eind ties vd RA Ee EEn KPT LEL El Pd kk . Wi x he bl . ie E . Oi 8 UITGEZOGTE VERHANDELINGEN uviT pe NrieuwsSTE WERKEN VAN DE den oe deed DER WETENSCHAPPEN I N EUR OP A EN VAN ANDERE GELEERDE MANNEN, Met naauwkeurige Afbeeldingen. AGTSTE DEEL, TE AMSTERDAM, Dee UT KE DY N MDCCLXIIL li) dark aaa tar . e 7 KORTE INHOUD VAN HET “AGTSTE DEEL DEEZER VERHAND ELINGEN. Brie van een menigte van Proefneemingen mec de Kamfer, op veelerley Dieren in 't werk _ gefteld, door den Heer Vincentia Mencum NI ° B Bladz, t De Hyena der Ouden, en derzelver Uitbeelding ver- beterd, . . . . 43 Nieuwe Waarneemingen omtrent de Rlektriciteit van het Menfchelyke Lighaam, en de Dierlyke Zelf- Jtandigbeden, Zyde en Wol; door den Heer Schild- knaap Ros. SYmMER. . 7 : 67 Waarneming omtrent bet broeijen en verbranden der Woilen Stotfen , voor dat zy zyn fchoon gemaakt. . . KJ . . . - 95 Een zonderling Middel vot Brandbluffching, als men geen: Water beeft. Ne . . Sg VUL Deer. ee On- “KORTESNINHOOUD. Onderzoek naar de Middelen om bet gebruik van Ys ve vervullen , wanneer betzelge ontbreekt 5 door den Heer Abt NOLLET. Dn 5 S d ple} | Woorbeeld van een zeer langduurige Onthouding van van Spyze, in een Vrouwsperfoon. . 123 Verfcheide Middelén tegen de Kies- of Tandpyn, be- nevens eenige Waarneemingen omtrent bet gebruik en misbruik van de Tabak ;door den Heer Dr. R.F rip. OVvELGUUN. e e . $ 129 Berigt wegens de natuur van de Amianthus of Pluim- Aluin, door den Heer T, NeaDuam. «142 Het Engeifcb Oktant of Hadleys Spiegel-Kwadrant, door middel van een Artificieelen Horizon , tot een algemeen gebruik bekwaam gemaakt, door den Heer B. MARTIN, î } f 144 _ Waarneemingen omtrent de Koude van deezen Winter te Parys, gedaan in ’t Kollegie van Navarre, door den Heer BRissoN. - . p 155 Waárneemingen omtrent de Lugtsgefteidheid en de Ziekten te Amfterdam, in de Maanden January, February es Maart, des Paars 1763. ei vw d59 Verdediging van den Heer Arn vaN HaArrER, tegen de Zwaarigheden van den Heer ANT. Du HAEN, omtrent bet Stelzel van de Aandoenlyk- heid en Gevoeligheid der Ligbaamsdeelen, … 165 Onderzoek naar eenige Ziekten der Paarden , afban- gelyk van Wormen, mitsgaders de Middelen tot Gar neezing, door den Heer BOURGELAT. … . 196 WPaar- KORTE INHOUD. ' Waarntemingen omtrent eenige Proeven uit de Gezigt- se kunde „ door den Heer HERTOG VAN CHACL- __ NES, se B . . . 236 ke “Berigt van eenige Byzonderbeden raakende een Oli phant, die eenige Jaan te Napels heeft geleefd. E ° si e k m 253 Zonderlinge Uitwerkingen van den Waafem der Mie- ren, waargenomen door den Heer Roux. …. 262 Nieuwe Manier, om de bereiding van Staal, die men Crocus Martis noemt , te maaken, dl «367 Berigt aangaande dt Mynen van Steenzout, die "er by, Krakaw in Poolen zjn. he ih Zaakelyke Inhoud van twee Vertoogen, over bet regee- ren der Schepen in de Zeilagie „door den Heer Bouv- GUER, € ê ° . 285 Berigt aangaande den Uitflag der Obfervatiën, om. zrent de Verfcbyning van Venusin de Zon. 317 Waarneemingen omtrent de Lugtsgefteldheid en de Ziekten te Amíteldam , in de Maanden April, Mey en Juny, des Jaars 1763. pe é 317 Aanmerkingen op de Verbandeling van Dr. SToRCx;, over de Rragten van de Cicuta if Dolle Kervel, tof Geneezing van de Kanker, door den Heer Dr. Jon N ANDREE,- $ ë : k 321 Gelukkige Wegneeming of Extirpatie wan een ver- zwooren Kanker, met wild Wleefch en verbardin- VI. Deer. * 3 gen KORTE INHOUD. gen der Oxel- Klieren gepaard , door den Heer ze CAT, ° . . . „ 333 Bedenkingen over de Blindheid van Tobias, derzelver Oorzaaken en Geneezings door den Heer Burcu.” Davip MAUCHART. , . 340 De Das befkbreeven en afgebeeld, : Ô 367 Praktikaal Samenftel der Mineraalen of Aard- en Bergftoffen, door den Heer Rup. Aug. Vocer. : , ê 8 S 387 Befchryving van de Spaanfche Souda en derzelwer nuttigbeid, zo in de Genees- en Scheidkunde , als tot andete Gebruiken, door den Heer Dr. HeNrR. Wiur, ScHMmiDr, met Aanmerkingen van Dr. Kan. Lop. NENENHAHN. _ … « 5 495 Verbandeling over de Kleur der Lugt, door den Heer Dr. JOANN. PETR. EVERHARD.- « 444 Waarneemingen omtrent de Lugtsgefteldbeìd ende Ziekten te Amfteldam, in de Maanden July, Au- guitus en September, des Faars 1763. _… - 477 Levensbefchryving van den wvermaarden CASsIN!, „Heer van Tbhury, enz. t jr é 481 Berigt wegens cen leevende Pad, swelke men in Gotb- land ‚diep in Steen, gevonden heeft , en Bedenkin= en over de Beddingen van Steen en Aarde , die al. daar zyn , benevens den oorfprong van den Goth- Jandfíchen Steen ; door den Heer Dr. Jon AN Pint, RT . . 5 . E bies) Waar- KORTE INHOUD. ‘ Waarneemingen omtrent de zekerheid van de krag: en werking der Geneesmiddelen in zekere byzonde- re Ziekten; door den Heer Dr. GortTwar» SCHUSTER. et . er nd s18 Aanmerkingen over inwendig gebruik van Vergiftige ‚Kruiden , wagr in wordt aangetoond „ dat zulks geen: „nieuwe Zaak zy, door den Heer Dr. Patuir. 54de De fcbadelyke Uitwerkingen van't Zaad van Bilfeme kruid, door den Heer Dr. PLANCHON. … SST De kwaade Gevolgen van bet eeten der Befiën van ’t Kruid genaamd Belladona, in plaats van zwarte AalbefJen: door den Heer Dr. DE SainT Mar- TIN. e ì A GEN EPs e: el 555 De gevaaarlykbeid van ’t inwendig gebruik der Cicuta of Dolle Kervel, ondervonden door. den Heer Dr. AGASSON. p p p 573 Het misbruik van de Hechtingen der Wonden in de Heelkonft „aangewezen door den Heer Pinrac. Si Berigt van eene verandering van Kwikzilver in Goud, door den Heer JOANN. Pir. Burecraar. : “. . . « PR 595 Een ongewoon Geval van eene Bloedfpuuwing , door den Heer Dr. Erasmus Darwin, . 6oo Waarneemingen omtrent de Lugtsgefteldheid en de Ziek- KORTE INHOUD. Ziekten te Amfteldam, è de Maanden Oktober, November en December, des Faars 1763. Gos De Plaaten zyn dus ingevoegd. Praar LI. tegenover ' « __Bladz, 43 _—_ LI, à LI ilk . — 289 —_— LIV. arie ee 367 EE K HAS LV. ee Ed dd id ener 5 hier 4 - BeB Ree et-T pirat a) VAN EEN, MENTOTE VAN PROEFNEE MINGEN ME T DE KAM EER Kel or VEELERLEY DIEREN. r IN % WERK GESTELD + ls ide DEN. HEER VINCENTIO MENGHINL (Comment, Arad. Binon. Ten. UI EV. ‚Pp. 312 & 199.) A ergen Nder de Beleasabdiger heeft de kragt, welke de Kamfer boven andere Middelen - zou hebben tot Geneezing van de zwaarfte en an- „ders on pen dlszareftiektern ‚ federt langen tyd het Onderwerp uitgemaakt van Gefchillen, die nog niet genoegzaam zyn beflift. Veele Geneeshee- ren, zo wel van de oude als laatere tyden, zyn van re geweeft, dat de kragt van dit Ge- neesmiddel daar in beftaa dat door hetzelve het Bloed en alle Sappen verwarmd , ontbonden en in fterke beweeging gebragt worden. De Ou- den waren voor de al te heete Eigenfchappeh der VUL Dea. Pe OE Kam- jj & PROEFNEEMINGEN MET DE KAMrER Kamfer zo bevreesd, dat zy die Drogery, naar Horrmans Berigt , maar zeer zelden , en in kleine veelheid voorfchreeven onder de Genees- middelen, Craro onderwond zig niet, dezel- ve, ook in de fterkfte Menfchen , tot boven de drie Greïnen te gebrúiken. Laatere Autheuren, en zelfs de geleerdite Mannen onder hun, gelyk BOERHAAVE, GEOFFROYs JUNCKER , Neu- MANN en anderen, fchryven de Kamfer , uit haar aart, een verwarmende kragt toe; aÎzo de- zelve ongemeen ligt brandt, een zeer fterke Kruis dige reuk heeft, en-een by uitftek fcherpe Smaak, beftaande uit zeer fyne en vlugge deelen. Onder anderen fchryft Danie Lupovici, een bee roemde Geneesheer en Chymift, in zyne Pharma- cie, dat de Kamfer een byfter heete Harft zy, welker gebruik zwaare Benaauwdheden, doode- lyke Verzwakkingen , fchadelyke Opftygingen ; fierke Hitte, ongeneeslyke Hoofdpynen en dik- wils doodelyke Vihoofdigheid naar zig fleept. Op gelyke wyze fchryft de beroemde Roeper, op meer dan eene plaats , dit aan de Geneesmidde= Ten, die uit Kamfer famengefteld zyn, toe; dat zy in Perfoonen, die zwak van Herfenem zyn, en welker Levensgeeften te dun zyn of te yl; voornaamelyk in Vrouwsperfoonen, als ook in de zodanigen, welker Bloed, te dun zynde, al te ligt opwelt, en die daar door met Slaaploos- heid, Dorft en fterke Hitte bevangen worden, fchadelyke uitwerkingen voortbrengen. An- OF VEELERLEY Dienen. « 3 \ „Anderen daarentegen , die de Kamfer eene _ tegenfirydige werking toefchryven, dat, naame- yk, dezelve het Bloed en de Sappen verkoele, en derzelver opwelling en ontbinding verhinde- _ te; brengen ten bewyze daar van by, dat men, dezelve op ontftoken Lighaamsdeelen leggende, een Koude gewaar wordt, en dat , wanneer menze inwendig gebruikt, daar uit geen merkelyke Hitte, noch rafler Pols, noch fterke Dorft ontftaat , noch ook het Water ,’t gene men looft, daar door hooger van kleur worde. Van dit laatfte Gevoelen zyn voornaamelyk HorrMAN , ToNER, RiINNE- Rus in de Philo foph. Transaätën ,WerLHor en an- deren ; hoewel maar weinig in getal, te vergely- ken met de eerften. De beroemde HorrmanN fchryft in zyne Natuur-en Schey kundige Waar= neemingen, dat de Kamfer eene byzondere Pyn- ftillende en Slaapverwekkende kragt bezit, en in Krankzinnigheden en Stuiptrekkingen van heer- Iyke uitwerking zy; ja hy beweert zelfs, dat ; wanneer men een Once fterken Wyngeeft in- neemt, dezelve meer Hitte en opzetting naar ’c Hoofd, dan een Scrupel Kamfer, veroorzaake. Het is ook bekend, dat Rainnerus zig van de Kamfer in de Dolheid en andere geweldige be- _dwelmingen des Verftands bedient: ook hebben de Ganeestieeren in Îralie reeds een begin ge- maakt met deeze Methode na te volgen. Daar- om hebben ook de genen , die aan de Kamfer dergelyke Pynftillende en Verkoelende kragt toe- VIIL Deer, A 2 fchry- 4 PROEFNEEMINGEN MET DE Kamfer fchryven, geen de minfte fchroom daar voor ; ir het voorfchryven van hunne Geneesmiddelen 4 laatende ?er wel vier-en-twintig, agt-en-veertig, ja twee-en-zeventig Greinen te gelyk van innee- mens door hunne Patienten. Aangezien derhalve de grootfte Mannen , in hun Gevoelen omtrent de Kamter , elkander zeer tegenfpreeken (*) ; zo wiftik niet, hoe my in der- (*) [De beroemde Heer Profeflor CARTRAUSER vere klaart de oorzaak, waarom de Kamfer, als dezelve in fub- ftantie wordt ingenomen , doorgaans geene merkelyke vermeerdering van de“Warmte noch verfnelling van de Pols, maar veeleer eene kennelyke Verkoeling, zo wel in gezonde als zieke Lighaamen, verooizaakt, (in het Íl. Deer van zyne Fundamenta Materie Medice. Francofe Ánno 1750, p. 207,) op de volgende wyze. „ De zui. „ vere, en in de gcftalte van een droog Poeijer ingeno- »s mene Kamfer, wordt wel in de Maag van derzelver ei- „gen Vogt (Liquor Gaftricus \ niet ontbonden, alzo het- zelve al te Waterig is; doch niettemin wordt de Kam- ‚, fer, wegens den zwakken Samenhang en buitengewoo: ‚sne fyn- en vlugheid haarer deelen, door de zagte ‚„ Warmte in Dampen verfpreid. Deeze Dampen trek- ‚> ken langzaamerhand in de Melkvaatjes, doch. ten dee- len, en wel in de grootfte veelheid, worden zy door »s ontelbaare, die uit de terugvoerende Bloedvaten ont- ‚s fpringen, opflurpende Vaatjes in het Bloed, en in de ‚… overige in den Omloop begreepene Sappen gebragt; », Alwaar zy zig met dezelven, dewyl die grootendeels „‚ van eene Warerige gefteldheid zyn, niet naauwkeurig ‚s vermengen kunnende, doordringen zy dezelven met eer » ongemeene fnelheid, in de gedaante van een zeer droo- „ gen Damp, en op eene wyze, die naar de werking der „ Blikfem-Stoffe gelykt : ‘alsdan prikkelen zy de Veer- »s kragtige, Zenuwagtige , Spier-Huidfe vafte deeler:, door mr OP VEELERLEY DIEREN. 5 derzelver Voorfchryving tot een Geneesmiddel te gedraagen. Eindelyk viel my in, dat, hoe meer. Waarneemingen ik, zo wel omtrent de nut- tigheid die zy aan levendige Lighaamen toebren- gen als omtrent de nadeelen, welken zy ver- oorzaaken mogt, in werk kwam te ftellen , ‘en die men ‚na ’ overlyden, in de Lyken mogt ont- dekken; ik zo veel te zekerder zou zyn; aan- Saan ‚„ door een aangebragte zagte branding als van Vuur, tot levendige Samentrekkingen : brengende tevens de Bloed: bolletjes en de deeltjes der overige Sappen, in een veel feller beweeging ; ontbinden het gene dik en taay is „in dezelven , en ftellen, doordien zy, op zulk eene wyze, de verftopping Her Haarbuisjes en der Huidgaat- „jes hebben weggenomen, de S Sappen in een volkómene Vryheid, om zig, onverhinderd „ her en derwaards te beweegen, bevorderende tevens ook eene fterkere „ Uitwaafeming van alle Lighaamsdeelen , waar door zy » Ínsgelyks wederom geloosd worden”. Van de nuttig- heid der Kamfer in de Dolheid en verfcheiderley ande- re Ziekten of Kwaalen, inzonderheid in heete Koortfen, vindt men onder anderen een Differtatie van Heuc u r- Rus, de igne per ignem extinguendo; die te Wittenberg, in den jaare 1712, is verdedigd, Eenigen hebbenze, met Kwik gemengd, tegen de Lues Venerea gebruikt. In ze- ere befmettelyke Ziekte te Upfal , in-den jaare 1743 heeifchende, werdt zy door den Hof- Arts Rosen dien- fig bevonden. Eenigen pryzen ze tegen de Wormen in't Gedarmte der Kinderen: anderen, wederom, vergelyken haar werking by die van de Vlugge Zouten uit Dieren en den Geeft van Hertshoorn. Zo dat het gezegde van den ltaliaanfchen Schryver, dat de ervarenfte Geneesheeren, ten dien opzigte , gant{ch verfchillende van Gevoeleà zyn, ten vollen doorgaat. VUL Deer. A2 ó PROEFNEEMINGEN ‘MET DE KaAMmrrr gaande de waare Eigenfchappen en Uitwerkingen van deeze Drogery; Alzo ik, nu , dergelyke nafpooringen op geene gemakkelyke noch zekere wyze in Menfchen kon werkftellig maaken , zo moeft ik Becften daar toe neemen. En, dewyl dezelven , op vernda, niet van eene zelfde Ge- fteldheid en Levenswyze zyn , zo was het nood- zaaklyk, dat ik niet flegts ééne Klaffe derzelven, maar verfcheidene „tot vergelyking myner Waar- neemingen gebruikte. Ik nam, dan, zo veele Proeven, als ’t my doenlyk was, op Honden, Katten, Schaapen , en andere Dieren , zo wel die op het Aardryk, als in de Lugt en ’t Water , leeven ; welken ik maar magtig worden kon. Ik ftelde, daar in , my voornaamelyk ten doelwit voor, dat ik niet alleen het getal, de order en_ hevigheid , der werkingen , die op het gebruik van de Kamfer volgden, naauwkeurig in agt nee- men , maar bovendien ook in de nog leevende, of aanftonds na de dood ge-opende Beeften , derzel- ver Ingewanden en groote Bloedvaten met de naauwfte zorgvuldigheid onderzoeken wilde. Hier in ftelde ik my volkomen den vermaarden W er- FER ten vootbeelde, die in het onderzoek der Eigenfchappen van de Water dolle Kervel deeze zelfde Manier gevolgd heeft. Na dat ik, dan, dergelyke Waarneemingen , omtrent de werkingen van de Kamfer op veeler- ‚ley Beeften, had in ’* werk gefteld , koos ik die uit tot het Onderwerp van myne tegenwoordige Ver- OP VEELERLEY Dieren, 7 Verhandeling. Ik vleide my, niet te weinig, noch: iets onnuts verzameld te hebben en hield het waardig, om by gelegenheid aan de geleerde Wereld te worden meegedeeld. Wanneer ik my ten platte Lande ophield, en by toeval een brokje Kamfer in de Hand had, welk ik zeker Beeft in den Smoel wilde fteeken; zo viel my een groote hoop Mieren in ’t 008 , die uit een verborgene opening van zeker Hol al- lerigs gekroopen zynde, over eenige daar leggen- de Steenen weg liepen „onr hun Voedzel té zoe- ken. - Ik leid daar op aanftonds het ftukje Kamfer neveris-de opening, en % is onbefchryflyk , in welk eene verwarring en {helle beweeging deeze Diertjes daardoor gebragt werden. Ik geloove, indien ik een flukje Gloeijende Kole daar ge- legd had ; dat zulks geen grooter ontroering zou- de vera vr hebben. Veelen, die reeds aan den rand van het Gat gekomen waren, en?er uit kruipen wilden, keerden ylings te rugge in hun- ne fchuilplaats; anderen fcheenen vol fchrik te zyn, als werden zy gejaagd , en wiften niet , werwaards zig te begeeven. Eenigen die, met {pyze beladen , voor hunne Woonplaats kwamen, lieten dezelve plotfling vallen , liepen heen’ en weder, en poogden zig met den grootften yver te bevryden van de onaangenaame reuk. Deeze ongefchiktheid hunner beweegingen hieldt-aan- ftonds op, wanneer ik, na eenig tydsverloop , de Kamfer van die zelfde plaats weder wegnam. „Als VOL Dee. A 4 nu , 8 PROEFNEEMINGEN MET DE KAMrEr nu, daarop, de Mieren teruggekomen , en voor- neemens waren om zig Levensmiddelen te haalen; leid ik de Kamfer wederom voor de opening ; waarop andermaal een dergelyke verwarring on- der de geheele hoop ontftondt. Ik herhaalde dic Spel nog ettelyke reizen; en het hadt telkens de zelfde uitwerking. Deeze toevallige Waarnee= ming gaf my aanleiding , em op flaande Voeteen befluit te neemen, van te onderzoeken ‚welk een kragt de Kamfer hebben mogt; om verfcheider- ley Ongedierte „ ’t welk de Menfchelyke Samen- leeving nadeel toebrengt, en onze Goederen zo dikwils bederft , af te weeren en te verdry ven GD). Dit Voorneemen maakte ik aanftonds, en wel op de volgende wyze, werkftellig. Ik bezorgde my eenige gladde zuivere Flefch- jes, in ieder van welken ik een byzondere foort van Infekten , om die met Kamfer ter toets te ftellen, kon befluiten, en even zo veel dergely- ke Flefchjes „om daar in dergelyke Infekten, doch zonder Kamfer , te doen De opening van ieder Glaasje dekte ik met een Papiertje, waarin ik overal gaatjes had gemaakt, zo dat de Lugt’er onverhinderd in kon komen. ‚leder Glas was ongevaar zo groot, dat het agt Oncen Waters En | hieldt. (*) [De nuttigheid van de Kamfer tot bet verdryven van Mollen en Aard- Rotten, is federt eenigen tyd door verfcheide Ondervindingen in Duitfchland geftaafd, Zie de Seipg. anale van ’t jaar 1756. p.-669, ] _ » VOP VEELERLEY Dieren. ar) pielde. Van de Infekten , “die: ik gebruiken wil- de; Koos ikde vlugften en fterkften uit, en de veelheid van Kamfer, welke inieder Glas ane werdt , was zes Greinen. AFoeh ik; nus inzoverre gerded was, fe hieer ikalle Vertooningen, die zig by ieder foort van Infekten openbaarden ; zorgvuldig op: dochaan- gezien deeze Aantekeningen veel te ‘wydloopig waren,om diein ééne Verhandeling voor te draas gen,” zo was ik: kortheidshalve verpligt „ een ùït- trekgel daar van té maaken; > gene men hier kan vinden. 4 „Onder alle In fekten, die ik op dilte’à een eije ze met de Kamfer ter toets gefteld heb „ zyur-de Wespen het allerfchielykfte geftorven; älzo'-dië naauwlyks een half Uur in % Lieven bleeven, en, na hunne dood, bevondt men, dat hunne Andel zeer ver buiten’ Lyf gekomen was. Naauwlyks hadden twintig Vliegen de Kamfer gerooken ‚vof zy, wierden aanftonds ten fterkfte verontruften in eene ongefchikte beweeging gebragt: zy wloo- gen, zes of zeven Minuuten lang, in het Glas om ; vervolgens wierden zy fulen bleeven by el- kander in'de- Hals, zonder eenigebeweeging, zit= ten „ vallende kort daarna ,als-dood, ruggelings op den bodem neer, Men zouze ook weezentlyk _woor dood gehouden hebben , indien tiet hier en daar eene zig weder begonnen had ‘op te regten; doch zy waren zo kragteloos geworden ; dat zy, ter paauwer nood hunne Vleugelen uitgeftreke VIJL Der L, À 5 heb= * zo PROEFNEEMINGEN MET DE KAMrER hebbende, weder neervielen. Dit beproefden zy wel nog eenige reizen , dochftierven eindelyk, na een half Uur verloops , met beeving en trek- kingen. Even ’% zelfde wedervoer een gelyk getal Vlooijen in een ander Flefchje. Zy werden door de walgelyke reuk als opgejaagd, en fprongen met geweld naar alle kanten: dan fcheenen zy , gelyk de Vliegen , Slaapdronken te zyn; dan wilden zy zich weder opregten , doch vielen plotfling neer, en ftorven eindelyk allen te ge- lyk, even als de Vliegen, na dat een half Uur was verftreeken. Toen ikde doode Vliegen met een Vergrootglas befchouwde, vond ik derzelver Buik niet gezwollen , noch iets ongewoons aan dezelven , dan dat zy haaren Angel ver hadden uitgeftoken. De Vlooijen waren , na haar dood, een weinig uitgezet. De Muggen waren twee= maal zo lang, naamelyk een Uur, in % leven ge- bleeven , en in allen vondt men den Angel, of, gelyk Reaumur denzelven noemt, het Zuigbuisje, zeer lang uitgeftrekt. Drie Scorpioenen bleeven naauwlyks drie Uuren levendig, en waren, na haar dood, wat gezwollen. In de eene was de Staart, benevens de Angel, langer uitgekomen; in de anderen waren de-Staarten boogswyze omgekromd ; doch de Schaaren van hun allen ftonden wyd vaneen en ftyf. Onder de Roozen - Rupfen , die ik in een Glas gedaan had, waren-eenigen oud, anderen jong. , OP VEELERLEY Dieren. tt jong; eemìgen grooter , anderen kleiner , en daar- om ftierven zy ook niet allen op den zetrach tyd. De jongtten bleeven twee, de oudften drie Uu- ren in leven. De eerfigemelden moeften trek- kingen ondergaan hebben „ alzo zy zeer in één gekrompen waren. Weegluizen had ik agt inhet Glas gedaan, en, daar dezelven natuurlyk zeer traag zyn ‚werden Zy door de Kamfer, als * wa- fe, vlug gemaakt: doch, na verloop van zeven tien Uuren fcheenen zy als in Slaap te zyn ge= vallen , en$ wanrteer ikze, na haar dood, met een Vergrootglas befehouwde, vond ik nicts te. gennatuurlyks aan haar Lighbaam, behalve eenige foode Vlakken-op de Rug. Een niet minder haatelyk foort van Infekten, de Luizen naame- lyk „ hadden byna het zelfde noodlot, uitgeno- mem, dat zy wat vroeger het Leven verlooren, En dat, voor hunnédood, zig eenige roodeftree- pen op haar Rug openbaarden , en haar Lig- haam vertoonde na de dood zig als verdord. Omtrent de Mieren nam ik ook het befluit , om dezelven op nieuws ter toets te ftellen, door haar, op gelyke wyze als de andere Infekten, by de Kamfer im een Flefchje te doen. Naauwlyks hadden dertig derzelven de reuk van dit Gift be- gonnen in te zuigen, of zy moeften heen en we- der loopen: eenigen hielden haare Nypers van el- kander, en vielen de andere Mieren aan , moe- tende, na een ongeregeld Gevegt van twee Uu- ren, eindelyk fterven. Na haar dood vondt men VIJL Deer. dat 1 12 _ ProEFNEEMINGEN MET DE KAMFER dat haare Nypers open en‚van- elkander gefpreid waren „ doch voor % overige zagen zy ’er vol- komen gezond uit. Van het Spinnen - Geflagt heb ik twee foorten beproefd. _ De eerfte was die gene, welke by Arprovanpus voorkomt onder den naam van Lants: deeze werdt door de Kam- fer, in vier Uuren tyds, om ’ leven gebragt. De andere foort , die een wit-geelagtigen Buik met zwarte Vlakken heeft, weerftond de Kam- fer-reuk drie dagen lang. In beiden ontdekte ik, door het Vergrootglas , dat het doede Lighaam gezwollen ware en de Pooten naar ’* zelve toc getrokken. Daar is een foort van Torretje, ’ welk op de Koornzolders de Graanen dikwils zeer befchadigt. Dit wederftaat het gift van de Kamfer met gely- ke taayheid als de Spinnen. De Koornworm, of de Worm die de Tarw, Erwten en Boonen uits vreet ,blyft nog langer als de Kever in * Leven; doch die foort van Motten, door welken de Wollen Stoffen zo zeer befchadigd worden, zyn in dit opzigt het allerfterkfte. Belangende, nu, die Infekten, welken ik „ van ieder tot nog toe genoemde Soort, in byzon- dere Flefchjes of Glazen , zonder Kamfer „ be- waard had; dient tot narigt, dar ik eenigen der- zelven, na dat zy nog ettelyke Dagen in ’% le- ven gebleeven waren, de vryheid weder heb ge- geven; anderen, die door de langheid van tyd my. uit de gedagten gegaan waren, zyn in de Glazen van OP VEELERLEY DIEREN. « 23 van Honger geftorven. Geen een derzelven heeft die Toevallen gehad, welken de anderen , als gemeld is, van de Kamfer overgekomen wa- ren. By deeze gelegenheid kan ik niet onaange- roerd laaten „ dat de beide foorten van Spinnen, waarmede ik de Proeven genomen heb, onge- meen lang zonder Voedzel kunnen leeven; doch inzonderheid die met den wit-geelen en zwart- gevlakten Buik , als welke zelfs een geheele Maand lang , op een beflootene plaats, in * Lc- ven gebleeven zyn. Terwyl ik, nu, op zodanig een wyze, my met Proefneemingen omtrent de werking , welke de Kamfer in de meefte Infekten door de daar uit van zelf opftygende Dampen voortbrengt, be- zig hield; wierd ik tevens gewaar , dat de ge- dagte Dampen, inalle tyden des Jaars, op de In- fekten niet van eenerley uitwerking zyn. Want, als ik die zelfae Proeven, welken door my des Zomers waren in ’ werk gefteld , met alle de zelfde Omftandigheden in de Herflt herhaalde , nam ik, tegen verwagüng, een ‘geheel verfchillenden uitflag waar. De Infekten ,naamelyk, die, in de Glazen met Kamfer, by Zomer zeer fchiely k waren geftorven, bleeven in de Herfftlanger in ’t leven, en, die met een Zuide Wind de Kamfer- reuk zeer lang uitftonden , booden die nog langer tegen- ftand met een onftuimigen Noorde Wind. Wan- neer ik by-my zelf bedagt, wat wel de oorzaak hae van mogt zyn, vermoedde ik, dat zulks ge- … VII Er le- 14 PROEENEEMINGEN MET DE Kamrrr legen‘ ware in de Uitdamping van de Kamfer ; als welke fierker is of zwakker , naarde meer of minder Warmte van de Lugt. Dic isook wee- zentlyk de reden geweeft: want, zo dra ik de Glazen of Flefchies met Kamfer in eene Lugt bragte ‚ waar aan ik, op eene Konftige wyzes eenigermaate den trap van Zomer-Hitte had ge- geven , openbaarden zig aan.mys wederom, de voorgaande Verfchynzelen. Op de overweeging van den ‘Uitflag deezer kortelyk bygebragte Proefneemingen „ben ik ge- reedelyk tot de gedagten gekomen, dat deeze Harft, die anders in de Menfchen tot eenuitmun- tend Geneesmiddel dient, voor zeer veele foors ten van Infekten het fterkfte Vergift zy : aange- zien onder zo veele en zo zeer van elkander ver- fchillende Infekten, tot welker benadeeling ik van de reuk der Kamfer gebruik had gemaakt; geen een in deeze zofterke en fchadelyke Damp in ’ leven gebleeven is. Doch , dewyl , als gezegd is, de uitwendige warmte van de open Lugt en andere rondom ftaande Lighaamen , de Vergiftige Eigenfchap van de Kamfer dermaate aanzet, dat die zelfde Infekten , welken van de bloote Reuk langzaam fterven, veel raffer daar door om ’t leven raaken, zo heb ik my , boven- dien , nog voorgefteld te onderzoeken, of de Rook van brandende Kamfer voor die Infekten een nog fterker Vergift zyn zoude: te meer om dat eenige toevallige Waarneemingen deeze ver= moe. OP VEELERLEY DIEREN. is inoede kragten van de Kamfer- Rook daadelyk fcheenen te beveftigen. Men zal, uit het gene ik daar omtrent by zal brengen, kunnen oordee- len , of deeze andere manier, om zig van de Kamfer te bedienen, ons behulpzaam zy tot be= reiking van een ander nuttig Oogmerk, naame- lyk , zo wel onze Graanen als onze Kleederen woor de befchadiging van ’t Ongedierte te behoe= den. De Ouden hebben, daar omtrent, reeds ver= fcheiderley Middelen, naar de verfchillende ge- aartheid der Infekten, in trein gebragt. Want, betreffende dat Ongedierte, ’ welk ons Lighaam de meefte Ongemakken veroorzaakt, hebben Dr- OsCORIDES, Prinrus en Garenus tegen de Muggen; CARDANUS tegen de Vliegen, Spinnen en Scor- pioenen ; als ook Arprovanpus tegen de Vlooi- jen en Weegluizen , weelerley Rookwerk en foorten van Zalven bekend gemaakt. Die zelfde Garrnus , benevens AvicENNA en Farrorius , pryzen de Sraphyfagria, de Knoflook en eene Looge van Stechas-Kruid, in de Luis-Ziekte. Ik heb, tot verdry ving der Muggen uit zekere Land- wooning , het gebruik van de Kamfer-Rook aan geraden. Want, alzo in een Vertrek, ’t welk zeven Bononifche Voeten hoog en dertien Voe- ten breed was, de Muggen alle nagten zeer veel fpels maakten, moeften ‚op myn Raad, ’s a- vonds twee Scrupel Kamfer in brand geftoken en de Venfters digt toegemaakt worden; * welk VIIL Dezer, van had 1á PROFENEEMINGEN MEP DE KaMmrer van dat gevolg was, dat men, ?s anderen daags 4 een menigte van Muggen dood wondt leggen id den Vloer. Eenigen der Ouden poogden , door verfchei- de Middelen, de Graanen en Tuingewaflen voor de aantafting van Infekten te befehutten,. Caro en CouumerLvA hebben, ten dien einde „ deù droeffem van- Olie ( ZAmurca ) voorgeflagen : À- RISTOTELES en Puinius de reuk van Roozens anderen , wederom, de Bevergeil , Zevenboom en Zwavel , als ‘welker Reuk noch de Kevers of Klanders, noch n-de Koornwormen, noch de Tuine rupfen verdraagen, konden. Ik heb te vooren reeds aangetoond, dat tot dooding van alle dee- ze Diertjes de bloote Kamfer-reuk , zonder in brand fteeking „ voldoende zy. Buitendien heb ik ook meer dan eenmaal geziën, dat de Rupfen, die de Roozenbladen gewoon zyn te. vreeten, door de reuk van aangeftoken Kamfer, zelfs in de open Lugt, aanftonds worden verdreeven. Derhalve houd ik het voor mooglyk, wanneer men Kamfer in Groeven of op Koornzolders in brand fteekt , dat daar door gedagte Ongediert verdreeven „ en de fchade, door hetzelve ver- oorzaakt, afgewend kan worden. En terwyl, gelyk gemeld is, tegen die foort van Motten, welke gewoon is in Wollen Kleederen te neftelen en dezelven op te vreeten, wanneer men die by de Kamfer in een Glas werpt, derzelver werking te zwak fchynt te zyn; alzo zy langer in ’% lé- ven OP VEELERLEY DiEREN. 17 ven blyven dan andere Infekten : zo heb ik ont- dekt , dat men tegen deze fchadelyke Diertjes die andere fterkere manier, den Rook naamelyk van brandende Kamfer, met vrugt gebruiken konde. Om zulks te onderzoeken , leid’ ik twaalf groote en vlugge Motten op een Marmeren Plaat, en nevens dezelven een brokje gloeijende Kole, waar op ik een Greintje Kamfer geworpen had. Ik overdekte alles met een Glazen Stolp, van een Parysfchen Voet en vier Duimen in de Middellyn wyd; zynde de Mond van genoegzaame breed. te, dat ik ’er de plaats, alwaar het Kooltje en ‚de Motten lagen , volkomen mede bcflaan kon. Egter floot de Rand niet zo digt op den Marmer- fteen , of een weinig Rook van de aangeftoken Kamfer kwam ’er onderdoor, en eenige verfche Lugt in het Glas. % Is bekend, dat het de aart der Motten zy, op de Wollen Stoffen; daar zy hun Voedzel zoeken, zig, op eene wonder kon- ftige wyze, als een Wollen huisje te vervaardi- gen; ja, wanneer de Motten in een Stof, die _ van verfcheide kleuren is, zitten, zo Men Zy zig ook Huisjes of Scheedjes die bont zyn, en fomtyds zeer fchoon gekleurd. Alzo nu van de twaalf, die ik onder het Glas , ìn de damp der brandende Kamfer, gezet had, een ieder haaren Kop uit het gedagte Wollen Huisje , als uit een Scheedje had uitfteeken ; zo haalden zy den Kop, oogenblikkelyk, by het gewaar worden van den VIII Deen. B Rook, 18 _ PROEFNEEMINGEN MET DE KAMrER Rook, in de Scheede. Na verloop van ongevaar vyftien Minuuten fcheenen zy geheel zonder be- weeging te Zyn, Zo dat ik ze voor dood hield: maar, wanneer ik het Glas opligete, en weder- om verfche zuivere Lugt daar in liet komen, zo kroopen zy kort daarna weder op de Plaat voort. Ik befloot uit deze Proefneeming, dat de Rook, die van één Grein Kamfer voortkwam , al te zwak maeft zyn, om deeze Diertjes fpoedig om % leven te brengen; derhalve nam ik twaalf an- dere Motten, zettende die onder een dergelyk Glas, en herhaalde de Proef op de zelfde wyze met twee Greinen Kamfer. . Hier mede flaagde het ook niet, doch ik bevond dat de Motten, wanneer ik er verfche Lugt inliet, veel zwakker dan na de eerfte Proefneeming waren. Ik voeg- de ’er toen nog een derde Grein Kamfer by, en nam de Proef wederom met twaalf andere Mot- ten, en deeze waren, altemaal, binnen de vyf- tien Minuuten dood. Eenigen hadden haar Huis- je volkomen verlaten, en ik kon dus haar naakte Lighaam befchouwen, waar op ik door een Ver- grootglas verfcheide roode Streepjes ontdekte. An- deren waren teenemaal in haare fcheedjes gekroo- pen, en konden derhalve niet met het Mikros- koop worden ter toets gebragt: egter twyfel ik niet, of zy zyn dood geweeft, dewyl zy, als ik een gloeijend Yzertje ’er digt by hield, geenhet minfte teken van beweeging gaven. Hier uit blykt dan, dat deeze Infekten door drie Greinen in OP VEELERLEX Dieren. ag in brand geftoken Kamfer binnen een Kwartier Uurs fterven. Vervolgens heb ik de Proef op die zelfde manier meer dan eens herhaald, en al- tyd de zelfde uitwerking, van het Vergift waarge- nomen : want ik oordeel het naauwlyks de moei- te waardig , te verhaalen „dat ’er eens een Geval geweelt zy ‚ dat drie of vier Motten de kragt hadden , om langer dan een half Uur het Ver- ‘gift te wederftaan : doch zy lagen nicttemin als dood. alsdan (atten: … Ik moeft hier niet vergeeten aan te haalen , dat ik ook, terwyl ikk my bezig hield met dit On- derzoek „fomtyds in de Manier zelve eenige ver- andering heb gemaakt ;. dewyl my aan de grondi= ge' kennis van de kragt en werkinge van het Gift zeer veel gelegen ware. Alzo het, naamelyk, bekend is, dat de Gloeijende Kolen uit zig zel. ve reeds eenige fchadelyke werking aan de meefte Dieren toebrengen, zo bediende ik my, ín der- zelver plaats, vaneen gloeijend gemaakten Steen, ftak de Kamfer daar op aan, en zette ‘er het Glas overheen. Ik kan verzekeren, dat de Mot- ten ook’ op deeze manier, na dat insgelyks niet meer dan vyftien Minuuten verloopen waren ; ge- ftorven zyn. Doch, dewylik de Proeven, van my zelf genomen, niet veel gewoon ben te ver- trouwen ; zo agtte ik het raadzaam, by alle mooglyke oe welke van my was aan- gewend „ook de naauw keurige toezigt van andere Mannen ; die tot Getuigen konden ftrekken van VIII Deer B 2 de 50 _ PROEFNEEMINGEN MET DE KAMFER de Zaak, te hulp te neemen. Terwyl ik, dan; in de Maanden July en Auguftus van het naaft voorleeden Jaar , de bovengemelde herhaalingen der Proeven te Bononie op ’t oog had , ftelde ter zelfder tyd de Graaf BiANcHerTi GAMBALUNGA, welke zig, in dat Saizoen, tot verfriffching van zyn Geeft ten platten Lande ophieldt, die Proe- ven ook in ’ werk. Bovendien ben ik ook aan ‘Hercures Lergrus en Jonannes MaANzoLINI zeer verpligt;alzo die beiden „doch elk in ’ byzonder, zig met dit onderzoek hebben gelieven te bemoei- jen. Door vergelyking, nu „ der Waarneemin- gen ‚ die door alle deeze Heeren zyn gedaan , „heb ik zo wel dat gene ’ welk ik ten opzigt van de doodlykheid den Kamfer - Reuk voor me- „nigerley Infekten; als van het fterven der Mot- ten door den Rook of Damp van onder een Glas aangeftoken Kamfer, binnen een half Uur tyds; had bygebragt , volkomelyk beveftigd gevon- den. ' Het is Wereldkundig „ dat men, federt ee- nigen tyd, op verfeheide Middelen, om de Klee- “deren voor de Motten te bewaaren, gevallen zy. Marcus Caro hadt den Olie- Droeflem voorge- fteld; Prins’ Anys- Zaad , anderen hadden fterkruikende Gewaffen; gelyk den Zevenboom, Myr- (*) [Hift. €} Mem. de ’.Acad. Royale des Sciences. de 1728. als ook Mem. fur les Infeêtes, Tom, III. Dit ís in ver- fcheide Periodique werken in Duit{chland uitgetrokken, en inzonderheid blykt de {chadelyke kragt der Terbenthyn-O- lie Ce LOP VEELERLEY DIEREN. ar Myrtheboom, Alfemkruid, Irias-Wortel en Ci- troenfchillen „ aangeraden. De beroemde Rrau- MUR’, egter, hieldt , wanneer hy dat alles zon- der vrugt onderzogt hadt, na een langen reeks van’ Proefneemingen, door hem met groote zorg=" vuldigheid in * werk gefteld , den Brandewynen den Rook van Tabak voor werkzaamer dan de voo- rige Middelen; doch voor % allerkragtigtte de Terbenthyn-Olie : waar omtrent een zeer uit- gewerkte , en zulk een grooten Natuurkenner waardige Verhandeling , in de Stukken der Koninglyke Akademie van Parys te vinden BD. Dewyl ’er, nu, den Geneeskundigen onge- meen veel aan gelegen moet zyn , meer dan één Middel te kennen, waar van zy zig in Zwaare en hardnekkige Kwaalen met vrugt kunnen be- dienen; zo hope ik dat deeze myne genomene moeite , in het Onderzoek van een ander doch “piet minder kragtig , en bovendien overal te be- komen zynde Middel, om een zo laftig en fcha- delyk Ongedierte te vernielen, den Leezer niet verveelen zal. Het fchynt , dan, wanneer men de Kamfer / _ tot lie voor het Gedierte daar uit, dat men de Tuinfpinnen met fterk Water, Olie van Vitriool en Alcohol kan be- gieten, zonder dat zy ‘er veel aandoening van hebben, doch de Terbenthyn-Olie doetze op ’t. oogenblik; fterven.] VII Deer. B en aa. PROEFNEEMINGEN MET DE KAMrER tot het gedagte Oogmerk wil gebruiken, de ge- makkelykfte Manier te zyn; kleine ftukjes van deeze Harft in brand te fteeken, om daar mede. de Kabinetten en Kleederkaffen van binnen te be- rooken. Want, hoewel uit de voorheen van my aangehaalde Proefneemingen blykbaar is , dat de bloote Kamfer reeds, zonder die in brand te, fteeken, in ftaat is om de Motten, zo niet op flaande voet te dooden , ten minfte zekerlyk van de Kleederen af te houden en te verdryven; zo. agt ik doch, dewyl de Rook van deeze Droge- ry die werking veel vlugger en onfeilbaarder voortbrengt dat deeze Manier daar toe de befte. zy. Men behoeft in geenen deele zig te bekom- meren „dat de geverfde Stoffen zwart zullen wor- den door den Rook, of dat het Goud of Zilver, % gene daar in gewerkt is, zal beflaan. Want inde laatftgemelde Proeven, die verfcheide maas len, zo van my als anderen „ herhaald zyn; in welken wy de Rook van brandende Kamfer ges bruikten , heb ik meer dan eens, met veel zorg= vuldigheid , daar op agt gegeven. Onder het Glas, naamelyk , lagen allerley verfcheidelyk ge= kleurde flukjes van Stoffen, onder eenigen van welken Goud en Zilver was geweven; diefchoon, Zy; door de neerflaande Kamferdamp, met een fyn en witagtig Poeijer dermaate bedekt waren, dat men niets het minfte onderfcheiden kon vande Kleuren ; kreegen doch, na dat dit Poeijer allengs _ vervlogen ware in de vrye Lugt, zo wel de Kleu- OP VEELERLEY Dieren. 23 Kleuren, als het daar onder gewerkte Goud en Zilver , hunne glans en fchoonheid wederom. „De beroemde Rraumur maakt , omtrent het gebruik van de Terpenthyn-Olie tot Kabinetten Kiften en Kleederkaflen, gewag van een byzon- dere Omftandigheid , welke ik , insgelyks, by. de doorrooking van dezelven met den Damp van Kamfer voor zeer gewigtig houde. ‘Men moet, naamelyk, zulks doen tegen’ end van Auguftus of in ’ begin van September; alzo diestyds reeds alle Motten, diein % volgende Jaar te voorfchyn komen zullen, geboren zyn. ‚Uit het gene door my tot dus verre bygebragt is, fchynt, myns oordeels, zonder tegenfpraak te volgen, dat de Kamfer zekere, wel niet voor allen, doch zekerlyk voor de meefte Infekten , doodlyke Eigenfchap bezitte;, van welke Eigen- fchap ik de nuttigheid voor den Menfch , in vere fcheide opzigten, heb aangetoond. Welke Ele- menten, nu, het zyn , waar uit het Gift beftaar, of, ep welk een wyze hetzelve op het Bloed „de Zenuwen of de Werktuigen der Ademhaaling in de gedagte Diertjes werkzaam zy: dit beken ik uit alle myne Waarneemingen; tot nog toe, met zekerheid niet te kunnen bepaalen. ‘Zulks, der- halve „ blyft nog voor de Geleerden overig tot een Onderwerp van navorfching. ‚Na dat ik den hoofdzaakelyken Inhoud van deeze Verhandeling aan den vermaarden Heer. Careranus Monti had toegezonden, deelde hy VII Deer, B 4 My 3 + 24 _ PROEFNEEMINGEN MET De KAMrER my zelf een Berigt mede, dat my, tot dien tyd toe, geheel onbekend wasgeweeft. Dat naame- lyk, zyn Vader zig federt veele Jaaren reeds van de Kamfer bediende, inzonderheid om de Vede- ren der opgezette Vogelen en andere Zaaken, voor de Motten te bewaaren; zynde hy op het gebruik van dat Middel gevallen, door waar te neemen, dat de meefte Dieren , welken de Stig- ter van onze Akademie en bevorderaar der Geleerd= heid en Weetenfchappen, de Heer Graaf M ar- sIGLI, uit Holland herwaards zondt, beflooten waren in Kiften, die men met Specery-Oliën een weinig beftreeken hadt, en op die wyze keurlyk bewaard gebleeven zyn. Vervolgens nam ik het befluit , om te onder- zoeken , welke de Uitwerking zyn zou van deeze Drogery, wanneer men die ingaf aan ver- fcheide Dieren : want dus meende ik nader te zullen komen aan de kennis der kragten van de Kamfer, wanneer zy als een Geneesmiddel voor- gefchreeven en van de Menfchen ingenomen wordt. Ik nam ?er Dieren toe, zo weldie vlie- gen , als die op de Aarde en in *t Water zig ont- houden, groot en klein. Van het Gevogelte nam ik Muflchen, Duiven, Kwartels, Haanen , jon- ge Hoenders en Hennen : van de Viervoetige Dieren, Honden, Katten en Schaapen: van de kruipende en Waterdieren inzonderheid de Kik- vorfchen. Deeze Dieren , nu, ftak ik de Kam- fer , zo wel met eene ledige als met cen volle Ka Maag PE OP VEELERLEY Dieren. 25 Maag in den Bek. Ik Tietze hun allen ook niet op eenerley wyze en în een zelfde hoeveelheid gebruiken „ maar fommigen gaf ik die in de ge- daante van een Poeijer , anderen by geheele brokken, in. De veelheid belangende, fchikte ik my naar den verfchillende Ouderdom , de grootte en Levensmanier van het Dier. Na dat deeze Dieren de Kamfer ingegeven was, liet ik ze niet eeten noch drinken, op dat daar door de werking der Kamfer niet verhin- derd of eenigermaate verzwakt mogt worden. Ondertuffchen gaf ik agt op den tyd, welke ?er van % inneemen der Kamfer tot dat zy haar wer- king deedt; verliep, ten einde daar door zo veel te beter te weeten, in welke Dieren zig de fcha= delyke werkingen van deeze Drogery vroeger of laater openbaarden. Ik heb ten naauwkeurig- fte op de Toevallen agt gegeven, en , eindelyk, eenige Dieren nog levende, anderen na dat zy geftorven waren, geopend , en derzelver Inge- _ wanden, Vaten en Vogten, met de grootfte zorgvuldigheid onderzogt. Voorts moet men, in ?% algemeen , opmerken ‚ dat de Toevallen, door welken de Dieren, na het inneemen van. de Kamfer, op eene zeer kennelyke wyze wor- den aangedaan, in allen niet eveneens geweeft zyn. Eenigen werden door een zagte Sluimerings anderen door een diepen Slaap overvallen; eeni- gen wierden raazende, anderen waggelende ; ec- nigen begonnen te draakeel anderen hunne Vui- VIII Dees. B 5 …lig- \ \ aó PROEFNEEMINGEN MET DE KAMrER ligheid te loozen, anderen hunne Pis: daar wae ren ook onder, die naar den Adem {nikten-en an- dere tekenen van benaauwdheid gaven: eenigen werden met zonderlinge trekkingen der Zenu- wen en de Vallende Ziekte bevangen, anderen flierven zeer fchiclyk. | De gedagte Toevallen, nu, hadden zulk een naauwe overeenkomft met elkander , dat een ie- der „ die ’er naauwkeurig agt op gaf ligtelyk- voorzeggen kon, of de Dieren fterven „ dan of zy het Leven daar af brengen zouden. De ge- nen, näamelyk, die enkel met een Sluimering of Duizeligheid bevangen waren, wierden eer; de genen, daarentegen , die in Dolheid of in eenen diepen flaap vervallen waren, werden laater her- fteld. Omtrent-die genen, welke ten deele Braaken, ten deele Afgang gekreegen „of een fterke Pisloozing gehad hadden, was, onaange- zien hunne fierke Zenuwtrekkingen, hopes dat zy in ’ leven blyven zouden, ten minfte hadt men derzelver dood niet zo fchieiyk te ver- wagten. In zodanigen, daarentegen, die de Vallende Ziekte overkwam, kon men ftaat maa- ken op een fpoedige Dood. Ik zal nu van verfcheidene werkingen, wel- ken de Kamfer in de driederley genoemde Die- ren voortgebragt heeft , den Leezer maar weini- ges doch wel de voornaamften , voordraagen : want ik vreeze, dat ik door wydloopigheid ver- veelen zoude, indien ik alle de Waarneemingen, daar- OP VEELERLEY DIEREN. 27 daaromtrent gedaan, in % breede en in alle Om- fiandigheden ging befchryven. ’ „Met de Vogelen zal ik een aanvang maaken. Ik fiak twee Muflchen, die op * beft waren van bun Leven, zynde valbben gezond ; wänneer zy nog niets gegeten hadden , drie Greinen Kam- fer, met geweld, in den Bek. _Naauwlyks wa- ren twee Minuuten verloopen, of zy wierden beiden ftyf: daar op vielen zy; in % eerft, in een Sluimering, en vervolgens begonnen zy , van tyd tot tyd geduurende die Sluimering, te beeven, Dit duurde te famen een half Uur lang. Zy kree- gen beiden ‘Frekkingen, fteenden, lieten Schuim uit den Bek loopen en fnorkten: bgn draai= den zy in een Kring rond, en vielen op de Rug neer; al beevende. De een loosde aanftonds zyn Vuiligheid, de ander niet. De eerfte bekwam wederom een weinig ; doch de ander wierdt met zo veel te heviger trekkingen. bevangen. Zy moeften „niettemin alle beiden fterven; hoewel die geen, welke open Liyf gekreegen hadt, laa- ter, te weeten na verloop van twee Uuren; doch de ander „ die verftopt gebleeven was, eer- der , naamelyk na een Uur verloops, om ’ Le- ven raakte. „De beide Duiven waren van gelyken Ouder- dom en even vlug. De eene had ik nugteren ge- laten , de andere te eeten gegeven: de eerfte moeft tien Greinen fyn gewreeven Kamfer, de andere een, brokje, % welk insgelyks tien Grei- VIIL Dern. nen. 28 PROEFNEEMINGEN MET DE KAMPER nen woog s inflokken: beiden deeden Zy het met geweld en tegenzin. Het Geneesmiddel hade in hun niet eenerley werking. Die nugteren was, viel aanftonds in een {luimering , en begon te beevenz eenigen tyd daar na ook.de andere, welke Voedzel hadt gebruikt. Zy bleeven bei- den in die ftaat van fchynbaare Rufte, een Vie- rendeel Uurs lang; toen ontwaakten zy , geeuw- den verfcheide maalen en lieten Schuim uit den Bek loopen. De gene, die de klein gewreeven Kamfer ingenomen hadt, kreeg dikwils Braak- lut; doch de andere, die de Kamfer by geheele Brokken hadt moeten inneemen , gaf dezelve, met het Voedzel gemengd, weder over. Ik fpoelde de Kamfer, die door ’ Braaken weder uit het Liyf gekomen was, fchoon af, en woog die; waarop ik bevond, dat zy nog van haar Ge- wigt niets verlooren had, dewyl ’er aan de tien Grein naauwlyks een half Grein ontbrak. … Die zelfde brokje Kamfer de Duif wederom in den Bek fteekende , ontftondt daar uit op nieuws een dergelyke Slaap en Beeving als te vooren, ens dewy! het Beeft de Kamfer , dit maal, langer i in de Maag hield, zo was de Beeving ook veel ge= weldiger. Na dat kyna drie ek verloopen waren, gaf bet dat brokje Kamfer , benevens het Voedzel, door Braaken weder over, en zulks gefchiedde met gelyke benaauwdheid als de eerfte maal. Het Beeft wierdt toen geheel frifch, en pikte met den Bek, zeer gretig, naar het Eeten, dat { | OP VEELERLEY DIEREN. 29 dát haar voorgehouden werdt. ‘Geheel anders beftondt het met de nugteren Duif, welke ik de fyn gemaakte Kamfer ingegeven had: want, na dat deeze omtrent agttien Vuren lang, nu eensin een diepe Slaap gelegen , dan wederom Zenuw- trekkingen geleeden hadt, liep haar eindelyk het Schuim uit den Bek en zy ftierf al beevende. . Ik koom nu verder tot de Kwartelen. Deeze Zyn, na ’t gebruik van vier Greinen Kamfer, in weinig Slaapzugt ‚ doch in des te grooter Dolheid vervallen : evenwel; zy. kreegen ; na zes Uuren verloops, een open Lyf, en zyn weder volko- men: herfteld geworden. „Wat de Huisvogelen betreft: de jonge ged hase Hennen en Haanen , hebben „na het innee= men van de Kamfer, auielglan vesfihahe fcha- delyze Toevallen gehad. De Trekkingen waren in dezelven niet zofterk, doch ; daarentegen „ vie- den zy in zo veel te dieper Slaap en fchuddebolden veel langer. Dikwils liep hun, te gelyk, een Alymerige Vogtigheid al ftroomende uit den Bek. Zy ftierven ook in een diepe Slaap , doch niet al- Ten op eem zelfde tyd: het jongfte Gevogelte vroegft „de Hennen laater en de Haanen het laacft van allen. … Eenige Haanen bleeven nog twee ge= heele Dagen in % leven , niettegenftaande zy-meer Kamfer dan de anderen, te weeten, een. half Drachme, in gekreegen hadden. . Ik kan hier „Ook niet onaangeroerd laaten, dat-een vierjaari- __ ge Hen, welke ik dagelyks een Scrupel Kamfer VIIL Deer. in- Jo _ PROEFNEEMINGEN MET DE KAmren ingaf, dit Gift tien Dagen agtereen gebruikt heeft; en niettemin in ’ leven is gebieeven. De res den, nu, dat zy ’er behouden afkwam, was, dat zy alle Dagen, zo dra ik haar de Kamfer inge- geven had, aanftonds open Lyf kreeg. Dien ge= heelen tyd hadt zy geen Spyze gebruikt, maar. zeer gulzig gedronken, en wierdt geheel mager daar zy te vooren zeer vet was ge weeft. Zo veel aangaande het Gevogelte. Ik gaa thans over tot het Verhaal der uiewerkingen van de Kamfer op Viervoetige Dieren. Eenen Kater, die maar weinige Maanden oud en zeer vlug was, werden, nog nugteren zynde; vier- en-twinug Greinen Kamfer ingegeven. Naauw- lyks was ’er een half vierendeel Uurs verloopen; of hy begon zeer dikwils te geeuwen , te ku- chen en te lollen, en het arme Dier kreeg de hee vigfte Trekkingen. Als hy zig, op die manier, bykans een geheel Uur lang gekweld hadt, leid? hy zig eindelyk tot Slaap; of fcheen, ten minftes. met geflootene Oogen te flaapen, Weder wak- ker geworden zynde, ging hy ; een tyd lang; zeer vlug voort; daarna fuizebolde hy, even of hy duizelig ja of hy dronken ware. In deeze toe- ftand van den Kater verliepen bykans zes Uuren agtereen. Vervolgens kreeg hy eene Beeving, en een fterke Worging , zonder dat ’er Braaken op volgde, en liep met van elkander geweeken Schenkelen en naar vvorengeftrekte Pooten voort. Kort daarna werdt hy van een zeer fterke Trek- king af hd Á OP VEELERLET Dienen. 31 King bevangen: nu trilden zyne Pooten, dan beef: de het gantfche Lighaam, zynde tevens de Kop agterwaards getrokken: aan den Smoel hadt by Schuim: de Ademhaaling was ongelyk , met for, ken en lollen. Eindelyk hielden de Trekkingen op, en het Beeft fcheen dood te zyn: maar; naauwlyks waren eenige oogenblikken verloopen « of het kreeg de zelfde Toevallep, op nieuws, veel heviger dan te vooren, die dikwils weder kwa- men , met zeer korte tuflchenpoozingen ; waar door het Beeft zodanig afgemat werdt, dat het eindelyk, na verloop vafì vier-en-twintig Uuren, den Geeft gaf. Deeze Kat, die zo veel hadt moe- ten uitftaan, kreeg‘geen Braaking, noch Afgang; en loosde dte geen Water. In een andere Kart, die nog geen twee Maanden oud was , hebben twintig Grenen de Dood wat fchielyker veroor- zaakt. Een Schaap, dat niet jong was, groot van flatuur , vet en volkomen gezond , hebbende des Nagts te vooren niet gegeten noch gedronken, moeft ’s morgens een half Loot Kamfer inneemen. Naauwlyks was het op de been gekomen, of het viel zo aanftonds op den Grond, beefde, bleef fiyf leggen, en trok de agter-Pooten „ die‘ zeer koud waaren, naar agteren terug. Het kreeg toen een zeer fterke Ontlafting van Pis, ging weder zeer vlug op de Beenen ftaan; begon zig: te beweegen, Zogt naar Eeten en kreeg weder warme Oofen. Na verloop van drie Uuren nam VIII Deez, de 32 PROEFNEEMINGEN MET DE KAMrrr de Verftyving en het Beeven weder aanvang , eni op het Beeven volgde eene Trekking van het _ gantfche Lighaam. Middelerwyl haalde het zeer moeielyk zyn Adem, fchreeuwde jammerlyk en liet veel Speekzel uiet den Bek loopen; Zo dra de Trekkingen voorby waren, wierdt het wat vlugger, en begon daar op een weinig te flaapen; doch in ’ kort fpreng het als in een fchrikkige Droom overend, wierdt eenige maalen hevig ge- fchud en wankelde met de Pooten; dan lag het op den Grond; dan ging het weder opftaan. Dee- ze verwiflelende Toevallen vier Uuren geduurd hebbende, herftelden zig de kragten: het Beeft begon te eeten en te drinken „ en vervolgens had het zulk een houding, dat men geen het minfte blyk van eenige verborgene K waal aan hetzelve kon befpeuren. De tot dus verre befthreevene Beurtwiffelingen hebben zig binnen agt Uuren doen zien. Terwyl ik, nu, in de vafte verbeel- ding was, dat het Schaap geheel onbenadeeld zou blyven, werdt het, geheel onverwagt, van de hevigfte Trekkingen overvallen, die wel niet be- ftendig aanhielden, maar zig van tyd tot tyd, en met dikwils wederkomende Aanvallen , verhie- ven; gaande poogingen om te Braaken, Schuim aan den Bek en ftytheid der Ledemaaten daar me- de gepaard. Daar op ftonden het Schaap de Oo- gen ftyf, zyn Wollige Huid wierdt geheel ruig en zyn Buik gezwollen; ja dit laatfte nam dermaa- te toe, dat het Lyf zodanig uitzette, dat, even als „ “Ór VEELERLEY Dieren. 33 die inde Trommelzugt, de Buik een klank van zig gaf, wanneer men ?er op klopte met den Vinger. « Eindelyk loosde het Beeft ten twee- den maale zyn Water; het kreeg Afgang, en wierde, twaalf Uuren na dat het de Kamfer hadt ingenomen , tegen alle verwagting weder ge- zond, hebbende ook, naar’t gene my deszelfs _@pmerkzaame en zorgvuldige Oppaffers. berigt hebben, federt dien tyd geen het allerminfte Toeval wedergekreegen. „ Eenen Hond van ongevaar zes Jaaren oud, die fterk, vlug en Vleezig was, dwong ik, nog nugteren zynde , anderhalf Drachme van de Kam- fer in ’t Lyf. Hy raakte daar op aanftonds in toorn en woede, begon te blaffen, en liep in groote benaauwdheid heen en weer. In deeze fterke en geweldige beweegingen bleef hy twin- tig Minuuten larg: daar op rutte hy byna een geheel Uur uit, en; die tyd verloopen zynde, kon men geen ander teken van eenige Ongefteld- heid in de Hond befpeuren, dan dat hy zeer dik- «Wils naar den Adem hygde, even of hy zeer ver- moeid was door het loopen. _Uitgeruft zynde, faakte hy, op nieuws, in een veel heviger woe- „de, zodanig dat hy alles; ’t welk hem in den * weg kwam, aanranden en byten wilde: hy zag ‘er fchrikkelyk uit, de Oogen brandden hem in % Hoofd, en hy begon op de yzelykfte wyze te blaffen. Zo dra ik dit vernam, oordeelde ik het ien ani , den Hond te bant dood maaken 4 „VII. Dezer. € _ dar 34 _ PRorrNEEMISGEN MET DE KAMrER dan door eene nog verdere voortzetting van my- ne Waarneemingen omtrent de fchadelyke wer- kingen van de Kamter , my zelf voor gevaar bloot te fteilen van deezen dollen Hond. Ik zal kortelyk berigt doen van myne Proef- neemingen op Waterdieren. Vier Kikvorfchen had ik ieder een Grein Kamfer laaten inncemen. Zy vielen, kort daar na, in flaap, en men kon ze, zelfs door verfcheide maalen fehuddens, niet wakker maaken. Dit hielde beftendig aan , iu- zonderheid in twee, die na verloop van agt Uu- ren geftorven zyn: doch de twee anderen wier- den weder volkomen gezond. Thans blyft nog overig, dat ik verhaale , wat my in het openen , zo van levendige als op deeze manier ter dood gebragte Dieren, merkwaardig voorgekomen zy. In fommigen, welken ik het brokje Kamfer in de Keel geftoken had, heb ik bevonden, dat hetzeive in de Maag ten deele zeer weinig, gelyk in de Muffchen , Kiekens en Haan ; ten deele niet zeer veel, gelyk in de Kart en het Schaap ; van zyn gewigt verlooren had. In zodanige Dieren , van my geopend, welken, % zy nog levendig, ’ zy door de Kamfer reeds gedood waren, hebik een groote veelheid Slym, zo in de Krop; gelykin de Vogelen, als in de Maas, gelyk in de Viervoetige Dieren , aange- troffen. In allen vond ik de Ingewanden met “Ontfteekinge bezet. Het Voedzel ,’ welk de Dieren voor de Kam- fer OP VEELERLEY DIEREN. 35 fer-hadden gebruikt, werdt by de meeften in de Maag nog onverteerd gevonden en geheel on- veranderd; daar zy, egter, ten deele één, ten " deele twee en meer Dagen, na ’t inneemen van de Kamfer, hadden geleefd. Deeze onverteer- de en onaangeroerd gebleevene gefteldheid der Spyzen, nu, in de Maag, was inzonderheid op- merkelyk in die Hen, welke, gelyk boven ge- meld is, tien Dagen lang geen Spyze gebruikt, doch niettemin dagelyks Afgang hadt gehad. Zodanige Dieren, welken in een diepe Slaap gelegen hadden, of met langduurige Zenuwtrek- kingen waren bevangen geweeft, ftierven aan eene Ontficeking van het Herfenvlies, van de groote Vaten der Herfenen, de Longen en ’t Ge- darmte. Een menigte Gal was ook, by dezelven., in de danne Darmen gevloeid. Het Bloed was in allen niet van een zelfde ge= fteldheid. In eenigen liep hetzelve, terwyl de Vaten , in het openen , doorgefneeden werden, zo taay als Honig , daar uit; in anderen was het zeer dik en ftyf. Terwylmy de tot dus verre bygebragte Proef- neemingen nog niet genoegzaam duidelyk fchee- nen aan te toonen, hoe veel Kamfer ’er naauw-. keurig vereifeht werde, om een Dier daar’ van te doen fterven: zo oordeelde ik het noodig, tot een volkomene ontdekking van de kragten dier Drogery, nog meer Proefneemingen, en met grooter oplettendheid, in % werk te fiellen. VIL Der. C 2 De 36 _ PRorFNEEMINGEN MET DE KaAmreR De manier, op welke ik, met dit inzigt , ver> volgens te werk ging, was aldus. In de eerfte plaats waren alle Dieren, welken ik de Kamfer ingaf ‚ volkomen nugterern. Dit hadt men ; in alle-de voorgemelde Proefneemingen niet zorg- vuldig:in agt genomen. ‘Fen anderen. gef ik de Kamtér opklimmender wyze : dat is, ik begon met eene maatuge Gite en verhoogde die allengs tot zulk een veelheid, -dat ’er de Dieren einde- lyk door om’ leven raaktên. ‘Fen derden, liet ile van ieder ingenomene Portie tot de volgende eenige Dagen verloopen, ten einde-het Dier zig wederom herftellen mogt van de Toevallen, die het van de eerfte Portie in te neemen gekreegen hadt. In die tufichentyd werdt hun ber behoor- lyke Voedzel gegeven, op dat wen, indien. zy ftierven, verzekerd mogte zyn, dat zy niet van Honger geftorven waren, Laatftelyk werdt ie- der Dier naauwkeurig: gewoogen „ dewyl hier door de Proefneeming tot volmaaktheid fcheen te brengen te zyn. Ik oordeelde vooraf berigt, te moeten doen van deeze Omftandigheden,ten cin- de niet in geduurige herhaalingen te vervallen: In de eerfte plaats nam ik een Kwartel, welke zes Loot woogs en maakte ten opzigt van de- zelve de Proefneeming, dus werkftellig. Ik ftak dezelve een Grein Kamfer in de Keel, waar op zy aanftonds in eene Beroerte verviel, fmytende den Kop dan over de eene, dan over de andere kant, even of zy een Zenuwziekte had. Zy werdt + OP VEELERLEN Dieren.” 87 werdt „vegter „kort daarna wederom herfteld, en ten vollen. vlug, zo datik my, over deeze zo fchielyke verandering moeft verwonderen. Ins middels at en dronk zy, en floeg ‘ook-op de ge- woone wyze. Ten beftemden tyde gaf ik haar nog twee Greinen-Kamfer in , waar door zy dan- ftonds van de voorige K waal veel heviger werdt bevangen, met fierke beewingen door’ geheele Lyf, zo, dat zy. naauwlyksoverend op de Beenen fcheen te kunnen blyven ftaan… Ly werdt egter wederom;ten.naaften, by. herfteld,, nadat zy.ÂAf- gang gekreegen, hadt; Toen wermeerderde-ik-de ‘Gifte van,de Kamfer tot drie Greinen; en/zy ver- viel in, even de zelfde Toevallenvals ‘te vooren doch:nog: heviger, en kon, twintig Uuren lang; niet eeten noch drinken, … Na-dat zy, hierop, ten, vierdenmaale, “vier Greinen Kamfer hadt in- geflokt , viel zy in eene Beroerte, doch veel flaau- wer dan de voorige ‘rcize. ‚Daarentegen kreeg zy ik weet niet welke nieuwe Zickte : zy vloog in de Kouw heen en weer als of zy bang wares „waar uit men kan befluiten „ dat eene groote ver andering in haar moet voorafgegaan-zyn. … Einde- Jyk hieldt die geweldige beweeging op en. zy _ kwam weder tot zig zelve. «Op ’t laatfte werden haar vyf Greinen Kamfer ingegeven. , Naauw- lyks was, hier-op, een Uur verloopen „ of zy viel plotzling, daar zy te vooren geheel vlug-was geweeft „ in een foort van ‘Doodíflaap. Eenigen , tyd daar na draaide zy den Kop om, fchudde derr VIIL Deer. pC zel. 33 _ PROEFNEEMINGEN MET DE Kameren zelven, en leid’ hem over de andere zyde. Met fiet haar aan, doch zy was niet opte wekkén, en bleef op de zelfde plaats leggen; ftervende , ongevaar elf Uuren na dat zy die laatfte Gifte ingenomen hadt. Met de overige Dieren, op vreten men dee- ze zelfde Proeven in ’ werk ftelde, is het byna eveneens gegaan; des ik, om wydloopigheid te vermyden, my niet zal ophouden met daar van een Berigt te geeven: doch ik kan niet onaan- geroerd laaten , van hoe groot een veelheid Kam- fer ieder derzelven zy geftorven. De Mufch, dan, die twee Loot woog, tierf van twee Greinen Kamfer: : de Kwartel van zes Loot, op voorgemelde wyze, van drie Grein: de Duif, die ongevaar veertien Loot woog, van zes Greinen: het Kuiken, dat twee Pond zwaar “was, van vierentwintig Greinen: een Hoen, dat de zwaarte hadt van vier Pond en zes Loot, van zes-endertig Greinen : een Haan van omtrent zes Ponden zwaar, hadt vierenzeventig Greïnen noo- dig, en de Kat, die vier en een half Pond ge- wigts hadt, maar agtentwintig Greinen, Hier uit zal iedereen, zo ik meene, genoeg- zaam kunnen zien; niet alleen , aan hoe veel Dic- ren de Kamfer nadeelig zy ; maar ook, welke zonderlinge uitwerkingen die Drogery , in ver- fcheiden foorten van Dieren , beftendig en vol- gens een vaften Regel, voortbrenge. Het fchynt my toe, dat de kennis van deeze werkingen, wan- \ k COP. VEELERLEY Dieren. 39 wanneer „men ?er met opmerkzaamheid agt op geeft, in de oefening der Geneeskunde ook geen kleine nuttigheid zal hebben. ‘ Niet op zuik een Grond, als of ik het daar voor hield, dat de Ge- neeskundigen, uit het gene in de Dicren zig ver= toont „een ontwyfelbaare Gevolgtrekking ten opzigt van de Menfíchelyke Lighaamen konden maaken: aangezien HierocraTes zelf reeds op- gemerkt heeft, dat de Ondervinding in Dieren zeer onzeker en bedriegiyk zy ; inzonderheid , dewyl men, volgens den Regel van gezond Ver- ftand, de gewoone Handelwyze van de Natuur miet uit zodanige werkingen, welken zig zelden en onverhoeds openbaaren ; maar eenig en alleen uit de genen, die menigvuldigft voorkomen, ont- dekken en leeren moet. Alzo het, nu, in de eerfte plaats blykt, dat de Kamfer een ongemeen werkzaame {toffe ny’, welke haar kragt overal, gelyk een zeer dunne Damp, of veeleer als een zeer fterke Reuk, -uit- breidt: zo volgt daar uit, dat dezelve, om in de Sappen of Zenuwen eene verandering ‘voort te brengen, niet noodig heeft , de Melkvaten in te gaan, ten einde den Omloop des Bloeds te volgen. Dit zelfde Befluit maakt de beroemde Heer Harrer op; uit de werking van zekere andere ftoffe. Hy hadt, naamelyk; eenen Hond Opium laaten inneemen, en denzelven daar op openende , na dat hy reeds in Stuiptrekkingen vervallen ware, vondt hy het Opzum nog in des VIIL Deer. C 4 ‘Honds 4o __ PROEFNEEMINGEN MET DE KAMrer Honds Maag. Hier op gebruikte hy de volgen- de Woorden (Op vam non egere 1l/d per Laäes Vafa vid): De kragt van het Opsum heeft dien weg „door de Melkvaten, niet noodig (*). Even * zelfde oordeel kunnen thans de Geneesheeren over de Kamfer vellen, aangezien de bygebragte Proeven meer dan eenmaal getoond hebben, dac dezelve , zo wel wanneer zy met Braaken we- der geloosd werdt, als, wanneer men. zena het fterven der Dieren, nog in hunne Maag vondt, naauwlyks iets van belang van haar gewigt ver- looren hebbe; daar zy, niettemin, zulke zwaa- re Toevallen , als Stuipen ‚ Slaapzugt Pyn e en Benaauwdheid, hadt veroorzaakt. Dewyl, verder, dit Geneesmiddel een zo fchielyke , en, ik zou haaft zeggen, oogenblik- kelyke' werking voortbrengt; zo kan men van hetzelve , ingevalle het in de Ziekten op de be- hoorlyke wyze en ter regter tyd gebruikt wor- de, de fpoedigfte en uitmuntendfte hulp ver wag- ten. Ook wordt deeze fpoedige werkzaamheid van de Kamfer door het oordeel, % welk de be- r te (*) [Zie Prel. Academ. in Inftit. Med. Herm. Boez- baave, Tom. IV. Gotting. 1744. pag. 246. Men kan hier mede vergelyken de Proeven en Waarneemingen omtrent de Werkingen van het Opium, doot den Heer RoBert Wauvyrr, in het 1. Deer deezer Uitgezogte Verbandelinr gen, bladz. 319, en in ’t byzonder die van den Heer Lonny, in het IV. Deer, bladz. 240.) 4 ° Sp ERM à â ? DP VEELERLEY Dieren. 4 beroemdfte Scliryvers daar over. geweld hebben „ piet” weinig bekragtigd.… HorrMAN noemt de- zelve een vlugge-maar geftremde Olie: Borr- HAAVE een zeer dikke Olie; Harrs een Zwa- velige en. zeer vlugge zelfftandigheid: JUNKER een Lighaam,”datvuit vlugge Olie en een zeer; groote veelheid Stoffe, die branden kan, beftaat , en, TrAuues gebruikt daar omtrent „ in zyne Verhandeling overde kragten van de Kamfer (}), de volgende Woorden: „ Men vindt het aller- j “minfte niet in het geheele Lighaam, % welk in „ftaat zy om haare werkzaamheid «te verzwak- 5 ken, te beletten of te veranderen: hoe zeer s5-zy. ook klein gemaakt en verdeeld worde , be- $; houdt zy; piettegenftaande zulks „ haare, na= „‚ tuur en kragt; dringt tot in het pdknde Dect » en brengt aldaar, in zeer kleine veelheid, de pn danmerkelvkfte uitwerkingen voort”, Wat de veelheid betreft, in weike men de Kamfer moet gebruiken , daar omtrent geeven myne Waarneemingen nog geen genoegzame ZC- ker- (}) [Deeze Verhandeling heeft den Tytel van :, Zxorcie tatione Phyfico- Medicâ,-wirtutem Camphore refrigerantem, ac internis Corporis tumani incendiis refbinguendis aptifJimam, edifferit atque ex genuinis Artis principiis adftruit, D. Baux THASAR Lup. TraLLrs. Dit Werkje is met een Voor- reden van den Heer F. HorrManN, te Breslau en Leipe fie, in ’t Jaar 1734, aan °t licht gekomen, en ingevoegd in het Aanhangzel van de Tom. 1, Nov, Al. Erud. Lip- Jie. p. 163.] : VIII Deet. Oden ' Ae kán Ag mn ‚ Die. 4% PROEENEMINGEN MET DE KAMreR. kerheid. ‘Want, hoewel in.eenige kleine Vo- gelen, het gene in ieder derzelven gebruikt is, taamelyk naby komt, in evenredigheid , aan de _ Lighaamelyke zwaarte deezer Vogelen; zo heb ik doch , wanneer de Proefneemingen op veel grooter Dieren werden gedaan, een geheel an- dere overeenkomft daar in gevonden. Voor % overige zal men , uit aanmerking van het nadeel, ’ welk de Kamfer, gelyk ik aange- toond heb, aan de Verteering toebrengt in de Dieren, zeer wel doen, wanneer men zig dee- ze opmerking in de Menfchen ten nutte maakt , en in agt neemt, dat men dit Geneesmiddel van zodanige Perfoonen , die wat zwak zyn van Maag, niet te dikwils noch te fterk gebruiken laate. DE Een Santen Poslslë AN or ” #” BRAK ON he oe en geen GUT K di witbol: EM t OD: mtd ER DERZELVER 5 | mh Fling € Ss uden: fok UITBBELDING rar se de, Vlees nog niet "dta OO genoeg & ‘bekende, Viervoetige Dieren, is federt lang de Hrana der Ouden te tellen ge- weeft. Eenige weinige Waarneemingen en Ont- moetingen van deezen en geenen Reiziger heb- ben, in laatere. tyden, wel der Oofterlingen al- oude berichten wegens de loosheid en verflin- dendheid (*) van dit Roofdier bekrachtigd ; doch hetzelve is, in zyúe lighaamsgedaante, daar door niet veel bekender geworden: het zy, dat de Reizigers zig niet hebben willen. waagen op de | gevaarlyke Jacht na een zoo vernielend Beeft, en- kel uit nieuwsgierigheid en om het van naby te mogen bezichtigen ee ì onderzoeken; 5 het zy, dat zy, ”® HE: A8 Dre Wereld, bl, JO. VIT. Deez. 44 De HvaNA DER Ounes, zy,al hier of daar by toeval de gelegenheid aan- treffende , om het naauwkeurg te befchouwen uit onkunde geoordeeld hebben, dat hee reeds genoeg in andere Wereldsdeelen bekend was, en dar gevolgelyk hunne moeiteneeming van het op- maaken eener omflandige befchry ving ‘en nette uitbeelding’ overtollig zyn zoude. ’t Zy hoe ’t wils zeker is het, dat het juilte befcheid wegens de Hyena der Ouden, van wel- ke;zoo oneindig vecle en taftbaare fabelen ftaan aangetekend , den beoeffenaaren van de Natuur- lyke Hiftorie der Dieren heeft ontbroken; waar van daan het is gekoomen , dat ?er onder hun de een en ander Man van naam gevonden is geweeft, die, aan den eenen kant „de Verhaalen der,Ou- den wegens de Hyena vol vindende van ailerlye beuzelingen en verdichtfelen » En, aan den ande. ren kant, by de laatere Schryveren geen klein verfchil befpeurende omtrent de opgaave der uit- wendige gedaante van dit fchepfel; die, zeg iks hierom aan de beftaanlykheid zelve der Eaes heeft begonnen te twyfelen. Van deeze ‘Die- renkenneren hebben fommigen, de afbeelding. ge- heel verwerpende, welke GEsSNERUS in een oud Grieks Handfchrift der Gedichten van Or- PIANUS had gevonden (van de echtheid van wel- ke afbeelding Grsnerus (*) zelf flegte gedach- ten (*) Gesnerus de Quadrup. p. 624. Hanc imaginem qua- lemcungue in Veteri Greco Codice manufcripta Peematum Qp- Piani reperimus: Mibi quidem non placet. EN DERZELVER UrrBEELDING VERBEËERD. ä5 ú ten had) met hem (+) de Hyena voor een Veef- praat, of ook voor een Das (}), of voor een __Zwyn-Das (4), goedgevonden te boek te fiel- NED de tis … Zoo maakt, by voorbeeld, de uitmuntende Heer Rar geene de minfte zwaarigheid te fchry- ven, in de zo even aangehaalde plaats van zy Kort Begrip der Viervoetsge Dieren: „ De Ouden ss beuzelen veel wegens de Hyena, als daar is, s dat zy jaarlyks van Kunne verandert; dat haar „ Hals niet verdeeld word in Wervelbeenderen, s maar geftyfd is door één enkel, recht uitgaand s, been; dat haar? Oogen duizendmaal van Ko- s leur veranderen; welke dingerf aan-geen Dier eigen zynde , zoo mag men met recht vermoe- 5 den, dat ?er zulk een gedierte [alsdeeze Hye- na) in de wereld niet is: Evenwel meenen Wy s dat de Das de Hyena is geweeft der Ou- zr den „ Gelyk deeze groote Man ons Dier alzoo tot eenen Das maakt, (dewelke echter hemelsbreed= te daar van verfchilt ,„) zoo wil ook de anders zeer oplettende Kameren van de Hyena der Ouden eenen Zwyn-Das gemaakt,hebben ; ‘welken naam hy geeft aan het Oofterfch Dier Kaftaar. Of ?er in ’ geheel wel Zwyn-Daflen waren, er trok GO]. T. Krein Quadrup. p. 83. €) Rajr Synopf. Anim Quadrup. p. 158. (DE. Kamerert Amenit. Exot. p. 4II. Ald VIIL Deer. 46 De HveNA DER Oupen; trok Raar in twyfel (*) ;' maar op % gezach van Kaxrrer wierd die nu buiten alle bedenken ges fteld; daar hy zynen, naar een Varken zeer wel gelykenden Kaftaar, alzoo genoemd hadt. Ik voor my, zo anders de gebreklyke figuu- ren, door deezen befaamden Reiziger ons in Plaat medegedeeld (4) ‚ maar iets zallen worden onderfteld te kennen te geevens ben in % ver- moeden geraakt, of Kamerer zig niet in zy- ne meeninge bedroogen hebbe, of welligt door zynen Vrind te Jspahan verkeerdlyk onderrecht geworden zy, datde Kaftaar, welken men hem vertoonde, de Hyena der Ouden was. Gelyk de Heer K rmrrer dat Dier met eigen oogen bezichtigd heeft en met eigene hand naar % leeven afgetekend, zoo kan niemant ter we= reld cwyfelen , of de evengemelde twee figuuren zyn in daad en waarheid van den Kaftaars want, offchoon die figuuren wel in % algemeen zeer gebreklyk zyn , zoo kunnen zy echter met het leevendig Voorwerp zoo weezenlyk en mer= kelyk niet verfehild hebben, dat de Ooren, in de plaats van kort, laag en rond, langkwerpig eni Spits; en de Huvrp, in de plaats van geïygerd en met zeer. veele Jpatten geplekt, met weinige over dwars loopende lange flreepen getekend geweeft zous (GS) Rapr Synopf. Quadrup. p. 185. (1) Kamererr Amenit, Fafcic. H, Relat. IX; {s IV. ubi Tabulam vide ad No. 4; 4 ENDE \ EN DERZELVER UITBEELDING VERBETERD. 47 zoude zyn. Kamrrers figuuren , hoe: flegt en fober ook , komen in alles volmaakt met zyne befchry ving’ overeen. r Het is hier der moeite waardig ‚ dic Befchry- _ving aan te haalen , op dat men des te beter moog beoordeelen, of er tufchen den Zwyn-Das of Kaftaar, en onze Hyena, niet een zeer merke= dyk verfchil zy. s Uitgezonderd de Kop, de Staart en de Boi ten, is het Dier van de kloekte en het faz/oer van een Varken of wild Zwyn, van de groot- fte foort. Het is bekleed met lange gryze haaï- ren, die, even als by de Zwynen, op den rug overeind ftaan , byna van een {pan lang, en zwart aan de toppen. De Kop gelykt wel naar dien van eenen Wolf,en heeft een zwar- te fnuit. Het Voorhoofd 45 Jangkwerpig, en de Oogen ftaan digt by de fnuit;-zy zyn zwart en draaijen gezwind. De Oren zyn maakt, donkerbruin, en_fpsts. De Staart is vry lang, en bekleed met digte en lange haairen; zynde mooi gekringd met zwarte banden, Zoo zyn ook, de Schenkels eenigermaate gekringd; de achterflen zyn langer. dan de voorflen. De Poo- ten zyn verdeeld in vier nagelen „ dewelken het Daer, eveneens als de Wolven , mirekt, op dat zy niet gezien worden. Het Lyf is zelda met weinige, breede, en ongelyke (lreepen, om de an- dere bruin en zwart, loopende oan den rug af aa den buik toe”. VI. Dees. Of PE De HryanA ber Oupenj- “7 Of nu miet deeze uitduidinge ons tegenwoordift Dier flrooke , laaten wy aan de beflifinge van an= deren geheelyk over ; tekenéndê hier wyders aan, dat mer die Befchryvinge van Kamrrer?’s Kaf= taar in het voornaamfte volkomen overeenftemt dé figuur van het Dier, ’ welk de gadelooze Ber- LoNrus weleer „, onder het opfchrift van Je Loup marin, heeft uitgegeeven , in zyn eerfte Boek van de Natuur en Verfcheidenheid der Vis- fchen (*) ; meldende van hetzelve niets anders; dan dat het een inwoonder zou zyn van de Kus- ten vk Engeland , en enkel en alleen van Vifch leeve; een Dier in het geheel niet bekend ge- weeft, zegt hy , by de Ouden. Het is op het gezach van deeze figuur in Bere LONIUS, nochtans, en van de voorverhaalde af- beeldingen en befehryvinge by Kamerer, dat de Ridder Linneus, in zyne hervormde Xde Uitgaave van het Syflema Nature, onze Hyena, met de naamen van den Zeewolf van BeLLONius, en van den Zwyn-Das van K emrrer, heeft be- fchreeven als een Dier, het welk de grootte sj heeft van een Zwyn. De Haairen van den s rug, zegt hy, zyn omtrent een Ípan lang, 9 recht _(*) P. Beron la Nature (} Diverfité des Poif]ons. ps 29. Het verdient zyne opmerking, dat BerrLonrus van dit Dier, den Zee-Wolf ‚zoo als hy het noemt, met zoo vee. le verzekerdheid fpreekt, als van een Inwoonder van Engeland; en dat ondertufchen Ray niet alleen, in zyne Synopfis; maar ook Merrer, in Pinace Rerum Brittanni. ca: EN DERZELVER UITBEELDING VERBETERD. 49 ss-rechtovereindftiaande, en aan de toppen zwart. . „‚ De Ooren zyn naakt. De Staart is met zwart- sj agtige ringen gebandeerd. De Schenkels zyn „ bont met zwarte kringen. De Streepen van het - » Lyf zyn donkerbruin en zwart „ overdwars Joo- spend van den rùg af na den buik” Evenwel verfchilt de Heer LinNzus daar in van Kamr- EER, dat hy de Hyena huis brengt tot het ge- flacht der Honden, en niet tat dat der DafJen 3 welke laaften hy in het geflacht der Beeren plaatft. „Onbegryplyk is het ondertuffchen , dat een Man vàn die naauwkeurigheid , als Ray ge- weeft is, op zoo loffen grond de Hyena der Ou- den voor den gemeenen Das verfleeten heeft. Im- meis de reden , welke hy had, om de beftaan- __lykheid der Hyena in twyfel te trekken, is zoo „zwak, als ooit kan worden uitgedacht voor ie- __mant „die zyn werk gemaakt heeft van de Schrif- ten der oude Dierenkundigen te leezen. Zoo draa handelen deezen naamentlyk niet van eenig vreemd en weinig by hen zelf waargenomen {chep- fel, of daar- moeten Wonderen van aangetekend & worden; zoo dat, byaldien het, tot in twyfel- trek- éarum, geheel en al van't zelve zwygen. CHaArLETON _ haalt (uit BerLonrus zekerlyk) deezen Zee-Wolf wel aan, ji zyn Onomaflicòn; maar tekent ’er noch Engelfchen naam, noch eenige andere byzonderheid van aan , an- ders, dan dat hy zoo wel een Water- als een Landdier is gelyk BeLLonIus hem had te boek gefteld, Ev RL Deer. D zo De HrYenA DER OUDEN, trekking en algeheele ontkenning der beftaanlyk- heid van iets, genoegzaame reden is, dat de-Qu- den ons daar fabelen van vertellen , het getal niet overgroot zal zyn van de Schepfelen , welken in de wereld, als beftaande weezens, overbly ven zul- len. Wat dan? De Hyena dus, om der verdichtfe- len wille van haare hiftorie , ontkend zynde, moeft men zoeken na eenig Viervoetig Gedierte, het welk ergens in overeen kwam met het geen van de Hyena was befchreeven door de Ouden: en , wel ras had men zoodanig iets gevonden. We- gens de Hyena ftond aangetekend , dat zy onder haaren flaârt, kort boven den aars, eene hollig- heid had, dewelke na binnen niet doorging, en een zak of beursje uitmaakte. Dat eenige Karak- ter was. voor Raar genoeg tot zyne ondertftel- ling. Immers pag. 185. gezegd hebbende wegens den Das, Grecum hujus ansmalis nomen nullum novimuss nifì fit oeterum Hyena, d.i. „ Wy 2 weeten geenen Griekfchen naam van dit Dier, s» ten zy het de Hyena der Ouden is”; gaat hy den Das omftandig befchryven; maar vindt aan of in denzelven niets, volftrekt niets, het welk hem tot de Hyena maaken kan, dan die evengemelde opening even onder den ftaart; en deeze is voor hem zulk eene byzonderheid, dat zy alleen, met voorbygang van al het andere, tot ftyvinge van zyn gevoelen moet gelden. Huse ansmals pecu- LIARE efl ‚ zegt hy by pag. 187. quo cum Hy ana convenst „meatum Jeu or ficam habere largum, 0 | ub Í _Vlytige BerLonrus? Deeze laafte heeft Afiës EN DERZELVER UitBrELbING EN EF: Jab cauda &c. ds ip 45 Byzonder eigen is het ‘3s-aan dit Der) waaromtrent het met de Hyená 3 overeenkomt, eene ruime opening te hebben 3 terftond onder den ftaart”, Maar meer an- dre Dieren zyn ’er bekend, dewelken, op de zelfde plaats , zoodanig eene opening hebben 3 zoo dat, met even veel recht, van elk derzelven, zoo wel als van den Das,„de Hyena zou zyn te maaken geweeft, indien dit enkel kenmerk tot genoegzaamen grond van RAr?’s befluit kon gel- den. Men heeft dan, om maar kort te gaan, een verkeerd Voorwerp voor de Hyena der Ouder aangezien.” De Das verfchile ?er oneindig van. Keurrer?s Kafiaar, met welken de figuur in W ArsonN overeenkomt, gelykt wel meer , doch niet genoeg ; «en deszelfs fpitfe Ooren, en over _dwars Joopende flreepen, Com van andere byzon= derheden niet te reppen,) maaken al te groote kentekenen van onderfcheiding tuffechen dat Dier en de Hyena. Even zoo wyd en breed verfchilt ook van dezelve de Zee- Wolf van Berro- NIUS; en niet minder de Gulo of Veelvraat van Kan (5: Men mag zig hier over niet zonder reden ver- wonderen. Want wie hebben in de Dierenkunde meer geblokt dan de groote GesNnerus? dan de éen ©) Krain Quadrup. Tab, V. VIII Deer. D 2 Pe) De HraNA DER OuDensy een: Vaderland der Hyena, doorgekruift , zoo wel als verfcheidene gedeelten van Europa, niet alleen om Planten , maar ook inzonderheid om Dieren van naby te zien en te onderzoeken. Ges- Nerus hebben wy nochtans, hier voor, rond uit hooren zeggen, dat hy de afbeelding der Hye- na, welke hy in ’ oude Griekfche Handíchrift: van OrrPranus had gevonden , voor onecht aan- zag; en by vermoedde, (waar in Krein; hem naderhand gevolgd is,) dat de Hyena de Veef- zraat was. BerrLLoNius heeft omtrent de rech- te kennis van ons Dier niets meerder uitgewerkt: In zyne reize, te Alexandrië gekomen , zag hy eene tamgemaakte Crvetkat, en wegens haar op- merkende het zelfde, welk R Av naderhand heeft waargenomen omtrent-den Das, te weeten nog eene andere opening -van achteren daú die van den aars, eene holte naamentlyk of beurze „ waar uit men het-Civer haalt, befloot hy al te gereed en los, dat de Hyena der Ouden geen ander Dier geweeft is dan de Cevetkat, en dit wel met zulk eene verzekerdheid , dat hy (*), naa zyne korte be- (*) P„ BeLon -Obfervations de plufieurs-Singularitez, p. 166, 167. (f) Met zwvgen kan ik hler niet voorby, ‘dat op het gezach van deeze aantekening van BerLLonNius deeze dwaaling by fommigen voortgekroopen is. De voortref- felyke Heer Penfionaris Meerman, die waardige Rech- ’ tedrand der Studieminnaaren aan de Maaze , heeft in zyne Wel Ed, Geftr. overfchoone Boekerye een zeer fraai EL EN DERZELVER UITBEELDING VERBETERD, «43: befthry ving, durfde zeggen: „, QPon Ja confère 39 Avec celle de Hyena; & par là on vorrfa, gue ce pe gue hous nommons Crvetie eft le Hyena des an- 5 ciens”: d.í. „, Dat men deeze befchry ving van 3» de Crvetkar met die van de Hyena vergelykes 9, en daar door zal men zien, dat dit Dier, het 5 welk wy Crverkar noemen, de Hyena is der s Ouden Cf)”. d Ondatks deeze verzekering fchynt echter by de meeften: het gezach’ van Gesnerus ’%t veld beliouden gehad te hebben. Die naa hem zyn ge- _komen, hebben de figuur uit het oude Griekfche Handfchrift van den Dichter OePranus, omdat hy ze afgekeurd had , doorgaans verworpen. Wie hunner zou eene afbeelding van de Hyena, door hem uitgemonfterd , voor deugdelyk en goed hebben durven aanzien? Want zyn alle de lie- den, ;, dewelken na Gesnerus en Arpro- 5 VANDUS Hiftorien der Dieren en algemeene 5, Korte Begrippen over dezelven ondernomen ‚> hebben te fchryven , voor zulken te houden, 3, die niets loffelyks hebben uitgevoerd; ja zelfs » pee hie ge kennis van de Dieren fchy- „nen __… fraai Handfchrift in het Grieks van Manuêr fat. over de Digren; gefchreeven door den zeer vermaarden An- GELUS VERGERIUS van Cretas-en door eene naauwkeurige hand verrykt met uitvoerige figuuren in Waterverwe : En het is aanmerklyk, dat daar in, voor het Hoofdítuk over de Hyena, een zeer net fchilderptie ftaat van 1 de Civer. kat. VII Deer, D 3 54 De HranA DER OUDEN, „nen gehad te hebben”; gelyk de Heer Ray, (die ondertuïchen omtrent de Hyena aan’ zelf- de euvel ziek bevonden word) zoo ftellig oor- deelt (*), wie hunner zou dan ooit hebben in zyne gedachten genomen, ten ware hy door ,ei- gene nafpooring’ en oplettendheid was beter one derrecht geworden, den grooten Meefter in de Weetenfchap der Diane Hiftorie, Gesnerus;, tegen te fpreeken? De Figuur, echter, (eere zy het oude Hand- Schrift van Orrranust) door deezen onvergely- kelyken Man verworpen, is, over het geheel be- fchouwd, vry echt en onverwerpelyk ; gelyk de nieuwsgierigen , onze tegenwoordige afbeelding met dezelve [in de Zurichfe Uitgaave van Ges- NERUS boek, Ao. 1551. p. 924] naneikade, vee duidelijk bemerken zuilen. Om met de befchry ving van het Dier dan voort te gaan, en met de benaaminge te beginnen „ de Grieken hebben aan hetzelve , om reden.van de Borflelen „ met welken de rug bezet is,en wel- ken fteiler overeind ftaan, ‘of nederliggen , naar maate van de Juimen der grimmigheid of gemak- Iykheid , waar in het fchepfel zig bevind, den naam gegeeven van Hyena; ontleend van öc, d. ì. Zwyn of Varken; waar van zy het verkleinend dawas d.i Varkantje of Zwyntje gemaakt hebben; Kee welk ons zeer ner fchynt te kennen te iet (*) Rar in Prefat. Synopf. Td en - he EN DÈRZELVER UITBEELDING VERBETERD. 55 geeven, dat ’er merklyyk onderfcheid was tuffchen de grootheid en kloekte van een Zwyn en van de Hyena: aan dewelke in laatere eeuwe door Pinicranus de Hoogduitfche benaaming svan Grafdier werd gegeeven „ omdat zy. verhaald wierd by de Graffteden zig veel te-laaten vinden, en op de Lyken te aazen. Ook mag; niet on- waarfchynelyk, de overeenkomft, welke deeze Hyena in-verfcheiden? opzichten met den Wolf heeft, zweemende in-geftalte zoo-wel als in roof- gierig--en verflindendheid niet. weinig naar, den- zelven ; „eenige aanleiding. gegeeven hebben, datde Hebreeuwen de Hyena, by -onderfchei- ding van den gemeenen Wolf -in hunne taale ook JR ANT genoemd, hebben; want buiten-deeze be. _naaminges (dewelke: niet, wel op eenig‚ander Roofdier,; uitgenomen alleen ook op den Sfackhals, zien kan,) is ’er geene voor dit, in geheel Ooften vanouds: genoeg bekende , Dier „ in de-Heilige Bladeren des O. Teftaments, te vinden , of t-moeft, naar-BocmArT’s gevoelen „ die ‚van pas” zyn. Onze Nederduitfche Overzetters vertaalen: die benaaming detterlyk in Zephanja IL owss,3. Ch) en Habacue I.-vs. 8. door oondwolf;-terwylzy eh, or levän (f) Haare Richters. zyn Avondwolven, die de beenderen niet hreeken tot aan den morgen; die niets overlaafen, hebs ben veele oude Overzettingen en uitbreidingen ; die ‘niet, aflaten, zeggen pe GrooT en-Le Ceerc, vande beeude- _ ren (zoo wel als het Vleefch) te knaagen: en‚-te-verflin= den, tot dat de morgenftond aanbreekt, ‚+ (B) Beter ware. gezegd, Wolf-der Avonden: want van VIIL Deer. D 4 ys 55 De HyYeNA DER OUDEN, in SYerein. V. vs. 6, NAW, aNt door Wolf der Wilder- nijfen CD vertolken; even als of de Wolven, in . het algemeen, dien bynaam niet te draagen hadden. Wierden in deeze Schriftuurplaatfen de Wol- ven flegts gemeend, dan ware @'2MI alleen genoeg geweeft; zynde de nadere omfchryving of uitdui- ding met het woord 23! of avond overtollig. Maar, is de Hyena een roofgedierte, welks byzondere eigenfchap is, by den avond op roof uit te gaan, en geduurende de nacht te aazen , gelyk de Ouden Ons uit eenen monde verhaalen *), hoe gants natuurlyk en volmaakt welgepaft is dan de onder- Scherdende benaaming ,, welke de H. Schriftuur aan die Dier geeft, van „dÁovondwolf'? In-eene der ou- de Gloffen over Sferem. X IL g. flaat aangetekend, 5, dat de Hyena een NACHTGEDIERTE is; s, aazende op Lyken en veelerlye Onreinighe- ss den”: Enhet is eenpaarig door de Ouden te boek gefteld „ dat zy by den nacht veel fcher- 5, per ziet dan over dag; wroetende by nacht de „ Grafkuilen om „ en de doode Lighaamen ver- 3, flindende”. Ruim zoo verfchriklyk was hier- om by-de Oofterfche Volkeren deeze Hyena, als de Leeuw, de Luipard en Wolf : zulks het zeer wel te denken is, dat Gop’s Propheeten , in hun- ne gelykeniffen, ons Dier met deezen nu en dan famengenoemd hebben. | Ge- IW, avond, is zoo wel als van i man, wildernis, mr meer- voudig getal Maw. (*) Nudluzógos , Nusdlsraans , word de Hyena Benastid DE Eenes) d, i, in onze'taale zoo kai als Nachtzwer- ver: NE 4 EN DERZELVER, UrTrEELDING VERBETERD. 57 , „ Genoeg zy dit gezegd, zoo veel den naam be- < Jangt. De vraag, die verder volgt, is, of ons tegenwoordig. Dier met de daad de Hyena zy _ «der Ouden? Maar de overeenkomtft van hetzelve ____met de befchry vingen der oude Dierenkundigen ; beantwoord deeze vraag volkomen. Men moet naamentlyk van hunne berichten flegts al dat won- _„derbaarlyke, en fabelachtige , het welk de gefchie- } denis der Hyena heeft verdacht gemaakt ; aftar- ren; wanneer-ons genoegzaame aan wyzingen , die enkel de uitwendige gedaante van dit fchepfel be- treffen ‚ zullen overblyven toc flaavinge der waar- i heid. De Lighaamsgeftalte, het zichtbaar maak- fel, de koleur, en-andere uitwendigheden van het Dier „ hebben niets te doen met de grollen en beuzelingen ‚ welken de een den anderen wegens dit fchepfel van tyd tot tyd heeft wysgemaakt. „OrPPrANUSs by voorbeeld, heeft de Hyena in jj „deeze en geene byzonderheid zoo wel afgemaald, | dat zyn oude Kopyift, of wie anders de tekening van’ Dier daar by gedaan heeft, het gants niet „kwalyk had met de daar by geftelde Figuur, wel. ke door Grsnerus afgekeurd aan ons is meêge- deeld. Js de Rug van de Hyena allerwege ruig- s haairig, als mer Borel bras 45 die Rae Jang f- & Wer n= ver: Terwyl de bynaam ook van Avodsgzis, door den zelf- “den! Schryver aan het Dier gegeeven word, om reden, dat het bezwaarlyk zig laat zien, als houdende zig mee al fchuil over dag. VL Deer. D 5 N 58 De HYeNA DER OUDEN, werpig en fmal,gelyk hy zegt: Is het Lyf'mêt zeer veele Spatien afgezer (*) of" getekend; en zweemt het beef? vry wel naar venen Wolf, enz; dit alles komt, over het geheel, met de evengemelde af- beeldinge niet kwalyk overeen, en ftrookt ook volkomen- met onze tegenwoordige aftekeninge : By dewelke het ons onmooglyk was (wegens de Ongeduurigheid van dit Dier) daarenboven nog eene figuur te voegen van die Byzonderheid ‚wel. ke door de Ouden omtrent de Hyena is waärge- nomen , en hier een zeer duidlyk teken verftrekt, waar aan men dit Voorwerp, het welk in de voo- rige opzichten reeds zeer wel aan de oude befchry- vingen beantwoordde, al verder en zekerder voor de Hyena kennen mag. Wegens haar is naament- Iyk opgetekend, dat zy even boven den aars, kort onder den flaart , eene fnede of langkwerpige ope- ning heeft, uiterlyk niet ongelyk aan de vrouw welyke fhâmelheid , welke opening niet na bin- nen in het Yighaam van het Dier doorgaat,’ maar enkel eenen zak of beurs formeert ; hoedanigen ook de Das, de Crvetkat, en Rat van Pharao of dehneumon hebben. Welke merkwaardige byzon- derheid noch door Kamrrer wegens zynen Kaf= Jaar, noch door BerLLonIus of CHARLETON wegens hunnen zoogenaamden Zee-Wolf, noch door den Ridder Linneus wegens zyne Hyena, noch (*) Oerranus noemt de Hyena sizh, d, i, met fpatten geplekt, of geteigerd. j A ' « , W 7 la > EN DERZELVER Letse VERBETERD. «89 De ‘ 4 noch door Krein wegens dn Veelvraat is opge- fehreeven; z-eene byzonderheid echter zoo kenne- Iyks dat, op de waarneemingen derzelve alleen- dyk gegrondveft kon worden die oude Fabel; dat ___de Hyena man en wyf te gelyk, of het eene jaar ___man, het andere jaar wyf. was ; tot wederleg- \___ginguvan welke -dwaaling fommigen der Ouden reeds, gelyk Arasrorrves, gefchreeven heb- _ ben, als uit eigene waarneemingen onderrecht _ \___zynde, -dat-beïde de Sexen der Hyena zoodanig eene voorgemelde opening hebben, behalven de gewoone voortteelingsdeelen, het Wyfje zoo wel __als het Mannetje. Onze Hyena nu had deeze byzonderheid- zeer _duïdelyk; ven zelfs wel zoo kennelyk, dat dage- Iyks, daar uit aan de onkundige menigte, by aan- tooninge. van-die opening „ wierd wysgemaakt, dat het beeft een Hermaphrodiet was. Ligtelyk nu zou iemant daar uit bewoogen kunnen worden om te vraagen, „Of niet-de Hyena , fchoon we- » gens het geftel haarer Tanden vallende, volgens 5de rangfchikking van Linne us Samenftel , on- » der het Hondengeflacht, als eene uitzondering „op den regel zy aan te merken”? By de Oude Dierenbefchryveren worden ons „veele grollen verteld van de Oogen der Hyena, „welker gloed (veranderende gelykrik duidelyk hd gezien heb, naar-maate het Licht daar in valt > ‚ de aanleiding gegeeven heeft tot de Fabel van de NIIL Deer. Ede- 60 De HYANA DER OUDEN, — . Edele Steenen, welken in dezelven zouden zitten, Ik heb daar omtrent niets anders waargenomen, dan dat zy zeer fnel zyn, en zig nu en dan wan- neer hee Kaarslicht recht van vooren „ of op zy- de kort daarby gehouden wierd, als" gloeijende, glinfterend bruin, of ook blinkend rosachtig;, doorgaans donker bruin of zwart ; vertoonden. Wegens de Srem van % Dier; met welke het insgelyks volgens de beuzelagtige Overleveringen der Ouden ; de meefte dierlyke geluiden zou kun- nen naarbootzen welken het van buiten hoort,kan ik mede maar alleen met zekerheid melden , dat het Gelach, van ’t welk men zoo breed opgaf , niets anders was dan een grinnikend geluid , met geflooten Tanden en een weinig opgetrokkene Lippen, als uit den Keel van ’t Dier hervoort- gebracht: Brullende en tjankende onze Hyena ftandvaftig alle avonden en nachten yflelyk „ zoo- draa, het gezelfchap van menfchen haar begéeven hebbende, zy eenzaam wierd gelaaten; welkge- luid de opgeflooten honden ook , des ongewoon, gemeenlyk maaken „ fchoon op verre naa zoo terk en doordringend niet àls deeze Hyena. Ee venwel was door den eigenaar, die haar had me- de gebracht , verhaald, dat by haar „nog zeer jong, door luidkeels en by aanhoudendheid te lagcher, had weeten te verlokken. bart Aho for Maar. wat de VErsLINDENDErFID van ’ Dier be- treft gemaklyk was het naategaan , dat daar om- Nes trent ki 4 Ld f hal ) EN DERZELVER UrTBEELDING. VERBETERD. Óf 1 trent de Ouden niets bezyden de waarheid ge- fehreeven zullen hebben , en _dathet geene groot- fpraak der H. Schriftuure in de hier boven aange haalde plaats zou zyn, dat de doondwolf of Hye- za van ’t gebeente zoo weinig als van ’ vlecfch in haare nachtverflindingen, overlaac: want ge= heel verfchriklyk was haar geftel van TANDEN, ‚_dewelken Yvoor-wit „in kloekte voor die van een Wolf , in fcherpte voor die van eenen Leeuw , geenzins behoefden te wyken. Zy heeft zes plat- te Voortanden „zoo in het bovenfte als in het on- derfte Kaakebeen. Van deezen flaan een weinig: af, aan elke zyde „zoo boven als beneden, twee zeer merklyk grooteren die zeer fcherp zyn ; en daar aan volgt, op eenigen afltland, wederom aan elke zyde, zoo beneden als boven, een Slagtandy die een weinig krom, gelyk de voorgaande en uitermaate {cherp is: deeze grootere Zyd- en Slagtanden van het bovenfte en onderfte Kaake- been fluiten na binnen en gedeeltelyk tufchen in en over elkanderen; zoo dat het geen de Hyena met dezelven, aanvat, of geheel afgebeeten, of onverwrikbaar vaft gehouden word. « Onmoog- lyk was het (hoe veele moeite daar toe aange- wend wierd) het nette getal der Kiezen op te neemen ; kunnende wy van dezelven maar alleen , uithet gezicht daar van nu en dan ter vlucht, met waarheid berichten ‚ dat Zy in grootte aan de Tanden evenredig zyn. Hoe zwaare en met taaie VIIL Deer. ie Kd kad 62 De HrANA DER OUDEN, je of beenachtige’deelen bezette brokken vleefcli; fomtyds ter dikte van eenen arm „aan ’t Dier werden toegeworpen, altoos vraatig-had het zel- ve die, in één oogenblik. en genoegzaam zonder kaauwen of byten, ingeflokt, tot onze merkly- ke verwondering. « Elken dag ; en fomtyds ook maar om de twee dagen , dronk het omtrent de hoeveelheid van een half pint Water. Eenigzins hartvormig CCordifornie) en’ van de gedaante, welke na het driehoekige ‘helt; was de Kor deezer Hyena, {pier aan den Neus, zeer fterk befpierd en breed op de wangen; zwart en gekneveld. omtrent den neus en lippen; (taande de oogen digt na den Íhuit toe, die niet vooruitftäände maar platachtig was. De NeuscArenN waren langbochtig en van figuur als een omgekeerd Komma [) de honden ;en delft in de graf{teden, greecig op menfchen veelen: s haalende de lyken daar uit. (4) Zie ook, over deeze byzonderheid, Anrsroreres de Gener. Anim. L. III Cap. VL, NIEU- B NIEUWE WAARNEEMINGEN OMTRENT D E ELEKTRICITEIT iid tore rror af EN DE # | is te ER ZeLrsTANDIGHEDEN EDE EN W O Ls; f y: DOOR DEN Een SCHILDKNAAP ROBERT SYMMER, a ____ Lid der Koninglyke Societeit van Londen | (Philofoph. Transaftions for 1759. Vor. LI. P. r. en 340.) SEEEEEEENEENDEESEEEEES __W JT Oor eenigen tyd had ik waargenomen , dat Ki by het uittrekken van myne Koufen, des È avonds, zig dikwils een kraakend of knappend „Geluid deedt hooren, en in de duifternis zag ik 4 ze Vonken uitgeeven. Ik kon niet twyfelen,-of Ji dit kwam voort uit een Grondbeginzel van Elek- triciteit, en werd in dit Gevoelen beveftigd , door waar te neemen , dat deeze Vertooningen in zulk VII Deer. E a Weer, 68 Dr ELEKTRICITEIT VAN Weer , ’t welk voor de Elektrikaale Proeven gunftig{t was, veel aanmerkelyker waren, dan op andere tyden. Ik verhaalde deeze Waarneeming aan eenigen myner. Vrienden , en fommigen be- rigtten my, dat zy insgelyks dilewils het knap- pen gehovrd en het fpringen van Vuur uit hunne Koufen, als zy dezelven uittrokken , inzonder- heid by Winter-Avonden, gezien hadden: maar ik kon niet befpeuren, dat eenig Menfch , tot nog toe, dit Verfchynzel op eene Natuurkundi- ge wyze hadt nagegaan. Wat my belangt, ik kon niet anders denken, of cen Vertooning zo blykbaar , fchynende een onmiddelyke verknogt- heid te hebben met het Menfchelyk Lighaam, ten minfte zo veel als de Kleederen , die wy draa- gen, en voor onze Zintuigen gewaarwordelyk zynde, niet alleen de-oplettendheid der Natuur- kundigen ‚maar het alternaauwkeurigfte onderzoek waardig was. Ik werd tot dit onderzoek te meer aangefpoord, dewyl het my fcheen een nieuwen weg te baanen, om voort te gaan in Proefnee- mingen op de Elektriciteit, en miffchien nieuw Licht zou kunnen geeven aan de groote en ver- baazende Ontdekkingen, die den laatften tyd ge- maakt zyn in dit gedeelte der Natuurkunde. De eenvoudigheid van den Toeftel, en de groote ge- makkelykheid in het doen der noodige Proefnee- mingen, ftelde het in myne magt, om myn on- derzoek , naar believen, te beginnen en voort te zetten. Ik ving dan eenigermaate een geregeld ver= asses dd “ ZyDEN EN WorreN Srorren. 69 vervolg van Waarncemingen aan, omtrent het begin van November des Jaars 1758 „. en federt dien tyd heb ik hetzelve zo ftipt voortgezet, als myn tyd en het Weder, ’ welk gantích niet gunftig was tot Elektrikaale Proefneemingen , wil- de toelaaten.- In dit Gefchrift , en anderen die >er op zullen volgen, is ’t myn oogmerk aan de Koninglyke Societeit een Berigt voor te draagen van de Proeven en Waarneemingen, die reeds door my in % werk gefteld zyn, of naderhand in x werk gefteld zullen worden, tot voortzetting van dit Onderzoek. … Myneeerfte pooging, dan , was, te ontdek- ken , welke foort van Koufen de bekwaamften mogten zyn om de HElektriciteit voort te bren- gens en‚ om zulks te bepaalen, beproefde ik en- kelde Koufen van verfcheiderley foort; te wee- ten Garen, Katoen, Zyde en Wol C*) 3 doen- de die aan-en draagende ze eenigen tyd. By het uittrekken wierd ik geen de minfte Elektriciteit gewaar in de Koufen van Linnen Garen of Ka- toen , en geen aanmerkelyken trap derzelve in de Zyden en Wollen Koufen. Wanneer ik zeg, geen aanmerkelyken trap der- zel _(*) [De Schryver heeft hier Worfted: doch dewyl dee- ze Naam afkomftig is van het Vlek Worfted, in ’t Graaf: fchap Norfolk, aan de Ooftzyde van Engeland, alwaar men veel Wollen Koufen en Wollen Garens maakt „ dig den naam van Worfted draagen ; zo gebruik ik ’er, een; Reo den naam van Wollen Koufen voor} VIIL Deer. Bie | - kt Pk 7o De ELEKTRICITEIT VAN zelve, zo zal het dienftig zyn, my eeft weinig te verklaaren. Ik moet derhalve aanmerken, dat Zyde en Wollen Garen, in zig zelf Elektriek zynde , inzonderheid de Zyde, by uitftek vat- baar zyn voor de Elektriciteic. Ik heb dikwils waargenomen, voornaamelyk wanneer het Weer gunftig was, dat Zyde, als men ze flegts behan- delde, ja, door eene bloote aanraaking; op die plaats, daar zy behandeld of aangeraakt werdt, Elektrikaal geworden zy; gelyk bleek, doordien dezelve kleine ligte Balletjes, die aan Draaden opgehangen waren, naar zig trok. Men kan der- halve met geen reden ftellen, dat Zyden of Wol- len Koufen „aan een Been getrokken zynde , daar door niet tot een gewaarwordelyken trap van Blektriciteic zouden zyn gebragt. En, hierom is, dat zy, wanneer men ze, fchoon zonder Onderkoufen gedragen, uittrekt, fomtyds ge- hoord worden te knappen. Maar, welk eené Elektriciteit de enkele Kous, t zy door wryving of anderszins ook verkryge, zy raakt dezelve ; zo dra zy afgezonderd is van het Been, op ftaan- de voet kwyt: zo zy eenige Elektrikaale kragt behoude , zulks is niets meer, dan het gene toc- behoort aan een Elektrikaale zelfftandigheid , wel- ke niet langer wordt opgewekt om te werken , en in zo kleinen trap, dat zulks, in het tegen- woordige Geval , geene opmerkzaamheid verdient. In %t algemeen, wanneer ik van de Elektriciteit {preek , die wy thans ep ’t oog hebben, zo be- | doel ke if s pn 8 Aben EN Wrts Sróerike Ak doel ik zulk een kragt van Elektriciteit „ wêlke blykbaar is en voor de Zinnen gewaar wotdelyk; dermaate, dat de Kous, uitgetrokken zynde , zig meer of min opgeblazen vertoone; een Blektri- kaalen Wind uitgeeve, die aan het bloote Been gevoelbaar is; een andere Kous zigtbaarlyk aan- trekke of wegftoote; en , op het aantaaken ; knap- pe, door het uitgeeven of inneemen van Blelthis kaal Vuur. Na het in *t werk ftellen van de bovengemelde Proefneeming met enkele Koufen , ging ik voort; om ’er de uitwerking van te onderzoeken; met twee Koufen aan één Been. Ik deed zulks met twee Linnen Garen, Katoone, Wollen en Zy- den Koufen, agtereen; maar dit bragt geene E- _dektrikaale Vertooning neer dan te vooren voort. Toen voegde ik ?er van verfchillende ftoffe by el- kander, en alle de veranderingen, die ik in dees zen mäaken kon, doorloopende, bevönd ik dät geenen, waar vanik toen gebruik maakte, zigt- baare blyken gaven van Elektriciteit, uitgenofmen de Zyden en Wollen Koufen, over ‘elfder ge- trokken aan myn Been ; en daar in vertoonde Zig, inderdaad, de Blektrikaale kragt vry fterk. Het fcheen onvielleunis te zyn, of de Zyden, dan of de Wollen Kous de buitenfte ware; de fänten- voeging van deeze twee was, zo veel ík kón ontdekken, het ftuk, daar het op aankwamg en, alzo ik dietthas Zyden Koufen droeg nret dunne ef Wollen Koufen daar onder, hield ik hoy aan % VIL Deer. E 4 ge- Ne hd had 7e De ELEKTRICITEIT VAN ' gebruik van deeze, en bevond dat een bek waa me Omftandigheid in de loop myne Proefnce- mingen. __Dewyl fommigen, miflchien, de nieuwsgie- righeid zullen hebben, om de Waarneemingen, die ik hun hier voordraag , na te doen en zelf te onderzoeken ; zo zal ik hun „eer ik verder voort- gaa, eenige weinige Aanmerkingen mededeelen , die hun in ftaat kunnen ftellen, om hunne Proe- ven met meer gemak en zekerheid te doen, dan wanneer zy geen kennis hadden aan eenige Om- ftandigheden, welken de Ondervinding my ge- leerd heeft. Een der voornaamfte Zaaken , daar men oplet- ten moet; is het Weer, ’% welk op alle Elekcri- kaale Proeven, gelyk bekend is, doch op geene meer dan op deeze;, invloed heeft. Het aller. gunftigfte is helder en droog Weer, en met een weinig Vorft nog beter. In ’t algemeen, wan- neer de Kwik ryft in de Barometer,en het Vuur’ zeer vlug en helder brandt , kan men een aan- merkelyke Vertooning van Elektriciteit verwag- ten: op andere tyden ss het beter, geene Proefneeming op deeze wyze in ’t weik te ftel- len. | Het Weer dan gunftig zynde, zo is ’t niet no- dig de Koufen, daar men de Proef mede neemen wil, den gantfchen Dag te draagen. Zulks, wel is waar , verheft de Elektrikaale kragt tot den hoogften trap; doch „behoudens dat zy droog zyn en Te EK. Eg Tenge 8 RET EEE EET Se 42 ‚ e __ ZxDEN EN Aleta ie an 73 en aan het Bk eer ne ge het Been trekke, zal een zeer korte vertoeving aan hetzel- ve haar genoegzaam voorbereiden, om kennely- ke blyken van Elektriciteit te geeven. Indien dit, by de eerfte Proefneeming , niet wil gelukken, zo kan de bewerking twee of drie maalen herhaald worden , omze te brengen in eene hoedanigheid , die gefchikt is tot het aanneemen van de Elek- trikaale kragt, en zulks is niets meer, danhet ge- ne men fomwylen noodig bevindt ten opzigt van Glazen Bollen en Buizen , inzonderheid alsdezel- ve nieuw zyn. Indien de Koufen eens deeze hoe- danigheid hebben verkreegen, behouden zy die den geheelen Dag, of tot aan de verandering van het Weer toe, en de Proefneeming kan , met een goeden uicflag, zo veel men wil herhaald worden: want, zy zyn niet zo dra ontlaft van haare Elek- triciteit , of zy bevinden zig op nieuws in ftaat om dezelve in te neemen: ja, indien menze fpoedig, weder aan het Been trekt, vatten zy die oogenblikkelyk, en men kanze aanftonds uïiedoen om een nieuwe Uitfpatting te maaken. Nog ver- wonderlyker is * , dat zy kragt fchynen te ver- gaderen, door de menig vuldige herhaalingen, en tot zekeren trap toe te neemen in Elektrikaaf vermogen, mids menze den geheelen tyd warm en droog houde en dat het Been Eadie warm blyve. Een andere Omftandigheid, daar men zorgvul- dig op te letten heeft, is de manier, op ‘welke VIIL Deer. E 5 zy 74 De ELEKTRICITEIT VAN * zy uitgedaan worden: want, het aantrekken be- langende , datis onverfchillig hoe het gefchiede. In het uitdoen, dan, moet men ze niet elk in % byzonder , maar pitta te gelyk uittrekken; an- derszins ontfnapt alde Elektriciteit. De befte manier is, dat men de hand tuflchen de Koufen en het Been infteeke, enze dus te fämeu uitdoe. Niets blyft verder over, danze van elkander af te fcheiden;, welk gefchiedende zy beiden een trap van Elektriciteit te voorfchyn brengen , die, op ’ hoogft Hr, inderdaad verbaazend groot is. Eer dat ik deeze toevallige Aanmerkingen be- {luite, zal het niet ondienftig aan te merken zyn , hoe het niet volftrekt noodig is, dat de Koufen aan het bloote Been getrokken worden. Indien een dunne Garen Kous haar affcheidt van het Been, fchoon die daar aan blyve, wanneer men= ze iterekt ‚ wordt haare Elektriciteit daar door weinig verzwakt of verminderd. Maar het is dienftiger de Hand te gebruiken i in plaats van het Been (*) Een verbetering kon miffchien hier in gemaakt worden, door een (tuk Zyde of Wolle te neemen, dat gebraaid was of geweven; zodanig dat het, zonder af- gefneeden te zyn, de gedaante hebbe van lange Mofjes of Mouwen, of liever zulk eene, dat men het een Zy- den of Wollen Garen Pyp zou mogen noemen. De re- den, dat het gebrazid of op het Koufen-Getouw gewe- ven behoorde te zyn, is, op dat het te beter om den Hand ed &, \ ZIDEN EN li one de 0 75 Been. Het fteeken van de Hand i inde Koufenis àlleen genoegzaam; by gunlig Weer, om zulk een Elektriek Vermogen mede te decha s’twelk hun in ftaat ftelt om aan de verwagting te beant- woorden ; in zodanige Proefneemingen, als’ ik gelegenheid heb gehad werkftellig te maaken“) dhars keer ik tot myn Onderwerp te rug. Het denkbeeld, dat ik gekreegen had, hoe de fimenvoeging vant Zyde en Wolle noodig ware tot voortbfenging van de Elektriiteit , feheen bekragtigd te worden door alle dé Proefneemin- gen, welken ik deed met zodanige Koufen, als ik diestyds droeg. Ik was toen in de Bada zo dat myne Zyden Koufen zwart en de Onder- koufen , die ik altoos aan had „ dunne Wollen Koufen- waren, Op het laatfte van November ging ik uit de Rouw, en veranderde toen , als gebruikelyk is, de kleur van myne Koufen, Den 2 December, een paar witte Zyden Koufen over de Wollen aangetrokken hebbende, befloot ile, na dat ik dezelven eenige Uuren gedragen had; rrd te verluftigen met eenige Proefeemingen. Het Hand of Arm fluite; als ook, op dat het een uitgeftrek- ter Elektrikaal Vermogen kryge, ’t welk gemakkelyker ontglippen zou uit een ftuk zyde of Wolle Garén, op een gemeen Getouw geweven en afgefneeden : zo dat een groot getal enden wan Draaden blootgefteld. worden; dan uit iets, ’t welk, met Scheeringwerk gemaakt zyn- de, beftaa uit een geheelen Draad Zyden of Wollen Ge- ren. VIII. Dezer. 76 De ELEKTRICITEIT VAN Het Weer was vry gunflig en ik had reden om een fraaije verooning van de Elektriciteit te ver- wagten: maar, wat gebeurt er? Toen ik myn Koufen uitgetrokken had, en dezelven van el- kander af deed, ontdekte ik, tot myn groote verbaasdheid , geen de minfte tekenen van Elek- trikaal vermogen: zy. hingen flap in myne Han- den en trokken elkander niet meer aan „dan voor dat zy aan myn Been getrokken waren geweeft. Ik herhaalde de Proefneeming twee of drie maa- len, en dezelve hadt geen beter gevolg. Een uitflag , dien ik zo weinig verwagtte, bragt my in geen kleine verlegenheid: ile zag, dat ik aan de famenvoeging van Zyde en Wolle niet langer Elektriciteit moeft toefchryven , maar ik bleef on- bewuft , waar aan ik dezelve dan toefchry ven zoude. Findelyk, de omftandigheden van dee- ze en de andere Proefneeming overweegende, viel my de Giling in, dat de Elektriciteit, die thans myn Onderwerp is , afhangen kon van den aart der verfcheiderley kleuren. Om zulks vaft te ftellen , oordeelde ik het beft, de Proeven op de zelfde Stoffen in ’ werk te ftellen , en dit gaf gelegenheid tot het volgende Experiment. Ik nam een paar witte Zyden Koufen, en , dezelven voor ’t Vuur gewarmd hebbende, trok ik ze beiden aan % zelfde Been. Ik hadze onge- vaar tien Minuuten aan gehad, wanneer ik ze uitdeed, en „haar van elkander af doende , ontdek- te ik, in geen van beiden , wederom eenig teken van | A ZyYDEN EN WorrEN Srofren; #7 van Elektrikaale kragt. Het zelfde doende met. een Paar zwarte Zyden Koufen,had ik den zelf- den uitflag. Toen ging ik over tot de befliffende Proef. Ik trok een witte en een zwarte Kous aan myn Been , en hieldze insgelyks twee Minuu- ten aan. Met eenig ongeduld wagtte ik den uit ‚ flag af: doch tot vergoeding had ik het genoegen van te zien, wanneer zy van elkander gedaan werden „ dat ieder Kous een fterker trap van E- lektriciteit verkreegen had , dan ooit te vooren door my waargenomen was: zy waren zodanig opgeblazen , dat ieder Kous de geheele Figuur van het Been vertoonde „ en, op den afftand van an- derhalf Voet „trokken zy met kragt naar elkander toe. Ik herhaalde die zelfde Proefneeming met Wollen Koufen, en bevond dat, even alsin de Zyde niets dan de famenvoeging van zwart en wit Elektriciteit voortbragt. Alzo ik dikwils Elektrikaale kragt had zien fpruiten uit de famen- voeging van zwarte Zyden met witte Wollen Koufen , bleef ?er nog alleenlyk over , dit zelf. de te onderzoeken in witte Zyden famengevoegd met zwarte Wollen Koufen „en deeze Proef vol- deedt ook myne verwagting : waardoor de Be- tooging tot volmaaktheid fcheen gebragt te zyn. Een Verfechynzel zo nieuw en zo keurlyk als deeze Proefneeming voortbragt, kon niet na- Jaaten , eenigen tyd lang myne aandagt naar zig te trekken. Ik zag, ai indien deeze Vertoo- VL Deer. ning Bl: 28 De Erertniciter vaN * ning niet ontftend uit eenige toevallige of zyde= lingfe oorzaak, er overeenkomtftige uit werkin- gen volgen zouden, uit de famenvoeging van Zo- danige kleuren, die tuffchen de uiterften van wit en zwart „of Licht en Schaduw , in zyn. « Hier op heb in % byzonder myne aandagt geveltigd in de Proefneemingen, welken ik, federt dien tyd, gelegenheid had in-% werk te tellen, en zover als ik tot nog toe in flaat ben geweeft te komen; fchynt het aan myne verwagtinge te voldoen. Niettemin, aangezien dit eene ftoffe is, welke een naauwer overweeging vereifcht, zo mogen wy dezelve , in ’t vervolg, aanmerken als een on= middelyk Voorwerp van Onderzoek : met inzigt om te bepaalen; of Lichten Kleuren, uit haar eigen aarts betrekking hebben tot de Elekerici- teit ; en waarin die betrekking beftaan moge. Sedert deeze Ontdekking heb ik een groote menigte Proeven gedaan; en waargenomen, dat de Elektriciteit ; welke tuffchen zwarte en wit- te Zyde voortgebragt wordt, fterker zy, dan die voortkomt uit de famenvoeging vanZyde en Wol- le, de eene wit, de andere zwart; en ongelyk fterker, dan tufichen Wol en Wol. Deezelaat- fte is zo zwak uitgenomen ten tyde van Vorft , of wanneer een fcherpe Noordoofte Wind waait , dat, hoewel de uitwerkingen altoos van de zelfde natuur zyn, Zy fomwylen nogthans by uitftek flaauw zyn, en naauwlyks te befpeuren. Ik zal daarom „kortheidshalve, Dy zelf in dit papier be- & pad- a des Eend ed D - allt dt je Ht - Zpen EN Worzen Srorran. 79 paalen, tot het gene waarneemelyk is ten opzigt van de Elektriciteit, die plaats heeft tufchen zwarte en witte Zyde. Van eene andere Omftandigheid dienik hier gez wag te maaken. Bevonden hebbende , hoe lass tig het ware, de Koufen Elektriek te maaken ; door dezelven zo dikwils aan myn Beente doen, als tot het neemen der Proeven vereifcht werdt; heb ik die Manier geheel verlaten en voldoe my zelf met den trap van Elektriciteit , die inde Kou= fen verwekt wordt door dezelven over de Hand te trekken , en.dit moet men verftaan ten opzigt van alle Proeven en Waarneemingen , waarvan ik gelegenheid zal hebben te fpreeken; ten zy het Jer uitdrukkelyk bygevoegd worde. De Elek- triciteit, dus voortgebragt , is niet even kragtig als die, welke door middel van het Been verwekt wordt; maar, zy is genoegzaam fterk , «om aan alle oogmerken, die wy bedoelen, te beantwoor- den, en gaat vergezeld met dit voordeel , dat de Koufen langer bekwaam blyven tot deeze Proef- neemingen: want zy moeten, gelyk alle andere Toeftellen der Elektriciteit, zuiver en fchoon „en vry van alle vreemde Stoffen gehouden worden; _ men kan er den meeften ftaat op maaken, wan- _ heerzy nieuw of verfch geweffchen zyn. Om een duidelyk Berigt te geeven van de E- lektriciteit van zwarte en witte Zyde, zal ik het Beloop , van ’ begin tot het end, affchetzen , maakende een aanvang met het gene plaats heeft, „VIIL Dez. … ‚ voot # 85 De ELEKTRICITEIT VAN voor dat de Koufen van verfchillende kleur te fit: men worden gevoegd. Wanneer de zwarte Zyde , na een weinig voor het Vuur gewarmd te zyn , alleen over de Hand getrokken wordt, zo hoort men een koap- pend Geluid , en in den duifter kan men’ Vonken Vuurs zien, die als tuffchen de handen de Kous pafleeren : terwyl dezelve voor- en agterwaards gehaald wordt, houdt de knapping aan, en is het allerfterktte , wanneer men de Kousafdoet van de Hand. Dus blykt, dat zwarte Zyde ten hoog- fte ontvangbaar zy voor de Elektriciteit; datde- zelve daarin byna oogenblikkelyk , ten minfte door een zeer kleine wryving, voortgebragt worde; dat het meefte ontfhapt „ terwyl de Kous nog aan de Hand is, en dat, na de geheele af{cheiding , zeer weinig daar in overblyve. Dit is gelyk aan % gene met een Glazen Buis gebeurt, wanneer de Hand, na ’er in de eene koers langs te zyn ge- gaan, daar over in de andere te rug paffeert.. De Elektriciteit, nogthans, welke de Kous , na dat zy van de Hand afgedaan is, behoudt, is aan- mer- (*) Phil. Transat. for 1754. Vol. XLVIIL P. II. p.780. [Deeze Elektrometer beftaat uit twee Balletjes , omtrent van grootte als de kleinfte Erwten, gedraaid uit Kurk of de pit van Vlierboomen- Takken, en aan een Koper- of Yzerdraad (a wire) opgehangen, door middel van Lin- nen Draaden, die zes Duimen lang zyn. Deeze Balletjes droeg hy by zig in een klein fmal Doosje, zodanig toe- gefteld, dat, als men het t'onderfte boven of met de s bo= +: er, ú oke, es Se ZxXDEN EN Wortern Srorren. R:): merkelyk genoeg, om ligte Lighaampjes aan te trekken of van zig afte ftlooten op den afltand van een of twee Voeten: men kan ook eenigen. trap van opgeblazenheid in de Kous befpeuren, en, wan: neer een niec- Elektriek Lighaamnaby dezelve ge bragt wordt , hoort men eene knapping eri in ’ donker worden Vonken gezien. Indien twee zwarte Koufen te gelyk aan de Hand getrokken worden, zo zyn de Vertooningen. bykans de zelf- den als te vooren „ uitgenomen dat de Koufen, wan- neer zy uitgedaan en van een gefcheiden zyn ,fiaau- wer blyken van Elektriciteit geeven „dan of ieder alleen aan de Hand getrokken ware geweeft. „Alzo ik het, terwyl ik voortging in mynen Loop van Proefneemingen , noodig vondt, eenige Methode te verkiezen om de voornaamfte Ver- fchynzelen van Elektriciteit „ die my daar in voor- kwamen, vaft te ftellen , en derzelver trappen te bepaalen ; zò nam ik toevlugt tot den kleinen Zak- __Elektrometer van den Heer Canons uitvinding 3 die befchreeven wordt in een der voorige Dee- len van de Verhandelingen der Societeit Ch) Wan- bodem haar om hoog hielde „ en ’t Schuifje open haalde, _ dat tot Dekzel ftrekt, de Balletjes, er uit vallende, hun- & he Draaden regt hielden. Aan het meer of minder van elkander wyken deezer Balletjes ontdekt men, tot welk een trap de Lugt in een Vertrek, als ook de Buitenlugr Blektriek zy. Ook wyzen zy aan, of die Elektriciteit der Lust pofitief of negatief, dat is, plus of minus zy; het « eerfte door de afneeming, het andere door de toenee. „VIIL Deer. F ming % 82 De ELEKTRICITEIT VAN Wanneer dit Inftrument’ door Glas gedragen wordt, zo toont hetzelve niet alleen ‚ in’ alge- meen, de aantrekking en wegftooting van ge-e« tektrizeerde Lighaamen, ’ welk eene der wees zentdlykfte Eigenfchappén van de Elektriciteit is, maar het maakt onderfcheid tuffchen den pofizief” en negatief -fraat van de Elektriciteit , naar de on derlinge aantrekking of wegftooting van de klei- ne Balletjes. . Door de woorden pofittef en nega- tief wil ik alleen de tegenftelling der twee ver= fchillende (taaten betekenen. Het byzondere ge- bruik van den een of anderen term fchynt my wil- lekeurig te zyn; doch, om niet buiten noodzaa- ke van anderen te verfchillen , zal ik het woord pofitzef" toepaflen op dien fiaat, in welke een Lig- haam bevonden wordt te zyn , wanneer het ge-e= Tektrizeerd is door de heldere Glazen Buis, met de Hand gewreeven;en het woord neganef”, wan= neer het ge-elektrizeerd is met de ruuwe of on- doorfchynende Glazen Buis, van den Heer Cán- TONs uitvinding, (in het voorgemelde Deel der ming van hunne onderlinge wegftooting, by de aannade- ring van gewreeven Barnfteen of Zegel-Lak. Men moet alleen zorgvuldig zyn, van dezelven niet te-digt aan den Vloer of Wanden van ’t Vertrek, noch aan Boomen of Gebouwen te houden. Buitensdeurs dienen zy eigentlyle om de Elektriciteit -der Lugt, wanneer die tet Wolken: én Onweersbuijen bezet is, te onderzoeken. Evenwel vondt de Heer Carron de Lugt fomtyds Elektriek met helder Weer; doch nooit by nagt, uitgenomen wanneer ig Jk Zipen EN Worzen, Srorken, 83, a/d ë , Werbafidelingen van. de Societeit befchreeven;) op, de zelfde manier gewreeven, zynde , of door mid del van Zwavel of Zegel-Lak, dat men in wers king gebragt heeft. Met andere woorden: wan= neer het Lighaam zig bevindt ineen ftaat van wege ftooving met de heldere Glazen Buis; dan zegt men dat het pofitsef of plus -Flektriek gemaakt zy; en gegatief” of menus „ wanneer het zig, bevindt in een laat van wegftooting, met de andere Glazen Buis, of met ZAwavel en Zegel-Lak: 8 Niets komt my wouderlyker voor. dan deeze tweederley ftaaten : hier, fchynt de Elektriciteit. tegen zig zelf aan te werken „dewyl het ge-elek- trizeerde Lighaam in ’t eene- Geval aantrekt , dat hetzelve in * andere Geval zou. wegftooten „ en, anders om,‘ Aangezien; nu, deeze aanmerkely- ke Eigenfchap uit haare. Gevolgen kan worden, __nagefpoord in byna alle Elektrikaale Verfchynze- Á Tens zo kan ik niet denken, of -dezelve verdient _ groote oplettendheid, en zal „ wanneer zy beter. __verftaan komt te worden, veel Lichts geeven aan het _ het Noorderlicht zig vertoonde, en dan nog maar in een Kleine trap. Over dag is’t hem in de Winter ook ge: Jukt; de Elektriciteit van den Dampkring waar te neemen met’ dit Werktuig „ „pofitief, en. negatief, zo wel door Sneeuw, als door Hagel of Regen, en tot byna zo groo. ten trap,‚-wanneer de Thermometer van Fahrenheit. tus- fchen 28 en 34 Graaden tekende, als hy ooit dezelve by Zomer hadt waargenomen, bebalve met Donder-Weer.} VUL Deer, BE ANO |; | $ Á | | | EE En 84 De ELEKTRICITEIT VAN het Syflema der Elektficiteit *). Hoe dit ook Zy » °t was voor my ondoenlyk niet aan te mer- ken; dat deeze Eigenfchap loopt door dien gehee- len tak welke myn tegenwoordig Onderwerp uits maakt , waar toe ik wederkeere. Witte Zyde verfchilt in Elektriciteit veel van zwarte Zyde. Als de witte Kous afzonderlyk aan de Hand getrokken wordt, zo hoort men geen knapping ‚ noch wordt Vonken gewaar in de. duifternis;, hoe menigmaal dezelve ook agter- en voorwaards gehaald worde. Wanneer een ande- re witte Kous daar over heen wordt aangetrok- ken, vertoont zig niets te meer, en, als zy van de Hand zyn afgedaan, openbaaren zig, in geene derzelven , eenige tekenen van Elektriciteit ,uit- genomieri dat zy , binnen weinige Duimen van den Elektrometer af gebragt zynde , de Balletjes een weinig aantrekken en wegftooten. Indien, in plaats van twee witte em twee zwarte Koufen , ééne witte en daar over ééne zwarte Kous aan de Hand getrokken worde, zo openbaaren zig geene de minfte tekenen van Elck- triciteit terwyl zy aan de Hand blyven; zelfs fchoon menze daarover „ verfchcide maalen 4agter- en ([) [De Heer Wrrson heeft dit Stuk wat omftandiger overwoogen, in zyn Brief over de Proefneemingen met den Zourmalin of Afch-fteen , welke in ’t laatfte van dat zelfde Jaar 1759 aan de Koninglyke Societeit van Londen werdt voorgelezen ; aan onze Landsgenooten medegedeeld ig ZxpEN EN WorrEN STorreN. 85 £n voorwaards haalt. Ook fchynen zy, van de Hand afgedaan en by den Elektrometer gehouden zynde, niet meer dan een zeer kleinen trap van Elektriciteit te hebben aangenomen. Zy moeten _ binnen den afftand van een Voet, ja fomtyds van weinige Duimen, worden gebragt, eer zy eeni- ge uitwerking hebben op de Balletjes: maar, op het oogenblik „ wanneer menze van at: fcheidt , worden zy beiden bevonden ten hoogfte Elektriek gemaakt te zyn, de witte naamelyk pofittef , en de zwarte negatef. De Omftandig- heden, die daar omtrent de meefte opmerking fchynen te verdienen, zyn als volgt. zr, Wanneer de Elektrometer geplaatft is op een niet-Elektriek Lighaam, en de zwarteKous wordt aan denzelven geprefenteerd op den affland van drie, vier of vyf Voeten, naar dat dezelve fterker BE zwakker Elektriek gemaakt zy , begin- nen de Balletjes zigtbaarly k aangetrokken te wor- den, en, wanneer dezelve nader is|gebragt, ziet menze in een geweldige beweeging. Indien men, in plaats van de zwarte, de witte Kous op even de zelfde manier gebruikt „ bevindt men die naauw- keurig de zelfde uitwerkingen te hebben, aan- trek. in het VI, Deer deezer Uitgezogte Verhandelingen, bladz. r2o en bladz. zoo. In ’t byzonder kan men aldaar , bladz. 122en 136, een naauwkeurige onderfcheiding en verklaa- xing vinden van de plus- en minus - Elektriciteit. Zie ook het IL. Deer bladz. 143} | VL Deer. F 3 v 26 De Ererrmicireir VAN trekkende en beweegende de Balletjes’ óp eveh de zelfde manier. Hieruit blykt , dat, welk ver- fehil er ook, tuffchen de Elektriciteit van de Zwar- te en witte Koùs, in andere Omttandigheden. ware , “Zy ieder cen gelyken trap van El éktrici- teit verkrygen , door te famen ge - ke wete te tie ‚ Wanneer de Blektrometer door crate dra- gn aak: ‚ en men prefenteert de witte Kous, zo trekt dezelve eerft de Balletjes aan’en ftoot de- zelven vervolgens weg. Dan weg-genomen zyn- de laat de Kous de Balletjes in cen ftâat van weg- ftooting ten opzigt van elkander, en ’er wederom bygebragt zynde „ftoot zy hun weg als voorheen. Indien men thans, in plaats van de witte, de zwarte Kous prefenteert, zo worden de Ballet- jes op flaande voet aangetrokken „ kort daar na weder ‘weg-geftooten, en blyven andermaal in een ftaac van wegftooting ten opzigt van clkandér. In- dien de witte op nieuws geprefenteerd wordt „zo ‘grypt de zelfde trein vän uitwerkingen plaars als te vooren, en zo voort, ‘beurt om beurt, gelyk in het Geval van de heldere en ondoörfchy nende Glazên Buizen , waneer die tot werking “zyn gebragt : komende de witte Kous naauwkeurig overeen met de heldere ,-de zwarte met de duis- tere Buis, en de eene werkende pofitief, de an- dere’ zeeatsef’, op cen afftänd ten vollen zo groot, en wel zo kragtig ‚ âls de Buizen. 3. De beide Koufen, wanneer Zy,op eenigen af- k Uk ed wyd. ZxpeN „EN Worzen Srorsen. „87 afftand van elkander gehouden worden, vertoo- men zig tot zulk een trap opgeblazen, dat zy , ten hoogften. Elektriek gemaakt zynde , de geheele uur, van het Been vertoonen, en, ingevalle. zy digt aan: het Aangezigt of eenig ander bloot Lig- haamsdeel gebragt worden, heeft, men aldaar;een Gevoel, als of,een koel Windje tegen, dat Deel „waaide, , ‚ Zo men, de, twee. witte of de twee ‘ zwarte Koufen met de enden by velkander houdt, zo ftooren, zy elkander. weg, ‚ en maaken op * oog een hoek van.omtrent 3oof 35 Graaden 4, Als menseen witte en een zwarte-Kous aan elkanderen; prefenteert , „trekken zy, onderling, de een de.andere aan, met, een.kragt „ die even- edig is aan denstrap van, Elektriciteit, welken zy bekomen „hebben. „Wanneer zy binnen den afltand, van, drie, Voeten,zyn gebragt, hellen zy (doorgaans. naar,elkander: binnen ‚de twee en een shalf of twee (Voeten krygen. zy elkander vaft „en „nader ‚te famen „gebragt zynde, vliegen Zy «met „een verbaazend;geweld „ naar elkander toc. Ter- awylzy-naderen flenkt haare opgeblazenheid allengs, en haare aantrekking van vreemde Voorwerpen vermindert; te famen komende worden zy plat en voegen zig zo ftytaan een „alsof het eengevou- wen Lap Zyde ware. Alsdan worden de Ballet- jes van den. Elektrometer niet. aangedaan op,den vafftand -van een Voet „ ja zelfs niet van weinig Duimen op zekere tyden. ‘Maar, ’ gene het al VII Deer. F 4 lers 88 De ELEKTRICITEIT VAN ferzonderlingfte fchync, is,dat als zy van een ge= fecheiden zyn, en tot een genoegzaamen affcand, van elkanderen gebragt, haare Elektriciteit niet het aìlerminfte fchynt verzwakt te zyn door den Schok , dien zy in haare famenkomtt hadden onudhdn. Zy worden weder opgeblazen, trek- ken wederom aan en ftooten weg, en Zyn 20 ge- reed om naar elkander te vliegen „ als voor- heen ). Wanneer deeze Proefneeming gedaan wordtmet. tweezwarte Koufen in de eene en twee witte Kou- fen in de andere Hand, zo levert zy een zeer aar- dige Vertooning uit. De wegfròoting van die. van de zelfde dede ‚ ende aantrekking van die, van verfchillende kleuren zyn , brengtze in eene. beweeging die niet onvermaakelykis,en maakt dat ieder de gene , die van een tegenftrydige kleur. is, vaft krygt op een afftand, veel grooter, dan, iemand ver wagten zoude, Als menze te famen, Jaat komen ‚ vereenigen zy zig allen tot ééne. Klomp, en, van een gefcheiden zynde, neemen, zy haar zode Vertooning weder aan. Dit kan, men, zo veel men wil; herhalen , tot cindelyk häa- (*) De Verfchynzels., hier aangetekend , van de ge- elektrizeerde zwarte en witte Kous; naamelyk, dat, als, Zy elkander naderen, haare aantrekkende en wegftooten- de kragt afneemt, ten opzigt van vreemde Voorwerpen, maar op. een verbaazendé wyze toeneemt, ten opzigt van, elkander, en dat haare Elektriciteit geene vermindering byde door den Schok van, haare famenkomft; fchyngn my. nicu- Zpen EN Worzen Srorren, 8% haare Elektriciteit allengs afneemende, van noo- den heeft nieuwe kragten te. ontvangen. 5 “Wanneer de Koufen van elkander afge- fcheiden zyn, verliezen zy zeer fchieiyk haar Ver mogen, omtrent gelyk de Elektriek gemaakte Buis: maar, als zy te famen gevoegd zyn, zullen zy dat Vermogen een of twee Vuren , en langer , behou- den, ingevalle de Lugt zig bevindt in een gunfti- ge gefteldheid. Indien men, terwyl zy van el- karder afgezonderd zyn, eenig niet-Elektriek Eighaam iig hun brengt , en dat zelve Lighaam breed van oppervlakte is, zo ontlaften zy zig be- zwaarlyk van haare Elektriciteit ; maar , indien- de punt van eenig , inzonderheid van een Metaa- - Ten Lighaam, aan haar geprefenteerd wordt, en en ande dan zyn zy, op ftaande voet, beroofd van haa- re Elekerikaale kragt: doch , indien zy by el- kander zyn gevoegd, behouden zy haare Elek- triciteit met zo veel hardnekkigheid, dat zelfs de fcherpfte Metaalen punt haar. niet daar van kan berooven. In dit, en in eenige andere op- zigten, fchynt ’er zulk een overeenkomft te zyn mur ieed shet tus- „nieuwe Waarneemingen in de Elektriciteit te zyn, die opmerking verdienen. Zy fchynen een behoudend Ver- mogen van Elektriciteit aan te wyzen, 't welk tuflchen Elektrieke Lighaamen onderling alleen plaats grypt, en, zo ik my verbeelde, bevonden zal worden de oorzaak te zyn van veele fraaie en zonderlinge Verfchynzelen. VIII Deer, F 5 ee Der ELEKTRICITEIT VANT tuffchen de Leidfche, Flefch (*) of de Flektrikaas Je Glazen. Ruit: (f)‚o-en de zwarte Kous in fa. meüvoeging tmet,de witte, inzonderheid als de eene over-de andere,getrokken is, dat ik aanlei- ding’ gekreegen-héb „ofivze allen in-% zelfde Licht te befchouwen.” In beide Gevallen i isde e plus -E- lekcriciteit aande eene, en de minus „Blektrici- telt aan de anderé-zyde , en de Koufen, zo wel als de: Flefchren-de Glazen Ruit, worden in eens Poinef of negatief -Elektriek gemaakt. » In beide Gevallen is een-opftapeling van Elektriciteit en eeh -behouding ‘derzelve , „die verte boven gaat hetgene voorkomt in eenig enkel Lighaam, %zy Blektriek of niet- ‘Elekrriek. „Daar-is‚egter ‘een zeer ‘aanmerkelyk onderfcheid tuffchen dezel- veri jin tweederley opzigt, Inde Flefchen in de Glazen Ruit wordt altoos een Slag verkreegen, door eensgemeenfchap ‘der twee zyden te maaken ‘door tuffchenftelling van: een niet-Elektriek Lig- haam; ‘maar, in hetGeval van dezzwarte en wit- te Kous , ‘ben vik-nooit in fiaat geweeft om-een Slag, ja kl: geen fpoedige:Onthafting te verkry- gen , zo lang de een in de andere bleef, door wel- ke Middelen ik het ook beproefde. Ik heb de (*) [De Leidfche Flefsb is de Flefch ‘of 't Fetenje: mét “een Kopetdraadje, ‘t welk den bekenden-Schok of Slag maakt, uitgevonden door wylen den Heer Prof, P, váx en, ] EE 8 ZSDEN Ev "Woörten Goren. Gr gehe ‘Hand ir ih de bifiënfte geftoken “en ‘met de andere de “buitenfte “Kous gekneepen : jas ik heb. Ser’ myn Hand in ‘geboord , ‘en de Koufen omgekeerd’, het binnenfte buiten , en in die ftaät ’er mede tégen den Vloër gellägen : "it “alles zonder de minfte Ontlafting te befpeuren. De Fléfch en Glazen Ruit, ‘aan ‘den Yande- ren kant , geeven geen gelegenheid omm de plús- van de minus Blektricitër afte fcheiden ; ‘zo dat Zv die in volkomenhcid en van ‘elkander af- gezonderd vertoonen zouden: daar’ Wy alleenlyk de Koufen it elkander behoeven’ te trekken, lals Wänheet 4 wy de pofirive Blekeficiteit” in de wit- te vinden zullen, de“negatioe i in de zwarte. _6. Wanneer de’ Koufen van elkander gefthei- den zn, geeven zy in den duifter , vals ten ‘haar het end vân iemands Vinger ; of eenig klein _Meetaalen Lighaam, ‘dat aan de punt rondagtigis, Prefenteërt; de Vertooning v van ‘Elektrikaal Vüur of Licht „naar den necativen of pofitioen ‘adt van de Kous, aan ijle’ het” Voorwerp ge- prefenteerd wordt. Met de zwarte fchynt, ‚op ‘den “afftand van twee of drie Duimen E “uit het ‘end van dn Vinger éen takje ‘of Pén- fel, als %” ware ‚van Vurige Vonkén’ te | where hen hie CD „ k AFT ASN 1 (Pr Van de Elektrikaale Glan Ruit ordeoi in de roefneemingen van FRANELIN- gefproken.; di ons IL, De EL, bladz. 131.] af VIJL Deez, gr Der ELEKTRICITEIT VAN fchieten, ’t welk zig in zyne voortgang breeder uitfpreidt , ens tegen de oppervlakte van de Kous aan komende, een kraakend of knappend geluid doet hooren. Deeze eerfte Onthfting gefchied zynde, kan men, door den Vinger aan een verfch gedeelte van de Kous te prefenteeren, het Verfchynzel herhaalen;, toc dat men de ge- heele langte van de Kous doorloopen is. De- zelve, geeft „als de Vinger zig langzaam beweegt, doorgaans agt of tien byzondere Ontlaftingen, eer zy geheel beroofd zy van haare Elektriciteit. War de wicte Kous belangt, daar omtrent heb- ben de zelfde Verfchynzelen plaats , alleen met dit verfchil, dat in ftede van den Vuuri- gen Geinfter uit den Vinger komende, een klein bolletje van wit of blaauwagtig Licht aan des- zelfs top gezien worde , en , de Elektriciteit fterk zynde, fchynt dat kleine Llghaampje van Licht met een Slag te breeken , tuffchen de Kous en den Vinger , wanneer men eer een fiflend dan een knappend Geluid hoort. 7. De Elektrikaale Flefch kan geladen worden door de Koufen, ’ zy pofittef of negatsef , naar dat men het Koperdraad , dat in de Hals is , aan de witte of aan de zwarte Kous prefenteert… In het eene of andere Geval, is de filing, of het knappend Geluid, fterker dan wanneer eenig gemeen Draad of niet- Flektriek-Lighaam ge- prefenteerd wordt: maar , indien de Elektrici- teit oor Zpen tn Woiren Stoeerns <68 teit van de witte Kous inde Flefch: is overge- gedaan, en daar boven op de Elektriciteit van de zwarte Kous , of anders-om:; in dit Ge- val zal de Flefch in ’t geheel niet Elektriek zyn. Ds ne vl Es, | „De laading van de Flefch was eender eerften van myne Proefneemingen met ge-elektrizeer- de Koufen.. Door fommige Proeven „ die ik in voorleeden Maand Deeember werkftellig maakte, bevond ik dat zulks gelukken zou. Wanneer ik, op een Vriezigen Avond in die Mâand, in een klein Flefchje, met Kwikzilver gevuld, de Elektriciteit van eene zwarte Kous overgehaald had , ontving ik, door de Uitfpatting , een Slag ; die my gevoelig was, aan myn Vinger. Door de vergaarde Elektriciteit van twee Koufen; taakte de Schok aan beide myn Elleboogen; en ; door middel vandie van vier Koufen, ftak ik Wyn- geeft in een Thee- Lepeltje aan brand , ’t welk ik in myn Hand hield, en voelde, ten zelfden ty- de, den Schok van myne Elleboogen tot aan my- ne Borft. Het zal, egter, niet ondienftig zyn op te merken, dat de Elektriciteit, in dic Ge- val, verwekt ware door middel van het Been. Uit het gene thans van my gezegd is, kanmen duidelyk zien „dat alle de aanmerkelyke Verfchyn- zelen der Elektriciteit, die tot dus verre ontdekt zyn, kunnen vertoond worden door een eenvoudi- gen Toeftel van zwarte en witte Zyde, Dit is _ VI, Deer. eg- 94 De Eumernicirr vaN Zype en Wor. egter alles niet: im ? beloop. der bovengemelde, Proefneemingen. heb. ik iets, fraais mogen waar neemen; van % welke ik niet vind dat door an- deren eenig gewag zy gemaakt, «Ik meen hier mede; een flerke famenkleeviig ; door Blekcricie teit voor-gebragt » maar ; dewyl dit Vertoog reeds tot een groote langte is uitgedyd 4 zal ik hee Berigt daarvan voor een ander Gefchrift.bewaa- ren ; dat ik in ’t kort de Eer zal hebben de So cieteit aan te bieden, — H. WAARNEDMING PB br ge REN ze EK EAN ERA dude KAPEL : : — BROBIJEN EN VERBRANDEN rt de “ AUS IE AE 5 zet. WOLLEN STOFFEN, “VOOR DAT ZYZIN SCHOONGEMAAKT. EK. can. de U Acad. Royale des Scienc. de Paris, de LAn 1156, Pp: 24.) pa NR er epe ae EEEES: E Akademie hadt, in den jaare 1725; be= ei rigt gegeven van het zonderlinge “Vera fchynzel, hoe verfcheide. Stukken Sergie van’ Alais, die op een hoop geftapeld waren , voor dat men ze van de Vettigheid gezuiverd hade; dermaate broeïden; dat de onderften „zonder dat zig eenige Vlam of Rook openbaarde, veranderd waren in eêne'zwarte , broofche ; glimmende Stof, die naar gebrand Hoorn ftorik, door-Vuur finelt= baar was „ en welke men met de Vlam van een Kaars in brand kon fieeken : om. kort te- gaats die, gelyk de Heer ze Fevre, Doktor te Uzès, van wien de Akademie dit Berigt: ontvangen hade, zegt, overgegaan waren tot een‘weezentyk Jos _ VIII Deer den. 85 Hef BROEIJEN EN VERBRANDEN 7 denlym (Betumen). Zie hier nog een ander Ge- val van den zelfden aart. De Heer Montrer; Lid van de Koninglyke Societeit der Weeten- fchappen van Montpellier, in de Sevennes zyn- de, vernam aldaar, dat by een Inwooner van Saint André de Magencoules, in *t Stigt van Alais, voor de Waarde van 4oo Krbonen zodanige Woilen Stoffen, die men daar te Lande Jmperia- les noemt, door een dergelyk Toeval zyn ver- looren gegaan. Zy waren op elkander geftapeld in een Vertrek gelyksgronds, en men befpeurde niet „ dat het Vuur ’er in geflagen ware , dan door den Stink „dien zy verfpreidden:? men floeg hari- den aan ’t werk , doch het was te laat ; alzo men ze reeds tot Kolen verteerd vondt. Eenigen tyde daarna was de Heer Monrer zelf Ooggetuige van een dergelyk Verfchynzel. Komende , naamelyk,op een plaats , alwaar ver- fcheide Fabrikeurs deeze Stoffen opleggen, vondt hy ’er één druk bezig om de zynen naar buiten te brengen, ten einde die te lugten, en; vraagende , ‘wat zulk een verhaafting in ’t overdraagen ver- oorzaakte, vernam hy, dat, meer dan honderd Stukken van deeze Stoffen op een hoop gelegd zynde, om te wagten , dat men ze naar den Vul Molen bragt, de Eigenaar, daar voorby gaandeg aan den Stank, die ’er uitkwam; was gewaar geworden, dat zy broeiden, en,„’er de Hand in ‘willende fteeken, hadt hy een zo fterke Hitte gevoeld „, dat hy genoodzaakt was zyne Hand te rug pra WorLtEN STOFFEN. __ 57 Tug teshaalen…. Inderdaad, de middelften van, den Hoop. waren zodanig verbied dat de Heer Montrer , duidelyk, een dee: verändering ‘van Kleur daar in ler en, indien men een ‘oogenblik langer had gewagt met de Stukken van ‘elkander te fcheiden, zouden _ Zy waârfchynlyk. Dd tot Kolen zyn geworden. De Heer Monrer hade de nieuwsgierigheid van te vraagen, of dergelyke Toevallen dikwils voorkwamen; zie hier wat hy vernam. De Stof- fen hebben nooit gevaar om in brand te vliegen; dan in de Zomer, en wanneer zy in groûte mea nigte op elkander zyn gehoopt, éh Zulks in ee plaats, daar. de Lugt weinig toegang heeft: in de ‘Winter, hoe zeer men ze op elkander ftapelt, is >er niets te vreezen , en, zo dra men ze van _ Verrigheid gezuiverd heeft, is ’ hi geheel over. Alle deeze Omfandigheden gâven den Heer _ Monrer aänleiding ; om van nader by de Fa- briek deezer Stoffen te onderzoeken en hy wierdt gewaar, dat men de Wol, voor dat dezelve ge- Íponnen werdt, met eene vry aaänmerkelyke veel- heid van Olie laat doortrekken. Niets was ’et meer noodig, om hem in ftaat te ftellen, dat hy _feden kon geeven van het Verfchynzel. De Olie; die men tot dit gebruik neemt; is doorgaans zeer oude Olyven-Olie, welker Reuk genoegzaam aan- toont, dat haare famenftellende deelen van el- kander beginnen te fcheiden : het is derhalve „VIJL Deer. G niets 98 Her BrorijEN DER WOLLEN STOFFEN. niets vreemds, dat de Gifting, die in deeze op een geftapelde Stoffen, vooral door de Hitte van % Saizoen, veroorzaakt wordt, deeze Ontbin- ding voltooije en het brandbaare , % welk de Olie bevat, in werkzaamheid brenge. Dit Ge- voelen fchynt zo veel te gegronder te zyn, om dat dit zelfde Toeval nimmer plaats grypt in de Wollen Stoffen, gefabriceerd in ’t Gevaudan, dewelken altemaal zonder Olie bereid worden, en dat de Jmperzales zelf ‘daar niet meer aan on- derhevig zyn, zo dra de Vul-Molen haar van Vettigheid gezuiverd heeft. EEN EEN _ ZONDERLING MIDDEL oop TOT dll BRANDBLUSSCHING, ALS MEN GEEN WATER HEEFT. CHijk. de P.Acad. Royale des Sciences de Paris, de An 1756, Pp. 27.) AVE EEE EE EE NS E Heer Hares in de Engelfche Verhan- delingen een Middel voorgefteld hebben= de, om den voortgang van Brand te ftremmena door, zo veel doenlyk is, alle de brandbaare Lighaamen, die naby het Vuur zyn, met Aarde te bedekken; deelde zyn denkbeeld mede aan den Heer Porter, Refident van ’ Hof van Londen te Konftantinopolen, om daar van berigt te geeven aan de Turkfche Amptenaaren, die tot het Stadsbeftuur gelaft zyn. Deeze fcheenen ’er toen weinig gedagten van te hebben. In de laat- fte zwaare Brand, die in de Maand July des Jaars 1756 voorviel, en door welken twee-en-twintig duizend driehonderd en twaalf Huizen in de As- fche werden gelegd, fchoot iemand de Manier van Harrs te binnen, en dezelve werdt in ’% werk gefteld aan de Griekfche Patriarchaale Kerk, welke door dic Middel behouden bleef, VIIL Deer, G 2 Alzo Ico Mipper TOT BRANDBLUSSCHING. Alzo ‘er niet te veel Middelen uitgedagt kuri- nen worden, om van dienft te zyn in deeze fchrik= kelyke Toevallen, zo heeft de Akademie geoor- deeld van dit, ’t welk van een zo goeden uitflag geweeft is, kennis te moeten geeven (*). H. (*) Ik meen in de Verhandelingen der Koninglyke Akademie van Stokholm een Voorftel gelezen te hebben, om Brand te bluffchen, door middel van Zand: waar van ik insgelyks toen weinig gedagten had. De gelegenheden ondertufchen, wanneer men zig van Water niet gevoeglyk kan bedienen, om het voortloopen van Brand te ftuiten, komen miffchien meer voor, dan men zig in onze Ste- den gewoonlyk verbeeldt. Op Dorpen, by voorbeeld, fchoon in 't Water leggende, ontbreeken fomtyds een genoegzaam getal van Werktuigen, of men kan ‘er niet bekwaamlyk bykomen. Anderen, die rondom in ’t Zand leggen, zouden, by zulk een droevig Toeval, zekerlyk veel dienft hebben kunnen vandit Middel; al ware het; dat men de Huizen eerft met Zooden en dan met Zand bedekte, gebruikende dus Zand en Aarde te gelyk. Het behoud immers, van de gemelde Griekfche Kerk, in zulk een Stad als Konftantinopolen, toont aan, dat dit Mid* del gebruikbaar zy.] OMD EE -REANOSE E NAAR Ne: MIDDELEN; OM HET Ì GEBRUIK van YS PE VERVULLEN: WANNEER HETZELVE ONTBREEKT: Book DEN Herer Anr was erat eoa beed ten Lid van de Koninglyke Akademie der Weetenfchap- pen van Parys, wan de. Societeiten van Londen en Bononie , Koninglyk Hoogleeraar in de Proef-ondervindelyke Natuurkunde, enz. u iff. de V'Acad. Royale des Sciences de Paris; de An 1756. P. 2.) SEESSCEEOEESEEEESELERSESN Et is gemeenlyk noodig in de heete Lan- den , dikwils nuttig. en altoos aangenaam, zelf in de Besite Lugtftreek, waar in wy Teeven, naar ons believen de Vogten te kunnen verkoelen, die tot onzen Drank moeten dienen. Men maakt hier toe, doorgaans, gebruik van “Ys; maar, wanneer hetzelve, door den famen- loop van eenige Omftandigheden , zeldzaam worde _ VIL Deer. G 3 za 102 _ ONDERZOEK NAAR DE MwDrren, zo belet de verhooging van deszelfs Prys een groot getal Menfchen zig van dit Middel te be- dienén. Ten anderen zyn ’er Landítreeken , waar in de Hitte overmaatig is, en daar het ondoenlyk zou zyn, Ys, volgens den gewoonlyken weg, te bekomen: ’% welk de Inboorlingen van gemaa tigder Geweften, die verpligt zyn-aldaar eenigen tyd te vertoeven, aan zwaare Ziekten bloot ftelt. Men bezorgt derhalve een aanmerkelyk voordeel aan het Menfchdom , wanneer men ’t zelve Middelen aan de hand geeft, om voor de geheele antbreeking of zeldzaamheid van Ys zorg te draagen; en dit is het Onderwerp; ’t welk de Heer Abt Norrver zig voorgefteld heeft in het Onderzoek , daar wy verflag van gaan doen. De Middelen , door deezen Natuurkundigen voorgedragen, zyn in ’t algemeen van tweederley foort. De eerften beftaan in alle voordeel te trek- ken , dat mooglyk is, van de koelheid der Put- ten, Fonteinen, Kelders, Grotten, enz. Dit zyn de Middelen, die hy Natuur/yke noemt. De anderen beftaan in het voortbrengen van eene Koude door Konft, welke de Verkoeling veel verder voortzette, door behulp van eenige Zou- ten , en onder die benaaming begrypt hy de Kon f?1ge Middelen. Wy zullen van elk in ’ byzone der fpreeken , na eenige algemeene Grondbegine zelen te hebben opgegeven , die tot geleide moes ten dienen in deeze navorfchingen. Een Lighaam is niet heet, dan door de. veel- heid OM HET GEBREK VAN YS TE VERVULLEN. 103 heid van Vuurftoffe, welke-het bevat, en’ zel« ve te verkoelen is niets anders, dan het van een gedeelte daar van te berooven.… Deeze vermin- dering wordt gewoonlyk bewerkftelligd door de onmiddelyke aanraaking van een ander Lighaam, % welk ’er minder van bevat, en_in deeze twee famengevoegde Lighaamen gebeurt alsdan het zelf- de, ’ welk plaats hebben zou in twee Sponfen, de eene droog, de andere vol. Water , welke men tegen elkander hielde. De drooge Soar. naa- melyk, zoushet Water van de natte indrinken, tot zo lang dat zy ’er beiden, naar reden van haa- ‚re grootte, even veel van bevatten. „Wy zeg- gen, naar reden van de grootte, aangezien het zeker is, dat een Spons, van dubbele grootte, ook eens zo. veel;Waters vereifche , om ’er tot denzelfden trap;van doordrongen te zyn. Dit is het zeer eenvoudige Denkbeeld, ’ welk men hebben moet van de verkoeling der Lighaamen: _ laat ons thans dit Begirzel toepaflen, en zien of men gemeenlyk al het. voordeel , dat mooglyk is, trekke „ van de koelheid der onderaardfche Wa- teren of Kelders en Grotten. … Men ftelle zig, by. voorbeeld, ten doelwit, om drie Bottels Wyn, die eene Warmte hebben van 24 Graaden, te verkoelen in een Emmer met Water, dat zo eerft gefchept is uitseen Put, welke maar ro Graaden Warmte heeft. ’t Is klaar, dat, in dit geval, een Onderfcheid is van veertien Graaden Warmte,’ welk verdeeld zal VII Deen. Ba wor. 104 _ ONDERZOEK NAAR DE Mipperen, worden tuffchen ’ Water en den W'yn; doch, op welke manier zal die deeling gefchieden? Laa- ‘ten wy dit tragten te bepaafen. In deeze berce kening hebben wy een veelheid Waters van om- trent cwaalf Ponden, met tien Graaden Warm- te boven het punt van Vorft; t gene de gewoon- Iyke trap van Warmte is op den bodem der Put- ten (*): het Lighaam, dat men verkoelen wil, heeft ’er vierentwintig : het beftaat uit drie Bot- tels, weegende omtrent 12 Ponden en den Hou- ten Elamiér® dien men op 4 Pond fchatten kon, en die dikwils veel zwaarder Ì is. Dit zal, in % geheel , een ftoffelyke Klomp maaken van 16 Pon- den, welke men met eene van 12 Ponden wil verkoelen. Nu hebben wy onderfteld , dat de. Overmaat van Warmte veertien Graaden was, en die Overmaat zal zig, derhalve, verdeelen in, de reden van 12 tot 16: ik wilzeggen, dat de. drie Bottels ieder agt Graaden van deeze’ Over- maat behouden zullen „en neemen een gemaatigd- beid van agttien Glen aan, zynde flegts zes Graaden kleiner dan die, welke zy hadden, en dat dus de Wyn niet genoegzaam erk zal zyn. Dat meer is, men. zal door deeze Ver- ‘koe= (*) [Men moet in. agt neemen, dat hier buiten twyfel de Thermometer- Schaal van Reawmur beoogd wordt volgens welke de ro Graaden boven ’t Punt van Vorf sa! Graaden op de Schaal van Pabrenteit zyn, en de 24 Giaaden komen met 86 Graaden. overeen. } \ OM HET GEBREK VAN Ys TE VERVULLEN, Tog koeling geen volle zes Graaden bekomen; om dat de Lugt een gedeelte zyner Warmte overzet aan het Water en de Bottels, et bygevolg den uit- — flag der bewerking zo veel meer wen. als dezelve langer duurt. _ Maar, ingevalle men, in plaats van de drie Bottels te dompelen in een Emmer, gevuld met verfch gefchept Putwater , dezelven in een groo- ten Bak, met het zelfde Water gevuld, gezet had, zo zou de Verkoeling veel grooter zyn ge- weeft: en; als men ze, om kort te gaan , had neergelaten in de Put zelve, zou die Verkoeling tot den hoogft mooglyken trap zyn gebragt : alzo in die geval, de Klomp Waters als oneindig groot zynde in vergelyking met de drie Boerelón de- zelven , in zeer weinig tyds, een bemsdatiadheia van Warmte, byna egaal met die van dit Water, zouden hebben aangenomen ; ik wil zeggen; dat dezelven, op zeer weinig naa, de veertien Graaden overmaat van Warmte zouden- en zite geraakt. « : Hier uit is’ blykbaar, dat de trap van Ver. koeling volftrektelyk afhangt van de evenredig- heid van ’ verkoelende Lighaam, in grootte of Stoffelyke Inhoud, tot dat, welk men verkoc: Jen wil, en’ dat men, by verzuim van op dit ‘eenvoudig Grondbeginzel agt te flaan , gevaar doopt van naauwlyks eenig voordeel te trekken uitde Middelen, welken de Natuur ons van zelve fchynt aan te bieden. VUL Deer G 5 Maar, 106 _ ONDERZOEK NAAR DE MIDDELEN, | 4 f A „Maar „ terwyl de trap van Verkoeling afhangt van de evenredigheid der Stoffelyke. Inhouden, waar van wy fpreeken, ftaat de Tyd, welken de bewerking duurt , aan een ander Grondbegin- zel, te weeten aan de min of meer. naauwe aan- raaking van de verkoelende Stoffe en van de gene diemen verkoelen wil.» En, aangezien een by uieftek yl Lighaam een ander niet aanraaken kan, zonder een groot getal ledige tuflchenruimten te laaten, daar geen de minfte raaking plaats heeft; zo heeft de digtheid der Lighaamen ook op dee- ze Rekening invloed. De Lugt, by voorbeeld, _ maakc-altoos een veel minder onmiddelyke -aan- raaking dan het Water , en zelfs dan het Zand: waar uit volgt , dat,„om eene Flefeh W yn door de Lugt in een Kelder te doen verkoelen , langer tyd dan vyftien Uuren noodig ware; terwyl de zelfde Bottel, in-die zelfde Kelder begraven in nat gemaakt Zand, of, ’t gene nog beter is, in Water, dat lang genoeg in de Kelder geftaan had, om “er de Gemaatigdheid van aan te nee- men, in veertig Minuuten een trap van, Verkoe- ling had ontvangen , die veel grooter was. Byaldien men, derhalve, alle mooglyk voor- deel trekken wil van de Koelheid der Putten, Bronnen , Regenbakken en andere onderaardfche Wateren, welker Gemaatigdheid doorgaans tien Graaden boven het Punt van Bevriezing is; zo moet men ’er onmiddelyk de Vaten indompelen, die het Vogt bevatten, dat meu voorneemens is te OM HET GEBREK VAN els TE VERVULLEN. x07 te verkoelen ;, en, aangezien de Stoffelyke In- houd van dit Water als oneindig groot is ten op- zigt van die van het te verkoelene Vogt, zo kan men verzekerd zyn, dat zy, na verloop van ee- nigen tyd, op zeer weinig naa, den zelfden trap van Koelheid zullen aangenomen hebben ‚ als het Water heeft , waar in zy Zyn gedompeld ge- worden. _ De Kelders kunnen geen zo grooten trap van _ Koelheid aanbrengen als de Putten. De gemeen fchap , welke de Lugt , die zy bevatten, heeft met de buiten- Lugt, geeft ’er altoos een weinig _ warmte aan, en haarc Gemaatigdheid is doorgaans van 12 oden boven het Punt van Vorft: maar , ingevalle men de oplettendheid heeft van ’er een grooten Bak met Water in te houden, zo' zal dit ‚Water, ten einde van omtrent vierentwintig Uuren, een trap van Koelheid » gelyk aan die _ van de Kelder, dat is van ongevaar twaalf Graa- _ den, hebben aangenomen , en in ftaat zyn om, binen den tyd van drie Kwartieren Uurs, een aanmerkelyke Verkoeling mede te deelen aan de Bottels, welken men?er zal ingedompeld hebben; behoudens, niettemin, dat men ’er dezelven niet inte groote menigte in doe. Daar uit volgt, dat men zig bedriegt, wanneer men meent de Vog- ten genoegzaam te verkoelen, door dezelven maar weinige Uuren-in een Kelder te laaten; ten mìn- Île, zo men de voorzigtigheid niet heeft gebruikt, waar van zo even is gefproken; anderszins zou „VII Dezer. de JoB ONDERZOEK NAAR DE MIDDELEN, de aanraaking van de Lugt dezelven maar zeer langzaam verkoelen , en men zou de Fleffchen ten minfte vyftien of agttien Uuren in de Kel- der moeten laaten. Bovendien brengt de voor- zorge , om in een Kelder een of verfcheide Bak- ken, met Water gevuld, te houden, weinig Ongemak aan, en men kan, door dit middel, Dranken krygen, die genoegzaam frifch, ja ze- kerlyk gezonder zyn tat het gebruik, dan of zy koelder waren. De hulpmiddelen, die de Na- tuur aan de hand geeft, zyn gemeenlyk ontbloot van de Onvolkomenheden, welken de genen na zig fleepen, die een verkeerde naauwgezetheid ons zo zorgvuldig doet opfpooren, In plaatfen, daar men geen Putten, Grotten noch Kelders had, leert de Heer Norrer ons; zelfs in”t midden van een gantfch open Veld, een, aanmerkelyken trap van Verkoeling te bekomen, Daar toe is niets anders noodig, dan een foort van Greppel te graaven, die zeer naauw zy , om- trent vier Voeten diep: de Bottels , op den bo- dem van deeze foort van Kelder geplaatft, om- ringd en bedekt zynde met ongevaar een Voet Aarde, die verfcl: van den Bodem gehaald en een, weinig vogtig gemaakt zy met Water ; zo bee hoeft men flegts de opening van den Greppel toe te floppen met eenige boflen Stroo, of, ’t gene beter is, digt te leggen met een Plank, die be- dekt zy met vyf of zes Duimen nieuw uitgegra- ven Aarde, Men kan verzekerd zyn, van door die Ok HET GEBREK VÂN Ys TE VERVULLEN, io dit Middel een trap van Verkoeling te beko. men , diebynä egaal is aan def genen , welken de befte Kelder verfchaifen zou ‘kunnen. _ Deeze Greppel is verfcheide Dagen van dienft, voöral wanneer men hem zorgvuldig, zo veel het val- len kan, geflooten houdt „ en, wanneer dezelve niet langer dienen kan, behoeft ien flegts eenan- deren te graaven. k, Op welk een. wyze, nu, fen ook te werk gaa om de Vogten te verkoelen, het is altoos ze- ker, dat men daar in zo veel te fpoediger zal flaagen, als dezelven meer Oppêrvlakte bloot geeven aan het verkoelend Lighaam, en dat zy te koelder zullen worden, naar maate de Stoffe- Iykheid der Vaten, die dezelven bevatten „klein- der van Inhoud is. Het zal derhalve altyd beter zyn, deeze Vogten te verdeelen in verfcheide dunne Vaten, dan dezelven in één Vat, *t welk dik van Wanden is , te koelen te zetten; wel verfaande , egter , dat deeze Vaten van ge- noegzaame ftevigheid zyn ,„ om niet te ligt te breeken. tg __2t Is verder noodig te errinneren, dat, indien men, tot verkoelinge der Vogten, het Water van een Regenbak wil bezigen , het te vermy- den ftaa, dezelven ?er op ftaande voet in te doen magen zwaaren Regen ; vooral indien dezelve is gevallen met een zoele Lugt; maar dat men , ín tegendeel , zo lang behoort te wagten „ dat dit Wa- ter de Gemaatigdheid van den Regenbak aange- NE DEED O no- tio ONDERZOEK NAAR DE MippeLEN nomen heeft. By gebrek , naamelyk , van dee- ze oplettendheid, zou men niet krygen dan een trap van Verkoeling , die ongelyk kleiner was dan de ‘gene , welke men ’er anders met reden van verwagten konde. Dit zyn de Grondbeginzelen welken de Abt Norrer heeft vaftgefteld, en de Voorzorgen, welken hy ‚ ingevolge van dien, voorfchryft , ten einde alle mooglyk voordeel te doen met de Hulpmiddelen, welken ons de Natuur als van zel- ve aanbiedt „ ter verkoelinge van de Vogten, die tot Drank moeten dienen. Deeze zelfde Be- ginzelen houden ftand , wanneer men gebruik maakt van de Middelen, welken de Konft heeft uitgevonden ‚ om een grooten trap van Verkoc- ling te weeg te brengen. Thans gaan wy zien; hoe hy dezelven daar op toepaft. De Ondervinding heeft de Scheikundigen ge- leerd, dat zekere Zouten de bekwaamheid heb- ben ,om het Water , waarin menze fmelten laac, te verkoelen, en dat deeze Verkoeling zelfs ver- der gaan kan, dan tot den trap van Ysmaaking, behoudens dat het Water en Zout ten naaften by de Gemaatigdheid der Putten hebben , dat is te zeggen, van negen of tien Graaden boven het Punt van Vorft. On- (® [De Heer Norte Tr nam tot deeze Proefneeming zodanig een Cylindrifche Aarden Kom, als men gemeen” Iykin Vrankryk gebruikt, om de Glacé-Vogten op Tafel te zetten. ] OM HET GEBREK VAN Ys TE VERVULLEN. ii HÓhder alle Zouten ’ bed et deeze Eigenfchap begaafd zyn, heeft de Heer Norrer geen ande - re gevonden dan Armoniak-Zout en Salpeter „ welken men met een goeden uitfag kan bezigen : de anderen zouden geen genoegzaam groote uit- werking voortbrengen , of de genen, die ’er zig van bedienen wilden, blootftellen aan eenig ge vaar. Maar, alzo EE Natuurkundigen derzelver werking niet hadden onderzogt, dan in betrek- king tot louter Natuurkundige denkbeelden, en dat men in eene nafpooring van dien aart, zi de gene is , waar van wy fpreeken , de inzigten ook moet en kan laaten invloeijen, welken een verftandige Huishouding vordert :zo heeft de Heer Noer zig verpligt geagt van de uitwerking dee- zer Zouten en van alle Omftandigheden , die daar mede gepaard gaan , door Proefneemingen, ten dien einde gedaan, te verzekeren. Wy zullen een flaauw denkbeeld tragten te geeven, hoe dezel- - ven uitgevallen zyn. | _ Het fyn gezifte Poeijer van Eelt Oncen Armoniak- Zout , gedaan zynde in een Aarden Kom(*) 5, met twee eh een half Pint Water „ter-. wyl de Kom, het Zout en Water „de Gemaatigd- heid van den bodem der Putten feaden „ dat is < van g, Graaden boven het Punt van Vorft Cj): alken. AA ® r Dat is een Warmte van ruim 52 hg op de ijd van Fabrenbeit. “VIIL Deer. 12 ONDERZOEK NAAR DE MipprLEN zo deedt het mengzel ; in anderhalve Minuut 3 het Vogt des Thermometers „, dien men ’er in- dompelde , tot 22 Graaden onder het Punt van Vorft daalen (*).. Een Pints Bottel, Paryffche. Maat ; werdt ’er in gedompeld , hebbende den zelfden trap van Warmte, van g Graaden, en ‘toen fak de Heer Norrer, in den Hals vandeeze Bottel, een klein Thermometertje ; waar van hy de daaling , en ook tevens van dien, die in de Steenen Kom gebleeven was, te gelyk waar- rn " 3 Men kan niet twyfelen, of het Water in de Kom moet warmer worden, naar maate de Wyn verkoelt. Het was niet, dan na verloop van omtrent een half Uur tyds, dat de Bottel en % Water in de Kom, te amen, een trap van 35 Graaden boven het Punt van Vorft aanna- men. Deeze trap van Koude is taamelyk duurzaam: ten einde van een half Uur hadt de Bottel en % Water van de Kom nog maar 4 Graad vanhunne Koelheid verlooren : waar uit ligt te befluiten is, dat de trap van Verkoeling, die in ’t Water door het Zout wordt te weeg gebragt , meer dan ge- _noeg- (*) [Dit maakt 26 Graaden op de Schaal van Fabren- best: eene Verkoeling die zeer aanmerkelyk is, en nage- noeg overeenkomende met den trap van Verkoeling, dien de Heer Borrnaave ook door middel van Armoniak-Zout kreeg; naamelyk van 53 tot 28 Graaden, Chem, T om. 1. _ Oi am „GEBRUIK VAN Ys TE VERVULLEN. iig moegzaamis „om drie Bottels agterèen koel te maa= ken, en dezelven een trap van frifchheid te be= _ zorgen , die weinig verfchilt van den genen ; ‘welken % Water hun hadt kunnen mededee= „De fterkfte Tegenwerping, die men op dee= ze manier kan maaken, is dat de Prys van *t Ar moniak-Zout dezelve wat koftbaar zou doen wor= den; (alzo de twintig Oncen, -die hy gebruikt hadt ‚te. Parys 43 1Sofs en _g Denzers\koftten ; > en dat weinig Menfchen de koelmaaking van-drie: Bottels Wyn zo duur zouden, willen betaalens: Deeze tegenwerping is den Abt niet ontgaan, maar zy komt-hem veel minder gewigtig vóor dam zy zig in den opflag- vertoont, „De Zouten 4 _ maamelyk, in Water gefmolten zynde, kunnen, k daaruit „ byna zonder eenig verlies , wederge= kreegen worden, door uitdamping van het Was Ee Het ftondt alleen te onderzoeken of dit k Water, onder het uitdampen nieteene aanmer- _kelyke veelheid Armoniak-Zout mede opheffen. zoude „ dat vlug is, gelyk men weet. Men be- heorde Kaarteien te weeten, of dit Zout, door geealde fmeltingen en Wanrinase » niet Zy=. ne- À 4 159. De Heer Miesanrsnnart wilde, dat, om op deeze manier Ys te maaken, het Water minder \ Warmte moeft hebben dan van 50 Graaden Elém. Phyfi $530}o — Arssèr: SVE | ‚vi Deze. H Hy Onprrzoek NAAR DE Mipperens ne Eigenfchap , van het Water te verkoelen 4 ten minfte voor een gedeelte zou verliezen. De Ondervinding was het eenigfte Middel om deeze twyfelingen opte loffen. _ Dezelve heeft den Heer Norrer doen zien, dat de verminde= ring ‚welke het Armoniak-Zout in de uitdamping onderhevig is ; niet zo verre gaat als men zou mogen denken. De twintig Oncen, die hy ge- bruikt hadt , verlooren niet meer’ dan 7 Drach- men , welken ongevaar 2 So/s koften ; en, zo sen ’er een dergelyke {om by voegt voor de Koo- Jen, die tot de uitdamping gediend hadden, zo wales dat men; voor de onkoften van 4 So/s C of twee Stuivers,] drie Bottels-byna-zo veel vers koelen kan; als men zou doen met 4 Pond Ys. Ook kan men verzekerd zyn,dat het Zout, door deeze bewerkingen, niets van zyne verkoelende Eigenfchap verlieze: “immers, de-Heer Norrer heeft ?er geene vermindering in befpeurd , en een: Officier, dielang Gouverneur van een der Fran- féhe Eilanden in Amerika is geweeft , verzekerde hem by zyne terugkomft, dat roo Pond van die: — Zout, welken hy,op den raad van onzen Abt, 4 met zig genomen hadt , hem veele Jaaren lang / koelen Drank hadden uitgeleverd. Men kan zelfs bynain?’t geheel, in de meetell Huizen, de Onkoften van de Kolen befpaaren „ door, tot uitdamping van het met Zout beladen Water, gebruikte maaken van het Vaur,% welke | kVA NEE Ou ner crrek VAN Ys te VERVULLEN. iig der ten C dienftevan de Keuken wordtaan gehouden: maar „ men moet noodzaaklyk in agt. neemen; dat men de uitdamping niet beginne in een Aar- den Pan of Pot, dewylhet Armoniak-Zout , zo lang het nog, ontbonden is „ duar door heen: Jodpe 5 in tegendeel behoort men die te beginnen in een, Vat van Tin; doende het Zout niet in het Aar- den Vat. voor, dac.het Vogt zo dik is gewordenj dat het niet meer vloeibaar Zy „ endat het Tinnen Vat gevaar mogt loopen van te finelten door de Hitte van het Vuur. % Gene. wy gezegd hebben; dat met het ges melde Zout zou kunnen gefchieden; kan insge= lyks gedaan „worden met“Salpeter.. Dit laatfte Zout i is zelfs veel laager van Prys dan het eerfte, en men verlieft er byna niets van door de Uit- Waafeming ; maar men heeft ’er een veel grooter. ‚ veelheid van noodig, om het Water zo veel te f „verkoelen als het Armoniak-Zout doet. Men zou dit kunnen” verhelpen, door den Waterbak, of *t Bekken ; > waarin men de Bottels dompelt , veel grooter te neemen dan het gene, waar in men tot‚dit einde van Armoniak- Zout gebruik _ maakt ; maar men zoude door de groote moeite der uitdamping meer verliezen; dan door den k minder Prys vanhet Zout uitgewonnen werde; en waarfchynlyk zal men niet befluiten tot het gebruik van Salpeter, in dit geval, dan, wanneer men gebrek aan het andere Zout heèft „ of dat men zig vergenoegen wil met eene Verkoeling, VII Deer. Hà van 116 _ Onprrzoek NAAR DE Mipperen; van twee of drie Graaden minder trap,dan die mer door middel van Armoniak-Zout verkrygen zou kunnen. _ Hier komt in aanmerking , dat de min- der gerafineerde Salpeter bykans zo goed tot dee- ze bewerking zy „ als de allerzuiverfte, en dé Heer Norrer heeft zelfs de Proef genomen var Buskruid,’t welk de Officiers def Artillery ver- worpen hadden, om dat het te flegt was ;% welk he bevondt dat, in een weinig grooter veelheid , byna zo veel Koude voortbrengt als de Salperer van het tweede Kookzel. Eene weezently ke oplettendheid, en die na+ tuurlyk uit de vaftgeftelde Grondbeginzelen voorts vloeit, is, dat men zig, om het Water te be= vatten , waar in men het Zout zal doen, bedie= ne van Vaten, die zo dun en ligt zyn, als moog- Iyk is; vooral, wanneer de bewerking in % klein gefchiedt. De Pot of Kom, die het Water re vat, maakt een gedeelte van het Lighaam uit , welk men moet verkoelen, en zal het Vogt, ane men ’er in gaat dompelen, zo veel meer Koude ontrooven „ als dezelve een grooter deel is van — dit lighaam. De Abt Norrer heeft niets beters gevonden ‚dan Emmers van Blik: andere Stoffen zouden te broofch zyn „indien zy dun genoeg wa- ren, ofte veel onderhevig om verbeten te worden door het Armoniak-Zout. _ In alle de bewerkingen, waar van wy komen te fpreeken , hebben wy altoos onderfteld, dat het geheele lighaam, van Emmer , Water en Bot- vers hj hi u OM HET. GEBREK. VAN. Ys .TE. VERVULLEN. Az „Bottels dhr in geftoken , % welk te verkoelen flaat, „den zelfden trap van Warmte hebbe als de Kelders of Putten, naamelyk van tien of twaalf Graaden boven het Punt van Vorft. Te Lande is’ byna altoos gemakkelyk , dien trap van Warme «te te verkrygen ; „doch daar kunnen Omftandig- „heden voorkomen, dat men ’er van beroofd zy, en dit is men zekerlyk op Zee , alwaar het Schi volftrekt. omringd is van een meer of min heete Lugt; en van Water „ dat bykans de zelfde Hic- te heeft. Men zou zelfs vermoeden kunnen, dat het Zeewater, reeds-beladen zynde met Zee- Zoe en Zwavelftoffen , wel niet van ’t Armoniak- „Zout of de Salpeter, den zelfden trap van Verkoe- ling deelagtig zou kunnen worden als het zoete „Water, % gene op Zee dikwils al te fchaars is , „om het tot een dergelyk-einde te bezigen. _… De Ondervinding heeft den Heer Norzer doen vien, dat de trap van Hitte ,„ dien het Water „heeft „geen onverwinnelyk beletzel aan de Ver- „koeling toebrenge. Men vindt zelfs hier eenfoort „van Vergoeding. Hoe warmer het Water is, hoe „meer het ontbinde , zo wel van de Salpeter. als van het Ármoniak „Zout ; en dus wordt het ook „in grooter trap verkoeld. Wanneer in de Damp- kring al een Hitte van 27 of 28 Graaden, heerfch- „te, zoud’ men altoos nog Water kunnen krygen ‚dat niet veel heeter was dan 20 Graaden, en brengen, door de bymenging van het Zout, dit ‚ Water tot den trap van 5 Graaden boven het Punt VL Deen. Evie aad van Kad ai} Onperzork NAAR pe MIppetrn, van Vorft; zo dat men aan de Bottels, “die ?er in te verkoelen gezet werden , onderfteld ‘zy nde ook een Warmte te hebben van 2o Graaden ‚ gemak kelyk eene Verkoeling van zeven of agt Graaden bezorgen en dezelven dus tot de gemaatigdheid der Putten en Kelders, “die gewoónlyk vân 12 Graaden of daar omtrent is, Eje zou kun- nen(*). _ De Heer Nouer heeft zig zelfs door de On- dervinding verzekerd, dat de Zoutigheid van ’% “Zeewater voor % zelve geen beletzel was, * zy om Salpeter of Armoniak-Zout te ontbinden, of zig byna zo veel te verkoelen als het zoete Wa- ter; maar % is noodig hier twee Aanmerkingen te maaken: de eene ‚dat men, indit geval, Ar. moniak-Zout boven de Salpeter verkiezen moet 3 zo, om dat het zoute Water ’er, naar evenree digheid , meer van ontbindt, dan van de Salpe- ter, als om dathet deszelfs uitwerking zo veel niet vermindert: de tweede, dathet Water,’ welk de Heer Norrer onderzogt heeft, geen Zee- water is geweeft, maar Water, in ’t welke hy een twee-en-dertigfte van deszelfs Gewigt aan Zee-Zout had doen fmelten ; een omftandigheid, van (*) [Om dit wel te verftaan, zo moet men. wederom in aanmerking neemen, dat 28 Graaden boven het Punt van Vorft, volgens Reaumur, is 95 Graaden volgens Fabe zênbeit, of nagenoeg eene Bloedwarmte; 20 Graaden, ee« pe Warinte van 77 Graaden, zynde een taamelyke Zoe mer -Hitte,en 12 Graaden eene Warmte van 59 Graaden, vol: n OM HET “GEBREK ‘VAN Ys TEoVERVULLEN. 119 wan welke hy kennis geeft; op dat de genen „die .na- by de Zee woonen, zyne Proefneemingenmet Zee water herhaalen-mogen , om te zien „of >er niet! ee- nig verfchil in de uitwerkinge des Zoutsuit fpruite. „Men-heeft; reeds federtrlangen tyd, in-Chi- na en de Indiën, een middel gebruikt tot verkoë- linge der Vogten, dezelven--naamelyk-bloot te ftellen aan den. Wind; -% zy in, Varen van eene vooze Aarde ; ’ zy in-platte Fleffchen , omwon- den meteen Linnen, Doek , -die -doornâat ás van Water. „De Heer pr Maman, deeze gebruiken aanhaalende in>zyne Verhandeling>over-%: Yen heeft ?er veen-Middel bygevoegd, dat derplaars vervullen kon van den Wind; doende de Flefoh, inde Lugt rondflingeren aan ’tend vaú een Touw, of dezelve op eenige andere „manier: beweegen- de:. maar de Heer Norrer maakt van deeze Ma- nier geen gewag, dan alleenlyk-op dat men-hem «miet verwyten zou kunnen , die over ’ hoofd ge» gien tehebben. Door dit middel- kan men niet meer dan eene Verkoeling van 2 of 3 Graaden verkrygen, zynde een fobere toevlugt in-geval- len daar de Warmte of Hitte der. Lugt, gelyk dik wils gekeurt, van 25° of 26 Graaden ware s-als -=wâfi- volgens de Schaal van Fabresibeit. Ziëvns Berigt wegens sde Warmte der Lugt in verfcheide Deelen rdes Aardklgnts, ‚in het IV. Deer deezer Uitgezogte Verhandelingen, bladz, 457, en het Tafeltje tot vergelyking der Thermometer Schaalen van Reaumur, Delifle en’ Fabrenbeit „in het Ve b, Deer, Pr. XXXIV, VIIL Deen H4- LO. ONDERZOEK NAAR DE MipprreN; — „wanneer men de Verkoeling het allermeefte. noo= dig-heeft (*). „De Heer Norrer ontkent egter niet ; dat ser nog andere. Middelen zyn kunnen, om de Vogten te verkoelen ‚ en-dat waarfchynlyk ook andere. Zouten ten dien einde van dienft zyn 3 doch daar “van is hy- voorneemens , na. het neemen vannieu- we Proef-Ondervindingen. , by nadere gelegen- heid ‘te fpreeken. Hy merkt ten befluite aans dat de Konttige Verkoelingen , waar-van.hy heeft gefproken „ niet alleen gebruikt kunnen worden, ‚om koel te-drinken. , maar ook tot voorkoming evan-de fchadelyke uicwerkingen. der Warmte op enige Voortbrengfels of Vrugten der Dieren, en. Plantgewaffen , mids dat dezelven niet van te grooten omflag zyn. De. voorgeftelde Middelen haten in. ‘alles gevalle van hem niet hooger aangemerkt; dan om te dienen tot vervullinge van het gebrek vaa Ys, wanneer of waar. men hetzelve in ’t geheel niet, of niet tot een raatigen Prys kan bekomen; -zynde-anders het gebruik van Ys, tot Verkoe- ling, de gemakkelykfte en eenvoudigfte, ja te- vens de-duurzaamfte. en kragtigfte Manier, In de Huizen der Grooten, by voorbeeld , wordt, _-Czegt hy) twee Uuren voor den Maaltyd , een menigte Fleflchen Wyn gezet in Bakkenmet Ys ge- ‚ (9 [Te weetenin eene Hitte. van ongevaar go Graaden én den Thermometer van Fahrenheit: hoedanig, eene maa zelden in de Gemaatigde Lugtttreek heeft, LJ OM HET: GEBREK: VAN Ys TE=VERVULLEN. 13t | gevuld: niets-is-voor. zulke Luiden te fchaars-of te duur, en de trap van Verkoeling, dien, men ’er door verkrygt „is-doorgaans zo-.groot , dat die tot overtolligheid ftygt; dewylde meefte Gaften de Koude van den Wyn. wederom maacigen , uit vreeze, dat die, hun kwaad mogt-doen, «Wy heb- ben de behoeften op % oog vam zodanige Bur- gers, die te vrede, zullen zyn met, zulk een trap __van/Koelheid „ „als zy-gewoon: zyn te verkrygen door middelvan eenige Ponden geftampt Ys; waar in zy hunnen Drank een Uur of een weinig; lanr ger tyds ‚ onder hun Middag- of Avondmaal , houden. Ik ben verzekerd, dat, zo deeze zis den , ‚met den Thermometer,in-de hand , ze Verkoeling ‚ die hun genoegzaam is, ended ken, zy dezelve, by na altoos , vier ‘of vyf Graa- den minder bevinden zullen, "As ‚de trap van Koelheid van het Ys,’ welk dezelve voortbrengt, _ ensalsde-eerfte Bottelsledigzyn, is’ ?er veraf; dat de genen, die men in derzelver plaats ftelt;, den tyd zouden hebben om zig tot den zelfden trap te verkoelen; op ’t hoogfte kamen zy het Punt van Vorft niet nader, dan-tot6 of 7 Graa- den daag boven : men houdt ?er zig, niettemin, mede te vrede, om-dat, “in ’rsheetfte van den Zomer „deeze trappen van Koelheid inderdaad zeer aandoenlyk zyn *). De Inbeelding geeft ’er nog meer (*) [Te weeten, die, van 45 of 47 Graaden boveno, op de Thermometer-Schaal van Fubrenheit. ] 2 VIE Deer. H 5 gaz Her sorsreK VAN Ys TESVERVULLEN, meer kragt aan „ als men denktdat men G/acé. Wya drinkt; maar „indien men zig van alle’voor- ingenomenheid gelieft te ontflaan-, zal het door de Proef kunnen blyken, dat’ twintig Oncen fyn geltaoten Armoniak-Zout , geworpen zynde in vyf (Chopines) half Pinten Waters’, geduurende meer dân een Uùf , twee of drie Pines - Borrels Wya, in de zelfde trap van Verkoeling kunneg houden , welken zy van eene dergelyke veelheid Ys, in even veel tyds, zouden hebben kunnen verkrygen(*). (*) [De Heer Norrer heeft zekerlyk niet gedagt om eene Omttandigheid, dat men , door febaarsbeid van Wa- ter, zelfs zou kunnen, genoodzaakt worden. tot het ge. bruik van Ys: waarvan de Voorbeelden in deeze Winter, zo „hier ter Stede als ‘elders, menigvuldig zyn geweelt : wel niet tot Verkoeling (waarlyk!) maar tot Huifelyke behoeften en zelfs tot Drank. Ik zal daar van in ’t ver- volg fpreeken.] EE v Gp O R B EE LD WAN! eend : es” » - ZEER LANGDUURIGE. _oNTHoUDING EEZ IN EEN to VROUWSPERSOON,- (a if. de V.Acad, Beyole des Sciences. de Paris. de ad ti Pp: 49.) SEEEEEEEEENES Me vindt reeds verfcheïde Gevallen aart getekend, van Menfchen die , wegens verfchillende. Omftandigheden, een aanmerkely« ken tyd hebber doorgebragt zonder eenige 'Spy- ze te nuttigen. Zie hier een nieuw Voorbeeld van dit flag, % welk de Akademie ontvangen heeft van haaren Korrefporident, den Heer Lian- “DILLON; door-wien ?er het volgende Verhaal van “wordt gegeven. Den 9 November des jaars 1751 „ werdt Chrss- Bynije Michelot, oud tien en een half Jaaren ; de Dogter zynde van een Wyngaardenier van Pó- VIIL Deer. mards TEELEN frog BEN ZEER LANGDUURICE: <7 mard, een half uur gaans van Beaune (*); aan- getaft door een Koorts, welke men aanzag voor » begin van ‘de Mazelen, dië toen te Pomard heerfchten. Op ftaande voet werdt haar een dun- ne Gatftdrânk voorgefchreeven, dien zy gebruik- te, en vervolgens veele andere Middelen, wel« ken men haar niet kof doen inneemen; dewyl zy hardaekkig alles. weigerde „behalve tio Wa- terts Het Uitflag openbaarde zig nieten ’er bleef geen ander Toeval over, daneen Hoofdpyn, zo afgryslyk, dat zy uit haar Bed vloog om zig over den Vloer te rollen, en dat, wanneer de Vader haar, op zekeren Dag, wat hard wilde op- heffen, zy in eene Flaauwte viel, die zo lang- duurig en zo zwââr was, dat men niet dagt of zy was dood. Dit Toeval overgegaan zynde, raakte zy ‚ weinig Dagen daarna, het gebruik van al haare Leden kwyt, die niet meer. buigzaam- heid behielden , danhet Lyk heeft van een zo even geftorven Menfch. Deeze Toevallen bedaard zynde „kreeg zy haa- re Appetyt en Spraak weder, maar de Pyn in ? ‘Hoofd hieldt aan, en-kort daarna verviel zy in teen zwaare Ylhoofdigheid , gepaard met Schrike ken , Stuiptrekkingen, Rukfprongen en Beevin- sgen in de Armen en Beenen, met zo veel hevig- heid, (#) [Beaune is een Stad, zeven Uuren gaans van Dr- jon, de Hoofdftad van de Provincie ven Bourgogne in Vrank- Ontsovpine VAN Sryzt, 1âg heid, dat men mòeite had om haar, zelf Met ges" weld, in het Bed te houden. Aah deeze verfchrikkelyke bevallen ebi? men hulp toe te brengen, door de Aderlaating op den Voet en het leggen. van Spaanfche Vliegen” aam de Beenen: waar in men niet dan te veel flaagde. … De Lyderes- verviel: byna- op ftaande * ‚voet in een geheele Onmagt en Werkeloosheid; verloor het gebruik van alle haare Ledemaaten4 van Eeten en Spraak: haar bleef niets over dan: het Gehoor, Gezigt, Gevoel en de Ademhaaling: Op de Ylhoofdigheid naa, van welke wy gefpro- __ken hebben, en die maar-kort van duuring was werdt het Redens-gebruik altyd door -de Ziekte ontzien: waar van zy zig bediende , om met Klanken zonder Lettergreepen te kennen te gee: ven, wat zy goedkeurde of begeerde, en wat zy weigerde of verwierp. Deeze Klanken waren in ’veerft maar twee; daarna vermenigvuldigden zy» in getal; het Meisje begon ’er allengs een” wei-: nig beweeging der-Handen by te voegen, en die: beweeging nam toe, naar maate ’er meer verfchei- denheid ontftond in de Klanken. « Middelerwyl nuttigde zy niets dan. Water „ en nam ’er zelfs in % eerft niet dan een zeer kleine veelheid. van. Ook was haar Buik zodanig geflonken „dat men J | Jer Vrankryk, alwaar de gemelde Heer LARDILLON woon: aptig is. } VL Dern. nó Éen ZEER LÄNGDUURIGE der de Wervelbeenderen door-heen- meende té » voelen en ’er geen Ingewanden meer in onder- fcheiden kon: Het fcheen dat dit geheele Lid- haamsdeel; en de onderfte Buitenleden zelfs, in welken niets dan het Gevoel was overgeblee- ven, van eene onvolkomene Lammigheid waren aangetaft. Voor ’t overige behieldt het Lighaani zyne kleur} haar Oogen ftonden helder , de Lip- pen waren rooden het Aangezigt taamelyk bloo= zende: ook hadt zy een regelmaatigen en zelfs vry fterken Polsflag. ' _De zelfde Levensmanier bleef aanhouden ; uit= genomen; dat zy het Water veel gemakkelyker _ en in grooter veelheid dronk. Een Doktor van Beaune; die haar in deeze toeftand zag , kon zig hiet verbeelden ; dat Water haar énkel Voedzel ware; en hy werdt ’er niet van overtuigd; dan na dateen Dame, welke hy-verzogt hadt de Ly- deres by zig te neemen ; dezelve een genoegzaas men tyd had opgepaft ‚ om ?er zig van te verzeke= ten. Hy meende toen het Meisje te bedriegens doende haar ; in plaats van enkel Water, dun Kalfs-Nat geeven , dat zeer helder was. Hy bedroog inderdaad haare Zinnen, doch niet haare Maag ; die aanftonds dit Nat , met geweldige Walgingen «en zwaare ‘Stuipen , uitwierp ; en deeze mifleiding vanden Geneesheer bragt haar de Koorts aan. Toen deeze Dame Chriflyntje Michels naar L huis ÖnrHoubtne VAN Spie fa} huis hadt laäten Baan; nam de Vader haat met zig: in Pelgrimagie , en op den terugtogt beving haar- een zo fterke Dorft, dat zy „een pooging doen- de; de fpraak wederkreeg , verzoekende om Wa= ter téimogen drinken. Zy verloor haare Spraak niet weder-en derzelver gebruik wierdt haar al= lengs gemeenzaamer. Ook vermeerderde zy de véelheid van haaren Drank , welken zy rykelyle met Wateren loosde. « Men -begrypt ligt ‚ daf door de Leverismanier , welke zy federt een zo langen tyd hieldt, de Afgang ee vj den ware; Daarna kteeg zy allengs het gebruik van haäs re Armen weder; zo dat zy Spinnen, zig aans kleeden en op, de Kniejen voortkruipen kon door middel van twee Krukjes; kunnende nog niet op de Beenen flaan. Door dit middel ging zy naar den Water- Emmer ; die -al haaren Leeftogt be= vâtte: zy kwam ook by eenige Gebuuren, en in deeze toeftand was het, dat de Heer. „Fedes haar zag, op den g December 1154, meer dan drie Jaaren na den aanvang der-Ziekte. Hy aam waar, dat zy diestyds begon haare regter Knie op te ligten ; dat haar Dye nuch haar Been, aan die zelfde zyde, niet uitgeteerd waren, zo min als haare Armen of Handen; dat zy het Velzagt, het Aangezigt taamelyk vol, eneen Gelaat had, zo vrolyk, dat zy in * geheel, niet ongefteld Scheen. Hy durfde voorzeggen dat zy volkomen _ VOL Der. ge- $08: Fen LANGDUURIGEONTHOUDING VAN, Spr, geneezen ZOUg EN zelfs eet dan men het dagt. Zyn voorzegging is voltrekt bewaarheid gewor- den, en‚ zo dra het-Meisje tot dien Ouderdom kwam, wanneer zy de gewoone Ontlafting moeft hebben van haare Sexe ; kreeg zy weder Appetyt en-begon allengs te eeten.. Ook zyn, door hulp van eenige ligte Middelen, alle de Toevallen van haare Kwaal, de een na de andere, verdwee- nen; in voegen zy, in de Maand July 1755} we der naar gewoonte at, en begon te loopen zons, der Krukken. Zy heeft, byna vier Jaaren lang, geen ander Voedzel dan fchoon Water gebruikt gehad, _ WERSCHEIDE MIDDELEN TEGE N_ D En KIES. or TANDPYN, BENEVENS EENIGE | WAARNEEMINGEN, OMTRENT HET GEBRUIK zn MISBRUIK Vv A N DE det WE HEN en DOOR DEN HEER Doxror R. FRID. OVELGUUN. (Nov. AC. Phyficoe Med. five Epb. Nat. Curiofor. Tom. II. si “Pp. 185.) N de eerfte Jaaren van myne Praktyk, tet- wylik my fomwylen op ’t Land onthield, by ‚de Zieken aldaar gehaald wordende, ben ik wel eens raad gevraagd tegen Tandpyn. Ik moeft my zonder eenige Geneesmiddelen uit de Apotheek behelpen, en bedenken t?een of tander , dat my in den zin fchoot, by welke gelegenheid ik my erinnerde, hoe ik, nog zeer jong zynde, in de Befchryving der W onderen van de Naruur, doot VIIL Deez. ï Jons- et 3 130 VerscHeipe MIDDELEN Jounsron, had gelezen, dat Hrurmius, een ges weldige Kiespyn hebbende, Tabak in Water kook- te, doende ’er Kamille-bloemen by , en van dit laauwe Afkookzeleen Lepel volin de Mond hieldt; % welk hy nu en dan uitfpoog , neemende weder een Lepel vol: op welke wyze, in twee Uuren tyds,de Pyn bedaarde „en ’s anderendaags , wan- neer hy voorover bukte om eenig Onkruid uit te haalen, liep een menigte Vogts uit zyne Neus- gaten, dat geel was als Saffraan , en naar Tabak rook ; zynde zulks nooit te vooren gefchied , en de Pyo ging toen geheel over. Ik kan verzeke- ren; dat een dergelyk Afkookzel van Tabak , zelfs zonder Kamille-Bloemen, welken diestyds niet by der hand waren , en welk Middel de een aan den ander te raad gaf , niet Hrurnivs alleen, maar veelen geholpen heeft. De manier , om dit Afkookzelgereed te maaken „opde gezegde plaats niet gelezen hebbende, zal het miffchien niet on- dienftig zyn, hier aan de hand te geeven , hoe ik zulks liet doen. Ik belaftte, dat men neemen moeft twee Handen vol gekorven Tabak , werpen die in heet Water, en laatenze op twee derden kooken, zo dat’ereen Pond , Koopmans- Gewigt, van overbleef. Wanneer eenige fcherpe Stof van ziltigen of zuuren aart , de Tanden knaagende, deeze Pyn veroorzaakt, zo hebben veelen de ma- nier, om, tot verzagting van de Pyn, Tabak te rooken. Diet Middel kan van dienft zyn, in de genen die dagelyks kun werk van Rooken maa- ken , rd A 0 TEGEN DE Kies- or TANDPYN. 131 ken; doch Menfchen „die dit niet gewoon zyn, raa- ken ’er gemeenlyk van aan ’ Braaken of worden Duizelig zonder eenige verligting. In Vrouws- perfoonen van hoogen Rang, die haare Kiespyn, zelfs door het rooken van verftheide Pypenagter- ‘een, niet verdryven konden, heb ik waargero- men „ dat zy, met minder laft en meer uitwer- king , het Afkookzel van Tabak in de Mond hou- den konden. } Terwyvl ik hier fpreek van de kragten , welken _ dit Kruid tegen de Tandpyn heeft , zal het moog- 1yk niet oneigen zyn , als in ’ voorbygaan gewag te maaken van zekere Waarneeming in de Prak- tyk, over het Tabak rooken. Een Man uit een ander Landfchap , die mager en van een Galagtig geftel was, klein van Statuur, natuurlyk bleek van Gelaat; bevondt, zo hy zelf getuigde „toen hy eerft begon te Rooken, hoe zulks hem Zinkin=- gen veroorzaakte, die voornaamlyk op zyne Oo- gen vielen „en overgingen toen hy het Rooken na- liet. Eenigen tyd daarna, toen hy het geheel wasafgewent, op nieuws, en zelfs vry dik wils, Rookende , heeft hy zulks niet waargenomen. Deeze Man is aan een kwaadaartige Koorts ge- ftorven , niet oud geworden , «en na zyn Dood was zyn Hoofd gezwollen. Gelyk een maag gebruik van Tabaksrook en zelfs van fterken Drank, in de te fterke Appetyt myns oordeels niet is te verwerpen; (dewyl het Zuur van de Maag al te fcherp geworden, door de Olicagtige VIJL Deer. Ten dee- 92 _VerscuHeipe MippeLen deelen van de Tabak eenigermaate verdoofd , en door derzelver vlugge Zouten verbeterd wordt, gelyk my de Reden fchynt aan te toonen;) zal inderdaad ieder Tabaksrooker , wanneer hem de Eetensluft ontbreekt , bevinden, dat de Walging van Spyze, door het fterk inhaalen van de Rook, om die zelfde reden toeneemt. Een Getuigenis, onder anderen,’ gene dit buiten alle tegenfpraak felt , is van een Predikant „zeer gezond en fterk van Lighaam zynde. Deeze Heer „ verfcheide maalen ’s daags Tabak rookende , kreeg eene wanluftigheid tot Spyze, welke hy, zeer kwaalyk beraaden „ verhelpen wilde door het gebruik van Brandewyn. Hier door werdt het. zagte Maag-Zuur geheel vernield, zo dat hy naar de Badwateren van Wildungen trok, die, zo ik dikwils heb waargenomen, de Wanluftigheid , al had dezelve bykans een Jaar geduurd, indien flegts de Ingewanden gezond zyn „ wanneer naar de Konft eerft een Laxeer- middel gebruikt is, fomtyds wel op den derden Dag verligt en den Appetyt t?eenemaal herfteld hebben. „ik had derhalve hem voorzegd „dat dee- ze Medicinaale. Wateren , welke van een aange- naame Zuuragtige fmaak en eenigermaate met Staal bezwangerd zyn, hem hulpe zouden toe- brengen, byaldien hy maar dagelyks wat minder van % gemelde droog en nat gebruikte, en allengs afllapte van de onmaatigheid daar in. Hy kon zig, zelfs onder het gebruik der Wateren, niet ont- OPEGEN DE Krs- or TANDPYN. 133 onthouden van het Rooken, en derhalve heeft het Bad hem niet ten vollen genezen , maar al- leenlyk geholpen , zo lang hy de Wateren dronk: zo dat hy, geen beter Middel vindende, veele Jaaren lang, in ieder Saizoen naar Wildungen zig begaf. Eindelyk, egter, het Rooken en drinken van Brandewyn , hoewel nooit tot Dronkenfchap toe, niet nalaatende , kreeg hy, wegens de al te groote uitputting der Diergelyke Geeften. door de Kwylloozing, een vermindering van % Gezigt , die, onder deeze Levenswyze, door verloop van tyd allengs toenam , tot dat hy, nog niet oud van Dagen zynde, geheel blind wierdt. K Met regt kan men op deezen Paftoor en der- gelyke Smookers toepafen het zeggen van Vir- giluus (*). Maar braeckte Zoo vreeslyck.eenen Dampter Keel’ uit, dat het wonder —_— was, en hy blies _—_ Zulck eenen donekren Damp en Nevel, —_—- dat d’ Oogen zich vergiffen En geen gedaente zien: daer Roock en Smoock met Wolken opdryven, en De zwarte Damp komt fmooeken naer de Lucht. Vee. F martamasmssd (*) Eneid. Libr. VIII v. 252, &c. Faucibusingzentem fumum (mirabile diftu) Evomit, involvitque domum Caligine cecÂ, Profpeltum eripiens Oculis, €} —__ Fumiferam Nottem glomerans. VOL Drees 13 > 134 VerscHeinE MIDDELEN Veelen van onze Boeren en van het gemeen- fte Volk in de Steden, die des Winters in één beflooten Vertrek met Vrouw en Kinderen huis- houden ‚ terwyl zy haare Gezellen niet minder tragten te overtreffen in ’ aanfteeken van rooken- de Tabakspypen, als de oude Grieken elkander met brandende Fakkels in hunne Fakkeldraagers Loopftryden ; en het Feeft van Vulkaan , niet gelyk de Romeinen , op éénen Dag in Auguftus, ‚maar byna alle Dagen van een geheel Jaar , en inzonderheid alle Winter - Avonden luftig vieren; brengen hunne Longen, gelyk ik dikwils waar- genomen heb, die reeds, tot het noodwendige Levens-onderhoud , aan veele Ongemakken van de Lugt onderhevig zyn, nog bovendien de ver- drooging , verfchroeijing en verteering aan: voeg hier by, dat hunne Vrouwen, die na haar vyf- tigfte Jaar ten grootften deele Aamborftig zyn 3 0- ver den laft, dien haar de Tabaksrook veroor- zaakt , te vergeefs klaagende, in die beflooten plaatfen , geheel vervuld met Rook der branden- de Pypen, dikwils zo geweldig worden aange- daan , dat zy naauwlyks Adem kunnen fcheppen. Zekerlyk, die een Verdorring, Longe-Zweer of Teering onder de Leden hebben; die uit een ge= brek van het Zaad eene verzwakking onderhevig zyn ; uitermaate Galagtig , in hun ouden dag niet vogtig maar droog van Temperament ; behoo- ren, indien zy wel willen doen, het gebruik van Tabaks- Rook te vermyden; inzonderheid Zorg A Ad £ an” TEGEN DE Kies- or TANpeyn. 135 zorg. draagende dat zy niet te flerk Rooken. Wat my belangt, ik doe het zeer fpaarzaam,en nooit anders, dan wanneer de Lugt al te dof en Miftig is; of dat ik, myn Hoofd , door het bezoeken der Zieken, al te dikwils aan de Koude Lugt bloot gefteld hebbende „ daar door met Verkoudheid ben bevangen geworden; of wanneer ik van zo- danigen te Vifiteeren * huis kome , die aan hee- te Koortfen leggen: in alle welke Gevallen het rooken vaneen Pyp, als ook het maatig gebruik van: Wyn inzonderheid Rynfchen , van Reuk wer- ken en: wat dies meer is, aan veelen, tot cen Behoedmiddel , van zeer grooten dienft geweeft is. Aan den anderen kant heb ik ook in veele Melankolieke en andere Menfchen, die Ongemak hadden van Hardlyvigheid „ met een weekmaa- kende Dieet, benevens een zagte en aanhouden- de beweeging „ het maatig gebruik van Tabaks- Rook nuttig bevonden; dewyleen.Pyp daar van, %s morgens gerookt zynde , hun doorgaans ,„ on- Ek, een bekwaamen Stoelgang maakt, « Om de zaak niet onbeveftigd te laaten ; zal ik eenige weinige Voorbeelden: bybrengen, die het gezegde flaaven. Ken Schout van 73 Jaaren , ge- kweld met Beroerte en eenige zwelling der Bec- nen, kreeg geen Afgang dan met fterke Perfing en zeldzaam , hard en droog. Hy maakte der- halve zyn gewoonte, van, tot dat hy naar Bed ging, aan te houden met het rooken van Tabak: dewyl hy bevondt , dat zulks hem des anderen VII, Deer. Ï 4 daags; 136 Verscuerpe Minperen daags, ’s morgens, een gemaklyken Stoefgang maakte, zynde de Vuiligheid, ’ gene aanmer- kelyk is, gemengd met veel Slym. Een Jongeling van 16Jaaren, die een groot deel zyns Leeftyds met Scheurbuikige Kwaalen was behebt geweeft, aangetaft zynde door fterke Laxeer- ja Purgeer- middelen, kreeg weinig of geen Afgang ; veel- eer wierdt hy hardlyvig door deeze Middelen , daar hy te vooren, met een maatig gebruk van de Tabak, naar de hedendaagfche manier, dage- lyks ordentlyk Afgang hadt. Een Predikant , zynde een zwaarlyvig Man , van een Slymig ge- ftel en bovendiengekweld met de Miltzugt , hadt wel perfing tot Afgang , doch kon, een Week lang , niets kwyt raaken, ten zy hy ’s morgens en te vier Uuren ’s namiddags één , des avonds twee Pypen Tabak, naar gewoonte te hulpe nam; waar door hy een zeer goede Ontlhafting kreeg. Maar dit zal genoeg zyn, van die by veelen te veel, by weinigen te weinig , aan Vulkaan toe- gebragte Offerhande! Ik keer terug tot myn eerfte Onderwerp, de Middelen tegen Tand- of Kiespyn. Wanneer men het eene Neusgat digt houdt, en door het. andere beurtlings de Lugt fterk inhaalt; zo is ’ dikwilstot verwondering bevonden „dat hier door « de Tandpyn aanftonds bedaarde of zelfs, naar de verfcheidenheid der oorzaaken, geheel weggeno- men werd. Neem Sper. Sa/, Arm. vol, dr. ij Twnä, Anodyn, gtt. xvi, Of.Caryoph. gtt. iv. Het Empl. Se ik 4 IN, 3 B dk ” rEGEN pe Kirs- or TANDrYN. 137 Emp]. Thertacale, op de Wang van een zwangere Vrouw gelegd, was , na het vrugteloos gebruik van verfcheide Middelen, van dienft. Een Weduw , die reeds agt Nagten zonder Slaap hadt doorge- bragt, zynde over de vyftig Jaaren oud, bleek van Gelaat; werdt door de hevigheid van de Pyn genoodzaakt, zig wederzyds Koppen te doen zetten aan de Wang, digt by de Lelletjes der Ooren, en, daar door eenig Bloed zynde kwyt geraakt, fliep zy de volgende Nagt uitneemen= de, zynde federt geheel vry geweeft van dit On- gemak. Die Raad was haar gegeven door een an- dere Weduw , welke op de zelide manier te voo- ren ’er van verloft geworden was. Het gemee= ne Yzerkruid, met blaauwe Bloemen C*), in twee Zakjes gedaan zynde, van die grootte, dat zy de geheele Wang bedekken kunnen, en ge- kookt met even veel Wyn en Water, was ee- ne Vrouw, die Tandpyn hadt, van dienft, door de Zakjes, beurt om beurt ‚aan de Wang te voe- gen en het Afkookzel tevensin de Mond te hou- den. Een Dokter, die een afgryzelyke Kies- pyn hadt, deed, na dat hy alle bedenkelyke Middélèn. vrugteloos hadt gebruikt,’ zig aan den Hals een Spaanfe Vlieg zetten, met een ge- wenfchten uitflag. Hy gaf, derhalve , zulks ook te raad aan een Adelyke Dame, die ?er niet min- der door geholpen werdt. Door het ophouden der 5e (*) Verbena communis, flore ceeruleo, C‚ B. VIII Deer. Is : Pd 138 — VerscHEiDE MIDDELEN gewoone Neusbloeding, het opftoppen of traag ‘vloeijen van andere Bloeds “Ontlaftingen in beide Sexen, Tandpyn veroorzaakt wordende, is de Aderlaating een beproefd Middel „de wyl de drift des Bloeds dus van de Tanden wordt afgewend. Maar , indien deeze konftige verkoeling te laat of nietin ’ werk gefteld wordt, zo dat de Ont- fteeking van het famengehoopte Bloed in Etter o- vergaat, % welk uit de aanhouding van de klop- pende Pyn eenigermaate blykbaar is; alsdanmoe- ten wy de rypmaaking tragten te bevorderen, ’t zy met een Afkookzel van Kamille-bloemen in Melk, of een Vyg, die na’tafhaalen van de baft doorgefheeden , en een weinig gebraden is, in de Mond te houden , en wat meer van dien aart is. Dit gefchied en de ontlafting van Etter beko- men zynde ,’t welk ik meer dan eens gezien heb, houdt de Tandpyn op, die, in dit geval, naar de Aderlaating alleen niet luifteren zou. %x Is nu reeds dertig Jaaren geleeden , dat ik een Magiftraats- Perfoon te raad gaf , de Wateren van Wildungen te gebruiken. Hy hadt, naa- melyk, federt veele Jaaren een kwaadaartige Zweer op de rug van zyneregterhand, die hem, nog zeer jong zynde, overgebleeven was van een heete Koorts, welker ftoffe zig daar gezet hadt. Deeze Zweer hielp de Peezen in gevaar, en der- halve, op dat zy geen meer nadeel te wege bragt, werdt een Fontanel aan den Arm gemaakt. Na de geneezing van de Zweer , bezogt hy die Wa- te- A { NE, 07 f Mi Dit \ we À PVE rien K Aj had ú we TEGEN DE, Kies- oF TANpPYN. _ 139 : \ teren een ensandermaal, om dat zy. hem zo voor- deelig geweeft waren. Als by ‚ nuydaar ter plaatfé „eens, een onlydelyke Pyn kreeg in een rottige Kies, ftelde zeker Burger hem een Mid- del voor, verzekerende dat hetzelve, voor zyn eigen Oogen, de Wormpijes zou uitroeijen , die inde Kies zaten „ en daar door de Pyn op ftaan- de voet verligten. Ten dien einde nam hy zo genaamd wit Maagde-Wafch „ en dit gefmolten zynde, dooptehy er drie Katoene Draaden in, vaneen Vinger lang; maakende daar van als klei. ne Wafchkaarfen ‚ dewelken hy , nog week zyn- de, rykelyk met Zaad van Wit Bilfemkruid (*) beftrooïide. Toen zette hy ze allen op een Plank je onder: Water, op dat de Wormpjes, die uit, de Mond vielen, te zigtbaarder zouden zyn , ens “wanneer, de Kaarsjes aangeftoken waren , bieldt hy ser het wydfte van een Tregter over , wiens Pyp, met haar end , komen moeft aan de pynlyke Kies, beweegende-middelerwyl de Tong zydewaards om de Hitte van de Pyp te myden,en zo te werk gaande „dat de Rook alleen de Kies trof. Na een weinig tyds verloop, zeid’ de Burger , ‘daar heb- ben wy reedséén Wormpje, en niet lang daarna verzekerde hy, dat ?er nog twee, en derhalve drie, in ’t Water gevonden werden. De Pyn ‚hieldt toen eenige Dagen op: zy kwam weer 3. de zelfde Komedie werdt verfcheide maalen met den (*) Hyoscyamus albus. VIII De E Le 140 VerscuHeEIDE MipDeELEN den zelfden uitflag gefpeeld: want de Pyn ging altyd over, en zulks, naar men meende , door het uiefpringen van Wormpjesin ’ Water. Maar, dewyl ik niet begrypen kon, dat ’er zo veel Wormpjes in ééne Kies zouden zyn geweeft, bekeek ik ze naauwkeurig met den Lyder zelf, en vond niets dan Zaadjes van Bilfemkruid. . Dit veroorzaakte een algemeene Spotterny; zynde die Proef mifichien van Kleederen met Mot be- zet, waar tegen de rook zelfs van % Zaad van gemeen Bilfemkruid en van Galnooten genoeg- zaam kragtig is, op de Tanden overgebragt. Dewy!l ik befpeurde, dat de rottigheid van de Kies de eenige oorzaak van de Kiespyn was in onze Heer, zo liet ik, op dat hy verder zyn tyd, die tot het drinken der Wateren beftemd was, niet verzuimen mogte, naar myn gewoonte een Wolletje met Kruidnagelen- of Orégo-Olie, voor- zigtigs zonder dat het aan het Gehemelte of aan de Tong raakte , in de holle Kies fteeken, en dit heeft hem dikwils oogenblikkelyk geholpen. De zekerfte Geneezing, egter, van zulk een Onge- mak is, gelyk iedereen weet, de rottige Kies uit te laaten trekken , indien zulks van wegen de zwelling en de gefteldheid kan gefchieden. In dergelyk een Geval is aan eene Vrouw, die met Opftyging gekweld en dikwils moeiclyke Ver- loffing gehad hebbende, hier door aan Zenuw- giekten onderhevig was, het Galbanetum Para- eelfs (TEGEN DE Kurs- or TANprrN. rar celfi, met Boomwol in de rottige Kies geftoken, op flaande voet dienftig geweeft. Om kort te gaan, een iegelyk, die de van zelf ontftaande Kiespyn te onderfcheiden weet van de toevallige „ en derzelver verfcheide oorzaaken, gelyk een Geneesheer betaamt, met elkanderen __vergelykt en overweegt, zal daar door ligtelyk een Middel vinden, naar ’ zeggen van Hor a- TIUS; Dolor quod Juaferit & Mens. Want, met dien zelfden Latynfchen Digter, __O% profanum oulgus & arceo. Door profanum valgus in de Geneeskunde ver- ftaa ik de Kwakzalvers, die een zelfde Genees middel op alle Oorzaaken toepaflen: welk gebrek in een groot deel van Duitfchland zeer verderf- lykis. En, indien men vraagen mogte, waar- om ik dit Vertoog tot byzondere nuttigheïd en dienft van ’ Menfechdom gefchikt heb „ zal ik ant= woorden met Praprus, Nifi utile ef} quod facimus, flulta efl gloria. Van Fritzlar naar Halle gezonden , den 27 ; H. ug. 1758. VIJL Deer, then BE Berrier WEGENS DE NATUUR h AMTAN THUS PLUIM-ALUIN; DOORN DIE: NU SEL EER Br Ne Brol daken alde Lid der Koninglyke Societeit van Londen, (Pbil. Transat. for 1760. Vor. LL. P, IL, p. 837.) SELSLAOAEEENDELLEELLEREN X À YAt de Geleerdheid betreft heb ik hier weinig by te doen ,- uitgenomen een zonderlinge Ontdekking ‚die men onlang toe» vallig hadt in een der Provinciën van Vrankryk, over de natuur van de dsbeft of Pluim-Aluin CA- mranthus.) De Eigenaar van zeker Smelchuis, zy- ne Ovens doende afbreeken, om dezelven te herftellen , vondt een groote veelheid zodanige Stoffe op den bodem, die aan alle de gewoone gebruiken van de natuurlyke „mzanihus vol- deedt ; ’ zy door dezelve tot Linnen te maaken of ï } kj > De Natuur VAN pe Prum- Aruin. 143 of tot Papier. In één woord; met ditonderzoek voortgaande, bevondt hy , dat zo wel deeze , die „hy uit zynSmelthuis kreeg, als de natuurlyke As- beft, niets meer zy, (zohy dit noemt, ) dan ge- kalcineerd Yzer , % welk van zyne Zwaveldeelen is ontbloot, en dat hy , door het brandbaare CPbhlogiflicum) ’t zy met deeze of de gegraven Pluim- Aluin te vereenigen , dezelve altoos her- ftellen kan in haaren eerften ftaat „van Yzer. Schynt niet dit, met en benevens de ontdekking van La- za, Puimfteenen , Yzer in zyn volmaaktheid , en, om kort te gaan , veele andere overgebleeven tekens van Vuur in de meefte Gebergten, inzon- derheid in alle de groote Ketens van Bergen, en op cen aanmerkelyke wyze in alle die onder de Li-- nie, welke de hoogften op den gantfchen Aard» kloot zyn; aan te toonen dat het drooge Land , met alle zyne verhevenheden , in den beginne uit het Water gereezen zy , door de kragt van onder- aardfch Vuur ? Parys, den 17 Mey 1760. VIII Deer. HET ENGELSCH OKTANT; HADLEY’S SPIEGEL-KWADRANT:s DOOR MIDDEL VAN EEN ARTIFICIEELEN HORIZON TOT EEN ALGEMEEN GEBRUIK BEKWAAM GEMAAKT, DoorDven Heer BENJAMIN MARTIN. (Zynde de Befchryving boofdzaakelyk uit bet. Engelfoh vertaald , en met aanmerkingen vermeerderd door W.A. WiLrems,te Middelburg in Zeeland.) SEEC ICRGSNCELIEE HEEN Ewy!l ik voor het tegenwoordige geen an- der oogmerk heb , dan de verbetering , aan dit zo nuttig Werktuig gedaan, te kennen te geeven , zo heb ik alleen maar dat gedeelte vers taald , (@*) Die eene omftandige befchryving van het gebruik des Oktants begeert , zie de Philofopb. Verhandelingen, by 1. Tirion, tweede Deels eerfte Stukje, van pag 5 tot 92,en de Wiskundige grondbeginfelen, waar op het ru{t, kan men Er Enomscr OKTANT VERBETERD. 145 ai merkende, voor % oyerige, het Oktant, dat by, ons ten volle bekend i is, en thans by de Zee- vaarende voor het befte W erkruig, om op Zee de Breedte te neemen , gehouden wordt , als, genoegzaam befchreeven aan (). __ Het Oktant gebruikende „ beweegt men den Br of W yzer om deszelfs As. Indien nu een zwarte regte Lyn in het grootfte Spiegeltje , dat op den Wyzer fiaat naauwkeurig in het middel- punt van beweeging getrokken wordt , zo zal de- ze Lyn dien As verbeelden , en bygevolg in ruft blyven „ terwyl de Wyzer wordt bewoogen. Door de Reflektie zal deze Lyn in het kleine Spie- ô geltje , tot de Waarneemingen van vooren ge- {chikt, door het Vizier. heen onderfcheidelyk ge- zien word en, en daar insgelyks onbewoogen bly- ven. Indien de Vlakte van het Oktant regtftandig ì is op den Horizon, zo zal de As van beweeging c- venwydig aan anale zyn,en daarom de gemel- _de zwarte afgebeelde Lyn, in het kleine Spiegel tje „in alle Vertikaale ftanden ook daar aan even- wydig. Men brenge vervolgens ookhet middel. punt van de verdeelde Boog regtftandig op den Horizon, dan zal de zwarte Lyn in het Spiegel. 2 | tje, men breedvoerig vinden in het Werk Eeradmk Volkomen Samenftel der Optica of Gezichtkunde, door den Heet R. SmrrH.’Aifterd: 1753, bladz, 588. ° VII Dezer. K 146 Her Enorscr OKTANT MET zEN \ tje. en in de vlakte van het oog van den Waar- neemer ‚ “en tef zelfder tyd evenwydig aan den Horizon zyn: Derhalve is de gemelde zwarte Lyn een beftendige Arrificieele Horizon, boven gemeld , waar door dit Inftrument van een alge= gemeen gebruik wordt, Zo' te zig als op Zee. \ Tot bekwaamer gebruik is dit fifnedgeteld Ok” tant geplaatft'op een Stander of Voet, voorzien met eeù Loodlyn of Waterpas, ‘omi hetzelve zeer naäukeurig Perpendiculaarte ftellen door mid- del van drie fyndtaadige Koperen Schroeven, die van onderen în den bodertt geplaatft zyn. Door den Stander gaát cen fterke Koperen Schroef tot in het agterfte gedeelte van het Oktant, waar door hetzelve, geduurende de Waarneemingen , vaff en ftevig gehouden wordt. Aan het bovenfte var den Stander iseen Pyp of Buis vaft gemaakt ‚met een beweeglyken Bol daarin, gelyk gewoonlyk aan een Aflrolabrum. Hier door kan het Oktant op de zelfde wyze, en even gezwind, in een Lood- regten , hellende of Warterpaffen Stand gebragt worden, naar dat men begeert ; en dus kan men Jer alle hoeken gemakkelyk mede afmeeten vanhet Toppunt tot aan de Kimmen , rondom der Ho- tizon , en in alle fchuinfe Cirkels ; naar de volgen- de onderrigting. Behalve den Toeftel, boven gemeld, is s het Oktant , daar ik my van bedien, en dat z van ARTIFICIEELEN HORIZON VERBETERD. A47 … van twee Voeten Straals is, door B. Marrin tot London zelf of immers onder zyn opzigt gemaakt, ook nog voorzien van een in Graa- den verdeelde Horizontalen Koperen Cirkel, ge- plaatft in het bovenfte gedeelte van den Voet, door ‘wiens midden de Stander gaat, aan wiens beneden-kant een Wyzer is, die langs den gemelden Cirkel bewoogen wordt,en wei- ke beweeging, door middel van cen Schroef, zag- ter of ftroever gemaakt wordt. Door middel van dezen Wyzer wordt de Cirkel met het No- nius- Plaatje van 5tot 5 Minuuten verdeeld, waar door men in een meeting van de Hoogte op één Minuut, en in de Streekboog op 5 Min. verzekerd is. In het midden, onder in de bodem, regt onder den Styl of Stander is een Kompas, waarvan de Naald zeer beweeg- lyk is, draaijende op een Agaaten Dop. Deze GERT is, insgelyks, aan zyn omtrek in Graa- den verdeeld, en ‚ even als de bovengemelde , die omtrent 6 Duim hooger ftaat, met de Hoofd- ftreeken getekend. | Om nu de Hoogte eenes Voorwerps op ’t Land, door middel van dien Artificieelen Horszon , te vin- den; ; zo plaats het Oktant Loodregt op een ftevi- gen Tafel, met de Boog benedenwaards; maak het vaft door-middel van de Schroef, die door den Stander gaat, en breng het vervolgens door de Loodlyn in een Drpendlieulsarde fand; beweeg _ VL Deer. K a ie 18 Her Encerscu OkrANt MET EEN alsdan den Wyzer voorwaarts, tot dat men het Voorwerp aan den Arts ficieelen Horszon gewar worde, in het kleine Spiegeltje, tot de Waarnee- mingen van vooren gefchikt, het welk alsdân evenwydig aan den waaren Horizon zyn zal. Op deeze manier vindt men de hoogte eenes Voor- werps door den Wyzer tot op eer Minuut toes zeer gemakkelyk voor alle Voorwerpen, zo He- melfche als Aardfche ; doch wat aangaat de Zon , derzelver hoogte kan men ook afmeeten, zonder door het Inftrument te zien. Het Vifier , naa- melyk,heeft aan de binnenkant een Y vooren Plaat- je, langs welks midden een zwarte regte lyn getrokken is, evenwydig aan den Horizon , gaan- de juift door de Gezigtpunten: als men dan den Wyzer beweegt, ziet men de fchaduwe van den Artficielen Horizon op het Vizier-plaatje „die, zo0 wanneer dezelve met de zwarte lyn op het Vi- fier famenloopt, de Zons hoogte boven den Hori- “zon aantoont. Op deze wyze kan men het oogen- blik waarneemen, wanneer de boven- of onder- kant van Zon of Maan den Aris ficseelen Horizon raakt ,en daar door den tyd des overgangs van de biltede Schvf op alle hoogten , ’t welk van groot nut is in de Sterrekunde. „ De Hoogtemeetingen, met dit Inftrument 5 gedaan , zyn zoo naauw keurig als % vallen kan 9 en omtrent Zon en Maan zoo gemakkelyk als 9) mer zou begeeren ; dog ten aanzien der Sterren Sl is ARTIricreeLEN Horizon VERKETERD. 149 » is fr vry wat moeielyker; want men moet „ al heel feherp zien, om SFupiter of Syrius in den Arts ficseelen Horids te brengen, en wat aanbe- langt Aliebaran „deze is niet wel, zonder het Betere eenigermaate te verlichten , zigtbaar. Zulks is ligt te begrypen „om dat niet ile Straa- len , van de Voorwerpen komende, door het „ Vifier gaan: welk gebrek men zoude kunnen vergoeden , door byvoeging van iets anders; s doch hier van nader. Om de Hoeken te meeten van Voorwerpen, die beneden den Horizon zyn, zo keer het Ok- tant om ‚met de verdeelde Boog na boven , maak hetzelve door middel van de Schroef vaft , als gemeld is, en verplaats de Loodlyn. Das zal men ’er even gemakkelyk en zeker mede te werk kunnen gaan, als in het meeten van Hoogten. Merk aan: dat men, in alle gevallen, den dri fi czeelen Hor:zon moet ANthieen als een Lyn ,gaan- de door het Oog, evenwydig aan den Horizon, en daarom dient de Hoogte van het Oog ba- ven den Horizon of by- of afgedaan te worden in het neemen van Hoogten of Diepten , op even de zelfde manier als met de gewoone K wadranten. Om Horszontaale Hoeken te meeten, zo plaatft men dit Werktuig evenwydig den Horizon , of zo na als doenelyk is, wyl in dit geval zulk ee: VHL Deer. K 3 ne \ 150 Her ENGELscH OKTANT MET EEN, ne naau wkeurigheid niet vereifcht wardt ; dan zal de bovengemelde Artificseele Horszon een alge- meene Perpendiculaar worden. Indien ?er dan eenige Voorwerpen zyn, gelyk A, B, C, D, welker foekfe Af flanden men weeten wil, zogaa dus te werk : men brenge de algemeene Perpends- eulaar in het Spiegeltje , met het eerfte Voorwerp A. aan de flinkerhand in één, en zet het Oktant vaft; beweeg dan den Wyzer , tot dat het Voor- werp B in die zelfde Lyn gezien worde ; zo Vindt men de grootte van dien Hoek op de Boog tot op één Minuut. Op deeze manier voortgaan- de, brengt men de andere Voorwerpen C en D , in de „Arrficteele Perpendsculaar, en haare Af ftanden van A ziet men als vooren. Indien D meer dan go Graaden, en C minder ware, zo maak de Schroef aan de Pyp los, en draay het Oktant tot dar het Voorwerp C naauwkeurig in de Perpendiculaaris, en meet dan den Hoek tus- fchen C en D,als. vooren; deeze, geaddeerd tot den Hoek van A en C, maakt den Hoek van A. en D. Op die wyze wordt alles gemeten , gelyk met de Pheodolsten, doch vry veel naauwkeuriger. ‚ss Dat men met een Oktant zeer naauwkeu- 5» rig Horszontaal meeten kan, heb ik by bevinding 9» door het evamsnzeren van de Oktanten voor ss de Ooftindifche Kompagnie, het geen ik met ss mynen Vriend, den Examinateur der Stuurlie- ss den, Danie PrurmeLAAr, meeft altoos heb ge- », daan, ho U ARTmiciëeLEN Horon VERBETERD. 151 # | « „daan. Ik zoude hetzelve de voorkeur geeven » vanalle Affrolabsums: doch hier toe is juift die s Artificieele Perpendiculaar niet noodig ; “wart 3» men heeft maar , door het onverfoeliede Glaasje s naar het Voorwerp A aan de flinkerhand zien- s) de, ondertufichen den Wyzer te verfchuiven, 9 tot dat het Voorwerp B met hetzelve in één 9 Fegte Lyn zy; het geen met eenige oefe- » hing, door het Inftrament een weinig meer s of min hellende te houden, ien ver- s> rigt wordt. De wyze , om zig van dit Oktant op Zee te bedienen, 15 als woke Behalven dat men-hetzel- ve op de gewoone manier kan gebruiken , zo met Weaarneemingen naar de Zon toe, als van de Zon af; door het van den Stander los te maaken. en in de hand te houden: zo zoude men het ook op de volgende wyze kunnen bezigen. Maak aan den Maft van het Schip een zwaâre Yzeren Staaf vaft, aan welker end, door middel van een. Gimbol, een Slinger wordt gehangen. Indien de Bol zwaar en de Loodlyn drie of vier Voet lang is, zo is het beter. Aan deze Loodlyn wordt het Oktant gevoegd, en daar door geduurig regt- ftandig gehouden. Onderftel dan een Schip án een Haven leggende, met Hoogten, Rotzen en Huizen omringd; zoo dat men, * zy naarde Zon toe of van dezelve af, geen Horizon zien, kan : in zodanig een geval kan men ’er zig op de gewoone VIJL Deer, K 4 Wy- ige Her EncerscH OkTANT Mer EEN wyze niet van bedienen, maar door middel van den Art ficieelen Horizon wordt de Hoogte vande Zon op deze wyze genomen. Keer het Oktant, aan de Loodlyn vaft gemaakt zynde, naar de Zon, toe „en beweeg den Wyzer „tot dat de afgebecl- de Artificseele Horizon met de Horizontale Lin:e, op het Yvooren Plaatje aan de binnenkant van bet Vifier door de gezigtpunten getrokken „ fa- menloope: dus heeft men de Zons hoogte, gelyk reeds boven gemeld is. Wederom, in dyzig of miftig Weer, wanneer de Zon niet doorfchynt „ en men geen Horizon, maar wel de Zon, met gemak zien kan „zoo kan men dezelve ever naauw- keurig waarneemen „ als op de gewoone ma- nier. Deze Oktanten kunnen ook op een andere wy- ze worden famengefteld , om op Zee de Hoog- ten van de Zon of Sterren te neemen, wanneer men geen Horizon zien kan. Ik heb dezelven aan verfcheide Liefhebbers en Kenners laaten zien, die zulks eenpaarig hebben goedgekeurd , en waar aan ik ’er reeds een goed getal verkogt heb, van 6 Duim tot twee Voeten ftraals. Aan het Oktant zoude men zeker nog veel … kunnen verbeteren , maar voor al en boven al »» is noodig het aanvoegen van een Verrekyker- » tje, ter plaatze van het Vizier, waar van het » Voorwerpglas zy een bo/ Glas van twaalf Dui- » men Brandpunt, en agt-en-twintig Liniën o- „ PE- r ed ed ARTIFICIEELEN HorIzON VERBETERD: 153 pening , en het Ooggias een hol Glas van vyf Duimen brandpunt, en een opening van vier _Liniën. Dit Kykertje zal welhet Voorwerp flegts twee en een half maal vergrooten , maar. egter een Veld van. tien Graaden vertoonen. Het meerdere Licht , dat men hier door hebben zal, ftelt den Waarneemer in ftaat, om altoos. Hoogten van vooren te neemen, om dat men hier door den Horizon onder de Zon door zien kan, daar men anderzins, by de minfte dy- zigheid op Zee, zyn toevlugt neemt,tot de Waarneemingen van agter, ’t geen abfoluut moeielyker , en met dit Inftrument niet zo vol- komen is. Met dit Kykertje zou men zelfsde hoogte van een Ster van de derde grootte kun= nen meeten, behalven dat zulks niet noodig is. Dus tocndiielà ‚ zoude hetzelve zeer gefchike zyn om de afftanden der Maan van de Vafte Sterren of van de Zon te meeten „ En daardoor op Zee die lang gewenfchte Déi zië te bekomen: waar omtrent zo keurige Waarneemingen zyn medegedeeld door wylen den beroemden Abt DE LA Canre in zyne Bphemersdes des Mouve- mens Celefles, Tom. V , te Parys uitgegeven in t Jaar1755, waar uit men die Manier zeer naauwkeurig in % Nederduitfch vertaald „en ge- bragt heeft in het IV Deer deezer ed te Verhandelingen, bladz. 405, enz. In het Kore Begrip van den Heer Boueuvers Traits de Navi- VIIL Dees K 5 ga- {54 Her Enerusen OKTANT VEReeTERD. 5 23 5 23 gaïton, door den Heer pr LA Carre, nietläng “voor zyn dood, te Parys Anno 1760 uitgege- ven, is deeze Manier nog meer opgehelderd, en dewyl men; in de ConnozfJance des Temps van i7óren 1762, dezelve ook getragt heeft ge- makkelyk te maaken , zo meen ik gegronde hope te hebben ‚ om te vertrouwen > dat men in ’ korte de Praktyk daar omtrent ze ver brengen zal , als men zig nooit te vooren zou hebben kunnen verbeelden: doch naauwkeuri- ge en bekwaame Inftrumenten zyn daar toe ten uiterfte noodzaakelyk. « WAARNEEMING EN Lat a \ OMTRENT DE KOUDE WINTER. poro oaf s, „GaDAAN IN’ KorreGiE vAN Nanne, Door DEN HEER B RIS, Sv@ Ns Lid wan de Ki oninglyke Akademie der Weetenfchappen.’ k (Uit een Brief vanden 25 Maart 1763 „aan Doktor M. Hourruyn, te Amfterdam.) senen Heee A ESS Et begin van de Maand November is alhier zeer veranderlyk geweeft: dan eens was de Lugt betrokken, dan eens helder: maar om- trent het midden klaarde de Lugt geheel op en is totaan end van die Maand ‘helder geblee- ven. Men hadt egter, geduurende drie Dagen, Miftig Weer, naamelyk den 22 , 23 en24: waar- VIII DE EL. na 156 W AARNEEMINGEN OMTRENT DE nade Lugt met eenige Wolken bezet raakte en men kreeg een weinig Stofregen. Ook kwam ’er, den 28,een tweede zwaare Milt, die niet ver- dween, dan ’s nagts tuffchen den 2g en go dier Maand. In ’t begin van December hadt men, op nieuws, nu en dan, Miftig Weer. Den ro begonde Vorft,en duurde zonder ophouden, tot den 28 Sfanuary daar aan volgende „maar zy wierdt niet flreng voor den 25 Decemter, en federt dien Dag, tot dat zy geheel overging , is de Lugt taa- melyk helder geweeft; úitgenomen eenige Vlaa- gen van Mift, die by herhaalingen gekomen zyns in den loop van den Maand January: Het maakte doorgaans fil Weer, en de Wind heeft zig ge- duurig in de ftreek van ’% Ooften tot het Noord- ooften gehouden. Op Uw verzoek zend ik hier de imbnrhee nt gen, die door my, in * Kollegie van Navarre,om- trent de Lugtsgefteldheid in ’t werk gefteld zyn. De Schaal van myn Barometer is verdeeld naarde Voetmaat van Parys, en de Thermometer, dien ik (*) [Tot meer gemak in deezen, kan een Liefhebber der Natuurkunde gebruik maaken van het meergemelde, Tafeltje tot Vergelyking der Thermometer -Schaalen, Pr. XXXIV. in het V‚, Deer deezer Uitgezogte Verhand. vol- gens de aldaar, bladz. 140, aangeweezene Manier. En wat de Voeten betreft , kan men opheldering vinden inhet IV, Deer, bladz.r4r , alwaar in de Aantekening gezegd is, dat 3r Engelfche Duimen nagenoeg met 29 Paryflche Duimen overeenkomftig zyn : want de Voeten faan _ Koure AN DEEZEN Winter, re Panys. 157 ik gebruikt heb, is die van den Heer Reaumur, „waarvan de o overeenkomt met den trap van be- vriezing of het punt van Vorft, dat is met de 32 _Graadén op de Thermometer 2 Fahrenheit; en de trap van Kookend Water 80 Graaden tekent, zynde 212 Graaden van Fahrenheit: zodat één Graad volgens Reaumur, met a+ Graaden op de Schaal van Fahrenheit overeenkomftig is. Men kan dus gemakkelyk myne Waarneemingen , met die te Amfterdam gedaan zyn, vergelyken (*). W aarneemingen te Parys. Barometer. Thermoineter. Anno | L î 8 Uur | 2 Uur ( 11 Uur 1762. |sMorg.''s Mid. { ’s Av. \s Morg. \Namidd, \'s.Avonds Dec.24|28. 5; (28. 5; |28. 53 [1!ond.oj2:bov.o't ond.o 25/28. 55 128. 55 128. 5% lt 26/28. 5 |28, 4; 27/28. 4: |28. 4: Ee 28/28. 3: 28. 25 | 28. 1: 6, eee 2928. 15 128. IE | 28. 2; B:(H) 3 5 — 30/28. 22 |28. 2 |28.0: [7 ——l3 lk —— Anno 3127. 113 127.10; | 2710: 17; ts ——3i flaan, zo men rekent, tot malkander als zooo tot 1068. Wan- neer de Barometer hoogftaat, behoeft men maar 2 Duim te doen by de Paryffche en men krygtnagenoeg Engelíche … Duimen. ] (t) De Thermometer tekende te 8 Uuren ’s morgens van den 29 Deceinler, op 't Cbfervatorium, 9 Graaden onder o, [dat is ongevaar z1; Graaden boven o op de Schaal van Fubrenheit, ] VIEL Deer, a 158 _WAARNEEMINGEN TE Parys, Barometer. ‚Thermometer. Anno | 8 Uur « oUur 11 bra 1763. \'sMorg.’s Mid.’s Av. |s Morg. Namidd. \’s Avonds Jan. 127.11} {28.0 |28. o- |4-ond.o 1 ond. ol2‘ ond. o | 2128. 1 |28.0: 28.0: 4 — 2 —4; 3,28. Oo! (28.0; [28. 0: (7 4 —l4! 4(28. Oo, [28.0 ‚28.0 [7 3 4 528, 07 |[28.0;.|28. I [4 li lt 628. 15 [28 15 [28 15 13 lr ig 1128. az (B: 15928. 1 [Strike 3 8/28. O7 [28.05 |28.O [st |I lt 9/28. o |27.11i (28.05 [54 IE 4 1o|28. 1 |28,-0 128 Td «°r—I bov. Olst 11281 [28 O5 [28 OMG, SIT OUD Oijen 12/28. F [28.03 (28. 0;'6 IN 4 13128 1 „(28.705 log. Ii (5? ——jo: bov.olg: — ENE POE B laagd ond.ols: ed 15/28; 23 (28. 2: 128. 28 |7 —-|o Elen 16/28. 2 (8. Is {28 0, 6 ——jo; bov.ojg: —— 17/28. af |28. 0: 1280 6 ——|1 Ond.oly: — 18/28. o 28. 0) 28.0 7 i—i I9/28. Oo [27.K1t |27-1L, Óf lk 20/27. IT [27.11 rein | 2 lg de 21|23. 0; |28. 0: (28. 0 4 —l% — — 22/28. Oo} |28, Ot ‚28. 0 5 eht ete 23128. Oo: 28. o |28. ot 135 2 bov.ofr bov.o 24/28. 1} 28.2 [28-3: O hl 25128. 4 (28. 45 (28. 4: |O 45 ——lot ond. o 26!28. 4} |28.4 (28.35 WD ld ll 27|23. 3 |28. 2! 28. 1 4 2 il 23/28. o; 2725 27.10: 3 —-l5i —-|2 bov.o 29|27. 9} |27.9 |28.8 |3 bov.o6f —|4 5 3ol27. 7 |27.6 |27.9 4 1 lt — 31127. 9} 127. 85127. Sil =P lt De Seine is driemaal, met Ysgang , los geraakt, in de tweelaatfte Dagen van die Maand , ende laat- fte Schotfen zyn des nagts, tuffchen den 31 Janu- ary en den 1 February , weg gedreeven. WAAR- * WAARNEEMI NGEN omtrent de LLUGTSGESTELDHEID te AMSTELDAM, in fanuary 1763. D. |°s morg. °smidd, °sav en Barometer. Ther 199.11 |29. 11/30.0 (2329 2/30. 1 |30. 0; — 1 [2025 3 | | O1 Ig 18 19 20 21 22 23 gi d |-0 13,19 29.11;/20.1Ij—— [IS 22 30.0 [30.0 |—— |23/24! — |= oil25p20 — Oij— Orij [27/30 — | |I [27/29 — I= I= (E9f25 | 9 |= 0 [1522 29.11 20.1 =S FE422 30! O'|3o. of 1 (23/28 — I= IS 22/19/29 — 2i— IE — 2721/27 SDi 13 KIO 26 — I|—0 2911 [18/28 29.10;|29. II —— (21/28 — 110; —10 |16/26 — IO/—IO '30.0 (I8|26: 22 ZO | ZO ZO ‚__— 30.05|30. 0; — O0; 21/29 —=- |— 0 \29.11;|18|25 29. 11/2910; — IO4 T4[25 30.0 |30, 0; 30. 2 [28/36 er Salt Skies 4 134136 2Ó— Hil Aij 3032 — zij rij I |25|32 — 0 |29.115,29:10: 33 36 29.9; a BIS 44131148 Ee 6: |— ST 4 540}48 6 l 7 I= 5 444 Laagtte Barometer d. Hoogfte Thermomerer gr. 48 __Laagfte Thermometer gr. 14 VIJL Deer. Hoogtte Barometer d. 30. 4) middelb. d. 29. 10 m., Winds Streek. moa, mi.av.|°smorg. °s midd. ’sav. Ee Penememnsd 124 ZO „ZO | ZO rol ZO | ZO |Ot.N 15!Ot.N!O t‚N|Ot.N 170 EN/OtN| NO 19! NO NO | NO 22 ZO | ZO | ZO 28 Z Z Z 29l ZO | ZO | ZO las: ZO | ZO |} ZO 19 ZO | ZO | ZO r8/ ZO |Ot: ZIOt. Z 21} O ZO | ZO art Zen ZOE ZO 24l ZO | ZO | ZO [23 ZO |Ot.NiO eN zap O O O 27\ O O o [24 ZOZ Z y A Z 0 ks é Z o4l O 0 1o| ZO | ZO! ZO 28) Z SZW IZW sal Ze ZW PZW (33) ZW | ZW | ZW 29) O ZO | ZO 24 ZO | ZO |} ZO | Jo ZO' inZ Z ar Z /b Zi 401. Zi ZW Z Weder. Gefteldheid. Sneeuw, bet. Helder. mnd namens Ryp, betr. Bet. {neeuw; Betrokken. Helder. harde Vorft. Betr. helder. Helder. nae f dyzig. Betrokken, a Mift, helder, Helder. —=s regen. | 421 ZW | ZW \ZW ) 29. Ar J N middeld. gr ) Betr. mift. 3ï WAAR- WAARNEEMINGEN omtrent de LuersGESTELDHEID te ÂMSTELDAMs in February 1763. Barometer. Therm. D.l'smorg. ’smidd. say. mo. mi.av. md Winds Streek. # ’s morg. °s midd, ’sau Veder. zefteldheid. 2 5 |= 5il— 5 |ätl45)43) ZW, ZW|ZW |Hetder. 3 | Ai 6 (43149142 Z Lida TEBEN. ank oe maa zads 39/4240 Z „4 \Ryp, milt. 5‚—10 |—10 |—10 |37/41 40) ZW ZW Mift. 6 7 |= 6E 33394240) ZO ZO (Regen, wind, Ti Sil 6 |T 4 39/4445 ZW ZW ZW |Betr. regen. 8 3 4 1 3 47 Strida Z ZW [ZW |— helder. 2 3 | 5 4444/42) ZW ZW ZW ——— regen. Io— 5 |= 4 |= 21139138145) ZO Z Sneeuw. lIJ— 2 2 2 aalst 45 ZW ZW |Held. regen. il [a 4 |—= 5 |39,42/40} ZW | ZW (ZW (Regen, mift, 13 6 |— 6il— 85/32/3428) O _pNO |Betr. vorft. 14'30,0 |3o.1 130,1 [26/34/28| NO NO |Helder. 15/29. 10,29. 7 |29.5 2941137} ZO Z |—=fneeuw. 16 — 6 |—-7 |— 8 (38142143| ZW ZW [Mift, regen. 17— 9ij—r0 |—ro [43/48/47 ZW ZW |— betr. 18 — | Bil 8514015650 Z ZW |Betr. regen. 19=105|30.0 [30.0 |44/46/40| ZW Z Helder. _ 2ol—10 [29.8 |29. 71142148 481 Z Z |Regen. ij Ti |—rO |47/sol4al Z W (Helder, mift, 22— 9 |—_— 17214652149 ZW ZW |Regen, —— 2$— 7 |— 7ij—r0 [50/46/42| ZW ZW held. o4l—II |30.0 [30.0 140!47140) W | W | W Helder. 25|—11'|29.10/29. Bigo!soldof ZW | Z Z |= . wolk, 2ójbi= 6 6 41:49/49/Z t.O, ZW [Regen, held. 27 Sl 5 |= 4AE4754l47| Z ZW |Betr. regen. ml. 7 8 |= 9 |44,4443/| ZW ZW |Regen, held. | | Hoogfte Barometer d. 30. 1 X 2 Laagfte Barometer d. 29, 2 ze middelb, d‚29. 75 Hoogfte Thermometer gr. 56\ Laagfte Thermometer gr. 26 in middelb, gr. ar WAAR: WAARNEEMINGEN omtrent de LUGTSGESTELDHEID te AMSTELDAM, in Maart 176 3 Barometer. 5 Ds morg. °s midd. leg. 29.6 (29. 5:|42 3 (SD 3 8 |— Bij 9 44 z—I0 30.2, 42 30. Jij 32 39, 6— 2 |— 2 |— 17/42 — I= I 46, 0“ ON Hv > 1 i oo WO on nml Hoogfte Barometer d, 30, 55\ Laagtte Barometer d. 29. 3 Á Hoogte Thermoineter gr. 59 \ Laagfte Thermometer gr. 2 3 VI Deer, L Weder. Therm, Winds Streek. ?sav. mo, mi. av.|°smorg. °s midd. ‘sav. | Gefteldheid. 48140) Z Z Z Regen. 52/46) Z [ZW |W {—ftormig, (49 42INW | O | ZO |Betr. helder, 44 ai ZW {ZW | N Mift. 46}4o| NW | W ‚ZW Belder, betr, 48 44 ZW NW ZW —— Sai4al O O O |—— wolkig. Zw |O Z Ls \solaal- ZO ! ZO |——ftormig, O O |—— Vorft. O | O [== wind, * ©) O O | O '——= dyzig. NO |.NO en à NO [NW Betrokken. ZW [ZW (Regen. ZW | ZW ZW | W |—— held. W | W Betr. wind, ZW {ZW Regen. ZW | ZW —— helder. ZW |NW [Held.betr. W‚ N N |—-—buijig. NW {NW —— ({neeuw. NO INW ZW |.ZW.- Vorft, {neuw ZW | ZW Betr. fegen, ZW | ZW —- Mitt. ZO | ZO —— Helder, ZW 1 ZW | > _middelb,d. 29. fo; > middelb. gr. Ar WA AR- WAARNEEMINGEN omtrent de ZIENER EN TE AMSTELD AM, ‚ In de Maanden Sfanuary, February en Maart} des Jaars 1763. E Koude is, gelyk uit de voorgaande ‘Waar- neemingen blykt , te Blin in de Maand Decemöer ftrenger en de Vorft»langduu- riger geweeft , dan hier ter Stede. Den ay van. die Maand hadt men ?’er zelfs een grooter trap van Koude, dan wy gehad hebben op den ze January daar aan volgende , toen het te Parys ‚veel minder koud is geweeft. De Barometer heeft veeltyds een weinigje hooger te Parysgeftaan, dan hier ; doch het verfchil is-zo groot niet , of men heeft in een zelfde Stad wel dergelyke; even- wel , ’ geen Parys hooger legt Loven de Opper- vlakte der Zee, vergroot dit verfechil , ’t welk men „aan de meerder zuiverheid van den Dampkring al- daar zal moeten toefchryven. In geen vergelyKing 5 Den ‚ kwam de groot fte = „AW AARNEEMINGEN TE AMsTELDAM. 4 „grootfte: trap van: Koude dien wy ‘hier en te Parys „gehad hebben: „-zynde omtrent 12 Graaden bovén o op de Thermometer -Schaal van Fahrenheit, by- dien ste Weenen, alwaar de Kwik, den 29 December , „2s morgens ftondt‚op 6 Graaden- onder O 5-20 dat „het daar! omtrent agttien Graaden kouder geweeft is „ ‚dan alhier, Ook meldt men van Hamburg, „dat het Ys aldaar. van ongelooflyke dikte was. Hier bevondt men hetzelve omtrent anderhalf Voet op -fommige plaatfen. In % jaar: 1709 was de Vorft, hier te Lande,-drie Voeten in het Aardryk door- gedrongen (*) ; dat wy thans niet opgemerkt heb- ben, vindende het Hel maat anderhalf Voet diep. De aanhoudende Droogte, die wy in December en ‘Sfanuary, hadden , veroorzaakte , inzonderheid in de laatftgemelde Maand, een groot gebrek aan Water in deeze Stad. Veele Menfchen behielpen zig, derhalve, met Water van Ys. De Schotfen wer- den , ten dien einde, aan ftukken geflagen ; de binnenfte heldere brokken , zo klaar als Kryftal, op ’ Vuur gefmolten.. Dit Water’, zelfs van Zee-Vs, uit het midden van * Y gehaald was gebruikbaar ; het fchuimde met Zeep, gelyk Re- genwater, ea ?er was geen Zoutigheid aan te proe- ven. Wy hebben zelf ao Oncen van zulk Water uitgewaafemd , en ?er naauwlyks een Scrupel of oo it Grei- @) MusscuensroerK, Comp. Phyf. Exper. Leid. 1762. P. 177, . VIN. Deer. E 2 564 WAARNEEMINGEN TE AusrELDAú. Greinen Zoüt uit gekreegen, daar in het Zeewater gerekend worde een veertigfte Zout te zyn (*), dat is een half Onice in de twintig. Ziekten zyn ’er, in de gemelde Maanden, niet wan Belang geweeft, dic men ‘aan de gemelde Om- flandigheden kon toefchryven. Egter heeft mén gehad veele zemifteerende Koortfen eh Rheumatieke Kwaalen: waar omtrent aanmerkelyk is, dat de geren; die met Jigt of Podagra:gekweld zyn, daar aan flerk gelaboteerd hebben. Ook zyn ’er Slaapziek- ten geweeft, waar aan verfcheide bejaarde Men- fchen zyn geftorven ; zynde het Bloed „by de Ader- laating, als ontbonden. Het Weer veranderde met den Dooy „en wierdt, in February zelfs, by uitftek zagt naar den tyd; doch in Maart hadden wy wederom éen verheffing van Koude. (* > Boern.Chem. Tom. L. p. 552. } VERDEDIGING ú 5 ness” SO VAN DEN HEER Ee B. van HALLER, TEGEN DE ZWAARIGHEDEN Gj hg VAN DEN Heer ANT: DE H AEN; OMTRENT Her STELZEL “VAN DE __ KANDOENLYKHEID en GEVOELIGHEID ka nn er ie ERE as nn tn af A î DER ‚ LIGHA AMSDEELEN. oi KEreerpt. Helvetic. Ann. 1761. Tom. III. p. 109.) . 5 dd An T det zonder fierte; zeer vefmaarde HAE- de NIUS, heb ik uwe zogenaamde Zwaarsg= beden, omtret het nieuwmodì s[ohe Stelzel van de Ge bit wijd en Aandoenlykheid *), Been ; die gy if den Cn [Mén oorddelde nièt ondienttig van dit Vertoog ges rz bruik te meaken, om dat hetzelve als tot een Befluit en nld k _Slotvonnis kon trekken op de Gefchillen, die ’er onlangs ever dit Onderwerp geweeft zyn: gelyk omftandig ís aan- ___getoond in het L STux der Natuurlyke Hiftorie, volgens het Samenftel van den Heer Linn&uús, bladá. óo en “__%ervolgers. } VIIL Deet. M rie Bte en 7 / hik 6 8 \ 166 Her SreuzeL DER AANDOENLYKHED EN den aanvang des Jaars 176r aan % licht gegeven hebt. Ik heb U bemind, zeer vermaarde Heer: ik heb U al den lof gegeven, die in een Man van groote verdienfte plaats kan hebben: daar van heb ik thans geen anderen dank, dan dat ik door U in een Werk daar toe in ’t byzonder gefchikt en met zulk een Schryfftyl aangevallen worde, dien Gy zelf bekennen zult , harder te zyn en dubbelzin- niger, dan het gemeen gebruik gedoogt (a). Het is bitterer van zodanigen benadeeld te worden, die men bemind, die men onder zyne Vrienden geteld heeft: % is fchadelyk een Vriend te ver- liezen, doch erger dan dit verlies, hem te on- dervinden een Vyand te Zyn. - Gy zegt, evenwel , zeer vermaarde Man, dat U de Waarheid te verdedigen ftond: dat Gy „om die te befchermen , door uw Geweten verpligt waart (4): Gy ontkent op uw Sterfbed meer wroeging te zullen hebben, dan van het ma/aaten der wederleg ging van eens gen misflag in de Genees- kunde. Laat ik eens opregt met U handelen „zon- der bitterheid, en op zulk eene Schryfwyzes als ik wenfchte dat met my te werk gegaan werde. __ Ik meen , dat wy verpligt zyn de Waar- heid te leeren, en dat het in een Eerlyk Man een zeer zwaare Misdaad zoude zyn; indien hy het (a) Zie de Prefatio. Ik breng daar toe den bynaam van herugt, die pag. 150 aan myn Werk wordt gegeven; waar » van de haatelyke betekenis den vermaarden Man onbekend zal zyn geweelt: niet waar J Quod fs kt . ENNE 2 kai VA ad ; EES Ô lk A WE Ii ede WERDEDIeD Doôr A. VAN Harren. 167 | het et tegendeel geloofde van het gene hy fchreef. begryp. ook, dat dikwils, en inzonderheid Han de genen, big de Konft în haar geheele uit- gefirektheid voordraagen, niet gemyd kan wor- _ den, dat zy in ’t een of ander, zelfs van Lui- Es van groot Gezag, verfchillen, en genood- __zaakt worden dit verfchillend Gevoelen te ver- breiden. Maar, dat Gy, Godvrugtigheids-hal- ve, verpligt zoudt zyn U aan te kantén tegen alle __ Dwaalingen: wilt U zo groot een laft niet opleg- „gen, vermaarde HArnius, die te zwaar zou _zyn voor uwe Schouderen „al zyn ze nog zo fterk! Het getal der Dwaalingen ì is te groot, om wel- keh zelfs maar even aan te roeren ‚noch uwe Leef. tyd; noch,de ledige Uuren , die zekerlyk van U _aän gewigtiger bezigheden toegewyd zyn, niet toereiken zouden kunnen. Ziet gy niet, als : % U een Dwaaling fchynt, * welk by my de d Waarheid is; dat door uwe nieuwe en ongehoor- _de verpligting de verwarde ftaat van Hospes door _het“geheele Gemeenebeft der Geleerdheid zig ver- heien zou: dewyl Gy tegen allen en allen te- gen U de Wapenen zouden opvatten , en dat ie- der Geleerd Man met allen zou te ftryden hebben: My belangende, ik ben van een geheel tegen hid Geloof. Alsik eenige wroeging op my Sterfs MOsee Mecbus feret, aut Sicarius, aut alioguin Famofus. Horar. Satyr. IV. (B) In de Voorrede. VIIL Deer. M 2 168 Her SrerzeL DER ÄANDOENLYKEEID EN - Sterfbed had, zou het zyn, van mynen Naaften niet bemind te hebben, ? welk het merg is van ‚den Godsdienft: van den Naam en ’t Belang bena- deeld te hebben van Luiden, die aan het Gemee- nebeft nuttig zyn geweeft. De eenigfte Loon van onzen Arbeid is, byna, eene billyke agting van onze Landsgenooten en van onze Eeuw. Zulks een Man te ontrooven, die zonder iemand te benadeelen zig afflooft, en wel, om dat hy een weinig Dwaaling onder de Waarheid ge- mengd hebbe: dit fchynt my dermaate te firyden met de Geboden van den Goddelyken Wetgeever, dat ik geen andere Misdaad zorgvuldiger meen te moeten fchuuwen. De laft der Dwaaling is te minder zwaar, om dat wy ’er onzes ondanks in vervallen. Indien, egter, op myn Sterfbed eenige Dwaaling my een bittere wroeging veroorzaaken zoude, geloof ik niet dat het die van een ander, maar myn eigen Dwaaling zoude zyn. Nu geef ik U in beden- ken,of Gy niet,door het gevaar van de. Natuur- Iyke Kinderpokjes te verminderen, en dat der Inge-ente te vergrooten (c) : door de Geerftpuift- jestoe te fchry ven aan een verhittende Geneezirigs- wyze, welke , fehoon onder ons Landvolk ge- meen , egter nooit Geerftpuiftjes veroorzaakt ; door met dezelven een zeer verfchillende Ziekte der Ge- (c) [Zie het VIL. Deer deezer eK Perhandelin- gen, bladz 149, enz-] En or 2 PAN, dee De hl 4 GEVOELIGHEID VERDEDIGD DOOR Á. VAN HarLeR. 169 ‘Gevangenhuizen te verwarren; ja op meer an- _dere manieren en met het grootfte gevaar der Pa- exc, gedwaald hebt (4). Alle die Dwaalin- DN gen \ vertrouw ik dat U de dood niet eens bitter _zullen maaken: my zullen ze zekerlyk zelfs niet in gedagten komen, hoewel ik vaftelyk voorge- nomen heb. dezelven nimmer te wederleggen, en hardnekkig weiger, aan dien van U zogenaani- den Pligt tesvoldoen. _ Hier komt nog by, dat Gy zekerlyk als Reg- ter zitten wilt, zonder de Bewysredenen, die ser voor en tegen de Zaak zyn, te hebben over- ‘woogen. Gy hadt myn eerfte en tweede Ver- toog over de aandoenlyke en gevoelige Lighaams- deelengelezen ; ’t is waar : maar bovendien hadt G nog veel andere Stukken moeten leezen. Gy hadt moeten zien, wat ’er in Fagri raccolta, van de Jaaren 1757 en 1759, aan licht gegeven ware, als ook het gene ftaat in de drie Stukken der Memoires fur les Parties fenfibles @ irritables, die te Laufanne in den aanvang des jaars 1760 zyn ge- drukt. Dan zoudt Gy ontdekt hebben , dat meeft alle uwe tegenwerpingen reeds van anderen voor- gefteld, en % zy door myne Vrienden, of door Wi. my zelven, wederlegd waren. ; In byzonder zoudt gy dan hebben gezien, dat é ps ze Á . ik 2) N Vergelyk het Paftferipe van den vermaarden Pa r ne err, agter den laatften Druk van zn uitmuntend Werk? de Morbis Miliaribus, VL Deer, M3 \ ° KAR s7o Her Sreuzen DER AANDOENLTKHEID EN ik al van overlang klaag, wegens Proefne emingen, in ’t wilde gedaan, waar door men, uicde Pyn- ly khei: d van een niet bepaald Lighaamsdeel, tegen, de Ondervindingen, die in een bloot gemaakt en van anderen afgefcheiden Deel gefchied zyn, re= deneert. Gy zelf egter ftelt, zeer dik wils , zul= ke twyfelagtige Proefneemingen voor. Ik zeg dat het Buikvlies (Perssoneum ) , wanneer het wegens een Breuk wordt doorgefneeden , onges voelig zy (e). Gy brengt hier tegen in , dat ’er een Man is geweeft , waar in men geen andere oorzaak van de Kolykpynontdekken kon,dan een kleine Verfterving (Gangrana) van het Fener Even als of , in zulk een verwarde en haaftige Ontleding, welke er by. het openen van des Pa- tients Lyk gebruikt werdt (f), de gebreken van alle de Ingewanden naauwkeurig onderfcheie den konden worden. Maar, bovendien , heeft, de zitplaats van de Pyn kunnen zyn in de aller- kleinfte , voor uwe Oogen onnafpoorlyke deeltjes, en in de fcherpheid, welke de Zenuwen geprik- keld heeft, die door U, niet eens zyn opgezogt 3 (e) Conf. HEUERMANNI Exp. 15, 8 CALDANI Exp. 17. (f) Pag. SL. (g) [Zie hier van omftandig in het 1. Deer deezer Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 519: als ook ten opzigt van dit en ’t volgende, doorgaans; de Proefneemingen van den Heer A. van HarteRr, omtrent de Gewoeligbeid der Lige baamsdeelen ; aldaar voorgedragen op bladz, SO5 =r 526.] rt en re _ GEVOELIGHEID VERDEDIGD Door À. vAN Harren. 171 of in de fpanning , welke door ’t fterven verdwee- „nen zy. ‘Is, inderdaad, niet betaamlyk, dat _ men op zekere en openbaare , in het geziene en aangeraakte Buikvlies in ’t werk geftelde Proef: heemingen, tot tegenwerping anderen inbrenge, die louter ontkennende zjn. Ë Even zo hebt Gy met my ‘gehandeld omtrent het dikke Herfenvlies (Dura mater). Ik had het- -hetzelve in Beeften, en in de Menfch , ongevoe- kig gevonden (g); het zelfde hadden ook veele voornaame Mannen waargenomen (/): zy hebben het geheel bloot leggende aangetast: zy hebben gezien dat het Werktuig, waar mede het door den Heelmeefter werdt geraakt , ja zelfs het fchraapen en doorfnyden ‚van den Liyder niet ge- „ voeld werde. Gy brengt daar tegen in, dat Gy, na zwaare Hoofdpyn, geen ander gebrek gevon- den hebt, dan Aneurysmata der Slagaderen van de Dura mater (:). Meent Gy dan, wanneer __Gy iemant opende die na fcheele Hoofdpyn ( He- micranta) geftorven was, dat Gy een gebrek zoudt vinden in de Herfenen? Het Ongemakheeft zyne zitplaats „zekerlyk „in de BekleedzelendesHoofds en-de onderleggende Zenuwen: hier door worden | de (5) Te weeten Zinnius, VERNA, FONTANA, GESNE- RUS, Lyf- Arts van den Koning van Poolen ,enanderen , als ook onlangs de Heelmeefter Rrcou, myn Buurman, ineen Vrouw , welker dikke Herfenvlies hy een en andermaal gefchraapt en gefneden heeft, (#) Pag. z0, Ar, VII. Deer, M 4 K al Ae 1 dn en pet GE, id 572 Her SreLzEL DER EMR en de Spieren der Oogen ftuipagtig getrokken en de aangeraakte Hoofdflaapen doen zeer. Uit menige vuidige eigen Ondervinding kan ik dit verzeke. ren. Daarom heeft ’er geen gebrek plaats in het dikke Vlies, noch in de Herfenen zelf: want die Pyn, fchoon zeer hevig zynde , bedaart van zelf en gaat zonder eenig averblyfzel, ja zonder cenig Geneesmiddel, over. Zult Gy door eene Ont» leding, die in zeer weinige Uuren volbragt wordt, het Zenuwtje kunnen vinden, dat, na het ftryken van de Staar, za onverdraaglyke Ero Jyde in het Oog? Op dergelyke manier hebt Gy overal met my gehandeld. Det Deelen , welker Gevoeligheid, door my ontkend wordt, hebt Gy nimmer bloot aangeraakt, om dus te zien dat zy gevoelig wa ren; maar Gy hebt het Gezag bygebragt van an- deren, tegen Proefneemingen Denkbeelden ge- opperd en breed verfpreide Pynen, welker zit» plaats, op geenerley wyze, te bepaalen is tot ces nig byzonder Lighaamsdeel. Ik heb. met eigen Oogen gezien, ’t gene ik verhaal: Gy hebt ges lezen , niet * gene ftrydig is tegen ’t myne, maar x gene Gy, door Uw Vernuft, tragt tegenftry= dig (k) Pag. 53. (7) Pag. 64, 65. (ma): Päg: STAN (#) Doorgaans, inzonderheid naar ‘t end toe, Ce) [Ik volg woordélyk den Heer A. vaN Harrem, ele tot bewys tener Gaugrus, Patbol, pag. 71, 72, ren kan Jë ‚Nier tegenftaande pils, durft y Gevoelen als ongerymd affchilderen . | HGe). tegen de Ongevoeligheid’ van ke Beenvlies bybrengt (4). Geene kwetzing van ER het ontbloote, ten minfte niet van % zuivere Been- vlies (Pervofleum) wordt door U genoemd; maar ___een Beenbederf, dat de Zenuwen, op het Been- vlies leggende, of die naar diep gelegen Spieren gaan, verknaage (4). Aangaande’ Been zelf wordt geen bewys gevonden. Gy legt my ook te laft, vermaarde Harnius, dat de beroemde Heer Tissor een al te gunftig Oordeel geveld heeft over myne Zaak (#): doch Hy is het niet alleen, maar ook CaLDANus, Crena, Perrintus, en verfcheide anderen, ja de geheele Leidfche Univerfiteit , welke thans op het Grondbeginzel der Aandoenlykheid haar _Onderwys in de Geneeskunde bouwt (©). De Opperfte , naamelyk , van die Kweekfchool; de in Verftand, in Zeden en Geleerdheid , doch inzon- derheid in een ervaren Praktyk uitmuntende Gave grus, erkent myne Stellingen daar omtrent, verfchil. lende alleenly k daar in ‚dat hy de Natura errstabidis brees A. 74: Wina: pe Bikxende Vita. pag. 47, 60: VAN. Gruws de Vita. Man de Natura bumana. Pp. 10. &c, 't Gevoelen en de Leerwyze van wylen den Hoogleeraar Fr. Winren is duidelyk voorgefteld in J Lrpsrr Dis. fert. inaug. de Irritabilitate & M. Hour TUYN „Diff, Spass woloica inaugurali, } VHL Deest. OM NR, pi % Saen rl 174 Her Sreuzen DER A ANDOENLYKHEID EN breeder uitgeftrekt meent te zyn, dan ik , wien Gy over de Uitvinding, als een wide wird î befchuldigt. Laat Trssor te veel eben Bekken: zo ik het maar niet heb gedaan, en dat ik het niet gea heb blykt ‚dew yl Gy niets, ja geen enkel Woord,My daaromtrent ontvallen,„by brengt. Haat Gy my daar- om, dat anderen my te zeer bemind hebben? Hoe veel billyker was TArrLor, die , klaagende over de verdrukte Eer van zynen Grrissonius, de Woorden mynes Vriends van de mynen onder= fcheidt (p); daar niettemin Grissonius Au- theur was van de Aandoenlykheid (Arrstabiletas) ? Maar, Gy moeft niet gepreezen willen zyn, zult Gy zeggen. Gy moeft de Loftuitingen verdon- keren! Veelen heb ik?er: ontken dit niet, want ik zou U gemakkelyk zulks bewyzen kunnen: veele Loftuitingen, zeg ik, heb ik uitgefchrapt, in die Schriften, welken door myne Handen ge- gaan Zyn, van FONTANA, CALDANUS en an- deren. Toen de Voorreden van Tissor aan ’- licht werdt gegeven , heb ik die door een lang- duurig afweezen niet gezien: anders zou ik mis- fchien dien braaven Man verzogt hebben eenige dingen daar uit te laaten. Braak thans Uwe gram- fchap uit tegen Tissor. Niets, (p) In He Anniv. Harveijana, Cg) Pag. (r) Ratio Ks IV.;p 2825 (s) [De beroemde Hoogleeraar ALBiNus, te Lei- den, b dee is, in sat geheele Zaak, myn fchuld: _maar eenige fchuld legt op U. Gy doet my open- _baar Ongelyk aan. Gy zegt, dat ik myne Wee- _tenfchap verfchuldigd ben aan myne Leermeefters te Leiden, inzonderheid aan BorrHAAvE (4)s en het blykt in alle opzigten , dat Gy daarom op A my verftoord zyt, om dat Tissor de Leidfche | Akademie niet hoog genoeg gefchat heeft in een Zaak , waar omtrent onze Leermeefters niets if 2% byzonder gezegd hebben, de Aandoenlykheid en Gevoeligheid naamelyk. Geen Sterveling: (vergun my deezen uitftap) Gy zelf Haenrus niet, die het fchandelyhe Dwaa- lingen genoemd hebt, welke van BorrnaaAvE waren begaan (#): geen Sterveling , zeg ik, heeft ooit menigvuldiger en flandvaftiger uitgeweid in den Lof van zyne Leermeefters, en derzelver. Naam, ook als hy van een verfchillend Gevoelen Was, kragtiger verdedigd, en met meer naauw- gezetheid vermyd , iets aan zig zelf toe te fchry- ven , ’t welk hy hun verfchuldigd ware Cs). Mag % daarom niet het Myne zyn, *% geen ik anders dan deeze Mannen, % geen ik meer gezien heb? Gy dwingt my de Waarheid te zeggen, die ik liever had willen verzwygen, om van my zelf ‚niet te fpreeken ! Ik was nog geen zeventien Jaa- ren den, fchynt daaromtrent van een ander denkbeeld te zyn: men vergelyke zyn Annet. Academic, Lib, V, Leide 1761] vR / VEL Deer, | ip women vork é ’ x 7 eês 176 Her SrELzEL DER ÄANDOENLYKHEID EN - _ ren oud toen ik te Leiden kwam (3), en ben er van daan vertrokken, gaande in myn negentien- de (2). Zes Meníchelyke Lyken heb ik by Are BINUS gezien, waar van één door my alleen, met }. Govporr. pu Bors, is ontleed geworden, wegens de Ziekte van ALBiNus. Ik heb Arsinus de Spieren en de drooge Beenderen zeer netjes zien vertoonen: maar bo- vendien geen Zenuwen , Vaten, noch verfche Beenderen, noch ook eenige Befchryving der In- gewanden door WinsLow, noch eenige andere ‚ Proefneeming in ’ allerminfte. Ik heb geen honderd- twaalf , maar meer , zo door U genaamde Prepa- raaten, ’t zy van Ravius, dic ?er veelen had, _ of van Arpinus gezien, die zelf , toen ik van de Leidfche Akademie afging, agt-en-twine tig Jaaren oud was. Oordeel nu; Gy Harnius, (ik beroep my op U eigen Vonnis.) of ik in die Ouderdom zulk een ongeloofiyke en verbaazende naarftigheid, geheugen en fchranderheid bezat, van den ge- heelen omtrek dier moeielyke Weetenfchap , al was ze my in allen deele geleerd, binnen twee Jaaren in een Verfland, dat nog jong, ja byna Kindfch was, te kunnen bevarten en onthouden? Gene ik uit den Mond van BOERHAAVE Op- gefohreeven heb, en door my uitgegeven is, noemt (£) Anno 1725. Menf. Aprili. (v) Anno 1727. Menf. Julio. Zynde tot Doktor in de Geneeskuade gepromoveerd in de Maand Mey, daar ik reeds b Eh died nn reder oe Cmr VERDEDIGD DOOR Ask HALLER. 177 ût Gy gebrekkelyk. De Leffen van Arer- | „ die door my op fchrift gefteld zyn in zeer 4 ot Koude, kan ik naauwlyks leezen, en, ver- ____drietig dat ik fomtyds in % leezen ae ‚ heb ik Ù ze eindelyk geheel aan een zyde gelegd. : Zeg eens, dat ik federc dien tyd geen Lyken ki ontleed ‚ geen Proefneemingen in ’t werk gefteld Ì _heb; dat ik geen WinsLow gehoord heb noch | BerNouiLLi; dat ik geen Boeken heb gelezen en niets gefchreeven „’ welk verfchilt van de Ge- voelens van BoermHAaAve of de twyfelingen van „Arsinus. Elendig is *, buiten fchuld een _kwaaden Naam te krygen: nog veel elendiger ___zig zelf te moeten pryzen!’ Anderen, egter, zullen U niet Bien: en de Phyfiologre begreepen zy in honderdrwaaif’ _ Preparaaen: zy zullen zeggen, dat de Lievens- „werking daar in ontbreekt, die door Proefnee- _mingen alleen te ontdekken is: dat de Phyfiologie ___door de beweeging van de natomie verfchille. Noch Gy, noch iemand, zal ooit uit zoda- dal _nige Preparaaten, al waren het de allerfraaifte, Á Atie van ALBiNus zelf; den Omloop des Bloeds of de Ademhaaling „of de beweeging en werking der Spieren, de Verteering der Spyzen of de je baseline, leeren kunnen. De Ontledingen en van Vat: în den Jaare 1726 ‚op het Examen van Borr na a- VE, toen de eenigfte Hoogleeraar zynde der Medicynfche f Fakukeeit, onder de Kandidaten Ennn was, VIIL Deen. 178 Her Srerzer DER AANDOENLTKHEID EN van levendige ja fomtyds ook van geftorven Diet ten, hebben hier alleen den Weg gebaand tot dé Kennifle der Waarheid ! __ Op gelyke manier word ik van U befchuldigd, als BoerHAAVE verongelykende, dat ik. hem Een Misflag aanwryve, zo groot een Man on- waardig , van cen Zenuw gehouden te hebben voor een Pees (#). Gy hebt het Geval. van BoernAave niet regt gelezen. Uw doorlug- tige Vriend vertelt die mistafting van den Heel- Meefter zo niet, dat BorrHAaAvr ’er noodwen- dig tbitendordik geweeft moet zyn (9). Hy had hem vermaand, zegt by; niet, hy heeft ver= maand of vermaande. Maar Gy felt vaft, dat het geen Zenuw geweeft kan zyn, die door den Heelmeefter aangevat werdt. Ondertuflchen heb ik de Peezen van levendige Menfchen met eeh Tangetje gevat, gekneepen: ik heb gezien dat zy met de fcherpte van Staal geprikkeld werden; zon- der dat daar op eenig Gevoel of Beweeging volgde, Anderen hebben het zelfde gezien in andere Ge- vallen (z). Hoe ligt kan het zyn, dat Borz- HAAVE de waare Peezen gezien heeft , en dat egter de Chirurgyn de Agter-Scheenbeenfe Ze- nuw, die naat de Peezen loopt, en zeer groot is, met zyn Tangetje gegreepen hebbe? En,om kort te gaan, hy was een Menfch! % Js (x) Pag. 5. (9) Vid. Comment. Ill. van SwreTEN. Tom. 1. p. 24I. (2) [Vergelyk de Proefneemingen van den Heer A VAN nn nn rn id dE 1EID VERDEDIGD DOOR Á. VAN Harren. 176 wets niet BorRHAAvr die gedwaald heeft , door de gelykheid van benaaming der Zenuwen; maar zy hebben gedwaald, die eerft de Peezen van de Zenuwen hebben afelela en gezegd, dat deeze zo wel gevoel hadden als die, Van hun __ is de dwaaling overgegaan op de Nakomelingfchap. _ Uit alle bladzyden, doorlugtige Man, is het ook baarblykelyk, dat Gy op ’t oog gehad my „te wederleggen, en ten dien einde uw Werk ondernomen hebt. Nooit zoudt Gy anders daar _ toe gekomen zyn, van in een zo uitgebreide Ver- handeling , in zo veele Proefneemingen , niets _goed te keuren van het myne, dat Gy egter niet zoudt durven van valfchheid befchuldigen, daar het doorlugtige en kundige Mannen, niet tot __Pryzers, maar tot Getuigen, gehad heeft. Ik ontken dat de Peezen Zenuwen hebben en Ge- _voel; Gy beveftigt het. Ik zeg dat het Hart _ Zenuwen heeft, (zy zeggen het altemaal,) en daar- __om ook eenig Gevoel: Gy loochent dat het Hart __ gevoelig is, om my te benadeelen; van wiens _ belang het ware de Gevoeligheid op ’t allerverfte van de Aandoenlykheid af te zonderen. Met éen grooten omflag van redenen betwift Gy het Hart __ de Aandoenlykheid voor Prikkeling: gelooft Gy met ernft dat hetzelve niet aandoenlyk daar voor zy? Kan een. Sterveling in twyfel trekken, of deb Aen het vAN Harrer en anderen, in het 1, Deen deezer Vere ‚bandelingen bladz. ses, enz. ] VIJL Deer. Bo Her SrELzEL DER AANDOENLYKHEID EN het van verfcheide Prikkelen , of het van ’t inge= — dreeven Bloed ook aangezet worde tot bewees ging? Gy zyt dan de eenigfte der Menfchen, zo ik my verbeeld, die ’er aan twyfelc; ten minfte van myne Tegenpartyders. En, zo Gy ’er niet aan twyfelt: (wan: naauwlyks kan ilk denken dat Gy zo verre zyt verdoold:) waarom brengt Gy zwaarigheden ter baan, om aan de Wereld te doen blyken, dat wy ons he uwe Strikken niet ontwarren konden: doch nooit zult Gy maaken , dat het gene niet waar zy, ’t welk de Zinnen zelf leeren. Zult Gy door Ziekten , door Ge: volgtrekkingen, te wege brengen, dat wy niet gezien hebben, ’t gene zo duidelyk gezien is, van my niet alleen, maar van wel twintig andere ver- maarde Mannen, die geen Verbindtenis met my hebben, dan den algemeenen band van Waar- heidsiiefde alleen ? 8 Laat ons nu de byzonderheden eens door= loopen. De Vingers zyn overal met Zenuwen ver- vuld (4), grooter op de plaats der buiging , klei ner op die der uitftrekking, en met veelen ook aan (a) Pag. 11. (b) Pag. 13. Cc) Second Mem. fur les Part. Senfibl. € Irritables. Sc, „AX.p zer dé feq: (d) Pag. 19. (e) Zeventien Proefneemingen, behalve de onzen, Mems &c. T. IV. p. 153, 154 (f) Zie J. vaN per HAAR, in de Perhb, der Holl, Maat- al Vi it NE nl Á. 4 ; zele X Gevorrienerp verDeDieD bor A: van Hatten. aBr aande zyden. … Zie daar de e zicphats van de zc án de Vyt. ‚Gy zegt; dat ik de Zenuwen artukhusle: noem (4). Nooit is zulk een -dwaaling, zelfs Ne miet by gifling, door my voorgefteld , daar ik met zo veel Voorbeelden betoogd heb, hoe;fcherp „van Gevoel de Zenuwen zyn (6). ‚In-de Meénfeh, (zegt Gy,) hebben egter de Peezen Pyn (4). Zy hebben geen Pyn. Zie salel veele Proefneemingen in Menfchen (e), die door an- deren, onlangs in * werk gefteld;, van de-Hee- ren Rricou, Perenorrus en den Chirurgyn Burkart, zyn vermeerderd. Driemaal is de dikke Pees der Kuitfpieren van zelf gebroken, zonder Pyn (f). ‘Índien het een Zenuw ge- „weeft-ware, zouden zy zekerlyk Pyn hebben ge- had: want, terwyl een Zenuw gefneeden wordt, doet zy: bagtlooflk zeer , hoewel kort nà het af- _Tayden al de Pyn Bednet! Afgefneeden zynde doet zy niet zeer ; maar terwyl men ze affnydt. In de Pees is, onder het breeken zelfs, geen Gevoel Cg). Zie ook, op -’t gene Gy cen wei= Maaihs te Haùrlem. V. Dèrt. bladz. 3rr (g) [Dat de Peezen, in volwaffen Menfchen , waarfchyû- Jyk buiten geen of merkelyk Gevoel zyn , erkent de zo even aangehaalde Heelmeefter op ’t Gezag en Bewys van den, Heer A, van Harrer; Ondertufchen: fchynt het uit het voorbeeld van den Schotfchen Hoogleeraar pmm slo, door hem bladz. 314 bygebragt, te blyken, „dat 'er nog eenig Gevoel in zy: andy bad fuch a S e n- <> VIL Dees, N PE 18a Her SreLzeL DER AANDOENLYKHEID EN weinig verder zegt (h) , hoe gemakkelyk de Pa- tienten van JOHANNES VAN DER HAAR gene- zen zyn, zelfs die, wier Pces van Achilles by herhaaling was afgebroken (+). Het waren Menfchen, geen Honden. Geen voorbeeld van een Pees, die met Pyn gekwerft zou zyn, geen één, zeg ik, brengt Gy ‚ Haernrus, voor den dag. Maar, zegt Gy, de gevoelige Deelen kunnen door Ziekte ongevoelig worden (#). Wat raakt dat ons? Waren de Honden ziek, welker Pee- zen ik afgefneeden heb, of de Menfchen, daar ik de Voorbeelden van heb bygebragt ? Gy RATION, as made me imagine , that the heel of my Shoe bad ftruck-a bole in the floor, zegt Monro, en voegt ‘er by,dat verfcheidene, die insgelyks-.één of de beide Peezen van Achilles hadden gebroken, een dergelyk Gewoel hadden gehad, terwyl het anderen voorgekomen was of zy een harden Stoot of Slag (a fmart Stroke), met een Steen of Stok, op die plaats gekreegen hadden, Dit laatfte Gevoel moet zekerlyk wat Pynelyk zyn geweeft; want de Onder- vinding leert, dat wy, op die plaats, geen harden Slag of Stoot kunnen verdraagen zonder Pyn. Het eerftge- melde fchynt eer een dof Gevoel van Verrekking te bete- kenen. VAN DER Haar vertaalt het dus, in ’t Neder- duitfch. „Hy (Monrro)zegt, dat hy, by het breeken „ der Pees, een Gevoel had, als of hem de Hiel van de „ Schoen een gat in den Grond drukte”. Ik vind dat een weinig duifter, om den aart van dit Gevoel te bepaalen: want de Grond.zo week zynde, dat wy 'er met den Hiel een Gat in drukken , moet het voorfte van den Voet ook szakken: en, om kort te gaen, ik weet niet dat wy dan een zonderling Gevoel hebben, zo de Hiel niet in de Grond zitten blyft. Monro fchynt ook dit niet te bea doelen : want hy fpreekt van den Vloer,en van ftooten, ’ flaan, dn dende nd hk enn ne IE ed dn í f ale ek Gevorr:eHerD verDEpieD Door A. van Harten. r83- Gy werpt my tegen (4), dat de Herfenen, en andere Deelen, die Gy noemt, zonder Ge- voel gekwetft zyn geworden. Daar in fpreekt Gy- my voor (m). Ten opzigt van de Herfenen heb ik omftandig aangetoond, in hoe verre die zonder Pyn gekwetft kunnen worden, en, wan- neer de Kwetzing Stuipen veroorzaake. Maar Gy, doorlugtige Man, hebt niet willen wagten, tot dat ik op die plaats, daar het eindelyk be- hoorde bygebragt te worden, myn Gevoelen ver klaarde Cn). wiek Dat faan, hoppen of flryken (to flrike a hole in the floor.y De vermaarde Heer P. Campen heeft dit cok wel in ’t oog gehouden, wanneer hy (in zyn Demonflr, Anatom, Patbologic. Libr. 1. Amft. 1760. pag. 9.) het gezegde van Monro. dus in 't Latyn vertaalt. Se talem percepif}e fen- fationem,, ac fì Calce folum difvufJerat. Geheel anders, luidt dít, dan een Gat in den Grond te drukken met den Hiel : tfchynt eer een overhoop werpen ‘of aan ftukken flaam van den Grond aan te duiden. Mifichien beoogt’ de Heer ‚Monro, dat Gevoel, ’t welk wy hebben, wane, neer onze Hiel ineen gat van de Straat of van een Steg- nen Vloer blyft zitten, of aan de kant van dat Gat vaft haakt; *t geen een foort van verrekking in de gemelde Pees van Achilles maakt, en een Aandoening geeft, welke aan weinigen onbekend zal zyn. ] _(b) Pag. 19. (#) [Zie de Verband. der Holl. Maatfchappy, als boven. } …{) Pag. 26, 27. (4) Pag. 29. Jeah Cm) Daar op volgt, naamelyk, dat de Ligamenten on> gevoelig zyn. EAS 4 () Elem. Pbyfiol. T. IV. L, X. Se@. Vils VIIL. Deen. N a 184 Her StELzEL DER AANDOENLYKHEID EN © Dat de Peezige Vezels der Valvliezen de kragt van het Hart vermeerderen (o), heb ik gezegd en Gy beweert; dat ik my zelven tegenfpreeke… Herlees het, bid ik U, en beken, dat my On- “gelyk doer U wordt aangedaan. Ik zal U geluk: wenfchen, zo Gy % bekent; doclr ’ zal my, leed. doen, van uwent wegey zo Gy het weigert, De Peezen der Valvliezen zyn zeer fterk, en die Peezen fchieten tufchen de verdubbeling, der Vliezendoor, vernieerderende de kragt derzelveng die anders zeer zwak zyn zouden, door haare: ferke Vezeldraaden. Dit doet tot de Gevoelig- heid niets ter wereld: zy zouden de fterkte ver- meerderen ,fchoon zy ‚ van bereid Leder of Kraak- been zynde, in de Valvfiezen konden ingegroeid zyn geweeft. Zy maakenze dikker en vergroo- ten dus den tegenfland, welken de Klips liezeht dan de van één fcheuring bieden. Is de fterkte even ’% zelfde als het Gevoel ? In het Borftvlies (Pleura) hel ik eer naar ’t Ge- voelen van onzen Leermeefter. Gy wykt er van af. In de tuffchenribbige Spieren hadt Bozrr- HAAVE de zitplaats van de Pyn gefteld: want die worden onder ’ In-ademen fimengetrokken. Gy zegt dat dezelve in ’t Borftvlies zy. Jon. Lreu- TAUD, die tweeduizend en meer Lyken heeft ont= (o) Pag. 35 (p) Precis de la Medecine Pratique s Ps 250% (1) Second Memoire. p. 217. (GEVOELIGHEID VERDEDIGD DOOR A, vAN Harren. 185 ontleed, zegt ( p), dat een Ontfteeking van het Borftvlies zulk een zeldzaame K waal zy, dat hy _ze maar twee of driemaal ooit gezien heeft. Waar- om heeft, in die twee Gevallen , niet Etter of __eenigerley prikkeling, oorzaak der Ontfteeking , de groote Zenuwen,die op het Borftvlies leggen, kunnen aandoen : waar van ik niet verzuimd heb | te fpreeken (4). wi Geen eene Proefneeming wordt door U byge- bragt. Ook niet aangaande het Buikvlies CPerá- Joneum): noch aangaande de Banden (Ligamen- ta) , welken de geheele Oudheid, voor my, ge- zegd hadt van Gevoel ontbloot te zyn. Ik heb ook het Podagra ().… Het heugt My dat ik, onderzoekshalve, wanneer ik zeer zwaa- re Pyn had, eene pooging deed, om myn ont- ftoken Duim uit te ftrekken. Hy deedt niet zeer onder de pooging , maar toen eerft, wanneer hy, _ opgeligt zynde, tegen de Huid drukte, van het _Gewrichts-Kasje afgeweeken. » Gy berifpt my over de Verftyving, ontftaan uit een Kwetzuur der Gewrichten (s). Ik heb dit verzuimd in Honden na te gaan. Dat uit deeze Wonden Ontfteeking , Pyn, Verfterving, Zweeren en Gevaar , fpruiten , leerde men onlangs s inde Schoolen en het wordt van U herhaald (+). \ Ons (©) Pag. 54, 53. 65) Pag. 56. (£) Pag. 57. VII Deer, N 3 1, 186 Her Sreuzek. PER AANDOENLYRERID EN Onze Proefneemingen leeren, dat zy ’er niet op volgen. Of ’er een bederf uit voortkome in het Cellaleufe Vlies, ’t welk de Beenderen vaft heg= te aan de Huid, heb ik niet onderzogt, als niet nieuwsgierig hier omtrent zynde.’ Dic betreft U noch my in geenen deele. Ik beroep my hier ederom op uwe billykheid. Herlees wat ik gefchreeven heb,en zie, hoe onbillyk Gy zyt ge- weeft: betuig ’or U leedwezen over, zo Gy U zelf lief hebt. Noopens het Beenvlies (Persofleum) is tegen U een Proefneeming van een vermaarden Heel. meefter (»). | „Van het Merg (w) heb ik niets gezegd ; en heb reden gegeven («) waarom ik ’er geen uit= fpraak over deed. Ik zie niet, wat reden Gy hebt om my te wederleggen , dan enkel de lult om te- gen te fpreeken. Ik heb gezegd dat het Hart een dof Gevoel had {y). Gy zegt dat het t’eenemaal Gevoelloos is. Dit raakt my niet veel. Egter, hoe kunt Gy witmaaken, dat die zeer talryke Zenuwen; wel- ken ik befchreeven heb, van Gevoel ontbloot worden. Dat ik onbeftendig ben in een dof Ge= voel van het Hart te erkennen, verwonder ik my de, Jos. Vesra. Quatr, Lettre de Tosert:. Exp. LS Pag. 67. (2) Prem. Memoöre. p. 25. Reponfe generale. >. 88. É GEVOELIGHEID VERDEDIGD DOOR Ar. VAN HALgER. 187 my dat juift van U gefchreven worde, wanneer Gy myne Plaatfen aanhaalt; daar ik ftandvaftig gezegd heb, dat hetzelve een dof Gevoel heeft. Gy pluift het al te fyn uit (2); doorlugti- ge Man. De werking van de driepuntige Spier (Dektordes) is vrywillig ; prikkel de Zenuw , zo zal Zy tegen wil en dank gefchieden. Zo ook in de Hoeft. Zy is vrywillig, men kan ze ophou- den. Doe er een prikkelende oorzaak by; dan « zult gy hoeften tegen uw wil. Uwe byfier groote Milt (a) heeft de Maag geperft; ook:het Middelrift; ook het Gedarmte, In °t Middelrife fchyrt de zitplaats geweeft ve zyn der Pyn. Evenwel deedt die Milt van wy- Jen den vermaarden Kornrte, fchoon van groot- te aân dén Buik gelyk „ niet het minfte zeer. _ Daar zyn weinig Zenuwen in’ dat Ingewand en: een dof Gevoel, De Lever , Nieren ; heb ik door Wonden; Zweeren, verteerd gezien zonder Pyn; als ook dat ’er Steentjes zaten in die Ingewanden. Gy; die veel leeft; weet hoe menigvuldig zodanige Gevallen voorkomen. Niettegenftaande zulks wilt Gy my liever berifpen: Gy wilt liever de Nieren zeer gevoelig maaken (6). Dat (9) Pag. 73 (3) Pag. 80. (a) Pag. 82. _(b) Pag. 84. VIII Dezz. N 4 x88 Her Sreizen DER AANDOENLYKHEID EN Dat het Vervlies zeer doet (c) leert Gy byna alleen; daar hetzelve , zonder eenige Pyn, door: de Ettermaaking wadeerd wordt, en men ’er, zonder Gevoel, Naalden en andere Lighaamen Jaac doorloopen. Of de Zenuwen, die naar de. Huid door % zelve heen gaan (d), op ver- fcheide wyzen gekwetft kunnen worden; doet niets tot het Vet, noch tot het Ge hins Ge- weefzel. ”x Gene Gy van de ongevoeligheid der Huid tegen my zegt (e), doorlugtige Man, ftaa ik zo verwonderd over, hoe ’ mooglyk is dat het U- ontvallen zy; dat ik myn Oogen naauwlyks ge- loove. Honderd maalen is in myne Proefnee- mingen en die van myne Vrienden (f)) waarge- nomen, dat de Huid zeer deedt, terwyl de Pec- zen zonder Gevoel gefneeden werden. Met regt werpt Gy tegen (£), dat ’er in de Proefneemingen op het Borftvlies eenig gebrek Zy, om dat men aan dat Vlies niet komen kan, zonder andere Deelen eerft te kwetzen. Die onvolkomenheid kan niet vermyd worden, en ik ‘heb’er als zodanig van gefproken (4). Daarom eg- Base wi iten eniti ne (e) Pag. 89. éd) Elem. Pbyfiol. Tom. L. v. so, 51. (e) Pag. gr. ({) Zie de Verzameling in Reponfe generale, ‚Pp: 76, 1, (£) Pag. 93. (h) Second. Mem, p. 214: 0) Pag. 98, &c. (GEVOELIGHEID VERDEDIGD DOOR À.. vaN Harren. 18g ger ontkent Gy niet te regt, dat de Proefnee- mingen niets leeren. Knyp ,in de zelfde Wond, een Zenuw die op het Borftvlies legt: Gy kelk zien, dat dezelve niet zal ruften, geïyk het ge= rande Borftvlies zig ftilhoudt. De prikkeling ook van de Huid, daar zig uit de Scheuring van % Borftvlies geen tekenen van Pjn openbaarden, heeft zodanige tekenen gegeven in het Dier. Aangaande de aandoenlyke natuur der Ade- ten, herhaalt Gy, dat ik die op de eene plaats toegeftaan, op de andere ontkend heb (4). Dit doet Gy breedvoerig , op veele Bladzyden, en als of Gy my geheel onder de voeten hadt, dien Gy liever tot uw tegenparty hebt willen hebben, daar Gy hem tot uw Vriend zou hebben gehad. Lees, doorlugtige Man, en verzoen U met my. Ik heb gezegd (£), dat de Holaders, die aan de Harts-Ooren komen „ Spieragtig en aandoenlyk voor prikkeling zyn. Ik heb gezegd, dat in al- le andere Aderen geen van beïde die Eigenfchap- pen aan ons allen heeft toegefcheenen plaats te hebben. Het een zo wel ftandvaftig als het ans dere. Ik heb niet ontkend, noch in % jaar 17525 vibro enk ek noch * _(k) In 't Latyn p. 142, in ’t Franfch p. 58.” Second Mem. fur les. Part. irrit. € fenfibl, Set. 17. in zeer veele Proefneemingen. Prim. Lin. Phyfiol. Ann. 1751. p. 66. n. 113. Elem. Pbyfiol. Libr. IV. p. 310, &c. In de Proef- neemingen omtrent een Kuikentje, T. IL P. 117. ObG 255, 265, 263, 270. VHL Deen. N 5 \ too Her Srerzet DER AANDOENLYKEEID EN zoch in 1756, noch in 1757 en 1758; noch in 1760, dat de Holader by het Hert met die Ei- genfchap begaafd ware. Lydrt dar ik U zagtelyk vermaane, daar ik het fcherp zou kunnen doen, Het is niet betaamlyk, daar Gy zelf dwaalt, my van dwaaling te befchuldigen, en my Gevoelens toeste fchryven daar ik ten uiterfte vreemd van ben, alleenlyk op dat Gy wat zoudt hebben te berispen. Evenwel bouwt Gy op dien eenigen Grondflag „ van ’ Geloof te weigeren aan alle my- ne Proefneemingen. De blootlegging der Zenuwen van het Hart doet niets tot den aandoenlyken aart (/), ens indien dezelve het deed, zou het Hart zo veel te fchielyker Eeltig worden. Zo redeneert Gy. De Zenuwen, nogthans, der Darmen leggen by- na even bloot en zy vereelten niet: ?% Is niette- min zeker, dat de Vezelen des Harts maar door een zeer dun Vliesje voor ’t Bloed befchut wore den, en blooter leggen dan ergens in % geheele Menfchelyke Lighaam. Die Vezelen, nu, heb- ben Zenuwen. Gy wilt; dat het gene onze Zin= nen ons leeren, wegens de Gevolgtrekking, die Gy vreeft, onwaar zy. Ik zou gelooven, dat de geduurige bevogtiging zelve een beletzel zy van de Eeltagtige verbaftering des Harts. Zo ik eens bekende, niet te weetern, waarom zy niet | ver- (3) Pag. rog. Cm) Pag. zo9, 114. &c. GevorLioHeiD VERDEDIGD Door A. vAn Hazzen. 19 vereelten? Gy zult enter niet kunnen uitmaken, a dat deeze Zenuwen niet de allernäakften zyn. Aangaande Demerrius; eertyds wegens dé verdediging van ’t Kriftelyk Geloove mynen bìt= teren Vyand, en van de onafhanglykheid der Vis prrijabilis van de Ziel, s fchryft Gy wederom dins gen,die niet billyk nok vanuw eigen goedkeuting zyn (wi). Ben ik een Atheift, indien ik niet Legs dat de Ziel de voornaame hâtd heeft in de bewees ging der Planeeten, in de Zwaarheidswerking 4 de Veerkragtigheid, en andete Oorzaaken der beweeging in ’* Wereldgeftel ? Of begunftig ik daarom de Atheiften? Moet men zo de Proeven verdraaijen ; op dat de Religie hiet benadeeld wor- de: moet men liegen, op dat de Waarheid niet Iyde? Maar het Hart is voor prikkeelig niet âandoen= Iyk ; aangezien het in de Lyken niet ledig gevonden wordt; aangezien het tegen’ Hartzakje wryft (#}. _Geprikkeld zynde zou het niet ruften, zo lang de prikkelende oörzaak bybleef. Naamelyk; men zal niet mogen fterven , noch de kragten des Harté zullen vervallen Kihon zo lang ’er eenig Bloed in deszelfs Holligheden Bee, zo lang ’er nog ec= nige Prikkeling plaats hebbe! Geeft de Prikkeling kragten, of wekt ze dezelven Îlegts op, dat zy zig openbaaren (4)? Zal men zodanige rédener % | Kn in. (u) Pag. 119, 129. (o) Ik heb zorgvuldiglyk de aanporring tôt famêntrék- VUL Dez, king, 3 € zg2 Her SreuzeL DER AANDOENLYKHEID EN leeren, dat het Hart volmaakt bleek wordt in de Kikvorfchen (p), in de Kuikentjes (g) „en dat het derhalve volmaakt ontledigd worde ? Indien het, nu, ontledigd wordt, zo heeft het kunnen ontledigd worden, meen ik. Het is ook niet zo zeer zeldzaam, dat het ledig gevonden worde in Menfchen; en in Kinderen, die kort na hunne Geboorte, door de Moeders, kwaadaartig om ’% leven zyn gebragt, is dit zelfs gemeen. De Ooren des Harts, vol zynde van geftremd Bloed, kloppen niet (r). De vermaarde Hous- ser hadt geantwoord (s), dat zulks gemeen zy - aan de Maag , de Warterblaas en Darmen. Dat zy allen hunne maat hebben van fpanning , boven welke uitgefpannen zynde, zy de Veerkragt ver- lezen. Gy hebt zo lang niet willen wagten, dat Gy ’t gelezen hadt. Onze Leermeefter , even- wel, heeft reeds zulks aangaande de Maag en Waterblaas onderweezen. Daarom zyn die Ver- gaarplaatfen niet te minder voor prikkeling aan- doenlyk. Het Hart verflapt zig, zelfs zonder ontledi- ging. king, die van den Prikkel af bangt, onderfcheiden vande famentrekkeùde kragt, welke. in *t famentrekbaare Deel zelf haare zitplaats heeft. Elem. Pbyfiel. 1. IV. p. 5o5. (p) Second Memoire. Exp. 487, 492, 524, 546, 549: (a) T. U. p. zo9. T.L Ob. 56, 59, 63, 68, 71, 74, 78 79, 81, 82, 83, 85, IO5, 119, I2I, 127, 133, 138, E48. Cr) Pag. 129. kunnen tegenwerpen aan de Proefneemingen, die GevorzicHeip VERDEDIGD DOOR Á. VAN Harten. 193 ging CG). Heb ik zulks niet voor U gezegd (2); en die Proefneemingen bygebragt, welken Gy, vermaarde Man ; my voor de fcheenen werpt. Al- le Spieren worden beurtlings famengetrokken en verflapt. Egter zal iemand ; die. het Hart van „een Kikvorfch heeft willen opblaazen, zien , dat hetzelve, rondom die Lugt, geduurig bewoogen worde, doch zeer fchielyk in-rufte blyve (+), wanneer men ’er de Lugt heeft uitgedrukt. Dee- ze uwe tegenwerping was ook reeds, door Car- DANUS, met veele Proefneemingen afgekaatft (y). __Maar in ’ Hart komen ongefteldheden voors Bemalse wordt het door den invloed des Bloeds niet geprikkeld (zegt Gy): want dan zou het al- toos moeten famengetrokken blyven (z). « Daar- zyu K waalen van ’ Gedarmte en de Lyfmoeders en niettemin houden die Deelen wel degely.k haa» re Aandoenlykheid, voor prikkeling:. Van Gez zwellen wordt zelfs de Spier, die ten hoogfte aan- doenlyk is, geprikkeld; zy kan naauwlyks rus ten, en-lydt Kloppingen. Dit heb ik gezien en Gy haalt het uit anderen aan. „Om kort te gaan, dit on meeft Ongefeldte; ' der, (4) Pag. 405, 107. &c. A) Pag: 130. “(v) Elem. Pbhyfiol. L. IV. p. 490. {x) Second. Mem. Exp. 512-515, 518-22, Waxzr, Pp. 851. CALDANUS. p. 327, 328, (9) Ibidem. (2) Pag. 136. VIEL Deez. 194 Her Srerzer DER AANDOENLYKHEID EN den van het Celluleus Geweefzel, dat het Hart uitwendig omkleedt (a): maar de inwendige Op- pervlakte des Harts, en inzonderheid die der Darmen, is voor prikkeling aandoenlyk (4). Van het Lym (c) zal ik niet veel werks mar= ken. % Is een Onderftelling ; het raakt de Zaal niet regtftreeks: de korte tyd des Levens laat my niet toe met Giflingen my op te houden. Evenwel keb ik al voor lang zodanige tegenwer- pingen, als de uwe zyn, beantwoord (d). Ik heb dus, gelyk Gv ziet, met aandagt uw Werk gelezen, doorlugtige pe Haen, en het gewigtige daar uit getrokken. Het gene, naame« Iyk, dat niet doet tot de Aandoenlykheid of Ge- voeligheid der Deelen, en dikwils ceniglyk met dat inzigt is gefchreeven, op dat Gy my verne= deren zoudt, laat ik met voordagt onaangeroerd, Ik zie dat Gy grootelyks tegen my zyt ingeno- men; maar Gy betreedt (gedoog dat ik U de Waarheid zegge) een Loopbaan, die van uw Le- venstrant geheel afwykt. Zoek, bid ik U, uwen roem met toe te leggen op het geneezen van Men- fehen, wier Leven van groote waarde is, en in de Opper-zorg voor ’s Volks Welftand. Laat die (a) Mrexer. Mem. de l' Acad. de Berlin. T. XIL p. 32, 39. (b) Elem. Pbyfiol. L. IV. p. 461. (ce) Gy noemt het t'onregte Slym. p. 143, &c. (d) Reponfe generale. p. 93. Reponfe a Mr. Wuxrr. p. 123. GevorLieHei VERDEDIGD DOOR Á. van Harren. 195 die Eer U genoeg zyn: laat my toe; in de laage Studie der Ontleedkunde te verkeeren , en te gelooven het gene ik gezien heb. Achof wy zo verre niet van elkander waren afgezonderd! Ik twyfel niet, of Gy zoudt, uwe toeftemming geeven, aan ’ gene U vertoond werd, dat my- ne toeftemming my afgedwongen heo, daar ik anders geleerd had, en van een tegenftrydig Ge- voelen was (e). Want dit is dikwils het Geluk van «onze Proefneemingen geweeft, dat zy tot overtuiging ftrekten van Mannen, even als Gy, _ongeloovig. (f). (e) Ik had gefchreeven dat de Peezen gevoelig waren, én Comm. ad Prel, Boern, T. III,-p. 467. als ook het dikke Herfenvlies. T. II. p. 366. _(f) Reponfe generale. p. 41, 42. | VIIL Deer ON- ONDERZOEK NAAR EENIGE ZIEKTEN DER PAARDEN, AFHANGELYK VAN WOR MN in Voórhoofd, in de Maag, en op de buitenfte Oppervlakte der Darmen; mitsgaders de MIDDELEN ror GENEEZING; Door Den Heer BOURGELAT; Korrefpondent van de-Koninglyke Akademie der We. tenfcbappen van Parys. (Memoir. de Matbem. €$ de Phyfique. Tom, IL. Paris 1761, ig P- 409.) SEELSENENLEEEDOENEEENEES E Autheuren die van de Ziekten der Paar- den, en in ’t byzonder van de Wormen; ‘waar mede zy gekweld zyn, gefchreeven hebben, _ erkennen niet anders dan zodanigen , die gewoon- lyk Do ANR é 4 Mieten’ DER Piek io7 pk in hèt Gedarmte of in de Maag huisvefter: De genen, die hun verblyf.hebben in de Maag; zyn; volgens Caraccioro; Ruini, an RATI 3 FRANCINI, SOLEYSEL,; en den Heer pe GarsauLr, kort ;roodagtig, ruig en in vere fcheide Ringen verdeeld. Deeze laatfte heeft een fellige Uicfpraak gedaan, dat deeze Infekten niet gevaarlyk zjn: … Alle voorige Schryvers hebben eenftemmig: verzekerd „ dat zy de Rokken van het Ingewand Knaagen en eïindelyk doorbooren; waarin zy zig onthouden; Ik ben geen Getui- ge ván deeze doodelyke uitwerkingen; maâr dit îs rievgenoeg, om my regt te geeven; tot het vellen vaneen tegenftrydig Oordeel. ‚De Wormen van ’ Gedarmte zyn tot drie foorten gebragt geweeft; … Sorrrser brengt eert _ wierde-foort ter baan, waâr van nergens gewag gemaakt vwordt,en die ik nimmer heb gezien: Schoon hem de gaaf óntbrak van de Voorwerpen wel te befchryven; hadt hy ”er. ons ten-minfté Een fchets van moeten geeven. „De seerfte foort begrypt witte Wotmen, die zeer effen en glad zyn ; veel dunner aan de beide ênden dan in * midden des Lighaams, en fomtyds wel een half Voet lang. De Heer pr GarsauLT _ vertoont ons dezelven als fchroomel yke Dieren; ER waar SOLEYSEL ’er dit geenszins van zegt.” _ De tweede foort verfchilt weinig vande ge- nen die i in de Maag neftelen. _ De figuur is even: Eens: zy zyn alleenlyk kleinder, en hebben, bo» VI Deer, © ; verd i98 ZIEKTEN DER PAARDEN, vendien, geen Snoeten. % Zyn juift die genen, welken wy Morasnes heeten. De Vliegen met twee Vleugels, daar zy uit voortkomen, en die, gelyk waargenomen is, haare Kijeren tragten te brengen in de Darmen van het Paard, leggen ’er, naar alle waarfchynlykheid , een verbaazende veel- heid van op het Kruid, daar de Beeften mede gevoed worden: want alle de genen, die Gras gegeten hebben zyn ’er zeer aan onderhevig. De derde of laatfte foort van Wormen, in de Darmen befchouwd, zyn te meer te dugten , om dat ik door ondervinding kan verzekeren, dat zy ter fomtyds de Vliezen van doorbooren , en door de gemaakte Openingen buiten het Kanaal krui- pen. In een Paard, dat een Kwaal hadt, die men de Vallende Ziekte zou mogen noemen: de- wyl het altoos, in de eerfte oogenblikken van zynen arbeid, viel; een half Uur na den Val wer der opftaande en loopende als of het geen Onge- mak had gehad ; heb ik ’er zeven of agt gevon- den, die zig een weg hadden gebaand door de wanden der Darmen heen. Zy waren zodanig als men ze aftekent, dat is te zeggen wit, uiter= maate dun en gelykende naar dikke Naalden. Loëineisen, een Duicfch Schryver , uit zig zelven genoegzaam breedvoerig en die de nutte- looze vermeerderingen niet behoefde, waar mede Tricurrnr zyn Werk heeft willen verfieren; verdeelt de Wormen der Paarden in inwendige en uitwendige. Aan as AFHANGELEK VAN WorMen. 19ó _ Aan de eerften „dat is te zeggen aan de inwen- digen, diein de Maag huisveften, waar van zy He Vliezen knaagen; fchryft by een gedaante toe die ik niet waargenomen heb: te weeten die def Kevers en Infekten, welke in de Vleezige beur- fen der Herten groeijen. In ’t algemeen noemt hy die der Darmen fpringende Wormen (Vermes _eguiantes), en hy geeft voor, dat ’er zyn, ge- dyk aan die genen, welken het Rottige Vleefch voortbrengt; dat anderen, uit Slym gegenereerd; als Aardwormen Zyn, en dat, eindelyk die van den Endeldarm, gebooren uit bedorven Drek , on- gelyk korter zyn: de geen dien hy de (14//e Worm noemt sis niet naauwkeurig genoeg bepaald, noch genoegzaam net befchreeven ; om ?er flegts de be- Faanlykheid zig van te kunnen verbeelden. Ter ‘opzigt van de uitwendige Wormen, die hy aan- Wyft door de maamen van springende , vliegende «doorboorende , roode, zwarte Worm, en Bloedworm: beken ik, nooit het denkbeeld te-hebben gehad; dat by ’er ons van geeft, Hoe zou men, inder- daad, voor de oorzaak en het beginzel der Wor- ien; die tuffchen Vel ven Vieefch geplaatft zyn; eN aanneemen , een overmaatige Koude ‚een al te flerke beweeging of arbeid ‚ eene Verkoud- Beide te weeg gebragt,door een lang verblyf in Bene vogtige plaäts of doot te koelen Drank Joe zou men, dat meer is, begrypen kunnen; dat zulk-lag van, Ziekte ongeneeslyk en boven- dien befimectelyk ware „ aangezien dezelve zig … VII Dees, Oa me: do ZIEKTEN DER PAARDEN) mededeelt door de Ademhaaling, by wooning, ef het onmiddelyk aanraaken van hit Beeft? Wat hier van zy; de befchryving, welke hy ler van geeft, fehynt geen overeenkomft te heb- ben. met dat zonderling flag van Huidziekte, on- Eindig zeldzaamer in de Paarden dan in de’'Koei- jen, en zeer gemeen in de Provincie van Eflex, álwaar de Wormen , dadr in vervat , Wornîls ge- noemd worden. De kleine Knobbel of flaauwe ùicpuiling, welke men im % eerft gewáar wordt dan de Huid van deeze Dieren, op de plaats daar zy geftooken zyn-van de Vlieg, die haar Eitje in het Vleefch gelegd heeft; wordt allengs grooter en zet zig in ’t ronde uit, met eene oncffene Op- pervlakte: ’er zit een Worm in, dien men genes- teld vindt in ”t midden van eene Etteragtige Stof- “fe, en die fomtyds wel zo dik wordt als het end van een ’s- Menfchen Vinger. Deeze Knobbels, vermenigvuldigd zynde op een Paard, ’t welk geen ander Ongemak hadt -dan een geweldige Jeukt, bedroogen, weinig tyds geleeden, dè Hoeffmeden eù zogenaamde Kenners; die dezel- ven aanmerkten als Schurft. De Ondervinding ís een kragtig bewys, en wás voor hun begrypely- ker dan de Redeneering. Ook tragtte ik dit mis". Verfland niet weg te neemen , dan door het Beeft, met behulp van eenige uitwendige Middelen, tot Eene volmaakte Geneezing te brengen, die ze- keilyk. ongenoegzaam zouden zyn geweeft, om Het‘ Venyn te overwinnen ;’t welk zy de fchuld gar Ô VIN Deer, Og weert. » - ‘ | AFHANGELYK VAN WorMen. 207 gaven. Ik ontken wel niet, dat de Gez wellen, die % zelve verwekt, dikwils met Wormen ge- vuld zyn; maar, behalve dat hetzelve byzonde- re Kenmerken heeft en Toevallen, waar in men - zig niet vergiflen kan, vindt men die Infekten , niet één alleen , maar in groote menigte by clkan- der in een zelfde Knobbel, even als de Wormen. der Vuile Zweeren van ’t Menfchelyk Lighaam waar van zy zéer weinig verfchillen. „De Engelfchen , inzonderheid Ginson en. BRrRACKEN, houden een volmaakt ftilzwygen om- trent alle die foorten van Wormen, waar van de- andere Autheuren een min of meer naauwkeurie ge Aftekening. gegeven hebben. Zy fchryven aan korte zeer kleine Diertjes, voorzien met een klein wit Staartje ven. cen taamelyk grooten rog- „den Kop, een plaats toe in de Endeldarm , ten ftellen de andere Darmen vol van cen ander,foort van korte Wormen, welker. Kop hard is en zwart. „De eerfien worden van hun Bats , de anderen Lruncheons geheten, en deeze Infekten zyn het alleen, die Zy opgemerkt hebben in de Paarden. Buitenfpoorige Voorftanders zynde van het Stelzel der, Verteering door de wryving en vermaaling ‚ houden zy beiden flaande , dat hee _ ‚ven zo moeilyk is voor een Worm, geboorea ste worden en te beftaan in de Maag , al s voor een. „Rot te leeven onder de Steen van een Meelmo- «len, terwyl die in beweeging is. Marcram is yan een ganfch tegenftrydig Gevoelen; hy ber 102 ZIEKTEN DER PAARDEN) weert zelfs nooit de Maag geopend? te hebben, zonder een menigte te vinden van deeze Wor- men, welken Grrson en Bracken onbarmhar= tig verbannen en in den Endeldarm plaarzen. Zie: daar, Schryvers van eene zelfde Natie in verfchik over een Stuk, dat wel haaft zal opgehelderd zy. indien wy, om ‘er van te oordeelen, ons beroe= pen op de Verfchynzelen, die, in het Lighaam van den Menfch en dat der Paarden, oneindig maalen onze oplettendheid hebben bezig gehouden; Ik wil de zodanigen niet ophaalen , welker wezentlyklieid „met reden , zelfs van de ligtgeloo- vigfte Menfchen in twyfel zoude getrokken wore den? Men moet dit wonderbaare vaaren laate dat de Natuur zelve wraakt, om zig niet te hous den dan aan mooglykheden, waar van een Ver- volg van beftendige en herhaalde Waarneemingen ons ‘verzekerd heeft. Deeze Waarneemingen, zyn zodanig, dat derzelver menigte de uickie- zing moeielyk maakt. Zal ik fpreeken van die van Herr wie; daar Srroër Aantekeningen by gevoegd heeft? De Text. en Kommentariën lever ren ons overvloedige bewyzen, van het voort- komen van Kikvorfchen , Rupfen en allerley foort van Infekcen in de Maag. Zal ik toevlugt nee- men tot die van Oricer JACoBmus, RULANDs Paurruini, pHorsrt, Brecenerus , Mrn-- DERERI en SCHEACK ? Zy zullen onwraakbaër, de gemelden bekragtigen en laaten geen de min fe ‚plaats voor ab ktr over! se De “ Le ) AFHANGELYK VAN WORMEN, 203 Ik mag egter niet verbergen, dat de tegéen- woordighéid van deeze Infekten de zodanigen on- der de Geneeskundigen, die gedagt hebben dar _de Maâag geen gunftige plaats was voor het uitko= men der Worm-Eijertjes, niet teenemaal heeft overtuigd gehad, De verhuizing der Wormen, die veeleer uit de Darmen opgeklommen dan in de Maag uitgebroed zouden zyn, is voor hun éen toevlugr geweelt, waar van G1BsoNen BRA C= KEN hebben gebruik gemaakt. Crarrhadr, in éen zyner Brieven aan HiLpaNus, geen ander Voorwerp, dan hun van dien toevlugt te beroo- ven. Hirpanuszelf, de redenen van Crart fog willende overtreffen , heeft de bitterheid vân de Gal en den afkeer „welken deeze Infekten heb- ben van alles wat bitter is, bygebragt en daar uit beflooten , dat deeze weg voor hun niet open kan Zyn, dan in zodanigen welker Galbuis verftopt js. Doch , men vindt Wormen inde Galblaas zelve: daarzyn’er; die niet alleen gevoed wor- den, maar zelfs uitgebroed , in ftoffen van eene aan: aerkelye bitterheid: derhalve is decze tegen- werping van geen de minfte kragt tegen het Ge - voelên, dat hy tragtte over hoop te werpen. “ij HivpAnus zou deeze dwaaling tot in haaren bronader en grondbeginzel hebben aangetaft : zóof- terf?, indien hy beveftigd had, dat de Maag van gekeré Dieren, ’t zy gezond zynde of ziek, by- na nooit van Wormen is ontbloot: gelyk die der Baelen en Paarden, by voorbeeld, welke ’er al VIIL Deer, OA, taos 204 ZIEKTEN DER PAARDEN), s toos vol van is, ’t zy wegens hun gewoone Voed. zel of uit hoofde van hunne Verteering: ten an deren , indien hy, opklimmende tot het maakzel, van dit Ingewand en de gefteldheid van het Voedzel ,’t welk ?er ingenomen wordt , getoond had dat de Wryving, in haar waare licht be- fchouwd , niet betekenen kan een aanraaking, een ruuwe en fterke vermaaling, waar toe een dun en buigzaam bekleedzel geenszins in ftaat kan zyn; maar een enkele Werktuiglyke werking, welke beftaat in de herhaalde famentrekkingen van deeze, Vliezige Beurs, en welke, de Spy- zen veeleer kneedende en kaypende, dan breeken- de en vergruizende,niet hinderen kan aan °% voort= komen of verbly? van Infekten , die in deeze Zak zo wel de noodige Warmte vinden, om de onge: waar wordelyke deeltjes. van % Vrugtje in het Ey, op te wekken, als het vereifchte Voedzel, voor de Jongen die uitgekomen. zyn. __Deeze Waarheid zal een nieuwe opheldering, en een nieuw Stcunzel krygen in dit Vertoogs welks Onderwerp my van te meer belang is voor- gekomen , om dat hetzelve „ betrekkelyk tot de Kundigheden , die in alle de Boeken over de Ziek; ten der Paarden verfpreid zyn, Verfchynzelen voor ’t‚ oog brengt, die aan iedereen onbekend waren; % zy men de foort der Wormen, die er het Voorwerp van uitmaaken ‚of de plaatfen , waar „dezelven huisveften , in Baene NeetaEsevke Ben Paard, federt Ì Rogen tyd ziek zy nde ie A & Bd | AFHANGELIK VAN WORMEN. 205 de Weeetenfchap uitgeput van drie Hoeflmeden, die met elkander ’er de Geneezing van onderna= men,en allerley flag van Middelen beproefd had- den ‚in hope om dat gene té vinden, * welk de _Konf hun aan de hand zou gegeven hebben, ins gevalle de K waal hun bekend ware geweeft. Dit Baard at zeer.veel en bevond zig niettemin groo- telyks uitgeteerd: dikwils, wanneer hetzelve zyn Voedzel met de grootfte graagte fcheen te nuttigen, was het genoodzaakt met eeten uit te- fcheiden, om zig over te geeven aan de gewel- digfle beweeging ; en, dit teken van eenige by uits fiek zwaare Pynen , was famengevoegd met een foort. van’ Ddlheid, waar mede het niesde (oee. brouo:f) na met den Kop geftooten te hebben te-- gen alles wat zig aan hem voordeedt. De Toe- vallen, waren niet zonder ophouden, doch de ver- heffingen en tuffchenpoozingen hielden geen vafte regelmaat: dan eens genoot het Dier „eenige Da gen lang , een foort van rufte: dan kwamen we- der de Toevallen verfcheide, maalen op een zelf: den dag. Na en voor de Verhcffingen, dat is te zeggen, in de tuffchenpoozing der Toevallen, be- vondt het zig in de uiterfte verzwakking; zyne Oogen wierden vuil en loopende; hy hieldt den Kop laag; de Ooren waren koud „en hy at met … -haaft: ea was zyn Pis zeer dik en zyn Afgang hadt zelden een bruine kleur, maar was gelyk: die van een Paard dat den Buikloop heeft; VIE Deer, O 5 om ' 5 - : 206 ZIEKTEN DER PAARDEN, * 4 om kort te gaan; hy wâs zonderling ongefteld en, fterk gedronken hebbende, fcheen hy daar door verkwikt te zyn, ten minften wat de Say» dingen betreft, daar men een blyk van hadt aan de oplettendheid, waar mede vooraf zyne Zyden des Buiks daor hem bekeeken werden. Geraadpleegd zynde over een Ziekte, welker Foevallen zo zonderling waren „en in’t eerft geen agt geevende dan op de voornaamfte Foevallen, vermoedde ik dat ’er een gebrek in de Kop mogt zyn: maar ik kon; met geene zekerheid, een ftip- te bepaaling maaken, aangaande den áart of zetel van ’ Gebrek, De menigvuldige Niefing (Ebroves ment),miettemingdeedt my vermoeden, dat de Neus, en in byzonder de Holligheden der Beenderen, er de zitplaats van mogten zyn. Ik merkte „’% is waar , geen uitvlogijing ; welke my kon doen dens ken, dat ’er een Gezwel of Verzweeringen plaats hadden; doch ik viel in ’t vermoeden, dat ’er eenige ophooping van Stoffen kon zyn, en dat _ die te dik waren, om een vryen uitloop te heb= ben door de bogtigheden , welken men in de Neus= kânaalen waarneemt: maar deeze ophooping en geltremde Vogten zouden zeer bezwaarlyk alle die uitwerkingen, waar van ik Ooggetuige was, hebben kunnen. veroorzaaken. Ik zogt dan de waare reden,in de aanwezigheid en werking van genige Wormen, hoedanigen VerurvenN waar- nam in de Voorhoofdsholligheden der Rynderen;, wan- APHANGELtK VAN Wormen. dop wanneer Vlaanderen aabgetaft werdt door zoda. nig eene Ziekte van het Vee, die de Ländlieden Degfig heid noemden, ww elke óok de grond mogt zyn van de Kwaals 3e waagde niets met de Niesmiddelen in gebruilk te ftellen; dewyl dezelven; door % verwekken vän menigvuldiger en fterker Niefingen , zekerlyk de Holligheden der Neusgaten zouden ontlaftén , zy van geftremde Vogten of van Infekten, die ik daar im onderftelde te zyn. Ik deed derhalve gelyke deelen Tabak en Betonie inblaazen. Dit Poeijer werkte met een wonderbaare kragt, er beantwoordde zo wel niyne verwagting, dat het Dier, al niezende,, en na eén groot getal van poogingen, door het regter Neusgat, ver heen, twee Wormpjes uitwierp, welker uickomenmy- ne Gitlingen billykte. Deeze Wormpjes waren % een vier, andere drie Liníën lang; de dikté met de langte evenredig; de kleur in beiden wit haar den geelen trekkende ; het Lyf esaal-ruig en in zeer kennelyke ringen verdeeld. Zy hadden geen Pooten en waren voorzien met twee foorten yan beweegende Snoetjes, die my weezentlyk hol fcheenen te Zyn, wanneer ikze met het Mie kroskoop bekeek. Teder was geplaatt aan de zy- de van eene byna onzigtbaare Opening, welke ilk als de Mond aanmerkte; en waar in deez __Snoetjes fcheenen uit te balen Boven deeze Opening waren twee kleine zwarte Stippen, nog VL Deer, min- zo8 „ZIEKTEN DER PAARDEN; « minder kennelyk; dievik voor de Oogen van dee, ze Diertjes hield. a Aangemoedigd door deezen: cerften Uidflag, welke, my verzekerende aangaande den aart der Ziekte, reden gaf om op nieuwe goede Gevol- gen te hopen, gebruikte ik dat zelfde flag van Geneesmiddelen verfcheide Dagen lang. Het Paard loosde nog twee van deeze Wormen uit de Neus, en, wanneer ’er rufte volgde op de heyi- ge beweegingen , die hetzelve geleeden hadt , fielde ik, in plaats vaa het Pocijer, een Infpuiting tegen de Wormen, beftaande uit een mengzel van van Alfte W'yn en fap van Porfelein. Dat, egter, de Ongefteldheid niet geheel was weggenomen , bleek in verfcheide opzigten. De Afgang van het Dier was altoos weinig gebonden: deszelfs onverzaadelyke Honger, het dikwils ky- ken naar de Buikzyden; alle die Toevallen , in één (*) In het onderzoek der redenen, om welken het voor de, Paarden onmooglyk is te Braaken, heb ik het Klap- vlies niet kunnen ontdekken, dat Mr. LaMorter, Chi- rurgyn te Montpellier, voorgaf gezien te hebben aan den bovenften Mond van de Maag in deeze Dieren.- De ge- leerde Commentator der Apborismen van BoerHaAaAveE, de Heer vaN Swieten, heeft het zonder twyfel alleenlyke erkend op het Berigt van dien Chirurgyn, in de Mem. de Acad, Royale des Sciences. Ik heb vernomen dat Mr. B ERTIN, Medecin Anatomift van die vermaarde Societeit, niet minder begeerig dan Mr. VerDrier om deeze Waar- neeming te bekragtigen ‚zulk een Klapvlies niet gevonden ik en dat Monfieur Sue, LangeZek om de Zaak te onder- 406 __ APKANGELYK vAn Worman. âoj é&n woord, welken ik befchreeven heb , hieldert Bog fland; en de verlichting, die ik gekreegen had, fcheen my aan te duiden , dat ’er een der- - Bark Gebrek in de Ingewanden te overwinnei. ware. -Ik moeft in de eerfte Plaats vaft ftellen , of ik beginnen zou door eené Ontlafting te maaken; of door het ingeeven van Middelen tegen de Wor men. De beteraine Weekly vigheid , welke eer uicwerking kon zyn van de Giften, in de Maag vervat en van kwaade Verteering , bepaalde myn Oordeel. Ik zag dat het Dier genoegzaame krag- ten had, om cén ligten Purgeerdrank te verdraa: gen, die zekerlyk voorafgegaan zou zyn door een Braakimiddel, dat van niet minder nuttigheid zo zyn geweeft in het Geval , wanneer de Maag doot fcherpe Vogten of door Tre aangedaan ware; indien de Natuur ons in de Paarden dit flag van neerde niet verboden had (*). Het Pur: geer- + A zoeken daad, een groot beminnaar van alle Weetenfchap- pen, niet minder tot beoeffening derzelven dan tot dé bloote befchouwirg bekwaam, den Heer PouLLerien Dè LA Sare, Requeftmeefter; vrugteldos getragt heeft het. zelve te vinden. Dit voorgewende Klapvlies gaat, vol- gens Mr. LAMORIER, van vooren agterwaards, bedek- kende byna twee derde deelen van de middellyn der Opening: het heeft hem toegefcheenen de figuur van een Waffende Maan te hebben in verfcheide Maagen , welken y badt doen opblaazen en laaten droogen; en hy ver- gelykt het by een der Lappen (Panneaux) van het Klap- vlies des Karteldarms in de Menfch. Alle de verhevenê -_Oinftandigheden, in deeze befchryving „bewyzen ten mid- VHL Deer, fte, êlo ZIEKTEN DER PAARDEN) * | geermiddel maakte ik van befte Maf en zoete ops | geheven Kwik: het werkte tot myn genoegens hoewel de Afgang nìet gevolgd werd of gepaard ging met eenige Wormen. Ik fchreef werdef de | Ethiops Mrucraal woor, alleeniyk te geeven by | 40 Greinea teffens ieder Morgen, in een hand val Zemelen , behoudens dat men die Gifte kon vermeerderen, als het noodig ware. Naauwlyks hadt het Dier >er de zesde maal van ingenemen; of ik befpeurde een beginzel van moeielykheid ia % Zwelgen, eene meer dan natuurlykn Hitte iù de Bek, en agter in dezelve een ligte Ontftee- king. Deeze uitkomft, op welke ik reeds ver- dagt was door het voorbeeld „dar ik daar van ge- had bad in het behandelen van twee andere Paar- den, ontzette my niet. Het was genoeg, omt Yr fte ‚dat, indien'Mr. L amorrer bet niet gezien heeft, hy heeft gemeend dat hy het zag: maar zyn goede Trouw zou my het Regt niet kunnen ontneemen van te verzekeren; vooral onder de Scherm van de Getuigen, door my aans gehaald, dat dit Klapylies alzo weinig een weezentlyk bettaan heeft, als de Lappen van het gene dat gefchikt is om de Stoffen te beletten, van uit den Blinden en Kartel= darm in den Krinkeldarm over te gaan; 't welk hy waar: fchyniyk, niet befchouwd heeft, dan in drooge Prapa- taaten, die altyd ver afwyken van den natuuriyken Staat. Hy hadt 'er het maak zel van moeten onderzoeken in verfche Onderwerpen, en dan zou hy, buiten twyfel, overtuigd geworden zyn, dat hetzelve , eigentlyk gefproken, geen Lappen heeft , als zynde een foort van Sluitfpier, gemaakt door de rondgaande Vezelen van den Krinkeldarm en tot {uiting van deszeifs uiteinde gefchikt, Voorts zal ik hier niet 4 wie van zyne plaatzing, ook allen doorgang van AFHANGELYK VAN Wormen. âtr rr der niet over verbaasd te flaan , te weeten dat; onder deeze Dieren, gelyk onder de Menfchen, eenigen aandoenlyker zyn voor de werkinge der Kwik, dan anderen, en voor % overige kennis te hebben aan ’t Vliezig middelfchot, dat de hollig= heid hunnes Beks in tweën fcheidt. Niet alleen verfchilt dit zweevend Boogwerk van het Velum Palat: in de Menfchen, door het ontbreeken van het Cylindrìfch werlangzel, genaamd Uoula, dat regt în ’t midden van des agterften Boogs vryen rand is hangende , maar ook door zyne nadering aan den Wortel van de Tong, juift voor de Epi- glottis eene nadering zo digt, dat men naauw- lyks eenige tuflchenwydte deezer Deelen befpeu- ren kan. Dit Schot onderfchept, door de fchuins- bin- niet aÎle de Omftandigheden overfchryven, in welken ik uitgeweid heb in het vierde STuxr van myne Hippiatrica, om duidelyk het maakzel en de plaatzing van de Maag in 1 de Paarden te verklaaren. Dit zelfde maakzel heeft my, en ER ed zeer kennelyk, het beletzel en den onverwinnelyken Sluit. boom (Barriere) aangeweezen, die de opmetkingen van. Mr, Lamorter ontfhept zyn: maar de uitpluizingen, waar in ik zou moeten treeden, gaven ftoffe tot een uitr voerig Vertoog, en zouden my ’t verwyt op-den hals haar len, dat eene uitweiding verdient, die de Hoofdzaak, : welke men zig heeft voorgefteld, uit het oog doet wen. liezen. ‘Men kan hier mede vergeljken, het gene gezegd is in de befchryving der Paarden, in het III, S Tuk der IVa- tuurl. Hiftorie volgens bet Samenftel van Linnzus. Am: ferd. 1762. bladz. 378.] VIIl. Deer, 4 ts WE PE, ate ZIEKTEN DER PAARDEN « binrien buiten waards ; en opent zig; alseen foort,” van Klapvliess, van buiten binvenwaards. De minfte zwelling, nu,, aan den wortel of grond- fteun van de Tong; vernaauwt nog deeze Ope- ningen, hoe weinig ook dit, Deel, oattoken ARS het iede kan miet in zo groote veelheid; als: anders „in de. Keel gebragt worden ‚zonder hevie, ge Pynen te veroorzaaken aan het Dier,s De afwendingen, welken eene rykelyke: On: lafting zou hebben kunnen voortbrengen , fcheenen, my niet noodig te zyn. … Door temperantia enee- nige verzagtende Lavementen bedaar den deeze On, gemakken „daar ik zelfs opgeeneandere wyzehulp aan zou hebben kunnen toebrengen; aangemerkt de zwakheid van het Paard , „op dien tyd. Ik, deed het Wormdryvende Pillensinneemen „ fà- mengefteld uit Palo. Viperarum , Centaurie min. Rue ze en Bal/am:te , in een genoegzaame veelheid Rob Snip ers gemengd; , maar alle myne poogingen wa- ren te vergeefs : het Dier verviel in een gelzeele. Uitteering en ftierf eindelyk ondanks myne-zor= gen en het verlangen dat ik had om eene Ziekte, te overwinnen, die de aandagt naar zig, trok van een troep nieuwsgierigen, meer den goeden. uit flag van anderen benydende , dan toeleggende op de voortzetting van hunne Konft. | In dergelyke Omftandigheden is het moeielyk zig het genoegente weigeren van een Onderzoek, % welk ons de natuur van de oorzaak der Ziek- te, en de zitplaats, waar zy gelegen is, kan ont- / dek AFHANGELYK VAN Wormen. 213 dekken. Ik ging dan daar toe over enbegon met de opening van den Kop. De deelen, die binnen het Bekkencel befloo- ‚ten Zyn, volmaakt gezond vindende , zo onders zogtik die welken de Neusgaten famenftellen en verder daar toe behooren. Ik vond geene de min- fte Ongefteldheid, noch in de Holligheden van het Jukbeen , noch in die der Kaakbeenderen, noch in de Spongieufe beentjes van de Neus, maar drie kleine Wormen in de Boezems der Voor- hoofdsbeenderen, twee aan de regter, en één aan _ deflinkerzyde. Deeze Wormpjes waren van de zelfde figuur, alsde genen, welken het Paard met Niezen hadt uitgeworpen , doch dunner , min- der Haairig „en als vaft zittende of gehegt aan het-_ Vlies dat deeze Holligheden bekleedt.” Deeze Rok, die natuurlyk aldaar doorfchynende, zeer effen en zo dun is, dat zy den naam van Spinne- websvlies wel draagen mogt, was, integendeel, dik, roodagtig , een weinig verbeeten en bedekt met een taaije Etterige Stoffe , die ’er naauwlyks van afgefcheiden konde worden. Zodanig is by- na de toeftand van dit Vlies in Paarden, die de _ Droes hebben, met dit verfchil, dat de dikte _ van hetzelve alsdan aanmerkelyker is; datde Ver- _zweeringen vermenigvuldigd zyn; dat de Stof vloeibaarer is en overvloediger, aangezien dezel- ve, onophoudelyk, door de Neusgaten uitloopt: _terwyl inhet Onderwerp , waar van ik hier {preek, - VIIL Dees. B nooit 214 ZIEKTEN DER PAARDEN, nooit de minfte Snotterigheid , ofeenig ander Ker teken vande Droes, hadt …e gehad. Vervolgens wendde ik myne nafpooringen tot den Buik, dien ik opende door middel van eene dubbelde Kruder Infnyding der Bekleedze- len, welke al het Gedarmte bloot maakte. Ik haalde op zyde, buiten den Buik, de byftere Klomp der dikke Darmen, om te wroeten in de Maag en de dunne Darmen. In den eerften op- flag wierd ik, op de buitenfte Oppervlakte van deeze , eeù menigte Wormengewaar, van wel- ken het grootfte getallevendig was, en de ande- ren dood of kragteloos. Zy geleeken het aller- mMinfte niet, noch naar die van de Neus,noch naar die Naaldswyze Wormen, welken in het Paard dat de Vallende Ziekte hadt, hier voor gemeld, buiten het Kanaal gekomen waren door Wegen, welken zy zig door de Rokken heen gebaand had- den. Zy waren ongevaar vier of vyf Duimen lang, zo dun als draaden en ongeringd: hunne kleur was wit,de zelfftandigheid niet zeer week het Oog kon zig niet verzekeren , aan welk end hunne Kop geplaatft ware. Ik weet niet, of het niet deze foort van Wormen zy , welken Ca- RACCIoOLOgenoemd heeft, sScorfers of Flandre, en die hy zegt tufchen de Ribben voort te ko- men. Wat hier van zy ‚ het wa$ van veel be- lang den Weg te weeten „welken deeze Infekten hadden genomen „om zig dus van binnen naar bui- ten mn ad ik / Nn à nie hug DE “a „ AFHANGELYK VAN WORMEN. 212 | tente verfpreiden. Ik volgde ten dien einde, met __deallernaauwkeurigfte oplettendheid , de geheele uitgeftrektneid der Darmen, hebbende de voor- _ zorge gebruikt, van my te voorzien van een uits muntend Vergroorglas , tot onderfcheiding vande gemaakte Openingen ;,of van de Lidrekens _die ’er ten minfte alsoverblyfzels van mogten zyn: Ik wierd geen voetftap van % een of % andere ge- waar; de Rokken waren nergens befchadigd , en het allerzonderlingfte was, dat men geenen van deeze Wormpjes vond in de holligheid van het Kanaal. Ook was, buiten dit zelve Kanaal , in de geheele holte des Buiks , nergens eenige Zak ; Beurs, Gezwel of Verzweering „om kortte gaan; geene byzondere plaatste vinden, daar men met eenige waarfchynlykheid onderftellen kon , dat - zy hunnen oorfprong genomen of genefteld ‚hadden. Dit Verfthynzel was het eenigfte niet „% welk my verftelddeedt ftaan.Ik dagt niet , dat men eenig- Jyk aan deeze Wormen allede Pynen , waarmede het Dier oogfchynlyk was geplaagd geweeft, moeft toefchryven. Ik oordeelde derhalve raadzaam, de Maag te openen’en vond in deeze Zak , wiens in- __wendige Rok dikker en tevens weeker als ook _Spongieufer was, dan dezelve behoorde te zyn; een foort van Infekten, die my geheel onbekend waren. Zy hadden de gedaante van een langwerpig Ey: unne langte was ongevaar vyf Liniën en de groot- _ VII Deer. Pa fie N16, ZIEKTEN DER PAARDENy fe middellyn bykans-het vierde deel van die lang=, te. Men onderfcheidde drie Ringen of Streepen, van Haairtjes, een halve’ Linie lang, loodregt zig, verheffende in den omtrek vanhun Lighaam: waar- van de eerfte als * ware een Halsband of Kraag; fcheen te zyn, om aan te wyzen waarde Kop ein- digde, die,in dit geval, omtrent het zesde decl zou zyn geweelt van de geheele Jangte , zynde een weinig dikker dan het andereend. De Twee- de Ring vertoonde zig alseen Gordel, die het Lighaam „in de langte , in tweeën gelyk verdeel de : de derde omringde het agterfte deel , op eer: zesde van het end. a: De deelen des Laghaams- van deeze Wormen ; tufichen de Halskraag en den Gordel , als ook die- tuffchen den Gordel en-den laatften Ring „ waren als een Meloen geribt „ door overlangfe groeven, die aan de Ringen eindigden. In ieder Groef, enop verfchillende punten der langte „ waren de Pooten gewricht „ zeer digt by elkander „ dic, by paaren- famengevoegd zynde in het uitfchieten uit het Lighaam, zig onmiddelyk daarna van één fcheid= …_den,de eeneter regter de andere ter flinkerhand. In de eerfte opflag fcheenen deeze Pooten niet dan langer Hairtjes als die der Ringen ;,maar,door een langwylige befchouwing „ werdt eene Gele- ding in derzelver midden en twee Klaauwtjesaan de enden‘ontdekt. Dat meer is, door de menig> — te van deeze Groefjes , en dewylieder derzelven een groot getal paaren van deeze Pooten droeg,zor kon: © Deense WSE) id ie ® AFHANGELYK VAN _ Worxen. ‚217 kon men naauwlyks het Lighaam,; in die zuig als ‚een Egel; onderfcheiden. | „De Kop en het agterfte end waren dek ruig, k. Wtubezer met veel korter Hairtjes. De Kop was veorzien. met vier. Wapenen: waar van twee, uit dehoeken des Beksvoortkomende, platte Haakjes verbeeldden;met de Vlakten naar elkander gekeerd, _witwaards flaauw gekromd „en aan de enden in twee Scherpe punten gefpleeten.- In hunne beweeging komen de twee punten van het eene ruggelings tegen die van ’t andere aan, en wyken weder met kragt van elkander af. Tufchen deeze twee Haakjes openbaarden zig twee Snoeten, die van de Lippen komen , of.mooglyk twee Ha akjes , ge- lyk aan de twee eerften. Daar was een kleine zwarte-Stip aan ieder zyde van den wortel van één-derzelven. - Wat het agterfte deel belangt, _ hetzelveisinsgelyks met twee Haakjes gewapend, die in hunne figuur niet van de anderen ver- _ fehillen:- e …Deeze Wormen begeeven zig niet vande ee- __ne naa de andere plaats ‚ dan zeer langzaam; en rollende. van de flinker naar de regter en van de _ regter naar de flinkerhand: want zy hebben geene __Wormswyze of Golvende beweeging. Zy heb- _ ben altoos gen menigte Pooten, tot een van dee, _zeiGangen gereed, terwyl de anderen, daar te- _genover „ die anders ten deele de ek der gerften vernietigen zouden , rondom het Lighaam ie als onnutte Ledemaaten, De genen, mid- RVI. Deer, Bg dee 218 ZIEKTEN DER PAARDEN)“ delerwyl, die in werking zyn, hegten zig,met de Klaauwen, aan de Deelen, die zy bereiken kunnen , zig door buiging inkortende, en zy rus- ten wederom, op haare beurt , wanneer de te- genoverftaande in werking zyn gebragt, naar wel- gevallen van het Diertje. Indien het maakzel , indien de Wapenen ver- fchriklyk zyn ; de manier, op welke wy deeze Wormpjes ingedrongen gezien hebben in den bin- . nenften Rok van de Maag „ishet niet minder. Zy waren met hunnen Kop , min of meer diep, ge- nefteld; niet in het harde en drooge gedeelte, dat een vervolg is van den inwendigen Rok der Zwelg- pyps en een gedeelte van de Maag, aan de zyde van de bovenfte Opening, bekleedt ; maar in het getepelde en fluweelagtige gedeelte, daar zy eg- ter geen Verzweeringen in veroorzaakt hadden. In dit gedeelte , zeg ik, hadden zy zig kleine Hokjes gemaakt door het verwyderen der Veze- len, die zelf rondom eenigen gefchikt waren als de eerfte Webbe, waar van de Tonnetjesder Zy- wormen worden geformeerd , en zy hielden ’er zo vaft aan met hunne Haakjes en Klaauwen, dat _ %er kragt noodig ware omze daar uit tehaalen.Ik verbeeld my „dat deeze Infekten, altoos gehegt op. eene zelfde plaats en gepofteerd aan de opening — der Lsymphatieke Vaten,’ zig voeden met het Maagfap , “*t welk die zelfde Vaten overvloedig in de Maag ontlaften. Het fchynt nogtlians on- geloofbaar, dat deeze zelfde Infekten , zo als ikze _ heb ad ) „N na walk AFHANGELYK VAN WORMEN. 219 heb afgefchetft , kunnen doordringen in zo fyne Poren; miflchien waren zy ’er reeds ingedron- gen „ voorenalcer zy die grootte verkreegen had- den: ten anderen was hunne Kop zeer klein en _ eene Waarneeming leerde my , buitendien, de _fehranderheid, waar mede zy de beletzelen kon- den te boven komen; die hun door de naauwte der Mondjes van deeze kleine Buisjes werden toegebragt. Ik liet ’er eenigen op een blad Pa- piers, na ze naauwkeurig onderzogt te hebben: ‚de flaauwheid van hunne voortgaande of rollende beweeging ftelde hun buiten ftaat om te loopen , en zig buiten het Blad uit te fpreiden. Den vol» genden morgen vond ik ze levendig , maar twee van hun, het Papier doorboord hebbende, had-_ den hetzelve zeer onderfcheidelyk verdeeld in verfcheide Plaatjes, zynde met hunnen Kop ge- nefteld in de verwyderingen , door hun gemaakt, Dus konden zo handige en fyne Werkluy zig zonder moeite de Mondjes dér Kanaalen openen, in welken ik ze gevonden had. Om de Wegen te verklaaren, welken de drie verfchillende foorten. van Oeren ‚ die thans myn Onderwerp zyn, genomen hadden, zal ik zeggen: dat de Eijertjes der éerften met de ins gehaalde Lugt gebragt zyn in de Boezems of Hol _Igheden der Beenderen, of dat zy daar in ge- voerd zyn met de Stoffe, die in deeze Deelen doorzypelt. Het eerfte van dees Middelen komt, _ in de eerfte opflag, het kortfte en waarfchynlykfte VIJL Dez, P 4 voor, 220 _ ZIEKTEN DER PAARDEN, voor. De Lugt kan, onbetwiftelyk „ by haaren. ingang en doorgang van deeze Holligheden, on- zigtbaare Bijertjes of Diertjes overgelaten heb- ben ‚ waar mede zy zig beladen vondt: ’t zy dat de Snotterigheid aldaar zekere lymigheid verkree» gen had, die in ftaar was omze op te houden; Iz äat de Ontfteeking en verbyting van het Snotvlies hunne aankomfte zy voorgegaan ‚ en dat de Etterige taaije Stof, die de uitgeknaagde plaatfen bedekte , dezelven daar opgehouden heb- be, Het is ook Zaki dat deeze Eijertjes, van oneindige kleinte , met het Voedzelof de Lugt in de eerfte Wegen gebragt, en vervolgens met de Chyl gemengd zynde, in het Bloed zyn doorge- drongen , en met het Vogt, dat door de uiterfte Takjes der Slagaderen geloosd wordt, zynde ge- fchikt tot bevogtiging van het Snotvlies, waarin deeze Vaatjes eindigen „ aldaar in. die kiel Groefjes nedergelegd zyn. % Ís my niet onbekend ‚hoe men in een Werk- je, waar van de Tytelis; Verhandeling over de waare Zitplaats van de Droes, beweerd beek dat, aangemerkt de teerheid van het Vliesje inde Hol- ligheden der Beenderen, aldaar geene doorzype- ling gefchiede. Maar, indien men, uit hoofde van deszelfs groote dunheid, aldaar geen Hollet- jes of Klieragtige blaasjes befpeuren , ja zelfs niet onderftellen kan te zyn, die eene zo overvloedige affcheiding van Vogten teweeg brengen zouden; _ ontflaat ons die reden egter niet, van de geduu- ik Eke 4 h Ô _ ay EN sn Tal Wd” N ' Kei k AEHANGELYK VAN WORMEN. oor rige Uit waafeming te erkennen „ welke daar ge- fchiedt „en welker noodzaakly kheid zelfs blykbaar is” B serided zonder dezelve zou deeze Rok t'eenemaal onvoorzien en beroofd zyn van de Daauw, welke hem bewaaren moet voor verdroo- ging, rimpeligheid en; Ontfteeking ‚ degewoonly- ke uitwerking der aandoening en Attend: aan- raaking van de Lugt, waar voor by bloot gefteld is. Ten anderen is de uitwaafeming van Vogten aldaar genoegzaam bewyslyk; ; niet alleen door de tegenwoordigheid van de dikke Stoffe, welke ik opgemerkt heb, en die in andere Ziekelyke om- ftandigheden de Holligheden vervult; maar ook door de gemeenfchap van. dezelven met de groote Kanaalen „ waar in zy zig ontlaften ; een ge- meenfchap die zonder twyfel nutteloos zoude zyn, ‚indien aldaar in * geheel Ben doorzy pelijk plaats had. De toelaating der Warren ‚ die buiten op het Kanaal der Darmen kroopen, kan niet gebragt worden dan tot den loop van hunne Eijertjes in de Bloedvaten en tot derzelver uitgang door de Po- ren, daar het Vogt uitzweet, % welk alle dee- len bedaauwt en fmeerig maakt, die in de Buik _ begreepen zyn. «Een menigte van Buisjes , die piterfte enden van kleine Slagadertjes zyn , uitmaa-— kende de uitwaafemende of Dampvoerende Va- ten, openen zig aan de Oppervlakte der Darmen, als dk aan die'van het Darmvlies, % welk tot _omwinding derzelven ftrekt , en florten daar in, vil Deer. P E “naar 222 ZIEKTEN DER PAARDEN, naar reden van de kleinheid of wydte hunner O. peningen, een Vogt dat de Wey maakt, waar. mede zy zigtbaarlyk zyn bevogtigd. De Eijer- - tjes, nu, in het Vogt zwemmende, zullen bui- ten twyfel die kleine Buisjes met het Vogt door- gegaan en dus gebragt zyn buiten den Omloop des Bloeds. Ik weet wel, dat ’er , in de natuurlyke ftaat, dit Vogt altoos in egaale veelheid zy ; dat, gevalle *er uitwaafemende Slagaderlyke Poren zyn, ’er ook Aderlyke moeten zyn die influrpen, door middel van welken, het gene van de Slaga- dertjes is aangebragt, weder in het Bloed terug- gevoerd wordt: maar hier door kon naauwlyks de terugkeering bewerkftelligd worden van alle de Eijertjes, die, her- en derwaards en zyn- de over de Övpebtlakte van de Deelen , ’er aan vaft waren bly ven zitten , en niet dan toevallig we- der opgeflurpt zouden kunnen zyn geworden. Wat de zonderlinge Diertjes aangaat, die de Maag befloegen: derzelver invoering zal, naar al- le waarfchynlykheid, niet zo ingewikkeld noch zo moeielyk zyn geweeft. Indien ik ftelde, dat zy ’er gekomen waren door de affcheiding vanhet Maagfap: zou die overvoering nog gemakkelyker zyn, dan die der Bijertjes met het doorzypelen- de Vogt, dat het Buikvlies bedaauwt: maar de mooglykheid van een Zaak is geen waarborg van — haarezekerheid, en ik meen dat het eenvoudiger zy te vermoeden, dat zy met het Voedzel in de Maag zyn gekomen. Hier zal ik byvoegen, dat de AFHANGELYK VAN WoöRMEN. 233 de traagheid en moeielykheid van hunnen voort- gang en de manier, op welke zy in de Rokken ingewikkeld waren, een bewys zyn van het ver- blyf en de ftandvaftige beftaanlykheidd deezer Dier- tjes in het Ingewand. Voor ’t overige: men vraage my niet of deel foort van Wormen eeniglyk eigen zy aan het Paard? % Is zeker, dat ik ’er ‚na dien tyd , nooit dergelyken heb gezien. Schoon ik verfcheide zieke Paarden gekogt heb , die in de zelfde Weiden ge- ‚ Hoopen hadden als hét gemelde; en fommigen dood anderen levendig geopend; is my , onder de In- fekten, die ik ’er in vond, nimmer iets derge- Iyks voorgekomen. Al onderftelden wy eens, dat hunne Eijertjesnietin het Voedzel zaten , maar zweefden in de Lugt „en in de Maag pesrit wa- ren met de deeltjes van dat Element, die’er door middel van de Zwelging der Spyzen in komen; zou ik my nog niet verzekeren kunnen , dat zy, op deeze manier in het Menfchelyk Lighaam of in __dat van eenige andere Dieren gevoerd zynde, zig daár hadden kunnen ontwinden. - De Ondervin- ding leert ons, dat ’er Wormen zyn , welke men niet vindt en die niet voortteclen, anders dan op één foort van Dieren ; dat zekere Infekten cien zyn aan zeker foort van Planten: dat ’er zelfs Zaaden zyn ‚die niet opkomen dan in zekere Lan- den of Gronden: maar de ftellige redenen van die verfchillende toe-eigeningen zyn ons niet dan zeer onvolmaaktelyk bekend, en‚ om op een gegron= VUL Deez, de rl. 214 — ZIEKTEN DER PAARDEN, « de wyze de voorgeftelde Vraag te beantwoorden, zou men of Voorbeelden moeten hebben van dees ze ontwinding in de Maag van den Menfch -en eenige andere Dieren, of; ten minfte, klaarder en zekerder Licht, dan het gene fpruit uitde gevaar lyke konft van giffen. ' In ’t algemeen. weeten wy eenvoudiglyk ; dat ‚de Warmte vereifcht worde tot de Ontwinding : door dezelve fpannen de verdunde Vogten de vas- te deelen uit, waarin zy zyn vervat: deeze vas- - te deelen uitgezet en met een natuurlyke Veer- kragt begaafd , werken terug op die zelfde Vloei- ftoffen, en de een en anderen van deeze Werk- tuiglyke deelen „ in een behoorlyk Evenwigt en een bek waame gefchiktheid zynde tot aanhouding van deeze onderlinge werkingen van dit weder- keerig fpeelen, krygen, door middel van deezen ‘begonnen Omloop der Vogten „ een trap van aan- groeijing : deeze:trap vermeerdert naar maate-die beweeging toeneemt, «en , naar evenredigheid van de Sappen waar-mede het Infekt door indringing gevoed wordt, terwyl het nog-inzyn Omwind+ zel is; doch. onmiddelyk ‚en door een korter weg ‚ wanneer het daar uit is gegaan. „Zodanig zyn de Voorwaarden , zonder welken alle Ont- winding en alle Grocy onmooglyk- zyn. Voorts, welke ook de uitgeftrektheid zy der trappen van deeze Warmte, die deeerfte geraamten der Werk: tuigen kan doen fpeelen; dit is een fluk „dat men ziet zou kunnen ophelderen dan langs den weg van Proef zen à Nu sil MS p) R je Ne, AFHANGELYK VAN WorMEN. oog Proefneemingen. Het is zeker, dat fommigen: een fterkere en langduuriger aangevoegde Warm- te behoeven: dat anderen ’er eene vereifchen die- zagter en van korter duuring is, en dat’er by- gevolg; eene ongelykheid plaats heeft in deeze- trappen, die niet toelaat dezelven, % zy wille- keuriglyk, of by vergelyking, vaft te ftellen, Wy hebben een model van deeze Verfcheiden= heid in de verfchillende trappen van Vuur, wel- ken de Natuur gebruikt tot volmaaking van het Werk der Groeijinge, Dit uitwendig Vermo- gen; deeze Werker , die het Infekt leven en kragt geeft om zig te ontwinden, doet zekerlyk tot den Groey der Gewaflen , aangezien hy de geen is, die in hun binnenfte dit Sap beweegt waarvan een gedeelte zig vereenigen moet met derzelver deelen. In hoe veele verfchillende trap- pen; egter, geeft deeze menigte van Planten niet kentekenen van Leven! Ziet men niet de Pyn-en: Geneverboom,; de Ceders , Taxis en anderen hunne groente behouden in de zwaarfte Koude; de Hepatica’s, Helleborus, Aconitum, Steelen Pp E) E) b) F3 Bladen en Bloemen fchieten in het allerftrengfte, Saizoen: om kort te gaan veelerley Planten, ge- lyk de Moffen , Lichens enz., Zaad seen Broeïjen en voortteclen in de hardfte Vorft , terwyl anderen daartoe niet dan in de Aamer id kwaam zyn. Welke i is, verder, de Hoeden en der Vog- VII, Deen. ten 3 aa6 ZIEKTEN DER PAARDEN) Hak ten; die de Ontwinding van deeze Schepfeltjes bevorderen en dezelven Voedzel geeven? Zullen wy die zoeken in een Zuur, dat belemmerd zy met Zwavel- en Aardagtige deelen , kunnende niet verwekken dan eene flaau we giftende beweeging ? De Heer Anprv heeft, ten minfte, zulks bee weerd, ten opzigt van de Wormen in * Men- ‘fchelyk Lighaam : doch ondervraagd zynde om- trent de redenen van het verfchil der Infekten in zulke of zulke Lighaamen , en in deze of die Dees len ‚was hy genoodzaakt in ’t een of ander Vogt een eigenfchap te erkennen, welke hy nogthans - niet heeft kunnen bepaalen, en die hy onderfteld heeft alleen betrekkelyk te zyn tot de Ontwin- ding van ééne foort van Dieren en geenszins tot die van anderen. Weinig voldaan met deeze Georidbegieialkd die niets ter wereld uitdrukken; laat ons ten mine fte de Waarheid naderen, zo wy dezelve niet vat- ten kunnen! Het is niet, gelyk ik gezegd heb, in Menfchen en in Dieren, gezond, frifch en fterk van Lighaam, en door den arbeid geoefend, dat wy Wormen ontmoeten. Deeze hebben, in de eCre (*) [De Stelling, dat niet dan zieke Onderwerpen van Wormen aangedaan worden; ’t welk de Heer Bourae- LAT fchynt te willen ; gaat niet door. De Heer Dav- BENTON vondt Wormen ín de Maag van alle Paarden, die hy geopend had, zo Mannetjes als Wyfjes, jong en oud, welker Paarden getal over de zeftig was. ’t Is waar; men AFHANGELIK VAN Wormen. 227 eerfte plaats, el meer “Warmte dan de anderen, uit hoofde van de fterke {chuuring der Vafte dee- len tegen de vloeibaare, die door deeze drukking zyn famengeperft: ten anderen vernielen in hun de Werktuigen der Verteering de Eijertjes der Infekten, vernietigen de Infekten zelf, en berei- den met een wonderbaare vaardigheid de Sappen; die de plaats vervullen moeten van % gene men kwyt raakt. In de Lighaamen , in tegendeel „ die ziek zyn, flap en week van Geftel, hebben- de geen of weinig beweeging , stede alle deelen minder fchuuring; zy krygen, door hun, ne verflapping, grooter Oppervlakten, en „ de ver- dikking der Vogten minder zynde, is ’er ols minder Warmte: daarenboven is, in de zodani, gen, de Verteering byna altoos onvolkomen , en de bewerking der Voedende Stoffen zodanig, OL als zy moeft zyn, tot het uithaalen en uitgeeven van goede Sappen: behalve dat het gebrek. van, eene naauwkeurige zuivering door de Uitloozen, de wegen , nog een nieuwe oorzaak is van de verbaftering der. Vogten. Indien, nu, niet dan zodanige Onderwerpen van Wormen worden. aangedaan (*) ‚zo moet men befluiten, dat min of meer men opent zelden gezonde Paârden , die zyn ’er wat koft- baar toe: doch, behalve dat het niet te denken is, dat hy in dit Geval de Koften heeft ontzien,wordt van hemi in de befchryving van de Ezelen gemeld, dat hy in derzelver. Maag ook altoos dergelyke Wormen gevonden heeft. En, wat de Men(chen betreft, weet ‚men, dat fomtyds, VL Deer. Wor- 28 ZieKTEN DER PAARDEN, meer gebrekkely ke Sappen en eene min of meer ge- maatigde Warmte, tot de Ontwinding van der- zelver Eijertjes en aangroeijing famenloopen. Thans blyft nog over, dat ik kortelyk berigt geeve vande Proefneemingen, die door my in % werk gefteld zyn, met inzigt om, hoewel niet onfeilbaar , de Middelen te weeten en te ontdek- ken, die tot vernieling hadden kunnen ftrekken van dat Ongedierte, ’ welk aan het Paard, daar wy van fpreeken, doodelyk is geweeft. De genen, die den meeften tegenftand geboo- den hebben aan alle myne poogingen , zyn geweeft de Maagwormen. Ik heb ’er geworpen in enkel Water, in Wyn, in Azyn, in Brandewyn, in Limoenfap, in Aloë-water , in Water dat van _ Oranje-bloemen gedeftilleerd was , in Olie van Nooten, in Olyven-Olie : zy hebben daar in, niet zes Weeken, gelyk in gemeen Water, maar veertien Dagen, of daar omtrent, geleefd. Aan de Lugt bloot gefteld en droog gelaaten zynde op Papier,ftierven zy na verloop van twee Dagen. De genen, eindelyk , die ìk deed in een Afkook- zel van Gratiola , waar in ik een Once Sa/ Sed/4- cenfe had doen fmelten : raakten in minder dan een Uur om hals. Zoud ik, niettemin, van deeze Proef kunnen ge Wormen, en wel in groote menigte, huishouden in de Darmen van eenige Subjeêten, die uiterlyk geen de min- fte fchyn van Ongezondheid hadden: waar van Ons de bly- AFHANGELYK VAN WORMEN. a2g gebruik maaken , om te beweeren dat-zy- het zelfde. lot -zouden ondergaan hebben , ‘indien dit Middel inwendig gebruikt geworden wa- re? Dit meen ik niet te mogen \vaftfiellens niet alleen om dat deeze Wormen , dieper of ondieper geplaatft zynde in het Dons van den binnenften Maagrok, zekerlyk zo niet bloot gefteld en onderworpen zouden geweeft zyn aan de werking en aandoening der Deeltjes van dit bittere Zout, dan zy waren toen zy dreeven in het Afkookzel, waar in ik hetzelve had doen Ímelten: maar ook , om dat ik zelf, in menigte Gevallen; heb bevonden, dat zulk Vogt; ’t welk in het Lighaam de vernieling der Infekten uit= werkte, niet van de zelfde kragt was, wanneer ik , hetzelve in een Vat uitgeftort zynde, daar ben in liet baaden ; van even de zelfde foort, als de genen,die „in ° kwaalyk gefteld Dier; door dat Vogt ter daad gebragt waren. „ Ten anderen fchynt het, dat in: een Geval als dit ; daar aan den eenen kant de. Wormen van de Maag zig gehegt bevonden aan, de Openingen der Lymphatieke Vaten, en, aan-den anderen kant ‚degenen, die buiten de Darmen waren , zig niet „konden: voeden dan met dit doorzweetend Vogt, „waarin zy waren uitgebroed ; het zekerfte. Mid- é vor tbl blyken Ke haden anderen, op het Ten Anatomicum hier te llen, in een Lyk zyn voorgekomen} _ VIII. Dez, Q 930 — Ziekten por PAARDEN. del, om dezelven met voordecl aan te taften , zy “het gebruik van Kwikzilver, % welk , onder al- Je Wormdry vende Middelen , het zekerfte en krag- tigfte ‘is ;’ en welks deeltjes of Lighaampjes, tot eene byftere kleinheid deelbaar „doorgaan en Boordriogen in de allerfynfte „en “afgelegenfte Doorzygplaatfen. Ik beken, dat, ten opzigt van den beklaaglyken toeftand des Paards,% welk my aangebooden werdt, en deszelfs gefchiktheid tot de Rwyling, die manier ongebruikbaar ware: aangezien 40 Greinen Mthiops Mineraal reedsec= nie moeielykheid der-Zwelging en eene ligte Ont- feeking ‘in: de-Keel veroorzaakt hadden ;- maar , hoe groot ook: de nabykeid van het Gehemelte aan den wortel der Fong in-de Paarden zy, men vindt ze allen niet zo aandoenlyk voor de uitwerkingeft wan % Kwikzilwer.. Ik maak menigvuldig en met eri sgoeden uitflag gebruik van eèn- Merkuriaal Poeijer , bekwaam om niet alleen de-Wormzieke ten,” maar daarenboven de Schurftte geneezen, ja zelfs de Drôes , wanneer die niet tot haaren uiterften trap van Vermogen gekomen ‚noch haare when in- ’% ai aft Lighaam doorgedron- gen zy. Neem ongeblufthte Kalie en Alikantfche Sou- de, van ieder twee Ponden, mengze onder el ‘kander tot een grof Poeijer , en doeze in een Bak, wiens bodem doorboord zy met een Gat, ‘dat men met een genoegzaame veelheid Stroo toe- _geftopt hebbe. Doe in dien zelfden Bak gemeen — ) ___Wa- Ah) 80 gi twyfel geenzins ; of dit Bereidzel; * wel- AFHANGELYK VAN Wormen. aât Water „2% welk door het Stroo zal zygen naar: maare het met de Zouten van de Kalk en Soüde Îs beladen. Gier ‘er dan wederom het doorge= doopen. Water op , en herhaal dit „ tot dat gy aan ‚de fimaak ontdekt, dat hetzelve genoegzaam miet. ‚ Boet zy bezwangerd. … Vervolgens twee Oncen Agurla alba geno- - men-hebbende,, doe die in een, Aarden Var, gie= tende daar op van deeze Loog , tot dater die twee Vingerbreedten boven ftaa. Roer dit Poci- jer, ’ welk gy drie of vier Dagen zonder Vuur moet laaten ftaan , met een klein Stokje; twee of. drie maalen ’s daags: doe het mengzel daarna op een Filtreer-papier, dat in een Glaazen Treg-. ter is geplaatft , en giet ’er Koud Water op, laa- tende het doorzygen, tot dat het Water geen Zouten fmaak meer hebbe. Droog het Poeijer en fieek daarop; zeer zuiveren Wyngeeft in brand; roerende het ten zelfde cyde: herhaal dit wee. of drie maalen en bewaar het tot dat gy. het van-noo- ‚den hebt. De Gitte, daarvan „ is van 5 tot 13 Greinen voor Meofchen, en van 12 Greinen voor een. Paard „ allengs opklimmende- tot de 20, 25 en,zoGreinen; meer of min ge-evenredigd naar den toeftand des Beks, en de uitwerkingens _ die men van’ zelve befpeurt. ke £ _® (Hiet door wordt de Mercurius fublimatus dulcis; Belyk men die gemeenlyk gebruikt, werftaan J VII Deer. Q2 ed ca ° ZIEKTEN DER PAARDEN, ‚ keik boven de Athiops Mineraal verkoozen zot hebben , indien ik het had gehad; zou de Wor men van het Gedarmte hebben vernielen kunnen 3 die ten hoogften maar de zoete Oliën tegenfton= den, waarin ikze wierp, en niet de bittere Oli- ën of andere Aftrekzels van dergelyken aart. Dees ze Gilling is zelfs daar op gegrond; dat ik de dood van verfcheidene derzelven kon toefchry- ven aan de kragt van de Zthiops, welker Gifte niettemin niet fterk genoeg, noch zo’ dikwils herhaald kon worden ‚als ik verlangd zouhebben. Maar nu blyft ’er eene Vraag op te loffen. Zou= den deeze Wormen „ door de Middelen ver- nield zynde en vervolgens niet uitgeworpen kun= nende worden, niet, door hun bederf , nog moeie= lyker en nadeeliger Toevallen hebben te weeg gebragt , dan door hunne tegenwoordigheid ter= wyl zy leefden? % Is zeker, dat de verrotting van een vreemd Lighaam, in eene holligheid van * Lighaam des Diers, zig kan en moet overzet- ten in de nabuurige deelen, inzonderheid wân= neet deeze Verrotting tot zekeren trap gekomen is ; maar alhier zou dezelve nooit genoegzaam aan- merkelyk zyn geweeft: tf. Om dat deeze Wor= men „ feboon in vry groote veelheid „ zeer klein en taamelyk ver van elkander verfpreid waren , o- ver den gantfehen Buik: 2. Om dat zy niet bloot gefteld waren voor de aanraaking van de Buiten- Lugt , die noodwendig de bewee- gingen van Verrotting moet opwekken en de zel ES AFHANGELYK VAN WoRMEN. 233 zelven door. haare werking bepaalen: 3, en eindelyk , dewyl het te vermoeden is, dat de Weyagtugheid en warmte des Buiks hun gemaakt zou hebben tot een foort van Deeg, % welk de Oppervlakte van eenig Lighaamsdeel zou hebben omkleed, zonder eenige Ongefteldheid: omtrent even zo, als de warmte van den Meft- hoop deeze ontbinding te weeg bragt in de Wor- men, welken Pacnecus, in Fleflchen befloo- ten zynde, daar in gezet hadt, Ten opzigt van de Neuswormen, dat is te zeggen , van de genen die in de Boezems der Beenderen waren geweelt, had ik ?er maar drie „en deeze zeer flaauw : weshalve het my. niet mooglyk was, de Proefneemingen op dezelven te vermenigvuldigen. Zy ftierven in tien Mi- nuuten in dat zelfde Vogt tot Infpuiting tegen de Wormen gefchikt, dat ik in de plgacs van de Niesmiddelen had gebruikt. Het is te vree, zen dat, aangezien de kleinheid der Giften en de weinig overvloedigheid van het Vogt, dat in deeze kleine Holligheden doorzypelt , de Mer- kuriaale deeltjes , waar mede dit zelfde Vogt bezwangerd is, niet genoegzaam zullen zyn om op die Infekten te werken. Aan den anderen kant zullen de Neusmiddelen ‚ niet meer ver- „wekkende dan eene prikkeling en een Gevoel, % welk het Dier aanzet om te Niezen, ht. zelver uitdryving niet bevorderen, dan in zo yerre deeze Diertjes niet genefteld zyn in ‚VUL DEEL, 3 Q 3 ce 234 ZreKTEN DER PAARDEN, | eenigen der Bogtigheden van deeze Kanaalen 8 of wanneer derzelver gemeenfchap met de grootte Kanaalen niet gefchiedt door bogtig- heden , bekwaam om deeze Diertjes op te houden, of , ten minfte, zig aan te kanten tegen derzelver vryên uitgang. Men begrypt;, bovendien, dat die zelfde bogtigheden een be. letzel zyn voor den ingang der Infpuitingen, welker Vogt men het uitloopen beletten zou willen en het brengen tot aan de zitplaats van de Kwaal. Indien men, derhalve , door on- twyfelbaare Kentekenen verzekerd mogte zyn, dat ’er zulke Wormen in dit gedeelte der Holligheden van de Neus zig bevonden , Zo zou men, als de laatfte toevlugt, door den Trepaan een opening in de Beenderen kunnen maaken ; om dus een uitgang te geeven aan deeze Infekten, en zig een weg te baanen tot het onmiddelyk aanvoegen van Geneesmidde- len, die niet alleen bekwaam zyn tot vernieling van deeze Infekten en derzelver nog niet uitge= komen Eijertjes , maar ook, om de Ontfteeking van het Vlies te doen bedaaren en deszelfs Ver- zweeringen te zpiveren. Wanneer wy ons, egter, een Stelregel van (*) [De Heer Bouraerar heeft hier op 't oog, dat men in het Trepaneeren vermydt, de Boor te plaatzen op de Holligheden der Voorhoofdsbeenderen; onder an- deren ook, dewyl dear van miffchien een ongeneesly. ke , NS in er SEKS B — AFHANGELYK VAN Wormen. 234 van de Heelkunde erinneren , dië deeze Opee ratie op de Menfchen verbiedt, onder voor- wendfel dat de Wonde *fifluleus kan bly- ven (*); zullen wy worden aangefpoord om dit Ontwerp te gaten vaaren. De groote ge- makkelykheid mogthans der weder aangroeijin= ge van het Vleefch in de Paarden -;-een ges makkelykheid van zodanig een aart, dat wy in de behandeling van derzelver Wonden ge- noeg te doen hebben‘ met de al te groote vaardigheid van die wederaangroeijingen te maatigen 3; moet; ih overeenftemming met de Ondervinding, omtrent dit punt eene geruft- ftelling geeven, en ik denk , dat, in het Geval daar wy van fpreeken , de Operatie zo veel. te voordeeliger zou zyn, òm dat ‚de Kwaal inderdaad is een plaacfelyk gebrek, en dat men, ’er toevlugt toe neemende, veel- eer alle de Iwdzcatsën tot Geneezing vervullen zoude , dan zo het te doen was om eene Ziekte „ eeniglyk afhangende van een Onge- fteldheid in het geheele Lighaam verfpreid , waar van de aandoening der Neusgaten en van het Snotvlies weezentlyk niet meer dan een Toeval ware. / ke Pypzweer kon overblyven; Zie Smarrs Oirderie kundige Aanmerkingen over de Heelkunde, Amfterd. 1751. bladz. 394. ] | Ar : DB ie ‚ H. VI Deer. Q 4 WAAR- WAARNEEMINGEN OMTRENT EENIGE PROEVEN UIT DE GEZIGTKUNDE Te | Door DEN Heer HERTOG VAN CAE ETEN sen Pair van Vrankryk , Honorair Lid van de Ko- ; ninglyke Akademie der Weeten/chappen. (Mem. de PAcad. Royale des Sciences , pour dr 1755: p. 136.) SEEEGEUGEESEGSEENEESEEES E eerfte Proefneeming, daar ik hier het | oog op heb, is op de volgende wyze voor- KN ‚ Een Straal van ’t Zonneligt in myn donkere „ Kamer komende, door een Gat dat een derde Duims breedte hadt, deed ik dien loodregt val- s, len op een Glazen Spiegel, die aan de eene Zy- » de hol- aan de andere zyde verheven rond was, gewerkt op eenen Bol van vyf Voeten en elf. „Duin Le PROEVEN DER GEZIGTKUNDE. 237 „ Duimen in de halve middellyn, en aan de ver- „,hevenronde zyde verfoelied. Houdende, nu, „een ondoorfchynend wit Bordpapier , of een „‚ boek Papier, in ’t middelpunt der Holrondheid, ;, dat is te zeggen , op omtrent vyf Voeten enelf „, Duimen afltands van den Spiegel; op zulk een 2 wyze dat de Ligtftraal, van den Spiegel afge- „kaatft, pafleerde door een klein Gaatje in her 5 „, Bordpapier gemaakt , en vervolgens van den 5 Spiegel naar hetzelve te ruggekaatft werde; zo „‚ nam ik op het Papier vier-of vyf gekleurde Rin- ss gen waar , die aan elkander evenwydig waren, ss gelykende naar zo veele Regenboagen in de „Lugt. Deeze Regenboogen omringden het », Gat, byna op de zelfde-wyze, als de Ringen „ » die zig tuflchen twee Voorwerpglazen vertoon- sp den (*), eerie zwarte Vlak omringden; uitge- a nomen dat de Ringen , daar ik hier van preek, 2 wyder waren en flaauwer gekleurd dan die an- 9, deren, en , naar maate deeze Ringen wyder wier- „den , Hark hunne kleur al meer en meer, »» zo dat de vyfde naauwlyks zigtbaar was. Nog- « sthans, wanneer de Zon zeer helder ‚fcheen, », Wierdt men eenige tekening van een zesden en s>zevenden Ring gewaar. Ingevalle het Papier sop een veel grooter of veel kleiner afftand , daa: 2» van zes voeten „van den Spiegel gebragt werdt „ p verflauwde de kleur der Ringen dermaate,dat ” Zj (*) Vid, Opt. Libr, U. Part. IL. Obferv. 4, Be. vi Dre, Qs 238 WAARNEEMINGEN OMTRENT EENIGE PROEVEN » zy wel haaft geheel verdweenen. En, wanneer „de Spiegel op een veel grooter aftand, dan zes „ Voeten, van het Venfter werdt geioatten ‚ver breddae de teruggekaatfte Ligtftraal zig zofterk „op zes Voeten afltands van den Sgiëbel, daar de » Ringen zig vertoonden, dat’er eenof twee der „ binnenfte Ringen door verdeeld werden. Om „ die reden plaatfte ik doorgaans den Spiegel op » omtrent zes voeten afftands van het Venfter; „j ten einde het Brandpunt van den Spiegel aldaar, „by het middelpunt van zyne holte „famenloopen mogt „om Ringen te maaken op het Papier. Dees „ze plaatzing van den Spiegel moet men altoos in: „de volgende Waarneemingen onderftellen , als z'er van geen andere uitdrukkelyk wordt gewag sj gemaakt (*).” Als men, deeze Waarneeming nadaende , op den Spiegel ademt , zodanig dat zyn oppervlakte daar door een weinig beflagen zy , zo vertoont zigy op het Bordpapier, een taamelyk helder en vers fpreid wit Licht: ook zyn alsdan alle de Kleuren der Ringen veel fterker en duidelyker. _ Deeze Proefneeming ‚ welke my by toeval voorkwam, my hebbénde doen zien, dat de be= walming der Oppervlakte het verkngnzel vers Tevendigde; tragtte ik zulks beftendig te maaken: want de uit werking , door den Aydem veroorzaakt; Sing (*) Opt. Libr. IL. Part. IV. Obferv. E. EE ET MRS en UIt DE GEZIGTKUNDE VAN NEWToN. 239 { ging over; zo.drade Vogtigheid was weg gewaa- femd. Ten dien einde, een druppel Melk met tien of vwaalf druppelen Waters gemengdhebben= de, fpreìdde ik dat Vogt over den Spiegel uit en „ toen het opgedroogd was, bevond ik het witte van de Melk genoegzaam uitgebreid, om “aan den Spiegel dien trap van bevlekking te gee- ven, welke ik noodig had. Ik nam alstoen het Verfchynzel ftandvatig waar, ‚De eerfte Proefneeming, welke ik vervolgens in ’t werk ftelde , beftonde in te zoeken. naar de …_voordeeligfte opvalling der Straalen, Mer dat in- zigt plaatfte ik in het Gat, door ’ welkede Zon- neftraal kwam, een Voorwerpglas van gelyk Brandpunt, als de halfmiddellyn des Bols, waar op de Spiegel was gefleepen ; invoegen ’er de bone del van Straalen door in ééz puur verzameld werde op des Spiegels Oppervlakte. Na dat ik dus de Straalen had doen fiomandoos pen, beproefde ik, dezelven ’er evenwydig op te doen vallen. Ik ftelde, ten dien einde „ in plaats van ’t Voorwerpglas , daar ik zo even van fprak; in ’t Gat van t Venfier een dik Brandglas „’t welk de Straalen op zes Duimen afftands vergaarde in een Punt, volgens de fpreekmanier der Natuur= “kundigen ; zynde klein genoeg „om aangemerkt te kunnen worden als een enkel Lichtend punt, Voorts, op den afftand van twaalf Duimen „een 8 Bordpapier geplaatft hebbende, daar een Gat van twee Duimen middellyn in was ie grient, voegde VIII, Dee, ik g40 WAARNEEMINGEN OMTRENT EENIGE Prorvey ik aan dit Gat cen Brandglas ook van zes Duimen Brandpunt: ten einde dus de Straalen, die uit het Lichtend punt voortkwamen, uit dit Glas e- venwydig mogten uitkomen, en ik plaatfte den Spiegel op even den zelfden afftand van het Luik , als hy te vooren hadt geftaan. Eindelyk, omze te doen fpresden, plaatfte ik het Bordpapier, zonder Glas daarin, invoegen - het Lichtend punt, door het Brandglas, dat in %x Gat van ?% Luik was, gemaakt, zig bevond in * midden des Gats van ’t Bordpapier. Alle deeze Proefneemingen leerden my , dat, hoe Joodregter de Straalen vielen op des Spiegels Oppervlakte „hoe fterker gekleurd de Ringen wa- ren. Want, in t eerfte Geval , daar de Straalen famenliepen „ waren Zy saties kenbaar : in het tweede, daar zy eoenwydig waren, vertoonden zy zig taamelyk wel: doch in het derde, daar zy voort- kwamen uit het middelpunt van den Bol „en byge- volg Joodregt vielen op des Spiegels Oppervlakte, hadden zy de grootfte levendigheid, die te ver krygen ware. In dit Gevoelen werd ik beveftigd door een andere Proefneeming van den Heer NE wrons, die ik in de drie Omftandigheden, door my befchreeven ‚ herhaalde. Zie hier zyne woor" den (*). „, Wanncer de Zonneftraal , uit den Spiegel, ‚ nief (*) Opt. Libr. IL Part, IV, Ob, 19. brr pe GezicTkUNDE VAN NeEwToN.. 24t sj niet regtftreeks naar het Gat in’ Venfter-Luik, „; maar naar een plaats; die een weinig daar van „af was, teruggekaatft werdt, viel het gemeene „s middelpunt van de bitehgöriëldë witte’ Vlak, „en van alle de gekoleurde Ringen, ter halveer. „ wege tufchen de ftreek van het opvallende en „van het teruggekaatfte Licht, en bygevolg. „in het middelpunt van de holrondte des Spie ssgelss zo dikwils als het Bordpapier „*t welk de „s tekening der gekoleutde Ringen ontving, in dat „; middelpunt geplaatft werd: - Naar maate ‚ nu „ „door den Spiegel fehuins te houden , de ftreek js van: het teruggekaatfte Licht meer en meer af. ss week van de ftreek der opvallende Zonneftraal 4 sen van het gemeene middelpunt der gekoleurde 5, Ringen, dat tuffchen beiden in was: zó namen 5 zy geduurig in wydte toes gelyk-ook die ronde s witte Vlak : ook kwarnen?er agtervolgelyk nieu- s we gekoleurde Ringen voort uit derzelver ges 4 meen middelpunt: die witte V lak wierdt een wit- 3 te Ring-omvangende deeze nieuwe Ringen ,en, s zo wel-de Opvallende als de Afgekaatfte Licht- ss ftraal, die ftandvaftig vielen op-deelen van den 5 Witten Ring, in de middellyn tegen elkander s» over „maakten aldaar, door: haar Licht „de Verz ss tooning van twee By-zonnen ; hoedanigen men sin een Kring om de Zon, fomwylen gewaar js wordt. De middellyn , derhalve, van dien wit= sten Ring, gemeten van hêt midden der lichte N Plek aande eene ‚tot aan het midden der lichte VIJL Deer. ke Plek ‚Plek aan de andere zyde , was-altoos egaal met die tuichenwydte , welke ?er. tuflchen. het mid delfte-gedeelte der Opvallendeen Teruggekaat- fte Straalen, plaats had, afgemeten ophet Papier 5, alwaar de Ringen getekend werden. , Voortss, „de Straalen ‚die deezen. Ring formeerden, wer- „den van den Spiegelafgekaarftin hoeken ; gelyk aan die van haare. Opvalling, en bygevolg ook: „ an die van de-breeking der Straalen. in het Glas gaande: maar haare hoeken van Terugkaatzing, 3, bevonden zig niet , met die der ovalis ineen sne zelfde Vlakte” ‚De Heer, New ron hadt zig niet bediend, ‚dad van Straalen ; die regtftreeks van de Zon afkwa- men, alleenlyk doorgelaten van het Gat in? Luiks, Deeze Proefneemingherhaalende met famen/oopen- de Straalen, gelyk- in het eerfle Geval, had ik naauwlyks het. te ruggekaatfte Beeld doen afwy- ken van het Gat, of „wel verre van de Vlak en die veranderingen van-Kleur te zien, verdween bet Verfchynzel veenemaal. In het tweede Ge- val , daar de Straalen évenwydig waren, werden de uitwerkingen die Newron befchryft, waarges pomen ; maar, wanneer ik het derde Geval ge- bruikte, te-weeter „als ik de Scraalen /presdende maakte uit ket middelpunt van den Spiegel , wer- den alle die/uitwerkingen op-veel duidelyker ma- nier voortgebragt. Ik kon het teriggekaatfte Beeld op eenen taanielyk- grooten af{tand brengen; ers. de Ringen te doen verdwynen , en ik zag» Ze , SK Gat en € \ ' + Vénsar Luik | ver DE Gezietkunpe VAN Newton. &á3 ze iaer: vit middelpuntige Vlakken, die beurtlings verfcheide maalen van kleur verander- den, en op eene zeer kennelyke wyze.” … By die gelegenheid kwamen my verfcheide _ Verfchynzelen voor „die eenbyzondere oplettend= heid verdienen, doch waar van ik uitftel te fpree-_ ken tot een anderen tyd „om den draad der Proef- neemingen „die tot regtftreekfer Gevolgen leiden; niet af te brècken. Alle deeze Waarneemingen deeden my twee zaaken vermoeden. Berflelyk: dat de Ringen geformeerd waren door de voorfte Oppervlakte des Spiegels ; dat iste zeggen; door die, welke zy , in haare hee ling, eerft kwamen te ontmoeten. Fen anderen: dat de tweede Oppekvlkess te weeten die, welke haar terugkaatfte na dat-zy __door de eerfte waren heen gegaan; niet diende, dan om ?er een taämelyk getal van te hereenigen ophet Bordpapier , ten einde dezelven. voor * _Gezigt gewaarwordelyk te maaken. In dit Gevoelen werd ik zon dend de vol- gende Proefneentingen. Ik zal een aanvang maaken met de genefi die het tweede Voorftel bewyzen , “om dat zy “it klein getal zyn, en,‚ om dat de genen „ die tot bez tooging van het eerfte fiekken , * de overeenkom- _fFigften zyn met de genen, die glee tot de zei fing gebragt/hebben. Ik dagt dan, dat, indien dit reald Vooittel Waar was: te weeten ; byaldien’de agterfte Op- VIIL Deer. per- 244 WAARNEEMINGEN OMTRENT EENIGE Prorvan pervlakte niet diende dan om een genoegzaam ge- tal Ringen op het Pepier te verzamelen , ten ein- de zy gewaarwordelyk mogten zyn: e my van allerley flag van gefleepen Glazen kon bedienen , mids ik dezelven gebruikte op zulk eenen afftand , dat de Straalen, na de voorfte Oppervlakte tre zelven doorgegaan zyn, van de agterfte werden teruggekaatft; invoegen zy zig op het Bordpapier verzamelden; geevende tevens agt op de Bree- king, welke zy-by het uickomen aan de voorfte Oppervlakte , daar zy ingekomen, waren in het Glas „ hadden geleeden. Ik‚heb het genoegen ge= häd; van te zien, dat zulks volmaakt gelukte : want ik formeerde Ringen met allerley flag van Voorwerpglazen; gebruikende de voorzorgen , waar van ik zo even fprak: maar, dewyl zulks nier klaar genoeg voorkomen mogt, zal ik het door een Voorbeeld tragten op te helderen. Ik nam een verhevenrond Glas (zie PLAAT LI Fig. 1,) ’ welk zes Voeten Brandpunts had , en ftelde het zes Voeten van ’t Papier afsin- voegen de verhevene zyde naar het Papier was. toegekeerd. Door dit middel drongen de Straa- len, die op deeze Oppervlakte vielen, na ’er ges broken te zyh, ineen evenwydige Koers deszelfs geheele dikte door „er vielen Loodregt op de plat- te Oppervlakte, die haar terugkaacfte , en , langs den zelfden weg uitgaande, gingen zy zig verza- melen op het Papier „ daar zy. door heen gekomen waren. Ook vertoonden zig de Ringen aldaar zeer Wb. «kan ziens é En over te laaten, Bia © be zt „ vi el Gezierkvnde VAN’ Newrós, ads zeer dúidelyks na dat ik de Verhevene Opper. vlaktes dier in ek Ga de voorfte: was , be- vlekt had: Het. zelfde Glas. nam ik ‚en kedrdé her ar erp: dat is te zeggen zodanig, dat de plat- te Oppervlakte nââr het Bordpapier zag : maat toen kon ik geen Ringen krygen. op den afftand van zes Voeten, en was genoodzaakt het Glas tot op drie Voeten aan het Gat te doen naderen; dewyl hetvop deezen afltand was, dat de agter- fte Oppervlakte. de Straalen naar het Papier te- rugkaatfte door hare Kl olnbndheiës Belk men in heien twee. Proefnatiningen. aren my genoegzaam; om het tweede Voorftel te bes Rapen sid&amende'tbans terug tót het perte: voïttel? te weeten ; datde Ringen geformeerd worden doot /de-voorfte Oppervlakte; onafhanglyk van de Gevolgen, die men, uit het gene wy gezieti hebben; zou kunnen trékken; zie hier de Waart neemirigen, die my geen -twyfelimg daar omtrent „De Heer New ron hadt opgemerkt; Ô dat es een Spiegel gebruikende ván ’t zelfde Brand: untals de-eerfte was, daar by zig van bediend hadt, mdat van dubbele dikte ; de Middellyn det Ringen veel kleiner kreeg dan in de eerftc Proef- heèmings, Daar uitz nu, is % ligt te befluiten 3 _ VI Deer, Re dat, lk CE, 246 W AARNEEMINGEN OMTRENT EENIGE Proeven dat, indien weezentlyk de Ringen door de voor- fie Oppervlakte geformeerd worden, hoe meer men deeze Oppervlakte naderen doet aan de ag- terfte, die dezelven terugkaatft, hoe grooter zy op het Bordpapier zig moeten vertoonen. De Gevolgtrekking, uit deeze Waarneeming , fchynt my van zo veel kragt, dat ik dezelve meende, met groote zorge en GEen Neh te moeten herhaalen. Ten dien einde verbeeldde ik my, dat men twee Oppervlakten gebruiken kon, waar van de eene beweeglyk ware , en bygevolg in afftand veranderen kon ten opzigt van de gene die ftaan bleef , en dat ‘er zelfs een. Mikrometer vaange- voegd kon worden, om die afftanden naauwkeur- rig te meeten. Ik nam dan den Spiegel van een Newtoniaanfch ‘Teleskoop, gefleepen op een Bol van tien Voeten halfmiddellyn. Ik zette hem vaft op een Voet, aan welken ik een fchuivende Stander hadt doen maaken , die een klein Raampje droeg, waar op ik een zeer dun Plaatje Moskovifch Glas hegtte dat bevlekt was met Melk en Water. Die Raampje kon, door middel van de Schuif, tot tegen den Spiegel aan en tot den afftand van agt of negen Duimen daar van af gebragt worden; terwyl het beftuurd werdt door een Mikrometer, die, met veel naauwkeurigheid, de mintte ver- plaatzing van het Raampje aanwees. (Vergelyk de dl ‚Pens ri haer ecn bitdt > a uit pe GeziorkunDe VAN Newton. a47 de Afbeelding van de Donkere Kamer Fi 2e. 3: op Praar LIL) Met dit Werktuig heb ik verftheide riode: mingen gedaan, welken in % breede te verhaalen al te langwylig zou zyn; maar welker uitflag , het eenigfte daar het hier op aankomt, was, dat ik; den Spiegel zodanig geplaatft hebbende, dat hy tien Voeten af was van het Bordpäpier en van het Luik, (dat is te zeggen; de langte der halfmid- ‚ dellyn van den Bol, waar op hy was gelleepen,) beftendig Ringen had, die zo veel duidelyker waren, als de Figuur des Spiegels regelmatiger was; maar; welker middellyn op het Bordpapiet veranderde naar reden van den afftand van *t Mos- kovifch Glaasje van den Spiegel: invoegen zy zeet groot waren, als het Raampje zeer digt aan den Spiegel zig bevondt , en, in eenendecl, zeer klein, wanneer het ’er zeven of agt Duimen was afgefchooven. Deeze Proefneemingen béweezen, ‚ dat de Rin= gen door de voorfte Oppervlakte bile cht en door de agterfte niet dan afgekaatft waren, gelyk ik vermoed hadt; doch nu moeft men nde wee= ten, hoe zy het waren: Ik had reeds eenigen tyd daar naa gezogt er my verbeeld, dat de kleine Straalbondelt jes, die door de Bref van het Glas of cenig ander door= fchynend Lighaam, welk een het zelve ook zyn mogt, paffeerden, een foort van buiging onder- val Deer. R 2 gaan hed in et A k 6 248 WAARNEEMINGEN OMTRENT EENIGE PROEVEN gaan konden, die den Cyiinder, welken zy for- meerden , veranderde in een geknotten Kegel: % zy door de verfchillende trappen van onbuig- zaamheid (indien men zig van dat woord mag. be- dienen „) der Straalen, die deeze kleine Cylindert. jes famenftelden , in bensie tot de verfchillen- de trappen van breekbaarheid , welke New ron ser in bevonden heeft: ’t zy door de verfchil- lende afftanden , op welken zy-de randen paffeeren van het Gaatje, daar zy doorgaan. Ingevolge, nu, die denkbeeld, flelde ik my voor; te onder- zoeken, of ik niet eenig Lighaam kon vinden, welks Poren, zodanig gefigureerd zynde dac men ze kennen kon, my eenige beveftiging in dit denkbeeld uitleverden. Om kort te gaan , gebruik maakende van % zelfde Werktuig, dat ik boven heb befchreeven, deed ik op het beweeglyk Raampje, in plaats van ‘het bevlekte Moskovifch Glas , een klein Lapje zeer dun Neteldoek „ dat ik met kleine Spykeft- “Jes zo gelyk uitfpande, als ’ my doenlyk was, ten einde de Gaatjes, door de tuflchenwydre der Draaden gemaakt, te netter bepaald en door- ganglyker voor het Licht te maaken. Toen het Werktuig gebruikende, zag ik, met groot plet. fier, dat myn gifing ee Eat werde: want, in plaats van de cirkelronde Ringen, die ik in de voors (*) Tot bekragtiging der weezentlykheid van de Soort én Order der Kleuren : kan men inzien Ne w- TONS dd Pen, Ns 4 id ï à De If ' Ns ue DE GEZIOTKUNDE 3 VAN: ‚Newron. 249 woorgaande neden had gehad, zag ik ler ‚ die kennelyk vierkant „waren ‚hoewel zy. de reken een weinig gerond hadden; doch al- toos even als de anderen gekleurd. Dus ziende, dar deeze Proefneeming my. gen. _ lukt ware, fchoon-de kragtigheid der Vertoo- ning door de ongelykheid der Draaden en derzel- yer veelheid verminderd werde; tragtte ik, in plaats van bet kleine-Lapje Neteldoek , over myn Raampje Zilverdraadjes te fpannen, lacks evenwydig, en omtrent dric vierde Linie of een Linie, dat is een twaalfde Duims, van elkander af, zonder dwarfe draadjes daar in te brengen, In ftede-van de Ringen, dieik te vooren gezien had, wierd ik nu flegts op het Papier een Streck van wit Licht gewaar, doorfneeden met verfchei, ‚de Streepjes zeer levendig gekleurd, en in die zelfde orde als de Ringen Fig. 4, het waren. „Eindelyk, om de Oriderbindis eenvoudiger te maaken, en dezelve nog nader te brengen aan de Proefneemingen, welken NewTon omtrent de buiginge des Lichts in ’ werk gefteld heeft (*); zette ik, in plaats van het kleine Raampje met Zilverdraadjes befpannen , een en- __kel Lemmer van een Mes, en befpeurde de zelf- _de uitwerking als met de Zilverdraadjes , uitgeno- „men alleen, ‚dat de kragtigheid van het Verfchyn- zel TONS 14 Libr. I. Part. IV. Obí 2. & Libr. Ii, ‚ Obr. 3. Vil Dear. R 3 850 WAARNEMINGEN OMTRENT ENIGE Proeven gel thans zeer klein ware, hoewel genoegzaam om ’er de weezentykheid der uitwerking door te bew yzen. / Uit alle deeze Proefneemingen meen ik dat ops gemaakt kan worden: W 1. Dat de gekleurde Ringen, waar van wy komen te fbreeken, geformeerd zyn door de buis ging, welke de kleine Straalbondeltjes lyden;, Wanneer Zy door de Poren van de voorfte Opper- vlakte gaan. 2. Dat zy kennelyk worden, uit hoofde dat de agterfte Opper vlakte ’er eene genoegzaam groo= te veelheid, de een op de Ander, van terugkaatft “_ep het Bordpapier, omze te brengen tot den trap van kragtigheid, die hun gewaarwordelyk -kan maaken. 3. Dat de bevlekking der voorfte Oppervlak: te de uitwerking om twee redenen vergroot: eerftelyk door het verftrooijen van een gedeêlte des Ligts, ’t welk deeze voorfte Opper vlakte afs ders terugkaatzen zou, en dat, door zijne helder= heid, de levendigheidvan het Verfchynzel zou bez fadeelen: ten anderen, door , het zy door middel vân de kleine Waterbelletjes shet zy doof de Melk: bolletjes of door eenige andere oorzaak van dergee iyken âart, eén grooter veelheid van regelmdatie ge Poren te verfchaffen. _4. Dat, in ’t algemeen , de verklaaring dee. zer Verfchynzelen afhanglyk is van de zelfde oer- hea kgs” Ln ù UIT DE GEZIGTKUNDE VAN Newton. est ‘borzaak als de buiging des Ligts, en, fchoon dee- ze laacfte nog niet volftrekt bekend zy „ kan men deeze oplofling nagenoeg aanmerken, even als in de Meetkunde de genen worden aangemerkt, __die een Voorftel brengen tot aan de oplofling van de Kwadracuur des Cirkels, gaande alsdan voor genoegzaam en voldoende door. x Zal dienftig zyn, alhier berigt te geeven van eene dwaalng, welke de genen , die luft ‚ mogten krygen om op deeze Stof te werken, zou _kunnen bedriegen; aangezien zy zig vry natuur- _lyk voordoet. Indien het waar is, zou men mogen zeggen, dat de Ringen geformeerd wor- den door de voorfte Oppervlakte, en dar de ag-= terfte niet dient, dan om dezelven te verzame- „Jen, door ze op het Bordpapier terug te kaatzen: zou men dan niet, in plaats van deeze tweede Oppervlakte een ftraalbreekend Glas ftellende, dezelven verzamelen kunnen op een ander Bord- papier , dat verder van ’ Luik en in ’t Brandpunt van dit Glas geplaatft ware ? _In den eerften opllag kan deeze Tegenwerping iemand misleiden: maar, als men oplet, dat het gemelde Glas, ’ welk de Straalen door zy- ne figuur kon verzamelen, van eene Straalbree- « kende Stoffe is, zal men ligtelyk bemerken, dat „hetzelve, door de Kleuren, waar uit de Ringen bêftaan , met verfchillende Hoeken te bree- ken, dezelven zodanig onder elkander verwarren VIIL Deer. R 4 Zou- Dn est _ PROEFNEEMINGEN DER Nd zoude, dat ?er niets anders dan eene mengeling van Kleuren uit konde ontftaan, die noodwendig een wit Licht moeft voortbrengen. Daar zouden nog, oneindig andere Waarnee- mingen te maaken zyn, omtrent veele Omftan- digheden, die my in het beloop deezer Proef, neemingen zyn voorgekomen : maar men heeft niets op % oog gehad in het gezegde, dan te doen — zien,dat de en oorzaak van dit Verfchyar zel een onmiddelyke betrekking fchynt te hebben. op. die, van de buiginge des Lichrs. 4 8 5 / hLS ej ar RN 00 Ie k dt | ‘ Benel teens He VAN lie Se BYZONDERHEDEN, > ais 6 RAAKENDE EEN Bj Sd OLFPHANT pie EÉN IGE JAAREN TE N arers hndiprtern, HEEFT GELEEFD. / EL A NE de paid. een des Sciences de l'An 1754. p‚ 66. ) m isde iam ZEEEE KEGESESEESEEEES, E Bie Norver, by zyne wederkomft van kt zyn Reize naar Gehe: gefproken hebben- B de v van cenen Olyphaat, rocbehoorende aan zyne ú Je ‘ Siciliaanfthe Majefteit , welken by te Napels hade „a gezien , verzogt de Akademie hem, om ten dien ed verfcheide Vraagen te doen. Het zyn ; „de beantwoordingen. van deeze Vraagen, door je den Heer pr MARIGNY, Konftl van Vrankryk, ne en den’ Heer D'ÄRTEENAY; Sekretaris van Am- baffade te Napels, die het volgende Berigt heb- ‚ ‚ben uitgeleverd: waar mede de Alden geagt ru heeft pleifier te zullen doen aan % Algemeen. 1 Dit Dier was door den Grooten Heer aan zy= ne Siciliaanfche Majefteit gezonden, en te Na- pels gekomen den 18 Oktober des j jaars 1740. De hs vilt Dust lr A Rie ge- t vin 254 Berior VAN Fenice BYzoNDeRHEDEN, genen, die het geleidden, fchreeven hetzelve toen den Quderdom van drie-en-vyftig Jaaren toe. Het was hun onbekend , waar men het gevangen had, en zy wiften alleenlyk , dat het te Konftan= tinopolen aangekomen ware met verfcheide ande- ren , welken de Koning van Perfië aan den Groo- ten Heer zondt, De langte van het Dier was tien Voeten en omtrent vyf Duimen, de hoogte ast Voeten negen en drievierde Duims. Het hade “vyftien Voeten en Lykans twee Duimen in den EEn omtrek. Het onderfte van zyn Buik was, wan- neer het overend ftondt, drie Voeten en omtrent vyf Duimen boven den Grond verheven. De langte van zyne Slagtanden was vier Voeten, en dezelven hadden, aan den wortel, eenen om- trek van dertien Duimen agt Liniën. Het Dier fcheen ’er zig niet van te bedienen , dan om zynen Snoet te laaten ruften. Deeze Snoet, die, gelyk bekend is, byna tot Handen dient voor dit Dier (*), hadt eene langte van zeven Voeten twee Duimen en een half, en eenen omtrek van drie Voeten zeven en een vierde Duim. Men heeft nooit gelegenheid gehad, om te beproeven hoe groot zyn kragt in ’ algemeen mogte zyn; maar men heeft hem dikwils met zynenSnoet een Yzeren Ketting, van zeftig tot tagtig Ponden. zwaar , zien opligten; waar mede hy,in de Lugt, | met (*) [Omtrent deeze en de andere Eigenfchappen van den Olyphant, kan men hier mede vergelyken de Natuure Jyke RE | RAAKENDE EEN OrpyPnHant. òsg met miet minder gemak dan aardigheid fpeclde. Hy wierp taamelyk hoog in de Lugt, én zonder dat het hem eenige moeite fcheen te zyn, Ges Wigten van honderdzeventig Ponden en daar bo- Yen zwaar , Kanonkogels en Bomben: het feheen ‚zelfs dat de grootte van deeze hem niet anders belemmerde, dan wegens de moeielykheid omze wel aan te vatten met zynen Snoet. Hy {cheen ook veel kragt te hebben in zyne Staart. „ De eerfte Gouverneurs, welken deeze Oly- phant gehad heeft, waren Mogollers „ die tegen, _hem de Taal jbraken vâàn hun Land: vervolgens \ Be, is hy geregeerd door Barbaryfche Slaaven, die tegen hem in hunne Taal, en fomwylen ook in % Ttaliaanfch fpraken. Niettegenftaande deeze _ Veranderingen van Taal, fcheen hy te veritaan het gene hem gezegd werdt. Om het Dier vaft te kunnen maaken in de Stal daar men. het hieldt, werden aan een Voorpoot en een Agterpoot een foort van Koufebanden ge. daan, beftaande uit een end Touw , met Biezen be: wonden en vervolgens met Leer baklged, Dee- ze Koufeband, aan *t onderfte van het Been ge- plaatft, hieldt de Kettingen op, welken anderss door derzelver al te egaale dikte, noodwendig is: van de Pooten hadden moeten afb lipperrs en, om redde) " het he Hiftorie halte het Samenftel van Linnaeus. L STUK, Amfterd. 1761. bladz. 419, enz.} “VII Deer. 256 BERIGT VAN EENIGE BrzonDERHEDEN, het Dier niet te vermoeijen, veranderde men die Banden dagelyks van Been, ja fomtyds wel wg hd maal op een Dag. Als bet uitging was men zeer zorgvuldig, om alle Toevallen voor te komen, in % beletten dat geen Menfch hem te digt naderde. Een der Släa- ven „die den Olyphant regeeren moeften , ging hem op de Nek zitten, en hieldt zig daar even als op een Paard , geleidende hem dus en beftuurende door middel van zyn Stem en de beweeging van zyn Beenen en Voeten, die digt by de Ooren van den Olyphant waren: maar, ls hy niet ge- hoofzaamen wilde, gebruikte de Slaaf cwee klei ne Werktuigen, met één van welken, dat naar een Bootsmanshaak geleek, hy hem in de Ooren prikte of krabde; doch met het andere, dat meer zweemde naar een Moker of Poolfche Krygs. Hamer, floeg hy kem op den Kop of fiet hem aan met het dunne end, De Olyphant ging dagelyks, twee, drie of zelfs vier Uuren na het ondergaan van de Zon, te ruft leggen. Ten dien einde eerft de agterfte - Knicjen en vervolgens de Dyèën geboogen heb» bende, deedt hy het zelfde met die der Voorpoo- ten, en flrekte zig geheel over ééne zyde uit, op bet Hooy, dat men tot zyne Legerftee ver» vaardigd hadt. Na drie of vier Uuren Slaaps, ftondt hy op en gaf zyn begeerte naar Voedzel te kennen, % zy door Snuïiven , of door het bewee- ger hd gen RAAKENDE EEN OLYPHANT. 257 gen wan zyn voorfte Ketting, indien de-Oppas- fer door het Snuiven niet wakker was gemaakt: Na den Eeten ging hy weder leggen , en fliep tot aan Zonne opgang uitgenomen tcgen % Voor- jaar, in welk Saizoen hy omtrent een Uur lans = Á Z ger bleef flaapen:_ | …_ Men begrypt ligt, dat een Dier van dit Sta- tuur veel moeft eeten. Men gaf hem dagelyks tweehonderd-en-twintig Ponden gedroogd Geerft- Stroo, uitgenomen,in de een-en-twintig eerfte - Dagen vaú April, wanneer men hem, in de plaats van Stroo, groene Gerft gaf, daar hy, ieder Et- maal, ongevaar agthonderd of duizend Ponden van opat. By het Stroo, of by het Voeder , were den omtrent drie-en- dertig Ponden nicu welken _Broodgevoegd; als ook agt-en-twintig Oncen Sui- ker, en evenzo vecl Boter, die men te famen meng= de en in twee Bisodens) ieder van twee Pond 3 ftopte, welke hem geheel in den Bek geworpen - werden; Alle Ávonden deedt men den ow phant , op. de zelfde manier, twee Boluien inneemen;, van grootte als een Moskaat-Noot , famengefteld uit drie-en-dertig verfchillende Drogeryën, zo vers hictende, dat één alleen in ftaat zou geweeft zyn om den flerkften karel van kant te helpen. « Dic Hulpmiddel, nogthans, was voor hem zo nopdigs dat hy, hetzelve niet ingenomen hebbende, on- tufüig was en de geheele Nagt niet liep. Mis- MHL Detis feliien 258 Beret vAN FENior ByzonpetreDen; {chien dienden zy hem, om, ten minfte wat de Verteering belangt, het onderftcheid te vervul- len van hect Klimaat van Napels en dat daar hy in gebooren was. Dit is zelfs te waarfchy nlyker 4 aangezien men hem, wanneer hy te Napels aan- kwam, dagelyks ongevaar twee Pinten Brandes ‚wyn gaf, die hy niet innam, federt hy de Lugts- gefteldheid van deze Landftreek gewoon was ges worden, Zyn Drank was gemeen Water. Hy gebruiks te daar van, doorgaans , vierhonderd Pinten ’s daags, maar by Zomer tot negenhonderd Pin- ten (*). Hy nam hetzelve op drie byzondere tyden, en telkens met vyf, zes, tien of twaalf; herhaalingen: hy flurpte het op met zynen Snoet; bragt het vervolgens in den Bek, en zwolg het met twee of drie flokken door. De Olyphant, waar van wy hier fpreeken, was een Mannetje. Zyn Mannelykheid was doors gaans ingetrokken, zo dat menze naauwlyks in ’ Gezigt kon krygen, doch, wanneer hy zyn Wa- ter wilde maaken, deedt hy dezelve omtrent twee Voeten lang uickomen, en dan kromde dezelve zig agterwaards, rigtende dus den loop van de Pis tuffechen zyne Agterpooten. Jaarlykss in ’ Voorjaar, wierdt hy togtig; alsdan verzuim- de hy te eeten, én was veel moeielyker te res gees @&) [Zo dit Parysfche Pinten waren, zou het uitmaaken byna een Okshoofd Water. ] RAAKENDE EEN OLYPHANT: 259 geeren: uit zynen Snoet liep een warm Vogt; op de zyden van den Kop, nevens de Ooren ‚bra- ken twee Gaten open, die een Afchkleurige Stof- fe uitgaven, vettig en dik als oude Reufel. Men verzekert zelfs, dat dan uit zyne Schaft een ders gelyze Stof droop : maar „alsde tyd der Togtigheid voorby was, flooten die Gaten weder en het uit- loopen hield op.. Men weet nog niet, of hetzel- ve ook plaats zou gehad hebben, indien het Dicr in flaat was geweeft om zyne Drift te- voldoen. …Deeze Olyphant fcheen allerley foort van Harts- togten onderhevig te zyn: wy zullen ’er hier een bybrengef, welke hem zelfs de Eetensluft deedt vergaan. Somwylen zag men hem in zwaarmoe» digheid vervallen: hy toonde erkentenis en gene= genheid aan zyne Oppaflers: hy lietze by hem Komen, zonder hun leed te doen, en zonder dat zy cenige voorzorg behoefden te gebruiken: wel verre daar van, fcheen hyze te ftreelen met zy nen Snoet, en gehoorzaamde hun met leerzaam heid: Hy toonde zelfs geneigdheid tot fommige Dieren, inzonderheid voor een Ram, dien hy toeliet met den Kop, gelyk deeze Beeften ge- woon zyn, tegen zyne Slagtanden te ftooten, en, _als dit Beeft de infchikkelykheid van den Olyphant misbruikte, was al de Straf, welke het te lyden hade, dat by hetzelve met den Snoet opvatte en nederfmeet op een hoop Meft ; daar alle andere Dieren, die hem laftig vielen, zonder fout, tes VIIL Deer. gen, 260 Brot VAN Besten Byzosprkämvtn } gen den Muur gefineeten-werden ; nier zulkseer geweld, dât zy EN waren ch op red voet flierven. Hy fcheen gevoelig te ayn voor Pyns zie tragere de flagen te vermydens enz warner med hem die gaf „bleek het aan.zyne draaijingen , dat hy er aandoening van-had. Hy fcheen*zelfste vreen zen van zig te bezeêren, of zelfs maár Ongemak aan te doen; indien men zalks beflaiten mag) uit de Voorzigtigheid, die hy gebruikte in’ spaflees ren van plaatfen ; waar van de Grond hem hiet _vaft genoeg voorkwam: his Men zal zig miffchiien verbeelden, al een zó gwaarlyvig Dier een fterke , grove. Stem moeft - hebben; doch men bedriegt zig; in dit Gevals want nooit heeft men van hefà iets-meer gehoord dan een min of meer fterk-Snuiven ; % “well hy zodanig wift te verandeten van-Toon; dat men daar uit begrypen kon, wat an wilde uits drukken. REN Men heeft hiet opgemerkt dae deeze oly: phant andere Ziekten onderhevigwas , dan. eéù foort van Kolykpynen; nar Ongemakken’ aart de Pooten hadt-hy meer ; het werdt ontdekt aan even de zelfde Kentekenen, die deeze Ziekten int andere Dieren kenbaar maâken ; en-genezen-doot het zelfde flag ván Middelen; doch ?er: was veel behendigheid noodig om hem die te doen innee: fen ; alzo hy geen: gemakkelyk Patient ware; en ad „ RAAKENDE EEN OLYPHANT. 26t en niet gedwongen kon worden, gelyk de andee re Dieren, om iets in te neemen tegen wil en dank. Hy heeft te Napels veertien Jaaren en eenige Maanden geleefd , zynde niet geftorven voor het begin des jaars 1755. « Na zyne Dood vilde men hem, en bevondt dat zyne Huid al- leen 2384 Ponden, Mark-Gewigt, zwaar was: % geen een denkbeeld kan geeven, hoe dik de= zelve geweeft moet zyn. $ Het gene in dit Berigt gezegd is, zal genoeg zyn, om de Natuurlyke Hittorie van dit Dier, in verfcheide punten , op te helderen. H. / VII Detr. se ZON 'ZONDERLINGE UITWERKINGEN WAASE M M IE RENS DOOR DEN HEER ve MRT oo vrAd APB jr Med. Doktor van de Fakulteit van Parys, Lid van de Koninglyke Akademie van Bourdeaux, en van de Societeit tot bevordering van den Landbouw in de Generaaliteit van Parys. (Journal de Medecine, Chirurgie, &c. Septembre 1762, P- 237.) SEESSEENISEFEEGELELEEEN GS, E Mieren; die van de Ouden befchouwd werden als Voorbeelden van bezorgdheid voor hun beftaan, hebben met meer reden de op- lettendheid der Hedendaagfchen naar zig getrok- ken. % Is reeds lang, dat de Scheykundigen be- fpeurd « Dz WAasrm per Mieren, 563 ) fpeurd hadden, hoe zy een groote veelheid van Zuur tideverden : maar het was voor de Heeren NEUMAN en MarcoRrar overgelaten, ons te berigten, dat zy ook, door Dettillatie en door Uicperfing , Oliën gaven, gelyk aan die; welken dé Plantgewaflen gemeeniyk uitleveren @*). Mya „oogmerk is in geenen deele, om te herhaalen wat die vermaarde Mannen ons geleerd hebben; aan- gaande de Schey konftige Ontleding van dit won- derbaare Infekt. Ik wil alleenlyk eenige minder bekende Zaaken bybrengen, welken zullen kun- hen dienen ofn de Hiftorie van dit Gedierte te voltooijen. — Alseen Mieren-Neft, dat een weinig groot is, geopend wordt, en men brengt de Neus by de Oppervlakte van hetzelve, zo verheft zig daar uit een Waafem, die de Reük op eene fterke en onaangenaarhe wyze aandoet. Een levendige _Kikvorfch in die Waafem gehouden, zodanig dat hy denzelven niet ontwyken kan, fterft in min- der dan vier of vyf Minuuten, zonder dat hy zelfs behoeve gebeten te zyn door de nn Mieren. Eenige Jaaren is % geleeden; dat ik; op % Land zynde, Mieren verzamelen wilde, gelyk men / my (*) Zie de Werken van NeEuMAN, in ’t Engelfch uit- gegeven door Monfr. Le wrs, en de Opufc, Chymiqses de M. MaArcerArF, a Paris 1762. in 13, WIL. Deet. es KR 264 __ WAARNEEMINGEN OMTRENT DEN my verzogt hadt, vom de Proefneemingen van MARGGRAF- te herhaalen. Ik ftelde , vrugte- loos; verfcheide Middelen in ’ werk; om ’er een genoegzaame veelheid van te bekomen. % Ge- ne my beft gelukte was , in % midden van een Mieren-Neft, dat ik kwam te ontblooten, eene Flefch met een langen Hals te plaatzen, en daar in, met de Handen, de Mieren te doen vallen, die in menigte opklommen langs de Wanden van het Glas. Terwyl ik zulks deed, nam ik waar, dat de eerfte Mieren „die ik in de Flefch had doen - vallen, ‘er even gemakkelyk , van binnen, we- der tegen opklommen, als van buiten ; maar ‚ wan- neer ik zekere veelheid wan dezelven in de Flefch gekreegen had, konden de allervlugften zelfs niet hooger komen , dan tot omtrent de halve hoogte van de Flefch: zy vielen ylings naar om laag, als of zy door een verftikkenden Damp bevangen wa- ren. Een geheelen namiddag in die bezigheid doorgebragt hebbende, voelde ik „ des avonds, een weinig Hitte aan myne Vingeren; die zwol- len en rood wierden: ’s anderendaags fcheidde de Opperhuid zig van de Huid af, als of ik’er ee Blaartrekkend Middel had opgelegd, en de Vin- gers, van beide myne Handen, vervelden tiee- nemaal. ë Zie hier een Geval van nog zeldzaamer aart, dat my is medegedeeld door den Baron p’Hor- BAC, wiens getuigenis meer dan genoegzaam Is , om WAASEM DER MIEREN. © 265 ‘omm ’er de “Waarheid van te betoogen. Zeker Man genaamd Tessier, Meeflter Metzelaar van Sucy in * Brie,een Mieren- Nett willende weg- doen, dat zig in zyn Tuin gevefligd hadt, be- dagt hetzelve te bedekken met een Glazen Klok; hopende dat de Warmte, welke die Klok voort- bragt, de Mieren zou doen erven. Dir Middel gelukte heur, ‘maar de Klok hebbende willen weg neemen en onverziens met zyn Aangezigt by der- zelver opening komende, voelde hy een flerken Waafem,-die-hem, op ftaande voet, een zwaare Hoofdpyn veroorzaakte: zyn Lighaam zwol al-. lengs: hy wierdt beroeringen en benaauwdheden. gewaar, die hem voor zjn Leven deeden dug- ten. Dit duurde de geheele Nagt; ’s anderen- daags ’s morgens kwam een Uitflag op zyn Huid, “en het Ongemak ging by trappen over. Dit Uit- flag, waar van de Baron p’HorLrac my de na- tuur niet heeft kunnen befchryven , duurde drie Dagen, ten einde van welken de Opperhuid Schubswyze afviel. _ | __Hoedanig is dan de aart van deezen Waafem, die byna op ’t oogenblik een zo vlug Dier, als de Kikvorfch is, om ’% leven helpt ; die het Ge- dierte zelf verfmoort, daar hy uit voortkomt, en op het Menfchelyk Lighaam de uitwerking voort- brengt van de fterkfte Blaartrekkende middelen. Is het eene louter zuure Damp? Doch uit de On- dervindingen van den Heer MARGoRAr blykt; VIN Deer. REEN dat 266 Dr WAASEM pen Minnen, dat het Zuur der Mieren naauwlyks van dat van den Azyn verfchille. Zou de Olie, die men &oor Deftillatie ut dit Gedierte krygt , niet eeni- germaate tot het voorbrengen van deeze uitwer- kingen behulpzaam zyn? De Heer MARGGRAF verzekert ons, dat die Olie geene feherpe Smaak geeft opde Tong. Zou?er eenige overeenkomft zyn tufchen de uitwerkingen van deezen Waa- fem, en dien, welken de Verniffen voortbren- gen, wanneer men te fpoedig de Vertrekken , daar zy aangevoegd zyn, gaat bewoonen? Wy Rellen zulks aan de Geneesheeren en Scheykun- digen ter onderzoeking voor. NIEU- NIEUWE MANIER bs DE BEREIDING van sl DIE MEN CROCUS MARTIS NOEM T, TE MAAKEN: Voorgefteld in een Brief aan den Heer Doktor Roux door den Heer pe MorNrTAML. ( Journal de Medecine, Chirurgie &c. sami 1762, Pp. 240.) DD verfcheiderley bewerkingen , welken ik op het Yzer gedaan heb , by gelegenheid dat ik arbeidde aan een, klein Werkje over de Kleuren van de Schilderkonft en ’t Amailjeerzel, dat ik eerlang hope aan ’ licht te geeven; hebben my cen zeer eenvoudige en gemakkelyke manier doen ontdekken, om een zwarte Crocus Martjs te bereiden , die ten uiterfte verdeelbaar en te ge- yk zeer acier ar is door den Zeilfteen. „Men weet dat de Crocus Martis, onder den naam van AEPhsops Martialis bekend, gemaakt VIIL Dez. S 4 door. 268 Nieuwe MANIER OM EENE door de wryving van. Vylzel van Staal in Water, op de manier van LEMERY; de gene is die, met den beften uitlag , in de Geneeskunde gebruikt wordt. De gene, die ik voorftel, is niet min- der door den Zoilfteen aantrckbaar, en heeit bo- ven anderen het voordeel, van te zyn in veel grooter fiaac van deelbaarheid. Voeg hier by , dat ‘er , wanneer men naau wkeurig de handelwyze van den Heer LrMERY volgt, verfcheide Maan- den tot bereiding van zyn Althsops Martsalss noo- dig zyn: daar myne Crocus Blartis gemaakte kan worden in vier Uuren tyds, en derhalve veel minder koftbaar valt. Ik zend U het berigt van myne bewerking , onderfchikkende dezelve aan. Uwe Kundigheid , om dezelve aan ’ licht te gee- ven , zoo Gy van Oordeel zyt , dat dezelve van eenige nuttgheid kan weezen voor ’t Algemeen, Neem Virrsolum Martis , dat wel rood gekaici- peerd is, of-Cofcothar , overgebleeven van de Deftillatie van Cleum Vitrzol1 ; zoet het wel uit, door er zeer heet. Water op te doen, dat men ?er moet afgieten, wanneer de Crocus Martis vee- nemaal is doorgezakt. Als men oordeelt, dat de uitzoetingen al het Zoutige hebben weg genomen, ?% welk in de Stoffe was, die men gebruikt; % gene uit de Smaakeloosheid van het afgegooten Water te oordeelen iss zo neem door middel ‚van Karoendraad al het Water weg, dat op de PLofle nog over is gebleeven , en laatze droogen, Zes- Crocus MAKTIS TE MAAKEN. 269 . Zetze vervolgens in een Kapelletje, onder de Smeltpan vân het Etlaijeurs-Fornuis, tot dat zy volkomen rood geworden zy. „Meng deeze Crocus Martss , wanneer dezelve weder koud is geworden „“met eens zo veel ge _wigt van ZeesZout, dat men op ’% Vuur heeft laaten uitknappen.-… Wryf alles tang ondereen in een Yzeren:Vyzel, en prop her vervolgens ìn de Loop van een Snaphaan, waar op men twee Yze- ren Stoppen heeft pas gemaakt, die zeer digt flui- ten. Den Loop geftopt hebbende, zo maak de “enden nog verder digtemet Potaarde of met éen Lutum, dat tegen ’t aaps beftaan kan, of liever, bekleed daar mede de enden vanden Loop. Het Lutum droog geworden zynde , zo maak een’ groef in de Afch en gloeijende Kolen van uwe Haardftee; leg daar den Loop in, bedekkende denzelven met Afch en Kolen: ligt, na’ dat omì- trent een half Uur is verftreeken;, den Lioop op, zo dat dezelve midden in de gloeijende Kolen legt; maak dat het Vuur aan den gang blyve, en hou de Pyp-te deeg bedolven onder de Kolen, vier Uuren lang: neem ze dan weg en laat ze koud worden. Als de Loop koud geworden is, zo flaa het Lutum met een Hàmer aan ftukken, ‘en, de enden geopend hebbende „doe ‘er met een Yzeren Roedje de Stoffe uit, die ‘gy bevinden zul: aan zwarte Klonters. Breek en fiamp die in een Yzeren Vyzel, tot dat zy een Poeïjer zyn go- VI. Deer, EN 5 wer 270 Nieuwe MANIER OM EENE worden, ’t welk men doe in een Glas of ver- glaasde Pot, gietende daar op wederom heet Water, ’ welk men met een Spatel omroere, ° en aanftonds overgiete in een veel grooter Vat, zorg draagende van het gene op de Grond legt niet te laaten overgaan. Doe ander heet Water op het Overblyfzel en giet het af als te vooren. Herhaal zulks, tot dat het Water zig niet meer gekleurd vertoone. Zo men alles wil hebben, kan men het overblyfzel fyn maaken, en het, op gelyke wyze, by herhaaling uitwaffchen: want Yer meet byna niets blyven, indien de Cafcenatse wel gedaan is. Men laat , vervolgens , de Stoffe bezakken, die met de afgieting is overgegaan, ’t welk een Etmaal tyds vereifcht; dan giet men het Water af, ’t welk helder geworden is, en doet, by verfcheide herhaalingen, nieuw heet Water op het gene op den Bodem is gezakt, hetzelve af« gietende, wanneer het helder is. Als men ein= delyk oordeelt, dat de Crocus Martis van Zout ontbloot is geworden, zo veel mooglyk; dat is te zeggen, het Water, * welk men ’eraf krygt, volkomen Smaakeloos zynde, dan giet men de Stoffe over in een Glas of Porfeleine Kom , en „’er het Water met Katoen hebbende afgenomen, zo laat men ze droog worden. Met den zelfden uitflag kan men gebruiken de Colsoihar, oft overblyfzel van de Deftillatie van 8 ‘ EE Zee- Crocus MARTIS TE MAAKEN. 271 Zee- Zout , door middel van Koperrood. Dit behoeft men flegts, zonder eenige Voorbereiding , in den Snaaphaansloop te doen, noch ’er Zout by te voegen; om dat het Alkalifche deel van dit Zout, % welke in het Overhaalen van den Geeft daar mede vereenigd i is gebleeven, de zelfde uits werking voortbrengt. Ook zou men, tot het zelfde oogmerk, ge- bruik kannen maaken van het overblyfzel der Des- tillatie van Salpeter , door middel van Koperrood; mengende dan ’er Zout by, en te werk gaande als met de Doodekop van Vitriool; maar de Cro- cus Martis, welke men op deeze manier bekomt, fchynt harder cn Aardagtiger te zyn, zonder twyfel van wegen het gene daar uit de Salperer ìn over is gebleeven, „Men heeft beproefd, om , op die zelfde manier, enkel Vylzel van Yzer te behandelen: men heeft hetzelve in een Mortier, met driemaal zo veel Zee-Zout , gewreeven , en het gedaan in een Snaphaans-Loop: maar men heeft bevonden, dat, door vyf Uuren brandens, niet meer dan een ge+ deelte in Crocus Martis veranderd geworden zy: het overige wilde door de waflchingen niet over- gaan „en deeze Crocus Martts , die in ’t eerft zeer zwart en taamelyk aantrekbaar was door den Zeil- fien, verloor in.’t vervolg byna al haar Phlog+f?- cum, ’Ts nogthans waar, dat dezelve , wanneer zy in een Kapelletje onder de Smeltpan van’ Fornuis „Val Deer, ges 27 NreuweE MANIER OM EENE gezet werdt, dit Pllogiflicum wederkreeg, en even aantrekbaar door den Zeilfteen wierd als te vooren, fchoon zy een flaauw roodagtig Kleurtje aangenomen had. Niet minder zou men in dee- ze Operatie flaagen, wanneer men een Kroes, die wel gedekt en gefuteerd was, in plaats van den Snaphaans-Loop gebruikte: maar de zorgvul- digheid, die ’er noodig ware, om de Kroes geduu- rig bedekt te houden met gloeijende Kolen, en de tte ‚ die er in het Luwram kunnen ontfiaan, waar door de Crocus Martis rood zou worden „ hebben den Snaphaans Loop doen verkiezen , die geen oppalling vereifcht. Deeze Crocus Maris vergelykende met de JErhiops Martialis van LemerY, welke ik heb doen koopen by den Apotheker LA PLANCHE, vond ik ze beiden even aantrekbaar door den Zeilfteen ; maar ik heb opgemerkt , dat myne Crocus Martis zwarter en in een grooter ftaac van deelbaarheid ware : want, als ik de Lthiops Mar- vialis van Lemerr fyn wilde wryven, op een” Agaatfteen , met Water , voelde ik, onder den Wr…yffteen , harde en grove deeltjes, welken” het niet mooglyk was fyn te krygen, daar my- ne Crocus Martis zig Íyn laat maaken, zonder dât men iets harâs onder den Wriyffteen gewaar worde. î Myne Crocus Martis verfchilt verder, daar in, vande Zshiops Martialis van LrmerY, dat zy. haar Crocus Martis TE MAAKEN. 273 _ haar P/logsflicum niet gelyk dezelve verlieft: zie daar van het bewys.- Ik heb ZEthiops Martialis in een, Kapelletje gezet onder de Smeltpan in het Fornuis: ik heb ze aldaar gehouden met een mid- _delmaacig Vuur, twee Uuren lang „ wanneer ik Zeer rood van daan kreeg „ gelyk zeer fchoone Colcothar en niet meer aantrekbaar door den Zeil- fteen. Op de zelfde manier heb ik, onder de Smeltpan, geget van de Crocus Martis, die op de voorgemelde wyze bereid was, die ik aldaar aan een allerfterkft Vuur , drie Uuren lang „heb bloot- gefteld gelaten. Amands: ik ze weguam, hadt dezelve, wel is waar, eene minder zwarte Kleur, „trekkende meer naar ’ roode, maar was even aan- trekbaar door den Zeilfteen, als te vooren. Aan dit teken is ’t, inzonderheid , dat men de ZEthsops _Martualis „die ‘volgens"de Methode van LEMERY gemaakt is, onderfcheiden kan van de Crocus Martis, volgens-de myne. _ Deeze Crocus, daar ik van fpreek, laat zig ontbinden in alle Zuuren, zo Mineraale als Plant- dartige „ en gecft le een fchoone geele Kleur, zo wel als de @Erthiops van Luemerr; met dit verfchil, egter, dat die laatfte, zo ver- deelbaar niet zynde, een weinig opbruifcht met den Salpeter-Geeft, daar de myne, in tegen- deel, door dit shed ontbonden wordt, zonder dat men eenige Opbruifching befpeure. Deeze Operatie doet zien „ dat het Yzer, WIL Dezer. zyn- 274 NIEUWE BEREIDING VAN Crocus Mafris, zynde onder alle Metaalen dat gene, ’ welk gemakkelykft zyn Phlogeflzcum verlieft, door ver-; Scheiderley bewerkingen zo ver gebragt kan wor- den, dat het niet meer, dan met veel bezwaar- Iykheid, zig ontblooten laate van % Phlogsfis- Cum, dat men ’er aan gegeven had, in de plaats van % gene hetzelve te vooren bezat. Aange- zien men hier een Yzer, ’t welk , zyn Phloe gifkcum verlooren ‘hebbende, Crocus Martis ge= worden was, weder een nieuw Phlogsflicum ziet aannéemen, waar een taamelyk fterk Vuur hetzelve niet meer van ontblooten kan, Hs BE: BAER AANGAANDE DE NE: YEN VAN STEEN-ZOUT, DIE ER BY KRAKAW IN POOLEN ZZ EY Ns Getrokken uit twee Vertoogen, daar omtrent in ’ licht gegeven door den LEE SCHOBER. hanen de Medecine , Chirurgie, &c, Kou 1762. p-. 160.) SESEORES An den voet der Crapack- Gebergten, on, gevaar twee Mylen van Krakaw , vindt men een klein Steedje Wielsczka ada: Dit - is in een Vlakte gebouwd, die ten Noordenen - _ Zuiden bepaald wordt door Bergen van middel- maatige hoogte. Omtrent honderdvyftig of twee- honderd Voeten is de Grond deezer Vlakte ver- heven boven ’ waterpas van de Rivier Weif}t, VIIL Dee, die 276 De Mrren vAN Sreen- Zour die in de nabuurfchap ‘daar voorby loopt. Op weinig aftands van Wieliczka legt een ander Stcedje, genaamd Bochnia, zynde met Heuvelen omringd, En op een nog hooger Grond getitige dan het andere. De Grond is, in de omtrek van deeze twee Steden, zeer Kleijig, en men onte moet ’er zeer weinig Steenen: nochtans worden, by Bochnia, eenige laagen gevonden van een foort van Albaft, en deeze Steen wordt gemec- ner, naar maate men verder afgaat van deeze Steden. … Bezuiden Wielsezka vindt men denzel. ven zeer overvloedig, maar hy maakt geen onaf- gebroken Bank en fchynt eene verplaaczing te hebben ondergaan. Naar het Noorden ontmoet men een groote veelheid van gladde Keifteentjes, die ’er niet dan van zeer verre gebragt kunnen zyn. Men vindt ?er, bovendien, Bikfteen, en dit is de gemeenfte Steen daaromftreeks , welke vry dikwils groote Klompen van Steenkolen bes vat. Naar het Wetten beftaat de Grond uit ver- fcheide Laagen. De eerfte, die men ontmoet, is Zand, van verfchillende diepte: daaronder legt een Steen, famengefteld uit oneindig veel kleine Keitjes en Schulpen, die met Kwarts zyn te fa- men gevoegd , ’ welk veel vaftheid geeft aan deeze Steenbedden, die van één tot drie Voeten dikte hebben. Zy worden gevolgd van een nieu- we Laag Zand, met Zee-Schulpen gemengd, waar van veelen geen de minfte verandering heb- ben e n „tr KraxÀàw in Poorex &77 ben ondérgaan. Verder vindt men een Laag: vän blaauwagtigen Bergfteen, die ongemeen hard is bykans een half Voer dik: waar op een nieuwe Laag Zand volgt; daar med de diepte nog niet van gepeild heeft. ‚ Een Uur gäâns van Wieliczka wor de: een groo te veelheid Maagde-Zwavel gevonden » als ook een Bron vàn heet Mineraal Waäter „dat zeer oti- aangenaam is van reuk. De eze is by klein ne Klompjes; ter grootte van een Erwt, vere Ípreid in eene graauwe; vooze Aarde, gelyken- de naar Puimfteen. Uit deeze gefteldheid van den Grond fchynt te blyken , dat dezelve groote Omwentelingen ondergaan moet hebben; ’t Zy door % anke of door onderaardfeh Vuur. Het eene fchynt de Schulpen te hebben aangebragt die hedendaags vervat zyn in de agtereenvolgeni= de Laagen van Zand en Steen; en aan ontfteeking van Brand in het Aardryk moet men de vorming toefchry ven van de Zwavel, die men op dit Ter- tein vindt: …_ Onder deeze werfeheiderley Laagen î is et dat de berugte, Mynen van Poolfèh Zout gevonden worden. Die van Wieliczka.zyn van eene vers — ‚ baazende uitgeftrektheid., De géheele Grond- vlakte, daar dit Steedje op ftaat , is ondermynd door onderaardfche-Gaanderyén , die men ?er van tyd tot tyd gemaàkt heeft ; federt verfcheide Eeuwen, om ’er het Zout uit té haalen. Dage- byks zyn vier- of vyfhonderd Arbeiders aan, % VIEL Dean T be- b 273 De MrnNEN VAN STEEN -Zour bewerken van deeze Mynen bezig. Derzelver gitgeftrektheid, van het Ooften naar het Weften , is va omtrent zeshonderd Lachters of Roeden, * geen zesduizend Voeten langte maakt. Van % Noorden naar * Zuiden trekken zy zig twee- honderd Roeden of tweeduizend Voeten uit, en hebben, op haare grootfte diepte , tagtig lssdert; dat is agthonderd Voeten perpendiculaire hoogte. Zelfs, wanneer men tot deeze diepte gekomen is, ontmoet men byfter groote beddingen van Zout, welker uitgeftrektheid onbekend is. De verfchei- derley Laagen, die deeze Mynen vergezellen, zyn: 1.de vrugtbaare Aarde: 2. een Laag Kley : 3. een Laag zeer fyn Zand, met Water beladen, dat nren Zye noemt: 4. een zwarte zeer digt in een gepakte Kley: 5. en eindelyk de Laag, die het Zout bevat. Tien Putten of Openingen geeven toegang naar den bodem deezer Mynen, waar van fom- migen dienen, omze van Water te ontledigen; de anderen tot uithaaling van de Klompen Zouts; die onder in de Grond zyn los gemaakt. Deeze Putten zyn met Hout bekleed, om de afmortes ling der Aarde te beletten: men gaat in eenen ne= der met een Ladder van -vierhonderd- zeventig Trappen, en, als men om laag gekomen is, ont- moet men oneindig veel Paden, die een Doolhof maaken, waar in men gemakkelyk kan verd waa- len. Deeze Paden zyn door Balken gefchoord, en voorts laat men, van afltand tot afltand, ftuk- ken L sr KramAw in Pooten. âî9 ken Rots blyven , om het Aardryk ; daar boven te onderfchraagen. In eenigen van deeze onder= aardfthe Gangen zyn Niflen; als ook Kapellen en Beelden uitgehouwen in het Zout zelf. Op dees ze plaats gekomen zynde; is men nog maar op de eerfte Verdieping van de Myn: men kan laa- ger komen door middel van nieuwe Putten, eeù van welker Sansa genoemd wordt; daar men _ een trap in gemaakt heeft van tien Voeten breed; en zo weinig ftcil, dat de Paarden zonder moeis te ?er by op en af kelken gaan. In de Gaanderyën; die de cerfte Verdieping der Mynen van Wieliezka maaken, vindt med het Steenzout by blokken van Wintzen de groots te; maar in de tweede Verdieping vindt men hét Jaagswyze en in eene onuitputbaare veelhéid. Het Zout wordt afgehakt met Schoppen; Beitel en Beukhamers: men krygt ’er dikwils klompen af van zeven of agt Voeten lang én van derdhalf Voet dik , welke balkswyze klompen Barwané _ geheten worden: fomwylen heeft men ?er los ge= maakt van.agt-en- veertig Voeten. De Werks lieden weeten, aan den klank dien deeze Zoute - klompgn ‘geeven, het oogenblik , wanneer dez zelven zullen los gaan; en dan begeeven zy zig — în weiligheid; Men brengt ze door mìddel van, € Maten rollen tot op de plaats, van waar zy; door Werktuigen, die van twaalf Paarden wot- den omgedraaid, naar boven geheeflen worden, VII D EEL, Ts Ì De aso De MYnEN vAN STEEN- Zowt De kleine brokken Zouts doet men, ten dier eista de, in Fonnen, Dewyl’er, federt verfcheide Eeuwen, onop> houdelyk gewerkt is aan het haalen van Zout uit deeze Mynen, zo wordt in die onderaard= fche plaatfen ruimte genoeg gevonden, daar men Kerken zou kunnen bouwen, en verfcheide dui= zenden Menfchen op ryën fteilen. Deeze uit- hollingen dienen thans tot Schuuren en Stallen voor de Paarden, waar van men altoos onge vaar tagtig of honderd in deeze Mynen houdt, Somwylen worden , onder ’t afhakken van het Zout , holligheden gevonden, die met een zo zout Water gevuld zyn, dat, wanneer hetzel- ve is uitgeloopen; de wanden der omringende Rotfen als bepleifterd zyn met zeer groote Zout- Kryfiallen; ’ welk voor * oog eene zonderling fraaije Vertooning maakt. De klompen Zouts, die uit deeze Mynen ges hakt worden „ bevatten zeer dikwils gladde ron- de Keifteentjes, gelyk aan die, welken ’er aan % Strand en de Oevers der Rivieren voorkomen. Men vindt ?er ook Schulpen en andere Zeefchep- zelen. Dik wils ontmoet men „in ’ midden der Laa- gen van Steen- Zout , byfter groote Klompen van Steenen , die uit verfcheide beddingen of Laagen van verfchillende foort zyn famengefteld. Dit Zout, gelyk ook de zelfftandigheden , welken het omringen , bevatten fomwylen takken van Boo- - d Bx KRAKAW IN P@OLEN. 281 _ Boomen en brokken Houts , ’t welk zwart is als Steenkool ; % gene , door het „Landvolk, dezelven doet noemen gg: Sofnt , dat is te zeggen, Zout-Kolen. Zy hebben een onaan- genaamen Reuk, die voor de Werklieden geer ongemakkelyk is, vooral wanneer de ver= verfching van de Lugt niet op een behoorlyke wyze in deeze onderaardfche plaatfen gefchiedt. Deeze Zoutmynen zyn zeer gevaarlyke Mou- fer of Mineraale Dampen onderhevig „ welken, „met geraas en gepiep, als blaazende voortkomen door de fpleeten der Rotfen, vliegende door de Lampen der Werklieden in brand, en maakende dan een Geluid als een Donderflag, waar van de uitwerkingen niet minder doodelyk zyn. Deeze Dampen worden inzonderheid vergaderd, wan- neer men , wegens eenige Feeftdagen; nict in de Mynen te heeft : alsdan is het ten úi- terfte gevaarlyk , met Licht jn dezelven neer te daalen, Het Steenzout „dat deeze ondaraardfche Groe- ven uitleveren, is van verfchillende hoedanighe- den, en wordt met byzondere benaamingen on- derfcheiden. - ? Gene men Zielona, dat is te zeggen groen Zout , noemt, is niet meer dan een hoop teerlingfe Kryfallen, welker’ zyden | fomtyds van twee of drie Duimen zyn, ge- mengd met Aarde of Kley. Het Kwintaal van dit Zout verkoopt men tegen 3; „Foolfche Gul- VI Deer. Tg dens 282 De MrNEN VAN StreN- Zout dens, die ongevaar 45 Sols, Franfch Geld, maas ken (*). Szybikowa wordt een Zout geheten, dat zui- verer dan het eerftgemelde is, maar niet in Kryse tallen. Dit verkoopt men tegen 4 Floreinen het Kwintaal. . Dat men Makowka noemt, is ook niet gekryftallizeerd: het gelykt naar een klomp _ Bikfteen, zynde een verzameling van Zoutkor- seltjes, welker figuuren men niet kan onderfchei- den. Dat gene, daar men den naam van Sarka aan geeft, is met de voorgaande Soorten gemengd, en loopt ’er, Aderswyue, door heen. Het is een verzameling van kleine greintjes wit Zout, die weinig gebonden zyn: ’ gene maakt , dat de klompen Steen - Zout ligt afbreeken, op de plaar- fen, daar zulk foort van Aderen ?er door heen loopen. _ De Polakken geeven ook verfcheiderley naa- men aan de zelfftandigheden, daar het Steenzout in vervat is. Halda is een zwartagtige Kley, met Water beladen en doormengd met Zoutkor- reltjes. Mydlarka iseen zwarte Zeepagtige Kley, waar in men dikwils onveranderde Zee - Schulpen vindt, welker holte gevuld is met Zout. Zu- bert noemt men een verwarde Mengklomp van Zand, Aarde en een Steen gelyk Albaft. Dee- ze (* [Een Poolfche Gulden of Florein beftaat uit 30 Groen, en is 1 Sh. 2 Den. Engelích, dat is omtrent 13 __ Stui- mi N } Br KRakaw iN Pooren. 283 ze zelffandigheid bevat het volmaakfte Zout, % „welk de Polakken Oeczkowata noemen, zynde in groote witte Kryftallen, doorftbynende als Glas, en zig altoos verdeelende in Teerlingen, welker zyden met regte hoeken zyn. In dit Zout ont- moet men die gladde ronde Keyfteentjes, klom- pen Rots famengefteld uit verfcheide beddingen of brokken Marmerfteen, en ftukken Houts. De Steenzout-Mynen van Bochnia zyn op ver naa zo aanmerkelyk niet, als die van Wieliczka, zo even befchreeven. Men vindt ’er doorgaans, „niet-meer dan tweehonderdvyftig Arbeidslieden aan * werk; de Laagen, daar de Grond uit be- ftaat, zyn nagenoeg de zelfden als die van Wie- liezka. Onmiddelyk onder de vrugtbaare Aarde ontmoet men Kley: vervolgens vindt men cen bed van zeer fyn Zand, met Water beladen, dat gevolgd wordt van eene Laag van Zwartagtige vafte Kley , die tot bedekking van het Steen- Zout firekt. Dit Zout wordt niet by Klom- pen gevonden, maar in heei van verfcheider-, ley dikte. Zodanig zyn de twee berugte Mynen van Steenzout in Poolen, Men haalt ?er, ’t eene jaar door andere, omtrent zeshonderdduizend ‚ Kwin- Stuivers Hollandfch Geld waardig. Panazar Moderm, Fabl. of Money. Lond, 1756: za dar die Rekening niet uite komt. ] “VUL Dees,. TT 4 284 MEINEN VAN StreN-Zour iN Pooren; Kwintaalen (*) Zouts uit, en zy bevatten ’er zulk een overvloed van, dat geheel Europa ’er ‘gemakkelyk uit voorzien zou kunnen worden E zonder gevaar te loopen van uitputting, ver- fcheide Eeuwen lang. vn î * Ô H. 4 (*\ [Ik denk niet, dat men door deeze Kwintaalen verftaan moet Honderden Zouts, hoedanig te Amfterdafn in gebruik zyn; weegende een Honderd, naar men ree kent, 280oo Ponden , en bevattende 7 Laften of 208 Zakken Zouts: maar een’ Maat van honderd Ponden of daat omtrent, meer of tin naar de verfchillende Plaatfem en fomtyds wel 1so Ponden doende. Men kan derhalve, voor ’t gemak en om eenig denkbeeld te maaken van deeze veelheid Zouts, die de gedagte Poolfche Mynen uitleveren, een Kwintaal voor een Zak neemen: zo zou» den dan 6oosoo Kwintaalen beloopen ongevaar 3000 Am- fterdamfche Honderden ofivuim twintigduizend Laften Zouts jn een Jaar. ] / bru Heten jn ZAA- ZAAKELYKE INHOUD fo MAN TWEE VERTOOGEN, OVER HET REGEEREN DER SCHEPEN IN DE ZEILAGIE, DOOR DEN HEER B oare U ER. Hi ft. € Mem. de P’Acad. Royale des Sciences de Paris, pour 1754. & 1755.) SEGERS, En zeilend Schip is te gelyk bloot gefteld E aan de kragt van den Wind, die hetzelve voortdryft, en aan den tegenftand van ’t Water, daar het door heen moet dringen. Indien het volmaakt Cylindrifch was, gelyk een Kuip, zou het naauwkeurig den weg inflaan, die uit de wer- ‚king van den Wind op de peten volgde; maar. de gedaante van het Steven thaakt, dat het Wa- ter ?er gemaklyk door gefheeden wordt van voo- ren, terwylhet op de zydereen grooten weer- „VID. Deer. Bis ftand 286 Her REGEEREN DER. SCHEPEN ftand biedt. ’% Is klaar, dat deeze weerftand ten deele de kragt des Winds, wanneer die het Schip zydewaards dringt, vernietigt; doch daar uic wordt tevens een gemengde werking geboren, welke maakt , dat, hoe bekwaam ook tot de Zeilagie het Schip gebouwd zy, hetzelve byna _ nooit den Streek behoude, waar in de Kiel legt. Deeze gemengde werking is zodanig ingewik- keld, dat, fchoon veele Geleerden reeds aan die Stof gearbeid hadden, nogthans de waare Gron= den daar van onbekend waren, tot dat de Heer Jon. BerNourLLi dezelven op een vaften voet ftelde, in zyn Traktaat over het Scheepsbeftuur, Die vermaarde Meetkonftenaar lofte tevens de al- lereenvoudigfte Voorftellen op ,maar hy gióg ver- fcheide Omftandigheden voorby, die van het grootfte belang zyn. By voorbeeld, hy merkte het Schip aan, als of het omvangen ware van een enkele Horizontaale freep, daar de Oppervlakte krom loopt aan alle kanten: in verfcheide zyner onderzoekingen merkte hy de Afdryving of Ver- leiding van de Koers voor niets aan, ten opzigt van de Streek der Kiel: hy onderftelde, dat meer is, de Snelheid des Winds als onbepaald zynde, fchoon dezelve naauwlyks drie of viermaal zo groot zy als die van” Zog, en het zeker is, dat de aandryving van den Wind een zeer aanmerkely- ‚ke verandering lydt, door de manier, op welke de Zeilen een gedeelte van den Stoot ontwyken, door den min of mêer {ncllen loop van ’t Schip: hy IN DE ZEILAGIE, 237 hy onderftelde, eindelyk, dat het Schip maar één Zeilop had; daar de Schepen ’er, gelyk wy wee= ten, byna altoos verfcheidene hebben, het eene voor het andere geplaatft, en aan verfchillende Maften gehegt. Deeze menigvuldigheid der Zeie ‘len, nu, is oorzaak , dat de aandry ving gefchies de op een grooter of kleiner Oppervlakte, naat dat men den Wind min of meer van ter zyde krygt» *t welk nieuwe veranderingen voortbrengt in de Gronden van % regeeren der Zeilagie: want de Stoot ophoudende ge-evenredigd te zyn tot het Vierkant van de Hoekmaat der Opvallinge, za moet ?er gelet worden op de vergrooting of ver= kleining der getroffen? Oppervlakte. De Heer Boueurr hadt, in zyn Werk over de Schepen en in andere Akademifche Stukken, reeds, ín ® voorby gaan , van dit Onderwerp gefproken. Hy hadt aangetoond „dat men, op cene zeer eenvoudige en algemeene wyze, de betrek- king kon aantoonen „die ’er was tuffchen de plaar- zing der Zeilen en den hoek der Afdryving, . voor alle figuuren van het Hol ; mids dat het Wa- ter niet dan de zelfde deelen van het Schip trof. Hy hadt ook de Mechanifche Oploffingen gege- ven van alle Voorftellen , omtrent dit Onderwerp. Hem bleef dan alleenlyk nog over, dezelven toe te paflen op byzondere Gevallen en Omftandig- __ heden, * welk hy in de twee Vertoogen ge- gaan heeft, daar men hier , het gene meeft ter zaa- Nae eel ke 288 Her REGEEREN DER - SCHEPEN ke doet, by wyze van Uictrekzel, uit zal voors _ draagen. Een der voornaamfte Voorftellen , die men ter baan brengen zou kunnea, zegt hy, is de plaac- zing te vinden van de Zeilen ten opzigt van het Schip, en ten opzigt van den Wind, wanneer men zekeren bepaalden Koers wil houden: maar men kent naauwlyks ooit de Streek van den “Wind op Zee genoegzaam net, om dat die zon- der ophouden verandert door de beweeging van % Schip, die aan den Wind zelf toegefchreeven wordt. Derhalve, wanneer men zig voorftelt in zekeren Koers te zeilen , moet men gewoonlyk niet den hoek, dien dezelve met de Streek van den Wind maakt, als gegeven aanmerken. Hec Schip verandert van plaatzing door de werking van het Roer of die van den Wind , en men fchar vielt de Zeilen van langzaamerhand. Deezever- andering brengt ’er noodwendig voort in de be- trekkelyke Sereek en kragt van den Wind , onaf- hanglyk van de Natuurkundige of weezentlyke veranderingen, die daar in plaats kunnen grypen. - Het zou zeer dikwils gebeuren, dat, de ber paaling , welke de oplofling van het Voorftel uit- leverde, fechoon naauwkeurig voor het oogenblik waar in men den Koers veranderen wilde , zig ge- brekkelyk bevond na dat men de Zeilen had kant gezet. Het was dan van veel nuttigheid, Rege- len uitte vinden, door welken men alle oogen- blik. 4 nd ai EE en Rn ts Mee on ed om ERN X ereen wi MEE Md IN pe ZeEivAGIg 2 blikken weeten kan, of de Zeilen en het Schipin een behoorlyke: houding zyn , en hoeveel men die-houding, gebrekkelyk zynde; behoort te ver- ‘anderen. ‚Dit is de voornaamfte toeleg , of liever de uit- Mag der nafpooringen van den Heer Bovever ge- weeft. Drie Voorftellen maaken het re fte van zyn Onderwerp uit; naamelyk: 1. Hoe’ de Zeilen moeten gefteld worden, om met de grootft mooglyke fnelheid een gegeven Koers te houden met een Wind , waarvan de Streek be- kend is: 2, Om, wanneer de hoek , dien de Zei- - len met de Kiel maaken ‚ gegeven is, te weeten; of de fchuinsheid „ daar zy mede op. den Wind ftaan, de fnelheid van het Schip zo groot maaken; _als dezelve vallen kan: 3. De manier omhet Schip zodanig te ftuuren en de Zeilen te zetten , dat het fnelst mooglyk van zeker punt afwyke , zon- der agt te geeven op eenigen bepaalden Koers. Hoe ingewikkeld ook op zig zelve deeze Voorftellen mogen zyn, zy zyn het inderdaad minder dan zy zigin den cerften opflag vertoo- nen. Al de verwarring „ die daar in ontftaat uit de grootte der Zeilen en derzelver plaatzing, be- trekkelyk tothet Zwaarheids middelpunt van ?t Schip, kan ’er uit verbannen worden. De vol- _ ftrekte werking van den Wind op alle de Zeilen, kan altoos gebragt worden tot de gene, die plaats zou grypen, indien er maar twee waren van ze- kere grootte en in zekere plaatzing , welke de _VIIL Dezer, Hees ëoo Hef Ridrëren ner Seren ! \ Heer Bouover ons leert bepaalen. Door dic näid= del werde alle verwarring vermyd, welke anders zins aan zyn onderzoek zoutoegebragt hebben de ftand der Zeilen en de grootte van ’ gedeelte var ieder Zeil; dat voor den Wind bloot tèaat. Men ziet, naamelyk; wel; dat; zo dra de Windmee de Kicl een hoek maakt die een weinig feherp is 5 de agterfte Zeilen aan de voorften een gedeelte van den Wind entrooven, en dat die verminde= ting verandert; zo menigntaal de hoek , dien’ ’%s Winds ftreek en de Kiel met elkander maaken 4 ‚kan veranderen. Het was din van gewigt,; zig te ontflaan van een zo mocielyk Grondbeginzel , &t dít is oole het eerlte Onderwerp of Voorgewrs van zyn Vervoog. Zie hier hoe hy het oploffe, « Men han altoos de Zeilen 10t mwoe brengen van bes paalde grootse „ wanneer?er oorfcheidene voor en agter elkander zyn: Laat ons onderftellen dat een Schip 3. waarvan A Pe. LIL Fre. 1.) het Voors, B het Agterftever zy „drie Zeilen hebbe, niet boven maar evenwydig «am elkander, CD, EF; GH, die wy afbeelden door drie Vlakten „en dat dezelven door den Wind getroffen worden, volgens een onbepaald geral van lynen, die evenwydig zyn aan de Streeken IK; EM. Daar zal dan flegts een gedeelte der Zei- len EF, GH door den Wind getroffen worden s terwyl het Zeil DC, naat aan't Agterftevens al- Ss} iN DE ZEILAGIE 2ok j alleen zyn geheele Oppervlakte voor den Wind bloot gefteld heeft. De grootheid, nu, der ge- heeleaandryving, zal altoos nagenoeg de zelfde zyn, ’zy men de breedte van het middelfte Zeil EF vermindere, ’t zy men die vermeerdere,tot dat het voorfte Zeil HG in % geheel geen Wind meer vatte. Men zoude zelfs, in het Geval dat door onze Figuur is voorgefteld „ dit middelfte Zeil geheel kunnen wegneemen: want het ver- lies dat men leedt van de aandryving op het ge= deelte EK, zouonmiddelyk worden vergoed door de aandryving op het voorfte Zeil HG, in het. gedeelte HM. Onderftellende zelfs, dat de fchuinsheid der Opvallinge nog grooter ware, zouden egter de drie Zeilen tot tweegebragt kun- nen worden: men behoefde flegts het Voorzeil in H een weinig meer breedte te geeven, om te vervullen al het gene ‚ dat men te verliezen kwam door wegneeming van ’ middelfte Zeil EF. Men kan niet alleen, door zyn gedagten, al- le de Zeilen tot twee brengen ; maar men kan bo= vendien onderftellen „ dat deeze twee Zeilen naauwkeurig van eene zelfde breedte zyn. Al. les wat by verbeelding, of weezentlyk , afgeno- men wordt van de breedte van ’ voorfte Zeil GH âan de zyde G ‚heeft men flegts by tevoegen aan het Zeil DC in D. Dat meer is, niets belet de ‘breedtete veranderen van het laatftgemelde Zeil aan de zyde C , zonder eenigeandere verandering VIII Deen. AN 295 Her-REGEEKEN DER ‘SCHEPEN ° te maaken. Wanneer men de aandryving watt den Wind grooter of kleiner maakt op dit Zeil ; bezorgt men een regt tegenftrydige uitwerking als die der aandryving op. het Zeil van ’t Voorfte- — ven, en de geheele aandryving, fchoon verfchei- delyk verdeeld, zal altoos naauwkeurig van de zelfde grootte zyn , mids dac men zig, in het werktftellig maaken van die Verandering, binnen zekere paalen houde; die gemakkelyk te onder- Scheiden zyn: De Maften van het zelfde Schip niet allen ever hoog zynde , hebben de Zeilen van den middel- ften en grootften , daarom de Groote Maft ge- naamd , altoos een gedeelte, ’ welk niet bedekt wordt voor den Wind door de Zeilen van den Bezaans - Maft of anderen by ’t Agterfteven ge= plaatft. Wy kunnen, nu, by verbeelding, ir plaats van deeze Zeilen van verfchilleijde hoogte ook anderen ftellen , die volmaakt egaal van hoog- te zyn: wy behoeven, ten dien cinde ,flegts het gedeelte, dat boven °% andere Zeil uitfteekt , weg te neemen, en de uitgeftrektheid daarvan of aan ” Fokke-Zeil GH, of dan de Bezaan CD, op de breedte by te voegen: in agt neemende, vandee= ze byvoeging te.doen, aan ’t end D van % agter- fte Zeil, of aan tend G van dat van ’t Voorfte= ven. De aandryving zal, wat de hoegrootheid betreft, altyd de zelfde zyn, gelyk blykbaar is en het zal genoeg zyn; deeze Bewerking eens voor alte doen, dat is te zeggen, de Afmeetin» ger / iN DE ZEiLAGCIE: _ âog ‚Ben te zoeken van regthoekige ingebeelde Zeilen; van gelyke hoogte zynde , die even. groot zyn als de weezentlyke Zeilen; van ongelijke hoogte: Eindelyk, ingevalle een Zeil-niet overal van de zelfde breedte is; zo het driekantig is; ofs in ’ algemeen, zo de zyden der regtopftaande Vlakte niet volkomen loodregt zyn; dan zal men tuffchen de breedten eene gemiddelde breedte neemen; zodanig; dat het Zeil de zelfde uitge. ftrektheid van Oppervlakte behoude. In alle dees ze verfchikkingen, egter, zal de Streek der aan- dryving niet eveneens blyven, … De menigte der Zeilen of Maften dient om te maaken, dat de Streek van de kragt des Winds zyne uitwerking hebbe op verfchillende plaatfen der langte van het Schip; maar men moet opmerken, dat het-ín- de tegenwoordige nafpooringen niet te doen is dan om de grootheid der aandryving; zonder-dat-het noodig zy: te letten op het punt van ’ Schip daar dezelve:haare uitwerking doet. Ook is het . brengen der Zeilen tot twee hier flegts by. Ver- beelding, gelyk wy. reeds gezegd hebben, en ftrekt alleenlyk om de Helen gemakkelyk te maaken, De Snelheid en Streek van den’ Wind komen noodwendig in de Oplofling der Voorftellen , wel= ken de Heer Bouauver begeert op te loffen: maar mien: behoort de volftrekte Snelheid en: __ Streek des Winds wel te onderfcheiden van de. _ WIL, Deer. Wi ges ED Her REGEEREN DER ScrePen genen, welken de Wind fchynt te hebben, als men het waarneemt op een Schip, dat in hee ging is. Die Streek is de zelfde niet , uitgeno- mien wanneer de Koers van ’ Schip , deszelfs Kiel en de Wind een zelfden Streek houden, en, in dit Geval zelfs, moet de felheid des Winds zo veel vermindering lyden , als. de Voortgang van het Schip bedraagt. «Buiten dit enkele Ge- valen in alle anderen; daar het Schip niet regt voor den Wind zeilt, brengt de Voortgang van het Schip noodwendig eenige verandering te we- ge, niet alleen in de fnelheid des Winds, maar ook in deszelfs Streek. „Om zig daar van te overtuigen, verbeelde men zig een Pluimpje, dat door den Wind van een Schip ; op het oogenblik als hetzelve van den Oever afgaat; wordt weggevoerd, en men ftelle' dat twee Waarneemers, de. een op ’% Land, de ander op ’ Schip zynde, na verloop van eenige Sekonden , ieder op zyn. Kompas , de Streek des Winds of den Koers van ’t Pluimpje waar- neemen; dan is het klaar, dat zy elk een byzon- dere uitkomft zullen hebben: die onbewoogen is gebleeven ziet hetzelve gaan volgens de waa- re Streek des Winds; maar, die op * zeilende Schip is, ziet het zekerlyk in een andere Streek, en langs de andere zyde van cen Driehoek , waar vanhet Pluimpje de top is en waar van de be- weeging van ’t Schip hem de bafis doet afloopen: en gelyk deeze zyde, die aan den Vaarenden ver- meten: EP = 1 men DS re aeg: iN De ZeikAGrE — àoë vertoont hoe veel zeker gedeelte der Lugt van hem afgeweeken zy, ook voor hem de maat is van de {nelheid des Winds, zal deeze fnelheid ver- fchillende zyn, gelyk de twee zyden van dert „Driehoek, en zy zal de maat zyn van de kragt; waar mede de Wind op de Zeilen werkt: CLaat, tot eenige opheldering hier van; Cin Fig.a,) AB-de Kuft of Oever zyn; C de plaats van. waarhet Vaartuig afzeilt en daar de eene Waarneemer onbewoogen blyft; C P de Streek des Winds; die de Pluim wegvoert, Onderftel- lende, nú, dat, als dezelve in P gekomen is3 het Schip is voortgezeild tot in D; zo zal PC de volftrekte fnelheid des. Winds akan: s CD den Voortgang, van het Schip, en DP de betrek kelyke fnelheid. van den Wind ten opzigt van dat: zeilend, Vaartuig. Dus ziet men, dat, als ben, Schip. half Wind zeilt, wanneer de Hoek DCP regt is; de fnelheid van den Wind &rooter en bygevolg’ deszelfs kragt ook grooter is; dan uit zig zelve; en allergrootût, wanneer men fcherp by- den Wind zeilt, volgens CE, maar kleinder hoe- meer men ruimfchoots elle volgens CF: Hier uit blykt tevens, wat de reden zy ; dat de « Vaartuigen, onder ’% laveeren; zo kragtig over zyde hellen’ en waarom dat, do dra de Koers veranderd wordt, van:fcherp by den Wind: in tuimfchoots ‚van CE in CF, het Vaartuig met een maarigen Wind niet alleen naauwlyks helt , naar dat het. ook lang zo fterk niet fchynt te VIIL Deen A waai- 306 HeT REGEEREN DER SCHEPEN waaijen , als een oogenblik te vooren: de krage naamelyk niet alleen, maar ook de fnelheid des Winds, is in de reden van EP tot FP vermin= derd. J Het eerfle VoorsrenL van pet Heer Bou- GUER luidt aldus. De iet, dien de Zeilen met de Kiel maaken, gege ven zyride, te onderzoeken of de fchuinsheid, waar wiede men den Wind vangt, de fnelheid van het Schip zo groot maake, afs % vallen kan. Faat AB, in Fig. 3, het schip zyn, en A het end van ’t Voorfteven, B dât van % Agter- fteven. De twee Zeilen ED en GF wordert onderfteld evenwydig aan elkander en beiden naauwkeurig van een zelfde hoogte en breedte ; ten minfte aan de zyde des Schips, die naar den Wind toelegt; dat is te zeggen , hunne deelen CD en ZI, van de Lyn BA af, zyn even groot. Dewyl zy fcheef ftaan , ten opzigt var de Kiel, zo zal het Schip Afdry ving onderhevig zyn; naamelyk, in plaats van de ftreek te vol- gen van zyn As, zal het den weg CI inflaan, die met de Kiel een hoek ACI maakt, wiens grootte afhangt van de gegevene plaatzing der Zeilen ten opzigt van de Kiel. De lyn CI wyft aan de {nelheid der Zeilagie of den Voortgang van het Schip,C M de fnelheid _ en Streek des Winds: ik wil zeggen dat, ter- wyl rak IN DE ZEILAGIE “297 wyl het Mia overgaat van C in 1, de deeltjes ‚der Lugt, die hetzelve in C Abr ‚ de Iyn CM doorloopen, en dus verbeeldt deeze lyn-de wolftrekte fnelheid en Streek van den Wind, ters. wyl IM de fchynbaare fnelheid en Streek. des Winds afbeeldt, gelyk dezelve op het Schip is waargenomen. Door het punt D, derhalve , de yn DK trekkende, evenwydig aan IM, 18 het punt K het uiterfte zyn van het Bodie van.’ voorfte Zeil FG, dat door den Wind getroffen „wordt. Om tot de Oploffing te komen, noemt de Heer Bouever f, den regthoekigen afftand DH of PF, van ’ eene Zeil tot het andere: 4, de breedte of uitgeftrektheid der Zeilen , welke door geen Wind, dje loodregt op de Zeilen viel „zou getroffen worden; dat is te zeggen, 4 zal ED + FH,of EP betekenen. Wy zullen Z.noemen, zegt hy, het gedeelte HK , dat daarenboven getroffen wordt, wegens de fchuinsheid van den Wind, zo dat 4 +/ de geheele getroffene, Op- pervlakte, ED + FK betekene. Tevens zullen wy den Hoekmaat van go Graaden, of Radius, a noemen, en # de Raaklyn van den Hoek CMI, welken de twee Streeken des Winds, de vol- ftrekte CM en de betrekkelyke of fchynbaare IM met elkander maaken : p» zal de Hockmaat of Sinus zyn van den hoek der fchynbaare-Opval- ling DK H; laatftelyk zullen wy de Snelheid of voortgang CI, van het Schip ,w noemen, en a de VUL Deer, Van fchyn= 208 Her (REGEEREN DER SCHEPEN fchynbaare fnelheid van den Wind. Wy hebben dan bp*u? + Ip*v* voor de geheele aandryving van den Wind, overeenkomftig met de erkende … Grondbeginzelen omtrent de werking der Vog- ten. Wy vermenigvuldigen, naamelyk , de uit- geftrektheid der Zeilen, 4 + / met het vierkant van de Hoekmaat der birrekiklyke Opvalling ; maar, % gene onze uitdrukking naauwkeurig maakt, gelyk ik in myn Werk over de Schepen aangetoond heb (#), is, dat wy tevens de fchyn- baare fnelheid des Winds gebruiken, neemende ook het vierkant van dezelve. Deeze aandryving van den Wind bp*u*+Ip*o* moet gelyk zyn aan den aandrang van ’t Water tegen * Voorfteven, dewyl het Schip onderfteld Grörde zig op een eenpaarige wyze te beweegen. Wanneer wy dan door 4 den aandrang van ’t Wa- ter tegen ’ Voorfteven betekenen, in zo verre dezelve van de gedaante van ’ Schip afhangelyk is, zullen wy 44° hebben voor de volkomene uitdrukking van den aandrang des Waters, en. dit zal ons geeven de generaale Ziquatie bp: v* ek Ip'o' = iu’, in welke de grootheden ben #, alleen , beftendig zyn: de grootheid J, naame- Iyk, die de ile van ED + FH vfirdrijkt om dat, aangezien de Zeilen den zelfden hoek met de Kiel blyven maaken, het gedeelte HF geen verandering ondergaat ; ‚ en de grootheid 1, om C°) Traité du Navire. pag. 43te IN DE ZEILAGIE „299 om dat, de fcheeve fand der Zeilen altoos. „de zelfde zynde, geduurig de zelfde deelen.der Op- pervlakte tegen ’t Water ftooten, en altoos met de zelfde Opvalling van het Water getroffen worden. 19 ot Na eenige Algebraifche rekeningen vindt de Heer BoueUEr deeze ZEquatie, / + ó = L + Cfr bt Le) „ waar van ’%t genoeg is, Zegt hy, de breedte ED van’ agterfte Zeil af te nee- men, om te krygen die van ’ gedeelte FK van » voorfte Zeil, %t welk van den Wind getroffen wordt, wanneer deszelfs aandryving de grootfie is, die ?er vallen kan, datis, wanneer het Schip de grootfte Snelheid heeft. Point Deeze zelfde Formule, voegt hy "er by , kan ‘gebragt worden tot een zeer eenvoudige Kon- ftruêtie, door middel van welke het altoos zeer ‘gemakkelyk zal zyn in Zee te weeten „of men ‘den Wind genoegzaam op zyde , dan of men hem al te fchuins vange. De fnelheid C1,-van het Schip, is bekend door ‘de Middelen, welken de Stuurmans-Konft aan de hand geeft: niet moeic- Iyker is’, de fchynbaare fnelheid, IM, van den Wind, af te meeten , en de Vleugelsop de _ Maften wyzen de Streek aan , volgens welke de Wind deeze fnelheid heeft (4). Dus is % ge- noeg „ (}) [Dat is, zy wyzen de fchynbaaré Streek des Winds UM, niet de waare Streek aan, en daar van komt het, VIIL Dezr, Va dat, / LÁ es “goo Her REGEEREN “DER SCHEPEN naeg, den fcheefhoekigen Driehoek CIM te ontbinden, om den hoek TMC te hebben, wel- ken de weezentlyke Streek des Winds met de fchynbaare maakt. Deeze hoek zal nooit groo- ter dan 18 of 2o Graaden zyn, en men zal hem altyd genoegzaam naauwkeurig bekomen, door deezen Driehoek , zelfs maar op een ruuwe wy= Ze, te Den, Wy hebben de Tangens van deden hoek # genoemd , neemende a voor de Radius, en in- dien wy deezen hoek , by verbeelding, over- brengen in HDS, aan de zyde van DH, zo zullen wy HS hebben voor de waarde van £ 2 waar van wy byna even gemakkelyk de maat be- komen, als die van DH = f, en die van 4 = ED+HF. Dit onderfteld zynde, hebben wy flegts de lyn EF te trekken, om te verftrekken voor de grootfte Hoeklyn van het Parallelogram of Trapezzum, welk de twee evenwydige Zeilen maaken. Deeze Hoeklyn zal gelyk zyn aan ‚Vb f', alzo zy de fchuine zyde is van den zegthoekigen Ì Driehoek EPF, waar van de zyde ks EP dat in't fcherp zeilen de Vleugels dikwils evenwydig met het Zeil taan, terwyl nogthans hetzelve Wind vat. Een Zeil, maamelyk, {taande in de Iyn EP (Fig. 2) kan den Wind vacten, die volgens CP zyn waare Streek heeft, terwyl de Vleugel ftaat in de Iyn EP, dat is bynamet het Zeil evenwydig, wyzende de fchynbaare Streek des Winds aan, ] eten einer verd IN DE ZRILAGIE 301 EP zED+HF = 4 is ; en de andere regt- hoekszyde PF =f. Voorts uit F regthoekig trekkende FQ, die even lang zy al als HS = 5 2 is de lyn EQ de waarde van vb’ + f: th me en daar by voegende QR, die aan FQ of aan HS gelyk is, zo zal de geheele yn ER zyn de waar- de van + b, boven gemeld, en zy zal ons by- gevolg “wanneer men ET = ED maakt, de grootte aantoonen van het gedeelte FK: ik wil zeggen, dat men uit de gelykheid van FK , het gedeelte van ’t voorfte Zeil dar Wind vangt, met . TR, zal weeten, dat het Schip op ’t vaordees ligfte „ten opzigt van den Wind, geplaatft zy. Deeze Conflruêie egter, welke men zeer ge- makkelyk , en zonder Rekening , door enkele Afpafling maaken , en zelfs door Ervarenheid, met het Oog eenigermaate op de Zeilen nagaan kan, wordt onnut, wanneer de Zeilen niet op - eenigen afftand van elkander zyn: als menze te digt by één brengt, vermindert de naanwkeu- righeid, en, ingevalle men ze te famen voegde, of, dat op ’t zelfde uitkomt, zo het Vaartuig maar één Zeil had, dan zou de eene lyn geheel verdwynen. Alsdan moet een andere lyn ge- zogt worden, die derzelver plaats vervulle, en de Heer Boucver komt, door dit middel, tot bepaaling van de Tangens van % Complement des “_hoeks, dien de Wind moet maaken met het Zeil: een hoek, die, gelyk men ligtelyk begrypt , regt VIIL Deer, Vig iss i / 302 HET REGEEREN DER SCHEPEN is, wanneer het Schip niet meer dan één Zeil heeft: waar uit volgt, dat zulk foort van Vaar- tuigen nooit fneller voortgaan , dan wanneer de Wind loodregt op het Zeil valt. Het eenigfte Ongennak, in deezen, is, dat die loodregte Op- valling niet de betrekkelyke IM, maar de wee- zentlyke Streek des Winds CM moet zyn, wel- ke men niet dan door Ontbinding van den Drie- hoek CIM vntdekken kan. Het voorgemelde heeft alleen zyne toepafling op een Geval, dat zelden voorkomt3 te weeten, wanneer men, willende den grootften Voort- gang met het Schip maaken , die mooglyk is, geen belang heeft , welken Koers men houde. Zulks zal in *t vervolg te pas komen. Het Voorftel verandert t'eenemaal van gedaante, wanneer de Streek der Zeilagie gegeven is: dewyl men, om den Wind min of meer fchuins te vangen , tot be- vordering van de fnelheid van ’t Schip , alsdan noodwendig de plaatzing der Zeilen moet veran- deren, teneinde de Wind altoos den zelfden hoek maake met den begeerden Koers. Het luidt aldus. | 3 Wanneer hes Schip op een gegeven Streek moet ze- _ den, de Voorwaarden te vinden, wâar van ds grooïfle Snelheid sn deezen afhangbyk ss. Dit Voorftel is ongelyk moeielyker op te los- fen „ dan het voorgaande, en de Formule, wel- ke ANCDE LEILAGIE, 303 ke de-Heer Boucver tot ent Oploflinge werkrygt, wordt zo ingewikkeld, dat men de- „zelve bezwaarlyk kan ontbinden. Dit Ongemak - heeft ‘hy wel gezien , en daarom geoordeeld, dat „door middel van dezelve Tafelen zouden gemaakt kunnen worden , voor de Stuurlieden , “waar in „alle mooglyke Gevallen der gezogte Hoeken uit- gedrukt weren. Hy beroept Zig 4 ten opzigt van de verandering der Streeken en Kragten van den „Wind, op de nafpooringen ‚ reeds te vooren daar omtrent door hem in % werk gefteld en voor- gedragen. ‘Evenwel, om niet geheel nutteloos te zyn, ‘ flelt de Heer Boucver voor, dat, wanneer men eenigen der Voorwaarden van het Voorftel over % koofd ziet, deszelfs Oploffing oneindig \gemakkelyker worde, Indien, by voorbeeld, het Schip maar één Zeil heeft, zo verdwynen ds: le de Termen, die uit den afftand der twee Zei- len fpruiten, en de Fgwatse wordt zeer eenvou- dig. Dit heeft ook plaats, wanneer men de Af- dryving kan verzuimen. % Is ligt te zien, dat, « ceeze beide Grootheden agterwege gelaten wor= dende, de Termen òngelyk minder famengefteld moeten zyn. Dus, onderftellende dat het Schip maar één Zeil hebbe, en dat de Afdryving niet. in aanmerking kome, gelyk in veele Gevallen ge- ‘fchieden kan, zo komt de Oplofing van het Voor- fel Ewoud „ daar op uit, dat de Tangens van den hoek der Opvallinge des Winds op de Zei» vi Deer. ht len : 304 HeT REGEEREN DER SCHEPEN \; fen , het dubbelde moet zyn van de T'angens des Hoeks, die de Zeilen maaken met de Kiel. Dit, erkent de Heer Boucver egter , hebben reeds verfcheide Autheuren gevonden: zo dat het al- leen maar als tot een Froef van zyne Uitrekenin- gen ftrekt. Zie hier hoe hy de Oplofing maake van het Ge- val, wanneer ?er twee Zeilen zyn; agter elkan- der, indien alleenlyk de Afdryving verzuimd worde. Dan wordt zyne Egaatse do eenvou- dig, Jab + (E bps Ii)’ J en de- zelve geeft een gemakkelyke en aan de hand, om de waarde van HK te vinden. Hebbende Cin Fig. 4,) HR gelyk gemaakt aan DC = #4, de helft van het agrerfte Zeil, zo trekken wy de Iyn RCS, die regthoekig moet zyn op de twee Zeilen FG, DE, of evenwy- dig aan DH: wy maaken vervolgens de fchuine zyde HS, van den regthoekigen Driehoek HRS, __gelyk aan de geheele breedte van Zeil DE = 5; de zyde SR zal dan zyn = V&bb of bV4s en, ingevalle wy uit het punt S de lyn SF trekken op ’t end van % voorfte Zeil, zal deeze lyn ge- lyk zyn aan v (SR' + (RH + HF)'), die de ge- melde Equatie uitmaakt. Want DF =-CZ ‚de _ Afltand der twee Zeilen, c genoemd hebbende , en de Sinus van HDF, het Complement des hoeks, dien de Zeilen met de Kiel maaken , g; zo is, de 5 Cc Radius, als boven, a noemende, HF = - ‚en daar- iN DE ZEILAGIE 305 daarom SF = v [44 CED 1. Der- halve hebben wy flegts van SF het gedeelte ST, dat gelyk isaan SH =ó, af te neemen, en ’er zal overblyven TF =/, voor het pedel HK van % Zeil FG, dat Wind moet vatten voorby de Perpendiculaar HD. “Wanneer de Zeilen bykans regthoekig. op de Kiel zyn geplaatft , zal de Perpendiculaar DH op weinig afftands van het end F vallen, en de boog HT, die uit het punt S is blepreie” zal zeer He zyn, en kan nagenoeg als een regte lyn aangemerkt worden, welke een hoek van 30 Graaden maakt met HF. In dit Geval zal TE nagenoeg de helft van HF zyn: derhalve behoefte flegts HK, (het gedeelte dat Wind moet vatten als gezegd is,) gelyk gemaakt te worden aan de helft van HF , om de voordeeligfte plaatzing van de Zeilen en het Schip te hebben, teri opzigt van den Wind. Maar, wanneer H HK = HF is, zo is de Tangers van den fchynbaaren hoek van Op- valling , DKH, eens zo groot als de Tangens van den Hoek dien de Zeilen met de Kiel maaken, even of ’er maar één Zeil op * Schip ware. Een: andere zaak zal het zyn , wanneer HF eer aanmerkelyk gedeelte van de breedte der Zeilen maakt, want HK = TF overtreft dâ in lang- te de helft van HF. De fchynbaare hoek van Opvallinge des Winds zal dus een weinig klei- ner zyn dan in t andere Geval, of, * gene op VL Deer. een 306 Her REGEEREN- DER Scheren E een en %: zelfde: uitkomt ; „deszelfs. Tangens zal: het dubbelde niet, zyn van die van den hoek AZF. Derhalve moet nien, om in ’ algemeen te.fpreeken, wanneer men een gegeven Koers wil behouden, de Zeilen op een verfchillende wy= ze zetten, naar dat men ze aan één of meer Mas- ten gebruikt. , Indien het Schip, welks Afdryving men’ ver= zuimen kan, maar één Zeil heeft , of verfcheidene dië elkander riet hinderen in ’c vatten van den Wind, zo moet de Tangens van den hoek der fchynbaare Opvalling, als gezegd is, het dubbel- de zyn van de Tangens des hoeks, dien de Zei- len met de Kiel maaken. Wanneer; in tegen= deel, de Zeilen elkander gedeeltelyk bedekken ; zo moet HK grooter zyn dan de helft van HF ; en de Tangens van den fchynbaaren hoek van Op- valling iets kleiner dan de Tangerns van den hoek FZA, die van de Zeilen met de Kiel gemaakt wordt... Deeze verfchillende Voorwaarden, nu; vereifchen byna geduurig, dat men eenige ver- andering maake in de plaatzing der Zeilen ten op- zigt. van de Kiel. Zo het Schip met twee Zei- len voortgaat, en men, na ’er een van te hebber ingenomen, de Tangens van den fchynbaaren hoek van Opvalling niet groot genoeg bevinden mogt, zo zal men, om zo fchîelyk als % moog- lyk is met één Zeil voort te gaan, den hoek, dien % zelve met de Kiel maakt, moeten verkleinen. Men ik De Zertacit. ‘307 ì Men moët, in dit Geval, niet den Wind meer van agteren neemen, zonder de plaatzing van het Zeil te veranderen; want dan zou men den voor- fchreeven Koers niet houden: maar, allengs den hoek FZA verkleinende , zal deszelfs T'angens ook kleiner zyn, en, zo dra dezelve naauwkeu- rig gelyk zy geworden aan de helft van de T'as- gens des fchynbaaren hoeks van Opvallinge, en de Snelheid der Zeilagie reeds tot eenpaarigheid zy gebragt, dan zal men verzekerd zyn,de voor- deeligfte plaatzing van het Zeil gevonden te hebbens, zo ten opzigt van het Schip als van den Wind. De Voorwaarden te. meeten , waar oan, de grooift mooglyke Snelheid der Zeslagie afhangt. “ Somwylen is % niet enkel te doeng, om met Snelheid in zekere Streek te. zeilen , maar. om vol- frektelyk een zo fnellen voortgang te maakens als * doenlyk zy. Onder alle Koerfen moet dart. die gezogt worden, op welken ’ Schip het aller- fnelfte kan voortgaan. Men wil, by voorbeeld; van zekere plaats, of van zeker. punt,-op ’ al- lerfpoedigfte afwyken, zonder dat, men, belang. heeft, welk een Streek men houde. Dit Voorftel hangt vân de twee voorgaande af; Ingevalle de Afdryving vân het Schip kan, verzuimd worden, zo behoeft, men flegts-te zien ‚ef de Voorwaarden, uitgedrukt in Pig. 3 en 45 VIJL Dez naauw= 308 Her REGEEREN DER SCHEPEN naauwkeurig zyn vervuld. - Het deel HK moet; in Fig. 4, volmaakt gelyk’‘zyn aan TF, en boz vendien” moet ; in Eye. 3, het gedeelte FK van hèt voorfte Zeil, gelyk zyn aan TR, of, ” gene op even ’ zelfde uitkomt ,-de breedte ED+FK der Zeilen, die „Wind var, moet aan ER gelyk zyn. Dit zo zynde zal hee . Schip; Zo fnel als mooglyk is, voortgaan : want men zou verliezen, indien de plaaczing der Zeis! len, ten opzigt van het Schip, of ten opzigt van den Wind, veranderd werde. Winideër het- Vaartuig, geen kennêelyke: Afc dryving onderhevig zynde, niet meer dan één Zeil heeft, zo zal het Voorftel insgelyks, erf zelfs op. een veel eenvoudiger -wyze,opgeloft zy ns De Tangens van den fchynbaaren hoek der Ops vallinge des Winds moet eens zo groot zyn als de Fangens vân den hoek , welken het Zeil maakt met de Kiel, en bovendien moet de waare Streek des Winds regthoekig op het Zeil vallen. Niettegenftaande de moeielykheid der Rekes ping, waarin de Heer BouGver voorzag , dat: de Oplofling van dit Voorftel, op een direkte wy= ze ; kem-zou doen vervallen, heeft hy niettemin zulks ondernomen wegens de groote nuttigheid welke daar in fteekt. Onder de menigvuldige rede- rien, die menin Zee heeft ‚om te vorderen’ naar den kant van waar de Wind komt, is’t niet zeld= zaam, dat men dit voordeel aan een ander Schip” : bes IN DE ZEILAGIË, | 309 betwiste. Men houdt het Voorfteven naar de Windzyde , en wykt ’er niet af, dan met een hoek van so of 55 Graaden. Veel Schepen kun- nen niet hooger aanleggen, en de fchraalheid van den Wind maakt, dat men, hoe fcherper by den Wind zeilende, niet hoe raffer voortgaa. Als „men dien hoek te groot nam, ondertuffchen, by voorbeeld van 7o of 80 Graaden, zo zou men aan % Schip wel grooter fnelheid geeven, maartege- ° Iyk zou men minder in den Wind ophaalen. Dit Voorftel, van hoe veel belang ook , is maar een byzonder Geval van den algemeenen Regel dien wy zoeken. De regtelyn, waar van men , op % Jeherpfle by den Wind zeïlen willende, moet af- wyken, maakt regte hoeken met de Streek des Winds; doch in de Zeevaart komen ontelbaare Omftandigheden voor , dat men afwyken moet van een lyn, die geheel anders is geplaatft. In Storm , naamelyk , digt op een Kuft verval- len zynde, zal men de waardy van een algemee- ne Oplofling erkennen. Men moet alsdan, om het gevaar van Schipbreuk te vermyden’, een Koers kiezen, niet die de grootfte fnelheid van Zeilagie geeft, maar zulk eenen die maakt, dat men op ’t verfte , als mooglyk is, van de Kuft _afwyke in een perpendiculaire lyn , bedienende zig van de kragt des Winds zelve om een gedeel- te van deszelfs uitwerking te verydelen. Wanneer wy , zo veel doenlyk ís, van zeke- re Streek willen af wyken, zo moeten wy ‚al het VIIL Deer X ove- o 310 Her REGEEREN DER SCHEPEN verige gelyk ftaande, met de grootft mooglyke fnelheid voortgaan op den Koers, dien wy vol- gen. Derhalve behooren wy ons te fchikken naar een der Oploflingen , door ons gegeven, in het aantoonen van de betrekking, die ?er plaats heeft tuffchen den hoek der waare Opvallinge des _ Winds op de Zeilen, en den hoek welken zy maaken met de Kiel. “Wy hebben geflaagd om het byzondere smaxsmum, waar van toen gehan- deld werdt; te brengen tot zeer eenvoudige bee werkingen van Afpafing in zekere Gevallen, ens dewyl de moeijelykheid in anderen veel te.groot was, (zegt de Heer BouGvER,) om in. Zee, op flaande voet, toevlugt te kunnen neemen tot ecne Geometrs fo „he Conftruêtie, zo heb ik Middelen gezogt; om, (altoos door eene direkte Reke- ning,) Tafelen te maaken , die de voordeeligfte fchikkingen behelsden. Wy onderftellen deeze Tafelen volkomen gerekend: de Vraag is dan als leenlyk , welke men thans onder de ae gevon- den uitkomften te verkiezen hebbe ? Om my op eene naauwkeurige manier uit te drukken: in Fzg. 5 betekent V C de Streek des Winds, die van V naar C loopt; LN een lyn e- venwydig aan de Kust, of een regte lyn, in ftand gegeven, van welke men begeert dat het Schip, in C zynde , het meefte dat mooglyk is afwyke. Daar wordt dan vereifcht, CI de Koers en fhel- heid zyndp van het Schip, dat NI, de perpends- culasre allland des punts I van de lyn LN, een ma- EE ET ee IN DE DEiKAGIE. sii sarin, dari is, zo groot als mooglyk à is, zy: Als men ’ in dén Wind moet ophaalen of naar de Windzyde vorderen , zo is de lyn LN regthoe. kig op des Winds Streek ; maar wy ftellen geen onderfcheid tufchen dit Getal en alle anderen. De voordecligfte plaatzing van het Schip en de Zeilen ten opzigt van den Wind, om eenen Koers CI te behouden „ is ons door het voorige bekend: Wy hebben Tafelen, die deeze fchikkingen aan- wyzen: thans zoekên wy, ten aanzien van welke trekking der lyn LN , ieder Koers CI van IN Een maximum Maake. » Ik treed niet in de Algebraïfche Ontbinding van dit Voorftel door den Heer Boucver. Al- } leenlyk zal ik de Conflraâie opgeeven, die vit zyne gevondene Formule volgt en op Fig. 6, » toepaffelykis, ‚Wy onderftellen (zegt hy) den fchynbaaren’ hoek van Opvalling UCD, die de voordeeligfte is, reeds bepaald te zyn, Aan de plaatzing: der Zeilen ED, GF, ten opzigt van het Schip. De Tyn U C is df fchynbaare freek des Winds, die wy te vooren gevonden hebben, hoe veel zy met de waare Streek. verfchiile, Wanneer men , nu ‚ deze Streek UC berekend heeft, zo is’ ge makkeljk door de opg egevene Regelen , de. be- trekking te vinden, welke ’er plaats heeft cuffchen deeze fchynba are felheid en die van het Schip. In Zee zal men deeze betrekking door daadelyke Afmetingen kunnen weeten: maar, in % eenen VIII Deen. X 2 dns _ Zrè Her REGEËREN DER SCHEPEN andere Geval , zal niets meer noodig zyn dan dé Ontbinding van een eenvoudigen regthoekigen Driehoek , om de weezentlyke Streek V C te hebben van den Wind. Dit gevonden zynde, verlangen wy de fchyne baare Streek des Winds UC , door het midden van het agterfte Zeil C heen, tot dat dezelve, in … P, het voorfte Zeil, of deszelfs verlangde, ont- moete. Uit het punt P trek ik een lyn,regthoe- kig op de Zeilen, die de verlangde van de waare Streek des Winds VC ontmoete in Q. Dan trek ik, door ’t midden van PQ, de regte lyn R 4 e- venwydig aan de Zeilen, en bovendien uit het punt C, regthoekig op de waare Streek des Winds, de lyn CS, die * andere Zeil ontmoet, inS. Voorts maak ik, op ’t midden van PS,de Perpendiculaar TX, ie R Zin X ontmoet. Ein- delyk, het voorlte Zeil verlangd hebbende tot in f» door ?er het gedeelte F f'by te voegen, dat gelyk zy aan de helft van ED, de breedte van ’ agterfte Zeil ; zo trekke men uit f' een lyn , regt- hoekigmet de Oppervlakte der Zeilen , die de waa- re Streek des Winds in V fnyde, endan de reg- te lyn VX getrokken hebbende , zal de hoek VX Zgelyk zyn aan den hoek, welken de Koers van ? Schip moet maaken met de ftrekking van de Kuft, op dat de veelheid, die men ’er van af= wyke, zo groot zy, als ’t vallen kan; dat is te zeggen „de Hoi VXZ van Fig. 6 zalöhdaë groot- heid van ICN in Fíg. 5 aanwyzen. _Dee- 1e ” CIN DE ZEILAGIE ‘313 Deeze Confiruöie, algemeen zynde; moet zig tot alle Gevallen uitftrekken. Indien het Schip maar één Zeil had, zou het eveneens zyn ‚alsof de Vlakten der beide Zeilen vereenigd werden, of dat de tuflchen wydteevan hun beiden 5-CLof DH, verdween: alsdan zouden de punten P,Q, __ Rin één vallen met het punt C, even als ook de Punten S,_T, Len X, Dus zou de Iyn VX vallen op de waare Streek des Winds, en yin-dit Geval, zou dan de-hoek ICN, (in Fig.5,) die door den Koers van ’ Schip met de ftrekking van de Kuft, of met de regte yn, waar van menaf- wyken wil, gemaakt worde, gelyk- moeten zyn aan den hoek:VCD, die tuffchen de waare Streek des Winds en het Zeil is begreepen. / Wy kennen naar deezen eenigen Regel tot Op- loffing van het gedagte Voorftel ‚ dien ik reeds, in myn Werk over de Schepen-had geopperd ; doch, is blykbaar dat dezelve den kleinft mooglyken hoek geeft, welken de Koers moet maaken heks ‚de Kuft daar men van afwykt, en dat, in deande- re Gevallen , deeze hoek altoos grooter behoort te zyn. | Nog eene Aanmerking openbaart zig, die de oplettendheid wel waardig is. Ingevalle de waare Streek des Winds, VC, een zeer grooten hoek met de Oppervlakte der Zeilen maakte, zou de Perpendiculaar CS de Vlakte van het voorfte Zeil ontmoeten in een punt buiten F. Dit punt zou zig, zelfs, op een zo grooten afftand bevinden kunnen, Vill-Dazr. _ Xg | dat he 314 Her REGEEREN DER SCHEPEN. ed dat de punten T en X ook buiten F' en Z vielen. Alsdan zou de hoek VXZ negasief zyn, endaat uit zou blyken , dat de lyn CN ,die IN eenmaxs- anim maakt Cin Fig. 5e) aan de Wade: zyde foeft geplaatft zyn ten opzigt» van den Koets CI, dat iste zeggen, tuffchen VC en CI, … Wy zyn verzekerd, dat men oneindig maalen gemankeerd heeft dit onderftheid te maaken i in de Praktyk der Zeevaart. | > De twee Gevallen zyn zo wel verfehillende? in de Schepen die verfcheide Zeilen , als die maar één Zeil voeren, ten opzigt van den Koers ‚dien men houden moet om volftrektelyk het âllefmelté te zeilen, en dien, waar mede men het fpoedigfte van zekere lyn kan afwyken, in een A van welke men zig bevindt. „ De betooging der voorgemelde coap ys door de gevonden Afgebraifche Formule, kan s men in ’% Vertoog van den Heer Bouever zelf 5 Hiele BERIGT BBR TOGT 5 (KANGÁANDE DE N- ETSLAG DER OBSERVATIEN OMTRENT DE VRRSRAANKEN G wk Sn GV J ies STEE sadist EEE EE ES En nauwkeuriger bepaaling van der Zonne afftand vanden Aardkloot was van overling et doelwit geweeft ; dát men fet de Waarnees mingen var de Verfchyning van Venus id de Zons die den 6 Jy des Jaars 1761 mofeft voörvallen, beoogde. Hoe meer , egtér „dië tyd naderde, hoe _ teer de groórfte Sterrekun digen twyfelden aârt een goeden uitflag van den toeftel , die tot deeze Obfervatiën gemaakt werdt. Wylen de Abt om LA Cauze fchreef aan den Heer Struck; hoe hy meende, dat de jonge Sterrekonftenaars zig in dege zen belddobgef zouden zien. De uïtkomft heeft zyne Gillingen bewaarheid. Men ziet, naamelyk, thans, dat de Waarneemingen der Franfche Akas= _ demiften, met zo veel moeite en koften, in de af Beleen. deelen des Aardkloots, op dat Verd fchynzel gedaan, niets doen dan de onzekerheid. vergrooten; tot zo verre zelfs, dat uit vergely- king van dezelven met die te Stokholm en Parys VII Dern X 4 bew 316 Urrsr. par Ops. op Venus iN DE Zon. beflooten wordt „dat het Verfchilzigt van de Zon maar 94 Sekonden is (*), in plaats van ietsmeer dan 1o Sekonden, gelyk te vooren uit de Waarnee- mingen van ’t Verfchilzigt van Mars, aan de Kaap der Goede Hope, beflooten was. ’tSchynt my egter toe, dat de aflland tuffchen Parysen Stok- holm wat klein zy , om op het Verfchilzigt van 75 Sekonden, ’t welk daar uit volgt , ftaat te maaken. De Waarneemingen van den Heer Prn- GRÉ op ’t Eiland Rodriguez fchynen, wegensde onzekerheid van ’t verfchil der Lengte, niet zeer vaft te gaan. Miffchien deedt men beter, met zig te houden aan die van den Abt CHarre p’AUTEROCHE in Siberie (}), welker vergelyking met die van “den Heer W'ARGENTIN te Stokholm het Verfchil- zigt; ZO DE LA LANDE rekent, uitbrengt op 1o% Sekonden , dat zeer na overeenkomt met de Waarneemingen van ’ Verfchilzigt van Mars, zo. aan de Kaap, als te Londen en Stokholm (4). H, (* La Connoiffance des Mouvemens Celeftes , pour 1764, pag. 206. (}) Zie daarvan het uitvoerige Berigt in het VIL Deer deezer Uitgezogte Verbandelingen, bladz. 422. « (1) Zie onze Verhandeling over den Afffand der Zon wan den Aardkloot, in het V. Deer, bladz 410. _ De Heer Pinare heeft aan den Heer STruycK, in een Brief van 9 Mey deezes Jaars, berigt gegeven, dat in de Elementen des Komeets van 1264 (in het V. Deer. bladz. 401) de plaats van de Noordknoop moet zyn 5 Tek. 28 Gr. 45 Min., en niet gelyk door hem opgegeven was. WAAR- In, WAARNEEMINGEN “omtrent de LUGTSGESTELDHEID te AMSTELDAM, in April 1763. Barometer. een _ Hoogfte Barometer d. 30. 4 Laagíte Barometer d. 29.2 5 Heogfle Thermometer gtr. 67 Laagfte Thermometer gr. 40 Ee middelb, gr. 535 VIIL Deer. Therm. à8,s147) ZO ‚NW Emmen alt er |= 1 |40l52 46 NW [NW 329.11} 29.11 — O (48:52 43 N |NO 4130.2 |3o. 2j— 3 (40!46)43j _N- INW 5 Zi 4 44:50,43| NW NW br 2 1 |44 52 44) ZW INW 7 44147|la0)NW INW Br il=2|l— 2 42145/40/N W | N of 2ij— 2 254246 4IJNW INW zol— 2 |— ri— o [42/5043 ZO | O rij2g.r1;|29 103/29. 1044/5751 Zo | ZO ral— gij—10 (30.0 [48/50/44 ZW 13l3o.r [30.1 |— 1 [50/55/50 ZW [ZW 14 — o |2g.118l48iór|s2| ZW | O 15|29. 1129 Io} —1o3/51|67is4l Z ZO 16—iof—— [— 10,52164|50 Zo | ZO Ijl—ro —io [— 9 [s0/54/54j ZW ZW B 9 |— 9 5o{55!47/zwt.w, ZW iol—— |— gi|—rofisels146) NO NO 2ol—i1! 30. o%|30. 1 [46/5143 NO NO 21|30.1 |— 1 |—O 44 aal NO | NO 22l— o |29. 11/29. F1/s0/S9|so| ZW (ZW _23'29.103 30.0 [30,2 [5052/43 W | N 24\30.2 |— 1429. 11}4656'49| NW ZW 25l— rt |— 2 (30. 31464 gel NW NW 26l— 3 2 ofl42!s8)48 W |Z 27|29. 11/29 1031/29. 10/50/6250 A W 28l— rol—ro |— 71/48/5440 NW | NO zo 4 4 | 3 5 so| ZW [ZW " 30—3}— 3 2i5358ls2l Z |Z ee Winds Streek. *smorg. *smidd. sau, mo. mi.av. ['s morg. 2s midd. °sav.\ -Gefteldheid. NW NW NO NW | NW NW NW Z 1 Weder. « Held. betr. Regen, held. Betr. regen. helder. emmen) Regen zt Betr. helder, Helder. K mnemmmmtsnd betr. Betr. helder. Helder ‚reg. Regen, wind, Helder,wolk. » middelb, d.29. 9 WAAR. WAARNEEMING EN | omtrent de LUGTSGESTELDHEID te ÁMSTELDAMS . ‚in Mey 1763, Barometer, Therm. Winds Streek. Weder. D.'s morg. °s uiidd. *sav.|mo, mi. av »smorg. 2s midd, 'sav. | Gefteldheid., 1|29. 29.2 29.2 154 54l50). ZO [ZW [ZW |Betr. regen. 229 21— 5 |— 6 4814643) Z | NW INW [Buijig. 3 7 345 ZW WIW Al 7Ì— Ózl— 5545 sosil Z |ZW |ZW |Held. wolk. Si 67 |= 8 5o[58/54 N NO {NO sk 6— 8 |— 8 s4l6o,5oj N | NO | NO (Betr. helder. i—= 8 |— Zar 72155163 3/54 NO [:NO | NO Helder. … 8 7 bil 6 |5662154) O | O |.O |Betr.donder. dbi 6} 546454 Z IZW IZW —— io — 7Ä-—- 9 |— fols6|s956/ZW |ZW |ZW |—— wolk. nenten heee eeermmm Iri (rr |= 1155 6151 ZW | W INW Helder, 12) —I1530.0 |5S[60 SIJ NW NW INW ke 1330.9 |3o.oll— 1 [s1j57iso| N N. [{ N [Betr helder. Aj oil oî —— (5216254 ZW INW |NW (Helder. ïsirEie H- 2 [56163156 W.| W | W |—_- wolk. 16— 3 |—- 3, 3 |S2 6olsol\NW | N | N Betr. helder; EU 3 | 2e 23150157053 N IN IN 18 — A EFD „15664, s9 NO INNO NO ——= regen. 19,29. ui 29,Iol2g. 9163 70,60 OO’ [NONO Helder, 2o— 8i— 9 |—— [62153 50) ZW INW INW |—— buijig. 21 Zoll: 30. 04/50/5751 NW INW INW |m—_ _—__r 32/3Ö.1 |3C: 15 qd 1i{s2/56,50| NW INW |NW |Betr. helder, 23|— IJ 2 |— 2 52/5652 NO |NO | NO 24 2 —— | |55)56 SIJ NO (NO NW |— as — Ijl— O5 51 56}52 NW REN INW reg. 26/29. 11/29. riega |52 5448 _N INW INW |Regen, betr. arr i—i [52/55 49 NW INW. |We.N Helder, betr. 28—ir rr | [52 5949 NO [NO [NO je gr 29|—I1530.0 (30.0 [53)59/52| NO | NO [NO Betr. helder, 30|30.0 |29.115/20.11(546454| O | O | O Helder. 31129.103|—I0 Ne gE 5Slzoi6ol O Z Z I——= wolk. Hoogfte Barometer d. 30. 3 Laagíte Barometer d. 29. 1; f + middelb. d, 29. 8; Hoogte Thermometer gr. 70 Laagfte Thermometer gr. 43 j À middelb, gr. 565 w AAR- WAARNEEMINGEN omtrent de _Lvotsorsre LDuEID te Amsteunan, Í _in Yuny 1763. Barometer. _{Therm., Winds Streek. { Weder: D. [°s morg. °smidd. ’sav.|mo. mi. av. 'smorg. *s midd. ’sav. Gefteldheid, S|—11 |= Hj30-0 |56160/56} NO — 0£[56}57|52|_N i6|29.9 [29, 8 — erdee Zw rj — 85 ==, (64163|60l ZW I8— 9 |— 9Ì—10x|63/67|60).NO OIL |—=r1530.0 [60169/64l ZW 20/30. 0 29.115/68/7568| O 21j29. nij |— 102168178167 O 22 9 |— 8 |— 72167/73l60l O 23 Za | 8 |59\62/56/NW 2410 |—=1Of— II (58/65/59JN W 25l—IOi|— To —rol64 71165! ZW 26 —10sl—10H— 10566128167 ZW 27 j—tOsf— 113/68/76/63| N _28:30.04/30. ol 30.1 16s/72l62| W 29— O#29.11!f 29. 82165 26197112 W. zog. Bi sl 6 67,7 63l Z Dre Hoogfte Barometer d. 30. 2 x Laag(te Barometer d. 29. 6} f f Hoogfte Thermometer gr. el Laagte Thermometer gr. 52 j WIL Deen. Regen, held. Helder, betr. Betr. helder. ZAND regen. Buijig, betr; Buijig, wind, Helder. wolk. Regen, held, zware regen. Nt. WINt.W Buijig, held. ZW zo middelb. d, 29. 10; middelb, gr. 65 WAAR- WAARNEEM INGEN jk “omrent de K Zit E- nit? T EE ON he. | AMSTELD AM, In de Maanden pril, Mey en Sfuny, des Jaars 1763. Et koude Weer, waarover wy in Maart, alg een gevolg van den firengen Winter klaag- den , heeft tot in ’ laate Voorjaar aangehouden. Wy hebben, in de Mey-Maand zelfs, naauwlyks drie Dagen warm Zomer-Weer gehad. Ongemeen is door deeze fchraalheid het Gewas veragterd ende Landman in groote verlegenheid gebragt geweeft door gebrek van Beeften-Voeder. Ten platten Lan- de zyn, uit die ongewoone Verheffingen van Kòu- de, Keel-Ontfteekingen gefprooten ; ens op fommi- ge plaatfen , hebben de Kinderpokjes fterk ge- * heerfcht; die beiden dikwils doodelyk waren. Hier ter Stede heeft men geen buitengewoone Ziekten gehad; maar in ’ laatft vân Sfury begonnen de An- derendaagfche Koortfen merkelyk te regeeren., AANMERKINGEN } „0 PAD B OEE ERDEL van Dr. STORCK; | En tE EN | € En ROAD En DOLLE KERVEL, GENEEZINGvAN pe KANKER: Waar in de Voorbeelden, die ter begunftiging van dat Kruid zyn bygebragt ; onpartydig onderzogt en beweezen worden , in ver- fcheide Gevallen , ongenoegzaam te zyn, om op te vertrouwen: DOOR DEN HEER Ds. JOHN ANDREE, Lid van bet Koninglyk Kollegie der Genees- beeren en Oudfte Arts van bet Stads Hespitaal te Londen. rete upon a Treatife &c. London. ls An'dit Werk zullen wy, even als te voo- ren van dat gene daar de Aanmerkin- _VIIL Deen. NÀ gen … gîz AANMERKINGEN OMTRENT DE gen op gemaakt zyn (*), aan den Leezer dert Korten Inhoud voordraagen. De Heer AnpRéE zegt in de Voorreden , dat hy en eenige andere Geneesheeren inr Londen door den Lof, welken de Heer Sor cx aan de Scheerling of Dolle Ker- vel (Cscuta)) in de Geneezing van de Kanker geeft, aanftonds tot gebruik van dit Middel waren aan- gefpoord geworden: doch dat zy door herhaalde FProefneemingen ondervonden hadden, dat dit Kruid niet alleen geen Hulp toebrenge ‚ maar dat „het ook veele andere kwaade Toevallen veroor= zaake , ja dat zelfs Knoeftgezwellen, die anders- zins nog geneeslyk zouden zyn geweeft, door deszelfs gebruik merkelyk verergerd en in hevige Kankers overgegaan waren. Hier op heeft hy de Voorbeelden van den Heer STorcx met meer op- merkzaamheid getoetft en bevonden, dat, tegen de voorgegevene Geneezende Kragten van dit Kruid, in de meeften, groote Zwaarigheden in te brengen waren: weshalve zyn Ed. beflooten hadt, niet fil te-zwygen in een Zaak, die van zo veel belang is voor de Menfchelyke Samenlee- ving; maar zyne gedagten over de, Hiftoriën van SrorckK aan de Wereld meê te deelen, en te gelyk eenigen van zyne tegenftrydige Waarnee- mingen bekend te maaken. Deeze laatften zou- hj: den 4 (*y Mer kan het-Uittrekzel der Verhandeling van den „Heer Srorcex vinden, in het V‚, Deer deezer Uitgez, ‚Verband. bladz. 351. Dn . KRAGTEN VAN pE Dorre Kerven 323 den „zo Hy berigt, in’ byzonder tot Waarfchou- wing kunnen dienen, dat men, wanneer een Ge- gwel begint toe te neemen, en zig Kankreus te vertoonen, geenszins met het gebruik van Ex- traBum Cicute moet voortgaan :: dewyl men an- ders, zekerlyk, daar door, een ongeneeslyké Kanker zal veroorzaaken. Hierom ftelt zyn Ed, vaft, dat de Scheerling geen zo onfchadelyk Mids del zy , als dezelve door den Heer STorcx is op- gegeven. haag Voorts wordt ook door den Heer Anprúr erkend, dat wy tot heden toe geen inwendige kragtige Middelen hebben, waar door de Kankreu- fe Stoffe kan worden beteugeld ; doch hy roemt de bekwaamheid van een Londens Heelmeefter 4 den Heer Gur, die Kankeragtige en Scirrheufé Gezwellen, zonder fnyden, met Wortel en al kragtdaadig weet uit te haalen. al ‚_ Wy komen nu tot het Werk zelf. Dat de Dolle Kervel geen zo onfchadelyk Kruid zys meent de Heer Anprér dat de Heer STorcr zelfs daar door beweezen heeft , dew yl maar eeni- be weinige Druppelen van het Sap des Wortels op zyne Tong een fcherpe Branding veroorzaakt hebben (1). En fchoon wel verder de Heer STORCK verzekere, dat de Pillen van *t Eatrac- Zum p 0) Bladz, 353. Ik haal hier de Bladzyden aan, op welken de aangehaalde Zaaken voorkomen in het zo even gemelde Uittrekzel, VIII Dezer. Ya 324 AANMERKINGEN OMTRENT DE tum Cicute , door hem, seen geheel Jaar en lan- ger, zonder de minfte nadeelige werking zyn ge- bruikt; zo kan de Heer AnNprée, in tegendeel, bezweeren „dat ten minften de Menfchen in Lon- den daar omtrent niet zo onaandoenlyk zyn ge- weeli: aangezien onder anderen eenfterke Vrouw, welke hy het Extrakt maar tot zes Greinen , ’% morgens en ’s avonds, tegen cen Zweer aan % Been ingegeven had, na drie Dagen genoodzaake is geworden, om daar mede uit te fcheiden ; de- wyl zy «een verbaazende Duizeligheid, verdon- kering van % Gezigt, belemmering van de Spraak en eene Verdooving in de Handen en Armen daar van kreeg. Ook was een ander Vrouwsperfoon, “welke het Exurakt tegen een Kanker aan de Neus gebruik kt had, met een fterke Duizeling bevangen „geworden „en hoewel men zig daar aan niet ftoor- de, maar met het Gebruik vier Maanden aan- hield, en de Duizeling inmiddels met Purgeermid- delen deed bedaaren, zo was doch het Gezwel niet tot volkomen Geneezing geraakt, en de af- neeming van den toevloed, die zig openbaarde, kon eer toegefchreeven Seen aaneen Foncanel, die men haar gezet hadt. Nog een Vrouw 8, by. de tweede inneeming van * Extrakt, be- dwelmd in *t Hoofd, en by de vierde geheel Lam geworden, zo dat zy zelfs de Spraak en aanftonds ook de Stonden kwyt raakte, gevoelende Pyn door *t geheele Lighaam , met verlies van Eetens- luft, Koorts en Buikloòp. De KRAGTEN VAN DE Dorre Kerver. 325 De Heer Anprár kan ook de Dolle Kervel, ‘ meeden Heer Srorck, niet houden voor zoda- nig een Middel, dat in de Huishouding. van 2% Menfchelyk Hiele geene Teka. verwekke. ‚ Volgens het omftandig Berigt van een aanzien- yk Heclmeefter is een Vrouw, by liet in-en uite wendig gebruik van de Czcuta „ in een beeving der Leden en daar op in eene Lammigheid vervallen, waar nevens zy ook de Spraak, twee Dagen langs geheel verloor. De Zweer in’ Borft heeft ; on= dertufichen , langs hoe ferker zig uitgebreid; des „men met het gebruik van de Ceuta heelt moeten ophouden. Een nog niet volkomen hard brenda Gezwel in ’t Borft is, in een ‘half Jaar tyds,' dat men ge- duurig de Pillen van ’t Extrakt heeft laaten innce- men, langs hoe meer toegenomen , en dus heeft de Patient ’er geen nut van gehad; ja veeleer zyn de Handen daar door zwaar eh cenigermaate dof- gevoelig geworden; zo dat zy, noch den-Arm _/{tyf houden, noch de eene Hand zonder de an- dere aan den Mond brengen kon, In een andere Vrouw „werdt. een Knoeftge- zwel in *t Borft , onder ’t gebruik, zo wel van het Afkookzel der Dolle Kervel bladeren in Wa- ter, als van de Fillen, grooter en Pynelyk: ja, daar ontftondt nog een nieuwe Knobbel aan ’c Borft en onder den Oxel, en op den derden dag wierdt men reeds eene Slaapzugt gewaar: in ? VIJL Deen. N13 ver- 326 AANMERKINGEN OMTRENT DE vervolg kon de Vrouw haar Been, wegens een foort van onbeweeglykheid , niet meer gebrui- ken; zy verloor den Appetyt t'eenemaal, en _ kreeg, in tegendeel, een beftendige Walging of afkeer van Spyze. Dit zyn de onaangenaame werkingen, welken de Heer Anprér, boven en behalve het weg blyven van de Geneezende Kragt, van de Cscura waargenomen heeft. Hy beveftigt zulks nader door eenige Geruigeniflen uit BciNneTA, Dios- CORIDES, GALENUS, Marrrioni, Musr- TANUS, Kircrerus, benevens den Catalogus Plantarum circa Cantabrigsam nafcentium (*), en brengt daar na zyne twyfelingen over de mecfte Gevallen van SrorcK ter baan. In % eerfte (bladz. 355) vindt hy geen Scsr= zhus, maar een louter Klier-Gezwel, dat ook ligt door andere Dingen had opgeloft of tot ver- flaan gebragt kunnen worden. Bovendien kan hy niet gelooven, dat een Scsrrhus, in drie Dae gen, de helft zou kunnen afneemen. De Gc- zwellen in het tweede en oyfde Geval fohynen hem, insgelyks, geen Knoeft- , maar een louter Melk- en Ettergezwel geweeft te zyn, en de opzwel- Eed | … ling (*) Men zou daar kunnen byvoegen, dat de Dolle Ker. vel, indien zy in merkelyke veelheid onder ’t Hooy is, de Paarden zelfs dronken maakt: zo dat de Boeren 'er: ‘dezelve, in’t Hooy dat aan Dyken en Wegen groeit, fomtyds afzonderen. KRAGTEN VAN DE Dour Kenver, 327 ling van de Klieren, hier en dear, aan andere deelen des Lighaams, Zyn, zo hy oordeelt, meer een Hes van een kwaade Gefteldheid Ee) Vog- ten in ’% eenen ‚ dan van een Kankeragtigen aart. Het derde, zesde, zevende, twaalfde Ge- val , en eenige anderen , zyn niet te vertrouwen, dewyl de Patienten de Kuur niet uitgehouden hebben. Het Gezwel in ’ pierde Geval. heeft gantfch het aanzien niet van een Scarrhus, maar is een eenvoudig Gezwel , dat uit een Mezaftafis in een heete Ziekte was ontfiaan. Het Knobbeltje in’ zevende Geval verdiende naauwlyks een Scar- rhus genoemd te worden , en zou, miffchien , zon- der de Cscuta nog fchielyker verdweenen zyn: ge- lyk hetzelve „ir gemakkelyk gefchiedt met an-. dere Geneesmiddelen. De bevinding van den Ly- der, in het agifle Geval, toont geen goede wer- king der Czcuta aan. De daar nevens ontftaande Verzweering der Longen mag aan derzelver ge- bruik wel toegefchreeven worden; gelyk ook het fterke Aflhma aan de Opium, welke de Heer STORCK gegeven heeft: want men heeft meer- - _maalen befpeurd, dat zulks in Kankers, op eene doodelyke wyze, daar van is voortgekomen. De __Knobbels aan den Hals, in het negende en twaalf= de Geval, fchynen den eren ÄNDREE meer dn | fuleus dan Scirrheus geweetft te zyn; in de Zwee- ren, daar zy in overgegaan zyn, kan hy niets Kankeragtigs vinden; en alzo de Heer STorcx de Eeltagtigheden heeft laren wegfnyden , gelyk VIJL Deer. 4 dic 328 AANMERKINGEN OMTRENT DE ed ’ dit ook in het dertiende Geval is gefchied, zo kan men zelfs de daar op gevolgde Geneezing niet aan de Cscuta toefchry ven, De Heer Anprte heeft ook nimmer in de Scrofelen een zo goede uitwer- king daar van gezien, als de Heer STorcx roemt; en eer paar Kinderen, aan welken hy ze heeft in- gegeven , hebben daar van aanftonds een Hitte in *% Hoofd en Lighaam , en daar op Duizeligheid en Walging gekreegen. De zwelling der Rugge- Klieren, in het wende Geval, fchynt insgelyks geen Searrhus geweeft te zyn, en het is daarom te minderte verwonderen, dat dezelve door de Gj cuta verdreeven zy; hoewel in Londen die uit- werking niet volgt: doch het fchynt onbegrype- lyk, hoe deeze Patient van Srorcx en anderen zo geheel onaandoenlyk zyn geweeft voor % me- nigvuldig gebruik der Pillen , daar de Londen- fche van een weinigje, doorgaans, zo kwaalyk zyn gevaren. Op ’% e/fde Geval merkt de Heer —ANDRÉE aan, dat een Seirrhus wel kleiner wor= den en niettemin verergeren kan. In’ veertende vindt de Heer Anrprtr wederom geen Scarrhus in het Borft, die zo fchielyk, in zes Weeken tyds, niet ontftaat , maar veeleer eeri Verharding, wel- ke ook zonder de Ceuta tot Oploffing kan ie worden. Aangaande het ovftiende Geval verwon- dert zig de Heer ANDRÉE grootelyks, hoe de Heer STorcK, in agttien dagen, een zo yzely- ke Kanker aan % Gemagt heeft kunnen genezen. Hy legt KEE zulks alleenlyk toe aan een té- ‘Tug- l | KRAGTEN VAN DE Douz Kenver. 329 rugdry vende kragt van de Cituta; en bewyft het uit de Jeukt , welke de Patient naderhand over’ geheele Lyf kreeg, en zyn betrouwen op dat Kruid EREA aat meer , doordien de over= bly vende Zweeren met Middelen tegen de Ve- nus- Ziekte hebben moeten genezen worden. ’% Gezwel in ’ zeventiende Geval noemt de Heer Srorcx zelf niet Scirrheus, noch Kankeragtig, en het behoort dus, zo min als de Pypzweeren van het zestsende, tot ons oogwit. Meer Mid- delen zyn bekwaam om dat gene uit te voeren, * welk de Cicuta hier gedaan heeft. Dat dit Kruid de Staar în ’t Oog (Cataraëta) verdryven moge, wenfcht de Heer Anprte zeer, doch hy heeft daar van nog geene Ondervinding. Omtrent’ het twintig fle Geval herhaalt de Heer Anpmér zynen wenkth, dat de Cscuta in zyn Land ook zo groote Dingen mogt doen. De Kuuren van den Heer van SwiETEN wenfchte hy liever met des- zelfs eigen Hand befchreeven te zien, eh geeft daar door te kenner, dat van hem niet veel, op het gene STorcx daar van verhaalt, ED APA worde. De uitwerkingen, die de Hek Korr- MAN N gezien heeft (#), gaan ook, het gene men in Londen Heeft waargenomen , zeer veel te bo- ven, en de Geneezing van dien Heer was even- wel niet ‚ volkomen, Dat ó (*) Zie Bladz. 368, int V. Dreu der Uitgez, Perhane elingen. VIIL Deen Ys 330 AANMERKINGEN OMTRENT DE, Dat door het ingeeven van de Pillen aan eeu Vrouw, die een Kanker in ’t Borft hadt, het Braaken, benevens de Pyn in de Maag, bedaard zy ‚ komt den Heer AnprEE wonderlyk voor; alzo hy dit Ongemak veeleer daar uit heeft zien voortkomen. Men zou dit, al zo wel, aan een Cricifche uitwerping van de Kankreufe ftof zelve kunnen toefchry ven; dewyl het een gemeene On- dervinding is „ dat Perfoonen, die de Kanker heb- ben, zelden met andere EN aalen geplaagd zyn , en de Heer Anprte hadt ‚nog onlangs, eene Vrouw. gezien, welke, door het einen en toeneemen van een Kanker in’ Borft, van een hevige Hoofd- pyn, zonder eenige Geneesmiddelen » verloft ge- worden ware, Dat de Heer Srorck pe Bloed, onder ’ ge- bruik van de Cecwra, fchoon rood en dik gevon- den heeft , zal alleenlyk van de Narcocifche werking van dit Kruid voortkomen, en het Bloed heeft , bovendien, in de Kanker gemeen- lyk zulk eene gefteldheid, Met reden mag men ook vraagen „ of niet de Cscuta, uit dien hoofde, zo wel als de Opsum, de Kanker doe vererge- ren? en of men daarom geen reden heeft, in dit Geval af te zien van ’t gebruik van alle Narcoisca, Schoon ’er de Pyn door geftild kan worden? De Geneezingen, door den Weenfchen Heel- meefter Lager met de Crcuta verrigt, worden door den Heer Srorcx zorg, geroemd, dat MER … KRAGTEN VAN DE Dore Kerver. 33t men moet gelooven , dat die gelukkiger daar in geweeft zy, dan de Heer Srorck zêlve. _ Eenige Geneesheeren te Londen, die den Heer SrorcK daar in geloofd hebben, dat men fom- ‚tyds de Pillen eenige Maanden moeft laacen ge- bruiken, eer van dezelven eenige uitwerking tot Geneezing te befpeuren was, zyn in deeze afwag- “ting en aanhouding zo ongelukkig geweeft „dat zy de Seirrhi in de allerergfte en ongeneeslyke Kan- kers hebben zien overgaan, in plaats dat deze! ven hadden moeten zagt worden en verminderen, _ gelyk de Heer STORCK verzekert, dat by hem gefchiede. | NR _ Eindelyk ziet de Heer Anprézs ook de Gee volgtrekkingen van den Heer SrorcxK naa, en ontkent de gegrondheid derzelven, uit de gemel- de Ondervindingen. Hy befluit zyn Werk nog met ettelyke Voorvallen, waar uit blykt, dat de Cicuía , in plaats van de harde Knobbels en Kan- kers op te loflen, dezelven veeleer vergroote , doe doorbreeken, Pynlyk, Ontftoken en tot Zweeren maake, ja dikwils zelfs tot het ontftaan van nieuwe Knobbels of Verhardingen gelegen- heid geeve. agnes ; Aangaande de Kanker aan de Lippen voegt ’er de Heer Anprér nog de nuttige Aanmerking by, dat, zo lang een Kw ylklier niet gezwollen is, de Kanker nog tot Geneezing zy te brengen; daar, als de Zwelling plaats heeft, de Kuur ge- VIJL Deen | KC heel 332 De KRAGTEN VAN DE Dad Kerver, ‘ heel dragtstsi is, dewyl na weinige Maanden de Kanker in de Klier’ uitbreekt. Zie daar een kort Begrip der Aanmerkingen van den Heer Anprée over de kragten der ’C4= cata of Dolle Kervel. Het is te verwonderen, dat men in Engeland.zo groote nadeelen daar van vernomen heeft, terwyl men in ons Nederland Per naauwlyks eenige uitwerkingen van heeft ge= * zien: fchoon men zelfs het Extrakt van Weenen Ontbooden ‚en, dat onder *% opzigt van den Heer STorCK gemaakt was, gebruikt heeft. „ Doch » Ook te Parys, getuigt de Heer Asrruc, (in - » een nieuw uitgekomen Werk over de Zrekten 5 der Vrouwen,) heeft men meer dän zes Maan- 5 den lang het Extraûum Cicute in alle Gevallen s ingegeven, daar het van den Heer Srorc« s> gebruikt was, en ’er, wel is waar, geen kwaa- > de Uitwerkingen van ondetvonden, maar de s> Gevolgen hebben ook, tut nog toe aan de ver. 2» wagting niet voldaan ”. H, GELUKKIGE WEGNEEMING f ks OF { DE PET RPA TTR | VAN E E N VERZWOREN KANKER, MET WILD VLEESCH EN VERHARDINGEN DER OXEL- KLIEREN GEPAARD; DOOR DEN Heer LE CAT: Opper - Cbirurgyn wan ’t Gaftbuis van Rouen in Vrankryk, en blyvend Sekretaris van de Aka- demie der Weetenfchappen in die Stad: Briefswyze toegezonden aan een Doktor- Regent van de Fakuiteit der ge vr te Parys. (Geurra de Mede. Chirurg. &c. Mars 1761. Tom. XIV. P: 257.) STEESEEEIGESNEEESSEELSeES MLN HEER. E Heer pe £Monruré heeft my verzekerd, dat de Geneezing van Mademoifelle Hau. zót U eenige verwondering veroorzaakt had, en dat Gy ’er de Hiftorie van beg eerde te weete „, VIL Deer. Ot â34 GELUKKIGE WeenerminG | om die publiek te maaken. Het is op zyn woord; Myn Heer, en wegens het belang, ’ gene ik frel in Uw Oordeel, dat ik beflooten heb my daar aan te onderwerpen, Mademoifelle @°.Hautot ; een vidiik van 65 Jaá- ten, woonagtig in de Straat de Saint Patrice te Rouen, hadt, federt verfcheide Jaaren, een Ge- zwei aan % flinker Borft, dat zy toefchreef aan eenige Kneuzing: zy maakte gebruik van Ver- dunnende en allerley andere foort van Middelen. Op het laatfte gaf zy zig over aan een zogenaamde Geneezer van Kankers, die dezelven behandelt met Efcarotsca. ”t Gezwel brak diep open en ’er kwamen Uicwaffen in van wild Vleefch, welken de Onderneemer cragcte te doen weg byten; doch zy groeiden, even als de Hydra van de Fabelge- fchiedenis, onophoudelyk weder aan. Eindelyk bekende hy zyn onvermogen en ligtvaardigheid: het Huisgezin en de Familie werdt in groote onte fteltenis gebragt: men vroeg my om raad: ik wil- de het zelf zien. Daar by komende vond ik een tamelyk grooten Fungus , als een Bloemkool van gêdaante, die aan zyn geheelen Grondfteun om- _ ringd was met een omgekrulden, Eeltagtigen 4 Zweerenden rand , gepaard met vinnige fteeken- de Pyn. % Gezwel fcheen niet vaft te zitten, èn ?er waren maar eenige bosjes kleine Klieren onder den Oxel: weshalven ik de moed niet op* gaf, oordeelende de Operatie praktikabel en dat dezelve mooglyk van een goeden Uitflag zou zyn; ten. pn VAN EEN VERZWOREN KANKER. 338 a / ) ten minfte dat zy de eenigfte toevlugt ware in de omftandigheden , waar in ik Mademoifelle d°Hag= tot had gevonden. Dewyl men haar volkomen ho- peloos had verklaard, zo was myn Confultatie- haar zeer aangenaam; en zy drong zeer fterk aans om de Operatie; hoe eer hoe liever, aan haar it %x werk te ftellen. Ë Ik deed dezelve, inderdaad, den 29 Duty des Fars 1760, beginnende met de Klieren ‘van den Oxel, die ik verzekerd was dat my meer moeite - zouden geeven dan al het overige. Ik bediende my van een dubbele Errhine, die taamelyk groot en zeer goed van Sneede was, welke ik ftak in dé bekleedzelen van den Oxel, op de verft afgelege= ne van deeze Klieren. De infnyding der Bekleed: ‚ zelen maakte een hoek , waar van de top was in ’t bovenfte van den Oxel en de opening naar het Borft toe. Deezen hoek nam ik weg met de on- derleggende Klieren en alles, dezelven uit het diepfte van den Oxel ontworgelende. Ik liet ze aan ’t Vet en Vel zitten, zo dat, als alle deeze bosjes waren weggenomen ,zy ééne Klomp maak- ten met de Lap van de Huid, welke met haare grootfte breedte nog aan’ Borft gehegt was. Toen verlangde ik myne eerfte Infnydingen rondom het hoofd-Gezwel en zelfs een- weinig hooger, oft eene Ontvelling van de Huid, die my zeer ver- dagt voorkwam, mede in te fluiten. Ik ontzag de. Spiervezelen niet , welken my door Gift aan- gedaan fcheenen te zyn. De Extirpatie van’ Borft vul. dn ge- 336 Gruugriar WeeNrEEMiNGg 5 gefchiedde veel vaardiger dan die der Oxelklie: ren, en de geheele Operatie heeft maar cwee en een half Minuut geduurd. In ’% vervolg is niets aanmerkelyks voorgeko- men tot aan den zeven-en-twintigften Dag (*) , wanneer wy ; de Suppuratie in order zynde , be- merkten dat de Arm, aan de ongeftelde, Zyde , gezwollen ware. Dit ontftelde my in % eerft; doch gezien hebbende, dat de Wond van der Oxel zeer fchoon ftond , vermoedde ik dat de Arm,te digt aan % Arta gebragt zynde, door het Verband gekneld ware „ en dat deeze Samen- drukking , de Circulatie pee de Wa- terige Opzwelling (Oedema) had danse Ik deed dan den Arm, verder van ’ Lighaam af, op een Kuffen leggen en de Zwelling verdween. … Den zeventienden Dag ontdekte ik, in ’ mid- “den van die Wonde, een wicte Vlak, welke ik bedekte met roode. Precipitaat, Den. een-en-twintigften. viel. deeze Vlak af. Het was een taamelyk groote Efthar , die een ge- deelte van een Rib, ter grootte van. een Duim- breed, bloot maakte, dat zeer zwart was, en bygevolg door het Gift aangedaan , wegens eenig draadje, dat van het Borft naar het Been was ge- zonken. Deeze ontdekking. was my leed, doch deedt (* [Dit fchynt my de zeven- en -twintigfte dag niet te kunnen zyn; miffchien is het een drukfeil en dat men leezen moet den zevenden. } / VAN EEN VERZWOREN KANKER. 337 deedt my den moed niet opgeeven. ‘Zonder ee- nig teken te geeven, van myne Ontfteltenis, aan de Lyderes, bereidde ik haar om my dit Venyn in deeze nieuwe zitplaats te laaten aancaften; al- _ zo ik vaftttelde; dat ik het nog zou kunnen be- dwingen, indien dat zyn uiterfte fchuilhoek ware. Den vier-en-twintigften dag , Dingsdag den 19 duguflus, vatte ik dit Beenbederf van de Rib aan. Ik nam het buitenfte zwarte blaadje weg en fchraapte de Beenige zelfftandigheid af, tor dat ik dezelve wit, valt, en, om kort te gaan, ge- zond vond: Ik verbond dezelve met een Wiek, gedoopt in een mengzel van O4. Guajaci met Tinë. Myrrhe &@ Aloës: welk mengzelik den volgen- den dag nog vloeibaarder maakte , door middel - van Geeftig Lavendel Water. _ Den agt-en- twintigften dag, vertoonde zig reeds eenig Vleefch op de afgefchraapte Rib. Den een-en-veertigften was dezelve geheel be- dekt met goed Vleefch en de Wond van den Oxel geflooten. Ik zal U, Myn Heer; niet laftig vallen met het verhaal van alle de kleine veranderingen, dat het Vieefch nu eens zo goed niet, dan weer beter zig vertoonde, of van het gebruik, dat ik ge- Daalt heb van de Miädelen, in zulke Gevallen noodig. Veel min zal ik fpreeken van den Le- vensregel, dien ik de Patient deedt houden; van de Purgatiën, Gerftedranken , Opiaaten; van het Brandmiddel (Cautere) , dat ìk aan den anderen ‚VL Deez, Z Arm 339 GELUKKIGE WEGNEEMING Arm geappliceerd heb, op den vyftigften Dag enz. Alle die Omftandigheden zyn tover be- kend. Ik bepaal my om U te berigten, dat dé Word tot een Lidteken gebragt werd omtrent den tagtigften Dag, en dat wy, doordien een overval van Ziekte aan de Juffrouw een taamelyk groote Ontvelling van het nieuwlings gemaakte Lidteken veroorzaakt hadt, ongevaar een Maand werk gehad hebben, om die kleine wanorde te herftellen; maar, dat; op ’t laatft, de Lidrekens benevens de Gezondheid van Mademoifelle d? Haus tot, in den wenfehelykften toeftand gebragt, en daar in volkomen gebleeven zyn. Ik zal ’er zelfs by voegen, dat daar in geen verandering geko- men is , niettegenftaande zy , nu onlangs , een gevaarlyken Val deedt, van een zeer ongemak- kelyke Trap; by welke gelegenheid eene onwil- lige uitrekking van den Arm aan de ongeftelde Zyde een kleine opfcheuring van het Lidteken van den Oxel gemaakt had, waar door eenige druppelen Bloeds werden uitgeftort. Een Ader- laating , en de gewoonlyke Middelen in zodanige Gevallen, hebben de Kneuzingen , de Kwetzuu- ren en alle de Gevolgen van dit Toeval doen ver= dwynen. Ik heb de Eer van te zyn, &c. P.S. Het zal U miflchien niet onaangenaam zyn, Myn Heer, te verneemen, dat ik, in dit Voorjaar, de geheele Uithaaling gedaan heb 4 VAN EEN VERZWOREN KANKER. … 335 heb van een gecarieerd gedeelte van het Op- peft Armsbeen, drie Duimen en tien Liniën lang, tegen deszelfs bovenfte Gewricht aan ; en dat, in minder dan zes Maanden, dit ge- deelte van het Opper-Armsbeen dermaate is herfteld geworden, en weder aangegroeid, dat „ de Perfoon, zynde Frangors Romain, één der Invalides te Dieppe, van zynen Arm als naar gewoonte gebruik maakt. Gy zult niet kun- nen twyfelen, Myn Heer, of een Hofpitaal van vierhonderd Patienten waar onder wel Aon- derd Chirurgifche Kwaalen hebben „ geeft my gelegenheid genoeg om Weaafneemingen té maaken, die ik zekerlyk niet verlooren laat gaan, fchoon zy niet van my aan ’t licht ge- geven worden 3 doch ik hope dat zy ; den een of anderen tyd, zullen voor den dag ko- men in de Werken, waar voor ik verpligt bed aan * Algemeen. H. DOP VÜL Des. Zà BE \ BEE -D BNN GEN 3 OO VOE Rw DAE BLINDHEID Win AN AN: TOBIAS, DERZELVER OORZAAKEN en GENEEZINGE; DOOR DEN HEER BURCH.DAVID MAUCHART, Doktor in de Genees- en Heelkunde , Hoogleeraar op de Univerfiteit van Tubingen, (Fobie Leucomata, &c. Differt. Med. Pref. B, D. Ma v- CHART defenfa per Car. Dav. BrecuT Thaik fing. Tubing. 24 Maj. 1743.) SELGUSONCGOCLEESOLENENESN Iettegenftaande de vermaarde Tu. BAr- THOLINUS van Oordeel is geweeft (a) ; dat ’er , aangaande de Blindheid van Togras en der- (a) De Morbis Biblicis. $. 14. p. 56. (© In Med. Catb. Cap. IV. 6. 1 & 2. (1) De facra Philofopb. Cap. 42. (b) CuremNrirTius in Exam. Concil. Tridentini. FRAN- eiseusJuNIus. CHAMIERUS, RAINOLDUS, SPAN” HE- 8 De Brinpnein vAn Togras. gat derzelver Geneezing, weinig te fchryven over-. bleef; als zynde daar omtrent voldaan door H1e- RON. BARDUS (*), en voor deezen reeds door Franciscus VALESIUS (}); weshalve Bar- THOLINUS zelf ’er maar eenige opheldering agtte by te moeten voegen, hoedanig een Vifch het geweeft ware, en nopens de Geneezende Krag- ten van deszelfs Gal: zyn wy egter van Gevoe- len, dat ’er eenige dingen, en van geen klein belang, overig zyn, omtrent de Oogk waal zel- ve van Tozras, belangende derzelver oorfprong en gefteldheid niet alleen, maar ook de manier en uitllag der Geneezinge. Omdrirmes zullen wy befchuldigd worden van onzen Arbeid te koft te leggen aan de Oplolling van Fabelen, van Perfoon- verbeeldingen, en, om kort te gaan, van Onzee kere Gefchiedeniffen uit een Apokryph Boek, door zodanigen die, door de allerfterkfte Ódr deelkundige Bew ysredenen van zo veel Autheu- ren (4) overtuigd, ftaande houden , dat het Boek van Töbias niet Kanoniek noch ados Goddelyke ingeeving gefchreeven, ja zelfs zo oud niet zy als Tozras zelf, of wie ’er ook de Schryver van zyn moge, voorgeeft ; als ook dat het geen waa- ge HEMIUS. CALOVIUS. Frreptrrrus in Theol, exeget. Herm. voN DEK HarDt. JOH, ALBERT. FABRr- Clus, Libr. Tobie, Judith, &c. Grece & Latine, in Pro. leg. in Tobiam Reverend, Dn. Cancellar. D. Pr ATF. in Bh bliis Germ. in Folio, | VII Deer. Z 3 342 BEDENKINGEN OVER DE re, maar een verdigte Hiftorie zy.. Maar, al hoewel wy geen toeftemming geeven aan het als gemeene denkbeeld der Roomfchgezinden, over de egtheid van % gedagte Boek, en zelfs den yzee lyken Vloek van het Koncilie.van Frente, tegen de genen, die Togzras uit den lyft der Kanonies ke Schry veren fchrappen; in de wind flaan; evene wel zal het ons geoorlofd zyn, over de Natuure en Geneeskundige Verfchynzelen, die omtrent de Blindheid van Tog1as voorkomen, zo veel moeite te ‚befteeden, als andere vermaarde. Man- nen, in die Hiftorie.te verdedigen of te weder- leggen, onvermoeid hebben te koft gelegd. - By de kndeitnenk daar tegen, zullen -ten deele nieuwe gevoegd worden door onze Aanmerkin- gen, ten deele zullen daar door de. oude twyfe- lingen worden beveftigd; fehoon wy niet minder edelmoedig eenigen uitmonfteren, die Spoke wyze geopperd waren. ) Om derhalve van de Blindheid van Togrras, den Ouden, te hatúdelen, zullen wy de. volgen-. de Order houden: 1, De verfcheiderley. Leezin- gen van den Text vergelyken en volgen het Griek» fche Exemplaar van Drusius: 2. Onderzoeken of, en op welke manier , van den invallende Drek (c) IL, Koningen. Kap. 17. 4 (d) Dus wordt die Koning aldaar en in de Hebreeuw- fche Uitgaave, doch in de Griekfche Enemefjarus gehe: ten. Of hy twee naamen gehad hebbe, dan of de gemee- ne Exemplaaren bedorven zynP daar omtrent, vermaant Dev- _Brinpuerp VAN Tonras. 543 , Diek der Vogeltjes de Oogkwaal van KLE nh s heeft kunnen ontftaan: 3. Welk eene K waal het zy geweeft die deszelfs Blindheid veroorzaakte : 4. Of, en op welk eene wyze , die Kwaal zo _pogenblikkelyk heeft kunnen genezen worden. De Oudheid van? Boek moet, als wy To- BIAS geloof geeven, gebragt worden tot de Ge- _ vangelyke wegvoering der tien Stammen lfraëls , onder de Regeering van Hofea (c), door Salma. naflar (d) , den Koning der Aflyriers , ’t welk omtrent op *t Jaar des Werelds 3206 , en dus by- na zes Eeuwen voor ’s Heilands Geboorte , «en kort voor de bouwing van Rome, is voorgeval- vallen. Dat Tostas, een Jood, toen in ’t He-. breeuwfch gefchreeven hebbe, zou zeer waar- fehynlyk kunnen voorkomen: doch, hoewel ’er eenige Hebreeuwfche Uitgaven van dit Boek zyn, inzonderheid die van Munsrerus, hem bezorgd door de Konftantinopolitaanfche Jooden en die van FaAerus; wordt egter, dat geen Hebreeuwfch Exemplaar van % zelve egt zy niet alleen door de meefte Proteftanten , maar zelfs door de Roomfchgezinden erkend: doch zy geeven voor, dat beide de Tobiaffen (e) hunne Gefchiedeniffen in de Chaldeeuwfche ‘Taal befchreeven hebben , en dat Drusrus, moet men niet ligt een vaftftelling maaken. (e) Dat de Hiftorie van Togtas, noch van den Va- der alleen, noch van den Zoon, maar van anderen be- fchreeven en voltooid zy, toonen de Voorvallen van bun Levensbefchryving zelve ten duidelykfte aan, VIII Deer. Al 344 BEDENKINGEN OVER DE dat Hieronymus hier uit de Latynfche Over zeeing heeft opgemaakt, gebruikende tot Tolk een Jood, die, in de beide Faalen by uitftek er- varen zynde ‚ het Chaldeeuwfche in Hebreeuw- fche Woorden uitdrukte, % welk Hieronymus. met behulp van een Scribent, in % Latyn ovcer- bragt en zulks in één dag voleindigde Cf). 2. Dewyl, nu, het Chaldeeuwfche Exemplaar, van dien tydat, nergens is te vinden geweeft, en de Jooden ook, ten tyde van Esdras, geen Ken- nis aan dat Boek gehad hebben, tellende het zelfs heden niet onder de Kanonieke; terwyl, boven- dien, de befte Griekfche Exemplaaren een zeer groot Kenmerk hebben van de oorfprongelyke Tekft te zyn, en van de meefte Kriftenen voor zodanig gehouden of ten minfte gelyk gefteld wor- den met de Latynfche en Griekfche Exemplaaren: zo heeft het ons goedgedagt tot een grondflag te gebruiken de Griekfche Uitgaave van Drv- sius, welke F ABrrcrus op nieuws aan % licht ge- geven en met zyne Latynfche Vertaaling opge- helderd heeft (g). Die zeer vermaarde Man agt het (in zyne Voorreden pag. 4.)-ten uiterfte waar fchynlyk, dat het Boek van Topras opg efteld zy door den een of anderen Griek , ‘na de ie van Jehunen door de Romeinen, om- (f) Hreronvymus verhaalt dit (in Prefat. ad Chro- mat. €} Heliodorum); doch met welk een naauwkeurië- heid zulks heeft kunnen gefchieden en hoe veel geloof ha vi MER 1 BLINDHEID VAN Topras. 345 omtrent een Eeuw na ’% Heilands Geboorte. Op deeze Tydrekenkundige, zaaken meenden wy agt te moeten geeven , dewyl ’ Woord Aeviwar , waar mede de Oogkwaal van T ozras aangeduid wordt, niet voorkomt in de Schriften van onzen Hieroxramres Cons, maar alleenlyk in die van Prinius, GALENUS en de andere Geneeskundigen, die na hem geleefd-hebben. De Leeftyd van deezen Grooten Man, nu, is ge- weeft, geduurende den Peloponnefiafchen Oorlog, op de Jaaren. des Werelds 35oo, omtrent het begin en einde-der Eeuw: en dus by na drie Eeu- wen na de Gevangelyke wegvoering der tien Stämmen , en den voorgeweriden Leeftyd van Tosras. De Cicero, nu; vän onze Gerees- kundigen, Cornerrus Census, die in ’ begin van de eerfte Eeuw na Kriftus Behar bloeide, maakt in zyn agt Boeken de Re Medic nergens gewag van Leucôma of Albugo, niettegenftaande hy in *t zesde Boek, Cap. 6, breedvoerig handelt van de andere Gebreken der Oogen, en derzel- ver Griekfche naamen veelal vlytig aanhaalt, of dezelven uitdrukt met Latynfche Woorden en Omfchryvingen. Een: Autheur egter van die zelfde Eerfte Eeuw, vermaard onder Keizer Ves- pe men gceeven moet aan deezë Latynfche Overzetting en âùderen daar op gegrond; leert de Zaak zelf. (ey Jou: Ars. Fanricrr Liber Tobie, Fuditb, Ora: sio MamafJe &c. Oêtavo. Francof. & LipG 1691. VIJL Dexs. Z5 { 346 BEDENKINGEN OVER DE -_pafianus, C. Prinius Secunpus (h), maakt op veele plaatfen omfiandig. gewag van Albugo of wicte Oogvlakken, in gemeenfchap met Wolkjes, Lidtekens en rd van ’ Hoornvlies, ter- wyl hy de Geneesmiddelen daar voor aanwyft; maar van het Griekfche woord Leueôma vinden wy geen Voetftap in deezen Schryver; hoewel wy niet twyfelen , of hy zal die K waal door 4/- bugo bedoelen. Garenus, die op ’ end vande Tweede Eeuw, na ’s Heilands Geboorte , leefde, telt doorgaans (4) , met uitdrukkelyke woorden, de Leucômata ($) onder de Gebreken der,Oogen en.„wel van het Hoornvlies (Carnea) Die op Prinius en GaLENus gevolgd zyn, Grieken, Latynen, Arabiers, en Geneeskundigen van al- lerley Natiën, maaken tot heden toe van Leucè- maen dliugo, als een zelfde K waal betekenen de, gewag. ‚…_3- Dewyl het dan niet waarfchyulgk i is, dat Hirrocrarrs en Census van het Leucôma (}) zouden verzuimd-hebben te fpreeken „indien vaa zi de ra (5) In Hiff. Mundi doorgaans, doch in ’t 6. Hoofdft, van zyn XXIX,Boek (preekt hy dikwils van Albugo. in ) De Simpl. Med. Facult. De Medicamentis-Euparis. De compof. Med. fec. loc. &c, Hits (Glaucómata ftaat in de Differtatie, (by Ber, Difput. Cbir. Vor. LI) doch dewyl hier door een geheel auder en inwendig Gebrek verftaan wordt, twyfel ík niet of dat zal een misftelling zyn. Nooit is, myns weetens, het Glauctma als een Gebrek van ’t Hoornvlies aangemerkt. } Burnpurin VAN Hoz An 347 , eene zo Oene yke ahh deeze byzondere Grickfche benaaming in gebruik ware geweeft zo kan men uit deeze Tydrekening der Gences- kundige benaamingen billyk befluiten , „dat de ‚ Griekfche Uitgave van Tostas, welke cv enwel voor: Authentiek en Origineel gehouden wordt, u als gezegd is; niet van Zo groot cen Oudhéid zy; als de Tekft zelf te kennen geeft, en naauwlyks tot de Eerfte Eeuw na ’s Heilands Geboorte kan gebragt worden , ten minfte vooral nict ouder zy. De Latynfche Vertaaling van HrErRoNyYMus zelf „die eerft-in?t Jaar 329 vande gemeene T'yd- rekening is gebooren , noch het Chaldeeuw{che Exemplaar, dat hy aanhaalt, noch. de Hebreeuw- fche Uitgaven , docn niets om een grootere Oud- heid van dit Boek te bewyzen ;, weel minder-de Latynfche der Vulgata, % zy die van Hiero- NYMUS uit de Originecle Tekft overgebragt zy, of voor , of na hem door iemand anders. * En dit zo veel te meer , om dat de Vu/gata en Hebreeuw- fche Uitgave geen het mine gewag van Leuct- mata of ze deed maaken » maar alleen ecn alge- - ús; je ‚… mee- he ij d f) [Ik verwonder my, hoe men hier wederom Glaucó- ma heeft kunnen plaatzen ,” daar het zeer zeker is dat HirrocraTes van de Glaucófis Spreekt, welke GA Lee Nus gelyk ftelt met Glaucôma, Wat Ceusus belangt, die zou van het Leucóma gewag hebben kunnen maaken, wanneer hy zegt: fl de nigro aliguid albidum klaas ef, din manet. Cap. 6; Libr, VI] VOL Deer, 349 BEDENKINGEN OWER DE meenen naam, te weeten Macula CVlakken) ge- bruiken. 4. Zie hier den Tekft zelve, zo veel den oor- fprong en de Geneezing der Vlakken in de Oogen van Togzras betreft, volgens de Latynfche Ver- taaling van Fasricius, die uit het Griekfche Exemplaar van Drusrus is opgemaakt ($). En in die zelfde nagt, na dat èk begraven had, serug komende , ging tk, dus bezoedeld „aan den Wand van Wen Foorhof Jeg zeen flaapen. Mya Aangezigt was wiet bedekt, want sk wef} niet dai er Vogelijns an de Muur waren. „Terwyl;, nu, myne Oogen open waren, Jcheeten de Vogeltjes haar warmen Drek daar tn, en hier uit kwamen witte Vlakken op myne Oogen. Ik ging gaar de Geneesmeeflers, doch zy ralen my diet. Maar Tobtas ging af an. de Revier (de Tigris, nad. (S) [Ik heb bier den Griekfchen Tekft, die ín de Difler- tatie ‘er nevens gevoegd was,weggelaten, en den Latyn- fchen vertaald, welke aldus luide: Cap. 2. #. 9, ro. Et in eadem nofte poftguam fepelifJem redii, €$ ita pollutus ad parietem atrii obdormivi. Negue facies mea obtetta erat, neque enim aviculas in muro elje Jeiebam. Et oculis meis apertis avicule calidum flercus in oculos meos excreverunt, & nate funt albugines in oculis meis, ö me: dicos adii, nec ‘me juverunt. ‘Cap. 6. w. 2. Tobias autem defcendit (in fluwium feit, Tigrim) ut ablueretur, €$ pifais de Kluvio exilit, ‚ devoratu- rys Tobiam. y. & BLINDHEID VAN TogprAs. 349 naamelyks) om zig te waf]then. Een Vifch, nu, Jprong uit het Water, die hem wilde enflokken. Met de Gal zult gy temand bef?ryken, die witte Vlakken in de Oogen heeft, en dit zal hem ge- neezen. \ Gy dan befmeer met dre Gal zyne Oogen; dan zal hy, wegens de prikkeling , dezelven wryven en de Vlakken zullen ’er af gaan, zo dat hy U zal kun- nen zien. _Zyn Zoon ‚nu „liep naar -hem toe „ en vante zynen Vader. Hy deedt de Gal in deszelft Oogen Jpatten, en zeide middelerwyl: Houd moed, Vader. __ Als nu Tobias de prikkeling van de Gal voelde, zo wreef hy zyn Oogen en Mond, en u3t de Oog hoe- ken gingen de Vlakken los en vielen af” als Schillen. Zie daar: Ik kan wederom mynen Zoon Tobsas befchouwen. In . 8. Felle vero inunge hominem, cui funt albugines in octilis, € fanabitur. Cap. 11. #. 7. Tu itaque inunge felle ifbo oculos ejus, tum ille vellicatus deteret , €5 abjiciet albugines, €) videre te po- terit. y.1o. Ar filius ejus accurrit ad eum, €} prebendit fuum patremn. ve rr. Et fel illud in oculos ejus adfperfit, dicens: bone animo efto, Pater. “ Yv. 12. Cum vero oculi à felle compungerentur , Tobitus fuffricuit oculos fuos, ES os5 de birquis, five angulis oculo- rum ejus desquamate funt albugines. y. 14. Ecce iverum videre pof]um Tobiam flium meum.] VII Deet. / 350 biken desde OVER DE ‚In hoe verre van deeze Leezing het Griekfén; Hebreeuwfch en Latyn afwyke, zullen wy ftraks - aanfoonen. 5. In de Hiftorie wordt Torras overal inge- voerd, als door het begraaven zyner Landsgenoo- ten, die gedood waren „ niet zo zeer vermoeid als Pi onrein, volgens de Wet va Mofes, we- gens het aanraaken der Lyken, en daarom niet in Huis durvende gaan voor en aleer hy. zig ge- „waflehen had: “weshalven hy, aan den Wand des Voorhof op den een of anderen Bank gaande leg- gen, 4 flaap viel, en wel zonder het Aangezigt toegedekt te hebben „dat tot be waaring van de Oo- gen voor het iNliek van Stof, Infekten of wat het ook mag zyn ,ten hoogften noodig ware voor zodanigen, die met ongeflooten en een weinig gaapende Oogleden fläapen 3 een Kwaal, die, om dat de Haazen zulks ook doen, Laros of Haazen-flaap geheeten wordt. Want uit dat ge- deelte der Hiftorie, daar men zegt, dat de Drek; terwyl hy fliep, in zyne open flaande Oogen geval- len zy ‚ kan men met reden denken, dat Togras aan zulk een Kwaal laboreerde , welke fommigen ‘van de Geboorte, anderen door Kwetzing van ’% _bovenfte Ooglid, of. anders onderhevig zyn, Want „indien men niet onderftelle, dat de-goede Oude Man de Oogen toen openftaande en de Oogleden, ongeflooten gehad hebbe, zo zou de op- vallende Drek der Vogeltjes van geen kragt zyn geweeft, ’ zy om Leucômata of Vlakken op de Oogen s A BrinpHeiD VAN TontAs. g35i, oogen, of bepaaldelyk op het Hoornvlies te maaken, en dus zou eensklaps de gantfche Ge- fchiedenis haar egtheid verliezen: ten zy, gelyk fommige Exemplaaren leezen (£), Tosras, uit den flaap ontwaakende, yne Oogen open gedaan heb- be, en dus de Vuiligheid der Vogeltjes toen in dezelve gevallen zy. Een andere manier, op welke de Drek der Vogeltjes in de Oogen heeft kunnen komen, wordt door CaLMmET verzon- nen -(/); dat, naamelyk, deeze Drek gevallen zynde op de Schouderen, (&ant tombée fur les E- Paules,) op de Oogleden heeft hy miflchien wil- len zeggen: toen Torras zyne Oogen opende 4 _door de Hoeken daar in gevloeid zy, en dat To- BIAS de Oogen met de Handen wryvende, ge- lyk wy gewoon zyn ,’er, het gene buiten geblee- ven was, ingeveegd heeft. Want, hoe de Drek van de Schnders in de Oogen flea kunnen loo- pen, is zeer duifter. Ook zou, in dit Geval, de Drek niet heet âan de Oogen gekomen zyn, daar’ egter CALMET, tot beweering van een grooter fcherpheid, onderftelt dat die Drek aanmerkelyk warm, ja als brandend heet zy geweeft. Maar nog andere zwaarigheden zyn ?er. Heeft de Oude Man inderdaad niet geweten, dat die kwee- (k) Dus vindt men ’t in Tra. Talmudico Le USDENI _ Ultraj. Anno 1665. in Quario. (4) In Comment, ad Biblia, in 't Franfch uitgegeven, in Folio, VII Deer. / 35% BEDENKINGEN OVER DE kweelende Vogeltjes in de Wand van zyn eigen Voorhof neftelden, daar dezelven w aarfchynlyk niet dien avond eerft gekomen waren? Heeft hy, >er zo dikwils voorbygaande, het Nett derzelven niet gezien? Heeft hy agterover op den Bank ge- legen? Dit laatfte moet men zekerlyk onderftel. len; want, zo hy op Zyde gelegen had, zou im- mers de Drek in het onderfte Oog niet hebben kunnen vallen. Van Vogeltjes, in ’% meervoudig getal, wordt ?er gefproken. De Ondervinding leert wel, dat Ouden en Jongen, met de Stuit buiten % Netft uitfteekende , hunnen Drek loozen ; ii doch hebben ’er twee of meer te gelyk dit op % zelfde oogenblik gedaan ? De naauwe ingang van het Neft kon zulks, indien het Zwaluwen zyn ge- weeft, niet toelaaten. Indien wy een andere foort van Vogeltjes onderftellen, en denken , dat derzelver Neft van boven geheel open, en dus voor verfcheide Vogeltjes te gelyk plaats geweeft zy „ om de Vuiligheid te loozen; dan moet het al byzonder ae zyn geweeft, dat zulke kleine Drekjes, meeftal Cylindrifch van figuur, op een zelfden tyd regt in de Oogen, die drie Duim van elkander af waren ; gevallen zyn: want, dat dit by herhaalinge zou zyn gefchied, leert de Tektt niet, en het kan niet beftaan met de gevoeligheid der Oogen, welke door het eerfte invallen van den Drek hem, hoe vaft hy ook fliep, heeft moe- ten wakker maaken en Middelen doen aanwen= den, om zig daar van te verloffen. 7. Welk BLINDHEID VAN Torras. 958 7. Welk eene foort van Vogeltjes het ge- weeft zy, wordt ons, noch door de Griekfche, noch door de Hebreeufche Text, duidelyk be- paald. Het Woord betekent wel Moffèhen of Mofchjes, maar ook in ’c algemeen allerley klein Gevogelte , dat onbedwongen en van zelfs in of aan de Huizen en Gebouwen neftelt : weshalve Hieronymus, en het grootfte deel der Uitleg- geren, hetzelve Zwaluwen vertaalen. Dat der- zelver Drek, gelyk die van alle Vogeltjes, vol zy van Armoniak-Zoutige , fcherpagtige byten- de deeltjes, en die der Zwaluwen, welker ge- woone Aas Infekten zyn, nog een weinig meer fcherpte hebbe, vereifcht geen breedvoerig be- tys (wm). Ook behoeft men hier niet te den- ken om eenige verborgen hoedanigheden, waar door dezelve dén Oogen in % byzonder fchade- lyk'zou zyn: ja deeze Drek der Zwaluwen zou niet.minder dan die van anderen, gelyk van Tor. telduiven en Duiven by voorbeeld; of die der Haagdiflen , by de oude Geneeskundigen , tot zuivering der Oogen van Vlakken, in, de Oog- watertjes in gebruik ; hebben kunnen dienen tot een. Geneesmiddel, behoorlyk toebereid, gewree- ven en verdund zynde,gelyk V Arrsrus al voor lang (m) De Spreuk van Pyrmaeoras, in een Politieke zin begreepen: Hirundines fub eodem Teo ne bhabeas; dat is : Wagt U, voor klapagtige Luifteraars in Huis te hebben : kan hier ook plaats grypen in een Geneeskundis ge betekenis. ‚VIJL Deer, Aa 354 BEDENKINGEN OVER DE ; lang te'regt heeft aangemerkt (u). Voeg daar by, dat de Tekft zelve verzekert, hoe die Drek warm zy geweeft en dit wordt door den famene . hang beveltigd. Het Griekfche Woord 7 Gepgav betekent egter juift geen Hitte , maar kan ook laauw vertaald worden, en men zou verkeerde- Ik fiellen, dat die Uitwerpfelen der Vogeltjes heet geweeft waren of uitermaate. warm. Eene maatige Warmte, nu, heeft niet uit zig zelve zo zeer; als door de deeltjes van den Drek tot een grooter werkzaamheid te brengen , ‘en het Hoornvlies van het Oog tot inneeming derzelven bekwaam te maaken, veel kragt gegeven aan de Oorzaak van de K waal. 8. ‘Thans moeten wy de uitwerking onderzoe- ken, welke deeze Drek, in de Oogen vallende, heeft kunnen voortbrengen en weezentlyk voort- gebragt. Dar hier uit Leucômata of Albugsnes ge- Íprooten zyn, meldt de Griekfche Tekft, doch de Hebreeuwfche en Vaulgata ftellen of witte Vlakken, of fpreeken enkel van eene Blindheid daar uit gefprooten, zonder die nader te bepaa- len. Wy verbeelden ons-de uitwerking, niet ep bloote Herfenfchimmen , maar op billyke re- denen van de Natuurkundige Geneeskonft ge- grond, aldus geweeft te zyn. De Drek, in de Oo- \ (n) De facrá Pbilofopbid. Oavo. Francof. 1667. C. 42, p. 266. (o) Wy fpreeken hier niet breedvoeriger van de ma- NN 5 nier , hé ed N/ Brinprrin VAN ToBrAs 355 Oogen van Tostas gevallen, warm en fcherp, beftaande uit ongelyke, harde, hoekige, puntige deeltjes, heeft, door zyne BEEREN op de teere rokken der Oogen, Toprs wakker gemaakt; die daar op aanftonds de Oogleden heeft getragt te fluiten, gelyk in zulk een geval byna altoos ge- fchiedt, en met de Handen de Oogen begonnen te wryven, zo dat die fcherpe Stoffen langs _ hoe meer en dieper zyn ingedrongen ; waar door, waarfchynlyk , wel niet aanftonds die witte Vlak- ken Gallbugines) maar Ontfteeking van % buiten- fte Vlies der Oogen, inzonderheid van het Hoorn- vlies, en daar op een verzweering is ontftaan, welke die witte Vlakken allengs heeft voortge- ‘bragt (o). Hier door heeft het Gezigt aanftonds moeten verduïfterd, onduidelyk en pynlyk wor- dert, en hoe dieper de Kwaal het midden van ’ Hoornvlies, tegen den Oogappel over; of de ge- heele zelfftandigheid van hetzelve is doorgedron- gen, geduurende een tyd van Maanden en Jaa- ren, hoe meer het Gezigt daar door verminderd En eindelyk t’eenemaal moet vernietigd zyn: niet wel door een volftrekte en ongeneesbâare Blind- heid, maar door een zodanige: welke, het uit- wendig Werktuig in den natuürlyken faat-her=" feld zynde, ook hope overliet tot herftellinge van het nier, hoe deeze witte Vlakken geformeerd worden „alzo. it door ons in een andere Diflertatie , de Cornee Ulcerikus Maculis, is ‘gedaan. VII, Deen, Aa 2 356 BEDENKINGEN OVER DE het Gezigt (p). Topras, immers „was fteekg- blind , moetende door iemand by de hand geleid worden, en loopende „ toen hy zyn terugkomen- de Zoon wilde te gemoet gaan , overal tegen aan; kunnende-hem ook in ’ geheel niet zien , voordat de Geneezing, door de Gal van den is aan hem verrigt ware. g. De Oogkwaal van ToBrAs wordt, derhal- ve, of in algemeen door witte Vlakken be- paald, of, in * byzonder, door Leucma of lbu- go. Door Vlakken in de Oogen verftaat men dat het Hoornvlies van de beide Oogen, ’ welk na- tuurlyk doorfchynende is en naar Hoorn of een dun Hoornblaadje in doorfchynendheid gely kt, een witte ondoorfchynende Kleur gekreegen hebbe , die, zig min of meer uitbreidende „ten minfte een gedeelte van het Hoornvlies verduistert en dus een Vlak maakt, door welke de Gezigtftraalen niet, of ten minfte niet zonder een groote belem- mering van’ Gezigt kunnen doordringen. W y heb- ben het Leucôma of Albugo onlangs (g) bepaald , dat het zy eeh witte „gladde Vlak van ’ Hoornvlics, waardoor hetzelve in ’t midden, of in de geheele Verhevenrondheid , dikker van zelfftandigheid en doorgaans ook een weinig bultiger wordt , doch fom- ‚ (P) Zo zegt men sema dat de Kinderen blind zyn, ien de Oogleden, in de Ee eenigen tyd zyn famengegroeid. (q) Zie MaucHaRtT Differs de Maculis Cornea, $ 8. BLINDHEID VAN TozIASs. 357 fomtyds niet is uitgezet; Krytwicagtig van kleur; fomtyds met een ligte Inflammatie, fomtyds zon- der dezelve; de Ligrftraalen onderfcheppende, zo dat ’er geen of maar weinig aandoening van het Licht overblyve. Door deeze bepaaling hopen Wy „ dat eenige opheldering zal toegebragt zyn aan de verwarring,” welke omtrent deeze K waa- len plaats had, en het Argema (r) wordt daar doer duidelyk van „A/bugo onderfcheiden. Hier uit blykt ook dat, van alle Uitleggers ,deeze Leye cÔmata of Vlakken in ’t algemeen; die in de beide Tekften van Togras gemeld zyn, niet wel ver- taald worden door Huzújes, Vellen of Schillen , veel min door Staaren ( Catarade) ; hoewel , ten dien opzigte , zelfs die in Duitfchland eertyds zo vere maarde BarriscH (s) gedwaald heeft, wanneer hy deze Oogkwaal tot de Staaren betrekt. Zo- danige Menfchen , die in de Geneeskunde niet ervaren zyn, kan men verfchoonen, dat zy ver- keerdelyk verfcheide Gebreken der Oogen , die in witheid eenigermaate naar de Staar zweemen, Staaren noemen ; gelyk het Gemeen in Vrankryk, naar % Getuigenis van Woormouse, zeker foort van Vlakken op’t Hoornvlies ‚in de Konft Agras genaamd, een ieman heet. 10. Dusis dan de Oogkwaal blykbaar; Alhugo naa- (r) Dezelfde, Ook die ik diie Ulceribus & de as Oculi, (5) G. Barmisen %ugendienft. p 65. VIII, Deer. Aa 3 355 BEDENKINGEN OVER DE naamelyk of Leucôma;, dat is witte Vlakken ; doch deeze Vlakken moeten niet dun , klein of gedeel telyk zyn geweeft , dewyl zy het Gezigt t’eene- maal verduifterden en de Geneeskundigen , wel- ken Togzras raadpleegde ‚hem niet konden helpen. „Daar blyft dan nu een groote zwaarigheid, hoe die beftryking met de Gal van een Vifch, door zyn Zoon ‚hem zo fchielyk daarvan heeft kunnen verloffen? Wat wil dat afpellen of afvallen - der Vlakken als Schillen van de. Oogen ? ir. Wy oordeelen , dat deeze zogenaamde Leucômata veeleer te brengen zyn tot die foort van Vlakken op ’t Hoornvlies, welke de Grieken Paralampfis noemen, zynde een Vlak , een glimmend Lidteken, by fommigen een Paarl op Oog „om dat de kleur eenigermaate naar die van _ een Parl gelykr, by de Franfchen Je grand Nua- ge, hebbende fomtyds de gedane van. een Sneeuw vlokje.” Wanneer , naamelyk, een dik en lymagtig Vogt, verhardende, allengs meer-en gfneer in de Oppervlakte en Pooren van het Hoorn- vlies opgehoopt wordt, groeit daar een” Huidje, Velletje of Vliesje van, waarover andere Plaate jes. laagswyze „ heen groeijen , diedoor de bewee- ging der Oogleden, inzonderheid van het boven= fte, gepolyften vafter famengepakt worden. Zo- 4 danige tegennatuurlyke Huidjes hebben , inder- daad, door infpatting var fcherpe Gal en de wry- ving , als Schillen kunnen afgepeld worden. Een nieuwe zwaarigheid , egter , openbaart zig hier. De alter BLINDHEID VAN Tozras, 359 De Tekft zegt, dat de Leucômata zyn afgegaan van de-hoeken der Oogen, in ’t Griekfch xurdvè in? Latyn Hergu: genaamd , en dus fchynt de Kwaal niet het Hoornvlies alleen ‚ maar de ge- heele voorfte oppervlakte van het Oog beflagen te hebben:doch dew ylalle onzuiverheid haaren uitgan vindt in de Ooghoeken, inzonderheid door W ry- ving, zò volgt daar uit niet; dat die Vliezen in „de Ooghoeken zyn aangehegt geweeft. 12. In deeze ftaat van Blindheid heeft de oude Man, volgens de gemeene Tekft ( Kap.XIV v. 3.) " vier „volgens de Griekfche Tekft geheeleagt Jaa- _ren doorgebragt , waar door zyne Kwaal groote. lyks-moet verflimmerd zyn: want alle Vlakken der Oogen, hoe zy in ouder Perfopnen ont{taan en hoe zy langer duuren , worden zo veel moeie lyker en bynaonmooglyk te geneezen. … De Gee neeskundigen hebben hem niet geholpen. Hunne Middelen zyn zonder de gewenfchte vrugt ge- bruikt. Het zy zo. Wy behoeven daarom de Gefchiedenis piet voor verdigt uit te maaken. Dit verwyt (zo ’t ’er eénis) kunnen wy niet altoos ontgaan. Somtyds legt de fchuld in de Patient, ‚die *t Voorfchrift niet behoorlyk opvolgt ; {ome tyds in de Geneesmeefter; fomtydsis de K waal ongeneeslyk voor gewoone Middelen. Dat gene, 2x welk Torras, op den Raad des Engels, ge- bruikte, kan evenwel niet bovennatuurlyk wor- den aangemerkt, gelyk de Roomfchgezinden zelf, VIIL Dern Aa 4 erde 360 BEDENKINGEN OVER DE dit toeftemmen (#), hoewel zy de Geneezing houden voor Mirakuleus; zo , omdat het van’ een Engel aan de hand gegeven zy, als, om dat het zyne werking zo oogenblikkelyk verrigt heb- be. Wy zien het was de Ga/ van een Vith, uit den breeden „fnellen Z'yg7#s-Stroom. Of die Vifch geweelt zy een Callronymus „of Sslurus „gelykfom= migen willen («), of het Rivier-Paard C Hippopo- tamus) gelyk Groorius vermoedt ; of een Zee- Kalf volgens Barpus: of een Lamia , welken Vifch, wegens zyn wyde gaaping , Barrnour= Nus beft in ftaat oordeelt, om Torras zulk cen {chrik aan te jaagen: of eenige andere groote verflindende Vifch; oordeelen wy hier van zeer weinig belang te zyn (f). Wv agten het niet noodig , onsdeezen Vifch zo groot te verbeelden, dat de Jongeling natuurlyker wyzeniet in fiaat zou geweeft zyn om denzelven op ’t Land te trekken; want wy zien dat de Apoftel Perrus een Net met honderd drie en vyftig Groote Vafchen op ’t Land kon haalen (x)- Ook doet lret weinig ter zaake, af de Engelen Tosras deezen Vifch , na dat zy hem (€) LyrANus, Dion. Scran. SancHez, VarLesrus, Cor- NELIUS ALaripe, Dausrus, Camer. Deezelaatfte oor- deelt, dat ieder hierin zyn eigen zin kan volgen. (u) De meeften deezer Autheuren. Ch) [ Waarom ftelt men het geen Snoek te zyn geweeft ? Deeze Viffchen worden zeer groot, gevaarlyk aan tetas- ten in ’t Water; zyn eetbaar, en de Gal munt in fcherp- BLINDHEID VAN Fozras. 36r hem gebraden hadden, geheel of ten deele hebben opgegeten. “13. De Gal is ;tweederley , die van de Levers, welke in fommige Dieren regtftreeks (Cy), met eene enkele Buis ,zonder vermenging met de Gal uit het Galblaasje, dat zy niet hebben , in den T waalfvingeren Darm wordt gevoerd , en die van 2% Galblaasje, welke in anderen eerft daar by ge- mengd wordt. Deeze Gal, nu, is niet allcen in Kleur en Ly vighcid „maar otk: in Scherpte en Bit- terheid verfchillende, waar in de eerfte van de Jaatfte veel overtroffen wordt. Ligtelyk heeft de jonge Tobias de Gal, na het uitneemen van de Lever,in hetGalblaasje kunnen bewaaren, en dezel= vedus,na het toebinden van de Calbläas, met zig difapen 5 % welk uit de manier, op welke hy ze appliceerde , nog waarfchynlyker is; terwyl ook door uitdrooging der Waterige deelen ; ini een zo heet Klimaat, dezelve niet kragteloozer , maar längs hoe fcherper worden moeft” 14. De Geneeskundige kragten van de Gal , in % algemeen , zullen wy hier niet breedvoerig be- toogen. Die van ’ Galblaasje is vervuld met Zeep- te uit. Doch mooglyk zyn die in de Tigris niet] (%) Joann. XXL. v. rr. (9) By voorbeeld in het Hert. Weshalve de Jaagers by kris en kras zweeren, dat hetzelve geen Gal heeft: doch het heeft zekerlyk de Levergal;, die , als isdn, door de Galbuis in de Darmen vloeit. VIII. Deer. Aa s , 362 BEDENKINGEN OVER DE Zeepagtige Zout- en Oliedeelen, % welk dezel, ve tot zuivering, in- en uitwendig, zeer be- kwaam maakt, In ’t byzonder ontkennen wy\ niet „dat de Gal der Dieren, die heet van nacuur en verfcheurende of Vleefchvreetende zyn, de meefte fcherpheid heeft. Ook is de Gal van ze- kere Dieren, door de oude Geneeskundigen, tot eenige Oogkwaalen in ’* byzonder aangeprezen; gelyk die vanden. Vifch genaamd Ca/lsonymus of Uranoscopus , door Prinius, GALENUS, ZESINE- TA, Rrazes (2); die van de Zee-Schildpadden de verduiftering der Vogten (a) ;die van de Gie- ren met Sap van Marrubium en Mel Atticum tegen de donkerheid van ’ Gezigt (l); die, eindelyk van den Bok, Zeehond, Haan en Leeuw , tegen de Mlbugines (c). Meer Voorbeelden wilik niec ophoopen. Want, gelykerwys de Gal, die maa- tig bitter en bytende is in de meefte Dieren „ook tot zuivering van verfcheide Zweeren des Lig- haams gebezigd wordt ‚ zo kan dezelve ook en in ’t byzonder tegen deeze uitwendige Oogkwaa- len van dienft zyn, hoewel zy meeft met Was ter „of met eenigerley Sap, verdund zynde , ge- bruike wordt (}). 15 (2) Prinrovs Secundus. Hift, Mundi. Libr, XXXII. Cap. 7: GauLenus de Simpl. Med. facult. 1. X, waar hy de Gallen van veele Dieren optelt en dezelven in kragten onder- fcheidt. Paurus EeinerA. Lo VIL p. m. 637. tit. Chole £ Fel, Rraz.L. IX. C. 27. BLINDHELD van sTosras. 363 « 15. De gbbhicatie van zodanige Oög watertjes Is verftheiderley , door indruiping , naamelyk, door inftorting, betting of beftryking met den Vinger , doch beter met een Penfeel; door op- ' legging van een Doekje daarin geduopt, of van een zeer dun Blaasje , hoedanig de'bladflagers van 2 Goud gebruiken „en wel des Patients Hoofd agterover houdende, en de Oogleden fluitende, óp dat het Vogt nict fchielyk weder üitvloeije: In de Hiftorie der Geneezinge van Tosras, Kap. VI v. 8 en Kap. XI. v. 7 3 komt voor het woord ey gelen inungere , beftryken; maar ‘Kap. XL. v‚ 73 flaat meootmact adsperfit; hy heeft befproeid, befprengd, of de Gal doen fpatten in de Oogen van zyn Vader. „ De Latynfche Vertaaling var Hirronymus zegt, hy heeft de Oogen van zyn Vader beftreeken (/in/v:t) Caumer vervaalt dit „hy „heeft die gewreeven (4/ frotta Jes veux de fon Po- re). Het blyft dan twyfclagtig , of de Gal van’ den Vifch door den jongen Tosrasenkel ingedroo= pen, gefprengd of gewreevenzy in de Oogen van zyn Vader. De Vulgata ftelt vooraf deeze om- eraa dat zy $God rep enden en gedankt heb- (a) GALENUS de fimpl. Med. \facult. L. X. tit. Chole f. Eel. (6) Idem, de Remed. paratu facil. p. m. 156 b. (ec) Idem, ibid. de Remed. fac. parab. ad Soron. C. re. (H) [Te weeten; men verbeeldt-zig veelal dat de Oo. gen zo weinig kunnen verdfaagen, waar van de Onder. vinding het tegendeel, ook in dit Geval, leeraart. ] VI. Deer, berek eta ed 364 BEDENKINGEN OVER DB hebbende , gingen nederzitten. ’% Is ook waar- fchynlyker , dat hy zulksaan zyn Vader zitten- de dan ftaande gedaan hebbe. Hoe lang nu het byten van de Gal door den ouden Man verdra- gen zy, meldt de Griekfche Tekft niet: de Vu/- gata fpreekt van een half Uur ; en, dat detyd niet zeer lang geweeltzy, blykt uit het twaalfde Vers, daar men vindt, dat, toen de Oogen van de Gal geprikkeld werden, Togias dezelven wreef en de Vlakken als Schillen daar af gingen. Miffchien heeft de Zoon, by zynen Vader neerzittende „des- zelfs Handen eenigen tyd vaft gehouden; want hy zegt , houd moed Vader 4 16. De manier van werkinge der Gal, op deeze Oogkwaal, wordt dus van ons begreepen. Na dat door derzelver Zeepagtige natuur de Vlie- zen doordrongen waren en losgemaakt, zo heeft zy den buitenften rok van * Oog , de randender Oogleden en, de Thraanklieren begonnen te prik= kelen, en dus den Patient aangezet om de Oogen te wryven;. waar door de affcheiding van de Vlie- zen is bevorderd geworden; die als het Vliesje yvan een Ey daar afgingen, gelyk de Vulgata zegt. Of zy door den-Ouden Man zelf , dan door den Zoon, zyn uitgehaald, doet rs ter zaake. “_17. Van meer belang is de fchielyke herftelling van’ Gezigt , daar door verkreegen. Alle de Uitgaven en plaatfen van den Tekft temmen daar omtrent overeen. De oude Man roept, als met met groote verwondering, uit: Zie! ik kan we der ha df Brinpnein VAN Tostas 365 derom mynen Zoone Tobias bef chouwen. De Vlg ata zegt: dat hy het Licht weder zien kon. Hier uit blykt dan, dat hy te vooren fleekeblind geweeft zy. De an hadt ook erkend , dat hy van God gezonden ware „om Togias van zyne Blindheid te genee- zen,en een zodanige uicwerking van het gebruik Ker. Gal verzekerd. Indien de Vliezen maar bui- ten op de Oogen gezeten hebben „is daar ook niets firydigs in. 18. Hier, egter , openbaart zig de grootfie zwaarigheid. Eet ons met de meefte Uitleggers onderftellen „ dat de manier en ’t middel der Ge- neezinge natuurlyk zyn geweeft, hoewel, door een byzondere gunfte Gods , de kragt van De Gal, in dit Geval, vermeerderd ware. De WE nu, (*t zy men die Leucmata of Paralampfis Eelde geweelt zyn ) moeten of vaft gezeten hebben aan het Hoornvlies, of ’t zelve maar op- pervlakkig zonder eenige verdikking, verftopping of verduiftering der Rokken , bekleed hebben. In- dien men het eerfteftelt, dan zouden die Vlak- ken?er zofchielykniet afgefcheiden hebben kunnen worden, zonder een nieuwe Ontvelling, Wond of Zweer te maaken , waaruit nieuwe Vlakken „zouden voortgekomen zyn: doch daar van wordt niet gefproken,en het fchynt dat deGeneezing vol- komen zy geweeft. Had het laatfte plaats, dan kon het geen van de gemelde Oogkwaalen zyn, en de Vlakken hadden zo veel Jaaren niet kunnen ftand houden, maar eerlang, door den geduuri- VIJL Deer. gen bd % 4 Eis ; ik 366. De BrinpueiD VAN Fopras: gen toevloed van Vogten en de geftadige bewee- ging der Oogen en Oogleden moeten aige wifcht en uitgeworpen zyn. ig. Die, in deezen, toevlugt willen neemen tot de kragtige Hand van God , welke Wonde- ren werkt, zullen veel moeite vinden on: dean- deren Steenen des Aanftoots „ zo inde Zedekun- de, Landbefthryving , Tydrekening, als in de Godgeleerdheid en Gezag ; welken ’er in * Boek van Tosras voorkomen, weg te neémen. Wy herhaalen niet, % gene van anderen breedvoerig ‘daaromtrent „voor en tegen, is bygebragt. ’t Zy ons genoeg, te hebben aangetoond, welke Mid- delen de Geneeskunde aan de hand geeve, omde Gefchiedenis van Tosras op te helderen, en die dezelve, om niets te ontveinzen, nog on- waarfchynlyker maaken. DE ‚ maid 4 ande Pe, WLV: DE D Ars ng CO BESCHREEVEN E N Kk PEEN BD. STEEEEEEEEEEIGRSESEEELEES An de geleegenheid my bedienende, welke zig had voorgedaan, hebik , ineen voor- gaande Stukje der Uvigezogte Verhandelingen , wat omftandiger van de Hrana der Ouden gehandeld, en derzelver nette befchryving, zoover my door ‚eigene Waarneeming? en de oplettendheid van fommigen myner geëerde Vrinden mooglyk was, in eenig nader licht gefteld , dan waar in men,op het geleide zelfs. der befaamdfte Dierenkundigen 4 dat zoo twyfelachtig bile” tot hier toe be- fchouwd had. In dat geval was het myne ze » met ter zy- deftellinge van het gezach van den grooten Ges. Kfrus en vlytigen Bervonius, van den voortref. felyken Rar en oplettenden Kameren, van den _geoeffenden KLEIN en wetgeevenden LinNzus, de Hyena ter opmerkinge ade Belk ik haar weezenlyk vond. Of ik redenen genoeg gehad hebbe „om ?t geen deeze geleerde en zeer geachte Schryvers wegens VII Dezer, haar 368 Der DAs BESCHREEVEN haar hadden ter nedergefteld, vrymoedig tegen te fpreeken, en die dwaalinge te ftuiten „dar de Hy. ena der Ouden of een Veelvraat, of eene Crzet. kat, of een Das ,of een Zwyndas zyn zoude, laat ik geheellyk aan het oordeel van anderen. Dan, dewyl die betrachting vande Hyenamy zeer vee- le aanleiding heeft gegeeven tot eenige nadere overweeging van den Das, en ik de gunftige ge- leegenheid heb aangetroffen , van een leevendig voorwerp van dat zonderling Dier te kunnen waarneemen „ begreep ik, dat eenig kort bericht wegens den Das opde Verhandelinge van de Hye- na der Ouden niet. kwalyk volgen zoude; kunnen- de de Leezeren door dit middel zig; in ftaat gefteld vinden om met eigen oog het ééne deezer Schep- felen by het andere te vergelyken; terwyl de- zulken onder hun, die omtrent de Natuurlyke Hiftorie der Viervoetige Dieren niet onverfchil- lig zyn, eenigzins gepleizierd zullen zyn met de waarachtige uitduiding en aanwyzing van het Schepfel , ’ welk door den Heere Rav voor de Hyena is genomen geweeft, en ’% welk teffens zeer naa verwandfchapt zou moeten bevonden worden aan dat gedierte „ voor het welk, onder „den naam van Zwyndas , de Heer Kemprer, en , uit hem, de beroemde Ridder Linnzus,de Hyena der Ouden, te boek gefteld hebben. Voor die Leezeren befluic ik des te meerder, in onze moedertaal, een klein bericht wegens den Das in ’ licht tegeeven ; omdat dit Viervoetig Schep- EN AFGEBEELD 369 fehepfl, gelyk my zelf by ondervinding is geblee. ken „ook aan ons Vaderland niet vreemd is ; wor | detide hier en daar , hoewel niet dagelyks ‚in fom= migen onzer hooge Heyen en Wilderniffen ont= moet en gevangen. Kene waarneeming, welke zoo algemeen niet is bekend; als wordende de Das, genoegzaam vaneen iegclyk, aangezien voor een zeer vreemd en Buitenlandfch gedierte. In welke by kans algemeene doolinge zig niet weini- gen beveltigd vinden door het leezen van de Ne- derduitfèhe Overzetting onzer Heilige Schriftuu- re; als waarin zy, Deuteron. XIV. 5, den Das vinden opgeteld onder de Beeften , dewelken GOD aan zyn Volk Ifraël verlof gaf te moogen eeten; gelyik ook in Num, IV. 6. en in eeneme- nigte van andere plaatfen, gefprooken word van Dasfenvellen, als van een dekfel tot overkleedin- ge van de Arke der getuigenifle; terwyl mede onder de gânts byzondere zegeningen; welken de Allerhoogfte „ in eene Leenfpreuke, optelt aan Serufalem betoond te hebben, deeze ééne word gewaagd , „dat Gad haar met Daffenvellen ge fchoesd had ,Ezech, XVI. ro. Uit alle welke plaat- fen men ‚vry natuurlyk op moeft maaken , dat Dassen dieren.van een geheel ander Wereldgedsel- te zyn, en geheel te vergeeffch binnen de land- paalen onzer Provintiën , als Ínwoonders; gezocht zouden worden. …L Wat nu hier van zy „ zal ftraks een weinig nader worden aangeroerd , zynde het in de eer- VIJL Deer. Bb fte 370 De DAs BESCHREEVEN : / plaats der moeite waardig, iets omftandiger var de benaaminge van dit Dier te melden; op dat men hetzelve niet met ietwes anders ver war- re. Lr Ì Want altoos is het daar voor gehouden ge- weeft, tot op den tyd toe dat Ray zyn Kort Be- grip der Viervoetige Dieren uitgaf, dat ’ertwee- derlye fchepfelen van eenen % zelfde geflachtmer den naam van Das in de wereld waren; het eene de Zwyndas;, het andere ‚in onderfcheidinge van dit, de Hondsdas: hebbende dit begrip aan den Heere Kamerrr de aanleiding gegeeven om het viervoetig Dier van ’t Ooften, welk Kaftaar word genoemd „als eenen Zwyndas te befchouwen,met cene ik weet niet welke foort van verontwaar- ‚ diginge tegens RAY, omdat die het beftaan van Zwyndafjen had durven in twyfel trekken. Het verfchil tuflchen deeze tweefoorten van een en het zelfde geflacht zou hier in beftaan , „y dat de Hondsdafjen, even gelyk de Honden, ss vingeren met nagelen zouden hebben ; terwyl , de ZwyndafJen, even alsde Zwynen , voorzien „zouden zyn van gefpleetene Klaauwen. De eer- 9 ften, voegde men hier by ‚waren van Neus en » Lyf, gelyk een Hond; de laaften van Snur en > Lighaam, gelyk een Varken; de Hondsdas , », zeide men tot nog verdere bekrachtiging van deeze onderfcheiding, aasde op lyken, kren- s‚ gen en andere dergelyke ípyzen; de Zwyndas „ integendeel op aardvruchten en wortelen der 29 Planten”? « Maar t - EN AFGEBEELD. 37ï Maar gants opmerklyk is het , dat federtdeop- gaave of verzinninge van deeze tweederlye foor: ten van DafJen, en niettegenftaande alle de ont. dekkingen omtrent het Viervoerig Gedierte inde «___ tot dus verre bekende vier Werelddeelen, nog nooit één eenig menfch zoodanig eenen Zwyndas vernomen of gezien heeft. Immers de figuur , welke ÁrprovANnDus ons van zulkeen dier geeft in zyn boek de Qua- drup. pag. 267 „ is de afbeelding van den Wett- Indifchen Coats-Monds van Marceraar, of Lotor van Linneus, en, over het geheel, van een fchepfel , hee welk naar den Das niet zeer ge- lykt, Niet minder Gree moet het allen opletten- den ‘voorkomen , dat daar nu Kampeer, in ge- volge van de zoo evengemelde onderfcheidinge tuffchen de twee foorten van Daflen, den Perfi. Aanfchen Kaftaar voor eenen Zwyndas groette en optekende, ditzyn Dier ondertuffchen geene ge- {pleetene klaauwen ‚maar Vingeren met Nagelenhady welke zeer kennelyke byzonderheid , zoowel als des Kaftaar’s by hem geboekte eigenfchap van op Eyken te aazen, hem immers had moeten doen be- fluiten, dat fchepfel eerder voor eenen Honds- dan voor een Zwyadas aan te zien. De Heer Rar had dan reden Cen diereden blyft Zer nog ) om het beftaan van Zwysdafftn wel dege- lyk in twyfel te-trekken , hoe vreemd ook Kamerrrsdaar van ophoorde; zynde”er onder de VIIL Dez, Bb a "… Vief 372 De DAs BESCHREEVEN viervoetige Dieren maar ééne enkele foort biken van Dalen, dewelken het dus in geenen deele noodig is , tot onderfcheidinge kwanswyze, den bynaam of van Zwyn- of van Honds- te geeven 5 zynde zoo wel Honds- als Zwyndas niets meer dan een Dier der inbeelding, By de aloude Griekfche Dierenbefchry veren nu is deeze onze Das niet bekend: geen naam zelfs daar van ontmoet men. De eenigfte, wien men vermoeden zou konnen iets van den Das gerept gehad te hebben „zou GALENus moeten geweeft zyn; die elders sereen heeft (*) „ dat-inde Tcaliaanfche Provincie Lucanie zeker dier gevon- den word, midden zn tuf]chen den Beer en het Var- ken , welke uitduiding, alzoo ons fehepfel in de Griekfche taale geenen naam had , zeer wel ftrookt met bet maakfel van den Das, die mede een in- wooner van Ítalsë bevonden word; zynde in den- zelven vry veel van den Beer, en teflens ook niet weinig van het Zwyn, naar ’ uiterlyke te befpeu- ren. De meeften hebben begreepen, dat niet on- waarfchynlyk de benaaming van Das afkomftig ware vanhet Hebreeuwfche woord Wmm T'hachas, welke meening door de overeenkomfte van den klank deezes woords met Taxus, Tachs, Daxs en Das, gelyk de nieuwerwetfe Latynfche , de Hoogduitfche , en Nederduitfche naamen van die dier (*) De Aliment. Facult, UI, 1. EN AFGEBEELD, 3/3 ier zyn, niet weinig fcheen gebillykt te worden. Men heeft ook met de daad (miffchien door deezen klank misleid) van het Hebreeuwfche Tha- chafim enn [Ezod. XXV. 5” XXXV. 23. XXVI 14. XXXVL 19. XXXIX. 34; als ook + Numer: IV.6. 8. 10. 19. 13. 14. ] in onze overzet- tingc Daf]en gemaakt, fchoon fommigen der Jood- fche Meefteren door deezen T'hachas eene foort: van Marter, of van bonte Fret, met welken de Konynen worden gevangen , verftaan willen heb- ben; beiden dieren , welken oneindig van den Das verfchillen. De eerfte, wien men naagaat den Latynfchen naam van Taxo of Taxus gebezigd te hebben om onzen Das te betekenen , is de Schryver geweetft van het Boek over de Wonderheden der H. Schrif= mire, % welk onder de fchriften van Aueusrr- Nus word gevonden, en, naar % fchynt , voor de zevende of achtfte Eeuwe niet is gefchreêven. Ook zyn ’er geweeft, die reden meenden te hebben om te twyfelen, of de andere Latynfche naam , Meles, met denwelken men gemeenelyk onzen Das noemt; by de Ouden niet een gehect ander dier, te weeten eenen Bonfine, betekend hebbe (}) „ en dus verkeerdelyk door de laatere _Schryveren aan den Das zy toegeëigend gewor- den. : Hrs Nog is door fommigen aangemerkt „ op dat de naan, (Ì) SAL masrus in Solinum. p, 1009. VII Dazn. Bb 3 ’ K ken. Nt tt ris Gl 374 De DAs BESCHREEVEN naam van Zargs en dus ook van Das niet bleef worden aangezien als van Hebréeuwfche her= koomfte te zyn, dat men den oorfprong, van dien naam moeftafleiden uit hee Franfch; hebbende Ist- DORUS aangetekend @), dat Spek in die taale Taxca genoemd wierd, waar van daan men digte- lyk aan ons dier den-naam van Taxa en Taxus,en vervolgends ook van Pachs en Daxs , gegeeven heeft, als zweemende dit fchepfel in lytstormaat en fpekachtige vetheid al vry wat naar een Var- Dit gevoelen in zyne waarde dn moet het ondertuflchen aan een’ iegelyk van meerder belang voorkoomen, te verneemen, dat 1. Voor eerft in alle die ah adi fchrif= tuurplaatfen, in dewelken van Dhlesiek word gefprooken, volgends onze vertaaling , @nn Dhar chas van ouds genoomen is geweeft „niet voor den naam van een gedierte, maar van eene koleur, Tot aandrang van well gevoelen men tegen de op- vatting van de laatere Joodfche, Rabbynen het Ge« zach ftellen kan der Qudfte Bybeltolken. -Zoo hebben, by voorbeeld, de Griekscnr Overs \ 4 „AET £*) Originum. L. XX. V. 3. (}) In de Griekfche Overzetting ftaat, gelyke ook in de oude Latynfche, voor ier, Difon,7 mÓyagyos en Pygargus, met welken naam, fchoon nn eene fooxt van Arend be- tekenende, de Ouden echter ook een der Viervoetige Die- ren van het Herten- of Bokken -geflacht genoemd gehad hebben, Voor dat Hebreeuwfche Dijon hebben-anderen in N EN AFGEBEELD. 375 gerTERS in de opgemelde plaacfen in fteê van Daffemzellen „Hgudla Czxhrbise, d.ì. hyacHthoerws- ge of Viobetkoleursge Vellen: Aqumaen SYMMACHUS {temmen hier mede genoegzaam overeen: fommi- ge Vercaalingen hebben déprala mervewptra, d. Ì, zuurkoleurige of rosgloeij ende vellen ‚ anderen heb- ben het overgezet door Hemelsblaauwe ; fommigen door zwarte; fommigen door Purpere Vellen. a. Ter anderen valt ook aan te merken, dat in Deuteron. XIV. 5. ië"* Difon , zeer verkeerde- lyk door Das is overgezet. Hadden onze wertaa- ders het Dier zelf beter gekend , zy zouden het zelve niet onder de Resne, en tot Spyze aan Ifraël door den Heere toegeftaane Viervoetigen genoemd hebben. Zeer waarfchynlyk wierd by de’ He- breeuwen door Difon de Tragelaplus à. i, het Brandhert, een mede Inwooner van Syrte en Pales- tina; betekend Cf). Das- ‘in het Latyn Dama; maar onbekend is het , welke foort van Bok of Hert onder den naam van Dama wierd ver- {laan by de Ouden; ten zy men dien naam (gelyk niet onwaarfchynlyk is) voor den oórfprong van het Dam der _ Hoogduitfchenneemende, de Dama onderftelle het genoeg bekende Dambert te zyn. Deeze foort nuverfchilt merke- Iykvan den Pygargus der Ouden, welken men voor den /ra- gelapbus der Autteuren , dat is het Brandbert, heeft te hou- den. Hoe het zy, onvergeeflyk is bet, dat men ooit van deezen Difon, Pygargus of Dama, eenen Das gemaakt hebbe’: En ten uiterften is bet te verwonderen, dat onze Nederduitfche Overzetters , zoo menigmaalen vnn 7 ba- chas vertaalende deor Das, voor Difon ook al den zelf- VIIL Deer, Bb 4 den 376 De DAS BESCHREEVEN Daf]en , inderdaad , zoo als wy hier befchry- ven, koomen al zoo weinig tot geoorloofde en res- ne Spyze voor Ifradl ; als hunne Vellen vot een dek- kleed over de Arke ee Getusgensf]ete pas: zy zyn Onreine, geenszins Herkaauwende , en veel van Infekten leevende dieren. « En al ware dit niet zoo, hoe toch zouden, om de waarheid tezeggen, de kinderen Wfraëls in de Woefteine DafJen in die hoeveelheid bekoomen hebben , daar deeze Dieren nooit voor inwoonderen of van Egypten, of van Arabie, of van Idwmea, zynbekend geweeft? Men maakt wel in onze Nederduitfche over- zettinge , in Ezech. XVI; ro. van het voetbe- kleedfel van des Heerc Bruid, Seru/alem ; fchoe- nen van DafJenvellen , maar welke zonderlinge fraai- heid fteekt ’er toch in eene DafJenhuid , om dies onder andere merkwaardige Koftbaarheden en uit- fteekend opfierfel te verheffen? Immersaltooszyn tot geheel ander bekleedfel , tot geheelandere ein- den, dan torpracht en opfchik , de Huiden der Daf]en gebezigd geweeft; als dewelken noch door aangenaame zachtheid van haair „ noch door fchoon- de van bont ‚noch door rareid van leder , noch door ongemeenheid uitmunten; maar vaktia inte- gendeel , borftelachtig van re fy en wreed ‘van Ì den naam van Das gefteld hebben. Of kenden zy, of iemand anders in de gant{e wereld, TWweeperLyve Dasdie- ten, het eene rein en tot het gezinder Herten, het ande- re onrein en tot een gants ander geflacht behoorende ; het ER EN 04 een - à VEN AFGEBEELD 377 van vacht, onaangenaam vankoleur , en zwoort. âchtig hard en dik van vel zyn. Men bekteedde ?er hierom oudstyds der Soldaaten pylkokeren en fchilden mede, en maakte ’er Ranfels van voorde - landlieden, en Halsbanden voor de honden ; ge: bruikende denehien ook tot verfcheidene ftukdcen van de Paardetuigen , en tot dergelyke onedele en ruuwe einden meer ; zoodat men eigenlyk gc= fchoesd te zyn met Dafjenoellen voor niets minder dan voor vry wat byzonders of koftbaars , en eer- der voor de dracht van eene grove en arme Boc- rin uit de Noordelyker Werelddeelen „ dan van eene gants fchoon gefierde en prachtige Bruid of Koninginne van het Ooften , zou hebben aan te zien. …— Van meerder fieraad hu , in oude das gen , zal geoordeeld moeten worden cen: ftel fchoenen van fyn purper-Violet- of blaauwgeverwd leder; in het vervaardigen van welk al van ouds „de Oofterlingen vermaard geweeft zyn. Ook kan, ‚een iegelyk veel beter denkbeeld maaken van zoo- danig een fraai gekoleurd Lederen Overkleedfel over de Arke, dan dat hy zig hier een dek ‘van. Daffenoellen verbeelden zou „om hunne Onreïnheid immers, al waren zy in genoegzaam aântal voor de hand Bene, door den God van Ifraël tot geen eene herkaauwende en met gefpleetene voeten, het ide- re niet herkaduwende en met zeer lang genagelde Bee- rênklaauwen/?. C ; ‚VIJL Deer, Bb 5 enk 1 378 De DAs BESCHREEVEN tot geen bekleedfel van zyn Heiligdom te ver. kiezen. IL. Dit dus wegens de naamen van onzen Das hebbende aangetekend , gaan wy voort tot deszelfs Befchryvinge. Wat zyn snnerbyke gefleltenss blaren zoo ver- re die by ontleding is opengelegd en gebleeken, ontflaan. wy onsligtelyk van de moeite om deswe- ge iet te melden; daar ecn iegelyk „die des nieuws= gierig is „zig genoeg voldaan kan vinden zoo met het kort bericht van de door Rav befchreevene byzonderheden (*), als voornaamelyk ook met de waarncemingen van J. pr Murauro (f), wyd- loopiger voorgefteld in de ftulgken van de Duite fche Natuur-Onderzoekeren ter hier onder aange- weezene plaatfe. Liever zeg ik „dat de Dashet ver- moogen bezit van zynehuidte kunnen uitzetten en opfpannen; van het welk hy zich niet nalaat te be- dienen zo menigmaalhy, in het naduw gebracht; met den eerften aanval der jachthonden of de ftok- ken der jaageren te worftelen heeft „keerende hy daar mede de kracht af en ftuitende den indruk van dezelven ; en naardien Puinrus deeze merk- waardige byzonderheid mede aangetekend heeft , wegens het dier ‚ aan het welk de naam van Me- la is gegeeven; zoo Mag ZY » onder anderen, ook dien- (*) Ray Synops. Anim. Quadrup. p. 186. (f) Miscellan. Cur. Nature Curioforum, Dec. IL, 1686. Ohf. XXXIL pag. 55. E‚N4 AF G EB EE LD. 379 dienen tot beveftiging , dat door. den Me/es van Prims de Das, en niet de Bonfing, gelyk Sar MASIUS wilde , verftaan is geworden ; hebbende de _Bonfing zoodaanig een vermogen niet. Met dien naam van A//es heeft de alomberoem- de Heer Linnzus , in zyn Hervormd Syflema Na- ture, in acht genomen , dat aan ons dier, vol- gends de Kenmerken van onderfcheiding , Ecne: plaats geweezen is in de Ordeder Walde jest ens „en dat het huisgsbrache is tot Aer, Gelacht der BEEREN. Deezen rates hebben de boven-Voortan. den uitgehold, en hun mannelyk. Zid is geftyfddoor een bochtig of krom been; en dewyl onze Das die kenmerken draagt , {prak het als van zelfs, dat men hem (Chet Beursje onder den Staart niet in danmerking genomen wordende , om hem deswe- ge vittezonderen;) voor eene logre van Beer had aan te zien. - „Dit was ook % naafte bellaehe waartoe dealge. a uicerlyke figuur hem wees; ’% zy men op het formaat van zynen omtrent driekantigen Kop , of op de gedaante van het Lyfs of op het fatzoen en maakfel van zyne Pooten, Vingeren en Nage- len, of mede opde Ooren, en: ae „vooruitflaan- den Neus, zyne opmerking nam. AE Maar hoe haa ook de Das in alle deeze opzich- ten aan ‘het maakfel van den Beer koome, zyne Koleur echter wykt niet Ren van Aak ge, EL Des: ke A af, 380 De DAs BESCHREEVEN af, maar fchynt zelfs in * geheel wel eene uitzon= dering op den gemeenen regel. Want daar de Natuur anders omtrent in genoegzaam alleViervoc- tige Dieren van meer dan ééne koleur in acht ge- nomen heeft ‚ dat dezelven ligter en helderder op het Onder- dan op het Bovenlyf zyn, daar vindt men den Das integendeel helderft van bovenlyf, en onder op den buik genoegzaam zwart: aan welke byzonderheid hy by-het eerfte voorkoomen niet minder is te kennen dan aan de twee zwarte Streepen , welken hem, in ’ lang van den Kop, van even boven den neus af , over de Oogen “en Ooren heenloopen „ en zeer geweldig afltee- ken. _ Want zyne overige Hurd na het vuil gee/oerzoi- ge trekkende, zoo is de Kop daarentegen ,op de Wangen en vlak van vooren, genoegzaam zuiver wit, ‘zobdat die evengemelde zwarte Streepen het ‘dier vertoonen als gemaskerd of met een gefchih derd aangezicht. « Kort gedrongen, rondachtigen dik , en van de grootte van een Speenvarken, is het Lighaam van den Das; bekleed met f?yf'haasr als borflelen; ‚ van koleur gelyk doorgaands onze varkens, d. i. geelachtig ; welke koleur (nergens dan op den rug , en aldaar flegts hier en daar met een enkel zwart haairtje afgezet ) van vooren by de fchou- deren „en bie op de sdh ‚ afneemt en over- gaat in zwart: « Gelyk ook de Pooten en n oyfvingerig ge Voeten zyn Makin ge- hk CENIARGEBE ELD: 33t gewapend met zeer lange, zwarte, krom: omge- boogene, en zeer fcherpe Nagelen , die aan de Voorvoeten langer uitfteeken dan aan de. vingeren. der Achiervoeten. Meer naakt, en met eene ge- rimpelde en dikke huid overkleed, dan ruighaai- ‚rig, bevond ik aan myn voorwerp alle deeze poo-, zen, dewelken naar evenredigheid van het lig- haam zeer fterk gefpierd en kort waren. De Staart was kort en met haairen bezet, Jan-. ger dan op de vacht van % dier ‚maar vande ed de vuilgeele koleur. De Ooren zyn kort en rondachtig. _ De Oogen zyn klein, en naar het roffe trek- kende. De Neus, die vry breed is , flak een weinig vooruit. | Of het aan de jeugdigheid, of aan den ouder- dom van dic voorwerp toe te fchryven ware ;dat „ik deszelfs bovenhaair zoo niet ten deele donker; bruin of zwart, ten deele geel bevond, dat het mengfel van die twee koleuren eene zjn van Grys uitmaakte „ om welke de Engelfchen ook _ den naam van a Gray, d.i, een er aan ofte zen Das geeven , kan ik met geene zekerheid be- paalen. … Dit wel, dat deeze Das kort ah zynen Staart de Opening , afzonderlyk van die der ont- laftinge „ bad , welke na binnen niet doorgaat , maar zig tot een ondiep Beursje formeert , het welk van binnen met haair bekleed was , er in VIJL Deer. het 332 Der Das sescurEEven het welk ons dier, geäuurende een gedeelte van den winter,in zynen Slaaptyd, bevonden word met zynen Neus te liggen ademen. Gelyk de Heer Rar (*),by de Oftleding van den Das, in % winterfaizoen , eene witte ge: ftandigheid in dit Beursje vond „niet kwalyk zwee- mende naar verbreizelde kalfsherfenen 3 zoo ont- dekte hy ‘ook, by ’*t openerì van de maag , die vry groot was, in dezelve eene menigte van Por jen en andere Infolten, vermengd met wortelen , zoo hem toefcheen , van grasplanten. Op ’t een en ander van deeze fchepfelen , aaft faamentlyk de Das, zoowel als op Konynen , de- “welken hy , by den dag zig fchuilhoudende, by den nacht of beloert en overvalt op hunnen weg, of uit de aardedelft; zoodat tot zynen Levens- flaat de algoede Voorzienigheid hem toegeruft heeft op de bekwaamfte wyze: want,om nu tot de Huishouding en eenige andere By zorierheded van dit gedierte voort te gaan; II, Welk maakfel van Voeten en Vingeren, welk geftel van Nagz/en, kan gepafter zyn , dan dat van ons Dier, om in den grond met krachten gezwindheid te graaven ? De Das is niets minder dan een Hardlooper: Maar hoe vaardig kan hy niettemin een voornaam en bemachtigen van zyn voedfel, ’ zy in het (*) Ray Synops. Anim. Guadrup. P. 186, 187, Ere TN vk 5 EN AFGEBEELD | 383 het grypen van ’ Konyn „en in % onflaakbaar oaft- houden van hetzelve , door middel van zyne fter- ke pooten en lange Nagelen ; die hier, het gebrek: aan gezwindheid vergoedende, al ° leevendig aas welke hem ten prooije valt,in ge wiffe verzekering: neemen; het zy int wstkammen der Infekten en Forren van tuffchen de ruigte diehenfchuil maakt; het zy in ’t withekelen van de wortelen der plan- ten, die , met vuilnis en fteenen verwerd, hem niet zoudeh konnen dienen; het zy in het byeens Jchraapen en Jamenharken van grootere en kleine veldvruchten tot zynen Winter voorraad (*) „al- zoo hy een gedeelte van dat faizoen moet waa- ken, inhet welke alles bevroozen en verftorven zynde , noch Infekten , noch Wortels , noch Ooft , voor handen zyn, en in den grond zeer; weinig of niet te delven valt na de Konynen of Aardvruchten. Geduurende de voorwinter geflaa= pen hebbende, koomt aân onsdier , het welk an- ders van honger zou moeten vergaan „ zyne by- eengehaalde provifie zeer merkelyk te baat; naà- dat het nu den voorraad van zyn eigen fmeer 3 op welken het in den flaap te teeren lag, Ctotbe- fpaaringe van het magazyn ) heeft uitgeput. Zoo- draa de Jnfokten tegen het begin van den winter verdweenen zyn, begint de Slaaptyd, en geduù- tende dezelve (gelyk hem de jaagers meermaalèrt N | al- (*) Corradit Latbyrum in Hyemem, zegt Linneus: „Hy barkt Aardakeren by een, tegen den Winter”, IRE VII. Deer, 384 Der DAs BESCHREE VEN alzoo vinden ) legt de Das met zynen {nuit in het Beursje gedraaid, waarvan hier voor gefprooken is: dan verfchaft hem die witte zelfltandigheid het middel van beftaan , door inademing hem voez dende ; gelyk ook aan den op éénenhoopzeernet byeen geharkten en nog. onaangeroerden voorraad in de wooning van den mi zeer we a te zien is. Kort voor den aanvang van dien ate wan- neer ons dier geduurende ide zomer en’ herfft vol op gehad heeft vanalles , te veel verflindendè näar maate van zyne logheid ; is de Dar uitftée- kende vet geworden ; én zyn Beursje berftends vol van fmeer ; als wanneer hy ter flachtingé toebe= réid „in Lrafie en Dustfehland van veelen met finaal gegeeten word. Zyne Verheid is alzoo ten fpreek- woord geworden-by de Latynen , die, naar de aanmerking vanfommigen,aan hem den voorver- haalden naam van Meles gaven ‚ omdat hy ook een, zeer groot liefhebber van Me/, d.i. Hon:g, word bevonden. Zeker is het (of dit ietwes ter ftaa- vinge hier van deede ) dat in fommigen onzer Provintien de Das in die ftreeken meeft word ver- nomen „ alwaar men veele Byën houdt. noche in is het voor *t averige, dat bynaa geene dieren zoo- gezwind als de Daffen Zyn in ’ maaken van eene Legerftee. Zy zyn machtige Mineurs „en helpen elkanderen in deezen arbeid , een ander graaft „een- ander dient ten ry- tuig, ei anderen zyn fleepers. Zy werken de \— … Jés- EN AFGEBEELD 385 losgewroetene aarde met hunne pooten op het on- derlyf van eenen makker die tot dat einde op zy- nen rug ligt; en deeze, zoo belaaden , word van de overigen na buiten gezeuld. Dic beh her- vat, zoolang, tot dat de paninkan haare noodie ge ruimte beeft. Die wooning trekt meeftal tot een? legerftee voor meer dan éénen Das; neemende alle de be- wooners, meer of min in getale, altoos ftandvas- tig deeze wet van zindlykheid i in acht, dat zy buiten het hol, zig op eene en dezelfde plaats van hunne niehad ontlaften gaan, „ Eene iadtnkheid ‚ van welke zig de looze Vos, die altoos ìn een’s ander’s wooning kruipt, zig wonder wel bedient tot flooring van de DafJen. Doodelyk afkeerig zyn deezen van den ftank van t Voffenvuil; en de Vos is niet minder gezet op eene legerftee der Daffen; omdat zy doorgaands ruim en welgeleegen is, in ’t midden van kony- nen €n van ander aas, dat van zyn’ gadingis. Hy doet dan ter verjaaginge van den Das zyn gevoeg aan *t hol waar in hy zin heeft; of vindhy by ge- leegenheid het zelve ledig, daar de bewooners op. roof zyn uitgegaan, dan betrekt hy het terftond, vervullende het met zynen viezen {tank door het ‚te bezyken en te bevuilen. Snelheid in % ontloopen van zyne vervolgeten ontbreekt den Das wel; maar niet minder dan 7 eene gereede prooi is hy hierom voor zyne aan- valleren ; tegens dewelken by, op zynen rug VIII ir Ce ne- ee 336 De DAs BESCHREEVEN EN AFGEBEELD. nederliggende , zig ten moedigften verweert met zyne Scherpe Tanden en niet minder geduchte Na- gelen; keerende met flaan en byten den machtig- ften hond af die zig in gevecht aan hem durft waagen. Men heeft het lang daar voor gehouden „dat de Beet van % dier venynig endoodlyk was ; en moog- Iyk is men in dit begrip geraakt door de aanmer- king, datde Daffen veel op allerlye Ju fekten aas- den, dewelken men voor venynig houdende te ligter onderftelde , hun gift medetedeelen aan het tandengeftel van deeze dieren. Maar niets waar- achtigs is ’er ondertuffchen aan deeze overlevering. De Beet van den Das is in zig zelf niet venyniger of doodlyker dan die van eenen Beer of Hond: Daar hy recht treft maakt hy zekerlyk zeer groo- te wonden , naar reden van zyne kloeke en fcher- pe tanden (}); maar komt men fpoedig het ver- wonde deel te hulpe, zo faalt de geneezing niet 4 gelyk aan fommige jaageren en aan veele honden , diein *t gevalgeweeft zyn , buiten alle tegenfpraak beveftigd word. (}) Hy heeft zes boven-Voortanden die na binnenuitge- hold zyn £ ook zes beneden - Voortanden ; twee langere Zyd tanden. Zyne Slag-tanden ftaan op zig zelf en zyn Kegelachtig: naaft aan deezen volgen terftond vyfKiezen, TN. PRAK- PRAKTIKAAL: SAMENSTEL MINERAALEN _AARD- EN BERGSTOFFEN, DOOR DEN HEER RU DA UG Vv OG ECS Hoogleeraar der Geneeskunde op de. Univerfiteit van Gottingen , Lid van de Room/ch-Kei- gerl. Koninglyk Sweed/che en Keurvor- Slelyk Mentzifche Akâdemiën der Weeterijchappen, (acteigches ging Spfiem/ Penn vont Rud, Aug. Vogel. eipjig 1762. ) Vittrekzel door zyn Ed. zelf gemaakt. REKKEN ECE EEKE EE SEESECRECNSN E Mineralogie ftaat met de Chymie in een zo naauw verband , dat niemand een goed Scheidkundige kan werde, wien eene grondige Kennis der Foflilia ontbreekt , en, aan den ande- ren kant, zal niemand ver ded in de Kennis der Mineraalen, die geen goede gronden gelegd heeft in de Scheidkunde. Derhalve zal men het geenszins kunnen afkeuren , dat ik by myne Oe- feningen in de Scheidkunde ook het Veld der Mi- VIIL Deer. Cc 2 ne- à 388, PRAKTIKAAL SAMENSTEL peraalen heb ondernomen te bouwen : maar men zal veeleer deezen Arbeid aanmerken als tot myn Beroep behoorende, en , dit zo zynde „ heb ik geen reden om verfchooning te vraagen aan de geleerde Wereld, dat ik een Samentftel der Delf- ftoffen te berde breng. Daar is wel niets ligter dan een Leerboek te fel bryven, doch tevens is ’er ook , in zekere op- zigten „ niets zwaarder. Als men alleen maar fchryft „om het getal der Leerboeken te vergroö» ten ‚zo kan men ligtelyk uit een paar derzelven, die men voor zig legt, een nieuw maaken; maar zo men ’t oogmerk heeft, om de Stoffen volle- diger te verhandeler’, dan tot dus verre gefchied is ; inzonderheid ook omiets nieuwste zeggen „de denkbeelden der Geleerden te toetzen „het waare van het itbeeldige en valfche te onderfcheiden , en de kennis der Dingen op te helderen ; zo is ser zekerlyk niets zwaarder, dan zulk een Leer- boek op te ftellen. . Ik heb, in het bearbeiden van dit Samenftel der Mineraalen , my alle deeze Oogmerken voorgefteld , en hope dezelven, ten minfte ee- nigermaate, bereikt te hebben. De volkomenheid van dit Werk beftaat daar in; dat ik, in de eerfte plaats; alles, wat totde _ Natuurlyke Hiftorie van een Ding behoort, kor- telyk te famengevoegd: ten anderen verfcheide, tot nog toe overgeflagene Delfftoffen befchree- vêén : ten derden in alle opzigten , zo veel het é moog- DER AARD- EN. BERGSTOFFEN. 359 mooglyk is geweeft, vande verbeteringen, door geleerde Mannen daar aan toegebragt ‚_myuge- bruik gemaakt: ten vierden van de gewigtiglte Produkten , uit het Ryk der Mineraalen , een ge= noegzaam Berigt medegedeeld: ten vyfden en laatftelyk by de Ertfen cen aanwyzing ‚ten deele hoe zy gegraven en toebereid , ten deele hoe zy getoetft en goedgekeurd worden , gegeven heb. En, uit hoofde van dit laacfie, heb ik aan dit Samenflel der Ndyneraalen den tot nog toe. Onger woonen bynaam van Prakttkaal gegeven. Het nieuwe, dat ik gezegd heb , beftaat voor- naamelyk daarin, dat ik de tot dus verre aange- nomen fchikkingen der Zaaken dikwils veranderd, zekere Kentekenen vom dezelven te onderfchei- den vafigefteld , de zonder noodzaake vermeer- derde Gellagten te famen getrokken , en daaren- tegen ook de Klaflen fomcyds uitgebreid en de denkbeelden der Geleerden ter toets gebragt heb. De Kerinis der Delfftoffen heb ik ook hier door getragt op te helderen , datiìk niet een enkel Mid- del tot derzelver Onderfcheiding gebruikt , maar dan eens op Empyrifche , dan eens op Chymifche en inwendige Merktekenen, naar dat het zig beft voegde , gezien en daar uitde Charaäeres der Fos- filia opgemaakt heb; waar over ik my in de Vogr- reden omftandiger heb uitgelaten. _ Eene louter Empyrt fche befehry ving en verdee- ling der Delfftoffen is ten-hoogfte onvolkomen en verleidelyk. De Praktikaale, daarentegen, gaat VIL Deer. Cc 3 veel 390 PRAKTIKAAL SAMENSTEL veel zekerer. Want het uiterlyke aanzien dez Foffilta is dikwils gantfeh wiffelvallig en fomtyds ook in eenerley foort van Lighaamen zeer Ver- fchillende: ja de befchryvingen zyn dikwils zoe- lendig, dât men niets duidelyks, vooral ten op- zigt van Lighaamen, die naa met elkander over- eenkomen , daar in kan vinden; of fehoon zy zeer omftandig zyn in uitdrukkingen. De Praktskaals bepaaling, daarentegen , is , boven en behalve haare kortheid,dewyl zy door een enkele inwen- dige Eigenfchap een Lighaam van honderd ande- ren onderfcheidt, vertrouwelyk en grondig. Ik verwerp, egter, in deezen, de Empyrifche kun- digheid niet t?eenemaal: men kan dezelve niet o= verel miffen , maar moet dezelve tot behulp ge- bruiken , wanneer de inwendige famenftelling der Mineraalen onbekend of zeer moeijelyx na tefpoo- ren is; of ook, als de uitwendige Merktekenen toereikende zyn, om een Lighaam daar door te kennen’; en, in dat Geval, geef ik haar zelfs altyd den voorrang boven de Prakcikaale bepaa- ling. Men mag, ondertuffehen , te werk gaan, hoe men wil; nooit zal men een regt Natuurlyk Sa- menftel der Delfltoffen tot fland brengen. De Natuur bemint hier , zo wel als in andere Din- gen, de Afwegen, en aan menigvuldige Lighaa- men ontbreeken zo wel in- als uitwendige be- gryplyke en bepaalde Merktekenen : waardoor men genoodzaakt wordt, om zodanigen op te ZOC- ed Ek DER AARD- EN BERGSTOFFEN: _ 391 ken, die minder volkomen zyn. Zekere Lighaa- men komen als Middelftoffente voorfchyn4 die zo wel tot het een als tot het andere kunnen betrok- ken worden, doch nergens hunne plaats met vol regt bekleeden. In één woord, het gaat met de Samenftelzels der Delfltoffen even als met die der Planten; ’erbiyven overal gaapingen over. Ik moeft „ egter , van de Voorrede tot shet Werk zelf komen. De AarpeN maâkeri daar in het begin, dieik in Kleijige, Kalkige, Keiteli- ges Mergelige „ Seleniufche, Talkige, Glim- merige, Brandbaare, Zoutige , Metaalifche en gemeene Aarde verdeel. Daar op volgen de StenNEN, die om verfchei- de redenen van de Aarden afgezonderd en onder- fcheiden worden in Kleijige, Kalkagtige, Mer- gelagtige, Selenitifche , Vuurflag-Steenen „Ley- agtige, Bladerige, Vezelagtige, Zoutige, Mé- taalifche , Smeltbaare en Rots-Steenen. De VeRsTEENDE ZAAKEN volgen, natuurlyker wyze , aanftonds op de Steenen, welker aange- nomene Verdeeling ik volkomelyk behoudenheb, alzo dezelve ongedwongen is. Omtrent de Zouten, die vervolgens worden befchreeven,heb ik my genoodzaakt gezien ande- re Onderfcheidingen te maaken, en dezelven te verdeelen in de volgende vyf Klagen: te weeten; famentrekkende, gelyk Vitriool en Aluin; Zous ten die in’ Vuur vloeijen, en wel, wederom, of daar in vloeibaar blyven, gelyk Salpeier en bit= VIII Drer. GEEN ter “ 292 PRAKTIKAAL S A MENSTEL ter Bron-Zout, of tot Glas worden , gelyk Tin- kal; Zouten die in ’t Vuur hard blyven, gelyk het Zee- of Keuken-Zout; Zouten die daar if vervliegen, gelyk Armoniak, Pis-Zout en Rot- tekruid; Zouten, eindelyk , die Loogagtigzyn, Perfiaanfch, Kilk, Kryt-Zout en die met Zuu- ren zyn vermengd, De Branpraare Lighaamen , die myns oor- deels tot nog toe ook niet Syftematifch genoeg zyn verdeeld geworden, heb ik onder twee hoofd- Klaffen gebragt, “waar van de eerfte de genen bevat die Zwavelig, de andere de genen die Sfo- denlymagtig zyn , welke laatften wederom in vloeie baare en vafte, en deeze in zuivere Betumen, of met Betumen doordrongene Aarden en Steenen verdeeld worden. Het Befluit maaken de eigentlyke Mineraa- LEN „” of Metaalen en halve Meraalen, benevens Kie Platina del Pintouit. Ik zal nu ook van de byzondere Onderfchei- stain ietszeggen. Hetis zeer moeielyk, in de Aarden eenig Merkteken te vinden, waar door dezelven van andere Mineraalifche Lighaamen on= derfcheiden worden. ‘De onvoldoende befchry- vingen , welken ?er de Mineratogiften tot dus ver= re van gegeven hebben , bewyzen zulks ten vol= len. Ik vind geen andere algemeene Eigenfchap ih dezelven, dan dat het zulke Delfftoffen zyn; die zig ligtelyk laaten fyn wryven of met een Mes fchraapen. Andere ikke ; die men — It DER ÁARD- EN BERGSTOFFEN. 303 %er aan toefchryft , hebben zy niet byzonder, of dezelven zyn niet aan alle Aarden gemeen. De Onderfcheiding ; afgeleid van haare Natuur en Sa- menftelling , is de befte en zekerfte. Wanneer nú de bepaaling aangenomen wordt, dat alle ligt wryfbaare Lighaamen Aarde zyn, zo moeten in _ deeze Klafle verfcheide Delfftotfen geplaatft wor- de „ welken men voorheen onder de Mineraalen, Zouten en Jodenlym geteld hadt; te meer, de- wyl iedereen , wanneer by ze maar ie er aj naam aan geeft van Aarden. In het Kley-Geflagt plaats ik de gemeene Kley, Leem, Pypen- en Porfelein- Aarde, Vollers-Aar- de, Mergel en ‘Tripel; als zynde zodanige foor- ten, die zig op een byzondere wyze, en wel voornaamelyk ten aanzien van haar gebruik of haare legplaats, van elkander ‘onderfcheiden. __ De gemeene Kley wordt daar door gemerkte- „kend, dat dezelve door branden ‚in fterk Vuur, rood wordt. Dezelve is altoos met een weinig: Zand „en fomtyds'ook met eene Kalk- Aarde ver- mengd. Alle gemeene Kley is niet tot Pottebak- kers-Werk dienftig „en de gene die wy hier heb- ben, is van dien aart: waarvan geen andere re- den kan gegeven worden „dan dat die eene Kalk- Aarde in zig heeft , welke door de Hitte uitz welt en de Vaten doet barften. Ik heb dit meermaa- len aan Dekfels gezien , welken ik „op de Smeltpan;, van onze Kley had laaten maaken. Als die aauwly ks eenmaal ‘waren gebruikt , wierd ik aan «VEL Deer. Ce 5 de 304 PRAKTIKAAL SAMENSTE In buitenfte Oppervlakte eenige dunne blaadjes. van de Kley gewaar, welken los geraakt waren , en‚ wanneer. ik die ’er afltiet „ vond ik een kicin klompje Kalk-Aarde daar onder. Ik heb ook van die Kley een klein draagbaar Smeltfornuis , met een tamelyk dikke Kap,als mede een Pyp op een Reverbereer-Oven, laaten maaken , doch die fprongen, insgelyks, by het eerfte gebruik aan ftukken , en daar kwamen ook wel haatt fcheuren in * Fornuis. De fyne Kleijen , welke eene Kleur zy ook hebben mogen , zyn eigendyk die genen, daar men den naam aan geeft van Bofus. Deeze, nu, moeten in ’t Vuur noodwendig rood branden , in- dien men een bepaald begrip , waar aan het tot nog toe gemankeerd heeft , daarvan hebben wil. Want een Bolus daar door aan te duiden , dat het een Medicinaale Kley zy, is, behalve het louter willekeurige Gebruik, een zeer onbepaald en onzeker Kenmerk. Even zo weinig kan, de fynheid en vettigheid op ’ Gevoel , tot bepaa- ling ftrekken van een Bolus: want indien dit, volgens het oordeel derMineralogiften „het Merk- teken daar van moefte zyn, dan verwondert het my zeer ‚ waarom men ?er ook de Vollers- en Porfelein-Aarde niet onder geteld hebbe. Tufchen Leem en Gezegelde Aarde is geen ander verfchil , dan dat de laatfte meer Kleijige deelen bezic. Pypen- Aarde onderfcheidt zig van andere Kleijen DER AARD- EN BERGSTOFFEN. 305 Kleijen „daardoor, dat dezelve haare witte Kleurin ’t Vuur behoudt. Hoe men daar van ‘Fabaks-Pypen maake wordt kortelyk verhaald. „-Porfelein-Aarde is een allerfynfte, witte of ligtgraauwe Kley ; ten aanzien der famenftelling geheel zuiver of met een weinigje Kalk - Aarde vermengd, en van deeze laatfte foort is de Saxie fche en Boheemfche: de Brunswykfíche, daaren- tegen, geeft geen teken van eenige Kalkagtige zelfftandigheid., Het waare begrip van Porfelein wordt daar nevens opgehelderd. Omtrent de deugd der Vollers- Aarde komt het meer aan op de fynheid, dan op de bymenging van Alkali of Loogzout, en de Ondervinding wederlegt volkomelyk het denkbeeld, dat de zulken, die met Zuuren apbruifchen,tot Vollen dienftig zyn. Op de Engelfche Vollers - Aarde kunnen de genen, die dit Denkbeeld voorftaan , zig niet beroepen; alzo de Getuigeniffen , dat de dezelve Alkalifch zy „ elkander tegenfpreeken, Ik vind geen reden, om het een niet zo wel als % andere toe te ftaan; want daar kunnen zeer wel tweederley foorten van die Aarde zyn , waar van de eene met Zuuren opbruifcht de andere niet; gelyk zy ook , inderdaad, op twee byzondere plaatfen gegraven worden. De bergemde Heer Doktor Lupwie zou ons hier in het befte Licht kunnen geeven ‚of dit vermoeden gegrond zy ; in- dien hy van de Soorten, die uit beiderley plaat- fen in het Koninglyke Kabinet van Natuurlyke VIIL, Deer. Zaa- 396 PRAKTIKAAL SAMENSTEL Zaaken te Dresden bewaard worden, iets tot een kleine onderzoeking geliefde te vraagen. Wierd men , nu, deeze tegenftrydige Eigenfchappen aan die Aarden gewaar , zo Zou men, aangezien Zy tot eenerley Oogmerk gebruikt worden , het beroepen op eene Alkakfche natuur , als de vermoède grond van eene byzondere bekwaam- heid der Vollers-Aarden tot dat Gebruik, te lig- ter kunnen laaten vaaren, al kwam die aan eeni- gen nog zo waarfchynlyk voor. De Benzigerôder Talk- Aarde , de Bchiarts- bergfche , die in de Lugt blaauw wordt, eene dergelyke Sileifche , en eene welriekende Bitu= mineufe Aarde, zyn hier niet, gelyk in veele Mineraal-Stelzels uitgelaten. De Tripel is maar een famengeftelde Kley-Aarde. AN Ka Meen fchynt niet regt te kunnen weeten, wat eigentlyk de bakkende en kleverige zelfftandigheid in de Kley mogt zyn. Waarfchynlyk is dezelve van Ontfteckbaafe natuur; niet zo zeer, dewyl de Scheidkundige Proef , (*) die van den Heer Eurer is bygebragt , wy daar van overtuigde : (want die is, wanneer zy ook gelukt , dat de Heer Porr ontkent, en ik‘hun befliffen laat, nog veele bedenklykheden onderworpen:) maar om dat de Kley de Metaalifche Kalken ten deele rc- Aert ne orn nld (*) [Vergelyk dien aangaande het VII. Deer bladz, 113 deezer Verhandelingen, alwaar de oos{prong der Kley aan Key: DER AARD- EN Benstorern. 5 97 | Äuceert, en zig niet zelden Zwavelkiefen daar in openbaaren. De Kleijen fchynen oorfpronglyke Aarden tè zyn. Gevoelen van den Heer pe Burron , dat de Kley uit vernield Zand voortkome, is tenhoog- fte onwaarfchynlyk; dewyl men in * diepfte des Aardryks, ja onder de laagen Zand, genoeg” Jaagen Kley aantreft , daar zyn onde Vuur niet heeft kunnen doordringen. Even zo weinig waarfchynlykheid heeft het Gevoelen van andere Geleerden ‚dat de Kley-Aarden uit vernielde Plant-Aarden zouden fpruiten, wanneer zig een Ontfteekbaare zelfftandigheid daar mede vereenig- de; want dan moeften zodânige Kley-Aarden meer brandbaare Stoffe in zig hebben, dan de Plant- Aarden zelf, waar van de Ondervinding het te- gendeel bewyft. De laagen Kley, die men on- der de Turf vindt, geeven alzo min een grondig blyk van die verandering; ten Zy men mogt wil- len denken ,dat eenige Aarde voortkome van de gene, „re zy onder legt. Het Kryt kan niet wel uit de Hoornfteeneri, welken het tuffchen zig heeft, gefprooten zyn ; aangezien de verfteende Zeefchepzelen, welken _men zo overvloedig in delaatften vindt „by een zo groote verandering onmooglyk onvernield hadden kunnen blyven. De geheel tegenftrydige aatc der Keyfteenen, door den Damp van Kookend Water in de ‚ Machina Papiniana ortbonden , toegefchteeven wórdt.} VIII Deer. N 395 PRAKTIKAAL SAMENSTEL der Alkalifche en Keifelige Aarden maakt zulk eert gefialtewiffeling nog onbegrypelyker. Dit laatfte verhindert ons ook te denker , dat het Kryt voor- heen Kley geweeft zy ‚ welke daar door in Kryt is overgegaan „om dat zy haare Kleverigheid ver- Tooren ‘heeft. Men ziec, bovendien niet, dat Kley in eene Kalk- Aarde verandert, wanneer dezelve van haare Kleverigheid door branden, of op eenige andere manier, beroofd wordt. Het waarfchynlykfte Gevoelen „nopens den oorfprong van het Kryt, is wel dat van den Heer pr Bur- FON, dat hetzelve , naamelyk, van vergruisde Moffel-Schulpén voortgekomen zy: doch ik noem dit Gevoelen maar het waarfchynlykfte, in ver- gelyking met de Denkbeelden van anderen: want daar kunnen nog Zwaarigheden genoeg tegen in- gebragt worden; in ’ byzonder, alzo het gapt- fche Syflema van deezen Heer zeer Romaniek is; en alleenlyk op Stellingen gegrondveft, die door een fterke Inbeeldingskragt zyn gebooren. Myns ag- tens is de Kryt een oorfprongelyke Aarde, die door de Moffel-Schulpen in veelheid flegts is ver- meerderd geworden. Het van den Heer Paftoor Scnarrer befchree- vene Bergmeel fchynt eene Maanmelk ( Lac Lue ne) te zyn. Onder de Zanden zyn twee zeldzaame foor. ten, de Ítaliaanfche Terra dt Bazra en de Switzer- fche Fluweel - Aarde (SamtzEtde ) opgetekend. Dat het Zand uit klein gemaakte en vergruis- de nf per Aarp-en BerGsTOFrEN.. 399 de Steentjes beftaan zou, komt my niet geloof- baar voor. Het tegendeel laat zig met meer grond beweeren, alzo het niets ongewoons is; dat een Zandige Aarde tot fteen worde. Jk kan my ook-niet voorftellen, dat het Zand, % welk - mien in zulk een menigte op de Heijen en door ’ geheele Land vindt, te vooren Steen geweeft zy: maar aangaande het Zand, dat de Beeken en Ri- vieren met zig fleepen, is ’t ontwyfelbaar , dat hetzelve een vergruisde Steen zy. De Mergel heeft men, tot nog toe, gemeen- lykonder de Kalk-Aarden geteld , doch ik vind re= den, om van dat Geveelen af te flappen , en een Bonder Klaffe van Aarden daar van te maaken. Een Mergel, naamelyk, is altoos een vermengde Aarde, beftaande % zy uit Zand en Kalk, of uit Zand, Kalk en Bergleem. Nu bruifcht wel alle Mergel op met Zuuren, en dit kan de reden zyn, dat men die onder-de Kalkige telle : maar „eerft zoude men onderzoeken moeten „of de Kalk. Aar- de, die zig in de Mergel bevindt , het grootfte deel daar van uitmaake of niet. Door myne Proe- ven bevind ik het laatfte , en bygevolg kan ik de Mergel niet onder de Kalk-Aarden rekenen. In ’ Vuur houdt zy zig ookanders dan eere Kalk-Aar- de, en wordt daar in of hard of fmelt als Glas. Zand en Kalk-Aarde, natuurlykvonder elkander vermengd , maaken derhalve, naarmyn oordeel, het beftaan van de Mergel uit. De overige, mecft- al gemengde Aarden , gelyk Kley, Tuin-Aar- VIII Deer. de AcÖ PRARTIKAAL SAMENSTEN de, Glimmer-Aarde „zyn maar toevallige deelen; De heerlyke Groeven, die men by het Dorp Gengelern , twee ‘Uuren van Gottingen, vindes bevattende. zes foorten van Mergel , behoo- fên mede onder de Schatten der- Natuur. van onze Landfireck. By Adelap jen; in deeze nabuur- fchap, vindt men ook een harde Kleyjige Mer- gel, die men enkel over de Peulvrugten gewoon is te ftrooïjen ,- wanneer zy ongevaar een Duim hoog opgefchooten zyn. _Deeze Mergel , die vooraf fyn geklopt en Strooy - Mergel geheten wordt, bewaart deeze Vrugten voor de Kanker, geevende haar, bovendiens een regt geilen was- dom. Het zogenaamde Berg- of Lugtmeel moet men begrypen te zyn eene Selenitifche Aarde , wel- ke onder den blooten Hemel wordt aangetroffen, even: of zy uitde Lugt gevallen ware, op’ Ak- kers en -_ Weiden „ dâar zy door het Water der Rivieren, of van den Regen, is neergelegd en overgebleeven. De Liefhebbers der ‘Talk- Olie worden voor, „be- drog gewaarfchouwd , en zodanige Geleerden, die aan de mooglykheid van dezelve te bereiden niet twyfelen „ van de partydigheid hunner Grond- ftellingen overtuigd. Het befluit naamelyk , dat de Talk eene Olie in zig hebben moet „dewyl zy zo Vettigis op’t Gevoel „als ook zo gladen glan- zig van Oppervlakte, is zo ongerymd, als men iets bedenken kan, en men moet zig verwonde- ren, EN „DER AARD- EN BErosTOrrEN. zoï feh hoe *t möoglyk zy dat Geleerden en wel Zodanigen, die @atdres willen zyn (gelyk, by ‘voorbeeld, de Heer Jusrr) iets daar op bouwer kunnen. Hoe veele Dingen zyn ’er niet in de Natuur, die deeze of gene eigenfchap bezitten ; en nogthans geen druppel Olie in zich hebben ? Het cerfte wordt men (by voorbeeld) gewaar in de Zeep-Aarde, het Potlood en den Wyn- fteen ; het andere in de Glimmer, GJactes Marie en Picflingen; en ik verwonder my , waarom met van deeze Dingen ook geen Blanketzel maake. Het Magsflertúm van Talk is insgely ks een Herfen- Schim. De brändbäare Aarden verdeel ik in Zwavel; Zwavelagtige en Bitumineufe Aardftoffen. . De Scheidkurdigen tellen in de Zwavel maaf twee famenftellende deelen; te weeten eén Ph/o- giflon en een „Acrdum Vatriolicum + maar dat Be- ginzel, *t welk daar in het overvloedigfte is, en er een niet minder weezentlyk gedeelte van uit. maakt; de Aarde náamelyk, welke door detwee gemelde zelfltandigheden doordfongen en vlug ge- maakt is geworden, vergeeten zy ’t eenemaalen overweegen niet, dat die twee vlugge We- zens, door hupne vermenging alleen, geen vaft Lighaam kunnen famenftellen. Uit de Proeven, waar in men-door de Konft een vafte Zwavel kan voortbrengen , wordt men ook ligt gewaar, dat zulks niet zonder bykomfte van eene Aardagtige zelfftandigheid kan gefchieden. Het gewigt der VIJL Deer. Dd | Aars 402 PRAKTIKAAL SAMENSTEL Aarde kan men, om dat zy zig niet van de overige deelen affcheiden laat en mede vlug ge- worden is , zo min bepaalen, als de evenredig- _ heid der andere Beginzelen;doch miffchien maakt zy ’er wel het grootfte deel van uit. Hoewel SranL hecft beweerd, dat in een. Pond Zwavel raauwlyks een ian Phl/ogiflòn of brandende Stof begreepen zy, is zulks doch voor geen Euange- __ lifche Waarheid te houden ; aangezien inalle Proe= ven, die men daar omtrent in ’twerk ftelt, geen jute Rekening op het Phlogsflon te maaken is. Door Metaalifche en Halfmetaalifche Aarden verftaa ik een zekere foort van Ertfen, welke in gedaante merkelyk naar. arden gelyken ;, en ten deele ook weezentlyke Aarden zyn „ waar in zìg iets Meraalifch, of oorfprongelyk bevindt,of by toeval daar onder gemengd heeft. Deeze Aarde wordt gemeenlyk in-de Klafle der Ertfen geplaatft en ik mispryze dit ook niet; maar, dewylikmy verbeeld , dat de kennis der Delfftoffen fomtyds door uitwendige Merktekenen grootelyks opge- helderd worde, zo-heb ik beter geoordeeld, dee- ze Lighaamen een plaats te geeven onder de Aar- dens en dus daar onder het Goud-Zand, Zilver- gruis, Lood-Aarde, Tin-Zand, Yzer-Zand, Y- zer-Glimmer , Yzer- en Koper-Oker, Berggroen, Bergblaauw „ Kalmeyfteen , Kobalt , Kwikzilver- Aarde,‘ enz. te betrekken. Alle Kobalt-Aarden geeven in ?t Vuur -geen Arfenikaale reuk van zig. De « ber Áarp- EN BERroSTorren. 2 48 De Steenen wordens billyker wyze, vande Aarden om die reden afgezonderd , dar zy niecal- temaal uiet Aarde hunnen oorfprong hebben, en vande zelfde natuur als Aarde zyn. Zy worden ook nietalle op eene zelfde manier door de Natuur ges genereerd. Zo veel men, tot dus verres daar van heeft kunnen’ ontdekken , is % ’er-zo mede gelegen dat eenigen door famengroeijing; anderen door ftolling of hardwording van een Slymige , Lilagti- ge zelfftandigheid ; anderen door Kryftallizatie voortkomen. Van de famengroeijing hebben wy een voorbeeld in de Dropfteen, Kalkfteen , Zandftcen en Ley; van de tweede, minder gewoone manier van vorming , in de Hoorn-Stecnen ; van de derde in *x Berg-Kryfial, de zogenaamde Steenvloeden; Spaath, enz. Het is, buitendien „niet ongerymd „eenSteen= vormend fyn Vogt te onderftellen, fchoon dat voor onze Zinnen verborgen blyve: Kunnen ons daar van de Steenige Akkers niet overtuigen; die, al zyn zy nog zo wel vanSteen gezuiverd ; niette- min in weinige Jaaren weder evenzo Steenig wor- den , als zj voorheen geweeft waren. Deeze op- merking, die Men nog niet behoorlyk fchynt in agt genomen te hebben „ fchynt my het befte blyk te gecven van een Steenvormend Vogt; dewyl het onmooglyk is, dat in zo kort een tyd Steenen; door enkele famengroeijing, uit Aarde zouden kunnen voortkomen. | VIL Deer. Da 2 On- 404 SAMENSTEL DER AARD- EN BERGSTOFFEN. Onder de Verfteende Zaaken zalmen de tot dus ver ontkende Pholades,en de thans nog zeer onbe- kende Schroeffteenen (}) vinden. By de brandbaare Delfltoffen heb ik niet nagelaten het Zwavelmaa- ken en Turfgraaven omftandig te befchryven, en tevens het Bergvet en Bergflym niet vergeten. De bereiding van de Smalt is op de behoorlyke plaats ook voorgedragen. Meer byzonderheden hier by te voegen , laat myn beftek niet toe. H. Pd (h) [De Schroef(teenen, indien men daar door „gelyk waar{chynlyk is, de Zntrochi en Trachites, of Rader- en Rolfteemen, te verftaan heeft, zyn in Europa hedendaags geenzinsonbekend,:ja by-de Liefhebbers van Natuurlyke Zaaken zeer. gemeen. Wy hebben, een zeer uitvoerig Ver- toog van den Heer GurerrauD, over detzelver onderttelden oorfprong van zeker Zee-Plantdier, aan den Leezer me- degedeëld, gelyk hetzelve te vinden ís in het VI. Deer deezer Verbandel. uitgegeven in ’t Jaar. 1761, bladz, 392} B E- | BESCHRINING … VAN DE SPAANSCHE S SOUDA, EN DERZEL VER NU bedie ete TiD ZO IN DE GENEES- EN SCHEIDKUNDE, \ALS TOT ANDERE GEBRUIKEN, D ook DN HEER _Dr. HENRIK WILLEM SCHMIDT (*); Vertaald en met Aanmerkingen verrykt Door DEN HEER Dr. KAREL LODEWYK NENENHAIN, (Oeconomifd Dhyhealise Abbandtungen. ig. Theil. Leipz. 1761. p. 534: ) NÀ mmm SEESGEUNSGORSEENEEEEEN ES Î. Lzo ik een kort Vertoog over de Spaan- fche Souda voorgenomen heb te geeven, moet ik, in de eerfte plaats „ de Befthry ving „ Hifto- nf*) Dit is een Akademifche:Differtatie, welke de Au» theur in den jaare 1758, te Halle, onder de Voorzitting van den, Heer Geheimen Raad Bucuner, heeft verde- digd, wanneer hy tot de Doktoraale Waardigheid bevor- derd werdt.….Wy deelen daar. van den voornaamften In- houd, by, wyze van Uittrehzel, mede, \ „VAL DEEL, 4 Dd,g \ „ ‚ 406 BESCHRYYING VAN r Hiftorie en weezentlyke deelen van deeze Zouti- ge zelfftandigheid aanwyzen. ie 2. Uit Spanje, en bovendien ook uit andere Oofterfche en Zuidelyke Landen, wordt ons zulk eene ftoffe toegebragt, die hard is als Steen , in ftukken van verfchillende grootte en fomtyds ook als inlaagen verdeeld, wit of blaauwagtig Afch- graauw van kleur,en met een rooden weerfchyn, waar in zig overal zwartagtige , witte, groote en kleine vlakken , benevens veele gaatjes of kuil- tjes openbaaren, Ook is deeze Stoffe op ’t gevoel zeer zwaar, en geeft, wanneer men ’er op flaat, een klank; zynde niet onaangenaam van Reuk; op de Tong zeer {cherp en Loogzoutig, en maa« kende een geknars onder de Tanden. De gewoo- ne naam, SoupaA, is bekender dan die van Ro- chetta, Fratta, enz., die men ’er ook wel aan geeft. _ 3. De Spaanfche Souda, nu, is eene zelftan- digheid , welke door Kont uit Plantgewaffen ge- haald wordt. Men brandt, naamelyk, een by- zondere foort yvan Planten, die de Kruidkundi- gen Kal1 noemen, tot Affche, waar uit men zulk eene Zoutige zelfftandigheid krygt: hoewel het ook waar is, dat eenige andere op de zelfde wy- ze behandelde Kruiden insgelyks een foort van Souda uitleveren. 4. Het (*) mit Söffelfrautfamen flaat ‘ers doch dit moet een misflag zyn, ’t zy van den Autheur of Vertaaler ; dat LR men ten ananas ene her tand ne an Ein ne 4 DE SpPAANSCHE SOUDA. 407 4. Het Kruid Kal: wordt by ons Duitfchers Galgfraut of Glastraut geheten. Men vindt ver- Ácheide foorten van dit Geflagt, waar onder de gemeenften vyf zyn; “naamelyk groot en klein Kal: genseulatum ; Arabicum , Kals jeininibus Coch- leatis (*) en Kals fpsnofum. » Het groeit in groo- te overvloed aan de Middellandfehe Zee , in E- gypte, Syrie Sicilie, Napels, in Vrankryk, inzonderheid in de Zuidelyke aan Zee leggende Provintiën: als ook in Spanje en de ‘Zuidelyke deelen van dat Ryk, die aar Zee grenzen , gelyk Andalufie, Granada, enz. Men vindt het daar zo wel in ’t wilde groeijende, als op Akkers, daar het zorgvuldig wordt voortgekweckt. Het komt, egter, ook menigvuldig voor in de bin- nenslandfche Streeken van Europa, daar Zout- bronnen zyn; gelyk in Saxen , by Halle, G/ó4- chenfléin en Trelha, niet ver van ‘Halle gelegen en bykans in ’% tiel Mannsfeldfehe , doch voor- haamlyk aan het Zoutige Meir by der Salze en de aangrenzende Dorpen’, » gelyk Seeburg, Langebo- gen , Kelmen, Zappendorff, Salzmunde. Dus heb ik ook het glide Kali genicilatum aan de Saal op de Kromhoutsweide en in het wdn Ge- bied aangetroffen. | Bi Offchoon nu de foorten van dit Kruid ver- ig men feminibus Cochleatis of Cocbleato Semine, (met fleks. wyz’ Zaad ,) voor feminibus Gocbleapig „Get Zaad van Le- pêlbladen heeft genomen. J VUIL Dees, Dd 4 408 BESCHRYVING VAN \ fchillende zyn, hebben zy doch alcemaal een Zou-= tige fimaak, gelykende naar die van ’t gewoone Keuken- of Tafel-Zout: zo dat, waarfchynlyk;, uit allen wel een dergelyke zelfltandigheid te bes komen zoude zyn. Tot de bereiding, egter, van de Spaanfche Souda, wordt maar één byzondere foort gebezigd, die van fommigen Heefteragtige , Rooskleurige Ka/s met Rofiarynbladen , geher ten wordt. De beroemde Jussieu, die, naar ik meene, eerft deeze Spaanfche Plant befchree- ven heeft, ioemt dezelve omgeboog ene , Faarlykfe, met L, van kleen Husslook, en daar van vere fchillen de genen weinig, die nale groote Kali amet Bleden vanmiddelbaar Husslook en chines Zaa: den noemen (*). De Bloemblaadjes daar van zyn geelagtig , zonder Reuk,en bevatten in ’t midden een Slekvormig Vrugtbeginzel , ’t welk een Zaads huisje wordt, dat flangswyze zig in ’ midden verheft of uitpuilt G}). De Bladeren zyn Cylin= drifch en fappig, gelykende naar die van ’t kleine Huislook of CrafJula.menor , in ’t Franfch Vermaas. culaire of Trsguemadame genaamd. De Wortel heeft gemeenlyk drie, vier of vyf Armen is zelden, een half Voet lang , en kruipt langs den Grond. Ook (*) [Te weeten Kali magnum, Sedi medii folio, femine Cochleato. Lon. Icon. 394, dat is het Kali. Dop. Pempt, 81, of het Kali majus Cocbleato femine. C. B. Pin. 289: de eerfte foort van TOURNEFORT. Ioftis. Rei Herba: rie, Vor P. 247} DE SPAANSCHE SoUDA. _ 409 Ook is deeze foort van Kaft daar in van de Mar- filiaanfche, Narbonifche en in Languedok groei- jende onderfcheiden , dat zy dikwils een Mans langte hoog waft. 6. Wy zullen thans befchouwen, hoe uit dit Kruid de Spaanfche Souda vervaardigd worde. Ia: de eerfte plaats wordt, by deszelfs inzameling , al le mooglyke zorgvuldigheid in ° werk gefteld : want men vergadert niet op eenmaal al het Ali+ kantfche Kruid, maar flegts hetgene dat ryp is: men haalt naamelyk de Planten, elk op zig zelf, uit: den Grond; vervolgens worden zy in de Zonne= fchyn uitgefpreid, tot dat zy volkomen droog: zyn; dan wordt het ingeoogfte Kruid voor den: Regen bewaard, en bezorgd dat?’er niets van an- dere Planten bykome , hoewel die tot bereiding; van een Alkalifch Zout ook niet ondienftig, Zyn. Alsdan werpt men het in daar toe gemaakte Groe- ven, die van boven naauw zyn, zo dat het niet meer Lugt heeft , dan noodig is om het Vuur aan den gang te houden , dat het kan verbranden. Eindelyk wordt het aangeftoken en door langzaam: verbranden tot Aflche gemaakt „waar vanmen een: Zoutige Stoffe krygt, welke zo hard wordtals een Steen „dat men ze, koud zynde „met Hamers moet aan -ftukken flaan ‚om ze uitde Groeven te haalen, ben! A of ww] Dit en (1) [Het Zaadhuisje is niet flekvormig. of flangswyze. van gedaante, maar nagenoeg klootrond , bevattende-een Zaadje dat naar een Slekhoorntje zweeint. ] VI. Deer, Dd 5, go — … BESCHREVING vAN Die zyn dan de Klompen, die men gans noemt Spaanfchesof Alikantfche Souda. 7. Op eene manier , die eenigermaate van dee» ze verfchilt, is men gewoon de andere Soudy’s te bereiden. De ingezamelde Planten , naame- Iyk, aan Boffen gebonden, worden dus op een Roofter , die over eene Groef legt, in de open Lugt verbrand , zo dat de Afch in de Groeve valle, en middelerwyl wordt de: Afch tot zulk eene Klomp, als reeds gezegd is. Op deeze wyze zou men by Alexandrie in Egypte te werk gaan, behalve dat men het brandende Kruid met eene Loog, uit een andere Aflche bereid , dikwils be- fprengt. « Deeze laatfte foort van Souda heeft ei- gentlyk de voorkeur , doch de Alikantfche wordt by ons voor de befte gehouden, om dat men de andere, in Duitfhland, zelden krygt. De aller geringfte foort is de Bernburgfthe en de” Bourde; dewyl deeze vogtiger zyn en daarom licl k weg fimelten. 8. Uit deeze verfchillendheid der Souda’is lige te zien, dat zy niet allen van eenerley gefteld- heid zyn; en by-een Scheidkundig onderzoek wordt men zulks duidelyk gewaar. Het weg- Îmelten van de laatftgemelden is een bewys, dat >er te veel Alkalifch Zout in zy. Wy zullen hier voornaamelyk van de Alikancfche Souda fpreeken. g. Een half Pond derzelve, tot Poeijer geftoo= ten en gezift zynde, liet ik , met drie Kannen Water, zo lang kooken ; tot kt alles gefimolten warc, AA DE SPAANSCHE SOUDA, — 4ri ware. De daar van gekomen Loog kookte ik in een verglaasde- Pot en lietze heet door Linnen loopen , tot dat zy klaar wierd. Op het Linnen was maar wat Vuiligheid blyven leggen, met ee- mg Zand vermengd, ’t welk verzameld en ge- droogd hebbende, ik bevond tien Drachmen en veertig Grein te weegen. to. Dit uitgedroogde overblyfzel , nu, leid®- ik op Kolen, en blies met een Pypje de Vlam van de Lamp daar op; dus vloeide het tot: een wit doorfchynend Kryfial te famen, even als het gene ik kreeg door Wynfteen-Zout, en Souda- Zout, half en half ondereen- gemengd, op een _ gloeijende Kole te leggen en dus te behandelen: Uit deeze twee Proefneemingen , inzonderheid uit de cerfte, kan men niet twyfelen, of het over= blyfzel van het uitgeloogde beftaat vootnaame- lyk uit een Aarde, die tot Glas fimeltbaar is, ge Iyk mèn ook van de Souda veel pe maakt in ie Glasblaazeryën. mede a 4 ’ Verder heb ik de doorgezygde Loog , in een wyde Glazen Pot, eerftelyk met fterk, vervol- gens met zagt Vuur, zo Jang laaten etips tot dat zig op de Oppervlakte een Zoutige Huid vertoonde. De helft daar van goot ik in een Stee- nen Melkkom, en liet'ze op een koele plaats fiaan , zo dat ik er, na verloop van eenige Da- gen, Nermin doorfchynende Kryftallen uit kreeg, mieeftendeels van eene vierhoekige ge- daante, die fcherp , wat bytende en een weinig VIIL Deer. | bit- AI2 BESCHRYVING VAN bieter van Ímaak waren: de overgebleevene Loog goot ik by de afgehoudene helft, en, na dat ik alles, tot droogwordens toe , had vitgedampe, kreeg ik eindelyik een wit Zout , dat beftand was tegen ’t Vuur, hier en daar met eenige geele decl= tjes gemengd , ‚ doch: geen Kryftallen van regel- _maatige figuur en zeer fcherp van Smaak. Van’ heete gedroogde Zout had ik zes Drachmen-en vyf- enveertig Grein, van dit overige zeven Loot, drie Drachmen,: twee-envyftg Grein. Als ik, ny; by alle deeze Zouten het gewigt doe van de bovengemelde Vuiligheden, zo bedraagt het te famen dertien Loot, drie Drachmen en twee-en- vyftig Grein: zo dat ongevaar het agtfte deel des half Ponds in deeze Proefneemingen is verlooren gegaan. 12. Ik heb, vervolgens, van het eerfte ge= kryfiallizeerde Zout twee Loot in een gloeijende Smeltkroes met fterk Vuur doen vloeijen, en, na verloop van een Vierendeel Uurs, een witagtige Slek gekrcegen; die, met Water uitgetrokken zynde, eene fcherpe Loog gaf. Hier uit kreeg ik, na de uitdamping, wederom ten deele de voorige. vierhoekige Kryfiallen , ten deele een, Zout van veranderlyke figuur, dat, fchoon het droog gemaakt werde, niettemin wat vogtig en fmeerig op *t gevoel bleef. In de Smeltkroes hield, ìk een Glasagtige ftoffe over, welke zigin Water niet liet ontbinden. Beide deeze Zouten woo- gen te flamen een Loot en twintig Greinen: des in DE SPAANSCHE SOUDA. 418 in het Vuur bykans de helft verlooren was gegaan. Op dergelyke wyze werden door my vier Loot van het andere in ’t Vuur beftendige Zout behan= deld, en, na dat ik hetzelve uitgeloogd en uit- gedampt had, kreeg ik een Zout, dat ten deele aan ’ voorige gelyk, doch veel brandend fehér= per ware, in gewigt zes Drachmen en vierender- tig Grein: ten deele bleef in de overige Loog, alsook op den bodem van de Smeltkroes,een Stoffe over, als ’ ware Steenig en Glasagtig doorfchy- nende, doch uit den witten en in Water onop- losbaar. Dat Zout. hadt derhalve, door fmel- ting int Vuur, drie deeleh van zyn gewigt ver- looren. 13. Deeze beide Zouten, wats ik uit de « eerfte Loog kreeg , wierden in het Vuur, metde Aardagtige deelen , daar zy in de Souda mede ver= bonden waren geweeft , een Glasagtig wit Lig- haam, gelyk boven reeds ($. ro.) gezegd is. Op even-de zelfde -wyze van vermerging en Vuur toonden, die ik uit de andere Loog gekreegen ‘had, ook andere Eigenfchappen: want-het eerfte der Buch; dat de figuur hadt van vierhoekige Kryftallen, bleef, met de onzuivere Aardagtige „deelen „in gelyk gewigt, vermengd zynde, lang beftand in ’t Vuur, vloeijende, in de tyd van een Uur, naauwlyks tot eene graauwe en doorfchy- nende Klomp Glas te famen. Van het laatfte Zout, daarentegen ($. 12.), op even de zelfde „manier behandeld , kwam naauwlyks in een Kwar- __VIIL Deer. tier 414 BESCHRYVING VAN tier Uurs een wit Glas te voorfchyn, dat éven zo donker was als het andere. Die Aardaguge en Glasagtige deelen egrer, welke van de beide Zou- ten, ten deele in de Smeltkroes overgebleeven, ten deele in de Loog niet opgeloit waren, lieten zig; op de Kole, met een Blaaspypje tot een door- fehynend Glas fimelcen. 14. Behalve de gedagte Proefneemingen, heb ik ook op andere wyzen het gemelde Zout oû- derzogt. Deeenefoort, die Kryftallen hadt ge- fchooten ‚ zo wel de eerfte als de laatfte, knapte in een gloeijende Smelckroes, doch op ver naa zo fterk niet, als het gewoone Keuken- Zout: de andere foort, die geen Kryftallen hadt gemaakt, knapte in % geheel niee, Ook bleef die eerfte foort van, Zout een langen tyd droog in de Lugt, daar de andere, enin ’t byzonder het Jaattte Zout, naan wlyks in de bugt droog gehouden kon wor- den. ‚15. Voorts moeft ik eens zien, hoe deeze Zou ten zig hielden omtrent andere Lighaamen. dk goot dan ,'zo wel by-de eerfte Lioog ($-9:) als by de wee laacfigemolden ($. 12). ongevaar de helft Boom-Olie, «en kookte-daar wân, eene Zeep. Van deeze famengeltelde Klomp, ‘welke de eer- fte Loog gaf, heb ik een Loot in W yngeeft ont- bonden, en ’er toen, langzaamer hand, zo veel Geeft van Koperroot in laacen druipen, als tot volkomene Saturatie noodig was. De Olie, die ‘er zig van affcheidde, woog drie Drachmên en vy6 DE, SPAANSCHE SoUDA, 415 vyfrien G Grein. Een Loot der andere Loog, die ern manier bereid was, hieldt zig eveneens als de voorgaande, uitgenomen dat de afgefcheide- ne Olie , op ’t Gewigt, zeven Grein meer bedroeg, dan van de eerfte Zeep. Die uit de eerfte Loog van het gekryftallizeerde Zout gemaakt was, op dergely ke wyze ter toets gebragt, fchuimde niet zo.wel als de voorigen met. Water, en gaf ook naauwlyks een Grein meer op een Drachme Olie, maar, van deeze drie foorten van Zeep, hadt zy het meefte Zout in zig. Hier uit blykt ten min- fte zo veel, dat onze Zeep met de Alkan veel renden heeft. 16, In deeze verfcheiderley Lioogen heb ik, ook, verfcheide maalen, dan eens Olie van Vi- triool ‚ dan deszelfs Geet. dien van Salpeter „of van Zout; gedeftilleerden Azra „ Citroen-Sap , So- lutie van Wynfteen-Zout in Water, en wat dies meer is, laaten druipen ; waar op, nu eens een Îlaauwe, dan eens een fterke Opbruifching volg=- de, en ik kreeg een middel-Zout (Sa/ neutrum) paar,den aart der Zuure Vogten, die ik had ge= bruikt, « Ondertuflchen fcheenen ‚myne Proeven van de andere Soorten der bereiding van middel- Zouten verfchillende te zyn: zo,-dewyl op ’% laacft, nadat ik ?er Kryftallen uit. gekreegen had, geen grif meer fchieten, wilden , zynde het Overblyfzel troebel en Kalkagtig; als dew yl ; na het bygieten van Geeft van Zout, maar weinig VIJL Deer. van 5 Mize re 416 BEscuRYyinG vÄN 7 van de Kalkagtige Aarde befpeurd werdt: dock daarentegen kreeg ik zo veel te meer Vierhoeki- ge Kryftallen. 17. Alsik verder ook Olie of Geeft van Vi- triool op het drooge Zout van de eerfte en twee- de Loog liet druipen, ontftondt ’er een fterke Op- bruifching met witte Dampen, die my op de Borft vielen; daar de Geeft van Vitriool gedrup=- peld op het overige niet gekryftallizeerde Zout, dat ík na eene volkomene Uitdamping van de laatfte Loog krecg, maar weinig zuuren Geeft deedt gewaar worden. De rookende Geeft van Zout van LrBerius heeft op alle deeze Zouten verder niets uitgevoerd , dan dat de gantfche Klomp fterk fchuimde en opbruifchte, en alles in een gemeen Vierhoekig of Teerlingvormig Zout veranderde: waar by ik geen den minften Zuuren Damp vernam. De Zwavel liet zig gemakkelyk oploilen in deeze Loog, wanneer ik die daar in kookte, gelyk bleek uit derzelver onaangenaame ‚ Reuk. 18. Uit alle deeze Proeven volgt, in der voorften ; dat de Spaanfche Souda grootendeels . beftaa uit een Loogzout, ’t welk in % Vuur be- ftendig is: want zy wordt met Zuure Vogten een middel-Zout en met de Olie uit Plantgewas- fen een Zeep; zy fimelt door de vogtigheid der Lugt en ontbindt ook de Mineraale Zwavel. Ten anderen heeft zy; in zig, veel Glasagtige Aarde, welke onder de andere deelen is vermengd, en waar el Vi Seas hd Ak ef 5 ) ê ke ids DE SPAANSCHE SOUDA. 417 waar door het Loog-Zout voor de aandoening van de Lugt befchermd wordt ; aangezien, het gene na de Uitlooging overblyft, ligtelyk tot Glas fimeltbaar is. Ten derden beftaat de Souda uit deelen van gemeen Zout, gelyk dit blykt uit haar knappen in ct Vuur en uit de Teerlingvör- mige gedaante: De Spaanfche Souda is, derhal- ve, eene uit veelLoogzout, veel tot Glas fimelt- baare Aarde en een deel gemeen Zout, famenge- ftelde Klomp. 1g. Uit deeze bennen der famenftellende deelen van de Souda, kan men thans de verfchci- derley Gebruiken van dezelve, zo in de Genees- en Scheikunde, als in de Burgerlyke Huishou- ding afleiden. ’t Geen tot myn Beroep behoort zal ik uitvoeriger behandelen dan het overige. 20. Als men de Souda alleenlyk in de Genees- kunde gebruiken wil, moet men vooraf op der- zelver Loogzoutige en in ’t Vuur beftendige Zelf- ftandigheid wel agt geeven; alzo zy daar van niet alleen rykelyk is voorzien, maar ook een Kalk- agtige Aarde van gemeen Zout met zig voert, die reeds ten deele van Zuur bevryd is. Wil men ook de Souda inwendig gebruiken, zo moet men dezelve eerft uitloogen en van Vuiligheden zuiveren, en dan kan zy, als een Loogzout; nuttig: Zyn. ar. De Eigenfchappen deezer Loof beftaan voofnaamelyk daar in, dat dezelve , van zeftig tot tagug Druppels met Water ingenomen, de VIII. Deer. Ee Va- - ” a * 418 BESCHRIVING VAN Vaten des Lighaams zagtelyk zuivert en de over= collige Zuuren, die in de Maag en het Gedarmte of in’ Bloed zyn, wegneemt, veranderende dezel- - venin een middel-Zout. Voorts verdeelt zy alle onzuiverheden der Vogten en wederftaat de na- tuurlyke vloeibaarheid : opent de verftopte Kanaalen, bevordert de Affcheidingen en Ont- Jaflingen; maakende ook , uit dien hoofde, de Loogzoutige Dierlyke deelen los en vermeerde- rende de warmte des Bloeds. Om deeze rede- nen moet men van dit-Zout geenszins gebruik maaken in heete Koortfen, ‘rottige of befmetten- de Ziekten: maar tot verdunning van taaije Slym en Onzuiverheden, die in de Maag en het Ge- darmte dikwils in Afloopende Koortfen , in- zonderheid in ’ begin van een Derdendaagfe plaats hebben, is het uitmuntende: als ook in Verftoppingen van de Ingewanden des Buiks, van de Klieren in % algemeen, in de Ongedaantheid (Cachexia), de Beroerte , Lammigheid , Stuip- trekkingen en Jigtige-Pynen, als ook in die van’ Graveel of de Steen, enz. 92. Aangaande het uitwendige gebruik der uit Souda bereide Loog, kan ik niet veel nuttigs zeg- gen, en, hoewel eenige beroemde Geneeskundi- gen dezelve tot het doen verflaan van dikke Beenen, als ook tot uiterlyke Kwaalen der Huid , gelyk Schurft, loopende Zweeren , en wat dies meer is, aanbeveelen; zo ziet men daar doch zelden veel uitwerking van. ’%t Is my eg- ter ” pf % É, 6, En hd DE SPAANSCHE SOUDA. 419 ir voor zeker bekend , dat eenige Chirurgyns het uitgeloogde en wel gedroogde Zout van'Sou- da als een uitwendig Bytend middel bezigen. 23. Ren goed Geneesmiddel-wordt van de Sou- A gemaakt, door dezelve te vermengen met an- dere dingen, gelyk ik reeds te vooren ($-17, 18.) heb gezegd. Ik meen die Bereiding „ wan- neer het Loogzout uit dezelve met een Zuur ver- mengd wordt tot een Sa/ nevirum of middelflag- tig Zout: maar, alzo dit bekende Zaaken ie za ik ’er niee meer van fpreeken. 24. Iik moet hier, egter„ nog gewagen van een byzonder Zout, genaamd Se/ de Seignene, dat zeer voortreffelyk is, en van de Spaanfthe Souda met Wynfteen-Zout gemaakt wordt. Men neemt, naamelyk, een klaare Loog van Souda, en wel, zo veelals de Solutie van een half’ Pond, “uitmaakt; dit laat men op ’t Vuur, in een ver- Blaasde Pot, warm worden, en als het kookt werpt men ’er, by Lepels-vol, een half Pond Cremor Tartart , die fyn geftooten is, in „tot dat de Loog gefatureerd zy. - Alles gefmolten en de heetelsoog doorgezeegen zynde, wordt dezelve, in een Koperen Bekken, zo lang uitgewaafemd, tot dat iets daar var „op een Glas gedruppeld, een Kryftallifch Zout vertoone. Alsdan neemt men ze van’t Vuur, giet ze in een Kom en zet ze op een koele plaats; dan fchieten Vierhoekige Kry- fallen, die er uit genomen en gedroogd wor- den. „VIJL Desi. Ee 2 ag. hed ] hdd ad 420 BESCHRYVING VAN hd 2g. Van de uit ‘Souda bereide Zeep hebben wy reeds gefproken : men heeft daar van Alikanc- fche ‚ Venetiaanfche en Spaanfche. Deeze. Zee- peu zyn van groot nut in de Geneeskunde: want zy openen de Verftoppingen, even gelyk de be- kende Zeep-aartige Tinkturen uit Spiesglas doen, welke reeds in gebruik zyn. . 26, Aangaande de nuttigheid van de Souda in de Scheidkunde, zal ik alleenlyk bybrengen, dat het Glasmaaken meeftendeels door middel van dé Souda gefchiedt,. Voorts worden met het Loog- agtige Zout derzelve allerley middel-Zouren (Sa/za neutra) bereid, veele Solutiën geprecipiteerd en andere Dingen daar mede verrigt. 27. Tot Huishoudelyke dienften is de Souda ook van veele nuctigheid ; niet alleen in de Glas- blaazeryen-tot het maaken van fchoon en helder Glas, en deszelfs vloeijing te bevorderen, maar ook tot bereiding , beftendigmaaking en verhoo- ging van de Kleuren. Bovendien wordt de Loog der Souda, in Spanje en Vrankryk, zo wel om het Linnen fchooner te waffchen , als tot Bleeken gebruikt. AANMERKINGEN. Omtrent dit in de Glasmaak-Konft byzonder nuttig Zout ,heb ik reeds ‚in den Jaare 1756, twee Aanmerkingen, de eene over ’ Kruid, daar het van komt, de andere over ’t gebruik der Souda, in- lib 6 lás % DE SPAANSCHE SOUDA. 421 inzonderheid ten opzigt van de Ultramaryn-Ver w, “die men ’er van maakt, in het Vierde Deel van myne gemengelde Aanmerkingen , medegedeeld. De bekwaame Schryver van deeze Differratie heeft die nuctige Stoffe met verfcleide nieuwe Waarneemingen,vooral betreffende de Geneeskun- de verrykt ; weshalve ik die waardig hebgeagt ,om- ze te vertaalen ener nog eenige Waarneemingen by te voegen. In het begin karakterizeert de Heer Autheur de Souda volgens haare uiterlyke Vertooning, en hy heeft, ten dien opzigte, niets over ’ hoofd gezien , behalve wat derzelver houding in de Lugt betreft, daar de eene vogtiger dan’ de andere wordt, en ook de eene meer onzuiverheid dan de andere met zig voert. Hy meent, egter „datde naamen Rochetta en Fritta weinigen bekend -wa- ren ; doch dit zyn twee van elkander zeer ver- fchillende dingen. Onzen Lezeren , wien zulks niet bekend mogt zyn , of die de Glasmaak:Konft van KunCkeLrùs niet by. der hand hebben, zal ik een kort Berigt daar van mededeelen. „ Her Poeijertje Rochetta (zegt deeze Schry- ver in het gedagte Werk,) ’t welk uie het Ooften en uit Syrie komt, is de Afch van ze- ss ker Kruid, % welk daar te Lande overvloedig » groeit. Deeze Afch geeft , zonder twyfcl, een witter Zout dan de Souda. Zo men, der- ss halve, een fchoon Kryftal maaken wil, moet s Zulks gefchieden met het Zout, datgetrokken VIEL Dreu Ee 3 is \ 9) 2 59 , ! ng 22 BEsSCHRYEVING VAN is uit de Levantfche Rochetta, Na dat de Afch in een Morzier geftooten en door cen Zeef, gedaan is, werpt men dezelve in Water , dat in Ketels , van Klokfpys:gemaakt „ ftaat te kooken: men roert het om en laat her zo lang kooken, tor dat een derde deel des Waters weg gedampt is: dan vult men de Ketels op nieuws met Water, en hect hebbende laaten ver- _kooken tot de helft, zo zal de Loog gerecd zyn. Wil men witter en overvloediger Zout hebben „zo werpt men in * kookende Water, eer in hetzelve het Poeijer gedaan wordt, tien Pond rooden eù zwart gekalcineerden Wyn- fteen ; toert alles om, en- doet er dan het Poci- jer by: als twee derdedeelen van ’: Warer uit- gedampt zyn, wordt het Vuur verminderd, men fchept de Loog met de Afch in ande- re Kerels , en, nadat men ze eenige Dagen, om de Vuiligheid volkomen te doen doorzak- ken, heeft laaten ftaan, zo vult men de Ke- tels met Water, en doet in ieder tien Pond Wynfteen ; benevens de gezegde veel heid van het Poeijertje of de Aflche, en daar mede wordt voortgegaan, zo lang nog iets van de Afch overig zy. «Wanneer de klaare Loog in den Ketel afgegooten is, laat men die zag- telyk kooken , tot dat zig op de Oppervlakte een wit Zout vertoone; daar na wordt met een. Schuimfpaan het Zout ’er uit genomen, dd en ZO lang daar KBD voorts s » tot DE SPAANSCHE SOUDA. 423 „tot dat ’er alles uit is; waar na men het van langzaamerhand geheel droog maakt. Uit drie- honderd Ponden Levantfche Affche krygt men, dus, gemeenlyk van tagtig tot negentig Pon- „den Zout”. In het derde Kapittel van dat Boek leert de Schryver een andere manier om dit Zout te maa-. ken, welke beter zou zyn, beftaande voornaa- melyk daar in, dat men, het Levantíche Poeijert je in Water hebbende doen fmelten, de geklaarde Loog op ’ Vuur zette, en langzaam Kryftallen laat fchieten. „ KunNCcKer zegt, in zyne Aan- merkingen daar over (bladz. 36.) , dat men het Zout verfcheide maalen moet kooken „ weder in x Vuur doen gloeijen,, en‚dan op nieuws in Wa- ter fmelten; als wanneer daar van niet alleen een fchooner. Zout , maar ook heerlyker Glas zou voortkomen, dan ooit uit eenige andere Stoffe, ” zy dezelve Rochetta of anders geheeten worde. Deeze zelfde Autheur beveelt, dat men tot koo- king van het Zout geene Koperen maar Yzeren Ketels zal neemen: hy heeft het ook in % eerfte Geval volkomen, wel; dewyl de Loog het Koper aantaft en daar door een onzuiver Zout maakt, Ik heb egter door eigen Ondervinding geleerd , dat Yzeren, Ketels insgelyks de Loog kleuren en „bruin maaken; weshalve ik my verwonder, dat wylen de Heer Profcflor Scrurze, wanneer hy, volgens ’t Berigt van zyne Chemifche Proeven Cpag. 8.) een Loogzout uit gemeene Afche be- VIJL Deen, Ee 4 rcid. te 124 “ BEsSCHRIVING VAN reidde , de Loog ineen Yzeren Pan, tot droog» wordens toe,liet uitrooker en een taamclyk bruin Zout kreeg; daar uit befloot, dat ?er nog veel Olicagtige deelen in het Zout waren: Ja dit Zout wierdt rood als gebakken Steen, toen hy het in ’ Vuur deedt vloeijen. Ik geloof, dat deeze goede Man niet gedagt heeft, dat ook het Yzer van een fcherp Alkali aangetaft kan worden: want, indien de Loog in een Glas of Steenen Pan uitgerookt ware ‚zou hy niet alleen geenzo bruin Zout ‚ maar ok naderhand, in de Kalcinatie, geen Tegelrood Zout gekreegen hebben; doch dus kwam die Kleur van opgelofte Yzerdeelen 8 op welke omftandigheid men wel moet agt gee- ven, wanneer men zuiver ‘Zout begeert. ' | De zelfde Kuncker zegt in zyne Aanmerkin- gen op het derde tot het vyfde Kapittel Crag. 40.) : hier mogten, wel ligt „de Duitfchers vraa- gen, waarom neemen wy het Levantíche Poci- jer? Waar op hy antwoordt, men neeme welk een Kruid men wil , by voorbeeld de Varen; brande die tot WEE: en maake daar een Loog van: ja hy agt de gemeene Afch en de Potafch daar toe. even goed. Dadhs la als de Ondervinding het te- gendeel niet aantoonde, zouden rn Denk- beeld toevallen. Wat de Frita betreft, van welke de Heer - SCHMIDT in deeze Paragraaf gewag maakt, dezelve iseen vermenging van Zand en. Affche, wanneer. deeze ftukken ondereen gefmolten worden; of _ men DE SPAANSCHE SOUDA. 423 men neemt tot 100 Pond Souda van 85 tot go Pond - Zand, en de Fr4#ta uit de Souda vervaardigd geeft een witter Glas, % welk egter iets BAE heeft; de Rochetta, daarentegen, dient tot be- reïding van een heerlyk zuiver Kryfiallyn Glas. Het komt, daaromtrent, meelt op een zuiver en vet Zand of Tarfus aan. Hoewel nu de Autheur de Souda, ten opzigt van haare uiterlyke geftalte, zeer duidelyk heeft befthreeven „ zou doch een Onkundige daarvan niet zo ligt een begrip kunnen maaken: weshal- ve ik daar nog byvoeg, dat de Souda een taame- Iyken Klank geeft , wanneer men ?er op klopt; ziende ’er ook meer zwartagtig dan wit, en in’ midden als wit geftreept of wit geftippeld uit. Het iseen Lighaam, uit het Ryk der Plantgewaffen overgegaan in het Mineraalifche Ryk der Zouten. De Souda beftaat, voor het grootfte gedeelte „uit een Alkalifch in het Vuur beftendig Zout; doch ook uit gemeen Keuken-Zout „en is vermengd met veel tot Glas fmeltbaare Aad. Men zou, naa- melyk, in het Ryk der Planrgewaflen naauw-- Iyks een Lighaam kunnen aantoonen , dat za veel tot Glas fmeltbaare Aarde in zig bevat 5 als de Souda. _ De verfcheiderley foorten. van Glaskruid, Ka//, welke in $ 4. befchreeven zyn, moeten niet al- Jeen in uitwendige gedaante, maar ook in haare ‘zelfftandigheid verfchillen „naar ’t gene uit de ver- fchillende Souda, welke zy uitleveren, blykbaar “VII Deen Ee 5 8, 426 REREERE SOE VAN ’ vis. Die genen, welken op een Zoutigen Grond en aan de Zee groeijen , hebben, wegens de groo- ter veelheid, en, op dat ik zo Poeke ‚ van be- ter uitgekookt Zout, de voorkeur boven de ge- nen, die groeijen in fchraale Oorden. Met de Kruidkundige befchryving deezer Plant zullen „wy ons niet ophouden , maar alleenlyk letten op die byzondere foort „ welke men aantreft in onze Landftreek. . De beroemde HenkeL is, zo veelik weet, de eerfte geweeflt, die van ons Zoutkruid melding heeft gemaakt, waar omtrent men zyne Flora Saturnizans kan nazien. Ik heb naderhand, op de aanleiding van deezen grooten Man „hetzel- ve op die plaatfen , welke van den Aaen aan= geweezen zyn, en op meer anderen gevonden, doch altoos waargenomen , dat het een Moerafli- gen en Zouten grond beminne. In grootte en Kleur is het merkelyk verfchillende ; want fommig - kruipt langs de Aarde, ander ftygt in de hoogte, zyndeeen Span en daar boven lang: het een isbruin- rood , het ander groen „doch de beidefoorten zyn ongemeen Sappig. Op de aanleiding van gedagten Heer Bergraad Menken vond ik dit Sappige. Kruidje de cerfte maal by den Langebezifche Molen, die niet ver van Halle ftaat ; zin dewyl het meefte daar van reeds door *t Vee was afgefchooren, kon ik myn voorgeftelde doelwit niet bereiken, en maakte maar een weinigje van dit Zout, daar egter my- ne nieuwsgierigheid „ voor dat maal, mede vol- daan bend cd \ DE SPAANSCHE SouDa, 427 daan was. Ik weet niet, hoe zeker Heer daar van kennis gekreegen had , dat hem begeerig maakte om dit Zout te zien, * welk ik hem, van wegen zyn Karakters niet kon weigeren. De. begeerte, om aan het Gemeenebeft nuttig te zyn, dreef deezen Heer aan, om te bezorgen, dar de bewooners van zodanige Landitreeken my een taa- melyke veelheid van di Kruid, zonder myn ken- nis of verzoek, befchikken moeften. en daar door werd ik genoodzaakt, om het oogmerk van dee- zen voornaamen Heer, door bereiding van een groote veelheid Zouts , te onderfteunen: ja ik ‘werd verzogt , onderrigune te willen geeven, hoe men in onze Landftreek de Spaanfche Souda uit onze Ka/t bereiden konde, ten einde men de uitlandíche. niet, met zwaare Koften , tot berei- ding van fyn Glas, behoefde te ontbieden. Maar, dewyl het my nooit te doen geweeft is, omzul- ke Zaaken te onderneemen, die op Projekten uit- loopen, en ik my altoos vergenoegd heb,met het gene tot bevordering myner Kennis in de KR nen kunde firekken kon , onttrok ik my voorbedagte- lyk van deeze Onderneeming; te meer, dewyl ik voorzag, dat de Veeweidery, in zulke Land- ftreeken , daardoor cen groot nadeel zou kunnen Iyden. Men moeft derhalve, op myne onwillig heid , dit Werk laaten fieeken „ en ik vervaar- gigde uit het Kruid, dat my toegebragt was „on- gevaar een half Pond van ’% fchoonfte witte en har- VL Deer, NP de N ms he vt helf \ 428 BESCHRYVING VAN de Zout’, waar uit, naar myn Voorfchrift , Kry- ftallyn Glas kon gemaakt worden. - Na deeze korte uitweiding merk ik thans ver- der aan, dat de Ka/z behalve een Zoutigen Grond ook eenKKleijigen bemint. Het Kruid komtin deZo- mer eerft tot zyn regten wasdom, en, indien op dien tyd van ’ Jaar vcel Regen valt, zo groeit het zeer weelig : ja het groeit zelfs op Landen die onder Water ftaan. In zeer heete Dagen kan men Zoutkryftallen op dit Kruid zien , en, wan- neer ’er de Zon op fchynt, zo vertoont het zig , van verre , als of het met Pekel begooten ware. Het fimaakt wel vry Zoutig , doch tevens wat Zuuragtig en is ongemeen Sappig. Eenige Men. fchen zyn gewoon hetzelve onder Salade te ce- ten, als het nog jong is, en van het Vee wordt het ook niet verfmaad. In plaats van Bladen heeft dit Kruid kromme Takjes of Worftjes, en dewyt het, om zo te fpreeken , met Knietjes is geboo- gen, en zelden regtop ftaar, wordt het ook wel Knie-Kruid (Kals Genseulatum) geheten. Het droogt wel zeer langzaam, van wegen de Sap- pigheid, doch, eens regt droog zynde , kan men » gemakkelyk tot Poeijer wryven. Ik heb daar van in ’ aangehaalde Werk, (Cbladz. 1597.) om- flandig gefproken. De Heer Scumror verbeeldt zig, uit ontwyfelbaare Berigten , dat tot berei- ding van de Spaanfche Souda alleen maar het groo- te Zoutkruid (Kalz majus) genomen worde ; en my ie #. DE SPAANSCHE SoUDA. 429 Ó … my heeft de thans overleeden Heer Voger, die eenige maalen van den Heer Grorrror naar de Alikantfche Zee gezondenis geweeft, verzekerd, dat het aldaar meer dan eens Mans langte hoog; groeije, en met veel vlyt gebouwd , doch ook zo zuiver, en zonder vermenging met ander On- kruid, niet altoos gewonnen kan worden. In- middels doer het uiterlyke verfchil deezes Kruids niet tot de inwendige zelfftandigheid , en de Sou- da kan zo goed uit het kleine als uit het groote worden gemaakt ; want zy-hebben altemaal „zy aan de Zee of elders groeijende, een Loogzout in zig, dat met Keuken-Zout is vermengd. In dien ’er eenig onderfcheid tuffchen de een of ande- re Soudate vinden zy; dit moet , myns oordeels, voortkomen van eenige nog onbekende Hand- greep „- of dat wy nog geen genoegzaame Erva- renheid hebben,om de Souda zo Steenhard te be- reiden, àls die ons uit Spanje toegebragt wordt. Doch wat doer zulks tot de Zaak? Is het Pocijer, genaamd Rockerta, wel iets anders, dan de As- fche van uitgebrande Kaft, Om de Spaanfche Souda te bereiden, wordt in de eerfte plaats alle vlyt aangewend, dat het Kruid tot regte rypheid kome en droog ingeza- meld worde. Men bewaart het ook voor de Re- gen , dewyl anders het Zout van het Water uit- gefpoeld wordt. Tot verbranding van hetzelve heeft men eenen daar toe in °% byzonder vervaar- digde Oven, die groot is‚in de Grond gebouwd VIJL Deer. van ” „ ’ N ‚ 430 > Bescrrrvineg van van Metzelfteenen , en van boven digt gewelfd; Als het Kruidin deezen Oven geworpen iss dan wordt het van boven met eenige Takkebosfchen- in brand geftoken, en de Vlam, tegen Gewelf van den Oven fluitende, flaat weder neer, fteë= kende het overige aan. Deeze groote Hitte , on= dertuffchen, maakt, dat de Afch tot vloeibaar- heid en tot een vaft Lighaam gebragt worde, waar na men de Klomp met Mokers en Breekyzers weder uit en aan ftukken breekt. Dic is dan de eigertlyk zogenaamde Spaanfche Souda, welke wy hier té Lande krygen. Het geen $. 8. gezegd is , moet met eenige on= derfcheiding verftaan bate Men kan zo naauw niet bepaalen , vof de Soort van Kruid , dan de Be- handeling de fehuld hebbe, dat ons deeze Souda van andere Plaatfen onder de gedaante van Afch, of in yler zelfftandigheid dan de Spaanfche , gele- ‘verd worde. — Miffchien heeft men daar zulk ee- ne Bereiding niet in gebruik , als in’ Spanje: of men gebruikt ’er zulk een Reverbereer-Ovenniet toe; of men neemt zulk een zorgvuldigheid by de inzameling niet in agt , om ’eralle ander Onkruid van af te zonderen ; of befprengt de Kal? met eene uit veelerley Planten bereide Loog : want op deeze wyze brandt het Kruid niet wel uit „en fimelt ook niet tot zulk een vafte Klomp, zynde het Zout, bovendien ; Loogagtiger et niet zo be- kwaam tot het maaken van zuiver Kryftallyn Glas. Dat derhalve een merkelyk enderehetd onder de Sou- of DE SPAANSCHE SOUDA. 431 da zy, zegt de Autheur $. 9. met reden 5 want zelfs maar het fmelten in de open Lugt toont een __grooten overvloed van Loogzout in dezelve. _Kuncrer beweert wel in zyne Glasmaak- Konft ; dat‘men de Souda van allerley Kruiden kan maa- ken , en hy ftelt ook in andere Werken vaft, dat het Alkalifche Zout van eenerley foort zy : doch, fchoon ik al mogt toeftaan, dat alle Alkalifch of Loogzout tot bereiding van Glas kan dienen, zo heeft doch ieder niet zo veel toc Glas fmeltbaare Aarde in zig, ’t welk de voornaamfte zaak in dic geval is, en bovendien bevindt zig, in de Kalis een aanmerkelyker deel gemeen Zout , ‘dan men vinden zal in andere Alkalia, De Ondervinding leert ons, bovendien, dat Glazen, van een goe- de Souda gemaakt „de voorkeur hebben van ande- ren; waar mede de beroemde Henke in het aan- gehaalde Werk Cbl. 587.) overeenftemt., Wat de Proefneemingen van den Heer Script met Souda ($12,) aanbelangt : hy heeft uit de in Water opgelofte een graauwagtige Stoffe overge- houden, welke Glasagtig was. Ik heb daar om- trent geen byzonder Onderzoek gedaan, maar vind uit zyne Aanmerkingen, dat deeze Vuilig- heid moeielyk van de Souda was af te fcheiden , % welk myin ’ vermoeden deedt komen , dat om die reden het Glas , met de Spaanfche Souda ge- maakt, blaauwagtig uitviel. Ondertuffchen is ’c iets opmerkelyks , dat dit Overblyfzel tot Glás . gefmolten kan worden. Zodanige Slymigheden VIII Deer. voert S &. 432 BESCHRYVING VAN voert ook het Glaskruid met zig, en, volgensmy ne rectang, krygt men van het Slymige deel der Kals, als men dezelve uitperft ende bry Taat doorzygen, een bruingeel Glas ; met Vitrio- lum Cyprium gemengd zynde een roodagtig, en een zwartagtig met Engelfch Koperrood. De roo- de Kleur komt van de Koper-, de zwarte van de Yzeragtíge deelen , die ’er in deze Vitrioolen , elk in de zyne, Zyn. Wanneer de Souda uitgeloogd wordt, zokrygt men eene fcherp-Zoutig fmaakende en wat bittere Loog. De Autheur liet zyn Loog tweemaal uic- rooken; en kreeg van de eerfte Kryftalfchieting een gewoon Keuken-Zout Volgens myne Aan- merking kreeg ik, uit een half Pond Souda ‚maar vyf Loot zuiver Zout. De oorzaak van dit ver- fchil moet beftaan in de Souda, waar van de cene altoos meer Zouts in zig heeft dan de andere,en, naar ik my nog herinner „was ook myn Zout niet volkomen wit. Men kan het ook niet tot regte witheid en regelmaatige Kryftallen brengen, zo men het niet eerft inde Smeltkroes kalcineere, we- der ontbinden laate, en dien arbeid nog eens her- haale : want de Spaanfche Souda , zo wel, als die men van onze Kals maakt , heeft nog veele Olie- agtige deelen in zig, die men eerft door % Vuur moet wegdryven. Op ’ laatfte krygt men een zo wit Zout, als men zou kunnen wenfchen , dat ook een regte vaftheid heeft. De volgende S 14. geeft ons daar van nader verzekering: want het DE \SPAANSCHE SoUDÀ. 433 ser Zout der Souda was niet meer vogtig en fmee- rigop’t aantaften, maar het vloeide in de Smelt- kroes als een Glazige Slek ; gelyk alle Loogzou- ten in ’ Vuur gewoon zyn te doen. Een byzon- der aanmerkelyke omfiandigheid ; hierby „ was die, dar zig veel van het Zout in t Vuur onzigt- baar maakte. … Op evende zelfde wyze is het my gegaan met.het Zout der Kali, wanneer ik dat in een fterk Vuur tot een Klomp méende tefmel- ten, liep het geheel weg, hebbende zig buiten aan de Kroes verglaasd, als door dezelve heen gedrongen zynde. Hier ín kan men een blyk van deszelfs vlugge Olieagtige deelen befpeuren. In- dien men hetzelve , zonder verlies , wil behande- len , zo moet Re ‘er geen Selin maar flegts éen Gloey-vuur toe gebruiken, en zo lang daar „mede aanhouden, tot dat het zyn begeerde wit= heid bekomen hebbe, „De Omftandigheden , in $ r5. bena aan- gaande de verfcheiderley houding van dit Zout, zyn wel zoaanmerkelyk niet , doch men' verneemt daar , hoofdzaakelyk, uit, dt dezelven dienen om de famenftellende deelen te bepaalen van het Zout der Souda , welken een Loogzout en een Keukenzout zyn. Om. deeze van genen tefchei- den is ’t niet noodig, de Loog te verdeelen „en ieder deel in % byzonder Kryfiallen te doen fchie= ten , maar het is genoeg, dat men de-famenge- voegde Loog, op’ Vuur, zo lang langzaam uit- __tooken laate, tot dat zig op de Oppervlakte klei- … VII, Sk Ff ne Ne 434 BESCHRYVING VAN \ ne vierhoexige Kryfiallen vertoonen. Dan laat men de Loog Kryflallizeeren en herhaalt de uit- rooking nog eenige maalen ,„ waar door de Kry- flallen wat grooter worden, die alsdan het Keu- ken-Zout uitmaaken. De laatfte fchieting, nu, is zeer Loogagtig , vettig en Ímeerig, en daar uit kan men nog eenig Keuken-Zout affcheiden , ’*x welk anderszins nooit geheel zuiver daar uitte krygen is, Om, nu, geen verlies aan Zout te lyden , moet men de Loog zeer langzaam uitdam= pen en vervolgens geheel droog uitrooken laaten; alsdan krygt men meer. Zout, ’ welk egter geel en fmeerig is,en de Vogtigheid der Lugt fchielyk naar zig trekt, dat anders ook het Zout der Sou- da eer doet, dan ’ gene bereid wordt uitde Afch van de Kali. Het verzamelde Zout, nu, moet in een-fchoone Smeltkroes zagtelyk gekalcineerd worden, waar door het zyne geele Kleur kwyt raakt en witter wordt, Indien men het op nieuws in Water laat fmelten, en ’er mede te werk gaat als voorheen, zo wordt het niet alleen fchooner, maar houdt zig ook. beftand in de Lugt. Doch; wanneer men ’er het Keuken- Zout van begeertaf, te zonderen, zo moet men naar de aanwyzing van den Autheur te werk gaan, gelyk in $ 16 is befchreeven. Uit de Proefneemingen van den Heer Scum1pr; Welke tot uitdrooging van dit Zoutin ’t werk ge- field zyn, blykt zeer duidelyk,hoe hetzelve een geheel verfchillend kenmerk heeft van dat der Loog- Ld DE SrAANSCHE SOUDA. 435 Loogzouten (Alkalia daar het bovendien van _verfchiit door zyne tot Glas fmeltbaare Aarde, welke het in een fterk Smeltvuur agterlaat, en deswegens in de Glasmaak Kontt billyk-de vóor- keur verdient; aangezien dit Zout ongemeen fchies Iyk in % Vuur vloeit en een Glas geeft, welk andere zodanige Zouten niet doen. Ik ben. der- halve taamelyk verzekerd, dat deszelfsligte Vloei-. baarheid grootendeels van de Merkuriaale Aarde des gemeenen Keuken-Zouts,als ook van nog eene byzonder ligt tot Glas fmeltbaare Aarde , die daar onder gemengd is, ontftaa. Want udon men bok eefie vermenging van ’ gewoone Keuken- Zout met ‘een ander in ’t Vuur beftendig- Loog- zout, tot bevordering van een ligte Glasfimelting wilde doen , zou zulks niet alleen bezwaarlyk _gefchieden, maar daar uit zou, op ver naa, niet een zo ligt vloeibaare Zelfftandigheid voortkome. Men ziec dus hier uit, dat het Zout der Souda het bekwaamfte Middel zy, voor andere Alkai- fche Zouten, omeen regt goed en fyn Glas te maaken, als ook zelfs de vlocijing van het Glas- Metaal te bevorderen. Voorts is het een nuttige wifnabtie ‚ wan- peer de Autheur volgens S 17. heeft willen na- gaan, of met het Loogzout van de Souda, even als met andere dergelyken, eene Zeep konde ge- maakt worden. De Proef gelukte hem zeer wel, ‘alzo hy zyn oogmerk volkomen bereikte, en ’er een Zeep van kreeg, die weinig verfchilde van — VIL Deen. Ffa de lj 436 _ BESCHRYVING VAN de Alikantfche , welke daarom zo beroemd is „ dat zy van Souda-Zout en Boom-Olie gemaakt wordt. De bekwaame Chymift, wylen de Heer Voezer, heeft , naarde Berigten, die my zyn medegedeeld, de Alikantfche Zeep in het Luabora- torzum van den Heer Georrrovr dikwils gemaakt, en; dewyl diestyds het middel nog niet bekend was, om derzelver wezentlyke deelen weder volko- men van een te fcheiden , zo werdt hem van den Heer Georrror eens gevraagd, hoe men de Olie weder van het Zout kon afzonderen ? Hier in was deeze Man niet traag „maar ontbondt de Zeep, in eenige Vuren tyds , volkomen , ’t welk den Heer Grorrroy cen byzonder genoegen gaf , voor- al toen hy hem de Olie zuiver leverde, Vervol- gens fchreef hy daar over een Vertoog, en heeft ook verfcheide zodanigen, op den naam van den Heer Gxorrror, onder de Stukken der Akade- mie van Parys uitgegeven. / Wat aanbelangt de Proeven van onzen Âu- theur , dat het Loogzout van de Souda met den Geeft van Vitriool eene Opbruifching maakte ; daar van heb ik reeds omftandig in twee Aanmer- kingen over de Spaanfche Souda en de Kali in % gedagte Werk gefproken. Ik heb ook het onder- fcheid van beiden daar in gevonden, dat het uit de Souda gemaakte Zout daarom „Loogagtiger moet geheten worden , dewyl het eerder dan het andere in de Lugt fmelt. Dus verandert het, ins- tad met Stof van Kolen in een Hepar Sandu en DE SPAANSCHE SouDá. 437 en men kan ?er, gelyk met andere „A/caltà, een volkomen Zwavel uit voortbrengen. Hoewel, nu, dit Zout van de Souda , volgens zyne voorr naamfte famenftellende deelen, naamelyk Loog- agtige die tegen * Vuur beftand zyn, boven ane dere van deezen aart niets fchynt uit te munten, moet men hetzelve daar in egter de voorkeur gee- ven; dewylhet eensdeels niet zo veele Kalkag- tige deelen, als anders dergelyke Zouten bezit- ten , in zig bevat, en, ten anderen , ook met meer. Glas-Aarde vermengd is. Bovendien heeft het in zig een gewoon Keuken-Zout , dat niet alleen uit deszelfs Knappen in *% Vuur , maar ook uit andere met hetzelve in ’ werk geftelde Proef- neemingen genoegzaam is gebleeken. Wie ,nu, ziet hier uit niet , dat dit een geheel byzonder: Zout zy , dat volkomen die Eigenfchappen bezit; welken het behoort te hebben tot de Gebruiken; „waartoe het beftemd is ? Wy willen wel den Heer KuncxeL, die in de Glasmaak-Konft by uit- ftek ervaren was, toeftaan , dat men het Zoutder Souda zo noodig niet hebbe tot het bereiden van Glad, dewyl een iegelyk Alkalifch Zout derge=: ‚ lykendienft doet „ en veel beter koop; door het ver= branden van Kruiden tot Afch ‚bereid kan worden: maar niemand, die eenige kennis heeft van het Glas maaken, zal ontkennen, dat het Zout der ‚_Souda tot het maaken van de fynfte Kryfiailyne. Glazen ongelyk bekwaamer. zy; dan eenigan- der Zout uit Plantgewaflen. … Alleenlyk wordt NVIL Deen. Ff 3 men, 438 ‚ BrscHRrYvING vAN men.dit Ongemak daar in gewaar „dat de Glazen, die met Spaanfche Souda gd zyn, blaauwe agtig zien: doch hetzelve zou gemakkelyk kun- nen worden ‘weggenomen, indien-men het ge- melde Zout , naar myne Aanmerking, wel kalci- neerde, als waar door alle vuiligheden „ inzonder- heidde verte Deelen, daar uit gedreeven zouden worden : want ik heb bevonden , dat zo wel de Souda, alshet Zout van Ka/, door dikwilsfmelten en het gloeijen in’t Vuur, andere Zoutenin witheid verte boven gaa. Nuishet jammer,dat wy in deeze Landfireeken, daar dat Kruid taamelyk overvloc- dig groeit , deszelfs Voortteeling niet. meer bes vorderen kunnen : want ; fehoon alhet gebrek der Weiden voor het Vee, op veele plaatfen, zulks niet verbieden mogte, fluipen gemeenlyk, on= der. zulke Onderneemingen , byzondere inzigten van eigen voordeel, die voor de Samenleeving meer fchadelyk dan voordeelig zyn. Ondertus- fchen kan ik , op herhaalde Ondervinding, vers klaaren , dat ons Zoutkruid ten opzigt van de Souda , ‘welke daar uit bereid- kan worden , het Spaanfche niet toegeeft , en ik zou durven zan= neemen , dezelve daarvan even zo goed, als de Alikantfcheis, te bereiden. | Gaarn zou ik nu, met den Heer Sermior;, iets gewagen. van de nuttigheid der Souda in de Geneeskunde ; doch ik , voor my, moet bekennen, dat ns tot dus verre ane en Proeven? > 9: daar. = DE SPAANSCHE SOUDA. … 439 ir ‘omtrent genomen heb , noch ook heb willen neemen: want, wat in de eerfte plaats het in Water ontbonden en tot een Lioog gee maakte Zout der Souda betreft, durf ik niet beweeren , dat deeze Loog iets verrigte , % welk verfchillende is van de uitwerking van ans dere Alkalifche Loogen. Wy kunnen wel de Eigenfchappen, die $ 23. daar aan toegefchree- ven zyn, niet ontkennen, doeh wy kunnen ’er ook , inderdaad, niets meer van verwagten pi dan ’t gene een andere geringe Loog uitvoert, ern zy heeft derhalve geen byzondere werking. Aan den eenen kant, egter, alzo deeze Loog meer Alkalifche deelen bevat , en daarom ook met meer prikkeling op de vafte Deelen van ons Lighaam werkt , en bygevolg den Omloop des Bloeds fterk aanzet „is derzelver Gebruik zeer pe- denkelyk : aan den anderen kant kan men der= _gelyke Loogen veel beter koop bereiden , zon- der dat men de duure Souda behoeft ° op te zoe= ken, die, bovendien s in de Winkels zelden regt goed wordt aangetroffen. Wy neemen het, ondertuflehen, onzen Autheur gantfch niet kwaalyk , dat hy van deeze nuttigheid gewag heeft willen maaken. Alleenlyk zy men oplets tende, dat men zodanige Loogen niet laat innee- men door Menfchen van een aandoenlyk Tempe rament , en gebruike ze ook-geenzins uitwendig , daar eene Ontfteeking en Hitte in de Decien ‚Plaats heeft; dewyldaar door de Pynlyke Ge: VIIL Deer, Ffb40 Bnr voe 440 BESCHRYVING VAN A _voeligheid groorelyks. vermeerderd wordt. One dertuflchen is % gebruik derzelven geenzins te veragten, als men Waterige Alkalifche Tinktuu- ren uit zekere Vegeta):l;a bereiden wil. — De ( Salsa Neutra)) die uit de Souda met eeni- gerley Zuur bereid kunnen worden, hebben ins- gelyks, boven andere dergelyken , niets voor- treffelyks. _ Alleenlyk zonder ik dat gene uit, % welk Se/ de Sezgnese geheten wordt: want hete zelve is met eene by uitftek verdeelende, oplos ‚ fende en verdunnende’kragt begaafd , inzonder= heid wanneer zig taaije , Slymige en Galagtige Onzuiverheden in de Maag en het Gedarmte bevinden , en in ’t byzonder doet hetzelve veel dienft in afloopende Koortfen, Aangaande de Zeep van de Souda kunnen wy in de Geneeskunde niets aanmerkelyks getuigen, noch zeggen, dat dezelve de voorkeur verdiene. van andere Zeepen. Hedendaags hebben de Zeep- agtige Middelen een voornaame plaats onder de Geneesmiddelen ingenomen, en men zal het een Doktor voor onweetenheid, toerekenen, wan- neer by zulke , ten hoogften beroemde Medi- kamenten-, niet voorfchryft. … Waarom ? Om dat deze of gene groote Arts dezelven uitgevon- den en opgevyzeld heeft. Wy laatenze aan ’ Geval over, en hopen, dat het daar mede even zo zal gaan , alshet met andere nieuwmodifche Artzenyën gegaan is. Ik kan, ten mintte, rict zeggen „ dat derzokner vis werssog overeenftemt, miet Dr | ! DE SPAANSCHE'SOUDA. Ast | met de zo hoog gepreezene deugd. Die gewoon is veel tc waagen, moet het zig ook welgeval= len laaten, dat het hem dikwils tot nadeel ftrek- ke. Men gebruike. win, daar % ra is, met verftand: In de Glasmaak-Konftheeft de Souda, naar * ges ne uit $ 28. blykt , ontw yfelbaar haare grootfte nut= _tigheid. Wy zullenons daar mede niet ophouden; aangezien het voornaamfte reeds is bygebragt, en aangaande het overige kan men Kuncker nazien. Men gebruikt daar toe, veelal, de Souda zonder zuivering of uitlooging vanhet Zout ; doch, indien men een regt helder Kryftallyn Glas wil maaken, zo is ?t voor alle dingen noodig , dezelve eerft te zuiveren. Tot de gewoone Glazen wordt zy, zòvals. menze uit Spanje krygt, doch tot beter ontbinding eerft fyn gemaakt zynde, gebezigd. Of nu het Zout der Souda, in de Solutiën en Pre- cipitatiën derMetaalen , ietsuicmuntends hebbe bo- ven andere: Alkalifche Zouten, kan men uit der= zelver famenftellende deelen beft nagaan. Ten aanzien van het Loogzout, dat zig daar in be- vindt, is het niet beter dan anderen van de zelfde foort; maar de vermenging van hetzelve met ge- meen Zees of Keuken-Zout maäkt in deszelfs uitwerkingen tot Ontbinding en Nederploffing « der Metaalen eenig verfchil ; weshalve men voor- _zigtig daar mede te werk gaan , en het niet an dets, dan tot een byzonder oogmerk, gebruiken moet. Miffchien zou men ook dit Zout, in het VIIL Dees. Eis ver- 442 __ BESCHRYVING VAN — verhevenedeel der Scheidkunde, tot Mercurifica- tie der Meraalen met vrugt gebruiken kunnen; doch wy beveelen zulks den verftandigen Leezer tot verder Onderzoek aan. Voor ’ laacft zullen wy nog gewag maaken „ van de bereiding dier heerlyke Ultramaryn- Ver- we, uit de Soudta; %. welk door den Heer Scrmipr is over % hoofd gezien. Wylen de Heer Bergraad HencreL is daar van de eerfte Uitvin- der geweelt, die dezelve, als een blaauw W on- der, uit de Souda en Kali te voorfchyn bragt. Ik ben ook zo gelukkig geweeft, vandeeze Verw, ins- gelyks, uit de Souda te bereiden , waarvan ik de Aanwvzing gedaan heb in het vierde Deelmyner gemengelde Aanmerkingen, De Kleur is onge- meen pragtig en fchoon; zy houdt ook ftand , wan- neer men de Souda regt heeft uitgeloogd ;doch men krygt ’er zeer weinig van. Uit verdere Procfnee- mingen zalmen nog kunnen ontdekken,ofmen,„door middel van deeze Ultramaryn-Verwe ‚ met behoor Iyke byvoegzelen en een welbercide Fr4ta „ een blaauw, of ten minfte een Paarlklearig Glas kan maaken. Eene veel heerlyker Kleur, en diena- by komt aan het Berlynfch blaauw , kan menhaa- len uit hee fmeltbaare Zout der kleine Wereld, wanneer hetzelve door Broeijing en Rotting wordt voortgebragt. Hier omtrent, nu ‚zou de Vraag in overweeging kunnen genomen worden, waar uit. eigentlyk de blaauwe Kleur ontítaa? Ik zeg , dat die niet aan het Alkalifche Zout „alleen , noch ook | aan 0 / pe SrAANSCHE SouDa. "443 aan het bkr Zout? is toe te fchryven, maar dat zy voortkomt uit vermenging van diebeiden: hoe- wel zy egter ook, door famenvoeging van deez gweederlev Zouten, niet kan worden vóortgebragt. Derhalve heeft de toenmaalige Autheur der Ha//;- fehe Zeytungen gedwaald „wanneer hy het vierde Deel myner gemengelde Aanmerkingen ‚ in het Jaar 1756, in het negen-en-zettigfte Stuk deezer Zeytungen aanhaalende , zig dus uitdrukt. „ Aan- » gezien „egter het Zoutkruid niet overal tekrygen - ‚sis „zo zou heteen Zaak zyn van veel belang voor „het Algemeen „indien met het gemeene of Keu- 3) ken Zout, behoorlyktoebereid zynde, even ’ » zeïfde kon uitgevoerd worden, als tot dus verre salleenlyk met de Soudaheeft kerl gefchieden. „Wy zallen den Heer Dr.Nenenmaunter verdere » onderzoeking overlaaten, of niet een dergelyke Verw uit het Keuken-Zout te maaken zy, als » de gene, welke Henke uit de Souda voorgege- sven heeft te bereiden” _ Ik houd het daar voor : dat de tot Glas fimelbaare Aarde „benevens het Keuken. Zout, tot voortbrenging van deeze heer- Iyke- Kleur het meefte toebrenge: ten minfte komt het ook veel daar op aan „dat het Zoutkruid ( Ka- Ä) vooraf door de ran toebereid worde, als Welke een Middel is, om het uithaalen van deeze „Verw gemakkelyker te maaken. À VIII Dezer. An VERS Í \ VERHANDELING OVER DE KLEUR ver LUGT, Door DEN HEER Dr. JOANNES PETRUS EVERHARD. Profel). Medicine ordinarius € Philofopbie extraordi- narius in Regia Fred. Halenfi; Medelid van de Keizerlyke en Keurvorflelyk Mentzi- 4 Jibe Akademien „enz. (Mova Ala Phyfico - „Medica, Natur Curiofor, Tom. IL. Ann. 1761. Append. p. 259.) SEELLEEN VEELENSSE EEEES Takiding ke Erfcheide hoedanigheden der Lugt zyn in de Natuurkunde bekend: zy is zwaar, oeerkragtig » doorfchynende, vl, en mifichien ook, gelyk zeer waarfchynlyk is, Elekrriek. Met alle deeze hoedanigheden, nu, byna, ishet zo gele- gen, dat dezelven oftsfnordt in t oog loopen , of ten minfte door Proeven, die gemeen zyn en ge- makkelyk i in werk te ftellen, ontdekt kunnen worden. Dus bewyft het Water , dat men in een omgekeerd Glas, ’ welk enkel met een Pa- KE _ pier Ds Kreun per Luor: 448 piertje toegedekt is; laat hangen „ de Zwaarheid van de Lugt, toonende dat het Water van de Lugt in. Evenwigt gehouden worde. Ja uit de Zuiging der Pompen alleen , wanneer het Wa ter daar door opgeheven wordt, is het zelfde blykbaar : des het te verwonderen is, dat deeze Eigenfchap niet cer bekend geworden, en dat de geheele Natie der Natuurkundigen, voor de ty- den van GurrickKE ; dermaate verblind geweeft Zy dat men zulk cen Toeftel van nooden heeft gehad van Proefneemingen, om eene Wet van Í de Natuur „die zo baarblykelyk was, te betoo- gen. Daar in komen thans wel alle Natuurkun- digen overeen, dat de Lugt zwaar is en Veerkrag- tig, doch , of de Lugt eenige Kleur hebbe, danzan - alle Kleur ontbloot zy ‚ iseen ftuk waar in zy mer kelyk verfchillen. Derhalve heb ik niet onnut ‘ geoordeeld., dit Onderwerp thans te verhande- len, Wat Kleur zy? a. Voor dat ik, egter, tot verklaring van de Kleur der Lugt kome, is het noodig, naauwkeu- rig te bepaalen, wat men door fear in % alge- meen verftaa. … Dit woord , naamelyk , wordt van: het Gemeen niet alleen, maar van de geleerde _Philofoophen zelfs, in verfchillende betekenis ge- bruikt. Gemeenlyk neemt men het ia vierderley zin. Zerflelyk verftaan wy door Kleur eenige by- zondere aandoening in het Oog, die wy krygen VIII Deer. van ú46 VeERHANDELIN NG OVER DE van het Licht. Indien ik, naamelyk, van de roos de of van de blaauwe Kleur fpreek, begrypik daat oor een byzondere aandoening in myn Oog, wel ke een denkbeeld in myn Ziel verwekt, daar wy de naam van roode of blaauwe Kleur aan geeven. Borre heeft waargenomen (4), dat in een Pelt tyd aan eenige Menfchen, die de Peft hadden ; alle Voorwerpen zig gekleurd vertoonden. Dee- ze Kleuren waren in de Voorwerpen zelf niets noch ook ta * Licht; maar kwamen voort uiveës nie zonderlitge gevoeligheid van het Netvlies, doot’ den ongeregeld geworden invloed van het Zes nuwvogt. Het zelfde gebeurt niet zelden ook - aan de Vrouwsperfoonen die niet Opftygingen de Mânnen die met Hypochonder zyn gekweld (4); Ten tweeden noemen wy Kleur, een byzondere hoez danigbeid van zekere Legtffraal , welkeik reeds óver daag betoogd heb, in de verfchillende f{nel- ‘heid van het Licht te beftaan. In deeze zin nóe= men wy het Licht rood, indien de Straal, welke het denkbeeld van roodheid in ons verwekt , af- gefcheiden zy geweeft van de overige Straalen. Nu is’ waarfchynlyk , dat deeze-Scraal die zy; welker deeltjes het fnelfte worden voortgedree- ven; (a) Exper. €} confid. de Coloribus. Cap. 2. (b) Een uitmuntend zodanig Voorbeeld vant een Vrouws- perloon die de Opftyging hadt, brengt Doyre, op de gezegde plaats, by; ’t welk ik te vooren reeds, in myn Werkje over de Kleuren, heb aangehaald en omftandig verklaard, ie Kreur per Louer. / 447 ven, of, ingevalle wy met den doorlugtigen Eu- ° rerus de drillinge (V4brat0) van het Licht erken- nen ‚die, welker drillingen het fhelfte op elkander volgen (c). Ten derden wordt vanons Kleur gehe- ten , zekere hoedanigheid van een Lichaam, welke maakt, dat hetzelve de roode of" andere gekleurde en alleen , of terugkaatze, of’ aar, Straal- breking van de anderen afzondere. Dus zeggen Wy, dathet Bloed een roode Kleur heeft, om dat hetzelve , van wegen eene byzondere dikheid der plaatjes ‚de roode Straalen alleen te rugkaatft; gelyk dit elders van ons beweezen is (d). Ten vierden wordt Kleur ook in die zin genomen als de Schilders dit woord gebruiken, naamelyk voor een byzonder Lighaam, ’t welk aan andere Lig- haamen geftreeken zynde maakt, -dat dezelven deze of die Straalen terugkaatzen. Dus noemen de Schilders de Cinnaber een roode de Gittegom een geele Kleur. 5 Wat de Kleur der Lugt zy? 3. Men begrypt ligt, dat wy, van de Kleur der -(c) Zie zyne Nova Theoria Lucis e Colorum,. Cri Ts 1. p. 196. (d) Zie myne Difert, Inauguralis, de reta fals ook Fragmentum de colore fanguinis ex Doërind Medi. ed Perfarum, agter Pfèllus de Lapid. Vi routibis, edit, a Jon. Sreeu. BERNARD. Lugd, Bat. 1745.) VII, Deer. 448 VERHANDELING OVER DE der Lugt handelende, die woord niet ide eer: fte noch in de tweede betekenis neemen ; want wy zien hier geenzins op de aandoening van de Ziel, noch op de hoedanigheid der Straalen. Ja in zulke zin ftellen wy ook niet, dat ?er Kleur in de Lugt zy, als de Schilders die aan zekere Lig- haamen toefchryven: maar, dewyl de Lugt een dunne. doorfchynende Middelftof is „welke de Lichtfiraalen breekt, zo kan ’er eene Kleur aan toegefchreeven worden s indien-wy ’% Vermogen daar aan toeftaan; om zekere gekleurde Straalen fterker te breeken. Is, naamelyk „uitde Na- tuurkunde bekend: 1, Dat niet alle Lichtftraalen van doorfchynende Middelftoffen eenpaariglyk ge- broken worden , maar dat de Violette Straalen de meefte, de roode Straalen de minfte Breeking ondergaan: 2. Dat de gekleurde Straalen vandoor | fchynende Middelftoffen op. verfchillende wyzen worden gebroken, zo , dat de eene doorfchynen- de Middelftof op de roode „de andere op de blaau- we Straalen fterker werke , dan op de overigen : 3. Dat hier door de Kleur van de doorfchynen- de. Middelftoffe voortgebragt worde. De Lugt derhalve , zo zy eenige Kien: heeft, zalhetver= mogen bezitten, om eenigerley gekleurde Straa- len fterker te breeken. Welke hoedanigheid, of zy weezentlyk in de Lugt plaats hebbe , thans na- der te bepaalen ftaat. Wat Ereur ber Luer. Ä4} Wat de Ondervinding daar omtrent leere. 4. In de eerfleplaats neemen wy waar, dat de Lugt de Kleur der nabuurige Lighaamen niet ver- anders. Dus zal men alle de Kleûren. van Bloe- men en-andere gekleurde Lighaamen , in het Lugt- ledige, even de zelfde bevinden, als in de opene en vrye Lugt. Fen tweeden, zo de Kleuren der ver afflandige Lighaamen zeer levendig zyn, ge- Iyk de witte of roode , worden zy Ke zn 2 geheel niet, of maar weinig veranderd. Dus neemt de witte glanzige Kleur der Maan geen de minftè Kleur aan vande Lugt. Een witte Tooren ver= toont zig op de afftand van een Duitfche Myl nog volkomen wit. Ter derden, andere Lighaa- men egter, welker Kleur geel, groen, ovzolet of graauw is, febynen altoos, op zekeren afftand, bleauw te zyn. Dit isde reden, dat Boffchenen Bergen, aande Kinimen, zig blaauw vertoonen. Even % zelfde heeft plaats met de toppen van he- melhooge Bergen , die, om de zelfde reden, de _byfere hoogte naamelyk „ blaauwagtig zyn. Ten vierden, de bloote Hemel vertoont zig altyd blaauw, én die Kleuris, hoe meer naar den Top toc, hoe hooger blaauw ; hoe meer naar de Kimmen, hoe bleeker. Want, dewyl de Hemel geen byzon- der Lighaam is, als een Gewelf uitgehold of vol- komen rond, gelyk deoude Wysgeeren gedroomd hebben, en ket Gemeene Volk heden nog van VIIL Dez Ge ver 450 VERHANDELING OVER DE verbeelding is; zo blykt, dat die Kleur geenzins aan den Hemel kan worden toegefchreeven ‚maar aan de Lugt: doch, of zy de Lugt eigen en ’er onaifcheidelyk van zy , dan door enkel Toeval daar in ontftaa, hier van zullen wy in ’ vervolg fprecken. Algemeene verklaaring deezer Verfchynzelen. 5, Op tweederley wyze kunnen deeze Vers fchynzelen worden uitgelegd. Voor eerft, naa- melyk, kunnen wy aanneemen, dat de Lugt uit zig zelve van alle Kleur ontbloot zy , en dat die laauwe Kleur , waar mede de ver afftandige Lig- haamen zig gekleurd vertoonen ; en welke de bloote Hemel ook heeft, ontftaa uit de vermen- ging van het Licht met de Schaduw, of uit de terugkaatzing der Straalen van wit Licht , metde zwarte Kleur des Hemels en die der ver afftandie= ge Voorwerpen vermengd. Zen fweeden kan in deeze zelfde Lugt zekere hoedanigheid worden onderfteld, om de blaauwe Straalen der Voorwer- pen fterker te breeken en dus dezelven zig blaauw gekleurd te doen vertoonen. Dewylhet een , zor welals * andere, mooglykis ‚doch in de Natuur- kundige Weetenfchap niet alleen de mooglyke verklaaringen der Zaaken , maar die weezentlyk plaats hebben, worden vereifcht ; hierom is ’% zocdig dat wy onderzoeken , welke van deeze Ver- Kreun per Lucr. 451 Verklaaringen waarfchynlykft en meeft met de Ondervinding overeenkomttig zy. Onze gchee- le Verhandeling over de Kleur der kts komt ; derhalve, daar op uit; dat wy, 1. De Bewys- tedenen voorftellen van de genen, ad de Kleur der. Lugt uit vermenging van ’t Licht met deScha- duwe verklaaren: 2. Dat wy betoogen „hoe dee= ze Verklaaring niet genoegzaam is , ten zy men in de Lugt zelve Kleur onderfielle : 3. Eindelyk dit Gevoelen van Tegenwerpingen te bevry- den. Denkbeelden over de Kleur der Lugt. 6. * Is hier geenzins myn oogmerk, om alle de Gevoclers der Natuurkundigen over de Kleur der Lugt op-te tellen: myn tyd noch bezigheden laaten thans niet toe, alle de Werken over de Natuurkunde te doorbladeren: het zy genoeg „dat ik ’er flegts eenige aanhaale. Honoratus Fasri heeft reeds die blaauwe Kleur afgeleid (e) van de terugkaarzinge des Lichts, door de Stofdeeltjes . en overkleine Lighaampjes, die in de Lugt her= om vliegen, waar uit zulk eene maatiging ( modi- ficatio ) der Lichtftraalen zou voortkomen, wel- ke de blaaawe Kleur voortbrengt. Hy berifpt tevens Fromonpus „ die deeze Kleur van een Daauw ; fchemerachtig en met half volkomen dui- ter „(e) In Phyfica fuaTraêtatu V. Propof. ear. Lions 1669. [Zie ook, Phil, Tranfaët. for the Year 1670.N, 68.) VIJL, Deer, Gs 2 452 VERHANDELING OVER DE fer vermengd Licht , hadt afgeleid. Fromonpus 4 ordertuffchen , fchynt in ’t zelfde Gevoelen ge- weeft te zyn met de meefte hedendaagfche Natuur- kundigen, die de blaauwe Kleur der Lugt, ge- lyk wy zoeven gezegd hebben , ftellen voort te komen van de vermenging des Lichts, dat door de Elementaare deeltjes der Lugt is terug gekaatft, met die zwarte Kleur, welke eigen is aan de le- dige Ruimte, door ons de Hemel genaamd: daar Pari, in tegendeel, de enkele modzficatse van het Licht , % welk door de Lugt terug gekaatft wordt ; voor oorzaak aanneemt. JoANN. Case. Funccius heeft, in een over dit Onderwerp uit- gegeven Werkje ú®, ‚ gehandeld van de Kieu- ren des Hemels, en verklaart aldaar C pag. 99. ) de reden van de blaauwe Kleur, leidende die, op dat ik van zyne Woorden gebruik maake , af van de fimenvoeging van veele Schaduwen met wei- niger Straalen; of, gelyk hy (pag. roo. ) zig uit- drukt , dezwartagtige MEther blinkt doorde doorfchy- „gende Lugt heen , en vertoont zig daarom blaauw. Op de zelfde manier , byna, verklaaren de meefte he- dendaagfche Natuurkundigen de Kleur der Lugt, gelyk de zeer doorlugtige Worer (g), de hoog vermaarde MusscreNBrRoeK (2) , en anderen. Ma- RIOTTE, egter, fchryft aan de Lugt een eigen | Kleur (f) Liber de Coloribus Celi, Ulme 1716. Oltavo. (2) Beeninfft. Ged. von den Wiefung. der Nate, P 302% Krrur per Luor. 458 Kleur toe, die blaauw zy, doch zeer fyn, en leide daar van de blaauwe Kleur van ver aïgelege- . / De ne Voorwerpen af (2). G. W. Krarrrius durft daar omtrent niets bepaalen, maar, terwyl hy de . overige Hoedanigheden optelt van de Lugt, zegt hy, das dezolve alleenlyk blaauw Jchynt te zyn of wee- zentlyk zodanig gekleurd as (£). 2 Js moo gk, dat de blaauwe Kleur uit det vermen= ‚ging oan zwart met wet Lacht ontflaa. 7. De Kleur in zo verre zy tot het Oog bes trokken wordt , is een byzondere aandoening , door het Licht verwekt , op het Netvlies ($. 2. ), Alle Gevoeligheid, nu, die van een uitwendige oorzaak ontftaat , hangt af van ’ Vermogen eens Lighaams , dat buiten ons geplaatft is en werkt op onze Zenuwen. e aandoening der Kleuren , derhalve ,‚ moet voortgebragt worden door de kragt van ’ Licht, dat op het Netvlies werkt, Nu kan de kragt van een Lighaam , met den zelf- den Inhoud ( Maf]a ) verfchillende zyn naar reden van de Snelheid „ en aan den anderen kant, alsde Snelheid de, dgn blyft, naar reden van den In- houd, Das kan de oorfprong der Kleuren twee- derley zyn. De oorfprongelyke Kleuren, endie ì ei- (hb) Begins. der Natuurk, 61123. [Comp. Ann.1762.$943.} (4) De la nature del Air. p. 181. (k) Praleê. in Phyfic, Tbeoret. P, I, 6 383, VHL Deer; Gg8 3 / 454 VERHANDELING OVER DE eigen zyn aan’ Licht, fechynen voort te komen van de verfchillende Snelheid der Lichtftraalen, die dus op een verfchillende wyze het Netvlies aan- doen, en daar door verfchillende Kleuren voort brengen. De Snelheid, nu, van de roode Straa- len fehynt de grootfte en die der Violette Straa- len de kleinfte te zyn; terwyl de gecle, groene en blaauwe een Snelheid hebben, die tufchen de gemelde Snelheden gemiddeld is; gelyk wy dit reeds in een Werkje over dit Onderwerp , dar in % jaar 1749 uitgegeven is, getragt hebben te be- toogen (7). Stel nu dat wit Licht, % welk de Som der Snelheden heeft van alle de Straalen, om dat het uit de Straalen van allerley Kleuren fà- mengefteld is, van Inhoud (MafJa ) verminderd worde: daar door zal de kragt van dit Licht „ des- zelfs werking op het Netvlies en de dus voortge- bragte aandoening, verminderen. _ Hier uit blykt klaar , dat wit Licht tot dien trap kan verflaau- wen, dat door hetzelve op het Netvlies die aan= doening worde voortgebragt , welke anders voort- komt van een blaauwe Lichtftraal. Dewyl,nu, de Schaduw niets anders is, dan een verminde- ring des Lichts, door eenig duifter Lighaam ver- oorzaakt, zo blykt, dat de vermenging des Licht alleen eenige vermindering van hetzelve zy , wat den Inhoud betreft, en hier uit volgt, dar dever= INCA (U) Berfucd) einer maheen Erflârung von dee Natar der Faeben/ zur Erlâuterung dee Farbenthegrie dez Newton. BEET 7 a KrrurR DER Lucr. ‘455 menging vun wet Lecht met de Schaduwe een Vlhan- we Kleur kan voorlorengen. Men telle, by voor- beeld , dat de kragt van % blaauwe Licht, met zekeren bepaàlden Inhoud, gelyk aan ao, endie van ’ witte Licht, met den zelfden Inhoud, ‘ge- yk aan zoo zy. Laat dan de Inhoud van het wit- te Licht ‚ doorhet opflurpen of op een andere wy- ze onderfcheppen van de Straalen, dermaâte ver- minderd worden, dat ?er flegts een vyfde deel van overblyve, zo zal de kragt maar het vyfde deel zo groot als te vooren , en daarom 20 zyn, gelyk die van ’ blaauwe Licht, en bren- gen, derhalve, ook de zelfde uitwerking voort. Die oorfprong van de bladuwe Kleur door Proef= geemingen betoogd, 8. zr Proof. Een Speelkaart overend ‘gezet hebbende op een houten Tafeltje, vlak tegen de heldere Maanefchyn , gaf dezelve , naar &ewoön-= te, een zwarte Schaduw. Toen plaactte ik aan de zyde een brandende Kaars, zodat ?er een dub. bele Schaduw geformeerd werde. Daar de twee Schaduwen op elkander vielen, was het gelieel zwart: dat gedeelte, % welk door het Schynzel van de Maan alleen gemaakt werdt, was bleeker: maar het overige der Schaduw ; bepaald dóór het Licht der brandende Kaars, vertoonde zig vol- maakt blaauw. 2. Proefn. Indien men de opftygende Rook van VIII Deen Ge 4 Vver- 456 VERHANDELING OVER DE verre befchouwt, door een Lugt die fterk ver- licht is van de Zonneftraalen, zal die Rook zig blaauwagtig voordoen. 3: Proef». Laat, in een donkere Kamer, mdk palleeren door een sE chrersaals die van een klein Gaatje is doorgelaten, zo zal die Rook, indien dezelve niet te dik 2» zìg ook blaauwaguúg ver- toonen. 4. Proefn. Funcerus verzekert, opde aangehaal- de plaats , dat een Houtskole in fyn Ly waat ge- wonden „ blaauw fchvat, —Hy voegt’er by , dat Cie zelfde Kleur ontftaat ‚ wanneer men tot Poei- jer gemaakte Houtskolen, met cen weinig Kryt gemengd, door Linnen of geprikt Papier laat val- len en daar medewit Papier beftrooit. «Geen van beiden is my ooit gelukt, fchoonik agtervolgelyk de veelheid des Kryts vermeerderd, en het ge- mengd Poeijer op verfcheide afftanden befchouwd heb. De blaauwe Kleur , egter, die zig uitwene dig in de Aderen van ’ Menfchelyk Lighaam vere toont, is zekerlyk aan de doorfchynendheid der Bloedvaten , en de terugkaatzinge des Lichts van de uitwendige Oppervlakte, toe te fchryven. Het Bloed, naamelyk , in de Aderen beflooten is zwart zo lang het geen Licht heeft en de witte Straalen des Lichts maaken, door haare vermen- ging met die Zwartheid, een blaauwe Kleur. 5. Proefn. By een druppeltje Inkt ‚op wit Pae pier gefprengd zynde, mengde ik een weinig Kryt, en dus vertoonde hetzelve zig, indien het Oog ……Krrur per Luor. 437 Gog op zekeren affland geplaatft ent Papier niet te fteìk verlicht was, blaauwagtig : doch ik moet bekennen, dat deeze Kleur zo duidelyk niet wa- re, alsin deeerfte Proefneeming. Uit dit alles volgt, dat, door zekere vermen- ging van wit Licht met Zwartheid, het Oog op „even de zelfde manier aangedaan kan worden, als anders door een blaauwe Straal. Het blykt dan insgely ks van agteren,dat de blaauweK leur des He- mels ook kan voorigebragt worden door Licht „ dat van de Elementaare deeltjes der Lugt, of van Dampen die inde Lugt hangen , is terug gekaatft; maar wy leeren uit ontelbaare Voorbeelden in de Natuurkunde, dat de mooglykheid der Verklaa- ring van zeker Verfchynzel niet onmiddelyk de Waarheid daar van betoogt, ten zy door de On- dervinding beweezen zy, dat Zer deze of gene oorzaak weezentlyk al of niet plaats hebbe. Der- halve moeten wy nu onderzoeken, of de oor- zaak der blaauwe Kleur, in de Lugt, inderdaad afhange van zulk eene vermenging, dan niet. De blaauwe Kleur der Lugt onifvaat niet van gene vermenging des Lrzchts met de Schaduwe. Eerfle Bewysrede. 9. Hier voor $7. heb ik gezegd, dat de blaau- we Kleur voorgebragt kan worden, indien de Ín- houd van ’t witte Licht zodanig verminderd wer- __ VIL Deer. Gg 5 de, 458 VERHANDELING OVER DE de, dat desselfs kragt die van het blauwe Licht evenaart; want dan zal de uitwerking een zelf- de zyn als anders die van ’t blaauwe Licht. Hier uit volgt, dat, de Inhoud van ’t witte Licht we- derom vermeerderd zynde, deszelfs kragt , en by- gevolg de werking op het Netvlies of de ‘daar door verwekte aandoening van de Ziel, ook toe neemen. moet. Bygevolg zal ?er eene min of meer levendige Kleur voortkomen , naar dat die kragt vermeerderd of verminderd zy. Derhalve moet; indien het blaauwe Licht, uit zulk eertemonging * gefprooten, in Inhoud vermindere, een Violette Kleur voortkomen; en, zo het vérmeerdere, een groene of geele, of paarfche , ja ook wel een roode. Nu redeneeren wy „ op dien grond, aldus. Alle Kleur, die uit vermenging van wit Licht met de Schaduw ontftaat, moet, door verande- ring van den Inhoud des Lichts of vermeerdering van de veelheid der Schaduwe; overgaan in een andere Kleur : doch de Kleur der Lugt blyftaltoos blaauw en verandert nooit, ongeagt de veelheid van Licht in de Dampkring: derhalve Komt deblaau. we (1) [Men kan daar van een omftandige Befchryving vinden, in Medic, Siles. Satyr. Specim. IL. Obf, ro: alsook in Comamerc. Litter. Norimberg. Ann, 1736, en elders. Men moet het aanmerken als een algemeen Noorderlicht, ge- Iyk in ’t Jaar 1716, 1726 en 1729 verfcheenen zyn: die door den Heer MusscHeNsrorek „in zyne Beginzelen der Natuurkunde, worden hangebaald: doch dit Verfchynzel — was B honen ace Krrur per Luer. ’ 459 we gKleur der Lugt niet woort wit EN oan Jet Lacht met de Schaduwe. > Hier tegen zou wel ingebragt kunnen worden, dat-de Kleur der Lugt, inderdaad, fomtyds, in een roode of andere overgaa, zo by het opkomen en ondergaan van de Zon, alsook -by nagt: hoe- — “danig een Verfchynzel , dat men een brandenda Hemel noemde, ún ’ Jaar 1736 byna geheel Europa in ontfteltenis bragt (}): doch het is klaarblyke- lyk , dat deeze verandering van Kleur in de Lugt niet afhange van eené verfchillende menging des Lichts met de Schaduwe, maar van een afzonde- ring der roode Straalen, door Dampen die in de Lugt verzameld zyn. Wy weeten, naamelyk, uit de Befchouwkunde der Kleuren volgens New: TON, dat, naar de verfcheiderley dikte der Plaat- jes andere Straalen worden doorgelaten , anderen terugkaatft. Dus worden de ebde Straalen, door ®de dikte van 6% duizendmaal duizendfte bedr eens Londenfchen Duims, teruggekaarft in het Water, en het blaauwe Licht door de dikte van 1% der gemelde deelen (*). Indien, derhalve, de was van het gewoone Noorderlicht zeer veel verfchillen- de. Zie Sen. Argr. Obferv. de Aurora Boreati, Coburgi 24 Nov. 1736. vija. C. L. N; Ann, 1737] ie (*) [Zie Newrons Optice, tranfl. per S. Crarke. Lon- dinì. 1706: pag. 195, 217 : in pofteriori vero pagind loqui- ter de partibus centies millefimis Uncia ; in: priori de partibus decies centies smillefimis. “VOE Deer, 460 VERHANDELING OVER DE de Plaatjes der Dampen, die in de Lugt vervat zyn,dikker worden „zal de roode Kleur worden terug gekaatft; indien zy dunner worden, zullen de roode Straalen worden doorgelaten. Dat nu de onderftelling , die wy in de óyllogtsmus ge- bruikt hebben, Cte weeten dat het Licht in de Dampkring nu eens vermeerderd‘, dan eens vere minderd wordt,) waar zy, zal niemand ligt ont- kennen , die overweegt, dat een grooter veel- heid Lichts in de Dampkring zy na den Organg , dan voor den Opgang der Zonne , en dat ook zo veel meer Straalen in onzen Dampkring komen, hoe minder fchuins haare Opvalling zy „dat is, hoe hooger de Zon fiaa. Op den middag derhalve, voornaamelyk in de Zomer, zou de Kleur der Lugt van blaauw in groen of een andere hoogere Kleur moeten veranderen „’t welk wy nooit waar- neemen. De Kleur, naamelyk, van den Hemel blyft altoos de zelfde „en niet alleen blaauw ‚ maar « eene zelfde foort van blaauw. Derhalve is ’tniet waarfchynlyk , dat de. Kleur der Lugt afhange van eene vermenging des Lichts met de Scha» duwe. î Tweede Bewysreden. 10. Dewyl wy verder weeten, dat, tot de voortbrenging van de blaauwe Kleur door ver= menging des Lichts met de Schaduwe , zeker ge- tal vereifcht worde van Lichtftraalen; dat is, ze- kere Inhoud C MafJa >) van Licht ; en het Kent dien \ - Kreur per Luor. 4ôt dien zeker is, dat , naar reden van de verandering van deezen Inhoud de Kleur ook veranderd moet worden ; zo blykt, dat de Kleuren, door te- rugkaatzinge des Lichts van een digter Lighaam ook verandering moeten ondergaan. Hendigter Lighaam , naamelyk, heeft een grooter veelheid van Stoffelyke deelen „ en ’er loopen meer Scraa- len tegen deeze deelen aan, % welk?er meer doet: terug-gekaatft worden. Indien, derhalve, de. blaauwe Kleur der Lugt terug gekaatft werde van een ander digter Lighaam, dat meer Straalen te- rugkaatft , zou daar uit volgen, dat die Kleur ver- meerderd moeft worden , of in een hooger Kleur overgaan. Daar uit maaken wy dan deeze Sluit- reden op. / Indien de blaauwe Kleur der Lugt afhangt van de vermenging van wit Licht met Schaduwe „en, in zulk eene vermenging, de Kleur door terug- _kaatzing van een digter Lighaam levendiger wordt: zo volgt , dat de Kleur der Lugt, door terug- kaatzing van Water , Glas en dergelyke Lighaa- men, die digter dan de Lugt zyn , insgelyks le- vendiger of hooger worden moeft, en, dewyl dit niet gebeurt, befluiten wy, wederom „dat da blaauwe Kleur der Lugt niet van vermengimnge des Lichts met Schaduweaf hanglyk ss. Î De Ondervinding, naamelyk, leert, dat het Water, met een heldere Lugt „ even zo blaauw ziet, als de Hemel zelve. Nu is’ bekend , dat Water , uit zig zelf, geheel ontbloot is van VIJL Deen, Kleur 462 VERHANDELING OVER DE Kleur; s en daar uit maaken wy op, dat ardinaiekk we Kleur ontftaar van de ter ugkaatzing der blaau- we Kleur des. Hemels , wiens Beeld in ’ Wa- ter als in een Spiegel zig vertoont. Wy weeten insgelyks dat Water byna agthonderd maal z waar- der dan de Lugt en daarom ook zo veel digter Zy» en derhalve veel meer Srraalen terugkaatzen moet. Laat ons nu ftellen , dat het getal der Straalen , die tot de voortbrenging der blaauwe Kleur vereifcht, en van de Elementaare deeltjes der Lugt te ruggekaatft worden , = # zy: dan zal het getal der Straalen, die het Water terug kaatft, zyn Zn d, wanneer J‚het verfchil der veel. heid heten Indien, nu, het getal der Straa-, len # tot voortbrenging van de blaauwe Kleur vereifcht worde, zo blykt dat de Kleur ; van de vermeerderde veelheid + d voortgebragt, niet blaauw kan zyn; ten-minfte niet een zelfde foort: van. blaauw: aangezien ’er verfcheide foorten.zyn van, eene zelfde Kleur. Hier tegen zou iemand kunnen inbrengen „dat het getal der van het Water teruggekaacfte Straa- len daarom hier niet vermeerderd kon worden, _om dat geen andere Straalen in het Water vallen, dan (u) Zie Gefie Geïinde der Natuelehre, P. II. Cap: 3. 5. 225. w (a) In zyne neue Geweiterungen dee EeFantnifs ub des Bergniügens, Frankf. und Leipz. 175a. P. XII. N.o. [ Dit is de zo algemeen bekende Heer LienerKuuN niet, wiens Ot Krrur per Luer. 463 dan’die. uit de Lugt tot het Water gekomen zyn. Maar deeze tegenwerping vervalt eensklaps, de- wyl het zeker is, dat de zydelingfe Straalen ook met groote veelheid in het Water vallen; aange- zien de Beelded van den Oever, Wallen, van Boomen , Huizen en andere dingen, zig in het Water als in een Spiegel vertoonen. Deeze van ter zyden inloopende Straalen , nu , maaken, dat van het Water meer Lichts terug-gekaatft wor- de,dan ’er uit de hoogfte deelen des Dampkrings aan de Oppervlakte van het Water komt. Voor „eenige Jaaren heeft wel op deeze Bewysreden, die in myne Natuurkunde reeds voorgefteld was. (‚m), de zeer vermaarde Man, C. G. LurBeRKuEN (a), tegengeworpen, dat de Kleuren des,Regen- boogs, zonder verandering, van het Water wor- den terug-gekaatft: weshalve dit Bewys, zo hy oordeelt, kragteloos zou zyn. Maar, met verlof. vandien. zo geleerden Heer, is ’t’er zo ver af; dat myn Bewysrede daar door ontzenuwd zou- de worden, datik die veeleer daar door bekragtigd. agte. De On: naamelyk, van den Regen- boog, worden daarom door terugkaatzing van het Water niet veranderd , om dat het beftendige Kleuren ayn niet uit vermenginge vanhet Licht N met wiens Levensbefchryving wy in bet V. Deer deezer Ver- bandelingen hebben medegedeeld; maar een ander vandee- zen naam, in ’t voorfte des Jaars 1761, als Veldpredikant in Prins Hepnriks Regiment, geftorven.] VIII. Dev. f 0 44 VERHANDELING OVER DE 5 \ met de duïfterheid of met de Schaduwe gefproo: ten ‚ maar voortgebragt door vaneenfcheiding der gekleurde Straalen in de nedervallende Regen- druppelen. De groote Newton , nu, heeft ge- leeraard dat deeze Kleuren, uit de afzondering der Straalen gefprooten , door geenerley Straal- breeking of Straalbuiging veranderlyk zyn, maar ‚ altoosde zelfde blyven. Dus behoudt een roode Straal , door het Prifma afgefcheiden zynde van de overige Lichtftraalen, niet alleen zyne roodheid, indien zy door een Spiegel wordt ontvangen en terug-gekaatft, maar ook, al wordt zy honderd= maal digter gemaakt in ’ Brandpunt van een ver- hevenronde Lens. Want, fchoon die roode Kleur ij ’ Brandpunt veel levendiger zy ; nim= mer raakt dezelve haare roodheid kwyt. Even * zelfde gebeurt met de overige gekleurde Straa- len. . Dewyl dan de Kleuren van den Regenboog: veel verfchillen van die der Lugt, welke, vol- gens ’% Gevoelen. van LueBerkvunN, uit de ver- menging van Licht en zwart voortkomt; kan men’ daar uit ook niets omtrent de terugkaatzing vande. blaauwe Kleur der Lugt befluiten. Ja veeleer wordt ons Gevoelen daar door beveftigd. Wy leeren , naamelyk , uit de terugkaatzing der Kleuren van den Regenboog en’ Prifma, dat dezo- danigen alleenlyk geheel en tinie blyven, die uit vaneenfcheiding voortgekomen, en derhal ve oorfprongelyke Kleuren CColores primig venij) zyn, en dus wordt het waarfchynlyk , dat de’ blaau- Kreun DER Luo. 465 bike Kleur der Lugt als door de terugkaat- zing van het Water niet veranderd wordende 4 insgelyks een Oorfprongelyke Kleur zy , door af fcheiding der blaauwe Straalen van de overige ge- fprooten: Proef nemingen, waar door de opgegevene Thed- rie bekragtigd wordt, 11. Wy hebben $ 9. gezegd, dat de blaauwe Kleur der Lugt in een groene of andere zou moe- ten veranderd worden ; indien zy van de vermen- ginge des Lichts met de Schaduwe afkomftig wa- re, Dit kan beveftigd worden door werfcheide Proefneemingen „ waar van ik thans eenigen by- brengen zal , die reeds in den jaare 1755 door my in ° werk geteld zyn, en welke ik vind onder myne overige Natuurkundige Waarneemingen. 1. Proefn. Den 6 November, ’s morgens te ze- ven Uuren, met een heldere Hemel, vertoonde de Schaduw van ieder ondoorfchynend Lighaam ; op den afftand van drie Rynlandfche Duimen, een groenagtige Kleur, op den afftand van een Duim fcheen zy blaauw te zyn „ en wanneer men*t Oog ver digter aan bragt, geheel zwart. 2. Proefn. Na verloop van een Kwartier Uurs verdween die groenagtige Kleur allengs , en ‚de Schaduw vertoonde zig blaauw, byna gelyk de Lugt. Di VIIL Deen, Hh 3. Proefs. hd 466 VERHANDELING OVER DE 3- Proef. De Schaduw van een Cylindrifch Glas, met Water gevuld , vertoonde aan den rand een bleek groenagtige Kleur , die op ’t end „eenigermaate naar ’t blaauwe trok. Die zelfde’ Schaduw fcheen , als het Oog ’er vier Duimen af gebragt was, roodagtig te zyn. 4. Proefn. Ben Glazen Teerling , wienszyden: nagenoeg van anderhalf Duim waren, tegen het Licht in een open Venfter gefteld zynde , ver- toonde ‚ wanneerzyn Schaduw op wit Papier ont- vangen werdt,een Schaduw van verfcheide Kleu- ren. Aan den rand was dezelve bleek groenag- tig ,dadr op volgde al levendiger en hooger groen „ voorts een roode Kleur „en naby het Lighaam van: den Teerling was zy zwartagtig. ” \ 5. Proefn. Een Speelkaart loodregt overend ge= zet ,gaf een zwarte Schaduwe; die , wanneer mem er een brandende Wafchkaars by bragt, blaauw= agtig wierdt. Ik plaatfte een Spiegel zodanig , dat tevens het Beeld van de Wafchkaars en van de Scha= duwe daar in gezien werden: toen was de Kleur van de Schaduw in de Spiegel veel levendiger , en byna groenagtig. Uit deeze Proefneemingen „ met alle mooglyke zorgvuldig- en naauwkeurigheid in ”t werk gefteld is blykbaar: 1. Dat verfcheide Kleuren uit de ver- fcheiderley vermenging van Licht en Schaduwe ontftaan , op de zelfde manier, als door vaneen- fcheiding der gekleurde Straalen: maar dat dee= Ze Krrur per Luor. 462 ze Kleùúren: 2. Niet beftendig zyn, veranderende naar den verfchillenden trap van het toegelaten Licht. Hier door wordt ons Gevoelen beveftigd ; dat de blaauwe Kleur der Lugt niet op een dere gelyke wyze, door vermenging vân het terug- gekaatfte Licht met de zwarte Kleur des Hemels; öntitaas dewyl wy die Kleur zo weinig zien ver= anderer. Het waare Gevoelen voorgefleid, ra. Wy hebben thans betoogd „dat de blaauwe Kleur der Lugt niet uit de vermenginge des Lichts met de Schaduw fpruite, maar eene beftendige en gelykllagtige Kleur zy ; in de Dampkring onc- flaan. Nu moeten wy de manier bepaalen, op welke die Kleur van de Lugt voortgebragt wor- de. De Ondervinding leeraart, dat van wit Licht Kleuren voortkomen, indien de gekleurde Straa- len of door Mb eenczsoe van de zeer kleine door- fchynende Plaatjes der Lighaamen , of door Straal- breeking van elkander worden afgezonderd 5 zo dat de gene, die meeft wordt afgefcheiden , het Oog fterker aandoe en een denkbeeld van Kleur voortbrenge. In de Lugt, derhalve, moet ze- ‘ker Vermogen zyn, om de blaauwe Straalen van elkander af te fcheiden en fterker te breeken. Die Vermogen, nu, fchynt geen anderte zyn , dan de aankleeving. Wy weeten, naamelyk , dat een algemeene Oorzaak van de Straalbreeking in de aankleeving aan, of, zo menliever wil,in de VIIL Deer, Hh 2 aan= 468 VERHANDELING OVER DE aantrekking van doorfchynende Lighaamen beftaa, Hoe meer derhalve, van wegen zekere by zonde- re famenloopende Omftandigheden ‚ een doorfchy- nend Lighaam met de Straal famenkleeft ‚ zo veel fterker zal de Straalbreeking zyn. Indien men, nu, felt, dat de kleinfte deeltjes der Lugt met de blaauwe Straal meer famenkleeven, danmet deo- verige Straalen , zal de Straalbreeking van het blaauwe Licht grooter zyn, en daar uit zal een blaauwe Kleur ontftaan. Dewyl ook de Lugt zeer ligt is in vergelyking met andere Lighaamen, zal haare famenkleeving-met ieder Straal niet zeer groot en bygevolg de Straalbreeking. niet fterk , en der- halve de blaauwe Kleur „daar uit on: niet uitmuntende zyn, Dew de blaauwe de uit zig zelve zeer duifter is, zo blykt dat, doordien maar weinige Straalen tot het Oog komen , flegts daarvan een: zwakke aandoening ontftaa. Nu is » bekend „ dat „als een fterker vafioening plaats heeft , de flaauwere aandoeningen verdwynen; gelyk wy, als de Zon bovende Kimmenis. geen Vaftie Sterren zien fchynen: derhalve moeten wy ons niet verwonderen, dat de blaauwe Kleur der Lugt ook niet vernomen worde, indien ’er een andere en fterkere werking van het Licht, tegen- woordig zy. Byooegzel. ° Gene wy aangaande de Oorzaak der affcheiding van de blaauwe Straalen van de o- verigen, door de Lugt gefchied zynde , hebben gezegd „dat zelve, fchoon zeer waarfchynlyk, moet iet % rÄ * ne di „ Krreur per Lver. _ 469 miet gehouden worden voor de eenigfte Oorzaak. Miffchien, naamelyk, brengt de trilling, in deklein= fte deeltjes der Lighaamen ontítaan, ook iets toe tot de afzondering van deze of gene gekleurde Straal, gelykik dit eertyds reeds omtrent alle af- fcheiding der gekleurde Straalen „die in de klein- fte Plaatjes gefchiedt „ vermoed en voorgefteld heb, Verklaaring der Verfchynzelen. 13. Uit de tot dus ver opgegevene Befchouw- kunde van de Kleur der Lugt zyn gemakkelyk de Verfchynzelen van $ 4. te verklaaren. En wel, an de eerfle plaats, waarom dat de Kleuren der na- by zy nde Lighaamen niet veranderd worden, fchoon de Straalen des Lichts , van dezelven terug-ge- kaatft „door de gekleurde Lugt paffeeren. Want, dewyl de blaauwe Straalen , in haare doorgang door de Lugt, maar weinig afgezonderd worden van de overige gekleurde Straalen, zo kan deeze affcheiding geen aanmerkelyke uitwerking in het Oog voortbrengen, indien de Voorwerpen naby zyn. Defpreidende Straalen, naamelyk , wyken zó veel verder van elkander af, hoe langer weg zy te doorloopen hebben. Indien nu, onder ’% paffeeren door de Lugt, de blaauwe Straalen maar weinig gebroken worden , zullen zy ook niet veel wan de overige gekleurde Straalen afwyken, en daarom nietalleen ‚maar metde overigen gemeng d, jn het Oog komen; weshalve de Kleur daar door VIJL Deer, te niet „470 VERHANDELING OVER DE piet veranderd wordt. Voorts, dewyl van na- buurige Voorwerpen meer Straalen tot het Oog komen dan van ver afltandige ; zal de indoen, daar door voortgebragt , zo veel fterker zyn en levendiger, hoecigter het Voorwerp aan het Oog zy. Dewyl nu de blaauwe Kleur der Lugtzeer- flaauw is, zal dezelve, indien ’er een fterker aan- doening plaats heeft, niet gewaarwordelyk zyn. Het zelfde gebeurt, ten anderen, met ver afftan- dige Voorwerpen , maar die door een zeer hel- der Licht befcheenen worden, of welker Kleu- ren, ten minfte, al te levendig zyn. Dus ver- toont zig de Zon, noch de Maan, noch een wit- te Muur, fehoon op cen aanmerkelyken afftand, niet blaauw : want in alle die Gevallen is het Licht al te levendig, dan dat de kleine affcheiding „der blaauwe Straalen een aanmerkely ke aandoening in het Oog zou kunnen verwekken. Fez derden is ’t blykbaar, waarom ver afltandige Voorwer- pen, fchoon met eene niet al te levendige Kleur begaafd , zig blaauw vertoonen. In de ver afzyn- de Voorwerpen, naamelyk, wykt de blaauwe Straal , wegens den grooteren afftand „meer af van de overige gekleurde Straalen ,en daarom, van 'de overigen afgezonderd zynde , doet zy het Oog fterker aan, verwekkende het denkbeeld vaneese blaauwe Kleur. Bovendien verflaauwt ook het Licht zo veel meer , naar maate het verder afvaat van het Straalend punt. Wy weeten, naamelyk, dat de kragten des Lichts omgekeerd evenredig, ‘Zyn dee „od $ oe X KLEUR DER Luct. 471 zyn met de Vierkanten der afftanden. Het zo veel flaauwer Licht der ver af zynde Voorwerpen, kan, derlialve, geen kragtige aandoening in het Oog maaken, en verwart daarom het denkbeeld niet van de blaauwe Kleur; Aen vserden, en e#z- delyk,kan daar uit reden gegeven worden ;waars om de heldere Hemel zig blaauw vertoone. Alle de gekleurde Straalen , naamelyk, te gelyk ge- nomen, brengen wit Licht voort , en derhalve, indien in de Lugt geene affcheiding derzelvenge- fehiedde , zo zouden de Straalen, die door de Lugt pafleeren, wit blyven, gelyk zy uit zig zel- vezyn: doch, dewyl de Lugt met een byzon- der Vermogen begaafd is, om de blaauwe Straa- len meer te breeken dan de overigen, zò zullen deeze meer gebroken Straalen in het Oog een denkbeeld van blaauwe Kleur verwekken, Het is ook, waarlyk , niet te verwonderen, dat dee- ze Straalbreeking genoegzaam aanmerkelyk wor- de, aangezien de Lichtftraalen door een taamelyk grooten afltland pafleeren ; want de Dampkring ftrekt zig tot de hoogte van verfcheide Duicfche Mylen uit. Aanftonds, naamelyk, by den in- gang van het eerfte en hoogfte Geweft- des Damp- krings, worden de blaauwe Straalen reeds van de overigen afgezonderd, en, terwyl de eenigzins afgefcheiden Straalen nog eenige Mylen woort- gaan, wordt derzelver afzondering van de ove- rigen dermaate vergroot, dat zy, op ’% laatf , VIII Deer, zilte 3 hl 472 VERHANDELING OVER DE alleen het Oog ingaan. Ook is ’er , buitens dien , geenerley levendige Kleur, welke de vertooning van de blaauwe Kleur in verwarring brenge, by der hand. De Lugt, naamelyk , is in de hoogfte ftrecken van den Dampkring by uit- ftek yl, en kaatft derhalve maar weinig Lichts te- rug. Behalve de Lugt, nu , bevindt zig in de ruimte des Hemels niets, ek eene zeer fyne Stof- fe, welke insgelyks weinig of geen Licht kan te rugkaatzen. Hierom wordt de in ’t Oog verwek- te vertooning van een blaauwe Kleur op geenerley wyze in verwarring gebragt. _ Zonderling Verfchynzel opgelofd. 14. Niettegenftaande de famenvoeging van al- le gekleurde Straalen een witte Kleur voort- brengt , gelyk bekend is, fchynt nogthans het Schynzel van de Zon meer geclagtig te zyn dan witagtig. Hen niet onwaarfchynlyke oploffing van dit Verfchynzel , kan uit onze Theorie worden afgeleid. De Ondervinding , naame- lyk, leert, dat de witte Kleur, in * Brand- punt van een Brandglas geboren , onmiddelyk verandert door onderfchepping van de een of an- dere der gekleurde Straalen , die men door Te- rugkaarzing of Breeking belette, zig in ’t Brand- punt met de overigen te vereenigen. Dewyl, ‚nu, de Lichtftraalen, den Dampkring ingegaan zynde, eenig gedeelte der blaauwe Straalen door Straalbreeking verliezen zo kan ook de witte Kleur geen ftand houden , maar moet eefilgertaa- ie vel ol _Krrur DER Lucr. 473 te van het witte afwyken en geelagtig worden. Zulks zou gemakkelyk met een Glazen Prifina te onderzoeken en door Proefneemingen te bekrag= tigen zyn, indien niet de kortheid des tyds en de veelheid van Bezigheden my thans verhinder- den, om zulks met genoegzaame naauw keurig- heid te verrigten. Een zeldzaame Aanmerkiog. 15. De Meetkonftenaars zyn gewoon, wan- neef zy de hoogten van Bergen afmeeten, een Straal, die van den top des Bergs tot aan het Oog komt , teneemen voor een regte lyn; invoc- gen dat , de hoogte des Bergs, deszelfs afftand van het Oog en de Lichtfiraal , van den top tot aan het Oog getoogen ; met elkander een regulinifchen Driehoek uitmaaken. Dat deeze Orderftelllng valfch zy wordt uit de Gezigt- kunde betoogd. Een Lichtftraal , naamelyk , wordt, terwyl zy door verfcheide Bie der Lugt ‚ die van verfchillende digtheid zyn , pas- feert , verfcheidelyk gebroken, en wykt daar- om af van een regte lyn. Doch, bovendien, fechynt ’er nogeen andereredente zyn, waaromgy van een regte yn moet afwyken: want de- Wyl , onder de Straalen, die van ver af zynde Voorwerpen komen , de genen, die de blaau- we Kleur maaken, het fterkfte in de Lugt gebro- ken worden, zo zullen deeze van de overigen afwyken, en. derhalve ftrekt dit tot verwarring VAE Deen. Hh 5 van 474 VERHANDELING OVER DE van de naauwkeurigheid der Meetkonftenaaren 3 in het meeten van de hoogten der Voor werpen. Tegenwerpingen beantwoord. 16. De Heer MusserEnNBroeEkK heeft tegen deeze Theorie in gebragt CP)waarom niet Rt r werpen zig ot vertoonen, indien de Lugt blaauw zy ? Maar, hier op kan, uit $. 13 3» gemakkelyle geantwoord worden ‚dat men „in naby zynde Lig. haamen , deeze Kleur niet kan waarneemen „ nade- maal de blaauwe Straalen, wegens dee al te kleinen afftand, niet genoeg van de overigen af- wyken, en hierom niet duidelyk kunnen waarge- nomen worden : alsook, om dat de naby zynde Voorwerpen al te lavande Kleuren hebben; want de ver afllandige vertoonen zig inderdaad blaauw. Voorts vraagt men, waarom de Maan zig niet blaauw vertoone,fchoon de Straalen, van dezelve terug-gekaatft , door den geheelen Damp- kring (P[Wylen de vermaarde Hoogleeraar Mus SSCHENBROEK {preekt dienaangaande (ín de nieuwe Uitgaave van zyn Comp. Phyf. Exper. Leide 1762 ‚pag. 389 ) aldus. „ Indien » wy de Oogen om hoog heffen, zien wy den helderen He- … mel blaauw, en , hoe deeze helderheid en zuiverheld » der Lugt grooter zy ‚zo veel fchooner en fterker is de ‚jblaauwe Kleur des Hemels. Schynt dit dus,om dat de », Hemelfche ruimten, boven den Dampkring, bynaledig ol zynde, dienvolgens geen het minfte Licht terugkaat- „ zen en daarom zig aan ons moeten vertoonen als zware „‚ te Lichaamen? De Lugt, nu, die den Aardkloot omringt, » het Zonnelicht terugkaatzende „ fcheidt hetzelve niet „ in Kreur pra Luor, 415 kring pafleeren. Maar op deeze Tegenwerring hebben wy ook te vooren reeds ingebragt , dat het Licht, van de Maan terug- gekaatft, eene te fterke.aandoening verwekke , dan dat de zwak- ke blaauwe Straalen zouden waargenomen kun- nen worden. Thans blyft nog de taamelyk vernuftige Tegenwerping over, van den hier voor. aangehaalden Egede da die: meent, dae de Vlakken van de Maan zig ten minfte blaauw zouden moeten vertoonen, ingevalle de Kleur der Lugt blaauw ware: maar de Vlak, ken kunnen om die reden ongekieurd fchynen te zyn, dat wegens het weinige Licht, % welk zy terugkdatzen, de blauwe Straalen niet in zulk eene aanmerkelyke veelheid kunnen afge- fcheiden worden, dat zy een genoegzaame uit- werking hebben op het Oog. Dus vertoonen zig de Vlakken ; van de Zon, door een gekleurd NE GN Glas „ in Straalen van één : dat Licht is wit ; dienvolgens > worden. wy, den Hemel of de zwartheid met vermen- » ging van wit Licht befchouwende , een blaauwe Kleur ge- ‚‚ waar; op gelyke wyze als de Schilders uitwitte enzwar- ‚‚ te Verw een foort van blaauwe Kleur maaken, en een ;. zwart Lapje,door één dat wit en dun is gezien zynde, „‚ zig blaauw vertoont. Dar de Lugt, noch door Terug- „Ie kaatzing, noch door Breeking der Straalen, een blaau- ‚‚ we Kleur affcheide, ís immers blykbaar: want dan zou= „> den alle Voorwerpen, in een duiftere plaats, door eea » kleingaatje , het teruggekaatfte Licht van de Lugt ont- » vangende, zig blaauw vertoonen moeten gelyk de Lugt; » dit gebeert niet. Is het ook om dat eenige weinige dee- „Vil, Deer, ien 476 De Kreur per Luor. Glas befechouwd zynde » @£) niettemin zwart. De zwartheid, naamelyk , beftaat in gebrek van Licht; ’ gebrek van Licht, nu, onderftelt nood- wendig een gebrek van gekleurde, en derhalve ook van blaauwe Straalen. Befluit, 17. Uit het gene thans gezegd is, komt het zeer waarfchynlyk voor, dat de Lugt met een flaauwe blaauwe Kleur aangedaan zy. Ik be- ken wel , dat ’er nog meer Proeven vereifcht zouden worden , indien men deeze Stelling tot den hoogften trap van Natuurkundige waar- fchynlykheid wilde brengen. Ook zal ik, in- dien het my, wegens de Beroerten des Oor- logs en andere Bezigheden , doenlyk is , niet nalaaten , verdere Proeven daar omtrent in % werk te ftellen , die ik miffchien op een ander tyd zal mededeelen. Middelerwyl zy dit ge- noeg gezegd tot eene Verhandeling over de Kleur der Lugt. „‚ len van de Lugt het blaaywe Licht uit de Straalen sf- „ fcheiden, terwy} andere en meer deelen het Licht onver- » anderd doorlaaten ? Dan fchynt die blaauwe Kleur niet „. zo hoog en levendig te kunnen zyn. Derhalve ftel ik „ het liever onder de anzekere en tot nog toc onbekende „» dingen”’.] (*) [Hier omtrent kan men de Differtatie nazien van den Heer Jon. Fr. Werprer , de Coloribus macularum Jo larium door den Heer J. M. en verdedigd, Wit- tend. 1729.] W A AR- EN omtrent de WAARNEEMINGEN LUGTSGESTELDHEID te AMSTELDAMs in Fuly 1763. Therm.{ Winds Streek, Barometer. D.}?smorg. °s midd. °sav.|mo. mi. av \'snorg. °s midd. ’sav. __Hoogfte Barometer d. 30. 15 Laagíte Barometer d. 29. 6 Hoogtte Thermometer gr. 81 \ Laagfte Thermometer gr. 54 j VUL Deer, 129. 7 29.9 29.10/60,66/60| ZW 2l—io |30.1 [30.1 |64168/62| ZW 3301 |—= mi [6617264 W 4 |— OÌl— OF 707166 ZW S— O0 |— oEl— 1 [63'64'58/| NO 6 1 |— oi 0! 64} 70,68 W 10 | [— 0 16616760 ZW 8— Oo |29; 11129. 97167 75\64 Z 9299 S— 9 |— 9 [6817166 Z Io— 9il—1o |—ro [64l7o\64l ZW a: 9 | BIJ |65|66 60) Z 12—I0; |—r1oë|— 95|64|81168) ZW 13— 9 |—10 |— 9 168169 67} ZW I4 — 8 [a 8 |— 6816917262 ZW Isl— 6il— 68|— 6 |6el6716o| ZW 1ó— en 83/60/64 6o NW il 8 |— 9 |—=IO 60,69 62 NW 18 9 |— 7E 7516365, 63| Z 19 — Bi— gil— 6 [65/66 6ol NW zo 6 |— 9 [II [5464 53 NW 21I30.0 [3o.05l30. 1 [60;65:55/ W 22 \2g.rrkleg. 9|62/72!6ol ZW 23 29.8ij— Bil— 9 [6217362 NO 24 8 |— 8 |— 95|64165|57| O 25|— IO |—103161/7258| N 26j—Io |= gi— 85162|74/64| ZW 27j— 8 |— 9 | 9 66/72/63) ZW 28}— 9 |—— |—10,[65/7266 ZW 2D Vil—Io |— 92l62/67/63) NW -30|— Ei— 8 |— 82166168162) Z Zil Bi 9 l— oli62!zol63 ZW a W Zi ZW NW W ZW meenten tend end ZW Weder. Gefteldheid. » Regen, wind. helder. Helder, betr. —— IE5CTe ‚Reg. helder. Held. wólk, Reg. helder. Helder, reg. Buijig. Held. wolk, Buijig, held, _—_— weerl, eed PR hel der. | Zware Reg. Buijig. Held, wolk. Wolkig, reg. nme en Helder. Reg. helder. Betr. regens ZW | ZW (Ruijig. } middelb. d.29. 9* middelb, gr. 675 WAAR- WAARNEEMINGEN Omtrent de LoeTSGEsTELDHEID te AMmSsTELDAMS in Auguflús 1763. Barometer. Therm., Winds Streek, Weder. D. Oekr da ni ?sav.}mò. mi.av.|’smorg. °s midd. *sav.) Gefteldheid. , 4 i 129.95 29. 10;29.:0!|6of7 2. (62 ZW ZW [ZW Regen, held. gert tol 8, 66167 67| Z ZO |. ZO |—=— weerl. 3 7} 8 |— 816668 63|ZW | _W | W |Buijig: äl—- gg |= 8 6464 \62/NW NW | ZW |_—_———= 5-7 ee ond 62,66 62 ZW [|W W |__m 6 8-8 |— 77606757) ZW | W_|ZW |— dond. zl 9 [ro [30.0 [6216659INW | NW INW |Held. wolk. 83o.0 30.0 |29.1116172,66) ZW |ZW [ZW |= betf. 9l2g. 1E |30.0 |68(7265/ ZW |ZW [ZW |Regen, held. rofzo.o |— o;— I 166 69,60 ZW | W { W |Helder,betra. II 1 == I |29.110667363 ZW [ZW [ZW |_—_== —= I229.9 29. 9130, 0:168 7162} ZW (ZW |ZW |zware dond, 13|3o.1 30.1 |— I 64,71}Ó1 ZW ZW |ZW |Helder, rege I4l— 1 |= O}/29.115/62 69/64 ZW | NO [NO j—_———— 15|29.107 29. Io) — 9 (66176 O0 O0 O |—_—-wolk. 16— 9 |= gl— m0 (64173168) O INW INW |= — 17-10 —=10 |I [70/86 Z EAA Weolg ne 18|30. 11,30.2 |30.2 (69/88/73 W [ZW |ZW =__-dond re ad Nen vds 76:88 Z ZOOI Z J_=== gol— 0 |= ml 15176175 Z \_N [ZW [Wolk. held. 2ij— Ooj}—= 0 |29.10568174)65| ZW |ZW |ZW |Held. wolk. 22129. 9529. 9 — (64165160) W INW | W |Regen,held. a3l— 8! 7 7 |62169|6ol Z [ZW | W_|[Buijig. aal 8 — 9 Ir \62l64l5o NW [ZW INW |——= wind, 25} 1130.0 |30.I (6264)55/Wt. ZINW INW |—= 2ólzo.2 |= 2 |— 2 (596663 ZW ZW | Z {Held bet. 27 If rj 1163173164) ZW ZW [ZW pe —= |= O,[29. 15167/73/66 WZW [ZW |—= regen. 29/29.10; 29. IO — |á6/7efóolZ t. OINt.W| N _ |Betr. helder. 3011 |30.0 39. 15164167158) N _INt.WiNt. W Helder. 3130.2 \— 2 1 |596762l NW ! ZO | O eeh ed Hoogfte Barometer d. Bos ZEN 1 ; Laagíte Barometer d. 29. 7 Is middelb, d, 29. ro} Hoogfte Thermometer gr. 88) Laagíte Thermometer gre S5j middelb. gr. 755 WAAR- WAARNEEMINGEN omtrent de LuerscEsTELDHEID te AMmsTELDAms in September 1763. gij 8 |— 8E IO 60,67 22/3009 |30.I |30. 2: 58,67, 2 2 3 |= 3 58,60, DE len ee, 2 56 63 2 Ii I — o}|58,62's 6olZW [ZW |Zt.Oj= ZO | ZO INW NW ZW ZW Z kn 4 Barometer. Therm. Winds Streek. D.,°smorg. ’smidd. ’sav, me. mi.av. |'smorg. s midd, ’sav. I|3o.0 29. 11f29. IO64167/66 ZOl ZO | 2|29-10;—10i|— 9 [66/75/66 Zw |Z | 3— Bij 9, — 10 67/66 62 ZW [ZW Ap=ll, —115|30. ol64 68158 NW INW 5130. 08/30. oil — |6ol72 62 Z |ZW „60.1 — 1 |— 1 1646863} ZW | W zi o |egrrijeo.1rj6e!6osol Z [ZW 8,29.115|30.0 —11l60168 57| W_ |ZW 9}—10;|29.95 — 7 |Ö2|71,63 Z [ZW | zo— 6ij— Ó6i— 5 [606556 ZW [ZW Hij 5 |— di 15815955 ZW [ZW ma 6 |= 7 — 81156:5856/ NW [NW 13 9 |— 9 915860, 58| NW [NW H4— 9 | 9 — 9586252 W | N Isj— 9 |—IO Eri 57/60/56 N INO 16 DH —103|59|59/57 NO [INW Ig [Ir j—15}59(61|58Nt.W NW 181 [— |—roïlsgl61l5g ZW [ZW 1910 | 9ij— 9 [5965/59| ZW [ZW 2oj— 8 |— 7ij— 7 [627063 Zt.O| Z Weder. - Geffeldheid., Betr. regen. En 4 6oiZt. O|ZW [NO Milt helder. 56 W NO NW |Betr. helder. si N INW ‚NW |Helder, betr. s7NW INW ‚NW [Betr, helder. 26|— o'|— Ok KE I156, 62'57liNO NO | 27j— Oo |29. il 28/29,11;/30. O0 ayl—i1 |29.10820 roFS1 58 ame and oo. 1354 59, Hoogfte Baromêter d. 36. 3 % Laag(te Barometer d. Hoogfle Thermometer Laagfte Thermometer ‚VIII Deer, sal O (@) 30,0 152,56/47| O_ |_N isol NW INW | Í52 59 s2INW INW INW Helder. NO [Helder, betr. O0 pe INt.W INW [Buijie, 29. Ar sr. dal gie aj > middelb. d. 29, 93 > middelb, gr. 61 WAAR. A ee WAARNEEMINGEN ___omtrent de Zieke TR TE ÂAMSTELD AM; In de Maanden Fulys Auguflus en September; des Jaars 1763. DD Anderendaagfe Koortfen , die in % laatft varí Sfuny begonnen te regeeren, hebben geduu- rende den Nazomer aangehouden. Men heeft , niet= tegenftaande de Ongeftadigheid van het Weer,en de regendgtigheid van het Herflt-Saizoen , die ongemeert is geweeft, tot nog toe weinig Aken gehad. Som- mige Menfchen egter zyn van Buikloop aangetaft ges weeft, en men heeft ’er zelfs, in een zelfde Huis, veelen te gelyk mede behebt gezien, zonder blyk- baare oorzaak. Omtrent het Weer tekenen wy nog aan , dat dé Hitte, in ’ midden van Auguflus , twee of drie Dagen zo overmaatig groot geweeft is, dat de Ther- mometer in de open Lugt, den 19, ’s arobik te ne- gen Uuren, nog op 80 Graaden ftondt, EE Heal | LEVENSBESCHRY VING > VAN DEN VERMA ARDEN GEKS ETT sr “ Heer van Thury, Fillerval en andere Plaatfen, Zitting hebbende ih de Staatsraaden des Ko- nings van Vrankryk en Meefter in de Reken- kamer „ Lid van de Koninglyke Academiën der Weetenfchappen van Parys en Berlyn; als aok wan de Societeiten van Londen en Bononie. (Hit. de P Acad. Royale des Stitnc. de Paris, de P'An 1756.) SEVER BEE EEERSEOEES FV ACQUES Cassini, Ridder, Heet van Thús ry &c. &e. kwam te Parys den 18 February ‚des Jaars 1677 ter wereld. Zyn Ouders waren Jean Dominique Cassinr en Geneoseve dè Laiflre, van welken hy de eenigfte Zoon geblee- ven was; alzo zyn Broeder, die ouder was dan hy» als Garde marsne in ’s Konings dienft, by % Gevegt van Kaap Za Hogue, kwam te fheuvelen. … Den eerften grond der Weetenfchappen leid’ deeze Heer in zyner Ouderen huis; onder ’ op- zigt van den Heer pr CuazeLLes, Lid van dee- ze Akademie. Men zal zig ligt verbeelden, dat de Wiskonft , en vooral de Sterrekunde, een ge- deelte maakten van deeze Opvoeding: zy zouden ‘er waarfchynlyk. ingefloopen zyn, fchoon men VIJL Drez. li geen Í 432 LEVENSBESCHRYVING geen oogmerk had gehad om ze daar toe te laa- ten. Het Voorbeeld van zodanig een Vader was een, geduurige Les, zo veel te kragtiger en nutti- ger. als het minder een Les fcheen te zyn. Na dat de gronden gelegd waren, zondt men hem, om de Philofophie te leeren, naar ’t Kollegie Ma- zarin; alwaar de vermaarde V ARIGNON diestyds de Wiskonft onderwees, en men wilde dat de jonge Cassini van deszelfs Leflen voordeel trok. Hy vorderde daar ook zodanig, dat hy, op den Ouderdom van vyftien Jaaren, zig in ftaat be- vondt ‚ om met toejuiching een Z#efis in de Wis- konft te verdedigen, welke hy aan wylen den. Hertog van Bourgogne opdroeg: een Eerbied dubbel verfchuldigd door een zo vroeg bekwaa- men Wiskenftenaar aan eenen Prins , die , van zy- ne teerfte Jeugd af, vermaak gehad hadt in de Studie der Weetenfchappen, en dezelven toen - reeds hope gaf van de roemrugtige Protektie welke haar thans zyn doorlugtige Zoon verleent. Twee Jaaren waren naauwlyks,federt dit Tyd- perk, verloopen; of Cassini werdt waardig ge- oordeeld om Lid te zyn van deeze Akademie „ daar by, inderdaad , aangenomen werdt in den jaare 1694, zynde toen naauwlyks zeventien Jaa- ren oud. Hy toonde zig, niettegenftaande zy- ne,jongheid , wel haaft bekwaam om den Tytel, dien hy droeg, op te houden en de Keufe der Akademie te billyken. „Jaar zelf, toen hy werdt aangenomen, be- gaf VAN DEN VERMAARDEN CASsINT. 483 gaf by zig met zynen Vader naar Italie, en werk, te daar mede aan de verificatie der berugte Me- ridiaan. van St, Petronius ;-hy mat, in? Kapitool, den Roomfíchen en Griekfchen Voet, en bepaal- de, door Waarneeming ‚de Hemelsbreedte van verfcheide Steden, door welken by. paffeerde, Dergelyke Waarneemingen werden in Holland door hem gedaan, op eene, Reize, welke hy , na de thuiskomft van ‘deezen- Togt, derwaardson- dernam, en hy ontdekte dus eenige Misflagen in de Afmeeting van den Aardkloot door, Sner- LIUS, waar van, hy, in den jaare 1702, verflag aan de Akademie deedt. De Aardryksbefchry- ving dient tot geleide in de gewoone Reistogten 3 die van CAssiNr waren in tegendeel gefchikt , om onderrigting te geeven aan-deeze Weetenfchap., Tegen ’t end des jaars 1696 verftoutte hy zig in Engeland over te gaan. Wy zeggen, hy ver- ftoutte zig; want het is met een-Akademift ge= heel anders dan meteen gemeen Reiziger: zig te openbaaren in een plaats, daar een bloeijende Akademie is, ftelt hem byna onvermydelyk bloot aan een foort van Gevegt. Men kan het eeniger- maate vergelyken by de Uitdaagingen, welken de oude Ridders elkander van ’ eene Hof aan ’ an- dere zonden, en in Engeland vondt men, dies- tyds, verfcheide dappere Kampvegters. De Hee- ren NeEwTon, HALLEY, FLAMSTEED, GRr- GORY, SLOANE en WALLis verfierden toen: de Koninglyke Societeit: welke Verdedigers voor VIJL Deer. li 2 een 494 LEVENSBESCHRIVING een zo jongen Aanvaller, als CAssinr toen was! Dit allesongcagt, hieldt hy den Roem zyns Va. derlands , en dien van zynen Naam , waardiglyk ftaande, en, na-zyne Weetenfchap, zo wel als zyne Bekwaamheid „ inde Koninglyke Societeit éu op ’t Obfervatorsum te Greenwich, te hebben doen blyken,-keerde hy naar Vrankryk terug , wercerd zyndemet den T'ytel van Lid deezer voor- treffeïyke Maafchappye, en beladen met de Ag- ting en Vriendfchap van de doorlugtige. Gelecr- “den, waar uit dezelve toen ter tyd beftondt. Met duizend kundigheden verrykt„ die de vfugt van zyne Reizen waren „ hernam de Heer Cassini, by zyne t’huiskomft, den draad zyner Akadertifche bezigheden. Onze Gefchiedeniffen getuigeri, dat nimmer iemand zig waardiger noch onvermoeider gekweeten heeft vandeze foort van Plige. Wy zouden, zonder de paalen van ons beftek te overtreeden, hier niet, zelfs maar de bloote tytels kunnen aanhaalen, van meer dan honderdvyftig Vertoogen van hem, die in de Verzameling der-Akademie gedrukt zyn. Alleen zuilen wy ’er eenigen uitkiezen, welken een denkbeeld geeven kunnen van zyne Manier , om de Onderwerpen , op welken hy zig te arbeiden voorgefteld hadt,’ te behandelen. Van de-eerfte grondlegging der Sterrekunde af, hadt men de Maan-Eklipfen gebruikt om ’t ver- fchâl der Lengte te bepaalen tuffchen de verfchil- tende plaatfeu „alwaar dezelven waargenomen: wa- | «ven: IN VAN DEN VERMAARDEN CAssiNL 485 ren: maar de Eklipfen van de Zon, en de bedek- kingen der Sterren en Planeeten door de Maan , hadt men, tot dien tyd toe, als onvoldoende tot dit oogwit aangemerkt. „Inderdaad, de naby- heid van de Maan en Aardkloot is zo groot, dat deeze Planeet de Zon, veel meer nog cen klein= „der Planeet of eene Ster, veenemaal bedekken kan voor eenige Inwooners van den Aardkiost 5 terwyl, die op een andere plaats zig bevinden , dezelven, op’t zelfde oogenblik, volkomen on- verhinderd zien. De Heer Cassinr, Vader vaa deezen „ hadt wel, zig bedienende van de ver- ‘ nuftige Methóde , om de Zon-Eklipfen, doorde uitbreiding van de Schaduw over den Aardkloot; te berekenen, welke door hem in ’ licht gegeven was; het Middel gevonden ‚om dezelven be» kwaam te maaken tot het onderzoek der Leng: ten: maar de bedekkingen van de Vatte Sterren en Planceten door de Maan waren daar toe altoos ornut gebleeven. Onze Heer Cassinr onder- nim dezelven daar op toe te paffen, en, fchoon d>eze toepafling vereifchte , dat ’er veele veran- deringen in de Methode van zyn Vader gemaakt werden, kwam hy za ver, van de zyre tot die naauw keurigheid te brengen, dat ’er het Verfchij der Lengte, tuflchen twee Plaaders met zo veel en meer naauwkeurigheid door ontdekt werdt, dan door de Eklipfen a Sarellteten : een avuit- fpreekelyk voordeel voor de Geographie, welke aan den Vader de Manier verfchuldigd zynde, om VIJL Deen banen A da 486 LEVENSBESCHRYVING de Eklipfen van de Zon te doen dienen tot het on- derzoek der Lengte , den.Zoon het voordeel dank te wyten hadt, van daar toe ook de Bedekkingen der Sterren en Planeeten door de Maan te gebrui- ken, en bygevolg de grootfte nuttigheid, welke ‘er In deeze Methode vallen kan. Alle de genen, die de minfte kennis hebben van de Sterrekunde „ weeten, dat de Aftronomiften den afftand der Hemeilichten van den Aardkloot mee- ten, door, op een vernuftige wyze , een Drie- hoek te formeeren , waar van ’s Aardkloots half- middellyn de ééne Zyde is, en dat de Hoek , on- der welken deeze Zyde uit den Planeet, wiens afltand men zoekt, gezien zou worden, deszelfs Verfchilzigt geheten wordt. Maar, om die Me- thode plaats te doen hebben, behoort deeze Hoek kennelyk te zyn. Ten opzigt van de Vafte Ster- ren, nu, is hy geenszins gewaarwordelyk. De twee Lynen, van de twee enden eener halfmid- dellyn des Aardkloots naar eene zelfde Ster, zyn Natuurkundigtyk evenwydig, en bygevolg blyft >er geen Hoek, geen Driehoek, noch Afmeeting over. Evenwel was ?er vry veel reden om te denken, dat, indien al de halfmiddellyn van den Aardkloot geen kennelyke betrekking tot den af- ftand der Sterren had, de middellyn van onzen Jaarlykfen Loopkring , die een uitgefirektheid heeft van ongevaar zestig millioenen Mylen , een genoegzaam Verfchilzigt zou kunnen geeven, om der Sterren afftand te meeten. De vermaarde Fram- VAN. DEN VERMAARDEN CASSINI. 497 FramsTerED hieldt zig daar van verzekerd, en meende zelfs die Verfchilzige gevonden te heb» ben: maar de Heer Cassini, fchoon deszelfs Waarneemingen goedkeurende, ontkende die Ge- volgtrekking, «en deedt zien, dat de veranderin= gen, welken deeze Aftronomift hadt opgemerkt in de Middaghoogte van eene zelfde Ster, de ge- nen niet waren „ welken de Onderftelling vereifche te. Hy tragtte zelfs nieuwe Waarneemingen daaromtrent te doen, en vondt niets dan veran- deringen } die t’eenemaal onderfcheiden waren van % Verfchilzigt ; zynde, gelyk ook die, welken FLAMSTEED waargenomen hadt, niet verfchul- digd dan aan de Afdwaalinge van ’% Licht der Vafte Sterren, door den Heer Brapret nader- hand ontdekt: waar uit hy met reden befloot, dac de zestig millioenen Mylen van de mitdaelignk des Jaarlykfen Loopkrings, geene gewaarwordelyke betrekking hadden tot den afftand der Vafte Ster- ren. % Was een groote dienft aan de Sterrekonft gedaan, dat men dus inde wieg een Vooroordeel {moorde, te gevaarlyker om dat het zeer behaag- lyk en met de Reden overeenkomtftig fcheen. In ’ zelfde Jaar, 1717, toen de Heer Cassr- Ni zyn onderzoek over den afftand der Sterren: uitgaf , deelde hy aan de Akademie zyn arbeid mede op de Inclinatie of Schuinsheid van de Lioop- kringen der Satellieten in % algemeen , en inzon- derheid van die der Satellieten en Ring van Sa- turnus. Zoon en waardig Erfgenaam zynde van VIII. Deer. li 4 den eN Á ‚ 498 LEVENSBESCHRYVING: den genen, aan wien wy teenemaal de fyne en tedere Sterrekonft van deeze Hemellichtjes waren verfchuldigd, hadt hy op dit gedeelte een byna Ertelyk Regt, doch waar van de handhaaving aan veele moeielykheden onderhevig was. Geplaatfts gelyk wy zyr, op een verbaazende afftand. van het Stelzel deezer Planeeten van: den tweeden Rang, en buiten de Vlakte van den Loopkring __hunnes Hoofdplaneets „, daar men ze evenwel toe betrekken moet, indien men hunne Eklipfen wil berekenen: verpligt, eindelyk, om tevens agt te geeven op de beweeging van den Aardkloot en deszelfs ftandplaats: zo is het naauwlyks begryp= baar, hoe dat zo kleine Elementen ; die naauw- lyks een gering getal van Minuuten-boloopen, en vermomd , gelyk zy zyn, door zo veel Gezigt- kundige of fchynbaare Ongelykheden , met eene genoegzaame naauwkeurigheid bepaald hebben kunnen worden. Niettemin, hoe moeiclyk ook dit onderzoek ware , kwam niet alleen de Heer Cassini zo ver, van den fand des Loopkrings der Satellieten van Saturnus te bepaalen , maar hy bewees ’er, dat meer is,de geheele-Fheorie vans en zal voor altoos een Leidsman van de genen zyn, die den zelfden Loopbaan betreeden willen. Men behoeft flegts de Maan verfcheide maalea befchouwd te hebben, ook met het bloote Oog, om te befpeuren, dat zy fteeds de zelfde gedaante. aan ons vertoone: maar de Sterrekundigen, haar: van nader by befchouwende, hebben gevonden, / 4d Car ad VAN DEN VERMAARDEN Cassini. _ 489 dat dit Hemellicht eer foort san Wiggeling on- derhevig zy, welke beurtlings, aan de eene of andere zyde, een klein gedeelte ontdekt van die zyde; welke altyd voor ons verborgen is, en dee: ze Wiggeling wordt Lebraro Lune zeRevenì De Heer Cassini ondernam, in den faare 1725, de Oorzaak te bepaalen van deeze beweeging , en, fchoon een- gedeelte deezer Wiggeling, volgens de Denkbeelden van Rrecrorr en M, pr Mar- RAN, afhange van een weezentlyke Oorzaak , gaf hy ten minfte het Middel aan de hand, om daar van het louter Gezigtkundig gedeelte vaft te ftel- len, en dus het Verfchynzel te ontlaften van * gene ketzelve allermeeft bez waarde. Een gewigtig Gefchil in de Sterrekonft ftelde, in den jaare 1732 « de fchranderheid van den Heer Cassini op de proef. Wylen zyn Vader, fteu- nende op twee Waarncemingen door hem in de jaaren 1666 en 1667 gedaan (*) , hade den tyd der Omwenteling van Venus op haar As gefchar op ongevaar 23 Uuren. De Heer BrancHinr gaf, in den jaare 1729 , een Werk zie waar » deeze Omwenteling op een geheel verfchillond manier bepaald werdt , alzo hy den tyd daar van tot 24 Dagen en 8 Uuren deede. fiygen. Onze Cxssinr vonde een middel, om deeze twee bez paalingen , af liever de Waarneemingen, op wel- ken zy gegrond waren, overeen te brengen. De / Ì op: _(* Voyez anciens Mem, de VAcad, Tom. X. p. 167: 2 VEL Deer. Ea 4 490 LEVENSBESCHRYVING oplofling , welke hy van deeze zwaarigheid gecft, is gegrond op een Omftandigheid der Waarnee- ming vanden Heer Brancuini Dezelve was ongevaar drie Uuren afgebroken geweeft-en de Heer Cassinrt toont aan, door de befchouwing zelve van de Kloot van Venus, volgens de opga- ve van deezen Aftronomift, dat de Vlakken, wel- ken hy in * eerft waargenemen hadt, zeer wel verdweenen konden zyn door de uitwerking van de Omwenteling in 23 Uuren „en ten einde van 3 Uuren haar plaats ingenomen door andere Vlak- ken, aan de cerften byna gelyk, welke den Ita- haanfchen Aftronomift aanleiding gegeven hadden , door deeze valfche Vertooning, om de Omwen- teling van Venus op haar As in 24 Dagen 8 Uu- ren te ftellen. Lemand moeft wel geoefend zyn in de Waarneemingen, om een dergelyke bron van dwaaling te ontdekken ‚ en om twee Gevoe- lens overeen te brengen , die zo regtftreeks tegen elkander fcheenen aan te loopen. Twee Jaaren daar pa gaf de Heer Cassini een Vertoog over een Stoffe van niet minder belang tot bevordering der Sterrekunde. De eerfte Ster- rekanftenaars „ overtuigd van de onbewoogenheid des Aardkloots in °c middelpunt van ’t Wereld- geftel, en’ minfte denkbeeld zelfs niet hebbende dat de Zon deeze plaats beflaan kon, en op zyn eigen As omdraaijen, hadden nooit de Helling van de Loopkringen der Planeeten gebragt dan tot de Vlakte der Eclipiica,dat is tot die van ’s Aard- kloots VAN DEN VERMAARDEN CAssinr. _ 401 kloots Loopkring: maar CorerNicus den weg geopend hebbende van. de waare Sterrekonft, moeft deeze voorrang, die men aan ’s Aardkloots _ Loopkring hadt gegeven, niet meer plaats heb- ben. Dit hadt de doorlugtige KrerLerus zo wel bevroed, dat hy, in zyn uitmuntend Werk de motibus Stelle Martis, den Zguator van de be. weeging der Omwentelingen van de Zon op haar As, voor een vaften paal ftelt, waar van men de Hellingen van de Loopkringen der Planeeten af moeft rekenen : maar hy hadt zelf zyn Denkbecld hiet gevolgd, «en men was gebleeven by % ge- woon gebruik, om de Helling der Loopkringen te betrekken tot de Ecliptsca, De Heer C assr- Ni deedt zien, dat men, den, veel natuurlyker weg inflaande, met dezelven te vergelyken by de Vlakte van den Agwator van de Zon, daar niet alleen een veel waarfchynlyker fchikking , maar ook een veel grooter eenvoudigheid uit voortko- men zou in de beweeging van de Knoopen der Planeeten; als ook een veel grooter gemakkelyk- heid om te bepaalen , of dezelven in de Sterren- Hemel op haar plaats blyven, dan of zy een be- weeging hebben , verfchillende van de gene, wel- ke de Teruggang der Evennagtspunten haar fchync te geeven; en, eindelyk, een zeer eenvoudige verklaaring van de verandering in Breedte, wel- ke men in de Sterren meent te hebben waarge= nomen. Dit alles verwagt zyne befliffing van een groot getal Waarneemingen, nog door de Na- VIJL Deer. ko- 492 LEVENSBESCHRYVING- komelingfchap te doen; maar men zal altooë aan den Heer Cassin: de verpligting hebben, van eenen Weg te hebben gebaand , waar van de een- voudigheid hem by voorraad doet aanzien, alsde weg zynde van de Natuur. De moeiclykheden zyn gemeenlyk niet dan de vrugt van de onge» lukkige Vernuftigheid, waar mede de Menfchen % vermaak fchynen te hebben om zig vaú haar Plan te verwyderen. Het fcheen dat de Heer Cassini tot ofieides ring van dergelyke Geheimen in de Sterrekonft geboren was. De hedendaagfche Aftronomiften hadden van over lang reeds befpeurd , dat men, de Waarneemingen van Saturnus en Jupiter, van de verft afgelegene tyden tot heden toe gedaan, vergelykende, daar uit, na dar alle Vereffeningen in agt genomen waren, noodwendig een verfnel= Hing in de middelbaare beweeging van Jupiter, en ene vertraaging in die van Saturnus moeft epmaa- ken; welke men niet verklaaren kon , dan. doer. te onderftellen , dat ?er weezentlyk in de Ome loopstyd van den eenen een vergrooting, en in die van den anderen een verkorting plaats had. De Befchouwkunde van NewrTon wees wel ecn onderlinge werking aan , van deeze twee Planec- zen op elkander, ten tyde van hunne Konjunétië. 5 waar uit een verandering in hunne Loop moett volgen: maar ’ verfchil was groot, tulchen een oogenblikkelyke verandering in hunne beweegin- gen en de aanhoudende of geduurzaame verfnel- ling he VAN DEN VERMAARDEN CAssiNr. _ 4og. ling en vertraaging , welke men daar-in waarge- nomen hadt. De Heer Cassinr, niettemins deedt zien, dat, wanneer deeze verandering en - de berrekkelyke plaaczing van de Aflen der beide Loopkringen , werden erkend en aangenomen; hier uit een verfnelling fpruiten moeft van éen hal- ve Sekonde ’s Jaars ‚in de middelbaare beweeging van Jupiter, ven eene wertraaging van omtrent twee Minuuten ’s Jaars indie van Saturnus: als ook, «dat «deeze veelheden allengs: vermeerderen moeften, geduurende tweeduizend Jaaren , en dac Zy» naderhand , verminderen zouden. Niets is mifichten tioeielyker in-de-Sterrekontt te vatten; dán ° gene’ welk minder afhangt van een alge _ meene Fheorie, dan van zekere plaatzelyke en naauwkeurige bepaalingen. In den jaare 1740 deelde de Heer C assrvr aan x algemeen de vrugt en uitflag- mede van al zyn onderzoek, int uitgeeven van zyne Aftronomis fche Tafelen. «Hy nam niet alleen alle Maatregc- len en verbeeldelyke voorzigtigheden , om het ge= bruik daar van gemakkelyk te maaken, zig zelf belaftende met de Rekening, daar hy de mocite van aan anderen befpaarde: maar hy verrykte hun; bovendien „ met een geheel nieuw gedeeïte, de Tafelen, naamelyk, van de beweegingen der Sas tellieten van Jupiter en Saturnus. % Was billyk; dat de Sterrekundigen. het eerfte volkomen Lig= haam van deeze foort van Aftronomie verfchuldigd waren aan de Zoon van hem, die de eerfte Theo. VIII Deer. rie 494 LEVENSBESCHRYVING. rie der Satellieten van Jupiter gegeven en byna al- le die van Saturnus ontdekt hadr, : Dit Werk ging vergezeld met een ander, ’% welk ’er als de Sleutel van was; bevattende de Grondbeginzelen der Sterrekontt zeer uitvoerig. Het was aangevangen ten dienfte van wylen den Hertog van Bourgogne, die, verlangende dat er in ’ Franfch een Werk mogt zyn over de Grondbeginzelen der Sterrekontt, den Heer Cas- sini bevolen hadt daar aan te werken: een Om- flandigheid , welke dienen kan tot beantwoording van’ verwyts dat door fommige Menfchen hem gedaan is, van?er verfcheide Ontdekkingen niet te hebben ingevoegd, die inderdaad niet gemaakt zyn, dan na de Samenftelling van dit Werk. Mooglyk hadt hy beter gedaan, dezelven er by te voegen, maar zyn Jaaren en bezigheden wa- ren zekerlyk voor hem genoegzaame redenen om zig daar van te ontflaan. Hoewel de Sterrekonft het voornaamfte Voor- werp van den Heer CAssiNr ware, bepaalde hy zig, nogthans, daar aan zo volftrekt miet, of hy vergunde zig fomtyds het onderzoek van andere Onderwerpen. Men heeft van hem, by voor- beeld, Proefneemingen over’ Licht „ dat de ge- wreevene Lighaamen uitgeeven: een Verfchyn- zel toen wel gewigtig en zonderling, maar he- dendaags in ’t gedrang verward met die van de Elektriciteit: zo ook Proefneemingen over de agteruit-deinfing van” Schietgeweer met verfchit- lende VAN DEN VERMAARDEN CAssinr. 495 lende Laadingen van Kruid: Onderzoekingen om trent het ryzen van de Kwik in de Barometer op verfchillende hoogten boven het waterpas der Zee: Bedenkingen omtrent de manier om de Brandfpiegels te volmaaken. Van geen derzelven, hoe aanmerkelyk ook, fpreeken wy in % breede; om plaats te winnen tot gewagmaaking van den grootften arbeid van onzen Akademift, en daar hy, om zo te fpreeken, zyn deden Leeftyd aan bezig is geweeft. De Akademie hadt „ van haare Inftelling af, met regt geoordeeld, dat een der gewigtigfte Voor- werpen, welken zy zig voorftellen ken, de Af- meeting van den Aardkloot ware. In den jaare 1669 werdt doorden Heer Prcarp de uitgeftrekt- heid van iets meer dan een Graad Hemelsbreed- te, benoorden Parys, gemeten: maar aangezien deeze uitgeftrektheid, die niet meer was dan een driehonderdzestigfte deel van de Meridiaan, te klein fcheen, om daar uit de langte ‘van’ den ge- heelen Omtrek met-genoegzaame naauwkeurig- heid te bepaalen „ zo befloot men en wift de toe- ftemming te krygen van den voorgaanden Koning, dat deeze Afmeeting, ten Noorden en ten Zui- den van Parys, door het geheele Ryk, mogt ag- “tervolgd worden. In den jaare 1683 zette wy- len de Heer pr za Hire dezelve aan de Noord- zyde voort, en aan de Zuidzyde, de oude Cas- SINI, Vader van deezen, die, in den aanvang deezer Eeuw, van zyn Zoot daar in geholpen VIII Deer. werde. 496 LEVENSBESCHRYVING „werdt. Die zelfde Akademiften agtervolgden dit “Werk, en eindelyk werdt het gene de Heer DE LA Hire; ten Noordens nog over gelaten hadt, door de Heeren Cassinr, wylen Maá- RALDI, en DE LA Hire, den, Zoon, in ° jaar 1718 voleindigd. Deeze Arbeid bragt te weeg het gene men verwagt hadt: eene tot dien tyd toe onbekende nauwkeurigheid in de Afmeetinge des Aard: kloots : maar het bragt ook voort „ of feheen ten minfle voort te brengen, dat ‘men ’er geenszins van verwagtte. De Hemelsbreedten, in vers fcheide punten van eene uitgeftrektheid van meer dan 6 Graaden ge-obferveerd ‚ toonden eene ons gelykheid tuflchen deeze Graaden aan, ende Heer C assinr agtte zig, in het Werk, dat hy agter het Seuk van % jaar 1718 uitgaf, bevoegd om toe te flan, dar de Graaden van een-zelfde Meridiaan al kleiner wierden naar de Poolen toe, en dat, bygevolg 5 en Aardkloot een langwerpig of Ey- rond Klootfch Lighaam CSpAerorde allongé) wass hebben den As langer dan de middellyn van den Evennagts cirkel, die men de Linie noemt. _ Deeze nieuwe Onderfielling , volftrekt firydig met de geheele Newtoniaanfche. Befchouwkunde van de Zwaartekragt en Aantrekking., vondt groo- te tegenfpraak. Men beweerde, dat de Heer Cassin al te fchielyk geweeft ware in zyne Be- fluitneeming, en dat de verfchillen , „welken men in de gingeting deezer Graaden gevonden. hade s wel VAN DEN VERMAARDEN CASINL _ 407 wel konden af hanglyk zyn van de feilen der Waar- neemingen „ die, om de waarheid te zeggen, niet gedaan waren dan met Werktuigen, waar van niet meer naauwkeurigheid te verwagten was, dan van de gewoone K wadranten. ‚Tot zo ver konden de Tegenfpreekers reden hebben, en % Gefchil bleef als aan den fpyker han- gen: maar de Koning goedvindende, dat de uit- geftrektheid van het Ryk overdwars met die zelf de naauwkeurigheid zoude gemeten worden, maakte de Heer Cassinr een aanvang met de Perpendikulaar op de Meridiaan van Parys, ende Afmeeting van deeze lyn ten einde gebragt zyn- de, bevondt men, door de op de Grond gemeten uitgeftrektheid te vergelyken met de verfchillen der Meridiaanen, gelyk die voorheen. door mid-. del van eenige Eklipfen der Satellieten van Jupiter bepaald waren , de Graaden der Lengte kleiner, dan dezelven moeften zyn; indien de Aarde vol- komen Klootsrond C(Spúêrigue) werdt onderfteld te zyn, en dat zy bygevolg den Aardkloot die zelfde Eyronde figuur toefchreeven , welke de Graaden van de Meridiaan daar aan gegeven had- den. Toen was bet, dat.de Tegenwerpingen met meer kragt en hevigheid herleefden, en de Akademie,overtuigd dat een Gefthil van deezen aart niet beflift kon worden dan door ontegenzeg- gelyke Waarneemingen , ondernam, byna op eenen zelfden tyd, de Afmeeting der Graaden van de Meridiaan onder den Evenaar en by den VIIL Dern, Kk Pool- nl 408 LEVENSBESCHRYVING Poolcirkel. Onze Hiftoriën hebben, federt lans gen tyd, reeds aan ’t Algemeen berigt gegeven, wat daar van de Uitflag zy geweeft , en dat de eene zo wel als de andere Operatie de Kinolrond- heid C-Applatsf]èment) van den Aardkloot begunfti- gen. Het was niet te verwonderen , dat de eer- fte Waarneemingen iû Breedte , die van geen ge- noegzaame naauwkeurigheid waren, voet konden geeven tot misflagen ; maar veel meer, dat de Graaden van Lengte door de Perpendikulaar be- paald, daar ook deel aan hadden. In dit alles, egter, was niets zonderlings , dan de overeenftemming van deeze. verfchillende Uite _komften: want men moeft niet te veel tellen op de bepaalingen van Lengten, die niet dan op een klein getal Eklipfen der Satellieten van Jupiter ge- grondvelt waren. Alle Sterrekundigen weeten, dat, ten zy dit flag van Waarneemingen groote- lyks vermenigvuldigd worde , dezelven niet die- nen kunnen tot vergelykingen van zulk een teer- heid, als die zyn, welken men noodig heeft om de figuur des Aardkloots te bepaalen , fchoon zy genoegzaam zyn tot de legging der Plaatfen in de Aardryksbefchry ving. Men hadt zig dan flegts al te veel gehaaft, in het opmaaken van de figuur des Aardkloots uit Waar neemingen „aan welken de trap van naauwkeurig- heid ontbrak , waar toe men naderhand de genen in fiaat gefteld heeft , die tot dit onderzoek ge- bruikt werden: Waarneemingen , bovendien, in veel VAN DEN VERMAARDEN CasstNi. 499 vec te klein beftek van Grond gedaan. Een na- dereoverweeging deedt ?er de ongenoegzaamheid van erkennen, en toonde aan „ dat daar uit niets: te befluiten ware tegen de Knolronde figuur (F4- gure aplatie), welke de Theorie der Zwaarte en de Waarneemingen, zo by den Evenaar als on- der den Pooleirkel gedaan, eenpaariglyk aan den Aardkloot toefchreeven. De Heer Cassini, zelf, hing ’er volfirekt zyn zegel aan , hebbende - bykans zyn gehecle Leven lang, zo uit zig zelf als door de Operatiën, welken hy veroorzaakt hadt, het grootfte deel aan ’t keurlykfte Werk; dat de Sterrekunde tot nog toe aan de nuttigheid van ’t Menfchdom heeft toegewyd. Geduurende den loop van deeze betwifting verzogt de Heer Cassini, nu byna zeventig Jaa- ren oud zynde, als Emerstus (Veteran) te mogen worden aangemerkt; dat by verkreeg. Zo hy de Voorregten van deezen Tytel had gebruiken wil- len , zou niemand hebben kunnen kwaad keuren, dat hy gebruik maakte van de Ruft, welke een dienft van meer dan twee-en-vyftig Jaaren hem toc-eigende: maar de Akademie werdt te zeer door hem bemind , om ze te verlaaten: hy hade flegts den naam van Emerztus, en was niet min- der vlytig in ’ bywoonen der Vergaderingen of in bet doen der Waarneemingen aan den Hemel. Hy hadt zelfs een nieuwen Arbeid op zig geno-= men; te weeten de genen, die aan het opmaa- ken van de Kaart van Vrankryk arbeidden, te VIJL Dez. Kk a hel-. 500 LEVENSBESCHRYVING helpen met zyn onderrigting en beftuur. De eer- fte Bladen, daar van, zyn reeds door zyn Zoon aan % licht gegeven. Tot dus verre hebben wy den Heer Cassin alleeniyk befchouwd als een groot Sterrekontfte- naar en _ieverig Akademift: maar, hoewel die foort van Verdienften van ”t meefte belang voor de Akademie zyn, zouden wy, waarlyk, zyn Gedagrenille te kort doen , indien wy niet Ípra- ken van de agting, welke hy zig in ecn geheel verfchillende ftaat verkrcegen hadt. Hy was, fe- dert den Jaare 1704 , Meelter in de Rekenkamer, en nam de Pligten van die Bediening zodanig, waar, als of hy geen andere Bezigheid had ge- bad. _Dewyl ik getuige ben van de manier, op welke hy zig van zyne Pligten, zo in de eene als in de andere Maatíchappye, kweet , zou ik hem. onregt doen, indien ik miet verzekerde „dat men in de Regeering den Akademift niet kende, dan aan den Geeft van juïftheid ‚en naauwkeurigheid , die hy in de behandeling der Zaaken hadt, en dat hy, in de Akademie , niets deedt blyken van zyn Kegeerings-Ampt, dan de voorzigtigheid en ze- digheid, die ?er altoos onaffcheidelyk van moeften zyn. Hy hadt zig een zo groote agting van op- regtheid verkreegen, dat hy, in den jaare 1716, was onder het klein getal van Magiftraatsperfoo- < nen, die men uit de verfcheiderley Souvereinie _ teits Rechtshoven trok, om ’er een Kamer. van Juftitie uit famen tefiellen. Hy wift zyn tyd zo- danig ‚} VAN DEN VERMAARDEN CASSINr, sce) danìg aan te leggen , dat hy , om zo te Ipreeken, de Konft van zig te vermenigvuldigen fcheen te verftaarr! Niettegenftaande de hooge Jaaren van den Heer Cassini; die by de negen-en zeventig kwa. men, gevoelde hy nog geene Ongemakken des Ouderdoms. Ken goed Lighaamsgeftel en een al, ‚toos gercgeld Leven hadden hem daar voor be- waard, en-de Akademie vleide zig van hem nog lang te-zullen bezitten, wanneer hy ons, den 15 Aprl laacftleeden , entrukt werdt door een Toe- val nier minder fchadelyk dan onverwagc. _Hy hadt het gebruik van jaarlyks de Paafch-Vakan- tie, met zyn Gezin, door te brengen op zyn Land. goed Thury. Dit Jaar, 1756, naar gewoonte op dien kleinen Togt gegaan zynde, kwam hem het Ongeluk over, dat, ongevaar een vierde Myls van zyn Slot, het Rytuig zo ongelakkis omviel, dat hy op % oogenblik beneden den Middel lam wierdt, en den tweeden Dag aan zyne Wond ftierf , met de tederfte en vuurigtte aandoeningen van Godvrugugheid. Hy was groot en wel gemaakt: zyn Gelaat zagtzinnig doch aan den eraftigen kant. Nooit is iemand geweeft van cen beltendiger Gemoedss geftalte. Men weet niet dat eenig Voorval hem ooit uit zyn gewoon Poftuur gebragt heeft. Zyn eerfte voorkoming was koel; doch wel dra ver- ‚ viel hy in eene zagte Wrrälkheid die een vol- maakte fehets gaf van de geruftheid, welke in zy- VII Deez. Kk 3 ne i ha ee LEVENSBESCHRYVING ne Ziel ‘heerfchte. Doordrongen met de Waar- heden van den Godsdienft, vervulde hy daar van alle Pligten met de voorbeeldelykfte Vroomheid en allerfügtelykfte regelmaat. Ook hadt zyne Liefddaadigbeid jegens de Armen nooit andere paalen „ dan die van zyn Vermogen en Crediet. Zyn Gaven en Zeden hadden hem de Agting en Vriendfehap bezorgd van den bloem des Ryke, Deeze uitdrukking gaat niet te ver; de Koning zelf komt in de Lyft. Deeze Vorft deedt dik- wils den Heer Cassinrt ontbieden, zo op dat hy, in tegenwoordigheid van zyne Majefteit, de gewigtigfte Waarneemingen zou doen, als om zig met hem te onderhouden over de Sterrekonft. Ook laat de Gedagtenis van dien vermaarden Man ons niet toe, met flilzwygen voorby te gaan, hoe onze Doorlugtige Vorft deszelfs dood vereerd heeft, met aandoening daar van te hebben. De trappen van Ker „welken de Heer Ca ss1= Ni beklommen, en de algemeene Agting „die hy verkreegen hadt , krenkten in geenerley opzigt zyne Zedigheid, noch die Kenvoudigheid , wel ke zo eigen is aan Groote Mannen , en volmaakt , van hem bezeten werdt. Hy fcheen de eenigfie te zyn, die onbewuft was van zyne Waarde. Deeze Hoedanigheid hadt haare bronader, waars fchynlyk, in een ander flag van Deugd, te wee, ten de Kriflelyke nedrigheid. Wy vreezen niet 4 dar deeze Oorfprong’er den prys van-zal-vermin- deren; Deeze Deugd bezat hy tot zulk een trap | cat > VAN DEN VERMAARDEN CASSIN. 503 dat hy, by % overlyden van zyn Vader, ver- fcheide Eertytelen gevonden hebbende, en Sruk- ken die de Cudheid van zynen Adeldom on wrik: baar vafiftelden : onder anderen een Brief van haa- re Doorlugtige Hoogheid, de Hertoginne van Lotharingen ‚die hem geluk wenfchte met de be- vordering, in den jaare 1712 gefchied, van eenen Cassini, uit zyne Familie, tot het Kardinaal- fehap , benevens eenige andere Stukken van- dee- zen aârt: hy die allen zorgvuldig, zelfs voor zyn Huisgezin verborgen hieldt, welk ’er niet eer kennis aan gehad heeft, dan na zyn dood. Maar, als men ’ wel inziet , was zyn Redeneering juift, Hy hadt het niet noodig van zyne Voorouderen dat flag van Doorlugtigheid te ontleenen, di ale toos van % Geval afhanglyk is en dikwils tegen de Verdienften aanloopt ! In den jaare 1710 hadt de Heer Cassini zig in ’t Huwelyk verbonden met Mademoifelle Du- charmot , Dogter van Madame de Graavin van Sis- fonne. Daar heeft hy uit geteeld zes Kinderen; waar van één jong ftierf, en van de drie Zoons, die hem overbleeven , neemt de oudfte thans een Ampt van Mecfter in de Rekenkamer waar; de tweede heeft, by deeze Waardigheid, de Ta- lenten gevoegd van zyn Vader, en vervult des- zelfs plaats, waardiglyk , in de Akademie: de derde heeft de party gekoozen van den Krygs- dienft, is Meflre de Camp, Ridder der Orde van St. Louis en Exempt in -de Lyf-Guarde van zyne VIII Deer. Kk 4 Ma- 504 „LEVENSBESCHRYVING Majefteit. De twee Dogters zyn getrouwd: en wel de eene aan den Heer pe BreGerTs; die he- dendaags Deken is van den Grooten Raad, Kom- mandvur en Prevôt-mastre des Ceremonses van de Orde van St. Lazarus: de andere aan den Heer pe ForceviLre, Edelman uit een der oudfte Huizen van Pikardic. De Heer Cassini heeft het genoegen gehad van lang te leeven in ’t midden van een Familie, van welke hy zo wel bemind als ontzien. werdt. Het beftuur van zyn Huisgezin geleek naar dat der eerfte Familiën van de Wereld, welken het Menfchelyk Geflagte zyn beftaan verfchuldigd is. Aan ’t Vaderlyk Gezag, dat bvna onge waar wor- delyk was, werdt altoos voldaan door een Kin= derlyke tederheid. Hy is altyd gehoorzaamd en zelfs met vermaak voorgekomen, door zyne Kin- deren. niet alleen, maar ook door zyne Huisge- nooten; jegens welken. hy , niet dan zeer zeld- zaam, den toon gebruikte van Gezag. Gewilliglyk gaf hy zig over „om aan zyne Kin- deren Vermaaklykkeden en Gaftmaalen te bezor- gen, overeenkomtftig met hunne Jaaren; in wel- kende Keufe en Betaamlykheid altoos plaats hadt ; doch gewoonlyk werdt niets naauwkeuriger dan zyn tyd befteed. Zyn Divertiflementen waren niet minder eenvoudig dan zyne Zeden : dezelven bepaalden zig tot eenige Wandelingen en Ver- keering met zyne Vrienden: ook nam hy zelfs dit {lag van enge niet langduurig noch -dik- wils VAN DEN VERMAARDEN CASINI. / 505 wils, en „al zeiden wy het niet „de Werken, door hem voortgebragt „Len de ontelbaare Waarncemin- gen, door hem aan den Hemel gedaan ‚J zvn von- wraakbaare bew yzen,dachy zy.n tyd ten nutte wift te gebruiken, Demeefte Menfchen offeren,menig- maal tegen wil en dank, eenige oogenblikken van hunnen tyd op ten befte van hunne Medeburgers of Landsgenooten en oordeelen zig dan bevoegd, om al het overige te befteeden aan hunne Pleizic- ren: de Heer Cassini, in tegendeel , heeft nooit aan de algemeene nuttigheid onttrokken, dan het gene de Natuur en noodzaaklykheid hem vergden te gebruiken tot noodwendige verfris- ihuge van Geeft en Lighaam. H. ge PES zn Een VIIL Deer. Kk 5 B E- es BD CP WEGENS EEN LEEVENDE PAD, Welke men in Gorbland by Bursw:k , in vafte en digte Steenen, by de agt Ellen diep, in eene Steengroeve, gevonden iecft, E N ids reren pense. OV ER DE BEDDINGEN van STEEN en AARDE, DIE ALDAAR ZYN, BENEVENS DEN OORSPRONG VAN DEN GOTHLANDSCHEN STEEN: Aan de Akademie der Weetenfchappen van - Stokholm medegedeeld DOOR DEN Heren Dr. JOHAN PIH L, Landmedicus in Goibland. (Der Rn. Shwed. Afademie ber Wiffenfchaften Abhandlungen/ auf das Sabr 1741. p. 285. ) SELEESEELCCEESEERICEEEES N den jaare 1733, den 8 Mey, ’s middags, bevond ik, ondergefehreeven ‚ my in de zoge- naamde Nybro-Steengroeve in Gothland, en in de PosVe T En A 2. 3. @% mi OP Ig : SE \ € 5 \ eN \ | sr En r 3 SS S IN IJ ha Hit ND pe ze TER Miorwònder adt mien Hey, en Òan weder cen Hleenbank. WEEET latend " ed LrevenpE Pap IN STEEN GEVONDEN. 507 de Parochie Wamblingo, naar gewoonte; zo om de Kroon-Steenen de Maat te geeven, als om toeftel te. maaken , dat twee te Burswik leggen- de Vaartuigen , met Steenen, tot den bouw van ’t __KoninglykSlot te Stokholm, mogten beladen wor- den. En, terwyl ik my in de Groef by de on- dergefchreeven Boeren en Steenbreekers ftelde , die ik veertien dagen te vooren had aangenomen, om andere Banken in de diepte van de Groef aan te taften, waar in zy tufichen twee Loodregte Kluften ; of, van, de Steenbreckers zogenaamde Sneoden arbeidden, beginnende in de Bank naar om laag te breeken en in de langte vyf Ellen ge- vorderd waren :zo werkte de Boer en Steezbree- ker Andreas Halfvarder uitde Parochie WW amblin- gelo, niet alleen met het Breek-yzer ‚maar ook met Beitel en Hamer, tuflchen de gemelde Snee- den „om daar den grooten Steendam weg te kry- gen. Na dat dit ftuk Steens afgefprongen ware, nam hy- weder de Schley „en flocg het daar mede aan flukken;, „wanneer men op % oogenblik, in digte en vafte Steen, een leevende Pad zag zic- ten. Doch, dewylde Steen, die tot een zo lang- ‘duurige Gevangenis van dit Dier gefirekt-hadt, zeer murw was, kon men?er niet genoeg van by= een houden, om de vorm der ingedrukte Geftal- te te bewaaren ; maar alles viel, door flaan en uicnecmen , tot gruis. Toen Áudreas Helfvarder en, Olof Sigraf wers die daar ’s voormiddags, en VIIL Deer. de ze8 Berrier WEGENS EEN LEEVENDE Pap, de geheele Week, in droog en goed Weer, ge- werkt hadden ‚de Pad k wamen te zien , verfchrik= ten zy en riepen my: ìk ging onmiddelyk neer, en nam de Fad uit ae Steenen en Gruis. Zy lag drie vierde Vierendeel van de eene en ongevaar een Elle van de andere Kluft of Sneedeaf; zyn- de bedekt met kleine ftukjes Steen en Gruis. Ik ftond over deeze zeldzaamheid, insgelyks, ver- fteld, en wift zo fchielyk niet, wac daar van te denken. Ik nam de Pad in een Schop, daar zy zig niet meer bewoog dan een Steen. Na dat ik ze een weinig bekeeken had, wond ik de Kleur graauwagtig zwart, wat op de Rug gefprenkeld, en geheel befprengd met fyn Gruis van Steen, gelyk de bewaarde Huid nog aantoont. Onder aan den Buik was zy wat bleeker, hebbende de Oogen klein en rond, met een dun Huidje over- toogen , waar onder zy een weinig fchemerden, van Kleur volkomen als bleek Goud. Vervol. gens nam ik een Stok, welken de Steenbreeker Heinrich Skogs my gaf, en raakte de Pad aan den Kop aan; als wanneer zy de Oogen famen trok of zy fliep, en, zo dra ik den Stok wegnam, opende zy de Oogen allengs weder, doch verroer- de het Lyf noch de Pooten niet het allerminfte. Dit werdt, verfcheide maalen, van my, met den zelfden uitflag , herhaald. Middelerwyl wierd ik gewaar, dat haar Bek geen opening had, maar met een geelagtige Huid overtoogen ware: zo dat ik DIE DIEP IN STEEN GEVONDEN. WERDT... 509 ik denzelven met den Stok niet open maaken kon. Eindelyk drukte ik haar op de Rug, als wanneer zy klaar Water van agteren loosde , en aanftonds daar op ftierf. Dewylik, wegens menigvuldige Bezigheden, toen geen ij had , om ze naauwer te befchouwen , nam ik een dun fukje Steen, leid’ ge daar in, en bewaarde ze in de Steenbreekers Haut. Wanreer ik vervolgens van de Groef af. ging, begon ik dit Geval nader te overdenken, en het {peet my , dat ik de Moordenaar gewor- den was van een Schepzel, ’ welk miffchien on- gelooflyk veele honderd Jaaren in zyne Gevange- nis geleefd had. Des anderen daags, toen ik weer aan de Groeve kwam, liet ik op gemelde plaats de Padderhuid ontweijen, en, dezelve be- ziende, vond ik den Bek van vooren open, doch aan de zyden nog wat Vel. Daar die open was, zaten , boven en onder, twee wat fcherpe en fpit- fe Tanden, die Bloedrood waren, welken men in’ Origineel kan zien, en die door een Vergroot- glas zig zeer duidelyk vertoonen. In % leven geloof ik niet, dat zy te zien of van eenig nut waren; fchoon deze Pad, toen zy leefde, vol- komen dik naar haare grootte was. Eenige Da- gen daar na wierdt de Steenbreeker Andreas Half. varder ziek , en was, meer dan zes Weeken , zeer zwak. Hy gaf, uit cenvoudigheid, voor, dat de Pad, als een Berggeeft, oorzaak daar van wa- re. Dat dit alles zig dus heeft toegedragen , be= tuige ik , benevens de navolgende Boeren, VIII Deer, dn gio Bemiot WEGENS EEN LEEVENDE Pap; Andreas Halfvarder , 64 Jaaren oud. Olof Ssgrafs, 47 Jaaren oud, benevens Hans Anderfonen Hans Saffrrd, uit de Parochië - Wamblingevo. Heinrich Ss en Siffrid Langengra, uit de Parochie Hamöra Deeze Ondergetekende, Leden van myne Ge= meente, zyn redelyke en geloofwaardige Man- nen. % Welk ik getuige ve Wamblingebo, den 2g Oktober 1733. Is. Canurius. P. Le Om de Natuurkundigen tot Bedenkingen over deeze Zaak aanleiding te geeven, heb ik op ’ Verzoek van den Affeffor , Dr. JorAN Prur, de legging der Groeve afgetekend, waar in de Pad gevonden was, en de Beddingen aangewee- zen, welke over deeze zo fterk bewaarde Gevan- gene lagen ; als ook van welken aart zy zyn en hoe zy op elkander volgen. Wat de Groeve zelf betreft: men heeft, ter dier plaatfe, woor den jaare 1730 niet gearbeid ; toen ik ’er voor de eerfte maal heen gezonden werd: alzo men ze, by een zeer laage Zee, ontdekt hadt. Ik ging dertig of veertig Schree- den van den Berg naar *t Water toe, daar hect afgeloopen was, op gladde en glibberige Banken of Vlakten van Gochlandfthe Steenen , met veel Sneeden daar in; waar uit ik befloot, gelyk ik het “__DIE DIEP IN STEEN GEVONDEN WERDT, gif het ook zo bevond , dat de grootfte en befte Snee= den even alzo onder den Heuvel en Kalkfteenen liepen, gelyk zy zig by ’t Water vertoonden, dat in eene waterpafle vlakte ftond met den Bank, in welke de Pad gevonden werdt: hoeweldeeze plaats meer dan honderd Ellen van het Water was; naar maate het hoog is. Deeze plaats was met de volgende Beddingen overdekt, gelyk.de pie ad (Pe. LV.) uitwyft, naamelyk: „Boven op een laag ligtgraauwe , ronde en pf cterige Keizelfteenen, meeftal van Kalkagti- gen aart, eenige Ellen hoog met Zeezand en klei= ne fyne Moffelen vermengd, die van binnen wit- Blaauw, van buiten zwartblaauw zyn, doch zo teer en dun, dat zy door ’t aanraaken uit malkan= der vallen. Men vindt daar onder ook Ammon. jes en andere dergelyke Zeefchepzelen, benevens ronde en Eyvormige groote en kleine Steenen, gelyk in de Gothlandfche Gruisbanken. Door het affpoelen van de Baaren der Zee zyn deeze Stee- nen glad en rond gemaakt; % welk alles zig aan ’ Strand, onder een groenen Berg , meer dan 250 Senieeden van het Water, en agt of negen El- len hoog, boven den peil van dagelyks Ty, bee vindt. a. Na dat nu dit Gruis of Mordet, gelyk de Gothlanders hetzelve noemen, is weggeruimd, ontmoet men een platten, digten, vaften , licht- geelen, en wat dieper lichtgraauwen Kalkberg, VIIL Deer. B; 5i2 BeriGT WEGENS EEN LEEVENDE Pap, B; die ’er uitziet als of hy vol Anys, Peper en Komyn-Zaad ware. Deeze foort van Steen is zeer zwaar ‚en men, kan ’er goede Kalk van bran- den. De Kalkberg is rykelyk drie Ellen hoog , ter plaacfe , daar de Groeve is in gedreeven , doch by het begin. der Groeve, aan de Zee, was by anderhalf en twee Ellen hoog. … Men laat alle deeze Kalktteenen door middel van Buskruid fprin- gen, gelyk het Boorgat C aanwy{t , waar het Kruid in gedaan wordt, en daar op brengt men ze aanftonds, by groote Brokken, naar den Oe- ver. 3. Als deeze Bedding weg is, volgt een Laag blaauwagtige Kley D, van even de zelfde foort als de Gruisbanken, daar by, zelf zyn , drie Vieren- deel Elle hoog. Ik dagt, dat deeze Kley voor onze Kachelovenmaakers te Stokholm zou-kunnen dienen ; „weshalve ik ’er, in den jaare 1731, de proef van nam , maar bevond dat dezelve van we- gen haare droogte en weinig kleverigheid nier te gebruiken ware. 4. Na deeze Kley volgt de eerfte Gruisbank E,‚ alwaar de Maatfteenen gehouwen worden; naar welken men een Elle en op fommige plaatfen vyf Vierendeel hoog, in deeze Groeve zoekt, welker onderfte waterpafle Vloer meeftendeels zo glad is als Ys. En, dewyl zy altoos eerft Lood- regt gefpleeten worden, zo kan zig een ftuk Steens, by ’tjaanraaken, ligtelyk van den Steenbank af. fchei- DIE DIEP IN STEEN GEVONDEN WERDT. 513 fcheiden , en in de onderfte fyne Kley (torten : maar op eenige plaatfen zyn de gedagte onderfte Vlakten der Banken, die van de Boeren Lager genoemd worden; vol Verdiepingen, en als met Trappen ; doch hebben altoos haare holte zeer glad en met de onderfte Kley gevuld. Daar zyn „ook, in dit Bedde van digte Steenen , en zelfs in de Kley van de onderfte Figuur, als kleine Bee- ken en Wegen. Op deezen Bank wordt thans de tegenwoordig gebruiklyke Gothlandfche Steen, tot allerley fyn Werk, gehouwen. 5. Na dat deeze Bank, als de vierde Laag in rang, is door gearbeid, ontmoet men de Jaatftgedagte Kley, F, negen Duimen hoog, welke insgelyks zeer glad is, maar, door’t van elkander flaan , in ftukken en brokken valt. 6. Als deeze Kley weg is, vindt men den an- deren Steenbank, G, in welke de Pad H be- kneld zat, van agt, negen tot tien Vierendeel hoog, zeer vaft-en digt van Steen. Deeze Bank legt, met zynen Vloer, by laag Ty , waterpas met de Zee. Onder denzelven zoekende, heeft men nog al dergelyke Kley, als boven gemeld is, gevonden, en wat dieper onder denzelven een derden. Steenbank , die onder de Waterlinie valt, en van wegen het Water niet te gebrui- ken noch te bewerken is. Of fchoon ook zelfs de Steengroef , daar thans in gearbeid wordt, een goed end wegs van de Zeelegge, zo dringt doch VIIL Deer. Ll het 514 BERIGT WEGENS EEN LEEVENDE Pap, , ‚ het Water „als de Zee ryft, allengs door de Kley tot boven den Bank. _ In deeze Bank bevinden zig de zogenaamde Sneeden , 1, I, of Loodregte Klooven, die men in alle deeze Groeven, zo wel in de bovenfte als in de onderfte Banken heeft. Zonder deeze Snee- den, als alles digt en vaft ware, zoude de Steen- ‚ breekers niet kunnen vorderen, maar hun Werk moeten fteeken laaten. De beide Sneeden, die aan de zyden van de Pad waren, gelyk de Tekening aantoont; naa- melyk de eene drie Vierendeel, de andere een Elle van de Pad, waren niet open , maar, gelyk alle overige Sneeden in de Banken, niet wyder, dan dat men ’er een Mes met de Vlakte in kan fteeken. In deeze Kluften zit weeke, taaïje en lichtgraauwe fyne Kley , welke , zo lang zy week is, zo veel taayheid heeft, dat men ze om de Hand kan winden. Zy dient om Vlakken uit de Kleederen te doen. In en twllchen deeze Kley , nevens de Ban- ken, bevondt zig een foort van Pek, waar van ik Proeven heb, dat het helder, klaar, zuiver en fyn is: het brandt aan de Kaars en ruikt als Barnfteen , doch heeft anders Reuk noch Smaak. Het is weeker dan gewoone Pek en taaijer dan Teer. Men heeft het, voorleeden Jaare, in de Snecde van den bovenften of eerften Bank gevon- den, een goed end af van de plaats, daar de Pad aan- DIE DIEP IN STEEN GEVONDEN. WERDT. 518 tangetroffen werdt; doch niet: zo zuiver en dik als daar: waar van ik, zo wel als de Heer Aflos- for, Dr. Prinr en FA Stcenbreekers , Proeven, hebben. De groeijing, aart en cigenfchappen van den Gothlandfchen Steen betreffende, is het vermoc- delyk, dat deeze Steen in den beginne niets an- ders; dan zodanige Kley geweeft zy, welke wy nog heden op en tuffchen de Banken vinden; wel > ke naderhand door den tyd en Kalkagtige zelfltan- digheid tot Steen is geworden; dewyl zig, in de zogenaamde oude Groeve, Kley vertoont, die over de 4} Vierendeel hoog op den eerften Bank legt, en laagswyze; hier en daar, Steenen en ftukken Steen , van even de zelfde foort, Kleur en Legging, als ook Hardheid heeft, gelyk de Banken daar onder zyn. Men vindt hier ook , in alle Groeven, onder de zuivere Steenen, en dikwils, wanneer men - die verplaatft, midden in dezelven, zulke Kley; welke zy Lettenlager noemen; in Sike Kley ; binnen digte en ze Steenen „ kleine Moffelen ; en zelfs kleine Worteltjes, gevonden worden. Deeze Steenen trekken de Vogtigheid zo in zig, dat, als men een gantfth uitgedroogd Stuk opzet ‚ en maar een Duim van % laagfte end in ’ Water komt te ftaan, hetzelve daar in ongevaar een Elle hoog opftygt: want zo. ver is de Steen altyd vogtig. VIJL Deer, Ll 2 Decze ne : 516 BericT WEGENS EEN LEEVENDE Pap, Deeze Steen, die uit kleine , fyne en glinfte- rende Zandkorteltjes beftaat, heeft ook de eigen- fchap, dat hy in veele kleine ftukjes fpringt , wan- neer hy , van zyne plaats gebroken, en zyne Vog- tigheid niet uitgedroogd zynde „ alsdan bevrieft. Men kan in dat geval zien, hoe het Water naar het midden is toe gedrongen , en in de Steen op de vaftfte plaats ftaat , alwaar de Vorft het in een Ysklomp heeft veranderd, welke vervol- gens den Steen doet fpringen. Anders, wanneer dit Bergwater uitgedroogd is, vrieft hy niet aan ftukken; doch wordt door Regen en Nattigheid verfleeten, indien nren hem niet met Olieverf bewaard en bedekt houdt; ’ welk ook inzondere heid by zyne bewerking wordt vereifcht. Burswik 12 Oktober 1733. J. M. GrRABERG VERKLAARING DER AFBEELDINGEN vaN Praar LV. A. Keizelfteen met Zeezand en Moffelfchulpen ge- mengd, £ Elle diep. B. Kalkberg van vaften en zwaaren Steen, dien men door Buskruid doet fpringen, 3 Ellen diep. ©. Het Boorgat om zulks te doen. D, Kley van dergelyke foort als de Gothlandfche Gruis-Steen zelf, 3 Elle diep. ä DIE DIEP IN STEEN GEVONDEN WERDT. 517 E. Eerfte Gruisbank, daar de Maatfteenen gehou- wen wörden. F. Kley ter diepte van 9 Duimen. G. Tweede Bank der Maatfteenen van 3 tot 9 Vie- __rendeel diep. H. De Pad die in deeze Bank gevonden werdt. I,1. Klooven of Sneeden, waar in men Pek of Teer vindt. K. Steenhoopen van de Breuken, met eenen gemengd. _ L. Steenen Hut, waar in de Steenbreekers ceten. M. De Padden- Huid van de Rugzyde, die door in- drooging zeer is gefchrompeld; daar de Pad zelve, in de Steengroef gevondén, vol en dik was, als of zy leefde, N. Die zelfde Huid van onderen te zien. Van O, tet aan den Oever P, is de afltand meer. dan honderd Ellen. H. VIII Deer. lane WAAR. ihrer beke OMTRENT DE Ziek AOR Ek ER VAN DE KRAGT zen WERKING DER GENEESMIDDELEN, IN ZEKERE BYZONDERE ZIEKTEN; Uit eigen Ondervinding, in een Praktyk van vier-en-dertig Jaaren, aan de Keizerlyke Akademie voorgedragen DOOR DEN HEER Dr. GOTTWALD SCHUSTER, Orginaar Geneesbeer der Stad en Provintie van Chemnits in Hongarie, (Nova Ala Phyfico: ee five Epb. Nat. Curiof. Tom. ll) ‚SEE SOEESESRSEEE GEEGEEEE SN At ’er niemand onder de Genceskundigen ZY » die ooit volftrekt zal loochenen, dat tor zekere Ziekten zekere Geneesmiddelen zyn, ftel ik op een langduurige Ondervinding vaft: doch, dat die Geneesmiddelen niet altoos voor de hand zyn, is niet minder zeker. De Merhods fche, Ge- Der ZEKERHEID DER GeneesuimpEiN. 518 Geneezing , zou iemand kunnen tegenwerpen, is de Koninglyke W eg van alle beliandeling der Ziekten ; welken ingeflagen hebbende, men niet ligt daar van af moet gaan : de Indskariën zyn het aanwyzende Middel , *% welk den Geneesheer in de betaamelyke behe der Patienten be- paalt: doch het voornaamfte Oogenblik om de Ge- neezing wel in te rigten, heeft in % begin plaatss welk verzuimd zynde, de gelegenheid onherroe- pelyk is. Men kan de Geneesmiddelen wel ver- anderen , doch geenszins, buiten dringende nood- ziilktwikketds de Methode, of men maake de Ge- neezing onzeker. Uit dit alles, in * algemeen , is blykbaâar , van hoe groot Vermogen de Geneesmiddelen zyn, wat zy kunnen en wat zy niet kunnen doen: in diens naamelyk „zelfs de allerbefte Geneesmiddelen met de Indikatie der Praktyk niet overeenftemmen; zo gaat men niet zeker. Derhalve, zal men zeg- gen, zy» ’er tot zekere Ziekten geen zekere Ge: neesmiddelen. Deeze Tegenwerping wordt dus van my beantwoord. Dat dit eenigen fchyn hebe be, en in zeker opzigt waar kan zyn, fem ák toe: want myn oogmerk is niet op een Empirs- fche, maar op een Raticnaale wys te handelen, Men zal immers my gaarn toeftaan, dat een ieder Doktor , benevens de Geneesmiddelen, welken hy door een langduurige Ondervinding goedge- keurd heeft, eindelyk zekere Regelen kryge, en dat hy daar door, indien hy dezelven op den be- VIII Deer. Ll 4 kwaa- 520 AW AARNEEMINGEN OMTRENT DE kwaamen tyd en Methodifch gebruikt „te weeten zo, dat zy met de onwrikbaare Indikatie overeen- ftemmen , tot kennis komt van ontw yfelbaare Ge- neesmiddelen, byna in alle Ziekten, en zig daar door zo veel agting en roem verkrygt, dat hy alom voor een verftandig en ervaren Geneesheer , - zelfs van de Geleerden, gehouden worde. Fen dien opzigte fchryft G. Harveus zeer gepalt (*#). s> Wien zult gy tot Geneezing van een Ziekte s, bekwaamer oordeelen? Of den genen die een ss bekwaam Middel weet, en in de Manier van 9» Geneezing onkundig „ of die daar in kundig > Ìs? Te weeten,dat de eerfte,met de natuure s) lyke Methode voorzien, tot de Geneezing be- ss kwaamer zy, dan de laatfte , die alleen de Kon- 9 ftige Methode van zyne Konft volgt, zal nic» 9; mand ontkennen: derhalve, als een bekwaam en 9, beproefd Geneesmiddel verborgen is, is ?er » geen Methode van Geneezing , welke iets vere mag )”. Dit, nu, als een foort van Inleiding vafige- fteld hebbende, gaa ik, in deeze Geneeskundige Aantekeningen, eenige Waarneemingen , uit myn eigen Ondervinding , by flukken en brokken voor- draagen, voegende daar nevens, het gene de uit- wer- (*) Tr. de Arte Curandì Morbos expell. Cap. XXVI. CH) Dus ver Hakvaus. Dat wy nooit de Rationaale Methode van Geneezing uit het oog verlooren hebben, kan de goedgunftige Leezer ligtelyk zien in onze Prakti- kaale Schriften: by voorbeeld de Metkodus Medendi. Kn 8 ZEKERHEID DER GENEESMIDDELEN. 521 werking derzelven en dat ’er tot zekere Ziekten zekere Geneesmiddelen zyn, betreft. 1. Eertyds is de.Luguor Cornu Cerot Suceinatus een zeer vermaard Geneesmiddel geweeft tot ver- fcheiden Kwaalen van ’t Menfchelyk Lighaam , in’ byzonder dieder Zenuwen , als men bedugt is voor Stuiptrekkingen. Dezelve, naamelyk, bezit uitneemende kragten tegen de Stuipen, tot Oplofling, Verdunning en Afdry ving van de ftof- felyke Oorzaak, zo, om het dunnere door de Zweetgaatjes.der Huid, als het dikkere door de Nieren en Waterblaas, als ook door de Borft uit te werpens en de verlooren fterkte aan het Lig- haam weder te geeven. LeNTiLIus noemt haar een gemaatigd Middel , dat Balfamiek is, verzag- tende en, om kort te gaan, aan alle Indikatiën voldoende. Hy heeft hetzelve in Volwaffenen zo wel als in Kinderen gehouden voor een zeer gemeenzaam Middel, welks nuttigheid hem door- langduurige Ondervinding was gebleeken. Ik kan daar van zeggen, dat het een der befte Genees- middelen zy, zo menigmaal eenige Kramp of Vere koudheid den Hals heeft ingenomen , of dat door Zinkingen het Gehoor verdoofd is, of een rui- fching in de Ooren plaats heeft. De vaardige uit- wer- L & IL, agttien Jaaren geleeden door ons in Quarto uit- gegeven; als ook,de Hydrolozia Mineralis Medica , Ther- mologia Wolkenffeinenfis, Schola Salernitana cum Confiliis &c. Kleine Stukken en lofle Papieren gaa ik voorby, VIJL Deer, Lis 522 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE werking daar van heb ik in de Praktyk ettelyke maalen , inzonderheid in een voornaame Vrouw en byna op den zelfden tyd in zeker Predikant gezien. Deeze beiden is, des morgens, % ge- melde Vogt, tot dertig of veertig Druppelen , des avonds een Poeijer van Autimon. Dsaphor. @ „Arean. Duplic. ana part. eq. met de gewenfchte uitwerking voorgefchreeven. a. In de Berftkwaalen, die door eenig Epide- mìfch gebrek in de Lugt of andere verfehittéadg ones gewoon zyn in Stuipagtige zwaare Hoeft, de Kinkhoeft genaamd , te eindigen; heb ie twee Final het eene famengefteld , het andere enkeld, var een wonderbaare en uitmun- tende kragt bevonden: het Elirir Pettorala We- delit, naamelyk, en de Cor. Cafcarille Wat het eerfte belangt, heb ik gezien, dat hetzelve , na % vrugtelooze gebraik van een menigte Borfimidde- len ‚in een fehoone Maagd „die in de Maand De- cember met de Kinkhoeft bevangen was, door ie- mand met een onverbeeldelyke gierende gege ven zy. Twee dingen, egter, maet men daar omtrent in aanmerking neemen: het eene is , dat de Eerfte Wegen, voor het gebruik van den Borf-Elixir, met een zeker laxéerend Anodynum van onzuivere Vogten sia moeten zyn, en wel op de volgende wyze. pe. Rad. Ath. Pa- Jvpod ana Drachm. i, & fem. Ee Anifi. Drachm.i. Flor. Pap. R/ Pug. ii. Coq. cum f. q. Aq. cot. adde. Fol. Senn. fine Stip. Drachm. ii, vel Unc. fem. ZEKERHEID DER GENEESMIDDELEN. 523 fem. ebull. len. Col. d. in ufum.- Het andere , dat ìk tot waarfchouwing voorftel, is, dat de gemel- de Maagd de Spec. Emoilientes , welke volgens de Regelen der gewoone Praktyk op verfcheiderley manieren famengevoegd worden, niet heeft kuns nen verdraagen, alzo het Samenftel van haar Lig- haam beftaat uic weeke, flappe en yle Vezelen. De Cafcarslla ‚ nu , belangende, deeze heeft by my den naam van een alleruitmuntendít verfterkend ‚ Borft- en Longmiddel; om welk te beveltigen my het volgende Geval aanleiding gegeven heeft. Een Tabel: in zyn zeventiende Riss die met een heldere en luide Stem een Gebed in % Franfch hadt opgezegd, en bovendien met verfcheide oes feningen in de Redeneerkunde zyn Verftand en Tong gefcherpt hadt , verviel eindelyk, door flap- heid der Longen en denies van belibiórlyke krige in de deelen der Ademhaaling, in een drooge;, Stuipagtige , Zwaare Hoeft, waar op, na dat die verfcheide Weeken geduurd hadt, ligtelyk een Bloedfpuuwing en Teering hadt kunrnea vol- gen. Op myn Raad, nu, gebruikte hy het E/sein Peorale Wedel:t, gemengd mer Effent. Cafearit- le; in diervoegen , dat hy ’ morgens, in t Bed, daar van met Thee een Doffs nam ‚ en dan zig om wat te Zweeten fchikte : voorts over dag , onder zyn Bezigheden , nu en dan daar van kleiner Do- Jes, by berhaalinge , gebruikte. Onder dit voor- zigtig gebruik van het Medikament kreeg hy niet VHT. Dern. Wet 524 ___WAARNEEMINGEN OMTRENT DE weinig verligting en kwam, niet lang daar na, tot volkomene Gezondheid. 3. Tot de enkele Aamborftigheid en die, ei ke met Ongedaantheid gepaard gaat, hebben wy een grooten toeftel van Geneesmiddelen, zoda- nig zelfs, dat by voorkomende Gevallen geen jong Geneesheer onbewuft is, wat het befte en heilzaamfte zy. Zou ik wel misdoen „ wanneer ik zeid’, dat door de veelheid van Geneesmidde-. len de Geneeskonft bedorven worde. Om alle Middelen te beproeven is de Leeftyd van één Menfch niet genoeg. Ik zal hier openbaaren, wel- ke onder zulk een menigte my in zekere Patien- ten een zeker en veilig Hulpmiddel hebben uitge- leverd: te weeten de d/a fetsda en Squilla. Een langen tyd hadt zeker Heelmeefter geloopen aan. een zeer laftig Aflhma, met bleekheid van Ge- laat, verlies van Appetyt „en, als hem het Toe- val overkwam, met beeving der Handen ; des ie- dereen meende, dat hy aan een Po/ypus laboreer- de. Door weinige, maar gepafte Medikamenten, is die hardnekkige en gevaarlyke K waal, als door een wonderwerk, genezen. Ik gaf, naamelyk, deeze Voorfchriften. me. Effent. Afe feride , Lig. Miner. Anodyns. ana Drachm. i. ‚ Laat hy ’er, ’ morgens en ’s namiddags, telkens 35 Druppels van inneemen. pe. Pulo. Antifpafm. Stall. Serup. ii, Antimon. Diapbor. Ser. ì, Camphor. Gran. i, Gemengd zynde, laat ’er vier Poeijers van ge- maakt ZEKERHEID DER GENEESMIDDELEN. 525 nihakt worden , waar van hy ’er, te Bed gaande, één gebruike. Met deeze twee Medikamenten ; alleen, is hy tot volkomen herftellinge gekomen. ‚ De EfJentia Afe fetide , welke fommigen onder ons de Knoflooks-Druppelen noemen, is een won- derbaar Anti fpasmodicum, Antaf\hmaticum &@ Pec- orale, en wordt, niet minder , als zeer kragtig te- gen de Tympanites aangepreezen. Dat dit Mid- del tegen Benaauwdheden, Opftyging en Win- den, vanbyzonder Vermogen zy, weet ikk door Ondervinding *). Niet eens, of in één Geval, maar meer dan twintig maalen, is de volgende Samenftelling van zeker Poeijer tegen het Afihma of Cachexia, met een onverbeeldelyke uitwerking . aan Menfchen ‚die aan een Af?hma Cacheticum la- boreerden , door my voorgefchreeven , % welk hun in * aankomen van het Toeval oogfchynlyk van de dood verlofte. Het wordt bereid ex Ar- zifpasmodieo Salino & Peftorali refoloente Wedeltt, by elke Dofis daar van een Grein geprepareerde Squilla mengende. In zekere Vrouw zagen wy s daar van, oogenblikkelyk, de heilzaame uitwer- king. Zo men ’er een weinig meer Squilla, by voorbeeld twee of drie Greinen pro dofî, by voegt, dan ontftaat ’er ligt Braaken door, % welk den Patient verligt. Op een ander tyd gebruikten wy deeze Samenftelling. By een half Once Pukver. aperient. ex Sale Sedlicenfi , Conchis & Cinnabars toe- (*) Kameren. Amen. Exot. p. 543 VHI, DEEL. 526 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE toebereid , werden tien Greinen Squdla gedaan; voor zes Giften. Dit is een Vleefchhouwers Wet duw, in de Maand Auguftus, wel bevallen. Op een ander tyd dûs. mp. Sal, SedZic. Drachm. rt. Cranab, Gran. v. Squslf. Gran. 1. Mife. pro unt Dof, Voor een Kapitein in de Maand January. Dan wederom dus. se. Palo. Salino-Vi fceralis ; Drachm, 1. Camph. Squill. ana Grana ii. My fepro duabus dofilus. Dat de Zee-Ajuin een ontbinden- de en tot uitdry ving prikkelende kragt heeft, die zeer nuttig is voor veele Cacheüzer en Afhmarict, heeft de Ondervinding ons al over lang beves- tigd. 4. Dat, in % geval van Aambeijen; op twee din= gen voornaamelyk te letten zy, leert ons de On- dervinding: naamelyk op het doen vloeijen en het verflaan van dezelven. In de Praktyk ontbree- ken ons wel geenszins een menigte Geneesmidde+ len, door welken wy de vloeijing der Aambei- jens zo zy mer gevaar of nadeel verftopt zyn, her- ftellen kunnen; doch ik zal hier een Aanmerking daar omtrent, welke in de Maand April laatftlee- den door my gemaakt is, te berde brengen. Twee Voorwerpen kwamen my diestyds voor, aan Aam- beijen onderhevig, die van my begeerden , dat ik hun de Gulden Ader zonder gevaar „ en zonder een al te fierke vloeijing daar van te vreezen te hebben, opende. Na bedaarde overweeging fchoot my in gedagten een fcherpe Tinktuur van Spies- glas, door my zelf klaar gemaakt, die ik met ge- lyke ZEKERHEID DER GENEESMIDDELEN. 507 Iyke veelheid Leguorss Meneralss Anodyn: mengde, en dezelve aan beiden , Mannen van zestig Jaaren oud , deedt gebruiken , voorfpellende daar van een gelukkige uitkomft. *t Gefchiedde naar wenfch: de Aambeijen vloeiden , toen zy naauwlyks de helft van ’t Medikament gebruike hadden, en zy leeven, tot heden, in een gezonde friffehe Ouder- dom. Een andere Waarneeming fchynt zeer ge- meen , doch heeft evenwel eenige omzigtigheid noodig, waar van men, zo ik meen, weinig ge- wag gemaakt zal vinden, Het Decoäum herbe Mallefolit cum florsbus , wel gefatureerd, doet de Hemorrhoides ceca „zo Rivinus ons leert , heer- lyk verflaan, en verzagt de Pyn grootelyks: doch de Effenva, uit dat zelfde Kruid vervaardigd; veroorzaakt, in dat zelfde Ongemak , onlydelyke Pynen. Wonderlyk fcheen het my, in den eer- _ften opflag, hoe een zo tegenftrydige uitwerking van een en’ zelfde Middel kon voortkomen : doch naderhand heb ik begreepen , dat de Wyngeeft; met de deeltjes van ’t Mitlefoltum bezwangerd, de Vezelen , die.door de Knobbelt jes der Mailer itefinnen Zyn, zonder twyfel te fierk prik- kelt, daar dezelven door het Waterig Afkook- zel veeleer worden ontfpannen, of in fraat ge- fteld, om de Spanning te kunnen uitftaan. 5. In hoe groote Ongefteldheden en afgryzely- ke Benaauwdheden de Menfchen door verftopping van den Afgang, en inzonderheid door befooten Winden, vervallen kunnen, leert de dagelykfe VIII Deer. . Prak- £28 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE Praktyk en Ondervinding. Vier dingen komen der, volgens de Schola Salernitana, uit de ophou- ding der Winden in % „dódomen voort: te weeten Kramp, Waterzugt, Kolyk en Duizeligheid. Veel Winden, naamelyk, in de Darmen befloo- ten; zetten de Ingewanden zodanig opwaards, als of er een Verftopping plaats had in de Lever of Milt , ja zelfs in de Borft: welke Toevallen de Vrouwen die met Opftyging en Mannen die met Hypochonder gekweld zyn , oneindig plaagen. Het zyn die movos mep: vmogordora, waar van Hrr- POCRATES getuigt, dat, door de hevigheid der- „ zelven een Vrouw den geeft gaf. (Foëf. p. 1077.) Geen trooft kunnen zodanigePatienten erlangen,ten zy den Winden, die het Vliezige Kanaal der Dar- men boven zyn Veerkragt uitfpannen, een vrye uittogt wordt bezorgd. In zulke Benaauwdhe- den, nu, die de Menfchen als op den Oever van de Dood brengen, is ’er niets, ’ welk na ’t voor- afgaan van een bekwaam Laxeermiddel, fchiely- ker en zekerer de Poort voor dezelven opene, dan een Mixtuur, uit gelyke deelen EfJentse Pumpe- nella albe @ Liguoris Möneralis Anodynt, bereid, en ’s morgens tot veertig Druppelen ingegeven. Veel fchielyker, egter, zal de Geneezing vol- gen, indien men een half Drachme , Pulo. Antss- pasmodicr Camphorats ‚voor elke Dofis „in de plaats neemt. De uitmuntende werking deezer Mid- delen heb ik in een Dame, die van voornaame Geboorte was, mogen ondervinden, Op een an- Ê der ZEKERHEID DEN GENEESMIDDELEN: — 529 der tyd was tegen een Winderige benaaupvdheid int Onderlyf of een Morbus Tympanitico-Hydropi- cus zelf, van ongemeene kragt en uit werking ze- ker Poeijer „op deeze wyze famengefteld. pe Tart, Vitriolati , Niers depur. ana Drachmam; Lapsd. Cancr. Antim. Diaphor. ana Drachm. dimid. Cane nab. prep. Scrup. Camph, Grana fex. M. F. fex Do- fes: waar van de eene ’s namiddags, de andere »s avonds in te neemen. Dit Middel gebruikt zynde, is” naauwlyks geloof baar , welk een me- - nigte Winden daar door uitgedreeven werden, waar door ’ „Abdomen geheel zagt wierdt en al de Uitfpanning verdweenen was, 6. Thans kome ik tot een alleredelft Middel, fchoon het by ons onervarenen voor gering en ge- meen wordt aangezien, zynde zeer zeker en van ongemeene kragt in eenige Ziekten, Men zal haaft begrypen , dat ik de Kreef?s-oogen bedoel „die , hoe- wel in algemeen gebruik, nogthans, in (ommige Gevallen, waardiger zyn dan de berugte Goud- ’ of Zilver-Poeijers. De So/utto Laptd. Cancrorum is een zeer vaardig en fpoedig Geneesmiddel tee gen alle inwendige Ontfteekingen , Kneuzingen, Stremming en Klontering des Bloeds: want zy heeft een byzondere kragt om het Bloed te ont- binden en deszelfs deeltjes door fchuuring en wry- ving te verdunnen ; indien maar de Patient door Konft en Raad te behouden zy. Door drie Voor- beelden zal ik het gezegde fiaaven. Zeker zwaar gefpierd Man, van ’t Paard gevallen zynde daar VIJL Dezer. Mm hy 4 430. WAARNEEMINGEN OMTRENT DE by op zat, hadt vervolgens, zo menigmaal hy zig bewoog, een onlydelyke Pyn in de Borft; zo dat men vreesde,dat’er miffchien geklonterd Bloed, met Ontfteeking „ waar uit cen Etterborft konde ontftaan; in het Borftvlies zat. Daar by gehaald zynde, beval ik, dat men de beledigde plaatfen dikwils ftooven zou met Sper. Ven: Alcohol fatus , die , op myne manier, fierk gekamferd ware, en inwendig fchreef ik een Pufois refolvens anti jpas- moditus Salinus, benevens Tynärra Rhabarbars beurtlings , met het Jufufum herbe Arnica, voor: Alle deeze Middelen, egter , voldeeden weinig aan ’t oogmerk om te ontbinden en te doen ver- flaan „ gelyk de toeneeming van de Pyn deedt bly- ken. Derhalve gaf ik het volgende Mixtuur. Be. ‘Lapid. Cancer. pulo, Drachm. duas: Acers Pra teer deflill. Unc. quatuor: waar van, na dat de Opbruifching over was, om de drie Uuren onge- vaar een half Theekopje vol te gebruiken. Dit Medikament is „binnen drie Dagen , viermaal ge-i- tercerd en heeft een merkelyke verligting toege bragt. «Men kan ?er, tot verbloeming, voor de Reuk eenige Druppelen Lig. Miner. Anodyns, en voor de Kleur cen weinig Cinnaber bydoen. Zie hier’het tweêde Voorbeeld. Een Soldaat , daar de Kapitein zig veel aan gelegenliet, fag, in het Gafthuis te Chemnits, in de Maand February, aän eén zo heete Koorts met Pleuris, dat de Veld- Chirurgyns hem opgeven, weetende geen Raad meer. De Kapitein zondt ze beiden naar my toe, om ZEKERHEID. DER (GENEESMIDDELEN. 531 _om myn-byftand te verzoeken, indien ’er nog ee- nig Middel mogt zyn, tot behoud van den Pa, tient. Ik ging hem zien, en bevondr dat hy, wegens de hevige Pyn, naauwlyks Adem kon haalen: zonder cenig teken van Zweet of-kenne- Jyke Perfpiravie.. Ik gaa voorby, of de Patient gelaten ware; want, toen ik ”er’by. kwâm , hade de Ziekte reeds lang geduurd. Het zelfde Mid- del, ondertuffehen , dat in de voorg. $. befchree- ven is, gebruikt zynde, verminderde de Pyn; de Patient begon te zweeten en gaf een menigte Rachels uit de Borft op: zo dat hy, in eenige Da- gen , geheel herfteld was. Kan men wel den- ken, dat de Veld-Chirurgyns my zo nadrukkelyk om myne hulp verzogt zouden hebben , indien hun. dit Middel bekend geweeft ware? Een derde Voorbeeld zal ik ’er bydoen. Zeker Veld-Chi- rurgyn lag , op den 18 January, den vyfden dag reeds aan een Febrss Peäoralis enflammatoria, ‘ex Vomica Pulmonum: het Bloed van de Aderlaating vond ik , na een weinig vertoevens, met een taai- je Korft als Leer, bedekt: de Hitte was groot en de Pyn zeer hevig: ook kon de Patient niet _ met de Becnen regtuit leggen. Ik gaf dan dit Re- cept. Be. Aoets acerrame Une. oto; Lapsd. Can-_ eror. prap. Unciam unam. Ebull. peraéta d. ad Vi- trum. Om de vier Uuren twee Lepels vol in te geeven. ?%s Anderen daags was zyn geheele Lyf, Beenen en Armen, met een menigte Puiften uice VIIL Dezen Mm 2 ge- 532 __WAARNEEMINGEN OMTRENT DE geflagen: de hevigheid van de Pyn ging over: hy werdt herfteld en leeft nog frifch en gezond. 7. Een vyfde Voorbeeld van de nuttigheid der Solutie van Kreefts oogen zal ik in Kraamvrou- wen geeven. Indien in deezen de Lochta, uit hoofde van Schrik, Toorn of eenige andere Ge- moedsdriften „ ophouden, of ook zo zy van on- deren een Koude gevat hebben: welk gevaar van %“ Leven of de Gezondheid te verliezen komt niet daar uit voort? Het naafte is een Ontfteeking in de Lyfmoeder. Niets, nu, is ‘er, dat in den beginne zulke gevaaren meer tegenftaat, dan een Mixtuur van Kreefts-oogen met Rinfehen Wyns; of voor geringe Luiden met Azyn gemaakt, en om de drie of vier Vuren , of ook om ’t Uurs in de gezegde Veelheid ingegeven. ’% Is verbaazen- de, hoe fchiclyk daar door de Ontfteeking vere doofd en het Gevaar voorgekomen worde; ge- lyk ik dikwils, en nog kort geleeden , in een zeer teere Kraamvrouw ondervonden heb. Indien men tevens een Klyfteer, of een Stooving van Specses emollsentes , gelyk Flor. Sambuct „Verbafc1 & Cha- momille ‚in Melk gekookt zynde ; appliceert, zal men ’t oogwit te fpoediger bereiken. De Vrouw, van een Schoenlapper, voor de vyfde maal in de Kraam leggende, werdt op den derden dag na haare Verlofng met een zwaare Grilling bevan- gen en de Kraamvloed hieldt op, zynde zy ver- fchrikc en toornig geweefts Ik liet haar, om de vier ZEKERHEID DER (GENEESMIDDELEN. _ 693 vier Uuren, een Drachme Oul. Caneri , in twee of drie Lepclen Azyn ontbonden, inneemen, en zag ’er aanftonds een goede uitwerking van. Daar volgde een aanmerkelyke Hitte op, met een ver- fnelling van de Pols en fterk Zweeten ; maar ’s an- derendaags kwam de Kraamvloed weer; zo dat de Lyderes, door dit eenvoudig Middel, als uit de kaaken des Doods fcheen verloft te zyn. 8. In pynlyke Buikloop , Kolyk en Opftyging, zal men geen vaardiger hulp hebben dan van de Tinä. Rhabarbart, Dit Middel is veilig, zeker en vlug, in het verzagten en uitdry ven van ’t gene de gevoelige Vliezen der Darmen prikkelt. Zeer gevoeglyk kan men deeze Áuzma gebruiken laaten met een flap Afkookzel of Aftrekzel van F/or. Cham. Vulg. @Jumm. Millefolit,gelyk wy in one telbaare Vigordeelden van beïderley Sexe „doch wel meeft in Vrouwsperfoonen, dagelyks onder vinden. Dit Medikament is ook genoegzaam om de Pynen der Kraamvrouwen, die nog fland hou- den na de Verlofling, te verzagten, en wel zon= der gevaar van het nadeel, dat dikwils andere Pynftillende Middelen, in dit Geval, vergezelt. Wy hebben ook wel alleen maar een Afkookzel van Flor. Chamomill. & Summit. Millefolis , in Bier, laaten gebruiken , en ons daar by zeer wel bevonden. g. In veelerley Buikloop zal. ik de Manier. van Geneezing, naar de verfchillendheid der Oorzaa- ken en Patientee , hier kortelyk voor eogen ftel- — VIJL Derma Mm 3 "lend 534 W AARNEEMINGEN OMTRENT DE len , op dat het blyke, dat ’er tot zekere Ziek- ten van dit flag zekere Geneesmiddelen zyn. Een Kraamvrouw werdt, in de Maand Juny, mer de Loop bevangen. Hoe gevaarlyk dit Toeval aan- gemerkt worde, is iedereen bekend, en door veele doodel; yke uitkomften blykbaar. Haar, on- dertuffchen ‚ iseen Poeijer van Tof. Ovorum B AÁntim. Diaph. met een Müxtuur, uit Ejènt. Gen- tiane @Cafcarslla famengefteld, ’s morgens inge- geven , doch inzonderheid het volgende Su feulum medicatum van ongemeenen dienft geweeft. ’ Zel- ve wordt bereid van Kalfspooten en Vleefch , Flor. Sambuci, Fol. Besmalo. rad. Alih. @ Raf. Corn. Cerzt, benevens een weinig Keuken-Zout, Saffraan en Foelie; met een genoegzaame veelheid Water in een digte Pan gekookt, en daar van dikwils warm gebruikt. Het neemt de fcherpte , Fyn en Afgang weg ; ja isin de Roode Loop van niet min- der uitwerking. In een andere Waarneeming , daar Ontlafting van nooden was, gebruikte ik een ander Middel. Een Vrouw van fatfoen, dic van een teer Geftel was, hadt Pynin’t Lyf, Op- rispingen met Hik gepaard en een zeer laftigen Buikloop gekreegen, door het ceten van Haaze- nooten en daar op drinken van wrangen rooden Wyn, Pontacg genaamd. Op onzen Raad heeft zy Poeijers van gelyke declen Rad. Ipecacuanha en Ocul Cancr. tot een Drachme, met een Aftrek- zel van Kruiden als Thee, ingenomen, en daar van aem! gebraakt en viermaal afgegaan. Vers vol- ZEKERHEID DER GENEESMIDDELEN. 585 volgens werdt de werking haarer Ingewanden herfteld door cen Mixtuur van EfJèut. Gennan. &@ Cafcarille , met Poeijertjes van Antsm. Draph. Oecul. Cancer. E Cort. Cafcardle , famengetteld. ro. Een andere pynlyke Buikloop, daar de Pa- tient reeds eenige Dagen aan gelegen hadt, he ìk door een Aftrekzel van Flor. Chamomill. @ fumms. Mallef: in Melk gemaakt, en dikwils warm ge- dronken, tot Geneezing gebragt, mids nog eeni- ge Maagpoeijertjes en tot Spyze Meelpap, voor de Dorft dun Vleefchnat laatende gebruiken. Ont- laftende Middelen zouden hier niet dienftig zyn geweeft: jaik twyfel zeer, of die ook in % be- gin van de Loop altoos wel goed zyn. SYDENr aM hadt door Ondervinding geleerd , dat de Roode Lioop zeer zeker en ras genezen worde, als men, zonder omflag te maaken, den Afgang maar aanftonds opftopt met Laudanum. Wy heb- ben verfcheide maalen ondervonden, dat de Ei- jerfchaalen een heerlyk verfterkend Middel zyn, in dit Geval ,zo dat zy de plaats wel kunnen ver- vullen van het Koraal. Ik heb iemand, die een witte Dyfenterza hadt met onverdraaglyke Buik- pyn, genezen door hem, om de twee Uuren „cen Poeijertje van een half Drachme daar van, met vyftien Druppelen EfJentia Cafcarslle, in warm Komynwater te laaten gebruiken; mids hem in “Bed houdende: want geene Patienten, die zulke Ongemakken hebben, kan men genezen, zonder hun zagtelyk te doen zweeten. VIIL Deer. Mm 4 Eus 536 W AARNEEMINGEN OMTRENT DE 11. Een Chirurgyns Knegt gaf ik, in een bes ginnende Rooloop, drie of vier Poeijertjes van Tefie Ovorum ’s daags, en liet hem daar op een groote Veelheid van de volgende Soupe warm drinken. Men neemt naamelyk goed , uitgegeft Bier,en kookt hetzelve met evenveel Zoete Melk, doende daar in een weinig Saffraan en Suiker; op gelyke wyze als de Vrouwen hier Paafchbry koo- ken, doch zonder Brood. Naderhand heb ik dat zelfde Nat ook aan anderen, met een gewenfcht gevolg, voorgefchreeven. Her is niet anders dan. de Zythogala van SYpeNuams; zynde een zeer kragtig Middel tot verzegting en wegneeming van het fcherpe , dat in de eerfte Wegen huisveft. Anderen zyn; in de Rooloop, Poeijers van Cornu Ceroi uflum, Antimon. Deaph. mart. Cort. Cafcarsll. met een weinigje Optum, benevens de EfJeut. Gent. & Cafcarille ‚ van veel dienft geweeft. 12. Een Hartfterkend Middel is de laatfte toe- vlugt in wanhopige Ziekten. Volgens Srpen- HAM mag men dien naam geeven aan een Medi- kament, dat de beweeging des Bloeds van het Hart naar de uitwendige Deelen voortzet, of, zo de Hedendaagfchen fpreeken , dat de werking van het Hart en de Slagaderen opwakkert, de Door- waaffeming bevordert en de kragten des Lighaams vermeerdert. De Liquor Mineralis Anodynus , nus is, naar ons oordeel, dien Tytel boven an- dere Geneesmiddelen waardig ; hoewel ik denzel- wen zelden alleen , maar doorgaans met eenig Poei- s jer ZEKERHEID DER GENEESMIDDELEN. 537 jertje, dat de Door waafeming bevordert , ge- woon ben voor te fchryven. In fcherpe Ziekten met Uitflag geeven wy tien of vyftien Druppelen van dat Vogt met eene Dofis van het Poeijer in. Op deeze wyze is, in ’t end van de Maand Au- guftus , ecn aanzienlyk Man, die een Febrss Rheu- matica purpurata hadt, met Gods zegen , in de voorige Gezondheid herfteld geworden. In de Maand Oktober een Kraamvrouw onder handen hebbende, waar in de Purpura alba reeds tot aar de toppen der Vingeren was gekomen, gaf ik de- zelve een Pulvis diapnöscus, in ieder Dofis van ’t zelve tien Druppels Lsg. Min. Anodynt laatende druipen. -Hier door werdt zy niet alleen gene- zen , maar ook in kragten herfteld. Op ’ laatft fchreef ik haar een Tinktuur voor, van Scord. &@ rad. Pampsnelle met Lig. Min. Anodyni „ana part. eq. te gebruiken. Dit bragt het kranke Menfch boven alle verwagting, tot de voorige Gezond. heid. 13. De Kamferagtige Middelen zyn nooit van gewenfchter vrugt, dan in gevaarlyke uitwendie _ge Ontfteekingen, °’t zy met Roos gepaard , of met eene neiging naar Gangrena. In Keelziek- ten, die, myns oordeels , tot uitwendige K waa- len te betrekken zyn, zag ik de goede uitwerking van het volgende Mixtuur. pe. Nerr. dep. Scr. iv. Conch. ppt. Antim. diaph, ana Ser. m. Camph, er. vi Ag. Font. Une. 1v. Leg. Men. Anod. grt. xx. M.D. Sing. hor. duo Cochlearia. Zekere Dicnft- VIII Deer. Mm 5 maagd 538 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE maagd hadt uit een kwaalyk behandelde Koorts en’ daar uit gefprootene Opftopping der Maandfton- _ den , in de Maand July een dik Been gekreegen, daar de Roos in was met Oarfteeking en byna het Vuur. Veel Oud Wyfs Raadjes waren vrugte- loos gebruikt. Ik gaf te raad, dat zy de Zwel- ling beftryken zou met Lau de la Resne, dat fterk gekamferd ware, en ’er vervolgens zakjes, van Vlier- en Kamillebloemen, warm op houden. On- dertuffchen fchreef ik haar , om de kwaade Stof- fen uit te dryven, Poeijertjes voor met een Grein of twee Kamfer , ’s morgens en ’s avonds in te nee- men. Dus was, binnen twee dagen „ haar dikke Been tot Verflaan gebragt. Een Man van zeven- tig Jaaren, die in’ (linker Been de Roos kreeg, isallengs, door ’t gebruik van dergelyke Midde- len, tot herftellinge gekomen. 14. Het heugt my , hoe dikwils in een twy- felagtige ftaat der Kinderpokjes, dien de by{taan- ders voor wanhopig hielden, een Poecijertje van Antim. Draphoret, met Regal. Antim. Medicin. van een wonderbaare uitwerking zy geweeft. De eerfte vrugt was Ruft en Slaap. Zeker Meisje van tien Jaaren, dat inde Vloeypokken reeds met Stuipen was bevangen, heb ik daar mede, oog- fchynelyk, van de dood gered, ig. Dar de gemelde Regulus, ‘die fommigen meenen niet in de Chylvaten door te gaans als ook de Zthiops Meneralis en Anttmonzalis, Miid- delen zyn, welke verdienen , dat ’er de kragten van ZEKERKEID DER GENEESMIDDELEN. 539 van beproefd worden tegen zwaare en zeer hard- nekkige Kwaalen, kan ik door Ondervinding ver- zekeren. De gezegde Middelen zyn van zo veel kragt, dat door een voorzigtig gebruik derzel- ven de Kinderpokjes veel gemakkelyker worden gemaakt: want zy doordringen, in % binnenfte Lighaams , de verborgen Schuilhoeken, en ver- beteren de Stoffe, die tot een kwaaden aart der Verzweering gelegenheid zou geeven. 16. Wie, vraag ik, zal zig durveh onder- winden, in eén Voorwerp, dat tweemaal ’s Jaars een Stuipagtige Kolykpyn kreeg, tegen een Hand die met een loopende en jeukende ‘Schurft bezet. was, en reeds een Jaar dus was geweeft, twee Maanden lang, in September en Oktober, na dat de Darmen, vooraf , door een Laxeermiddel wa- ren gereinigd, de Aöthrops minerals, uit gelyke deelen Zwavel en Kwikzilver bereid, en weder- om met even veel Antimon, Diaphoret. gemengd, in te geeven; zodanig dat, in eene Dofis, eerft een half Scrupel, daar na vyftien en toen weder twaalf Greinen Zthiops gemengd waren? Van den 13 September tot den 23 Oktober zyn aan zekeren Edelen Heer agt-en-tagtig zulke Poeijers voorgefchreeven , en fchoon het laatfte gedeelte zig tot negen of twaalf Dagen uitfirekte , heeft hy doch, in drie en-vyítig Dagen , een geheel Once Mereursus vious , met Zwavel gedood, zon- der eenig nadeel , ingenomen. Den 23 Oktober kreeg ik een Brief van den Patient, waar in hy ‚NVIL Dees. mel- 540 __WAARNEEMINGEN OMTRENT DE melde, dat hy hoopte van de Kwaal in *t kort verloft te zyn: en den 29 dito toonde hy my zyn Hand droog, zuiver en gezond. 17. In de Gebreken van de Waterloozing en de naaft aan gelegene Deelen, is gemeenlyk een verholen Zweer , waar die ook fchuilen moge, de Oorzaak , en de Toevallen daar van afhangen- de, worden geenszins weggenomen, ten zy de Zweer in de grond is genezen. De Oorzaak, derhalve , van deeze K waal naauwkeurig over- weegende ‚ vond ik geen bekwaamer middel, om zulk een verholen Aweer weg te neemen, dan deeze Geneezingswyze. ’s Morgens laat ik Drup- pelen inneemen van een Msxtum, dat uit EyJentsa Pimpinelle @ Succin:, van ieder een half Once, en een half Drachme Spar. Therebinth. is famenge- field, en telkens wel omgefchud wordt; in het “volgend Aftrekzel. Neem de gewoone Kruiden, die uit Millefol. rad Pimpinella & Cort. Aurant. bea ftaan, en laat daar van eenige neepjes trekken in heete Melk „waar van men ’s morgensagt of tien Kopjes gebruike, mengende daar in de gemelde Druppeltjes wel te deeg, op dat de fcherpte van derzelver Olieagtige deelen aan de teere Vezeltjes der Vliezen geen nadeel toebrenge. ’s Namid= dags en ’s avonds heb ik, om het Bloed te teme peren, en de inwendige Teering-agtige Koorts, die, uit hoofde van de Zweer ontftaan, door de gemelde Middelen vermeerderd zou kunnen wor- den, te bedwingen, een Poeijer van gelyke dee- len … ZEKERHEID DER GENEESMIDDELEN. S4L len Magn. albe, Nútr. depur. &@ Tart; Vitr. famen- gefteld, tot een half Drachme met zuiver Water laaten inneemen, en dus heugt my eene geluk. kige Geneezing in drie Onderwerpen. 18. Eindelyk zal ik nog , aangaande de Genees- middelen tegen de Epidemifche Koorts, welke in het voorleeden Jaar door Europa geheerfcht heeft, myn Gevoelen openbaaren, en den Lees zer opregtelyk mededeelen, welke Middelen door my het zekerfte bevonden zyn; laatende verder myn geheele Vertoog aan billyke en ervarene Mannen „ op welken ik my beroep, ter beoor- deeling over. . De Hiftorie der Toevallen „ die van anderen in ’t breede is befchreeven, gaa ik voorby : dit alleen daar nevens voegende; dat het een kwaadaartige Koorts, ten deele mer Uit- flag gepaard, geweeft zy , die fomtyds ook naar een traag voortgaande Peft geleek , en dat aan derzelver Heerfchappy byna alle andere Ziekten onderworpen zyn geweeft, hebbende zig , als ’ ware , gewillig daar mede famengevoegd. Hier- om veranderde dezelve, alle Maanden, eeniger- maate van gedaante. Alle Zieken, die ?er voor- kwamen, konden derhalve op ééne en de zelfde wyze niet behandeld worden. Het eerfte, dat te pas fcheen te komen, was de zuivering der Eerfte Wegen ; doch meer door Braak- en-Ver- teermiddelen, dan door Laxan?:a. Dus heb ik, in fommigen, een Poeijer, van gelyke deelen rad. Ipecacuanhe en Ocul. Caneri: in anderen Ds- VII. Deer, geflie 5e WAARNEEMINGEN OMTRENT DE ° gefliva, van ’t Arcanum duplsc. alleen, nuttig be- vonden. Dit gefchied zynde ging ik tot de Be- zoardica;, doch niet tot de genen die vlug, Gees- tig, heet, „Alexspharmaca vel Cardiaca zyn ‚maar tot de Fiva over; welken uit „dats. diaph. Con. che @ Succinum famengefteld waren. Voorts wil ik hier niet verbergen , dat zeker Poeijer , uit gelyke deelen Natrum, Antem. draph. & Cort. Pe- zuv. beftaande , en by uitmuntendheid het Pu/os Epsdemicus genaamd, met veel vrugt aan de Pa- tienten gegeven zy. Anderen, wederom, fchreef ikeen Mixtuur voor, uit Ag. F/. Tilse , Aca- cte,Pulo.Diapnö:co,Syr. Acerofi. Catr: & Lag. Man. „Anodyno bereid, en deed hun altoos zig tot een zagte ftooming of zelfs tot Zweeten zetten. Ter dien einde, naamelyk, op dat de Stof van Zweet niet ontbreeken zou, beval ik hun dikwils een Kopje Aftrekzel van Kruiden te drinken. Na dat de Ziekte, eindelyk, overwonnen was, zo gaf ik myn Mixtura Epsdemsca , die uit Spzr. Tart, redif. & Lag. Mmmer. anodynus, zeldzaam met Es- Jen. Scordii, Pimpinelle , of een weinig Tina, Alexipharm. die zeer zagt was , daar by, famien- gelteld, om een zagte uitdamping en doorwaafe- ming des Lighaams te bevorderen, en „tot verfter- king van het Zenuwgeftcl, de BfJent. Cort. Peru viani. Anderen, die’er eenige-Ontfteeking by hadden, is de Solutie van Kreefts Oogen in Azyn, geduurende den loop der Ziekte, van dient ge- weeft: anderen gaf ik, op *t einde, om de Ap- Jil petyt S } 5 -_ ‚ ZEKERHEID DER GENEESMIDDELEN. —_ 543 petyt te herftellen, na * gebruik van * Palo. Epids een weinig Dart. ah dewyl de meeften van myne Patienten cen afkeer hadden van Stomacht- ca Balfamica en heetagüge Middelen, tot. ver fterking der Ingewanden dienftig. Omtrent de Adeérlaating in Kwaddaartind Koort- fen , ben ik van dit, Denkbeeld. De Lighaamen worden , daar déor, van de noodige Vogten uit- geput, de Kooking der Koorts belet en in ver- warring gebragt, voornaamelyk in de genen ‚die tot Spys en Drank weinig Geeftige dingen gewoon zyn te gebruiken. Ik heb dikwils kwaadaartige en fcherpe Koortfen „zonder eenige ‘Aderlaating , door, Een behpor Iyke. en regelmaatige Behande- ling genezen gezien; ; daar in tegendeel anderen, in welken, uit hoofde vân een rykelyke Levens- wyze, het Bloed werdt afgetapt, in de Dood geëindigd: anderen eok , wegens dergelyke Ader- laating „ of verkeerd-en onbehoorlyk , vof. zeer twyfelagtig afgeloopen zyn. Laaten zy dan, in zulke Gevallen, Bloed daaten, die naar Menfchg- lyk Bloed dorften! Den Gütieeik ien “onrriet in verlegenheid te raaken , je ik drie Gulden Regelen chien 1de hebben: 1. Dat zy met geen Ontftelde Geeft by “de: Kain komen : «a. Dát zy ‘het Zenuwvogt, % welk de Ouden de Le- vensgeeften noemden, door al te fterk gepeins niet bederven : maar 3. bedaardelyk zò Selor in ‚de Volkziekten erkennen. . VIII Deer, A A N- AANMERKINGEN OW Eb RE INWENDIG GEBRUIK VAN MERG biel G KR UF Deeli-NS WAAR IN WORDT AANGETOOND, DAT ZULKS GEEN NIEUWE ZAAK ZY: DOOR" DIEN HEER Prcfdloeefr essen Geneesbeer van de Fakulteit van Parys. (Journal de Medec. Chir. &c. Juillet 1765. p. 3r.) SEEUELOOSOECEELEEELEREË E Proefneemingen, die ons aangekondigd zyn in het Journaal van Mey , aangaande % inwendig gebruik van de Stramoneum ‚ Hyo fcya- musen „Aconstum, Lyng zonder twyfel, nieuwe Tytels, die den Heer Srorcx van de agting en erkentenis van ’t Algemeen verzekeren. Het Oogmerk van deezen geleerden Doktor, in zyne nieuwe Onderzoekingen , vereert inzonderheid zyn Hart , en de uitflag van zyn Behandeling toont ons Á Geerúik VAN VERGIFTIGE KRUIDEN. 545 ons niet minder de uitgeftrektheid van zyne Ken- nfle, dan de wysheid zyner Raadgeevingen. Ik ben, bygevolg, zeer vreemd van hem de fchat- ting der Loffpraaken, welken hy verdient, te weigeren, of door ontydige Tegenfpraak de hoog- agting te willen verzwakken „die hy zig zo wet- tiglyk verkreegen heeft. Ik zal, in tegendeel, by zyne Waarneemingen een nieuw ll van aanmoediging voegen, voor de genen, die hem zullen” willen navolgen, door aan den Heer Srorck een Weg te wyzen, die hem fchynt onbekend te zyn ,en waar in alle Zwaarigheden, welken zyn te groote bevreesdheid tegen zyn iever opperde, vereffend worden gevonden. De opregt- en zedigheìd van deezen bekwaamen Praäicus, zouden hem zonder twyfel verpligt- hebben, om ons kennis te geeven van zyne Leids- lieden, indien hy ’er had gehad. Het zal hem dan, hope ik, niet mishaagen , dat dit Journaal aan de genen, die daar van onkundig zyn, be- rigte, hoe ’er een reeds oud Werk is, ’ welk den Tytel draagt van Merrcrioris Friecu, Me- dici Ulmenfis, Tra@atus Medscus , de Varzute Vone- norum Medica, met dit Opfchrift: won tamide wec temere, dat is, nit befchroomd noch Iygtvaardse : en waar in men het grootfte Licht rei pe eene zo netelige en tevens zo gewigtige Stoffe. Het verfchil tuifchen dit Werk en zo veele anderen, die van de Vergiften handelen, was door den Ty- tel genoegzaam tangeweezen : niettemin ver- VII Deen. Nn klaart 546 AANMERKINGEN OVER ’T INWÈNDIG klaart de Autheur , in een korte Voorreden , zulks nog duidelyker ; zeggende. „ Van de vernie- 2 22 ‚ lende aart en manier van fchadelyke werking der Vergiften , hebben veele Geneeskundigen gefchreeven „ doch ik weet niemand, die van derzelver heilzaame Kragt in de GEbde hurne manier van werking ten dien opzigte, en hoe daar van een voortreffelyke Toeftel van Geneesmiddelen kar geformeerd worden, on- derw ys gegeven hécit”. Na zig Ne digd en zn Ue getoond te hebben in het tellen van alle de rn in den Rang der Ge- neesmiddelen, verklaart hy zyn Gevoelen nog ee ker. Ik zal (zegt hy ) bewyzen 5 Lb 92 22 23 22 23 2 32 2 jd 2 5 25 23 24 dat de Vergiften ‚ zo als de Witt de voort- gebrägt heeft, zeer groote Geneesmiddelen Zyn» doch niet, zo als dezelven onder voor- “wendzel van verbetering en toebereiding door de Chymiften fomtyds cp een elendige wyze gefolterd en van kragten meer beroofd dan ver- j nieetderd Zyn. Om kort te gaan; ik zaldoen bvk ken, _dac de Vergiften, in de Geneezing der. Ziekten 5; andere Middelen door hunne w. ann te boven bede Ër dat ek loos ved fd Zn ook in Lenn Ziekten de uitérfte Raad der Geneesbeeren uitmaaken , en dé laatfte Toevlugt der Zieken zyn; en dat de Vergiften zülks, niet op een verborgene WY.ZÊ gelyk men tor dus verre heeft ge- id » meend, GEBRUIK VAN VERGIFTIGE KRUIDEN. 547 9». meend ,: maarop cen openbaare-wyze doen; zal. 2 ik toonen”. De Autheur houdt zyn woord door zyn-ge-. heele” Werk „en ieder Kapittel bevat alle noodi-… ge Verklaaringen „om zig met cen goeden uicflag re bedienen vaù de Vergittige zelfltandigheid , wel ke het Onderwerp daar van uitmaakt. Men vindc de Gevallen aangetekend , in welke men daar van gebruik kan maaken, en die waar in men ze my- den moet; als ook hert zekeïtte Tegengift, dat te- vens vaardigft is, om de kwaade uicwerkingen daar van te wederftaan : onderlteld zynde; dat men ’er van ontydig of in te groote veelheid in» gegeven had; ’% geen wy zekerlyk vérwagren moeten te zullén zien gebeuren; dewyl dit flag van Middelen hedendaags in handen van iedereen gefteld wordt. De Waarfchouwing van Fric-_ CIUS, ten deezen opzigte , kan niet te Wereld- kandig zyn. ’ Gebruik en de aanvoeging van »» zodanige Geneesmiddelen vereifcht een naauw= » keurig Oordeel vaneen Doktor, die, tufchen » befchroomndheid en ligtvaardigheid in gaande, s de Oorzaak der Ziekte en de kragten van den Patient beboorlyk kent , wikt en weegt”. ’x Werk eindigt met een byzonder Hoofdftuk, over de noodzaaklykheid der Vergiftige Gea middelen: waar in Friccius, gelyk hy in de Voorrede beloofd hadt, betoogt, dät men tot de- zelven toevlugt neemen moet, wanneer de ge- woone Middelen vrugteloos zyn , en dat deeze VUL Deen. - Nn 2 Aphe- 2 } hi 543 AANMERKINGEN OVER INWENDIG Apborfmus : Extremss Morbis , extrema Remedsa 5 niet verftaan kan worden , dan het laacfte ver- klaarende door Vergiften: „die, volgens hem, „zeer witmuntende em edele Geneesmiddelen zyn, 9 wanneer men ze in kleine veelheid, aan een. ‚, bekwaam Onderwerp, op de behoorlyke wy- s ze en tyd gebruikt” (pag. 412.) : alzo de ge- woone middelen de uzzerffe of laate niet geneemd kunnen worden, Zie daar (bedrieg ik my niet!) veel overeen- komft tuflchen Frreciusen den Heer STorcx. Het ontwerp, oogmerk en de Raadgéevingen febynen van de zelfde liefde voor ’ welzyn van ’ Menfehdom afhangly k en door de zelfde Voor- zigugheid beftuurd te zyn. Hoedanige voordee- len zullen. wy daar niet van trekken „ indien de Heer SrTorcx by zyne natuurlyke fchranderheid- de Kundigheden komt te voegen „ welken van Friccius zyn byeen verzameld? Zyne vorde- ringen, in de Ontdekkingen, die hy poogt te “doen, zouden ’er , ontwyfelbaar „ niet dan te {fpoediger door zyn. De geringe tegenkantingen , welken by van de Gencesheeren zelf heeft uitge- {laan ,“geeven nog verder een foort van overeen- komft met dn js 3 wiens Voorwerp, dat niets anders was dan de nuttigheid van ’t Alge- meen , hem niet befchutten heeft kunnen voor de pvlen van de Nyd en Jaloufie zyner Tydgenoo- ten. Heeft niet de Heer Srorcw het zelfde lot beproefd , daar hy het zelfde Oogmerk had en de zelfde wd "dé GEBRUIK VAN VERGIFTIGE KRUIDEN. 54) zelfde Loopbaan volgde? Men zàl ook vinden, dat zy byna dè zelfde klagten daar over doen. Weshalve ik my niet genoeg ver wonderen kan egt Friccius) dar de Geneeskundigen in Zaàken van zo groot gewigt dermaate tegen elkander aanloopeu, en dat veelen hunner die Middelen veragten en zelfs befpotten durven; welker voornaame nutugheid in °t gestezen der Ziekten niettemin, door het gezag en‚de Ondervinding van zo veele en zo groote in de Geneeskunde zeer vermaarde Mannen, is op een vaften Voet gefteld; tar welk een fchelm- 9» fiuk, egter, zy niet dan door zeker voorin- 5 ‘genomen Denkbeeld worden aangefpoord® Cp. » 3I0.). Á Laat ons nu komen tot de drie Planten „ die den Heer Srorck in zyn laatfte Proefweemin- gen bezig gehouden hebben. Het Bilzemkruid Hyofcyamus) en vooral het Poeijer van deszelfs Zaad „ wordt door Frictius aangepreezen te- gen de Hoeft, ’t Bloedfpuwen , den onmaarigen Stonden-Vloed , de ophouding van °t Water , 4 Graveel , Verzweering van de Blaas, Rooloop, enz. Voorts kan men „ volgens dien zelfden Au- theur, zeggen, dat hetzelve de Vrouwen gê- neeft van de uitwerking der Schrik, % geen fom- tyds van veel dienft kan zyn. „ De goede uir- s Werking deezer Middelen ben ik, niet lang „ geleeden ‚gewaar geworden in zekere Vrouw, 2 die met een byftere Hoeft, Aamborfligheid en VIJL Deen. Nn 3 » teun E50 AANMERKINGEN OVÉR ’T INWENDIG ‚fteckende Pyn in de Borft bevangen was: ook „ in een andere, die door ’% zien van een Spook, ‚gelyk zy meende, uitermaate verfchrike ge- “worden ware (ps 309:)”: doch een weezent- lvker voordeel van deeze. Plant is, dat zy ecn Haulpmidde! uitlevert tegen een Kwaal, die zo dikwils de kragtigfte Middelen , ’er tegen be- kend, te leur ftelt. ‚‚ Tegen. de Vallende Ziek- te (zegt hy) is ’t een alleruitmuntendt Mid- 2, del, dat men het Zaad van Bilfemkruid over de sy veertig Dagen lang gebruiken jaate, mids be- s gZinnende met Ó-en voortgaande tots24 Grei- nen” (p. 305) « Veele weezentlyke. Omftan- digheden, noopens het in-en uitwendig gebruik van deeze Plant , fiap ik over „die men in? Werk zelf kan leezen : waar in zelfs niet verzuimd is te fpreeken van alie de-Samenftelzelen, waar ?t Zaad van Bilzemkruid , hoewel in kleine veelheid, in komt. ’ Hoofdftuk wordt eindelyk beflooten met de optelling van-deszelfs Tegengiften, die zyn de Suikerey, Moftert, Rammenas, Uijen, Knoflook en Oxymel Sorllstscum. Friccius fchynt de Stramoneum verward. te hebben met een andere Plant. Schoon men, in % begin van ’ Hoofdftuk zelf, den naam vindt, kan het gene deeze Schryver.daar van zegt niet toepaflelyk zyn dan op de Be/Jadona ;, ve meer, de- wyl hy deeze Plant vervolgens met een minder dubbelzinnigen Naam, te weeten dien van ola- „sum Manracum berekent, „Aangezien men „federt eeni- GEBRUIK VAN VERGIFTIGE KRUIDEN. ss eenige Jaaren, veel Proeven op deeze laatfte Plant heeft genomen , oordeel ik het van niet migder belang hier te melden, wat Frreerus daar van gedagt heeft. ’% Iser, volgens hem, ver af, dat dezelve zo fchroomelyk zyn zou. Hy fchry ft Jer de zelfde kragten, aan toe, als aan de Opsaa an. De Bladen derzelve worden alleenlyk uitwend van hem gebruikt; doch men kan zig, rd van de Schors of Bat des Wortels rr KE van den Wortel zelf en de Befiën. Mét het Sap deezer laatften wordt, zo,hy aanmerkt „ de Sy- roop van GesNerus gemaakt, welke hy voor een Geheim hieldt en zo kragtig opgaf te zyn, s, dar een gewoone Lepel af Bijerlepeltje vol, 9 daar van, Slaap verwekte, de Vlocijingen op- „> hield, de Pynen wegnam en de Rooloop ge- 9 nas: zynde die. Syroop zeer aangenaam. van - »> Smaak; doch men moeft zig wagten van er „ meer van te geeven” (pag. 359). Die zalige Befiën zouden nog van grooter nuctigheid zy indien, hét gene men by Frreceius leeft, re nieuwe, Waarneemingen beveftigd werd. … Het ss Afkookzel van eenige Befiën van % Dollekruid » (zegt hy) wordt cen Specificum tegen de Hj- s» drophobia genoemd” (pag. 360.).. Haar uitge- perfte Sap worde, bovendien, aangemerkt als een groot Oogmiddel, dat vooral kragtig is in de Oog- kwaal, die Epiphora geheten wordt, op welke zo deet. de Traanfiftel volgt. Het zekerfie Te. gengift van de Belladona is de Azyn of Ct zroen- VvIL Drei Nn 4 Sap. 552 ‘AANMERKINGEN OVER ’T INWENDIG Sap. Friccius gewaagt, op * voetfpoor van MarruioLus, van eene byzonderheid der uit- werkingen van de Belladona, welke men miffchien niet ongaarn hier herhaald zal vinden. „, Zo ie- 2 93 23 2 Eb 23 9 23 53 39 32 23 2 mand van, deezen Wortel een Drachme, grof geftampt, in Wyn ten hoogfte zeven Uuren heeft laaten trekken , en van dien Wyn, als dezelve doorgezeegen is, nugteren geproefd heeft, zal hy in’ geheel niet kunnen eeten, ten zy, kort daar na, Azyn gedronken heb- bende, Door dit Tegengift, naamelyk , wordt het Bedrog aanftonds te leur gefteld , en de geen, die ‘er van gebruikt heeft, kan wederom Spys gebruiken. ’% Is een aardige grap , als iemand gulzige Tafelfchuimers dit Vergift weet in % Lyf te krygen, dewyl decze dan, aan een Tafel zittende met de keurlykfte Geregten , niets ter wereld daar van kunnen gebruiken’? B 357). Het zelfde wordt ons door Fric- cius verhaald, volgens Grsnerus, op deeze . wyze. „ Als een ftukje Wortel van het Dolle- 23 Eed 23 hf bb 23 3 Ed 3 kruid , ongevaar ter veelheid van een half Vie- rendeel Loots, in een Glas met Wyn gewor- pen, en van deezen Wyn iemand iets ingege- ven wordt (dat ik uit fpotterny van fommigen weet gedaan te zyn), zal de geen, die een Uur of een half Uur voor den Maaltyd daar van-geproefd heeft , over Tafel afkeerig zyn van alle Spyze, en, fchoon hy niet benaauwd is noch Pva heeft, evenwel niet kunnen eèten: 9 MAar 3 kaan nne ennen GEBRUIK VAN VERGIFTIGE KRUIDEN. 553 … maar, indien hy een Lepel vol Azyn of Li- „… moenfap inrieemt, krygt hy op flaande voet de » Appetyt weer (pag. 363.). De ‘Theriaak zou; „ in dit Geval, zeer fchadelyk zyn, wegens de ss Optwm,die daar in vervat is”. Ook waarfchouwt Friccius zig daar van te onthouden. Het Hoofdftuk van de Monnikskappen (4eo- nitum of Napellus) is met veel naauwkeurigheid opgefteld. Men ziet daar, dat deeze Plant een kragtig Koortsmiddel zy. Hy verhaalt, „ dat 2 er een Burger is geweeft van Kesmark Lof > Keifersmarkt in HongaricJ, die * Gebergte ‚> Carpathias gewoon was te bezoeken, en van s daar Wortelen mede te brengen van dat Kruid, > welken hy, gepoeijerd, tot een vierden s, Loots in de anderen- en derdendaagfe Koort- ‚ fen, met veel vrugts, aan de Patienten ingaf’? (pag. 151.). Zie hier een Paflagie van een Hoog- duitfch Autheur, door Frrcerus aangehaaid, welke ons nog ftouter moet maaken in ’t gebruik van de Aconitum. _ ,, De Heidenfche Kooplieden ss van Indie, gemeenlyk, in de Portugeefche ‚ Taal, Baguares, en in de Perfiaanfche Gaurz ge- 3 naamd, die in de Hoofdftad van Perfie, Zspa- »> han, woohagtig zyn, mengen den Wortel van s deeze Plant in Saufen en Toefpyzen: ja, on- » der den tytel van een Prefentje, geeven zy s, denzelven dikwils te kaauwen na den Maal- 5 tyd, en ik beken, dat ik dien nict zelden tot » beiderley gebruik heb gebezigd. Als dezelve VIJL Deer. Na 5 on- 23 IN hd 554 AANMERKINGEN OVER °T INWENDIG N onder de Saufen gemengd wordt, geeft hy daar, aan een aangenaamheid van Smaak en verfter- kende Geur: gekaauwd wordende, maakt hy cen lieftyken Adem, verdryft de Winden, brengt d: Maag in een oogenblik op haar ftel en fchynt een wonderbaare vrolykheid , ja, als % ware, een bedaardheid der Zintuigen door ’c „ geheele Ligbaam te verfpreiden ” (pag. 156): Men weet, dat het verfchil van % Klimaat in fiaat zy om een verbaazend onderfcheid te weeg ed 22 2 2 5, 23 te brengen in, de uitwerkingen van eene zelfde Plant: om weike reden, niettegenitaande de ver- zekering van deezen Autheur, Friccius het niet minder noodig oordeelt , ons de Tegengiften aan de hand te geeven van de Napellus;, die daar zyn: Koeijen-Melk en Boter in groote veelheid, mee Wy» gebruikt; Olie van Scorpioenen en de Bezoar-Steen, „Bovendien zyn de kragten der Braakmiddelen „ in ’% geval van. Vergiftiging „ be- kend, en deeze zyn, vooral, wan grooten dienft tegen de kwaade uitwerkingen der Monnikskap- pen. k Verbeeld my , thans, genoeg gezegd te heb- ben, om te doen-zien, dat Friccius het ftuk der Vergiften op de verftandigfte en voldoenend- fte wyze heeft behandeld. Men zal, bovendien, in zyn Werk den naam vinden van ai Autheu- rem, die zig daar van bediend of dezelven aange- preezen hebben als Geneesmiddelen, Buiten twy- fel zal er o3s een. uitgebreider Kundigheid van ver- «GEBRUIK VAN VERGIFTIGE KRUIDEN: 555 verfchaft worden „ in de Vertoogen, die men … ons belooft, om te dienen tot.de Hiitorie van % inwendig gebruik van de Áoons tua, Hyofcyamus, Stramoneum en Sullsmat. corrofivum j ENZ. Maar, zou men ’t Voorwendzel mogen gebruiken, van in onze Taal te doen overgaan’ gene in de Taal der Geleerden is befchreeven ? De Overzerting van dergelyke Werken behoort altoos als zeer ge _vaarlyk te worden aangezien, Friccius leert ons, ten dien epzigte, de Uitfpraak van cen Zy- per Vrienden , welke niet beter dan hier geplaacft zou kunnen zyn.» Weshalve (zegt: hy) ik het Oordeel van een Doktor , dien ik onder myne … Vrienden tel „ over dit Werk niet kwaalyk „keur, wien het wel voorkwam dathetzelve in „st Latyn befchreeven ware: wants zeid’ hy „als het in de gewoone en Hoogduit{che Taal „ uitgegeven, en gelezen werd van Onervare- ‚ nen, zou het aan onvoorzigtigen gelegenheid „, kunren geeven om kwaad te doen. Hoe veel „beter, nu, zou het niet geweeft, en hoe veel „ meer de agting der Geneeskundigen bewaard „, gebleeven zyn, indien niet alleen dit Gerees- „ kundig Boekje, maar ook arcerer ; cie van „‚ de Geneezing der Ziekten handelen , nier inde za Hoogduitfche of gewoone Landtaal uitgegeven “werden; in&ien-de Geneestieeren alleen in de „ Taal der Geleerden, dat is in ct Latyn, fpra= s, ken en fchreeven: want dus zou onze Konft „‚ in haar Eer en Agting blyven , welke nu ge- VI Dern. ‚heel Ed 8 556 Gerruik VAN VERGIFTIGE Kruipen. heel vervalt, daar de Geneeskundigen geheele Trakraaten van de Geneezing der Ziekten, in de Landtaal uitgeeven, en dus niets minder doen, dan de onbefchaamde K wakzalvers ge- legenheid te verfchaffen om de Doktoren op allerley wyze af breuk te doen, en hunne on- lydelyke vermetelheid ten top te doen flygen” (pag. 425). ror Hier uit is ’ blykbaar, dat men, ten tyde van Frreerusreeds, gelyk hedendaags, zig bloot gefteld vond aan de Onkunde, kwaade Trouw en baldaadigheid der Landlooperen en Kwakzal- veren. Ongelukkig is %, dat ’er van de Genees- heeren zelf geweeft zyn, die, hoewel niet met voordagt, de eerfte gelegenheid hebben gegeven tot deeze misbruiken , waar onder wy zugten; doch het zou hun fchandelyk zyn, die verder aan te kweeken. 9, Parys, den 15 Mey 1763: DE DE SCHADELYKE | UITWERKINGEN VAN HET Zie verken. Vv A _N BILSEMKRUID, DeOR DEN HEER Paoli AN CHO Nes Doktor te Peruewels in Henegouwen. (Fourn. de Med. Chir. &c. Juillet 1763. p. 41.) OECSECESOCSSESELERELNESK Lle Geneeskundigen weeten, hoe fchade- lyk het Bilfemkruid voor den Menfch ZY. en hoe voorzigtig men te werk moet gaan , met hetzelve inwendig te laaten gebruiken. In ver- fcheide Autheuren vindt men de Hiftorie van des- zelfs doodelyke uitwerkingen, en de Heer Gror- - rRoY brengt verfcheide Gevallen by, die deszelfs groote Vergiftigheid bewyzen(*). De volgen- de (*) Mat. Medi, Vol. III. p. 596, Edit, Lat. VIEL Deer. 1 558 De scrapeLrkE UrrweRKINGEN ' de Waarneming bevat de Hiftorie der doodclyke Uitwerkingen, „welken het Zaad van deeze Plant onder myn Gogen heeft voortgebrägt: Uicbverkin- gen, die zig niet met geweld geopenbaard hebben , dan een Maand na dat het Vergift was ingenomen: »* welk ech Zeldzaam Omftandigheid is, die de op- lettendheid der Geneesheeren fchynt te verdienen. Te Touflet, cen Dorp by Lanoy, in het Kafteleinfchap van Ryflel, vindt men een zo- geraamden Doktor, van zyn Ambagt een Wees ver, die, onder voorwenrdfel van cen Geheim te bezitten tegen % Graveel en de Aambeijen, zon- der onderfcheid het Zaad van Bilfenkruid geeft aan alle de genen, die gek genoeg zyn om hem raad te pleegen. Zeker Inwooner van ons Vlek, genaamd Va? T'byery, by zyne Vrienden zynde, meende hem te-moeten Raad vraagen voor zyn Vrouw, die inderdaad de Ongemakken lfecft, welken deeze lompe Kwakzalver voorgecft te ge. neezen. Hy gaf hem zeftien Giften van dit Zaad, doende daär voor beraalen drie ligte Kroonen,en beloovende ’er wonderen van: maar zyn Vrouw hadt Verftands genoeg, om ze miet te willen in- neemen. De Man, door deeze weigering gram- ftoorig, en, op Eat hy zyn Geld niet vrugte- loos zou uitgegeven hebben, denkende, dar hy zig daar mede befchutten kon voor Ongemakken die hy mogt krygen ; befloot dezelven te gebrui- ken: hy nam ’er , inderdaad, negen Giften van, in drie Dagen tyds, in * begin van Maart des jaars vÁN Her ZAAD WAN BirseMrRtip. 559 jaars 1762. Ieder Gifte hadt de zwaâtte van twe Scrupels. De uitwerkingen van het Vehyn open- baarden zig wel aanftonds niet, doch , toen zy zid openbaarden , kwanien zy te eigen aan. Evenwel, naauwlykshadt by die veelheid van dar Zaad ingenomen , of hy kreeg Duizeligheid én zwaarc Höofitit, die hem geduurig bybleef: hy werdt door een wreede Slaapcloosheid gepläagd: zyn Slaap was afgebroken door fchrikkige Droo- men: duizenderley Vilioenen PUBER zig aan zyn Geeft: met flaauwe Stuiptrekkingen werden nú eens zyn Armen, din zyn Beenen, ‘en fom- tyds zyn geheele Lighaam bevangen: hy raakte de Eetenslugt allengs kwyt: zyne kragt en ver- minderden: katarbdde vier of vyf Ween be- vondt hy zig in verpoozingen van Ruf en van deeze Ongemakken , die flegts vaorloopers waren van ongelyk erger Toevallen. Op zekere morgen, in % begin van de Maand April, verviel deeze Man , eensklaps, in eene Krankzinnigheid met Stuipen vergezeld, welken my deeden haalen. Ik kwam aanftonds en vond hem zo even tot zig zelf gekomen uit dea fchrik Kelyken toeftand, waar in hy zig bevonden hadt. Zyn Chirurgyn zeid? my , dat by gevaar zou gé- loopen hebben , indien hy de woede van deezen Man niet ontweeken ware. Ik examineerde zyn toeltand , en vraagde naar de Omfiandigheden van de Kwaal en hoe dezelve aangekomen was ; als VIJL Deer. ook, , 560 De SCHADELYKE UITWERKINGEN \ ook, wat ’er de Oorzaak van mogt zyn. Het Îchoot my te binnen, dat ik hem, twee Jaaren te vooren, genezen had van twee Aanvallen , die Evenwel ligt waren, van een Ziekte , welke naar deeze fcheen te gelyken: ik befloot derhalve toc- vlugt te neemen tot Aderlaatingen, Braak- en Purgeermiddelen, vaftftellende dat de K waal door een ophooping van Stoffen in de Eerfte Wegen veroorzaakt werde. Niettegenftaande twee Ader- laatingen en twee Ontlaftingen, werdt de Pa- tient, ten einde van twee Dagen, bevangen met Stuipagtige beweegingen inde Spieren van den. Hals, die hem het Hoofd over de flinkerzyde dee- den houden: de Oogen waren in dergelyke be- weeging en fcheenen uit het Hoofd te puilen ; ie- der Aanval duurde niet meer dan één of twee Mi- nuuten, doch zy hadden maar weinig tuffchen- poozing. Geduurig in het denkbeeld blyvende, dat ik flegts met een gewoone Stuipagtige Ziekte te doen had, die ik aanmerkte als een foort van Chorea Sand: Vats, deed ik hem op den Voet en aan den Hals Aderlaaten: ik fchreef hem Cepha/t- ca, Paregorica en Antifpasmodica, van allerley foort, voor, die niets uitvoerder , dan de K waal van dag tot dag te doen verergeren. De Aar- vallen wierden langs hoe heviger en eindigden op ’ Jaatft in een waare Epslepfia, waar van de Vlaa- gen, evenwel , maar kort waren. Zeven Da- gen verliepen „, zonder dat ik de minfte vermin- de- Ld VAN HET ZAAD VAN. BisEMKRUD. 5ót dering der Toevallen befpeuren kon : de Vlaagen kwamen, in tegendeel, met meer hevigheid aan, en deeden t’elkens voor zyn Leven dugten. Grootelyks verwonderd zynde, gelyk ik wasg dat decze Ziekte alle Middelen, die in dergely- ke Gevallen gebruikelyk zyn, te leur ftelde; zo begon ik te vermoeden „ dat ?er iets vreemds wa re, % welk deeze Toevallen aan den gang hield. Ik vraagde de Vrouw van deezen ongelukkigen „ of hy, voor zyne Ziekte , ook iets gebruikt had, en ìk vernam, dat hy Zaad hadt ingenomen, waar van men my. een‚Gifte zien liet, die ik wel dra kende voor het Zaad van Bilfemkruid. Toen verwonderde ik my niet langer over de hardnek- kigheid en de voortgangen van de K waal: ik vrees» de-zelfs dat hy ’er nooit van af zou komen; de groote veelheid , welke hy daar van ingenomen. hade 3de lange tyd, geduurende welken reeds dit Venyn zyne Werktuigen hadt bedorven: alles fcheen my een onvermydelyke Dood te voor- fpellen. Het verheugde my, wanneer ik het gemelde wilt, dat ik de Kuur begonnen had, met Ader- laacingen en Ontlaftende middelen : want Ontlas- tingen en Verbeteringen zyn de eenigfte Indika- tiën, die men, in dergelyke Gevallen, te vol- gen heeft , en naardien ik de ecrften reeds in % werk gefteld had, zo bleef ’er niets meer over, dan de Vergiftigheid van die Venyn te tragten te verbeteren. Ik oordeelde, dan, toevlugt te moe. VOL Deer. Oo ten 62. De SCHADELYKE UITWERKINGEN ten neemen tot de Methode van Mrap, Ar „LEN en GeorrroY, die eenftemmig, in dit Ge- val, de zelfde Behandeling aanraaden, als in de’ Toevallen , door het Optum voortgebragt. Ik fchreef , bygevolg ‚ zuure dingen voor: ik’ ver- zuimde de Veficatorza niet „ welken het geweld der Foevallen fcheen te vereifchen. Inde eerfte: Pagen van het gebruik deezer Geneesmiddelen: waren de Toevallen zo geweldig en zo langduu- rig, dat men hem telkens verwagtte den Geeft te’ zullen zien geeven. De yzelyke Stuiptrekkingen „ waar mede hy bevangen werdt en de flaat van Beroerdheid , welke ’er op volgde, deeden ons noodwendig aan zyne herftelling wanhopen. Van tyd tot tyd hadt hy taamelyk fterke Toevallen van Koorts en zweette altoos fterk : de werking van zyn Geeft was zodanig van haar ftel „ dat hy meer dan agt Dagen lag zonder Kennis of Ge- voel: niettemin, naar maate ’er zuure dingen, gelyk Sprit. Sulph., Syr. Lemonum, Crem. Tar= tari, Rob. Sambucz en dergelyken, door hem ge- bruikt werden, befpeurde men een aanmerkely- ke vermindering der Toevallen. In de tuffchen- poozingen tragtte ik het overige van * Venyn, dat inde Eerfte Wegen nog gehuisveft mogte zyn te ontlaften. ‘Ten dien einde deed ik hem, om den anderen Dag , gebruik maaken van de T'snäu- ra Purgativa Cephalica Fuller: ‚ter Gifte van twee Oncen: waar by ik eenige Lavamenten voegde, en „door dit Middel, kreeg hy Afgang van groen- ag- ‚ VAN HET ZAAD VAN BisEMKRUD. — 563 aguge Stoffen, die uitwerkingen zyn van gewel- dige Stuiptrekkingen, en welken men; uit dien. hoofde ‚ zo dikwilsin Vrouwen , die de Opfiy= ging hebben, waarneemty gelyk SYDENEHAM aanmerkt (*). | In de Exerementen wierd ik-een groote me- nigte van decze Zaadjes gewaar, die zelfs fchees nen gefchooten te zyn. Hoe wonderlyk dit ook mag voorkomen, het behelft niets ongelooflyks: men was in de tyd der uitfpruiting, en. wy heb- ben gezien (}), dat Haverkoorentjes in de Maag uitgebot hadden. Ik zag ’er ook een menigte van levendige roode Wormpjes in. Na agt Dagen gebruiks-van deeze Geneesmiddelen , kwamen de Toevallen zo dikwils en zo hevig niet aan: ge- duurende deezen tyd bleef hy in een ftaat van Zwakheid, daar ik vreesde dat hy nooit van her- fteld zou worden. Ik had dan aan een derde Indikatie te voldoen ‘te weeten de verfterking van epa; Zenuwgettdl door Cephalica en Tonsca. Het Eleduarium de Ovinguma Antepilepticum Fullers en de rad. Valen rian. Syloeftr. zetten het zegel op zyne geneezing. Dus werdt hy herfteld van eene Ziekte, welker Oorzaak ons hadt bekommerd gemaakt voor zyn Leven. Ik twyfel niet, of een gedeelte van dit Ve- (*) Una cum immani materie, Herbam colore referentis, Evemitione. p. 497. 4) Fourn. de Medecine, Chir. &c. Juilt, 17St, Pe 52% VIII Deer, Oo 2 he 564 UITWERKINGEN VAN ger BiseMKRUD. Venyn was door de Wegen der Circulatie gepas- feerd: alzo de Braak- en Purgeermiddelen niet verhinderden, dat hy in de geweldigfte Vlaagen van Vallende Ziekte verviel. De zuure dingen namen deszelfs Vergiftigheid geheel weg en de- Blaartrekkende middelen hebben kunnen dienen om het gedeelte van * Venyn, dat in het Bloed dreef of zwom, en niet verbeterd hadt kunnen worden, uit te haalen. Ik hield ze den geheelen tyd der-Ziekte draagende, “en zy droogden onge- waarwofdelyk op, toen de Patient weder tot _ Geneezing kwam. Ì \ H. Der DE KWAADE GEVOLGEN VAN HET EETEN DER! Bae13« Horse eon zaage iN van ’T KRUID GENAAMD dn BELLADONA, IN PLAATS VAN i | ZWARTE AALBESSEN: ’ He DEN HEER DE SAINT MAR TIN; Vicomte de Briouze, Doktor in de Geneeskunde, (Fourn. de Medec, Chir. &c. Fevr, 1763. p… 144.) Geneeskundige Eigenfchappen van de CafJis zeer ophemelde (*). ? Zy dat de krägten van dit (*) Traité des proprietés admirables du Cafis, Bourdeaux Anno 1712. Dit Boomgewas is den Kruidkundigen be- kend by de Naamen van GrofJularia olens, Ribes nie . grum diëta Officinis: Grof]ularia non fpinofa, Fruêku nigro majore, C. B. Pin. 455. JInff. Rei Herb. 649. Ribes ni- grum vulgo diëtum folio olente, J. B. MI. 98. Ribefium Frulu nigro. Dop. Pempts:749. VL Dern. Oo 3 566 _ De KWAADE GEVOLGEN VAN HET dit Boompje inderdaad iets weezentlyks hebben, , of louter in Inbeeldinge beftaan: ’ is en blyft een Waarheid, dat het Gemeen, altoos zeer vatbaar voor Vooroordeelen , en beminnende de Nieu- wighedeú , hetzelve byna als een Geneesmiddel voor alle Ongemakken aanmerkte. Men hieldt zig daar mede miet te vrede; maar tragcte zelfs dit zogenaamde algemeen Geneesmiddel te doen die- nen tot ftreeling van de Smaak. De Vrugten of Bladen van zwarte Aalbeffen , naamelyk, laaten- de trekken in Brandewyn, en daar Suiker bene- vens eenige Speceryën bydoende, maakte men een Ratafia, welke niet minder lekker dan ge- zond werde geoordeeld te zyn. Zekere Dame, de Weduw van den Heer LE Forestier pes Parcs, die de gewoonte hadt om Ratafia te maaken van CafJis , meende de Ont- dekking verder te kunnen voortzetten (*). Te- tug komende van Domfront à Ja Sauvagere, wierdt zy, in het Bofch d’Andasne, op haaren doortogt veel van dat Kruid gewaar, ’ welk men Be/Zado- #a noemt. De Vrugten van hetzelve , toen-juft typ zynde , hebben de grootte van een Kers en zyn van Kleur glimmend zwart. Dezelven be- haagden haar: zy meende daar mede een Razafia te kunnen maaken, even als van zwarte Aalbes- fen: zy deede?er, door haar Knegt; Takken van plukken, die zy mede nam. ’s Anderendaags mor- gens (*) Dit is voor omtrent twaalf- Jaaren’ voorgevallen. \ “BETEN DER BESIEN VAN DE BeLLADONA.. 567 gens liet Dame des Parcs deeze Vrugten van de Steclen haalen, en deedt dezelven in Fleffchen , ten einde daar van Ratafia te maaken „ hebbende daar van in % eerlt een goed denkbeeld, dew yl die Vrugten zo aangenaam zyn voor” Oog. Terwyl men, nu, de Vrugten afplukte, kree- gen de Kinderen luft om daar van te proeven; doch de meeften hadden ?er geen Smaak in, de= wyl zy niets aangenaams hebben. Een Kind, evenwel, van vier Jaaren ; at ’er verfcheidene op; en, weinig tyds daar na, werdt het door een on- willig Lachen aangetaft, dat in ’ cerft van de Moeder, en die er by waren, voor Vrolykheid aangezien werdt; doch dit kwam wel dra van jok tot ernft. Het Lachen vermeerderde händ over hand; het Kind begon rond te draaïjen in de Kamer, daar men zig bevondt, en zoug ein- _ delyk, na verfcheide rondloopingen, op den Grond gevallen zyn, zo men het niet vaft gehouden had. Op ’t oogenblik werdt het toen aangetaft door zeer zwaare Stuiptrekkingen :- men leid’ het te Bed; de Koorts kwam’er by : de Stuipen.hiielden aan en vermeerderden allengs. De Moeder , ver- flagen zynde, deedt my verzoeken, om het Kind te komen zien. Ik begaf er my niet heen, voor vyf Uuren % avonds ,en vond toen het Kind leg- - gen in een hevige brandend heete Koorts, gelyk de Caufus,met afgryzelyke Konvulfiën: de Uic- Mrekkende , Buigende en Omkantelende Spieren; VIII Deru. Oo 4 - zo « 568 - De KWAADE GEVOLGEN VAN HET zo van de Armen als van de Beenen, en, in % algemeen gefproken, alle de Spieren van het Lig- haam,werden,geduurig en beurtlings,op een Stuip- agtige wyze, famengerrokken , dat een affchuwe- lyke verdraaijing van het Lighaam maakte De Trekkingen van de rondgaande Spier der Lippen, van die der Oogen en alle die van ’ Aangezigt , bragten yzcelyke Grimatfen voort. De Pols was klein, ingetrokken , fnel, floeg mis en ging ver- gezeld met Zenuwtrekkingen. Deeze droevige toeftand deedt my werfchrik- ken. Ik bekende edelmoedig aan Madame des Paros (*), dat ik de Oorzaak niet kunnende be- grypen van een zo fchielyke en geweldige K waal, my niet in ftaat bevond om ?er hulp aan toe te brengen, en dat het Kind in groot gevaar was. De Moeder verbeeldde zig , dat deeze ‘Toevallen door Wormen konden veroorzaakt zyn. Daar aan is ”t Gemeen gewoon alle Ziekten der Kinde- ren toe te fchryven , waar van het de Oorzaak niet kan uitvinden ; maar, aangezien ?er geene Tekens van Wormen vooraf waren gegaan, en ik ‘er geen kon befpeuren op dien tyd, kon ik my gan dat Denkbeeld niet overgeeven. Ik verbeeld- de my, dat zo zwaare en fchielyke Toevallen;, en (*) Thans voert deeze Juffrouw den naam van Mada- _ me des Ventes, naat haaren tweeden Man. Zy woont te Caën, tegenover de Kerk van St.’ Fudien fur les Foffés, … EETEN DER BEsIEN vAN DE BerLADoNA. 569 en een zo groote wanorde, door eene buitenge- meene Oorzaak moeften te weeg gebragt-zyn, en my fchoot te binnen, dat het Kind door Dolle Kervel, of eenig dergelyk Kruid, vergiftigd kon zyn. -Ik dagt alet om de Be/ladona, dewyl ik Yer gene in dit Land kende. Uit boofde van dit Denkbeeld deed ik veele ondervraagingen , en ‘onderzogt of het Kind ook eenige Wortels of Kruiden gegeten mogt hebben , waar van men de hoedanigheid niet kende, Men antwoordde, dat men niet dagt dar het iets gebruikt had, ’ welk ’er kwaad aan kon doen: doch dat het evenwel zekere Vrugt had gegeten , die men niet kende , maar welke men oordeelde van der- gelyke uitwerking niet te kunnen zyn, om dat de andere Kinderen ’er even zo wel als dit van genuttigd, en ?er geen het minfte Ongemak van hadden. Ik was nieuwsgierig om deeze Vrugt te zien: men bragt my de Vrugten en Steelen van de Belladona, en toen twyfelde ik niet meer aan de Oorzaak van de Kwaal. Ik verzekerde Madame des Parcs, dat haar Kind door de Vrug- ten van deeze. Plant vergeven ware, welke ik haar zeid’ een waar en zeer gevaarlyk Vergift te zyn. De Oorzaak nu bekend zynde , was *t de Vraag, welk een hulpmiddel daar tegen in ? werk te flellen , en dit hadt merkelyke zwaa- righeid. In de eerfte plaats , naamelyk „ be. VL Deer, Oo 5 : vqn- 570 De KWAADE GEVOLGEN VAN HET vonden wy ons ten platten Lande, van Hulp- middelen onvoorzien. In de tweede plaats zag ik niet, dat het mooglyk ware, het Kind, in de fiaat , daar het zig in bevondts iets te doen inzwelgen. Eindelyk nam ik een belluit „ en deed het Kind in een. Bad zetten ; waar op de Stuipen veel verminderden en byna geheel over- gingen. Toen oordeelde ik noodig, hee Kind aan ’ Braaken te helpen ; maar geen Tartarus eméticus noch andere Vomitoria hebbende , deed ik het veel Olie en warm Water drinken , en tevens fpoorde men het tot Braaken aan, door het fteeken van den Vinger en een Penneveder ia de Keel. Daar door gelukte men om het te doen Braaken: het wierp de Vrugten van de Belladona gekneusd , doch raauw en weinig ver- teerd uit. Ik deed het een Purgeerend Klyfteer zetten „ dat eenige Ontlaftingen veroorzaakte. Vervolgens maakte ik toeftel , om hetzelve Azyn te laaten gebruiken , die , volgens den Heer Grorrrovs het Tegengift is van de Vergif- ten uit Plantgewaffen ; maar dit was niet noo- dig. Het Kind wierde , na het overgeeven van de Vrugten, welken Oorzaak van zyn Kwaal geweeft waren, fül; het raakte in Slaap, en be- vondt zig ;’s anderendaags morgens, zo volmaakt genezen, dat het geen % allerminfte Ongemak fcheen te hebben. In het uitgeeven van deeze Waarneeming 4 =$ be- 1 x ke EETEN DER BESIEN VAN DE BerLADONA: 571 beweer ik niet iets nieuws aan myne Konfra- ters onder * oog te brengen. De hoedanighe- den van dit Kruid zyn hun bekend, en zy wee- ten, watS. Pauri, HocusTETTER, STA PEL) LUBEL, SCHENKIUS) WEPFERUS, Amarus LUSITANUS, ALBRECHT €en vere fcheide anderen , van deszelfs kwaade uitwer- kingen hebben te boek gefteld. Ten anderen hebben zy dergelyke Waarneemingen in handen, die in het Journaal der Geneeskunde , Heelkun- de, enz. zyn aan ’t licht gegeven. Maar ik heb geoordeeld, dat deeze Waarneemingen bo- vendien zouden kunnen dienen , om de zodanigen voorzigug te maaken, die van oogmerk zouden mogen zyn, om de Bel/adona in te gceven als een Geneesmiddel. Na de gelukkige Gevolgen, welken ?er de Heeren LAMSBERGEN, DaAr- LUC en MaARrRTEAU van gehad hebben , zou het dwaasheid zyn , daar van geen gebruik te“ maaken tegen Kwaalen , die anders nict gene- zen kunnen worden. De al te zagte Middelen brengen; in ons Lighaam , flegts veranderingen van weinig belang te weeg, en om die reden zyn zy niet bekwaam tot Geneezing van zwaare Ongemakken. De Middelen, in tegendeel, die. zekeren trap van werkzaamheid hebben, en in ons groote veranderingen maaken , zyn dikwils ten hoogfte taak indien zy by toeval en zonder Kennis worden gebruikt. Somtyds wor- VL Der. den 572 DE KWAADE GEVOLGEN VAN DE BELLADONA. den zy, zelfs, door het kwaad beftuur van de genen, die ze voorfchryven , Vergiften; daar Zy» in tegendeel , door een voorzigtige en be- kwaame Hand zynde toegediend, fouvereine Ge- neesmiddelen worden, en fomtyds Kuuren doen die voorkomen als een Wonderwerk. Daar is ftoutheid noodig , maar men verzuime niet, de- zelve door de voorzigtigheid te maatigen , uit vreeze dat het geen ligtvaardigheid worde. Hoc opus hie labor. H. De | ® De GEVAARLYKHEID Vv AN HET INWENDIG GEBRUIK DER OTC UAA DOLLE KERVEL, + ONDERVONDEN f DOOR DEN HEER Kn AV Geerke ovg gal LeiNng Praktizeerend Doktor te Lectoure, k (Fournal de Medec. Chir. &c. Fevr. 1763. p. 127.) SESSSELIICFEREEREEEEERES Oor eenigen tyd had ik reeds, door % be- hulp van het Journaal der Genees- en Heel- kunde, de kragten gekend van,de Dolle Kervel ; maar, welke indrukking ook op my door de Waar neemingen van den Heer Srorcx en andere Ge- neeskundigen gemaakt werde, ’t gewigt van het oude Vooroordeel, het gevaar der beproevinge en de vrees om voor ligtvaardig te gaan, hielden dezelve in balans en haalden zelfs die indrukking over „ door het volgende Geval, VIJL, Deen In 514 De GEVAARLYKHEID VAN DE In de Maand Sfenuary des jaars 1761, werd ik, te negen Uuren ’s avonds „ gehaald by een Kind, dat men my zeid? door de Dolle Kervel vers geven te zyn, en waar in ik, boven en behalve de gewoone Toevallen, ’er een waarnam , ‚dat zeer zonderling was: te weeten, van den Mid- del af nederwaards bevondt het zig fomtyds ftyf en lag dan Spraakeloos ; fomtyds in Stuipen met Bazeling en dan was het beneden den Middel ge- heet lam. Ik was meefter om de Beezen te kun- nen uitrekken of buigen naar myn believen , en middelerwyl kon ik niet, dan met veel moeite, de Armen beweegen of vaft houden. ’% Is my onbekend , of anderen ook wel cen dergelyk Ver- fchynzel hebben waargenomen. … Schoon ’er reeds meer dan vier Uuren verloo- pen waren, dat dit Kind Dolle Kervel gegeten hadt; was de Maag ’er nog zeer door aangedaan, % welk my befluiten deedt „om het eenige Drup» pelen Syrupus Glaubers in te geeven, die het een goede Hand vol nieuwe Spruitjes en Wortelen van dit Kruid deeden uitbraaken , en de Ruft herftelden. Men gaf het vervolgens, geduuren- de de Nagt, Orvietaan in Wyn in, en % an- derendaags bleef geen ander Toeval over, dan een gebrek van Appetyt en een zwakheid in de Beenen , waar van het den derden Dag, zonder eenig ander Middel, genezen werdt. Ik beken, dat dit Geval veel aandoening op my hadt, en byna voor altoos het gebruik van de “ Cicura or Douz Kerver 55 de DolleKerveldeed verzeggen:maarde groote veels heid; welke dit Kind hadt ingenomen,en tevensde gemakkelykheid; waar mede het die geloosd hadt; zonder eenig byblyvend nadeel, ernftig overwee= gende ; als ook bedenkende; dat verfcheide Dro- geryêën ìn’t gebruik zyn, die men in zeer kleine veelheid ingeeft; daar dezelven „ zonder maat of. . ìn-te groote veelheid „ zekerlyk Vergiften zyn zouden 3 nam ik egter het Befluit, om de Proef. neemingen van den Heer SrorcxK; by de eer- fie gelegenheid, te herhaalen. s De Autheur meldt vervolgens, ins hy dit ss gedaan heeft op een arm Man van 64 Jaaren 4 » die een Kanker in de Lip hadt, uit een Kwet s, zuur met een Scheermes gefprooten; wien hy; 5 vanden 15 duguflus 1761 , tot aan ’ end van st Jaar, Pilletjes van Czcuta hadt laaten ger »» bruiken, en die den 17 Sfanuary 1762 aan een „ Bloedftorting uitde Wond, welke negen Da- »» gen geduurd hadt, ftierf. Voortsgeeft hy nog 2 berigt van de uitwerkingen, door hetzelve „ Extrakt te weeg gebragt in een Vrouw , die » een Fungeus Uitwas aan de Neus hadt, ’% »» welk daar door, in veertien Dagen, tot bee » ter Verettering fcheen gekomen te zyn : doch, _ s» toen verdrietig wordende, was zy ?er uitgee s> fcheiden. Hy befluit zyn Vertoog met het s volgende, dat niet minder grappig is, dan fom- s» mige Uitwerkingen, welken de Heer Srorcr VIII Deer aan , EN e- 576 De GEVAARLYKHEID VAN DE CiCUTA. „aan de Cicuta toefchryft *) ”. „Een Eerwaardig Priefter van deeze Stad, zeer met Vogten bezwaard , heeft de Cscuta eenigen tyd gebruikt „en ’er geen andere Uitwerking van bevonden, dan dat hy meér en weeker Afgang en een overvloediger Waterloozing had. Dit „„laatfte is tot dien trap voortgezet geweeft , dat by op zekere Nagt, in de Slaap zyn Water maa- kende, hetzelve, door ’t Bed heen , over den geheelen Vloer van de Kamer deedt ftroomen (}). (*) [Ik beb-hier op't Oog, dat de Natuurlyke drift niet alleen , maar zelfs het Vermogen tot Voortteeling , door het gebruik van 't Ertralum Cicute, zo wel in Mans. als Vrouwsperfoonen , geenszins verzwakt, maar veeleer vere fterkt of opgewakkerd zou worden; 't welk de Heer Srorcx niet alleen In zig zelf, maar ook in anderen ondervonden hadt; brengende ten dien einde het Voorbeeld by van een Man van 66 Jaaren, die door deszelfs gebruik in dit {tuk zo vigoreus was geworden, als een ván 30 Jaaren; en meldende, dat daar door de Vrugtbaarheid aan Vrouwen, die reeds veele Jaaren onvrugtbaar waren geweelt, gege- ven zy. Zie het Tweede Traktaatje van den Heer Srorck en de Uitgez. Verband. VL. Deer, bladz. 467] (fj [Zo dat men den Wortel van het Colchicum, daar de — Heer Srorcex thans mede voor den dag komt, geenszins tot een Diureticum noodig heeft. Mooglyk zouden, eg- ter, veelen liever een Middel hebben, dat hun niet bloot ftelde voor zulk een afgryslyk Bedpiffen, of wenfchen dat de Heer Srorcxr een middel tegen ’t zelve, wanneer het in Kinderen, of zelfs in Bejaarden, in de Slaap plaats heeft, uitgevonden had.] H. Her Her MISBRUIK VAN DE HECHTINGEN DER WOONDEN, iNDe HEELKONST, AANGEWEEZEN DOOR DEN HEER Ptn, Lid van de Koninglyke Akademie der Heelkunde van Parys. (Mem. de PAcad. Royale de Chirurgie, Tom. III. p. 408.) SEEEELIECGGGCONOELIEEEES E Heelmeefters zig beïeverende in de voort- zetting van hunne Konft, en altoos met zorgvuldigheid toeleggende op het volmaaken der nuttige of het uitvinden van nieuwe Operatiën, hebben niet minder fchranderheid getoond met verfcheidene, die onnut waren, te verbannen. Deeze verftandige hervorming heeft voornaame- Iyk plaats gehad in de behandeling der Wonden, die eene her-eeniging vereifchen. De hedendaag- „VII. Deer, Pp _ fe Ld 18 Her Musprumx VAN pr HecHticen fe Boeken maaken niet meer gewag van verfchei- de foorten van Hechtingen , welke in de Werken onzer Voorgangeren befchreeven waren. Men er- kent zelfs, eenftemmig; een algemeen Grondbe- ginzel; te weeten, dat zy niet in de Prakcyk moeten-toegelaten worden, dan wanneer het met mooglyk zou zyn de Hipper van de Wond door de plaatzing en met behulp van een regelmaatig Verband , tegen elkander aan te houden: welke Gevallen ik geloof dat zeer zeldzaam zyn. Het oogmerk van dit Vertoog is, te bew yzens dat men het gebruik der Hechtingen, volgens het aangenomen Grondbeginzel, miflen kan in het grootfte deel der Gevallen, die zig kunnen voor« doen. De Waarneemingen, welken ik zal by= brengen noopens de kragtdaadigheid van het Ver- band in verfcheide Gevallen , daar men de Hech- ting, zonder tegen de gewoone Regelen te mis- doen, hadt kunnen gebruiken: het beloop der Ongemakken „ die uit deeze Operatie kunnen fpruiten: het onderzoek , eindelyk, van de Hulp- middelen, welken de Natuur heeft, wanneer de Hechtingen , die men noodig oordeelde, vrug- teloos waren gebruikt: zullen zo veele Middelen zyn, die de Ondervinding aan de hand geeft , om vaft te ftellen, dat ’er byna geen Geval zy, daar men niet kan, en bygevolg niet moet zig ontflaan van de Hechting der Wonden. Ik zal niet ver-, zuimen myn gezegde te ftaaven met de toeftem- pil der Autheuren „die ” zelfde denkbeeld heb- ben DER WonpeN, in pe Heerkonst. 579, ‘ben gehad , en waar men niet genoegzaam op fehyur gelet te hebben: in hope dat alle deeze Be- wyzen, te famen gevoegd, de Voorftanders der Hechtingen zullen brengen tot de Manier „van my voorgefteld , welke in alle opzigten zagter en ver= kieslyker is. L AFDEELING. Wonden vant Onderlyf. Eerfte Waarneeming. Zeker reformeerd Officier kreeg na een Avond= Maaltyd , op welken hy onmaatig hadt gedron- ken, van een Soldaat van de Wagt een fteek met de Bajonet in het Been, en een andere in’ A/- domen, aan de flinker Zyde, twee Vingerbreed boven en ter zyde de Navel. Ik zal niet dan van deeze laatfte Kwetzuur fpreeken, om my van myn Voorwerp niet te verwyderen. De gekwet= fte werdt by my gebragt: hy hadt fterk gebraakt en was met een geduurige Hik geplaagd. Ik vond buiten de Wond een gedeelte van *t Omentum , grooter dan een Kalkoenen-Ey , ’t welk verftropt was; % geen doorgaans niet gebeurt in een So- lutie van zo veel uitgeftrektheid. Na dat ik dit gedeelte van *% Omentum gefomen- teerd had, om ’er de Natuurlyke warmte in te herlevendigen en te onderhouden , maakte ik de verwyding van de Wond volgens de regelen van —_VIIL Deer. ness de 580 Her Missruik vAN DE HECHTINGEN de Konft, en, geene verandering van den ‚Na- tuurlyken fläat vindende in’ Omentum, bragt ik ket in de holligheid des Buiks terug. _… De Wond der Bekleedfelen hadt toen meer dan drie groote Vingerbreedten langte en die van ’% Perstoneum was ongevaar half zo uitgeftrekt. Dee- ze Afmeetingen zouden een Heelmeefter , minder overtuigd dan ik van de ongevoeglykheid der Hechtingen, hebben kunnen bepaalen om de Gas- troraphra in ’t werk te ftellen. Ek oordeelde zulks pict raadzaam. De Lippen van de Wond wer- den aan elkander gebragt en in deezen ftaat ge- houden door Kompreflen, die aan de zydelingfe deelen van ’t Ábdomen geappliceerd werden vol- gens de firekking van de Wond. Ik leid’ ande- ren, vàn een fyner Lywaat, op de Wond, die gedoopt waren in een mengfel-van Water en Bran- dewyn, waar in ik het Wit van eenige Eijeren had-doen kloppen. % Verband des Lighaams en het Scapulier dienden om den geheelen Toeftel te beveftigen. De Dronkenfchap van den Patient fcheen my geen Indikatie tegen de Aderlaating uit te leve- ren. Men deedt ’er hem drie, tufichen midder- uagt en vyf Uuren ’s morgens: de Hik ging opde eerfte aanftonds over. Te zeven Uuren ontwaakte de Gekweifte en was zeer verwonderd, zig te bevinden op een plaats , welke hy niet kende, en in de bewaaring van twee Mannen, die ieder een Hand van hem hielden. Dit waren twee Leer- lin= peR Wonpen, iN pe Heerkonst. 581 lingen inde Heelkonft, welken ik de zorgvuldig- heid had gehad aan zyne zyden te plaatzen , uit vreeze dat hy , in de beweeging. van de Slaap, hee Verband van zyn plaats mogt helpen, dat ik ‚gelegd had met de grootfte oplettendheid , waar toe ik in flaat was, «en waar mede ik de-hereeni- ging hoopte te bekomen van de Wond. Ik frelde-den Patient, zo veel my doenlyk was, geruft, door de hope van een fpoedige Geneezing. Hy hadt geen denkbeeld van alles dat hem was ge- beurd. Hy werdt van grooten Dorft geplaagd ; om welken te {tillen ik hem een Glas deedt gebruiken van Water daar Brood in was geweekt, ’t welk hy byna op ftaande voet weer overgaf. Kenìgen-tyd daar na nam hy een Glas Hoenderen-Nar „ dat hy- even zo weinig by zig hieldt.. Om de Dorft te maatigen gebruikte ik het hulpmiddel, van hem maar een kleine veelheid teffens en zo veel te meer maalen te geeven; waar door de Maag niet zo zeer door de' veelheid werdt Jaftig gevallen , en dit ge- lukte. Het Braaken hieldt geheelenal op. Men gaf hem, beurtlings, Broodwater en Hoenderen- Nat. Den volgenden Dag werdt hy gebragt tot her gebruik van Vleefehnat en Gerftewater „ vol- gens den gewoonen trant. Ik nam den Toeftel niet weg voor den derden Dag. Tor dien tyd toe had ik my-te vrede ge- houden met het Verband des Lighaams aan ce has- den op-de plaatfen, daar het my een weinig ver- {lapt fcheen ;, doch ik raakte niet aan de zydeling- VIII Deen. Pp 3 fe Lu 582 Her Miseruik van pe Hecntincen fe Kompreffen. Ik vond het buitenfte van de, Wond nagenoeg hereenigd ; maar, dewyl het noodzaakelyk is, dat de famenvoeging eenpaarig gefchiede in de gehecle dikte der van een gefchei- den deelen ; zo verbond ik den Patient met de zelfde voorzigugheden , als in het eerfte Verband. Twaalf Dagen hield ik die zelfde Manier van Verbinden om de vierentwintig Uuren. ‘Toen begon ik de zydelingfe Kompreffen te verminde= ren, en verbond dus den Patient geduurende een Maand, willende my liever van de vaftheid der Hereeniging verzekeren door een overmaat van voorzorg, dan door een onagtzaamer Verband ge- vaar loopen, van het einde, dat ik my voorge- fteld had, niet te bereiken. Ik zou twee ande- te Geneezingen , weinig van deeze verfchillende;, Kuanen bybrengen, in welken ik den zelfden Uit- flag heb gehad ; maar de Omftandigheden daar van zouden flegts een onnutte herhaaling zyn van het gezegde. Tweede Waarneeming. De Heer V AcossAin, Meefter Chirùrgyn te Abbeville, heeft aan de Akademie: eene Waar- neeming medegedeeld, die eenige betrekking tot de myne heeft. Zeker Man kreeg een Bajonet- fteek, die in den Buik doorging tuffchen de twee laacften der valfche Ribben, met uitfchieting van een aanmerkelyk gedeelte van ’t Omentum, De gemelde Heer bragt hetzelve weer in: de plaac- zing DER WOONDEN, In pa Heeigonst. 593 ging van de Wond, tuffchen twee Ribben,liet, wel is waar, niet toe, dat de Operatie, welke men Buikshechting noemt, in t werk gefteld wer- de; maar hy deedt zelfs geen Hechting der Be- kleedfelen en de Lyder wortd, niettemin, vol- maakt genezen. Derde Waarneeming. Zeer zeldzaam komt , aan’ Onderlyf , een zo aanmerkelyke Wond voor, gls men daar in ge- noodzaakt is te maaken ‚om de Uithaaling te doen van een volwaffen Kind door de Keiferlyke Snee- de, en men heeft dan altoos de, Hechting. ge- bruikt. Evenwel heeft de Heer CaquÉ,-Op- per-Chirurgyn van ’ Gafthuis van Rheims „aan de Akademie een Geval medegedeeld, * welk zo wel ’ gevaar als de nutteloosheid van de Heche ting , na de gemelde Operatie , aantoont. - Dee- ze bek waame Heelmeefter berigt ons, dat de Stee- ken, die men in dat Geval hadt gedaan tot her= eeniging van de Wond , uitgefcheurd zynde, meri de Lyderes had genezen door de enkele aanvoes ging van ’t Verband. Men zou zig derhalve de moeite niet alleen van de Hechting te maaken, maar de Lyderes, inzonderheid, de Pynlykheid daar van, en nog meer die van de uitfcheuring der Steeken, hebben kunnen befpaaren. Het alleraanmerkelykfte Voorbeeld , dat wy aangaande het gelukken van de Operatie der Kei- zerlyke Sneede hebben , en ’t gene onder de Oo- VIJL Deen Pp 4 gen RS \ 594 Her MisBruik vaN pe HecrtiNGEn gen van verfcheide Leden der Akademie gepas- feerd is, toont de onvolkomenheid der Hechting- fieeken aan (*). Men berigt, dat, eenige Da- gen na de Operatie, de Suppuratie geveltigd “werdt, en dat de Zuiveringen van de Kraam door de Wond uitkwamen: maar men fchynt verzuimd te hebben te verwittigen „dat , van de drie Hech- ting-fteeken, twee los gingen, door verfcheuring van de Deelen, die in het Oog van den Draad vervat waren. Men hereenigde de Wond door het Verband en de Lyderes genas: gelyk zy nog heden een volmaakte Gezondheid geniet. De Voorftanders van de Hechting zouden de Gevolgtrekking , die ik haal uit de menigte van Gevallen, in welken dezelve vrugteloos geweeft is , kunnen tragten te ontzenuwen, door het ge- brek van een goeden Uitflag te wyten aan de on- geregelde Manier, op welke zy in ’t werk ge= fteld ware; en onder dit Oogpunt, vooral , zou men eene Waarneeming kunnen befchouwen, die in de Verhandelingen der Akademie gevonden wordt (}). Men ‘geeft aldaar berigt van. eene Operatie der Keizerlyke Sneede, na welke de Wond hereenigd werdt door middel van eenige Hechting-fteeken, die, na verloop van drie Da- gen, zig begaven. De Heelmeefter wilde ?er ane î deren (*) Mem. de P'Acad, Royale de Chirurgie. Tom.l.p. 643. {Nederd, Vertaaling. 11. Deer. bladz. 274] ($) Pez. 640. [bladz. 269] \ ‘peR Wonpen, iN pE Heerkonst.. 585 deren in plaats maaken, doch de Lyderes kantte zig daar tegen, om cat zy te veel Pyn gevoeld hadt, toen men de eerften maakte , en ’er wordt bvgevoegd, dat men zig daar toe bediend hadt van een dikke Naaynaald. Die Omftandigheid be= let egter niet, dat deeze Waarneeming van zeer- veel kragt zy ter begunftiging van het Gevoelen , dat ik handhaave: “want de Wond, niettegen- flaande de verfcheuring , welke zy geleeden hadt, en die dezelve, geduurende verfcheide Dagen, blaauw hadt gemaakt, vervolgens rood zynde ge- worden , werdt, ten einde van drie Weeken , ge- heelenal geconfolideerd. Men zou zig, naame- lyk , met een fpoediger Geneezing hebben kunnen vleijen , indien de Wond niet nutteloos door ver- fcheide Hechting-fteelken ware laftig gevallen ge- weeft. ê Vierde Waarneeming. « De Heer Prierrer, Stedehouder van Mon- fleur des Konings Eerften Chirurgyn, te Coucy Je Chateau , heeft ons een Waarneeming medege= deeld aangaande eén doorgaande Buikswond, twee Vingerbreed boven de Navel, mer uitfchieting van een gedeelte van %t Omentum,’t welk hy aan- ftonds weer inbragt. ' De Wond was overdwars; en hadt de langte van een grooten Duim. De Heer Pirrerer deedt „ om dezelve te hereeni- gen, twee Steeken van de gepende Hechting Cenchevillée). De Hik ent Braaken , dat zig van VHL Deer PPE % 586 Her Missruik VAN DE HecarinGER % oogenblik der Kwetzing af geopenbaard hadt, hieldt aan, niettegenftaande de Aderlaatingen en de andere gevoeglyke Hulpmiddelen. De Wond was, den vierden Dag, ontftoken en zeer Pyne- Iyk: men oordeelde raadzaam de Hechting af te fhyden, en de Wond te behandelen met een een- voudig Verband ,om de Spanning en Zwelling te verminderen. De uitwerking voldeedt aan de verwagting : van dat oogenblik af hielde de Wond op gekweld te worden door de Steeken der Hech. tingen: de Lyder was verligt: de Toevallen ver- minderden naar maate de Ettermaaking toenam; ten einde van agt Dagen was de Lyder t'eenemaal buiten gevaar en de Wond werdt met een Lid- teken geflooten, “In dit Geval kan men de Toevallen niet toes fchry ven dan aan de Hechting : geen vreemde Om- fandigheid heeft toegebragt om dezelve te doen mankeeren. De aanhouding van het Braaken moet veeleer een uitwerking fchynen te zyn-van de irritatie , die door de Hechting veroorzaakt. werdt, dan eea Oorzaak in flaat om dezelve «te doen uitfcheuren. Dit is cen Aanmerking, daar wy zo veel te minder kunnen nalaaten agt op te geeven, aangemerkt eenige Autheuren, die Ge- vallen bygebragt hebben , uit welken men, na- tuurlyker wyze ; Gevolgen treke tegen het ge- bruik der Hechtingen , de reden der Toevallen die daar uit gefprooten zyn, meenen gevonden te hebben in uietwendige Oorzaaken , of die gee- nerley … pen Wonpens mv or Heeukonsr. 587 ‚4 nerley betrekking hadden tot de Wond. « De een verhaalt, dat de Hechting gemankeerd heeft in de-Operatie van de Keizerlyke Sneede „ om dat, de Lyyder door een hardnekkige Hoeft geplaagd werdt: de ander wyt de kwaade Gevolgen van een Operatie op den Haazemond , aan de onop- lettendheid van een Man, die Tabak gefnooven hadt by het Bed van den Lyder, ’% gene denzel- ven, vyftien of twintig maalen, met geweld deedt niezen; enz. Maar ak wil ict te vroeg myne Aanmerkingen opgeeven, over % gebruik der Hechtingen in de Wonden der Lippen: ik moet de Voorbeelden befluiten , waar van ik heb gewag gemaakt, noopens de Buikswonden, die genoegzaam fchynen om de Hechtingen uit de be- handeling van dit flag van Wonden te verbannen. Evenwel moet men daar van eenigen uitzonde- ren; en vooral de dwarfe Wonden van eene aan- merkelyke uitgeftrektheid. pel Vyfde Waarneeming. De Heer Louis heeft ons gezegd, dat hy eene Vrouw gezien hadt; welker Abdomen , van de eene tot de andere Zyde, overdwars opge- fcheurd was door den Hoorn van een Bul: de Chi- rurgyn hadt zeventien Hechting-ftecken gemaakt, om de her-eeniging te bezorgen van deeze afgry- zelyke Solutie. Indien de Hechting in dit Ge- val onvermydelyk zy geweeft; men ken, egter; VIIL Deen. zo Pd 598 Her Missruik vAN DE HucHtINGEN goik meen, verzekeren, dat men zig zou hebben kunnen ontflaan van de Steeken op zulk een wy- ge te vermenigvuldigen, De goede Uitflag moet niet dienen om aan een dergelyk misbruik Gezag te geeven. je Zesde Waarneeming. Wyten Monfr. Gerarp heeft het Verband gelegd aan een Man, wien door een Houw met een Sabel de Mujculs reët , onder aan den Buik, overdwars, waren doorgefneeden. De Darmeu kwamen tot de Wond uit: ’t was of de geheels Buik ledig geftort werde. Deeze Heelmeefter deede den Lyyder op de Rug leggen: hy bragt de Darmen weder binnen, de Holligheid des Buiks: hy plaatfte verfcheide Kuflens om de Billen en Schouders op te heffen , tot kromming van de Ruggegraat en verllapping yan de Buiks-Spieren. Deeze plaatzing hieldt de vân één gefcheiden Dee- len in de noodige nabyheid tot de her-eeniging. De Heer Gerarp maakte geen Hechting : % Verband en een goede fituatie waren genoegzaam: de Geneezing kwam fpoedig ten einde. De ver- maarde Heelmeecfter heeft gewag gemaakt van deeze Kuur in de Vergadering van het Kollegie der Heelkunde tot het ondervraagen van cen Aavkomeling. ’% Is, inderdaad, een Praktikaal Stuk, dat zyne opmerking verdient. II. Ar- DER WOONDEN, INvDE HeeLKONST.: 589 JL ArDEELING i Geneezing van den Haazemond. A Mm De her-eeniging van de Wond, welke fpruit- uit de Operatie op den Haazemond of Extirpatie:. van een Kanker aan de Lippen, heeft altoos ges: fcheenen de Hechting te vereifchen: de Praktyk wydt er zelfs een byzondere foort van Hechting aan toe, die men de omgewondene (entortillée)- noemt. Zy houdt vafter dan de enkele tuffchen- geknoopte Hechting (entrecoupte) , en ik durf ver- zekeren, dat het deeZe tegenftand zy, welke de omgewonden Hechting biedt , die haar te fchade- lyker maakt. Men heeft die Hechting uitgedagt;, em met meer kragt famen te voegen, en men oor. deelde zulks noodig , van wegen het verlies van zelfftandigheid ; maar het is juift dit zelfde verlies van zelfftandigheid, ’ welk deeze Hechting toc- een gebrekkelyk Hulpmiddel maakt. Ik vind daar van de ftellige erkentenis in de uitdrukkingen: zelf van de Praktizyns , die de Hechting zonder onvolkomenheid gebruikt hebben „ om dat door- kun Woorzorgen zyn genomen tot voorkoming van derzelver kwaade Uitwerkingen , en deeze Voorzorgen heeft hun het Verband uitgeleverd. Zie hier hoe de Heer per LA FATEZzig, in de Verhandelingen deezer Akademie (*) uitdrukke, aan (*) Mem. de I'Acad. Royale de Chir. Tom. I. p. 6o8, (Nederd. Vertaaling. IL, Deer, bladz. 236, } VI. Deen. soa. Her Mrissruik-vAN DE HECHTINGEN aangaande een Operatie op een Hlaazemond, die zeer ingewikkeld was. „, Hoe meer de twee deelen van de Lip, die ik Opereerde, van cl- kander geweecken waren; hoe meer ik derzel- ver werking op de Spelden te vreezen hadt: derhalve moeft het Verband de Spelden helpen om ’er tegenftand aan te bieden : want dikwils „ hangt de Uitflag deezer Operatiën daar van af”, Zie daar een volftrekte erkentenis van het gezeg- de. Van deeze Aanmerking, die zeer Oordeel. kundig is, heeft men flegts een enkelen ftap te doen , om de noodzaaklykheid te befpeuren van een geheele affchaffing deezer Hechting ; ten min- fte in het grootfte deel der voorkomende Geval- ler : want ik wil de Stellingen, die ik omhels, niet buitenfpoorig dryven, en ftaa toe, dat het niet doenlyk zy, alle de Omftandigheden te voor zien, welke eenige uitzondering zouden kunnen maaken in de Regel, die ik oordeel vaftgefteld te moeten worden. In het zelfde Vertoog, over de Haazemonden van de Geboorte ontflaan, leeft men een tweede Aanmerking van den Heer pr LA Favre (*): in welke Omftandigheden , die aan de Operatie vreemd waren, de Steeken der Hechting deeden uitfcheuren „ met verlies van zelfltandigheid, en daar, met Strooken van kleevende Pleifter te ap- pliceeren ; het Ongemak zodanig herfteld, en de mis- © De zelfde. pag. Gr1. [bladz. 240.] j f 8 Ì DER WOONDEN, in DE Heerkonst. sor saismaaktheid dermaate verholpen werdt , Chet zyn de eigen uitdrukkingen van den Schryver!) dat „men naauwlyks kon befpeuren, dat de Operatie aan hem in ’t werk gefteld ware Cf). | Wy zullen hier een zeer gewigtige Waarnee- ming bybrengen , die in het zelfde Vertoog wordt aangehaald, en waar van Monfr. Qursnar de Autheur is. Aldaar wordt gefproken van een © Verband van zyn Uitvinding, gemaakt van een - fluk Balein, dat plat is, breed en buigzaam, [leggende agter in de Nek, en aan welks endens die voor opde Lip byéénkomen,} gehecht moeten zyn Strooken van Emp/. „Andree a Cruce: welke men bedekt met een Vereenigend Verband (Bag- dage wns(Jant) om de Deelen fiyf tegen elkander aan gevoegd te houden, tot dat de Wond vol maakt genezen zy. Van deezen Toeftel heeft die Heer zig bediend in een Haazemond, waar van de randen zeer ver van elkander waren ; zyn- de één der Naalden uitgefcheurd, die aan het on- derfte van de Wond een uitfcheuring gelaten hadt ; welke tot beletzel ftrekte, dat men ?er, ten minfte met dan zeer moeiclyk , een andere Naald in fieeken konde. De Heer Qursnar heeft daar volmaaktelyk aan voldaan , door mid- del van zyn Verband. De Uitflag van deeze Me- thode, die zeer gelukkig en vaardig was, leidt ens natuurlyk tot een zeer eenvoudig , en‚ zo ik (f) Pag. 613. [bladz, 241} VIII Deer. Zoe Her Missrurk van DE HECHTINGEN ik meen, ontegenzeggelyk Gevolg: te weeten. De goede uitwerking van het Verband, dat na de uitfcheuring van de Lip werdt aangevoegd „zou met meer gemak verkreegen zyn, ingevalle men, in de eerfte opflag, daar toevlugt toe genomen had. Dan zou de Lyder noch de Pynen van de: Operatie , noch die Ger uitfcheuring , hebben be- hoeven te verdraagen: hy zou niet bloot gefteld zyn geweeft aan de Gevolgen , welke daar uit hadden kunnen fpruiten;, noch aan ’t gevaar van eene byblyvende en ongeneeslyke wanftalligheid , daar men nie: dan te veele Voorbeelden van heeft. %x Verband is een zagter Middel dan de Hech- ting, en, dewyl het ‘er kragtdaadiglyk de wan- orders van herftellen kan, waarom zou men het dan niet als een toevlugt in dit Geval aanmer- ken: waarom hetzelve niet voor het voornaam- fte Middel houden in de her-eeniging van de Wonden der Lippen; zelfs met verlies van zelf- ftandigheid ? Ik zal hier tot een beveftigend Bewys van de Aanmerkingen , die ik bygebragt heb, een Waar- neeming aanhaalen van den Heer BoscHer. Zevende Waarneeming. Een Kind van drie Jaaren was de: Bovenlip ge- fpleeten daor een Val. Boscrer, die ’er by geroepen werdt , maakte twee Hechting-fteeken , die per Wonpen, iN pe Herrkonst. 503 die eenige Dagen daar na uitfeheurden. Dit Toe- val ontftelde hem , en‚gelyk dit eigen is aan het Talent om zig zelf altoos te wantrouwen, hade: deeze Heer de voorzigtigheid van een bekwaani Praktizyn te raadpleegen. noopens de party, wel- ke by, in deeze Omftandigheid, te kiezen hadt. % Beflait was, van het Kind in die toeftand te. Jaaten , tot dat het een weinig ouder ware , en alsdan ?er de Operatie van den Haazemond aan te: doen. Deeze Heclmeeftér de flaat van den Ly- der en den uitflag van de Confultatie overwee- gende, dagt met veel oordeel, dat,dewyl de Wond nog droog was, het Verband derzelver Lippen digt tegen elkander aangevoegd zou kunnen hou- den. Dit Middel beproefde hy en het gelukte: de Geneezing was fpoedig en let geen de minfte wanftalcigheid over. E; Agtfte Waarneeming. 6 De Heer GARENGEOT werdt gehaald by een Juffrouwtje, * welk een ftoot gekreegen hadt met een Aarden Pot, waar door de Bovenlip ge- fpleeten was, van het Neusgat der regter Zyde totaan den Mond toe. De twee kanten van de Wond waren gezwollen en weeken ver van el- kander, invoegen men de Tanden en het Tand- - vleefch kon zien. Hy wilde de Hechting in % werk ftellen , maar de Lyderes voelde zulk een VIIL Deer. Qaq he- 594 _ Mrsaruix vAN pe Hecrineen. hevige Pyn by de eerfte Steek van de Naald , dat zy zig eensklaps weghaalde „en bykans agterover zou gevallen zyn. Zy wilde niet toclaaten, dat de Word deor Hechting hereenigd werde, ver- kiezende veeleer de mismaaktheid van een Haa- zemond te houden , dan zig op nieuws aan de Steeken van de Naald te onderwerpen. De Heer GareneroT befloot de her-eeniging te beproe= ven meteen Verband, dat hy regelmaatig applie ceerde, en de Juffrouw was twee Dagen daar na genezen. Ê H. % Vervolg. int volgende Deef. VEBRS He A AL v AN EEN E / “SCHEIDEONSTIGE VERANDERING VAN K KWIKZILVER, IN GOUD; Door DEN HEER 4 JOANN. PHIL: BURGGRAAF. cn. Aita en Med, five Epbem. Nat, Cur. Tou. LI.) En weleer zeer vermaarde Rebtian in Dros gervén van onze Plaats, genaamd Jo ANN. Micu. Kocr, een Beftevaar van goede trouws en ten uiterfte geloofwaardig , myn opregte Vriend, heeft werfcheide maalen, en nog kort= lings, voor dat hy in’ voorleeden Jaar ons door de Dood ontrukt werdt , onder verzekering van zyne Berlykheid, als een ongeveinsd Vriend; aan my de volgende Hiftorie verhaald. Hy zeid dan, dat, voor veele Jaaren, zeker Man by hem gekomen waar , die zig uitgaf voor: een Franfchen Marquis, en diestyds te Offen- bach, by Frankfort woonde, Deeze kogt van hem verfcheide enkelde Mineraalen, en; dewyl NIE Deer … Qg2 by - hd 596 — VERHAAL vÂN EENE SciirrpkonsricE Ra hy dikwils om die reden weer kwam, zo wa. ren zy met elkander zeer gemeenzaam gewor- den, Ípraken- dikwils over de Konftbe werkin- gen der Chymiften , ja zelfs der Alchymiften , en in dit laatfte hadden zy dikwils Gefchil; de- wyl Koenius de Konft, van % ecne Meraal ® % ander te veranderen s die hy verzekerde dat plaats had, volftreke ontkende, Eindelyk beloofde de dtellrah » dat by ’s anderendaags wederkomen , en alsdan een Proefltuk toonen zou van deeze Kont. Kocuius zeid’, dat hy. zyn woord moeft houden en noodde hem , als dat gefchied ware, by zig te gaf. ’ Ane derendaags was hy over Tienen gekomen, en; na verfcheide redewiffelingen, beval hy Ko- Cuius een Kroes op ”* Vuur te zetten en daar im te doen twee Oncen Kwikzilver. Kocmus, die een voorzigtig Man was, en de Alchymis- ten zeer wantrouwde, liet dit zyn Knegt niet Coen , maar zette zelf een Kroes, van welken een groote menigte by hem in voorraad waren 4 op een bekwaam Fornuisje „en dìt wel in de Keuken, daar zyn Vroùw bezig was met de toe= bereiding van de Spyzen. Hy nam zelf Kwik- Made, deaf van hy een groote veelheid hadt, de- wylby de Mynen in het T weebrugfe, die Kwik: zilver uitleveren, zelf bearbeiden deedt,en goot het in de Kroes; terwyl de Evätlietinhanr. inmid, dels, in ? Portaal voor de Keuken wandelde, en nict ‚ EN | S VERANDERING VAN KWIKZILVER IN Goup. 597 niet op den Drempel, veel minder inde Keu- {ken , kwam. Dit voorafgegaan zynde hadt de Franfchman uit een Doosje, dat hy by zig droeg , een klein ‚ gewafcht Papiertje , dat famengevouwen was, genomen, en % zelve opengedaan hebbende „ aan K ocunrus niet alleen getoond, dat daar in een weinigje Poeijer , gelykende, naar een Crocus Martralts , begreepen was, ter zwaarte van.drie azen, waar van ?er 64 in een Dukaat gaan; maar hetzelve gewafchte Papiertje , met het ge- zegde Poecijertje, aan Kocmivs overgegeven, om dat op het Kwikzilver , ’ welk in de Kroes begreepen was, te werpen. ; Kocmius, nu wilde dit Poeijertje uit het Briefje daar in fchud- den ; doch de Franfchman beval hem, hetzelve met het Poeijertje, weder famen te vouwen, en dan in de Kroes te werpen: dewyl door die uitfchudding, zo hy aanmerkte , ligt iets van het Poeijer verlooren gaan, of ook aan het, Pa- pier hangen blyven zou. Kocurus, dan, het Poeijer en Papiertje naauw keurig bekeeken heb- bende, hadt ze beiden op het Kwikzilver, dat in de Kroes was, geworpen, en daarenboven, volgens de begeerte van den;Franfchman , het overige van de Kroes gevuld met zeer drooge Potas, van welke hy ook een groote veelheid hadt „ en vervolgens de Kroes toegedekt mer een Tegel; vullende toen het geheele Fornuisje VIJL Deer, Qa 3 met 598 VERHAAL VAN EENE SCHELDKONSTIGE — fhet Kolen, zodanig, dat ’er ook de gantfche Kroes door toegedekt werdt, en eindelyk de Kolen, met Vuur daar boven op te leggen, zelf aanfteekende. Daar op hade hy zig naar den Franfchman , die nog buiten de Keuken zig be- - vondt, begeven, en vervolgens kuijerden zy te famen in ’t Portaal, dat geenszins donker, maar lugtig was, terwyl de Deur open ftondt, za dat zy alles wat in de Keuken , en inzonderheid by dat Fornuis paffeerde, konden waarneemen. Na dât alles wel doorgegloeid was ,„ begon- ‚nen zy beiden in ’ Fornuis zulk een geraas te hooren als van kookeid Water, maar’ fterker’, en toen zeid’ de Franfchman, dat de verande- ring aanvang nam. Ondertuffehen hadt de Vrouw van Koc mrius hun beiden verzogt aan Tafel te komen’: maar, dewyl zy den uitflag der Opè- ratie eerft wenfchten af te wagten en ‘te zien, eer dat zy Spys nuttigden, gingen zy voort met wandelen en agt geeven op het Fornuisje en de Kroes, Alles werdt in die zelfde trap van Vuur gehouden, en, na verlogp van omtrent een Uur, was sal het geraas over. … De Stoffe, die ín de Kroes gefimolten was, toen uitgegooten zynde, leverde aan beft Goud , dat de zuiverheid hadt van 23} Karaaten, een gewigt van 6 Draclimen en 15 Greinen. Van de twee Oncen Kwikzil- ver waren derhalve g Drachmen en 45 Greïnen Îh'Slek verdweenen; of van de’ góo Greinen hr NN ed K wik- VERANDERING VAN- K WIKZILVER IN GOUD. 599 Kwikzilver waren gekomen 375 Greinen zuiver Goud. De Heer Kocuius heeft dit, door de Scheid. konft gemaakte , Goud, gekogt voor een gelyk gewigt van Dukaaten , en ter gedagtenifle be- waard; gelyk zyn Schoonzoon ‚en Opvolger in.de Negoue, de Heer LroNHARDI;, hetzelve nog heden in betting, heeft. Van Frankfort naar Halle gezonden den 6 Mey 1756. VIJL Drei Ca 4 Een EEN ONGEWOON GEVAL VAN EENE sl BLOEDSPUUWING, DOOR DEN Herr r. ERASMUS DARWIN, Briefswyze gezonden aan den Prefident en Leden van de Koninglyke Societcic van Londen. CPbilof. Transatt. for the Year 1760. Vor. LI. P. 2. p. 526.) Et volgende Geval, van eene Bloeds-Ont- lafting uit de Long-Slagader, fchynt my afhanglyk te zyn geweeft van eene Oorzaak, die verfchillende was van alle, de genen, waar van tot nog toe door Geneeskundige Aucheuren was- gewag gemaakt; en dewyl, uit de Kennis van | de Oorzaak, de Geneezing zo gemakkelyk afge- | leid werdt, zo vley ik my , dat Gylieden het Uwe | oplettendheid niet onwaardig zult oordeelen. | Een Heer, dic naby- deeze Plaats zyn Verblyf | hield, van tuflchen veertig en vyftig Jaaren oud, bleek en mager van Geftel, was verfcheide Jaaren | lang ven wordt in de Comment. de rebus in Scient. © Medicina geftis, door den Heer Piof. Lupwie te Leipzig uitge- d tp 5 : ge- (*) [In het Uittrekzel der Philof. Transaft. , dat gege- ‚__ Gevar VAN EENE BrorpspuvwinG. Gor lang, dagelyks, met geweldige Hoofdpynen ge- plaagd geweeft, en, omtrent vier Jaaren gelee- den, na een aanmerkelyke veelheid Kina ingeno- men te hebben , wierdt hy eensklaps lam. * Gc- bruik, egter, van zyn regter Ledemaaten was in zo verre herfteld ‚dat dezelver alleenlyk z wak- ker dan de anderen bleeven, wanneer hy, fchie- Jyk uit zyn Slaap ontwaakende, omtrent te twee Uuren ’s morgens (den 7 Mey 1759) vier of te Oncen hoogrood Bloed uitfpuuwde. Men hadt hem, aanftonds, nog twaalf dte veer- tien Oncen, door een Aderlaating op den Arm, afgetapt, en BElexer Vrsriolt (*) ingegeven; des avonds een Klyfteer gezet; en wederom tien On. cen afgelaten. à Den volgenden ògtend, omtrent op ’% zelfde Uur, weder wakker geworden, gaf hy omtrent de zelfde veelheid Bloeds op als te vooren. Toen raadde men hem, meer in te neemen van de Elixir Vitriolt, en om de zes Uuren een Bolus van Exr- traîtum Campechenfe te gebruiken. Men zette een Bloedzuiger aan een blinde Aambey, die zig hem lang geopenbaard hadt na het maaken van zyn Af- gang. Den g Mey; « op ’ zelfde sil hadt hy, we der- geven, vindt men hier, in plaats van Elixir Vitrioli , ge- field Elixir Proprietatis: voor welken misflag wy den Leee zer willen gewaarfchouwd hebben.] VIJL Deer. Qa 5 bor Een ONGEWOON Gevaar « derom , gelyke Ontlafting als te vooren. Dat deeze Bloedítortingen uic de Arteria Pulinonaris veeleer, dan uit de Bronchtalss voortkwamen, blykt uit de fchielyke uicfpuuwing, de veelheid, hoogroodheid , en. dat de Oatlhafting gefchiedde zonder Pyn, en zonder vermenging met hehe men. Aangezien hy geen Koortfige Toevallen had, zo min wanneer hy eerft ontwaakte, als geduus rende den Dag, zo werdt hem geen meer Bloeds afgetapt ; ens dewyl hy geduurig valt bleef flaa- pen, van tien Uuren ’s avonds tot twee Uuren na « middernagt, wanneer hem het Ongemak beving; werdt hem thans geraden zig te laaten wakker maaken, én op te ftaan, te een Uuren ’s mor- gens, en dan wakker te blyven tot drie Vuren; gebruikende geen Geneesmiddelen meer. Hy volgde dien Raad een Week lang en heeft federt altoos de gewoonte gehad , van zig op dien tyd te doen wakker maaken; zynde dus niet al. leen bevryd geweeft van diet Oagemak, en wel zonder eenige verdere Ontlafting uit de Va/a He- merrhosdalra, maar is zelfs meer in ’ Vleefch ge- komen, en zyne Hoofdpynen zyn van geen bee lung geworden. Ik moeft hier niet vergeeten te melden , dat men hem den 12 een Braakmiddel ingegeven heeft, ’” welk , ‘om de drie of vier Dagen , tweemaal is herhaald. Ds: NS „VAN EENE BLOEDSPUUWING. 603 …Dewyl-de Patient, van wegen een voorafgc- gaane Hemiphlegta, in alle waarfchynly kheid, vee- le Deelen van zyn Lighaam minder. srrstabsles hadt, dan natuurlyk is : aangezien hy altoos vat liep sen de Bloedfpuuwing hem altoos „ na vier Uuren Slaaps, wakker maakte: zo werd ik aangeleid om te befluiten „dat „geduurende zyn Slaap , de Lon- gen niet genoegzaam aandoenlyk waren, om de geheele Circulatie voort te zetten, en dar uit dien hoofde het Bloed, trapswyze famengehoopt; ‚eenige kleine tâkjes van de Long-Slagader breeken deedt , voor dat de Ongemaklykheid groot genoeg wierdt, om den Patient te-doen ontwaäken., Ens zo veel als de Gevolgtrekking uit cen enkel Geval in dé Geneeskunde mag gefchat worden, fclhiynt de goede Uitflag der Geneezinge dit Denkbeeld te beveftigen. Ik moet ’er alleen by voegen „dat de Benaauwd- heid , waar mede Parienten , die tor groote zwak- ‘heid gebragt zyn, uiet hunne Slaap oncwaaken, en de raffe Pols , door anderen zyn aangemerkt te fpruiten uit een ophooping van Bloed in de Lon- gen, geduurende derzelver ftaat van afgenomene Aandoenlykheid: en hoe nadeelig , in deeze Ge- vallen, het ingeeven van Opium of Nitrum kan zyn; terwyl gebrek van Slaap of de hervarten- de Bloedftorting, aan een onbedagt Praktizyn , derzelver hulp zouden fchynen te vereifchen. Na ettelyke Dagen verloops, waarneemende VDL Deer. dat 604 GEVAL VAN EENE BLOEDsPUUWING. dat >er eenige Hoeft overbleef, fcheen het raad- zaam twee of drie Braakmiddelen in te geeven: dewyl dezelven, door de laatfte Ondervinding, geen gevaar hadden van nieuwe Bloedfpuuwing te veroorzaaken „ en dienen konden tot Ontlas- tinge der Borft van de Efchar of eenig uitgevaat Bloed ; ’t welk anders, door zyn Verblyf een rot- tige fcherpheid krygende, mooglyk een zeer ge- meene Oorzaak is van de doorknaaging der Va- ten, daar het tegen aan legt, en nieuwe Ulce- raciën maakende, de algemeene Oorzaak wordt van Teeringen, die zo dikwils een Gevolg zyn van toevallige Bloedfpuuwingen. Lichtfield, den 17 December 1759. 27 JU 50 Hi WAAR- ® om trent de Ee “. WAARNEEMINGEN \ LUGTSGESTELDHEID te AMSTELDAM; in Oktober 1763. Barometer. Therm.{ Winds Streek, Weder. D.[”s morg. *s-midd. *sav.\mo, mi. av |smorg. °s midd, sau. |_Gefteldheid, 1/29. 10}29. 9 drs s 52 6c{sól Z Z Z. [Wolkig, rege 2 1 — ol — 2 |6of63|sal Z | Z |ZW |Reg. helder. 3l— 0,/28. ri 33l57|6oiso) ZW {ZW {NW |huijig. Al— 5 |29.6:1— 8 |45)48lasjNW NW [NW |— hagel. — 8 9 |— 9 4652/46 ZW | W {ZW Helder, reg. 6l— 9'|—lo |L [48/5043 NW Nt.WINt.WiBuijig, bagel. 11300 30-0}!30. os 43/51/46 NW NW INW Im == 8129.10;/29.9 |29. 61147152148) ZW | Z Z wind. 9 — gil 6 |49156,49/ ZW [ZW |ZW |—- dord, KO Bj 1718; 47}ao ANW NW INW |—_—- weerl., II 8 9 io 145,47 4A,NW INW INW hagel, 12 30.0 [30. 03/30. 14l45/51/45| N (NW INW j—— helder. 13 rij ril zil4glss s2iNW INW INW Betr. —— IJ 2 — a 2 51/57/54 Wi wj{w nende, IS — aal aij— 2515446) O {NO [NO (Helder. 16’ —_— | [43 49 45/Ot.N O OQ |— noorder), EE 42;50,45 OQ |O O ia 18 Ii 2 | 21144 54, 52) O O >| NO “Ryp‚-mitt, 19 Ai zij ISL 53/50 N INt.WijNt.W Betr. vogt. 20 F |= Zi 34150|55 47 NtWi_N | _N (Mift„helder. 2 2 | 2 | 1 [4455 43) O Z Z Helder. 2 I | oi Oiarjsil43) ZOZ | Z 23 Ol Lee [47155 ssl ZW ZW ZW — mifte Zij 2 | rif 05535948) NO | O | O (Betr. helder. 2512917529 1011291045159 54| ZO | Z Z |Held. wolk. a6l—rei|— 11 |30. 0!156:58/48| ZW (ZW (ZW | milt, 27130.1 [zoer |= 1 4853/50 Z |ZO|O Mift, 28 |— o's ©; alsolsa) '5al NO j NO | NO (Betrokken. 29 ol [|= o |53/56/53| NO | NO | NO 30|29. 11/29. 10,29.5 [52/55/53 ZW |ZW \ZW —— regen. 31 — zi 3: |= 5 5 154's4lsil WtN WEN WEN torm, Hoogfte Barometer d. 30. 35 Laagfte Barometer d. 28. ne) Hoogtte Thermometer gr. 63 \ Laag!te Thermometer gr. 41 j » middolb, gr, 52 WAAR. WII. D EELe middelb. d. 29. 73 WAARNEEMINGEN omtrent de . LUCTSGESTELDHEID te AMSTELDAMs in: November 1763. “Barometer: Therm.j Winds Streek, ; Weder.: heidi ze say, (pro. mi.au |'smorg. ?samidd. ?sav.| Gefteldheid. * 1/29.3 29.3 (29.2 1S15349 WaN WENN W ruit: 2 Zij 5 | 4114650 48|NW INW INW | 3 516 |= 7214553 GSI WLZIWe ZW Z ae zij 6! 5114748 52| ZO | ZO | ZO Regen. 56 |— 819 [53 53 SZW INW INW Betr. vogt. 6l—rr rr rr 130 51sij ZO | ZO | ZO Regen. ge Ae Bij 8tisriso5sj ZO | Z Z !—_— helder. Si Til 6 6:151157:56) ZO | ZO |F ZO Betr. regen. gl |Bij 9'[55/58 52 Z Z hZ | helder. roj—ioij—11 (30.0 [48/54 52 NO [NO |_NO ‘Helder, reg. : 11/30. 13/30: 2 jen 3 (50/5347| NO | N [NO Betr. helders aman A lem and 41/48, NO [NO | NO Helder. - 13 — Aif— Al— 5 |ael46,47| NO NO [NO J———= ryp. ri 6 |= 6 — 6 {47 51/43 NO {NO PNO is 6il— 6 — 4} nae 38 O o O- (Betr, helders 16 — 21 1 'ag.arlan 4418 ZW IZW | ZW |— regen, £ 17/29.10,29. 10 — 1044 38/38| NW NW INW |Wind,fneeu. 18|—10i|—it — 8:39 39135| NO [NO NO [Buijig,hagels iole Gij 6 26 {38/39 34INW NW INW |—— vorlt. soli ler Le 7 Ia8l3alaal O7 [0 | ZO [Helde eeu: ail— 7 |— 7 |go.1 (303528) Z |Z | O [Milt, vortt, 2230:2 |30.4ii— 2 (304034 W | Wol -Z, (Held. (neeu. gl 1 |= 1 |— 1 195 38138 Z. [ZW ZW |Betr. regen. zal — o!|— o5|}— 0142 48:46 ZW [ZW ZW |—— asl2g.rrrle2g rr'l2g.rr [47 48,50, ZW IZW (ZW |—= regen. a6l—roï—roll— 8 |48 5151 ZW \ZW ZW [Reg. wind. apr 110; 46 51/50 NW ZW ZW |RBetr. regen. a8|— 9I|—Io-|—1o |5o51148| W | W-, W Helder. 2oj—-Ie"—II |— 85464947 W_ | W ZW | 105: gol 7 — 7 1 7 48 solsol ZW | W ZW — wolk, Hoogfte Barometer d. 30. 61\ : Laagfte Barometer d. 29.2 } middelb; d, 29. ros Hoögfle Thermometer gr. 59\ —_« À Laagtte Thermometer gr. 287 midldelb. gr, 435 WAAR. WAARNEEMINGEN omtrent de LuGrsOEsSTELDHEID te AMSTELDAM, TA in December 1763. Barometer. Therm. Winds Streek. Weder. D. ls morg. *somidd. *sav (mo. mi.av tise %s midd. °sav. Gefteldherd 1,29 6!|29.3 128. 9,49 53 sol” Z pp Z [Regen. 2128. Ii 4 30.0 [484744 N INWIN | wind, 3130. |30. 2 ag 3 |46,50,48 NW: | ZWeLZW [Betr helder, si |= lij 1 |475c47/ ZW |ZW {ZW |Wolk. betr. 5j— O [29113291 454641) Z (ZW |ZW [Berokken. 6129-10-10 — 1384139) ZL |Z | Z_\Ryp, helder. l—rrflgo.o 30.0 |42l45 42) Z ZW IZW IBar 830,0 | — 1 424746} 2 LAW (ZW |— regen. 9 2 | 3 — 3 (434744 ZW | ZWIZW | mit. rol 3 |— 3: — O [4314443 ZW (ZW [ZW |= — n29.8 laars 20-2542 43A4 Zo | Zl Zoi regen. raf 0;/28 ro! 28. 8514214645 ZO | ZO |Z: |— helder. 13|28 oil — 129-0 (43/49)43| Z |Zt.Ol NO Held. wolk. laf II,29.0 JS O54143 41) O | NO | NO (Betr. helder rsleg. rl r Ä gijdai42f NO [NO | NO (Mitt; voet,” IÓj— 2ij= 2 2539/4242) ZO | ZO | ZO Betr. milt. [ I= 34 4 — 5 \41}42/43) O |OtNIOt.N _— 18 5 |— hd 4114342} O | O- {O _— NONA en 36 Te ZE 42140 6) O | O 2o— 4 |= 5 | 7 |384I38INW INW INW Held. hagel. ai 8 | 8E 72/39/44 43 Z Z- | ZO [Betr. regen. WU 9310 bramen, 45 48 48 ZW £ /f hr Am helder. 23 nil re 85146 SCi4ó Z [ZW ZW (Held. betr. Dj 7 7 IT 4 (48474 ZW | ZW | ZW. eeen : 2 3 |= 3 |= 7 1464944) ZW | ZW [ZW (Ber regen. 26— Bij 9 |— 64139143142 W INW'|ZW huile hazel. 27 2 |— rif 81495244 Z (ZW | W ee dor. 28—10 |—Io |— 88 42lsoisil Z ZW |ZW |Betr. regen. 2 Tij Zajr 52l52S4,S5| ZW ZW |ZW [Reg ftormiz. 3o— 4 |— 4 |— 4 |53153147l Z |ZW (ZW |Betr: 57 85424342 WENINW [NW |Storm.hagel, engen Hoogtte Barometer d. 30. 3 2 Laagfte Barometer d. 28. 8} p middelb. d, 29, 55 ‚ Hoogfte Thermometer gr. ss\ „‚Laagfte Thermometer gt. 38 j VIIL Deer, WAAR. middelb. gr. 46; | WAARNEEMINGEN omtrent de Be ERE TN TE AMSTELD AM, In de Maanden Okzoler, November en December, des Jaars 1763. Et Weer is, in deeze drie Maanden, niet dan eene agtervolging geweeft van de onge- ftadigheid der Saizoenen in dit gantfche Jaar. Het laatfte heeft in nat- en regenagtigheid , even als % begin in droogte, uitgemunt, en de zagtheid was niet minder ongemeen in December „als de Koude in April en Mey. Tot verwondering weinig en onbe- ftendig zyn ook de Ziekten geweeft in dit Najaar , en men vinde onder de genen, die zig met de Praktyk bemoeijen , naauwlyks de geheugnis van een zo fchraalen Oogft in deeze Stad , als deezen Jaare. { BLAD. VER Ar Aen (Zwarte) derzel ver Geneezende kragt » zeer « geroemd. geweëtt, 565. | Aamborftigheid. Middelen daar tegen 524. , Aambeijen: Middelen daar tegen. s26. ' Aarde en Zand kan dieren tot Brandbluffching: 99. Aardkloot. Afmeetingen om vdeszelfs Gedaante te be- +…paalen, in Vrankryk. 495. Aconitum. Zie Napellus, Aderlaating-- gevaarlyk » in kwaadaartige Koortfen. had 42e mat Ren bad ‚4 dEtbiops Mineralis-zeer dien. ftig tegen fchurftige Huid- “ziekten. 538. -Zie Crocus …_ Martis. - » Acasson (Dr.). Deszels Be- „ rigt wegens de gevaarlyk- heid van ’t inwendig ge. bruik der Cícuta of Dolle Kervel: :573f a 1 „Albugo,een Oogkwaal, aan fommige: Ouden onbe- ‘kend geweeft; ten minfte: niet gemeld van Hirro- CRATES en Cersós: 345. naderhand” zeer" “gemeen : 346. zou de Blindheid van Togras moeten uitge- maakt hebben. 354. Be- paaling van dit Gebrek. 356. den Amfteldam. Waarneemingen omtrent de Lugtsgefteld- heid en de Ziekten aldaar, in de Maanden Panuary, February en Maart 1763. VIII Deer, “> aangepteezen. P- 159 — 164. In Aptil, Meyen Funy.p 317-320. …In: Fuby, Auguflús en Sep- tember. 477—480. In Ok- “tober, November en Decem- sber. 605 — 608. Amiantbus. Zie Pluim-Aluin. Anbree (Dr. Jonny. Des- zelfs Aanmerkingen op de Verhandeling van Dr, „STORCK; over de kragten van de Cicuta of Dolle „Kervel tot Geneezing van “ode Kanker.:3a1 , enz.’ Anima Rhabarbari is tegen het Kolyk: zeer dienttig. Bppn kj) oe Afa fetida. Haar dienft:te- gen de Aamborftigheid. 524 Avondwolf van de H.Schrift wat? 56. B. Bee (gecarieerd) wegge- nomen en weder aange- groeid, 339. Belladona. Deszelfs Befiën tegen verfcheide. Kwaalen 55ste De fchadelykheid daar van on. dervonden. 565. De Wor- tel heeft een wonderbaare Uitwerking. 552. Bilfemkruid. Deszelfs Zaad tegen verfcheide Kwaalen aangepreezen. sso. De fchadelykheid daar vanon- dervonden 557. Blaauwe Kleur ontftaat” uit vermenging van Loog- Zout en Keukenzout. 442, Rr A43: er B da Wp ZEK -#4%: of ‘ook uit die van zwart en wit Licht, of van Licht en Schaduwe, 453. Blindheid van Tobias. Be- … denkingen daar omtrent. ->340. Zie Tobias. Bloedfpuuwing. Ongewoon Geval daar van befchree- „vér. 600. Borftkwaalen. Middelen daar tegen. 522. Boscrer. Zyn Waarneeming omtrent een Haazemond. - 592. Boveuer. Deszelfs Aanmier- kingen over het regeeren „der Schepen in de-Zeila- gie, 285, ENZs BoureeLaT. Zyn Onderzoek maat eenige Ziekten der „Paarden afhangelyk van Wormen, enz. 196; enz. Braaken. Redenen, dat de Paarden het niet kunven doen , onderzogt. 208. Aant. Brandende Hemel. Zeker - Lugtvérfchiynzel; in ’t jaar 1736. p: 459. Brandbluffching: Zonderling Middel daar toe:-99. Baisson. Zyne Waarneemin- gen omtrent de Koude van voorleeden Winter, te Parys. 155. Vergelyking daar van met die te Am- fterdam. 162, ‘Buikloop. Middelen daar te- gen. 533. Buikswonden kunnen beter zonder Hechtingen gene- zen worden dan met dezel- ven: 579. egter niet alie, 587. BureGRAAF. (JOANN. Prr- Lier.) Zyn Berit wegens het veranderen van Kwik- zilver in Goud. s9s. C. AQUE. Zyn Waarneeming omtrent een Buikswond. Cafcarilla (Cort) Haare nut- - tigheid in Borftkwaalen, 522. Cassinr (wylen-dèn vermaaf- den). Zyn Levensbefchry- ving. 461, enz. Zyne Verf- toogen en Ontdekkingen in de Sterrekùnde. 484, enz. Zyne Afmeetingen onder de Meridiaan van Parys, door: Vrankryk. 495. Geftalte, EersAmpe ten „Hoedanigheden, enz, 500. okt Car (te), Heelmeefter. te Rouen , heeft een ver: zwooren Kanker, doot Extirpatie, gelukkig weg- genomenen genezen. 333, enz. N Crnaurnes (Hertog van). Zyn Waarneemingen om- trent eenige Proeven der Gezigtkunde. 236, enz. Cicuta. Zie Dolle Kervel, Crocus Martis. „Nieuwe Ma- nier om dezelve te maa- “ken. 268. Haar Eigen- fchappen in „vergelyking met de gewoone, 272, D. Tymers der Paar- den, dun als Naalden op de buitenfte Opper- vlakte gevonden, 214. Dar- BLA sDy Wi Lo ZnE Darwin (Dr, ErAsMus je Ongewoon Geval van een Bloedfpuuwing door hem befchreeven. 695. Das befchreeven en afge- beeld. 367. Men heeft ge- meend dat’er tweederley, naamelykHonds-enZwyn- daffen waren. 370. Den Ouden is- onze Das niet bekend. geweeft. 372. In _de H, Schrift is die naam zeer verkeerdelgk ge- bruikt. 374. Vooral inde betekenis van Daflenvel- Ten, enz.; alzo het een ‚onrein Dier is. 376. Zyn Geltalte : 378. Eigen(chap- pen: 382, Zindelykheid. 385. Dieren (veelerley), Proeven met de Kamfer op. dezel- ven in ’t werk. gefteld. r. De meeften fterven door t ingeeven van zekere veelheid daar van. 35. De Infekten door den enkelen Waafem van de Kamfer in een ongeflooten Glas. 14: doch fehielyk{t door den Rook van brandende Kamfer. 17, Dierlyke Zelfftandigheden zyn Elektriek. 67, enz. Dolle Kervel. Derzelver Èx- trakt is te Londen van zeer nadeelige Uitwerkin- gen geweeft. 324. Des- zelfs Geneezende Kragt fcbynt zeer twyfelagtig. 326. Te Parys heeft men ‘er geen Uitwerkingen van gezien. 332. Voor- beeld van derzelver Ge- vaarlykbeid , inwendig gebruikt zynde, 573, VOL Deer, R. Grappige Uitwerkingen. Dellekruid. Zie Belladona. E. 4 lektriciteit. Men kan dee + zelve verkrygen, in een aanmerkelyke trap, door het aan- en uittrekken van Keufen: 69. dochdaar ome trent zyn eenige Omftan- digheden in agt te nee- men : 72. en inzonder- heid, de famenvoeging vam „Zyden en Wollen Koufen, aan ’t zelfde Been: 75. doch het kan ook over de Hand gefchieden. 75. Hier uit fpruit een pofitief- of negatief-Rlektriciteit,naar de verfchillende Stoffen, enz. go. í Elektrometer (Zak-) van CANToN. 80. Aant. Epidemifche Koortfen van Europa. Berigt dien aan- gaande. 540. Evernaup (Dr. JOANN. Pe- TRUS). Zyne Verhandeling over de Kleur der Lugt. 444, ENZ. Extirpatie (gelukkige) van een verzworen Kanker, of Fungeus Gezwel, in ’t borft vaneen oude Vrouw. 333, enz, F. es (pr La). Zyn Aan- merking over de Haa= zemonden. 589. Friccius, weleer Doktor te Ulm in Swaben. Deszelfs Traktaat, over de Genee: zende kragt der Vergiften,. WoRrz2 komt BALCASD/WOYSZEE RS komt zeer overeen met het gene door den Heer STorcK dienaangaande ge- fchreeven en verbreid wordt. 548, Zelfs ten op- zige van de drie Planten , die “door deezen Heer nu laatft, op nieuws, aange- preezen zyn. 549. : Fritta. Welk een Stoffe. 424. G. } al tot Oogkwaalen dien- ftig. 361. Haar aanvoe- ging en werking. 363, 364. GarenGeor. Zyn Waarnee- ming omtrent de Genee- zing van een Wond in de Lip. 593. Geneesmiddelen. Waarnee-. mingen omtrent de zeker- heid van derzelver kragt en werking. 518, Enz. Gezarp. Zyn Verband van een Buikswond. 588, Glas (fyn en helder Kryftal.) uit wat Stoffe gemaakt worde. 421, 441. Glaskruid. «Zie Kali, Gothlandfche Steen. Bedene kingen over deszelfs Oor- fprong. 506. Beddingen van Kley tuffchen deSteen- laagen , in de Groeven. Sri. Pekdat brandbaar ís, inde Klooven of Sneeden der Steenen, gevonden. sig. Rigenfchap deezer Steenen. 515. A3 Goudmaaking. Zonderlinge Hiftorie, REN aazemond is zonder Hechting“ geneesbaar. 589. Zonderling Verband. 591. Harren (Are. van). Zyn verdediging tegen. de zwaarighedén ‘van den Heer ANT. Di Haen, ome trent het Stelzel van de Aandoen!ykheid en Gee voeligheid der Lighaams- deelen. r65, enz. Haer (Anr. ne). Zyne Te- genwerpingen op het Stel- zel der Aandoenlvkheid en Gevoeligheid beante woord. 165, enz. ’t Hart en de Bloedvaten zyn voor Prikkeling aandoen- lyk. 180, 191. Hartfterkende Middelen, welke beft. 536. Hechtingen der Wonden in de Heelkonft. Het Mis- bruik derzelven aange- toond in de Wonden aan ’t Onderlyf: 579. in die der Lippen. ‘589. Hencxer is de eerfte Uit- vinder vande Ultramaryne, Verwe uitde Souda te bee reiden. 442. nes, Hond wordt dol door inge- geven Kamfer. 33. Hoogtemeetingen zyn on- volkomen , in Voorwer- pen op de Aarde. 473. « Huid. Derzelver Gevoelig- heid is dikwils Oorzaak van Pyn, die aan iets anders _ toegefchreeven wordt. 185, 188. Hyena der Ouden. Zonder- linge Gevoelens wat het voor ” * BAD WLR „voor cen Dier ware. 45. Het is de Kaftaar niet ger weeft: 46. noch ook de Das: 49. noch de Zee- „Wolf, of Veelvraat: 51. veel min de Civetkat. 53. Oorfprong van den Naam, 54. ‘tSchynt de Avond- wolf uit de H. Schrift te zyn. 56” Eigenfchappen van het gene hier te Lan. de is vertoond. 59: Ge- ftalte. 62. Getuigeniffen van “AmrisToreLEs dien- « “aangaande. 63, 64. Hyofcyamus. Zie Bilfem- kruid, in, ui K. T aftaar, een” Indiaanfch Dier, door K&MPHeR befchreeven. 47. Kali. Zeker Kruid, waar van ! de Spaanfche Souda ge- maakt wordt. 407. Zulks kan ook, uit het gene in Duitfchland groeit, ge- fchieden. 426. Kamfer. Verfchillende Ge- voelens’ over derzelver kragt en werking in ’t Menfchelyk Lighaam. 2, 4. Het is een zeer werk. zaam Middel, 40. De In- fekten’ ftervei door den enkelen Waafem daar van. 14: doch fchielyk@t door „den Rook van brandende Kamfer. 17. Ook is zy, ingegeven zynde ‚de Die- ren zeer {chadelyk en dik- wils doodelyk, 24. - Veel- heid daar toe naadig. 36. Zy werkt op den eenen tyd fterker dan op den an- deren. 13. Verlieft daar VIN Deer, - door weinig van haar Gee wigt. 40, KamferagrigeMiddelen, wan- neer dienftigft. 537. Kanker (waare) wordt niet genezen, maar verergerd door het inwendig gebruik van de Cicutg.. 322, 325, 331. verzweoren zynde , kan nog door Extirpatie genezen worden. 323. Kies- of Tandpyn. Verfchei- de Middelen daar tegen. 129,enz. 136. Zeldzaam Bedrog dien aangaande. 139. Kleur (Onderzoek wat) zy. A45. Oorfprong van de blaauweKfeur: ZieBlaauw, van de Kleur der Lugt. Zie Lugt. , Kleuren rinzswyze- gefor- meerd, door een Zonnce ftraal, in een donkere-Kae mer, te laaten. terugkat. fen van. een Brandfpiegel. 237: Middelom die Kleu- ren’ te doen verdwynen. 242: Oorzaak van deeze Verfchynzelen onderzogt. 243; enz. Schalk Kocurus Zyn Berigt wegens Goudmaaken. 595. Kolyk, „Middelen daar: te- gen. 533: Koufen. Proefneemingen om met. dezelven aan en: uit te trekken, de Rlektrici- ‘teit voort te brengen. 69, enz.» Zanderlinge »Ver- fchynzelen daar omtrent. 85,-@nz.- Zy ftooten af en-trekken aan::88.- gee- ven „Elektrikaal Vuur of Licht: go. ende: Flefch “-ckan’er door geladen. wat- Rr 3 der / BLAD WYZENR den om een Schok te gee- ven. 92. Kraamv:oeds ophouding. Middelen daar tegen. 532. Kreefts- Oogen. Derzelver uitgebreide nuttigbeid.529. KuncxeL. Zyn Berigt we- gens de Zouten, daar het fyne gee van gemaakt wordt. Kwikzilver. Voorbeeld van hetzelve in Goud te ver- anderen. 595. La Jerid. Cancer. Zie Kreefts- Oogen. Zeucties Zie Albugo. Lippen. Derzelver Wonden zyn zonder Hechting ge- neeslyk. 5£9. „Louis. Zyn behandeling van een Buikswond. 587. Lugt: Onderzoek aangaan. de derzelver Kleur. 447. Verfchiliende Denkbeel- den daar omtrent. 451. Haar blaauwheid kan niet uit de vermenging van Licht en Schaduwe ont- ftaan. 457. Proefneemin- gen waar door zulks be. toogd wordt. 465. De Lust heeft zeker vermo: „gen om de blaauwe Straa- len van elkander af te fcheiden en fterker te breeken. 467. Verfchyn- zelen daar door verklaard. 469. Tegenwerpingen be- . antwoord.…474. Gevorlen ‚van den Heer MusscHen- BROEK dien „aangaande, 474v Aantek. Luizen fterven gi: den Waafem van de. Kamfer. Ms ‚M. M aagwormen der Paarden (zonderlinge) omftane dig befchreeven, 215, enz. Middelen om die te doo. den,onderzogt.228. Kwike bereidingen beft. 231. Maan - Eklipfen op het vin- den van ’t verfchil der Lengte, toegepaft. 485. Martin (Benjamt: N). Zyn Befchryving van ’t gebruik van ’t Engelfch Oktamt. 142. =_— (Dr. pz SainT). De kwaade Gevolgen van ’t eeten der Befiën van de Belladona, door hem, in een Voorbeeld , bevon- den. 565, enz. MaucnarT (Buren.Davip). Zyn Bedenkingen over de Blindheidvan Tobias, dere zelver Oorzaaken en Ge- neezing. 340, enz, Meisje, Een wonder lang- duurige Onthouding van Spyze in hetzelve, 123. MENGHINI ( ViNCENTIO ). Zyn Berigt van Procfnee- mingen met de Kamfer. op veelerley Dieren, 1. „Menfcheiyk Lighaam. Nieu- we Waarneemingen over de Elektriciteit van ’t zel- ve. 67. Mieren zyn zeer bang voor den Reuk van Kamfer. 7, vr. „Zonderlinge uitwer- kingen vanderzelver Waa- fem. 262. Dezelve doodt dit Gedierte zelf, 265. Hy is een {cherp Zuur. 266. Aliile- BLAD WELLER Millefolim. Deszelfs dienft _ tegen de Aambeijen. 527. Miperaalen of Aard- en Berg- __ftoffen. Nieuw Samenttel of fchikking derzelven. 389. Verdeeling.3gr De Aarden. 39e. Kiey-Ge- flagt. 393. Zanden. 398. Mergel en Kalk- Aarde. 399. Brandbaare Aarden, “of Zwavel Stoffen. 401. Metaalifche en half. Me- taaliche Aarden. 402. Steenen. 463. Verfteende Zaaken. 404. Monnikskappen tot een Ge- neesmiddel aangepreezen, 553- MorraMmi (pe). Zyn Berigt, aangaande een nieuwe Ma- nier, om de Bereiding van *_ Staal, die men Crocus Mar- vis noemt, ve maaken. 267, enz. Montrer. Zyn Waarneemin- _ gen omtrent het broeijen en verbranden der Wollen __ Stoffen, voor dat zy zyn fchoon gemaakt. 95. Motten. Middelen om die te dooden. 17, 20. De Kamfer-Rook beft. 22. Op wat tyd vant Jaar. 23, Muggen. Middel om ze ge- makkelyk uitde Landwoo- _— pingen te verdryven. 15, MusscHenBRoex(wylen Prof). ZynGevoelen om- trent de Oorzaak van de blaauwe Kleur der Lugt. A74: Aant. Mynen van Steenzout by Krakaw in Poolen, 277. Haar diepte. 278: uitge- ftrektheid, 280. Veelheid VAL Deer, van Zout, welke zy. uit- leveren. 284. 5 N. [epellus. Zie Monnikskap- en pen. NerpaaMm (Tj. Zyn Berigt wegenseen Artificieele Asbeft of Pluim -Aluin. 142. NeNeNHaAHN (Dr. Kar. Lo- DEWYxK). Zyn Aanmerkin= gen omtrent de Befchry- ving van de Spaanfche Souda en derzelver nut- tigheid. 405, enz. Neuswormen in de Paarden. Middelen daar tegen. 207, 233. Newton (Proeven uit de Gezigtkunde van ) nage- daan en voortgezet. 236, Enz. d Notrer, Zyn Onderzoek naar de Middelen om het gebruik van Ys te vervul- len, wanneer hetzelve ont- breekt. zor. Zyn Berigt van eenige Byzonderhe- den raakende een Oly- phant, die eenige Jaaren te Napels heeft geleefd. 253, ENZ, oe OQ. ()euli Cancrorum. _ Zie Kreefts- Oogen. Oktant (Engelfch) door mid- del van een Artificieelen Horizon,tot een algemeen gebruik bekwaam ge. maakt. 142, enz. Olyphant, die eenige Jaaren Rr 4 ‚te BL ADWTZER “te Napels geleefd heeft. Berigt daar vän. 353, enz. Zyn Gulzigheid. 257: Hartstogten. 259. Ziekten, 260, GN Jef BC Ovrrevun(Dokt.R. Frro.). Deszelfs Waarne&mingen „over 't gebruik en mis- “bruik van de Tabak : ‘de Kies- of Tandpyn. 129, enz. Ps aarden; Onderzoek naar eenige Ziekten derzel- “1 ven, afhangelyk van Wor- men. 196. Voorbeeld daar van, en Middelen tot Ge- t neezing aangewend. 204, enz. Paarl op ’t Oog. brek. 358. Pad (leevende) in Steen ge- vonden, Berigt daar van, 5o6. Peezen. Derzelvér Ongevoe- higheid blykbaar uit ver- fcheide Waarneemingen. FRE, Prsrac. Deszelfs Vertóog over bet misbruik der Hechtingen in de Heel- konft. 577, Enz: Pature (Dr.). Zyn Aanmer- kingen over, het inwendig gebruik van Vergiftige Kruiden. 544, enz. Prinz (Dr. Jonan). Deszelfs Berigt wegens een leeven- de" Pad in Steen gevon- den, ‘enz so6, enz. Pirerer. Zyn Waarneeming omtrent een Buikswond. 585.» PLANCHON (Dr.). Deszelfs “ Vertoog over de fchade- Welk Ge-, lykheid van *t Zaad van Bilfemkruid, in een Voor- beeld geblteeken:. 557, enz, Piuim-Aluin. Berigt wegens derzelver natuur. 142. Nd UESNAY. Zyn Verband van een Haazemond. 59L Recht Een’ ‘fyne Levant- fche Potafch , dienttig om fyn Kryftal- Glas te maaken, Vor. Roux(Dr.). Zyn Berigt aan- gaande de zonderlinge uit- werkingen van den Waa- fem der Mieren. 262, enz. of, atellieten van Saturnus, De Theorie van derzel- ver Omloop bepaald. 487. Schepen. Het regeeren der- zelven: in de Zeilagie, is te vooren reeds het On- erwerp van Orsderzoe- kinge geweeft. 286. Drie Voorftellen daar omtrent thans opgeloft ,- zo veel mooglyk. 289 ScnMmipT(Dr.Henr:WirL.). Deszelfs Befchryving van de Spaanfche Souda en derzelver nuttigheid. 405, enz. Scrorer. Deszelfs Berigt, wegens de Mynen van Steenzout, die ’er by Kra- kaw in. Poolen zyn. 275. Schraalheid van het Weer, in't Voorjaar 1763. p. 320. SCHUS- BLAD w v'zieÏr? Sc AusTEE (Dr. GoTTwALn). … Zyne Waarneemingen om- trent de zekerheid vande “ kragt en werking der Ge- _peesmiddelen. 518, enz, Sel de Seignette. Manier om „dat te maaken. 419, Nut- 8 _tigheid. 140. Souda (Spaanfche), _ Derzel- ver manier van Bereiding. „409. Onderzoek naar haa. re aart. 4Io, enz. Men “kan ze ook van Kali of Glaskruid, în Duitfchland “groeijende, maaken. 426. Het onderfcheid van Be- “reiding geeft het verfchil „der Soorten. 430. Zy ver- _fchilt van de Loogzouten ‘grootelyks : 435. bGeftdan- de egter uit Loogzout, dat met Keuken-Zout en Glas- Aarde vermengd'is. 416, 437. Haar nuttigheid of “gebruik in de Geneeskun- de is klein: 418,438, groot inde Bereiding van Zeep: 440. doch,allergrootft in “de Glasmaakkonft: A4ï. ‘als ook in het maaken der Ultramaryn-Verwe. 442. Spiegel. Kwadrant, Zie Ok- tant. Spyze. Voorbeeld van een langduurige. Onthouding ‘daar van in een Vrouws- perfoon. 123. Squilla. Derzelver dienft te- gen de Aamborftigheid. 524 Staal. Bereiding daar van, genaamd Crocus Martis. Nieuwe Manier om die te maaken. 267, enz. Steengroeven, in Gothland, befchreeven. 5Io; ‘VIJL Deer, Steenzout. ‘Mynén, daar va vân by Krakaw.in Poolen. 277- Manier om het tegraaven. 279 Prys. 281,282, Jaar- Iykfe, veelheid. 283. Sterrekundige Tafelen van CASS INT. gemaakt en uit- “gegeven. 493. d Srorck (Dr.). De Gevallen van Geneezingen door de Cicuta „die-van hem voor- gelteld zyn, ter toets ges bragt. “326, enz. Zyne Waarneemingen en Voor= ftellen zyn ‘op den zelfden. leeft gefchoeid als die van Frrecius, weleer Doktor te Ulm, in Swaben. 548, SymMmeR (RogrRt). Zyn Proefneemingen omtrent, de “Elektriciteit van Zy- den en Wollen Stoffsn, enz. -67-, ENZ. T aal der Geleerden wordt te weinig gebruikt. 555. Tabak, Een Afkookzel daar van is zeer dienftig Ge de Kiëspyú. 130. Tabakrooken. Deszelfs maa- 7 tig Gebruik kan nuttig, 131. hetonmaatig Gebruik , zeer fchadelyk voor de Gezondheid « zyn. 132. Voorbeeld daar van. 335. Tafelfchuimers ( gulzige E Grappig Middel om hun het Eeten te beletten. 552. Tandpyn. Zie, Kiespyn. Tonras. Bedenkingen over zyn Blindheid. 340. De ‘Hiftorie dien aangaande heeft veele zwaarigheden, 350, en Oogkwaal heeft be- 8E A DWZ EE beftaan in witte Vlakken op 't Hoornvlies, genaamd Albugo of Leucóma. 356. Welk uit de Geneezing ‘blykbaar is. 36r. Doch zulks maakt de grootfte. ‘zwaarigheid en doet de geheele Hiftorie verdagt, ja byna onmooglyk wor. den. 365. kje VERSE wordt uit de Souda gemaakt. 442. k Alink Zyn Waarnee- ming omtrent een der Buikswonden. 582. Vallende Ziekte in een Paard. ar4. Veranderlykheid (groote) van «bet Weer, in ’t jaar “1763. Zwaare Vorft en fterke Droogte in Janua- 1y.162. Ongemeen koude en fchraale Voor- Zomer of Mey. 320. Zeer natte Herflt en zwaare Hitte in Auguftus. 480. Byftere Regenagtigheid van den Voor-Winter , en zast Weer in December. 6o8. Verband ( zonderling ) voor de Haazemond. sor. Vergiftige Kruiden. De Aan- pryzing van derzelver in- ‘wendig Gebruik, tot Ge- neezing van Lighaams- kwaalen , is.niets nieuws. 545. Voorbeelden van derzelver Gevaarlykheid . in ’t Zaad van Bilfemkruid, Hyofcyamns: 557. in de Befiën der Belladona: 565. in de Cicuta of Dolle Ker- vel, 573. Venus. Gefchil over haare Omwenteling op den As. 489. in de Zon (Berigt van den Uitflag der Obfer- vatiën op de Verfchyning van ). 315. Vlooijen fterven door den Waafem van Kamfer. ro. Voce (Rup, Aug.). Dese zelfs Praktikaal Samentftel der Mineraaien of Aard- en Bergftoffen. 387 , enz. een Chymift , wift de Zeep weder te ontbin- den en haar famenftellen- de deelen van een te fcheie den. 436. Vogelen fterven veelal door 'tingeeven van Kamfer.27. W, \V ater, vier Jaaren lang, tot Voedzel gebruikt. 125. Schaarsheid van ’t zelve in January 1763, in Holland, en inzonderheid te Amfterdam. 163. Waterloozing. Middelen te- gen derzelver Gebreken. 539. Wirvems (W. A.) Het En- gelfch Oktant, door mid- del van een Artifcieelen Horizon , tot een, alge- meen gebruik bekwaam gemaakt. 142, Enz, Wollen Stoffen. Waarnee- ming omtrent het broeijen. en verbranden derzelven, voor datzy zyn fchoon ge- maakt. 95. Wonden, Het Misbruik van derzelverHechtingen,aan- getoond in de Buikswon- den: 579, in die van de Lip- BLAD WY ZE RR Lippen of Haazemond. 589. Wormen in ’t Gedarmte der Paarden zyn verfcheider- ley. 197. Men vindt ’er ook in de Huid, gelyk in die der Koeijen. 200. Zelfs in de Neusgaten of in ’t Hoofd, die door Niesmide delen worden uitgewore pen. 207. Men heeft ’er gevonden op de buitenfte Oppervlakte der Darmen, Naaldswyze van gedaan- te. 214. Zonderlinge in de Maag, hefchreeven, 215. Zy zyn geen vaft te- ken van Ziekte, 226, Aant. Middelen daar tegen aan- gewend. 204, 228, enz. Y. s. Deszelfs gebrek, tot verkoeling van Wyn en andere Dranken, kan ver- vuld worden door Natuur- Iyke of Konttige Midde- len. ro2. Door de Fles. fchen te dompelen onder Water in Kelders of Put- ten. ro7 : door ’t Water, ineen Kom, waar men ze in dompelt, koelder te maaken door ‘er Zout in te laaten fmelten. 110. ’t Armoniak-Zeut is beft daar toe. 111. De Salpe- ter kan insgelyks gebruikt worden. ris Ook kan het door den Wind ge- fchieden. 119. Yzer wordt van een fcherp Alkali aangetaft en maakt het Zout, daar in uitge- rookt, bruin. 424, VIJL Deer, Ze ‘eewater-Ys levert drinke baar Water uit. 163. Zeep (Spaanfche) kan weder ontbonden worden, in Olie en Zout. 436. Haar dienft, inwendig, in twy- fel getrokken. 440. Zeilagie der Schepen. Der- zelver fnelheid hangt af van de grootte der Zeilen. 299: van hunne ftand of fchuinsheid ten opzigt van den Wind. 296: en ten opzigt van den Koers, dien men wil of moet houden. 303. De Voorwaarden te ‚ Vinden, waarvan de groottt mooglyke fnelheid der Zeilagie af hanglyk is, 307. Zon. Derzelver afftand van de Aarde is weinig nader dan te vooren bepaald, door de Waarneemingder Verfchyninge van Venus in de Zon. 316. Zonneftraal, in een donkere Kamer,dooreen holleSpiee gel teruggekaat{t, maakt een Beeld van veelerley gekleurde Ringen. 237. Verandering daar in voore komende,door een{chuin= fe Terugkaatzing. 240, De Oorzaak van deeze Ver- fchynzelen _onderzogt. 243, Enz. Zoutkruid. Zie Kali, Zwyndafen zyn de Hyena niet. 47. Zy verfchillen niet van Hondsdaffen, zo men aanmerkt. 372. Zyde (zwarte en witte) ver- fchilt in tektrikaale Kragt. 77, 84. Trams P DD. FES 1880 RNN DS. EST din, 5 Pres uw 5 semseN Kh 6d” 9 nii bear En. vei bribe, Dt en fognd: vAsged iddlad 15vbos UA red auoodeht gov de oat ev se pp id bide waiud ' 132 bat ab bho tan. bata) N ab 5 vl ob sich ade Re. "like bk fors dj PGS abi. Ns pe ta ri \ _atioN lede Reiko 6°tiaf kie (SRE HED (GE rek eon aib & ik ie Eh Bf orfsat j oTdolte st AE Arroshad tier” 38e eh EE ai ogeidabno®’ ohtutigse eijostisrd BOAT af hat waag ts VE Bi REN, ds Jadain dmo rtl sortnagdt-isëh nokbhants ij alls. Sed asiel Sie: me pg otd ú ed elite en Re ek, Nd Kn brsiis 1 viend HOS in & vaialon Hf abibA dh AE ge ES —ethatjed” ete bef 1ôr 5) SEE Sa shit oots den $ pe opn PN, ,À 97 hav ik ge hee Si EEE CE lest si, st / Keu 48 ï nt Mel we dt btaniectS \ 4 5 pa En . Haute nsnroob, isme k dl | Re eze; 113 pre lag zien ii e: 1354 fy Dl 50 ri ú to bead tl gÌ gpu, de ftegaifk’ Sruskien HW RO0bt KD ht oe di “nb a auirabantsV 5e (natrt HBV fu non % ke de 5 huls ne5 aha Shitorror “d. 4% „aisterdg mig a p: 7 onvol RY HEESIOG ok, „pesten ralasnge ol ei, \ B be B Sr. Keke Ed di 3 le wis hirtslsnoN piens ols ashebriges ‚ bnr en, jn AR Haig 4 f, 5 #6 Tester EEN a NS a, ij nld ne he dÀ 1 ge d te Ke zi En ik eh: Kin gt kje * geet \ Ë £ bl , ' « ij u 5 *, kalk ka N sr asbl … Waart in fe iS oi rige za ooh” derd pd wad j nn he. : Eke teg jade ps HE ep da: shae ned Ede io 8 HC Tt ir et 4 tE, je tert iteketf ARS Die 1 Ar VIEREE sir 1 at Ee en sanne 5 Eren rai Iets RER gil id