottingknoppen en Mouw knoopjes. Daar is nog een andere foort van „Overkor- fting, verfchillende van alle deeze, welke eeni- ge Jaaren geleeden gevonden werdtin het graa- ven tot het leggen der Fondamenten van de nieu- we Parochie-Kerk, die zeventig of tagtig Roe- den af is van de Brudel-Bron.. Zy vonden daar het zelfde foort van Water , doch dat met zo groot een geweld niet naar boven fteeg „ als in de andere Bron, en zy ontdekten in de holten groote Klompen van een Steenige Samengroeijing , beftaande uit een foort van Ps folitht , de meeften in eene Klootronde , doch fommigen ook in eene Ey vormige gedaante, van de kleinfte grootte tot die. van een Moskaat-Noot ; de eerfte foort in Klompen leggende, dach de laatften doorgaans enkeld en van elkander afgezonderd. Zy zyn vol- komen wit, hard en glad , en fchynen te beftaan uit een groot getal plaatjes, random een kleine kern gegroeid. Dit foort van Overkorfting is op geen andere plaats gevonden, doch men heeft ‘er eenigen van een bruiner foort, en onregelmaati- ger van gedaante, die uit de Brudel gehaald zyn, Verfcheide Duitfche Schryvers hebben van de Medicinaale kragten deezer Wateren gefproken. V. Deer, Oo 2 Zy u ie 55e Ernice BYZoNDERHEDEN) Zy worden geoordeeld byzonder kragtig te zyn in het wegneemen van Verftoppingen, en in Ge- vallen van de Steen en ’t Graveel, waar van de Verhandeling ‚ onlangs aan de Koninglyke Socie- teit voorgedraagen, veele merkwaardige bewy- zen bybrengt. Zy worden , in deeze en andere Gevallen , dikwils bezogt: zo dat men ’er ge- meenlyk tweehonderd Perfoonen in een Saizoen heeft, die de Wateren drinken. . % Saizoen be- gint in Mey, en eindigt in Auguftus. Men volgt in het drinken deeze manier. Zy beginnen met een Purgeermiddel,en onderfteunen deszelfs wer- king met tien of twaalf Chokolaat-Koppen van het Water, binnen vyf Minuuten na elkander ge- nomen. Den volgenden dag neemen zy het Wa- ter in de zelfde veelheid en met gelyke tuflchen- poozingen , houdende zig, al dien tyd, in een warm Vertrek ,’t welk, met de warmte der Wa- teren gepaard , een zeer overvloedige Doorwaa- feming veroorzaakt. Dit herhaalt men zeven of agt dagen, neemende dagelyks twee of drie Kop- pen van het Water meer, tot dat de Patient de veelheid van vyf-en-twintig of dertig Koppen op een dag komt te drinken. De Operatie duurt van agt Uuren ’s morgens tot aan den Middag toc. Sommigen laaten zig een Aderlaating doen, in % püdden van dit Tydperk, doch anderen in ’t ge- heel niet. … Na dat dit Perk van Drinken is vol- eindigd, baaden zy twee Dagen agtereen, bly- vende een half Uur lang in ’t Bad, of langer ; naar dat RAAKENDE DE CARLSBAD-W ATEREN. 553 dat de kragten hun toclaaten of hun Geval ver- eifcht. Dit is ’t geheele Beloop, ’% welk twee of drie maalen , of menigvuldiger , herhaald wordt, naar vercifch van de Omftandigheden. Tot be- Îluic gebruikt men een zagt Purgeermiddel, hoe- wel de Wateren zelf laxeerende zyn van aart. In het Vlek is een andere Bron, van dergelyke natuur, doch zo heet niet als de Brude/, de Mo- den-Bron genaamd. Derzelver Water is maar laauw , en wordt van de genen „die van een het- zig of zwak Geftel zyn, in plaats van het andere, zo wel tot Drinken als om te Baaden gebruikt, Daar zyn, insgelyks, verfcheide Staalwater- Bronnen in de nabuurfchap van Carlsbad: eene ruim een half Kwartier gaans, de andere twee Mylen van’ Vlek af. Beiden fchynen zy te ge- Iyken naar het Water van de Pohun-Bron te Spa, maar zyn op ver naa zo kragtig niet. Men ge- bruikt ze niet tot Geneezing op de Plaats, maar _ zy worden naar Carlsbad gebragt en verkog gt, Om onder den Wyn te mengen, H. v. Deer, Oo 3 Beag anBenserd nn Geri es VAN DE ' DAT VIND IN VAN EEN NIEUW SOORT VERREKYKERS, MET ZEVEN GLAZEN. (The Gentlem. Magazine. December 1759, pag. 580.) SEESESSELLEEVERCEELIESES Nder de Sterrekonftenaars en Gezigtkundi- gen is het een zeer „bekende Zaak , dat de Voorwerpglazen , die men tot nog toe in Straal- breekende Verrekykers heeft gebruikt gehad , de Lichtftraalen niet in één gemeen Brandpunt , maar in verfcheidene verzamelen. De Roode Straa- len, naamelyk , als de grootfte kragt hebbende, ondergaan de minfte Scraalbreeking in. haare pafla- gie door de Lens, en maaken haar Brandpunt op een grooterenafftand van het Voorwerpglas, dan de Violette Straalen, welker Breeking de groot- Tie is. De Straalen, dus vaneen gefcheiden , wor- den nict langer in één en ’ zelfde punt verza- meld, gelyk men gemeenlyk onderftelt , maar het Brand- Een Nieuw soORT VAN VERREKYKERS. S8g Brandpunt wordt uitgebreid tot zekere langte, die grooter is, in evenredigheid, naar de ver- grooting van den Brandpunts-affand. Hier uit volgt noodwendig ; dat; indien het Oogglas ee- nig van deeze Beelden duidelyk vertoont, de anderen eene verwarring en onduidelykheid moe- ten veroorzaaken, grooter in evenredigheid , naar dat zy verder af zyn van het Brandpunt van het Oogglas, of liever in evenredigheid van dien afftand tot den Brandpunts-afltand ; diën het Oog- glas heeft: Daar uit is gemakkelyk te begrypen; hoe groot de verwarring moet zyn 3 wanneer Voorwerpglazen van honderd Voeten of langer Brandpunt gebruikt worden, en behoeven wy ons niet te verwonderen; dat men die voordee- Jen niet genooten heeft van langë Verrekykers ; die natuurlyk daar van te verwagten waren. Wanneer de Heer Newton in de Ligtftrad- len de verfchillende Breekbaätheid ; of famenge- ftelde hoedanigheid ; ontdekt hadt, liet hy wel dra alle gedagten vaaren, van de Straalbreekende Verrekykers te zullen bfengen tot eenigen trap van volmaaktheid, en hy werdt aangeleid om te overweegen ; of de Beelden van Voorwerpen ; door Terugkaatzing voortgebragt, die zelfde on- duidelykteid onderhevig waren. Zyn ârbeid hadt daar in beter uitflag, en het Terugkaatzend Te- leskoop , ’*t welk hedendaags tot eën zo groote volmaaktheid is gebragt, werdt toen eerft ont- dekt en met groot voordeel tot de oogmerkert V. Deer, Oo 4 def 1 \ 556 De UrrvinDiNG VAN EEN NIEUW SOORT der Sterrekonftenaaren gebezigd. Deeze groote Philofooph, niettemin, was in ’t vermoeden ge- vallen , dat Voorwerpglazen , famengefteld uit twee Schottelswyze Lenfen (Menife:), met de holten naar elkander famengevoegd , en in de tuffchenruimte met Water gevuld , van een aan- merkelyk gebruik zouden kunnen zyn in ’ ver- helpen van een onvolkomenheid, aan welke de Verrekykers onderhevig zyn, wegens de Kloot- fche Oppervlakte van de Lens. Voor deeze on- volkomenheid, welke, hoewel aanmerkelyk ge- noeg om oplettendheid te verdienen, in het fà- menftellen van alle Teleskoopen, maar een kleine evenredigheid heeft tot de andere, die uit de Breckbaarheid ontftaat, (gelyk door den Heer Dok- tor Smirr (*) is beweezen;) wordt nu gewoon- tyk door de Maakers van de Verrekykers zorg ge- dragen. Maar het blykt niet, dat de Heer New- TON van denkbeeld geweeft zy , dat men, door de zelfde middelen, de ruimte zou kunnen ver- kleinen, in welke de Brandpunten der verfchil- lend gekleurde Straalen worden verftrooid. Dat, ester, zekere famenvoeging van verfchillend door- fchynende Middelftoffen toegefteld zou kunnen worden , om deeze onvolkomenheid te verhel- pen, (zodanig, dat de vaneenfpreiding, welke door (*) [Zie zyne (iplica of Gezigtkunde, te Amfterdam, in t Jaar 1753, by den Boekverkooper 1. TrrronN in't Nederduitfch wertaald uitgegeven, bladz. 276.] VAN VERREKYKERS, MET ZEVEN GLAZEN. 557 door eene Straalbreeking wordt te weeg gebragt, naauw keurig tegengegaan werde door de werking van de andere, ) zou men van vooren kunnen be- fluiten uit de famenftelling van ’t Menfchelyke Oog, waar in de verfchillende Rokken en Vog- ten in diervoegen geplaatft en gefchikt zyn, dat ‘er geene verfpreiding buiten ’t Brandpunt plaats kan hebben. Dit is een Omftandigheid, die een nieuw Voorwerp van onze verwondering uitle- vert: want, indien de enkele vertooning der Beelden van Voorwerpen alles geweeft ware, dat de Natuur beoogde „zou een enkel doorfchy- nend Lighaam van bekwaame figuur genoegzaam zyn geweelt: maar, om dit Werktuig tot vol- “ maaktheid te brengen, zyn verfcheide Lighaamen __ van verfchillende doorfchynendheid gebruikt, die zekere byzondere figuur en digtheid hebben, en eene plaatzing naar de regelen van de allerfynfte Meetkunde : door welke middelen „de Breekbaar- heid van de Ligtftraalen miet de allerminfte ver- warring brengt in de vertooning van Beelden op het Netvlies , maar alle Voorwerpen in de juiftfte evenredigheid en in hunne waare natuurlyke kleuren getekend worden. Elke Ligeftraal , die in het Oog komt , onder- gaat vier Breekingen, voor dat zy het Netvlies bereikt. Is het derhalve niet doenlyk, verfchei- derley Straalbreekende Zelfftandigheden ‘in dier voegen te fchikken, dat de Brandpunten van alle de verfchillende Straalen in één punt zullen famen- V. Dezer. Oo 5 ko- ZZ 258 De UrrvinDinG VAN EEN Nriuw Soort” komen, op welke afftanden ook de Voorwerpen geplaatft worden? Op deeze Grondbeginzelen heeft de Heer Eurer, in de Verhandelingen der Berlynfche Akademie op ’t Jaar 1747, voorge- fteld een foort van Lernss beftaande uit twee Me- niskus-Glazen , met de holle zyde naar elkander famengevoegd en de tuflchenruimte met Water gevuld, volgens het denkbeeld van Newton; en dan zullen (zegt hy) de Ligtftraalen ; door deeze verfchillende Middelftoffen gaande, in haare Breck- baarheid zodanig worden verbeterd, dat de Beel- den der Voorwerpen helder en duidelyk gete- _ kend zullen worden, zonder de gewaarwording vaneenige Kleur: En hier omtrent kan men op- merken , dat, fchoon men een Voorwerp-Glas noodig mogte hebben, waar van de Brandpunts. afltand zeer groot ware, nogthans de halfmiddel- lyn van de verhevene en holle zyden der Glazen klein is. Indien men; by voorbeeld, een Brand- puntssaffiand had van too Voeten, zou de half- middellyn der Verhevenrondheid, in ieder Menzs- kus, van 117 Voeten zyn, en die der Holrond- heid maar van 5 Voeten. Daar uit zou fchynen ; dat zeer aanmerkelyke voordeelen te verkrygen waren van Glazen van deeze form; aangezien de Breekbaarheid der Straalen dus niet alleen verbe- terd is, maar zelfs Oogglazen van een kleine fi- guur tot dezelven gebruikt kunnen worden, en dienvolgens het Vergrootend Vermogen zeer moet toeneemen, gelyk zy ook van den Werk- mees= VAN. VERREKYKERS, MET ZEVEN GLAZEN. 559 meefter met minder moeite te maaken zyn. Zodanig was de form der Voorwerpglazen, welke de Heer Eurenr in Befpiegeling bepaalde uit de Wetten der Straalbreekinge. Maar dit Ontwerp in Praktyk willende brengen, vondt hy het met zwaarigheden belemmerd, die byna onoverkomelyk waren. Want de vier Opper- vlakten van de Mensskus-Glazen, (de ruimte ,tus- fchen welken in ’t midden vervat, men met Wa- ter of eenig ander doorfchynend Vogt zou vullen.) moeften ten uiterfte net bewerkt en naauwkeurig gefatfoeneerd zyn, volgens de Rekening : de- wyl de minfte trap van Afdwaaling der Straalen de duidelykheid der Vertooning konde belemme- ren. In ’t onderzoek van eenige Glazen, die zo naauwkeurig. fcheenen bewerkt te zyn als men wenfchen kon , werdt. de tuflchenruimte der Brandpunten van de Roode en Violette Straalen bevonden aanmerkelyk verkleind te zyn; maar hunne Openingen was men verpligt zo zeer te vernaauwen, dat zy om die reden flegter wier- den, zelfs dan de gemeene Straalbreekende Teles- koopen, voorheen in gebruik. De Heer Ev- LER, aogthans, was van Gevoelen, dat, inge- valle de Konft van Glazen {lypen tot dien trap van volmaaktheid gebragt kon worden, dat men in ftaat ware om een bekwaamer figuur aan de Voor- werpglazen te geeven, (gelyk die van de Parabool in plaats van de Klootronde,) zyne Glazen Ope- ningen zouden kunnen toelaaten, die ons alle de V. Deen. Voor- 56o De UITVINDING VAN EEN NIEUW SooRT voordeelen zouden vergunnen, waar van wy tot nog roe zyn beroofd geweeft door de verfchillen- de Breekbaarheid der Ligtftraalen. De werftandige Heer DorLANnp; dit Voorftel van den Heer Eurer onderzoekende, bevondt de Algebrafche Redeneering ten naauwkeurigfte waar te zyn in ieder enkelen ftap, doch hy was van denkbeeld , dat hy ’er eenen Misflag , dic de Grondftelling raakte ‚ in had ontdekt, welkeont- ftondt door een Onderftelling aan te neemen, die regt danloopt tegen de vaftgeftelde Beginzelen der Gezigtkunde , en hy verklaarde, dat, volgens de Wetten, door Proefheeming ontdekt, de Afdwaa- Jing , voortkomende uit de ver fchillende Breekbaarhetd des Lichts in het Voorwerpglas , niet verholpen kon worden door eenig getal van Straalbreekingen, hoe- danig ook. Niettemin bevondt hy, op het in ’% werk ftellen van eenige Proeven, dat, fehoon de vancenfpreiding der Kleuren, door verfchillende Zelfitandigheden, niet, gelyk de Gezigtkundi- gen in ’t algemeen hadden onderfteld, evenredig was tot de Straalbreekingen , ’er nogthans eene mooglykherd van Straalbreeking ware, zonder eens= ge verfpreidinge des Lichts in ”t geheel. En,Ver- rekykers-Voorwerpglazen volgens deeze nieuwe Gronden van Straalbreeking gefleepen hebbende , Cwelke Glazen famengefteld waren uit twee Klootfche Glazen met Water tuffchen beiden „) hadt hy het genoegen om dezelven bevryd te vin- den van de Feilen, die uit de verfchillende Breek- baar- ‘ VAN VERREKYKERS, MET ZEVEN GLAZEN. 561 baarheid der Ligtftraalen ontftaan; doch de Beel- den, in derzelver Brandpunten geformeerd, wa- ren niettemin op ver naa zo duidelyk niet, als men uit de wegneeming van zo groot eene belem- mering zou hebben mogen verwagten: daar wer- den, naamelyk, onvoorziens grooter Afdwaa- lingen veroorzaakt door de Klootfehe Oppervlak- ten der Glazen, welker halfmiddellynen men noodzaaklyk zeer kort moeft neemen. Zyne hope op een goeden uitflag begon nu ecni- germaate te vervallen; maar, dn hem uit zyne Proeven klaar gebleeken was, dat verfchillende Zelfftandigheden het Licht op zeer verfchillende wyzen deeden van een fpreiden, in evenredig- heid tot de Straalbreeking; begon hy te vermoc- den, dat zulk eene verfcheidenheid miffchien te vinden zoude zyn in verfchillende Soorten van Glas; terwyl de Ondervinding hem getoond hadt, dat de Voorwerpglazen van beter of flegter uit- werking waren, naar dat zy van zulk of zulke Soort van Glas waren gemaakt. Zyn vermoeden, in deezen, was niet ongegrond: alzo hy door Proefneeming een verfchil ontdekte, ver boven zyne verwagting, in de Straalbreekende hoeda- nigheden van verfchillende Soorten van Glas, ten opzigt van de vaneenfpreiding der Kleuren. Het geel of Stroo-kleurig Venetiaanfch Glas en het En- gelfche Kroon-Glas, kwamen nagenoeg overeen, hoewel het Kroon-Glas de minfte vaneenfpreiding maakte; het gemeene Engelfche Spiegel-Glas ver- V. Deer fpreid- 562 De UrrviNDING VAN EEN NIEUW Soorr fpreidde meer en ’t witte Kryfial- of Steen-Glas’t meeft van allen. Ì Derhalve maakte hy twee Klootfche Glazen’; het eene holrond (concave), het andere verheven- rond (conver), op dat zy de Lichtftraalen met tegenftrydige Koerfen mogten breeken: het ver- hevenronde van Kroon Glas, het holronde van wit Kryftal-Glas, op dat de overmaat der Straal breeking in het verhevenronde mogte zyn. En, om kragtdaadig de verfchillende breekbaarheid van het Licht weg te neemen, vondt hy uit, door de Brandpunts-afftanden der twee Glazen op eene byzondere manier in evenredigheid tegen elkan- der te fchikken , dat ieder Ligtftraal kon gebroken worden door het oer fch:l vadJchen twee tegenf)rydige Srraalbreekingen. De wegneeming van deeze Feil der Breek- baarheid veroorzaakte een andere ; de Afd waaling naamelyk door de Klootfche Oppervlakten van de Glazen: maar deeze is ook kragtdaadig weggeno- men. Zo aanmerkelyk zyn de veranderingen , welken de Oppervlakten van Klootfche Glazen ge- doogen in de handen van bekwaame Gezigtkun- digen. Op deeze wyze heeft de Heer DorLAND cen zeer fraaije en zeer praktikabele manier tot verbe- tering van Straalbreekende Verrekyke:s uitgevon- den. In hoe verre hy die verfchuldigd zy aan het Voorftel van den Heer Eurer, ’t welk hem allengs mogt opgeleid hebben tot zyne cigene al- B | lez- VAN VERREKYKERS, MET ZEVEN GLAZEN. 563 Aerkeurlykfte ontdekking, zal ik niet ondernee- men te bepaalen: ‘gelyk ik ook niet behoef te mel- den, hoe veel den Heer DorLANps manier die van den Heer Eurer, in-alle opzigten, te bo- ven gaat. ‘Ten opzigt van de Openingen deezer Glazen kunnen naauwly ks eenige paalep worden befpeurd: het Veld van den Verrekyker i is uit- neemend vergroot, en van egaale duidelykheid in alle zyne deelen, en het Vergrootend Vermogen zo aanmerkelyk vermeerderd, dat den Heer DorLAnps Glazen gelyk gar met die der ge- meene Straalbreekende Verrekykers „ van drie- maal zo veel langte *). (*) [Indien eenig Liefhebber der Gezigtkunde een naauwkeurige Befchryving en Afbeelding van het inner- Iyk Geftel van deezen Verrekyker, zodanig dat die aan't Oogmerk om deszelfs Werking te verklaaren voldoet, aan den Drukker deezer Uitgezogte Verhandelingen gelieft te bezorgen, zo zullen wy daar van in het volgende Dezer Beeri maaken. ] V. Deer. | VER. Nea: „Merrie VAN DE OPTELLING DER KOMEETEN.: _ WAAR VAN DE WEGEN BEKEND ZIN ; DOOR DEN HEER Ni STR UWE RK: SEEGECIAINENICHINENELEEES N myn Vervolg van de Befchryving der Ko- meeten of Staartfterrem, die in ’ Jaar 1753 uit- gegeven is, zyn, op Bladzyde 105 en 106 , de Be- paalingen geplaatft van de Komeeten, die tot dien tyd toe bekend waren, maakende een getal van zwee-en-veertsg byzondere Komeeten uit. Sedert dien tyd tot heden, zyn nog van verfcheidene de Wegen ontdekt, van welke ik meeftal reeds ge- wag gemaakt heb (*); doch, om die allen by el- kander te hebben, ten einde men op geen byzon- dere plaatfen naar dezelven behoeve te zoeken, zal ik dezelven hier by elkander voegen, endoen daar nog by de Bepaalingen van twee Komeeten , die (*)-Zie bladz. 400, hier voor, en verder in het IV, Deer deezer Verhandelingen. ï | Weoen per KoMEETEN. 68 die gezien zyn in de Jaaren 1580 en 1689, welke ik op nieuws ontfangen heb. De Letteren in de laatfte Kolom betekenen de Perfoonen, die de= zelven berekend hebben, te weeten P Pineré, C de Ja Caslle, B Bradley en K Klinkenberg. Getal derzelven is elf, zo dat nu reeds de We- gen van drre-en-vyfiig Komeeten bekend zyn. _Amfterdam, 25 December 1760: limmende {Helling (Plats vanjPerib.{PafJagie door 't (Loop. noop. län de bet Peri- |van de|Perihelium , Mid. Kring. |belium. Zon. \deltyd van Parys. Gr.M.S.|Gr.M.S. |_ Gr.M.S.{DeelenjJaaren. D.U.M. 5.45. Ol30.25. o [M28.45. o|4108t [1264 Fulyi7. 6.10 |Dit. [P\(a) 18.30. 017 56. o |&% 1. o. o|58552 |1456Funy 8.22.10 '|Retr.\P 19. 737/64.51.50 |519.15-55/59553 [ISO Nov.28.13.54 |Dir. |P 14.15. 0,87 58. o [MV26.19. of 8911 [1593 Julyr8.19.48 |Retr.P 23.25. -|21.18. O 218.20. -[51298 |I618Aug.17. 3. Oo |Dir. IP 23-45-30 65. 16.55 (&23-44:45| 1589 [1689 Dec. t.11-57 (Rete. [P 4.18:50,12.50.20 |, 2-58. 0 3375411757 OË. 21. 8. 41 Dir. |B (B 20.50. 968. I9. O [#27.37.45 21535? 1758Junyir. 3.27 (Dir. |P 24.7-205 17.28.55: | 1. 024 59707: t759Maart13:1e.11:|Retr.JK 19.39.4179 6 38 |Y 23.34.19|80139'|175d.Nov.27. o.12 |Dir. Pic) 19 50.45) 4.51.32 'SQl18:24 35196599 1759 Dec.16.21.13 Retr.lC (a) De Waarneemingen, daar de Weg van de Komeet door bepaald is, vindt men in MuraTorius, Tom. 3: Part. 2: Colom 419. (b) Philof. Îransatt. pag. 413 & 414. for the Year - 1757, Lond. 1758. 4 (c) Op pag. 408, hiervoor, is een Misflag in de Be- paaling van deezen Komeet; het moet zyn 27 November 1759, o Uuren, rr Min. 57 Sekonden: dat ik, om het kleine verfchit, hier op 12 Min, heb gefteld. ‚ Ve, Daz P$ B Ê: AS An) OR de Chade HOE DE AARD-APPELEN + NS DE N ELSAZ , LOTHARINGEN en pe PALTZ GETEELD,; EN ZO VOOR HET VER ALS VAN DE MENSCHEN GEBRUIKT WORDEN , TOT HET BAKKEN VAN BROOD, HET STOO- KEN VAN JENEVER, HET MAAKEN _ VAN STYFZEL , HAIRPOEIJER , ENZ. Medegedeeld aan de Koninglyk Sweedfche Aka- demie der Weetenfchappen;, door den Heer Generaal Majoor LANTINGSHAUSEN. (Der Kôn. Sdhwed, Afademie dee elsene %ohandlungen. ) venete En handtaftelyk bewys van de Godlyke Voorzienigheid, Voorzorge en byzondere Goedheid jegens de Menfchen is, dat dezelve hun alom zo gemakkelyke wegen en middelen. aange- weezen heeft, tot hun Onderhoud in dingen, die zy niet kunner ontbeeren;. gelyk Koorn, Wor-. telen en in ’t algemeen allerley Vrugten des Aard- gs, die overal in neg groeijen en vaar: - men, nnn en | Her TEELEN DER AARD-APPELIN, 867 men, en byna zo veel minder Arbeid en Behan- deling fchynen te vereifchen, als zy nuttiger en heilzaamer voor de Menfchen zyn. Men weet ook, dat van de drie foorten van Aardvrugten, welken ik zo even opgenoemd heb, de Aardap- pelen de vrugtbaarften zyn, en met de minfte Ar- beid geteeld worden. Ï. t ze de gefleldherd des" Lands, dat drenflig 4 15 on Aardappelen an te planten, De Ondervinding leert, dat deeze Plant zeet weelig groeit in allerley foort van Grond, uitge= nomen die al te Vet of al te Kleijig is, en in ’ geheel geen Zand in zig heeft; daar, in tegen« deel, het aller-Zandigfte Land niet uitgezonderd kan worden. Tot bewys hier van zal ik alleen maar Hagenau, in den Neder-Elfaz, bybrengen, ’% welk in een Landftreek van enkel Zand legt, „welke zig tot den afltand van twee Mylen in % ronde uicftrekt: aldaar wordt een groote menigte Aardappelen geteeld , om dat ‘er het Graan niet behoorlyk voort wil. Dikwils worden zy ook geplant in drooge Gronden, en tieren ‘er zeer wel , terwyl men aldaar in vogtige Saizoenen maar weinig Rog of Gerft, en dit niet dan met ryke- Iyk te Meften, kan teelen. « Ik ontken niet, dat beter Grond „dan deeze , meer Vrugt geeft, doch _her Land by Hagenau, af men ze honderdvou- | Ai Deer. » RO dig 568 Brrr VAN HET TEELEN EN GEBRUIK dig krygt, toont aan, dat, om zo te fpreeken 4 het allerflegtfte Land tot het teelen van deeze Vrugt bekwaam is. 9. Hoe de Gfond voor dit Gewâs wordt toeberesd. Tweederley manieren zyn daar toe in gebruik; de eene gelyk de Akkers, die men in ’t Voorjaar met Koorn bezaaijen wil, vooraf laat in den Herfft geploegd worden en gemeft , de anderc, dat mer het Land maar ploegt en egt tegen den tyd, wanneer men beginnen wil te planten. Van de eerfte manier wordt gebruik gemaakt, wan- neer men de Aardappelen in de Ploegvooren plan- ten wil, na dat men in’t Voorjaar den Grond ten tweeden maale opgehaald heeft, en het te veel omflag is, meer moeite daar toe aan te wenden. De tweede manier, egter, gaat meer in zwang 4 om dat zy minder Ploegen en Meften vereifcht „ % welk een dubbelde uitwinning is; die van een verftandig Landman niet gaarn verzuimd wordt; alzo het, uit andere oorzaaken, den ge- nen, die de Aardappelen planten, meer Arbeids kof. De nuttigheid van deeze beide Manieren zullen wy hier aantoonen. 3 Hoe de Grond gemefl moet worden , en hoe men het Planten zn den kortflen tyd kan verrigten. In Lotharingen, den Elfaz, de Paltz, Swa- ben, ni HE et a en DER A ARD-APPELEN,VOOR MENSCHENEN Besten. 569 ben, Beijeren en Bohemen ‚ heb ik ad beide manieren in % werk zien ftellen ; daarom kan ik _ eenigermaate beoordeelen , welke de ab fte en voordeeligfte zy. Het Land laat in den Herfft geploegd en ge- meft zynde , zo laat men % den Winter overleg- gen , en, wanneer de Koude door de Werking van de kenden en Regen uit het Aardryk is getrokken, zo gaat men op de volgende wyze met Planten te werk. De Landman ploegt den Akker voor de tweede maal. Hem volgt iemand, die, een Schreede wyd van elkander, Aardappelen preekt; in de eerfte Groeve, welke van den Ploeg op nieuws is geopend; de tweede Groef , die daar nevens wordt gemaakt, dient flegts om de eerfte met Aarde te vullen: in de derde worden weder- om Aardappelen geplant, even als in de eerfte , en zo al voort. Dit Werk voleindigd zynde, Jaat men de Egge ftryken over den beplanten Ak- ker, die verder met de Klouw of Spade gelyk ge- maakt wordt; waar door men de brokken Aarde, die ’er nog zyn overgebleeven, klein maakt, Dit is al het Werk, ’t welk de Aardappelen verei- fchen, tot dat het Land van Onkruid gezuiverd moet worden, waar van ik te zyner plaatfe zal fpreeken. De andere manier, die myns oordeels de voor- deeligfte is , beftaat hier in. Als men een ftuk Lands met Aardappelen beplanten wil, waar op nog Rogge-Stoppelen flaan van voorgaande Jaar, V. Deer, Pp 3 zoa 570 BERIGT VAN HET TEELEN EN GEBRUIK - zo gaat men dus te werk. Men is zo dra niet verzekerd, dat de Koude volkomen uit het Aard- ryk zy, of men bearbeid het Land met Ploeg en Egge, tot dat het bekwaam en vlak is gemaakt. Als dit gefchied is, plant men ze op de volgende WyZC. De Landman heeft in de Handen een Paal, die aan ’t cene end fpits is, waar mede hy Gaten in den Grond boort, zes of zeven Duim diep , een Schreede van elkander , maakende daar mede een begin van ’t eene end des Akkers, en zo voort- gaande tot aan het andere end. Ieder Gat maakt hy met het breede end van den Paal zo wyd , dat de Aardappelen bekwaamlyk daar in nedergefto- ken kunnen worden, en dan legt men daar op een of twee Handen vol Meft, bedekkende dit ver- volgens met zo veel Aarde, dat de geheele Ak- ker weder vlak gemaakt kan worden. Aan % end gekomen zynde, begint hy een nieuwen regel Gaten te booren, en gaat dus voort, tot dat het geheele Stuk beplant zy. Men kan dit zelfde met een Spade verrigten, gelyk ik doorgaans in den Elfaz, en in Bohemen zelfs, heb zien doen: wan- neer het Werk fehielyker voortgaat en immer zo goed is. Gemeenlyk wordt de tweede regel ook een Schreede wyd van de eerfte gemaakt en zo vervo'gens met alle de regels, doch men gebruikt hier omtrent geen Maatftok , dan alleen Gezigt: een weinig meer of minder afftands inderdaad be- let niet, dat de Aardappelên wel vóortkomen en honderdvoudig vermenigvuldigen. In Lr f , pen AARD-APPELEN, VOOR MENSCHEN EN BEESTEN. 511 In den Elfaz is men , om MEET Vrugten van ’% Land te trekken, gewoon, Kool of Boonen tus- fchen de regels Aardappelen te zetten: ook wel Kool en Boonen te gelyk. Dan wordt jeder Plant jn het midden tuffchen de vier naaft aan elkander zynde Aardappel-Planten geplaatft. Tot dien cin- de maakt men met de Spade een Kuil, waar in‚de Plant gezet zynde „ eerft om den Wortel met Aarde, dan met Meft belegd en voorts met Aar- de aangevuld wordt. | Nu zal ik fprecken van de grootte der Aard- b ‘appelen, die men om te planten, gebruike, „In Bohemen zag ik de grootíten : men vindt ze daar niet zelden, die als twee Vuiften zyn. Aldaar plant men ze doorgaans , die van grootte zyn als een Hoender-Ey , wat meer of min. Anders heb ik overal gevonden, dat mer de zodanigen voor de beften houdt om te planten, die niet grooter zyn dan groote Walnooten , waar van men jer in NEE Re en on hem Ann he ieder Kuiltje een ficekt ; doch „ als zy kleiner. zyn, zo groot omtrent als Hazelnooten, dan kan f men ’er drie, vier, vyf of zes by elkander leg- À gen, en daar komen zo groote van „ als of ?er maar één groote in ’t Gat geftoken was. De Aardappelen , die nog grooter Zy, kunnen ook tot planten gebruikt worden; wannger men ze in eenige Stukken fnydt , leggende dan in ieder Gat één Stuk; deeze is men verzekerd dat grocijen en vrugt draagen zullen, even of men geheele Aard- appelen had geplant. V. Dern. Pp 4 on As 572 BERICT VAN HET TEELEN EN GEBRUIK 4. Hoe het Land van Onkruid gez zuiverd en het Loof’ der „Aardappelen afzefneeden moet worden. Wanneer eenige tyd na het planten is verloo- pen, zo moet men naauw toezien, of het On- kruid ook zo veel gegroeid is, dat Kr jonge Ge- was daar door verdrukt zou kunnen worden: dan maakt men toeftel om ’% zelve uit te rocijen, en dit gefchiedt op tweederley wyze. Men kan het, naamelyk, met de Handen uitwieden, ge- lyk de eerfte maal gefchieden moet, om de teere Spruiten niet te befchadigen ; doch als dezelven een half Voet opgefchooten zyn, gebruikt men een Schoffel of Spade, om de Wortels van het Onkruid af te fteeken. De Aarde nu, die daar mede omgewroet wordt, haalt men als een Mol- hoop rondom de jonge Planten by een, zo dat men ’er maar zeer weinig van kan zien, en de Wortel heeft daar van dit voordeel, dat veele Bladeren belet worden uit te groeijen. De ledi- ge plaatfen, nu, tuffchen de ryën, worden ge- bruike om Kool, Artisjokken of Boonen, te planten, gelyk Gades is. In ’ laacft van Auguftus, of eerder, naar at faargety voordeelig is, wordt het Loof der Aard- appelen afgefneeden. Men neemt daar toe den tyd in agt, wanneer de Bloemen volkomen in knop ftaan , en fnydt de geheele Plant , een half Voet boven den Grond, af: « Dit dient niet al- leen did 6E \ ev el ” PER AARD-APPELEN,VOOR MENSCHEN EN BEESTEN.573 leen tot voordeel van de Vrugt, welke daar door beter aangroeit, maar de afgefneeden, Bladeren kunnen ook tot Voedzel voor de Kocijen gebruikt worden. Zy willen ’er wel in ’t eerft niet gaarn aan, maar als zy ’s morgens geen ander Voeder hebben, terwyl zy op Stal ftaan, en de Honger te fterk wordt, zo eeten zy het, en op % Jaatft blyft ’er niets, van % gene men hun voor legt, over. Zo drazy nu dic Morgen-Ontbyt genut- tigd hebben, geeft men haar het gewoonlyke Voeder, en brengt ze in de Weide. Men zal zig verwonderen, hoe verte Melk zy na % gebruik van deeze Spyze geeven, ’ welk meeft kenbaar is aande Room, die dus menigmaal tot een vier- de, ja tot een derde deel vermeerdert. Verder is op te merken, dat het Loof van de Aardappelen afgefneeden wordt, naar datde Koeijen hetzelve gebruiken kunnen, op dat zy alle Dagen verfch Kruid mogen hebben, / z, Hoe men de Aardappelen ust den Ground neemt en deg Winter over bewaart. In ?t laatfte van den Herfft is ° de tyd om de Aardappelen uit den Grond te neemen, ’ welk altyd vroeg genoeg is, indien het maar gefchiedt voor de Vorft, daar zy in ’t geheel niet tegen kunnen. Men opent daar toe den Grond met eon Spade of Houweel, en neemt den Steng , met den Wortel, waar onder aan men buiten twyfel de V. Deen wie. Vrag- 574 BERIGT VAN HET TEELEN EN GEBRUIK Vrugten vindt: dan graaft men zo lang tot dat al. le Vezelen, in welken zig de Wortel uitgebreid heeft, los zyn. De Aardappelen worden in Zak- ken of Korven verzameld, leggende de genen, die door.’ opdelven gekwettt zyn geworden, ter zyde, omze eerft te gebruiken. De Vorft een groote Vyand zynde van deeze Vrugten, zo is *, gelyk men weet, een voor- naame zwaarigheid, om ze voor de Koude te be- waaren. Daar toe zyn goede drooge Kelders noodig, en het bedekken met Stroo is van veel dienft; gelyk ik ook niet twyfcl of het zou een goed middel zyn, in de Noordelyke Landen, de- zelven diep onder ’ Zand te begraaven. In de Paltz en Beijeren heb ik dikwils gezien, dat de Aardappelen, die men den Winter over in Kel- ders goed gehouden hadt, begonnen uit te waflen « eer dat zy op nieuws geplant werden: fommigen tot vier of vyf Duim lang. Dit, dagt ik, zou ze onbekwaam maaken om te planten; doch in te- gendcel zag ik, met verwondering, dat de Boc- ren daar. geen onderfcheid in maakten, trekken- de flegts de groene Scheuten daar af, eer zy ze in den Grond ftaken. De Aardappelen, die dus uitgefchooten zyn, verliezen hunne aangenaame Smaak, doch kunnen nuttig gebruikt worden, om Hoenders en ander klein Vee te voederen, als ook om Varkens te meften. ladi dend pER AARD-APPELEN,VOOR MENSCHEN EN BEESTEN. 573 6. pe Van de nuttigherd der Aardappelen voor Menfchen en Beeften. Onder alle Veldvrugten zyn ’er geene, Waar van de Eigenfchappen , ten aanzien van ’ veel- vuldig Gebruik, zo na aan die der Graanen ko- men, De Ondervinding leert alom, dat deeze Aardvrugt een zeer goed Voedzel uidevert, en van den gemeenen Man niet alleen tot nooddruft , maar van de Vermogenden zelfs om de Smaak ge- bruikt wordt, ja volkomelyk het gebrek van Brood en Meel vervullen kan. Dit begreep een … Landman in den Neder-Elfaz wel, toen hy ‚ wan- neer ik henr beklaagde over het nadeel dat de Ha- gelhem aan zyn ftaande Koorn hadt toegebragt,;my op deeze manier antwoordde. Dit ongeluk zal „, my niet in verlegenheid brengen. … Het Stroo „ ende Aardappelen zyn in veiligheid , en dit is „‚ genoeg voor myne Huishouding en myn Vee. „ Myn Aardappelen-Land heeft my reeds twee- „maal uit den nood gered. Sedert wy een _„ Voorraad van deeze Vrugten bekomen hebben , zyn wy (God lof!) niet zo zeer voor een fleg- „ ten Oogft van % Koorn bekommerd, als onze „ Voorouders, wien Zy onbekend waren”. _ In % Bisdom Spiers, aan den Ryn, daar de Aardappelen meer dan ergens geplant worden, gebruikt men ze tot Voeder voor de Offen en Koeijen. Ten dien einde worden 7y s klein ge- VV, DEEL kapt , 576 BrRIGT VAN HET TEELEN EN GEBRUIK kapt of gefneeden zynde, onder een Pap van ge- hakt Stroo, Wortelen , Koolbladen en ander Af- val, dat men met heet Water mengt; Szede ge- naamd , gedaan: waar van de Koeijen meer Melk geeven ‚ dan van eenig ander Voedzel, en die Melk is vetter, zo dat er meer Boter van-komt. Indien men de Oflen Aardappelen onder * Hooy geeft, zo worden zy daar door beter vet en in korter tyd. Om Varkens te meften zyn de ge- kookte Aardappelen ook zeer dienftig. Men maakt ze, ten dien einde, met Kley tot een Deeg, die dan geweekt wordt en verdund met Zuurhuy of Spoeling , en daar van gecft men ze, *s morgens en ’s avonds , ieder reize een Trog vol, In den Wlfaz en de Paltz houdt men dit ook voor een zeer goed Middel tot mefting van het Vee. Brood van Aardappelen gebakken, met een zesde deel grof Rogge- of Gerfte-Meel gemengd, zou, naar men in Swaben gelooft, van zeer goe- de uitwerking zyn om Varkens , vier of vyf Jaa- ren oud, daar mede vet te maaken. Men gaat op de volgende wyze te werk. Dit Brood wordt ‚ gefheeden en geweekt in Zuurhuy, die men op % Vuur heet maakt, en dan zo veel verkoelen laat, dat men ’er de Hand in kan houden , waar op men ze aan de Varkens geeft. Dan, wil men, zullen zy zo vet en lekker zyn, als of zy met Koorn gemeft waren. Insgelyks worden ’er de Aardappelen met voordeel gebruikt, tot voedzel van Hoenderen, Ganzem en allerley zulk Geve- gel \ DER AARD-AFPELEN,VOOR MENSCHEN EN BEESTEN. 577 gelte. De Ganzen kunnen ze raauw verteeren ent krygen den geheelen Winter geen ander Voeder: voor % overige Pluimgediert laat men ze kooken ; en maakt ’er een Deeg van, ’t welk met een wei- nig Meel gemengd wordt; om daar mede Hoen- deren, Kuikens en Kapoenen, te meften; waar van derzelver Vleefch malfch en fäppig wordt. Wil men ook Kalkoenen daar mede meften, zo fieekt men ze een Soort van Makronnen in de Keel, die van het gemelde Deeg gemaakt zyn: waar van de nuttigheid is onderzogt geworden. Tot het gewoone Voedzel der Hoenderen, kan men ook Kley in plaats van Meel gebruiken , om het gemelde Deeg te bereiden. 1. BY VOEGZEL. Onderzoek om DFenever uit Aardappelen te flooken, door den Heer Karel Skytte. Ik nam vier Kannen Aardappelen, die ik „ge- kookt zynde, vervolgens tot Pap liet fkooten en zodanig bewerken, dat de geheele Klomp als een: taaije Deeg ware. Dewyl men vreesde, dat zy in % ftooken'op den bodem mogten aanzetten, al- zo dikwils in Soupe met Aardappelen-Meel, na ee- nige Uuren fül geftaan te hebben , was ondervon- den, dat het dikke op den bodem was gezakt ; zo werdt dit Deeg met kookend heet Water ver- dund, dat het als een dunne Bry wierd, en ver- volgens ging men daar mede eveneons te werk, als met een ander Zetzel, laatende het zeer warm V. Deer. ftaan. 578 BERIGT VAN HET TEELEN EN GEBRUIK fiaan. De Gifting ging naar behooren, doch het floeg eerder neer, dan een Zetzel van Koorn, egter werdt het niet voor den derden dag in den Ketel gedaan. Daar was niets op den bodem aan- gezet, en „toen men het geftookte hadt geklaard, was ’er een vierde vaneen Kan goede Jenever. Men zoude de Proef kunnen neemen van geen drie Dagen te wagten, maar het Zetzel, zo dra het neergeflagen ware , „aanftonds af te ftooken , waar door de wegdamping van veele Geeftige deelen, die het anders verlieft, zoude voorgeko- men worden. Op een ftuk Lands, dat veertienduizend vier- kante Ellen groot is (*), teelt men gemeenlyk vyf Tonnen Koorn, % welk, tegen 12 Kannen van de Ton, 6o Kannen Jenever geeft. Op een dergelyk ftuk Lands, onverfchillig of het goede Aarde zy of Zand, nieuw geploegd of omgefpit, krygt men, zonder Meften of verdere bearbei- ding ‚ ten minfte 72 Ton Aardappelen, die , tegen 3 Kannen van de Ton, uitleveren 216 Kannen Jenever. Hier uit blykt, hoe voordeeliger dit laatfte zy dan het eerfte , dewyl het onderfcheid, op zulk een Stuk Lands, 156 Kannen Jenever bedraagt. En, volgens het gene de Heer LAN- TINGSHAUSEN meldt, dat een Ton Aardappc- len 5 Kannen Jenever geeft, zou het onder- fcheid nog grooter zyn; naamelyk zoo Kannen. 7 UH. (*) [Volgens de evenredigheid der Sweedfíche Ellen tegen onze Maaten, moet dit iets“meer dan een half Mer- gen Rynlandích zyn.] N p 3 pen aande =p hees nnen Tas 1 La DER A ARD-ATPELEN;VOOR MENSCHEN EN BEESTEN. 579 — \ UL BY VOEGZEL Waarneeming ven omtrent het beresden van Brood , Fe never Soyfrel en Hasrpoeijer, uit ardappelen, door Eva de la Gardie. By het bakken van Brood, uit Haver en Aard- appelen, heeft men ondervonden, dat een klein= der deel Haveren-Meel tegen de Aardappelen noodig is geweeft, om goed en fmaakelyk Brood daar van te krygen. Tot 2 Pond en 13 Loot Ha- veren-Meel ,. naamelyk , zyn 2 Ponden en 22 Loot Aardappelen , en dus g Loot Aardappelen meer genomen ‚ die men eerft gekookt en wel ge- ampt heeft, mengende het met een vierde Kan | Water, waar na men ’er, even als met ander | Deeg ‚ mede is te werk gegaan. De Jenever heeft men uit B atdapaelke alleen geftookt , zonder bymenging van eenig Koorn. By gebrek van een genoegzaame veelheid goede groote Aardappelen, is men voor dit maal met het onderzoek niet verder gekomen, dan dat men uit 2 Lispond en 6 Mark Aardappelen, die klein en flegt waren, een vierde Kan Jenever gekree-, gen heeft. Omtrent het Stooken is niets by= zonders in agt te neemen , dan dat de Aard- appelen vooraf wel klein geftampt moeten zyn. In de bereiding van Styfzel uit de Aard- appelen ging men aldus te werk. Herft liet men ze twaalf Uuren in’: Water leggen toen, gefchild zynde , werden zy weder twee Uuren V. Deer. daar 580 » Her GEBRUIK DER A ARD-APPELEN: daar in gelegd , vervolgensop een Rasp zo klein gemaakt als ’t doenlyk was; met Water ge- mengd en door een Hairzeef gewreeven ; zo- danig, dat het gene door de Zeef geperft was, in fchoon Water viel. Dit liet men?er op ftaan, tot dat de Stof zig wel op den bodem hadt neer- gezet: toen nam men ander fehoon Water en ging daar mede zo lang voort; dat het zo zui- ver en helder daar af kwam, als men hetzelve ‘er hadt opgegooten. Int bygieten van nieuw Water is ’t noodig waar te neemen , dat als les, ’ welk op den bodem gezakt zy, aan- ftonds met het Water wel omgeroerd worde , op dat alle roodagtigheid daar uit trekken moge. Men dient ook naauwkeurig op te letten , dat, eer men ’t Water weder afgiet, de Styfzel wel doorgezakt zy. De laatfte maal giet men ’% Water , zo fchoon als ’ doenlyk is, af, en zet als dan het overblyfzel in de Zonnefchyn , of in een Oven, die maar laauw en niet heet is, om het van langzaamerhand te doen droogen. Uit 5 Ponden Aardappelen heeft men gekreegen 17& Loot fyne en 2 Loot grove Styfzel. Met gekookte Aardappelen heeft men het ook getragt te doen, doch dit is niet gelukt. Om Hairpoeijer te maaken is niets anders noo- dig, dan de drooge Styfzel in een Zak van dun Leder te doen , die te kloppen en dan het Poeijer door een fyne Zeef te ziften. H WAAR- WAARNEEMINGEN „omtrent: de LUGCTSGESTELDHEID: te -AMSTELDAM; Barometer. D, Ds morg. °s pig, es 1/29.11/29 103,29 IÓT in Oktober 1760, Therm.) Wiods Streek. >sav.}mo, mi. av |’smorg.i smidd, Weder. Gefteldheid,, d me JaUV, 67l64l ZW | ZW Zw. Betr. regen. 230. 0'|30. 1 |30.0 (62 65)63 ZW | W |W Duijig. 329.11 Oi 2 6alselsoj ZW | W W 430. Zij 2 |— 0 [56/6554 ZW | ZW ZW 'Mift, helder. 5/29.10129. 9:29. 8 s516862/ ZO f ZO | ZO Helder, reg. 6l— 8 |— Bij 9 [55 6o's4 Wet ZIWt ZjWt. Zl_—_— büijig. B gro rol 8: s3|so'ss|_ W_ |WtZ| ZW _— <= 8128. 1ij— Aij 7215755756 NW. .NW NW \Storm. 929. 7 6ilss{s5's3| Z-| ZO | ZO Betr. regen. rol— 3 | 9 |54ls9:53} W |. W‚| W_ Buijig. Om 8 g ris8/s8is4j W | W_j Wi | 12—10Ï|—10 92153 57/52 ZW ZW! ZW —— aj B 13-42 3 |57/57/49| ZW | W | W — Wind. R 1405 91545240 NW | ‚N N 'Buijig. __ 15:30.0! 2 148152:53INt WI NW INW Helder 5, 16— 1! — 1155/56 56 NW NW NW Betrokken. ri I „r1/56|6o 59) ZW | ZW | ZW Regen,wind, dl le o [5958 só| NW | NW NW ‘Wind, held, 19,30: 0 9 |s4l57'58| W | ZW| ZW Reg wind. 2029. 7 zilssls4 47) ZW [WtZ, NW Storm. buij. __ 2IJ— 8 9 [49/46 43|Nt. WI NW NW Hagel, buij. 225 +10545|51|5O/Z t.O/ ZW | ZW Storm’ reg. 23/28.9 848|so,so| Z | ZW |W t.Z Regen, wind, 24} 11529. 0!(29.2 [40/51/43 W |W | ZW Helder. 25[29.3 |— 4 |— 5 |46/52/43| ZW | ZW | ZW — Re 2 53 6'|45)5244| ZW WW —— 27 — 34 ‚9 la7ls2isel ZO | Z. | Z. Bett. zw. reg. __ 28|28.9; „3 [49/4948 ZW | ZW | ZW Stormig,reg: __ _29/29.6 8 [4314843 ZW NW | NW Buijig. 4 30— 9 30. 15434642 NW INW [Nt W. _31130.2;130.3 ‘— 3142148138) NW | NOI NO (Helder. EN Höogfte Barometer d. 30. Laagfte Barometer d. 28. EE) Hoogte. Thermometer gr. 68 \ Laagfte Thermometer gt. 38 j Qa 5 mtiddelb. d. 29. 6 > Middelb. gr. 53 WAAR. WAARNEEMINGEN omtrent de LuvorscerstTeLDHEID te AMmsTELDAMs in November 1760. Barometer. Therm. } Winds Streek. Weder. D. >s midd. ’sav. [mio .mi.av |'smorg. °s midd. °sav Geffeldieide 130. 2130. 0! 29. 1013442 4o| ZO | ZO ZO Vort, mits 2,29. zE 29. ae 2il42/48 sa) ZW | ZW \ ZW (Held. ftorms W | W NW Buij. ttorm. — 6ij— 8 |45|48 aaf NW | NW NW |— hagel. B gi—10" —1oïl42l44 42) NW) NW NW 6 rof— zi|— 4 |44l4648| Z ( ZW ZW |Reg. wind. U 3 |= 4E 6 [50/52/45 ZW ZW ‚ZW |— form, 8 6 |— 6 |—= 465152 ZW | ZW ZW 9 5 4 4lsisos3jZt.O| Z | Z (Helder. 4160 ARD EAS Mep €, ZWI Z Z [Regén. Ia 2 |— zij 4 ISL53|S2| ZW ZW | ZW |Betr. vogt. I3l— 6 |—- zij— oilsó 5248 ZW | ZW | ZW |Regen. 14 —105—11 [30.0 47884 W | N | N [Helder. 15|3o.ó \30. SE — 1 43}50 46 _N N { N {Buijig. 16 1 — o |29. 1143 40l40| NW | NW{ W _|Held. regen; 17 do 29. 19 — 10/50/5253} Wt. ZIWt.Z Wt ZiRegen. 5505147 W {NW | NW (Buijig. … 19— roi — 8 20. 8 |aal48l43l ZW | ZW | ZW |— ftorm. 2o— 53— Zil 45/45/4645) NW NW NW |_—— 53)46 45) ZW | NW | NW |—_ dond. NW NW, NW |— Maan Ec. E 4144 43 NIN NW |—- helder. 24j3ó.1 [30.1 |— 11424443 N WENWINW betr. 25|— Ii O2|29-1TE4S 4947 ZW | ZO | W_|Mift, regen. 2146/4845 NW | NW ZW Betr. — 27} rij © [30.1 1444744) N | NO | NO [Held. Betr. _28|30.0 29 mij— © 4651148 WeZ| NW[ NO |Regen. 29 1 |3C.2 |— 23434440) NO | NO \ NO |Betr. helders gel st zi tl 1 larggaol Z \ZW | ZW \Regen. “=__Hoogfte Barometer d. 20. 2; \ Laagfte ‘Barometer d. 29. 1 } Middelb, d. 29. 77 Hoogfle Thermometer gr. 60 \ os: | Laagfte Thermometer gr. 34 Ds Middelb. gr. 47 WAAR || \ WAARNEEMINGEN omtrent de | LuersecEsTELDHEID Le AMSTELDAMS. in December 1760: Barometet. _{Therm., Winds Streek. | Weder. Ys morg. smidd, °s av.|mo, mi.av. *smorg. ’smidd.’sav.| Gefteldheid. mn nnn gn | nnn mn EE D. ennn mn | 129: 29. 11{29.1 12/48/4950) ZW | ZW ‚ZWiRegenig. el irij—roll— 9146/4951 NW [NW INW Betr. wind. gl 6ij— 5 |— 4 |se{s2,53 ZW | W |W |ReB. — Al 5 |— 7 | Ó 14545 42 NW INW [ZW (Buijig. sl— r |ogarrt)— 3il42la2lsol ZO | NO (NW Betr. helder. 6— 7 [29.8 |— 9 [37 41/39 NO | NO | N [Sneeuw,buij. i— 8 |—9 | 4140/43 42 NW (NW | ZW |Zwaare Reg. 8l— 6 |— 8 — 8tgelaglas| O | O | ZO Betr. mift, 9 9 |— 8 [49 50/51 ZW | ZW |ZW Regen. Tol 8 |— 7 T48laalaal W [NW [NW Buijig. ril zitlge. 0 |go.oflgejaalgalNW | N | N | helder. | l4olaalgal ZW | ZW | ZW Betrokken, i3— 7 ls — s!41j4r45) ZW [ZW |W Reg. helder. I4l— 6 |— 7 IO |44 464 1jW t.Z|We.N NW Buijig,hagel. ) 37143 42 | NW |W Held. vorft, ' W i6l29. 1f ria2la5 47) ZW Zw ZW Regen. B 8: -1o'l45 41/45 NW [NW .JNWHeld. betr. 18l— zi— 8 |— 9546}46,47 ZW | W |W ‚Reg, held, IJ Bi 9 485146 ZW | W | W (Buijig. gol 7 — 46146 43| ZW [NW [NW ftormig. 2Ij— 9 slail4sia8l NW | ZW | W |Buijig, da 0495148 |Wt.Z| ZW | W |Betr. held. 23|—10% 30.0 30.1 Ja4la6laaf W |W |W Helder. 2430, 1 |— O}l29. zlaÂla7l46) ZW | ZW | W —reg.wind, 25/2911 — 1I4SI48I40} ZW | W [ZWE 26 — 10; ag. 1130. t |sos146/ ZW | _W INW wind. _ 27,30.1 |—11;|29. 9542,45/46| ZW | ZW [ZW —teg.wind, 28.29. 8E— 8ij— 85464746 ZW | ZW |ZW (Betr. regen; ag 7 |— zi 71464846) ZW | ZW ZW __ _gol— 8ij— 9 |— 8 |4144)40f ZW | ZW ZW Helder. ien Mered in 3247 sola ZW | ZW [ZW Wind, teg; | Hoogtte Barometer d. go. 1 \ sad t Laagfte Barometer d. 28. f Midde)b. d. ag. 6; | Hoogfte Thermometer gr. s2\ Middelb. gr. 44% ___ _… “Laagfte Thermometer &te 37) , BN Drei Qa 2 WAAR: \ WAARNEEMINGEN omtrent de ZT Badkal Ben T E KOMST TIE LDA My In de Maanden Oksober, November en December des Jaars 1760. Fgaande Koortfen, zo Anderendaag [che als dub belde en enkelde Derdendaag fche, regeerden meeft in deeze gantfche drie Maanden , waar van vee- len in S/eepende Koortfen veranderden „en niet voor de helft van de Maand December afliepen. Toen fcheenen alle deeze Ziekten merkelyk te verminde- ren: doch ondertuflchen blyft de Kinderzsekse niet minder grasfeeren , zynde merkelyk kwaadaartiger , veelen wegfleepende en zelfs bejaarde Lieden aangry- pende. Het Jaar is zonder Vorft,en met buitengemeen zagt Weer naar % Saizoen, geeindigd: een groot verfchil by ’t voorleeden Jaar, toen de Winter ons in Ne- member en December reeds zo fel kwam beftooken. Wy- hebben ook, in dit Vierendeel-Jaars, geen be- ftendigen Ooften-Wind, maar dikwils ftormig Weer uit den Zuid- en Noordweften gehad. Egter is, tot verwondering van veelen, het Weer op fommige tyden niet zo zwaar geweeft, als de laagte en onge- fladigheid van den Barometer wel fcheen aan te dui- den. / \ WAARNEEMINGEN.: «585, den: doch wy vinden,'dat omtrent die tydenin andere Strecken van Europa, of in Zee, de uit- werking van die verandering in den Dampkring uitermaate is gevoeld: zodanig , dat men by ’t ge- heugen van Oude Lieden niet van zo menigvuldi- ge Stormen weet, Den 22 en 23 September, de Barometer laag, zynde, hadden wv een Zuidelyken Wind , met weinig Regen; toen is, in de Zuidelyke deelen van Eland. by Salisbury en daar‘omftreeks, een zwaare Storm geweeft, die met Donder, Blixem en Regen , vergezeld ging. De vier volgende Dagen wierdt het Weer hier te Lande eerft Buijig, blyvende de Barometer op circa 29 en een half Duim flaan, tot den 28, wanneer men % morgens te Londen een ne Orkaan. hadt „ waar door, in ’t Park en elders, veele _ Boomen uit den Grond gerukt, en een menigte Huizen van Daken en Schoorfteenen beroofd wer- den. Toen was hier ook een harde Wind, ge- Iyk in ’% Kanaal, als mede op de Engelfche Kus- ten en in de Noordzee. Den 14 Oktober ftonat de Barometer by ons zeer. laag, en rees, in een Etmaal tyds, weder fchie- 1yk een geheelen Duim. Van deeze ongeftadig- heid der Lugt zag men hier te Land geen uitwer- king of gevolgen; maar in de Spaanfche Zee heeft het van den 15 tot den 17 Oktober zwaar geftormd : van den 16 tot den 18 is aan de Kuft van Noor- wegen een geweldige Storm geweeft. Van den V, Deer, Qa 3 1ä 586 W AARNEEMINGE N. 18 tot den 23 daalde de Barometer by ons zeer, en’ bleef laag tot den og toe. Geduurende deezen tyd vindt men gemeld van zwaare Stormen in de Ooft- en Noordzee, waar door een menigte Sche- pen geftrand zyn en vergaan. »s Nagts tuflchen den a en 3 November, wan- neer de Barometer zeer laag daalde, hadden wy een zwaaren Storm in TefJe/ en op onze Kuften. In de volgende Dagen , wanneer hy by herhaalin- gen tot omtrent 29 Duimen zakte, zyn om de Noord, als ook in en omtrent de Straat en Baay van Gibraltar, veele Schepen verongelukt. Den ar van die Maand, toen de Kwik weder omtrent op die laagte ftondt, is een byfter zwaare Storm in ’t Mecklemburgfche geweeft, en te Hanover hadt men den ao een värfchrikkelyke On weers- buy, die van een dikke Sneeuw-Jagt gevolgd werdt. 3730 0 Bs Vr Be te enn Ut verfcheide Waarneemingen, in Amerika en Afri- ka, hadden wy beflooten , dat 'er een grooter gemaa- tigdbeid plaats heeft onder de Verzengde, dan onder de Gemaatigde Lugtftreek , waar in de Oppervlakte des Aard- kloots gewoonlyk worde verdeeld. Zie de Aant. bladz. 122, Wy twyfelden egter niet, of in eenige Landen tuffehen de Keerkringen had een byfter groote Trap van Hitte plaats, en thans vinden wy de Waarneeming van de Hitte te Senegal, op de Kuft van Afrika, volgens den Thermometer van REAUMUR, 38 Graaden , t Welk 117! Graaden volgens de gewoone Schaal van Fanren- HEIT bedraagt: zynde dit een grooter trap van Natuur- iyke Hitte der Lugt, dan wy ergens hebben aangetekend gevonden, en grootelyks verfchillende met die te Quito in Peru en te Cartbagena, Vergelyk den Tafel op ‘bladz. 139. ingevoegd. BLAD. BLADWYZER. Aardappelen Berigt hoe t A dezelven in Duitfchland worden geteeld en bruikt. 566, enz. Manier om ze te planten, 569. Te wieden en ’t Loof af te fnyden. 572. Uit den Grond te neemen en te bewaaren. 573. Hun ge- bruik voor de Menfchen en Beeften, 575, 576. Ma- nier om Jenever daar van te ftooken. 577. Om er Brood van te bakken. 579. Styfzel en Hairpoeijer ’er van te bereiden. 580. Aardbeijen-Planten. Manier om dezelven, tot vrugt- baarheid, te behandelen. 447 Aardwormen. ” Hunne Ver- gelyking met den Men- fchen- of Kinderen-Worm. 212. Zy verfchillen onder elkander. 213, Hun in- wendig Geftel. 215. Ma- nier vanVoortteeling.217, enz. Hun Verfchil met den Menfchen- of Kinde- ren Worm. 221, 224. Adders. ’t Gehoortuig in dezelven befchreeven.3 325. Hun verfchil van-de ande- re Kruipende Dieren, ten dien opzigte. 328. ALBIN. Aanmerkingen op ‘ deszelfs Werk over de Vogelen. 71. Amfteldam, Waarneemingen omtrent de Lugtsgefteld- heid en de Ziekten aldaar, in de Maanden Fanuary, February en Maart, 1760. P, 145 — 143. In April, EEL. C- * Mey en Funy. 293 —296. In July, Auguftus en Sep- tember. 449 —452. In Ok- tober , November en De- cember. 58 Li — 5ë6. arometer. Waarneemin- gen met denzelven ‘in Siberie. 130. Beeften hebben zekere Stem of Spraak, hun eigen. 525. Befimetting van de Lugt, be- ftaat in zeer kleine deel. tjes. 521. Blaarpleifters. _Uitwerkin- gen derzelven in ’t ver- minderen der Snelheid van de Pols in Borftkwaalen, door Voorbeelden aange- toond. 78 —86. Reden, waarom. zy in eene Long- Ontfteeking zo nuttig niet zyn als in ’t Zydewee. 89. Derzelver algemeen ge- bruik. go. Blindflang. ’t Gehoortuig in denzelven befchreeven. 322. Bloed kan in ’t Lugtledige veele Jaaren bewaard wor- den, zonder eenige veran- - dering of bederf. 519. Bloemen. Het Waaken der- “zelven. Wat? 4. Waar- neemingen daar omtrent, 8e. BOERHAAVE. Zyn denk- beeld over de Uiterfte Paa- len der Hitte en Koude, in bewoonbaare Landen. 120, I21. Zyn verzeke- ring, dat ’er geen Zuure Vogten aan de Dierlyke Lighaamen eigen zyn. 234, 235. Qa 4 Bons \ BAARD: Wir B ZE Re Bonner, Zyne Waarnee- mingen omtrent het Zuu- re Vogt, dat door de „Groote Rups van den Wilgeboom uitgefpooten wordt, 226. _Zyne Op: telling van de Runfen” die _in de nabuurfchap van Ge- neve door hem, ten dien opzigte, onderzogt zyn. 242, Zyne Waarn. om: trent de Plant- of Booin- “luizen, 257. Boomen behooren altemaal gemeft te worden. 432. Bedenkingen over den loop van ’t Sap in dezel- ven. 437,441,444. Ma- nier gm. ze een gladde, gaavê Schors te doen hcb- ben. 443. Om ze veel Vrust te doen draagen. 438. Boomluizen. “Zen. Borftkwaalen. Blaarpleifters in dezelven nuttig: hoe en wanneer. 87, 89. Brood. Hoe ’t zelve uit Aardappelen te bereiden, 511, 579: Buypone. Zyn Berigten “ van de Uitwerkingen van Elektrifeerén op Lig: haams- en 93, IOI. Zie Plantlui- Cn (Abt De La} Zyn Bepaaling van dén “Weg des Komeets van 17 „60. bl. 405: Zyn Waar- neemingen over ’t Ver- fchilzigt van de Zon aan de Kaap. 413 Carlsbad-Wateren in Bohe- “me, Haare Ontdekking en Byzonderheden. 546, enz. I8 Hoe zy allerley Lighaa- men met eene Steenige Kortt overtrekken. sag. Verfcheide Soorten van Overkorfting. 551. Fraai= heid derzelven. 550. Me- dicinaale Kragten dee- zer Wateren. 552. Haare Steenbreekende Kragt is niet zo tterk als die van Kalkwater en Spaanfche Zeep bevonden. 53r,enz. Doch, dezelve is verbaa- zend groot, wanneer het Water uit de Fontein on- ophoudelyk langs den Steen vloeit. 535. Chylvaten laaten geen Sae mentrekkende Geneesmid- delen in. 268. Cicuta. Waarneemingen om- trent de kragt van dit Kruid, tot het geneezen van Kankers , Knoeftge- zwellen en dergelyke Kwaalen. 35r, enz. Crarraur heeft den tyd der Verfchyninge van den Komeet van 16892, in Jaar 1759, van vooren be- rekend en gen ke Dear: zin denkbeeld over de vorming der Stem, afgekeurd. 524. DoLtanp te Londen. Een nieuw Soort van Verreky- kers door hem uitgevon- den. 559 , enz. Dolle Kervel. Zie Scheer. ling. Dompers. Zekere Vogelaars, die bv’t Eiland Wieringen het Water-Gevogelte met Netten vangen, 152. Aant. da Doofs ES den VAD WETEN Poof heid genezen door ’t Elektrifeeren. 104. — “lektrifeeren. Voorbeel: E_4 den van Geneezing van Lighaamskwaalen _ door hetzelve. g2, enz. Aan- merkingen deswegens. 98. Errer. Zyne Proefnee- mingen, over’t bewaaren van Bloed en andere Vog- ten in ’t Lugtledige, 504, enz. Eurer. Zyn Voorftel tot verbetering van de Af. dwaaling der Straalen in het Brandpunt der Verre- kykers. 2D 558. ERREIN. Zyn nieuw Gevoelen over de vor- ming van de Stem. 524. FRANKLIN. Zyn Berigt van _ de Uitwerkingen, die hy van ’t Elektrifeeren op Lighaams-Kwaalen onder- vonden hadt. 98. G. Gen zyn Trek-Voge- a len, 66. pe Geer. Zyne Waarnee- mingen omtrent de Werk- tuigen, waar mede de Rups van den Wilgeboom Vogt uit haar Lyf fpuit. 239. Zyn Ontdekkingen, om- _ trent de Paaring der Plant- of Boomluizen. 255. Gehoor. (Werktuig van’) Deszelfs gefteldheid in den Menfch. gor. Verfchil- lendheid in de Kruipende Dieren. 302. Het isin fommigen niet uitwendig kenbaar. 303, 326, 329, 333, 344. YY, Deer, Grorrroy. Zyn Vertoog over ’t Werktuig van ’t Gehoor. in de Kruipende Dieren en eenige Viflchen, 297 — 350: Glas. Verfchillende foorten hebben een aanmerkelyk Verfchil van Straalbree- king. 561. Waar van men tot verbetering der Ver- rekykersthäns gebruik ge- maakt heeft. 562. G MeELIN. Zyn Waarnee- mingen omtrent de Lands. gefteldheid, Koude van 't Klimaat, en hoogte van het Aardryk in Siberie, boven de Oppervlakte der Zee. 125 — 130. GRANDVILLIERS. Zyn Waarneeming omtrent ide doodelyke Gevolgen van ’t inflokken van Pruim- en Kriekefteenen. 280, enz: Groenheid van de Hand van een Lyk onderzogt en naar mooglykbeid verklaard, 290 —202, Guadaloupe. Purper-Slek al- daar ontdekt, en waarge- nomen. 538, enz, as AT Hedi: Het Gehoor- LH tuig derzelven befchrec- ven, 303. Het is, inwen- dig , byna met dat der groote Dieren overeen? komf{tig. 308. Hairpoeijer. Hoe ’t zelve van Aardappelen te berei- den. 580. brik HarLey. Zyn Berekenin- gen ten opzigt. van den Komeet det Jaaren 1531, 1607, 1682 en 1759. bl. 379, 380. raf RS Hand r BRAD WI AEN, Hand van een Lyk, wel hon- derd Jaaren begraven ge- weeft, die groen was en bleef. 290. Hitte der Lugt. Haare Paa- len ftrekken zig veel ver- der, dan men bevoorens meende. 120. Verfcheide trappen derzelve op den Aardbodem, 122, 586. Schielyke overmaatige Hitte in't kant van Juny 1769. Pp. 296. Hoeft. Spaanfche Vliegen, met goed gevolg, in de- zelve opgelegd. 80, 82, 83, ENZ. Jofpeiängen (konftige) van LIEBERKUAN. 472. enever. Manier om dezel- J ve uit Aardappelen te ftooken. 578, 580. Jongeling (len) in Zee val. lende, dryft op ’t Water en wordt dus gered. 117. K. ee, alkwater is kragtiger tot N ontbinding van den Steer, dan St Carisbad- Water. 533. Kanker. Derzelver Genee- zing onder *t gebruik der Pilletjes van Cicuta. 357, aÓr. Kikvorfchen. Het Gehoor- tuig derzelven befchree- ven. 309. Verkeerde Denkbeelden daar omtrent wederlegd. 316. -Zeldza- me opening , die uit de Keel in den Trommel doorgaat, in dezelven ontdekt. 3r5. Krein. Zyn Befchryving van Gehoorfteent'es in de Roch. 338. KLiNkeNBerG. Zyne Vere handeling over den Ko- meet van ’t Jaar 1759. bl, 372. Komeet van 1682. Bewys dat dezelve in ’t Jaar 1759 weder gekomen zy, uitde overeenkomt der Wegen. 385. —__ van 1729, Misflag in de berekening van des- zelfs Stylen op 't Cometa- rium, ontdekt. 40g. van 1758, Bepaa- ling van deszelfsWeg.403. van 1759 Zie Staartfter. gamme A CIN bl P de Eer- fte, Bepaaling van des- zelfs Wez door DE LA CATTLE WOS van 1760, de Twee. de. Bepaaling van des. zelfs Wezdoor Pinerr. 408. Berist om denzel- ven op het” Cometarium te plratzen. 409. Komeeten. Denkbeeld over de (chynbaare Vertooning van derzelver Staarten. 394. Over hunne Loop- kringen 395. Bepaaling der Wegen van eenige Komeeten. Van die van 1264 bl. 4oo. Vandien van 1456. bl. 4or. Van dien van 1618. bl. 402. Van dien van 1758 bl, 403. Van dien van ’t Jaar 1760, de Eerfte. 494. de Tweede. 407. Vervolg van de Optelling der ge- nen waar van de Wegen bekend zyn. 564. Olt» ol sLÂDWERE RK Kompasdoozen behooren niet van geel Koper ge- maakt te worden. 421. Koorts genezen door ’t Elek- trifeeren. 105. Koortfen. In wêlken de Blaarpleifters nuttig in welken niet? or. Koper (Sommig Geel) heeft aandoening op de Kompas- Naald. 417. Middel om de Magnetifche Kragt daar aan te geeven. 418. Doch alle Geel Koper is daar niet bekwaam toe. 420. Koude. Haare Uiterfte Paa- len trekken zig veel ver- der dan men bevoorens meende. roer. Aanmer- kingen op die van ’t Jaar - 1709 , in Duicfchland. 136. Waarneemingen op „ die van ’t Jaar 1%57 en 1740. Rp. 135. Waarneee ringen op de afgryzelyke Winter-Koude in Siberie. 126—133. Vergelyking van de zwaars Koude des Winters, in ’t laatft van 1759 en ’t voorft van 1760, met dezelve. 134 — 138. Groote Trap van Koude door Konft ge- maakt te Petersburg. 138. Kraaije-Neften, zogenaamd, in de Boomen waar door veroorzaakt worden. 440, Kraanvogelen. Hun Ver- fchil met de Oijevaaren. 63. Krieke-Steenen in te zwel- gen gevaarlyk. 288. Kruipende Dieren. Optel- ling derzelven. 5oo. Hun- ne Onderfcheiding naar de verfchillendheid van ’tGe- V. Deer, hoortuig. 302, Befchry- ving van ’t zelve in de Haagdiffen. 303. In de Kikvorfchen: 309. Inde Padden: 317. In de Blind- langen: 322. In de Àd- ders : 325. In de Slan- gen: 328. In den Water- Salamander. 333. Alge- meene Aanmerkingen, 342, Verklaaring der Af- beeldingen van ’t zelve. 345. Kwartels. Denkbeelden om- trent derzelver Verhui- zing. 59, 62. L amheid, Derzelver Ge- neezing door het Elek- trizeeren. 93, 99. Ma- nier, hoe, 96, 104. Leeuwrikken zyn geene Vo- gelen die '‚s Winters naar andere Landen verhuizen, 52. Letteren. Derzelver famen- voeging maakt een groote menigte en verfcheiden- heid van Woorden. 529. Licht. Deszelfs verfchillen- de Breekbaarheid maakt verwarring en onduidelyk- heid in ’% "Brandpunt van de Verrekykers. 554. Ma- nier om die te verhelpen vrugteloos gebruikt. 55g. De regte Manier thans ontdekt en in trein ge- bragt. 562. LreBerKunN (Dr. J.N.) Deszelfs Levens beichry. ving. 453, enz. Hygaat van de Studie der Godge- leerdheid, tot die der Na- tuurkunde over. 459. Sttle “deert te Leiden in de Ge- BEES. kEAD WHS RK neeskunde. 461, Wordt Doktor. 462. Komt te Londen en toont daar zy- ne Uitvindingen. 463. Wordt Lid van de Koning- lyke Societeit. 464. Zet zigte Berlyanneder. Toont zyne bekwaamheid in de Geneeskunde. 468. Zyne Ontdekkingen in de Ont- leedkunde, door konftige Infpuitingen. 472. Ver- fcheide Werktuigen door hem gemaakt. 473- Zyn Bekwaamheid in het toe- ftellen van Mikroskoopen en Teleskoopen. 474. Be- fchryving van zyne manier tot het Slypen van kleine Vergrootglaasjes en Te- rugkaatzende Spiegeltjes. #19, ENZ. Lighaamen- „der _ Dieren , Pianten en Mincraalen, worden door Vet, Harft en Zwavel, befchut voor de vernieling der Lugt. 515, 516. „Weinig Lig- haamen zyn ’er in de Na- tuur „die derzelver wer- king geheel kunnen weder- ftaan. 516. Doch het Lugtledige bewaart de al- lerverganglykften voor be- derfen verandering. 517. Linneus. Zyn Waarnee- mingen over den Slaap der Planten. 3. Over 'twaa- ken der Bloemen. 4. Zyn Natuurlyk Samenttel der Vogelen. 149 — 206. Hy zegt, dat de Worm der Darmen de zelfde zy als de Aardwormen. 212. Lugrítreek LYONNET. M Zwaarheid. 506. … Veerr kragt. 507. Menigte van vreemde Lighaamen daar in vervat. 5og. Jnzons derheid Vuur- en Water- deeltjes. STe, STms Als lerley kleine Aardagtige Stofdeeltjes. 512. Zouten, Zuuren. 513. Een verz borgen Voedzel der Die- ren en Planten. 514; Haar bekwaamheid tot vernie- ling van derzelver Lighaa- men en Vogten. 515. Die derhalve in ’t Lugdedige . verfcheide Jaaren kunnen? duuren, zonder eenige verandering , ontbinding of bederf. 517. Manier daar toe gebruikt. 518. Gevolgen daar uit afgee leid Sar. —— (De) van den Damp- kring fchynt te kunnen bevriezen door de Koude. het Taen, (Verzengde) is doorgaans __gemaatigder ‚ van Lugtdan de gemaatig= de Lugtítreek. 122, Aant. Zyne Waar- neemingen omtrent de Plantluizen, 258. Lyfters. Menigte derzelven in Pruiffen. sr. M. agneetifche Kragt. Hoe, dezelve aan Geel Ko- per kan worden medege- deeld. 417. Melk kan in ’t Lugtledige veele Jaaren goed blyven. 519, Melk der Beeften, die Aardappelen onder Lugt. Haare Eigenfchap- ‘“pen. Vloeibaarheid, 505. hun Eeten, krygen , is vet- tes. 4 EAD W LAER “ter ch geeft meer Boter. 576. Meniskus- Glazen, met Wa- ter daar tuflchen , tot Voorwerpglazen van de ‘Verrekykers voorgefteld, doch niet dienftig bevon- ; den. 558, 559. Menfch (Levendig)is naauw- lyks zwaarder dan Water. 114. Zonderlinge Onder- vinding ten dien opzigte. Ï15. Menfchen. Hunne Spraak in hoe verre van die der. Beetten verfchillende, 525, enz. Werktuigen en vorming van de Spraak. 528. Mefting van Ganzen, Kal- koenen, Varkeris en aller- ley Vee met Aardappelen. 576, 577. Mikroskoopen. Manier om “kleine Vergrootglaasjes voor dezelven te vervaar- digen. 479, enz. Omde Terugkaatzende Spiegelt- « jes daar toe te maaken. 498, enz. Montreuil. _ Vrugtbaarheid der Tuinen aldaar, be- fchreeven, 426, enz. N. Neetese:l- Zyn Huishou- Bv ding. 53. Natuurlyk Samenftel der Vogelen , volgens den Heer LiNNEUs. 149 — 206. Newton. Zyne Uitvin- ding tot verbetering der Voorwerpglazen niet prak- tikabel bevonden. 556, 558. | V. Deer: ’ 0. LIGER JACORBEUS. Zyn _onnaauwkeurig- heid in de befchryving der Kikvorfchen. 310, 312. Ontleeding der Dieren. Nattigheid derzelve. 298. Oogen. Verduiftering der- zelven genezen onder ’t gebruik van de Cicuta. 367: Oor (uitwendig) ontbreekt aan alle Kruipende Die- ren. 342. Overkorftingen der Carls- bad-Wateren in Boheme. 549. adden. Derzelver Ge- hoortuig _onderzogt. 317. Verfchil met de Kikvorfchen. 319, 32r. Perfik- Boomen. Vertoog over derzelver Behande- ling, tot het draagen van veel Vrugt. 424, @nz. Plaatzing der Muuren. 4275 Bedekking met Af- dakjes van boven voorde Ryp: 428. _Afweering van „den Wind , door Stroomatten. 430. Voor- zigtigheid in ’t vaftmaa- ken der Looten. 432. Kundigheid in de Zomer. fnoeijing. 434. In het-af- neemen _ der Scheuten 438. Het Toppen deugt niet. 441. Welke Tak- ken men behoort te laa. ten blyven? 445. Pryssoner (Dr. J. A.) ZyneWaarneemingen om- trent de Purper-Slek ‚ op ’'t Eiland Guadaloupe. 538, enz. Pr BLAD WY2 EH Prcarp: Aanmerkingen op zyne Waarneemingen “van den Staart des Ko- meets van 1682. bl. 393. Pinere: De Wegen van eenige Komesten door _ hem bepaald. 400, enz. Pis van Perfoonen, die Kelkwater drinken, ont- bindt een Steen, daar in gelegd, allengs. 536. Zo ook die der genen die Carlsbad.-Water drinken. 537 Plant- of Boomluizen ( Puce- rons). Denkbeeld dat zy Hermapbrodieten zouden zyn. 257. Mannetjes daar onder ontdekt. 258. Haa- re Paaring waargenomen. 260. Zy baaren in den Zomerleevendige Jongen, maar in den Herf(t leggen zy Eijertjes. 262. Zy ver- menigvuldigen zig in den Zomer zondef Paaring. 257. De Wyfjes en Man- netjes zyn met ef zonder Wieken. 262. Planten. Derzelver Slaap. Wat? r. Waarneemingen daar omtrent. 2, 3. Lyft der Planten , welker Bloe- men, op zekere gezette tyden van den dag, open “en toe gaan. 6—17. Pols. Derzelver Snelheid wordt fomtyds door ’t op- leggen vanSpaanfcheVlie- gen kennelyk verminderd. 79, 80, enz. Pruimen-Steenen. Doode- Iyke Gevolgen van der- zelver inflokking. 280, Senz Purper-Slek, Haare byzon- dere Naamen in de Wes. tindiën. 539, Naauwkeu- rige befchryving van haar Lighaamsgeftel, uit en in- wendig. 538, 540, enz. Hoe zy het Purper-Sap uitwerpt. 544. Oris in Peru, legt in eer zeer gemaatigd Klimaat van Hitte. 122, Aant. R Rrtemos Zyn Afbeel- ding van de Wilge- boom-Rups, met een ge- vorkte Staart. 242. Zy- ne Ontdekking in een Wa- ter-Mot. 254. Repr. Zyn Waarneemin- gen omtrent de Aardwor- men. 213, 217. Regen. Planten, die doof het open blyven, of niet open gaan der Bloemen op den gewoonen tyd, _ Regen voorfpellen. 17. Reigers verhuizen niet uit Europa naat Amerika. 64. RrenMaAN. Zonderlinge Ontdekking van hem ten opzigt van den Thermo- _metet. 132. RoBeRTSON. Zyn Waar- neemingen OGintrent de Lighaamelyke Zwaarte van een LueveridigMenfch. IIS —=II8. Roch. Het Gehoortuig in dezelve naauwkeurig on- derzogt en befchreeven. 336. Het is, by dat der andere Dieren, te verge- lyken zeer onvolkomen, 344. Zekere witte Stof; die tot het Gehoor (chynt te dienen, in hetzelve - N ge AAD WSE gevonden. 338. Gaten in het Bekkenael. 341. ups (de Groote) van den Wilgeboom, met een ge- vorkten Staart. Haaâre Eijertjes, Vervelling en Verandering, 227, 229. Zy vreet haar afgelegde Huid op. 228. Haar Zy- de „ die zy fpint. 230, Een Spleet aan haar Kop, waar-door zy zeker Zuur Vogt uitfpuit, 232.Naauw- keurige Befchryving van de Werktuigen , daar toe dienende, 239 — 24I. Wormen die deeze Rups verflinden. 237. Rupfen. Sommige vteeten haar afgelegde Huid op. 228. Aanwyzing van de Rupfen,die zeker Vogtuit het Lyf fpuiten. 242 — 249. De Werktuigen, welke zy daar toe heb- ben, zyn verfchillende, 250.Manierom die gemak- kelyk te ontdekken. 254. Zy zynniet volftrekt noo- digtot haar Leven. 253. Ruuwheid van een Steen Ô uit eens Menfchen Blaas gehaald, is geen bewys dat ’er niet meer in zyn. 274. alamanders. ’t Gehoor- tuig in dezelven onder- zogt.. 333. Zy hooren duidelyk in 't Water. 344. Salpeter-Geeft bevrieft door zwaare Koude. 138. Seheerling of Dolle Kervel. Waarneemingen omtrent derzelver kragt tegen ver- ouderde en anders onge- Vs Deet, neeslyke Kwaälen. gst, enz. Haar vergiftigheid beproefd. 353. Manier om Pillen van ’t Sap te maaken. 354. Voorbeel. den van derzelver uitwer. king, in eenige Gevallen. 355. Zy brengt geenrot- tende Eigenfchap in het * Bloed. 369. Algemeene Aanmerkingen en Waars fchouwingen omtrent het gebruik. 370. Senegal. Byíter grootc Hitte aldaar. 586. Siberie, Uitgeftrektheid van dat Land, 124, Ge- fteldheid. 125. Hooge. legging van ’t zelve. 130. Yzelyke Koude aldaar waargenomen. 126, 129. Slaap der Planten. Oude Gevoelens daar omtrent. 1. Nieuwe Waarneemin- gen. 3. Slangen. ’t Gehoortuig in dezelven onderzogt. 328. In groote Afiatifche-Slan- gen Koppen. 330, 't Slypen van Vergrootglaas- jes tot Mikroskoopen.487. Spaanfche Vliegen. Zie Blaarpleifters. _Spiegeltjes (Terugkaatzen- de) tot Mikroskoopen. Haar proportie tot de . Glaasjes. 498. De Stof daar zy van gemaakt wor. den. soo. Het uitdraai- jen, flypen en polyften van dezelven. sor. Spraak, Onderzoek of de- zelve den Menfch alleen eigen zy? 522. De Bees- ten hebben ook een foort van Spraak, 525, De Men: fehen BLAD WY2ZEE fchen hebben de Natuur- ‚ lyke Stem met de Beeften gemeen. 527. Derzelver Spraak hangt af van de Werktuigen en de Oeffe- ning of Gewoonte. 528. SPrINGFeLD (Dr.) Deszelfs Waarneemingen omtrent de Steenbreekende Krag- ten der Cárlsbad- Wate- ren, onderzogt. 53. Staal of Yzer. Onderzoek of hetzelve in ftaat zy, door de Chylvaten heer, in het Bloed te komen. 263. Zekere Italiaan be- weert dit. 264. Uit Proef- neemingen blykt, dat zelfs et Zout van Staal niet in ’t Bloed doorgaat. 267. Het is derhalve niet ge- vaarlyk in Borftkwaalén en Longe-Teering. 270. Deszelfs Werking op de Ingewanden hangt af van de Samentrekkende én Prikkelende hoedanig- heid. 269. Staartfter van ’t Jaar 1759. __ Vergelyking van deszelfs Schynbaaren Weg in vier Perioden. 377. Van de Waarneemingen met de Berekeningen volgens een - Parabolifchen Weg 378. Volgens een Elliptifchen Weg. 384. Werking van Jupiter door de Zwaarte kragt daar op. 386. Ver- fchil der Vertooning in de langte van den Staart, tuffchen de Verfchyning in ’t Jaar 1682 en 1759, onderzogt. 387. Verklaa- ring van de Afbeelding. 395. Steenbreekende Kragt def Carlsbad-Wateren onider- zogt. 530, enz. Steenen (vier ruuwe) uit eens Menfchen Blaas ge- haald. 276. Bedenkingen daar van afgeleid. 272. Steenfnyding. Voorzigtig- heid in dezelve noodig, op dat men geen Steen in de Blaas overlaate. 273. Blyken daar van. 274: Aanmerkelyk Voorbeeld. 276, Stem. Derzelver Werktui- gen in den Menfch, vol- gens het begrip der laat- fte Ontleedkundigen. 524. De Beeften hebben vet fchillende foorten van Stem. 525. Stonden. Het al of niet heb- ben defzelven is geen ze- ker teken van Vrüst- of Onvrugtbaarheid. 109. SrörcxK. (Dt. AnTon.) Zyne Waarneemingen omtrent de Krazt van de „Scheerling of Dolle Ker- vel. 35I, enz. Straalen, derzelver ver[preï- ding in het Brandpunt der Verrekykers, verbeterd. VSO. n SrruycxK. De Wegen van eenige Kömeeten door hem opgegeven. 400 — 409. Deszelfs Vervolg van de optelling der Ko- meeten , waar van de Wegen bekend zyn. 564. Stryk- en Trek Vogelen. Verhandeling over dezel- ven. 18. Stryk Vogelen. Wat ?2o. Trek-Vogelen. Wat? 22, De Stryk-Vo- | gee BL A D:W YTZ E gelen zyn gemeen. 34. Veelen zyn verkeerdelyk voor Trek-Vogelen ge- houden. 35 , Mant, AI. Anderen zyn weezentlyk Prek-Vogelen. 57, 63, 66. Styfzel. Hoe dezelve van Aardappelen te bereiden, 580, T. cf (natuurlyke). Wat? 527. Takken. Hee dezelven op de Boomen behooren te ftaan. 443. Teering, door Staalwateren te drinken, genezen. 271. Thermometer. Zeldzaame Ontdekking omtrent .de fchielyke daaling van den- zelven, als hy uit ‘Koude in Warmte overgebrâgt wordt. 132, 133. dant. Thermometer-Schaalen.On- “ volkomenheid der Verge- lyking van die van de /’ Ile en Fabrenbeit. 127. Aant, Volkomene Vergelyking van deeze en die van Ré- aumur , met elkander.139. Opftel en gebruik van den Tafel; daar. toe dien- Îtig, aangeweezen. Ig, 143: Trek-Vogelen. Zie Stryk- „Vogelen. Tuinier-Konft. Vertoog O- ver dezelve. 422, enz. Befchryving der Tuinen te Montreuil by Parys,en de manier om allerley fchoone Vrugten daar in te teelen. 426, enz. Tyson. Zyn Befchryving “van den Menfchen- of V. Deer. KR. Kinderen - Worm; 220, enz. Vit. ALISNIERT. Onvolko- menheid van zyn Werk aangetoond. 316, 332. Vergrootglaasjes (kleine). Manier’ om dezelven. te maaken. 479. De Beitel tjes tot de Komimetjes. 481. De Kommetjes. 482. De Stokjes of Handvat- s jes. 484. De Slypftof. 485. Het Slypen derGlaas- jes. 487. De Polyftftof te bereiden. 492. Het Polyften. 494. De Kapjes om-de Glaasjes in te zet- ten. 496. Verrekykers (Een nieuw Soort van) „met zeven Glazen. Berigt van der- zelver Uitvinding. 554, enz. Reden van de fraai- beid derzelven,verklaard. 562. Verrotting der” Lighaamen wordt door de Lugt ver- oorzaakt. 520, Verfchilzigt van de Zon: Wat? arr. Hoe groot volgens de laatfte Waar- neemingen 2 416. Verfteeningen ( zogenaam- de) der Carlsbad - Wate- ren,.zyn maar Overkore tingen met Steenige Stof- fe. 549. Doch laaten zig zeer fraay tot veele Aars digheden bewerken. sso, SST. i Viffchen - ( Kraakbeenige ) hebben veel: overeen- komft met de Kruipende Dieren, 300. Zyzyn van Rr da BT APD WF de meefte Schryvers als doof aangemerkt. 299. Het Gehoortuig in de Roch nagefpoord. 336. Beentjes in ’t Bekkeneel der Viffchen, 339. Vogelen. Elk Wereldsdeel heeft waarfchynlyk zyn eigene. 24. Lyít van de Carolinifche Vogelen 27 — 34. Lyft van de Ys- landfche en Groenland- fche. 36 —4t. Optelling der Laplandfche Vogelen, 43. Pruififche. 46, enz. Hunne Rangfchik- king. 155. Kenmerken der Geflagten. 157. On: derfcheiding van de by- zondere foorten in eìk ‚ Geflagt; volgens het Sa- menftel van den Heer LiNnNmus. 163, enz. Vogelkunde aangemoedigd. 150. Voorwerpglazen. Nieuw Soort derzelven thans … met goed fucces gebruikt, 562. Vrouwen komen fomtyds zeer oud in de Kraam. 108. Vrugtbaarheid. Onderzoek naar den tyd van ’t op: „houden derzelve in de Vrouwsperfoonen.. 107. Zy hangt niet altyd van de Stonden af. 1rr. Vygen-eeters. Een Rang van Vogeltjes. 55. Vv Y ARNER (Jos) Zyne V___Aanmerkingen om- trent de &teenfnyding. 28e ZE R, Water -Dieren- hebben ’t Gehoortuig zo fyn niet als de Land-Dieren. 344. Water-Looten moeten in den Zomer niet weg gee fneeden worden. 436. Water- Salamander. ’t Gee hoortuig in denzelven na- gefpoord. 333. Water-Spreeuw. Derzelver Afbeelding en Befchry- ving. 68. Verfchil van de Naturaliften daar om- trent. 71. Wunrrr(Ras.) Zyn Ver- toog over de nuttigheid der Spaanfche Vliegen in Borftkwaalen. 77 — gr. Zyn Brief tot vergelyking van de Steenbreekende Kragt der Carlsbad -Wae teren, met die van Kalk- water en Spaanfche Zeep 530 — 537- Wilgebooin. Groote Rups van denzelven befchree- ven en afgebeeld. 226, 242. De Werktuigen, die zy heeft, om zeker Zuur Vogt uit te fpuiten. 230, 239. Wi…irurs. Zyn Waarnee. mingen omtrent de inwen- dige deelen van de Aard- wormen. 215. Winter. Zwaare Koude van denzelven in Duitfch- land. 134. In de Neder- Janden. t35. Met die van Siberie vergeleeken. 126, enz. Worm. Zeldzaame Vertoo- ning in een Worm, -die uit het Gedarmte was ge- loosd. 207. Zyne Ont- ;le- BLA DUW FAZER A. leding, 209. Onderzoek daar omtrent. 212, enz, Omftandige Befchryving van den Menfchen- of Kinderen- Worm , door _ der Heer Tyson. 220, enz- Wormen (De) baaren geen levendige Jongen, maar leggen Eijertjes. 224. 't Poeijer van Wormen is niet raadzaam in te nee- men. 225. Wyn verlieft haar kleur en vloeibagrheid niet in ’t Lugtledige. 519. Z PJ eepwater is kragtiger tot £4 Ontbinding van den Steen dan Carlsbad- Wa- ter. 533. Zomerfnoeijing in de Boo- men. Regte manier daar van aangeweezen. 439. Nadeelen van °t wegnee- men der Toppen van de Scheuten. 441. bri Zon. Derzelver Afftand van den Aardkloot. Ma- nier om dien te bepaalen. Art. Groot Verfchil daar over, by de Ouden. 412. Nieuwe Ontdekkingen. 413. Laatíte naauwkeu- righeid daar in. 415. Zout van Staal. Zie Staal. Zuure Vogten zyn ín ver- fcheide Dieren te vinden. 235. Voorbeeld daar van in de Rups van den Wil- geboom. 230. Sterke Zuurheid van het Vogt dat deeze Rups uitípuit, 232. Zwaarte(Lighaamelyke) van een levendig Menfch. Waarneemingen daar om- trent. 112. Moeijelykheid daar in ontdekt. 114. B irm RO BieuG 1D. By den Boekverkooper F, HourTuyYN, te Am« fterdam, is thans van de Pers gekomen De NaruurrykKe Hrsrorie , of Uitvoerige Befchryving der Dieren , Planten en Mineraalen, vol- gens het Samenftel van den Heer LiNNeus, met naauwkeurige Afbeeldingen, Eerste Derrs ErrstTE STUK, Van den MenscH en eenige ZOOGENDE Dik: REN. , Na een Voorreden, over de nuttigheid en vermaaklyk- beid der Natuurlyke Hiftorie , waar op de Inhoud der’ Hoofddeelen en Aanwyzing der Plaaten volgt; begint dit Werk, met een uitvoerige INLEIDING, raakende de Befchouwing der Dieren in ’t algemeen, derzelver Eigen- ‚Jchappen en Verdeeling, volgens de hedendaagfche Natuur- be- BerIie Tt. ard « FS mid, Jr befchryvers, en in ’£ Óyzon: er volgens den Heer Lin- Naus: waar in dan ook derzelver Klaffen of Afdeelingen met haare Kenmerken duidelyk worden aangeweezen. Het z. Hoofdfluk handelt, vervolgens, van de hyzondere Ei- enfchappen der ZooeGzNpe Dieren, dat is die Bor- fen hebben en hunne Jongen Zog geeven, met derzel- ver Rangfchikking en Kenmerken der Geflagten. In het 2. Hoofdfluk wordt een omftandige en naauwkeurige Be- fchryving van den Menscun, als de voornaamfte der Zoogende Dieren, gegeven. Men vindt ’er niet alleen de Verfcheidenheden in opgeteld, die ondeg de Menfchen op den geheelen Aardkloot voorkomen , maar in 't bye zonder zyne trapswyze toeneeming van zyne Geboorte af tot den Staat van Volwaffenheid; de nieuwe Gevoelens over de Voortteeling en een beknopte Ontleedkundige Be- fchryving van ons Lighaamsgeftel ; als ook het gebruik der deelen van den Menfch in de Geneeskunde. In het 3. Hoofdffuk wordt gefproken van de Sa rens of Bofch- Menfchen, die 'er met naar 't Leven getekende Afbeel- dingen in vertoond worden, De Befchryving der Aaren maakt het 4 Hoofdfluk uit: die der Srooxptenen het 5. Het 6. handelt van de YrrperMuizeN, waar onder ook eenige Ooft- en Weftindifche Dieren, de Vliegende Hond “en Rot genaamd, begreepen zyn en naar ’t Leven afzee beeld. Het 7. Hoofdftuk geeft een uitvoerige Befchryving van den OrvPHant, als het eerfle onder de Zoogende Dieren van den Tweeden Rang; waar in de Ontleedkun- dige Befchryving van een Olyphant,. die te Verfailles is geweeft. De Zee-Kor, een niet minder zonderling Dier, dat men in de Weftindien vindt, wordt in het 8. befchreeven. Het g. handelt van de Lurjaarns5 het ra. van de Mieren-Eerers en het rr. vanjhet Scnunprer, Aile,deeze Dieren zyn, zo veel mooglyk, op gelyke ma- nier als de Menfch betchreeven, met aanwyzing van hun Gebruik „ zo in de Geneeskunde als in de Samen!eeving. Het Tweepe STUK van deeze Natuurlyke Hiftorie, (dac cerlang het licht ftaat te zien) zal het Vervolg van de Befchryving der Viervoerice Dieren @n die verder tot de Klaffe der Zoocenpe DrereN behooren, behelzen, Verder zal men overgaan tot de Voceren, KRuIPENDE Dreken en VisscHenN: dan tot de INSEKTEN, WORMEN, SCHULPVISSCHEN en PLANTDIEREN: Om dus eindelyk te komen tot de PLANTEN, STEENEN en MINERAALEN ; waar mede het Samenttel der Natnurlyke Hiftorie voltooid zak Vn inn TraomddRÀ FEB A8 ee had ele hid er é ie hik Je) ens van vednn 3 dn en the La Lek Ander k Er FE, hi te „de Aa Dn Be ze A hide. gn 5) ij EE) ALE) Belhes EO, Ae id EEn Aon: hes, He hid hd 6 ER te aen Na Her; * MERE ’ er 5, kan , det Heen / it SE en An LON