BoenD 7738 HARVARD UNIVERSITY Faal | us | ie IM LIBRARY OF THE MUSEUM OF COMPARATIVE ZOÜLOGY ZES Nev. 19, 1877 1 u I| | Ww ^ 4 wi (en CES um en RES SCIENTIARUM ENDOENEERRLANDICAE. eeeh eeb Lr ENG HN DER NATUURKUNDIGE VEREENIGING TNI NEDERLANDSCH. INDIE. APEL ONE ME SS CIETATIS SCIENTIAM INDO-NEERLANDICA E. VOL SU. SM OE IN e: M. DC JC 9G PN ST: BA TAG ELA, T OY Pes Eb AN OG BITS OR OP 1.51526 PR ENDELINGEN DER NATUURKUNDIGE VEREENIGING Aere Beebe NUPSCIINJII E. BEATAWVIX, I AexEQq IE e ug Oe E NS or Ot YR fL VE 0406 CIO EU IESAMIIOTTR MAS Ug E D s EL. S.T. Na een ruim zesjarig bestaan, waarin de Natuurkundige Vereeniging n Nederlandsch Indië met rassche schreden zich heeft ontwikkeld, en waarin niet minder dan elf lijvige boekdeelen van haar Tijdschrift zijn gepubliceerd, is de Vereeniging gekomen tot een standpunt, waarop het niet meer moge- lijk is, door het Tijdschrift alleen openbaar te maken, de talrijke en om- vangrijke Verhandelingen, door verschillende natuurkundigen haar aangeboden. De Vereeniging heeft dien ten gevolge, in hare Algemeene vergadering, gehouden den 28en Februarij 1856, besloten tot de uitgave van afzonderlijke bundels Verhandelingen, in welke zullen worden opgenomen die bijdragen en memoriën, welker omvang en zuiver wetenschappetijke inhoud ze minder ge- schikt maken voor eene opname in het Tijdschrift der Vereeniging, welks geregelde en, spoedige verschijning daardoor ook nu en dan reeds is vertraagd geworden. , Het eerste deel dier Verhandelingen wordt hierbij den Leden der Ver- eeniging en HH. inteekenaren aangeboden. De steeds toenemende belangstelling in de werkzaamheden der Vereeniging is ook nu weder gebleken, doordien alle Leden zich bereid hebben getoond, do bundels Verhandelingen te ontvangen tegen den vastgestelden inteekenings- prijs van 25 cents per vel druks, terwijl bovendien meer dan 100 ingeze- tenen van Nederlandsch Indië, niet tot het Lidmaatschap der Vereeniging behoorende, de uitgave der Verhandelingen wel hebben willen ondersteunen, door zich insgelijks als inteekenaren te doen inschrijven. De Direktie der Vereeniging heeft besloten, achter de Ledenlijst der Ver- eeniging , ook te plaatsen eene Lijst van de namen der heeren, niet tot haar lidmaatschap behoorende, welke door hunne inteekening de werkzaamheden der Vereeniging zoo krachtig ondersteunen. bo e Qu B» N HE OL UB WAN HET EROR SO OR? D EXE L. Voorberigt. Naamlijst van de Leden der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indié, op den 1^ September 1856. Naamlijst der Heeren, niet tot het lidmaatschap der Vereeni- ging behoorende, welke de uitgave der Verhandelingen als in- teekenaren ondersteunen. Over de soorten van Rottlera van den botanischen tuin te Dui- tenzorg en in het herbarium van Zollinger en Moritzi, alsmede over eenige verwante geslachten uit de familie der Euphorbia- ceén, door H. ZorrINGeEr, Adviserend lid der Vereeniging. Beschrijvingen van nieuwe of weinig bekende vischsoorten van Amboina, verzameld op eene reis door den Molukschen Archi- pel, gedaan in het gevolg van den gouverneur generaal Mr. A. J. Duymaer VAN Twisr in September en Oktober 1855, door P. BrkEkER, President der Vereeniging. AO C TN HSO RUDE 6. Beschrijvingen van nieuwe of weinig bekende vischsoorten van Manado en Makassar, grootendeels verzameld op eene reis naar den Molukschen Archipel in het gevolg van den gouverneur generaal Mr. A. J. Duymaer VAN Twisr, door P. BLEEKER. l Observationes botanicae, quas de Filicibus horti bogoriensis nec non ad montem Gedeh aliisque locis sua sponte crescentibus annis 1855 et 1856 fecit J. K. HasskARL, Societ. adscript. conciliar. 8. Retzia, sive Observationes botanicae, quas de plantis horti bo- tanici bogoriensis annis 1855 et 1855 fecit J. K. HaAsskARL. Pugillus IL. No AM LS T DER LEDEN VAN DE NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIE. OP DEN In SEPTEMBER 1856. Datum van oprigting 19 Julij 1850. Oprigters der Vereeniging. P. Brreker, J. H. Cnoockewir Hz., C. De Groor, P. J. Marer, P. BARON Mervirr VAN CARNBEE. HONORAIR BESCHERMHEE R. Mr AJ DUM OER VAN TWIST, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Oud Gouverneur generaal van Nederlandsch Indië, Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Orde van de Eikenkroon met de Ster, enz. enz. enz. BESTUUR. President. P. BLEEKER, Doktor in de Genees-, Natuur- en Wiskunde, Dirigerend Officier van Gezondheid der 2e klasse, Lid Korrespondent van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Lid van Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosorum, Korrespondent van het Museum van Natuurlijke Historie te Parijs, Korresponderend Lid van het Keizerlijke Genoot- 7 l1 NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE |) schap van Natuurwetenschappen te Cherbourg, Lid van het Koninklijk Botanisch Ge- nootschap te Regensburg, Korresponderend lid van de Senckenbergische Naturforschende Gesellschaft te Frankfort am Main, Honorair lid van het Natuurhistorisch Genootschap Isis te Dresden, Lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, van de Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde te Leiden, Direkteur-Sekretaris van het Bataviaasch Ge- nootschap van Kunsten en Wetenschappen, Vicepresident der Vereeniging ter bevordering der Geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië, Honorair Lid van het Natuurkundig Genootschap te Groningen, Korresponderend Lid van het Genees- en Heelkundig Genoot- schap te Amsterdam, van de Vereeniging ter bevordering der Flora van Nederland en zijne Overzeesche Bezittingen, van het Natuur- en Geneeskundig Genootschap Vis unita fortior te Hoorn, Besturend lid der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid te Batavia, Hoofdredakteur van het Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, Redakteur der Verhande- lingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Lid der Hoofd- kommissie van Onderwijs in Nederlandsch Indië, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, enz. te Batavia. Vicepresident. P. BARoN MELVILL VAN CARNBEE. Kapitein-luitenant ter zee, Direkteur van het Maritiem etablissement op Onrust, Besturend Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Lid der Geographische Ge- nootschappen te Parijs, Londen en Berlijn, Ridder der Orde van den Nederlandschen leeuw, Ridder der Orde van het Legioen van Eer van Frankrijk, enz. te Batavia. Besturende leden naar volgorde van benoeming. Datum van benoeming. Dr. P. BrrrkKeEr, President en Hoofdredakteur, enz. . . : : E . 119 Julhj 1850, Dr. J. H. Croockewit, Hz., Ambtenaar belast met scheikundige onderzoekingen, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, ter Borneo's westkust. 3 : : É : 3 : : : -049 » C. De Gnoor, Ingenieur der le kl. van het mijnwezen in Nederlandsch Indië, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, te Buitenzorz. . 3 WD " P. J. Maren, Dirckteur van het Museum, 1e Laborant bij het cliBtosodte labo- ratorium te Batavia, Desturend Lid en Direkteur van het Museum der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië, te Batavia. : We EI » . BARON MELvILL vAN CARNBEE, Vicepresident, enz. : um » : C. R. Srrixmerz, Luitenant kolonel der Genie, Lid in het RUE Militair Ge- regtshof, te Batavia. . ; : : : : : S : 3 . 91 Oktob. D. W. Rosr vaN ToNNINGEN, Landbouwkundig Chemist, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Buitenzors. . : . 27 Decemb. » NATUURKUNDIGE VEREENIGING. pi o Datum van Benoeming J. GnoLL, Thesaurier, Ingenieur der telegrafen in Nederlandsch Indië, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Besturend Lid der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië, Ridder der Militaire Willemsorde 4e klasse, Ridder der Orde van St. Anna 3e klasse, te Batavia. Dr. A. J. D. StreeNstRA ToussaiNT, Praktiserend geneesheer, te Batavia. G. A. De LANGE, Geographisch ingenieur voor Nederlandsch Indië, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. G. F. De Brum Koes, Bibliothekaris, Luitenant ter zee le kl, Onder-Haven- en ekwipagiemeester, Administrateur van het tjuniaveer te Batavia, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Besturend Lid en Sekretaris der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië, te Batavia. . : : : : : : : : : : ; : A. W. P. WEITZEL, Kapitein Adjudant van den Luitenant generaal Komman- dant van het Indische leger, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Ridder der Orde van de Eikenkroon, te Batavia. R. F. De Seiger, Kapitein der Infanterie, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Cheribon. . : : i . : J. J. ArTHEER, Sekretaris, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Besturend lid van de Nederlandsch-Indische Maat- schappij van Nijverheid, Besturend lid van de Vereeniging ter bevordering der Geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië, te Batavia. 21 April 12 Febr. 24 Decemb. 11 Maart 17 April 14 Junij 1854. 1855. Datum van Benoeming. Honoraire Leden. Z. M. Karen BERNHARD Hertog VAN SAKSEN WeriMAR ErskeNACH, Grootkruis der Orde van den Nederlandschen leeuw, Grootkruis der Militaire Willems- orde, Grootkruis der Orde van de Eikenkroon, Grootkruis der Badorde, Grootkruis der Orde van het Legioen van Eer, enz. enz. te ’s Gravenhage. Dr. W. Boscu, Oud Chef der geneeskundige dienst in Nederlandsch Indië, (Kolonel) oud President van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen en van de Vereeniging ter bevordering der geneeskundige weten- schappen in Nederlandsch Indië, Korresponderend Lid van de Vereeniging ter bevordering der Flora van Nederland en zijne Overzeesche bezittingen, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, enz., te Arnhem. JE. G. VAN per Praat, Viceadmiraal, Oud Kommandant van Z. M. zeemagt in Nederlandsch Indië, Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kommandeur der Orde van de Eikenkroon, Ridder der 2e klasse der Orde van den Heiligen Stanislas van Rusland, enz. te s' Gravenhage, W. M. Surr, Dirigerend Officier van Gezondheid 2e klasse (Majoor) bij Z. M. Marine, Lid van het Batavidasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen, Ridder der Orde van de Eikenkroon, in Nederland, 6 Feb. 19 Julij 14 Mei 1551. 1854. 1856. 4 NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Korresponderende Leden. In Nederland. Datum van Benoeming. , C. L. BrvwE, Hoogleeraar, Direkteur van 's Rijks Herbarium, Lid van de Aka- demie van Wetenschappen te Parijs, Lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederland- schen Leeuw, Ridder der Orde van het Legioen van Eer, enz, enz. te Leiden. 13 Jan. 1852. S. G. Vax Brrpa, Hoogleeraar, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw Sekretaris van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappenenz.,teHaarlem. 13 » J. VAN per HorveN, Hoogleeraar te Leiden, President der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Wis- en Natuurkundige wetenschappen, te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen, Ridder der Zwaard- orde van Zweden en Noorwegen enz. te Leiden. — . : : : To » F. Karser, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw enz. te Leiden. 13 » » R. LosATrro, Hoogleeraar, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw enz. te Delft. : . E : 5 ^ . . . : - : SIRO E » F. A. G. MiqvEL, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschap- pen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te Amsterdam. : : : : : 5 c : : 3 : : 19 7» » G. J. Murprn, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Orde van de Eikenkroon met de Ster enz, te Utrecht. ap m » HR. Vas Rees, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kom- mandeur der Orde van de Eikenkroon, enz. te Utrecht. : , Le lS Sim 7 G. Srmoxs, Minister van Binnenlandsche zaken, Ridder der Orde van den Neder- landschen Leeuw, enz. te 'sGravenhage. . ; d ; . - Get » C. J. TrmMiNeK, Direkteur van ’s Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, Lid van de Akademie van Wetenschappen te Parijs, van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, enz., te Leiden. : : : "NS IST » W. Vmorni, Hoogleeraar, Sekretaris van de Koninklijke Akademie en Weten- Schappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Militaire Willems-Orde, enz., te Amsterdam. . 3 ; nem » C. H. D. Buis Barror, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Weten- schappen te Amsterdam, enz., te Utrecht. : : à : - . 17 Febr. 1853. P. Harrie, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, enz. te Utrecht. : ; - : : : : . dur » » NATUURKUNDIGE VEREENIGING. 5 Datum van Benoeming. H. SenrrecrEL, Konservator bij s Rijks Museum van Natuurlijke historie te Lei- den, Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, enz. te pac : - 8 5 : 4 3 , : B ak 7e ^ 1$ Rebr.- 1853. Jhkr Pn. F. Vox SikBorp, Kolonel van den Generalen staf, Ridder der Orde van den E. Leeuw, enz. enz. 8 : : : : : WEN » W. H. De Vrrese, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Weten- schappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, enz. te Leiden. . ; c : : i : à , : "Rn ari, , P. Erras, Kantonregter te Haarlem, Lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, te Haarlem. : : : : 5d ill » J. L. C. ScHROEDER vAN DER Korx, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke I isdsntie van Wetenschappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederland- schen Leeuw, enz. te Utrecht. . : : ; : : Aen Lg F. J. SrauxanT, Lid der Koninklijke Akademie van Rn. te Keen 19:4.» , F. C. DoxpEns, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kom- mandeur der Orde van de Eikenkroon, enz. te Utrecht. . : : . 16 Febr. 1854. J. A. C. OupEMass. Buitengewoon Hoogleeraar enz., te Utrecht. ; : 516 » J. K. VAN pnEN Broek, Officier van Gezondheid le kl. Leeraar bij 's Rijks Kweekschool voor Offieieren van Gezondheid, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te Utrecht. s : , : seri » J. A. Herkrors, Konservator bij 's Rijks Museum van Natuurlijke Aeon: te Leiden. : : , : : : : : : A d9e » L. Aur Conrw, Pied Ee: enz. te Groningen. : 2 29xBebr31^ 1855; S. Mürrer, Oud Lid der Natuurkundige Kommissie in ence. Indië, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, enz. te Leiden. . 2e T » S. A. BreEKROODE, Hoogleeraar, enz. te Delft. . : : : : ST 128 P7 » A. W. M. Var HassELT, Officier van Gezondheid le kl, dite bij 's Rijks Kweekschool voor Officieren van gezondheid, Lid der Koninklijke Aka- demie van Wetenschappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Neder- Bndschen Leeuw, enz. te Utrecht. . : - 28 Eebr. 1856. C. Murper, Hoogleeraar, Lid van de Koninklijke ae van Wetenschappen te Amsterdam, enz. te Groningen. : QD SMS » M. C. Var Harr, Hoogleeraar, Lid van de Koninklijke Aden van Weten- schappen te Amsterdam, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, enz. te Groningen. : : : : : : 14828 217» , J. E. De Vn, Lector in de Sclükunde aan de eta school te Rotter dam. 28 » , Korresponderende Leden in het Buitenland. Tu. CANTOR, A. DECANDOLLE, P. FLOURENs, J. LrieBIG, W. F. Maurr, R. Owzwv, F. SCHÖNBEIN, F. H. TnoscHEL, Ta. HomsFIELD, P. J. VAN BENEDEN, R. Bnows, J. P. Dumas, A. A. DuMÉRIL, C. G. EHRENBERG, M, FARADAY, H. R. GórPERT, J. W. Hooker, J. HxzgrL, U. L. LEVERRIER, C. EF. P. P- Vox MARTIUS, A. Movssov, J. Mürren, CH. LYELL, L. A. J. QvETELET, L. REICHENBACH, J. STEENSTRUP, AÀ. VALENCIENNES, J. K. HASSKARL, te b NAAMLIJST DER LEDEN VAN Chinsurah. Genève. Parijs. München. Washington. Londen. Basel. Bonn. Londen. Leuven. Londen. Parijs. Parijs. Berlijn. London. Breslau. Londen. Weenen. Parijs. München. Zürich. Berlijn. London. Brussel, Dresden. Koppenhagen Parijs. Nederland. Datum van Benoeming. 17 Febr. 1853. 175587 » [729 y If. n » JURO » 17 » » lof om » 16 Febr. 1855. 19 Julj » 28 Febr. 1856. 29» » 28 » » 9892018» T zo » DOE » 2929» » 290885 » 928 » » 28 Pm » 28 » » 285 » DSE » 29 » quere » 28 » » 28^ i» » 2B » NATUURKUNDIGE VEREENIGING. Adviserende Leden. -1 Datum van Benoeming. Dr. P. F. H. FnoxsBERG, Agrikultuur-chemist, Lid van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen, te Buitenzorg : Dr. F. JurenurN, Inspekteur, Adviseur in zaken van wetenschap bij het Gou- verment van Nederlandsch Indië, Lid Korrespondent der Koninklijke Aka- demie van Wetenschappen te Amsterdam, Lid der Keizerlijke Akademie van Natuuronderzoekers te Breslau, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Orde van den Rooden Adelaar van Pruissen, enz. te Tjandjoer. H. ZorLINGERr, Naturalist, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Eerelid van de Naturforschende Gesellschaft te Basel, enz te Banjoewangi. : : : . . Leden Korrespondenten. Datum J E. TeijsMaNN, le Hortulanus bij ’s Lands plantentuin te Buitenzorg, Lid der Vereeniging tot bevordering der Flora van Nederland en zijne over- zeesche bezittingen, Lid der Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot aanmoediging van den Tuinbouw te Leiden, Broeder der Orde van den Nederlandsehen Leeuw, te Buitenzorg. . . , . J. HAGEMAN Jcz., Griffier bij den Landraad te ioctdaja Buitengewoon Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Soerabaja. A. ScHARLEE, Apotheker 2e kl, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kun- sten en Wetenschappen, te Muntok. . : - : W. R. SEvEnING, Apotheker, te Samarang. : : : : D. S. Hoepr, Ambtenaar, Lid van het Bataviaasch Enakelan van Kunsten en Wetenschappen, te Amboina. . D. A. J. B De Graar, Havenmeester. te Ar L. H. DrerEMAN, Kapitein der Genie, Ridder der Militaire Willems-Orde de klasse, te Padang. 28 Febr. 19 Sept. 2 Julij 13 Dec. 9 Nov. 16 Febr. 19 Julij 9 Nov. 1856. van Benoeming. 3 NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Gewone Leden in Nederlandseh Indië. Datum van Benoeming. O. F. W. J. Hvcuxxix, Ingenieur der mijnen in Nederlandsch Indië, in Japan. 15 Aug. 1850. C. G. Var Drwrscu, Kolonel, Chef van het wapen der Artillerie, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te Batavia. . 4 ; d .. 19 Sept. » J A. KRAJENBRINK, Landeigenaar, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Telok-djambi, in Krawang. . ; a s 9- dj » P. F. C. VnEEDE, Majoor der Artillerie, Direkteur van den Konstruktiewinkel, te Soerabaja. . : : : c 7 ! : : : : DR (Ce "um » S. ScngEUDER, Ingenieur der mijnen in Nederlandsch Indië, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Duitenzorg. oe NS » Dr. J. R. BavEn, Officier van Gezondheid der 1e klasse, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Soerabaja. . : STD » Dr. J. EiNrHOvEN, Praktiserend Geneesheer, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Ridder der Militaire Willems Orde 4e klasse, te Samarang. . : . ^ : . : : : : : o m » H. W. ScmwANEFELD, Officier van Gezondheid 2e klasse, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Soerabaja. . : Dip au e) » E Ru Oud Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Koetei. : : 5- Gb 9) » . G. KREIJENBERG, Apotheker 2e klasse, te Soerabaja. : : . ZEN VA » » ene Apotheker 2e klasse, te Willem I. : : ele) » Dr. O. G. J. MonxikE, Officier van Gezondheid 1e kl, Lid van het Keizerlijk Ge- nootschap van Natuuronderzoekers te Moskou, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te Amboina. 5 : : . ml J. Muxrricm, Hoofdkommies ter Algemeene Sekretarie, Besturend lid en Biblio- thekaris van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Mederedakteur Tijdschrift Indische Taal-, Land- en volkenkunde, President van het Letterkundig Genootschap Musis, te Batavta. . , : . 27 Decemb. 1850. H. A. MopprrMaN, Luitenant ter zee le klasse. : : : ; AU Corp m » Dr. P. L. OxxEx, 1e Stadsgeneesheer te Soerabaja, Lid van het Bataviaasch Ge- nootschap van Kunsten en Wetenschappen. : : : . ; 2 P. F. UnrresBECK, Luitenant ter zee le klasse, Inspekteur der Bebakening en van het Loodswezen en de Kustverlichting in Nederlandsch Indië, Ridder der Militaire Orde 4e klasse, te Batavia. : c s : ó : nd: » 7 H. Vox Garrnox, Ambtenaar ter Borneo's westkust. : : x 5 . 18 Maart 1851. Dr. J. HangrzrrELD, Officier van Gezondheid 1e klasse, te Batavia. 3 : Som o9 » or. F. C. Senurrr, Officier van gezondheid le klasse, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Samarang. : : e ee) » H. Vos Dewar, Adsistent resident, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. . : ; : . JL» » NATUURKUNDIGE VEREENIGING. 9 Datum van Benoeming. D. L. Worrsox, Luitenant ter zee 1e klasse, Ekwipagiemeester, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te Soerabaja. . : E dl : E . 18 Maart 1851. S. L. BraxxrxBunG, Dirigerend Officier van Gezondheid 2e klasse, Inspekteur der vakcine op Java en Madura, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Tjandjoer. c ; 1 . 17 April " Dr. C. F. A. ScuxEIDER, Officier van Gezondheid der 2e Bases te Willem 15 MU » J. G. X. BROEKMEIJER, Officier van Gezondheid 1e klasse, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Makassar. : , . 10 Mei » J. M. Var Leer, Dirigerend Officier van Gezondheid 2e klasse, te Samarang. . 24 » » M. Tn. Rxicur, Officier van Gezondheid 1e klasse, Lid van het Bataviaasch Ge- nootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. . END » D. J. UnurzENBECK, Majoor der Genie, Ridder der Militaire Willems-Orde 4e klasse, te Batavia. - : 14 Aug. » G. Wassink, Kolonel, Chef der Cuts Dienst i in Nedsclandsch Indië, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Hono- rair Lid van het Natuurhistorisch Genootschap Isis te Dresden, Pre- sident der Vereeniging ter bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch Indië, Hoofdredakteur van het Tijdschrift ter bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch Indië, Lid der Neder- landsch Indische Maatschappij van Nijverheid, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Militaire Willems-Orde 4e klasse, Kommandeur der Orde van den Witten Valk, met verlof in Nederland . 14 » » S. BINNENDIJK, Adsistent hortulanus bij 'sLands Plantentuin, te Buitenzorg. . 9 Okt. » G. C. Daum, Partikulier, te Batavia. : : : : : 8 ; HOEN GS » D. F. Scnaap, Resident van Kadoe, te Magelang. . : > C : tse ROR I9 » T. Anmiéss, Adsistent resident, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Sumanap. . 5 : 5 : : ; an I3» Dec: » J. E. VAN LEEUwEN, Partikulier, te Samarang. : 5 : 5 : a 8, Eter 4 MASI S. D. Scurirr, Direkteur der Kultures, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, President der Nederlandsch-Indische Maat- schappij van Nijverheid, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te Batavia. : : : : NL ; : : ; . 5 Mei » E. NETsCHER, Ambtenaar ter Algemeene Sekretarie, Besturend Lid van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Indische Taal-, land- en volkenkunde, te Batavia. . 5 » » Mr. A. Pmms, Lid in den Raad van Nederlandsch Indië, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. . : 5 : ; - . $ Junij » J. A. VRrrESMAN, Resident van Tagal, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Tegal. . : : : : i Dr» » E. F. Graar VAN BrwrHEIM TEKLENBURG RHEDA, Adsistent-resident, Ridder der Hertogelijke Saksische Huisorde van Ernestus, te Batavia. 2 qmhos4* Sept. » v 10 NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Datum van Benoeming. F. U. Var HrxcErr, Predikant, Vicepresident van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in Indië, te Batavia. . . . : - 4 Sept. 1852. J. E. Herperscure, Suikerfabrikant, Lid van het Bataviaasch Gine van Kunsten en Wetenschappen, te Pekalongan. . : : : : META ug » B. M F. PniurPrav, Fabrikant, te Lembang. . . : : ex v. » J. P. VAN Rouveroy VAN NIEUWAAL, Stadsapotheker, te Sate. v7 En » Mr A.J. Swart, President van den Raad van Justitie te Batavia, Vicepresident van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. 4 » » J. TRowP, Oud Hoofdingenieur van den Waterstaat, Besturend Lid van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Besturend Lid der Nederlandsch Indische Maatschappij van Nijverheid, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te Batavia. . : 5 eMe » Mr. C. Visscner, Lid in den Raad van Nederlandsch Indië, President van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Orde van de Eikenkroon met de Ster, Kommandeur der Orde van Isabella la Catolica, te Batavia. "Pi » H. L. Van BLOEMEN WAANDERS, Administrateur der tinmijnen, te Marawang. 15 Dec. » A. W. KINDER, Adsistent-resident, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Soemedang. : 15 » » Jug. Mr. H. C. Vas per Wijck, Resident der PrlongotepeqacHapoete Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Tjiandjoer. 15 » » Dr. F. L. W. Voerer, Officier van Gezondheid 1e klasse, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Padang. .. . 12 Jan. 1853. W. F. GonpiN, Adsistent resident ter Sumatra's westkust, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. . 5 : : : . 19 Julj » P. L. VAN BLOEMEN WAANDERS, Gekommitteerde van het Gouvernement voor de zaken van Bali en Lombok, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Boleling (Bali). 5 : : 19 » » T. T. Bik, Landeigenaar, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Runen en Wetenschappen, te Batavia. : 9 Nov. » C. CrauraN, Fabrikant, Besturend Lid der Nedetlandschobudinco Maatsch van Nijverheid, te Batavia. : 5 2 . 2 39/05 » E. W. Cramervs, Koopman, Lid van het Balovitash TUN van Kun- sten en Wetenschappen, Besturend Lid der Nederlandsch-Indische Maat- schappij van Nijverheid, te Batavia. : EN E » W.J. VAN pe Gnaar, Algemeene Sekretaris, Ridder d bide van dut NC landschen Leeuw, te Batavia. - : , : : 2 3/39 NO6v: n D. Prisce, Koopman, Lid van het Bataviaasch Go van Kunsten en Wetenschappen, Besturend Lid der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, te Batavia. 5 : : : : SEU IM » A. A. Reep, Koopman, Lid van het Bh Getodacen van en en Wetenschappen, te Batavia. : 9 » » W.C. Vox ScumizgeRAND, Kolonel, Die Hs ERA Ridder des Orde van NATUURKUNDIGE VEREENIGING. 15 Datum van Benoeming. den Nederlandschen Leeuw, Kommandeur der Orde van de Eikenkroon, Ridder der Orde van Albrecht van Saksen, Besturend Lid der Neder- landsch Indische-Maatschappij van Nijverheid, te Batavia. : E 9UNOvA T8209: Jkhr. C. F. GorpMANN, Gouverneur der Moluksche eilanden, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Amboina . . 16 Febr. 1854. N. J. H. KorrMaANN, Kontroleur, Lid van het Bataviaasch Bn van Kun- sten en Wetenschappen, te Pandeglang. . : : 169» s W. VAN OMMEREN, Koopman, Lid van het Bataviaasch Gencolschp van E dayien en Wetenschappen, te Batavia. : , : Of » N. BARON GANSNEB GENAAMD TENGNAGEL, Beene ter zee, Chef van de Gouvernements Schooners en Kruisbooten, Ridder der Militaire Wil- lems-Orde 4e klasse, te Batavia, , : ze T PME » R. P. Torsos, Koopman, Lid van het Biene TR DRM van bidon en Wetenschappen, te Batavia. : : : , : TAB in " W. Cores pe Vries, Direkteur der ene ondathaing car de Vries Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. . : . : ; - 5 : 36s n » L. Weger, Landeigenaar te Tjogrek, in Buitenzorg. . 16 » » Dr. C. W. R. Vorer, Kolonel, Chef der Geneeskundige en in Neelen Indië, Besturend Lid der Vereeniging ter bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch Indië, Lid van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen, Ridder der Militaire Willems Orde 4e klasse, te Batavia. ; : . 19 Julij » Dr. J. W. E. AnNDT, Officier van Cake ge kie te endet : PO » Dr. J. J. VAN LimBure BROUWER, Ambtenaar, toegevoegd aan den Geographi- schen Ingenieur van Nederlandsch Indië, Lid van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. . : 19 » » J. J. LiNDGREEN, Officier van Gezondheid 1e klasse, Lid van het Eod isch van Kunsten en Wetenschappen, te Muntok. .. : 19 » » G. J. Fier, Officier van Gezondheid 2e klasse, Lid van het ones Tam schap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. . . 19 » » A. F. J. JaAxsEN, Resident van Manado, Lid van het Bataviaasch GXusdichan: van Kunsten en Wetenschappen, te Manado, , ; : : : sanguin n J. Lovpow, Partikulier, op Biliton. . : : : : ; : Me EN) » C. A. BrwsEN, Officier van Gezondheid 2e " Lid van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen, te Serang. . (OR » J. N. SrEvENs, Officier van Gezondheid der 2e klasse, met verlof} in Medodand 19 » » H. H. Haase, Ambtenaar, te Salatiga. - . : 19.» » A. Meis, Generaal Majoor, Kommandant der EORUM in de 2e Militaire afdoen deeling op Java, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Militaire Willems-Orde 3e klasse, te Samarang. ; : , . 28 Febr. 1855. J. C. J. VAN Over, Apotheker 3e klasse, te Samarang. . 28 » » Dr. C. L. Dorxzscuar, Officier van Gezondheid 3e klasse, Lid van iat Breed Genootschap van Kunsten ga Wetenschappen, te Datavia. : : qu AE » 12 NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Datum van Benoeming. D. M. Pirrer, Dirigerend Officier van Gezondheid 2e klasse, Inspekteur der Hospitalen op de Buitenbezittingen, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Salatiga. : 5 dits c . 28 Hebr. 1855. C. W. F. Moek, Officier van Gezondheid 2e klasse, te Samarang. . : 28259» » P. G. WisEns, Apotheker 2e klasse, te Batavia. : : : : : ZS » S. VAN DEvENTER Joz, Adsistent-resident van Buitenzorg, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Lid der Nederland- sche Maatschappij van Letterkunde te Leiden, te Buitenzorg. : de eo 35 » R. EverwiJjN, Ingenieur der Mijnen in Nederlandsch Indië, ter Borneo's westkust. 98 » » C. Herrricu, Officier van Gezondheid 2e klasse, te Bandjermasin. . ; DS » A. G. C. VisscHER vAN GAASBEEK, Adsistent resident van Bandong, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. 5 a vs) » Dr. D. L. Var Harruw, Suikerfabrikant, te Kalipatten. . : B 1 ZON) » W. HuBers vAN ASSENRAAD, Officier van Gezondheid 2e klasse, te Bonthain. . 28 Febr. 1856. Dr. A. BrnwsrENN, Lid der Keizerlijke Akademie van Natuuronderzoekers te Breslau, Geneesheer van het gesticht te Gadok. 5 5 5 ; RS) » C. J. Boscnu, Adsistent-resident, te Banjoewangi. . : 3 : 5 Zen » C. A. De Bnavw, Kolonel, Gouverneur van Celebes en onde Adju- dant des Konings in buitengewone dienst, Ridder der Militaire Willems- Orde 3e klasse, te Makassar. : : : : ; s 4 : MISC En » C. C. HanprEwBERG, Adsistent-resident, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Sambas. . : : : : : 28 » » L. Lixpwaw, Offcier van Gezondheid der 1e klasse, Lid van het Patsviagidh Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Ridder der Militaire Willems- Orde 4e klasse, te Batavia. . : 3222925» » J. G. F. BrenxEror Morws, Officier van GUNT ze Eze te En 228 » » Dr. E. H. H. Münrrnr, Officier van Gezondheid 2e klasse, te Manado. . 22-282 » W. C. Murrer, Officier van gezondheid 1e klasse bij Z. M. Marine, Ridder der Militaire Willems-Orde 4e klasse, in station ter Sumatra's Westkust. 1102511 » J. O. Vax PorANEN PETEL, Adsistent resident, te Malang. 3 2 : 22977» » D. SicAL, Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Sintang. . 28 » » J. C. J. Surrs, Majoor der Infanterie, Ridder der Militaire Willems-Orde 4e d Ridder der Orde van de Eikenkroon, enz. te Batavia. . 2028) » Dr. C. A M. M. Vox ELLENRIEDER, Officier van Gezondheid 3e klasse, te e Willem I. 25 Maart — » V. PoorMAN, President van de Faktorij der Nederlandsche Handelmaatschappij, Besturend lid der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, te Batavia. ; . : ; : : . 5 : : : ; . 26 Junij » E. F. J. VAN KarPEN, Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Pontianak. . 26 » » Dow Luis Avcusro p' ALMEIDA MamrpA, Gouverneur der Portugesche bezittin- gen te Timor Delhi. . : ; 5 : : „26 » » H. K. JANseN, Luitenant ter zee 1e klasse, Ridder de Ordo van den Nene Leeuw, enz. : : 5 : j ; : : : . 19 Julij » NATUURKUNDIGE VEREENIGING. Lo Gewone Leden. Buiten Nederlandsch Indië. Datum van Benoeming. C. Hrrer, Sekretaris van Z. H. Karen BERNHARD HERTOG vAN SAKSEN WkrI- MAR ErseNacH, te 's Gravenhage. 5 : : ' > > . 2 Junij 1851. Dr. J. K. VAN prex BROEK, Gouvernements Geneesheer en B Eundips, te Desima. 17 Febr. 1853. C. H. G. SrEvERwaLD, Luitenant kolonel der Artillerie, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Zwaardorde van Noorwegen en Zweden, te Nijmegen. : : : : : 5 ; ; : . 24 Julj 1854. N A & MeL D S DER HEEREN, NIET TOT HET LIDMAATSCHAP DER VEREENIGING BEHOORENDE, WELKE DE UITGAVE DER VERHANDELINGEN ALS INTEEKENAREN ONDERSTEUNEN. L. A. ApgiNK, Ridmeester bij het Regiment Oost-Indische Kavallerie H. Var ArrHEN, Landhuurder, A. L. ANprresse, Resident van Banda, L. AsscHENBERG Geneesheer, W. Var BARNEVELD, Suikerfabrikant, G. G. BarreN, Partikulier, Mr. W. A. Baup, Partikulier, Bibliothekaris van den Generalen Staf, Bibliothekaris van het Hoofdbureau der Artillerie. J. Tu. Vas BLOEMEN WAANDERS, Kapitein der Artillerie, W. J. VAN BLOEMEN WAANDERS, Aspirant-betaalmeester, M. W. Var BLOEMEN WAANDERS, Administrateur van de suikerfa- briek Lamadjang in Probolingo, P. Beruwner, Officier van Gezondheid 2e klasse, : E. W. Bere, Kommandant van het Militair Huis van Arrest, W.J. A. W. Boers, Majoor der Infanterie, P. Bowier, Administrateur van Geboegan. . , A. E. DE BnurrpER, Apotheker 3e klasse, BnuxsER, Administrateur van de Stapelplaats Jaraka in F. K. Brireverp, 1e Luitenant der Infanterie, Ridder der Militaire Willems-Orde 4e klasse, G.J. P. Carrier, Adsistent-resident, p W. A. Craasz, Griffier van den landraad van Toeban, P. A. A. Corranp, P. VAN DER CRAB, C. M. Dawwi, Partikulier, : J. Douwes Drxkrm, Partikulier, : J. B. Dema, Kontroleur bij de Landelijke Takorision en RUD J. H. DoxrepeN, Kapitein der Infanterie, Ridder der Militaire Willems-Orde 4e klasse N. Diknuis, Partikulier, le Luitenant der Infanterie Sekretaris van 'lernate H. C. Dircks, Onderwijzer, G. Escravzier, Kapitein der Infanterie, Ridder ut Militaire wit- lems-Orde 4 klasse. EU Cr REY ec te Soerabaja. » Nobo bij Samarang. » Banda-neira. » Modjokerto. » Banjoemas. » Meester Cornelis. » Soemedang. » Batavia. » Batavia. » Datavia. » Batavia. » Probolingo. » Banjoemas. » Willem I. » Poerworedjo. » Samarang. » Soerabaja. » Samarang. » Serang. » Patjitan: » Toeban. » Batavia. » Ternate. — » Probolingo. » Bodjonegoro. » Grissee. » Batavia. » Soemedang. » Manado. » Batavia. LIJST DER INTEEKENAREN J. C. Feur, Opziener van Kema, : H. Fievez, Partikulier, : : Direkteur van het Geneeskundig Beeta J. W. Goerzee, Agent der Nederlandsche Handel- Mialchüppiy: A. P. Gopor, Adsistent-resident, . : . : F. A. Grrs 2e Luitenant der Infanterie. G. H. G. Hanrorr, Oud Officier van Gezondheid 1e M. J. F. Hars, 2e Luitenant der Infanterie B J. R. Hessie, Officier van Gezondheid 3e in : P. J. 'r Hoorr, Officier van Gezondheid 3e klasse. : L. TERNE VAN DER Hur, Officier van Gezondheid 3e US , J. J. JorrirsMA, Officier van Gezondheid 3e klasse. . J. M. D. F. De Joxcg, 1e Luitenant der Infanterie, 5 C. H. G. Var Zijn DE Joxc, Ambtenaar 2e klasse . J. Krap, Partikulier, te Tjomal, : : C. P. Brest VAN KzrwPEN, Resident van Bantam, H. KrrEIJN vAN pe Porr, Resident van Bezoekie, : : : J. W. E. Kuipers, Kapitein der Artillerie, J. W. D Kororp, Kolonel Kommandant der 1 Militaire afiltsling op Java, Ridder der Militaire Willems-Orde 3e klasse. F. H. Knoowx, Boekhandelaar, j : : G. F. S. Larner, 1e Luitenant der Infanterie, : C. J De Laxcer, Kontroleur der 1e klasse bij de Landelijke m komsten en Kultures, . . : " . G. W. LucARDIE, Ambtenaar, . : ; , : . M. T. Marres, Sekretaris van HEA. : : MockxEL, Magazijnmeester der Genie, . : . . L. Maawis, Hospitaalmeester van het Rekonvalescenten-gesticht, C. W. F. Nuus, Kontroleur bij de Landelijke Inkomsten en Kultures, D. C. Noorpziek, Adsistent-resident - , : : - : JOHN PARKER, Landhuurder, .. E W. K. F. V. Paru, Kontroleur bij de Landelijke Am en „Kultur es, F. C. Vax per Purr, Luitenant Kolonel Kommandant van het re- ciment Oost-Indische Kavallerie, Ridder der Orde van den Nederlendschen Leeuw, J. D. FRANsEN VAN De Putte, Suïkerfabrikant, : James Du Pur, Oud Raad van Indië, Ridder der Orde van d Ne- derlandschen Leeuw : : . : : : : j . G. Prater, Suikerfabrikant, 5 . : ; : . M. M. RarPArp, Partikulier, RarPARD Kapitein der Infanterie F. ReeeNsBure, Koffijpakhuismeester, RoonpA VAN ErsiNGA, Oud Officier der Genie J CG: 20: G. . B. A. B. SONNEMANN REBENTISCH, Officier van Gezondheid Isis BEW 15 te Manado. » Tjilatjap. » Batavia. » Manado. » Pengaboenga (Sumatra's Westk.) » Pandeglang. » Soerakarta » Tjiringien. » Klatten. » Wonosobo. » Bat avia. » Ngawi. » Anjer. » Wonosobo » Tegal. » Serang. » Bezoeki. » Soerabaja. » Batavia. » Batavia. » Batavia. » Langkir. » Bangkallang. » Manado. » Willem I. » Oenarang. » Toelongagong. » Toelongagong. » Mataraman. » Kendal. » Salatiga. » Bezoeki [Pangji]. » Bidara tjina. » Goemoe [Kendal]. » Ngawi. » Serang. » Madioen. » Sambas. » Toeban. 16 LIJST DER INTEEKENAREN. F. A. Rorur, Officier van Gezondheid 2e klasse, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw L.J. Ruopr, 2e Luitenant der Infanterie, J.F. G. Rieper, Kommies der residentie Manado, A. H. Ross, Machinist, : 5 : ms E : : J. M. C. E. Lr RürrEe, Officier van Gezondheid 3e klasse. À F.J, SavEnEIER, Geëmploijeerde bij de Nederlandsche Handelmaatschappij Jkur. H. De Cuanox De SAINT GERMAIN, Kapitein der Artillerie, G. ScHOeMAKER, le Luitenant der Infanterie, J. F. ScuvLTrzE, Adsistent-resident van Ambal : 5 1 J. J. ScueLLARr, Officier van Gezondheid 3e klasse , 5 G. P. Servarrus, Kontroleur bij de Landelijke Inkomsten en Kultures, C. J. Syeurses, Officier van Gezondheid 2e klasse. : E , H. STRATINGH, Paardenarts, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. 5 : C. P. C. SrEINMETZ, Resident, Ridder der Orde van dd ee MM Leeuw en der Militaire Willems-Orde 3e klasse JAMES A. SrewART, Partikulier ; : ^ 3 Dr. P. Swanr, Officier van Gezondheid " xis : : : R. A. Surruorr, Adsistent-resident van Japara. : : 3 5 P. H. UnurrxbBECK, Kapitein der genie, Ridder der Militaire Willems- Orde 4e klasse. Shi: E Dr. E. Taru, Officier van Gerona 3e klasse. : 5 : J. H. Torras, Resident van Ternate. A . , E : S. TnEsunmG, Officier van Gezondheid 3e klasse. L. F. VaimLaNT, Griffier van den Landraad van Soemedang B. J. J. VocEerPoEerL, Partikulier, . : : : A : A C. VAN De VzrpE, Ádsistent-resident van Madura : . : C. J. VERKOUTEREN, Geémploijeerde bij de Nederlandsche Handel- maatschappij. . : . M. De VocEL, Officier van Gezondheid 9e Eie: : W. Dr Voeren Jr., Oud Direkteur van tiw Ridder es rii van den Nederlandschen Leeuw, 4 " : a J. H. G. Vosmaer, Administrateur der tinmijnen, : P. F. Woresrnorr, Kontroleur bij de Landelijke Inkomsten en Kultures, F. C. Wirsen, le Teekenaar bij de Genie, Buitengewoon Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen A. G. WiarpEMAN, Officier van Gezondheid 3e klasse : H. Wirrrcn, Boekhandelaar, Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen : 5 c J. Wnarpr, Officier van Gezondheid 2e klasse J. P. ZoErELIEr, Adsistent-resident : . : te Batavia. » Samarang. » Manado. » Bandjermasin. » Soerabaja. » Bandjermasin. » Soerabaja. » Willem I. » Ambal. » Anjer. » Wonosobo. » Pajakombo. » Salatiga. » Pasoeroean. » 'Toeban. » Buitenzorg. » Japara. » Tjilatjap » Banda. » Ternate. » Batavia. » Soemedang. » Ponorogo. » Bangkallang. » Samarang. » Samarang. » Samarang. » Toboali. » Àmbal. » Palimanang. » Telokbetong. » Batavia. » Batavia. Djokdjokarta. z SM ard ik RON en OT TLE RA VAN DEN BOTANISCHEN TUIN TE BUITENZORG EN IN HET HERBARIUM VAN ZOLLINGER EN MORITZI; ALSMEDE OVER EENIGE VERWANTE GESLACHTEN UIT DE FAMILIE DER EUPHORDBIACEAE, DOOR EH. ZOLLINGE NE. Na mijnen terugkeer op Java moest ik mij eenigen tijd te Buiten- zorg ophouden, en besloot ik een deel van mijnen tijd te wijden aan de nadere kennis van de zoo schoone als belangrijke familie der Eu- phorbiaceae. Ik overtuigde mij daarbij op nieuw, dat de indeeling der Orde, zooals die door Bartling voorgeslagen en door Endlicher aangenomen en gewijzigd is geworden, niet stand houdt en op andere gronden moet worden gevest. : Zoo zegt Dartling, dat de tribus Hippomaneae heeft: »floresapetali, spicati, bracteis 1-multifloris." Acalypheae: «Flores apetali, glomerato-spicati v. racemosi." Crotoneae: «Flores saepissime corollati, fasciculati, spicati, race- / mosi." Wanneer ik nu eene Euphorbiacee voor mij heb, die „flores spicati" bezit, waar moet ik haar dan opzoeken? Te meer daar ook onder de Hippomaneën planten worden aangetroffen met „flores glomerati?". Van 4 1 2 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. de Crotoneën heet het: vílores saepissime corollati." Hoe het daarmede staat, doorziet men het best daardoor, dat van de 40 geslachten, die Endlicher uit deze tribus opsomt, 18 zonder bloemkroon zijn! Zooals ik vroeger in het Natuur- en Geneesk. Archief voor N. I., Jaarg. III gezegd heb, is van die indeeling slechts het volgende houd- baar, waarbij ik tevens de geslachten zal optellen, die tegenwoordig in den tuin te Buitenzorg zijn vertegenwoordigd. Subordo I. MONOSPERMA E. Ovarii loculi 1-ovulati. Tribus L Euphorbiae. Flores monoici, apetali, inter involucrum commune masculi cum femineis. 1. Pedilanthus (carinatus Spreng.) Neck. 2. Euphorbia L. 14 spec. 9. Poinsettia pulcherrima Grah. 4. Dalechampia Plum. (bidentata Dl.) Tribus IL. Acalypheae. Flores monoici s. dioici utriusque generis in involucrum s. perigo- nium proprium. 9. Excoecaria L. 4 species. 6. Hura (crepitans) L. 7. Hippomane L. 2 spec. 8. Pachystemon (trilobum) Bl. 9. Homalanthus (Leschenaultianum) Ad. Iuss. 10. Calypteriopetalum brasiliana Hassk. 11. Stillingia (sebifera L.) Gardn. 12. Sapium (indicum Wild.) Klotsch. 13. Tragia (hirsuta Bl.) Plum. 14. Cnesmone javanica Bl. 15. Hedraiostylus corniculatus Hassk. b bo Do Do bo We NO -1 C» OU Ha Co r2 OWER SOORTEN VAN ROTTLERA. . Acalypha L. 4 Spec. . Mappa Ad. Iuss. (cum 3 speciebus). . Claoxylon Ad. Iuss. 5 spec. . Aparisthmium Endl. 2 spec. . Biphonia (elastica Pers.) Rich. . Elateriospermum Bl. 2 spec. . Aleurites (moluecana Wld.) Forst. . Ostodes panieulata Bl. . Elaeococca (Vernicia Iuss.) Commers. . latropha Kunth. 4 spec. . Cureas (purgans Medik.) Adans. . Manihot (utilissima Pohl) Plum. . Rieinus Tournef. 4 spec. . Spathiostemon Dl. (salicinum Zoll. et Mor.) . Hemieyelia W. et Arn. (rhacodiscos Hassk.) . Gelonium Roxb. 2 spec. . Codieum Rumph. 4 spec. . Rottlera Roxb. 10 spec. . Melanolepis multiglandulosa R. et Zoll. . Plagianthera oppositifolia R. et Zoll. . Adenogynum discolor R. et Z. . Cheilosa montana Bl. . Trewia L. 2 spec. . Baliospermum axillare Bl. . Coelodepas bantamense Hassk. . Croton L. 5 spec. 42. . Rhyparia caesia Bl. RES Tiglium purgans Klotsch. . Aspidandra fragrans Hassk. . Galearia Z. et Mor. 2 spec.? v] 46. . Briedelia Wild. 4 spec. . Andrachne L. (australis Zoll. et Mor.) . Sauropus Bl. 5 spec. Q (oj fw IS (e» Qu ep) OUIGOUECGUCUSOUT CIO En -1 OVER SOORTEN VAN ROTTLER A. Subordo IL "DTISPEBMJASE! Tribus III. .PAyllantheae. Stamina floris centro inserta. I2] Cyelostemon Bl. 3 spec. . Agyneia L. 2 spec. . Tetractinostigma microcalyx Hassk. €) . Leiocarpus Bl. 3 spec. . Phyllanthus Sw. 6 spec. . Xylophylla (falcata Ait.) L. . Ceramanthus gracilis Hassk. . Melanthesa Dl. 3 spec. . Emblica offieinalis Gärtn. . Cieca disticha L. . Anisonema Ad. Iuss. 2 spec. . Glochidion Forst. 11 spec. . Scepasma Bl. 2 spec. . Eriococcus Hassk. 3 spec. Tribus. IV. Bureae Bartl. Stamina sub ovari rudimento sessili inserta. . Flüggea Wild. 2 spec. . Savia Wild. 2 spec. . Buxus (sempervirens L.) Tournef. . Pachysandra (japonica H. Bog.) Michx. . Adenocrepis javanica Dl. . Pierardia (racemosa Dl.) Roxb. . Hedycarpus (cauliflora Hassk.) Jack. . Dodecastemon "Teyssmanni Hassk. . Nanopetalum myrianthum Hassk. . Pimeledendron amboinieum Hassk. - OVER SOORTEN. VAN. ROTTLERA. J Over de nieuwe genera en species van den heer Hasskarl zul- len wij vermoedelijk in zijne Retzia opheldering erlangen; de mijne zal ik later ter sprake brengen. R. en Z. beteekenen de namen van mijnen vriend den heer Prof. Reichenbach te Leipzig en van mij, daar gene het toezigt over mijne nieuwe verzamelingen heeft op zich genomen. Ik keer thans bepaaldelijk tot de door mij in den titel bedoelde geslachten terug, en vooreerst tot het geslacht Rottlera, zooals het door den heer Hasskarl in zijnen Catalogus van den tuin te Buiten- zorg is aangenomen. De heer Blume heeft de daartoe behoorende planten over drie genera verdeeld: Mappa, Adisca (n. g.) en Rottlera. Mijn vriend Moritz in- tusschen kende slechts het eerste en deelde de Adiscae in bij het ge- slacht Mappa Ad. Juss. De heer Hasskarl nu trok ook dit laatste nog in en erkende slechts het geslacht Rottlera. Ik ben het met mijne beide vrienden daarover eens, dat Adisca Bl. niet stand houdt, omdat het door zekere noch doortastende kentee- kenen begrensd is. Daarentegen vind ik Mappa een goed begrensd geslacht, wanneer het behoorlijk wordt teruggebragt. Het meerendeel der soorten van Adisca Bl. behoort intusschen niet tot Mappa, maar zooals de heer Hasskarl juister gezien heeft, tot Rottlera. Een meer naauwkeurig onderzoek heeft mij geleerd, dat de getallen- verhouding der bloemen en vruchtdeelen slechts in beperkte mate kenteekenen kan aangeven tot onderscheiding der hiertoe behoorende geslachten, dewijl zij talrijke afwijkingen aanbiedt. Het zijn slechts de maxima en minima, die bruikbare kenteekenen aangeven, daar hier- door de grenzen der afwijkingen worden vastgesteld. Ook zeer dik- wijls doet zich een normaal getal opmerken, dat dan ter vaststelling van het geslacht van waarde is. Zeer goede kenteekenen, waaraan tot dusverre al te weinig waarde gehecht is, bieden ook aan: de geaardheid der bracteee, de geaard- heid van het perigonium (niet het getal zijner deelen), en de bouw der antheren, zooals dit mijne synopsis zal aantoonen. J 6 Q.VIEIR SO ORUETEN VEAEN BRONNEN ZA Zeer opmerkelijk is bij Rottlera en de aanverwante geslachten het verschijnen der mannelijke en vrouwelijke bloemen ten opzigte van den ontwikkelingstijd. Nu eens komen zij te gelijker tijd te voorschijn, dan weder eerst de mannelijke en vervolgens de vrouwelijke en omgekeerd. Somtijds draagt dezelfde plant slechts vrouwelijke en dan weder mannelijke bloemen. Andere dragen in jeugdigen leeftijd man- lijke en later bloemen van beiderlei aard, weder andere mannelijke en later slechts vrouwelijke bloemen. Men moet daarom zeer voorzigtig zijn te zeggen die plant is monoecisch of dioecisch. Ik zal hieromtrent ge- ET hebben in het volgende opmerkenswaardige verschijnselen aan te toonen. Ik laat hier vooreerst een analytisch overzigt volgen der planten, die tot dusverre in den tuin van Buitenzorg onder den naam Rottlera zijn opgenomen en wensch dan tot eene zifting en nadere beschrijving daarvan over te gaan. Perigonium 6—sepalum, sepala basi distinctissime stipitata. : : . Adenogynum R. et Z. iie Ee dentatum s. lobatum s. 2—6 par- titum s. 2—6 sepalum, bw s. laciniis sessi- libus. : „2 Bracteze productee, stamina der ee ) Mappa. 2. (Bractee parve stipulsefomes, stamina inde- finita. 1 4 BREE Stamina eonnectivo haud producto eglanduloso. Rottlera. e) * Stamina connectivo producto s. glanduloso. ^ 4. ‚St tamina circiter 30 connectivo spathulato, an- there oblique ad basin utrinque latere locu- | lis graniformibus. . Plagianthera R. et Z. Mappa. E |Stamina innumera (+ 100), connectivum in glan- | dulam cellulosam continuatum, antherze lon- gitudinaliter dehiscentes. 4 1 . Melanolepis R. et Z. 2 (Sect. L .Eumappa: bracteee pectinatz?e concave. 5 pes IL. Adenoceras: bracteee lanceolata planze glandulis 1—5 de- E: pressis obsitis. Rott! Rottlera. OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. "f a (A. Sect. L Pseudo-Rottlerae. Stamina subdefinita (cire. 12) anthe- E | rae eruciatim dehiscentes. B. Stamina indefinata (+ 20) anthere longitudinaliter dehis- E centes. 5 (Sect. IL Stylanthus: Perigonium irregulariter sectum, stylus lon- — giusculus. Sect. III. Zurottlerae: Perigonium rotatum, stylus nullus s. sub. nullus. Species dubiae. Species ezcíusae. Marpa Ad. Juss. Euph. 44 1. 14. Endl. gen. plant. 5788. Blume Bijdr. p. 623. Flores monoici? s. plerumque dioici, paniculati s. ad racemum subsimplieem reducti, bracteati. Bracteae producta floribus longio- res formas insignissimas referentes. Masc. JPerigonium profunde 2—5 partitum, plerumque per coalitionem laciniarum 2—3 partitum, laciniis concavis lato-ovatis acutis. Stamina paula definita 2—8, plerumque 3—5, centro inserta demum patentia basi vix coalita, anthere in- trorsee medio affixee demum horizontales eruciatim dehiscentes 2-locu- lares. Fem: Perigonium ovario arcte adpressum (s. eundem includens) coriaceum irregulariter fissum s. 2—93 fidum. Stylus a basi 2-lobus (rarissime 3-lobus) lobis reflexis persistentibus intus planis cristato-plu- mosis. Ovarium subinclusum echinatum granulato.squamulatum 2-locu- lare (rarissime 3-locul) loculis l-ovulatis. Fructus capsularis 2 coc. cus echinatus, coccis monospermis. Semina testa crustacea nitida nigricantia tecta. Frutices vel sepius arbores corona tenui. Folia stipulata longiter petiolata sepius peltata interdum basi glandulosa penninervia inter venis parallelinervia et tenuiter parallelogrammo.reticulata margine sub- integra seu repanda, subtus punctato-s. peltato-s. granulato-glandu- losa, glandulis numerosissimis integumento intermixtis, paniculis s. ra- remis axillaribus et terminalibus, floribus masculis minutis glomerulatis. 8 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. Sectio L JEumappa Rh. et Z. Bracteae concave foliaceze parallelo-venoss, venis ad marginem in eristam productis, unguiculatze, feminea inferiore 3-loba, lobis latera- libus lanceolato-linearibus fimbriatis. Perigontum urceolatum. Capsula dense molliterque echinata. 1. Mappa Tanaria Spreng. Bl. Dijdr. 624. Nune in horto Bogor. deest. In herb. Zoll. et Mor. 1205? spontanea prope Tjikoya 20 Mart. 1843. Rottl. Tanaria Hassk. in Cat. 2. M. tomentosa Bl. Bijdr. 624. M. Tanaria var. tomentosa Mor. in Verzeichn. p. 17. Rottlera tomen- tosa Hassk. in lat. 238. Herb. Zoll. et Mor. 287. Frutex prope Tji- koya. VII— VIII. In horto Bog. arbor 25—50 ped. Marra bodas incol. Folis longiter petiolatis peltatis obsolete repandis latis subrhomboi- deo-ovatis acuminatis supra viridibus villosiusculis infra molliter tomen- tosis glaucescentibus petiolis ramulisque novellis pruinoso-glaucis gla- bris, floribus dioicis, masc. in paniculam axillarem fragilem dispositis, ramulis alternis geniculatis, bractea concava sessili lato rotundata ner- vosa pilosa marginem fimbriata, floribus femineis in spicam simplicem ad apicem pauciflorem dispositis, pedunculis glabris petiolo longioribus, capsulis 2-coccis, coccis longiter seriatim echinatis glauco-pruinoso-pul- verulentis. 9. M. trichocarpa R. et Zoll. n. sp. Herb. Zoll. et Mor. 3045. (eum Rottleris). In sylvis Pr. Lampong Ins. Sumatra. Kakerang incol. Frutex folis loneiuscule petiolatis lato-ovatis acuminatissimis basi S I obtusiusculis s. subeuneato attenuatis interdum obsolete 3-lobatis inee- qualiter serratis densissime molliter villosis, spicis femineis petiolo 3- OVER SOORTEN VAN ROTTLER A. 9 plo brevioribus, bracteis femineis pectinatis, capsulis 2-coccis coccis late separatis densissime echinatis, echinis stylis longioribus pilis niti- dis tenuissimis hispidulis. Dioicus? Sectio Il. Adenoceras. Flores panieulati, panieulis axillaribus. Bracteae floribus multo lon- gioribus linearibus seu lineari-spatulatis planis coriaceis glandulis de- pressis oblongis 1— 5 notatis. Perigonium femineum profunde fissum. Capsule obsolete muricatz s. subinermes. 4. M. (Adenoceras) denticulata Dl. Bijdr. 626. Moritzi Verz. 17. Rottlera glauca var. denticulata Hassk. in Cat. 238. Rottl. denticulata in Hort. Bogor. JMarra bodas Sund. In Herb. Zoll. et Mor. 1378. Adripasflum. Panimbang in Prov. Bantam. 18. VI. 43. Arbor ramis novellis petiolis nervis fol. subtus pedunculis bracteis et perigonio extus fulvo-tomentosis, petiolis folio paulo brevioribus, foliis peltatis lato-subtriangularibus obsolete repando-denticulatis acuminatis densissime parallelogrammo-reticulatis, nervis supra tenuissimis bre- vissime villosis infra prominentibus fulvo-tomentosis, paniculis petiolo vix brevioribus ramosis, floribus masculis glomerulatis sessilibus, sta- minibus 5—8 (interdum pluribus?) Specimina in Hort. Bog. mascula, unde planta probabiliter dioica. 9. M. (Ad.) denticulata Bl. var. tomentosa sec. Moritzi Ver. sp. n.? Arbor vasta in montosis Tengger Javee orientalis. 9. XI. 1845. Bla- rang ineol. In herb. Zoll. et Mor. 2546. 6. M. (Ad.) javanica Bl. Bijdr. 625. Mor. in Cat. 17. in herb. Zoll. et Zoll. et Mor. 652; in sylvis prope Tjikoya. Rottlera javanica Hassk. in Cat. 238. Floret X— XI. zi 2 10 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. Arbor corona elata tenui, ramulis virescentibus ultimis subeanalicu- latis fulvis, petiolis glabris folio duplo brevioribus, foliis lanceolato- ovatis acutis basi obsolete cuneatis 2-glandulosis margine subrecurvis integris supra glaberrimis infra in nervis prominentibus fulvo-tomen- tosis facie glaucis punctis immersis obscuris albido-marginatis creber- rime notatis, paniculis a basi parce ramosis laxis, rhachi stricta fili- formi, floribus masculis glomerulatis sessilibus 6—10, staminibus 2—3 (rariter 4—5), coccis 2 densissime pruinoso-granulatis sparse murica- tis, muricibus brevissimis glabris intense viridibus. Arbor ligno fragili. Specimina in Hort. Bogor. dioicum. Rottlera Roxb. Endl. gen. plant. 5819. Blume Bijdr. p. 606. Flores monoici s. dioici, paniculati s. spicati bracteati. Bracteae minute flores haud superantes stipuleeformes. Masc. Perigo nium plerumque egulare, raro irregulare 2—5 parti- tum, interdum sub-2—5 sepalum, laciniis variis. Stamina subindefi- nita (20 et plura, unicam spec. exceptam) centro inserta libera sub- patentia, antherae introrsse 2-loculares longitudinaliter dehiscentes con- nectivo haud producto. Fem: Perigonium rotatum 2—5 partitum, raro subirregulare. Cor. et glandulae nulle. Ovarium S-(rarissime 2-) locul. 3-(rarissime 2-) ovulatum inerme s. muricatum. Stylus subnullus s. distinctus 2-(raris- sime 2-) lobus, lobis intus varie sigmatosis. Capsula ovario con- formis quoad loculos et indumentum. Semina testa crustacea nitida. Sectio? IL Pseudo-Rottlera. (an g. prop.?) Flores spicati monoici. Masc. Perig. 4 partitum laciniis carinatis in- flexis. Stamina circiter 10 in centro, antherae gen. Mappe. Fem. in- feriores ad basi spiez. Perig. 5-part. laciniis subineequalibus lanceo- latis. Ovarium et capsula 2—3 loc., 2—3 ovul. Stylus subnullus lobis OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 1i 2— 9 intus glabris sed stigmatoso-callosis. Caps. coccis peltato-furfura- ceis dorso prope suturam aculeis mollibus brevissimis viridibus muricatis. Tot dusverre eenige boom in den tuin van Duitenzorg. Generisch staat hij juist in het midden tusschen Mappa en Rottlera. Met het eerste geslacht heeft hij gemeen: het geringe aantal meeldraden en geaardheid der antheren, de nei- ging tot 2-deelige vrucht en hare bekleeding. Met Rottlera heeft de plant gemeen: het regelmatig mannelijk en vrouwelijk perigonium, de geaardheid der stempels, de monoecische bloemen en den habitus. Het aantal meeldraden en dat der vruchtdeelen speelt tusschen beide of staat juist daartusschen in het midden. Zoude die plant welligt een eigen geslacht vormen? 1. R. subfaleata Reich. et Zoll. sp. n. Herb. R. et Z. 3867. Arbor unica in Hort. Bog. Foliis sparsis api- cem ramulorum versus confertis subcoriaceis longiuscule petiolatis acu- minatis subfalcatis minute et remote glanduloso-denticulatis glabris subtus sparse fusco-punctatis basi obtusis glandulis 2 immersis orbi- eularibus notatis, spicis axillaribus et terminalibus, bracteis minutis linearibus glabris (cum pedicellis et pedunculo) rubicundis, floribus masc. in spica interrupta glomerulatis subsessilibus. Sectio? IL Stylanthus R. et Zoll. (an g. pr.?) Flores dioici spicati. Bracteae membranaces pedicello longiores. Masc. Perigonium 2—4 partitum subpellucidum, stamina 20 et plura in centro libera. Fem. Flores solitarii, perigonium membranaceum ova- rium amplectens interne lacerum interdum irregulariter 1—2 fissum, laciniis ovario longioribus coheerentibus. Ovarium et capsula S-loc. 3- ovulatum densissime muricatum; stylus distinctissimus ovario longior; stigmata 3 revoluta interne plumosa. J 12 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. Frutices subarborescentes, ramis numerosis strictis, foliis membrana- ceis viridibus, spicis elongatis simplicibus terminalibus. Adiscae Sp. Bl. Welligt een afzonderlijk geslacht, welks kenteeke- nen hoofdzakelijk bestaan zouden in de sterk ontwikkelde bracteën, het aan de eene zijde opengespleten perigonium en den langen stijl, om welke laatste kenteekenen dan ook de naam Stylanthus zou kun- nen worden aangenomen. 2. Rottlera (Stylanthus) acutifolia Hassk. Cat. p. 238. Adisca acumi- nata Bl. Bijdr. 610. Mappa acutifola Z. et M. in Verz. 17. Eorundem Herb. 1549 ex HB. Foliis sparsis peltatis elliptico-s. ovali-oblongis acuminatis remote ob- soleteve denticulatis basi rotundatis supra glabris infra in venis pube- rulis spicis precipue fructigeris elongatis, floribus masc. glomerulatis subpedicellatis bracteis citissime deciduis, floribus fem. solitariis pedi- cellatis, pedicellis ovaris longioribus, perigonio supra ovarium constricto rostrato interne usque ad basin fisso, stylo ovario triplo longiore per- sistente, coccis preter murices breves pulverulento-adspersis viridibus. Folia interdum in venis basilaribus (i. e. inter pedunculi apicem et marginem inferiorem) subpellucido-glandulosa, interdum eglandulosa, 9—4' longa, 11/—2" lata, petioli 11/5—2^ longi, spica fructigera in- terdum usque 10" longa. 9. R. (Stylanthus) floribunda Hassk. Cat. p. 238. Adisca floribunda Bl. Bijdr. 610. Mappa floribunda Z. et M. Verz. 17 Herb. 582. In sylvulis pr. Tjikoya masc. IX. 1843. In. H. Bog. IX—XI. Arbor mediocra folus subrotundo-ovatis s. ovalibus peltatis vix acu- minatis acumine subrevoluto, membranaceis basi rotundatis obsolete dentieulato-repandis supra glabris subtus glaucis sub lente luteo-glan- duloso-punctatis infra ad basin venarum 2-glandulosis, floribus spica- tis, spicis lapsu foliorum interdum paniculato-confertis, flor. masc. 1-3 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. T5 in glomerulis, perig. 3-sepalo, flor. fem. in spica solitariis, perig. ova- rium arcte includente membranaceo piloso, laciniis 5 coalitis, superne in ligulam fissam productis, stylo ovario subaequale, stigmatibus sub- revolutis intus seriatim plumosis, coccis dense molliter echinatis resi- noso-granulatis. Folia maenitudine R. acutifoliee s. paulo breviora et latiora. Flores o masc. in centro ovarii rudimentum obtusum erectum breve viride. Staat het naast tot R. acutifolia, en is haar het meest verwant door den bladvorm. De plant vormt den overgang tot de volgende sectio. 4? R. sp. (priori affinis. Herb. Z. 1143. Frutex in sylvis pr. ca- taractam Bonthain in Ins Celebes. Naar Moritz de mannelijke plant der voorgaande, wat ik nog in twijfel trek. | Sectio IIL ZEwrottlera. Flores monoici s. dioici, seepissime paniculati, bracteis haud pro- ductis floribus brevioribus. Masc. JPerigonium 2—5 partitum; stamina indefinita (20 et plura) libera, antherae 2-loc. longitudinaliter dehis- centes, loculis seeepe suboppositis. Fem: Per. regulare, 2—5 parti- tum. Stylus subnullus aut nullus. Ovarium et capsula 3-merum inerme s. muricatum. A. Fructus muricatus s. echinatus. a. Monoia. 6. R. Züpelü Hassk. Cat. 238. Adisca Zippelii Bl. Bijdr. 611. Mappa Zippelii Z. et Mor. in Verz. 17. Herb. 140 et 468. In sylvis prope Tjikoya VI—VIII 1843. In Hort. Bog. IX—XI. Tjalik angin bodas Sundaice. Arbuscula foliis sparsis longiter petiolatis subpeltatis rotundatis acu- minatis basi latissime in sinum obsoletum repandis integris s. vix hinc J 14 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. / inde dentieulum minutum gerentibus acuminatis tenuissime reticulatis supra opaco-viridibus in venis pilis minimis stellatis adspersis infra cum panicula stellato-tomentosis albido-cinnamomeis, spicis elongatis ter- minalibus basi ramis paucis patentibus floribus superioribus masculis elomerulatis, inferioribus femineis solitariis, coccis densissime echinatis, echinulis elongatis mollibus stigmatibus persistentibus longioribus delin- quescente farinosis. Ramuli subteretes obsolete canaliculati ut petioli teretes 21/5 —23'" cin- namomeo-stellato-tomentosi, petioli tenaces apice 1—-3" intra folii mar- ginem basilarem eglandulosi. Folia 4' longa et 31/7 lata, interdum basi lata haud repanda superne obsolete triloba et distinctius denti- culata. Stipulae bracteeeque minute cito deciduse.. Flores masc. usque ad 8 in glomerulo breviter pedicellati, per. usque ad basin 3—4 par- tito. Stamina numerosa, antherse minute subgloboss. Stylus brevissi- mus, stigmata obscure fulvo-lutescentia. Semina nitidissima atra vix pisi magnitudine. Planta pulchra semper distincte monoica. 7T. R. Züppeli var. minor. Quid? Mappa Zippeli var. minor. Mor. in Cat.— Herb. Zoll. et Mor. No. 319. Ad rivulum prope Tjikoya. Floret V—VII. 8. R. paniculata A. Juss. Hassk. in Cat. 238 Bl. Dijdr. p. 607. Mor. Verz. 17. Herb. Zoll. et Mor. 831 et 963 (?) Prope Tjikoya et Bogor in sylvis et fruticetis. XI—XII. In Hort. Bog. X—XII. Tjalik angin bórrem Sund. Arbor mediocra folis longiter petiolatis sparsis subrhomboideo-ovatis acuminatis supra basin integerrimis lato-cuneatis 2-glandulosis apicem versus integris (s. junioribus obsolete repandis) supra glabris opaco- lutescente-viridibus venosis infra glaucescente-cinnamoneis tenuissime parallelo-reticulatis, paniculis terminalibus ramosis laxis cinnamomeis, floribus superioribus masculis glomerulatis, inferioribus femineis raris solitariis, coccis densissime echinulatis, echinulis mollibus subulatis stel- lato-furfuraceis. OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 15 Arbuscula gracilis, corona laxa latiuscula. Ramuli tenaces subangu- lati griseo-fusci. Petioli subteretes 2— 21/5 glandulis 2 nigricantibus terminati. Folia — 3" longa, — 21/2” lata (interdum obsolete 2—3 loba, lobis obtusis), nervis secundariis supra haud conspicuis. Stipule et bractese minutz fulvee. Flores masc. breviter albido-pedicellati, perig. sepala 3 concava reflexa fulvo-stellata. Stamina numerosa, antherce loculis suborbicularibus distincte separatis oppositis. Stylus subnullus ut stigmata extus stellato-furfuraceus, heee brevia erecta persistentia crassa obtusa intus plumosa. 9. R. Blumei DeCaisn.? Flora timor. 158. R. tilieefolia Bl. Bijdr. 607. Hassk. Cat. 238. Herb. Zoll. et Mor. No. 2733. In limosis prPuser Pr. Besuki. Tapen. Jav. Ramulis tomentoso-pulverulentis rufescentibus, foliis oppositis altero minore subrotundo ovatis longiter acuminatis basi interdum subcorda- tis subtus glaucis (sub lente) punctulatis supra glabris nitidis obsolete denticulatis, spicis axillaribus folio brevioribus, flor. masc. perigon. 4—.b partito laciniis ovato-lanceolatis acutis extus pulverulentis intus glabris, staminibus crebris, antheris rotundatis demum subhorizonta- libus, Mem. et fructus . .. . ? Ik geloof, dat Rottlera tilieefolia Bl. werkelijk in den tuin is; maar ik trek het in twijfel of de plant van DeCaisne werkelijk met die van Dlume identisch zij. DeCaisne zegt in zijne beschrijving: v folia " opposita subtus viscida" en zegt niet dat de bladeren ongelijk zijn. Hij beschrijft de antheren: »loculis arcuatis, filamentorum apice gra- » niformi dilatato coloratoque adnatis." Van de vrucht zegt hij: » fruc- „tus echinulatus dense tomentosus." Hiermede vergelijke men de volgende beschrijving; terwijl ik nog vooraf moet opmerken, dat op alle de boomen in den tuin te Buiten- zorg te midden van ontelbare mannelijke bloemen, slechts 3 vruch- ten door mij konden worden aangetroffen, die aan de basis der spica gezeten waren en duidelijk uit het centrum der mannelijke bloemen J 16 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. waren te voorschijn gekomen, daar de overblijfselen der meeldraden nog aan de basis te zien waren. Zijn deze vruchten als eene soort van monstruositas te beschouwen? Zijn zij welligt daardoor niet tot volkomene ontwikkeling gekomen? Is de plant monoecisch of dioecisch? Arbor dioica? corona subdepressa, ramuli novelli, petioli rhachique rufescente-stellato-pulverulenti. Folia opposita (interdum subopposita) altero valde inzqualia distincte minore; majora plerumque basi obtusa (petiolo — 21/4”) cum aeumine pollicari — 5" longa 4' lata, mi- nora basi plerumque subcordata (petiolo 1") tune usque 3" longa et 21/5 lata, subtus pallide glauca impresso-punctulata in venis minute stellato-pulverulenta unde subscabriuscula (sed decidue haud viscida) supra juniora etiam pulverulenta adultiora solum in venis obsolete adspersa, margine basin versus integra superne minute repando-den- ticulata s. integra. Stipule nulle! Bracteee minute flor. masculi bre- viores deciduae, spiez strictee simplices folio minore breviores petiolo fol. majorum subsquales. Flor. masc. 5—8 in glomerulo breviter pe- dicellati; stamina in centro erecta numerosissima libera, antherz me- dio affi: 2-loculares longitudinaliter dehiscentes, loculis suberectis basi remotiusculee. Flores fem. quos vidi ad basin solitarii longius pedicellati, perig. 4 sepalum reflexum rufescente-pulverulentum, sepa- lis lanceolatis acutis; stigmata persistentia reflexa intus plumosa (cum alabastris maseulis haud evolutis 2—93 ad basin!!!) eapsula 3-cocca 3- sperma obtuse sparseve verruculosa stellato-pulverulenta, coccis pisi mag - nitudine; semina nigra nitida. b. Dioici. 10. R. dispar. Dl. Bijdr. 608. Hassk. Cat. 239. Mor. Verz. 17. Herb. Zoll. et Mor. No. 1616. In horto Bogor. spec. femin. uni- cum, 2 spec. masc. ab insula (Nusa) Kambangan introducta. Spe- eni: in Herb. meo exvH. Bog. Frutex folis oppositis inzequalibus altero minore ovatis v. ovali- OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 17 oblongis acuminatis basi rotundatis s. obtusis utrinque pilis minutis stellatis obsitis scabriuseulis subtus sub lente luteo-granulatis margine integerrimis subrecurvis et intra marginem remote seriatim glandulosis, glandulis pellucidis, spicis strictis simplicibus paucifloris, flor. masc. subglomerulatis, perig. 4-partito laciniis reflexis, flor. fem. solitariis pedicellatis, stylo nullo, stigmatibus reflexis crassis intus densissime albo-plumosis, capsulis molliter echinatis. Ramuli strieti pulverulenti. Petioli fol. majorum vix 1', minorum 2—3" longi. Folia majora eum acumine 5' longa 3" lata, minora 21/5 longa 11/,—13/, lata, membranacea lutescente-viridia tenuiter venosa, glandulis parenchymate obscuriore cinctis. Alabastrum masc. globosum acutum granulis fusco-luteis adspersum. Stamina numerosissima li- bero in centro cum ovarii rudimento viridi plano glanduloso, filamenta sordide albida in connectivum sublatiorem producta, antherze 2-loc. Fem. spica pulverulenta 9—5 flora, floris remotis, perigonium usque ad basin 3-partitum, lacinüs ovato-lanceolatis acutiusculis, apice sub- reflexis 9-nerviis subcoriaceis extus stellato-pulverulentis intus glabris. Ovarium imbricato-echinulatum. Stigmata insignissima a basi reflexa lato-ovata acuta margine recurva extus glandulis adspersa. B. Zructus inermis. 11. AK. affinis Hassk. Cat. p. 239. In H. Bot. Bogor. 2 spec. masc. ex sylvis Javee et spec. femin. in Herb. ex Pr. Banjoewangi. Ipse legi spec. fructifieantia II—IV prope Rogodjampi et Badjulmati ejusdem Provincie. Arbor dioica (?!) foliis sparsis ovatis s. ovalibus s. elliptico-lanceo- latis basi acutis s. obtusis obsolete 2-elandulosis 3-nerviis breviter acu- minatis integris subcoriaceis supra nitidis infra glaucescentibus glabris (sub lente minutissime rubro-punctulatis) spicis axillaribus et termi- nalibus paniculatim confertis florib. masc. sparsis solitaris s. geminis tenuiter pedicellatis, staminibus numerosis laxis antheris 2-loc. longi- tudinaliter dehiscentibus loculis oblongis erectis arcuatis ad apicem J à 18 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. (cum sepalorum facie interiori) punctis purpureis adspersis! perig. fem. erecto 4-partito, laciniis basi concavis apicem versus contractis sub- acutis, stigmatibus 3-reflexis apice subemarginatis intus sparse peni- cillatis, pilis bifidis, capsula 3-mera inermi delinquescente cinnaba- rino-farinosa. Arbor medioeris ramulis griseis, novellis fuscis teretibus. Petioli tenues subfiliformes tenaces 1—11/?' longi fusci. Folia 2—4" longa, 1—11/? lata. Rhachis spice 1—2'" sulcata fucescente-pulverulenta. Bractez (ut stipula) minute basi latee acuminate. Flor. masc. peri- gonium 4-partitum, laciniis subobliquis ovato-lanceolatis acutis pulve- rulento-adspersis, antherz insignes loculis ad basin et apicem latio- ribus subrecurvis. Flor. feminei inflorescentia masc. subsessiles pedun- culisque ferrugineo-furfuracei. Semina nigra glabra. 19. R. scabrifoha A. Juss. Euph. tab. 9 f. 29. B. H. viscida BI? Bijdr. 608. Hassk. Cat. 238. Mor. Verz. 17. Herb. Zoll. et Mor. 934? Frutex ad rupes calcareas pr. Kuripan Pr. Bogor. XII. 1843. In Hort. Bog. specimen masc. (s. monoicum?) Frutex subscandens ramulis angulatis petiolis paniculis terminalibus- que rufo-stellato-tomentosis, folis rhomboideis obtusiuseule acumina- tis integris, repandis s. subdenticulatis utrinque pilis stellatis minutis rufescentibus adspersis ad basim subeuneatam paulo intra marginem seriatim pellucido-glandulosis, paniculis basi parce ramosis; vcapsulis / rufo-tomentosis inermibus; seminibus orbiculatis levibus nigris;" (ex DeCaisne flor. timoriensi). Folia — 21/,7 longa et 13/,—2' lata (adultiora supra laeeviuscula) lu- tescente-viridia sed nullo modo viscida. Ob habitum Gouanis longe a congeneribus distat. Flor. masc. solitarii pedicellati, sepala 4 reflexa ovali-oblonga inzqualia extus rufo-stellato-scabriuscula. Stamina 20 et plura in centro libera, filamenta flavida brevia, antherse oblong utrinque obtusze longitud. dehiscentes. Fl. fem. haud vidi. Ik twijfel nog of de plant van DeCaisne dezelfde is als die van OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 19 Blume; nog meer twijfel ik evenwel of de plant in mijn herbarium (934) R. scabrifolia is. Ik heb geene exemplaren voor mij, maar herinner mij zeer goed, dat zij een geheel anderen wasdom en week- harige bladen had. Was het misschien eene Acalypha? C. Rottlerae? quoad genum. et sectionem incertae. in Herb. Zoll. et Mor. deposita. 13. Rottlera japonica Sieb. et Zucc. Plante japonicee No. 521. Ex Japonia. 14. R. sp.? Plante japoniee No. 521. Ex Japonia. 15. R. acutifolia Hassk. var. Mor. Herb. Zoll. No. 848. Ex Prov. Bandong. 16. R. (Mappa?) Arbor in sylvis pr. Tjikoya. VII. 1842. Herb. Zoll. et Mor. 245. 17. R. (Mappa?) Herb. Zoll. et Mor. 1001. Aitulang inc. Frutex pr. Tjiringin in Pr. Bantam. 18. R. sp.? Herb. Zoll. et Mor. 1098. Quid? 19. R. sp. Herb. Zoll. 1378. in Hort. Bogor. et Herb. Zoll. et Mor. 3071 in monte (Gunung) Sogi Prov. Lampong IX. 1845. 20? R.? sp. Herb. Zoll. 914. Frutex scandens e Prov. Bandong. Plagianthera Reich. et Zoll. (An n. g.? an Rottlere Sectio?). Flores dioici? spicati. Masc. glomerulatis minute bracteolatis. Perig. profunde 3-partitum, laciniis subinzequalibus demum recurvis sur- sum adpressis. Stamina indefinita (30 et plura) centro affixa libera, filamenta in connectivum spatulatum acutum cellulosum productum, antherae 2-loculares valvatim dehiscentes loculis minutissimis granuli- formibus ad basin connectivi obliquam. Fem. Mlores haud vidi. Capsula inermis (ex Blumei descr.) Ik kan niet bepaaldelijk opgeven of de plant een nieuw geslacht moet vormen, alvorens ik ook de vrouwelijke bloemen en de vrucht J 20 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. gezien heb. De bouw der antheren is zoo afwijkend van dien bij de overige Rottleren, dat een nieuw geslacht wel geregtvaardigd schijnt. Bovendien verschilt ook de habitus. 1. PL oppositifolia Reich. et Zoll. Rottlera oppositifolia Bl. Bijdr. 608. Hassk. Cat. 239. Mor. Verz. p. 17. Herb: Zoll set Mor: No. 1554. Ex Hort. Bogor. ubi specim. unieum masculum. Quod Mor. 1554? Zjalik angin. Sund. Arbuseula stricta, folis oppositis inzequalibus altero minore ellipticis s. elliptico-lanceolatis acuminatis basi acutiusculis s. ssepius obtusis ir- regulariter 2—4-glandulosis remote glanduloso-denticulatis margine re- curvis subpergamaceis nitidis supra glaberrimis subtus vix scabriusculis venis prominentibus remotis, stipulis deciduis, spicis solitariis simpli- cibus alternatim axillaribus a basi recurvis, flor. masculis glomerulatis 8—12, in glomerulo alabastris sessilibus viridibus, evolutis longiter pe- dicellatis flavescentibus, perigon. extus pulverulento, flor. fem. ignotis. Species nunc exclusae. Claoxylon? stipulosum BR. et Zoll. Rottlera sp. in Hort. Bog. ex insula Nusa Kambangan. In Herb. Reich. et Zoll. No. 3681. Frutex ramulis strictis puberulis, folus oppositis altero minore ova- tis s. elliptico-lanceolatis acuminatis basi obtusis 2-glandulosis repando- denticulatis glabris, stipulis binis lineari-lanceolatis acutis erectis per- sistentibus scariosis, spicis simplicibus terminalibus pubescentibus, bracteis stipuleeformibus s. viridibus, perig. sepalis 3 patentibus extus pilosis, staminibus indefinitis in centro liberis, antheris 2 longitudi- naliter dehiscentibus loculis oppositis, flor. fem. ignotis. Zoolang de vrouwelijke bloemen en de vrucht niet bekend zijn, kan het geslacht niet met zekerheid worden bepaald. De habitus nadert aan den eenen kant tot Rottlera dispar Bl. in andere opzigten tot verschillende Claoxylon, zooals b. v., Cl. minor en affine. OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 21 Rami pauci strieti, novelli virides glabri lenticellis linearibus notati, internodia polliearia, petioli virides 1-vel-2-pollicares, folia majora 7’ longa 21/—3" lata, minora tunc — 41/?" longa 11/5—13/4" lata cum petiolo vix pollieari, venis sub angulum acutum ortum nervis hori- zontalibus parallelis subtus pallidioribus, facie superiore leete viridia subtus lutescentia, spice semper ex axilla foli minoris ortee eodem breviores 3’ longe recurvo-pendentes, bractese minutze lanceolatze acu- minate. Filamenta albida subincrassata in receptaculo lato subdistantia. Croton albicans Reich. et Zoll. Rottlera sp. Hort. Bog. Adisca? albicans Bl. Dijdrag. p. 611 (haud. Hassk.) Rottlera albicans Mor. in Cat. No. 2719. In fruticetis littoris pr. Puger Pr. Besuki. XI—XII. 1844. Arbuscula s. frutex ramulis novellis petiolisque fusco-pulverulentis, foliis sparsis papyraceis lato-ovatis s. ovalibus subpeltatis breviter acu- minatis repando-denticulatis supra glaberrimis secundum venas nigri- cante-glandulosis, subtus albidis minutissime stellato-pulverulentis, spicis terminalibus simplicibus folio brevioribus s. subaequalibus, flor. masc. superioribus, perig. 9—5 partitum, cor. petalis 10 2-serialibus dilute virescentibus erectis subrepandis, staminibus indefinitis in centro, antheris apice pilis paucis obsitis, flor. fem. inferioribus, glandulis ob- soletis sub ovarium in discum 3-dentatum coalitis, capsulis inermibus dessissime pulverulentis stylo brevi persistente coronatis 3-coccis, (coc- cis magnitudine Coryli). : Petioli 2—5" longi utrinque subincrassati vix lineam unicam intra marginem fol. terminati. Folia ad basin obtusa remote venosa usque ad 41/5’ longa 9' lata, glandulis in facie superiore interdum deficien- tibus, interdum subseriatis. Pedicelli flor. fem. subclavati 3/, longi perig. 5-partitum, stylus vix lineam longus. Capsula depressa 4" alta, 8—9" lata. EEn 29 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. Melanolepis Reich. et Zoll. n. g. Flores monoici panieulati. Bracteae minute. Masc. Perigo- nium regulare 5-partitum coriaceum, laciniis subeequalibus. Stamina innumera libera centro elevato carnoso hemispheerico inserta, filamenta apice sublatiora glandula acuta incurva pellucida orbiculare-cellulosa demum nigra opaca terminata, antherae introrsee biloculares longitu- dinaliter dehiscentes, loculis apice obtusis basi acutis remotiusculis la- ciniis erectis acutis. Fem. Perigonium 5-partitum coriaceum, cor. nulla, torus carnosus subelevatus albidus glaber margine in discum membra- naceum subrepandum ad angulos obsoletos stellato-pilosum productus, ovarium 2-loc. 2-ovulatum, stylus nullus, stigmata 2 suberecta intus canaliculata pilosiuscula. Capsula 2-cocca inermis, coccis 1-spermis. 1. M. multiglandulosa R. et Z. Rottlera multiglandulosa Bl. Bijdr. p. 609. DeCaisne. Flor. timor. p. 158. Hassk. Cat. 238. Herb. Zoll. et Mor. No. 2466? In fruticetis pr. Kedong Lor Prov. Malang. Arbuscula ramis novellis petiolis paniculis et partibus floralibus stel- lato-pulverulentis, foliis subrotundis subcordatis breviter acuminatis grosse serratis basi glomerulato-glandulosis supra (adultioribus) glabris niti- dulis infra tomentoso-pulverulentis, spicis terminalibus basi panicula- tim confertis s. ramosis, floribus solitariis pedicellatis masculis inter- dum ad apicem spice in pedunculo secundario racemosis, perig. laci- nis sub-3-nerviis intus glabris. Caetera vide in DeCaisne descriptione. Stipulae ad verruculam re- ductze. Folia nunquam subtus v violaceo-colorata" vidi. Laciniee perig. masc. semper viridescentes extus rufo-stellato-tomentose inveniunt. Specimina dua in Hort. Bog. juniora feminea. Ad viam pr. Bogor specimen monoicum reperi, flores masculi cite decidui. Een nieuw geslacht, dat door de bloeiwijze, den bouw der antheren OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 23 en door de schijf onder het 2-deelige ovarium genoegzaam van Rottlera is te onderscheiden. Adenogynum R. et Zoll. n. g. Flores monoici. Pedunculus 2-3 fidus, cum glomerulis 2-masc. et flore fem. solitario s. cum glomerulo mas. solitario et floris fem. 2 so- litariis. Mase. JPerigonium 3-fidum, laciniis erectis concaviusculis. Stamina 3 5 erecta exserta perig. duplo longiora sub rudimentum ovarii inserta libera, antherae extrose 2 loc. longitudinaliter. dehiscentes. Fem: Partes florales densissime stellato-villosi. Perigontum 6 sepalum. sepalae stipitata, lamina lanceolata ad basin glandulis 6 viridibus lucidis carnosis inter stipites; (an petala in glandulas deformata?). Stylus brevis; stigmata tria 9—4-ve bipartita intus aurea clavato-papillosa; ovarium 3-loe. 3-ovul. Capsula sepalis persistentibus inter se distinc- tissime 1-elandulosis cincta 3-cocca inermis, coccis siccis 1-spermis. 1l. A. discolor R. et Z. Rottlera? albicans Hassk. Cat. 238 (exclus. syn.) haud Adisca al- bieans Dl. ut cl. Hassk. supposuit. Adisca albicans Dl. est nunc Cro- ton albieans R. et Z. Herb. Zoll. et Mor. 1550, ex H. Bogor. In syl- vis Wonosalem inter et Modjo agung Prov. Modjokerto. I. 1856. Deze plant kon eerst behoorlijk worden bestemd, nadat ook de ware Adisca albicans Bl. in den tuin was gebragt. De heer Blume zelf zag zijne Adisca niet in bloei, zoodat ook hij omtrent de plant niet in het zekere verkeerde. à Den naam »albicans" heb ik verworpen, om de verwarring niet nog te vergrooten, maar behield dien voor de Plant van Blume, die een Croton is. Frutex 6—8 pedalis a basi ramosis, ramis strictis, ramulis sub- teretibus leviter sulcatus densissime albido-tomentosis. Stipulae mi- nimae erectae adpresse integumento ramuli lineares acutae (vix lineam longs) basi extus glandula oblonga viridi glaberrima notatze deciduee, glandula persistente nigricante. J 24 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. Folia sparsa remotiuscula petiolata; petiolus subteres tenax 1—11/5 polliearis densissime albido-tomentosus ad apicem in lamina foliorum vix 1 lineam intra marginem. Zola (lamina) ovata usque ad 67 longa et 33/4” lata acuta basi rotundato grosse inzqualiter dentata venosa; venis secundariis sub angulum rectum parallelis, tertiariis reticulatis supra tenuissimis infra prominentibus, facie superiore nitida pulehre viridia venis stellato-villosiusculis facie inferiore dense sordideve albo-villosa, villis stellatis. Flores axillares. Pedunculi solitarii s. rarius gemini petiolo bre- viores (solus fructiger eo subeequalis) integumento ramulorum et pe- tiolorum apice 2—5 fidi; masc. 39—4 lineares recurvi basi bracteis 2 minutis marcescentibus stipulae more glandulosis; fem. 3/4 pollicares clavato-inerassati stricti basi deorsum bractea foliocea petiolata lineari- lanceolata recurva supra subarachnoidea infra villosa. Glomerulus masc. dense multi- (—20) florus globosus floris sessilibus. Alabastrum fl. mas. subturbinatum stellato-villosiusculum vix li- neam longum. Perigonium masc. sub lente flavescente-subpellucidum, laciniis subineequalibus, minoribus subacutis ovatis majoribus obtusiusculis lato- ovatis omnibus subincurvis. Stamina prefloratione incurva demum exserta ovarii rudimentum brevissimum flavum cingentia; filamenta glabra aurea, antherae ovatae obtusiusculae dorso prope basin affixse cum pollinibus globulosis in- tense aurea. Perigon. fem. persistens solum fructigerum complete evolutum; tune sepala erecta fructu adpressa longiter stipitata, stipite 2 lineas longo margine minute glanduloso, lamina 4" longa 11/5—2" lata lanceolata acuta basi obliqua venosa subrepanda supra arachnoidea infra albido-villosa, glandulis inter stipites solitariis crassis oblongis nitidis viridibus demun nigricantibus. Interdum inveniunt inter stipites et intra glandulas 1—3 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 25 sepala minuta linearia acuta vix lineam longa (an sepalorum seriei in- terioris rudimenta ?). Stylus cito deciduus ovario continuus usque ad 2^ longus teres subincrassatus ut ovarium et stigmatorum facies exterior stellato-villo- sus; stigmata a basi dichotoma, lobis subrecurvis facie interiori inz- qualiter papillosis, papillis aureis clavatis s. plano-capitatis. Fructus siceus delinquescente stellato-tomentosus inermis 8-coccus 8-spermus. Semina ovato-globosa testa nitida-fuscescentia intense hepatico maculata. Aparistumium Endl. gen. pl. 5792. Conceveibum Bl. Bijdr. p. 614. Wanneer ik van dit genus begin te spreken, geschiedt zulks 19. Omdat eene nieuwe soort te beschrijven is, en 20. Omdat de kenmerken , door Endlicher en den heer Blume aangege- ven , niet deugen, en het geheele karakter moet gereformeerd worden. De bloemdeelen wisselen zoo zeer af in getal, dat zij naauwelijks als basis der diagnose kunnen in aanmerking komen en uit een morphologisch oogpunt is het geslacht een der merkwaardigste verschijnselen. Het kan tegelijk tot bewijs strekken, hoe weinig men op enkele exem- plaren, die in een herbarium voorhanden zijn, in de meeste gevallen een zeker geslachtskarakter gronden kan. Slechts het onderzoek van vele honderd bloemen heeft mij er toe gebragt een’ naauwkeurigen blik in haren bouw te kunnen slaan. - Character reformatus: Flores monoici spicati. Bracteae 1—38e basi lata acuminatee lanceolatee. Masc. glomerulati in spica filiformi. Perig. 2—3 partitum, laciniis lato-ovatis concavis patentibus s. re- flexis. Stamina 4—8, filamenta basi in discum connata preefloratione erecta demum radiatim patentia, antherae 2-locul. longitudin. dehis- centes basifixze loculis suboppositis inferne remotiusculis. Fem. soli- tarii in spica simplici stricta. Perig. maxime varians cum pedicello oblique articulatum inferne subcarnosum subturbinatum 4-—8 partitum, É 4 26 OVER SOORTEN V AN ROM DILEIRFAS laciniis 2-serialibus, exterioribus 8—4 sspe ad basin extus 1—3 glan- dulosis, interioribus 1—4 saepe deficientibus plerumque minoribus ad basin utrinque papillis 1—3 pellucidis ciliatim marginatis. Cor. et glandulae interne nulle. Ovarium 8-loc. 3-ovulatum, stylus nullus s. brevis cum ovario articulatus, stigmata 9 intus concentrice stigmatosa dorso plana persistentia. Capsula inermis 3-loc. 3-sperma. Semina glabra. Sector EX dspyno Flor. in ramis diversis, interdum omnino dioicil, masc. in spicis ra- mosis terminalibus. Perig. 2—3 partitum. Stamina 4—6 (plerumque laciniis perig. 2 cum stamin. 6, seu laciniis 3 eum staminib. 4) anthe- rae purpurascentes. Fem. in ramulorum inferiorum spicis simplicibus terminalibus. Perig. 5-partitum lacinis imbricatis, s. 4—6 partitum laciniis 2-serialibus interioribus minoribus. Stylus O, stigmata 3 a basi s. refracta s. incurva. Welke buitengewone afwijkingen de plant in het maaksel harer bloe- men vertoont, blijkt uit de volgende waarnemingen. Ik vond enkel mannelijke exemplaren, enkel vrouwelijke exemplaren, exemplaren met mannelijke bloemen, waaronder enkele vrouwelijke vermengd; einde- lijk exemplaren met mannelijke bloemen aan de bovenste en vrouwelijke bloemen aan de onderste takken. Vrouwelijke en mannelijke bloemen met 1 uitwendig (onderstaand) schutblad, met 2 inwendige (bovenstaande) schutbladen, of met 1 uit- en 1 inwendig schutblad. Het uitwendige schutblad bezit steeds 2 klieren aan de basis; de inwendige dikwijls 1, dikwijls in het ge- heel geen: bracteis 3, exteriore basi extus 2-glandulosa, interioribus oppo- sitis minoribus basi extus 1-glandulosis , glandulis depressis lucidis. Manne- lijke bloemen komen voor met 2 en 3 insnijdingen van het perigonium en met 4, 5 en 6 meeldraden (meest met 4, zelden met 6). De overtallige meeldraden zijn meestal naar het centrum gebogen. Het vrouwelijke perigonium komt voor met 5 insnijdingen, die el- OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. Dv kander aan den rand overdekken (imbricatae) met 4 buitenste en 1 binnenste insnijdingen. "n 4 [4 n y. U In n 4 n I 3 n IH [ 4 [/] alleen neo 28 en 2 H " zonder klieren aan de basis, uitwendig. met 1 klier u 7 7 7 » 2 klieren v [/ [ [ » 2,8 of 4 tallige ovaria, stigmata en capsulae. Ik vond zelfs vrouwelijke bloemen, in welke een goed ontwikkelde meeldraad zich tusschen het perigonium en ovarium ontwikkelde! De vrouwelijke bloemen in den botanischen tuin te Buitenzorg hebben het stigma van onderen af naar binnen omgebogen. Aan de oevers der rivieren te Buitenzorg vond ik de vrouwelijke bloemen eerst van af de basis geheel naar buiten omgekeerd, later naar binnen omge- bogen. Te Tjokrek vond ik vrouwelijke exemplaren met stigmata, die steeds naar buiten omgekeerd bleven. Zouden welligt twee soorten deze allen ten gronde liggen? 1. A. javense Endl. Hassk. Cat. 235. Mor. Verz. 18. Conceveibum javanense Bl. Bijdr. 614. Herb. Zoll. et Mor. No. 185. In sylvis prope Tjikoya. Floret fere per totum annum. In Hort. Bog. 2 specim. monoica. In collibus prope Bogor et Tjokrek reperi spe- cim. monoica, mascula et feminea. Frutex seu arbuscula ramulis divaricatis strictis, folis sparsis sub- confertis cuneato.oblongis repando-serratis glabris petiolis brevibus. Caetera vide supra in charact. sectionis. Planta in planitie et in collibus Ins. Javs et Bali frequentissima. Sectio II. Zvrectilobi. Flores in ramis iisdem diclines, masc. inferioribus in spicis strictis J 28 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. simplicibus. Perig. sectionis prioris extus pilosum. Stamina 6—8 (la. ciniis perig. 2 eum stam. 7—8; s. laciniis 3 cum. stamin. 6!) antherae flavidee. Fem. in spicis simplicibus terminalibus strictis. Perig. pilo- sum 4—8 partitum, laciniis erectis linearibus 2-serialibus interioribus minoribus papillis distinctis ad basin marginum. Ovarium villosum 3- merum, stylus longitudine ovarii s. brevior, stigmata 3 longissima erecta apiee subtorta intus viridia concentrice carnoso-lineata. De plant is in alle hare bloemdeelen mede zeer veranderlijk, hoe- wel iets minder dan de voorgaande soort. Hoe de mannelijke bloemen variëren is reeds boven aangeven. De brakteën bieden eveneens de af- wijkingen aan, die reeds bij Aparisthmium javense zijn opgesomd. Het vrouwelijke perigonium komt zeer zelden eenvoudig voor, ter- wijl dit bij Ap. javense dikwijls het geval is. Ik zag 1l uitwendige, 2 en 3 inwendige brakteën, brakteën met 2, 1 of O klieren, 4 uitwendige en 4 inwendige afdeelingen van het Per. nu " n 3 " Uu H nu u n UI n 9 n UA " u Li 5 " imbricatae. 5 [7 uo inwendige. 4 " alleen. 6 u imbricatae. zelfs eenmaal 5 " „ 9 inwendige. Het normale getal schijnt te zijn: laciniee 4 exteriores rotate et 4 interiores eum prioribus alternantes. 2. Ap. sumatranum Reich. et Zoll. Rottlera sp.? in Herb. Zoll. et Mor. No. 3054. In sylvis planitiei Prov. Lampong Ins. Sumatra. Leluti inc. Olim a mihi in Hort. Bog. introducta, ubi 2 spec. monoica. Alchornea Zollingeri. Hassk. in Retzia I. pag. 156 No. 109 ubi de- scriptio prestantissime elaborata. OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 29 Frutex ramis a basi strictis erectis, ramulis novellis petiolisque rubi- cundis, foliis junioribus et spicis mollissime tomentosis foliis lato-ovatis acuminatis exigue denticulatis basi rotundatis cum appendicibus 2 folia- ceis subeornutis, adultis in venis puberulis, nervis subtus prominen- tibus tenuiter parallelo-nervoso-reticulatis, spicis masc. lateralibus cito deciduis, perigonio flavescenti, femin: in spicam solitariis, glandulis et perig. laciniis ad apicem rubicundis exteris partibus viridibus. Vegetatio Adenogyni. Foliorum facies ad Mappas spectat. AUPSD E NED T GC ESS: Ad wv Mappa Tanaria Spreng." pag. 8. Arbor mediocris dioica, ramulis petiolis pedunculisque glaucescen- tibus, foliis peltatis ovato-oblongis acuminatissimis glanduloso-repandis glabris subtus lutescente depresseve glanduloso-punctatis in venis pu- bescentibus, paniculis petiolo brevioribus, bracteis ovatis apice recur- vis ad basin fuscescente-tomentosis (csetera nondum vidi.) In sylvis inter Saranten et Wonosalem Prov. Modjokerto. 1800' su- pra marc. Frequentior in Javae orientalibus et in Ins. Bali quam in Jave regionibus occidentalibus. Vergeten is op pag. 13 achter No. 4: 9. R. (Stylanthus) glaberrima Hassk. Cat. 239. Ramulis novellis tenacibus compressis; folüs oppositis inzqualibus ovato-lanceolatis remote dentatis basi subcuneatis acutis, acumine lon- gissime subfaleato terminatis glaberrimis superne in medio venarum pellueido-glandulosis, glandulis crassis 2 basilaribus, bracteis pedicello longioribus, floribus masc. solitariis s. geminis, per. floris fem. late- raliter fisso, demum revoluto, stylo ovario longiore piloso, stigmatibus ad marginem papilloso-plumosis, ovario rubieundo-muricato. Folia usque ad 6" longa (acumen plus quam pollicaris) 11/5 —13/," lata, petiolus 1—11/5' longus rubieundus subscabriusculus basi incras- "4 50 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. ‚ satus, folii minoris vix semipollicaris. Stipulae membranacese subco- heerentes carinate 2—3” longe. Partes florales plerumque rubicunda. Arbuscula e basi ramosa dioica. In Horto Bogor: ex sylvis Javee. Ad » Rottlera floribunda Hassk." pag. 12. Frequens in Jave orientali- bus ee lera. Zippeli Hasskl (pag. 13) que frequentior et ZA. acutifolia Hassk. (pag. 12.) que rariter occurrit. in sylvis planitie Rogodjampi Prov. Danjuwangi. Cum Aott- Ad » Rottlera dispar Bl” pag. 16. Frequens in sylvis planitiei Ro- godjampi Prov. Banjuwangi e. g. inter Banjualit et Kedonen etc. Etiam in Ins. Dali. Ad » Rottlera affinis Hassk." pag. 17. Deze plant werd door mijnen vriend Teijsmann ook op Sumatra ge- vonden, b. v. op de westkust in de Padangsche binnenlanden. Het roode poeder, waarmede de vruchten bedekt zijn, schijnt tot de- zelfde verwstof te behooren, welke zich op de vruchten van de Z. tinctoria Roxb. voordoet, en in Indië onder den naam van woerces in den handel gebragt wordt. De boom heeft tijdens hij met vruchten beladen is een zeer schoon aanzien. De exemplaren, welke van Sumatra hier zijn gebragt, schijnen eene bijzondere varieteit te vormen, namelijk: p. sumatrana Reet ZA. dolus angustioribus longioribus basi oblique acutis. De heer Teijssman heeft bovendien van Sumatra nog navolgende planten overgebragt, welke in het Herbarium van den tuin te Duiten- zorg zijn ingelijfd en onder de hier voren afgehandelde geslachten zijn te rangschikken. a. No. 7. Mappa? Aypoleuca R. et Z. Arbor alta, ramulis glaucescentibus, folis glabris longiter petiolatis peltatis basi subeordatis supra glabris viridibus infra albieantibus im- OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. 31 punetatis profunde trilobis, lobis ellipticis acuminatis margine subin- tegris. Cetera ignota. Planta insignissima habitu Siphonie. Sapè la- jang lajang inc. Prope Lubualang in Prov. Padang Ins. Sumatra. Potius Mappe sectio propria? b. No. 8. Mappa moluccana Spreng? Arbor folis longiter petiolatis, petiolo infra apicem stipitato-biglan- o p , 8 duloso, peltatis ovatis acuminatis subintegerrimis palmatinerviis supra glabriuseulis subtus petiolis ramulisque velutino-tomentosis; ceetera carent. Prope Mappam Tanariam ponenda. Folia — 10' longa 7"lata, petio- lus 8 pollicaris. Madang danumar inc. Prope Battang Baros in Ins. Sumatra oecidentalibus. c. No. 9. Mappa? stricta et R. et Z. Frutex ramulis petiolisque elongatis strictissimis rufo-velutinis, foliis ellipticis acuminatis basi obtusiusculis trinerviis venis subhorizontalibus obtuse denticulatis supra glabriusculis infra molliter toméntosis. Cae- tera ignota. JM. trichocarpae valde affinis. Mantjiro inc. Prope Lubualang in Prov. Padang Ins. Sumatra. Ramuli subeompressi angulati sulcati. Petioli usque ad 4 pollices longi. Folia supra ad basin 2 glandulosa, interdum cum glandulis aecessoriis. Nervus medialis pubescens. d. No. 4». Rottlera (Stylanthus) longifolia R. et Z. Frutex? ramulis virgatis glabris teretibus, foliis vix peltatis oblongo- lanceolatis acuminatissimis obsolete crenulatis glaberrimis infra in venis vix pubescentibus ad basin in venis opaco-2-glandulosis, spica femin: terminali strieta pauciflora, coccis preter murices luteo-granulosis. — Petioli apicem versus pubescentes stricti 1—11/?' longi, vix lineam intra foliorum marginem terminati. Folia 5—6"' longa, 11/—2" lata, J CTS bas: - u " *- " Lg NLASM 4 32 OVER SOORTEN VAN ROTTLERA. E acumiue subfalcato. Spica filiformis. Stylus et stigmata R. acutifoliz. Murices obscure virides incurvi. Media inter Zottleram glaberrimam Hasskl. et R. acutifoliam Hasskl., secundse magis affinis. END WR Adenoceras (Mappe sect.) ‚ , , » pag. 2 Plagianthera ER. & ZZ. ; , „pag, — B8 Adenogynum R. &Z. , , , ,» 28 » oppositifolia R. & Z. » —— 90 Adenogynum discolor R. & Z. ©» 23 Pseudo-Rottlera (Rottleree sect) , , ,» 10 Aparisthmium Endiw- en 95 Rottlera Roxb. AE EA NI » " javense Endl , ,» 27 » acutifolia Hassk. $3.» Koen 90 » sumatranum R. & Z. » 28 » var PN Mor) ON NM 19 Claoxylon? stipulosum R. & Z. ,» 20 » affinis Hassk. TL Croton albicans R & Z. ANC, 21 » » "war. sumatrana R. & Z. » 30 Eumappa (Mappe sect.) , , , , , »» 8 » Blumei Desn.? ie ENSE] 15 Eurottlera (Rottlerze sect.) ‚ ‚ , , ,» 13 » dispar Bl. 3 1.3.0555 5416890 NM'anpa Aid Janssen Mey 7 » floribunda Hassk. — , , ,» 12 » denticulata PL VD cs S Dd 9 » » masc? (Mor) ,» 13 » » wena Ados. n wg X » » glaberrima Hassk. —., , ,» 29 »? hypoleucaR. &Z. , , , ‚» 30 » japonica Sieb. et Zuec. , , » 19 » Javancd BIT TEER M 9 » longifoha R. & Z. , , 4,» 31 »? moluccana Spreng? , , , ,» 31 » paniculata A. J. 3 8 y 43 14 » spec. 2.ancertaen ^y s cem 19 »? scabrifolia A. J.? mI 18 n? stricia. Ras Zien TES RS EOD 31 » spec. 4 incertae. |, ar 3» 19 » tanaria Spreng. ba doc» ISA » subfaleata R. & Z. , , ,» 11 » tomentosa BIN ee EE 8 » tlüaefolia Bl ET 15 » trichocarpa R. & Z. 3315 285239. 31 » Zippeli Hassk. , , , ,»13 & 30 Melanolepis R. & Z. EE c 22 » » minor (Mor) © ,» 14 » multiglandulosa R. & Z. , v » Stylanthus (Rottlere sect.) , , , , »» » BESCHRIJVINGEN VAN NIEUWE EN WEINIG BEKENDE VISCHSOORTEN VAN DOM Ded NM A, VERZAMELD OP EENE REIS DOOR DEN MOLUKSCHEN ARCHIPEL GEDAAN IN HET GEVOLG VAN DEN GOUVERNEUR GENERAAL DUYMAER VAN TWIST, IN SEPTEMBER EN OKTOBER 1855. DOOR Jr. P. BLEE NR E) ES. Nadat ik in verschillende verhandelingen (1) de kennis der Visch- fauna van Amboina aanmerkelijk had uitgebreid en het aantal met zekerheid van daar bekende soorten gebragt had van nog geene 60 tot 428, was iker verre af te denken, dat laatstgenoemd cijfer eenig- zins nabij kwam het cijfer der in de amboinasche wateren levende vischsoorten. Ik ging daarom voort te trachten nieuwe verzamelingen van daar te erlangen en de medewerking inte roepen van de heeren Jkhr C. F. GOLDMANN, D. S. Horepr en Dr. O. Monuikz, die reeds meermalen de goedheid hadden gehad, mij in het bezit te stellen van (1) Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van de Moluksche eilanden. Visschen van Amboina en Ceram. Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië. Dl. IIT, 1852, p. 229—509. Nieuwe Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. III, p. 515—568 Derde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. IV, 1853, p. 91—130. Vierde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. V, 1854, p. 317—322. Vijfde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. VI, 1854, p. 455—508. Zesde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. VIII, 1855, p. 391—431. V 1 2 BESCHRIJVINGEN VAN nieuwe soorten van Amboinaen van andere punten van den Indischen Archipel. Die heeren hebben, even als vroeger, met de meeste wel- willendheid aan mijn verzoek voldaan. 'Toenikin Oktober 1855 in het gevolg van den gouverneur generaal DuUijMAER VAN T'wisr eenige da- gen te Amboina doorbragt, bood de heer Hoepr mij eene voortreffe- lijke en buitengewoon rijke verzameling aan, welke hij na zijne laatste bezending aan mij van Februarij 1855, vermeld in het 8° deel van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, had gemaakt en ook de heer Monnike stond eene niet onbelangrijke verzameling aan mij af, waarbij zich een vrij groot aantal vischsoorten van de wateren van Amboina bevond. Den weinigen tijd, welke mij op het eiland Amboina voor natuurkundige nasporingen beschikbaar was, heb ik niet ongebruikt laten voorbijgaan. Dagelijks bezocht ik de vischmarkt te Amboina en hoezeer mijn verblijf op Amboina slechts 6 dagen heeft geduurd en regenachtig weder oorzaak was, dat niet zooveel visch ter markt werd gebragt als in drooge dagen, nam ik daar toch nog een vrij groot aantal soorten waar, welke zich niet bevonden bij de verzamelingen der bovengenoemde heeren en ook niet bij eenige der talrijke reeds vroeger van Amboina mij toegezondene verzamelingen. Door een en ander zie ik mij in staat gesteld, de onderwerpelijke kennis weder eene groote schrede voorwaarts te brengen. De oogst, welken ik te Amboina opdeed, bestaat uit niet minder dan 327 soorten, 191 van welke nog niet van Amboina bekend waren, en meerdere van welke nieuw zijn voor de wetenschap. Te Amboina geschiedt de vischvangst niet in het groot. De Amboinezen visschen meestal voor hun eigen gezin en stellen zich in den regel met de vangst te vreden wanneer zij genoegzaam is om aan de behoefte van hunne gezinnen te voldoen. Daardoor komt slechts een gering gedeelte van den in de baai gevangen’ visch ter markt en de be- trekkelijk weinige soorten, welke men daar ziet, zouden weinig doen vermoeden, dat de baai zoo bijzonder rijk aan vischvormen is. EÉven- wel vond ik onder de meest gewone ter markt gebragte vormen nog vele, welke ik nog niet van Amboina kende. Van die visschen heb ik de VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. B namen aangeteekend, onder welke zij den Amboinezen bekend zijn. De visschen welke voornamelijk tot voedingsmiddel dienen, schijnen te zijn: Scomber loo CV. en Scomber moluccensis Blkr, welke als zij jong zijn Jetareh en oud .Lemah genoemd worden; voorts de Tatihoe ('Thynnus macropterus T. Schl), de Tsjakalang (Fhynnus pela- mys CV), de Poetilai (Thynnus thunnina CV), de Kakehoor (Selar boöps Blkr), de Zola (Selar Hasseltii Blkr), de Kawalienja (Selar torvus Blkr), verschillende soorten van Bobara (Caranx Forsteri CV., Caranx janthinospilos Blkr, Caranx melampygus CV. en Caranx tapei- nosoma Blkr), de Sakkoe (Belone cylindrica Blkr), de Armattin. (Haren- gula melanurus Dlkr), de Makki (Harengula moluccensis Blkr), de Poerie mejrah (Engraulis encrasicholoides Blkr) en de Poert poetih (En- graulis Russellii Blkr). Althans zag ik de bovengenoemde soorten dagelijks in vrij groote hoeveelheden ter markt, vooral Engraulis Russelli Blkr en Thynnus pelamys CV., de laatste eenigzins tot mijne verwondering, daar ik haar tot nog van geene andere plaats in den Indischen Archipel heb ontvangen. Te Amboina heb ik zooveel mogelijk getracht bekend te worden met de visschen der zoete wateren van het eiland. De overtuiging is in mij versterkt, dat de zoetwaterfauna slechts weinige vischvormen bezit. Be- halve eene soort van Ophicephalus, schijnen er geene voorwerpen te le- ven uit de familie der Labyrinthvisschen. Cyprinoïden ontbreken geheel en het voorwerp van Carassius auratus Nilss. in de volgende lijst vermeld, is eene monstrositeit van het bekende goudvischje, dat ook op Am- boina door liefhebbers in groote glazen of vijvers gekweekt wordt. Zoetwater-Siluroïden en Notopteri bezit Amboina niet. Te Waai, eene negorij op de noordkust van Hitoe, leven in een zoetwaterbekken met koraalachtigen bodem Dules maculatus CV., Dules rupestris CV., Gobius grammepomus Blkr en Eleotris Hoedtii Blkr. Deze soorten zijn echter meer als brakwatersoorten te beschouwen. Echte zoetwatervis- schen ken ik van Amboina tot nu slechts Ophicephalus striatus Bl, Sieydium mierurus Blkr en Anguilla Elphinstonei Syk. De soorten, welke ik tijdens mijn verblijf te Amboina opdeed, zijn de hieronder genoemde. 7 El BESCHRIJVINGEN VAN 4 Species piscium. amboinenses quas in itinere per Archipelagum moluccense observavit et collegit P. Bleeker. 1 Apogon bandanensis Blkr. 31* 9* » ceramensis Dlkr. 32 2t x melanorhynchos Blkr. 33 4 T Hoevenüu Blkr. 34 5 „ Aartzfeldi Blkr. 6 » macropteroides Blkr. 95 1 5 moluecensis Valenc. 36 8 » novemfasciatus CV. 94 9 * orbicularis K. v. H. 38* 10 », roseipnnis CV. 29 11* Apogonichthys polystigma Blkr. 40* 12 Ambassis urotaenia Blkr. 41 13 Grammistes orientalis Bl 49 * 14 Diploprion bifasciatum K v. H. 43 15 Serranichthys altivelis Blkr= Goropa ti- ram Amb. (1). 44 16 Serranus cyanostigma K. v. H, 45* 17 5 guttatus CV. 46 18 » hexagonatus CV. 41 19 » Hoevenii Blkr. 48 20* 5 macrospilos Blkr. 49 2] 5 marginalis CV. 50 22 5 microprion Blkr. 51 23 $ pardalis Blkr. 521 94 35 Sebae Blkr. 59* 25 - spilurus CV. 54 26* » stellans Richds. A P 5 variolosus CV. 56* 28 Mesoprion amboinensis Blkr. 57 29 , annularis CV.= Delisi Amb. 58* 90* „ chrysotaenia Blkr= Gorara Amb. 59* Mesoprion erythropterus CV. „ fulviflamma Blkr= Gorara Amb. » gembra CV. » janthinuropterus Blkr 2 Gorara Amb. „ lineolatus Blkr. » marginatus Dlkr. „ Octolineatus Blkr= Gorara Amb. „ quadriguttatus Blkr. „ Russelli Blkr= Gorara Amb. ; Sebae Blkr. Cirrhitichthijs graphidopterus Blkr (2). Myriodon scorpaenoides Bris. Barn. Therapon servus CV.= Kerrong kerrong Amb. Dules maculatus CV.= Zjiptjip Amb. » rupestris CV. Tjiptiip Amb. Priacanthus Blochii Blkr. Myripristis murdjan Rüpp. 5 parvidens CV ? " pralinius CV? Holocentrum diadema CV. 2 leonoides Blkr. 5 orientale CV. - punctatissimum CV. sammara CV. T violaceum Blkr. Sphyraena Forsteri CV. * obtusata CV. Polynemus kuru Blkr= Sumalahat Amb. » plebejus Brouss. (1) Serranichthys scheid ik als geslacht af van Serramus, op grond vande volstrekte afwezigheid van hondstanden in beide kaken. (2) Ik breng de door mij vroeger onder de namen van CirrZifes graphidopterus en Cirrhites oxycephalus beschrevene soorten thans tot een eigen geslacht, op grond van de aanwezigheid van gehemeltetanden, welke in overlangsche bandjes aan beide zijden van het gehemelte zijn geplaatst. De eigenlijke soorten van CzrzAifes hebben wel, even als die van Cirrkitich- thys ploegbeenstanden, maar missen de gehemeltetanden. 60 61 62 63 64 65 66 et 68 69 70 ge 12 73 74* Pteroidichthys amboinensis Blkr. 15* 76 lid VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. Upeneus barberinus CV. », Russelli CV. 98 Seolopsides bilineatus CV. 99 „ monogramma CV.= Sidemo Amb. „ trifasciatus CV.= Salmonetti Amb. 100 Heterognathodon bifasciatus Blkr= S- Upeneoides sulphureus Blkr. » variegatus Blkr. Amb. Peristedion moluccense Blkr. Dactylopterus orientalis CV. Pterois antennata CV. „ brachypterus CV.= Neeuwee Amb. » heterurus Blkr. » volitans CV. » zebra CV. Pelor obscurum CV. Synanceia brachio CV. » horrida CV. 18* Scorpaena aplodactylus Blkr. 79 80* SL 82 88* 84* Platycephalus celebicus Blkr. 85 87 88 89 90* 91 92* Aploactis trachycephalus Blkr. 93* Diagramma crassispinum Rüpp. ga » diabolus CV. » gibbosa Bl. Schn. » oxycephalus Blkr. » polylepis Blkr. polyprion Blkr. » polyodon Blkr. 86* Apistus amblycephaloides Blkr. » barbatus CV. » fusco-virens QG. » leucogaster Richds. » . leucoprosopos Blkr. x. taenianotus CV. T Lessoni CV. » lineatum CV. 5 punctatum Ehr. = Radja- bau Amb. "s Sebae Blkr. sidemo Amb. TOTO TE ». xanthopleura Blkr. „ vittatus Blkr == Salmonetti Amb. Mulloides flavolineatus Blkr = Bidjinangka 102* Lethrinus latifrons Rüpp. 103* ed ornatus CV. 104 " rostratus CV. 105* Caesio chrysozonus K. v. H. 106 » coerulaureus Lac. = Selossi Amb. l07*. 5. lerythrogaster K. vo. 108 » pisang Blkr. 109 Emmelichthys leucogrammicus Blkr. 110 Gerres filamentosus CV.= Kapas kapas Amb. 111 2 kapas Dlkr. 112 " macrosoma Blkr. 113 Chaetodon baronessa CV. 114* $5 dorsalis Rwdt. LIST ephippium CV. 316 s Meyeri Bl. 117 » oligacanthus Blkr, 118 P. princeps CV. 119 punctato-fasciatus CV. 120 * 2 selene Blkr. 121 2: strigangulus Soland. 122 * 7 ulietensis CV. 128 » unimaculatus Bl. 124 » vagabundus Bl. 125 r virescens CV. 126 5 vittatus Bl. 127 Heniochus macrolepidotus CV. 128 Zanclus cornutus CV. 199 Taurichthys varius CV. 130 Seatophagus ornatus CV. 131 Holacanthus dux Lac. 152 5 leucopleura Blkr. 133* ks Lamarckü Lacep. 134 * nox Dlkr. 135 3 Vrolikii Blkr. 6 BESCHRIJVINGEN VAN í 136* Platax Boersii Blkr. 169* Acanthurus humeralis CV. 137 5» 3. tema OM: 170 5 matoides CV. 138 » vespertilio CV. T » scopas CV, 139 Pempheris mangula CV. quo d strigosus Benn. 140* Ha moluca CV. 173 » triostegus CV. 141 Toxotes jaculator CV. 174 Naseus amboinensis Blkr. 142 Scomber loo CV.= Lemah van Tetareh Amb. moluccensis Blkr = LemaA v. Tetarah Amb. 144* Auxisthynnoides Blkr.— Gombong Amb. 145* Thynnus macropterus T. Schl = Tati- hu Amb. 146* Thynnus pelamysC V. = 7Tsjakalang Amb. 147 » thunnina Cuv.—2 Putilai Amb. 148* Thyrsites prometheoides Blkr. 149 Trachinotus Baillonii CV.= Lassi Amb. 150* Chorinemus toloo CV. 151 Decapterus kurroides Blkr. 152* » lajang Blkr. 153 Selar böops Blkrzi Kakehoor Amb. 194 , . Hasseltüi Blkrzi Zola Amb. 155 , torvus Blkr= Kawalinja Amb. 156 Caranx Forsteri CV. Bobara Amb. 157* ., 143* ., janthinospilos Blkr. = Bobara biru Amb. 158* », melampygus CV. 15907 » tapeinosoma Blkr. — .Bobara ma- ta merah Amb. 160 Carangoides blepharis Blkr. 161 * citula Blkr. 162* Seriola Rüppelli CV. 163* ;. tapeinometopon Blkr. 164 Gazza tapeinosoma Blkr. 165* Amphacanthus concatenatus CV. 166 - margaritiferus CV.= Seban- dar Amb. vermiculatus CV. z Seban- dar dawon biru Amb. 168* Acanthurus glaucopareius CV. 1679 t 175* Mugil ceramensis Blkr. fot I cunnesius CV. Atherina duodecimalis CV. == Kaluna Amb. 118 Petroskirtes anema Blkr. is » polyodon Blkr. 180* Salarias celebicus Blkr. 181* » cyanostigma Blkr. 182* » Qquadripinnis CV. 183* » _ Sebae CV. 184* » Ssumatranus Blkr. 185 Opistognathus solorensis Blkr. 186* Gobius grammepomus Blkr zi Gebus Amb. 187* ; interstinctus Richds. =Gebus Amb. 188* » periophthalmoides Blkr. 189 » phalaena CV. var. nigra. 190 » puntangoides Blkr. Hon » sphynx CV. 192* , xanthosoma Blkr. 193 Eleotris Hoedtii Blkr= Gebus Amb. 194 » muralis QG. 195 » Ophiceephalus K. v. H. 196 » . porocephalus CV. 197” nv Strikt OM: 198 Callionymus dactylopus E. Benn. 199 * filamentosus CV. 200 5 ocellatus Pall. 201 n Reevesii Richds. 202* Batrachus grunniens CV. 203* Antennarius horridus Blkr 204* » Lacepedi Blkr. 205 "n nummifer Blkr. 206* » notophthalmus Blkr. 207* 5 pinniceps Comm. eI VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 208 Fistularia immaculata Comm.= Zrom- 246* Anampses geographicus CV. petta Amb. 247 * 5 meleagrides CV. 209 Polypterichthys Valentini Blkr. 248 * " Twistii Blkr. 210 Amphisile scutata Cuv. 249 Xyrichthys novaculoides Blkr. 211 Plesiops coeruleolineatus Rüpp. 250* Novacula Hoedtii Blkr. 212* „ oxycephalus Blkr. 251 Julis (Julis) lunaris CV. 213 Amphiprion bifasciatus Bl. Schn. 252* , (Halichoeres) amboinensis Blkr. 214 8 chrysargurus Richds. 2093. l n ) binotopsis Blkr. 215 Y melanopus Blkr. 254 DE » ) dieschismenacanthoides 216* D percula CV. Blkr. 217 Pomacentrus bankanensis Blkr. Lb He MET MNT x ) elegans K. v. H. 218* " chrysopoecilus K.v.H. 256 set 5 ) Harloffi Blkr. 219* 5 emarginatus CV. 299. 47 t " ) hortulanus CV. 220 Pomacentrus katunko Blkr. 258 m D ) interruptus Blkr. 221 " moluccensis Blkr. 259 m - ) kallosoma Blkr. 222 » nematopterus Blkr. = Saing- 260 — , ( ? ) melanurus Blkr. saing Amb. DONE el t ) spilurus Blkr. 293 ^ pavo Lac. ZO LIA ) strigiventer Benn. 224 ^ prosopotaenioides Blkr. 263 Cheilinus ceramensis Blkr. 225 » taeniometopon Blkr. 264 3 oxycephalus Blkr. 226* »" taeniurus Blkr. 265 Epibulus insidiator CV. 221 Dascyllus aruanus CV. 266* Scarus Blochii CV. 228 » melanurus Blkr. 261 » psittacus CV. Kakatua biru Amb. 229* Glyphisodon aureus K. v. H. 268 Callyodon hypselosoma Blkr. 230* ^ antjerius K. v. H. 269* Carassius auratus Nilss. 231 - bengalensis CV. 210 Plotosus anguillaris Cuv. 282* » coelestinus CV. 271 Belone cylindrica Cuv. Sakku Amb. 233 s leucogaster Blkr. 272* Hemiramphus Commersonii CV.= Dju- 234 bk rahti CV. long djulong Amb. 235* b sordidus CV. 218 » . Dussumierii CV.— Mauree Amb. 236 X trifasciatus Blkr. * 274 Af Russellüài CV.= Djulong dju- 237* 2: unimaculatus CV. long Amb. 238 n xanthurus Blkr. 275* Exocoetus micropterus CV. 289 Heliases macrochir Blkr. 276* , unicolor CV.= Tuwin tuwin Amb. 240 Y xanthochir Blkr. 277* Albula bananus CV. Tatannam Amb. 241* Cossyphus diana CV. 278 Harengula melanurus Blkr — Armat- 249 2 mesothorax CV. tin Amb. 248 * Duymaeria amboinensis Blkr. 219 E moluccensis Blkr. = Makki Amb. 244* Tautoga fasciata CV. 280 Engraulis encrasicholoides Blkr= Puri 245 Cheilio hemichrysos CV. mejrah Amb. 8 BESCHRIJVINGEN VAN / 281 Engraulis Russellii Blkr Z Puri puti 308 Tropidichthys Valentini Blkr. Amb. 306 Diodon punctatus Cuv. 282 Saurus myops CV.= Missi hissi Amb. 307 Balistes aculeatus Bl. Schn. 283* ». Synodus CV. 308 -* flavomarginatus Rüpp. 284 Saurida nebulosa CV.= Kudis Amb. 809 eh lineatus Bl. Schn. 285* Rhombus Mogkü Blkr= Lalaw Amb. 310 " praslinus Lac. 286 „ pantherinus Rüpp.= Tampar Amb. 811 Monacanthus chrysospilos Dlkr. 287* Solea heterorhinos Blkr. 5120 » Houttuyni Blkr. 288* Synaptura heterolepis Blkr. 318 trichurus Blkr. 289* Achirus melanospilos Blkr. 914 Alutarius nasicornis T. Schl. 290* Plagusia marmorata Blkr. 315 Ostracion cornutus L.— Tatumbo Amb. 291* Ophisurus Schaapii Blkr. 216 T cubicus Bl, 292* Muraena catenata Blkr (nec Richds) 317* 5 Renardi Blkr. 293* 5 ceramensis Blkr. 918 D turritus Forsk. 294* 2 griseo-badia Richds. 319 Syngnathus haematopterus Blkr. 295 T isingteena Richds. 920 Solenognathus Blochii Blkr. 296* y micropterus Blkr. 821 Hippocampus kuda Blkr. 297 * variegata J. R. Forst. 922 Pegasus draconis L. 298 _Arothron kappa Blkr. 323* Scyllium maculatum Gr. 299 zi laterna Blkr. 824* 5 Bürgeri MH. 300 * 2 lineatus Blkr. 825* Carcharias (Scoliodon) Dumerilii Blkr. 301 5 virgatus Blkr. 926* Cestracion zebra Gr. = Heterodontus ze- 302 Tropidichthys Bennetti Blkr. bran Gr: 308 » margaritatus Blkr. 827* Sphyrna zygaena Raf. 304 y. striolatus Blkr. 3928 Taeniura lymma MH. De met een * gemerkte soorten in bovenstaande lijst, ten getale van 191, waren tot nog toe niet van Amboina bekend. Daarvan zijn nieuw voor mijne verzameling 85 soorten en nieuw voor de kennis der Moluk- sche wateren 65 t. w. Serranus stellans Richds., Serranus variolosus CV. Mesoprion chrysotaenia Blkr, Mesoprion erythropterus CV., Dules rupestris CV., Holocentrum punctatissimum CV., Sphyraena Forsteri CV., Polynemus plebejus Brouss., Pterois heterurus Blkr, Pteroidich- thys amboinensis Blkr, Scorpaena gibbosa Bl. Schn., Scorpaena oxy- cephalus Blkr, Scorpaena polyprion Blkr, Platycephalus celebicus Blkr, Apistus amblycephaloïdes Blkr, Apistus leucoprosopos Blkr, Aploactis trachycephalus Blkr, Diagramma Sebae Blkr, Chaetodon selene Blkr, Chaetodon ulietensis CV., Platax teira CV., Scomber moluccensis Blkr, VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 9 Thynnus macropterus T. Schl, Thynnus pelamys CV., Thyrsites pro- metheoides Blkr, Caranx janthinospilos Blkr, Caranx tapeinosoma Dlkr, Seriola Rüppellii CV., Seriola tapeinometopon Blkr, Salarias celebicus Blkr, Salarias sumatranus Blkr, Gobius periophthalmoides Blkr, Batra- chus grunniens CV., Antennarius horridus Blkr, Antennarius Lacepedii Blkr, Antennarius notophthalmus Blkr, Antennarius pinniceps Comm., Plesiops oxycephalus Blkr, Pomacentrus emarginatus CV., Pomacen- trus taeniurus Blkr, Glyphisodon aureus K. v. H., Glyphisodon antje- rus K. v. H., Duymaeria amboinensis Blkr, Tautoga fasciata CV., Anampses geographieus CV., Anampses meleagrides CV., Anampses Twistii Blkr, Novacula Hoedtii Blkr, Julis (Halichoeres) amboinensis Blkr, Julis (Halichoeres) hortulanus CV, Scarus Blochii CV., Caras- sius auratus Nilss. (introduct.), Exocoetus unicolor CV., Solea hete- rorhinos Dlkr, Synaptura heterolepis Blkr, Ophisurus Schaapii DBlkr, Muraena catenata Blkr (nec Richds.), Muraena griseo-badia Richds., Arothron lineatus Blkr, Ostracion Renardi Blkr, Seyllium maculatum Gr., Scyllium Burgeri MH., Carcharias (Scoliodon) Dumerilii Blkr, Cestracion zebra Gr., Sphyrna zygaena MH. Nieuw voor de wetenschap zijn: Pteroidichthys amboinensis, Pterois heterurus, Apistus leucoprosopos, Scomber moluccensis, Thyrsites prome- theoides , Caranz tapeinosoma , Caranx janthinospilos , Antennarius Lacepedit, Pomacentrus taenturus, Duymaeria amboinensis, Julis (Halichoeres) am- boinensis, Anampses Twistü, Novacula Hoedtiüi, Solea heterorhinos, Sy- naptura heterolepis, Ostracion Renardi en Carcharias (Scoliodon) Dumerilit. De beschrijvingen dezer soorten volgen hieronder, alsmede die van nog een aantal soorten van welke, hoezeer zij in de wetenschap reeds min of meer bekend zijn, nieuwe beschrijvingen naar goed bewaarde exem- plaren mij niet overbodig voorkwamen. SPECIES PISCIUM AMBOINENSES HUCUSQUE COGNITAE. 1l Apogon amboinensis Blkr, Natuurkund. Tijdschr. Nederl. Ind. V p. 329. 2 bandanensis Blkr, ibid. VI p. 95. 9 ceramensis Blkr, ibid. III p. 256. 1 » fraenatus Valenc.= Apogon vittiger Benn. 5 Hartzfeldii Blkr, ibid. III p. 254, VI p. 482. 6 s Hoeveniü Blkr, ibid. VI p. 483. 7 Ds hyalosoma Blkr, ibid. V p. 329. 8 5 koilomatodon Blkr, ibid. IV p. 184. 9 2 macropteroides Blkr, ibid. III p. 724. 10 ee melanorhynchos Blkr. 11 S melas Blkr, Verhand. Batav. Genootsch. XXII Perc. 12 ». moluccensis Valenezi Apogon chrysosoma Blkr, Nat. T, Ned. Ind. III p. 256. 18 J novemfasciatus CV., ibid. III p. 163. 14 4 orbicularis K. v. H., ibid. III p. 254. 15 roseipinnis CV.= Apogon annularis Rüpp., ibid. III p. 253. 16 Apogonichthys polystigma Blkr, ibid. VI p. 484. 17 Cheilodipterus quinquelineatus CV., ibid. III p. 253. 18 Ambassis Dussumierii CV., Verh. Batav. Gen. XXII Perc. 19 5 interrupta Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 696. 20 ze macracanthus Blkr, ibid. IV p. 455. 21 ^ urotaenia Blkr, ibid. III p. 257. 22 Diploprion bifasciatum K. v. H., ibid. VI p. 208. 23 Grammistes orientalis Bl. Schn., ibid. IV p. 105. 24 Serranichthys altivelis Blkr zz Serrannus altivelis K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 25 Serranus alboguttatus CV., Nat. Tijdschr. Ned. Ind. IV p. 108. 26 5 amboinensis Blkr, ib. III p. 258. 27 biguttatus CV. 28 5 boenack CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 29 5 bontoïdes Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VIII p. 405. 30 - celebicus Blkr, ibid. II p. 217. 91 » crapao CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 32 A cyanostigma K. v. H., ibid. 33 - guttatus CV.= Serranus cyanostigmatoides Blkr, ibid. 94 » hexagonatus CV., Nat. T. Ned. Ind. VI p. 191. 95 " Hoedtii Blkr, ibid. VIII p. 406. BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 36 Serranus Hoevenii Blkr, Verh. Bat. Gen. X XII Perc. 91 5 leucogrammicus Rwdt, ibid. 98 5 maerospilos Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. IX p. 499. 39 " marginalis CV., Verh. Dat. Gen. XXII Perc. 40 » microprion Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 552. 41 * pardalis Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 42 " polystigma Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 244. 43 ^ Sebae Blkr, ibid. VI p. 488. 44 á spilurus CV., ibid. VI p. 322. 45 " stellans Richds. 46 variolosus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 4T Bison amboinensis Blk, Nat. T. Ned. Ind. III p. 259. 48 - annularis CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 11 49 z bottonensis Blkr, Nat. T. N. Ind. IL p. 170 = Mesoprion janthinurus Blkr, ibid. VI p. 52 50 D chrysotaenia Blkr, ibid. II p 170. 5j : dodecacanthus Blkr, ibid. IV p. 104. 52 n dodecacanthoides Blkr, ibid. VI p. 489. 58 » erythropterus CV. — Mesoprion xanthopterygius Blkr, Verh. B. G. XXII Perc. 54 * fulviflamma Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 554. 55 » gembra CV., ibid. IV p. 246.— Mesoprion immaculatus Blkr. Verh. Bat. Gen XXII Perc. 56 ^ janthinuropterus Blkr, Nat. T. Ind. III p. 751. 51 - Johnii CV.-: Mesoprion unimaculatus Blkr (nee QG. nee CV.) Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 58 3 lineolatus Blkr, ibid. 59 Ke lutjanus CV.= Mesoprion madras Blkr, ibid. 60 » macolor Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 752 61 5 ‘marginatus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 554. 62 $ microchir Blkr, ibid. V p. 332. 63 S octolineatus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 64 4 pomacanthus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VIII p. 407; an Mes. octolineat. jun.? 65 u quadriguttatus Blkr, ibid. 66 5 Russelli Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 67 x Sebae Blkr, ibid. 68 v semicinctus CV., Nat. T. Ind. V yp. 331. 69 Cirrhitichthys graphidopterus Blkr= Cirrhites graphidopterus Blkr, ibid. IV p. 106 (Catal. Pise. Amb. Nat. T. N. Ind. VI p. 465 false sub Myriod.). 10 5 oxycephalus Blkr= Cirrhites oxycephalus Blkr, ibid. VIII p. 408. 11 Myriodon scorpaenoides Bris. Barnev., ibid. II p. 480. J BESCHRIJVINGEN VAN Priacanthus Blochii Blkr= Priacanthus japonicus CV? ibid. II p. 174, IV p. 456. ) 5 1 y » carolinus CV., ibid. II p. 235. holocentrum Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. macracanthus Blkr, ibid. ) Dules maculatus CV., Nat. T. Ned. Ind. V p. 333. rupestris CV., ibid. VI p. 209. Therapon servus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. theraps CV., ibid. Datnia argentea CV., ibid.— Datnia cancellatoides Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 247. Holocentrum cornutum Blkr, ibid. Nat. T. Ned. Ind. V p. 240. diadema CV., ibid. III p. 259. leonoides Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. orientale CV., ibid.= Holocentrum marginatum CV., ibid. punctatissimum CV., Nat. T. Ned. Ind. IV p. 248. sammara CV., ibid. III p. 553. tiereoides Blkr, ibid. V p. 334. violaceum Blkr, ibid. V p. 835. MENU brachyrhynchos Blkr, ibid. IV p. 107. Myripristis adustus Blkr, ibid. IV p. 108. b] 2, 3) microphthalmus Blkr, ibid. III p. 261. murdjan Rüpp., ibid. IV p. 109. parvidens CV?, ibid. III p. 260. pralinius CV., ibid. II p. 234. 9 Percis cylindrica CV., ibid. II p. 235. 96 Sillago malabarica Cuv.= Sillago acuta CV., Verh. Bat. Gen. X XII Perc. Sphyraena Commersonii CV., ib. XXVI Sphyraen, Nat. T. N. Ind. VII p. 425. ,7? 7) 2 Forsteri CV., ibid, ibid. VII p. 424. langsar Blkr, ibid, ibid. VII p. 367. obtusata CV., ibid., ibid. VII p. 364. Polynemus kuru Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 600. )» )» microstoma Blkr, ibid. II p. 217. plebejus Brouss, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. Upeneus barberinus CV., Nat. T. Neérl Ind. II p. 172. barberinoides Blkr, ibid. III p. 262. bilineatus CV. pleurospilos Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 110. russelli CV., Verh. B. Gen. XXII Perc. trifasciatus Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 237. Upeneoides moluccensis Blkr, ibid. VIII p. 409. » sulphureus Blkr= Upeneus sulphureus CV. 124 VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 13 Upeneoïdes variegatus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. : vittatus Blkr= Upeneoides bivittatus Blkr, ibid. Mulloides flavolineatus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 697. Peristedion moluccense Blkr, ibid. I p. 24. Dactylopterus orientalis CV., Nat. T. N. Ind. III p. 264. Platycephalus bataviensis Blkr, ibid. IV p. 460. " celebieus Blkr, ibid. VII p. 450. n polyodon Blkr, ibid. IV p. 462. & punctatus CV., ibid. I p. 25. Scorpaena aplodactylus Blkr, ibid. III p. 265. x diabolus CV., ibid. III p. 266. » gibbosa Dl. Schn. 5 oxycephalus Blkr, Verh. Bat, Gen. XXII Sclerop. " polylepis Blkr, Nat. T. Neérl. Ind. II p. 173. » polyprion Blkr, Verh. Bat. Gen. X XII Scelerop. Pterois antennata CV., Nat. T. Ned. Ind. V p. 72. » _ brachypterus CV., ibid. III p. 265. ;, heterurus Blkr. „ volitans CV , Verh. Bat. Gen. XXII Sclerop. zebra CV., Nat. T. Ned. Ind. III p. 265. 2 Pteroidichthys amboinensis Blkr. Taenianotus triacanthus Lac, Nat. T. N. Ind. VIII p. 411. Apistus amblycephaloides Blkr, ibid. IV p. 250. » barbatus CV.= Apistus melas Blkr, N. T. N. Ind. I p. 26. » fusco-virens QG., ibid. III p. 269. „ leucogaster Richds., ibid. IV p. 111. » leucoprosopos Blkr. » longispinis CV. taenianotus CV., Nat. T. N. Ind. III p. 753. Miióus woora CV., ibid. VI p. 251. Aploactis trachycephalus Blkr, ibid. VII p. 451. Pelor obscurum CV., ibid. V p. 241. Synanceia brachio CV., Verh. Bat. Gen. XXII Seclerop. * horrida CV., ibid. Corvina Goldmanni Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 371. Umbrina amblycephalus Blkr, ibid. VIII p. 412. Lobotes erate CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. Diagramma crassispinum Rüpp., ibid. 5 Lessonii CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 463. * lineatum CV. ibid. IV p. 112. J BESCHRIJVINGEN VAN Diagramma orientale CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. », punctatum Ehr., ibid. „ radja Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 336. „ Sebae Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. Seolopsides bilineatus CV., ibid. „ lineatus QG., Nat. T. Ned. Ind. V p. 73. » lycogenis CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. ,. monogramma K. v, H., ibid. Heterognathodon bifasciatus Blkr, ibid. k xanthopleura Blkr, ibid. Nat. T. N. Ind. I p. 101. Chrysophrys bifasciata CV. Dentex taeniopterus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Spar. Lethrinus amboinensis Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VI p. 490. ,. latifrons Rüpp, ibid. II p. 220. ». operceularis CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Spar. „ ornatus CV.= Lethrinus xanthotaenia Blkr, Nat. T. Ned. Ind. II p. 176. „ rostratus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXIII Spar. Caesio chrysozonus K. v. H., ibid. XXIII Maen. coerulaureus Lac., ibid. „ erythrogaster K. v. H., ibid. » pisang Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 118. 3 Emmelichthys leucogrammicus Dlkr, ibid. I p. 103. Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. Gerres abbreviatus Blkr, ibid. I p. 103, Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. - filamentosus CV., Verh. Bat. Gen. X XIII Maen. kapas Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 482. » macrosoma Blkr, ibid. VI p. 56. - oyena CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. Chaetodon auriga Forsk., Nat. T. Ned. Ind. V p. 164. » baronessa CV., ibid. II p. 239. » dorsalis Rwdt., iLid. Il p. 240. » ephippium CV., ibid. V p. 337, VI p. 325. » MeijjPri Bl. „ Oligacanthus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet., Nat. T. N. Ind. I p. 105. » princeps CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. » punctaio-fasciatus CV., Nat. T. N. Ind. II p. 238. ». Sselene Blkr, ibid. V p. 76. „ Strigangulus Soland, ibid. II p. 339. ;, ulietensis CV. „ unimaculatus Bl, Nat. T. N. Ind. II p. 241. ». vagabundus Bl, Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. Chaetodon virescens CV., ibid. d. vittatus Bl. Schn., ibid. Heniochus macrolepidotus CV., ibid. Zanclus cornutus CV., ibid. ) Drepane punctata CV., ibid. Scatophagus argus CV., ibid. z ornatus CV., Nat. T. N. Ind. VI p. 492. Taurichthys varius CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. ^ viridis CV. Holacanthus bicolor Dl, Nat. T. N. Ind. V p. 77. dux Lac. ibid. III p. 757. Lamarcki Lac., ibid. VI p. 100. leucopleura Blkr, ibid. V p. 79. nicobariensis Dlkr, ibid. VIII p. 413. nox Blkr, ibid. V p. 838. Vrolikii Blkr., ibid. V p. 339. Platax Boersi Blkr, ibid. III p. 758. teira CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. » vespertilio Cuv. — Platax Blochii CV., ibid. Psettus rhombeus CV., ibid. Pempheris mangula CV., ibid. 2) EE moluca CV., ibid. 5 oualensis CV., Nat. T. N. Ind. II p. 242. Toxotes jaculator CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. Ophicephalus striatus Bl, ibid. X XIII Doolh. Kieuw. Scomber kanagurta CV., ibid. XXIV Makr. » loo CV., ibid. $ moluccensis Blkr. Auxis thynnoides Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VIII p. 302. Thynnus macropterus T. Schl. T pelamys CV. a thunnina CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. Cybium guttatum CV., ibid. Thyrsites prometheoides Blkr. Chorinemus Saneti Petri CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. - tol CV., ibid. 5 toloo CV., ibid. Trachinotus Daillonii CV., ibid. Elacate mottah CV., ibid. COT semicirculatus CV.= Chaetodon microlepis Blkr olim, ibid. VIII p. 414. 16 232 233 234 235 236 231 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 258 254 255 256 291 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269 270 271 BESCHRIJVINGEN VAN Naucrates indicus CV. Trichiurus haumela CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. Megalaspis Rottleri Blkr, ibid. Decapterus kurroides Blkr, Nat. T. N. Ind. VIII yp. 420. » lajang Blkr, ibid. VIII p. 302. Selar boóps Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. » MHasselti Blkr, ibid., Nat. T. N. Ind. I p. 359. , Kuhli Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. », torvus Blkr, ibid. » trachurus Blkr zi Caranx trachurus CV. Uraspis carangoides Blkr, Nat. T. N. Ind. VIII p. 414. Caranx ekala CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. „Forster, GM abid: „ Jjanthinospilos Blkr. » melampygus CV., Nat. T. N. Ind. VI p. 58. cr Pesonmnygow: » ftapeinosoma Blkr. Carangichthys typus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 760. Carangoides blepharis Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. 5 citula Blkr, ibid. » $gallchthys Blkr, ibid. 5 ophthalmotaenia Dlkr, Nat. T. N. Ind. III p. 270. Gnathanodon speciosus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. Serio Ruppelli CV., ibid. » tapeinometopon Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 80. Lactarius delicatulus CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. Temnodon saltator CV. Lampugus fasciolatus CV. Equula gomorah CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. „ interrupta CV., ibid. Gazza minuta Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 259. » tapeiosoma Blkr, ibid. IV p. 260. Mena maculata CV.; Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. Amphacanthus concatenatus CV. " coralinus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. 2 cyanotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 606. : dorsalis CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. - guttatus Bl. Schn., ibid. 5 Kopsi Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 483. ". margaritiferus CV. tO 10 PO 29 20 ° 20 -1 -l VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. i y 2 Amphacanthus vermiculatus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. Acanthurus glaucopareius CV. » Atherin » » hepatus Bl Schn., Nat. T. N. Ind. VI p. 325. humeralis CV., ibid. III p. 762. matoides CV., Verh. Bat, Gen. XXIII Teuth. mata CV., Nat. T. N. Ind. VII p. 432. melanurus CV., ibid. III p. 271. scopas CV., ibid. II p. 348. strigosus Benn., ibid. IV p. 264. VI p. 102. triostegus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. amboinensis Blkr= Keris amboinensis Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 272. anginosus Blkr= Keris anginosus CV., ibid. VI p. 492. annulatus Blkr= Priodon annularis CV., ibid. III p. 558, IX p. 304. brevirostris CV.= Naseus Hoedtii Blkr, ibid. V p. 339. hexacanthus Blkr= Priodon hexacanthus Blkr, ibid. VIII p. 421. lituratus CV., ibid. III p. 768. tapeinosoma Blkr= Priodon tapeinosoma Blkr, ibid. VI p. 494. borneënsis Blkr, ibid. II p. 201. ceramensis Blkr, ibid. III p. 699. coeruleomaculatus Lac., ibid. III p. 484. cunnesius CV., ibid. III p. 454. a cylindrica CV. duodecimalis CV., Nat. T. N. Ind. II p. 485. lacunosa Forst, ibid. V p. 504. Callionymus dactylopus E. Benn. ib. III p. 559. )» 2 1’ 2 filamentosus CV., ibid. III p. 278. ocellatus Pall, ibid. VIII p. 422, Reevesi Richds., ibid. V p. 244. sagitta Pall. ibid. I p. 31. Petroskirtes amboinensis Blkr, ibid. IV p. 114. 2 Opistog anema Blkr, ibid. III p. 273. - hypselopterus Blkr-: Petroskirtes mitratus Rüpp.? Blkr, (nec Rüpp.) ibid. II p. 244, VIII p. 423. paradiseus Blkr, ibid. VI p. 495. polyodon Blkr= Blennechis polyodon Blkr, ibid. I p. 254. rhinorhynchos Blkr, ibid. III p. 273. nathus solorensis Blkr, ibid. V p. 81. Salarias celebicus Blkr, ibid. VII p. 250. 20 » cyanostigma Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gob. Blenn. quadripinnis CV. ibid, X XII Ichth. Bali. J 18 BESCHRIJVINGEN VAN 311 Salarias Sebae CV., Nat. T. Ned. Ind. X p. 373. 312 d sumatranus Blkr, ibid. I p. 256. 313 Gobius caninoides Blkr, ibid. III p. 274. 914 » chlorostigma Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gob. 915 », eriniger CV. Nat. T. N. Ind. HI p. 453. 916 » cyprinoides Pall. 317 » grammepomus Blkr, Nat. T. N. Ind. IX p. 200. 918 » interstinctus Richds., ibid. III p. 275. 919 » Ophthalnoporus Blkr, ibid. V p. 340. 320 » periophthalmoides Blkr, ibid. I p. 249. 921 » phalaena CV., ibid. IJ p. 244. 822 » puntangoides Blkr, ibid. V p. 242. 923 5.. sphynx OV bid, VT -p-et09s 924 », xanthosoma Blkr, ibid. III p. 708. 325 Sicydium micrurus Blkr, ibid. V p. 841. 926 Periophthalmus argentilineatus CV., ibid. III p. 276. » kallopterus Blkr, ibid. V p. 9342. » Behlosseri CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. 829 Eleotris amboinensis Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 343. 930 » . Hoedti Blkr, ibid. VI p. 496. 931 » melanopterus Blkr, ibid. III p. 706. 992 5 vw muralis OG: Abid, Bl mb. 939 » Oophicephalus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. 334 » porocephalus CV., Nat. T. N. Ind. V p. 844. 855 striata, CV: 396 Echeneis neucrates L., Verh. Bat. Gen. XXIV Chir. etc. 837 Batrachus grunniens CV.. Nat. T. N. Ind, II p. 487. 888 Antennarius hispidus Cant., ibid. III p. 280. 939 » horridus Blkr, ibid. V p. 83. » Lacepedi Blkr. 841 » moluccensis Blkr, Nat. T. N. Ind. VIII p. 424. 942 », notophthalmus Blkr, ibid. V p. 544. 343 » nummifer Blkr, ibid. VI p. 497. 344. » pinniceps Comm. 945 Fistularia immaculata Comm., Nat. T. N. Ind. IH p. 281. 346 Polypterichthys Valentini Blkr, ibid. IV p. 608. 347 Amphisile scutata Cuv., ibid. IL p. 245. is velitaris Cuv. 949 Plesiops coeruleolineatus Rüpp., Nat. T. N. Ind. IV p. 116. 850 » oxycephalus Blkr, ibid. VIII p. 820. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 19 351 Pseudochromis tapeinosoma Blkr, ibid. IV p. 115. 352 Amphiprion bifasciatus Bl. Schn., ibid. IIT p. 282. 958 » » chrysargurus Richds., ibid. III p. 560, IV p. 480. chrysurus CV. melanopus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 561. pereula CV., ibid. III p. 287. Premnas biaculeatus Blkr, ibid. VI p. 830. Pomacentrus bankanensis Blkr, ibid. III p. 729, V p. 512, 548. chrysopoecilus K. v. H., ibid. III p. 284. emarginatus CV. fasciatus CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 482. katunko Blkr, ibid. III p. 169. melanopterus Blkr, ibid. III p. 562. moluccensis Blkr, ibid. IV p. 118. nematopterus Blkr, ibid. III p. 285. pavo Lac. ibid. II p. 247. prosopotaenioides Blkr, ibid. III p. 286. taeniometopon Blkr, ibid. III p. 283. taeniurus Dlkr. asd sis aruanus CV., Nat. T. N. Ind. II p. 247, VI p. 108. 2 2» melanurus Blkr, ibid. VI p. 109. trimaculatus Rüpp.-1 Dascyllus niger Blkr, Verh. Bat. Gen. X XI Labr. cten. xanthurus Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 117. Bn aureus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXI Labr. cten. LP antjerius K. v. H. CV., Nat. T. N. Ind. VIII p. 454— Glyphisodon Rossii Blkr, ibid. VII p. 48-3 Glyphisodon biocellatus CV., ibid. IV p. 286. bengalensis CV., Verh. Bat. Gen. XXI Labr. cten. coelestinus CV., ibid. leucogaster Blkr, ibid. melas K. v. H., ibid. rali CV s Nata Ta N-vImnd; TII p. :987. sordidus CV., Verh. Bat. Gen. XXI Labr. cten. trifasciatus Blkr, ibid. unimaculatus CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 284. uniocellatus QG., ibid. IV p. 119. xanthurus Blkr, ibid. V p. 845. Heliases analis CV. 2 2 fraenatus CV?, Nat. T. N. Ind. III p. 710 — Glyphisodon bandanensis Blkr, ibid. II p. 248. macrochir Blkr, ibid. V p. 346. y 4 20 BESCHRIJVINGEN VAN 389 Heliases xanthochir Blkr, ibid. II p. 248. 990 Labroides paradiseus Blkr, ibid. II p. 249. 391 Cossyphus diana CV., ibid. VII p. 86. 892 „ mesothorax CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. 393 Duymaeria amboinensis Dlkr. 394 », enneacanthus Blkr zi Crenilabrus enneacanthus Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 120. 395 Tautoga fasciata CV., ibid. IV p. 484. 396 ». melapterus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. | 397 Cheilio auratus CV., Nat. T. N. Ind. II p. 221. 898 » hemichrysos CV., ibid. II p. 255. 899 Julis (Julis) dorsalis QG., ibid. III p. 564. A 400 , » ) lunaris CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. 401 ,, (Halichoeres) amboinensis Blkr. 402 > » ) binotopsis Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 731. 408 „ » ) casturi Blkr, ibid. III p. 768. i 404 „ » ) dieschismenacanthoides Blkr, ibid. IV p. 121. 403.7. » ) elegans K. v. H., ibid, III p. 289. 406 , „ ) Harloffi Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. 401 Ss » ) Hartzfeldii Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 563. 4085, » ) hortulanus CV., ibid. IV p. 486. 409 5 » ) interruptus Blkr, ibid. II p. 252. ) kallopisos Blkr, ibid. V p. 348. ) kallosoma Blkr, ibid. III p. 289. melanurus Blkr, ibid. II p. 251, var., V p. 87. miniatus K. v. H., ibid; .1IT ^p. dU 1, yag V Ope. polyophthalmus Blkr, ibid. III p. 7231. prosopeion Blkr, ibid. V p. 847. Renardi Blkr, ibid. II p. 253. Sehwarzii Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Ichth. Bali. spilurus Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 252. 2 E AM » ) strigiventer Benn., ibid. II p. 251. 420 Gomphosus tricolor QG. 421 Anampses geographicus CV. 422 „ meleagrides CV. 4293 » wistubBlkr. 494 Novacula Hoedtii Blkr. 495 » julioides Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 122. 426 „ pentadactyla CV., ibid. II p. 222. 491 » Xyrichthyoides Blkr = Xyrichthys novaculoides Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 122. 428 Cheilinus ceramensis Blkr, ibid. III p. 290. 2 T m" i EN Nn RI RN LK a E cae AM ee n re s rere nen S crees Lan p reme MI rn Mg cene - E ) ) ) ee) ) ) ) ) VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 21 499 Cheilinus celebicus Blkr, ibid. V p. 171. 430 » decacanthus Blkr, ibid. II p. 256. 431 „ radiatus Blkr= Sparus radiatus Bl.= Cheilinus diagrammus CV. Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. 492 „ fasciatus CV 5 ibid. 433 , oxycephalus Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 849. 434 Epibulus insidiator CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. 435 Scarus Blochii CV.= Scarus chrysopomus Blkr, ibid. 496 , mnuchipunctatus CV., ibid. 497 , psittacus Forsk., Nat. T. N. Ind. IV p. 495. 438 Callyodon hypselosoma Blkr, ibid. VIII p. 425. 439 , waigiensis CV., ibid. II p. 256. 440 Plotosus anguillaris Cuv. —: Plotosus lineatus CV., Verh. Bat. Gen. XXI Silur. batav. 441 Carassius auratus Nilss. (monstrosit. e piscina). 442 Belone cylindrica Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Snoek. 449. ,, leiurus Blkr, ibid., Nat. T. N. Ind. I p. 94. 444 Hemiramphus Commersonii CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Snoek. 445 , dispar CV., Nat. T. N. Ind. VI p. 498. 446 , JDussumieri CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Snoek. mus rl Quos CM Nabh»T3 N. Id. IL p. 491. 448 , Russeli CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Snoek. 449 Exocoetus micropterus CV. 450 , , unicolor CV, Verh. Bat. Gen. XXIV Snoek. 491 Chirocentrus dorab CV., ibid. Chiroc. 452 Albula bananus CV., ibid. 453 Dussumieria Hasseltii Blkr, ibid., Nat. T. N. Ind. I p. 422. 454 Harengula hypselosoma Dlkr, Nat. T. N. Ind. VIII p. 427. 455 , melanurus Blkr, ibid. V p. 245. 456 ,, moluccensis Blkr, ibid. IV p. 609. 451 Alausa melanurus CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Har. 458 Engraulis boelama CV. ; 499 , Browni CV., Verh, Bat. Gen. XIV Har. 460 ,, encrasicholoides Blkr, ibid, Nat. T. N. Ind. III p. 173. 401 , Rausselli CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Har. 462 ,, setirostris CV., ibid. 463 Chatoessus selangkat Blkr, ibid. 464 Saurus myops CV.= Saurus trachinus T. Schl Blkr, Verh, B. Gen. XXIV Chir. etc. Nat. T. N. Ind. HI p: 291. 465 , synodus CV. ibid., ibid. II p. 257. 466 Saurida nebulosa CV., ibid. III p. 292. J BESCHRIJVINGEN VAN Tetragonopterus argenteus Less. Hippoglossus erumei Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. Rhombus Mogkii Blkr, Nat. T. N. Ind. VII p. 250. » pantherinus Rüpp.= Rhombus sumatranus Blkr, ibid. I p. 409, VIII p. 178. Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. , » poecilurus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 293. Solea heterorhinos Blkr. » trichodactyla Cuv. Synaptura heterolepis Blkr. Achirus Hartzfeldii Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 123. ». melanospilos Blkr, ibid. VII p. 257. » poropterus Blkr, ibid. I p. 410. Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. » Thepassi Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VI p. 500. Plagusia javanica K. v. H. Blkr, ib. I p. 414, Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. » Kopsi Blkr, ibid. II p. 494. » marmorata Blkr, ib. I p. 411. Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. » oxyrhynchos Blkr, ib. I p. 416, ibid. » polytaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 529. Leptocephalus taenia Less., ibid. VIII p. 428. Anguilla Elphinstonei Syk., ibid. IV p. 504, Verh. Bat. Gen. XXV Mur. Moringua michrochir Blkr, ibid. IV p. 124, ibid, Ophisurus Schaapii Blkr, ibid. ibid. III p. 735. Muraena catenata Blkr (nec Richds). „ ceramensis Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 297, Verh. Bat. Gen. XXV Mur. », colubrina Richds., Nat. T. N. Ind. VI p. 3235. » griseo-badia Richds, ibid. VIII p. 923. » isingleena Richds. Blkr= Muraena isingleenoides Blkr, ib IX p. 277. Verh. Dat. Gen. XXV Mur. » micropterus Blkr, ibid. III p. 298, ibid. » variegata J. R. Forst. Richds, ibid. III p. 295, ibid. Arothron astrotaenia Blkr= Tetraodon astrotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 129. » calamaroides Blkrzi Tetraodon calamaroides Blkr, ibid. Ip. 96. Verh. Dat. Gen. XXIV Blootk. » erythrotaenia Blkr= Tetraodon erythrotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 174. » hypselogeneion Blkr= Tetraodon hypselogeneion Blkr, ibid. III p. 300, Verh. Bat. XXIV Blootk. » ?kappa Dlkrz: Tetraodon kappa Russ. Blkr, ibid. III p. 301, ibid. „ laterna Blkrzi Tetraodon laterna Richds., ib. III p. 299, ibid. ;, lineatus Blkr. » trichodermatoides Blkr == Tetraodon trichodermatoides Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 356. ho C2 VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 503 Arothron virgatus Blkr= Tetraodon virgatus Richds., ibid. III p. 299. 504 Gastrophysus lunaris J. Müll.— Tetraodon lunaris Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Blootk. 505 Tropidichthys Bennetti Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 504. 506 , BOR 7 nos" 509 ., 510 SIR. 512 Ci ARENA STA NY BLA. ® Ei me. Dig ear 519 Pe janthinopterus Blkr, ibid. VIII p. 429. margaritatus Blkr, ibid. VI p. 501. striolatus Blkr, ibid. VI p. 503. Valentini Blkrzi Tetraódon Valentini Blkr, ibid. IV p. 130. Diodon novemmaculatus Cuv., ibid. III p. 567. punctatus Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Blootk. Balistes aculeatus Bl, ibid. XXIV Balist. amboinensis Gr. bursa Bl Sclin, Nat. T. N. Ind. V p. 550. flavomarginatus Rüpp., ibid. III p. 303. lineatus Bl. Schn., ibid. II p. 260. Verh. Dat. Gen. XXIV Balist. praslinus Lac. Verh. Bat. Gen. XXIV Balist. vidua Soland., Nat. T. N. Ind. III p. 565. viridescens Lac., ibid. VII p. 375. 520 Monacanthus chrysospilos Dlkr, ibid. IV p. 126. nope 599 852... BOLA 595 ., 526 , DCN cryptodon Blkr, ibid. VIII p. 481. curtorhynchos Blkr, ibid. VIII p. 430. hystrix Cuv. ci Monacanthus (Amanses) hystrix Burt, ibid. V p. 351. Houttuyni Dlkr, ibid. V p. 351. janthinosoma Blkr, ibid. VI p. 504. tomentosus Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Balist. trichurus Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 125. 528 Alutarius laevis Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Balist. 529 , nasicornis T. Schl., Nat. T. Ned. Ind, V p. 352. 990 Triacanthus brachysoma Blkr, ibid. IV p. 128. Verh. Bat. Gen. XXIV Balist. 2 Nieuhofii Blkr, ibid. III p. 459, ibid. 532 Ostracion cornutus L,, Verh. Bat. Gen. XXIV Ostrac. Sav. s cubicus Bl, ibid. ^ Renardi Blkr. solorensis Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 96. tesserula Cant, ib. III p. 305. An Ostracion cubieus jun. ? ?. turritus Forsk., Verh. Bat. Gen. XXIV Ostrac. 538 Syngnathus dactyliophorus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 506. ibid, XXV Trosk. Vissch. 539 „ 540 » haematopterus Blkr, ibid. II p. 259, ibid. gastrotaenia Blkr, ibid. III p. 713, ibid. 541 Solenognathus Blochii Blkr= Syngnathoides Blochii Blkr, ibid. II p. 259, ibid. 542 Hippocampus kuda Clkr= Hippocampus moluccensis Blkr= Hippocampus taeniopterus Blkr, ibid. III p. 82, 306, ibid. Jj b. d 24 949 544 BESCHRIJVINGEN VAN Hippocampus melanospilos Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 505. Solenostoma brachyurus Blkr, ibid. VIII p. 483. cyanopterus Blkr= Solenostoma paradoxum Blkr (nec auct.), ib III p. 309. Verh. Bat. Gen. XXV Trosk. Vissch. » paradoxum Lac. Raf, Nat. T. N. Ind. VI p. 506. Pegasus draconis L., Verh. Bat. Gen. XXV Trosk. Vissch. natans L.= Pegasus pristis Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 606. Verh. Bat. Gen. XXV Trosk. Vissch. 2 n ) Scyllium maculatum Gr., Verh. Bat. Gen. XXIV Plag. „ Bürgern MH. Hemiscylium malayanum MH., Nat. T. N. Ind. VII p. 376. Carcharias (Scoliodon) Dumerilii Blkr. „ (Priodon) amboinensis MH., Nat. T. N. Ind. VI p. 507. » ( » ) melanopterus QG., Verh. Bat. Gen. XXIV Plagiost. Sphyrna zygaena Raf., ibid. Cestracion zebra Gr.= Heterodontus zebra Gr., Verh. Batav. Gen. X XVI Nieuwe Nalez. Ichth. Japan. Pristis cuspidatus Lath. „ dubius Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 459. Trygon uarnak Rüpp., Verh. Bat. Gen. XXIV Plagiost. Taeniura lymma MH, ibid. Nat. T. N. Ind. III p. 85. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 25 DESCRIPTIONES SPECIERUM DIAGNOSTICAE. PERCOIDEL : Apogon fraenatus Valence. Descr. nouv. espèc. Apogon. Nouv. Ann. Mus. I p. 57 tab. 4. fig. 4. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine 4! ad 41. in ejus longitudine, latitudine 12 ad 12 in ejus altitudine; capite 3$ ad 32. in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 22 ad 3 in longitudine capitis, diametro j circiter distantibus; orbitis postice et inferne leviter denticulatis; linea rostro-frontali declivi convexiuscula; osse suborbitali eden- tulo; maxilla superiore maxilla inferiore vix longiore, sub oculi dimidio posteriore desinente ; dentibus maxillis pluriseriatis parvis subaequalibus, vomerinis in thurmam ^ formem, pa- latinis utroque latere in thurmam gracilem collocatis; praeoperculo rotundato margine denticulato, crista intramarginali angulata postice inferne anguloque denticulata; interoper- culo, suboperculo osseque suprascapulari edentulis; squamis lateribus 25 p. m. in serie longitudinali, 8 p. m. in serie transversali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice basi processu obtuso munito notata; linea dorsali linea ventrali convexiore; pinna dorsali spinosa pinna dorsali radiosa humiliore, spinis gracilibus spina 9* spinis ceteris longiore cor- pore minus duplo humiliore; dorsali radiosa angulata non emarginata corpore paulo humi- liore; pectoralibus rotundatis 5 ad 51, ventralibus acutis 6 circiter, caudali emarginata lobis acutis 41 ad 4L in longitudine corporis; anali angulata dorsali non humiliore; colore cor- pore pinnisque flavescente-roseo; fascia rostro-oculo-caudali nigricante-fusca cauda graciles- cente, superne et inferne coeruleo marginata; cauda ad mediam basin pinnae caudalis ma- cula rotunda nigra; dorsali spinosa antice nigra; dorsali radiosa analique basin versus fascia longitudinali nigricante; caudali superne et inferne violaceo-fusco marginata. B. 7. De 1—1/8. vel (—1/9. P. 2/19: V. 1/5. A. 2/7 vel 2/8. C. 1/15/1 et lat. brev. Synon. Apogon bridé Valenc. Desc. nouv. esp. Apogon in Nouv. Ann. Mus.I p. 51 tab. 4 fig. 4. Apogon vittiger Denn. Proceed. Zoól. Soc. I 1833 p. 32. Apogon melanorhynchos Blkr Ichth. Faun. Moluksche eil. Nat. T. N. Ind. III p. 253. (ex parte). Habit. Amboina, in mari Wahai, Ceram septentrionalis, in mari. Longitudo 13 speciminum 45"" ad 86"". Aanm. In mijne Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van de Moluksche eilanden, opgenomen in het 3e deel van het Na- 4 4 26 BESCHRIJVINGEN VAN tuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indié, zijn onder den naam van Apogon melanorhynchos twee soorten begrepen, van welke de eene dezelfde is als Apogon fraenatus Valenc., de andere nieuw voor de wetenschap. Beide soorten gelijken veel op elkander in habitus en kleuren, maar zij verschillen genoegzaam om ze als verschillende soor- ten te beschouwen, doordien bij de soort, aan welke ik den naam melanorhynchos laat behouden, de binnenrand des preoperkels onge- tand is, de straalachtige rugvin en de aarsvin één straal meer bezitten en het ligchaam minder slank is. Apogon melanorhynchos Blkr. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine 32 ad 4 fere in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite 31 ad 33 in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 22 ad 8 in longitudine capitis, multo minus diametro 1 distantibus; orbitis osseque suprascapulari denticulatis; osse suborbitali, crista praeoperculi intramargi- nali, suboperculo et interoperculo edentulis; linea rostro-frontali declivi rectiuscula vel convexiuscula; maxilla superiore maxilla inferiore paulo breviore, sub oculo dimidio poste- riore desinente; dentibus maxillis parvis pluriseriatis subaequalibus, vomerinis majoribus in thurmam ^ formem, palatinis utroque latere parvis in thurmam gracilem colloca- tis; praeoperculo rotundato margine denticulis minimis ope lentis bene conspicuis; squa- mis lateribus 25 p. m. in serie longitudinali, 8 in serie transversali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice basi superne processu obtuso munito notata; linea dorsali linea ventrali multo convexiore; pinna dorsali spinosa pinna dorsali radiosa humiliore, spinis gra- cilibus 9a spinis ceteris longiore, corpore minus duplo vel duplo fere humiliore; dorsali radiosa angulata vix emarginata corpore non multo humiliore; pectoralibus rotundatis 5, ventralibus acutis 5$ ad 6, caudali emarginata lobis acutis 4 et paulo ad 4! in longitudine corporis; anali angulata vix emarginata dorsali radiosa humiliore; colore corpore pinnisque flavescente-roseo; fascia rostro-oculo-laterali fusea apicem pectoralium non vel vix superante vel usque ad pinnam caudalem producta, rostro cum fascia lateris oppositi unita, lata, in- ferne vitta coerulea limbata; vittis rostro-frontalibus 2 violaceo-fuscis inferne convergentibus ; cauda linea laterali vel vix supra lineam lateralem ad basin pinnae caudalis macula rotun- da nigricante; dorsali spinosa antice nigricante; dorsali radiosa analique basi punctis inter- radialibus violaceo-nigris. B. 7. D. 7—1/9 vel 1/10; P. 9/11 vel.9/19. V. 1/5. A.-9/8 el 9/9: Cd Abner Synon. Apogon melanorhynchos Blkr Ichth. Faun. Mol. Nat. T. N. Ind. III p. 255 (ex parte). Mabit. Amboina, in mari. Wahai, Ceram septentrionalis, in mari. Longitudo 5 speciminum 38"" ad 78°. €——— VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 21 Aanm. Deze soort is na verwant aan Apogon fraenatus Val. doch onderscheidt er zich voldoende van door afwezigheid van tandjes aan den afgeronden binnenpreoperkelrand, hooger ligchaam, enz. De tand- jes aan den buitenoperkelrand zijn er aanmerkelijk kleiner. Apogon melas Blkr. Contrib. Ichth. faun. of Sumbawa in Journ. Ind. Archipelag. I p. 635. Verh. Batav. Gen. Dl. XXII Bijdr. Kenn. Percoid. p. 29. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine 31 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 circi- ter in ejus altitudine; capite 31 circiter in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diame- tro 21 ad 22 in longitudine capitis, multo minus diametro 1 distantibus; linea rostro-fron- tali declivi rectiuscula; orbita osse suborbitali, crista praeoperculi intramarginali, suboper- culo interoperculoque edentulis; maxilla superiore maxilla inferiore vix breviore, sub medio oculo circiter desinente; dentibus maxillis pluriseriatis parvis subaequalibus, vomerinis in thurmam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo ro- tundato margine denticulis vix conspicuis serrato; operculo spina minima vix conspicua; osse suprascapulari leviter denticulato; dorso valde elevato; ventre rectiusculo; squamis late- ribus 25 p. m. in serie longitudinali, 9 p. m. in serie transversali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice basi superne processu obtuso munito notata; pinna dorsali spinosa pinna dorsali radiosa multo humiliore, spinis validis 3? et 42 spinis ceteris longioribus corpore minus duplo humilioribus; dorsali radiosa obtusiuscula convexa corpore paulo humiliore spina spina dorsali 3* non breviore; pectoralibus obtusis rotundatis 41 ad 5, ventralibus acutis 9 ad 51, caudali emarginata lobis obtuse vel obtusiuscule rotundatis 4 ad 41 in longitudine corporis; anali obtusa convexa dorsali radiosa humiliore; colore corpore pinnisque aureo- fusco velfusco, ubique fere nigricante-fusco arenato; pinna dorsali radiosa media basi macula magna rotunda coerulea. B. 7. D. 7—1/8 vel 7—1/9 vel 7—1/10 vel 8—1/8 vel 8—1/9. P. 2/12. V. 1/5. A. 2/8 vel 2/9. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. : Manado, Celebes septentrionalis, in mari. Bima, Sumbawae insulae, in mari. Longitudo 7 speciminum 52" ad 104”. Aanm. De korte, vroeger door mij van deze soort gegevene be- schrijving is onvoldoende om de soort eenigzins naauwkeurig te doen kennen en was naar een enkel minder goed bewaard voorwerp geno- men. 98 BESCHRIJVINGEN VAN Apogon orbicularis K. v. H. CV. Poiss. II p. 115, VI p. 372 QG. Zoól. Astrolab. III p. 648, Atl. Poiss. tab. I fig. 4. Blkr, Bijdr. ichthyol. Moluksch. eil. Nat. Tijdschr. N. Ind. III p. 254. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine 22 ad 2; in ejus longitudine, latitudine 21 ad 3 in ejus altitudine; capite 35 ad 3$ in longitudine corporis, aeque alto ac longo vel paulo altiore quam longo; oculis diametro 2? ad 21in longitudine capitis, multo minus dia- metro 1 distantibus; linea rostro-frontali ante oculos concava; orbita, osse suborbitali, crista praeoperculi intramarginali, suboperculo, interoperculoque edentulis; osse suprascapulari den- tato; maxilla superiore maxilla inferiore breviore sub medio oculo circiter desinente; dentibus maxillis pluriseriatis parvis subaequalibus, vomerinis in vittam ^ formem, palatinis utroque la- tere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo rotundato denticulis bene conspicuis serrato ; operculo spina parva plana vix conspicua; squamis lateribus 25 p. m.in serie longitudinali, 9 vel 10 in serie transversali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice notata; dorso valde elevato ventre convexiore; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa paulo humiliore spinis validis 22 ceteris longiore et crassiore corpore minus duplo humiliore; dorsali radiosa acuta convexa corpore multo humiliore spina crassa spina dorsalis spinosae 22 paulo breviore; pectoralibus obtusis rotundatis et ventralibus acutis subaequalibus 4! circiter, caudali emar- ginata lobis acute rotundatis 31 ad 92 in longitudine corporis; anali acutiuscula convexa dorsali radiosa vix humiliore; colore corpore aureo; fascia dorso-ventrali gracili nigra vel fusca spinas dorsales 1" inter et 3m incipiente et oblique postrorsum anum versus descenden te; cauda medio fascia longitudinali nigricante vel guttis nigricantibus in seriem longitudinalem dispositis; squamis operculis, dorso antice corporeque postice et basi pinnae caudalis pluri- bus gutta nigricante vel fusca; pinnis radis aureo-roseis, membrana coerulescente-hyalinis ; dorsali spinosa ventralibusque membrana ex parte fuscis vel fusco maculatis. B. 7. D. 6—1/9 vel 6—1/10. P. 2/10. V. 1/5. A. 2/8 vel 2/9. C. 17 et lat. brev. Synon. Apogon orbiculaire CV. Poiss. II p. 115, VI p. 372. QG. Zoól. Astrolab. III p. 648 Atl. Poiss. tab. I fig. 4. Habit. Amboina, in mari. Wahai, Ceram septentrionalis, in mari. Longitudo 5 speciminum 42” ad 102^". Aanm. Sedert ik deze soort in het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië beschreef (April 1852), naar een voorwerp van 61" lengte, heb ik nog 4 grootere en kleinere voorwerpen ontvangen, welke mij hebben toegelaten eenige verbeteringen bij de vorige be- schrijving te voegen. De afbeelding van Qvov en GAIMARD is vrij goed, doch vertoont noch de preoperkel- noch de bovenschouderbladstand- jes, en voorts de kaakstanden te groot, de borstvin te spits, enz. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 29 Serranus stellans Richds. Ann. Magaz. Nat. Hist. IX p. 23. Serran. eorpore oblongo compresso, altitudine 4 circiter in ejus longitudine, latitudine l2 circiter in ejus altitudine; capite convexo 32 ad 3L in longitudine corporis; altitudine capitis 12 circiter in ejus longitudine; oculis diametro Z et paulo in longitudine capitis ; linea rostro-dorsali convexa ante oculos tantum concaviuscula; rostro toto squamoso; maxil- la superiore maxilla inferiore breviore, paulo post oculum desinente, capite vix plus duplo breviore; osse supramaxillari squamis minimis numerosis; osse intermaxillari dentibus pluri- seriatis, serie externa conicis, seriebus internis setaceis antice longioribus in thurmas 2 col- locatis et insuper caninis 2 mediocribus; maxilla inferiore dentibus antice pluriseriatis, serie interna longioribus, antice caninis 2 mediocribus; rictu sat obliquo; praeoperculo rotundato margine inferiore edentulo, margine posteriore dentibus omnibus parvis p. m. 40; suboper- eulo interoperculoque edentulis; operculo spinis 3 spina media spinis superiore et inferiore subaequalibus multo longiore; dorso sat elevato ventre multo convexiore; linea laterali re- gulariter curvata; squamis lateribus 85 p. m. in serie longitudinali; pinnis dorsali et anali rotundatis; dorsali spinosa dorsali radiosa humiliore, spinis mediocribus mediis ceteris lon- gioribus corpore plus duplo humilioribus, membrana inter singulas spinas emarginata leviter lobata; pectoralibus obtusis rotundatis 52 circiter, ventralibus acutiuscule rotundatis 62 cir- citer, caudali obtusa valde convexa 6 circiter in longitudine corporis; anali spina media spinis ceteris longiore corpore plus duplo humiliore; colore corpore aurantiaco; maculis ca- pite, corpore pinnisque fuscis plerisque hexagonis, capite, dorso, lateribus pinnisque confertis, 18 p. m. in serie longitudinali caput inter et pinnam caudalem; reti intermaculari angulis macularum ubique fere puncto margaritaceo; dorso insuper maculis latioribus et profundio- ribus lineae dorsali contiguis et pinnam dorsalem intrantibus 4, 2 sub dorsali spinosa, 2 sub dorsali radiosa; macula fusca magna dorsum caudae amplectente; dorsali spinosa fusco mar- ginata lobulis interspinalibus aurantiacis; maculis pinna dorsali radiosa superioribus pulchre rubris; pectoralibus dimidio posteriore facie anteriore pulchre aurantiaco-rubro maculatis, facie posteriore totis maculis parvis rubro-fuscis obsitis. Beken DUDEDSCveEoE Duo, bs 2/68 Vs 1/5. A. S/S «vel 3/9.. C- 15 vel 17 et lat. brev. Synon. Star spotted Serranus Richds. Ann. Magaz. Nat. Hist. IX p. 23. Serranus hexagonatus CV? Richds. Zool. Voy. Sulphur., p. 82 tab. 38 fig. 1. Hab. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 185” Aanm. De heer hucnanpsoN, na eerst deze soort onder een’ eigen’ naam beschreven te hebben, bragt haar later, ofschoon met een vraag- teeken, tot Serranus hevagonatus CV. Imderdaad is zij daaraan zoo na verwant, dat ook ik aarzelde, haar tot eene eigene soort te brengen. Van Serranus heragonatus CV. bezit ik thans zeer talrijke voorwerpen J [4 30 BESCHRIJVINGEN VAN van verschillende grootte. Eene. vergelijking van bovenbeschreven voorwerp met die van Serranus hevagonatus CV. heeft mij echter doen zien, dat het er van verschilt door meer afgerond preoperkel, boller profiel, door 1 straal minder in de rugvin, stompere aarsvin, door de parelkleurige punten in dé tusschenruimten der vlekken van ligchaam en vinnen, de afwezigheid van bruine vlekken op de achterhelft der voorste borstvinvlakte, door aanmerkelijk mindere lengte der borst- vinnen en staartvin, enz. Het laatstgenoemde karakter komt mij voor het meest wezenlijke te zijn ter onderscheiding der soort. De afbeel- ding van den heer Rucuanpsow geeft de vormen en verhoudingen van ligchaam en vinnen zeer goed terug. SCLEROPAREI. Peristedion moluccense Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. I p. 24. Perist. corpore octogono, cauda tetragono, altitudine 7 circiter in ejus longitudine; capite pyramidali antice furcato 24 ad 22 in longitudine corporis; latitudine capitis 14 ad 11, al- titudine 3 ad 21 in ejus longitudine; oculis diametro 6 circiter in longitudine capitis; ossi- bus suborbitalibus anterioribus longitudine vel plus longitudine oculi diametri ante rostrum productis, convergentibus, parte producta obtusa plana minus duplo longiore quam basi lata; spinis rostro 3 brevibus, orbitalibus et suborbitalibus nullis, frontali utroque latere 1, oc- cipitalibus utroque latere 2; ore palatoque edentulis; cirris inframaxillaribus utroque latere 6 biseriatis, cirris serie interna simplicibus pupilla brevioribus , serie externa anticis simplicibus oculo non multo brevioribus, postico oculo plus duplo longiore valde ramoso; praeoperculo an- gulo spina longa basin pinnae pectoralis superante; operculo superne maxime exciso, biaculeato spina inferiore spina superiore longiore; scutis corpore 80 vel 81 in serie longitudinali, 4 in serie transversali; scutis singulis carinatis et, ventralibus exceptis, spina armatis; regionibus gulari et thoracica nudis; pinna dorsali partem spinosam inter et radiosam profunde emarginata, parte spinosa parte radiosa altiore sed corpore humiliore; pectoralibus obtusis rotundatis 51 circiter, ventralibus antice oblique rotundatis apice acutis 6% circiter, caudali extensa levi- ter emarginata angulis acuta 81 ad 81 in longitudine corporis; radiis pectoralibus liberis apice obtusis anteriore posteriore breviore; anali obtusa convexa dorsali radiosa vix humi- liore; colore corpore pinnisque pulchre dilute roseo, pinnis dorsali superne et anali inferne flavescentibus. B. 7. D.:8/16 omn. simpl. P. 8 smopl.-t9 fisg. + I sunpl. 352 bb. V. A/R Orte simpl. C. 1/10/1 et lat. brev. Syn. Esturgeon de Banda Vlam. Rec. N. 165 et 166. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. at 6 [uv Ir] e» Ikan Seüthan merah of Roode Duivelsvisch Valent. Ind. Amb. III p. Ikan Paring Renard. Poiss. Mol. II tab. 14 fig. 67. Ikan Ananas Amboinens. Habit. Amboina, in mari. Banda, in mari. Longitudo 5 speciminum 270” ad 470". Aanm. Ik beschreef deze soort in 1850 naar gedroogde en bescha- digde voorwerpen van Banda, mij toegezonden door den heer BrAN- DES, voornaam perkenier aldaar. Ik heb die beschrijving thans kun- nen verbeteren met behulp van een uitmuntend goed in spiritus be- waard voorwerp van Amboina van 270" lengte, hetwelk ik tijdens mijn verblijf te Amboina ontving van den heer D. 8. Hoepr, sekre- taris van het gouvernement der Molukken. Scorpaena gibbosa Bl. Sehn. System. posth. p. 192 tab. 44. Trosch. Ueber einige Bloch'sche - . Fischarten. Archiv. für Naturgesch. Jahrg. VI Bd. I p. 274. Scorp. corpore oblongo compresso, altitudine 3 ad 21 in ejus longitudine, latitudine capite li circiter, lateribus 14 circiter in ejus altitudine; capite acuto 3 circiter in longitudine corporis, postice latiore quam alto, temporibus operculisque superne tantum squamato, inter orbitas verticeque valde depresso; linea rostro-frontali rostro valde convexa fronte valde concava; oculis diametro 4 ad 5 in longitudine capitis, diametro 1 et paulo ad 14 distanti- bus; fossa suborbitali magna; rostro oculo longiore; maxilla superiore maxilla inferiore breviore, sub oculi parte posteriore desinente, 2 fere in longitudine capitis; rictu valde obliquo; spinis utroque latere fronte et vertice 6 ad 10 ex parte basi unitis, orbitis 14 ad 16, rostro p. m. 10 fasciculatis, praeorbitalibus et suborbitalibus ex parte fasciculatis numerosis, praeoperculo 5 superiore duplice vel quadruplice; operculo cristis 2 singulis apice bi- ad quadridentatis; fimbriis cutaneis utroque latere supraorbitali oculo longiore ramosa, nasali 1 lata ramosa, rostralibus 3 gracilibus oculo-brevioribus, suborbitali lata ramosa, inframaxil- laribus pluribus inaequalibus, praeoperculo, linea laterali lateribusque pluribus; dorso eleva- to gibboso; squamis lateribus 36 p. m. in serie longitudinali; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa rotundata paulo vel non humiliore spinis anticis curvatis mediis ceteris longioribus corpore plus duplo humilioribus, la et 112 ceteris brevioribus; pectoralibus obtusis rotun- datis 82 ad 32, ventralibus rotundatis 4L ad 5, caudali obtusa convexa 41 ad 5 in longi- tudine corporis; anali rotundata spina 223 radio 12 vix breviore; colore corpore viridi-roseo nebulis magnis fuscis fascias diffusas transversas 4 vel 5 simulantibus; pinnis verticalibus aurantiaco-roseis; dorsali spinosa, dorsali radiosa analique medio praesertim fusco nebulatis et marmoratis; dorsali spinosa superne spinam 67 inter et 7m vulgo macula nigricante-fusca ; J ui 90 92 BESCHRIJVINGEN VAN pectoralibus superne aurantiaco-rubris basin et apicem versus fascia lata transversa purpurea, fascias inter fusco variegatis et reticulatis inferne flavis apicem versus fascia lata dentata purpu- rea, axillis guttulis 20 vel plus quam 20 nigris; ventralibus fusco-purpureis facie inferiore roseo striatis; caudali basi et apicem versus fascia lata transversa purpurea, fasciis roseo parte rosea fuscescente striatis et marmoratis. B. 7. D. 12/9 vel 12/10. P. 1 simpl. -- 5 fiss. & 11 simpl. weld simpl. + 4 figs. + 12 simpl. V. 1/5. A. 3/5 vel 3/6. C. 1/11/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 7 speciminum 90'" ad 145"". Aanm. Deze soort is na verwant aan Scorpaena diabolus CV. doch er niet mede te verwarren wegens meerdere kenteekenen, t. w. hooger lig- chaam, stomperen kop, talrijker oogkas- snuit- en vooronderoogkuil- beensdoornen, enz. Zij laat zich bij den eersten oogopslag herkennen, wanneer men de achtervlakte der borstvin ziet, door den breeden ge- tanden purperen binnenrandsband en de talrijke zwarte ronde oksel- vlekjes. Bij Scorpaena diabolus CV. bestaat die band niet, maar daar- entegen drie zwarte vlekken tusschen de voorste stralen niet ver van den top der vin. Mijne voorwerpen behooren buiten twijfel tot Scorpaena gibbosa Bl. Schn., welke wel gezegd wordt van Amerika herkomstig te zijn, doch op welke opgave, zooals op zoovele andere van Brocu, wat de woon- plaatsen zijner visschen betreft, men niet veel behoeft af te gaan. In de groote Histoire naturelle des Poissons is Scorpaena gibbosa, hoezeer met veel twijfel, tot Scorpaena bufo CV. gebragt. De heer TROSCHEL heeft in zijn bovenaangehaald artikel door vergelijkingen naar de na- tuur aangetoond, dat Scorpaena gibbosa Bl. Schn. bepaald eene van Scorpaena bufo CV. verschillende soort is. Meijen bragt een exem- plaar van Scorpaena gibbosa uit China naar Europa, welk exemplaar met het oorspronkelijke van Brocm geheel overeenkwam. De habitus en kleurverdeeling van SCHNEIDER's afbeelding beantwoordt vrij goed aan die mijner voorwerpen. Overigens is de diagnose in het Systema posthumum veel te kort om over meerdere bijzonderheden te kun- nen oordeelen. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 99 Pterois heterurus Blkr. Pter. corpore oblongo compresso, altitudine 41 circiter in ejus longitudine, latitudine 14 circiter in ejus altitudine; capite 5 circiter in longitudine corporis, aeque alto circiter ac longo; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis, diametro 1 circiter distantibus; ver- tice utroque latere temporibusque crista sex-vel septemdentata; orbita dimidio superiore spi- nulis plus quam 20 armata; rostro utroque latere spinulis 2 tantum naribus approximatis ; ossibus suborbitalibus anterioribus, crista suborbitali praeoperculoque inferne spinulis nume- rosis conicis acutis subaequalibus; crista suborbitali a genis latis squamosis longe ab oculo remota; praeoperculo postice inferne spinis 4 longioribus gracilibus; operculo postice spina unica plana; cirris nasalibus suborbitalibusque brevibus, ceteris? (dubiis); squamis lateribus 96 p. m. in serie longitudinali; pinna dorsali spinosa corpore altiore spina 5? spinis ceteris longiore, spinis membrana parte inferiore tantum unitis; dorsali radiosa acutiuscula convexa corpore non multo humiliore; pinnis pectoralibus caudalem attingentibus vel fere attingen- tibus; ventralibus oblique rotundatis mediam basin analis superantibus; anali dorsali radiosa paulo altiore obtusa convexa; caudali emarginata radiis marginalibus productis 22 circiter in longitudine totius corporis; colore corpore roseo inferne dilutiore; capite vittis 5 vel 6 transversis fuscis fusco profundiore limbatis; dorso lateribusque fasciis latis transversis fus- cis 9 vel 6; pinna dorsali spinosa membrana rosea fusco plus minusve nebulata et margi- nata; dorsali radiosa membrana hyalina radiis roseis guttulis nigricantibus variegatis; pectora- libus violaceo-fuscis vittulis undulatis transversis numerosis coeruleis; ventralibus violaceo- nigris guttulis numerosis coeruleis; anali rosea vittulis longitudinalibus et guttulis nigrican- tibus variegata; caudali membrana hyalina, radiis rosea, punctis nigricante-fuscis radiis ap- proximatis variegata. D. 4. D. 13/9. P:-1/9)8 V. 1/5. A. 2/7 vel 2/8. C. 1/9/1 et lat. brev; Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 131”, Aanm. Het voornaamste kenmerk van deze Pterois bestaat in hare bijzonder lange en uitgerande staartvin, waaraan ik haren naam heb ontleend. Zij is overigens kenbaar aan haren hoogen en stompen kop, uiterst talrijke onderoogkuils- en preoperkeldoornen, aan hare 2 aars- vindoornen, enz. PrrnorpicuHrnys Blkr. Caput corpusque compressa. Praeoperculum et operculum postice aculeata. Vertex, orbitae, tempora, rostrum ossaque suborbitalia anacantha. Cirri capite plures. Dentes maxillis vomerinique plurise- J d 5 94 BESCHRIJVINGEN VAN riati, palatini nulli. Corpus squamosum. Pinna dorsalis unica partem spinosam inter et radiosam profunde incisa, membrana interspinosa integra. Radii pinnis dorsali, anali, caudali pectoralibusque omnes simplices, liberi nulli. Membrana branchiostega radiis 7. Aanm. Te Manado en later te Amboina erlangde ik een vischje, dat ik aanvankelijk beschouwde als tot Pterois te behooren. Het heeft ook in- derdaad den habitus en den algemeenen bouw van dit geslacht. Een na- der onderzoek deed mij het echter tot een eigen geslacht brengen, het- welk naast Pterois behoort gesteld te worden en daarvan voorname- lijk verschilt door de afwezigheid van doornen op den kop anders dan aan den achterrand van preoperkel en operkel, door het hoog en geheel met het rugvinvlies vereenigd zijn der rugdoornen en door de ongesplitste stralen in alle vinnen, behalve de buikvinnen. Pteroidichthys amboinensis Bkr. Pteroid. corpore oblongo compresso, altitudine 4 et paulo ad 44 in ejus longitudine, lati- tudine 2 circiter in ejus altitudine; capite 32 ad 4 circiter in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 4 circiter in longitudine capitis, diametro 2 circiter distantibus; vertice utroque latere temporibusque crista ossea non dentata; orbita tota edentula; rostro ossibusque suborbitalibus dentibus vel spinis veris nullis; genis alepidotis; praeoperculo postice spinis obtusis 4; cristis opercularibus 2 postice spinaeformibus; cirris utroque latere supra- orbitali longissimo ramoso capite multo longiore, ocularibus praeopercularibusque gracilibus, suborbitali longo ramoso oculo duplo longiore, inframaxillaribus aliquot oculo longioribus, ceteris (incertis); dentibus maxillis vomerinisque bene conspicuis; maxilla superiore maxilla inferiore vix breviore, sub oculi dimidio posteriore desinente, capite duplo circiter breviore; squamis lateribus 40 p. m. in serie longitudinali; pinna dorsali spinosa corpore et dorsali ra- diosa humiliore, spinis gracilibus curvatis, spinis mediis ceteris longioribus, spinis 2 penultimis ceteris multo brevioribus, membrana interspinali integra usque ad apices spinarum sese exten- dente; dorsali radiosa analique obtusis convexis corpore vix vel non altioribus; pectorali- bus capite vix longioribus mediam basin analis subattingentibus; ventralibus acutis antice oblique rotundatis 51 circiter, caudali obtusa convexa 31 circiter in longitudine corporis; colore corpore roseo, capite ventreque plus minusve aurantiaco; cirris plurimis viridi-nigri- cantibus; pinnis dorsalibus caudali analique aurantiacis purpurascente nebulatis et maculatis; pectoralibus roseis purpuref leviter punctulatis basin versus fascia transversa coerulescente ; ventralibus basi aurantiaco-rubris apice purpurascentibus aurantiaco vel flavo variegatis. E VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 9b B. 7. D. 11/11 omn.simpl. P. 15 simpl. V. 1/5. A. 2/7 omn.simpl. C. 18 omn. simpl. Habit. Amboina, in mari. Manado, Celebes septentrionalis, in mari. Longitudo 2 speciminum 74” et 82”, Aanm. Mijne beide voorwerpen bevinden zich in geen' te goeden toestand van bewaring, doch hebben de naauwkeurige vaststelling van de bovenbeschrevene kenmerken nog toegelaten. Apistus leucoprosopos Blkr. Apist. corpore oblongo compresso, altitudine 31 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 fere in ejus altitudine; capite obtuso 3} circiter in longitudine corporis, longiore quam alto; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; oculis diametro 2! circiter in longitudine ca- pitis, diametro L circiter distantibus; rostro non convexo oculo multo breviore; spinis sub- orbitalibus 2 vel 3, superiore inferioribus plus triplo longiore sub oculi margine poste- riore desinente; rictu parum obliquo; maxilla superiore maxilla inferiore breviore sub oculi dimidio anteriore desinente, 3 ferein longitudine capitis; maxilla inferiore non cirrata; den- tibus maxillis, vomerinis palatinisque minimis; praeoperculo spinis 4 vel 5 acutis, inferiori- oribus brevibus, superiore longa oculo breviore aperturam branchialem non attingente; linea laterali antice leviter curvata continua, postice e tubulis distantibus composita; squa- mis corpore minimis contiguis; capite nuchaque alepidotis; pinna dorsali indivisa spinis me- dioeribus, anterioribus valde divergentibus, 23 12 duplo circiter longiore corpore multo mi- nus duplo humiliore, posterioribus subaequalibus mediis paulo longioribus, membrana inter- spinali emarginata; dorsali radiosa obtusiuscula convexa spinis posterioribus altiore corpore minus duplo humiliore basi pinnae caudalis approximata; pectoralibus obtusis rotundatis ra- dio libero nullo 41 ad 41, ventralibus acute rotundatis 5 et paulo, caudali obtusa convexa 41 circiter in longitudine corporis; anali spina 8% spinis l* et 22 longiore corpore duplo fere humilioré, parte radiosa obtusa rotundata; corpore fuscescente-aurantiaco guttu- lis confertis lateritiis profundioribus; rostro, fronte oculique parte anteriore albis; genis mentoque albescente variegatis; pinnis dorsali et anali aurantiaco-fuscis maculis parvis et punctis fuscis variegatis, dorsali et anali radiosis flavo marginatis; pectoralibus et ventrali- bus purpurascentibus fuscescente nebulatis, maculis minimis flavescentibus variegatis; cau- dali fusca, fascia lata transversa aurantiaco-rosea basi magis quam margini posteriori ap- proximata, ubique fuscescente punctulata, postice flavo marginata. B. 6: D. 14/8. P,1/9. V. 1/4. AX 3/5. C. 2/11/2. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 96°”. Aanm. Deze soort is in habitus, vinstelsel en kleuren na verwant J 36 BESCHRIJVINGEN VAN aan Apistus fusco-virens QG. doch zeer gemakkelijk herkenbaar aan de scherp geteekende witte vlek, welke den geheelen snuit, het voor- hoofd en voorste gedeelte van het oog inneemt. Apistus barbatus CV. Poiss. IV p. 304. Apist. corpore oblongo compresso, altitudine 31 ad 4 in ejus longitudine, latitudine 2 21 fere in ejus altitudine; capite obtuso 31 ad 4 fere in longitudine corporis, paulo longiore quam alto; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; oculis diametro 4 circiter in longitudine capitis, diametro 2 circiter distantibus; rostro non convexo, oculo breviore; spinis subor- bitalibus 2, inferiore vix conspicuo, superiore sub oculi parte posteriore desinente; rictu obliquo; maxilla superiore maxilla inferiore breviore sub oculi dimidio posteriore desinente, 21 circiter in longitudine capitis; maxilla inferiore symphysi cirris 2 oculo non longioribus; dentibus maxillis, vomerinis palatinisque minimis; praeoperculo spinis 3 vel 4, inferioribus obtusis brevissimis, superiore acuta oculo paulo breviore aperturam branchialem non vel vix attingente; spina suprascapulari conspicua; linea laterali antice curvata continua cauda e tubulis distantibus composita; cute corpore transversim rugosula, dorso lateribusque granulis parcis sparsis tantum obsitis; pinna dorsali indivisa, spinis crassis anterioribus valde diver- gentibus 12 brevissima supra medium oculum circiter inserta, 2a spinis ceteris longiore corpore minus duplo humiliore, spinis posterioribus subaequalibus spinis mediis longioribus membrana interspinali leviter emarginata; dorsali radiosa obtusa rotundata spinis posterioribus altiore corpore duplo circiter humiliore, basi pinnae caudalis approximata; pinnis pectoralibus ob- tusis rotundatis radio libero nullo 4 fere, ventralibus acutis 5? circiter, caudali obtusa convexa 42 circiter in longitudine corporis; anali spina 8% spinis 12 et 22 longiore corpore multo plus duplo humiliore, parte radiosa obtusa rotundata parte spinosa altiore; colore corpore nigricante, fusco vel fuscescente-umbrino; capite antice et inferne frequenter fusco varie- gato; dorso lateribusque interdum guttulis parcis sparsis nigris; pinnis fuscis vel aurantiaco- - fuscis, dorsali radiosa et anali marginem versus profundioribus aurantiaco marginatis, inter- dum punctis nigris notatis; pectoralibus et ventralibus apicem versus fusco-violaceis vel nigris aurantiaco marginatis; pectoralibus interdum nigro punctatis; caudali radiis fusca vel aurantiaca, membrana hyalina tota sed postice densius fusco vel purpureo marmorata vel maculata. B: 7. D, 19/8. P712 "omm? Asse Veld BNC PD: Synon. Apiste à barbillons CV., Poiss. IV p. 304. Apistus melas Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. I p. 26. Habit. Amboina, in mari. Padang, Sumatrae occidentalis, in mari. Longitudo 9 speciminum 45°” ad 98"". Aanm. Sedert ik deze soort onder een’ nieuwen naam beschreef (naar VISCHSOORTEN. VAN: AMBOIRNA. 5f een minder fraai bewaard exemplaar van Padang), ontving ik meer- dere voorwerpen van Amboina, welker betere toestand van bewaring mij in staat heeft gesteld eene nieuwe en betere beschrijving te ge- ven en de soort tot Apistus barbatus CV. terug te brengen. De kleu- ren zijn aan vele schakeringen onderhevig. De zwarte vlekteekening van ligehaam en rug- en aarsvin zie ik slechts bij een paar exempla- ren. Een enkel exemplaar, eene andere varieteit voorstellende, heeft aan beide zijden eene licht gele of parelkleurige vlek aan den rug bij de middelste rugdoornen en eene dergelijke even boven de zijlijn on- geveer onder den 8* rugdoorn. CHAETODONTOIDEI. Chaetodon Meyeri Bl. Schn. Syst. posth. p. 223 No. 27. CV. Poiss. VII p. 15. Regn. anim. éd. luxe Poiss. p. 106 t. 37 fig. 2. Chaetod. corpore disciformi, diametro dorso-ventrali 2 et paulo in longitudine corporis; capite acutiusculo 4 et paulo in longitudine corporis; oculis diametro 3 et paulo in longi- tudine capitis; linea rostro-dorsali rostro concava ante oculos convexa nucha rectiuscula li- nea rostro-ventrali paülo. breviore; rostro acutiusculo squamoso; praeoperculo rectangulo angulo obtuse rotundato margine edentulo; squamis lateribus 50 p. m. in serie longitudinali ; linea laterali sub spinis dorsalibus posticis obtusangula; pinnis dorsali et anali obtusis ro- tundatis; dorsali spinosa spinis validis posterioribus subaequalibus spinis ceteris longioribus; pinnis pectoralibus acute rotundatis 42, ventralibus acutis 5 circiter, caudali convexa an- gulis acuta 6 et paulo in longitudine corporis; colore corpore flavescente-margaritaceo, ros- tro operculisque griseo-roseo; corpore fasciis 9 nigris flexuosis, fascia 1% inframaxillari men- tum antiee amplectente; vitta 2» maxillo-gulari labio superiore et ante aperturam branchia- lem cum vitta lateris oppositi unita; vitta 32 oculari nucha inferiore et regione interoperculari cum vitta lateris oppositi unita, regione thóracica media processum edente; vitta 4a nuchali regione supratemporali incipiente pinnam dorsalem apud spinam 2m attingente; vitta 52 opercu- lo-anali oblique adscendente et pinnam dorsalem spinam 4m inter 5m attingente, inferne curvatura supra basin pinnae ventralis decurrente, basin analis intrante et margine analis posteriore desinente; vitta 62 postoperculari membranam opercularem tegente dorsum versus ad- scente et spina dorsi 10? desinente, inferne ante basin pectoralis descendente, tum postrorsum decurrente, curvatura basin caudalis attingente et dorso caudae ad basin caudalis cum vitta lateris oppositi unita; vitta 72 humero-dorsali axilla incipiente et spina dorsi postica desinente ; vitta 82 pleuro-dorsali superiore sub apice pectoralis medio latere incipiente, mediam basin dorsa- lis radiosae versus adscendente ibique curvatura magna usque ad radium 1m porrecta; vitta 92 J BESCHRIJVINGEN VAN v3 oo pleuro-dorsali inferiore sub medio pectoralis incipiente, dorsum caudae anteriorem versus adscendente, dorsalem radiosam intrante ibique usque ad radium 5" porrecta; spatio fas- ciam nigram 1" inter et 2" pulchre flavo; fasciis nigris 22 et 2? flavo pulchre limbatis; operculo medio vitta flava inferne fasciae nigrae 5?* approximata eamque totam concomitan- te; ventre pulchre flavo; dorso antice spatiis interfascialibus punctis aureis et purpureis; pinna dorsali flava fascia nigra basi spinae 1% incipiente, sensim adscendente, fascias corpo- ris anteriores recipiente, paulo intra marginem partis radiosae decurrente, radios posteriores autem non attingente; dorsali radiosa postice punctis vel guttulis rubris in seriem longitu- dinalem dispositis; pectoralibus et ventralibus flavis; anali multicolore infra fasciam opercu- lo-analem vittis 9 nigris et vittis 2 flavis percursa, medio fascia latiore aurantiaco-rubra antice quam postice multo latiore, infra vittam nigram inferiorem aurantiaco et flavo mar- ginata; caudali flava vittis 2 nigris et vittis 2 rubris transversis. B. 6. D. 12/24 vel 12/25. P. 2/14. V. 1/5. X..9720 vel 9721.9 C. 71/1571«et lat. prev. Synon. Zkan Batoe jang aboe aboe betina of Wijfken van den graauwen klipvisch Valent., Ind. Amb. III p. 455 No. 347. Jkan Pampus de Cambodia of Cambodische Pampus visch Valent. ib. p. 497 No. 405. Douwing Marquis Renard. Poiss. Mol. I t. 25 fig. 185. JHolacanthus flavo-niger Lac. Poiss. IV p. 529, 598. Holacanthe jaune et noir Lac. Poiss. IV p. 529, 538 tab. 13 fig. 2. Chétodon de Meyer CV. Poiss. VII p. 15. Régn. anim. éd. luxe Poiss. p. 106 tab. 37 fig. 2. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 142"". Aanm. De oudere afbeeldingen dezer soort staan verre achter bij die, welke in de prachtuitgave van Cuvier's Règne animal gepubli- ceerd is, doch ook deze laat nog vrij veel te wenschen over. De blaauwe kleur des ligchaams bestaat niet in de natuur, het geel is er te hoog, de rugdoornen zijn er te dik en de straalachtige rugvin en aarsvin te hoekig. Ik tel bij mijn voorwerp 2 stralen meer in de rugvin en 1 meer in de aarsvin, dan in het groote vischwerk aan- gegeven is. Chaetodon ulietensis CV. Poiss. VII p. 30. Chaetod. corpore disciformi, diametro dorso-ventrali 22 in longitudine corporis; capite valde acuto 32 ad 32 in longitudine corporis; oculis diametro 31 circiter in longitudine capitis; linea rostro-dorsali capite valde concava nucha convexa linea rostro-veutrali pau- lo breviore; rostro acuto squamoso; praeoperculo obtusangulo rotundato margine inferiore VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 59 crenulato; squamis lateribus 30 p. m. in serie longitudinali; pinnis dorsali et anali obtusis rotundatis; dorsali spinosa spinis posterioribus subaequalibus spinis ceteris longioribus; pec- toralibus acute rotundatis 42 circiter, ventralibus acutis 4} circiter, caudali extensa convexa angulis acuta 5% circiter in longitudine corporis; colore corpore antice dilute, postice pro- funde flavo; fascia oculari nigra oculum totum fere amplectente, inferne interoperculo desi- nente, superne media nucha cum fascia oculari lateris oppositi unita; rostro antice labioque superiore violaceo-fuscis; fronte vittulis transversis margaritaceis; lateribus fasciis 2 latissi- mis profunde violaceis, fascia anteriore dorsali spinosa spinam 4" inter et 8m incipiente et post basin pinnae pectoralis diffuse desinente, fascia posteriore spina dorsi postica radiisque dorsalibus anterioribus incipiente et analis dimidio anteriore diffuse desinente; lateribus in- super vittis nigricante-violaceis gracilibus transversis 17 p. m. ex parte in fasciis latis ex parte intra fascias latas sitis; cauda postice fascia nigra transversa inferne cum fascia la- teris oppositi unita; pinnis aurantiaco-flavis; dorsali radiosa fusco marginata, medio vitta longitudinali diffusa fuscescente; anali medio vittis 2 longitudinalibus diffusis fuscis vittaque intramarginali duplice coerulea et nigricante-violacea; caudali postice vitta transversa viola- ceo-nigra et post vittam violaceo-hyalina. B. 6. D. 12/24 vel 12/25. P. 2/14. V. 1/5. A. 3/20 vel 3/21. C. 1/15/1 et lat. brev. Synon. Jkan Batoe jang Moelia Valent., Ind. Amb. III fig. 163?? Chétodon d'Uliétéa CV. Poiss. VII p. 90. Habit. Amboina, in mari. Ternate, in mari. Longitudo speciminis unici 125"". Aanm. Deze soort is in meerdere opzigten verwant aan Chaetodon striatus L. van de Antillen, doch er nog gemakkelijk van te onder- kennen door haar veel spitser profiel, door de talrijke violette dwar- sche bandjes der zijden, talrijker rug- en aarsvinstralen, enz. Het komt mij niet geheel onwaarschijnlijk voor, dat de bovenaangehaalde afbeelding van VALENTIJN tot haar betrekking heeft. Brocnu bragt die afbeelding tot Chaetodon striatus L, maar zooals reeds in de groote Histoire naturelle des Poissons is opgemerkt, is het voorkomen van deze oostamerikaansche soort in de Moluksche wateren onaannemelijk. Indien de bedoelde afbeelding inderdaad tot Chaetodon ulietensis CV. betrekking heeft, is zij er toch eene uiterst gebrekkige voorstelling van. De beschrijving van Chaetodon ulietensis in de groote Histoire natu- relle des Poissons is genomen naar eene afbeelding van PARKINSON en gaat zeer weinig in bijzonderheden. De soort werd bij Ternate J 40 BESCHRIJVINGEN VAN teruggevonden door wijlen den natuurkundigen reiziger FonsTEN, wat mij blijkt uit eene in mijn bezit zijnde onder zijn oog vervaar- digde afbeelding, welke eene lengte heeft van 155" en dus 30” lan- ger is dan mijn voorwerp. SCOMBEROIDEI. Scomber moluccensis Blkr. Scomber corpore elongato compresso, altitudine 5 et paulo ad 5! circiter in ejus longi- tudine, latitudine 12 ad 1} in ejus altitudine; capite acuto 41 ad 42 in longitudine corpo- ris; altitudine capitis 11 ad 14 in ejus longitudine; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; oculis diametro 323. ad 4 fere in longitudine capitis; rostro acuto oculo non longiore; maxil- lis aequalibus, superiore sub oculi parte posteriore desinente; dentibus utraque maxilla utro- que latere plus quam 50 maxilla inferiore quam maxilla superiore majoribus ; dentibus vomerinis et palatinis inconspicuis; branchiis ore aperto conspicuis; praeoperculo margine inferiore pa- rum convexo, margine posteriore obliquo, angulo rotundato, limbo striato; opereulo latitu- dine 5 et paulo in longitudine capitis, postice incisura profunda; squamis corpore parvis conspicuis; vesica natatoria; pinna dorsali spinosa corpore minus duplo humiliore, longiore quam alta, acuta; distantia inter pinnas dorsales 12 ad 12 in longitudine pinnae spinosae; dorsali radiosa dorsali spinosa duplo circiter humiliore; pectoralibus acutis ventralibus lon- gioribus 2 et paulo in longitudine capitis; anali dorsali radiosae opposita; caudali profunde excisa lobis acutis 6 et paulo ad 62 in longitudine corporis; colore corpore superne dilute viridi inferne argenteo; dorso maculis rotundis viridi-violaceis quasi subeutaneis in series 2 ad 9 longitudinales dispositis; rostro superne violascente-nigro; pinnis flavescenfe- vel violas- cente-hyalinis; dorsali spinosa fusco, caudali postice violascente marginatis; ventralibus ana- que albescentibus. B. 7. D. 9—10 +5 spur. (spur. poster. dupl) P. 2/18 V. 1/5. A. 2/8 +6 spur. (spur. post. dupl) ad 2/10. + 5 spur. C. 17 vel 19 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 3 speciminum 128” ad 215”. Aanm. Deze makreelsoort staat in verwantschap tusschen Scomber loo CV. en Scomber saba Blkr, doch is het naaste verwant aan eerst- genoemde, waarvan zij zich voornamelijk onderscheidt door slanker ligchaam, spitseren kop en regter profiel. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 41 T ynnus pelamys CV. Poiss. VIII p. 82 tab. 214. Règn. anim. éd. luxe Poiss. p. 118. Atl. tab. 47 fig. 2. Richds. Rep. ichth. Chin. Jap. in Rep. 15th Meet. Brit. Assoc, p. 267. T. Schl. Faun. Jap. Poiss. p. 96 t. 69. Thynn. corpore oblongo compresso, altitudine 4 circiter in ejus longitudine, latitudine 12 circiter in ejus altitudine; capite acuto 23$ circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 1L circiter in ejus longitudine; linea rostro-frontali declivi convexiuscula; oculis dia- metro 42 circiter in longitudine capitis; rostro acuto cum maxilla oculo longiore; maxillis aequalibus, superiore sub medio oculo circiter desinente, 23 in longitudine capitis; maxillis dentibus conicis parvis subaequalibus utroque latere p. m. 50; praeoperculo et operculo non vel vix emarginatis margine denticulatim fimbriatis; linea laterali antice curvata, pos- tice declivi, cauda in carinam elevatam producta; cataphracta pinnas dorsalem radiosam et analem amplectente (squamis valde conspicuis lineam dorsalem versus parte conspicua rhom- boideis) lateribus infra lineam lateralem post apicem pinnarum pectoralium desinente, utro- que latere incisuris 2 magnis, incisura superiore sub spina dorsi 72 vel 8a, incisura inferiore ante insertionem pinnarum ventralium desinente; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa multo altiore. corpore minus duplo humiliore; dorsali radiosa 4a parte ejus longitudinis a dorsali spinosa distante, acuta, corpore triplo circiter humiliore; pectoralibus falcatis et caudali lo- bis acutis 2 fere, ventralibus acutis 8 fere in longitudine capitis; anali acuta dorsali radio- sa vix humiliore; colore corpore superne violascente-coeruleo, inferne albido; lateribus in- ferne vittis 4 vel 5 longitudinalibus violascente-coeruleis; dorsali spinosa violascente-hyalina spinis violaceo marginatis, membrana parte ejus humili superne violaceo profundiore nebu- lata; pinnis ceteris dilute violascentibus; pinnis spuriis profundioribus flavo marginatis. B. 7. D. 15—2/14 + 8 spur. P. 2/24. V. 1/5. A. 3/12 + 7. C. 2/17/2 et lat. brev. Synon. Dombo De Vlam. Rec. Benyt Ren. Poiss. Mol. I tab. 20 fig. 113. Scomber pelanys L. Syst. Nat, ed. 102, ed. 132, Osbeck Itin. ed. german. Na. 64- p: 81. Scombre bonite Lac., Poiss. III p. 14 ex parte, II tab. 20 fig. 2. Variletta Humboldt, Observ. Zoólog. II p. 190. Bonite à ventre rayé CV., Poiss. VIII p.82 tab. 214 Regn. anim. éd. luxe Poiss. p. 118 tab. 47 fig. 2. Thynnus vagans Less. Zoöl. Coquille II p. 162 tab. 32. Dict. class. Hist. nat. XV p. 278. Bonite des navigateurs Less. ibid. Bonite des tropiques Cuv. Regn. anim. éd. luxe Poiss. p. 118. Katsuwo Japon. Layé Otait. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 600"". J 49 BESCHRIJVINGEN VAN Aanm. Deze boniet wordt te Amboina veelvuldig gevangen en moet er dikwijls ter markt worden gebragt. Ik zag daar zeer talrijke exemplaren, waarvan ik slechts het kleinste, het bovenbeschrevene, kon bewaren. Amboina is tot nog toe de eenige plaats in den Indi- schen Archipel, van waarik deze soort heb erlangd. Op mijne togten door de Moluksche wateren zag ik nu en dan ook groepen van bonie- ten, die waarschijnlijk tot dezelfde soort behoorden, vermits zij bij het opspringen uit het water overlangsche banden langs de zijden deden ontwaren. Thyrsites prometheoides Bkr. Thyrsit. corpore elongato compresso, altitudine 74 ad 74 in ejus longitudine, latitudine 12 ad 12 in ejus altitudine; capite acuto 4 circiter in longitudine corporis, duplo circiter longiore quam alto; oculis diametro 4 circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; rostro oculo multo minus duplo longiore; maxilla superiore maxilla in- feriore breviore, sub oculi parte anteriore desinente, 21 circiter in longitudine capitis; maxil- la superiore dentibus utroque latere p. m. 18 inaequalibus, antice insuper caninis longis subulatis 4; maxilla inferiore dentibus utroque latere p. m. 10 inaequalibus posterioribus anterioribus et intermaxillaribus majoribus, antice insuper caninis 2 mediocribus; dentibus palatinis uniseriatis acutis valde conspicuis; lingua denticulis minimis in vittas 2 longitudi- nales dispositis, linea media glabra; praeoperculo obtusangulo rotundato; operculo postice incisura profunda; cute squamis nullis; linea laterali utroque latere duplice, superiore li- neae dorsali approximata sub medio orsalis radiosae circiter desinente, inferiore sub spina dorsi 5a circiter alinea superiore curvatura descendente medio latere decurrente sub dorsali radiosa curvata basin caudalis attingente; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa plus triplo sed minus quadruplo longiore et non altiore, corpore duplo circiter humiliore; dorsali ra- diosa acuta leviter emarginata; pectoralibus acutiuscule rotundatis capite paulo plus duplo brevioribus; ventralibus e spina brevi pupila vix vel non longiore composita, sub basi pectoralis inserta; anali dorsali radiosae subopposita eaque vix vel non breviore vel humiliore; pinnis dorsalibus analibusque spuriis 2 tantum , pinnula posteriore biradiata; cau- dali lobis acutis 6% circiter in longitudine corporis; colore corpore superne coerulescente- viridi, inferne argenteo; iride flava; pinna dorsali spinosa albido-hyalina nigro marginata, antice superne macula magna nigra; dorsali radiosa, pectoralibus analique flavescente-hya- linis; caudali antice flavescente postice violascente. B. 7. D. 18—2/15 + 2 spur. P. 2/11. V. 1. A. 2/14 + 2 spur, C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 173"". ""--——Et Vm VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 43 Aanm. De onderwerpelijke Thyrsites is zeer merkwaardig door hare dubbele zijlijn, straallooze buikvinnen en slechts dubbele valsche rug- en aarsvinnen, waarvan de achterste echter uit twee door een vlies vereenigde stralen bestaat. In habitus nadert deze soort het meest tot Zyrsites lepidopoides CV. van Brazilië, welke echter geene der bovengenoemde bijzonderheden bezit. Onder de namen Gempy- lus prometheus CV. en Gempylus Solandrt CV. zijn in de groote His- toire naturelle des Poissons echter twee soorten beschreven van St. Helena en Nieuw Holland, welker verwantschap met de onderwerpe- lijke zoo in het oogvallend is, dat zij blijkbaar tot een zelfde geslacht behooren. Ten onregte zijn door Cuvier deze beide soorten tot Gem- pylus gebragt, daar hij zelf de gehemeltetanden van Gempylus prome- theus vermeldt en in zijne diagnose van het geslacht, aan Gempylus gehemeltetanden ontzegt. In habitus zijn het ook geheel andere vis- schen dan Gempylus serpens CV. en Gempylus coluber. CV. Het zijn blijkbaar soorten van Thyrsites, met weinig ontwikkelde buikvinnen, die waarschijnlijk ook eene dubbele zijlijn bezitten, komende het mij althans uit den loop der zijlijn van de afbeelding van Gempylus pro- metheus CV. (Hist. Poiss. tab. 222) voor, dat daar de bovenste zijlijn voorbij gezien is. Ik noem dus beide bedoelde soorten ZUyrsites prometheus en Thyrsites macrophthalmus, de soortnaam welken SOLANDER reeds aan Gempylus Solandri CV. heeft gegeven. Bleef mij nog te be- slissen, of mijn specimen welligt tot een dezer beide soorten behoorde. Thyrsites macrophthalmus kan het echter niet voorstellen, daar bij dezen visch de hoogte des ligchaams slechts 51/5 maal zou gaan in zijne lengte en de rug- en aarsvinstralen talrijker zouden zijn. Grooter overeenkomst moet het hebben met Zhyrsites prometheus van St. Helena. Op de afbeelding daarvan zie ik echter noch de groote zwarte rug- vinvlek, noch de bovenste zijlijn, terwijl het profiel er boller is en de buikvindoorn vóór de borstvinnen is ingeplant. Volgens de be- schrijving zouden er overigens de borstvinnen slechts 7 maal gaan in de lengte des ligchaams en 14 of 15 stralen hebben, de buikvinnen nog een spoor van een zachten straal bezitten, de eerste rugvin ge- J 44 BESCHRIJVINGEN VAN heel zwartachtig zijn, de tweede rugvin en de aarsvin elke 1 straal meer bezitten, enz. Deze bijzonderheden, welke zeker van geene groote diagnostische waarde zijn, doen mij echter, in verband met de woonplaats van Zhyrsites prometheus, mijn voorwerp beschouwen als tot eene eigene soort te behooren. Caranx tapeinosoma Bkr. Car. corpore oblongo compresso, altitudine 4 et paulo in ejus longitudine, latitudine 14 circiter in ejus altitudine; capite obtuso convexo 4} circiter in longitudine corporis, aeque alto circiter ac longo; oculis diametro 31 fere in longitudine capitis, minus diametro 4 a linea rostro-frontali remotis; linea rostro-dorsali valde declivi convexa; osse suborbitali pos- tice oculi diametro plus duplo-humiliore antice subradiatim tubulato; maxilla superiore pa- rum protractili, sub oculi parte posteriore desinente, capite paulo plus duplo breviore; maxilla inferiore paulo prominente; dentibus inframaxillaribus conicis subaequalibus antice caninis 2 vel 4 parvis; dentibus intermaxillaribus serie externa conicis, anterioribus posterioribus majoribus; palato praeter dentes palatinos vomerinosque denticulis minimis in thurmas par- vas sparsas mucosa palatina insertas dispositis; lingua praeter vittam dentium mediam peri- pheria praesertim denticulis minimis in thurmas parvas mucosa linguali insertas dispositis; linea dorsali valde convexa; linea ventrali rectiuscula; triangulis pectoralibus lateralibus et inferiore totis squamosis; squamis corpore valde conspicuis 120 p. m. in serie longitudinali; linea laterali usque sub 1a quinta parte pinnae dorsalis radiosae curvata, postice scutis ar- matis 29 p. m. maximis altitudine 71 circiter in altitudine corporis; pinnis acutis radio pro- ducto nullo; dorsali spinosa dorsali radiosa duplo fere humiliore; dorsali et anali radiosis basi squamosis, emarginatis, antice acutis corpore multo minus duplo humilioribus; pectora- libus faleatis capite multo longioribus radium analem 4m vel 5m attingentibus; ventralibus acutis capite paulo plus duplo brevioribus; anali spinosa spina posteriore spina anteriore longiore; caudali lobis acutis 5 et paulo in longitudine corporis; colore corpore superne dilute marino-viridi inferne flavescente-argenteo; iride postice macula rubra; operculo an- gulo superiore macula parva rotunda nigricante; pinnis dorsalibus analique violaceis, dor- sali radiosa analique apice albis; pectoralibus flavescentibus; ventralibus membrana apiceque albidis radiis flavescentibus; caudali violascente postice flavescente vitta intramarginali pro- funde violacea. B. 7. D. 1 proc. + 8—1/20 vel 8—1/21. P. 2/18. V. 1/5. A. 2—1/16 vel 1/17. C. 17 et lat. brev. Synon. Bobara mata mejrah Amb. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 455°”. Aanm. Verwant aan Caranz cynodon Blkr door slanke gedaante n 2S2 Pu. Ae. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 45 onderscheidt onderwerpelijke soort zich er echter van door minder bol profiel, violette kleur der vertikale vinnen, korteren kop, grootere oogen, minder talrijke gewapende zijlijnschilden, enz. Caran janthinospilos Blk. Car. corpore oblongo compresso, altitudine 32 ad 32 in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite obtuso convexo 42 circiter in longitudine corporis, aeque alto circiter ac longo; oculis diametro 5 circiter in longitudine capitis, plus diametro 1 a linea rostro-frontali remotis; linea rostro-dorsali valde declivi, rostro verticeque convexius- cula ante nares concaviuscula; osse suborbitali postice oculi diametro paulo humiliore, an- tice subradiatim tubulato; maxillis aequalibus superiore mediocriter protractili sub oculi parte anteriore desinente 2% circiter in longitudine capitis; dentibus inframaxillaribus conicis sub- aequalibus caninis anticis minimis; intermaxillaribus serie externa conicis anterioribus 12 Pp. m. ceteris multo majoribus; palato praeter dentes palatinos vomerinosque denticulis minimis in thurmas parvas sparsas mucosa palatina insertas dispositis; lingua praeter vittam dentium mediam peripheria praesertim denticulis minimis in thurmas parvas mucosa linguae insertas dispositis; linea dorsali valde convexa; linea ventrali rectiuscula; triangulis pectoralibus la- teralibus totis, triangulo pectorali inferiore toto fere squamosis; squamis corpore valde conspicuis plus quam 100 in serie longitudinali; linea laterali usque sub pinnae dorsalis radiosae 22 quinta parte curvata, postice scutis armatis 9Ü p. m. maximis altitudine 9 cir- citer in altitudine corporis; pinnis acutis radio producto nullo; dorsali spinosa dorsali ra- diosa multo humiliore; dorsali analique radiosis emarginatis antice acutis corpore minus du- plo humilioribus; pectoralibus falcatis capite multo longioribus radium analem 5e vel Gm attingentibus; ventralibus acutis capite plus duplo brevioribus; anali spinosa spina posteriore spina anteriore longiore; caudali lobis acutis 5 fere in longitudine corporis; colore corpore superne dilute violascente-viridi inferne flavescente-argenteo; capite, dorso lateribusque ma- culis parvis oblongis et rotundiusculis valde sparsis profunde violaceis; pinnis dorsali spi- nosa violascente-hyalina, dorsali analique radiosis et caudali violascentibus antice profun- dioribus violaceo profundiore marginatis; pectoralibus flavescente-hyalinis; ventrali flaves- cente antice violascente. - B. 7. D. 1 proc. + 8—1/23 vel 1/24. P. 2/18. V. 1/5, A. 2—1/19 vel 1/20. C. 17 et lat. brev. | Synon. Bobara Amb. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 449”, Aanm. Mijn voorwerp beantwoordt in vele opzigten aan de korte beschrijving, welke Cuvier van Caranz tanthopygus van Mauritius heeft gegeven. Caranz zanthopygus CV. schijnt met dergelijke vlekjes J 46 BESCHRIJVINGEN VAN als mijn voorwerp geteekend te zijn, doch de formule der vinstralen zou er zijn D. 8—1/21 A. 2—1/17, terwijl de zijlijn er 33 of 34 schilden zou hebben en de onderste kwab der staartvin en de aarsvin er fraai geel zouden zijn, zoodat zij hoogst waarschijnlijk tot eene andere soort behoort. TEUTHIDES. Amphacanthus concatenatus CV. Poiss. X p. 93. Amphac. corpore oblongo compresso, altitudine spinam dorsi 1m inter et spinam ventra- lem anteriorem 2% ad 24 circiter, spinam dorsi 8m inter et spinam analem 1m 21 circiter in ejus longitudine, latitudine 3 et paulo ad 3L in ejus altitudine; capite 4t circiter in longitudine corporis, altiore quam longo; linea rostro-dorsali fronte concava rostro et ante oculos convexa; oculis diametro 23 circiter in longitudine capitis; crista orbitali anteriore leviter denticulata; linea interoculari convexa; rostro obtuso convexo oculo paulo breviore; dentibus utraque maxilla 32 ad 36 infra apicem emarginatis lobatis; osse suborbitali angu- lo oris oculi diametro multo humiliore; operculo, praeoperculo ossibusque scapularibus pa- rum striatis; squamis cycloideis parvis conspicuis, dorsalibus caudalibusque ceteris majori- bus; linea laterali sursum ramulos edente; pinna dorsali partem spinosam inter et radio- sam parum emarginata spinis validis mediis ceteris longioribus corpore plus triplo humilio- ribus, 1a ceteris multo breviore; dorsali radiosa dorsali spinosa altiore obtusa rotundata; pectoralibus apice acutiuscule rotundatis postice valde convexis ventralibus longioribus 51 cir- citer, caudali extensa truncata angulis acuta 5 fere in longitudine corporis; anali spinis validis postica ceteris longiore, parte radiosa dorsali radiosa non humiliore obtusa rotunda- ta; colore capite aurantiaco, fronte verticeque fuscescente; corpore coerulescente; vittis ca- pite coeruleis obliquis 6 p. m. anterioribus 2 vel 3 rostro-ocularibus, ceteris maxillo-opercula- ribus; vittis. corpore aurantiacis 10 vel ll longitudinalibus plus minusve undulatis ex parte interruptis et dorso et ventre postice in maculis rotundas vel oblongas transeuntibus; pinnis dorsali et anali spinosis hyalinis aurantiaco mebulatis; dorsali et anali radiosis caudalique membrana dilute violascente- vel coerulescente-hyalinis, radiis aurantiacis, radiis insuper aurantiaco-fusco guttatis; pectoralibus ventralibusque membrana coerulescente-hyalinis radiis | aurantiacis immaculatis. B. 9. D. 1 proc. + 13/10 vel 18/11. P. 2/19. V- 1/9/12 Ae vel i70: MIS EE lat. brev. Synon. Amphacanthe à chainettes CV. Poiss. X p. 93. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 141"". Aanm. LESSON en GARNOT ontdekten deze soort bij Boeroe. Rar- NAUD vond haar ook te Batavia, waar ik haar echter nooit aangetrof- VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 47 fen heb. Mijn voorwerp is aanmerkelijk kleiner dan het in de groote Histoire naturelle des Poissons beschrevene. Acanthurus glaucopareius CV. Poiss. X p. 139. Kittlitz, Arten Acanth. Still. Oc. in Mus. Senckenb. I p. 192 tab. 13 fig. 3. Acanthur. corpore oblongo compresso, altitudine 21 ad 21 in ejus longitudine, latitu- dine 3 ad 31 in ejus altitudine; capite obtuso 5 et paulo in longitudine corporis, multo altiore quam longo; oculis diametro 21 circiter in longitudine capitis; linea interoculari valde convexa; linea rostro-frontali superne convexa inferne concava; sulco praeoculari tri- gono bene conspicuo; rostro obtuso oculi diametro' duplo circiter altiore, dentibus cunei- formibus utraque maxilla p. m. 12 singulis apice 5-7-dentatis; regione suboculari alepi- dota; praeoperculo valde obtusangulo angulo rotundato; operculo non, osse scapulari valde striatis; squamis parvis lateribus ctenoideis 120 p. m. in serie longitudinali; linea la- terali elevata curvata ramosa cauda supra spinam caudalem decurrente; spina caudali oculo paulo longiore; pinnis dorsali et anali obtusis rotundatis; dorsali parte spinosa parte radio- sa vix humiliore, spina postica spinis ceteris longiore corpore plus triplo humiliore; anali dorsali non humiliore; pectoralibus acutis 4 ad 41, ventralibus obtusis rotundatis 62 ad 7, caudali extensa postice truncata angulis acuta 42 ad 5 in longitudine corporis; anali dorsali non humiliore; colore corpore violascente-fusco; labiis annulo albo cinctis; regione subocu- lari macula oblonga obliqua lutea vel margaritacea; pinnis dorsali et anali pulchre fuscis postice dilutioribus, coeruleo et nigro marginatis, basi fascia longitudinali pulchre flava an- tice gracili postrorsum sensim latitudine accrescente et angulo pinnae posteriore desinente: pectoralibus membrana violascente-hyalinis, radis violascente-aurantiacis; ventralibus fusco- violaceis antice flavo et coeruleo marginatis; caudali margaritaceo-alba dimidio posteriore antice fascia transversa aurantiaco-flava. B. 5. D. 9/27 vel 9/28 ad 9/29 vel 9/30. P. 2/14. V. 1/5. A. 3/26 vel 3/27 vel 3/28. C. 1/14/1 et lat. brev. Synon. Philosophe Vlaming Recueil No. 17. Ikan Toetombo betandoc di moeloetnja Valent. Ind. Amb. III p. 466 No. 383. JDooskensvisch met hoorens in zijn bek Valent. ibid. Ikan Batoe badoeri Valent. ibid. p. 476 No. 410. Gedoornde klipvisch Valent. ibid. Philosoophe Ren. Poiss. Mol. I tab. 9 fig. 63. Zuiger H. Ruysch. Theatr. anim. Collect. pisc. Amb. p. 23 tab. 12 fig. 10. Monivisch H. Ruysch. Ibid. p. 40, tab. 20 fig. 14. Chaetodon nigrescens cauda parum bifurca et utrinque aculeata Seb. Thesaur. III p. 65 tab. 25 fig. 8. Harpurus glaucopareius Forst. Bibl. Banks. Descr. animal. cur. Lichtenstein p. 214, Maito Otait. Bloch. Schn. Syst. posth. p. 212. J 48 BESCHRIJVINGEN VAN Acanthurus ali ala Less. Zool Voy. Coquille II p. 150. Acanthure ali ala Less. ibid. Acanthure à joue blanche CV Poiss. X p. 199. Ik ali ala Ualens. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 3 speciminum 144" ad 162". Aanm. Alle aangehaalde afbeeldingen dezer sierlijke soort laten te wenschen over. Die van Von Krrrrrrz bezit nog de minste gebreken. GOBIOIDEI. Eleotris strigata CV. Poiss. XII p. 189. Eleotr. corpore elongato compresso, altitudine 6 circiter in ejus longitudine, latitudine 1L fere in ejus altitudine; capite obtuso convexo 41 ad 43 in longitudine corporis; altitu- dine capitis 13 circiter, latitudine 2 circiter in ejus longitudine; orbitis glabris; oculis dia- metro 4 circiter in longitudine capitis, diametro 2 vel 3 distantibus, postice in dimidio ca- pitis anteriore sitis; rostro convexo obtusiusculo oculo non breviore; naribus anterioribus marginibus elevatis subtubulatis; rictu obliquo; maxillis aequalibus, superiore sub oculi parte anteriore desinente; dentibus maxillis uniseriatis conicis acutis antice utroque latere maxilla superiore 4 caninoideis ceteris majoribus, maxilla inferiore 5 vel 6 quorum poste- teriore canino valde curvato; praeoperculo anacantho; sulco oculo-scapulari parum conspicuo ; squamis, capite et regione nuchali media nullis, regione posttemporali vel supraoperculari minimis, lateribus parvis plus quam 100 in serie longitudinali; squamis caudalibus squamis thoracieis majoribus; appendice anali conica brevi; pinnis dorsalibus subcontiguis; dorsali spinosa spinis 22 et 3? in fila productis; dorsali radiosa analique corpore duplo circiter hu- milioribus, obtusis, antice quam postice altioribus; pectoralibus obtusis rotundatis et ven- tralibus acutis 7 circiter, caudali obtusa rotundata 44 circiter in longitudine corporis; co- lore corpore superne viridescente-roseo, inferne aurantico, ventre margaritaceo; lateribus vittis 4 vel 5 cephalo-caudalibus laete rubris; capite vitta curvata maxillo-infraoculo-operculari margaritacea nigro limbata angulo oris incipiente oculum versus adscendente et operculi an- gulum superiorem attingente; praeoperculo et suboperculo singulis vitta margaritacea nigricante limbata obliqua antrorsum descendente; macula postoculari parva margaritacea nigro cincta; pinnis dorsalibus aurantiacis, dorsali spinosa vitta laete rubra longitudinali basi approxima- ta; dorsali radiosa vittis longitudinalibus 3 laete rubris; pectoralibus radiis dilute roseis membrana hyalinis, tota basi vitta transversa dilute coerulea violaceo limbata; ventralibus analique radiis aurantiacis membrana hyalinis; caudali aurantiaca superne et inferne vitta longitudinali pulehre rubra fuscescente limbata, vittis postice convergentibus. B. 5. D. 6—1/18 vel 1/19. P. 21. V. 1/5. A. 1/16 vel 1/17. C. 26 vel 28 (lat. brev. incl.) Synon. Gobius strigatus Brouss. Dec. ichth. tab. Gmel. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 49 Eléotris Taiboa CV. Poiss. XII p. 189. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 92°”. Aanm. Deze soort, gebouwd naar de tijpe van Mleotris muralis QG. ? 8 IJ , onderscheidt zich er van door minder slank ligehaam, door aanmer- kelijk talrijkere rug- en aarsvinstralen, eenreijijge onderkaakstanden IJ IJ o ) IJ te) , geheel eigenaardige bandteekening op den kop, enz. Mijne beschrij- ving beantwoordt in de hoofdpunten aan die der groote Histoire na- turelle des Poissons, doch stemt er in enkele bijzonderheden niet mede overeen. Aan de identiteit van mijn specimen met Mleotris stri- gata CV. is evenwel niet te twijfelen. De afbeelding van BROUSSONNET , hoezeer de soort goed latende herkennen, laat veel te wenschen over. o ? PEDICULATTI. Antennarius pimiceps Commers. ap. CV. Poiss. XII p. 305. Antenn. corpore ovali compresso, altitudine, ventre aére non repleto, 3 circiter in ejus lon- gitudine, latitudine 11 circiter in ejus altitudine; oculis diametro 4 circiter in longitudine maxillae superioris; rictu valde obliquo postrorsum descendente; maxilla superiore 6 ad 52 in longitudine corporis; dentibus acutis maxillis antice triseriatis, medio biseriatis, postice uniseriatis, vomerinis et palatinis irregulariter triseriatis; thurmis dentalibus vomerinis et palatinis contiguis, palatinis vomerinis minoribus; apertura branchiali rotunda oculo non majore; cute toto corpore spinulis plurimis bifurcatis conspicuis scabra; tuberculis osseis distantibus capite lateribusque superne in seriem longitudinalem, regione operculari in se- riem transversam dispositis; fimbrüs labio inferiore, regione operculari lateribusque pluri- bus simplicibus conspicuis; radio rostro libero tuberculo scabro rostri apice inserto 8 circi- ter in longitudiné corporis, apice processu trilobo, lobis longis medio lateralibus breviore; pinna dorsali spinosa spinis apice obtusis cirriferis, spina 1l* membrana gracili non cum spina 22 unita, antrorsum flexili; spina 22 spina 1% minus duplo longiore maxilla superiore breviore curvata; pinnis dorsali radiosa analique obtusis rotundatis, dorsali dimidio basali spinulis scabra anali non altiore sed triplo circiter longiore; ventralibus maxilla superiore multo brevioribus; caudali obtusa rotundata 4! fere in longitudine corporis; colore corpore pinnisque aurantiaco-rubro; corpore superne et lateribus pinnisque dorsalibus maculis vittae- formibus obliquis latioribus et gracilioribus violaceo-viridibus vel nigricantibus coeruleo lim- batis, maculis parte corporis posteriore antrorsum, parte corporis anteriore pinnisque dor- salibus postrorsum descendentibus; maculis corpore rotundis nullis; ventre immaculato; pinnis pectoralibus, ventralibus, anali caudalique maculis rotundis vel rotundiusculis nigri- cante-violaceis coeruleo cinctis; pinna caudali in series 4 vel 5 transversas dispositis. J 50 BESCHRIJVINGEN VAN B. 6. D. 2—12 (8 post. fiss.) P. 10 (omn. simpl). V. 5 (omm. simpl). A. 7 (omm. fiss.). C. 9 (omn. fiss.). Synon. Lophius histrio Lac. Poiss. I p. 302, 320. (nec. al.). Lophie histrion Lac. ib. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 90” et 98”, Aanm. Deze soort is gebouwd naar de tijpe van Antennarius Aispi- dus Cant. en heeft eene bijkans gelijke vlekteekening. Zij onder- scheidt zich er echter van door aanmerkelijk talrijkere bandvormige vlekken, talrijkere en ronde vlekken op de borstvinnen, buikvinnen en aarsvin en vooral door de verdeeling van den snuitstraal in drie vliezige kwabben. Blijkbaar behooren mijne voorwerpen tot dezelfde soort, welke bij Mauritius is gevonden en door COMMERSON onder den naam van Antennartus pinniceps beschreven en door den heer VALENCIENNES tot Antennarius hispidus gebragt. Antennartus Lacepediü Blkr. Antenn. corpore ovali compresso, altitudine, ventre aëre non repleto, 3 fere in ojus longitu- dine, latitudine 13 circiter in ejus altitudine; oculis diametro 5 circiter in longitudine maxillae superioris; rictu valde obliquo postrorsum descendente; maxilla superiore 6 fere in longitudine corporis; dentibus acutis, maxillis biseriatis serie interna serie externa lon- gioribus, vomerinis et palatinis irregulariter triseriatis; thurmis dentalibus vomerinis et pa- latinis contiguis, palatinis vomerinis majoribus; apertura branchiali rotunda oculo majore; cute toto corpore spinulis plurimis bifurcatis conspicuis scabra; tuberculis osseis distantibus capite lateribusque superne in seriem longitudinalem, regione operculari in seriem trans- versam dispositis; fimbriis labio inferiore, regione operculari lateribusque pluribus simpli- cibus conspicuis; radio rostro libero tuberculo scabro apice rostri inserto 8 circiter in lon- gitudine corporis, apice processu bilobo radio vix breviore; pinna dorsali spinosa spina 12 membrana gracili non cum spina 2% unita obtusa antrorsum flexili, spina 2* spina 12 mi- nus duplo longiore maxilla superiore breviore curvata non antrorsum flexili; dorsali radio- sa obtusa rotundata, dimidio basali spinulis scabra, anali altiore et plus triplo longiore; ventralibus maxilla superiore brevioribus; anali obtusa angulata; caudali obtusa rotundata 41 ad 42 in longitudine corporis; colore corpore pinnisque aurantiaco-rubro; corpore pin- nisque ubique fere maculis nigris coeruleo limbatis obsitis; maculis ocularibus vittaeformi- bus oculum radiatim cingentibus; maculis pinnis pectoralibus, ventralibus, anali, caudali ventreque rotundis, pinna caudali in series 5 vel 6 transversas dispositis; maculis dorso, la- teribus pinnaque dorsali polymorphis, oblongis, rotundis et vittaeformibus, maculis oblon- w VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. o1 gis et vittaeformibus lateribus postice praesertim oblique antrorsum, regione suboperculari brevibus subverticaliter descendentibus. B. 6. D. 2—12 (8 post. fiss.). P. 10 (omn. simpl). V. 5 (omn. simpl) A. 6 (5 post. fiss.). C. 9 (omn. fisc.). Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 102: Aanm. Deze soort staat in verwantschap tusschen Antennarius pin- niceps Comm. en Antennarius scaber (Chironectes scaber Cuv.) van de Antillen. Zij is kenbaar aan de talrijke donkere ronde vlekjes op den buik. De snuitdraad is er, even als bij laatstgenoemde soort, in slechts twee kwabben verdeeld. Haar tandenstelsel wijkt van dat van Antennarius pinniceps Comm. vrij aanmerkelijk af en ook vind ik er één straal minder in de aarsvin, die er bovendien ook hoekiger en met betrekking tot de rugvin korter is. LABROIDEI CTENOIDEI. Pomacentrus taenturus Blkr. Pomae. corpore oblongo compresso, altitudine 8% ad 3% in ejus longitudine, latitudine 21 circiter in ejus altitudine; capite obtuso convexo 41 circiter in longitudine corporis, ae- que alto circiter ac longo; oculis diametro 22 circiter in longitudine capitis; linea rostro- frontali declivi eonvexiuscula; osse suborbitali sub oculo oculi diametro plus triplo humiliore, toto edentulo; dentibus maxillis obtusiusculis maxilla superiore p. m. 40, maxilla inferiore p. m. 30; praeoperculo obtusangulo angulo rotundato, margine posteriore leviter denticula- to; operculo postice spinulis 2 planis; squamis lateribus 28 p. m. in serie longitudinali; linea laterali sub spinis dorsalibus posticis interrupta; pinna dorsali spinosa spinis mediocri- bus posticis et mediis subaequalibus corpore minus triplo humilioribus, membrana interspi- nali parum emarginata; dorsali radiosa acutà corpore multo minus duplo humiliore; pecto- ralibus obtusis rotundatis 54 circiter, ventralibus acutis radio 19 productis 4! circiter, cau- dali lobis acutissimis productis 31 circiter in longitudine corporis; anali acuta dorsali ra- diosa non humiliore; colore corpore dilute violascente-olivaceo marginibus squamarum pro- fundiore; squamis corpore antice singulis macula oblonga transversa, postice singulis ma- cula rotunda margaritacea; operculo superne macula parva nigricante-violacea; pinnis dor- sali et anali profunde violaceis dimidio partis radiosae posteriore pulchre aurantiacis; pecto- ralibus pulchre aurantiacis basi superne macula trigona coeruleo-violacea; ventralibus dilute violaceis apicem versus profundioribus; caudali pulchre aurantiaca utroque lobo fascia lon- gitudinali profunde violacea. 52 BESCHRIJVINGEN VAN B. 5. D. 13/11 vel 13/12. P. 2/14. V. 1/5. A. 9/11 -vel:9/19: 06 TOME EIE bre v: Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 49"". * Aanm. Deze soort zou volgens hare operkeldoorntjes tot het ge- slacht Pristotis Rüpp. te brengen zijn. Dit geslacht is echter moeije- lijk te behouden wegens den langzamen overgang dier doorntjes bij sommige soorten tot slechts platte operkelpunten die geene doorn- achtige geaardheid meer bezitten. Ik heb mijne eigene soorten van Pristotis daarom later ook tot het geslacht Pomacentrus terug ge- bragt, waarin zij geheel behooren. Pomacentrus taeniurus is gemakkelijk herkenbaar aan hare slanke gedaante, zeer laag niet uitgerand en ongetand onderoogkuilsbeen, gering aantal rugvin- en aarsvinstralen. violette overlangsche kwabben op de oranjekleurige staartvin, enz. LABROIDEI CYCLOIDEI. DuvMaERIA Blkr. Dentes maxillis uniseriati conici, utraque maxilla antice canini 4 magni. Linea lateralis continua. Caput praeoperculo operculoque squamosum. Praeoperculum denticulatum. Pinnae dorsalis et analis basi squamosae, caudalis basi squamis 3 magnis. Spinae anales 3, dorsales 9. Membrana branchiostega radiis 5. Aanm. De heer VALENCIENNES uitte reeds in 1839 het vermoeden, dat men eene soort, welke hij Ctenolabrus flagellifer noemde en naar een ontkleurd voorwerp beschreef, tot een eigen geslacht zou brengen, in- dien men haar beterzou kennen. Sedert werden beschrijvingen en af- beeldingen gepubliceerd, een door de heeren TEMMINCK en SCHLEGEL inde Fauna Japonica onder den naam van Crenilabrus flagellifer en twee door den heer RicHARDSON in de Ichthyologie der reis van de Sul- phur onder den namen Ctenolabrus aurigarius en Ctenolabrus rubellio, welke blijkbaar tot de tije van Ctenolabrus flagellifer CV. behooren. Zelf beschreef ik twee hiertoe behoorende soorten van Banda en nn de » VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 0 KS) Amboina in de jaren 1851 en 1852 onder def namen van Crenilabrus - nematopterus en Crenilabrus enneacanthus en later nog een andere van Japan in mijne Nieuwe Nalezingen op de ichthyologische fauna van Japan (Verh. Batav. Genootsch. XXVI) onder den naam van Creni- labrus spilogaster. Crenilabrus flagellifer is slechts naar eene in Japan vervaardigde afbeelding beschreven en het blijkt mij niet, dat de heer RrcHARDSoON de in de reis der Sulphur afgebeelde soorten van Ctenolabrus zelf gezien heeft. Naar de bestaande gegevens te oordee- len, hebben alle bovengenoemde benamingen tot afzonderlijke soorten betrekking, want de afbeelding van Crenilabrus flagellifer 'T. Schl. met de beschrijving van Ctenolabrus flagellifer van den heer VarEw- CIENNES vergelijkende, betwijfel ik het zeer, of die beide eene zelfde soort voorstellen, daar zij ten opzigte van de hoogte des ligchaams, lengte des kops en grootte van het oog nog al van elkander afwij- ken. Van Amboina erlangde ik tijdens mijn verblijf aldaar een voorwerp, tot dezelfde tijpe behoorende, in een’ uitmuntenden toestand van be- waring. In ben thans met de heeren VALENCIENNES en RICHARDSON van oordeel, dat die tije als een nieuw geslacht beschouwd moet worden. In de bovenstaande diagnose heb ik de kenmerken van dat geslacht opgesteld. Ik houd het er voor dat zij aan alle thans er van bekende soorten gemeen zijn, niettegenstaande ze niet op alle bovengenoemde afbeeldingen voorkomen, wat daaruit verklaarbaar is, dat de schubben aan de basis der ongepaarde vinnen ligtelijk uitval- len en daardoor bij de afgebeelde visschen ligtelijk kunnen ontbroken hebben. De thans min of meer bekende soorten van het geslacht zouden dan thans zijn: Duymaeria flagellifer Blkr zi Ctenolabrus flagellifer CV. — Hab. ? Duwymaeria japonica Blkr= Crenilabrus flagellifer T. Schl. — Hab. Ja- ponia. Duymaeria aurigaria Blkr i Ctenolabrus aurigarius Richds. — Hab. Sina. Duymaeria rubellio Blkr= Ctenolabrus rubellio Richds. — Hab. Sina. J 54 BESCHRIJVINGEN VAN Duymaeria nematopterus Dlkr-: Crenilabrus nematopterus Blkr— Hab. Banda. Duymaerta enneacanthus Blkr = Crenilabrus enneacanthus Blkr. — Habit. Amboina. Duymaeria spilogaster Blkr Zi Crenilabrus spilogaster Blkr. — Hab. Ja- ponia. Duwymaeria amboinensis Dlkr zi Hab. Amboina. Zoo als ik het geslacht opvat, verschilt het van de verwante, behalve door een' geheel anderen habitus, en de groote drie staartvinschub- ben, welke Cheilinus, Searus enz. herinneren van Cossyphus; door eenreijige kaakstanden. Crenilabrus; door geschubte rugvin- en aarsvin-gronden en gering aan- tal rugdoornen. Ctenolabrus; door eenreijige tanden, geschubte rug- en aarsvin-gronden en gering aantal rugdoornen. Acantholabrus; door eenreijige tanden, en gering aantal rug- en aarsvin- doornen. Ik noem het geslacht Duymaeria naar den gouverneur generaal van Nederlandsch Indië Mr. A. J. DuxwaER VAN Twisr, als eene hulde wegens de ondersteuning, die hij tijdens zijn vijfjarig bestuur van deze gewesten aan de wetenschappen steeds heeft verleend en als een blijk mijner bijzondere erkentelijkheid voor de bescherming, waarme- de hij mijne ichthyologische studiën heeft vereerd. Duymaeria amboinensis Bkr. Duymaer. corpore oblongo compresso, altitudine 31 fere in ejus longitudine, latitudine 21 circiter in ejus altitudine; capite acuto 32. circiter in longitudine corporis, paulo longiore quam alto; oculis diametro 4! circiter in longitudine capitis, lineae frontali approximatis; linea rostro-dorsali rostro nuchaque eonvexiuscula fronte concaviuscula; osse suborbitali an- gulo oris oculi diametro vix humiliore; naribus posticis margine elevatis, anticis tubulo brevi; maxillis aequalibus sub dimidio oculi anteriore desinente, 2! circiter in longitudine capitis; dentibus maxillis conicis mediocribus inaequalibus, maxilla superiore angulo oris prominentibus; dentibus insuper utraque maxilla caninis 4 magnis, internis prominentibus, externis valde extrorsum curvatis; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato, margine posteriore dentibus valde conspicuis 30 ad 40; squamis lateribus 24 p. m. in serie longitu- Mo. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 9) dinali; linea laterali non vel vix ramosa; pinnis dorsali et anali basi squamosis, pos- ‘tice angulatis, altitudine subaequalibus, corpore minus duplo humilioribus; dorsali parte spi- nosa parte radiosa humiliore, spinis posterioribus subaequalibus spinis ceteris longioribus, membrana inter singulas spinas lobata spinis 2 anterioribus in filum spina non longiorem producta; pectoralibus obtusis rotundatis et ventralibus acute rotundatis 6 circiter, caudali obtusa rotundata 44 circiter in longitudine corporis; anali spinis validis 82 ceteris longiore et crassiore; colore corpore pulchre roseo, capite superne rostroque violascente-roseo; late- ribus infra lineam lateralem vittis 5 longitudinalibus pallide roseis, maculis in linea laterali aliquot oblongis purpureis; operculo macula magna profunde purpureo-violacea; pinna dorsali spinosa rosea filis et lobis interspinalibus aurantiaca; dorsali radiosa membrana coe- ruleseente-hyalina, radiis rosea, vittis obliquis numerosis aurantiacis percursa; pectoralibus membrana hyalinis radiis aurantiaco-roseis; ventralibus violaceo-roseis; anali rosea. membra- na plus minusve aurantiaca, parte spinosa vittis 8 longitudinalibus coerulescentibus; cauda- li membrana coerulescente-hyalina, radiis rosea, tota maculis aurantiacis in vittas 10 p. m. transversas dispositis ornata. B. 5. D. 9/11 vel 9/12. P. 2/11. V. 1/5. A. 3/9 vel 3/10. C. 1/10/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 150"". Aanm. Men zal zich over de waarde der tot dit geslacht behoorende soorten eerst goed kunnen verstaan, wanneer ze alle beter en naar de natuur bekend zullen zijn. De onderwerpelijke soort is goed herken- baar aan hare kleuren, de afwezigheid van bandteekening op operkel en preoperkel, de plaatsing van de violette operkelvlek aan den preo- perkelrand, het oranjekleurige der weinig verlengde rugvindraden, enz. Julis (Halichoeres) amboinensis Bkr. Jul. (Halich.)' corpore oblongo compresso, altitudine 41 circiter in ejus longitudine, la- titudine 21 circiter in ejus altitudine; capite acuto 4L ad 43 in longitudine corporis; alti- tudine capitis 1L circiter in ejus longitudiné; oculis diametro 4L circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali concaviuscula; rostro acuto oculo longiore; dentibus maxillis conieis mediocribus anticis 2 caninis mediocribus curvatis; dente angulo oris mediocri pro- minente; squamis nuchalibus et thoracicis squamis ceteris multo minoribus, lateribus 27 vel 28 in serie longitudinali; linea laterali dimidio corporis anteriore singulis squamis bifi- da vel trifida; pinnis dorsali et anali basi alepidotis; dorsali spina postica spinis ceteris lon- giore; dorsali radiosa dorsali spinosa vix altiore postice acuta; pectoralibus acute rotundatis 62 ad 62, ventralibus acutis radio 19 valde producto 42 circiter, caudali obtusa convexa 61 ad6 et paulo in longitudine corporis; anali dorsali radiosa non humiliore postice acutan- gula; colore corpore superne violascente-olivaceo nucha profundiore, inferne roseo-viridi J vn 56 BESCHRIJVINGEN VAN cauda postice aurantiaca; capite vittis 8 longitudinalibus rubro-violaceis, superiore rostro- oeulo-operculari, media maxillo-suboculo-operculari membrana operculari cum fascia supe- "jore unita, inferiore maxillo-suboperculari margine praeoperculi cum fascia media unita; fronte, vertice et nucha maculis rubrofviolaceis, nucha longitudinaliter seriatis; regione thoracica vittis 2 obliquis rubro-violaceis; squamis corpore singulis medio macula ob- longa verticali violascente-rubra; pinnis dorsali et anali roseo-rubris, coeruleo marginatis, vittis aurantiacis in maculas obliquas rotundas et oblongas irregulariter bi-ad triseriatas partito; dorsali antice spinam 1m inter et 3" macula magna violaceo-coerulea superne ma- cula pulehre flava limbata et postrorsum in vittas 2 rubro-violaceas exeunte; pectoralibus membrana hyalinis radiis roseis basi vitta transversa duplice profunde violaceo-coerulea et carmosinas ventralibus et caudali membrana hyalinis radiis aurantiacis; caudali vittis trans- versis roseis 9 vel 6 ornata, postice violaceo, angulis coeruleo et violaceo marginata. B. 6. D. 9/12 vel 9/18. P. 2/18. V. 1/5. A. 8/12 vel 3/18. C. 1/12/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 196"". Aanm. In mijne Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Solor (Nat. Tijdschr. Ned. Ind. Dl. V) heb ik onder den naam van Julis (Halichoeres) solorensis naar een minder goed exemplaar be- schreven eene soort, van welke ik geaarzeld heb de onderwerpelijke af te scheiden. Beide soorten zijn elkander zeer na verwant, doch ik beschouw ze als verschillende, omdat bij Jutis (Halichoeres) solorensis de snuit eenigzins bol is, de staartvin betrekkelijk grooter, de eerste buikvinstraal minder verlengd en de rugvin tusschen den 5" en 6" straal en de bovenhelft der staartvin nabij de basis eene donkerblaauwe of zwarte vlek heeft. Anampses Twist Blkr. Anamps. corpore oblongo compresso, altitudine 4 fere in ejus longitudine, latitudine 2} circiter in ejus altitudine; capite acuto 41 ad 4! in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 5 circiter in longitudine capitis, diametro l circiter a linea rostro-fron- tali declivi concaviuscula remotis; naribus parvis anticis leviter tubulatis; dentibus maxilla superiore margine inferiore externo convexis, margine superiore interno concavis, apice sur- sum spectantibus; dentibus maxilla inferiore conicis paulo deorsum curvatis; operculo laevi non striato vel stris vix conspicuis; squamis lateribus 28 p. m. in serie longitudinali; linea laterali singulis squamis tubulo vulgo simplice notata; pinnis dorsali et anali basi alepido- tis, dorsali spinis gracilibus pungentibus posteriore ceteris longiore, parte radiosa parte VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 51 spinosa paulo altiore convexa postice angulata; pectoralibus apice acutis postice valde con- vexis 61 circiter, ventralibus acutis 7 circiter, caudali basi squamosa obtusa rotundata 64 ad 61 in longitudine corporis; anali dorsali radiosa non vel vix humiliore, convexa, pos- tice angulata; colore capite superne et corpore superne et postice violaceo, genis, operculis inferne, regione thoracica ventreque profunde aurantiaco, cauda violascente-aurantiaco; la- biis rubris; membrana operculari nigricante-violacea superne macula carmosina; squamis dorso lateribusque singulis basin versus puncto coeruleo nigricante cincto; regionibus nu- chali, thoracica et ventrali caudaque postice punctis coeruleis nullis; pinnis dorsali et anali fuscescente-violaceis, guttulis coeruleis annulo profundiore cinctis in series 2 vel 3 longi- tudinales dispositis, postice ocello magno nigro coeruleo annulato basi pinnae approximato; anali margaritaceo et nigro marginata; pectoralibus membrana hyalinis radiis pulchre flavis, basi vitta transversa nigricante-violacea; ventralibus pulchre flavis antice coeruleo marginatis radio l9 et 29 vitta longitudinali aurantiaca; caudali fuscescente-aurantiaca luteo vel mar- garitaceo marginata, guttulis coeruleis sat numerosis ornata. B. 6. D. 9/12 vel 9/18. P. 2/11. V. 1/5. A. 3/12 vel 3/18. C. 1/12/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 133”. Aanm. Deze soort is gemakkelijk herkenbaar aan de groote zwarte met een' blaauwen ring gezoomde vlek achter op de rugvin en aarsvin, aan de karmozijnroode vlek op het operkelvlies, de afwezigheid van bandteekening op den kop, oranjekleurige buik- en borststreek, enz. Ik noem haar ter eere van den gouverneur generaal van Nederlandsch Indië Mr. A. J. DUYMAER vAN Twisr. Anampses meleagrides CV. Poiss. XIV p. 10. Anamps. corpore oblongo compresso, altitudine 4 fere in ejus longitudine, latitudine 21 circiter in ejus altitudine; capite acuto 42 ad 4L in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 42 ad 5L in longitudine capitis, plus diametro + a linea rostro-frontali declivi rectiuscula remotis; naribus parvis; dentibus maxilla superiore margine externo valde convexis rotundatis margine interno concavis; dentibus maxilla inferiore conicis paulo deor- sum flexis; operculo radiatim striato; squamis lateribus 26 vel 27 in serie longitudinali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice notata; pinnis dorsali et anali basi alepidotis, dorsali spinis gracilibus flexilibus posterioribus subaequalibus spinis anterioribus longioribus radiis anticis paulo brevioribus, parte radiosa convexa postice rotundata; pectoralibus acu- tiuscule rotundatis 6% circiter, ventralibus 7 fere ad 72, caudali extensa aetate junioribus tota aetate provectioribus medio tantum convexa 61 ad 61 in longitudine corporis; anali dorsali radiosa vix humiliore postice rotundata; colore toto corpore violaceo; labiis auran- 7 8 58 BESCHRIJVINGEN VAN tiacis; capite corporeque ubique guttis pulcherrime luteis notatis, guttis capite antice par- vis, postice inferneque majoribus ex parte oblongis; singulis squamis lateribus centro gut- tula unica maxime conspicua; pinnis dorsali et anali purpureo-violaceis nigro, flavo et coe- rulescente marginatis, guttulis pulchre luteistin series 3 longitudinales dispositis; pectora- libus membrana hyalinis radiis aurantiacis, basi violacea vitta transversa lutea; ventralibus fusco-violaceis guttulis vel vittulis luteis; caudali pulcherrime aurantiaca immaculata; dor- salf radiosa interdum radiis penultimis ocello nigro flavo cincto. B. 6. D. 9/12 vel 9/18. P. 2/11. V. 1/5. A. 8/19 vel 3/18. C. 1/12/1 et lat. brev. Synon. Gevlakte brune zeylonse visch F. Ruysch. Thesaur. animal. 15 p. 42 t. 7 fig. 1, a. Piscis zeylanicus fuscus maculatus F. Ruysch. ibid. Anampses méléagride CV. Poiss. XIV p. 10. Habit. Amboina, in mari. D] Longitudo 3 speciminum 142" ad 170”. Aanm. In den Thesaurus van F. Ruyscu is deze fraaije soort zeer goed herkenbaar afgebeeld. In de groote Histoire naturelle des Pois- sons is zij ten onregte als eene nieuwe soort beschreven. Zij was tot nu toe slechts bekend van Ceylon en Mauritius. De licht gele vlekjes steken zeer scherp bij de grondkleur des ligchaams af. Anampses geographicus CV. Poiss. XIV p. 8, tab. 389. Anamps. corpore oblongo compresso, altitudine 4 fere in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto 41 ad 42 in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 5 circiter in longitudine capitis, plus diametro 1 a linea rostro-frontali declivi rectiuscula remotis; naribus parvis; dentibus maxilla superiore margine externo an- gulatis margine interno concaviusculis; dentibus maxilla inferiore conicis paulo deorsum flexis; operculo radiatim striato; squamis lateribus 50 p. m. in serie longitudinali; linea laterali singulis squamis vulgo tubulo simplice notata; pinnis dorsali et anali basi alepido- tis; dorsali spinis gracilibus rigidis pungentibus posticis subaequalibus spinis anterioribus longioribus radiis anticis paulo brevioribus; dorsali radiosa convexa postice angulata; pecto- ralibus apice acute rotundatis 64 circiter, ventralibus acutis 72 circiter, caudali basi squa- mata extensa medio postice convexa angulis parum producta 6 circiter in longitudine corporis ; anali convexa dorsali radiosa non vel vix humiliore postice angulato-rotundata; colore cor- pore fusco-violaceo; capite vittis coeruleis nigricante limbatis genis operculisque flexuosis rete irregulare efficientibus, rostro-ocularibus 3 transversis cum vittis lateris oppositi unitis , interopercularibus 2 vel 3 longitudinalibus; regione humero-thoracica vittis 4 vel 5 ejusdem coloris; squamis corpore singulis medio macula oblonga vel stria verticali coerulea; pinnis imparibus purpureo-violaceis; dorsali et anali aurantiaco, coeruleo et nigro marginatis; dor- VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 09 “sali dimidio basali punctis numerosis coeruleis; anali basi et dimidia ejus altitudine circiter vitta gracili longitudinali coerulea et inter eas vittas maculis parvis coeruleis in seriem longitudinalem dispositis; pectoralibus membrana hyalinis radiis fuscescente-aurantiacis; ven- tralibus aurantiaco-fuscis, antice coeruleo marginatis, medio vitta longitudinali coerulea; caudali postice, angulis exceptis, aurantiaco, coeruleo et nigro marginata, vittis flexuosis coeruleis nigricante limbatis rivulata et liturata. Be D. 9/12 vel 9/13. P. 2/11. V. 1/5. A. 3/12 vel 3/18. C. 1/12/1 et lat. brev... Synon. Anampses géographique CV. Poiss. XIV p. 8. à Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 202"". Aanm. De aangehaalde afbeelding stelt de soort eenigzins ver- wrongen voor en laat te wenschen over wat de kleuren betreft. Haar vaderland was tot nog toe niet bekend. Zij is zeer kenbaar aan hare kleine schubben en netsgewijze verdeeling der blaauwe bandjes van wang en operkel. Novacula Hoedtii Blk. Novae. eorpore oblongo compresso, altitudine 4 fere in ejus longitudine, latitudine 24 circiter in ejus altitudine; capite acuto non carinato 4 et paulo in longitudine corporis; al- titudine capitis 14 ad 14 in ejus longitudine; oculis diametro 4 circiter in longitudine ca- pitis; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; labiis latis carnosis; maxillis aequalibus, supe- riore sub oculi margine anteriore desinente; rictu mediocri; dentibus maxillis serie externa conicis acutis anticis 9 caninis curvatis, seriebus internis granulatis minimis; squamis posto- cularibus in seriem simplicem dispositis; squamis lateribus 25 vel 26 in serie longitudinali; linea laterali sub parte dorsalis radiosae posteriore interrupta, singulis squamis tubulis sim- " plieibus vel bifidis notata; pinna dorsali simplice radiis 2 anterioribus in fila productis, spi- nis pungentibus subaequalibus corpore triplo circiter humilioribus; dorsali radiosa dorsali spi- nosa multo altiore corpore duplo circiter humiliore obtuse rotundata; pectoralibus obtusis rotundatis et ventralibus acutis 6 circiter, caudali obtusa convexa 54 circiter in longitu- dine corporis; anali obtusa convexa dorsali radiosa paulo altiore; colore capite aurantiaco- flavo, corpore violaceo-fusco; capite vittis fusco-violaceis coeruleo limbatis oculum radiatim cingentibus et intrantibus p. m. 9, vittis 2 subocularibus verticaliter descendentibus, vittis oculo-opercularibus 9 curvatis; membrana operculari fusco-violacea; squamis corpore singu- lis medio gutta margaritaceo-coerulea; pinna dorsali flavescente-aurantiaca ubique maculis magnis rotundis et oblongis curvatis violaceo-fuscis variegata; pectoralibus flavis basi late nigris; axillis totis nigris; ventralibus analique violaceo-nigris; caudali dimidio basali flavo- aurantiaca, dimidio posteriore violaceo-nigra. J 60 BESCHRIJVINGEN VAN B. 7. D. 2 flex. + 7 spin. + 12 vel 13 fiss. P. 2/11. V. 1/5. A. 3/12 ‘vel 3/18. €. 1/10/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 104”. Aanm. Deze soort is zeer na verwant aan JNovacula taeniurus Blkr CXyrichthys taeniurus CV.), welkeikin eene nieuwe verhandeling over de vischfauna van Celebes nader beschreven heb. Zij onderscheidt er zich echter van door de bruine bandjes op snuit en voorhoofd, draad- vormige verlenging der 2 eerste rugvinstralen, langere buikvinnen, geheel zwarte oksels, ongevlekte en ongebande aarsvin en achterhelft der staartvin, enz. Ik noem deze soort ter eere van den heer D. S. HoEpr, sekre- taris van het gouvernement der Moluksche eilanden, die mij haar welwillend afstond tijdens mijn verblijf te Amboina. Julis (Halichoeres) mimatus K. v. H. CV. Poiss. XIII p. 337. Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Ichthyol. Bali p. 8 (descriptio emendata). Jul. (Halich.) corpore oblongo compresso, altitudine 4 et paulo ad 41 in ejus longitu- dine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto 4 et paulo in longitudine corpo- ris; altitudine capitis 14 ad 14 in ejus longitudine; oculis diametro 3 ad 31 in longitudine capitis; linea rostro-dorsali convexa rostro declivi rectiuscula; dentibus maxillis conicis acutis ; maxilla superiore dentibus anticis 4 caninis mediocribus curvatis externis divergentibus ; angulo oris dente prominente mediocri; maxilla inferiore dentibus anticis 2 caninis medio- cribus; squamis lateribus 27 p. m. in serie longitudinali, thoracicis lateralibus minoribus; linea laterali ramosa; pinnis dorsali et anali totis alepidotis; dorsali spinis posterioribus spi- nis anterioribus longioribus corpore plus duplo humilioribus, parte radiosa parte spinosa paulo altiore postice angulata; pinnis pectoralibus acutiuscule rotundatis 6 fere, ventralibus circiter, caudali obtusa convexa 53 circiter in longitudine corporis; colore corpore m [ rubro inferne roseo; squamis mediis lateribus plurimis macula violaceo-nigricante partem acutis squamarum singularum majorem vel minorem tegente, maculis plus minusve unitis fasciam cephalo-caudalem latam irregularem efficiente; dorso maculis magnis violaceo-nigricantibus 6 lineae dorsali approximatis, macula 1? nuchali, macula 62 dorso caudae, maculis 5 pos- terioribus plus minusve cum fascia cephalo-caudali unitis; lateribus inferne caput inter Wk et anum vittulis numerosis luteis semilunaribus convexitate antrorsum spectantibus; capite macula oblonga verticali postoculari nigricante-violacea; vitta rostro-suboculari rubro-viola- cea coerulescente limbata; operculo vitta ejusdem coloris ^ vel > vel > formi; maculis VISCHSOORTEN VAN AMBOIN A. 61 praeoculari et supra-operculari parvis rotundiusculis; pinnis roseis; dorsali tota vittis nu- merosis obliquis undulatis violaceis postrorsum descendentibus; dorsali insuper ocellis 2 ni- gris roseo cinctis, primo parvo spinam 1m inter et 2m, secunda majore radium 1" inter et 3m basi pinnae magis quam margini ejus superiori approximata; anali punctis nigris ra- diis approximatis in series 3 ad 5 longitudinales dispositis; caudali radiis maculis parvis ru- bris vel rubro-violaceis in series 5 p. m. transversas dispositis. B. 6. D. 9/11 vel 9/12 vel 9/18. P. 2/11. V. 1/5. A. 3/11 vel 3/12. C. 1/12/1 et lat. brev. Synon. Girelle rouge CV. Poiss. XIII p. 337. Julis (Halichoeres) miniatus Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. III p. 171 ex parte. Habit. Amboina, in mari. Ternate, in mari. Manado, Celebes septentrionalis, in mari. Lawajong, Solor insulae, in mari. Boleling, Bali septentrionalis, in mari. Sibogha, Cauer, Priaman, Sumatrae occidentalis, in mari. Batu insul. in mari. Timor kupang, Timor occidentalis, in mari. Longitudo 29 speciminum 48'"" ad 83”, Aanm. Talrijke voorwerpen van de hier beschrevene soort en van Julis (Halichoeres) pseudominiatus Blkr hebben mij geleerd, dat deze soorten wezenlijk en standvastig verschillen. Vroeger hield ik laatst- genoemde voor dezelfde species als Julis (Halichoeres) miniatus K. v. H. en begreep beide in de beschrijving, welke ik er van gaf in het 3e deel van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indié. In habitus en het algemeene der kleurteekening hebben beide soorten inderdaad zooveel van elkander, dat men slechts tot haar verschil kan besluiten, wanneer men aan eene groote rei voorwerpen waarge- nomene afwijkingen tusschen beide standvastig ziet voorkomen. Tot deze standvastige kenmerken bij Julis (Halichoeres) miniatus K. v. H. behoo- ren de zwartviolette aarsvinstipjes, de talrijke halvemaanvormige met met de bolle zijde naar voren gekeerde licht gele streepjes op de onderhelft des ligchaams tusschen den kop en den anus, de driehoe- kige of hoekig omgebogene vlek onder op het operkel en de plaatsing der zwarte vlek op de straalachtige rugvin meer nabij de basis dan nabij den bovenrand der vin. Ik moet hier eene kleine opheldering geven omtrent de kleine ver- J 62 BESCHRIJVINGEN VAN schillen, welke in de opgaven in mijne oudere beschrijvingen soorten van Julis voorkomen, vergeleken met de nieuwere ten opzigte van de lengte van den kop en het aantal schubben op eene overlangsche rei der zijden. Vroeger rekende ik bij den kop gewoonlijk het operkel- vlies, dat bij de soorten van Julis gewoonlijk nog aanmerkelijk ach- ter den operkelrand uitsteekt, terwijl ik de schubben veelal telde ge- legen in de rei tusschen den achterrand des operkels en de staartvin- basis. Later heb ik in mijne metingen van den kop het operkelvlies niet mede begrepen en de schubben geteld tot den bovenhoek des operkels, datis, van af het begin der zijlijn, wat zekerder uitkomsten geeft. Julis (Halichoeres) 'pseudominiatus Blk v. Jul. (Halichoer.) corpore oblongo compresso, altitudine 4 ad 41 in ejus longitudine, la- titudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto 41 ad 44 in longitudine corporis; altitu- dine capitis 14 ad 14 in ejus longitudine; oculis diametro 3 et paulo ad 3L in longitudine capitis; linea rostro-dorsali convexa rostro declivi rectiuscula; dentibus maxillis conicis acu- tis; maxilla superiore dentibus anticis 4 caninis mediocribus curvatis externis divergentibus, angulo oris dente prominente mediocri; maxilla inferiore dentibus anticis 2 caninis mediocribus; squamis lateribus 27 p. m. in serie longitudinali, squamis thoracicis squamis lateralibus minoribus; linea laterali ramosa; pinnis dorsali et anali totis alepidotis; dorsali spinis posterioribus spi- nis anterioribus longioribus corpore plus duplo humilioribus, parte radiosa parte spinosa paulo altiore postice angulata; pinnis pectoralibus acutiuscule rotundatis 6 ad 6 et paulo, ventralibus acutis 7 circiter, caudali obtusa convexa 51 ad 51 in longitudine corporis; colore corpore rubro inferne roseo; squamis mediis lateribus plurimis macula violaceo-nigricante totam squamam fere tegentibus; maculis ejusdem coloris fascias 9 vel 4 transversas irregu- lares dorso-laterales efficientibus; lateribus inferne post axillam striis 2 ad 4 obliquis luteis antrorsum descendentibus; capite macula oblonga verticali postoculari nigricante-violacea ; vittis rostro-oculari et infraoculo-suboperculari curvata rubro-violaceis coeruleo limbatis; pinnis, anali excepta, roseis; dorsali coerulescente marginata, tota vittis numerosis obliquis postrorsum descendentibus rubris purpureo margihatis ; dorsali insuper ocellis 2 nigris roseo cinetis, primo parvo spinam 1m inter et 2m, secundo majore radium 1^ inter et 9" mar- gini pinnae superiori magis quam ejus basi approximata; anali aurantiaca vittis pluribus obliquis antrorsum descendentibus roseis coerulescente limbatis; caudali radiis maculis par- vis rubris series 5 vel 6 transversas efficientibus. B. 6. D. 9/11 vel 9/12. P. 2/12. V. 1/5. A. 8/11 vel 3/12. C. 1/12/1 et lat. brev. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 63 Synon. Julis (Halichoeres) miniatus Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. III p. 171 ex parte (nec K. v. H. nec CV). Habit. Amboina, in mari. Manado, Celebes septentrionalis, in mari. Timor kupang, Timor occidentalis, in mari. Priaman, Sumatrae occidentalis, in mari. Longitudo 7 speciminum 37" ad 74". Aanm. Hierboven heb ik reeds gezegd, dat deze soort begrepen is in de beschrijving, welke ik ter aangehaalde plaatse gaf van Julis (Halichoeres) miniatus K. v. H. Zij onderscheidt zich standvastig van laatstgenoemde soort door afwezigheid der halvemaanvormige licht gele streepjes op de zijden en van de donkere aarsvinstipjes. Bo- vendien is de driehoekige operkelband er vervangen door eenen breeden eenigzins golvenden band, die zich in den oogsnuitband voort- zet, terwijl er de zwarte vlek der straalachtige rugvin meer den bo- venrand dan der basis van de vin genaderd is. In plaats van halve- maansgewijze streepjes ziet men op de zijden achter den oksel 2 tot 4 lange gele strepen, welke van het midden der zijden schuins naar voren dalen, en in plaats van de aarsvinstipjes talrijke roode met blaauw gezoomde bandjes, die insgelijks schuins naar voren dalen. ESOCES. Exocoetus micropterus CV. Poiss. XIX p. 92 tab. 563. Exoc. corpore elongato subquadrilatero, altiore quam lato, altitudine 74 ad 8 in ejus longitudine; capite prismatico acuto 52 ad 6 fere in longitudine corporis; altitudine capitis ad medium oculum 24 ad 21 in ejus longitudine; linea rostro-frontali declivi convexiuscu- la; fronte planiuscula; oculis diametro 31 circiter in longitudine capitis, diametro 1 circi- ter distantibus; rostro oculo minus duplo breviore; maxillis dentibus minimis, superiore inferiore breviore, inferiore acuta symphysi cirro gemino pupilla longiore; squamis lateri- bus 50 p. m. in serie longitudinali; pinna dorsali ante analem incipiente, corpore minus duplo humiliore, anali paulo longiore; pectoralibus pinnas ventrales non attingentibus 33 circiter in longitudine corporis; ventralibus vix ante medium totius corporis longitudinis in- sertis, anum non vel vix superantibus, truncatis, radio postico radiis ceteris longiore 11 ad 12 in longitudine corporis; anali corpore duplo circiter humiliore; caudali lobo inferiore lobo superiore longiore 4L circiter in longitudine corporis; colore corpore superne coerules- J 64 BESCHRIJVINGEN VAN cente-viridi, inferne margaritaceo-argenteo; pinnis dorsali et caudali violascente-hyalinis, pectoralibus dimidio superiore coerulescente-violaceis inferne hyalinis; ventralibus antice fus- cescente-violaceis postice hyalinis; anali albida. B. 18. D. 2/18 vel 2/14. P. 2/12. V. 1/5. A. 2/12. C. 1/19/1 et lat. brev. Synon. Exocet microptère CV. Poiss. XIX p. 92 tab. 563. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 156” et 174". Aanm. De verschillen, welke tusschen de beschrijving van den heer VALENCIENNES en mijne voorwerpen bestaan, houd ik niet voor ge- wigtig genoeg om deze voorwerpen tot eene eigene soort te brengen, te meer daar de aangehaalde afbeelding zeer goed aan ze beantwoordt. Evenwel vind ik bij mijne beide voorwerpen twee, trouwens tedere, kindraden, van welke in de bovenbedoelde beschrijving en afbeelding niets is aangeduid. Daar zij ligt bij aanraking afbreken en bij lang bewaarde voorwerpen ligtelijk voor losgescheurde huidlipjes kunnen worden aangezien, vind ik ook hierin geene reden, om de soort als eene andere te beschouwen. PLEURONECTEOIDEI. Solea heterorhinos Blkr. Sol. corpore oblongo, altitudine 31 ad 31 in ejus longitudine; capite acutiusculo 7 ad 72 in longitudine corporis, aeque alto circiter ac longo; oculis dextris contiguis diametro 3 ad 3 et paulo in longitudine capitis, superiore ante inferiorem prominente; linea rostro- frontali rostro convexa fronte concava; ore antico, rictu curvato sub oculo inferiore desi- nente; labiis non fimbriatis; tubulo nasali elongato oculi diametro longiore; dentibus maxil- lis pluriseriatis parvis; squamis utroque latere ciliatis 110 circiter in serie longitudinali us- que ad aperturam branchialem; linea latera]i recta capite inconspicua; pinnis dorsali et anali postice acute rotundatis, corpore quadruplo circiter humilioribus, radiis multifissis ; dorsali fronte incipiente; pectoralibus acutis dextra sinistra longiore capite duplo circirer breviore; ventralibus liberis anum amplectentibus; caudali obtusa rotundata capite paulo ad duplo fere breviore; colore corpore dextro latere aureo-olivascente fasciis transversis irre- gularibus nigricante-violaceis, capite simplicibus p. m. 7, corpore plurimis duplicatis cur- vatis pinnas dorsalem et analem intrantibus p. m. 16; spatiis interfascialibus hine inde ni- gricante punctatis; pinnis dorsali, anali caudalique flavescente marginatis, vitta, juniori- bus praesertim, intramarginali nigricante; colore corpore pinnisque latere sinistro albido, pinnis imparibus flavescente marginatis vittaque lata intramarginali profunde violacea. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 65 B. 6. D. 94 anteriores tantum simplices. P. dextr. 9 ant. 2 fissi.- sinistr. 8 omnes simpl. V. dextr. et sinistr. 4 simpl. A. 82 ant. tant. simpl. C. 1/14/1. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 3 speciminum 116" ad 197". Aanm. In bandteekening heeft deze soort veel van Synaptura zebra Cant. Zij is daarvan echter bij den eersten oogopslag te onderken- nen door hare vrije staartvin, welke haar tot het geslacht Solea doet terugbrengen, verschillende zij overigens ook nog in vele andere op- zigten van Synaptura zebra Cant. Merkwaardig bij deze soort is de bovenmatige verlenging van het neusbuisje. Synaptura heterolepis Blkr. Synapt. corpore obtongo, altitudine 2% circiter in ejus longitudine; capite obtuso rotun- dato, 5L circiter in longitudine corporis, paulo altiore quam longo; oculis dextris diametro l circiter distantibus, superiore ante inferiorem prominente, diametro 8 circiter in longitu- dine capitis; rostro fimbriato ante os prominente; ore subantico rictu curvato sub oculo in- feriore desinente; labis mentoque fimbriatis; dentibus maxillis latere sinistro tantum, plu- riseriatis, setaceis; linea laterali antice verticem adscendente et curvatura amplectente ; squamis dextro latere ciliatis, 90 p. m., sinistro latere cycloideis apice emarginatis plus quam 120 in serie longitudinali usque supra aperturam branchialem; squamis anterioribus squamis posterioribus minoribus; pinnis dorsali, anali caudalique totis unitis radiis fissis; dorsali rostro infra oculum superiorem incipiente, anali non altiore, corpore plus quadru- plo humiliore; caudali obtusa rotundata; pinna pectorali dextra obtusa rotundata capite tri- plo circiter, pectorali sinistra capite quadruplo circiter breviore; ventralibus anum amplec- tentibus dextra sinistra majore, obtusa; colore latere dextro corpore violascente-olivaceo , pinnis imparibus, olivascente-violaceo; corpore latere oculari nebulis diffusis fuscis et macu- lis sparsis margaritaceis vel luteis; pinnis imparibus pulchre luteo marginatis; pectorali dextra violaceo-nigra luteo marginata, sinistra albida; corpore sinistro latere albo; pinnis imparibus sinistro latere basi albis, marginem versus violaceis luteo marginatis. ELO Dis Cr 12- A- 52. P. d. 6. sin. 5. V. d. sin. 4. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 260"". Aanm. Deze soort is zeer na verwant aan JSynaptura aspilos Dlkr van Singapore, doch deze heeft kleinere schubben (115 ongeveer op de regterzijde tusschen staartvin- en kieuwopening), het ligchaam ongevlekt, enz. De uitgerande gladde schubtoppen der linkerzijde heeft 9 J 66 BESCHRIJVINGEN VAN zij met Synaptura aspilos Blkr en Synaptura marmorata Blkr gemeen. Bij de overige soorten mijner verzameling, Synaptura Russell Blkr, Synaptura pan Cant, Synaptura panoides Blkr en Synaptura zebra Cant. zijn de schubben der linkerzijde echte kamschubben. MURAENOIDEI. Muraena catenata Blkr (nec Richds.). Muraen. corpore elongato compresso, altitudine 21 ad 22 in ejus longitudine; capite acuto 9 circiter in longitudine corporis, plus duplo longiore quam alto; oculis diametro 9 ad 10 circiter in longitudine capitis; naribus anterioribus tubulatis posterioribus non tubulatis; linea rostro-dorsali fronte concaviuscula, rostro et vertice convexa; rostro convexo acuto oculo paulo tantum longiore, non ante maxillam inferiorem prominente; rictu post oculum producto 3 circiter in longitudine capitis; dentibus palatinis , nasalibus, vomerinis inframaxil- laribusque uniseriatis acutis; palatinis utroque latere p. m. 18 subanticis ceteris longioribus; nasalibus periphericis p. m. 10 palatinis majoribus ex parte mobilibus; nasalibus mediis 2 vel 3 subulatis mobilibus; vomerinis parvis acutiusculis p. m. 8; inframaxillaribus utroque latere 18 vell9 anticis ceteris longioribus; apertura branchiali paulo infra mediam corporis altitudinem sita oculo vix majore; linea laterali inconspicua; pinna dorsali ante aperturam branchialem incipiente, corpore duplo circiter humiliore; anali posticein dimidio corporis anteriore incipiente, dorsali duplo circiter humiliore; colore corpore pinnisque umbrino-flavo inferne dilutiore; capite, dorso pinnaque dorsali punctis et maculis parvis irregularibus fusco-viola- ceis obsitis et insuper fasciis transversis irregularibus fusco-violaceis p. m. 99, fasciis lateri- bus interdum plus minusve interruptis. D^W(5 p. m. A. 255:p."m. C; 10 p.m. Synon. Muraena seu conger brasiliensis. Soort van Muuraal of Lampreyen uit Brazil. Seb. Thesaur. II p. 72 t. 69 £. 4, 5. Gymnothorax catenatus Dl. Ausl Fisch. IX p.84 tab.415. Bl. Schn. Syst. posth. p. 928. Kettenfisch Bl. ibid. Gymnothorax à bracelets Bl. ibid. Chain-fish Dl. ibid. Muraenophis catenula Lac. Poiss. V p. 628, 641. Murénophis chainette Lac. ib. | Muraenophis undulata Lac. ib. V p. 629, 642 t. 19 f. 2.? ?. Murénophis ondulée Lac. ibid.? Muraena sordida Cuv. Régn. anim. éd. de luxe Poiss. p. 319. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 885'"" et 472”. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 61 . Aanm. Ik geloof in den bovenbeschreven visch den eigenlijken Gymnothorax catenatus van Brocu te hebben teruggevonden. De al- gemeene vorm en de band- en vlekteekening op de Blochsche af- beelding beantwoorden zoo goed aan die van mijne voorwerpen, vooral aan het kleinste der twee, welke ik bezit, dat ik aan de iden- titeit van mijne soort met de Blochsche niet kan twijfelen. Wel geeft BrocH aan, dat hij zijn voorwerp uit Suriname bad ontvangen, doch men weet, hoe dikwerf Brocu zich in de verkrijging van opgaven omtrent de woonplaatsen zijner buiteneuropesche visschen heeft laten misleiden en bovendien geeft het Systema posthumum de kusten van van Coromandel op als de woonplaats derzelfde soort. Zeer stellig is de amerikaansche soort, welke door den heer lLucmanmpsow in de reis van de Erebus en Terror onder den naam van Muraena catenata be- schreven en tot Gymnothorar catenatus Bl. teruggebragt is, eene ge- heel andere soort, wel verwant door de kleurteekening, maar voor- zien van tweereijige stompe gehemelte-, neus-, ploegbeens- en onder- kaakstanden, terwijl er bovendien de anus achter het midden des ligchaams is gelegen, enz. De door den heer RicHARrpsoN beschrevene soort zal aldus een’ anderen naam behooren te erlangen. Ik stel voor haar te noemen Muraena alusis. GYMNODONTES. Arothron lineatus Blkr. Verh. Bat. Gen. XXVI Nieuwe Nalez. ichth. Jap. p. 40. 21 Arothr. corpore oblongo cylindraceo, altitudine, ventre aëre non repleto, 34 circiter in ejus longitudine; capite obtuso 3 et paulo in longitudine corporis; linea rostro-frontali deelivi rectiuscula vel concaviuscula; oculis superis (cornea) 5 circiter in longitudine capi- tis, diametris plus quam 2 distantibus; papillis nasalibus utroque latere 2 oblongis basi unitis; maxila superiore ante maxillam inferiorem prominente; capite corporeque spinulis conspicuis scabris; labiis, basibus pinnarum caudaque postice laevibus; linea laterali incon- spicua; ventre aëre repleto corpore non humiliore; pinnis obtusis rotundatis, dorsali et anali minus duplo altioribus quam basi longis, caudali 6 fere in longitudine corporis; cor- pore superne lateribusque violascente-olivaceo guttulis violaceo-nigris sat confertis, ventre pulchre flavo fasciis pluribus obliquis curvatis postrorsum adscendentibus vario modo in- J "d " 4 RB: L2 2 68 BESCHRIJVINGEN VAN vicem unitis; pinnis dorsali, pectorali, analique basi olivaceis membrana coerulescente- hyalinis radiis aurantiaco-flavis; caudali flava guttis nigris sparsis vel confertis obsita. D. 2/9. P. 2/17. A. 2/9. C. 1/971. Synon. Zetrodon lineatus Bl. Ausl. Fish. I p. 128 tab. 441. Gestreifte Stachelbauch Bl. ibid. Globe raijé Bl. ibid. Striped Globe Bl. ibid. Tetraödon lineatus T. Schl. Faun. Jap. Poiss. p. 287. tab. 125 f£. 2, 3. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 53°” ad 76”. Aanm. Deze Arothron is zeer gemakkelijk herkenbaar aan hare eigenaardige en fraaije kleurteekening. Volgens de aangehaalde af- beeldingen wordt de soort aanmerkelijk grooter dan mijne voorwerpen. OSTRACIONES. Ostracion. Renardi Bikr. Ostrac. pyxide tetragona, altitudine maxima 9 et paulo in longitudine corporis, latitu- dine maxima altitudinem vix superante; dorso et ventre planiusculis, medio non carinatis; lateribus concavis; ventre dorso latiore; capite 44 circiter in longitudine corporis, vix al- tiore quam longo; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; linea interoculari concaviuscula ; oculis diametro 2 et paulo in longitudine capitis, 1 et paulo in altitudine rostri; ore ante rostrum prominente; labiis maxime carnosis; dentibus maxillis conicis obtusiusculis, utra- que maxilla 8; apertura pyxidis anteriore ovali oculo majore; pyxide spinis nullis, scutis hexagonis et pentagonis; pinnis pectoralibus, dorsali et anali flabelliformibus, dorsali et anali obtusis, pectoralibus acutis; caudali obtusa valde convexa; colore corpore fuscescente- aurantiaco, lateribus violascente; dorso coeruleo punctulato; vittis oculo-caudalibus 2 vel 3 gracilibus undulatis coeruleis carinae dorsali approximatis, inferiore ante oculos cum vitta lateris oppositi unita; mediis genis vitta longitudinali coerulea; lateribus ocellis fusco-viola- ceis centro puncto coerulescente ornatis, maculisque minoribus irregularibus fusco-violaceis ; regione gulari vittis 2 transversis undulatis fusco-violaceis; ventre ocellis majoribus et mi- noribus margaritaceo-coeruleis annulo violaceo-nigricante cinctis; cauda violascente superne coeruleo punctulata lateribus inferneque coeruleo rivulata; pinnis membrana coerulescente- byalinis, radiis aurantiacis, dorsali et anali basi guttulis violaceo-nigris, caudali dimidio ba- sali maculis oblongis, dimidio posteriore guttulis violaceo-nigris. Da 1/8. P. 1/8.2A- 3/8. C MISE Synon. Ikan Peti Renard, Poiss. Mol. I tab. 28 fig. 152.? VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 69 Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 103"". Aanm. Deze Ostracion is het naaste verwant aan Ostracion solorensis Dlkr, van welke soort ik thans 4 voorwerpen bezit. Deze voorwerpen onderscheiden zich alle van het onderwerpelijke, door het hol profiel, kleinere voorste opening der beenige doos, lagere en meer vaneen staande plaatsing der blaauwe oogstaartbandjes, afwezigheid van violetbruine in het midden blaauw gestipte ronde zijvlekken en buikvlekken, afwezigheid van de dwarsche keelbandjes, enz, terwijl zij daarentegen talrijke kleine niet geoogde bruine ronde vlekjes hebben op den geheelen snuit en buik. ReENARD's kan Peti Poiss. Mol. I tab. 28 f. 152 is insgelijks eene zeer na verwante soort, en misschien wel eene gebrekkige afbeelding van de onderwerpelijke. SCYLLIA. Scyllium Dürgeri MH. Plagiost. p. 8 tab, Temm. Schleg. Faun. Jap. Poiss. p. 301. Seyll. corpore elongato, antice subcylindrico, altitudine 11! circiter in ejus longitudine, latitudine (capite) altitudinem superante; capite depresso 9 circiter in longitudine corporis, aeque lato circiter ac longo, duplo latiore quam alto; oculis rostro minus duplo breviori- bus, multo longioribus quam altis, pupilla rotunda; foramine temporali postico-infero, oculo plus duplo minore, margine tuberculo conspicuo nullo; rostro duplo circiter latiore quam longo, depresso-convexo, antice rotundato, paulo plus quam tertiam partem totius capitis longitudinis efficiente, latitudine rictus duplo fere breviore; rictu maxillari et labiali subse- milunari antice paulo angulato, multo latiore quam longo; maxillis dentibus tri- ad quinque- cuspidatis, cuspidibus lateralibus brevibus; valvulis nasalibus internis rictum non attingenti- bus, septo intermedio valvulis multo graciliore ; cirro valvulari externo nullo; spiraculis 2 posticis supra pinnam pectoralem sitis; dorso non carinato; pinnis dorsalibus triplo fere ea- rum longitudine distantibus, humilioribus quam longis, apice rotundatis; dorsali 12 supra vel vix post pinnam ventralem, dorsali 22 vix post pinnam analem incipientibus, dorsali 14 dorsali 2* paulo majore non emarginata, dorsali 2* leviter emarginata; pinnis pectoralibus longioribus quam latis apice et postice rotundatis; ventralibus pectoralibus multo minoribus latioribus quam longis, oblique quadratis, antice obtuse rotundatis, postice acutis; anali multo longiore quam alta, acutiuscule rotundata, postice humillima acuta; caudali capite duplo circiter longiore, lobo posteriore obtuso oblique convexo lobo anteriore plus duplo breviore, lobo anteriore plus quadruplo longiore quam alto apice rotundato post apicem emarginato: J 70 BESCHRIJVINGEN VAN colore eorpore pinnisque umbrino, corpore inferne dilutiore; fasciis transversis fuscis plus minusve diffusis capite superne 9, regione branchiali 2, corpore caudaque p. m. 8, fasciis omnibus centro et margine guttis nigro-fuscis obsitis; spatiis interfascialibus singulis linea dorso media macula magna rotundiuscula guttis nigro-fuscis obsita; pinnis fuscescente plus minusve nebulatis, et, anali excepta, guttis nigro-fuscis notatis, guttis pinnis imparibus sat numerosis, pinnis paribus parcissimis. , Synon. Tora et Jamurinozo Japon. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici feminimi 510". Aanm. Deze soort was tot nog toe slechts van de Japansche wate- ren bekend. De bovenaangehaalde afbeelding en beschrijving laten weinig te wenschen over. CARCHARIAE. Carcharias (Scoliodon) -Dumerili: Bl. Carch. (Scoliod.) corpore elongato compresso, altitudine 11 circiter in ejus longitudine; capite acuto 61 circiter in longitudine corporis, multo latiore quam alto; oculis diametro 9 circiter in rostri parte praeorali, pupilla ovali vertieali; rostro acuto parte praeora- li rictus longitudine duplo, rictus latitudine minus duplo longiore; naribus medio rostri apicem inter et angulum orissitis, valvula trigona valde conspicua; rictu formam ferri equi- ni referente paulo breviore quam lato; dentibus maxillis edentulis obliquis curvatis basi processu lato glabro munitis; maxilla superiore dente medio impari parvo recto; angulo oris suleo parvo labio inferiore quam labio superiore longiore oculo plus duplo breviore; poris supra angulum oris pluribus valde conspicuis in seriem longitudinalem obliquam dis- positis; poris postocularibus ansam latam, poris interocularibus annulum efficientibus; spira- culo postico supra pinnas pectorales sito; linea laterali conspicua simplice cauda flexuosa; pinna dorsali 12 ventralibus paulo magis quam pectoralibus approximata, basi breviore quam alta, emarginata, apice acuta parum rotundata postice acutissima; dorsali 2* basi dorsali i quadruplo circiter et anali duplo fere breviore, tota post pinnam analem sita, parum emar- ginata, postice acutissima; pinnis pectoralibus multo longioribus quam latis, emarginatis , apice acute rotundatis; ventralibus oblique quadratis pectoralibus plus triplo brevioribus, vix vel non emarginatis, angulis. rotundatis; anali antice minus duplo humiliore quam basi longa, emarginata, antice obtuse rotundata, postice acutissima; caudali 31 ad 31 circiter in longitudine corporis, lobo posteriore oblique bis emarginato lobo anteriore plus duplo breviore, lobo anteriore valde emarginato antice longitudine totius pinnae plus quadruplo humiliore acute rotundato; colore corpore superne viridescente-cupreo inferne albo; pinnis coerulescente-griseis, dorsali 14 angulo posteriore excepto valde conspicue nigro marginata; pinnis pectoralibus apice et postice, ventralibus totis albo marginatis. VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. T1 Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici feminini 553. Aanm. Deze soort is zeer na verwant aan Carcharias (Scoliodon) Walbeehmi Blkr, doch gemakkelijk er van te onderkennen aan be- trekkelijk nog slanker ligchaam en langeren snuit, aan den stand der neusgaten midden tusschen snuitspits en bekhoek, ongelijke en veel kortere lipgroeven, ongetakte zijlijn, stand der 1° rugvin digter bij de buik- dan bij de borstvinnen, betrekkelijk langere staartvin met dubbel uitgerande achterkwab, witte randen der borst- en buikvin- nen, afwezigheid van zwarte staartvinranden, enz. Ik noem deze soort ter eere van den verdienstelijken herpeteloog en ichthyoloog, den heer A. Auc. DuwÉRIL, te Parijs. CESTRACIONTES. Heterodontus zebra Gray List. of Fish. Brit. Mus. I p. 65. Blkr. Verh. Bat. Gen. XXVI Nieuwe Nalez. Ichth. Japan. p. 127. Heterod. corpore elongato parum compresso, altitudine 7 et paulo circiter in ejus longi- tudine; capite tetragono obtuso 6 ad 6! in longitudine corporis; altitudine capitis 11 ad 11, latitudine 14 ad 1i in ejus longitudine; oculis diametro 42 ad 51 in longitudine capitis; pupilla oblonga obliqua; crista supraorbitali valde prominente; fronte depressa concava; linea rostro- frontali declivi rectiuscula ante oculos tantum convexa; rostro obtuso oculi diametro plus duplo altiore, parte praeorali oculo breviore ; foramine temporali infero, vix post oculum sito, plus ejus diametro ab oculo remoto; dentibus mediis maxillis tri- ad quinquelobatis, lateralibus tetragonis planis scabriusculis longitudinaliter carinatis; cute cavitate oris symphyses utriusque maxillae versus in lobum magnum papillatum producta; squamis corpore bene conspicuis ex parte cruci- formibus spinulis brevibus scabris; pinna dorsali corpore non velvix altiore, duplo vel du- plo fere altiore quam basi longa, emarginata, spina postice profunde sulcata basi pinnae pectoralis posteriori opposita vel subopposita capite duplo circiter breviore; dorsali secunda plus dupla ejus longitudine a dorsali 1a remota , emarginata, dorsali 1a multo humiliore et obtu- siore, spina postice profunde sulcata spinae dorsali 12e aequali; pectoralibus triangularibus acute rotundatis capite cum spiraculis vix vel non longioribus , multo longioribus quam latis; ventrali- bus quadratis pectoralibus plus duplo brevioribus, longioribus quam latis; anali dimidia ejus lon- gitudine circiter post dorsalem 2m sita acute rotundata emarginata dorsali 22 humiliore et multo breviore, caudali multo magis quam ventralibus approximata ; caudali 41 circiter in longitudine J 72 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. corporis, lobo supero-posteriore lobo infero-anteriore minus duplo longiore postice oblique quadrato, lobo infero-anteriore paulo longiore quam alto acute rotundato emarginato; appen- dice genitali conica profunde sulcata angulum ventralis posteriorem junioribus non aetate provectis multo superante, longe ante apicem spina armata; colore corpore pinnisque fus- cescente-aurantiaco; corpore fasciis duplicatis transversis latis fuscis p. m. 11; spatiis inter- fascialibus plurimis fascia fusca simplice graciliore; fasciis subocularibus duplicatis 2 diver- gentibus; rostro antice fasciis 2 fuscis ante oculum unitis. Synon. Cestracion zebra Gray, Zool. Misc. p. 5. Richds. Rep. ichth. Chin. Jap. in Rep. 15h Meet. Brit. Assoc. p. 195. Zebra centracion Gray, ibid. Cestracion Philippi MH. Plagiost. p. 76 tabul. (nec. Synon. citat.) Temm. Schl. Faun. Jap. Poiss. p. 304. Chinese cestracion Gray List. of the specim. Fish. Brit. Mus. I p. 65. Maou wih sha vel Mau e sha vel Mau i sha Sinens. Sasiwari Japon. Habit, Amboina, in mari. Manado, Celebes septentrionalis, in mari. Nagasaki, in mari. Longitudo 3 speciminum 427" ad 640". Aanm. Ik beschreef deze soort reeds naar een klein mannelijk voor- werp van Japan, in mijne Nieuwe nalezingen op de ichthyologie van Japan, opgenomen in het 26e deel der Verhandelingen van het Ba- taviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Grootere en fraaijer bewaarde voorwerpen van Amboina en Manado hebben mij sedert de bandteekening naauwkeuriger kunnen doen opgeven en mij doen ont- waren, dat het Slachten Mane er in den gevorderden leeftijd even- zeer vene en met een’ doorn gewapend is als bij Cestracion Phi- lippi in de reis der Uranie is afgebeeld. Scripsi Batavia Calendis Decembris MpcceLv. | | AA NIMANGSEL OP DE BESCHRIJVINGEN VAN NIEUWE EN WEINIG BEKENDE VISCHSOO RTEN VAN NM Doo NA. De voorgaande bijdrage was reeds geruimen tijd afgedrukt, toen ik op nieuw, in de gelegenheid kwam een aantal visschen van Amboi- na te zien, welke mij tot nog toe niet van de wateren van dat eiland bekend waren. De heer S. D. Hoedt, aan wiens welwillendheid ik zoo vele amboinasche vischsoorten te danken had, stelde, na mijn vertrek van Amboina, op nieuw eene uitgebreide verzameling van van visschen daar. Deze verzameling heeft hij van Amboina mede- gebragt en is thans te Batavia voor een ieder ter bezigtiging gesteld. Zij is verre weg het rijkste aan soorten van laatstgemeld eiland. Ik heb die verzamelingen nagegaan, en daarbij nog vele soorten aangetroffen, welke tot nog toe niet van Ceram, Borneo en Amboina bekend wa- J 74 BESCHRIJVINGEN VAN ren. Ik bepaal mij hier slechts tot de opsomming der soorten, welke nieuw zijn voor de kennis der fauna van Amboina. Ik moet hier evenwel aanteekenen, dat meerdere soorten dier fraaije verzameling, welke ik niet heb kunnen bepalen of beschrijven, omdat ik ze slechts in de stopflesschen in welke ze bewaard zijn heb kunnen bezigtigen, hier niet zijn vermeld (1). Die, welke ik met zekerheid heb kunnen bepalen, zijn de hieronder genoemde. 1 Cheilodipterus octovittatus CV.= Cheilodipterus heptazona Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 29. Serranus urodelus CV., Nat. T. Ned. Ind. VII p. 38. Anthias manadensis Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neórl. I Vissch. Manad. p. 39. Mesoprion coeruleopunctatus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. 1I p. 169. » vitta Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 44. Cirrhites pantherinus CV., Nat. T. Ned. Ind. II p. 232. Therapon Cuvieri Blkr, ibid. VI p. 211. Myripristis hexagonus CV. = Myripristis botche CV? Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Pere. p. 92: 9 » violaceus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. II p. 234. 10 Holocentrum leo CV., ibid. VII p. 355. 11 Uranoscopus laevis Bl. Schn. (2). 12 Percis cancellata CV,, Nat. T. Ned. Ind. IX p. 501. 13 Upeneus Brandesii Blkr, ibid. II p. 236. 14 » Jansenii Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neérl. I Vissch. Manad. p. 44. 15 » oxycephalus Dlkr, ibid. p. 44. 16 Seorpaenichthys cirrhosus Blkr.= Scorpaena cirrhosa CV., Verh. B. Gen. XXVI Nieuwe Nal. Ichth. Jap. p. 79. 17 Platycephalus insidiator Bl, ibid. XXII Sclerop. p. 6. 18 Synanceia elongata CV., ibid. p. 10. 19 Pristipoma nageb Rüpp., ibid. X XIII Scien. p. 21. 20 Diagramma polytaenioides Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VI p. 376. 21 Scolopsides leucotaenia Blkr, ibid. III p. 451. 22 Dentex mulloides Blkr, ibid. III p. 576. OO IJ 0» ON B C5 to (1) Onder die voorwerpen zijn soorten van Serranus, Chaetodon, Holacanthus enz. welke waar- schijnlijk nog onbeschreven zijn. Misschien zal ik nog in de gelegenheid worden gesteld die soorten nader te doen kennen. (2) Niet in mijne verzameling. ‘ [ ! 1 VISCHSOORTEN VAN AMBOINA 75 23 Gerres poetie CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. p. 11. 24 Chaetodon Bennetti CV., Nat. T. Ned. Ind. IV p. 467. 25 » chrysozonus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 17. 26 ». citrinellus Brouss, Nat. T. Ned. Ind. V p. 50. 27 » "lunula CV., ibid: VI.p; 97. 28 „ nesogalicus CV., ibid. II p. 240. 29 » speculum K v. H., ibid. II p. 242. 30 Chelmon longirostris CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 20. 31 Heniochus melanistion Blkr, Nat. T. Ned Ind. VI p. 98. 32 Holacanthus imperator CV., ibid. III p. 468. Act. Soc. Scient. Ind. Neêrl. I Vissch. Manad. p. 48. 38 „es navarchus CV., Nat. T. Ned. Ind, VI p. 99. 34 » trimaculatus Lac., ibid., IL p. 242. 35 Pimelepterus lembus CV., ibid. IV p. 469. 36 Trachinotus mookalee CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 47. 37 Gazza equulaeformis Rüpp., Nat. T. Ned, Ind. IV p. 261. 38 Equula insidiatrix CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 84. 39 Amphacanthus vulpinus Schl Müll, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 135. 40 Acanthurus lineatus Lac., ibid. IV p. 268. 41 Salarias Forsteri CV., ibid. I p. 255. 49 Gobius kokius CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. p. 24. 43 Trichonotus setiger Bl. Schn, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 251. 44 Amphiprion perideraion Blkr, ibid. IX p. 437. 45 Julis (Julis) annulatus GV. ibid. IX poil. 46 „ ( , ) Janseni Blkr, Act Soc. Scient. Ind. Neérl. I Vissch. Manad. p. 47 , (Halichoeres) formosus Swains., Nat. T. Ned. Ind. V p. 169. 48 Novacula punctulata CV., ibid. V p. 170. 49 Scarus limbatus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 60. 50 Odax moluccanus CV., Act. Soc. Scientiar. Ind. Neórl I Vissch. Man. p. 51 Megalops indicus CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Chiroc. p. 15. 52 Plagusia quadrilineata K. v. H. ibid. XXIV Pleur. p. 21. Nat. T. N. Ind. I p. 412. 53 Oxybeles Brandesi Blkr, Nat. T. Ned. End. I p. 276, VII p. 163. 54 » gracilis Blkr, ibid. XI p. 105. 55 Ophisurus colubrinus Mus. L. B. Richds., ibid. XI p. 106. 96 Muraena monochrous Blkr, ibid. X p. 384. 57 „ polyzona Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neêrl. I Vissch. Manad. 58 » pseudothyrsoidea Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 778. 59 Gastrophysus argenteus J. Müll.= Tetraódon argenteus Lac., ibid. III p. 737. 60 Balistes conspicillum Bl. Schn., ibid. III p. 780. 61 Alutarius prionurus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Balist. p. 20. Nat. T. Ned. Ind. II p. 260. 16 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN VAN AMBOINA. 62 Triacanthus brevirostris Valenc.-— Triacanthus Russellii Dlkr, ibid. Verh. Bat. Gen. XXIV Balistin. p. 25. 63 », oxycephalus Blkr, ibid. p. 27. Nat. T. Ned. Ind. II p. 496. 64 Ostracion Sebae Blkr, Verh. Dat. Gen. XXIV Bal. Ostrac. p. 84. Bie Alzoo zijn weder niet minder dan 64 soorten te tellen bij de 560 reeds van Amboina bekende en stijgt dus het geheele getal tot 624. Ook dit cijfer stelt gewis op verre na nog niet voor, het totaal der in de wateren van Amboina levende vischsoorten, zoodat nog altijd voor nadere onderzoekingen een ruim veld overblijft. Batavia, 26 Junij 1856. P. BLEEKER. BESCHRIJVINGEN YAN NEER MNEENOE WBINIG BEKENDE VESCHSOORTEN VAN Ae ee De OE RN MA KA SS AR, GROOTENDEELS VERZAMELD OP EENE REIS NAAR DEN MOLUKSCHEN ARCHIPEL IN HET GEVOLG VAN DEN GOUVERNEUR GENERAAL DUYMAER VAN TWIST. DOOR P. BLEEK EE EX. In September 1855 verbleef ik een drietal dagen te Manado. Hoe- zeer mij daar slechts weinige uren beschikbaar waren, maakte ik er een’ rijken oogst van visschen. Een meermalen herhaald bezoek der vischmarkt had vischverkoopers en visschers aangespoord, om mij alle de vischvormen van Manado te doen kennen, welke in den korten. tijd van mijn verblijf zich voordeden. Bovendien vond ik te Manado eene fraaije verzameling van daar niet dagelijks voorkomende vischsoorten, welke de heer A. F. J. Jansen, resident van Manado, wel de goed- heid had gehad voor mij te doen daarstellen. Zoo erlangde ik van Manado alleen niet minder dan 263 soorten, welke voor meer dan twee derden nieuw zijn voor de kennis der vischfauna van Manado en voor bijkans de helft nieuw voor die van Celebes. Behalve de visschen van Manado had ik nog twee nieuwe verzame- 1 J 2 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN lingen van visschen van Celebes, beide van Makassar, te danken aan de welwillendheid van den heer J. G. X. Broekmeijer, officier van ge- zondheid der 1e klasse te Makassar, aan wien de wetenschap door zijne vrijgevige toezendingen van Pasoeroean eene betere kennis der visschen van Oost-Java verschuldigd is, en van den heer J. C. Van Oven, wiens vroegere verzamelingen reeds veel tot de ichthyologische ken- nis van zuidelijk Celebes hebben bijgedragen. De nieuwe verzameling van den heer Van Oven bestaat uit 99 soorten, die van den heer Broekmeijer uit 108 soorten. Zij bevatten te zamen meer dan 50 soor- ten nieuw voor de kennis van Makassar en meer dan 30 soorten nieuw voor de kennis van Celebes. In het geheel heb ik door de bovenvermelde verzamelingen onge- veer 160 kunnen voegen bij de lijst van Celebesche visschen, voor- komende in mijne Achtste Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Celebes (1), waaronder talrijke nog weinig bekende en voor de wetenschap nog geheel nieuwe. Ik zal hier eerst geven eene opsomming der te Manado waargeno- mene en van daar kortelings ontvangene visschen, alsmede een over- zigt der verzamelingen van Makassar, waarna eene lijst zal volgen van alle mij thans van Celebes bekende vischvormen, met opgave van de plaatsen van voorkomen, terwijl de beschrijvingen der nieuwe of weinig bekende soorten achter die lijst eene plaats zullen vinden. (1) Deze en mijne vroegere Bijdragen tot de vischfauna van Celebes zijn te vinden als volgt. 1. A Contribution to the knowledge of the ichthyological fauna of Celebes. Journal of the Indian Archipelago and Eastern Asia. Vol. IL 1849 p. 65—74 (zeer inkorrekt afgedrukt). 2. Nieuwe Bijdrage tot de kennis der ichthyologiscke fauna van Celebes. Nat. Tijdschr, Ned. Ind. II 1851 p. 309—334. . Derde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Celebes. Ibid. III 1853 p. 739—783. . Vierde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Celebes. Ibid. V 1853 p. 153—174. . Vijfde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Celebes. Ibid. VII 1854 p. 335—560. . Zesde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Celebes. Ibid. VII 1854 p. 449—453. 1 c» Ov & C5 . Zevende Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Celebes. Ibid. VIII 1855 p. 435—444. . Achtste Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Celebes. Ibid. IX 1855 p. 280—314. [9/0] | ] | | VAN MANADO EN MAKASSAR. EN o Species piscium manadonenses, quas in itinere per insulam | Celebem septentrionalem observavit et collegit P. Bleeker. 9* KES 12* kear 14 15 * 16 Wi 18 19 20* 2i 22 23 * 24 25* 26 * 21 28* 29 90 * Apogon bandanensis Blkr. » fraenatus Valenc.= Geteh geteh lonbo Man. » kallopterus Blkr. », macropterus K. v. H. » macropteroides Blkr. » melas Blkr. » moluccensis Valence. Zi Apogon chrysosoma Blkr. , monochrous Blkr. ;, nematopterus Blkr i Geteh geteh Man. », novemfasciatus CV. ». roseipinnis CV. Geteh geteh lolaro Man. » Zosterophorus Blkr. Cheilodipterus apogonoides Blkr. „ Octovittatus CV. Ambassis batjanensis Blkr. » Dussumieri CV. Geteh geteh Man. » interrupta Blkr. , urotaenia Blkr. Grammistes orientalis Bl. Schn. Serranus aurantiacus CV. » bataviensis Blkrzi Guropa Man. » celebicus Blkr = Guropa itam Man. » diktiophorus Blkr = Guropa Man. » hexagonatus CV. „ macrospilos Blkr. » myriaster CV. » pardalis Blkr= Guropa Man. » polystigma Blkr. » punctulatus CV. „ urodelus CV. ot" 92* a [213] Anthias manadensis Blkr. Plectropoma oligacanthus Blkr= Guropa limpuang Man. Mesoprion amboinensis Blkr. „ 4Aannularis CV. Dawon lisseh Man. „ bottonensis Blkr. » fulviflanma Blkr. » fuscescens CV. » gembra CV.= Somassi Man. — — » janthinuropterus Blkr Guraja vel Gorara siang Man. » lutjaus CV.-: Mesoprion madras Blkr= Gorara Man. „ Octolineatus Blkr= Gorara siang Man. » quadriguttatus Blkr. » Sebae Blkr= Gadja Man. Cirrhites arcatus CV. » pantherinus CV. Dules maculatus CV.= Kissa Manad. Priacanthus Blochii Blkr zi Sowangi Man. Therapon servus CV.= Babaguni Man. Holocentrum diadema CV. ses leor GV. », leonoides Blkr. » punctatisimum CV. , sammara CV. », tiereoides Blkr. Myripristis murdjan Rüpp. Heterophthalmus katoptron Blkr. Percis cylindrica CV. Sillago malabarica Cuv.= Untus Man. Sphyraena japonica CV. „ Obtusata CV.c3 Sesugeh Man. Polynemus plebejus Brouss. » tetradactylus CV.= Tikus tikus Man. BESCHRIJVINGEN VAN Upeneus barberinus CV.= Lumoto Man. » Janseniü Blkr. », oxycephalus Blkr. „ Ausseli CV. » trifasciatus CV.-3 Tíjo Man. Upeneoides vittatus Blkr c Lomottu Man. Mulloides flavolineatus Blkr. Dactylopterus orientalis CV.= Bakihi Man. * Scorpaena aplodactylus Blkr. » polylepis Blkr. Pterois zebra CV. Pteroïdichthys amboinensis Blkr. Platycephalus polyodon Blkr. Diagramma Goldmanni Blkr == Radja- bau Man. » _lineatum CV. » plectorhynchos CV.= Memeong Man. | Scolopsides cancellatus CV. „ lmneatus QG. » __Iyeogenis CV. » monogramma K. v. H. Heterognathodon xanthopleura Blkr. Pagrus heterodon Blkr. Lethrinus kallopterus Blkr = Gotila Man. » latifrons Rüpp. » opercularis CV.= Gotila Man. „reticulatus CV. Caesio coerulaureus Lac. Anabas scandens CV. Ophicephalus striatus Dl. Man. Chaetodon citrinellus Brouss. 5 .' dorsalis Rwdt. » ephippium CV. „ lunula CV. » princeps CV. » sSsemelon Blkr. — e Lolus Man. m m Gebus betul », Strigangulus Sol. 99 100 101 102 103 * 104 105 * 106 * 107 108 109 110 del. 112 118 114 115 116 IST 118 ls) 120 121 122 123 124 125 126 * 127 128 129-* 130 [9d 132 138 184* 185 VISCHSOORTEN Chaetodon vagabundus Dl. „ vittatus Bl. Heniochus macrolepidotus CV. Zanclus cornutus CV. Taurichthys varius CV. Holocanthus leucopleura Blkr. », semicirculatus CV. Platax gampret Blkr i Zaferbor Man. » vespertilio Cuv. Pimelepterus lembus CV.= Ila Man. Toxotes jaculator CV. Scomber loo CV.= Lehoma Man. Chorinemus sancti Petri CV.= Lassi Man. » toloo CV. Caranx Forsteri CV.z Bobara Man. Carangichthys typus Blkr. Carangoides blepharis Blkr. » Oophthalmotaenia Blkr Zi Jun. Ka- lankito , adult. Bobara Man. » citula Blkrz Bobara Man. Gmnathanodon speciosus Blkr, Gazza equulaeformis Rüpp.— Biti Man. „ minuta Blkr = Biti Man. » tapeinosoma Blkr= Bitt Man. Equula gomorah CV.‚= Biti Man. Amphacanthus dorsalis CV.= UAi ku- sungi Man. » guttatus Bl.= Uhi Man. ». margaritüfer CV. „ marmoratus CV. » vermiculatus CV.= Ui batu Man. » vulpinus Schl. Mull.zi Uhi Man. Acanthurus lineatus Lac. , matoides CV. Gotanna Man. » hüppelli Blkrzi Gotanna Man. » Striposus Denn. » triostegus CV. Naseus anginosus Blkr. Mugil ceramensis Blkr. VAN MANADO EN MAKASSAn. 5 136 Mugil coeruleomaculatus Lac. = Gorua 172 Glyphisodon trifasciatus Dlkr. Man. . 173 „ unimaculatus CV. to » eylindrieus CV. = Gorua Man. 174* Heliases frenatus CV. 1388 * „ cunnesius CV. 175* Labroides xanthurus Blkr. 139* Atherina duodecimalis CV.= Kapala 176 Cossyphus macrodon Dlkr. batu Man. 194 » Schoenleinii Agass.= Kakatua Man. 140* » WBemminckii Blkr. 178 Tautoga melapterus CV. 141* Petroskirtes rhinorhynchos Blkr. 1$9* » notophthalmus Blkr. 142* Salarias ceramensis Blkr. 180 * Cheilio hemichrysos CV. 148 * » periophthalmus CV. 181 Julis (Julis) annulatus CV. 144 * » quadripinnis CV. 182 nele dorsalis. OG. 145 Callionymus filamentosus CV.= Bobu- 188* „ (_„ ) Jansenii Blkr. aja Man. 184* „ ( , ) leucorhynchos Blkr. 146 * „ ocellatus Pall. WOS 0s 9 quadticolor Less. var. 147* » Sagitta Pall. 186 » (Halichoeres) balteatus QG. 148 Gobius criniger CV. 187 » ( » ) bandanensis Blkr. 149 * » Ophthalmotaenia Blkr. 188* , ( , )dieschismenacanthoides Blkr. 150 * » phalaena CV. 189 30 0.» 3*elegnus) Ke vH. 151* Sicydium gymnauchenBlkrz Nikat Man. 190* ,, ( , ) Geoffroyi QG. 152* Eleotris amboinensis Blkr. I9r* n (25 )thorinlanus- CV. 158 * », muralis QG. Kebus niki Man. 192* — , ( , ) melanurus Blkr. 154 * »' nigra. QG. 193 5: 20 »09) ribns AS vr. ET, 155* » fporocephalus CV. 194* ., ( , ) pseudominiatus Blkr. 156 Fistularia immaculata Comm. Tvom- 195 » C» ) strigiventer Benn. petta Man. 196 Novacula punctulata CV. 157 Amphisile scutata Cuv. 194.* » taeniurus Blkr. 158 Pseudochromis fuscus M. Trosch. DE ed » praetextata Blkr i Xyrichthysno- 159 Cichlops spilopterus Blkr. vaculoides Blkr. 160 Premnas biaculeatus Blkr. 199* Gomphosus tricolor QG. 161* Amphiprion chrysargurus Richds. 200 Cheilinus celebicus Blkr. 162 » percula CV. -201 » radiatus Blkrz: Maming Man. 163 Pomacentrus moluccensis Blkr. 202* » tetrazona Blkr. 164 * » notophthalmus Blkr. . 903* » trilobatus Lac. = Maming Man. 165 5.3 pavo Lac. 204* Scarus Blochii CV.— Kakatua Man. 166 * » taeniometopon Blkr. 205 » coeruleopunctatus Rüpp. 167 Dascyllus aruanus CV. 206 * » Dsittacus Forsk. == Kakatua Man. 168 „ melanurus Blkr. 207 Plotosus anguillaris Cuv. 169* Glyphisodon antjerius K. v. H. 208 Belone cylindrica Blkr.= Sakv Man. 170 » raht-€V. 209 Hemiramphus Commersonii CV.= Bo- 1a » Septemfasciatus CV. lobo Man. 6 BESCHRIJVINGEN VAN 210 IHemiramphus Gaimardi CV. 211 Clupeoides macassariensis Blkr. 212* Harengula melanurus Blkr. 213 „ moluccensis Blkr.= Zalipan ba- tu Man. 214 Sardinella clupeoides Blkr. 215 „ lelogaster CV.= Sardin Man. 216 * Alausa melanurus CV.= Zandipa Man. 217 Engraulis Brownü CV.= Puti Man. 218 », encrasicholoides Blkr zi Lompeh Man. 219* », rhinorhynchos Blkr = Lompeh Man. 220 „ Russelli Blkr. 221 Saurus myops CV. Lumpah lumpah = Sirih Man. QR » Synodus CV. Saurida nebulosa CV. Scopelus brachygnathos Blkrzi Bulan bulan Man. „ ADaumerili Blkr. Rhombus Mogkii Blkr. P ed 5 * Rhomboidichthys myriaster Dlkr. pantherinus Rüpp. * Solea heterorhinos Blkr. ib » Chepassi Blkr. 2 Plagusia brachyrhynchos Blkr. 5 marmorata Blkr zi Sablah Man. 284 * Leptocephalichthys hypselosoma Blkr. = Glas Man. 9 D 242 * D 248 » 249 3 * Achirus melanospilos Blkr= Sablah Man. 260* 3 262 * YISCHSOORTEN Anguilla Elphinstonei Syk. * Conger anagoides Blkr.= Ladu Man. * Ophisurus celebicus Blkr.— Budi Man- Muraena amblyodon Blkr. 239* . , 240 * » 941* . , ceramensis Blkr. colubrina Richds. polyzona Richds. variegata J. R. Forst. Diodon novemmaculatus Cuv. Tropidichthys Bennetti Blkr. Dalistes aculeatus Bl Schn. „ armatus Lac. lineatus Bl. praslinus Lac. Monacanthus chrysospilos Blkr. l Ostracion cornutus L. 2595 » cubieus Bl. Kabila Man. S Syngnathus brachyurus Blkr. = Budi niki Man. budi Blkr= Budi Man. manadensis Blkr= Zudi Manad. mento Blkr= Bud: niki Man. Retzi Blkr= Zudi Manad. polyacanthus Blkr= Budi Manad. Hippocampus manadensis Blkr. polytaenia Blkr. * Carcharias (Priodon) melanopterus QG. Heterodontus zebra Gray. 263 Taeniura lymma MH. De inlandsche namen, achter de systematische gevoegd, heb ik uit den mond der visschers van Manado opgeteekend. Van de overige soorten heb ik de inlandsche namen niet kunnen te weten komen. De met een * gemerkt soorten zijn nieuw voor de kennis van Celebes, terwijl ik beschouw als nieuw voor de wetenschap 25 soorten t. w. Apogon kallopterus Blkr, Apogon monochrous Blkr, Apogon nematopterus Blkr, Apogon zosterophorus Blkr, Cheilodi- Arothron hypselogeneion Blkr= Loi Man. VAN MANADO EN MAKASSAR. T pterus apogonoides Dlkr, Serranus diktiophorus Blkr, Anthias ma- nadensis Dlkr, Heterophthalmus katoptron Dlkr, Upeneus Jansenii Blkr, Upeneus oxyeephalus Blkr, Lethrinus kallopterus Blkr, Sicydium gymnauchen Blkr, Tautoga notophthalmus Blkr, Labroides xanthurus Blkr, Julis (Julis) leucorhynchos Blkr, Julis (Julis) Jansenii Dlkr, Leptocephalichthys hypselosoma Blkr, Ophisurus celebieus Blkr, Mu- raena amblyodon Blkr, Syngnathus budi Blkr, Syngnathus manaden- sis Blkr, Syngnathus polyacanthus Blkr, Syngnathus Letziü Blkr, Syngnathus mento Blkr en Hippocampus manadensis Blkr. De verzameling van den heer Van Oven bestaat uit de volgende soorten. Species piscium macassarienses collectionis Ovenianae. 1 Apogon hyalosoma Blkr. 24 Platycephalus insidiator Bl. Schn. 2 Cheilodipterus octovittatus CV. 25 Lobotes erate CV. 9 Diploprion bifasciatum K. v. H. 26 Diagramma punctatum Ehr. 4 SBerranus boenack CV. 21 » polytaenia Dlkr. 5 » cyanostigma K. v. H. 28* Scolopsides bilineatus CV. 6 » microprion Blkr. 29 » margaritifer CV. 7 » pardalis Blkr. 30 Dentex taeniopterus CV. j 8 » .Sexfasciatus K. v. H. 31 Lethrinus opercularis CV. 9 Mesoprion chrysotaenia Blkr. 92 Caesio chrysozonus K. v. H. 10 » decussatus CV. 39 » erythrogaster K. v. H. Dr » erythropterus CV. 34* Pentaprion gerreoides Blkr. 12 » fulviflamma Blkr. 95 Chaetodon vagabundus Bl. 13 » janthinuropterus Blkr. 96 Heniochus macrolepidotus CV. 14 » Sebae Blkr. 87* Chelmon rostratus CV. 15 Myriodon scorpaenoides Bris. Barn. 88 Chaetodon oligacanthus Blkr, 16 Therapon puta CV. 39 Scatophagus argus CV. 17 5» .Bervus CV. 40 Drepane punctata CV. 18 Holocentrum orientale CV. 41 Holacanthus dux Lac. 19 Sphyraena Forsteri CV. 42 Psettus rhombeus CV. 20 » Obtusata CV. 43 Toxotes jaculator CV, 21 Sillago malabarica Cuv. 44 Anabas scandens CV. 22 Upeneoides sulphureus Blkr. 45 Chorinemus toloo CV. 29 » variegatus Dlkr. 46 Carangoides citula Blkr. 8 BESCHRIJVINGEN VAN NISGQHSODOETEN 41 Carangoides talamparah Blkr. 74 Cheilinus fasciatus CV. 48 Gnathanodon speciosus Blkr. 15 Scarus fraenatus Lac. 49 Amphacanthus corallinus CV. 16* Odax moluccanus CV. 50 * » cyanotaenia Blkr. 17 Plotosus anguillaris Cuv. 51 » guttatus Bl. 78 S macrophthalmus Blkr. 52 » virgatus CV. 19 Hemiramphus Commersonii CV. 53* Acanthurus hepatus Bl. Schn. 80 Elops saurus L. . 54 „ mata CV. 81 Saurida nebulosa CV. 55 „ matoides CV. 82 Pellona Hoevenii Blkr. 56 Gobius criniger CV. 83 Rhombus polyspilos Blkr. 51 Boleophthalmus Boddaerti CV. 84 Conger bagio Cant. 58 Eleotris ophicephalus K. v. H. 85* Ophisurus Broekmeijeri Blkr. 99 Opistognathus Sonneratii CV. 86 Muraena pseudothyrsoidea Blkr. 60 Batrachus grunniens CV. 87 Dalistes flavimarginatus Rüpp. 51 Cichlops melanotaenia Blkr. 88 » Stellatus Lac. 62 Amphiprion trifasciatus CV. 89* » frenatus Lac. 63 * Pomacentrus littoralis K. v. H. 90 Erythrodon niger Rüpp. 64 » prosopotaenia Blkr. 91* Monacanthus geographicus Cuv. 65 Glyphisodon bengalensis CV. 92* Triacanthus brachysoma Blkr. 66 , coelestinus CV. 93 ,, oxycephalus Blkr. 67 Cheilio hemichrysos CV. 94 „ brevirostris Val. = Triac. Russellii Blkr. 68 Julis (Julis) lunaris CV. 95 Ostracion cornutus L. 69 „ (Halichoeres) casturi Blkr. 96 Hippocampus comes Cant. ? 70 sl op JOuvcmnBlkr. 97* Scyllium maculatum Gr. 71* — , ( 54 ) kallopisos Blke. 98 Chiloscyllium punctatum MH. 12* Novacula celebica Blkr. 99 Trygon Kuhlü MH. 13 Cheilinus decacanthus Blkr. Hoezeer deze visschen voor het grootste gedeelte vroeger mij reeds van Makassar waren geworden, vond ik er toch nog 22 bij, nieuw voor de fauna van Makassar, en 14 (de met een * gemerkte), nieuw voor de fauna van Celebes, waaronder Odaz moluccanus CV., Balistes frenatus Lac. en Hippocampus comes: Cant.? nieuw voor mijne verzame- ling, voor de wetenschap. en Novacula celebica Blkr en Ophisurus Broekmeijeri Blkr nieuw De verzameling van den heer Broekmeijer is zamengesteld als volgt: 28* pe VAN MANADO EN MAKASSAR. Species piscium macassarienses collectionis Broekmeyerianae. Psammoperca waigieasis Blkr. Apogon hyalosoma Dlkr. Serranus amboinensis Blkr. » boenack CV. „ bataviensis Blkr. 5» ^ formosus C V. » cyanostigma K. v. H. » «c sexfaseiatus. K. v. H. » polypodophilus Blkr. Serranichthys altivelis Blkr. Plectropoma maculatum CV. Mesoprion annularis CV. » bottonensis Blkr. » Sebae Blkr. Therapon servus CV. Sillago maculata QG. Sphyraena Forsteri CV. » Oobtusata CV. Platycephalus insidiator Bl. Schn. Lobotes erate CV. Scolopsides lycogenis CV. » margaritifer CV. » Vosmeri CV. Heterognathodon xanthopleura Blkr. Pagrus longifilis CV. Dentex Ovenii Blkr. Lethrinus latifrons Rüpp. », mahsenoides CV. Caesio chrysozonus K. v. H. » erythrogaster K. v. H. » pinjalo Blkr. Heniochus macrolepidotus CV. Holacanthus imperator Lac. Drepane punctata CV. Platax teira CV. » vespertilio Cuv. Pimelepterus lembus CV. Scomber loo CV. 39 40 41 42 43 44 45* 46 47% 48 * 92 54* 56 * 64 Cybium guttatum CV. Chorinemus Commersonianus CV. » vtoleD- C Y- Trichiurus haumela CV, Caranx ekala CV. » Forsteri CV. Decapterus macrosoma Blkr. Carangoides gallichthys Blkr. Selar macrurus Blkr. Seriolichthys bipinnulatus Blkr. Stromateus niger Bl. Gazza equulaeformis Rüpp. Acanthurus matoides CV. Naseus Vlamingii CV. Mugil borneënsis Blkr. Gobius caninoides Blkr. » chlorostigma Blkr. » hemigymnopomus Dlkr. » kokius CV. Eleotris melanopterus Blkr. » Ophicephalus K. v. H. Cichlops melanotaenia Blkr. Amphiprion trifasciatus CV. Glyphisodon bengalensis CV. Cossyphus macrodon Blkr. » Schoenleinii Agass. Tautoga melapterus CV. Cheilio auratus CV. » hemichrysos CV. Julis (Julis) dorsalis QG. » (Halichoeres) Cuvieri Blkr. Dat sc X Hyetla BIER. Cheilinus decacanthus Blkr. „ fasciatus CV. Scarus fraenatus Lac. ». micrognathus Blkr. Plotosus anguillaris Cuv. »unicolor Kv. H. 10 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN 71* Arius nasutus CV. 91 Conger bagio Cant. 78 Belone cylindrica Blkr. 92* Balistes chrysospilos Blkr. o „ melanotus Blkr. 93 » lineatus Bl. Schn. 80 Hemiramphus Commersonii CV. 94 » praslinus Lac. 81 Chanos orientalis CV. 5 » Stellatus Lac. 82* Dussumieria elopsoides Blkr. 96 Triacanthus oxycephalus Blkr. 83 Sardinella clupeoides Blkr, 9d. » brevirostris Valence. = Triac. Rus- 84 » leiogaster CV. selli Blkr. 85 Spratella tembang Blkr. 98 Gastrophysus lunaris J. Mull. 86 Engraulis Drownii CV. 99* Arothron virgatus Blkr. 87 puncti Hr. 100* Carcharias (Prionodon) javanicus Blkr. 88 „ Russelli Blkr. 101 Rhinobatus (Rhinobatus) armatus Gr. ^ 89 Chatoessus selangkat Blkr. 102 Trygon Kuhli MH. 90 Rhombus polyspilos Blkr. 108* Aétobatis narinari MH. Ook de hier opgesomde vissehen waren grootendeels reeds van Makassar bekend, ofschoon ik er nog een 30-tal bij aantref, nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Makassar, en 19 (de met een * gemerkte) nieuw voor de wateren van Celebes, waaronder nieuw voor de wetenschap Gobius hemigymnopomus Blkr en Julis (Halichoeres) Hyrtlu Blkr. Van geheel Celebes zijn mij thans bekend de vischsoorten, in de volgende lijst opgesomd. el , 1 VAN MANADO EN MAKASSArEL. 11 SPECIES PISCIUM CELEBENSES HUCUSQUE COGNIT AE. Habitatio celebica. Nomina Systematica 1 Apogon bandanensis Blkr, Nat. Tijdschr. N. Ind. V p. 329. 2 chrysopomus Blkr, ibid. VII p. 259. 3 fraenatus Valenc., Act. Soc. Scient. Ind. Bat. I, Vissch. Amb. p. 23. 4 hyalosoma Blkr, Nat. T. Ned. Ind. V p. 329. 5. ., hypselonotus Blkr, ibid. VIII p. 309.— 6 kallopterus Blkr.. —— — 7 macropterus K. v. H. Nat. T. Ned. Ind. II p. 168. 8 macropteroides Blkr, oe EEE p? 724.—— 9 melas Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Bat. I, Vissch. Amb. p. 27. : 10 , moluccensis Valenc.= Ap. chrysosoma Blkr, EN T. N. Ind. III p. 256. lI. , monochrous Blkr. 12- , nematopterus Blkr. 18. „ nigripinnis CV. 14. , novemfasciatus CV., Nat. T. Ned. Ind. III p. 163. 15 , quadrifasciatus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 16 , roseipinis CV.= Apogon annularis Rüpp. Nat. T. N. Ind. III p. 2338. Kin , zosterophorus Blkr. 18 Cheilodipterus apogonoides Blkr. 19 , Octovittatus CV.= Cheil. heptozona Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 20 » "quinquelineatus CV., Nat. T. Ned. Ind. III p. 253. 2]-Ambassis batjanensis Blkr, ibid. IX p. 296. 29.. , Dussumieri CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 23 , interrupta Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 696. 24 , macracanthus Blkr, ibid. IV p. 999. 25-— , urotaenia Blkr, ibid. III p. 257. 26- Psammoperca waigiensis Blkr= Labrax waigiensis CV, ib. II p. 472. 27-Lates nobilis CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 98 Grammistes orientalis Bl. Schn., Nat. T. N. Ind. IV p. 105. 29- Diploprion bifasciatum K.v.H.,ibid. VI p. 208. 30- Serranus alboguttatus CV., ibid. IV p. 103. 21- , altivelioides Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. Transport. . . ^ H cz lala i2 - cá LI] em] u S oiwdit- ds Q p^ c1 ©) z - arx. - c [2] -— [5] pel E ewe WE DI lS ZIE — rs E r^ SN lam Fes m M mBEBH** Amurang. edili ce ols! pd c Si SO ELS N= DE I= sel sad Lex m 228] EN E enr AS Aere Alf id 12 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN ET CE C E - Habitatio celebica. MDC MIS BM T RUIT BR IE nennen mn —- : ci . yd eu - : . L IE t0| *|glo Nomina Systematica SIS|Elel SISISIE|g OISISISISlAlstali Is slolslelsizlSsSislale DESI EIS |E IE [A ii iml Al Sje be e IR m xs 25 : jr Per transport 32 Serranus amboinensis Blkr, Nat. T. Ned. Ind. ITI p. 258. 99 „ aurantius CV., Nat. T. Ned. Ind. III p. 571. 34 » bataviensis Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 35 » boenack CV. ibid. [ 36 » bontoides Blkr, ibid. VIII p. 403. / o1 » celebicus Blkr, ibid. II p. 217. 38 » corallicola -K. v. HC 1 89 » crapao CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 40 » cyanostigma K. v. H., ibid. 41 » diktiophorus Blkr. 49 » formosus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 43 » guttatus CV.= Serr. cyanostigmatoides Blkr, ib. 44 » hexagonatus CV., Nat. T. N. Ind. VI p. 191, 1 45 „ lanceolatus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 46 ». macrospilo Blkr, Nat. T. N. Ind. IX p. 499, 4T » marginalis CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. udi 48 5». merra OV, 49 » microprion Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 552. 50 » myriaster CV. ibid. VI p. 192. 51 » pardalis Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. polypodophilus Dlkr, ibid. 53 polystigma Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 244. 54 » punctulatus CV., ibid. III p. 570. 55 » rhyncholepis Blkr, ibid. III p. 749. 56 » Sebae Blkr, ibid. VI p 488. 57 » Sexfasciatus K. v. H., Verh. Bat. Gen. X XII Perc. » urodelus CV., Nat. T. Ned. Ind. VII p. 38, 59 Anthias manadensis Blkr. 60-Serranichthys altivelis Blkr= Serranus altivelis K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 61 Plectropoma maculatum CV., Nat. T. N. Ind. VII p. 418. 62 » Oligacanthus Blkr, ibid. VII p. 423. 63 Mesoprion amboinensis Blkr, ibid. II p. 259.— Mes. me- lanospilos Blkr, ib. III p. 750. 64 „ annularis CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 65 » bitaeniatus Blkr= Diacope bitaeniata CV. , 66 » bottonensis Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 170: Mes. janthinurus Blkr, ib. IV p. 52. Transport. , VAN MANADO EN MAKA SSAR. l|———————————————ÀÁ'!'——Ó— —— Nomina Systematica. Per transport 67. Mesoprion chrysotaenia Blkr, ibid. PE pr 70. coeruleopunctatus Blkr, ibid. II p. 169. decussatus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. erythropterus C V.— Mes. xanthopterygius Blkr, ib. fulvilamma Blkr = Mes. unimaculatus QG. CV. (nec Blkr oL), Nat. T. Ned. Ind. III p. 553. 12 , fuscescens CV., ibid. IX p. 191. 18 », gembra CV., ibid. IV p. 246.2: Mes. immacu- latus CV.? Blkr, Verh. B. G. XXII Perc. 14 » janthinuropterus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 751. 15 , dJohni CV.= Mes. unimaculatus Blkr (nec QG. nec CV), Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 7 , lutjanus CV.= Mes. madras Blkr, ibid. "i , macolor Blkr, Nat. T. N. Ind. Ib p; 752i 18 , octolineatus Blkr, Verh. Bat. Gen. X XII Perc. ; 2 NN quadriguttatus Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 238. 80 „ Russeli Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 81 » Sebae Blkr, ibid. 82 » taeniops CV. . 83. , vita Blkr- Mes. phaiotaenia Blkr, Verh. Bat. Gen X XIFE Pero 84 Cirrhites arcatus CV. 85 », pantherinus CV, Nat. T. Ned. Ind. II p. 282. 86 Myriodon scorpaenoides Bris. Darn., ibid. II p. 480. 87 Dules maculatus CV., ibid. V p. 333. 88 » . marginatus CV., ibid. UI p. 573. 89-Priacanthus Blochii Blkr. ib. IV p. 456 — Priacanthus japonicus CV.? Blkr (nec. CV .), ib. Mps EAA 90- , holocentrum Blkr, Verh. Dat. Gen. X XII Perc. 91-Therapon Cuvieri Dlkr, Nat P. No Ind. Vk p. 211. 92 » puta CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 93 » quadrilineatus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 94 », servus CV., ibid. 95 theraps CV., ibid. 96-Datnia cancellata CV., Nat. T. Ned. Ind. VIII p. 438. 97*Holocentrum diadema CV., ibid. III p. 259. 98* , leo CV., ibid. VII p. 855. 99* , leonoides Blkr, Verh. B. Gen. XXII Perc. Transport. "P Habitatio celebica. eA EL LLULUUU"ÁGUUUPIEELEZZZZETLLILL£Z£CLEET LIE ILLLE.LEELPÉÉZZSE E ci t E [miele - EE eh | - a o - - SISSI Ss | lS cii t» e -— © fand E en! ec e| 2 ol@|S|elalsiSlslg|s alS [slo m — "A ae Pie ec boe dcs. [orm Tos | FA el laos IES IE leid el SNE SE e 7 lt SO | E : 14 BESCHRIJVING EN “VAN WVISCOIUSOUORJDENN Habitatio celebica. | , | M s E E Nomina Systematica EEN E z dE & z 3 gis sisisisIs[IS|e side dk | cà D Per transport. . 0/52) 3 20! 1| 1558| 1| 0| 4 100*Holocentrum melanotopterus Blkr, Nat. T. N. Ind. IX p. 302. INE 1 101^ , orientale CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. Le T 1 102* 5 punctatissimum CV., Nat. T. iN. Ind IV p.248. 1 109" —-, - sammara. OV., ibid. JIL p. 05a8 | 1 104* ,, tiereoïdes Blkr, ibid. V p. 334. | 1 105 Myripristis murdjan Rüpp., ibid. IV p. 109. | 1 : 106 » pralimius CV.? ib. II p. 234. | 1 107 Heterophthalmus katoptron Blkr. 108-Percis caudimaculata Rüpp., Nat. T. N. Ind. V p. 163. 109 ; .eylimdrica €V., 3b. 1E p.-295 110-Sillago malabarica CV.= Sill. acuta CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. i 111 », maculata QG., ibid. 112 Sphyraena Commersonii CV., ib. XXVI Sphyr., Nat. T. N. Ind. VIT pr 425, 118 Forsteri CV., ibid, ibid. VII p. 424. 2» 114 » japoniea CV., V. B. G. X XVI Nalez. ichth. Jap. 115 » jello CV., ibid. XXVI Sphyr., Nat. T. N. Ind. VII p. 369. 116 » Obtusata CV. ibid., ibid. VII p t 117 Polynemus microstoma Blkr, Nat. T. N. Ind. ITI p. 217. 118 » plebejus Brouss, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 119 » tetradactylus CV., ibid. 120 Upeneus barberinus CV, Nat. T. N. Ind: 4T p. 112 121 » barberinoides Blkr, ibid. III p. 262. 122 » Jansenii Blkr. 123 » lateristriga CV., Nat. T. Ned. Ind. VII p. 242. 124 » oxycephalus Blkr. 125 „ Russell CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 126 trifasciatus CY., Nat. T. N. Ind. AI p. 28*; 127 Mulloides flavolineatus Blkr, ibid. III p. 697. 128 Upeneoides sulphur eus Blkr — Upeneus sulphureus CV. 129 » sundaicus Blkr == Upeneoid. vittatus Blkr.= Upe- neoides sulphureus Blkr (nec CV), Verh. Bat. Gen. XXII Perc. 130 „ variegatus Blkr, ibid. 181 » vittatus Blkr,= Upeneoides bivittatus Blkr, ibid. = Upeneus vittatus CV. Transport. 1C da 1313 NC EY: de i 1 OEE 1 : | l A E: 1 .| RN EERS: 1 | PE ieden 1 FREE PX [i ESAE E E dE NA E. 1 S DS me * xl Lis je " BIB [1 iE EE BE ES CSE e 068| 627. 1| 179. 1| 0| 7 Comet VAN MANADO EN MAKASSAR. 15 Nomina Systematica Habitatio celebica. Bonthain. Bulucomba. Maros. Amurang. Manado. Sawangan. Tondano. Kema. Ignota Macassar. Per transport. . 5... . 192-Dactylopterus macracanthus Blkr, Nat. T. N. Ind. VII p. 449. 133. „ orientalis CV., ibid. III 264. 184 Platycephalus bataviensis Blkr, ibid. IV p. 460. 135 » celebieus Blkr, ibid. VII p. 450. 136 » insidiator Bl. Schn, Verh. B. Gen. XXII Sclerop. 16 131 » isacanthus CV., Nat. T. N. Ind. II p.481, III p. 63. 138 » polyodon Blkr, ibid. IV p. 462. 189. , pristiger CV. 140 » Scaber CV., Verh. Bat. Gen. XXII Scler. l4r-Seorpaena aplodactylus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 698. 142 » oxycephalus Blkr, Verh. B. Gen. X XII Sclerop. 143 ies pieta CV. 144 » polylepis Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 173. 149 Pterois brachypterus CV., ibid. III p. 265. 146 — „ kodipungi Blkr, ibid. III p. 450. 147 „ volitans CV., Verh. Bat. Gen. XXII Sclerop. 148. » . Zebrá CV., Nat. T. Ned. Ind. III p. 265. 149" Pteroidichthys amboinensis Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neêrl. I, Vissch. Amb. p. 34. 150-Pelor obscurum CV., Nat. T. N. Ind. V p. 241. 151^ Apistus plagiometopon Blkr, ibid. III p. 753. 152 Aploactis trachycephalus Blkr, ibid. III p. 451. 153-Otolithus argenteus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. 154 » macrophthalmus Blkr, ibid. 155 Corvina celebica Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 244. 156 Umbrina Kuhlii CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. 157 Pristipoma caripa CV., ibid, 158 » hasta CV ibid, 159 » kaakan CV: 160 » nageb Rüpp, Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. 161 » therapon Blkr, ib. Nat. T. N. Ind. I p. 100. 162. Diagramma crassispinum Rüpp., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. 163 » Chrysotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. IX p. 303. 164 » Goldmanni Blkr, ibid. Nat. T. Ned. Ind. IV p. 602. Transport. OGS ONZ Y: 11791 170177 1 E SIT ] € 1! sl 2 / l l | : l l 1 1 : : l l l : SOM] l l ] dg ] l E sl l : 1 H l l | 1 | TN | 1 sl bl: su SES MEN | dil 5: l Oc 0/87) 8132; 1| 51891 1! O f t 16 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN | | k Habitatio celebica. $ JH Nomina Systematica. Sls 5 EIE 8 5 S E d me 5 E E e E E E & "A 32 $ | 7 /^ 2 le sh Per transport. . . .|.0| 87} 8]32] 1|.-5| 89] 3|-01:8 | 165-Diagramma lineatum CV., ibid. IV p. 112. SN EE ES ED PE 166 „ plectorhynchos CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. lee hl 1 167 » polytaenia Blkr, Nat. T,.Ned. Ind. AIT p. ext ga dn | 168 „punctatum Ehr. Verh.B. Gen. X XMILSéimen Set el Me E /| | 169 „ radja Blkr, Nat. T. Ned. Ind. V p. 336, Apa MESE RS D L In 110 Lobotes erate CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. | .| 1 lad us top c HL ] 171 Scolopsides bilineatus CV., ibid, 2455] A nl eN LE 172 „ cancellatus CV., ibid, M ME, M ES NL DR | 173 » lineatus QG., Nat. T. Ned. Ind. V p. 73. EN a DN | 174 „ leucotaenioides Blkr, ibid. VIII p. 459. c2 coda te 175 » lyeogenis CV., Verh. Bat. Gen. X XIII Sciaen. l hi EP ENS! , 4: 176 » margaritifer CV., ibid. Bies a3 c 1 SE k 177 „ monogramma K. v. H., ibid. ED EE OE A DE OEE ED ENIS C. r. 178 » torquatus CV., ibid, Siem a m EN, ERSTE MAE : 18 » Vosmaeri CV., ibid, l A Ten ee i- 180 Heterognathodon bifasciatus Blkr, ibid. 1 1 LL | 181 » nemurus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 754. Fe EED n aei oot P e lee RN n L i 182 » xaníhopleura Blkr, ibid. I p. 101, Verh. Bat. i Gen. XXIII Seiaen. SECURE ESOS LOST Lm 183 Pentapus setosus CV., Nat. T. Ned. Ind. II p. 175. 24 deo Ne: n 184 Malacanthus taeniatus CV., ibid. II p. 218. S ach i 185 Chrysophrys calamara CV, Verh. B. Gen. XXIII Spar. | .| 1|.|. E L 186 Pagrus heterodon Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 54. S ps e us 1 187 ©, longifilis CV., ibid. III p. 756. P MERCI ] 188 Dentex celebicus Blkr., ibid. vir p. 245. he UE e 189 » microdon Blkr, ibid. II p. 219. A DN DET IM L 190 » nematopus Blkr, ibid. II p. 219. ESSET. 1 191 » obtusus J. Müll. spec.? il ats : 192— , Ovenii Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 246 Lr dodo die i 1938 , ruber CV., Verh. Bat. Gen, XXIII Spar. L "ds E ! 194 taeniopterus CV, ibid. ET modi , /. ! 195 Lethrinus cocosensis Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 40. | .| . |+|. Ì 196 „ kallopterus Blkr. M os 1 197 „ latifrons Rüpp., Nat. T. Ned. Ind. II p. 220. | .| 1 1 1 198 „ mahsenoides CV., Verh. Bat. Gen. XXIII | Spar. bu | 199 » Opercularis CV., ibid. kel. ( 8 y Transport . . .]| 0[110|11/39| 1j 5|103| 1j Of 9 weadià UAR. uu - VAN MANADO EN MAKASSAR. Nomina Systematica Per transport. 200.Lethrinus ornatus CV.= Lethr. xanthotaenia Blkr, Nat: „B Ned. »Ind. HI p. 176, 201 »- reticulatus CV., ibid. VI p. 96. 202. Caesio chrysozonus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. 208 » coerulaureus Lac., ibid. 204 » erythrogaster K. v. H., ibid. 205 » pinjalo Blkr. zi Pinjalo typus Blkr, ibid., Nat. ! T. Ned. Ind. I p. 103. 206 Emmelichthys leucogrammicus Blkr, ibid., ib. I p. 103. 207.Gerres abbreviatus CV., ibid., ibid. I p. 103. 208 » flamentosus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. 209 » kapas Blkr, Nat. T. Ned. Ind. II p. 482. 210-. , oyena CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. 211 Pentaprion gerreoides Blkr, ibid., Nat. T. Ned. Ind. T-5.-105. 212 Anabas scandens "A Verh. B. Gen. X XIII Doolh. K. 218 » _ variegatus Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 220. 214 Ophicephalus striatus Bl, Verh. Bat. Gen. XXIII Doolh. K. 215 Chaetodon auriga Forsk., Nat. T. N. Ind. V p. 164. 210- , chrysozona K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. 217. , citrinellus Brouss. Nat. T. Ned. Ind. V p. 50. 218 » dorsalis Rwdt, ibid. II p. 240. 219 » ephippium CV., ibid. V p. 337, VI p. 325. 290w , Klemii Bl. 22T— , lunula CV, Nat. T. Ned. Ind. VI p. 57. 222 „ oligacanthus Blkr, ibid. I p. 105. Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. 223 > „ princeps CV., Verh. Bat. Gen. X XIII Chaet. 224 » Semeion Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VIII p. 450. 223 , strigangulus Sol, ibid. II p. 239. 226- , vagabundus BL, Verh. B. Gen. XXIII Chaet. 227 » virescens CV., ibid, 2280 7- , vittatus BL, ibid. 229 -Chelmon rostratus CV., ibid. 230-Heniochus macrolepidotus CV., ibid. Transport. Ignota. Macassar. Habitatio celebica., 0|110/11/39 1 2e) [Er pj AP 0/130/13/481 3| 5|120| 1| 2/11 Bonthain. Maros. A murang. Manado. Sawangan. Tondano. Kema. Bulucomba. ee . * * * . . i à 18 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN TL ÉÉÉÉÉÉÉUULmÉ Habitatio celebica. 5 m t es Nomina Systematica E 5 i E A e i &gigls ^ se 1J46[11 271 122] 2 Held Per transport. 0/130/13]483| 3| 5/190| 1| 2111 281-Taurichthys varius CV., ibid. : 1 932-Zanclus cornutus CV., ibid. 3 A 1 / " 233 Drepane punctata CV., ibid. 1 l ! 294 Scatophagus argus CV., ibid. 1 1 / 235-Holocanthus dux Lac., Nat. T. N. Ind. III p. 757. 1l 236 »' imperator CV. 3b. DET op. 058; 1 ; 231 », leucopleura Blkr, ibid. V p. 79. : l | 238 , mesoleucos CV., Verh. B. Gen. XXIII Chaet. 1 239 », semicirculatus CV., Nat. T. Ned. Ind. = Chae- todon microlepis Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 257, VIII p. 414. : 1 240-Platax batavianus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. 14 1 241 „ Boersi Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 758. l ik 242 „ gampret Dlkr, Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. Nat. T. Ned. Ind. Ip. 103: 1 248 » tema CV, Pl. *anthopus "Blk; 71b; ibid T p. 105. 1 "i 244 » vespertilio Cuv. = Plat. Blochii CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. 1 : 1 1d 245-Psettus rhombeus CV., ibid. ] 1 " 246 Pempheris moluca CV., ibid. 1 : í 247 , oualensis CV., Nat. T. Ned. Ind. II p. 242, : 1 1 248 Pimelepterus indicus K. v. H. 1 : 249 »' lembus CV., Nat. T. Ned. dud. DV p. 459; I 1 250 » marciae QG. 1 : 251 Toxotes jaculator CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. de dj ed lt FN 252 Scomber kanagurta CV., ibid. XXIV Makr. 1 . : 95] — . loo CV., ibid. Dici 1 254 Thynnus thunnina CV., ibid. 1 255 Cybium Commersonnii CV., ibid. T 256 », Croockewitii Blkr, ib. Nat. T. N. Ind. I p. 161. ad 257 » guttatum CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. 1 258 » konam Blkr, ibid., Nat. T. Ned. Ind. I p. 352. "A i 259 Chorinemus aculeatus CV. 1 E 260 » Commersonianus CV., Verh. Bat. Gen. X XIV Makes d : : 261 Sancti. Petri OV alnd se E l 1 / 262 »- HOLME ndi 1 zd Transport. 3| 6/|133| 1| 2|12 ! ' 2420513 bon p CP Mb or VAN MANADO EN MAKASSAR. T9 Nomina Systematica Per transport. 263 “Chorinemus toloo CV., ibid. 2064-'Trachinotus Baillonii CV., ibid, 265— . , mookalee CV. ibid. 2660-Megalaspis Rottleri Blkr, ibid. 267% Decapterus kurra Blkr, ibid., Nat. T. N. Ind. I p. 358. 268 » macrosoma Blkr, ibid., ibid. I p. 358. 269. Selar boöps Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. 2704 „ Hasselti Blkr, ibid., Nat. T. N. Ind. I p. 359. 97] , Kuhli Blkr, ibid., ibid. I p. 9260. 2172| , macrurus Blkr, ibid, ibid. I p. 359. 218 » torvus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. 274: Selaroides leptolepis Blkr, ibid, 215«Caranx ekala CV., ibid. 216 » Forsteri CV., ibid., Nat. T. N. Ind. III p. 164. 211-Carangichthys typus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 760. 278-Carangoïdes ‘blepharis Blkr, Verh. B. Gen. XXIV Makr. 2/79. , citula Blkr, ibid. 2807 » gallichthys Blkr, ibid. 281 » Oophthalmotaenia Blkr, N. T. N. Ind. III p. 270. 289 » praeustus Blkr., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. Nat. T. Ned. Ind. I p. 363. 289 , talamparah Blkr, Verh B. Gen. XXIV Makr. 284- Gnathanodon speciosus Blkr, ibid, 285-Seriola Rüppelli CV., ibid. 286.Seriolichthys bipinnulatus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VI "eg. Top: ^s -Lactarius delicatulus CV., Verh. B. Gen. X XIV Makr. 288-Coryphaena chrysurus CV. à 289.Stromateus niger Bl, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. Nat T. Nat. Ind. I p. 370. 290-Gazza equulaeformis Rüpp., Nat. T. N. Ind. IV p. 261. 291 „ minuta Blkr, ibid. IV p. 259. 292 , tapeinosoma Blkr, ibid. IV p. 260. 299-Equula bindoides Blkr, ibid. I p. 372. Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. 294 » ensifera CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. 295— „ gomorah CV., ibid. 296 » gracilis Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p.249. Transport. Habitatio celebica. Sawangan. T Tondano. Kema Bonthain. Maros. Manado. Ignota. Macassar. Bulucomba. Amurang. 01156/13|47| 3. 6|133| 1| 2|12 1 , 1 : : , 1 2 1 1 135; TH ; ORTATISS Td SET m . . | ee QU: 1 Tien A Vbi 1 15-153 1 1 *H DAN 1 1 Gi der p. EN En] EREN ii us dp ee Aper Ares, 1 SIS Lm SRL pe CH : EE in d EN ren |a es pote [r2 ab d. | 3 UE CUL EN | 2 ES AE e | RP ES 1| xi^ PR A 1 Sid eire] | ANN US ANC VUE 1 1 : | 1 TTT Ti 0181|17|56| 3, 6}147| 1| 2/16 ; 20 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Habitatio celebica. je : 2zsigdi9|.j|589| : |&lo Nomina Systematica alsiSlslels8i.Sisialas Si AIS KON SNES E ESTE o] o -ME-RESRETEETEEE mA az SO to send Sa dines a NEA KD e0| e ISISIS IES IE le Id ie [25 Al E 5 af am! / : ^ (20| 9 2o ML & Per transport. . . .. |*0|181:17,56| 3| 6|147]| Ty 2106 297- Equula insidiatrix CV, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. | .| . |. 1| .].| Il. j 298 » lineolata CV., ibid. SN IS MESH BEV RON MR BAE A esc 299 — „ oblonga CV., ibid. e T2 2 RE ODS ELAN PE / 300-Mene maculata CV., ibid. RU s: LR IM DAS. OG DL la 3s ! 301 Trichiurus haumela CV., ibid. EET ANN OK MOA APE BEC / I 302 » lajor Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 248. P*| DN Eso KCN ee PL rd | 303- Amphacanthus corallinus CV, Verh. Bat. Gen. X XIII | Teuth. 304 „ cyanotaenia Blkr., Nat. T. N. Ind. IV p. 606. 305 » dorsalis CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. 906 „ guttatus CV., ibid. 907 » javus CV-sbid: 308 » margaritifer CV. SE BABIES E A es B 909 » marmoratus CV.= Amph. scaroides Blkr, Nat. T. Ned. Ind, IV p.:262. od PEN SU PRI UN ME LEAL EE ie LM 910 , tetrazona Blkr, ibid IX p. 38 SR MORIA ES 311 » vermiculatus CV., Verh. B. Gen. XXIII Teoth. L3 ie Sie ER URL EN / | 312 » virgatus CV., ibid. : . | 918 » vulpinus Schl. Mull, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. | IV sp. 135, 314-Acanthurus celebicus Blkr, ibid. III p. 761. — sl [E BE :tx Pr mn : MSS H er dw - —- — "— ^- ^M eee 315 » hepatus Bl, ibid. VI p. 325. : | 316 » humeralis CV., ibid. III p. 762. / 317 » lineatus Lac., ibid. IV p. 263. PAM 1 / | 318^ — „mata CV, VII p. 432: gi ien 1 / 819 » matoides CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. | .| 1 1 t| A6 !d 320 » melanurus CV., Nat. P N.Ind- TEE ps? Db xi 1 I! 821 „ Rüppelli Blkr, ibid. VIII p. 451. = Ac. ve- lifer Blkr, VII p. 42. ETSI] el lade 2329 » Strigosus Benn., ibid. IV p. 264. E EMAS came: Adel d dM | 323 » triostegus CV, Verh. Bat. Gen; XXIIL Tegh. | ee 324 Naseus anginosus Blkr= Keris anginosus CV., Nat. T."Ned. Ind. VI p.492, Labbe opt event S PT 825 , annulatus Blkr.— Priodon annularis CV, ib. | III p. 558, IX p. 304. EL | : 326 » brevirostris CV.= Naseus Hoedtii Blkr , ibid. 1 | V p. 165, 339, IX p. 306. NEUEN. is d a 327 » lituratus CV., ibid. II p. 763. 1 : Transport. . . .| 0]19918,59| 3| 6 163. 1| 2117 À l —-— 3 VAN MANADO EN MAKASSAR. 21 coosn EE ID PR -————É—————ÉGÓ Habitatio celebica. | es b: c ep : sl Nomina Systematica 83 E &|2|8|-$ |&s|s Per transport. 0/199 18/59| 3| 6|163| 1| 2|17 328 Naseus Vlamingii CV., ibid. IV p. 472. l, s à 329. Mugil borneénsis Dlkr, ibid. II p. 201. 1| 1 330- , ceramensis Blkr, ibid. III p. 699. NIE 1 981 » coeruleomaculatus Lac., ibid. II p. 484. 1 H 332 » cunnesius CV., ibid. III p. 454. l| 993. , cylindrieus CV.? ibid. IV p. 266. jan 384 Cestraeus oxyrhynchos CV., ibid. IX p. 307. 11.] 335 » plicatlis CV. l| 836-Atherina argyrotaeniata Blkr, Contrib. Ichth. Celeb. in Journ. Ind. Archip. 1849. Eus ; 387 » Quodecimalis CV., Nat. T. Ned. Ind. II p. 485. / l 338. , lacunosa Forst., ibid. V p. 504. l : 339 > , Temminckii Blkr, ibid. V p. 506. / 1 | 4 340 Salarias celebicus Blkr., ibid. VII p. 250. 4 1 SAN ,. ceramensis Blkr., ibid. III p. 701. 1 j 942— , periophthalmus CV., ibid. IV p. 267. l 343: » quadripinis CV. V. B.G. XXII. Ichth. Bali. l| 944. Petroskirtes rhinorhynchos Blkr, Nat. T. Ned. Ind. II p. 273. 1 345 Opistognathus Sonneratii CV.?, ibid. II p. 221. 1 1 : | 946 Callonymus dactylopus E. Benn., ibid. III p. 559. en 1 847 » _ filamentosus CV., ibid. III p. 278. ; Tl 348 „ melanotopterus Blkr, ibid. I p. 31. 1 ^ 949 » Ocellatus Pall, ibid. VIII p. 422. : l| 350" , sagitta Pall, ibid. I p. 31. », / l4 35T^Gobius .baliurus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. l | 352 » canimus CV., ibid. k 353 » caninoides Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 274. 1 el 354 » chlorostigma Blkr, Verh. B. Gen. XXII Gob. l HE. 355 » _eriniger CV., Nat. T. Ned. Ind. III p. 453. «s Er ys 356 » Celebius CV., ibid. VII p. 318. m: ! ; 957 » Gecussatus Blkr, ibid. VIII p. 442. A 1 358 » eleotrioides Blkr, Verh. Bat. Gen. X XII Gob. 1 : | | 559 » hemigymnopomus Blkr. l Akseli, 360 » Fontanesii Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 764. UL 361 » grammepomus Blkr, ibid. IX p. 200. : | M E! 2692 » kokius CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. jl dedo] | 263 » Ophthalmotaenia Blkr, Nat. T. N.Ind. VII p. 46. : | EE EN | Transport. 41214j20,61| 3| 7182 3 218 22 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN ——————À— JL ————— Habitatio celebica. Nomina Systematica E : 2 E 5 B 3S |&l8!s — 5 E B E B E E — 2: ]4 Per transport. . . | 1|214/|20|61| 3| *|182| 3| 2/18 364^ Gobius phalaena CV., ibid. II p. 244. dead za don doe INS 365 » quinquestrigatus CV., ibid. V p. 82. *t Bt e NON TOS PIS, CPC LE 966 „ xanthosoma Blkr, ib. III p. 703. $ed 1 a61 ». xanthotaenia Blkr, ibid. IX p. 308. M NEST 368 Sicydium cynocephalus CV, Sic. lagocephalum Blkr E ol. (nec CV.), ibid. IX p. 201. sheela PO DD SETA SS AE 369 » gymnauchen Blkr. SS CRE Una IESU et, en dett 370-Trypauchen vagina CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. | .| 1 : 9T1-Boleophthalmus Boddaertii CV., ibid. MES. AU WERE : 912-Eleotris amboinensis Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 343. | .| | .| | -| .| 1|. 318 », belobrancha CV., ibid. V. p. 167. *B NES DES RO a 0 Ee INS] 914 » gyrinoides Blkr, ibid. IV p. 272. RS MINE UV EUN EET AS SJ; » koilomatodon Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gob. | .| 1| .|..|.|. RA WE 316 », melanopterus Blkr, Nat. T. N. Ind. IT p. 206 — — L1 c 971 » muralis QG., ibid. III p. 276. 32 ENS VEF MOE DRE, 9078 » nigra QG.,V. B. G. XXV Nalezichth.-Beng-| 2 — tee 319 » - Ophieephalus K. v. EL, V. B. G; X XI Gobi Ld E 880 porocephalus CV, Nat. T. Ned. Ind. V p.944. Ke eea dk Su eg 381-Trichonotus setiger Bl. Schn.= Trich. polyophthalmus Blkr, ibid. VII p..2Al. al Benet en T1352. 382-Platyptera aspro ad Hass, ibid. IX p. 310. el e ota MN] ts d ime S7 3883-Batrachus grunniens CV., ibid. II p. 484. 1 98t-Fistularia immaculata Comm., ibid. III p..281. T 885“ Amphisile scutata Cuv., ibid. II p. 245. l 1 886 Cichlops melanotaenia Blkr, ibid. III p. 765 1 987 » Spilopterus Blkr, ibid. V p. 168. PE] el eee eiae 11e Tr cap uA 388, Pseudochromis fuscus Müll. Trosch., ibid. LX p. $9.2 ELE 389 ». xanthochir Blkr, ib. VIII p.443. ; ] 390 Premnas biaculeatus Blkr, ibid. VI p. 105. PE BREE: WBD on EE he l 391 Amphiprion bifasciatus Bl. Schn., ibid. III p. 282. NE PIC Pf 399 » chrysargurus Richds. (sub nom. Amph. xan- thur. Blkr). ib. III p. 560. ades JEE c] MET 9893 » ephippium CV., ibid. VIII p. 321. PER. ORB WEE REY eS: 994 „ melanopus Blkr, ibid. III p. 561. 1v 2:30 ET oA Md 305 » percula CV. ibid. ILI p. 284. DE NUR icon o I 296 trifasciatus CY., ibid. III p. 767. p dd s n 3 997 Pomacentrus albifasciatus Schl. Müll. = Pom. leuco- pleura Blkr, ib. VII p. 85. M BEP rer a Ere B Transport. VAN MANADO EN MAKASSAR. 33 nn teen ee Habitatio celebica. . . c ej 5 el E Nomina Systematica Sls Els Z 5) 2|g&la|s e| 2 S|S|EIS| S [EEE e| 8 ISISISslal Ss [EIS 4 in e Per transport . . .|,4/|229|20]62| 4 8/202| 7| 2123 398|Pomacentrus bankanensis Blkr, s. nom. Pom. taeniops GMP ab: III p . 199. Ald ESTA uel En GI AUT ED [wg | 899 » chrysopoécilus K. v. H. ibid. III p. 284. SEA ue sss. | 1 400 » littoralis K. v. H., ibid. IV p. 483. 43 E91 LIO LRL "pe UR NE 401: „ moluccensis Blkr, ibid. IV p. 118. REA TCR c EAS, OPNS EO CERA 402L , nigricans CV. VENI FERE ET] CAE RN 403 De notanbthaurus. BIER Nat: E: N* End: EV p-L34. Jefe a ae Ed s E Lal. 404^ , pavo Lac., ibid. II p. 247. EON AT od PE. LP MONS VOE OA QUU. A 405| » prosopotaenia Blkr, ib. III p. 67. eN EEN REL SN BAE OA 406 » taeniometopon Blkr, ibid. p. 283. ceu ales A 401 trimaculatus CV., ibid. IV p. 481. 24/5 8p TEE EA LP ERE 408 Dascyllus aruanus CV., ibid. VI p. 108. an ide pu ASI 409 ». melanurus Blkr, ibid. VI p. 109. Abe p dc. Li. 410 Heliases frenatus CV?, ibid. III p. 710. nua D sex] 411 Glyphisoden antjerius V. Hass. — Gl. Rossii Blkr rGlyph. biocellatus CV. etc., ibid. IV | p. 286, VII p. 48, VIII p. 454. L4 412 „ __ bengalensis CV., Verh. B. G, XXI Labr. Cten. 1 : 413 » coelestinus CV., ibid. LET 1 414 » els K.v.IE., bid. E 4 ; 415 » rahtü CV., Nat T. N. Tnd. III p. 287 M 1 416| , Schlegelii "Blkr, ibid. IV p. 188. : 1 417 ». Septemfasciatus CV., ibid. m p. 582. 1 418 » trifasciatus Dlkr, Verh. B. G. XXI Labr. Cten. 1 419 , unimaculatus CY., Bat E-NXInd. EV p.235 45. |- Ls La 1 / 490 waigiensis CV., ibid. IV p. 484. RN Se I Hoe, NS n 491^ -Labroides xanthurus Blkr. T ON qo cp eT 422 Cossyphus macrodon Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gladsech. Labr. Ax cr d) 428 » Schoenleinii Agass., Nat. T. Ned. Ind. VII p. 252. zi d Te deo 1 424. Tautoga melapterus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. "S LEGE NIE 5 T PN RN | 425 » notophthalmus Blkr. nn UN UN DANS GS 426. Crenilabrus oligacanthus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. II p. 489, III p. 68. SEECEE E / 49'7-Cheilio auratus CV., ibid. II p. 222. PR MAE SEPAN HIS : 498 » hemiehrysos CV., ibid II p. 255. 1 ] l Transport. . . . |/4240| 20/65, 4 8|222| 7| 224 24 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOOR TEN — Habitatio celebica. Nomina Systematica Bonthain. Ignota. Macassar. Bulucomba. Maros. Onl 5 - e £4 sl & AE Eu. ri 5 Sawangan. Tondano. Per transport. . . . | A|240|: 20165 429 Julis (Julis) annulatus CV, ibid. IX p. 311. S NN) 4907 , ( , ) celebicus Blkr, ibid. IX p.—313. ’ , 49T , ( , ) dorsalis QG., ibid. III p. 564. . T 4993- , ( , ) lunaris CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. ibm 1 4898! 5, » ) leucorhynchos Blkr. 434 , » ) Jansenii Blkr. 439 ., » ) quadricolor Less. 4896. „ ) urostigma Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 287. c Hali hoeres) balteatus QG., ibid. II p. 253. bandanensis Blkr, ibid. II p. 254. : : casturi Blkr, ibunt Up: 1008. 3 il Cuvieri Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. bur : 1 dieschismenacanthoides Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p: 23. 2» 2?) 2» p. 289. formosus Swains. — Jul. stellatus CV, [m [Sv [9 9] E 3$ ta, TEN M MM M AA ) ) ) » ) ) ) ) ) t ibid. V p, 169. : 1 AAR , ( ,. ) Geoffroy QG. : AAD re AU Jarloffüi Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Loi! 446 „ ( 5» ) hortulanus CV; Nat. I^ N-LOIVips 40b en AAT oo al a eel bkn Her: SN 448 , ( , ) kallopisos Blkr, Nat. T. Ned. Ind. V p. 348. : es 449. „ » ) kawarin Blkr, ibid. III p. 172. 1 elegans K. v. H., Nat. T. Ned. Ind. III i i ( ») 4501 , (^, ) melanurus Blkr, ibid. TIL p. 2515 Var, Vip ADH 4 (5. ) miniatus (OV abide Oan N REA Y. 452 „ ( , ) pseudominiatus Blkr, Act. Societ OH Ind. Neérl. I Vissch. Amb. p.6 : Mc 453 ( 5 ) strigiventer Benn., N. T. N. I. II p. 251 7 seti 454 Gomphosus tricolor QG. TEM S 455-Novacula celebica Blkr. : s 456 » pentadactyla CV., Nat. T. Ned. Ind. II p. 222. | |. 1| =d Transport. . . .| Z|250 21/67 IA M E EAEA* VAN MANADO EN MAKASSAR. 25 Habitatio celebica. Nomina Systematica 8 E 8 F z 8 s B B d EA E S E e b E E E rd Per transport. 4250/21/67| 4| 8/243| 7| 2125 457. Novacula punctulata CV,, ibid. V p. 170. : 1 458. , taeniurus Blkr= Nov. cephalotaenia Blkr, ib. VI p. 333. 14 459^ , praetextata Blkr — Xyrichthys novaculoides | Blkr, ibid. IV p. 122. , | l; 460' Cheilinus celebicus Blkr, ibid. V p. 171. eg UN DT l| 461 » chlorurus Blkr — Cheilinus guttatus Blkr, Verh. OY | Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. 1 1 | 469^ ^ , decacanthus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. II p. 256. 1 1 4698 „fasciatus CV., Verh. Bat. Gen. X XII Gladsch. | | Labr. L| : | 464 », radiatus Blkr= Cheilinus diagrammus CV. ib. 1 le EN 465 » tetrazona Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV p. 298. dat 466 trilobatus CV., V. B. G. XXII Gladsch. Labr. 1 46T-Scarus Blochii CV.= Scarus chrysopomus Blkr, ibid. ; 1 468» , celebicus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 253. 1 : 469— , coeruleo-punctatus Rüpp., ibid. VI p. 110. 4 . 1 4709. „ frenatus Lac., ibid. III p. 769. i 1| SEN 471^. ,, mierognathus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII FTN Gladsch. Labr. 1 412 p» BaeyitiS GV. Nato T. Nede Ind. IIET p. 769. 1 418 psittacus Forsk., ibid. IV p. 495... : 1 414*Odax moluecanus CV. 1 A'T5-Arius leiotetocephalus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXI Silur. Batav. i AT Se masutus C V.; ibid. 1 417-Plotosus anguillaris Cuv.- Plot. lineatus CV., ibid. l dell 478- , unicolor CV., ibid. 1 | 419 » macrophthalmus Blkr, ibid. 1 ! 480-Belone annulata CV. 1 481 , cylindrica Blkr, Verh. Bat. Gen. X XIV Snoek. TIPS 1 482— , melanotus Blkr, ibid. Nat. T. Ned. Ind. I p. 94. 1 | | 489— , timucoides S. Müll. Spec.? 1 | 484. Hemiramphus Buffonis CV., Nat. T. N. Ind. III p. 711. 1 : 485 », Commersonii CV., Nach: B. G. X XIV Snoek. t l 1 : 486 „ Dussuümieri CV., ibid. / 1 487 » erythrorhynchos CY. l ips 488. , Gaimardi CV., Verh. Bat. Gen. X XIV Snoek. | ] anal kj | Transport. 4 21922|121 4 8 257 1| 219 Ns Pol 4 T- J Ne. E ^x BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Habitatio celebica. : | .] ec 2" xs 4| Nomina Systematica dis „5 E 4 5 iS) 5 Els En! rm E oreste c =S $ SE SEF E à le Per transport. 41278122172) 4| 8:251| 7 2 489- Hemiramphus melanurus QG., ibid. 1 : ia b 490 » Quoyi CV. Nat. ^T. Ned. Ind Ae psi kel Wei Ant 49I-Exocoetus oxycephalus Dlkr, ibid. III p. 771. Ief > NI 4929- Chirocentrus dorab CV., Verh. B. Gen. X XIV Chiroc. za NE CH 493 Dussumieria Hasseltii Blkr, ibid. Nat. T. Ned. Ind. I p. 422. 1 Eur 494 » elopsoides Blkr, ibid., ibid. I p. 421. l ise 495-Chanos orientalis CV, Verh. B. G. XXIV Chiroc. etc. 1 3 496—Elops saurus L., ibid. 1 SE 491- Megalops indicus CV., ibid. 1 ^ edes 498—Harengula melanurus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. V p. 245. x sad l oua: 499 », moluccensis Blkr, ibid. IV p. 609. od TU ih: 1 At iuc d 500- Clupeoides macassariensis Blkr, ibid. LIL p. 772, Verh. Bat. Gen. XXIV Har. 1 : l SN 501-Sardinella clupeoides Blkr, ibid, III p. 773, ibid. 1 l ] ES, 502 „_leiogaster CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Har. 1 : xls 503 ;. leiogastroides Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. VII-p. 255. l E. 504 Pellona Hoevenii Blkr, ibid. III p. 712, Verh. Da Gen. XXIV Har. TS zx 505 Spratella fimbriata CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Har. d Rd 506 », tembang Blkr, ibid. Nat. T. N. Ind. IILp. 774. 11 907 Spratelloides argyrotaenia Blkr, ibid., ibid. III p. 775. Ie m : 508.Alausa melanurus CV., Verh. Bat. Cen RAIN Haese c aaien ] 509 -Engraulis Brownii CV., ibid. dese 1 510 , encrasicholoides Blkr, ibid., Nat. T. Ned. Ind. XT ped 13. gna 1 511 » Grayi Blkr, ibid., ibid. II p. 492. 1 512 », rhinorhynchos Blkr, ibid., ibid. IV p. 434. SL e, l 513 „ Russell Blkr, Verh. Bat. Gen XXIV Har. DN | ] 514 » Zollingeri Bkr ibid. l 515-Chatoessus chacunda CV. ibid. 1 516 „ nasus CV.,ibid., Nat. Tijdschr. Ned. Ind. II P. 1 ] DIN », Sselangkat Blkr, ibid. ibid. II p. 458. 1 518 Notopterus Bontianus CV.?? J : 519-Scopelus brachygnathos Blkr. 1 590 S Dumerilii Blkr. 1 Transport. 5|293|29176| 4| 812701 7, 2126 » L7 Jutt«n VAN MANADO EN MAKASSAR. 27 Nomina Systematica Habitatio celebica. Per transport. 521. Saurus myops CV.= Saur. trachinus 'T. Schl, Verh. Bat. Gen. XXIV Chiroc. etc. Nat. T. Ned. Ind. LII pe.291. 529 » Synodus CV., ibid., ibid. II 257. 523. Saurida nebulosa CV., ibid., ibid. III p. 292. 524 » tombil CV., Verh. B. Gen. XXIV Chiroc. etc. 525-Rhombus lentiginosus Blkr, ib. X XIV Pleuron. 526- , Mogkii Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 256. 527 » pantherimus Rüpp. = Rhombus sumatranus Blkr, ib. I p. 489, VII p. 528 » polyspilos Blkr, ibid. IV p. 503. 529. Rhomboidiehthys myriaster Blkr= Rhombus myrias- ter T. Schl. S 530 Solea heterorhinos Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neérl. I Vissch. Amb. p... 64. 931^ Achirus melanospilos Blkr, Nat. T. N. Ind. VII p. 257. 58328 » pavoninus Lac, Verh. B. Gen. X XIV Pleur. 539: — , _Thepassii Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VI p. 500. 994.Plagusia brachyrhynchos Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. Nat. T. Ned. Ind. I p. 414. 539^ , lida Blkr, ibid., ibid. I p. 413. 936. , marmorata Blkr, ibid, ibid. I p. 411. 537 » quadrilineata K. v. H., ibid. I p. 412. 538. Leptocephalichthys hypselosoma Blkr. 989-Anguilla Elphinstonei Syk, Verh. Bat. Gen. XXV Mur. Nat. T. Ned. Ind. IV p. 504. 540-Conger anagoides Blkr., ibid., ibid. VI pr hd SAI „ bagio Cant, ibid., ibid. III p.- 777. 942— , talabon Cuv., ibid, ibid. V p. 456. 548-Ophisurus bangko Blkr, Verh. Bat. Gen. XXV Mur. 544. » brachysoma Blkr,ibid., Nat. T. N. I. V p. 172. 545 , Broekmeijeri Blkr. 546 » celebicus Blkr. 945. „ Hoeveniü Blkr. (1) Verh. Bat. Gen. XXV Mur., Nat. T. Ned. Ind. V p. 172. Transport. x es epis ERIS EEBEIEIEAENEEREATEIE el 4 |3]IS|8|S| S ESE & $l8 SISI 8 S[Ae -usiselsieisielsie|Yd Ie IB [x ^ GE 5|293,29|76| 4 8/270| 7| 2126 1 1 i 1 A, | 1 Ly | 1 | ; / 1 l l *. . 1 l 3 1 1 : 1 1 1 1 1 : l 1 1 T qz 196 1 1 1 1 1 l : Ì l| | Fic: NN tum TP PRSE 5!905:191|77| 4| 8|286[ "1l 3127 (1) In de lijst van celebesche visschen Nat. Tijdschr. Ned. Ind. DL. IX p. 299 vergeten. Op p. 300 aldaar is ook achter het nummer 416 het woord Muraena door een verzuim van den letterzetter niet geplaatst. 9 "€ J / ER ho ee) BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Habitatio celebica. : „IS . cA [es b Nomina Systematica g d * E á 5 E 8, E E: 2 1 al S8[9|9|8 8| 8 |ENE © «f & 8 |8S. SIR IRIS |E le Id | Ta AA ^ IBIS S XVI i za dae Per transport. . 5,305|31|77| 4| 81286) 7| 8/27 || 1 548- Muraenichthys gymnopterus Dlkr, ibid., 1b. IV p. 506. l : | 18 549 Muraena ambly odon Blkr. 1 EL 550— „ ceramensis Blkr, Verh. Bat. Gen. X XV Mur., | E Nat. T. Ned. Ind; ILE n.2291: 1 d 5517 „ colubrma Richds., Nat, T. N. Ind. VI p. 335. 1 BE 552 „ Pfeifferi Blkr, ibid. V p. 178, Verh. Bat. Gen. 1 | XXV Mur. i ; B. 559 » polyzona Richds. 1 |] 1 554 » polyuranodon Blkr, Verh. B. Gen. XXV Mur. |] Nat T. Ned. Ind. V p. 248 TIAE | 555 » pseudothyrsoidea Blkr, ibid., ibid. III p. 778. l m BE En MS Bk J. R. Forst. Richds., ibid., ibid. III | | 29 T-Monopterus javanensis Lac. Verh, Dat. Gen. XXV | | Mur. Symbranch. ] SUN |: 558. Ophisternon bengalensis McCI. = Symbranchus im- | | maculatus Cant. Blkr (nec BIJ), ibid. = Te- | 108 trabranchus microphthalmus Blkr, ibid., E Nat T. Ned, Iud. UL p, 69 III jp. 438; ll M 559 Ge astrophysus argenteus J. Müll.— Tetraödon argen- E teus os Nat. T. Ned. Ind. III p. 132. MENE) Balke ee LT el | 1 560 „ Monckenii Blkra Tetraödon Honckenii Bl, | d | ibid. VII p. 258. l | 561 , lunaris J. Müll. Tetraódon lunaris Cuv., | | | Verh. Bat. Gen. XXIV Blootk. l rn 562^ Arothron erythrotaenia Blkr= Tetraódon erythrotae- | nia Blkr, Nat. T. Ned. Ind. V p. 174. 1 Lal 563 » hypselogeneion Blkr= Tetraódon hypseloge- |j neion Blkr, ib. III p. 300. Verh. Bat. Gen. / XXIV Blootk. 1 564^ , ? kappa Blkr= Tetraödon kappa Russ, ib. III p. 303, ibid. 4 565 „ testudineus J. Müll. Tetraódon testudineus Bl. ib. III p. 78, ibid, LE 566 „ virgatus Blkr= Tetraódon virgatus Richds., ibid. III p. 299 ibid. | Een 567 Tropidichthys Bennetti Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 904. RE Bic t MULT 568 Diodon novemmaculatus Cuv. ., ibid. III p. 567. Ao Mee Fa o Transport. 5 d jl 77} 6| 9|295| 8| 9|27 1 H [ mese SÉ | VAN MANADO EN MAKASSAR. Habitatio celebica. Nomina Systematica Sawangan. Tondano. Ignota Amurang. Manado E Per transporte. $. € 569"Diodon punctatus Cuv., Verh. B. Gen. X XIV Blootk. 570. Balistes aculeatus Bl. Schn., ibid. XXIV Balist. 97H , armatus Lac., ibid., Nat. T. Ned Ind. I p. 224. 572 conspicillum Bl. Schn., Nat. T. Ned. Ind. III p. 780. 519 chrysospilos Blkr., ibid. V p. 94. flavomarginatus Rüpp., ibid. III p. 908. frenatus. Lac. lineatus Bl, Schn., Verh. Bat. Gen. XXIV Ba- list, Nat. T. N. Ind. II p. 260. praslinus Lac., Verh B. Gen. XXIV Balist. 518 „ stellatus Lac., ibid. 519 Erythrodon niger Rüpp. zi Xenodon niger Rüpp., ibid. 580*«Monacanthus chrysospilos Blkr, Nat. EN: Ind; IV p. 126 geographieus Cuv., Verh. Dat. Gen. XXIV Balist, melanuropterus Blkr, Nat. T. N. I. III p. 781. 583^ , tomentosus Cuv. Verh. B. Gen. XXIV Balist. 584 Triacanthus brachysoma Blkr, Nat. T. N. I. IV p. 128. 585. , brevirostris Valenc. = Triacanthus Russelli | Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Balist. 586 » oxycephalus Blkr, ib. Nat. T. N. Ind. II p. 496. 587-Pogonognathus barbatus Blkr, V. B. G. XXIV Balist. 588 Ostracion cornutus Lu, ibid. XXIV Ostrac. 589^» , cubicus DL, ibid. _590-Syngnathus brachyurus Blkr, ib. XXV Trosk. Vissch., Nat. T. Ned. Ind. VII p.106. 59IrF budi Blkr. Ehe. 592- manadensis Blkr. . 099- mento Blkr. 594- polyacanthus Blkr. 595 , Retziü Blkr. 590-Solenognathus Blochii Blkr= Syngnathoides Blochii Blkr, Nat. T. Ned. Ind. II p. 259. Verh. Bat. Gen. XXV Trosk. Vissch. 4a 597 Hippocampus comes Cant. ? : mS pn MY 598- —, kudaBlkr, Verh. B. Gen. XXV Bronk Vissch.— | Ld ep L1 TrJBsBORb( 4 206 31/79, 6 10[311 30 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Habitatio celebica. - S si :- en P T . C . E - eli : Op s: - o Nomina Systematica SiS [8|lgl2|8I-S IS RIa v LA S yd o isd E ci SIS ISISIEIE S [SiS | 8 ol 9 IElsieläl Ss IisIRIS AS ISEISIAIELS ELS IA E IQ 5 - E c IEBÍB Per „transport dek AND 3531 19| 6|10|311 599 Hippocampus manadensis Blkr. 2 SER EP LS URNA IC Le 600" , polytaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. VIp.338.]| .| alla 601 Seyllium maculatum Gr., Verh. B. G. XXIV Plagiost. | .| 1 VL ALT ROS: 602 Chiloscyllium plagiosum MH., ibid. esl 1 1 3 |: 8| 8 29 603 „ punctatum MH., ibid. 604 "Carcharias (Prionodon) javanicus Blkr, ibid. 605 , ( , ) melanopterus QG., ibid. 606: - ( , ) sorrah Val., ibid. 607 Sphyrna Blochii MH., ibid. 608 Heterodontus zebra Gr: Cestracion zebra Gr., Verh. Bat. Gen. XXVI Nalez. Ichth. Jap. Act. Societ. Scient. Ind. Neêrl. I Vissch. Amb. p. 71. 609 Rhynchobatus djeddensis : Rhynchobatus laevis MH., Verh. Bat. Gen. XXIV Plag. Et ORL M SS 610 Rhinobatus (Rhinobatus) armatus Gr., ibid., Nat. T. | Ned. Ind. III p. 185. H 611 Narcine timlei MH., Nat. T. Ned. Ind. IV p. 512. 1 612 Trygon Kuhlii MH., Verh. Bat. Gen. XXIV Plagiost. | .| 1|.|. 613^Taeniura lymma MH., ibid., Nat. T. N. Ind. HI p.85. | .| 1|.| 1 HS Psi H EA * | Lm* 614 Aétobatis flagellum MH. 615 „ narinai MH., Verh. B. Gen. XXIV Plagiost. Totaal. . . . | 5|8346/21,80| 6 10/316] 8| 3/29 " / 298 | é 3 Da Spie (*) Onder het afdrukken dezer bijdrage (Junij 1856) ontving ik nog eene verzameling van vischsoorten van Manado door de welwil- lendheid van den heer Dr. E. H. H. Muhlert, welke uit de volgende soorten bestaat. 1* Apogon hyalosoma Blkr. 2 Serranus bontoides Blkr. u VAN MANADO EN MAKASSAR. 31 3 Mesoprion bottonensis Blkr. 19 Caranx Forsteri CV. 4 „ coeruleo-punctatus Blkr. 20 Amphacanthus marmoratus CV. | Dre , marginatus Blkr. 2 », vermiculatus CV. 8 6 » octolineatus Blkr. 22 Acanthurus mata CV. 4 7 Therapon servus CV. 23* Naseus amboinensis Blkr = Keris am- | ; 8 Dules maculatus CV. boinensis Blkr, ol. | 9 Priacanthus Blochii Blkr. 24 Mugil ceramensis Dlkr. 10 Upeneus Russellii CV. 25* Antennarius notophthalmus Dlkr. 11 Upeneoïdes vittatus Blkr. : 26 Amphisile scutata Cuv. 12 Pterois volitans CV. 27* Julis (Halichoeres) interruptus Blkr. 18* Synanceia brachio CV. - 28 Engraulis encrasicholoides Blkr. 14* Diagramma albovittatum Rüpp. 29 Saurus myops CV. 15 Chaetodon virescens CV. 30 » Synodus CV. » 16 Ophicephalus striatus Dl. 31 Conger anagoïdes Blkr. 17* Trachinotus Baillonii CV. 32* Arothron lineatus Blkr. 18* Chorinemus tol CV. Niet minder dan 10 dezer soorten, de met een * gemerkte, waren nog niet van Manado bekend en brengen alzoo het geheele aantal soorten van daar op 326. Nieuw daarvan voor de kennis der fauna van Celebes zijn 7 soorten t. w. j Mesoprion marginatus Blkr. Synanceia brachio CV. Diagramma albovittatum Rüpp. Naseus amboinensis Blkr. Antennarius notophthalmus Blkr. | 1 Julis (Halichoeres) interruptus. Blkr. Arothron lineatus Dlkr. Zoodat het cijfer der bekende visschen van Celebes door deze ver- zameling stijgt van 615 tot 622. Slechts een dezer soorten, Diagramma albovittatum hüpp., is nieuw voor de kennis der fauna van den Indi- schen Archipel. Men vulle de bovenstaande lijst dus nog aan als volgt. Pl i ^e. 1 - P —— — EE c7 --—-c——Eo.w m Maf TN A 92 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Habitatio celebica. Nomina Systematica Ignota Macassar. Maros. Amurang. Manado. Sawangan. Tondano. Kema. Bonthain. Bulucomba. 5846/8180) 6110/316| 8| 3/29 4* Apogon hyalosoma Blkr. I 616 Mesoprion marginatus Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 544. 1 617 Synanceia brachio CV., Verh. B. Gen. X XII Sclerop. 1 618 Diagramma albovittatum Rüpp. ' 269a Chorinemus tol CV. 1 2642 Trachinotus Bailloni CV. 1 619 Naseus amboinensis Blkr= Keris amboinensis Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III p. 272. e usd KEEN DAE paca od AM 620 Antennarius notophthalmus Blkr, ibid. V p. 544. zd sas en I RE 621 Julis (Halichoeres) interruptus Blkr, ibid. TI. p. 252-1 elen oen E 622 Arothron lineatus Blkr, Act. Soc. Scientiar. Ind. Neérl I. Vissch. Amb. p. 67. sec Sess Ins dome ecd MUT Tot. . . .]| 5|846)31|80| 610/826| 8) 3/29 » VAN MANADO EN MAKASSAR. 39 DESCRIPTIONES SPECIERUM DIAGNOSTICAE. PERCOIDEI. CHEILODIPTEROIDEI. Apogon kallopterus Blkr. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine 8% circiter in ejus longitudine, latitudine 2 fere in ejus altitudine; capite 33 circiter in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis 3 diametro 2% circiter in longitudine capitis, multo minus diametro 1 distantibus; linea rostro- frontali declivi rectiuscula; orbita inferne cristaque praeoperculi intramarginali valde denta- tis; osse suborbitali, suboperculo, interoperculo osseque suprascapulari edentulis; maxillis aequalibus, superiore sub medio oculo circiter desinente; dentibus maxillis pluriseriatis sub- aequalibus; vomerinis in thurmam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo rotundato dentibus valde conspicuis serrato; operculo spina plana parva; squamis lateribus 26 vel 27 in serie longitudinali, 9 in serie transversali; linea la- terali singulis squamis tubulo basi superne et inferne processu obtuso munito notata; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa paulo humiliore spinis mediocribus 22 et 2^ subaequalibus ceteris longioribus corpore minus duplo humilioribus; dorsali radiosa acuta convexa spina spina dorsali 2^ multo breviore; pinnis pectoralibus obtusis rotundatis 5 et paulo, ventralibus acutis 52 circiter, caudali profunde emarginata lobis acute rotundatis 42 circiter in longitudine cor- poris; anali angulata convexiuscula dorsali radiosa non vel vix humiliore; colore corpore dorso roseo-olivaceo, capite, ventre caudaque roseo-aureo; squamis corpore omnibus fusces- cente-aurantiaco vel aurantiaco marginatis; fascia oculo-caudali medio quam postice et antice latiore, violascente, superne et inferne vitta margaritacea limbata; vitta rostro-oculari fusca margaritaceo limbata rostro antice cum vitta lateris oppositi unita; cauda ad basin pinnae caudalis macula rotunda nigricante-fusca supra lineam lateralem sita; pinna dorsali spinosa nigricante-fusca vittis flavis 4 obliquis subverticalibus percursa; dorsali radiosa rosea inter singulos radios guttis fuscis 4 et margaritaceis 4 longitudinaliter seriatis; pinnis ceteris pulehre roseis; ventralibus spina et radio primo albis, radio 2? ejusque membrana fuscis; anali basi fascia longitudinali fusca; caudali superne et inferne fuscescente marginata. Bad: D. (—1/9 vel 17— 1/10. P. 2/11. V. 1/5. A. 2/8 vel 2/9. C. 1/15/1 et lat. brev, Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 104”, J 5 94 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Aanm. Deze fraaije Apogon heeft eenige verwantschap met Apogon fraenatus Val. en Apogon melanorhynchos Blkr door den snuitband en den oogstaartband. Zij onderscheidt zich er echter overigens aanmer- kelijk van door de sterk ontwikkelde oogkastanden en de eigenaar- digheid der kleurteekening van de vinnen. Deze laatste schijnt haar verwant te doen zijn aan Apogon poecilopterus K. v. H. van Java, welke soort ik niet bezit, en zeker van de onderwerpelijke verschilt, vermits zij, zooals in de groote Histore naturelle des Poissons is vermeld, slechts 6 rugdoornen heeft, bruine vlekken op de zijden, enz. Apogon monochrous Blkr. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine 3} ad 3% in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite 33 ad 32 in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 22 ad 22 in longitudine capitis, multo minus diametro 1 distantibus; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; orbita, osse suborbitali, crista praeoperculi intramarginali, suboperculo interoperculoque edentulis; osse suprascapulari leviter denticulato; maxilla su- periore maxilla inferiore paulo breviore sub oculi dimidio posteriore desinente; dentibus maxillis pluriseriatis serie externa seriebus internis paulo majoribus aequalibus; vomerinis in vittam ^ formem postice utroque crure denticulis majoribus armatam, palatinis utroque la- tere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo rotundato denticulis conspicuis serrato; operculo spina minima vix conspicua; dorso mediocriter elevato ventre convexo altiore; squamis lateribus 25 p. m. in serie longitudinali, 9 p. m. in serie transversali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice basi utroque latere processu obtuso munito notata; pinna dorsali spinosa acuta dorsali radiosa multo humiliore, spinis mediocribus 3* et 42 subaequa- libus spinis ceteris longioribus corpore duplo circiter humilioribus; dorsali radiosa acuta leviter emarginata corpore humiliore spina spina dorsi 32 breviore; pinnis pectoralibus ob- tusis rotundatis et ventralibus acutis 9 ad 51, caudali emarginata lobis acutiuscule rotundatis 4! ad 44 in longitudine corporis; anali acutiuscula emarginata dorsali radiosa paulo humi- liore; colore corpore aureo fusco minutissime arenato; pinnis roseis et pectoralibus exceptis fusco arenatis. B. 7. D. 7—1/8 vel 7—1/9 vel. 1—1/10. B. 2/12. V. 1ya. "A; 298 vel 2/9; Galen et lat. brev. Synon. Apogon nigripinnis CV. Poiss. II p. 113? ?. Geteh geteh Manadon. Habit. Manado, in mari. Longitudo 11 speciminum 72” ad 87°”, Aanm. Deze Apogon is na verwant aan Apogon melas Blkr, welke VAN MANADO EN MAKASSAR. 5s er echter nog aanmerkelijk van verschilt door hoogeren kop en rug, langere rugdoornen, langen doorn en bolle gedaante der tweede rug- vin, niet voor de bovenkaak uitstekende onderkaak, minder ver naar achteren reikende bovenkaak, kleinere tandjes in de buitenreijen der kaken, groote ronde violetblaauwe vlek op de tweede rugvin, enz. De bruine kleur van ligehaam en vinnen is bij de verschillende voor- werpen van onderwerpelijke soort verschillend en afhankelijk van de meerdere of mindere bruine spikkels. Daar waar deze spikkels zeer digt bijeen zijn helt de kleur zelfs naar het zwarte over. Het is niet onmogelijk, dat mijne voorwerpen behooren tot Apogon nigripinnis CV, doch de beschrijving dezer soort in de groote Histoire naturelle des Poissons is zoo uiterst kort (1), dat ik ter voorkoming van verwar- ring mijnen voorwerpen een’ eigen soortnaam geef. Apogon nematopterus Blkr. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine 23% ad 22 in ejus longitudine, latitudine 23 ad 3 in ejus altitudine; capite 3% ad 32 in longitudine corporis, paulo altiore quam lon- go; oculis diametro 21 ad 2i in longitudine capitis, multo minus diametro 1 distantibus ; orbitis, osse suborbitali, crista praeoperculi intramarginali, suboperculo interoperculoque edentulis; osse suprascapulari denticulato; linea rostro-frontali ante oculos concaviuscula ; maxilla superiore maxilla inferiore vix breviore sub oculo vel vix ante medium oculum de- sinente; dentibus maxillis pluriseriatis parvis subaequalibus, vomerinis in vittam ^ formem , palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo rotundato denticulis bene conspicuis serrato; operculo spina parva plana vix conspicua; squamis lateribus 25 p. m. in serie longitudinali, 9 vel 10 in serie transversali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice notata; dorso valde elevato ventre altiore; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa hu- miliore, spinis curvatis 22 et 31 longitudine subaequalibus spinis ceteris longioribus corpore multo minus duplo humilioribus, spina 22 spinis ceteris multo crassiore; dorsali radiosa acutissima mar- gine superiore convexa, spina crassa spina dorsali 22 non vel vix breviore, radiis 1? et 92? in fila productis; pectoralibus rotundatis 4 et paulo ad 41, ventralibus spina valida armatis acutis et caudali basi superiore et inferiore spinis validis armata emarginata lobis acutiuscule rotundatis 91 circiter in longitudine corporis; anali obtusiuscula convexa pinna dorsali spi- nosa non vel vix humiliore; colore corpore aureo; fascia dorso-ventrali lata violaceo-nigra marginibus squamarum profundiore a tota dorsali spinosa verticaliter descendente; iride (1) Deze beschrijving bepaalt zich tot het volgende » Elle ales dents un peu plus fortes que l'espèce nde la Méditerranée et ses nageoires dorsales, ventrales et anales sont noires. D. 7—1/9. A. 2/8". J 36 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN aurea et rubra; operculo postice macula oblonga verticali fusco-violacea; corpore post fas- ciam dorso-ventralem guttis sat crebris irregulariter dispositis fuscescente-violaceis; pinna dor- sali spinosa aureo-fusca basi apiceque nigricante; pinnis ceteris aureo-roseis, ventralibus apice violascentibus. B. 7. D. 6—1/8 vel 6—1/9 vel 6—1/10. P. 2/10. V. 1/5. A. 2/9 vel 2/10. C. 3 spin. + 1/15/1 + 9 spin. Habit. Manado, in mari. Longitudo 3 speciminum 68'" ad 83”, Aanm. Deze soort behoort tot de groep van Apogon orbicularis K. v. H. aan welke zij na verwant is, zoowel in habitus als kleurteekening. Zij is echter bepaald eene eigene soort, uiterst kenbaar aan de draad- vormige verlenging der eerste rugvinstralen. Dovendien is bij Apogon orbieularis K. v. H. de dwarsche band tusschen rug en buik zeer smal en schuins geplaatst, het ligchaam vóór dien band insgelijks met donkere ronde vlekjes geteekend, zijn de vlekjes op den staart in eene overlangsche rei bandvormig geplaatst en heeft de aarsvin één straal minder. Apogon zosterophorus Blkr. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine 31 ad 34 in ejus longitudine, latitudine 24 ad 21 in ejus altitudine; capite 33 ad 4 fere in longitudine corporis, paulo longiore quam alto; oculis diametro 21 circiter in longitudine capitis, multo minus diametro 1 distantibus; linea rosto-frontali declivi rectiuscula; rostro apice paulo truncato; orbita, osse suborbitali, crista praeoperculi intramarginali, suboperculo interoperculoque edentulis; osse suprascapu- lari dentato; rictu valde obliquo; maxilla superiore maxilla inferiore paulo breviore sub oculi dimidio posteriore desinente; dentibus maxillis pluriseriatis subaequalibus, vomerinis in thurmam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo rotundato denticulis conspicuis serrato; operculo spina conspicua nulla; squamis lateribus 925 p. m. in serie longitudinali, 9 in serie transversali; linea laterali singulis squamis, an- terioribus exceptis, tubulo simplice notata; pinna dorsali spinosa parva dorsali radiosa du- plo circiter humiliore, spinis gracilibus 22 ceteris longiore corpore plus duplo humiliore; dorsali radiosa acuta leviter emarginata corpore non multo humiliore spina gracili spina dorsali 2* longiore; pectoralibus acutiuscule rotundatis 5 fere, ventralibus acutis 61 circiter, caudali emarginata lobis acute rotundatis 4 circiter in longitudine corporis; anali acuta emarginata longiore quam alta, corpore minus duplo humiliore; colore corpore aureo, la- teribus hinc inde nitente argenteo; fascia violaceo-fusca lata dorso-ventrali a tota pinna dor- sali radiosa oblique antrorsum descendente et ante anum desinente; vitta rostro-oculari ni- VAN MANADO EN MAKASSAR. o gro-fusca rostro antice cum vitta lateris oppositi unita; praeoperculo limbo et operculo mar- gine posteriore vitta transversa gracili carmosina, cauda ad basin pinnae caudalis macula parva rotunda nigra lineam lateralem amplectente; pinnis pulchre roseis. B. 7. D. 6 —1/9 vel 6—1/10. P. 2/10, V. 1/5. A. 2/15 vel 2/16. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Manado, in mari. Longitudo 3 speciminum 56"' ad 58". Aanm. Deze soort behoort tot de groep van Apogon macropterus K. v. H., Apogon lineolatus Ehr., Apogon zeylonicus CV. en Apogon ar- genteus Valenc., van welke soorten zij echter bij den eersten oogop- slag te onderkennen is door den breeden violet-bruinen gordel, welke het ligchaam omgeeft, alsmede door den zwarten snuitband. Cheilodipterus apogomdes Blkr. Cheilod. corpore oblongo compresso, altitudine 4 in ejus longitudine, latitudine 2 fere in ejus altitudine; capite 32 ad 31 in longitudine corporis, multo longiore quam alto; oculis diametro 3 fere in longitudine capitis, multo minus diametro l distantibus; linea rostro- frontali declivi rectiuscula; orbita, osse suborbitali, crista praeoperculi intramarginali, sub- operculo interoperculoque edentulis; osse suprascapulari leviter denticulato; maxilla supe- riore maxilla inferiore vix breviore, sub oculi dimidio posteriore desinente; dentibus maxil- lis pluriseriatis serie externa seriebus internis multis majoribus conicis curvatis, inaequalibus, maxilla inferiore antice caninis 2 parvis; dentibus vomerinis in vittam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato denticulis bene conspicuis serrato; operculo spina plana parva parum conspicua; squamis lateribus 25 p. m. in serie longitudinali, 9 p. m. in serie transversali; linea laterali singu- lis squamis tubulo simplice basi processu obtuso munito notata; pinna dorsali spinosa dor- sali radiosa multo humiliore spinis gracilibus 2a et 3a ceteris longioribus corpore duplo fere humilioribus; dorsali radiosa acuta leviter emarginata corpore non multo humiliore spina spina dorsi 2* breviore; pectoralibus acutiuscule rotundatis 51 circiter, ventralibus acutis 61 ad 61, caudali profunde emarginata lobis convexis acutis 42 circiter in longitudine cor- poris; anali acuta vix emarginata dorsali radiosa vix vel non humiliore; colore corpore ro- seo-aureo, pinnis roseo; vitta rostro-oculari fuscescente-aurantiaca inferne coerulescente lim- bata rostro antice cum vitta lateris oppositi unita; pinna dorsi spinosa apice nigricante. B. 7. D. 6—1/9 vel 6—1/10. P. 2/12. V. 1/5. A. 2/8 vel 2/9. C, 1/15/1 et lat. brev. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 78°”, Aanm. Bij deze soort, welke in habitus meer heeft van de soorten J 98 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN van Apogon dan van de bekende van Cheilodipterus, breng ik tot laatst- genoemd geslacht wegens hare sterk ontwikkelde ongelijk groote tan- den in de buitenrei der kaken en wegens de twee kleine hondstanden voor in de onderkaak. Hare verwantschap met Apogon heb ik door den soortnaam willen uitdrukken. SERRANOIDEI. Serranus diktiophorus Blkr. Serran. corpore oblongo compresso, altitudine 4 fere in ejus longitudine, latitudine 12 circiter in ejus altitudine; capite 31 ad 32 in longitudine corporis; altitudine capitis 11 cir- citer in ejus longitudine; oculis diametro 41 circiter in longitudine capitis; linea rostro- dorsali rostro et vertice convexiuscula ante oculos concaviuscula; rostro toto squamato; maxilla superiore maxilla inferiore breviore sub oculi parte posteriore desinente, 21 circiter in longitudine capitis; osse supramaxillari squamis minimis sed bene conspicuis; maxilla su- periore dentibus pluriseriatis, serie externa conicis, seriebus internis setaceis antice longio- ribus in thurmas 2 collocatis et insuper caninis 2 vel 4 mediocribus; maxilla inferiore den- tibus antice pluriseriatis, serie interna longioribus antice insuper caninis 2 vel 4 mediocri- bus; rictu parum obliquo; praeoperculo obtusangulo angulo rotundato, margine posteriore convexo dentibus parvis 60 p. m. denticulis angularibus ceteris majoribus; subopercu- lo interoperculoque edentulis; operculo spinis 8, spina media spinis ceteris multo lon- giore, spina superiore spina inferiore breviore; dorso elevato ventre parum convexo multo altiore; linea laterali valde curvata; squamis lateribus 100 p. m.in serie longitudinali; pin- na dorsali spinosa elevata dorsali radiosa altiore spinis validis, spinis 3a et 4a ceteris lon- gioribus corpore vix plus duplo humilioribus, spina 1^ spina ultima multo minus duplo breviore, membrana intersingulas spinas emarginata leviter lobata; dorsali radiosa analique obtusis rotundatis; pectoralibus obtusis rotundatis 5 circiter, ventralibus acute rotundatis 61 circiter, caudali postice convexa angulo superiore acuta angulo inferiore rotundata 5% cir- citer in longitudine capitis; anali spinis media et postica subaequalibus corpore triplo cir- citer humilioribus; colore corpore aureo-rubro, ventre margaritaceo-roseo; corpore, ventre excepto, ubique reti coeruleo e cellulis vulgo hexagonis majoribus et minoribus composito ornato; pinna dorsali spinosa fuscescente et aurantiaco nebulata, lobulis membranae flavis ; dorsali radiosa aureo-rubra flavo marginata reti coeruleo e cellulis hexagonis majoribus composita ornata, marginem superiorem versus maculis aliquot rotundis profunde fuscis; pectoralibus, anali et caudali rubro-aurantiacis aurantiaco marginatis, basi maculis rubris con- fertis, medio et postice maculis rotundis magnis profunde fuscis distantibus notatis; pinnis ventralibus fuscescente-aurantiacis maculis luteis et maculis parcis rotundis fuscis. B. 7. D. 11/17 vel 11/18. P. 2/15. V. 1/5. A. 9/8. vel.3/9- "C. 1/35/1«6t lat. brev. VAN MANADO EN MAKASSAR. 39 Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 346"". Aanm. Deze Serranus is zeer kenbaar aan hare kleurteekening, een blaauw net van zeshoekige mazen op een goudachtig-rooden grond, op het ligehaam en op de straalachtige rugvin. Anthias manadensis Blkr. Anth. corpore oblongo compresso, altitudine 22 circiter in ejus longitudine cum, 23 circiter in ejus longitudine absque pinna caudali; latitudine corporis 21 circiter in ejus al- titudine; capite convexo obtuso 4! circiter in longitudine corporis cum, 3 et paulo in lon- gitudine corporis absque pinna caudali, vix longiore quam alto; linea rostro-dorsali convexa; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis; osse supramaxillari squamis squamis fron- talibus majoribus tecto; maxilla inferiore inferne squamosa; maxilla superiore maxilla infe- riore vix breviore sub oculi dimidio posteriore desinente, dentibus pluriseriatis serie externa majoribus conicis, antice caninis 2 mediocribus, dentibus seriebus internis setaceis antice utroque latere canino mediocri; maxilla inferiore dentibus pluriseriatis parvis utroque latere medio canino unico curvato magno, antice canino minore rectiusculo sursum et extrorsum spectante; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato denticulis conspicuis plus quam 30, dentibus angularibus ceteris majoribus; suboperculo interoperculoque denticulatis; operculo spinis 8 conspicuis spina media ceteris longiore, spina superiore obtusa; dorso elevato ven- tre multo convexiore; squamis ciliatis praeoperculo et operculo 5 vel 6, lateribus 45 p.m. in serie longitudinali; linea laterali valde curvata; pinna dorsali spinosa basi postice tantum squamata, spinis mediocribus spina 3* sequentibus paulo longiore corpore plus duplo humi- liore, spina 1? spina ultima duplo circiter breviore, membrana interspinali valde emarginata; dorsali radiosa dorsali spinosa paulo altiore obtusa rotundata; pectoralibus acutiuscule ro- tundatis 3L circiter, ventralibus acutis radio nullo producto 3? circiter, caudali emarginata lobis acutissimis productis 2! ad 22 circiter in longitudine corporis absque pinna caudali; anali acuta dorsali radiosa altiore, spina media spina 1l*et 3* longiore spina dorsali 3* lon- giore et crassiore; colore corpore pulchre aurantiaco-roseo, capite flavo-aurantiaco; squamis dorso singulis basi guttula aureo-olivacea; vittis cephalo-caudalibus 2 dilute roseis mediis lateribus paulo divergentibus; capite vittis longitudinalibus 3 dilute roseis, superioribus 2 oculo-opercularibus, inferiore rostro-suboculo-suboperculari; pinnis aurantiaco-roseis, ventra- libus imparibusque albo marginatis; dorsali radiosa flavo guttulata. Bo: 7D: 10/17 vel 10/19: TES 2/14, V. 1/9. AL.9/T vel 8/8. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 106°”, Aanm. De bovenbeschrevene is de tweede soort van Anthias, welke J 40 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN mij van den Indischen Archipel is bekend geworden. Zij is verwant aan Anthias cichlops Blkr van Sumatra, doch onderscheidt er zich vol- doende van door hooger ligchaam, boller profiel, betrekkelijk aan- merkelijk grooteren kop, veel kleinere hondstanden voor in de onder- kaak, langere borstvinnen, niet draadvormig verlengde buikvinnen, door de overlangsche rooskleurige kopstaartbanden, door één straal meer in de rugvin, enz. MESOPRIONTES. Mesoprion chrysotaenia Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. II 1851 p. 170. 5 Mesopr. corpore oblongo compresso, altitudine 31 ad 22 in ejus longitudine, latitudine 2 et paulo in ejus altitudine; capite acuto 32 ad 8} in longitudine corporis; altitudine ca- pitis 14 ad 1i in ejus longitudine; oculis diametro 91 ad 4! in longitudine capitis; linea rostro-frontali declivi rectiuscula vel concaviuscula; rostro acuto oculo junioribus non, aeta- te provectis non multo longiore; osse suborbitali angulo oris oculi diametro humiliore; maxil- lis aequalibus superiore sub oculi dimidio anteriore desinente; dentibus maxillis serie exter- na conicis, maxilla superiore curvatis antice caninis 2 magnis, maxilla inferiore rectiuscu- lis inaequalibus utroque ramo medio 3 vel 4 ceteris majoribus; praeoperculo obtusangulo vel subrectangulo angulo rotundato, dentibus conspicuis serrato, supra angulum parum emarginato incisura aperta superficiali; operculo spinis 2 planis parum conspicuis; dorso ele- vato; ventre rectiusculo; squamis lateribus 65 p. m. in serie longitudinali; linea laterali mediocriter curvata; dorsali spinosa dorsali radiosa non humiliore, spinis validis, spinis 32 et 4a spinis ceteris longioribus corpore minus triplo humilioribus, spina 1? spina ultima multo breviore; dorsali radiosa obtusa rotundata; pectoralibus acutis 4 et paulo ad 41, ventralibus acutis 6 fere ad 61, caudali extensa medio postice tantum leviter emarginata angulis acuta 5 fere ad 42 in longitudine corporis; anali spina 22 et 93 subaequalibus radio 1? multo brevioribus, parte radiosa obtusa angulata dorsali radiosa altiore; colore corpore superne pulchre dilute coeruleo, mediis lateribus inferneque margaritaceo; fasciis utroque latere lon- gitudinalibus 7 aurantiacis vel superioribus 5 violascente-fuscis, 6? aurantiaco-fusca, 7% au- rantiaco-flava; fascia superiore fronto-dorsali lineae dorsali approximata sub spinis dorsalibus posterioribus desinente; fascia 22 rostro-supraoculo-dorsali mediam basin dorsalis radiosae attingente; fascia 3* oculo-dorsali supra lineam lateralem decurrente et ante radios dorsales posteriores desinente; fascia 43 suprascapulo-dorsali lineam lateralem secante radios dorsa- les posteriores attingente; fascia 54 oculo-caudali lineam lateralem postice secante et supra lineam lateralem basi caudalis desinente; fascia 62 maxillo-thoracico-caudali a fascia 5* magis quam fascia 5? a fascia 4a remota, supra axilam decurrente et infra lineam lateralem basi caudalis desinente; fascia 74 inframaxillo-caudali caudae margine inferiore desinente; ventre VAN MANADO EN MAKASSAR. "41 inferne aurantiaco plus minusve tincto; pinnis pulchre flavo-aurantiacis dorsali spinosa au- tem dimidio majore inferiore hyalino-albida; pectoralibus flavescentibus basi vitta transversa vel basi superne macula trigona nigra; ventralibus albo nebulatis. B. 7. D. 10/15 vel 10/16. P. 2/14. V. 1/5. A. 3/9 vel 3/10. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Macassar, in mari. Amboina, in mari. Batavia, in mari. Rio, Dintang insulae, in mari. Singapore, in mari. Longitudo 13 speciminum 95” ad 305”. Aanm. Ik ontdekte deze soort te Datavia in het jaar 1850 en ont- ving haar sedert van verschillende plaatsen in den Indischen Archi- pel Ik beschreef haar kortelijk ter bovenaangehaalde plaatse naar een enkel voorwerp van 170” lengte. De bovenstaande beschrijving is ontworpen na vergelijking van alle mijne voorwerpen. CIRRHITEOIDET, Cirrhites arcatus CV. Poiss. III p. 55. Régn. anim. éd. lux. Poiss. Atl. tab. 10 f£. 2. Less. Voy. Coquill. Zool. II p. 227. Cirrhit. corpore oblongo compresso, altitudine 8 et paulo in ejus longitudine, latitudine 21 circiter in ejus altitudine; capite obtuso 4 fere in longitudine corporis, aeque alto cir- citer ac longo; oculis diametro 32 ad 3? in longitudine capitis, diametro 2 circiter distan- tibus; linea rostro-dorsali capite declivi rectiuscula; naribus anterioribus tubulatis tubulo fimbriatis; rostro obtuso oculo breviore; osse suborbitali sub oculo oculi diametro multo hu- miliore; maxillis aequalibus, superiore sub oculi dimidio posteriore desinente, 2 in longitu- dine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis serie externa conicis seriebus internis majoribus; maxilla superiore antice caninis 2, maxilla inferiore medio utroque ramo caninis 2; denti- bus vomerinis parvis in vittam ^ formem dispositis; praeoperculo rotundato margine pos- teriore denticulis 30-40 aequalibus parum conspicuis; operculo postice spina plana; linea dorsali elevata. valde convexa; linea ventrali rectiuscula; squamis cycloideis, lateribus 48 p. m. in serie longitudinali; linea laterali vix curvata tubulis brevibus notata; pinna dorsali profunde emarginata; parte spinosa parte radiosa multo humiliore, spinis validis mediis ceteris longioribus corpore triplo circiter humilioribus, membrana interspinali incisa nec lobata nec penieilligera; dorsali radiosa basi squamosa, angulata, non convexa radio 1? simplice radiis ce- teris longiore; pinnis pectoralibus obtusis convexis 53, ventralibus post basin pectoralium J 6 49 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN insertis acutis 61, caudali obtusa convexa angulis acuta 5} circiter in longitudine corporis; anali oblique rotundata postice angulata spinis validis media ceteris longiore parte radiosa humiliore; colore corpore dorso olivaceo-rubro inferne flavescente-roseo; fascia pleuro-cau- dali lata laete rosea supra medias pinnas pectorales incipiente mediaque pinna caudali desinente, tota longitudine a linea laterali percursa; regione postoculari annulaeformi triplice aurea, purpurea et coerulea, orbitam amplectente; interoperculo vittis 9 aureis et coeruleis alter- nantibus; pinna dorsali spinosa tota, dorsali radiosa radiis et parte squamata dilute rubris, membrana coerulescente-hyalina maculis aliquot diffusis violaceis in seriem longitudinalem dispositis; pinnis ceteris radiis aurantiaco-roseis membrana coerulescente-hyalinis. B. 6. D. 10/11 vel 10/12. P. 2 simpl.--5 fiss. +7 sunpl. Vi l/o: Ar 3/8 vel 3208 1/18/1 et lat. brev. Synon. Imperator Vlam. Recueil, Ren. Poiss. Mol. I tab. 18 fig. 102. Knorrepot Valent. Ind. Amb. III p. 497 fig. 470. Perea arcata Parkins. sec. CV. Poiss. III p. 55. Cirrhite à tempe annelée CV. ib. III p. 55, Regn. anim. éd. luxe, Poiss. Atl. EXOSE-:9. Cirrhites vittatus CV. Règn. anim. éd. lux. Poiss. Texte p. 39. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis uniei 85". Aanm. De afbeelding in de prachtuitgave van Cuvier's Régne ani- mal is vrij goed, doch de overlangsche zijband is er verkeerdelijk bo- ven de zijlijn geplaatst, loopende de zijlijn er midden door heen. Ook zijn er de rugvinschubben en de neusbuis niet uitgedrukt. Cirrhites graphidopterus Blkr en Cirrhites oeycephalus Blkr, behooren tot een eigen geslacht hetwelk ik CirrAitichthys noem en hetwelk van Cirrhites CV. verschilt door de aanwezigheid van gehemeltetanden. TR ACHICHTHYOIDEI. HerEROPOTHALMUS Blkr. Corpus oblongum compressum. Pinnae dorsales 2 sejunctae, anterior spinosa, posterior radiosa. Ossa capitis granuloso-rugosa et, regione postmaxillari trigona excepta, alepidota. Dentes maxillis ossibusque palatinis pluriseriati, vomerini nulli. Oculi maximi inferne lobo sti- VAN MANADO EN MAKASSAR. 43 pitato oblongo mobili muniti. Squamae corpore ctenoideae. Membrana branchiostega radiis 8. Praeoperculum, suboperculum interoperculum- que dentieulata. Pinnae ventrales anacanthae radiis omnibus fissis. Squamae linea ventris media scutiformes carinam efficientes. Aanm. Dit merkwaardig geslacht is moeijelijk eene juiste plaats in het systeem aan te wijzen. Het komt mij evenwel voor nog het naaste verwant te zijn aan de familie der Holocentroidei, in welker nabijheid het met Trachichthys Shaw (Hoplostethus CV.), met welk geslacht het in wezenlijke punten nog de meeste overeenkomst heeft, eene eigene familie zou kunnen uitmaken. Merkwaardig vooral is Heterophthalmus door de afwezigheid van eigenlijke buikvindoornen en niet minder door de vleezige met een steel aan het onderste ge- deelte van elk oog bevestigde langwerpig ronde vrij stevige kwab, welke naar voren bewogen kan worden en te vergelijken is bij een spiegeltje door hare zwarte achtervlakte en eenigzins holle, licht goud-rooskleurige, zwart ingevatte voorvlakte. Mij is geene dergelijke organisatie bij eenigen anderen vischvorm bekend. Heterophthalmus katoptron Blkr. Heterophth. corpore oblongo compresso, altitudine 9} ad 3% in ojus longitudine, latitu- dine 14 ad 12 in ejus altitudine; capite valde obtuso ontice truncato 3? ad 8% in longitu- dine corporis, paulo longiore quam alto; orbitis rhomboideis angulis rotundatis; oculis dia- metro 12 circiter in longitudine capitis, minus diametro 1 distantibus; lobo oculari duplo circiter longiore quam lato, rotundato, infra pupillam sito, stipite antice inferne inserto, cuin stipite orbita non multo breviore; rostro obtusissimo brevissimo truncato; osse suborbitali humillimo; maxilla superiore vix protractili maxilla inferiore vix breviore sub dimidio oculi posteriore desinente; dentibus maxillis pluriseriatis conicis brevibus symphysealibns externis ceteris paulo majoribus; dentibus palatinis pluriseriatis utroque latere in vittam gracilem dispositis; operculo radiatim rugoso; praeoperculo, suboperculo interopereuloque dentibus minim's parum conspicuis; osse scapulari valde rugoso, maximo, postice rotundato; squamis corpore parvis granulosis dentibus valde conspicuis ciliatis 60 p. m. in serie longitudinali; linea laterali parum curvata elevata valde conspicua; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa multo humiliore, spinis gracilibus 1% ceteris longiore corpore plus duplo humiliore; dorsali radiosa acuta non emarginata, antice corpore multo minus duplo, postice corpore triplo cir- J 44 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN citer humiliore; pectoralibus acutiuscule rotundatis 52, ventralibus acute rotundatis 7 cir- citer, caudali profunde incisa lobis acutis 4i circiter in longitudine corporis; anali acuta non emarginata antice quam postice plus duplo altiore, corpore duplo circiter humiliore; colore corpore fuscescente-aureo; pinnis dorsali spinosa et pectoralibus aurantiaco-fuscis, ce- teris violascente-fuscis, dorsali radiosa analique aurantiaco marginatis; iride, vitta gracili annuliformi excepto, nigra; lobo oculari facie posteriore nigro, facie anteriore pulcherrime aureo-roseo nigro limbato. B. 8. D. 5—1/14. P. 2/17. V. 6 omn.simpl. A. 2/12. C. 9 spinos. + 1/17/1 + 8 spinos. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 58"". MULLOIDEI. Upeneus Janseni Blkr. Upen. corpore elongato compresso, altitudine 5 circiter in ejus longitudine, latitudine 11 ad 12 in ejus altitudine; capite convexo 4 circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 1? circiter in ejus longitudine; linea rostro-frontali convexa; oculis diametro 4 circiter in longitudine capitis; fronte planiuscula; rostro convexo oculo multo minus duplo longiore superne squamato; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, paulo ante oculum desinente, 2? circiter in longitudine capitis; dentibus utraque maxilla conicis acutis p. m. 30; praeoperculo rectangulo angulo rotundato; operculo spina debili; cirris inframaxillaribus praeoperculi marginem posteriorem attingentibus vel subattingentibus; squamis lateribus 30 p. m.in serie longitudinali; linea laterali parum ramosa; pinna dorsali spinosa acuta altitudine 12 circiter in altitudine corporis dorsali radiosa multo altiore, spina 1% minima ceteris breviore, spina 34 ceteris longiore; dorsali radiosa analique altitudine aequalibus acutis , anali dorsali radiosa breviore; pectoralibus acutis 9! ad 51, ventralibus acutis 6 circiter, caudali profunde in- cisa lobis acutis subaequalibus 5 et paulo in longitudine corporis; colore corpore pinnisque roseo. B 4. D. 8—1/8 vel 8—1/9. P. 2/14. V. 1/5. A. 2/6 vel 2/7. C. 1/19/1 et lat. brev. Habit. Manado, in mari. Longitudo 2 speciminum 95” et 115”, Aanm. Het komt mij voor, dat deze soort verwant moet wezen aan Upeneus cinnabarinus CV. van Ceylon, doch deze heeft langere baard- draden, welke er tot aan den operkeldoorn zouden reiken, eene groote purpurkleurige vlek op het operkel, enz. Ik noem de hier beschrevene soort ter eere van mijnen vriend den heer Jansen, resident van Ma- nado, aan wien ik bare kennis te danken heb. VAN MANADO EN MAKASSAR. 45 Upeneus oxycephalus Blkr. … Upen. corpore oblongo compresso, altitudine 41 ad 4? in ejus longitudine, latitudine 2 fere in ejus altitudine; capite valde acuto 5$ ad 4 fere in longitudine corporis; altitudine capitis 12 circiter in ejus longitudine; linea rostro-frontali concava; oculis maxima parte in dimidio capitis posteriore sitis diametro 5 fere ad 54 in longitudine capitis; fronte con- vexa; rostro acuto oculo plus duplo longiore superne squamato; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, ante oculum desinente, 22 ad 22 in longitudine capitis; dentibus utraque maxilla conicis acutis subaequalibus 26 ad 30; praeoperculo obtusangulo angulo rotundato; operculo spina debili; cirris inframillaribus basin pinnarum ventralium attingenti- bus vel superantibus; squamis lateribus 30 p. m. in serie longitudinali; linea laterali ramosa; pinna dorsali spinosa acuta, altitudine 12 circiter in altitudine corporis dorsali radiosa mul- to altiore, spina 1* minima ceteris breviore, spinis 82 et 4^ subaequalibus ceteris longioribus; dorsali radiosa analique altitudine subaequalibus, dorsali vix emarginata postice humili, anali dorsali radiosa breviore emarginata radio postico radio dorsali postico longiore; pectoralibus et ventralibus sub basi pectoralium insertis acutis 6 circiter, caudali profunde incisa lobis acutis subaequalibus 5 circiter in longitudine corporis; colore corpore superne pulchre roseo, inferne flavescente-roseo; capite utroque latere vittis rostro-ocularibus 2 et maxilla-opercu- laribus 2 vel 3 coeruleis; cirris flavis; pinna dorsali spinosa antice et superne pulchre flava postice rosea; dorsali radiosa analique aurantiaco-flavis vittis à ad 5 longitudinalibus dilute coeruleis; pectoralibus, ventralibus caudalique flavescente- vel aurantiaco-roseis. BDS B wel-5—1/9- P: 2/14, V. 1/5. A. 2/6 vel 2/7. C. 1/13/1 et lat. brev. Habit. Manado, in mari. Longitudo 2 speciminum 180" et 194”, Aanm. Deze soort is zeer kenbaar aan haar spits en hol profiel plaatsing van het oog grootendeels in de achterste helft van den kop, langen snuit, lange baarddraden en kleurteekening. In habitus en kleurteekening heeft zij veel van Upeneus Vlamingù CV, doch deze soort behoort wegens hare veelreijige kaaktanden en wegens hare ge- hemelte- en ploegbeenstanden tot mijn geslacht Upeneoides, of, indien er de gehemeltetanden ontbreken (1) tot mijn geslacht Upeneichthys. | (1) In de groote Histoire naturelle des Poissons is Upeneus Vlamingii CV, gebragt tot de Cuvier- sche groep van Upeneus à dents en velours aux deux mâchoires, au vomer et aux palatins, terwijl in de beschrijving der soort van het tandenstelsel gezegd wordt, » Les dents, assez fortes et mousses sont disposées sur plusieurs rangs aux deux mächoires et il a deux groupes ou devant du vomer". J 46 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN SCIAENOIDEI. DIAGRAMMATOIDEI. D.agramma albovittatwm Rüpp. Neue Wirbelth. Faun. Abyss. Fish. v M. p. 125 tab. 31 fig. 2. Diagr. corpore oblongo compresso, altitudine 33 circiter in ejus longitudine, latitudine 21 circiter in ejus altitudine; capite obtuso valde convexo 4 et paulo in longitudine corporis , aeque alto circiter ac longo; oculis diametro 2% circiter in longitudine capitis; linea rostro- frontali rostro valde declivi convexa; osse suborbitali angulo oris oculi diametro duplo cir- citer humiliore; maxillis aequalibus, superiore sub oculi parte anteriore desinente; dentibus maxillis serie externa conicis aequalibus dentibus seriebus internis majoribus; maxilla infe- riore utroque ramo poris 5 valde conspicuis; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato margine posteriore leviter concavo; squamis lateribus 75 ad 80 p. m. in serie longitudinali; pinna dorsali parte radiosa obtusa rotundata corpore minus duplo humiliore, parte spinosa obtusa spinis mediocribus 4^ spinis ceteris longiore corpore multo plus duplo humiliore, spina 2*3 spina 4a multo breviore; pectoralibus obtusiuseule rotundatis 52 circiter, ventralibus acu- tis 52 circiter, caudali angulis obtuse rotundata medio postice leviter emarginata 43 ad 42 in longitudine corporis; anali acutiuscule rotundata dorsali radiosa non humiliore, spina 21 spina 32 longiore, spina la spina 3s plus duplo breviore; colore corpore superne lateribusque fusco, ventre aurantiaco; vittis capite utroque latere 3 longitudinalibus margaritaceis auran- tiaco limbatis; vitta superiore fronto-dorsali lineae dorsali approximata media fronte cum vit- ta Jateris oppositi unita et radiis pinnae dorsalis anterioribus desinente; vitta media rostro- supraoculo-caudali rostro inferne incipiente, ante oculum adscendente, supra oculum pos- trorsum flexa et dorsum caudae attingente; vitta inferiore rostro-suboculo-caudali latere rostri incipiente oculum versus adscendente sub oculo postrorsum flexa et basin: pinnae caudalis inferiorem attingente; pinnis radiis aurantiacis membrana roseo-hyalinis; dorsali spinosa nec maculata nec vittata, superne fusco marginata; dorsali radiosa fusca fascia longitudinali obli- qua aurantiaca percursa radiisque posterioribus aurantiaca; pectoralibus et ventralibus nec vittatis nec maculatis; anali maxima parte fusca, postice tantum aurantiaca; caudali violaceo- fusca vittis aurantiacis obliquis postice curvatura unitis. B. 6. D..13/18 vel 13/19. P. 2/15. V. 1/15. A. 3/6 vel 9/1. C. 1/1571 et lat, brev. Habit Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 110"", Aanm. Deze soort is gemakkelijk herkenbaar aan hare drie over- langsche parelkleurige banden op een bruin veld , aan haar bol profiel, VAN MANADO EN MAKASSAR. 4T stompen omtrek der doornachtige rugvin, ongevlekte en ongebande borst- en buikvinnen en doornachtige rugvin, alsmede aan hare 13 rugdoornen. Zij is niet te verwarren met Diagramma pictum CV., welk ik beschouw als den jeugdigen leeftijdstoestand voor te stellen van Diagramma punctatum Ehr. CV. Zij was tot nog toe slechts bekend als bewoonster der Roode zee. De afbeelding van den heer Rüppell is vrij goed en wat kleiner dan mijn voorwerp. De staartvin schijnt soms 4 schuinsche oranjekleurige banden te hebben, zooals op die af- beelding is aangetoond, terwijl het bruine op de straalachtige rugvin soms minder oppervlakte schijnt in te nemen dan het oranjekleurige. SPAROIDEI. LETHRINOIDEI. Lethrinus kallopterus Blkr. Lethrin. corpore oblongo compresso, altitudine 21 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto 3! circiter in longitudine corporis, paulo tantum longiore quam alto; oculis diametro 8% circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali ante oculos convexa rostro concaviuscula; linea interoculari convexa; nucha non gibbosa; rostro elevato acuto oculo multo longiore; maxillis subaequalibus, superiore sub oculi margine anteriore desinente; dentibus utraque maxilla serie externa antice caninis 4 magnis curvatis, lateribus omnibus conicis crassis inaequalibus, anticis obtusiusculis, posticis obtu- sis; dentibus seriebus internis minimis; labis valde carnosis; osse suborbitali angulo oris oculi diametro Kumiliore; praeoperculo snbrectangulo angulo rotundato; operculo postice spinis 2 planis, spina superiore vix conspicua; linea dorsali elevata linea ventrali multo convexiore; squamis ciliatis, lateribus 50 circiter in serie longitudinali; pinna dorsali spinis omnibus osseis mediocribus 8% et 4^ spinis ceteris longioribus corpore triplo circiter humi- lioribus; dorsali radiosa dorsali spinosa altiore corpore duplo circiter humiliore rotundata; pectoralibus acutis 4 circiter, ventralibus acutis 5% circiter, caudali parum emarginata lobis obtusis 5 fere in longitudine corporis; anali spina 32 spinis ceteris longiore parte radiosa rotundata humiliore; colore corpore superne olivaceo inferne olivascente-margaritaceo; squa- mis corpore plurimis plus minusve aurantiaco tinctis; labio inferiore interne loboque oper- culari sanguineis; rostro genisque maculis irregularibus pulchre rubris; pinnis radiis pul- chre rubris, membrana coerulescente-hyalinis; pinna dorsali spinosa tota, dorsali radiosa antice aurantiaco et violaceo maculatis et subvittato-reticulatis; anali maculis magnis et minoribus pulchre aurantiacis; caudali basi guttis aurantiacis. ESL De T0/) vel 1040 PB. 2/11. V. 1/5. A. 3/8 vel 3/9. C. 1/15/1 et lat. brev. J 48 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 875”, Aanm. Onder de talrijke in de groote Histoire naturelle des Pois- sons aangeduide soorten van Lethrinus, zie ik vàn geene gewag ge- maakt, welker vinkleuren zouden kunnen doen denken aan eene iden- titeit der soort met de onderwerpelijke. Mijn voorwerp is gemakke- lijk herkenbaar aan de fraaije kleuren der vinnen, hooge straalach- tige rugvin en aarsvin, weinig uitgerande stompkwabbige staartvin, enz. Ik kocht het te Manado op de vischmarkt, waar het versch uit zee werd aangebragt. CHAETODONTOIDEI, CHAETODONTES. Holacanthus imperator Lac. Poiss. IV p. 527, 534, tab. 12 fig. 3. CV. Poiss. VIE p. 135. Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. III p. 759: Holacanth. corpore oblongo compresso, diametro dorso-ventrali 21 ad 24 in longitudine corporis; capite obtuso 5 fere in longitudine corporis, multo altiore quam longo; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis; linea rostro-dorsali linea rostro-ventrali breviore nucha convexa capite declivi rectiuscula; maxillis ante rostrum prominentibus; osse subor- bitali angulo oris oculi diametro altiore rotundato denticulato; praeoperculo margine poste- riore dentibus parvis serrato, margine inferiore glabro, spina oculo paulo longiore; squa- mis lateribus alepidotis 80 p. m. in serie longitudinali; pinna dorsali spinis sensim. crescen- tibus postica ceteris longiore, parte radiosa elevata corpore multo minus duplo humiliore angulata angulo acutiuscule rotundata; pinnis pectoralibus acutiuscule rotundatis 4L circi- ter, ventralibus acutis radio 1e productis 3i ad 32, caudali convexa angulis acutiuscule rotundatis 6 fere in longitudine corporis; anali spina posteriore spinis ceteris longiore, par- te radiosa obtusa rotundata corpore multo plus duplo humiliore; colore capite thoraceque violascente-aurantiaco, corpore pinnisque dorsali et anali violaseente-roseo; labiis antice coe- rulescentibus; fascia rostro-oculo-pracoperculari fuscescente-aurantiaca, basi spinae praeoper- cularis incipiente, curvatura oculum versus adscendente, oculum naresque amplectente, ante oculum cum fascia lateris oppositi unita, superne et inferne vitta coerulea limbata; vertice macula pyriformi rosea; regione scapulo-operculari macula maxima oblonga transversa ni- gricante-violacea opereuli limbum posteriorem amplectente, antice vitta coerulea postice vit- ta pulehre flava limbata; corpore vittis 18 p. m. longitudinalibus: obliquis pulchre flavis me- diis ceteris latioribus; vittis 11 superioribus supra maculam scapularem et ab ejus margine VAN MANADO EN MAKASSAR. 49 posteriore orientibus, pinnam dorsalem intrantibus et apicem dorsalis radiosae versus plus minusve coalescentibus; vittis 6 inferioribus post basin pectoralis incipientibus basin pinnae analis intrantibus ibique ex parte in vittas coeruleas transeuntibus; vittis mediis caudalem to- tam flavam attingentibus; pinna dorsali spinosa parte alepidota albida; dorsali radiosa albido marginata; pinnis pectoralibus basi violascente-fuscis radiis violascentibus membrana coerules- cente-hyalinis; ventralibus radiis aurantiacis membrana coerulescente-hyalinis; anali vittis lon- gitudinalibus concentricis 4 vel 5 coeruleis, margine coerulea, vitta intramarginali gracili nigricante et intra vittam nigricantem vitta lata profunde aurantiaca. Beer De 14/21 vel 14,22. P. 2/17. V. 1/5. A; 8/20 vel 8/21. C. 1/15/1.et lat. brev. Synon. Citharaedus Aelian. Anim. Lib. XI c. 23.? Amiral De Vlam. Recueil, No 225. Ikan Djamban, Secreet of Gallioenvisch Valent. Ind. III p. 362 fig. 51. Japansche Keizer Valent. ibid. p. 462 fig. 370. Ruysch Coll. Pisc. Amb. p. 37 tab. 9 fig. 1. Kroonvisch Valent. ibid. p. 479 fig. 418. Imperator japonensis Ruysch Coll. Pisc. Amb. p. 37 tab. 9 fig. 1. JDauwing Cammus Ren. Poiss. Mol. I tab. 16 fig. 93. Keijser van Japan, Empereur du Japon Ren. ibid, II tab. 56 fig. 238. Bl. A: sl. Fisch. IIL p. 51 tab. 194. Chaetodon imperator Bl. Ausl. Fisch. III p. 51, tab. 194, Kaiserfisch Bl. ibid. Guingam Colon, Maurit. insul, Habit. Macassar, in mari, Longitudo speciminis descripti 153, Aanm. De talrijke reeds van deze soort bestaande afbeeldingen, hoezeer alle de soort zeer goed latende herkennen, zijn niettemin zeer gebrekkig, die van Lacépêde en Bloch niet uitgezonderd. De beschrij- vingen der kleuren laten insgelijks veel te wenschen over. Ik bezit be- halve het bovenbeschreven uitmuntend bewaard voorwerp nog een groo- ter zeer beschadigd voorwerp, hetwelk van den snuit tot aan de basis der staartvin eene lengte heeft van 200”. De gele ligchaamsbanden zijn er niet talrijker dan bij het kleinere, en het is blijkbaar eene fout in de aan Commerson ontleende beschrijving der kleuren van deze soort in de groote Histoire naturelle des Poissons, dat zij 30 of 32 dier banden aangeeft. 2 «X 50 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN GOBIOIDEI. Gobius hemigymnopomus Blkr. Gob. corpore elongato, antice cylindraceo, postice compresso, altitudine 51 circiter in ejus longitudine; capite obtuso convexo 4! circiter in longitudine corporis; altitudine et latitu- dine capitis 12 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 31 circiter in longitudine capi- tis, valde approximatis, postice in capitis dimidio anteriore sitis; rostro oculo breviore; maxil- lis subaequalibus, superiore sub oculi margine anteriore desinente; dentibus maxillis pluri- seriatis, maxilla superiore serie externa majoribus conicis subaequalibus, maxilla inferiore serie externa utroque latere majoribus conicis 6 p. m. posticis caninoideis; sulco oculo-oper- culari valde conspicuo; sulcis utroque latere maxillo-praeopercularibus 2 conspicuis; squa- mis capite parvis, corpore magnis; genis et operculis superne tantum squamosis; squamis frontem inter et spinam dorsi l* 17 p. m., lateribus 32 p. m. in serie longitudinali; ap- pendice anali conica obtusa; pinnis dorsalibus non contiguis, altitudine subaequalibus corpore duplo humilioribus; dorsali spinosa spinis flexilibus spinis 2? et 9? spinis ceteris longioribus; dorsali radiosa obtusa postice quam antice vix altiore acutangula, radio lo flexili; pectora- libus obtusis rotundatis filosis et ventrali 51 circiter, caudali obtusa rotundata 44 circiter in longitudine corporis; anali dorsali radiosa non altiore antice quam postice humiliore, pos- tice acuta; colore corpore superne olivascente-viridi inferne dilute viridescente-roseo; xittis capite utroque latere vittis fuscis rostro-ocularibus 2 vel 3, oculo-operculari 1l et maxillo- operculari 1; fascia cephalo-caudali fusca ex maculis magnis ex parte confluentibus compo- sita; dorso lateribusque superne maculis irregularibus sparsis fuscis et punctis viridibus ni- tentibus; pinnis dorsalibus radiis aurantiaco-roseis, membrana hyalinis, dense violascente are- natis et insuper maculis vulgo rotundiusculis nigris in series 2 longitudinales dispositis; pec- toralibus radiis aurantiacis, membrana hyalinis, basi vittis 2 brevibus longitudinalibus fuscis; ventrali radiis rosea, membrana albida, violascente arenata; anali radiis aurantiaca, membra- na hyalina dense violaceo arenata, media guttulis sparsis nigris, vitta intramarginali valde curvata duplice rosea et nigra, vitta nigra e guttulis ex parte tantum confluentibus com- posita. ) B. 4. D. 6—1/10 vel 6—1/11. P. 16. V. 1/5. A. 1/8 vel 1/9. C. 7/12/7 (lat. brev. incl.). Habit. Macassar, in mari. Longitudo 2 speciminum 76" et 79°”, Aanm. Deze soort is na verwant in habitus en kleuren aan Gobius caninoides Blkr en Gobius chlorostigmatoides Blkr. Gobius caninoides even- wel heeft schubben op de onderhelft der wangen, aanmerkelijk groo- VAN MANADO EN MAKASSAR. ol tere nek- en operkelschubben (12 nekschubben in eene overlangsche rei), 10 of 11 aarsvinstralen en een merwaardig kenmerk, doordien er de eerste doorn der 1? rugvin en de eerste straal der 2? rugvin ste- vige scherpe doornen zijn, een kenmerk, watik bij alle mijne zes voor- werpen der soort terugvind, doch in mijne beschrijving (Nat. Tijdschr. Ned. Ind. III p. 274) niet vermeld heb. Gobius chlorostigmatoides Blkr verschilt van de onderwerpelijke door andere kleurteekening van ligchaam en vinnen, grootere bekspleet, geheel onbeschubte wangen en preo- perkel, talrijker nekschubben (meer dan 20 op eene overlangsche rei), enz. LABROIDEI CTENOIDEI. Pomacentrus notophthalmus Blkr, Nat. T .Ned.Ind.IV Bijdr.Ichth.'Tern.p.137. Pomac. corpore oblongo compresso, altitudine 22 ad 24 in ejus longitudine, latitudine 9 circiter in ejus altitudine; capite obtuso convexo 4L ad 42 in longitudine corporis, vix altiore quam longo; oculis diametro 24 ad 3 in longitudine capitis; linea rostro-frontrali convexiuscula; osse suborbitali sub oculo oculi diametro plus duplo humiliore, vix emarginato , postice junioribus edentulo aetate provectis valde dentato; dentibus utraque maxilla obtusis 40 p. m.; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato margine posteriore valde conspicue dentato; operculo postice spina plana parum conspicua; linea laterali sub initio pinnae dor- salis radiosae interrupta; squamis lateribus 28 p. m. in serie longitudinali; pinna dorsali spinosa spinis posterioribus spinis anterioribus longioribus, membrana interspinali parum emarginata; dorsali radiosa rotundata dorsali spinosa multo altiore corpore minus duplo humiliore; pectoralibus obtusis rotundatis 41 ad 42, ventralibus acutis radio 19 producto £ circiter, caudali emarginata lobo inferiore obtuse lobo superiore acute rotundato 32 ad 33 in longitudine corporis; anali obtusa rotundata dorsali radiosa non vel vix altiore; co- lore capite superne, dorso lateribusque superne usque sub initio dorsalis radiosae fusces- cente-violaceo, capite inferne fuscescente-aurantiaco, lateribus inferne ventreque margarita- ceo; cauda flava; dorso junioribus sub spinis dorsalibus anterioribus et interdum sub dorsali radiosa fascia transversa margaritacea; macula supraoperculari violaceo-nigra; vittis sub- ocularibus 2 longitudinalibus e guttis margaritaceis compositis; operculo guttis pluribus ma- joribus margaritaceis, mediis centro aureis; squamis lateribus aurantiaco marginatis; pinna dorsali spinosa aurantiaco-fusca fusco marginata spinam 8® interet l1" ocello magno nigri- cante-violaceo flavo annulato basi pinnae approximato; pinnis ceteris flavescente-aurantiacis. Eo [312^ad T9/bEcvel-19/15- P.-2/14 vel 2/15. V. 1/5. A. 9/12. vel 9/18. .C: 1/18/1 et lat. brev. n9 BESCHRIJVINGEN VAN vVISCHSOORTEN Habit. Manado, in mari. Ternate, in mari. Longitudo 5 speciminum 37" ad 82°”, Aanm. Deze fraaije soort is zeer gemakkelijk herkenbaar aan de groote ronde zwart-violette met geel geringde vlek tusschen de 8° en 11° rugdoornen. De dwarsche parelkleurige rug-borstbanden verdwij- nen allengskens bij de oudere voorwerpen. Daarentegen ontwikkelen zich de onderoogkuilsbeenderen eerst op lateren leeftijd, even als bij meerdere andere soorten van Pomacentrus. Ik beschreef haar reeds in het 4° deel van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië naar een jeugdig minder fraai bewaard exemplaar van 97” lengte. LABROIDEI CYCLOIDEI. Labroides zanthurus Blkr. Labroid. corpore oblongo compresso, altitudine 4! ad 4! in ejus longitudine, latitudine 1i ad 12 in ejus altitudine; capite acuto 3% ad 3$ in longitudine corporis, multo longiore quam alto; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; oculis diametro 3 ad 3L in longitudine capitis; rostro acuto oculo non longiore; maxillis subaequalibus superiore longe ante ocu- lum desinente; dentibus maxillis pluriseriatis serie externa majoribus conicis curvatis, antice utraque maxilla caninis 2 mediocribus curvatis, maxilla superiore angulo oris dente prominente mediocri; labiis valde carnosis, inferiore integro; capite regionibus postoculari et suboculari squamoso squamis parvis numerosis, vertice, fronte, rostro inferneque alepi- doto; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato edentulo, limbo alepidoto; membrana operculari obtusa antice squamosa; squamis lateribus 40 p. m. in serie longitudinali; linea la- terali singulis squamis tubulo:simplice notata; pinnis imparibus basi squamosis; pinna dor- sali spinosa spinis mediocribus posterioribus ceteris longioribus, membrana interspinali pa- rum emarginata; dorsali radiosa dorsali spinosa paulo altiore, postice quam antice humiliore, obtusa; pectoralibus obtusis rotundatis 6% circiter, ventralibus acutis 7 et paulo, caudali convexa 6 fere in longitudine corporis; anali antice quam postice altiore dorsali radiosa vix vel non altiore; corpore fasciis longitudinalibus contiguis 4, superiore rostro-dorso- anali violascente-fusca, 22 rostro-supraoculo-caudali margaritaceo-coerulea, 3a rostro-oculo- operculo-caudali nigricante-violacea, 4a maxillo-infraoculo-caudali | margaritaceo-coerulea; corpore inferne flavescente-aurantiaco; capite linea media vitta coerulescente rostro-dorsali ; pinnis dorsali violascente-aurantiaca, ceteris flavescente-aurantiacis, nec fasciatis nec macu- latis. VAN MANADO EN MAKASSAR. 39 B. 5. D. 9/9 vel 9/10 vel 9/11. P. 2/11. V. 1/5. A. 2/9 vel 2/10. C. 1/12/1 et lat. brev. Habit. Manado, in mari. Longitudo 2 speciminum 89” et 62, Aanm. Deze soort heeft in habitus en kleurverdeeling zooveel van Labrus quadrilineatus Rüpp. of Cossyphus quadrilineatus CV., welke soort hoogstwaarschijnlijk tot mijn geslacht Labroides behoort, dat ik haar bij een voorloopig onderzoek daartoe meende te moeten brengen. Evenwel is zij eene eigene soort, verschillende niet alleen door onge- vlekte geel oranjekleurige vinnen (met uitzondering der rugvin en spits in de basis der staartvin eindigenden zwarten oog-staartband), maar ook door aanmerkelijk kleinere schubben, 1 rugdoorn meer, 1 aarsvindoorn minder, minder talrijke rug- en aarsvinstralen, enz. Op de afbeelding van Labroides quadrilineatus van den heer Rüppell zijn slechts ongeveer 25 schubben op eene overlangsche rei afgebeeld. Tautoga notophthalmus Blkr. Tautog. corpore oblongo compresso, altitudine 44 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto 4 fere in longitudine capitis; altitudine capitis 12 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 8 circiter in longitudine capitis; linea rostro- frontali declivi rectiuscula; labiis latis carnosis; maxillis subaequalibus, superiore ante ocu- lum desinente; rictu parvo; dentibus maxillis serie externa conicis acutis anticis 2 caninis curvatis mediocribus, intermaxillaribus inframaxillaribus longioribus; maxilla superiore an- gulo oris dente prominente curvato; regione postoculari operculoque superne squamis parcis; squamis lateribus 27 p. m. in serie longitudinali; linea laterali sub dimidio dorsalis radiosae „ posteriore valde curvata, singulis squamis tubulo apice processu curvato munito notata; pinnis dorsali et anali totis alepidotis; dorsali supra basin pinnae pectoralis incipiente spinis omnibus pungentibus 2a et 3a spinis sequentibus brevioribus, Ja spinis ceteris longiore ; dorsali radiosa dorsali spinosa vix altiore postice obtusa; pectoralibus obtusis rotundatis 51 circiter, ventra- |... libus acutis 7 et paulo t caudali postice convexa angulis acuta 6 circiter in longitudine corporis; anali dorsali radiosa non altiore postice obtusa; colore corpore pulchre roseo-flavo, fasciis 3 latis- simis transversis irregularibus fusco-violaceis; fascia anteriore postoculari verticem, nucham, oper- . cula et thoracem amplectente ; fascia 2a dorso-anali dorsum lateraque inter spinam dorsi 5m et ra- dium dorsalem $m amplectente medio inferneque erosa, marginem pinnae dorsalis superio- rem et ventrem ante anum attingente et basin radiorum analium anteriorum superante; fas- cia 9a caudali basi pinnae caudalis approximata media basi caudalis obtuse producta antice- que vitta fusca v formi radios anales posteriores apice attingente cum fascia dorso-anali 3/ 504 BE SCHER TIJ NVAENIGIEEN ME VEAEN IVI CRE SOON KEN unita; capite insuper fasciis 2 violaceo-fuscis rostro-oculari et mento-suboeulo-operculari coerulescente limbatis; pinnis aurantiaco-flavis, dorsali parte nigra annulo magno pul- cherrime flavo spinam 8? inter et radium 5", post partem nigram dimidio basali vittis cur- vatis superne unitis fuscis, radios 2 ultimos inter gutta nigricante basi pinnae approximata ; caudali pulehre flava basi superne et inferne macula rotunda rosea angulo fasciae cauda- lis sita. B..6. D^9/11 vel 9/12. P. 2/11. V. 1/5. A. 9/1l vel.3/12.:0-. 1/1271 et Mato breve Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis uniei 47°”, Aanm. Deze: uiterst sierlijke soort beantwoordt in habitus en bouw geheel aan de afdeeling Halichoeres van het geslacht Julis, doch be- hoort wegens aanwezigheid van eenige schubjes achter het oog en op de bovenhelft van het operkel van het geslacht Tautoga. Zij is uiterst gemakkelijk herkenbaar aan hare fraaije kleurteekening en aan den gelen ring in het bruinviolette gedeelte der rugvin. Gomphosus tricolor QG. Voyage Uran. Zool. I p. 280 tab. 55 fig. 2. Gomphos. corpore oblongo compresso, altitudine 41 circiter in ejus longitudine, latitu- dine 2 circiter in ejus altitudine; capite valde acuto 3 et paulo in longitudine corporis; alti- tudine capitis 12 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 74 circiter in longitudine ca- pitis, 21 ad 21 in capitis parte postoculari; rostro valde acuto producto, absque maxilla su- periore longiore quam basi alto; dentibus maxillis conicis anticis lateralibus majoribus, an- ticis 2 maxilla superiore caninis curvatis divergentibus; rictu longitudine 4 circiter in longitudine capitis plus tota ejus longitudine ante oculos desinente; squamis lateribus 28 p. m. in serie longi- tudinali ; linea laterali ramosa ; pinnis imparibus basi squamosis, dorsali parte spinosa parte radiosa multo humiliore, spina postica spinis ceteris longiore; dorsali radiosa analique postice angulatis , radiis anterioribus radiis posterioribus longioribus ; pectoralibus acutis 53 circiter, ventralibus val- de acutis 81 ad 82, caudali postice medio convexa angulis radiis lateralibus productis valde acutis 62 ad 6L circiter in longitudine corporis; colore corpore viridescente-violaceo; squa- mis corpore singulis medio macula oblonga transversa purpureo-violacea ; fascia scapulo-thora- cica obliqua transversalata pulcherrime flava; pinnis imparibus parte squamata viridescente- violaceis, parte alepidota pulchre flavis, caudali superne et inferne late viridi-violacea mar- ginata; pectoralibus fusco-violaceis, dimidio posteriore vitta transversa coerulea margini pos- teriori parallela, basi fascia transversa pulchre flava, basi superne macula triangulari violaceo- coerulea; pinnis ventralibus antice fusco-violaceis ceterum radiis aurantiacis membrana coe- rulescente-hyalinis. B. 6. D, 8/13 vel 8/14. P. 2/12. V. 1/5. A. 8/11 vel 3/12. C. 1/12/1 et lat. brev. VAN MANADO EN MAKASSAR. 55 Syn. Gomphose Lacépède QG. Voy. Uran. Zoöl. I p. 280 tab. 55 fig. 2. CV. Poiss. XIV p. 14 tab. 590. Gomphosus Cepedianus CV. Poiss. XIV p. 14 tab. 390. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 210^". Aanm. De uitvoerige beschrijving dezer soort in de groote Histoire naturelle des Poissons past niet geheel op mijn voorwerp, hoezeer volgens de aangehaalde afbeeldingen aan de identiteit niet te twijfelen valt. Ik tel bij mijn voorwerp één straal meer in de rugvin. Er zijn bepaaldelijk drie aarsvindoornen en niet slechts één, zooals in genoemde beschrijving is aangeteekend. Julis (Julis) quadricolor Less. Zool. Voy. Coq. II p. 139 Atl. Poiss. tab. 35 fip. 1, CV-Poiss. XIII p. 324. Jul. (Jul.) corpore oblongo compresso, altitudine 41 ad 41 in ejus longitudine, latitu- dine 2 circiter in ejus altitudine; capite obtusiusculo convexo 4} ad 41 in longitudine cor- poris; altitudine capitis 1L ad 14 in ejus longitudine; oculis diametro 4 circiter in longitu- dine capitis; linea rostro-dorsali convexa; dentibus maxillis mediocribus anticis caninis cur- vatis mediocribus; angulo oris dente prominente nullo; squamis lateribus 28 p. m. in serie longitudinali; linea laterali ramosa; pinnis imparibus basi squamatis; dorsali spinis pungen- tibus posterioribus ceteris paulo longioribus corpore plus triplo humilioribus, parte radiosa parte spinosa paulo altiore postice quam antice humiliore angulata; pectoralibus acute ro- tundatis 5 circiter, ventralibus acutis 9 circiter, caudali extensa medio postice convexa an- gulis radiis marginalibus plus minusve productis valde acuta; colore corpore pulchre viridi, inferne margaritaceo-roseo; fasciis corpore 2 cephalo-caudalibus rubro-violaceis vittis nume- rosis transversis obliquis postrorsum descendentibus unitis, fascia superiore lineae dorsali ap- proximata, fascia inferiore per media latera decurrente; regione thoraco-ventrali vittis 2 obli- quis rubro-violaceis anteriore sub basi pinnae pectoralis decurrente et supra pinnam ventra- lem desinente, posteriore postaxillari brevi; capite superne rubro-violaceo, vittis utroque la- tere rubro-violaceis rostro-oculari, oculo-postmaxillari, oculo-operculari et suboculari cur- vatis; mento rubro, postice coeruleo limbato; pinna dorsali inferne pulchre rubra su- perne flavescente, antice spinam 1'^ inter et 8m macula magna violaceo-nigra; pectoralibus flavis apice late violaceis basi vitta transversa coerulea; ventralibus analique. roseo-hyalinis ; caudali flava radiis medio rubescente; radiis intramarginalibus rubro-violaceis externe coeru- leo leviter marginatis. B. 6. D. 8/18 vel 8/14. P. 2/14. V. 1/5. A. 3/11 vel 3/12. C. 1/12/1 et lat. brev. Synon. Girelle pao Less. Zoól. Voy. Coquille II p.189 Atl.t. 35 fig. 1. CV. Poiss .XIII p. 324. J 56 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Scarus Georgii J. W. Bennett, Ceyl. Fish. p. 24 tab. 24. Scarus? quinquevittatus Lay. Benn. Zoól Voy. Blossom, p. 66 tab. 19 fig. 3. Lena Girawah Cingalepi.»:- Pao Otaitens. Habit. Manado, in mari. Longitudo 2 speciminum 115” et 117”, Aanm. Ik beschouw mijne beide voorwerpen als te behooren tot eene varieteit van Julis quadricolor Less. met ontbrekenden rooden kop- staartband langs de onderhelft der zijden en ontbrekenden rooden aars- vinband. De soort was tot nog toe slechts bekend van Otaiti en Ceylon. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat ook Julis cyanosgaster CV, Julis purpureus Rüpp. en Julis erythrogaster CV. van Ulea, varieteiten voorstellen van Julis quadricolor Less., in welk geval de soort verbreid zou zijn van de Roode zee af tot Loo-Choo en Otaiti toe. Ingeval mijn vermoeden opzigtelijk Julis purpureus Rüpp. juist mogt bevonden wor- den, zal de soort dezen laatsten naam moeten behouden, daar de soort- naam reeds door Forskaol gegeven is. De afbeelding in de Zoölogie der Blossom is zeer inkorrekt. Julis (Julis) Jansen Blkr. Jul. (Jul. corpore oblongo compresso, altitudine 41 ad 41 in ejus longitudine, latitu- dine 2 circiter in ejus altitudine; capite obtusiusculo convexo 4i ad 4:1 in longitudine cor- poris; altitudine capitis 1L circiter in ejus longitudine; oculis diametro 33 ad 423 in longi- tudine capitis; linea rostro-dorsali convexa; dentibus maxillis mediocribus anticis 2 caninis curvatis mediocribus; angulo oris dente prominente nullo; operculo tubulis 3 longitudinali- bus plus minusve ramosis; squamis lateribus 28 p. m. in serie longitudinali; linea laterali ramosa; pinnis imparibus basi squamatis; dorsali spinis pungentibus posterioribus ceteris lon- gioribus corpore minus triplo vel triplo humilioribus, parte radiosa parte spinosa paulo al- tiore postice quam antice humiliore angulata; pectoralibus acute rotundatis 51 ad 52, ven- tralibus 10 ad 91, caudali extensa medio postice convexa angulis radiis marginalibus plus minusve productis acutis vel acutissimis 5 ad 4 in longitudine corporis; colore corpore pul- chre flavo, capite inferne ventreque margaritaceo-roseo; fasciis dorso 9 latissimis nigro-vio- laceis interdum plus minusve unitis semper spatii intermediis multo latioribus et pinnae dorsalis marginem superiorem versus adscendentibus; fascia anteriore nucham, verticem, regio- WANEN ANNA DIO EN; MA KASSAR. 5T nem temporalem et operculi superiorem amplectente; fascia media mediis lateribus desinente ; fascia posteriore analis partem posteriorem amplectente ibique usque ad apicem radii ante- rioris producta; regione suprascapulari pulcherrime flava; pinnis flavis, dorsali analique coe- ruleo marginatis, pectoralibus basi vulgo vitta transversa dilute violacea; caudali vulgo basi marginibusque superiore et inferiore rubescente-violacea. B. 6 D. 8/18 vel 8/14. P. 2/13 vel 2/14. V. 1/3. A. 93/11 vel 3/12. C. 1/12/1 et lat. brev. Habit. Manado, in mari. Longitudo 8 speciminum 90” ad 165", Aanm. Deze soortis verwant aan Julis Blochit CV. en Julis hebraicus CV., maar laat er zich niet toe terugbrengen. Zij is kenbaar aan den fraai gelen schouderband, de breede donkere banden op rug en zijden, welke ook grootste gedeelte van den rug en van de rug- en aarsvin- nen innemen. Mijne voorwerpen bevinden zich in uitmuntenden toe- stand van bewaring en laten geene bandteekening op wangen of oper- kels waarnemen. Het zwart-violette van den kop is ter hoogte van het oog scherp gescheiden van het gele der wangen en operkels. Bij sommige voorwerpen sluiten de zwarte rugbanden gedeeltelijk aan el- kander, waardoor de rug meer het voorkomen erlangt van met smal- lere gele banden geteekend te zijn. Ik noem de soort ter eere van den heer A. J. F. Jansen, resident van Manado, aan wien ik hare kennis te danken heb. Julis (Julis) leucorhynchos Dlkr. Jul. (Jul) corpore subelongato compresso, altitudine 4} ad 4% in ejus longitudine, lati- tudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto convexo 4l circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 1! ad 12 in ejus longitudine; oculis diametro 3L circiter in longitudine capitis; linea rostro-dorsali convexa; dentibuslmaxillis conicis acutis anticis 2 caninis mediocri- bus prominentibus; angulo oris dente prominente nullo; squamis lateribus 70 ad 80 in serie lon- gitudinali; linea laterali non ramosa; pinnis dorsali et anali totis alepidotis, dorsali spinis gra- cilibus sed pungentibus posterioribus ceteris longioribus corpore plus duplo humilioribus, parte radiosa parte spinosa paulo altiore postice angulata; pectoralibus obtusiuscule rotundatis 6 circiter, ventralibus acutis 74 fere, caudali obtusa rotundata 6 et paulo in longitudine cor- poris; colore corpore pulchre rubro; maculis albis nigro cinctis, medio rostro et labio su- periore oblonga rotunda, regione postoculari fasciam transversam utroque latere oculi mar- gine supero-posteriore desinentem efficiente, dorso antice fasciam transversam post mediam pinnam pectoralem acute desinentem pinnamque dorsalem spinam 2m inter et m amplecten- J 8 58 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN tem efficiente, dorso postice oblonga basin dorsalis radiosae radium 5m inter et 6m intran- te, caudali paulo post pinnam dorsalem dorsum caudae amplectente et supra lineam latera- lem desinente; pinnis pulchre rubris, dorsali et anali coeruleo et violaceo marginatis, dor- sali postice macula magna nigerrima maculis 2! coeruleis ornata; ventralibus antice violas- cente marginatis; anali basi maculis parcis parvis violaceis; caudali medio circiter vitta trans- versa duplice nigra et coerulea superne et inferne antrorsum curvata, post vittam punctis aliquot nigris in seriem transversam dispositis. B. 6. D. 9/12 vel 9/18. P. 2/11. V. 1/5. A. 8/12. vel 8/18. :0. 1712/1 xe8 Jat;:9brex- Synon. Jkan Sari of Rogijvisch Valent. III p. 368 fig. 66. Spitsneus Ren. Poiss. Mol. I tab. 43 fig. 213. Klipevisehje Ren. ibid. II tab. II fig. 5 et tab. 15 fig. 71. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 80"". Aanm. Deze fraaije en bij uitnemendheid door hare kleine schub- ben, rood ligchaam en witte met zwartgerande rugvlekken gekentee- kende soort, was reeds aan Valentijn bekend doch schijnt in latere tij- den niet teruggevonden te zijn. De afbeeldingen van Renard, hoezeer uiterst gebrekkig, laten geen twijfel over aangaande de soort. De figuur 218 op plaat 43 van het eerste deel is, hoezeer uiterst inkorrekt, beter dan de beide andere aangehaalde. Valentijn's 7kam Sart stelt dezelf- de soort voor, doch het lichte van den visch donker en het don- kere licht. Julis (Halichoeres) Geoffroyii QG. Zoöl. Voy. UranieIp. 270 Atl. tab. 56 fig. 3. CV. Poiss. XIII p. 351. Jul. (Halich.) corpore oblongo compresso, altitudine 32 circiter in ejus longitudine, la- titudine 21 circiter in ejus altitudine; capite 42? ad 41 in longitudine corporis, aeque alto circiter ac longo; oculis diametro 4 fere in longitudine capitis; linea rostro-dorsali fronte convexiuscula rostro concaviuscula; dentibus maxilla superiore parcis parvis antice caninis 4 magnis mediis prominentibus rectiusculis lateralibus extrorsum curvatis, angulo oris dente prominente mediocri; maxilla inferiore dentibus conicis omnibus antrorsum spectantibus an- tice caninis 2 subhorizontalibus; nucha elevata; squamis lateribus 27 vel 28 m serie longi- tudinali; linea laterali ramosa; pinnis dorsali et anali totis alepidotis; dorsalig spinis poste- rioribus spinis anterioribus longioribus corpore triplo circiter humilioribus, parte radiosa parte spinosa paulo altiore postice angulata; pectoralibus obtusiuscule rotundatis 6 fere, ven- tralibus acutis 6} fere, caudali integra convexa 51 ad 51 in longitudine corporis; colore VAN MANADO EN MAKASSAR. 59 corpore roseo-violascente inferne roseo-rubro; squamis dorso , lateribus caudaque singulis ocel- lo pulchre flavo-viridi annulo duplice coeruleo et violaceo cincto; regione postoperculari ma- cula nigra oculo non majore macula pulchre flava divisa; regione thoraco-ventrali vel tri- gono pectorali laterali vittis 2 obliquis longitudinalibus flavo-viridibus coeruleo et violaceo limbatis; trigono pectorali inferiore antice macula nigra; capite vittulis et ocellis ejusdem coloris et eodem modo limbatis, vittulis rostro-oculari, suboculari, oculo-temporali, posto- culari et operculari; pinnis dolsali et anali pulchre rubris coeruleo et profunde violaceo marginatis, dorsali ocellis pulchre flavis coeruleo et violaceo cinctis in series 2 longitudi- nales dispositis , serie inferiore basi, serie superiore medio pinnae, ocellis serie superiore parte radiosa ex parte in vittam undulatam unitis, macula insuper violaceo-coerulea spinam 1" inter et 3m superne macula ignea limbata; pinnis pectoralibus et ventralibus pulchre ro- seis, ventralibus maculis 2 vel 3 flavis coeruleo cinctis; anali medio tota longitudine vitta undulata pulchre flava coeruleo et violaceo limbata, basi inter singulos radios ocello flavo coeruleo et violaceo cincto; caudali pulchre rubra ocellis flavis coeruleo et violascente cinctis in series 5 transversas irregulares dispositis, superne et inferne violaceo-fusco marginata. B6 D/K vel 97/192..P. 9/10. W. 1/5, A. 3/11 vel 3/12. C. 1/12/1. et lat» brev. Synon. Girelle Geoffroy QG. Zool. Uranie I p. 270. Atl. tab. 56 fig. 3. Julis Geoffroy QG. ibid. Girelle de Geoffroy CV. Poiss. XIII p. 351. Julis meleagris CV. ibid. p. 352. Girelle méleagride CV. ibid. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 115”, f JAM, eo o, Gree € dva. 222. Aanm. De habitus dezer fraaije soort heeft veel van dien eener Callyodon. Hoe weinig de beschrijving der kleuren in de groote Histoire naturelle des Poissons ook aan die van mijn voorwerp moge beantwoorden, houd ik mijn voorwerp toch voor eene Julis Geoffroyi QG. De afbeelding van Quoy en- Gaimard is blijkbaar naar een zeer verkleurd exemplaar genomen en de aangehaalde beschrijvingen even zoo. De opgave der kleuren van Julis meleagris CV., welke dezelfde soort voorstelt, is minder gebrekkig. De uitmuntende toestand van van bewaring van mijn voorwerp heeft mij toegelaten de kleuren met juistheid te beschrijven. De soort was tot nog toe slechts bekend van de Sandwichseilanden en Ulea. 60 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Julis Halichoeres Hyrtlii Blkr. Jul. (Halich.) corpore elongato compresso, altitudine 5ad5 et paulo in ejus longitudine, latitudine 13 circiter in ejus altitudine; capite acuto 4} circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 14 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 31 ad 3? in longitudine capitis; linea rostro-dorsali nucha convexa rostro declivi convexiuscula; dentibus maxillis mediocribus anticis 2 caninis curvatis mediocribus; angulo oris dente prominente mediocri; labiis carnosis; squamis lateribus 28 p. m. in serie longitudinali; linea laterali singulis squa- mis corpore tubulo ramoso, cauda tubulo simplice notata; pinnis dorsali et anali basi ale-— pidotis; dorsali spinosa spinis pungentibus sensim accrescentibus postica ceteris longiore; dorsali radiosa dorsali spinosa paulo altiore corpore plus duplo humiliore antice quam pos- tice altiore, postice angulata; pectoralibus acutiuscule rotundatis 6! ad 62, ventralibus acu- tis 73 ad 8, caudali obtusa convexa 61 circiter in longitudine corporis; anali antice quam postice altiore, dorsali radiosa non altiore, postice angulata; colore corpore superne roseo- viridi, inferne roseo-margaritaceo; fasciis rostro-caudalibus 2 violaceo-fuscis, fascia superiore rostro incipiente ibique cum fascia lateris oppositi unita, supra oculos adscendente, prope basin pinnae dorsalis decurrente dorsoque caudae desinente; fascia inferiore rostro incipiente , oculum intrante, mediis lateribus decurrente et basi pinnae caudalis desinente; fasciis squa- mis pluribus ocello roseo; squamis interfascialibus plurimis macula oblonga fuscescente no- tatis; fascia inferiore operculo macula magna pulchre rubra interrupta; lateribus inferne squamis aliquot macula striaeformi transversa violascente; pinna dorgali roseo-hyalina, ocellis —” roseis violascente cinctis in series 3 longitudinalmsus dispositis; macula oblonga coeruleo-vio- lacea spinam dorsalem 1m inter et 37; pinnis pectoralibus et ventralibus radiis roseis vel aurantiacis membrana hyalinis, pectoralibus basi superne macula triangulari vel vitta transversa violaceo-coerulea; anali aurantiaco-rubra late albido marginata; caudali radiis ro- sea membrana hyalina, medio ocellis roseis violascente cinctis, basi superiore macula nigri- cante-violacea roseo cincta. B. 6. D. 9/12 vel 9/18. P. 2/11 vel 2/12. V. 1/5. A. 3/12 vel 3/13. C. 1/1271 et lat. brev. Habit. Macassar, in mari. : Longitudo 2 speciminum 98"" et 99”, Aanm. Deze fraaije soort, welke ik opdraag aan den hoogleeraar J. Hyrtl te Weenen, door zijne werken, ook over de visschen, tereet beroemd, is het naaste verwantaan Julis (Halichoeres) margaritophorus Blkr van Batavia, welke er echter van verschilt door hooger ligchaam, door meer divergerende voorste rugdoornen, doordien er de 3* en 4e rugdoornen langer zijn dan de overige, door de plaatsing der zwarte rugvinvlek tusschen den 5e en 7? rugdoorn en door meerdere bijzon- derheden der kleurteekening. Andere wat kleurteekening en habitus WAUN. MANADOTENAMAKASSAR. 61 des ligchaams betreft verwante soorten zijn Julis pyrrhogramma 'T. Schl. en Julis (Halichoeres) pyrrhogrammatoides Blkr. De laatstgenoemde, van welke ik thans 5 exemplaren bezit, is er reeds van onderkenbaar door de 2 groote gekromde en divergerende hondstanden ter zijde der voorste hondstanden in beide kaken, terwijl er de zwarte rugvinvlek ontbreekt en de bijzonderheden der kleuren van de vinnen in meerdere opzigten ver- schillen, het profiel spitser is, enz. Jutis (Halichoeres) pyrrhogramma T. Schl. schijnt in tandenstelsel meer tot de onderwerpelijke soort te naderen en ik zou geneigd zijn haar voor dezelfde te houden, indien niet in de be- schrijving en afbeelding van Julis pyrrhogramma T. Schl. volstrekt geene aanduiding was van de vlekteekening der vinnen, vooral van de zwartviolette rugvinvlek en er de getallen der rugvin- en aarsvinstra- len niet waren aangegeven als 9/14 en 3/14. Ik teeken hier nog aan, dat ik het zeer waarschijnlijk acht, dat Se- ba's Labrus varius, maculis duabus nigris post initium pinnae dorsalis (Thesaur. III tab. 31 fig. 8) dezelfde soort voorstelt als mijne Jwlts (Halichoeres) margaritophorus. Novacula celebica Dlkr. Novae. corpore oblongo compresso, altitudine 32 circiter in ejus longitudine, latitudine 9 circiter in ejus altitudine; capite cuneato obtuso valde convexo 4* ad 43 in longitudine corporis, altiore quam longo; linea rostro-frontali ante oculos convexa; oculis diametro 31 circiter in longitudine capitis, minus diametro ! a linea rostro-frontali remotis; osse suborbitali sub oculo oculi diametro multo minus duplo altiore; naribus minimis punctiformibus ; maxil- lis subaequalibus superiore 3 circiter in longitudine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis , seriebus internis obtusis, serie externa acutis internis longioribus; utraque maxilla antice caninis 2 magnis curvatis divergentibus, intermaxillaribus ore clauso inframaxillares amplec- tentibus; regione infraoculari squamulis pluriseriatis; regione operculo supero-anteriore squa- mis parcis; praeoperculo subrectangulo angulo obtuse rotundato; squamis lateribus 28 in serie longitudinali; linea laterali sub radiis dorsalibus penultimis interrupta, regione supra- scapulari valde curvata, tune rectiuscula, singulis squamis tubulo simplice notata; pinna dor- sali duplice, anteriore biradiata acuta cum basi pinnae posterioris unita, post oculum sita, radüs flexilibus subaequalibus dorsali spinosa non multo altioribus; dorsali 2* parte spinosa parte radiosa multo humiliore spinis osseis pungentibus subaequalibus, membrana inter sin- gulas spinas non emarginata, parte radiosa postice obtusa corpore plus triplo humiliore; pectoralibus acutis non emarginatis 5 circiter, ventralibus acutis 7 et paulo, caudali obtusa J 62 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN convexa 6 ad 6 et paulo in longitudine corporis; anali antice obtusa dorsali radiosa non hu- miliore postice angulata; colore corpore superne et lateribus pulchre dilute roseo-viridi, in- ferne roseo-margaritaceo, marginibus squamarum aurantiaco; iride flava et rubra; regione scapulari sub linea laterali macula magna rotundiuscula rubra ante apicem pinnae pectoralis desinente; cauda macula magna rubra vel violascente oblonga longitudinali lineam lateralem amplectente basin caudalis subattingente; pinnis radiis aurantiacis, membrana roseo-hyalinis. B. 6. D. 2 simpl. + 7 spin. + 12 vel 13 rad. quor. anter. aliquot simpl. P. 2/10 vel 2/11. V. 1/5. A. 8/12 vel 3/18. C. 5/10/5 vel 1/10/1 et lat. brev. Habit. Macassar, in mari. Longitudo 3 speciminum 110” ad 119". Aanm. Deze soort is zeer na verwant aan .Novacula Twistù Blkr en beantwoordt daaraan in bijna alle opzigten. Slechts is het oog er betrekkelijk grooter, het onderoogkuilsbeen betrekkelijk lager en de snuitvoorhoofdslijn minder bol, welke verschillen echter, even als het geringe verschil in hoogte des ligchaams mogelijk daaraan zijn toe te schrijven, dat mijne voorwerpen van Novacula Twistii aanmerkelijk grooter zijn dan de bovenbeschrevene. Ik breng de hier beschrevene tot eene eigene soort, voornamelijk op grond van de groote langwer- pige roode of violette staartvlek, alsmede omdat de voorste groote roode vlek des ligchaams bij Novacula Twisti op grooteren afstand achter den kop is geplaatst en zich tot achter den top der borstvin uitstrekt. Novacula taeniurus Blkr. Novac. corpore oblongo compresso, altitudine 32 ad 4 et paulo in ejus longitudine, la- titudine 21 ad 21 in ejus altitudine; capite acuto non carinato 4 fere ad 42 in longitudine cor- poris; altitudine capitis 11 ad 14 in ejus longitudine; oculis diametro 4 ad 41 in longitu- dine capitis; linea rostro-frontali declivi rectiuseula vel convexiuscula; labiis latis carnosis; maxillis aequalibus, superiore sub oculi limbo anteriore desinente; rictu mediocri; dentibus maxillis conicis serie externa acutis anticis 2 caninis curvatis, seriebus internis granulatis minimis; squamis postocularibus in seriem simplicem dispositis; squamis lateribus 25 vel 26 in serie longitudinali; linea laterali sub parte dorsalis radiosae posteriore interrupta singulis squamis tubulis simplicibus vel bifidis notata; pinna dorsali simplice radiis 2 anterioribus flexilibus non productis spinis vix longioribus, spinis pungentibus posterioribus anterioribus longioribus corpore triplo vel plus triplo humilioribus, parte radiosa parte spinosa altiore corpore plus duplo humiliore obtusa convexa; pectoralibus obtusis rotundatis 6 ad 6!, ventralibus acute rotundatis 8 circiter, caudali obtusa convexa 6 circiter in longitudine corporis; anali VAN MANADO EN MAKASSAR. 63 obtusa convexa dorsali radiosa paulo altiore; colore capite aurantiaco, corpore violaceo-fusco; capite vittulis violaceo-fuscis coerulescente limbatis oculum subradiatim cingentibus 4 ad 6; fronte rostroque vittulis nullis; membrana operculari macula oblonga verticali violaceo-fusca ; squamis corpore singulis gutta vel macula oblonka rotunda margaritaceo-coerulea; pinna dorsali ;- spinis et radiis aurantiaca membrana margaritacea, maculis oblongis ex parte vittaeformibus oblique antrorsum adscendentibus et superne maculis rotundis sat confertis violaceo-olivaceis , maculis insuper 2 magnis coeruleo-violaceis inferne flavo limbatis post spinas 2 anteriores . flexiles; pinnis pectoralibus roseo-aurantiacis basi late nigricante-violaceis; axillis vittis 2 vel 3 curvatis nigris; ventralibus violaceo-fuscis inferne coerulescente marginatis; anali radiis au- rantiaca membrana dimidio basali margaritacea dimidio libera violacea coeruleo marginata , maculis tota pinna oblongis et rotundis ex parte vittaeformibus oblique antrorsum descen- dentibus aurantiaco-violaceis; caudali dimidio basali flavo-aurantiaca, dimidio posteriore auran- tiaco-fusca coerulescente-marginata vittulis 4 transversis undulatis gracilibus coerulescentibus reticulatim unitis. Bro: D.2 Hexil. + 7 spin. + 12 vel 19. fis. P. 2/12, V. 1/5.. À. 9/12 vel 3/13. C. 1/12/1 et lat. brev. Synon. Labrus fuscus Lac. Poiss. III p. 437. Labre brun Lac. ib. Sparus haemisphaeriwun Lac. ib. III p. 59, 160. Spare hemisphere Lac. ib. tab. f. 3. Sparus brachio Lac. ib. III p. 54, 160, Spare brachion Lac. ib. fig. 3. Labrus taeniurus Lac. ib. III p. 448 tab. 29 fig. 1. Labre taenioure Lac. ib. 1II 448, 518. Xyrichthys taeniurus CV. Poiss, XIV p. 41 tab. 293. Rason taeniure CV. ibid. Novacula cephalotaenia Blkr, Nat. Tijdschr, Ned. Ind. VI p. 333. Habit. Manado, Celebes septentrionalis, in mari. Larantuka, Flores insulae, in mari. Longitudo 6 speciminum 104" ad 149”, Aanm. Ik beschreef deze soort een paar jaren geleden naar een enkel, minder goed bewaard, voorwerp, hetwelk ik van Larantoeka ontving. Tijdens mijn verblijf te Manado erlangde ik meerdere voorwerpen er van in uitmuntenden toestand van bewaring, welke mij hebben in staat gesteld eene nieuwe verbeterde beschrijving der soort te geven. De soort was niet nieuw voor de wetenschap, zooals ik vroeger dacht, maar is reeds meermalen afgebeeld in de werken van Lacépède en j 64 BESGCHEIJVENGEN PV ANC YES EDS O OMR TEN Cuvier Valenciennes. Die afbeeldingen en beschrijvingen laten wat de kleuren betreft, veel te wenschen over. Ook is de soort volgens de bepaling van de geslachten Xyrichthys en Novacula in de groote Histoire naturelle des Poissons geene Xyrichthys maar eene Novacu- la, wegens de rei achter-onder-oogschubjes. Van de banden op den kop en de fraaije parelkleurige vlekken des ligchaams isin geene der aangehaalde beschrijvingen en afbeeldingen melding gemaakt. De af- beelding in het groote vischwerk past slechts gedeeltelijk op de be- schrijving aldaar, vertoont te veel schubreijen, slechts 2 aarsvindoor- nen, enz. Odaz moluccanus CV. Poiss. XIV p. 227. Rèen. an. éd. luxe Atl. Poiss. tab. 91 fig. 3 (figura pejor). Od. corpore oblongo compresso, altitudine 32 ad 3! in ejus longitudine, latitudine 2 et paulo in ejus altitudine; capite acuto 42 ad 42 in longitudine corporis, aeque alto circiter ac longo; oculis diametro 5 et paulo ad 5! in longitudine capitis, multo plus diametro 1 distantibus; linea rostro-dorsali nucha valde convexa, rostro et fronte declivi rectiuscula; rostro acuto oculo longiore; naribus parvis; rietu ante oculum desinente; dentibus maxilla superiore antice liberis 2 securiformibus; dentibus maxilla inferiore antice liberis 4, mediis securiformibus, lateralibus unciformibus apice postrorsum et extrorsum spectantibus; prae- operculo, limbo excepto, squamato, squamis pluriseriatis squamis opercularibus multo mi- noribus; squamis lateribus 33 p. m. in serie longitudinali; linea laterali singulis squamis — tubulo simplice vel subramoso notata; pinnis imparibus basi vagina squamosa; pinna dorsali spinis pungentibus sensim accrescentibus postica ceteris longiore; dorsali radiosa dorsali spi- nosa paulo altiore postice acuta; pectoralibus obtusiusculis et ventralibus valde acutis 6 fere, caudali obtusa convexa angulis rotundata 7 circiter in longitudine corporis; anali dorsali ra- diosa non altiore postice acuta; colore corpore pulchre purpureo-rubro, dorso purpureo-car- mosino, ventre purpurascente-roseo; capite superne purpureo; labiis rubris; dentibus coeru- leis; mento rubro postice vitta transversa fuscescente-aurantiaca; squamis dorso, lateribus, operculisque singulis macula oblonga fusco-vidlacea ; squamis ventre singulis macula rotunda fuscescente-aurantiaca; squamis basin caudalis tegentibus fascia transversa lata duplice antice carmosina postice pulchre flava; pinna dorsali carmosina violaceo et coeruleo marginata , ubique sed postice praesertim violaceo-nigro reticulata; pinnis pectoralibus aurantiaco-roseis basi late purpureo-violaceis; ventralibus radiis aurantiacis membrana coerulescente-hyalinis , antice coeruleo marginatis, membrana inter singulos radios vitta longitudinali fusco-violacea, radio 1l? toto fere violaceo; anali carmosina violaceo et coeruleo marginata, vittis 4 viola- ceis longitudinalibus undulatis; caudali parte squamata vitta lata transversa pulchre flava, parte alepidota nigricante-violacea coeruleo reticulata et marginata. VAN MANADO EN MAKASSAR. 65 B. 6. D. 11/12 vel 11/18. P. 2/13. V. 1/5. A. 9/14 vel 3/15. C. 1/14/1 et lat. brev. Synon. Ikan Passir De Vlam. Rec. Passer Ren. Poiss. Mol. I tab. 2 No. 12. Odar des Moluques CV. Poiss. XIV p. 227, Règn. anim. éd. luxe Atl. Poiss. tab. 91 fig. 3. Habit. Macassar, in mari. Longitudo 2 speciminum 247"" et 250"". Aanm. De beschrijving dezer fraaije soortin de groote Histoire na- turelle des Poissons is blijkbaar naar zeer verkleurde exemplaren genomen. De afbeelding in de prachtuitgave van Cuviers Règne animal is volstrekt onvoldoende om de soort te laten herkennen en bevat, behalve het volstrekt onjuiste der kleuren, opmerkelijke ge- breken. Het ligchaam iserte slank voorgesteld, de preoperkelschub- ben zijn er in het geheel niet afgebeeld, de schubben op de zijden te talrijk (39 op eene overlangsche rei), en die van den staart veel te klein, de borst- en buikvinnen te kort, enz. Zoo uiterst gebrekkig als de afbeelding van Renard is, geeft zij toch de uitdrukking van vormen en kleuren beter terug dan de aangehaalde afbeelding. SCOPELOIDEI. Scopelus brachygnathos Blkr. Scopel. corpore elongato compresso, altitudine 51 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite obtuso convexo 44 circiter in longitudine corporis, lon- giore quam alto; oculis diametro 2 ad 21 in longitudine capitis; linea rostro-frontali con- vexa; rostro obtuso convexo brevissimo; maxilla superiore maxilla inferiore non longiore, sub oculi margine posteriore desinente, 123 circiter in longitudine capitis; dentibus maxillis et palatinis pluriseriatis minimis, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; prae- operculo opereuloque margine posteriore convexis rotundatis; squamis lateribus (?) in serie longitudinali; pinna dorsali radiosa paulo vel vix post basin ventralis incipiente et ante analem desinente, acuta, parum emarginata, corpore non vel paulo humiliore, basi 74 circiter in lon- gitudine totius corporis; pinna dorsali adiposa integra parva oblonga gracili radiis analibus posterioribus opposita; pectoralibus, ventralibus caudalique (ex parte abruptis); anali acuta emarginata corpore humiliore; colore corpore violascente-fusco vel aurantiaco-violaceo; operculis ex parte argenteis; foveis guttulaeformibus nitide aureo-argenteis nigro cinctis , lateribus sparsis , lineam ventralem versusin seriem longitudinalem dispositis; pinnis roseis parce fusco arenatis ; caudali basi fusco-violacea. 66 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN B. 9? D. 2/10 vel 2/11. P. 1/18?. V. 9/1. A. 2/16 vel 2/11. C. MA 7/1 et lat brew Synon. Bulan bulan Man. Habit. Manado, in mari. Longitudo 2 speciminum 50” et 65°”. Aanm. Deze soort is na het naaste verwant aan Scopelus asper CV. (Myctophum | asperum. Richds.) van Nieuw-Ierland, doch onderscheidt er zich van door grooter oog en verder achterwaarts beginnende rug- vin, welke bovendien twee stralen minder heeft. De heer Richardson spreekt ook van ploegbeenstanden bij zijne Myctophum asperum, welke, indien zij inderdaad aanwezig zijn, de soort buiten de door den heer Valenciennes aan Scopelus toegekende kenmerken zou doen vallen. Beide mijne voorwerpen hebben de schubben verloren en de vinstra- len hier en daar afgebroken. Scopelus .Dumerilii Blkr. Scopel. corpore elongato compresso, altitudine 51 circiter in ejus longitndine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite obtuso convexo 4$ circiter in longitudine corporis, lon- giore quam alto; oculis diametro 3 ad 31 circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali convexa; rostro obtuso convexo brevissimo; maxilla superiore maxilla inferiore non longiore, longe post oculum producto, 14 circiter in longitudine capitis; dentibus maxillis et palatinis pluriseriatis minimis, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo mar- gine posteriore obliquo; operculo margine posteriore oblique emarginato; squamis lateribus (?) in serie longitudinali; pinna dorsali radiosa supra basin ventralis incipiente et ante ana- lem desinente, acuta, vix emarginata, corpore non humiliore, basi 6 et paulo in longitudine totius corporis; pinna dorsali adiposa integra parva oblonga gracili radio anali postico opposita . vel subopposita; pectoralibus acutis 81 circiter, ventralibus obtusiusculis 7 fere, caudali pro- funde excisa lobis acutis 42 circiter in longitudine corporis; anali acuta emarginata dorsali radiosa paulo humiliore; colore corpore violascente-fusco vel aurantiaco-violaceo; operculis ex parte argenteis; foveis guttulaeformibus nitide aureo-argenteis nigro cinctis lateribus sparsis , lineam ventralem versus in seriem longitudinalem dispositis; pinnis roseis, basi fusco-viola- ceis ceterum parce fusco arenatis. B. 9? D. 2/12 vel 2/18 P. 1/11. V. 2/7. A. 2/12 vel 2/19. «C, VAT Let databrew Syn. Bulan bulan Manadon. Habit. Manado, in mari. Longitudo 3 speciminum 43°” ad 79°”. VAN MANADO EN MAKASSAR. 67 Aanm. De beide eerste soorten van Seopelus, welke mij van den Indischen Archipel zijn bekend geworden, zijn de hier beschrevene. Ik kan ze tot geene der reeds in de wetenschap bekende terugbren- gen. Van elkander zijn zij gemakkelijk te onderscheiden door de ver- schillen in de grootte van het oog, de lengte der bovenkaak, de gedaante van preoperkel en operkel en de getallen der vinstralen. Mijne voorwerpen van beide soorten zijn in een’ gebrekkigen toestand van bewaring en hebben de schubben alle verloren en de vinstralen gedeeltelijk afgebroken. De in de hier gegevene beschrijvingen aan- geduide kenmerken heb ik evenwel duidelijk waargenomen en zijn vol- doende om de soorten van de overige bekende te onderscheiden. De onderwerpelijke soort draag ik op aan den heer A. Duméril te Pa- rijs, in de wetenschap met roem bekend door zijne herpetologische en ichthyologische werken. PLEURONECTEOIDEI. RuowsorpricHTHYS Blkr. Pinnae dorsalis, analis, caudalis, pectorales, ventrales; dorsalis ros- tro incipiens et analis a caudali sejunctae. Os anticum. Dentes maxil- lis biseriati acuti. Rostrum cornutum. Oculi valde distantes. Mem- brana branchiostega radiis 6. Aanm. Dit geslacht staat in verwantschap tusschen Platessa en Rhombus, doch beantwoordt nog het meest aan Rhombus, van hetwelk het slechts verschilt door tweereijige kaakstanden en kegelvormig bee- nig uitsteeksel op den snuit. Rhomboidichthys myriaster Blkr. Rhomboidiehth. corpore ovali, altitudine 2 et paulo in eius longitudine; capite 5 fere in longitudine corporis, multo altiore quam longo; oculis sinistris plus diame- tro l distantibus, diametro 8 fere in longitudine capitis, postice lobo membranaceo munitis, inferiore paulo ante superiorem sito; orbitis antice tuberculis 2 ad 4 osseis; regione inter- J 68 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN oculari antice alepidota; linea rostro-dorsali ante oculos subverticali, ante oculum inferiorem tantum concava; rostro inferne antice tuberculo osseo conico cornuto; rictu curvato; maxil- la superiore maxilla inferiore paulo breviore 3 et pauloin longitudine capitis, sub oculi lim- bo anteriore desinente; mento processu conico osseo deorsum spectante; dentibus maxillis biseriatis, serie externa serie interna setiformibus paulo majoribus conicis subaequalibus ; praeoperculo obtusangulo rotundato, margine inferiore declivi rectiusculo; squamis minimis sinistro latere lineae dorsali et lineae ventrali approximatis ctenoideis, ceteris cycloideis, utro- que latere plus quam 100 in serie longitudinali; linea laterali antice curvatura valde con- vexa flexura longitudine capitis duplo circiter breviore; pinnis, caudali excepta, radiis om- nibus simplicibus; dorsali et anali subaequialtis, altitudine 5 circiter in corporis altitudine maxima; dorsali rostro ante oculum inferiorem incipiente; pectorali sinistra radiis an- terioribus usque ad pinnam caudalem fere productis, pectorali dextra obtusa capite breviore; ventralibus obtusis sinistra dextra multo latiore; caudali subrhomboidea 6 circiter in longi- tudine corporis; corpore pinnisque imparibus latere sinistro viridescente-violaceis ubique guttulis et ocellis azureis et aureo-olivaceis pulcherrime variegatis; pectorali sinistra et ven- trali sinistra radiis aurantiacis membrana hyalinis, coerulescente et fuscescente variegatis; pectorali dextra et ventrali dextra flavis; corpore latere dextro antice et postice albido, medio aurantiaco vittis transversis parallelis pulchre coeruleis p. m. 12, vitta anteriore axillae ap- proximata. B. 6. D. 88. PB. sin. 9, dextr. 8. V; sm. 'etodexir. 6: A OD Ge 2 Synon. Rhombus myriaster Temm. Schleg. Faun. Japon. Poiss. p. 181 tab. 92 fig. 2. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 125". Aanm. Deze soort komt mij voor met Rhombus rhomboides Donap., Pleuronectes mancusBrouss. en Passer Marchionessarum Voy. Vénus , eene eigene groep uitte maken en in een eigen geslacht geplaatst te moeten worden. De geslachtskenmerken zouden dan gelegen zijn in de twee- reijige kaakstanden, den beenachtigen knobbel op den snuit, ver van een staande oogen en op den snuit beginnende rugvin. De genoemde soorten bezitten de drie laatstgenoemde kenmerken. Indien haar tan- denstelsel insgelijks met dat van onderwerpelijke soort overeenkomt, wat ik vermoed, doch wegens niet beschikbaarheid dier soorten niet bepalen kan, zou het geslacht als wel gevestigd beschouwd kunnen worden. Volgens mijne definitie van Rhombus heeft dit geslacht slechts éénreijige tanden in beide kaken. Mijn voorwerp is aanmerkelijk kleiner dan de aangehaalde afbeel- ding in de Fauna japonica doch beantwoordt daaraan zeer goed. Slechts pu rm VAN MANADO EN MAKASSAR. 69 zijn de voorste borstvinstralen bij mijn voorwerp tot nabij de staartvin verlengd. De beschrijving in de Fauna japonica maakt geene melding van de fraaije bandteekening op de regterzijde des ligchaams, welke op het daartoe gebezigde voorwerp waarschijnlijk niet meer was waar te nemen. Ook zijner de getallen der vinstralen eenigzins anders op- gegeven t. w. D. 95. P. 8. V. 6. OU GXIS. HELMICHTHYOIDEI. Leptopcephalichthys hypselosoma Blkr. Leptoc. corpore elongato taenioideo, altitudine 8 et paulo in ejus longitudine; capite cor- pore duplo circiter humiliore, obtuso, convexo, 141 circiter in longitudine corporis; rostro obtuso convexo oculo non longiore; rictu obliquo sub medio oculo desinente; maxillis flexilibus molli- bus dentibus conspicuis nullis; apertura branchiali lineae ventrali approximata; regione post- cephaliea cetero corpore paulo humiliore; pinnis pectoralibus inconspicuis; dorsali analique post apicem caudae acutae unitis humillimis; colore corpore vitreo. Synon. Zkan Glas Manad. Habit. Manado, in aquis fluvio-marinis. Longitudo speciminis unici 84”, Aanm. Ik ontdekte mijn voorwerp op de vischmarkt te Manado, tusschen eenige voorwerpen Sicyduum gymnauchen Blkr. Het was toen glasachtig doorschijnend en versch, doch ik had toen geen tijd om het nader te onderzoeken. Thans, hoezeer het voorwerp weinig gele- den heeft, kan ik geen spoor ontwaren van borstvinnen en laat zich ook de juiste plaats van het begin der rugvin en aarsvin niet meer nagaan. Het is stellig soortelijk verschillend van het voorwerp, het- welk ik in mijne zesde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina onder den naam van Leptocephalus taenia Less. doch hetwelk mij evenzeer geene tanden heeft laten waarnemen, zoo- dat het vermoedelijk tot het geslacht der onderwerpelijke soort be- hoort. De hier beschrevene soort verschilt van mijne vroegere Leptoce- phalichthys taenia door betrekkelijk veel hooger ligchaam, enz. J 70 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN Naarmate de kennis der soorten van deze merkwaardige familie zal toenemen, zal het noodzakelijk worden, haar in meerdere geslach- ten te verdeelen, zooals aanvankelijk reeds is geschied (Leptocephalus, Helmichthys, Oxystomus (Tilurus Köllik.), Hyoprorus. Indien de afwezigheid van tanden bij mijne soorten door nader onderzoek mogt blijken natuurlijk en standvastig te zijn, zijn ze te brengen tot een eigen geslacht (dat verwant zou zijn aan Hyoprorus Köllik.). Mijne Leptocephalus taenia (haud. Less.) zou dan Leptocephalichthys taenia ge- noemd kunnen worden. MURAENOIDEI. Ophisurus celebicus Blkr. Ophis. corpore valde elongato cylindraceo, altitudine 36 ad 83 circiter in ejus longitu- dine; capite convexo acuto 9 ad 94 in longitudine corporis, plus triplo longiore quam alto; oculis diametro 7 ad 8 in longitudine capitis; rostro acuto convexo, oculo minus duplo longiore, paulo longiore quam basi lato, apice parum carnoso; tubulis nasalibus oculo brevioribus; rictu post oculos producto 22 circiter in longitudine capitis; labio superiore papillato; maxilla superiore maxilla inferiore multo longiore; dentibus omni- bus conicis obtusiusculis; dentibus palatinis, vomerinis inframaxillaribusque numerosis antice triseriatis, medio biseriatis, postice subbiseriatis vel uniseriatis, dentibus anterio- ribus sequentibus majoribus et obtusioribus, palatinis lateralibus internis externis me- disque majoribus; disco nasali dentibus 6 conicis majoribus biseriatis; apertura branchiali semilunari; cute laevi non rugosa; linea laterali tubulis simplicibus continuis notata; cauda apice compressa; pinna dorsali i capitis longitudinis post aperturam branchialem incipiente , corpore duplo circiter humiliore, postice valde emarginata, prope apicem caudae desinente; pectoralibus rotundatis 91 circiter in longitudine capitis; anali antice in 32 quinta corporis parte incipiente, dorsali non humiliore, postice emarginata, radii posticis radiis dorsalibus posticis oppositis; colore corpore superne aureo-viridi, inferne flavescente-roseo; rostro men- toque violascentibus; pinnis flavescente-hyalinis. B. 26 p. m. D. 270 p. m. P- 197p:Xm-2A- 2485 pm. Synon. Budi Manadens. Habit. Manado, in mari. Longitudo 2 speciminum 186 et 198"". Aanm. Van de 16 soorten van Ophisurus, welke ik thans bezit (2 van Bengalen, 1 van Japan en 13 van den Indischen Archipel), VAN MANADO EN MAKASSAR. Tl zijn er geene twee, welke ten opzigte van haar tandenstelsel zoodanig overeenkomen, dat men ze met elkander zou kunnen verwarren. De onderwerpelijke soort is gekenmerkt door hare tweereijige kegelvor- mige neustanden en door de rangschikking der kegelvormige gehemel- te-, ploegbeens- en onderkaaks-tanden, welke naar voren drie reijen vormen in welke de voorste tanden, dik en kegelvormig, aanmerkelijk grooter zijn dan de meer achterwaarts geplaatste, welke eerst twee- reijig worden en dan in eene enkele rei eindigen. De herkenning der soort wordt overigens gemakkelijk gemaakt door de hoogte- en lengte- evenredigheden van ligchaam, kop en borstvinnen, de getallen der vinstralen, enz. Ophisurus Broekmeijeri Blkr. Ophisur. corpore valde elongato cylmdraceo, altitudine 34 circiterin ejus longitudine; capite eonvexo acuto 9 circiter in longitudine corporis, quadruplo fere longiore quam al- to; oculis diametro 9 circiter in longitudine capitis; rostro acuto convexo oculo multo mi- nus duplo longiore, longiore quam basi lato, apice parum carnoso; tubulis nasalibus oculo brevioribus; rictu non vel vix post oculum producto 4 circiter in longitudine capitis; labio superiore subpapillato; maxilla superiore maxilla inferiore multo longiore; dentibus omni- bus conieis; dentibus palatinis biseriatis, apicem seriei dentalis vomerinae attingentibus, ante- rioribus] obtusis mediis et posterioribus acutiusculis, serie externa p. m. 20, serie interna gracilio- ribus ex parte mobilibus 12 ad 15; dentibus vomerinis 50 p. m., anterioribus biseriatis obtu- siusculis, ceteris, posticis tantum exceptis, triseriatis gracilioribus acutis, anticis dentes na- sales subattingentibus; dentibus nasalibus 4 obtusiusculis biseriatis anterioribus 2 posteriori- oribus majoribus; dentibus inframaxillaribus utroque latere p. m. 50 biseriatis, anterioribus ceteris majoribus et obtusioribus; cute laevi non rugosa; linea laterali poris distantibus con- spicua; cauda apice compressa; pinna dorsali £ capitis longitudinis post aperturam branchia- lem incipiente, corpore duplo circiter humiliore, postice valde emarginata, ad apicem cau- dae desinente; pinnis pectoralibus rotundatis 3 in longitudine capitis; anali initio 32e quintae corporis parte incipiente, corpore duplo circiter humiliore, postice valde emarginata, radiis gere dorsalibus posticis oppositis; colore corpore superne olivaceo, inferne roseo-margaritaceo; pin- nis flavescentibus. B: 29; D: 285 pt m. P,.12; A, 183 p. m. Habit. Macassar, in mari. Longitudo speciminis unici 325”, Aanm. Deze Ophisurus is, wat haar tandenstelsel betreft, het naas- J T2 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOORTEN te verwant aan Ophisurus MacClellandi Blkr, en behoort even als deze tot de groep van Ophisurus pallens Richds., OpAisurus breviceps Richds. en Ophisurus lumbricoides Blkr, soorten, welke overigens in meerdere op- zigten nog aanmerkelijk van elkander verschillen. Bij Ophisurus Mac- Clellandiüi Blkr evenwel zijn de tanden alle scherp en van nagenoeg gelijke grootte, terwijl er voorts het ligchaam 45 maal langer is dan hoog, de kop 161/; maal gaat in de lengte des ligehaams, de bek- spleet tot ver achter het oog verlengd is, de rugvin ongeveer 437 en de aarsvin ongeveer 284 stralen heeft, enz. Aan eene verwarring van beide soorten is alzoo niet te denken. Indien Ophisurus celebicus Blkr, hierboven beschreven, de gehemelte- en onderkaakstanden niet in 3 reijen had geplaatst, waardoor zij tot eene andere groep behoort, zou zij overigens nader nog aan onderwerpelijke verwant zijn dan Ophisurus MacClellandi. Doch Ophisurus celebicus is, ook zonder ken- nisname van haar tandenstelsel, niet met de onderwerpelijke te ver- warren, vermits er de bekspleet vrij aanmerkelijk achter het oog ver- lengd is en slechts 22/3 maal en de borstvinnen 31/7 maal gaan in de lengte van den kop. Ik noem de soort ter eere van den heer J. F. G. X. Broekmeijer, officier van gezondheid der 1e kl. te Makassar, aan wien ik hare ken- nis heb te danken. Muraena amblyodon Bkr. Muraen. corpore elongato compresso, altitudine 18 circiter in ejus longitudine; capite acuto 72 ad 71 in longitudine corporis, duplo fere longiore quam alto; oculis diametro 7 ad 8 in longitudine capitis; linea rostro-dorsali fronte concaviuscula; naribus anterioribus tubulatis, posterioribus non tubulatis; rostro oculo paulo tantum longiore, elevato, convexo, non ante maxillam inferiorem prominente; rictu post oculos producto 21 circiter in longi- tudine capitis; dentibus conicis; dentibus palatinis triseriatis utroque latere p. m. 25, denti- bus serie interna seriebus externis majoribus acutis, dentibus seriebus externis obtusis; dis- co nasali dentibus 30 p. m. thurmam ovalem efficientibus obtusiusculis, seriebus mediis seriebus externis multo majoribus; dentibus vomerinis obtusis 24 p. m., anterioribus 20 p. m. biseriatis, posticis uniseriatis; dentibus inframaxillaribus biseriatis obtusiusculis utroque latere serie ex- terna 15 p. m., serie interna 12 p. m., serie interna quam serieexterna majoribus; apertura branchiali oculo non majore in media altitudine corporis sita; linea laterali inconspicua; pinna VAN MANADO EN MAKASSA R. 73 dorsali ante aperturam branchialem incipiente corpore plus duplo humiliore; anali antice in corporis dimidio posteriore incipiente dorsali humiliore ; colore corpore superne pinnisque violaceo-fusco, inferne flavescente-aurantiaco; corpore pinnisque fuscescente-aurantiaco plus minusve arenatis. [2:956 p.m O.- T0: p- m; A. 150 p. m. Habit. Manado, in mari. Longitudo speciminis unici 205” Aanm. Deze soort is merkwaardig door haar betrekkelijk kort lig- chaam en gering aantal rugvin- en, aarsvinstralen, doch vooral door haar tandenstelsel, hetwelk haar zeer gemakkelijk van alle overige be- kende soorten van Muraena laat onderkennen. Afuraena polyzona Richds. Zoöl. Voy. Sulphur. p. 112 tab. 55 fig. 11—14. Zoöl. Voy. Ereb. Terr. Fisch. p. 95. Muraen. corpore elongato compresso, altitudine 15 ad 16 circiter in ejus longitudine; capite acuto 7. circiter in longitudine corporis, paulo plus duplo longiore quam alto; ocu- lis diametro 7 ad 8 in longitudine capitis; linea rostro-dorsali fronte concava; naribus ante- rioribus tubulatis, posterioribus non tubulatis; rostro oculo vix vel non longiore elevato valde convexo, vix ante maxillam inferiorem prominente; rictu vix post oculum producto 8 fere in longitudine capitis; dentibus conicis obtusis vel graniformibus; dentibus palatinis uniseriatis 6 ad 8 conicis obtusis dentibus nasalibus et vomerinis minoribus; dentibus na- salibus periphericis subbiseriatis 14 ad 18 conicis obtusis, mediis 9 conicis periphericis paulo longioribus; dentibus vomerinis biseriatis obtusissimis graniformibus 16 ad 18; dentibus in- framaxillaribus anterioribus biseriatis conicis obtusis serie interna serie externa majoribus, posterioribus uniseriatis subgraniformibus, tota maxilla 40 ad 46; apertura branchiali oculo vix vel non majore vix infra mediam corporis altitudinem sita; linea laterali inconspicua; pinna dorsali ante aperturam branchialem incipiente corpore plus duplo humiliore; anali in media corporis longitudine circiter incipiente dorsali duplo circiter humiliore; corpore pin- nisque fuscescente-violaceis vittis transversis flavis gracilibus plus minusve undulatis 26 ad 28; poris supra- et inframaxillaribus conspicuis albo annulatis. Dop me G: l0-p. m. A. 240 p. m. Habit. Manado, in mari. Kajeli, Duro insulae, in mari. Longitudo 8 speciminum 155” ad 220^". Aanm. De heer hichardson heeft de getallen der vinstralen dezer soort niet vermeld en zegt ten onregte, dat de rugvin boven de kieuw- opening begint. De afbeelding in fig. 12 en 13 van het tandenstel- 10 E dii ME vr ux acc ANA. & wA. IDE c4 5 74 BE SC-HRIJVINGENS VAN | VARSICHEESO ON EEN is niet juist, zooals de heer Richardson zelf heeft aangeteekend in de Zoölogie der reis van de Sulphur. In de Zoölogie der reis van de Erebus en Terror schijnt de heer Richardson die afbeelding echter gedeelte- lijk gebezigd te hebben bij zijne daar voorkomende beschrijving van het tandenstelsel. De ploegbeenstanden zijn regelmatig tweereijig en slechts de achterste tand is enkel en op de tusschentandslijn geplaatst. De gehemeltetanden zijn overigens zuiver eenreijig en niet tweereijig. De woonplaats dezer soort was tot nog toe onbekend. Twee mij- ner voorwerpen zijn bij Kajeli, de hoofdplaats van het eiland Boe- ro gevangen. BALISTINI. Balistes frenatus Lac. Poiss. I. p. 335, 381 tab. 15 fig. 3. Cuv. Rèen. anim., Richards. Zoól. Voy. Sulphur p. 129 tab. 60 fig. 1. Rep. ichth. Chin. Jap. in Rep. 15" Meet. Brit. Assoc. p. 201. Hollard Monogr. Balistid. Ann. sc. nat. 4e Serie I Zoöl. p. 922 tab. 5 fig. 3. Dalist. corpore oblongo rhomboideo compresso, altitudine 21 circiter in ejus longitudine, latitudine 8 circiter in ejus altitudine; capite acuto 31 circiter in longitudine corporis, al- tiore quam longo; oculis diametro 4! circiter in longitudine capitis, plus quam 3 in lon- gitudine rostri; vertice fronteque convexiuseulis; linea rostro-frontali declivi rectiuscula ; rostro ante oculos sulco triangulari superficiali; labiis carnosis; dentibus utraque maxilla 8 plus minusve emarginatis anticis 2 lateralibus majoribus supramaxillaribus apice conicis; apertura branchiali ante basin pinnae pectoralis desinente; genis sulcis interscutalibus gla- bris majoribus nullis; squamis mediis genis quadrangularibus, aperturam branchialem ver- sus polymorphis; axillis scutis 4 rotundatis biseriatis scuto anteriore oblongo ceteris multo majore; squamis lateribus 50 p. m. in serie longitudinali, squamis posteriore corporis parte singulis spinula obtusa vel tuberculo conico, spinulis vel tuberculis in series 10 p. m. lon- gitudinales dispositis; squamis ventralibns convexitate sursum et postrorsum spectantibus; pinna dorsali spinosa spina 1l? rostro multo breviore crassa obtusa antice scabra, membrana pinnam dorsalem radiosam non attingente; dorsali et anali radiosis plus duplo longioribus quam altis, antice angulatis postice obtusis rotundatis, antice quam postice multo altioribus, corpore quadruplo circiter humilioribus; pectoralibus obtusiuscule rotundatis 9 circiter, cau- dali margine posteteriore medio convexa angulis acutis paulo productis 61 ad 64 in longi- tudine corporis; pinna ventrali spina crassa brevi dentata, radiis gracilibus antice tantum apice membranam superantibus; colore corpore aurzntiaco-viridi, inferne dilutiore; vitta Nuove XAXNCONANADO'EN MAKASSAR. 15 maxillo-subranchiali lutea superne late aurantiaco inferne late sed diffuse violascente limbata; mento violascente; vitta lutea gulari a vitta maxilla subbranchiali descendente mentumque cingente; pinna dorsali spinosa aurantiaca fusco nebulata ; pinnis ceteris radiis aurantiacis , membrana coerulescente-hyalinis; pinnis imparibus basi plus minusve violascentibus vel fus- cescentibus. DNI vel 32/28, P: 2/18. 72724. vel 2/25. C. 1/10/1. Synon. Buliste bridé Comm. ap. Lac. Poiss. I p. 335,581 tab. 15 fig. 3. Habit. Macassar, in mari. Longitudo speciminis unici 240”, Aanm. Deze soort was reeds lang bekend door eene teekening van Commerson. De heer Richardson maakte in de Zoölogie der reis van de vervaardigd door een’ Sulphur melding van haar, naar eene af beelding, Chinees en zag den visch zelven niet. Die afbeelding, overgenomen in o? laatstgenoemd werk, is slechts weinig kleiner dan mijn voorwerp en vrij goed, hoezeer er het oog te klein, het profiel te gebogen, het voorhoofd te bol, de groote rugdoorn te spits en de straalachtige rugvin en aarsvin van voren te veelafgerond zijn voorgesteld. De heer Hollard beschreef haar het eerst naar de natuur en publiceerde er eene schets van, op welke echter de schubreijen des ligchaams te weinig talrijk zijn. De soort was tot nog toe niet bekend als bewoonster van den Indischen Archipel. Men wist echter, dat zij een ruime verbreiding heeft, daar zij reeds bekend is van China, de meest oostelijke streken van Poly- nesii, Madagaskar en zelfs van den Atlantischen Oceaan. SYNGNATHOIDEI. Syngnathus mento. Dlkr. : Syngn. corpore valde elongato, antice heptagono, postice tetragono, altitudine 19 circiter in ejus longitudine, altiore quam lato; capite 52 circiter in longitudine corporis; oculis dia- metro 6 circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali concaviuscula; rostro capitis parte postoculari paulo breviore, compresso, minus triplo longiore quam parte gracillima alto; mento prominente; fronte et vertice convexiusculo striatis cristis crenulatis vel denticulatis nullis; operculo stris divergentibus crista prominente nulla; scutis trunco 19, cauda 26, scutis singulis transversim, laminis intersuturalibus ovalibus subradiatim striatis, carinis vix vel non crenulatis glabriusculis, carina ventris media carinis ceteris non altiore; cauda absque pinna trunco absque capite longiore, trunco cum capite breviore; pinna dorsali longe J 16 BESCHRIJVEN GIENN VA NOSVSESGIEBSIQIONEUIUBAN ante anum scuto trunco 8? incipiente et scuto caudali 49 desinente, trunco cum capite minus duplo breviore, trunco paulo humiliore, medio et postice quam antice altiore; amali inconspicua; caudali flabelliformi capitis parte postoculari breviore; colore corpore virides- cente, inferne aurantiaco-viridi, operculis argenteo; fasciis latis diffusis fuscescente-viridibus p. m. 13 corpus caudamque superne amplectentibus; operculis humeroque violaceo-fusco arenatis; pinnis flavescente-hyalinis. B.:2 el;3. B: 0. et rd: PAS 5 A8 007939. Synon. Budi niki Manad. Habit. Manado, in aquis fluvio-marinis. Longitudo 2 speciminum 64" et 71". Aanm. Deze soort is merkwaardig door hare lange rugvin bij be- trekkelijk kort ligehaam, door haren kop met hoogen snuit en uit- puilende kin, enz. Syngnathus Retz Blkr. Syngnath. corpore valde elongato, antice heptagono, postice tetragono, altitudine 33 p. m. in ejus longitudine, vix altiore quam lato; trunco medio capite et caudae parte anteriore vix humiliore; capite 75 ad 7% in longitudine corporis; oculis diametro 5 et paulo in lon- gitudine capitis; linea rostro-frontali ante oculos concava; rostro capitis parte postoculari vix vel non breviore, compresso, triplo ad quadruplo circiter longiore quam parte gracilli- ma alto; vertice convexiusculo rugoso crista media humillima glabra; orbitis cristisque utro- que latere rostro-oculari et postoculari nec crenulatis nec denticulatis; operculo cristis 2 vel 5 longitudinalibus glabris divergentibus ; scutis trunco 17, cauda 29 vel 30, scutis singulis transversim , laminis intersuturalibus rotundiusculis non vel vix striatis; carinis singulis scutis humillimis non denticulatis; cauda absque pinna et cum pinna trunco absque capite minus duplo longiore; pinna dorsali scuto trunci 17? incipiente, scuto caudae 8? desinente, cor- pore humiliore; anali minima parum conspieua; caudali flabelliformi parte capitis postocula- ri vix vel non longiore; colore corpore flavescente-viridi; cauda vulgo annulis aliquot latis diffusis fuscescentibus; pinnis dorsali, pectoralibus analique radiis flavescentibus membrana hyalinis, caudali radiis aurantiaca membrana fuscescente, B. 9.vel 3. D. 58 yel. 59. P. 18? Ano vel 4 (0-97 Synon. Budi Manad. Habit. Manado, in aquis fluvio-marinis. Longitudo 57 speciminum 60" ad 67". Aanm. Deze soort is het naaste verwant aan Syngnathus budi Blkr. Bij Syngnathus budi is evenwel de kop betrekkelijk korter, het oper- kel anders gestreept en geribt, heeft de staart drie of vier rin- VAN MANADO EN MAKASSAR. Tani gen meer en de dubbele lengte van den romp (zonder den kop), de rugvin op het 14° rompschild beginnende en op het 9" staart- schild eindigende, enz. Ik draag deze soort op aan Retzius, die het eerst het merkwaar- dige feit heeft ontdekt, dat bij de Syngnathoiden de voorwerpen welke een’ broeizak bezitten de mannetjes zijn en niet de wijfjes. Syngnathus polyacanthus Dlkr. Syngnath. corpore valde elongato antice subheptagono, postice tetragono, altitudine 35 p.m. in ejus longitude, vix altiore quam lato; trunco capite et caudae parte anteriore hu- miliore ; capite 5 circiter in longitudine corporis; oculis diametro 7 circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali ante oculos concaviuscula; rostro capitis parte postoculari duplo vel vix plus duplo longiore, compresso, octuplo circiter longiore, quam parte gracillima alto; ver- tice planiusculo rugoso crista media humillima; orbitis eristisque utroque latere rostro-oculari et postoeulari leviter crenulato-denticulatis; operculo crista longitudinali media leviter crenulato- denticulata, infra cristam lineis elevatis divergentibus 5 vel 4; scutis trunco 22, cauda 25, scutis singulis transversim striatis, laminis intersuturalibus vix vel non conspicuis; carinis singulis scutis omnibus aequalibus denticulatis antice humilibus postice elevatis, spina valde conspicua postrorsum spectante; cauda absque pinna trunco absque capite paulo, trunco cum capite minus duplo breviore; pinna dorsali scuto trunci 21° incipiente et scuto caudali 8' desinente, cor- pore humiliore; anali minima; caudali flabelliformi angulis acuta parte capitis postoculari non vel vix breviore; corpore aurantiaco-viridi fusco arenato; vitta rostro-oculari fusca; pinnis ffavescente-hyalinis; caudali radiis aurantiaca membrana fusca, EXE volo SD 50 P. 18 yel 49, A- 3 vel 4, C. 9. Synon. Judi Manad. Habit. Manado in aquis fluvio-marinis. Longitudo 2 speciminum 85°” et 907", Aanm. Deze Syngnathus behoort tot de groep van Syngnathus dac- tyliophorus Blkr wegens hare doornachtige ribkielen, van welke elke eindigt in een’ grooteren naar achteren gerigten doorn. Syngnathus budi Dlkr. Syngnath. corpore valde elongato, antice heptagono, postice tetragono, altitudine 56 ad 58 p. m. in ejus longitudine, vix altiore. quam lato; trunco medio capite et caudae parte anteriore vix humiliore; capite 8? ad 9 circiter in longitudine corporis; oculis diametro oL ad 6 circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali ante oculos concava; rostro capitis parte postoculari non vel vix (be ue compresso, triplo circiter longiore quam parte gra- 18 BESCHRIJVINGEN VAN VISCHSOOR'TEN cillima alto; vertice convexiusculo rugoso crista media humillima glabra; orbitis cristisque utroque latere rostro-oculari et postoculari nec crenulatis nec denticulatis ; opereulo crista longi- tudinali media vix conspicua glabra, supra et infra cristam stris pluribus divergentibus ; scutis trunco 17, cauda 55, scutis singulis transversim, laminis intersturalibus ovalibus radiatim striatis, carinis singulis scutis humillimis denticulis nullis, cauda absque pinna trunco abs- que capite duplo longiore; pinna dorsali scuto trunci 14° incipiente et scuto caudali 9? de- sinente, corpore humiliore; anali minima vix conspicua; caudali flabelliformi angulis acuta parte capitis postoculari non vel vix longiore; colore corpore viridi, vittis fuscescente-oliva- ceis diffusis 50 p. m. annulato; operculis argenteis fusco arenatis; pinnis dorsali et pecto- ralibus radiis aurantiacis membrana hyalinis; dorsali basi vitta longitudinali fusca; caudali ra- diis aurantiaca membrana fuscescente. B. 2 vel 3. D. 52 vel 53. P. 19 vel 20. A. 5 vel 4. C. 9, Synon Dudi Manad. Habit. Manado, in aquis fluvio-marinis. Batavia, in aquis fluvio-marinis. Longitudo 7 speciminum 96"" ad 104". ; Aanm. Verwant aan Syngnathus tapeinosoma Blkr en Syngnathus dja- roig Dlkr, onderscheidt onderwerpelijke soort zich van deze beide voornamelijk door langere nog op den romp beginnende rugvin, be- trekkelijk korteren staart, enz. 13 Syngnathus manadensis Blkr. | Syngnath. corpore valde elongato antice heptagono, postice tetragono, altitudine 55 circi- ter in ejus longitudine, vix altiore quam lato; trunco medio capite et caudae parte anterio- re vix humiliore; capite 62 circiter in longitudine corporis; oculis diametro 6L circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali ante oculos concava; rostro capitis parte postoculari multo sed minus duplo longiore, compresso, plus quadruplo longiore quam parte gracillima alto ; vertice convexiusculo rugoso crista media humillima glabriuscula; orbitis cristisque utroque latere rostro-oculari et postoculari minutissime crenulato-denticulatis; operculo cristis 4 vel 5 divergenti- bus minutissime crenulato-denticulatis; seutis trunco 21, cauda 25, scutis singulis transversim striatis, laminis intersuturalibus ovalibus parvis vix vel non striatis; carinis singulis scutis mediocriter elevatis denticulis minimis acutis serratis; cauda absque pinna trunco absque capite paulo longiore, cauda cum pinna trunco cum capite paulo breviore; pinna dorsali scuto trunci 18? incipiente et scuto caudali qo desinente, corpore humiliore; anali minima; caudali flabelliformi angulis rotundata capite partis postoculari longiore; colore corpore au- reo-viridescente; cauda annulis latis 5 vel 6 fuscescentibus; pinnis radiis flavescente-aurantiacis membrana hyalinis; caudali fusco dense arenata. B-$2 vel 8. D.-83p. m. P; 18 wel 49.07 B xol d VAN MANADO EN MAKASSAR. IE: Svnon. Budi Manad. Hebit. Manado, in aquis fluvio-marinis. Longitudo 5 speciminum 66'" ad 80. Aanm. Verwant aan Syngnathus brachyurus Blkr en Syngnathus cun- calus Buch., onderscheidt deze soort zich daarvan voornamelijk door langeren staart, welke bij genoemde soorten korter is dan de romp (zonder den kop), en door korteren kop, welke bij dezelfde soorten van 41/2 tot 51/2 maal gaat in de lengte des geheelen ligchaams; voorts door veel korteren snuit, slanker ligchaam, enz. Hippocampus manadensis Blkr. Hippoc. corpore heptagono, altitudine maxima 7 circiter in ejus longitudine a tuberibus occi- pitalibus usque ad apicem caudae; latitudine corporis 12 circiter in ejus altitudine; cauda tetragona; capite 43 circiter in longitudine corporis ab occipite usque ad apicem caudae; rostro capitis parte postoculari longiore, compresso, plus triplo sed minus quadruplo longi- ore quam parte gracillima alto; oculis diametro 6 fere in longitudine capitis; orbita super- ne tuberculo conico acuto; occipite in processum quadrituberculatum exeunte; operculis valde striatis; trunco cauda duplo breviore; scutis trunco 12, cauda 37 vel 38; carinis scutis tuberculatis irregulariter elevatis fimbriis. cutaneis conspicuis nullis; pinna dorsali scuto trun- ci 11° incipiente et scuto caudali 2? desinente, rotundata; corpore fusco capite praesertim coeruleo arenato; pinnis radiis aurantiacis, membrana hyalinis, dorsali vittis 8 longitudina- libus fuscis. Br DAE HL. A.4. Habit. Manado, in mari. Longitudo speeiminis unici ab occipite usque ad apicem caudae 104”, ab apice rostri us- que ad processum occipitale 22”, Aanm. Deze soort is het naaste. verwant aan Syngnathus kampylo- trachelos Blkr van Sumatra, doch onderscheidt er zich van door de bruine met blaauwe gespikkelde kleur des ligchaams, betrekkelijk lan- geren staart, welke de dubbele lengte heeft van den romp, terwijl hij bij Synguathus kampylotrachelos Blkr met betrekking tot den romp minder lang is, enz. Bij Hippocampus kuda Blkr is de kop veel grooter en hooger. Hippocampus mannulus Cant. is insgelijks eene ver- wante soort, doch met aanmerkelijk langeren kop, welke er 1/5 van de lengte van het geheele vischje zou uitmaken. ) 80 BESCHRIJVINGEN VAN -VISCHSOOR TEE NEN ZS Hippocampus comes Cant. Mal. Fish. p. 389 tab. XI fig. 2? Hippocamp. corpore heptagono, altitudine maxima 61 circiter in ejus longitudine a tube- ribus occipitalibus usque ad apicem caudae; latitudine corporis 2 circiter in ejus altitudi- ne; cauda tetragona; capite 3! circiter in longitudine corporis ab occipite usque ad apicem caudae; rostro longitudine capitis parti postoculari subaequali, compresso, plus triplo sed minus quadruplo longiore quam parte gracillima alto; oculis diametro 5 circiter in longitudi- ne capitis; orbitasuperne tuberculo conico apice scabro; occipite in processum quinque-tuber- culatum exeunte tubereulis denticulis scabris; processu medio vertice elevato compresso sca- bro;operculis parum striatis; trunco cauda minus duplo breviore; scutis trunco 11, cauda 34 vel 35, carinis tuberculatis denticulis minimis scabris alternatim vel subalternatim valde e- levatis, conicis, compressis vel subclavatis; fimbriis cutaneis conspicuis nullis; pinna dor- sali scuto trunci 9? incipiente et scuto caudali 2? desinente, rotundata; colore corpore aurantiaco-viridi, operculis coerulescente; capite corporeque punctis et maculis parvis spar- sis nigricante-fuscis; pinnis radiis aurantiacis membrana hyalinis; dorsali vittis 2 longitudi- nalibus fuscis B: 229-346? De TARA AR: Habit. Macassar, in mari. Longitudo speciminis unici ab occipite usque ad apicem caudae 78”, ab apice rostri usque ad processum occipitalem 22". Aanm. Mijn voorwerp beantwoordt zoo goed aan de schetsteekening van Mippocampus comes, door den heer Cantor gepubliceerd, dat ik, niettegenstaande de verschillen, welke ik tusschen de beschrijving dier soort en de bovenstaande opmerk, het niet als eene daarvan verschillende soort kan beschouwen. Boven het oog zouden bij Hippo- campus comes 2 knobbeltjes voorkomen, terwijl ik er bij mijn voor- werp slechts één ontwaar. De heer Cantor spreekt ook niet van het fijn getand zijn der knobbeltjes. Die tandjes zijn trouwens ook zoo klein, dat men ze slechts met behulp eener lens duidelijk kan zien. De vinnen van mijn voorwerp hebben zoodanig geleden, dat ik de getallen der stralen niet met zekerheid heb kunnen bepa- len. Scripsi Batavia Calendis Januari et Februarii MDCCCLVI. OBSERVATIONES BOTANICAE, QUAS DE EXETCIHBUS HORTI BOGORIENSIS NEC NON AD MONTEM GEDEH ALIISQUE LOCIS SUA SPONTE CRESCENTIBUS ANNIS 1855 ET 1856. FECIT J. H. HAS SI A Ei L. I GLEICHENIACEAE. 1. Gleichemia vulcanica Blm. (Hook. Spec. Fil. I. 4.10.) OssERv. Haec species vix a G. alpina RBr. (Hook. l. c. 2.3.) di- versa est, nam signa distinctionis, a Blumeo celebrr. (En. 251) laudata, speciem suam ipsam haud quadrant. Rhachis communis enim est dense tomentosa et palacea (dense vestita, paleis ferrugineis et tomento RBr.);— pari modo G. hecistophylla Cunn. forsan ad G. alpinam erit reducenda. — G. Boryi Kunz. Fil. I 162 t. 70.1 habitu multo aliena, nostra enim evidenter dichotoma est, uti et pinnae pariter sunt di- chotomae. DrscRPT. Specimina nostra sunt valde incompleta (herbarii hort. bogor.) eum stipite 0.14 (1) longo (nec toto) 0.26 alta. Stipes teres paleaceus et dense tomentosus, dein paleis et tomento pro parte deciduis semivestitus, trichotomus; innovationes in axillis trichotomiae totae pa- leis imbricatim obtectae; paleae ferrugineae, e basi latiuscula acumi- natissimae, dein patentes aut apice refractae, 0.003 — 0,004 longae, (1) Numeri semper mensuram gallicam et nederlandicam indicant. J 2 FILICES JAVANICAE. postremo deciduae; rami trichotomiae laterales nunc decurrenti- bipin- natifidae uti pinnae, nune nudae, intermedius semper nudus, caeterum stipiti conformes et pariter vestiti; pinnae divaricatae lineari-oblongae, 0.12—0.17 longae, 0.026— 20.053 latae, apice abrupte acuminatae, bi- pinnatifidae; rhachis communis pari modo ac rami stipitis tomentosa et paleis badio-fuscis patentibus densis, longiter persistentibus vestita, su- pra sulcata, subtus rotundata, postremo subglabrata; pinnul«e paten- tissimae, alternae, plerumque remotiusculae, 0.013—0.017 longae, vix 0.002 latae, acutiuseulae coriaceae, primo ad basin pariter tomento- sae et paleaceae, apicem versus et dein totae glabratae, profunde pin- natifidae; laciniae subrotundae, margine reflexo, cucullatim contractae, subtus glaucae, vix hiantes; sporangia 2—4 sorum formantia flaves- centia nitidula subinclusa. Mesosorus Hsskl. OssEnv. 1. Genus hoe, Mertensia Wlld. Prsl. Pterid. 50 t 1.7 et 12, jure a Gleichenia sejungendum est; habitus, etsi in genere utroque si- milis, haud sufficit ad unionem generis utriusque et sporangiorum in- sertio in medio venae apud Mesosorum, ad apicem ejus in Gleichenia sufficit ad distinctionem genericam.— » Nomen Jertensia Wlld", mo- nente Alph. DeCandollio (Prodr. X. p. 87 not. 2 et 1) » mutandum, quia posterius et ideo ab origine caducum" nam Mertensia Wlld. est genus 1804 creatum, cum Jertensia Roth. jam. 1797 fuit nuneupa- tum. Nomen Mesosorus a verbis graecis use», medium et ceps, sorus derivatum. OrssEnv. IL. Stricherus Presl l. c. 51 ab autore genus distinctissimum dicitur venarum reticulatione; Hook. (Spec. Fil. I. 2) hoe genus uti Mesosorum Gleicheniae conjunxit. 2. Mesosorus giganteus Hsskl. 8. glaucus Hsskl. SYNON. Merlensiae giganteae Presl, (Gleicheniae WIL.) Hook. 1. c. 4.11 forsan varietas, ni species propia? FILICES JAVANICAE. Ó DrscnPT. speciminis herb. hrt. Bog. unius, vaide manci, pinnas ge- minas tantum sistentis, absque stipite aut ramo. — Pinnae late ovatae acutae aut apice abrupte subtruncatae et pinnula terminali munitae, bipinnatifidae membranaceae, planae, glaberrimae, subtus niveo-glau- eae, 0.3 longae, 0.2 latae; rhachis supra plana, acute marginata, inde- que canaliculata, subtus convexa teretiuseula; pinnulae infimae oppo- sitae, reliquae alternae, patentissimae, profunde pinnatifidae, lineares acuminatae rectae, inferiores 0.15 , superiores 0.09 longae, 0.017— 0.013 latae, ad apicem pinnarum abrupte decrescentes, infimae dichotomiae valde approximatae et parum evolutae suberistaeformes, gemmulam intermediam obtegentes; /aciniae lineari-oblongae ad apicem pinnarum et pinnularum oblongae subovales (eas iconis Hook. 1l. c.t. 3 A. plane quadrantes) obtusae integerrimae, rarius subemarginatae, margine haud revoluto; costae supra planae, sed margine utrinque cristato-elevato canaliculatae, subtus valde prominulae teretiusculae; costulae pari modo, nec tam alte, cristato-marginatae, utrinque glaberrimae; venae pinnatae, omnes infra medium simpliciter furcatae, ad apicem laciniarum simpli- ces.-—Pinnae speciminis nostri steriles videntur; adsunt autem sporan- gia perpauca, hine inde in dorso venarum sparsa aut bina sessilia, superficialia, badio-fusca nitidula, nee non residua aliorum deciduorum. 9. Mesosurus excelsus Hsskl. SYNON. Gleichenia excelsa Sm. Hook. 1l. c. 5.14 t. 4. D. (1). DzscnPT. Zruncus subterraneus repens ramosus; pro ratione frondis (1) Hue pertinere videtur Gleichenia volubilis Jungh. Java etc. I. p. 592 et 661 (edit. germ. 430 et 479), etsi autor hie perspicacissimus suam summi cacuminis Pangerangoh montis incolam (altitud. 9300') dieit! C£. verba sua ipsissima: » —einer wahren Liane unter den Farrnkraeutern, deren an der Basis 1" dicker Stengel sich in mannichfach gewundenen Touren 15—20' hoch an den Baeumen hinan- schlingt und sich erst hoch obenan seiner Spitze dichotomisch zerspaltet und in die Laubtragenden Aeste zertheilt; er ist inwendig hohl und zerbrechlieh und hat eine sehr harte hornartige Deschaffen- heit; agfangs ist er mit einem bleichen pulverigen Filz ueberzogen, wird aber nachher glaenzend glatt und nimmt eine braeunlich gelbe Farbe an". (l c. p. 592 (430) et ibid. p. 664 (479): »Sti- pite volubili longissimo, sursum dichotome ramoso; fronde bipinnata longissima; pinnulis coriaceis elongato-lanceolatis, profunde pinnatifidis; laciniis linearibus obtusis integerrimis, margine revolutis, supra laevibus, subtus molliter ferrugineo-tomentosis, dein laevibus glaucescentibus; costis et rha- chibus junioribus tomento fugaci pallido velatis et paleaceis. — Hab. in cacumine supremo montis Mandala wangi (Pangerangoh alior.) 9500' ped. altitudine." 4 FILICES JAVANICAE. debilis, teres, 0.004—0.007 crassus rubiginoso-nigrescens, apice paleis rubiginosis dense obsessus, lanceolatis acuminatissimis nitidis integris, ad 0.004 longis, medulla tereti tenui farctus; fibrillae copiosae ramosae nigrescentes. Stipites erecti graciles, basi patentim adscendentes et paleis jam dicetis densis obsiti, supra basin (?) dein semiteretes, su- pra plani, tomenti et palearum vestigiis hinc inde tecti, laevissimi, glaberrimi, fuscescenti-brunnei, 2.0 alti, vix ultra 0.007 crassi. rondes bipinnatae (specimen nostrum praebet solum 2 paria evoluta inferiora, senilia, sporangis delapsis, anni praeteriti et unum nondum plane evolutum); rhachis inferne stipiti subconformis, densissime rubiginoso- paleata et inter paleas tomento minuto rubiginoso tecta; paleae subtus densissime imbricatim adpressae antrorsae, rarius hine inde subretror- sae, lineares nitidulae, longiter acuminatae, margine ciliatae et inten- sius coloratae, supra et in primis ad margines patentissimae, longiter subulatae, reliquis duplo longiores, 0.009 longae; dein his cum to- mento plus minus caduco deciduis rhachis tum nuda, sed ex in- sertione palearum minutissime punctulato-asperula, inter paria pin- narum inferiora 0.42 longa, inter paria pinnarum harum et sequen- tium vix evolutarum 0.37 longa, 0.008 lata, subcomplanata semite- res, supra leviter sulcata, tota rubiginoso-tomentosa e paleis microsco- pieis fimbriato-laciniatis et uti inferior rhacheos pars imbricatim et pa- tentim paleacea, tactu facile paleis et tomento friabilibus, et tum lae- te viridis et minutissime asperula. Pinnae patenti-erectae, antrorsum subfalcatae, elongato-oblongae acuminatae, 1.3 longae, 0.3 latae, rigi- dae subcoriaceae oppositae; rhachis primariae subconformis, sed in mar- gine utroque acute marginata, nec supra sulcata, ad margines tan- tum leviter canaliculata, pariter ac rhachis primaria paleacea et to- mentosa, dein glabrata ferruginea, nec asperula; ad basin rhacheos adsunt cristae palmatifidae rigidissimae breves, coriaceae, 0.03— 0.04 longae et basilatae, glabrae, virides, dein marcescentes fuscae, laciniis pinnatifidis aut imo bipinnatifidis, lacinulis acuminatis, pungentibus. Pinnulae alternae patentissimae , apice nunc subadscendentes falcato-cur- vatae, lineari-lanceolatae acuminatissimae, utrinque glabrae, supra ni- FILICES JAVANICAE. 5 tidulae, subtus glaucescentes, 0.16—0.18 longae, 0.035—0.026 latae, profunde pinnatifidae; costa e pagina superiori pinnulae prominula sul- cata glabra, subtus valde prominula, pallide flavescens; laciniae lineari- oblongae obtusissimae, nune subemarginatae, a basi subrecurvae, mar- gine recurvato integerrimae, 0.011— 0.02 longae, 0.004 latae; costulae glaberrimae, supra sulcatae, subtus prominulae; venae omnes furcatae, apieum laciniarum vix simplices, crus superius inferiorum in sinu carti- lagineo laciniarum subanastomosans cum infimo superiorum. Sort nunc sparsi copiosi densi, cruri superiori venarum supra basin inserti, su- perfieiales; sporangia flava 3—6, plerumque 4—5, dein lateraliter bi- valvia et annulo elastico peripherico valde extenso tota expansa; an- nulus elasticus articulatus, verticem planum sporangii subgloboso-tur- binati cingens. Sporae tetraédrae, angulis valde acutis. Hanrir. ped. montis ignivomi Gedeh ad altitud. 4—41/; mille pedum. 4. Mesosorus longissimus Hsskl. SYNON. Mertensia longissima Kunz. Zoll. Verz. I. 46., Gleichenia Bl. En. 250.6, Hook. Sp. Fil. I. 4.9. DrscnPr. (secundum specimen pinnae in hrb. hrt. bog. a divo Zip- pelio collectum).— Pinna 0.94 longa, 0.39 lata, ovato-oblonga acuminatis- sima, profunde bipinnatifida; pinnulae inferiores minores, medium ver- sus accrescentes, summae decrescentes, apex simpliciter pinnatifidus, longiter attenuatus. Zachis glaberrima lucida, e pinnulis decurrenti- bus leviter marginata, supra plana, subtus convexiuscula. Pinnulae in- fimae suboppositae, reliquae omnes alternae, lineari-lanceolatae acumi- natissimae patentissimae, planae, membranaceae, supra nitidulae, sub- tus opacae glaucescentes, profunde pinnatifidae, ad costulas laciniarum parum tomentosae, caeterum glabrae aut glabrescentes, medianae 0.18—0.21 longae, basi 0.03 latae, supra medium apicem versus at- tenuatae, breviter petiolatae; nervus medius supra planus, e fronde pa- rum elevata subcanaliculatus, subtus convexus; /acimiae lineares obtu- sae aut obtuse acuminatae, margine integerrimo subrecurvo, rectae patentes, plerumque alternae, 0.013 longae, 0.003 latae, apicem pin- 5 FILICES JAVANICA E. nulae versus valde decrescentes et confluentes; costula supra plana, sub- tus prominula convexiuscula, apicem versus evanida et hine inde arach- noideo-tomentosa; venae omnes simpliciter ad basin furcatae, ad laci- niarum apicem tantum supra medium furcatae aut simplices, nunquam 3-furcae. Sporangia (in nostro specimine!) sparsa plerumque solitaria aut bina in bifurcatione ipsa aut dorso eruris plerumque superioris in- serta, subglobosa nitidula, pro ratione laciniae sat grandia. Hanrr. forsan sylvas pedis montis Gedeh. 5. Mesosorus arachnoides Hsskl. Ogserv. An Gleichenia longissima var. rigida Bl. En. 251. C. Hook. |l. e. 4.9.2) ?— Differt. GI. glauca Sw., Bancroft Hook., et excelsa Sm. (Hook. Le. 4.11, 5.18 et 14): rhachi pinnarum acute marginata, pin- nulis lanceolatis, dein GA. glauca: costa emarginata, laciniis serrulatis glabriusculis, G7. Bancroft: lacimüs glaberrimis, Gl. excelsa: laciniis glabris; G7. gigantea WIL. (Hook. l. e. 5.12) rhachi pinnarum obtuse marginata, laciniis ovali-oblongis, obtusissimis vix glaucis. — Alertensia longissima Kunze tota est glabra herbacea. DraenN. Gigantea, pinnis oppositis elongato-sublineari-oblongis, rha- chi eomplanata emarginata dense cano-tomentosa et hine inde, inpri- mis subtus, paleis adpressis minutis munita; pinnulis lineari-lanceola- tis aeuminatis nune subfaleatis alternis profunde pinnatifidis coriaceis, subtus glaucis, utrinque in primis autem subtus, lanugine arachnoidea ferruginea tectis, supra mox glabratis, nitidis, subtus dein subglabratis, laciniis margine cristaeformi costae tantum junctis, linearibus, obtusis, vix acutiuseulis, margine integerrimo revoluto, venis furcatis, soris superficialibus crebris, e sporangiis 1—4 conformatis. Hanir. Javae occidentalis montem Gedeh, altitudine 8000' pedum. DrscnET. Truncus subterraneus repens teres vermicularis nigrescens, flexuosus, ramosus, 0.006—0.009 crassus, apicem versus attenuatus paleaceus, paleis ferrugineis badiis nitidulis, e basi lata lanceolatis acu- minatissimis, nune subulatis, 0.002 vix excedentibus, imbricatim ad- _ FILICES JAVANICAE. pressis, dein his deciduis glaber, secando durus, medulla 0.008—0.004 crassa, siccando dein soluta faretus; radiculae plurimae, in primis ad stipi- tum insertiones, ramosae nigrescentes. Stipites ima basi adscendentes pa- tentes, flexuosi subteretes, dein erecti semiteretes stricti, 2.0 alti, duri, dense tomento cinereo-fusco obtecti et paleis appressissimis castaneis ova- tis acuminatis, margine ciliolatis muniti, dein hisce pro parte evanidis fus- cescenti-virides, in primis supra glabrati laeviuseuli. rondes giganteae (specimen nostrum 4 pinnas tantum cum apice rhacheos nondum pla- ne evolutae circinatae praebet) 2.0 longae, 0.9—1.1 latae, rigidae co- riaceae, bipinnatae, tripinnatifidae aut subtripinnatae; rAachis valde robusta inter paria pinnarum 0.6 longa et ultra, semiteres, 0.009 crassa, dense cano-arachnoideo-tomentosa et squamulis castaneis lucidis lineari- lanceolatis acuminatis appressissimis obtecfa, hisce pro parte deciduis et tomento friabili viridis et e punctulis insertionis squamularum minute asperula. Pinnae oppositae elongato-(sublineari-) oblongae acuminatae , 1.6 et ultra longae, 0.39—0.4 latae, rigidae strictiusculae (in specimine herb. hrt. bog., ubi 2 pinnae tantum adsunt, sunt 0.68—0.79 longae, 0.26—0.29 latae) subfaleatae, oblongae acuminatae; rhachis robusta complanata, lateribus rotundata, sub tomento linea vix elevata utrinque notata, supra tomento denso albescenti-incano, dein plus mi- nus deciduo, subtus ferrugineo et pariter hine inde paleis, in primis subtus, obtecta, paleis dein deciduis, basi 0.007 lata, 0.005 crassa: apex circinatus rhacheos rosulam diametro 0.04 format, lanugine arachnoideo albido-canescenti et densissime squamulis jam dictis apice subeurvatis imbricatis tectam ad instar cutis serpentinae. P/mnu- lae suboppositae aut alternae expansae patentes, nune antrorsum subfaleatae, lineari-lanceolatae acuminatae, 0.13— 0.18 longae, 0.02— 0.03 latae, supra primo minute ferrugineo-arachnoideae, dein glaber- rimae nitidulae, subtus lanugine arachnoideo, dense ferrugineo obtec- tae,in senilibus pro parte deciduo, profundissime pinnatifidae, subpin- natifidae aut subpinnatae. Laciniae margine supra elevato tantum cristae- formi costae junctae, alternae, lineares obtusae, 0.009— 0.015 longae, 0.002— 0.003 latae, nune apice obtusae, nune acutiusculae, margine ) 8 FILICES JAVA NICAE. revoluto, subtus glaucae, sed tomento ferrugineo obtectae; costae su- pra ecrista marginali pinnularum ample canaliculatae, arachnoideae, planae glabrae, subtus anguste sulcatae, dense lanuginosae et in primis ad latus utrumque paleis copiosis castaneis nitidulis, nunc valde parvis, lineari-lanceolatis acuminatis albido-ciliatis, maximis 0.002 longis, im- bricatim , plerumque bifariam secundis tectae; costulae supra canaliculatae, subtus valde prominulae convexae, cum venis densissime arachnoideo- lanatae e pilis stellatis longis tortis, paleis angustis lineari-lanceolatis , longiter acuminatis, margine et apice in cilias longas solutis contortis et intricatis intermixtis, supra dein glabratae; venae simpliciter furca- tae, rariter bifurcae, ad apicem laciniarum nune simplices. Sporangia dorso venarum ad marginem laciniarum inserta et a margine revoluto subtecta , grandia flava, dein badia nitidula, plerumque 1—4-na, sessilia haud immersa, sed in lacinia quaque copiosa, annulo fere completo cincta, subglobosa compressiuscula, dein lateraliter bivalvia. Sporae tetraédrae. 6. Mesosorus bifurcatus Hsskl. SYNON. Gleichenia bifurcata Bl. Hook. l. c. 11.32. Mertensia Kunz. Zoll. Verz. 47.52.1; an revera a Gl. pubescent; Wlld. Hook. l. c. 8.23 distincta ? Descrer. Caudez horizontalis repens crassiusculus glaber, e radicum fibrosarum deciduarum rudimentis persistentibus aculeolatus, apice paleaceus; paleae densissimae, angustissime lineares subulatae, adpressae, ferrugineae, 0.007— 0.009 longae, integerrimae subflexuosae undulatae nitidulae. Stipes 0.47— 0.9 altus teretiusculus glaber, 0.002—0.003 crassus, gracilis, ima basi paleaceus. M'rons cum stipite 0.6— 1.6 alta, trichotoma, in ramis lateralibus repetitas (plerumque 4) veces dichotoma. Rhachis (prolongatio stipitis ultra primam trichotomiam) flexuosa, sub- scandens, stipiti conformis, infra trichotomiam compressa et leviter marginata, nec alata, primo viridis, paleacea; dein glabrata, uti stipes brunnea aut fusca, supra in summo apice leviter sulcata. In axillis trichotomiae et primae dichotomiae ramorum reperiuntur cristae conglo- FILICES JAVANICAE. 9 meratae 4—6, profunde pinnatifdae acuminatae, laciniis linearibus, axillam totam oceultantes, 0.020— 0.026 longae. /iam primarii ad pri- mam di-(rarius tri-)-chotomiam nudi, stipitiformes, sed marginati, 9—4- jugi, per paria horizontaliter expansi, nunc suberecti, inferiores 0.3—0.5 longi, etfere tantum lati, superiores minores, quater dichotomi; supra dichotomiam primam undique dense pinnati aut apicem versus profun- dissime pinnatifidi; distancia inter bifurcaturas 0.02—0.05. RAachis inter pinnulas decurrenti-marginata, supra plana aut pinnulis contiguis basi paulo elatis canaliculata, subtus rotundata et plus minus, in pri- mis versus pinnularum insertiones, paleacea aut paleaceo-pubera, dein saepe glabrata. iam ultimi lineari- aut elongato-lanceolati acuminati, 0.08—0.16 longi, 0.08— 0.04 lati, horizontaliter expansi; pinnulae, aut in ramis summis /aciniae, lineares acutae (sed nostrae nondum plane fuerunt evolutae summo apice involuto, indeque siccando evanido aut deciduo, abrupte truncatae aut emarginatae) ad ramos inferiores longiores, 0.05— 0.04 longae, caeterum 0.017—0.013 longae, omnes vix 0.002 latae, virides glaberrimae nitidulae, in costa angustissima canaliculatae, subtus subglaucescenti-virides aut pallide virides, margine subreflexae, ad costam subtus prominulam plus minus dense paleaceo-tomentosae; venae pinnatae ima basi furcatae et in eruri superiori ad bifurcationem sori- ferae. Sort crebri, mediam inferiorem partem pinnularum obtegentes, ad costam utrinque seriatim 4— 11, pallide flavescentes, subimmersi, in pagina superiori vix conspicui, esporangis 3—5, rarius 2— 6 ses- silibus nudis compositi. 1. Mesosurus dichotomus Hsskl. g. rigidus. SYNON. Gleichenia Hermanni RBr. B. Bl. En. 249, Mertensia dichotoma Wd Hook. E e. 12. 8. OnsERv. Varietati ».&«. valde nostra accedit, quibus differt fronde rigidiore et laciniis infimis saepe subpinnatifidis elongatis. DrscnPr. Pinnae profunde pinnatifidae elongato-oblongo-lanceolatae, acuminatae rectae aut subfalcatae, coriaceae, subtus glaucescentes, ) 9 E 10 FILICES JAVANICAE. glabrae, 0.26—0.30 longae, 0.05—0.07 latae; stipes et rhaches teretes glaberrimi, hine inde ad bifurcationes puberuli; costae supra planae vix marginatae, subtus plano-convexae, glabrae; laciniae lineares, api- cem versus diminutae, 0.026—0 033 longae, 0.002 vix latae, infimae saepe elongatae, 0.05 longae, 0.004 latae, basin versus crenulato-sub- pinnatifidae, caeterum omnes acutae aut apice leviter emarginatae, lobis acutis, rarissime ad medium bipartitae, cruribus divergentibus, margine revolutae; venae pinnatae, a basi trifurcae, crure intermedio apice fur- cato; sort globosi superficiales, costulae magis approximatae, dorso venularum basin versus inserti, copiosi; sporangia 6—9 mitidula. S. Mesosurus dichotomus Hsskl. 7 elongatus. SYNON. Mertensia dichotoma Wlld. elongata Zoll. Verz. 47. 52. 3. Opserv. Vidi specimen authenticum herbarii hort. bog., unde demsit sua Zollinger clbrr. DrescnPr. Pinnae ad dichotomiam ultimam accessoriae nullae erec- tae aut adscendenti-erectae, accessoriae patentes, elongato-oblongo- lanceolatae acuminatae membranaceae glaberrimae, subtus glaucescen- tes, profunde pinnatifidae, accessoriae 0.26— 0.30 longae, reliquae 0.63 longae, 0.19— 0.16 latae; rhachis et costae glaberrimae, ulterior ad medium supra sulcata, subtus rubens. Laciniae ima basi tantum co- haerentes, alternae, lineares, elongatae, ad 0.07 longae, 0.004 latae, acuminatae, basin pinnae versus vix breviores, apicem versus sensim diminutae, subtus subglaucescentes; venae pinnatae adscendentes bis bi-, aut tri-furcatae, ramo intermedio bis bifurcato. (Sori sparsi superficiales, cruri superiori bifurcationis venarum inserti, e sporangiis 10—12 com- positi. 9. Mesosorus dichotomus Hsskl. 2. venosus SYNON. Gleichenia Hermanni RBr. C. venosa Bl. En. 249. C. Onsrknv. Varietati antecedenti (7.) valde accedit; et in hae varietate pinnae accessoriae ad bifurcationes tantum nec ad pinnas ultimas re- periuntur. FILICES JAVANICAE: il DrscnPr. Pinnae oblongo-lanceolatae aut lineari-oblongae acumina- tae, basi haud aut parum tantum attenuatae, 0.26 longae, 0.08 latae, aut 0.18 longae et 0.04 latae, profunde pinnatifidae. Mhachis teres glabra, vix in axillis ramificationum pubera; costae utrinque planius- eulae, supra submarginatae, glabrae, et costulae rubentes; hae supra suleatae glabrae, subtus valde prominulae, floccoso-puberulae ‚dein olabratae. Lacintae nunc elongatae lineares, 0.015—0.04 longae, 0.002— 0.004 latae, planae, margine integerrimo subrevoluto aut revoluto, apice obtusae, subtus glaucescentes glabrae; venae pinnatae, ima basi trifurcatae, crure intermedio 1—2.fureato. Sort medio dorso in pri- mis crurium superiorum inserti, globosi, e sporangüs 5—-15 consisten- tes sessilibus superficialibus, bivalvibus. 10. Mesosorus dichotomus Hsskl. s tener. SyYNoN. Gleichenia Hermanni RBr. D. tenera Bl. En. 249. OBserv. An forsan Species nova? soris oligocarpis valde insignis! aut potius status minus evolutus hujus speciei? DrAGN. Fronde membranacea, 1— 3 veces furcata, pinnis ad basin bifureationis nune deficientibus, laciniis elongato-linearibus; stipite gla- bro, rhachi ad bifurcationes ferrugineo-tomentosa, costis costulisque ferrugineo-puberulis, dein glabratis. DrscnPT. Frons tota cum stipite 0.11—0.18 longo erecto tereti gla- bro fusco nitidulo 0.29— 0.45 longa, 0.21—0.29 lata, nunc simpliciter, nune bis aut ter furcata. Pinnae binae ad bifurcationem infimam, hine inde quoque ad superiores, saepe autem deficientes. Lhachis in pri- mis ad bifurcationes dense ferrugineo-tomentosa, supra dein subglabra- ta, teres. Pinnae ovato-lanceolatae aut elongato-lanceolatae, extrorsum subfaleatae, caudato-acuminatae membranaceae, subtus glaucae, in sim- pliciter furcatis 0.16—0.18 longae, 0.08 latae, in repetito-furcatis 0.13— 0.24 longae, 0.04— 0.05 latae, profundissime pinnatifidae. Costa su- pra leviter suleata, subtus planiuscula, primo paleaceo-puberula, dein glabrata. .Laciniae lineares, in simpliciter furcatis elongato-lineares acu- ) lo FILICES JAVANICAE. tae aut obtusiusculae, rarius retusae, ad 0.04 longae, 0.003 latae, in reliquis. 0.02—0.03 longae, 0.002— 0.003 latae, obtusae aut plerum- que inciso-emarginatae, rarius acutiusculae, omnes alternae, patentes planae, margine vix subrevoluto. Costulae supra profunde sulcatae, subtus magis prominulae teretiusculae, primo fusco-paleaceo-puberulae, mox glabratae. Venae pinnatae adscendentes, costulae parallelae, 3- furcae; rami patentes, lacinias transversim percurrentes, medio saepe ad medium furcatae. Sporangia superficialia, dorso crurium venarum inserta, 1—5-na, minuta, fusca, bivalvia nitidula, soros crebros formantia. 11. Mesosorus dichotomus Hsskl. z. pubiger. SyYNoN. Gleichenia Hermanni RBr. pubigera Bl. En. 249. ZE. Opserv. Varietas haec tantam tenet affinitatem ad G. Klotzschit Hook. l.c. 13.38, ut primo adspectu haud distinctam haberes utramque; nos- tra autem in costis haud tam dense hirta videtur, quam icon G. Klotz- schii Hook. 1l. c. t. 5. D. repraesentat et sporangia habemus in soro 10— 15, nee 4—6. Deserer. Fronse proliferatione axillae dichotomiae primariae in di- versa altura horizontaliter expansa, configuratione transverse ovali, 0.47 longa et 0.94 lata, stipitem quasi e frondis centro emittens pariter frondiferum et tali modo 2— 3 veces stipites frondiferi e centro dicho- | tomiae inferioris progrediuntur. Stipes erectus teres crassiusculus, 0.47 et ultra longus, 0.007— 0.009 crassus, supra leviter canaliculatus, laete viridis, primo dense lana ferruginea nitidula obtectus, dein glabratus; stipites secundari?. (rhaches) 0,18—0.26 alti conformes. Rhachis repeti- tas (4—5) veces dichotoma, ad apicem ramorum pinnas 2 gerens, primo rufo-paleaceo-lanata, dein supra glabrata, subtus hine inde to- mentosula, postremo pariter glabrata. Ad interius dichotomiae latus formantur pinnae abortivae (cristae) irregulariter conformatae semiorbi- culares, margine regulariter incisae aut 3-fidae aut subpinnatifidae, 0.04— 0.03 altae. Pinnae (regulares) sunt elongato-lanceolatae acuminatissi- mae, basi angustiores, sessiles, profunde pinnatifidae, 0.18—0.31 longae, 0.05—0.09 latae. Laciniae lineares acutae imoque acuminatae, 0.08— PIREICES JAVANICAE: 15 0.05 longae, 0.004 latae, margine reflexo, supra laete virides, nitidu- lae, subtus glaucae et venis 3—4 veces bifurcatis eleganter notatae; costu- lae ad basin pinnae usque ad medium plus minus dense rufo-paleaceo- villosae, dein magis magisque glabratae. Lacmiae infimae saepius sunt elongatae, 0.05—0.08 longae, ad 0.008 latae, nune minores integerri- rimae, nune majores inciso-crenatae, lacinulis subrotundis e margine reflexo subeucullatis. Pari modo pinnae ad bifurcationum summarum basin his lacinulis sunt conformes, aut basi apiceque tantum, dum medio magis sunt dilatatae et pinnatifidae uti reliquae pinnae. Sort medio venulae exterioris bifureationis inserti, globosi e sporangiis 10— 15 arcte sibi adpressis conformati, hine inde in fronde sparsi, rari. Sporangia vertice subglobosa, basin versus cuneato-attenuata, medio annulo spurio transverse cincta reticulata. Adest forma altera, quae praecedenti varietati in primis integumento valde accedit, etsi ei vari notis, uti e descriptione sequenti patet, di- versa habenda; hortulanus 7eysmann hane e monte Ding Javae cen- tralis attulit, ubi Pakis andan fuit nuncupata. Pinnae accessoriae 0.18 longae, 0.04 latae, terminales 0.11—0.14 longae, 0.033 latae, rectae aut curvatae, lineari-oblongae acuminatae , basi attenuatae; rhachis (siccando?) subtetragona ad ramificationes dense ferrugineo-villosa; costae supra utrinque leviter marginatae et in pri- mis versus apicem pinnarum sulcatae, dense ferrugineo tomentosae, subtus planae, ad laciniarum insertiones submarginatae glabriusculae. Laciniae lineares ad quartam supra basin partem maximae, 0.03 longae, 0.003 latae, dein apicem versus deerescentes, acutae, margine revoluto integerrimae, subtus subglaucescentes coriaceae; costulae supra paulo prominulae marginato-suleatae glabrae, subtus convexae rubentes et dense ferrugineo-tomentosae; «venae pinnatae, a basi trifurcae, crure intermedio saepius furcato, patentes. Sori globosi a margine revoluto suboeculti, medio dorso venarum inserti, margini magis approximati. 12. Mesosorus vestitus Hsskl. SYNON. Gleichenia vestita Bl. Hook. l.c. 10.31, Mertensia Kunz. Zoll. Verz. 47.52.6. ; 14 FILICES JAVANICAE. Harrr. sylvas elatas inter 8—9500' montium Gedeh et Pangerangoh. DrscniPr. Cauder elongatus, inter muscos repens, horizontalis cras- siusculus rubiginosus, rufo-paleaceus, inter paleas nitidulus, 0.003 eras. sus. Paleae copiosae squarroso-patentes, lineares subulato attenuatae, apice in setulam desinentes, vix 0.004 longae nitidulae, minutissime serrulatae, plurimae persistentes; ad insertiones stipitum densiores. Stipites 0.16—0.39 longi, erecti stricti, ad basin et paulo supra paleis jam dictis sparse obsiti, altius glabri, nitiduli, hine inde e paleis de- ciduis minutissime punctulati, vix asperuli, nitiduli, pallide fusci, te- retiusculi, sed utrinque nune ad basin usque anguste marginati, sum- mo apice nune sub decurrenti-pinnulati. Condes erectae, nec expanse patentes, semel aut bis trichotomae aut nune solum furcatae, 0.24—0.47 longae, 0.040.183 latae ovato-oblongae s. oblongae, subcoriaceae , sub- glaucescentes. Ahachis stipiti conformis, in evolutione paleis jam dic- tis dense obsita, hisce dein deciduis supra basin glabra, et tum ad inferiorem partem tantum paleaceae. Pinnae 0.21—0.31 longae, nunc tantum furcatae, nune bifurcatae, aut furcationes uti rami ultimi pin- natifidae. Jami ultimi elongato lineari-lanceolati, longiter acuminati, erecti conniventes, angulum furcationis valde acutum formantes, 0.18— 0.34 longi, 0.015—0.022 ati, profunde pinnatifidi, hine inde subpin- nati. Costae totae paleis jam dictis, sed latioribus ovato-lanceolatis, subulato-acuminatis, bifariam patentibus, fulvis, dein fuscis, fim- briato-ciliatis obsessae, dein hisce deciduis nudae, caeterumque glabrae. Laciniae ovato- s. oblongo-lanceolatae acutae nune obtusae, integerrimae, margine subrevolutae, 0.007—0.011 longae, 0.008— 0.004 latae, basin apicemque ramulorum versus diminutae. Cos- tulae minutissime puberulae, dein glabrae, utrinque cum venis pinnatis fureatis prominulae et supra flavescentes, indeque laciniae supra ele- ganter pietae. Sori superficiales, dorso cruris superioris venarum in- serti, e sporangüs 2—5 conferti. Sporangia sat grandia subglobosa sessilia, fusco. cinerea coriacea, utrinque acutiuscula, basi autem sub- truncata; annulus infra medium horizontalis 18—12-articulatus completus. Sporae tetraëdrae flavescentes, lateribus concavis. - Qt FILICES JAVANICAE. 1 OnsEnv. Specimen nostrum valde incompletum, sed authenticum Zollingeri (Mertensia vestita Kunz. var. elongata) in herb. hrt. bog., a divo Zippelio lectum in montibus Seribu, qui hane formam pro vera vestita . Mesosorus vestitus Hsskl. @- elongatus. Q2 sumsit. Deserer. Pinnarum rami ultimi elongato lanceolati, 016—0.18 longi, 0.03—0.04 lati; paleae costarum et rhachium uti in spec; /aciniae linea- res ad 0.02 longae, 0.002 latae, margine revoluto integrae, apice ob- tusae, aut acutiusculae, 2—4-dentatae; venae profundius simpliciter furcatae; costulae magis paleis ciliato-fimbriatis lanatae, dein glabrae. Sort 2—45 sporangia gerentes, magis margini approximati.— Quod ad laciniarum formam aliquot ad M. glaucum Hsskl. (Mertensia Sw. Glei- chenia Hook. l. c. 4 'T. 3. D.) accedit. — Caeterum pariter Gl. flabel- latae RBr. Hook. l1. c. 0.15 affinis videtur, sed utramque comparare haud potui. II. CYATHEACEAE. » Perhaps in the whole range of the great family of ferns, there is not a group more difficult of » accurate determination, than are the species of this section (Eucyathea of Cyathea.” Hook. Spec, Fil. I. 16. 14. Cyathea arborea Sm. g. pallida Hook. (Hook. Spec. Eu T1. 6. Bauer. et Hook. Gen. Fil t. 23.) SYNON. Disphenia orientalis Knz. Zoll. Verz. 46.45.1. Zoll. Herb. 2538. Cyathea crenulata Zoll. in Sched. herb., addit. „stipes (an truncus?) 23'." : OssEnv. Examinavi perplurimos soros recentes, plerumque sporan- giis destitutos, etsi involucro campanulato-cupulaeformi membranaceo fragili persistenti cinctos, sed in nullo receptaculum bipartitum repe- ri; omnia mihi ovato-subeylindriea subexserta obviam venierunt. — Cya- thea crenulata Bl. En. 244.1 differt a nostra: fronde coriacea, pinnulis lanceolatis, ad costam subtus paleaceis, laciniis faleatis, apice obtusis, integerrimis, soris 9—8 subeonfluentibus. Indusiorum structura parti- enlari haud facile confundenda species, ) 16 FILIOES JAW AN TEAR DescriPrio speciminum, ad montem Gedeh prope Tjibürrüm, altitu- dine 5000' s. viventium. — Zruncus arboreus 6.0—7.0 altus gracilis, 0.08 et ad apicem cum stipitum basibus 0.10— 0.13 crassus ibique in- ter et supra stipitum bases dense paleaceus, infra inter stipites radici- bus aëreis intertextis nigrescentibus involutus. Paleae ad latus externum stipitum et inter eos erectae, antrorsum adpressae, ad latus internum patentes et retrorsae, muriculis parvis rigidis spinuliformibus remanen- tibus sustentae, e basi lata subulato-attenuatae, nune rectae, nune apice flexuosae, 0.03 et ultra longae, caducae, lucidae, margine mi. nutissime laceratim ciliolatae. Stipites basi bulboso-incrassati spinulosi et inter murices farinoso-tomentosi, nigrescenti-olivacei, supra plani, 0.03 crassi et 0.04 lati, supra basin patentes, ternatim verticillati ; plerumque 9—12 simultanei, dense paleacei, paleis apicem versus deciduis ubique minute, sed dure, muriculato-asperi subteretes, supra plani et sulcati, olivacei, primo fulvo-pulverulenti, dein hine inde glabrati luciduli, subtus ferrugineo-badii, utrinque ad latus linea al. bido-viridi interrupta notati. Mrondes grandes oblongae acutae, 2.5 lon- vae, medio 1.3 latae, tripinnatifidae, rarae. Jthachis stipitis apici conformis, profunde suleata, supra medium vix asperula laevis, gla. bra, subeomplanata, margine utroque leviter sulcata, in suleo vix puberula. Pinnae (28), infimae suboppositae petiolatae, minores, re- - liquae subsessiles alternae membranaceae elongato-oblongae acuminatae aut aeutae, 0.6—0.8 longae, 0.18—0.21. latae; rhachis subtus planius. cula, lata, puberula, dein glabrata, ad medium punctulato-asperula, supra laevis, ad latus utrumque sulcata, supra carinata et in carina leviter sulcata (indeque 3-sulcata, sulco intermedio angustiore), et ferrugineo-velutina. Pinnulae alternae lineares aeuminatae, alternatim suleis lateralibus rhacheos insertae, patentes rectae, nune sed rarius retrorsum falcatae , 0.08—0.12 longae, 0.015 —0.026 latae, profundissime pinnatifidae, supra olivaceae , subtus pallide virescentes; costae supra suleatae, in suleo velutinae, subtus squamulis minutis bullatis lucidis fimbriatis deciduis tectae. Laciniae lineari oblongae, antrorsum subfal- catae, obtusae aut acutiusculae, 0.009—0.013 longae, 0.002—0.003 FILICES. JA VANIGAE. i'i latae, margine (toto) nune valde obsolete crenulato serratae, ad par- tem fructificantem paulo revolutae, indeque subcontractae, apice aut steriles totae planae, utrinque glabrae; costulae glabrae supra magis quam subtus prominulae; venae pinnatae, omnes in fertilibus basi simpliciter furcatae, in sterilibus saepe 2—39-furcatae , ad apicem lacinia- rum paucae, simplices. Sort dorso venarum ad furcationem inserti, indeque costulae valde approximati, densi, in lacinia quaque bise- riati 10—18; Zndusium primo subglobosum, dein campanulatum, ore regulariter orbieulari, albescenti-viride, postremo fusco-badium, mem- branaceum, membrana reticulata, sporangiis deciduis persistens; recep- taculum pedicellatum subgloboso-oblongum, dein ovato-oblongum aut oblongum persistens indivisum, ad insertiones sporangiorum scrobicu- latum et minute squamulato-pilosum. Sporangia obovato cuneata, an- nulo elastico, grandi, lato, convexitatem ambienti, in dorso recto de- ficiente. Sporae grandes hyalinae tetraëdrae. Adsunt in herb. hrt. bogor. specimina — (pinnae tantum) ab hortu- lano diligenti Teysmann ad montem Lawu reperta —, quae dimensioni- bus tantum paulo recedunt: Pinnae sunt 0.5 longae, 0.013—0.017 latae, densiores, herbaceae rigidae, siccando supra badio.fuscae, subtus laete virides; rhachis subtus minute puberula, cum costis supra ferrugineo- tomentosae; pinnulae densiores, 0.09—0.11 longae, 0.020— 0.024 latae; sort in lacinia quaque 2—12, biseriati, plerumque 8— 10; ündusium membranaceum (vid. supr.), receptaculum indivisum oblongum, ad fau- ces involueri subexsertum, sporangiis totum obtectum ; sporae tetraëdrae. 15. Cyathea javanica Bl. SYNON. C. javanica Bl. g. rigida Bl. Hook. 1. c. 26.35? Hanrr. montem Talaga boddas et Papandayan , ubi Teysmann hortul. indefessus eam reperit, et montem Gedeh ad 8000' altitudinem. Nom. mal. Pakoe tihang ietam. DrscnPr. Truncus 11.0 altus teretiusculus, 0.12 crassus cicatrissatus, apice bulboso-incrassatus, subglobosus, 0.21 crassus e basibus stipitum ) 9 WI all "EM ok 18 FILICES JAVANICAE. brevibus incrassatis arcte adpressis; medulla 0.05 crassa fasciculis vaso- rum W-formibus 8, inter se radius medullaribus distinctis cincta et in cavitates exteriores fasciculorum intrante, inter stipites dense paleis castaneo-fuscis rigidis, basi nune planis, nune crassiusculis subtrigonis, lineari-subulatis, lucidulis et praecipue versus apicem ad gemmam centralem tectus. Stipites exacte verticillati, octoni simultane evoluti, ima basi valde incrassati, 0.08 crassi, 0.04 lati et primo pariter palea- cei, paleis aculeis minutis sed acutis suffultis, caducis, aculeis persis- tentibus, inter hos tomento fulvo denso obsiti, longe persistenti, fa- rinoso; paleis in superiori stipitum baseos latere retrorsis imbricatis, li- neari-subulatis uti et reliquis 0.02—0.03 longis; supra basin stipites sunt patentissimi, indeque comam arboris fere horizontaliter expansam fron- dium 16—24 sistentes, frondibus internis simultanee evolutis, primo uti et rhachis inevoluta paleacei, paleis deciduis autem haud aculeola- ti, sed punctulato-asperi, inferne badii superne cum rhachi fuscescenti- olivacei tereti-subtetragoni, supra leviter sulcati, linea interrupta fulva ad latus utrumque notati, dein glabrati. rondes tripinnatifidae, sub- coriaceae; rhachis stipiti conformis, sed sensim tenuior et minus acute murieulato-aspera, supra in sulco lato et profundo dense tomentosa, tomento persistenti. Pinnae alternae oblongo-lanceolatae acuminatae, breviter petiolatae, 0.9—0.16 latae, bipinnatifidae; rhachis subtus plano- convexa latiuscula, supra 3-sulcata et dense ferrugineo-tomentosa. Pin- nulae plerumque alternae , inferne nune suboppositae, lineari-lanceolatae acuminatae, sessiles patentes, rectae, 0.07— 0.08 longae, 0.015—-0.017 latae, profunde pinnatifidae, apice pinnatifido-serratae; costa supra vix prominula, leviter sulcata et ferrugineo-tomentosa, subtus robustior, minute puberula et paleis fimbriatis majoribus minoribus intermixtis plus minus dense obsessa, dein hisce cum pube deciduis subcalva. Laciniae alternae subfalcato-lineares, obtusae integerrimae aut plus minus obsolete crenulatae, margine (siccando) subrecurvae, 0.005— 0.009 longae, 0.002 latae; costulae supra prominulae glabrae, subtus puberulae; venae pinnatae inferiores laciniarum supra basin furcatae, reliquae simplices, transversae, ad marginem percurrentes. Sori ad FILICES JAVANICAE. 19 alam venarum furcatarum tantum inserti, indeque costulae valde approximati 1—8, rarius plures, biseriati, vix mediam partem laci- niarum obtegentes, dein confluentes. Zndusium globosum tenerum, primo totum sorum involvens, dein irregulariter in lacinulas inaequa- les tenues deciduas ruptum, sporangiis totum obtectum, nunc ad ba- sin eupulae instar sat regularis haud profundae persistens, nunc totum fere dissolutum, A/sopAilam plane repraesentans et in statu senili totum evanidum ne rudimentum quidem persistens praebens. Aeceptaculum globosum pilosum persistens. Sporangia truncata cuneata, vertice et latere altero annulo sat crasso elastico cincta, in latere exannulato dein rumpentia. Sporae oblongae sat crassae verruculatae. 16. Cyathea spinulosa WIL. (Hook: Spec. Fil, L..25:382. t. XII C.) Opserv. Indusium in statu senili valde accedit iconi Hooker l. c. t. XIII. A. 3 et Schizozaenae Sm. Hook. et Bauer Gen. Fil. t. II; atta- men icon id nimis regulariter 6—partitum repraesentat. Descrer. 7vuncus arboreus, 8.0 altus. Stipites robusti, badii, 0.9 longi, basi 0.03 crassi, subteretes, supra plani, minute adpresse pu- beruli, dein glabrati nitiduli; primo dense paleati, paleis deciduis ex earum insertione dense subspiraliter aculeati, aculeis pungentibus ni- grescentibus 0.002 altis, fragilibus et dein semideciduis, utrinque linea viridiuscula interrupta notati; paleae nigrescentes angustae, apice flexuo- sae subulatae, 0.013— 0.015 longae. rondes ovato-oblongae 1.9— 2.2 (absque stipite) longae, 1.1—1.3 latae, membranaceae, flaccidae, laete virides, rarae, tripinnatifidae; rhachis complanato-teretiuscula, inferne pariter aculeolata, superne muricato-aspera, ad apicem frondis inermis, dein glabrata, supra laevis, utrinque leviter sulcata (siccando?) et pariter interrupte lineata. Pinnae alternae rarae distantes, versus basin et apicem frondium decrescentes, intermediae maximae 0.63 longae, 0.16 latae, oblongo-lanceolatae acuminatae; rAachis articulata, basi bulboso-incrassata, subtus dilatata, plano-convexa, puberula; dein ) 20 FILICES JAVANICAE. glabrata, supra trisulcata, carinata, sulco medio angustiore et dense sed minute velutino-tomentosae. Pinnulae alternae sessiles oblongo- lanceolatae, basi inaequales (e laciniis alternis) et paulo angustiores, subtruncatae, apice acuminatissimae, acumine serrulato, 0.08— 0.10 longae, 0.020—0.022 latae, profunde pinnatifidae; costa supra promi- nula dein glabra subflexuosa, subtus glabriuscula et paleis minutis ovatis acutis bullatis, pallide fuscis, plus minus densis copiosis tecta, dein hisee deciduis in primis in parte sterili nuda. Lacintae iuferiores ima basi tantum cohaerentes, oblongae, subfalcatae, acutae aut obtu- siusculae, apicem versus decrescentes, 0.011—0.009 longae, 0.004— 0.003 latae, plus minus acute serrulatae; costulae glabrae subtus et in primis inter soros bullato-paleaceae; venae plerumque furcatae, hine inde in sterilibus aut parte sterili laciniarum fertilium furcatae. Sori globosi ad alam furcationis inserti, in lacinia quaque biseriati 4— 8, inferiorem earum partem aut unam tertiam nee mediam laciniam ocecupantes, costulae approximati. Zndustum sorum totum fere inclu- dens, vertice cireulo irregulari apertum, dein irregulariter lacerum 2—4-partitum, lacinüs patentibus, nune persistentibus et sporangiis deciduis receptaculum sustinentibus, membranaceis ovatis aut subro- tundatis, margine vix laceris, nune totis evanidis. Receptaculum glo- bosum puberulum. Sporangia parva cuneata, apice truncata, annulo verticem et latus unum tantum cingenti. Sporae tetraédrae. 17. Cyathea spinulosa Wll. g. muriculata Hsskl. Opserv. Varietas a specie normali vix nisi defectu spinularum apicis stipitum et rhacheos diversa.— C. polycarpa Jungh. e. elongata Jungh. Nat. et Geneesk. Arch. Bat. II. 40. Flora, Bot. Zeit. 1847. 522. Ejusd. Jav. I. (ed. germ.) 915 et 476 forsan hue pertinet. Drscnrr. Truncus arboreus, 5.0 altus, tenuis, gracilis, 0.08 crassus, apiee cum stipitum basibus 0.13 crassus, radibus aériis crassiusculis, dense intricatis obtectus, apice inter stipites, ad eorum bases et supra frondes inevolutas circinales dense paleaceus; paleae rigidae , basi latae, in apicem flexuosum subulatum attenuatae, 0.018—0.026 longae, FILICES JAVANICAE. 91 fusco-badiae nitidulae, erectae aut patentes. Stipites pauci, basi com- planato-semiteretes, 0.02 crassi, 0.04 lati, trunco arcte adpressi, dein erecto-patentes, nigrescentes, e paleis deciduis basi muriculato-subspi- nulosi, muricibus altius sensim minoribus, sed acutis et firmis, indeque murieulato-asperi, primo farinoso-tomentelli, dein glabrati. rondes ovato-oblongae acutae, 2.0 longae, medio 1.3 latae, expansae, tripin- natifidae seu subtripinnatae membranaceae virides, exceptis rhachibus glabrae; rhachis sat robusta, semiteres, primo viridis, dein subtus nigrescens, ad latus utrumque linea interrupta notata, e paleis deci- duis minute muriculato-aspera, dense farinoso-puberula, dein glabrata, supra dense aurichalceo-velutina, leviter sulcata. Pinnae petiolatae, superiores sessiles, elongato-oblongae acuminatae, 0.69 longae, 0.18 latae, alternae patentissimae distantes; rhachis tetragono-compressius- cula, subtus lata, paulo marginata glabrata viridis, supra uti rhachis primaria velutina, ad latus utrumque sulcata, basi articulatim incras- sata et subtus sursum macula oblonga albida notata. Pinnulae alternae patentissimae lineari-oblongae acuminatissimae subsubulatae, plerum- que 0.11 longae, 0.02 latae, ad apicem frondis 0.05 longae, 0.01 latae, profunde pinnatifidae aut pinnatae; costa supra dense velutina, uti rhaches subtus plana glabra et paleis minutis fimbriato-ciliatis, ovatis aut lanceolatis acutis aut aeuminatis, deciduis basin versus obtecta. Laciniae (aut pinnulae secundariae) limeares subfalcatae acutae, 0.01 longae, 0.002 latae planae, margine plus minus obsolete serrulatae; costulae glabràe; venae ima basi plerumque furcatae, rarius et plerumque solum in sterilibus bifurcatae, pinnatae, vix prominulae. Sort alis fureationis inserti, costulae valde approximati, plerumque 6 ad latus utrumque hujus, globosi, dein confluentes, costulam et totam laciniam ad duas tertias partes aut mediam obtegentes, flavo-fulvi. Zndusium globosum membranaceum tenuissimum, mox irregulariter lacerum et sporangiis obtectum, hisce deciduis aliquot persistens et dein partim deciduum, postremo vix rudimentum praebens et A/sophilam fingens. Sporangia copiosissima obovato-cuneata, vertice obtuso et uno latere annulo elastico cincta, fascia spirali annuli oblique adscendenti. /te- ) 29 FILICES JAVANICAE. ceptacula globosa, nune oblonga, sat grandia villosa viridia. Sporae tetraëdrae, angulis acutis, hyalinae, subflavescentes. | 18. Cyathea crenulata Bl. (Hook. Spec. Fil. I. 25. 34.) OssEnv. C. Walkerae Hook. valde accedit praecipue indusio magno, primo faucibus lateralibus regulariter orbicularibus aperto, dein irre- gulariter transverse bifido, indusium pileiforme concavum (Hook. 1. c. 25.) formanti. Descerer. 7runcus arboreus—speciminum herbari horti bogoriensis e Java occidentali et orientali (mnt. Lawu) collectorum. Stipites 0.41— 0.63 longi, basi 0.03 crassi, castaneo-badii, ima basi paleacei, primo puberuli, dein glabrati, minutissime muriculato-asperuli, supra (in sicco) canaliculati; paleae badio-fuscae adpressae, lineari-lanceolatae, in acumen longum subuliforme attenuatae, basi fere 0.002 latae, 0.04 longae nitidae, margine minute serrulatae, dein deciduae. rondes coriaceae tripinnatifidae graciles oblongae acuminatae, 1.26 longae, paulo infra medium 0.63 latae, basin versus paulo, apicem versus valde decrescentes. Rhachis supra profunde, ad latus utrumque leviter sul- cata, subtus convexa, sed paulo complanata ibique asperula, supra dense tomentosa, dein subglabrata nigrescenti-badia (in sicco). Pinnae alternae rarae patentissimae bipinnatifidae, ad medium maximae 0.34 longae, 0.11 latae, oblongae, acutae; rhachis supra sulcata, dense ferrugineo-tomentosa, ad latus utrumque anguste sulcata, subtus la- tiuscula subcomplanata muriculato-asperula, caeterum glabrata. Pin- nulae alternae profunde pinnatifidae, lineari-lanceolatae acuminatae 0.05—0.08 longae, 0.011—0.013 latae, sessiles, a basi apicem versus attenuatae; costa supra, uti rhachis, ferrugineo-tomentosa, subtus dense paleacea, paleis plus minus deciduis subcalva; paleae fuscae, ovatae acutae intermixtae. JLaciniae lineares subfalcatae obtusiusculae aut obtusae, 0.009— 0.011 longae, 0.002 latae, in margine reflexo obsolete crenulatae, apice subintegerrimae; costulae supra prominulae glabrae, subtus in primis in parte fructifera pariter ac costa paleaceae, in parte FILICES JAVANICAE. 28 sterili glabratae; venulae pinnatae a basi fere furcatae, ad apicem lacini- arum simplices. Sori grandes, alae furcationis baseos laciniarum inserti, indeque costulae costaeque valde approximati, plerumque in lacinia quaque 2—4, rarius 5—6. /ndusium grande robustum coriaceum rubro- fuseum nitidulum, extrorsum lateraliter orificio orbiculari apertum, dein totum plus minus irregulariter bifidum, sorum fere complete obtegens. Sporangia plurima receptaculo subpedicellato globoso indiviso pilosulo inserta, breviter pedicellata, trigono-truncato-cuneata, vertice et altero latere annulo elastico sat crasso cincta. Sporae subgloboso- tetraédrae. 19. Cyathea oinops Hsskl. OssEnv. Species nova habitu praecedenti affinis, cui differt laciniis acutioribus, profunde crenato-serratis, supra bullatis, rigidioribus, to- mento vineo rhachium et in primis sororum copiosorum indusiis tenuissi- mis membranaceis dein subevanidis. Differunt: C. medullaris Hook. 1. c. 26.27 pinnulis lato-lanceolatis, laciniis obtusis, infimis saepe pinnatis, inferne minute paleaceis, stipite muricato, muricibus lucidis, involucris irregulariter 2—3-lobis et defectu tomenti vinei stellati;-— C. dealbata Sw. Hook. l. c. 27.29: frondibus subtus glaucis, soris in medio inter marginem et costulam dispositis, involucro irregulariter rumpenti ;— C. Walkerae indusio particulari pileiformi;— C. excelsa Sm. fronde mem- branacea, pinnulis lanceolatis, laciniis epaleaceis;—C. canaliculata Wlld. lacini grandibus elongatis, pinnulis lato-lanceolatis, venis 2—3-fur- catis, soris a costa distantibus, involucro persistenti irregulariter de- hiscenti. Dia4Gwos. Arborea stipitibus brevibus punctulato-asperis basi palea- celis, eaeterum eum rhachi tomento vineo dense stellato tectis, sub. teretibus, supra suleatis castaneis, fronde ovali-elliptica utrinque acuta coriacea tripinnatifida, pinnis oblongis acutis, pinnulis lineari-oblongis acuminatissimis, laciniis lineari-oblongis acutis profunde, ad apicem ste- rilem et sterilibus minus profunde crenato-serratis, margine revoluto, supra e venis furcatis sulcatis subbullatis, subtus concavis rigidis; soris ) ————-— 24 FILICES JAVANICAE. copiosis ferrugineo-fuscis 12—16 biseriatis, alis venarum insertis, gran- dibus densis, dein confluentibus, fere totas lacinias, apice tantum ex- cepto, occupantibus; indusio tenerrimo primo cupuliformi membranaceo, mox bifido et laceratim evanido; rhachibus secundariis, costis, costu- lisque dense vineo-tomentosis et paleis ferrugineis nitidulis obtectis. Harrr. declivitates montis ignivomi Gedeh prope Kandang badak al- titudine 8000' s. m. Deserer. Zruncus arboreus teres gracilis, 12.6 altus, cicatrisatus, 0.08—0.09 crassus, apice bulboso-incrassatus 0.15 —0.14 crassus e ba- sibus stipitum bulboso-inerassatis, semiteretibus, 0.04 crassis, dense adpressis, inter et supra bases stipitum dense paleaceus; medulla 0.05 crassa albida, circulo fasciculorum vasium 5, nune bipartitorum oliva- ceorum, valde durorum cincta. Paleae albido-fuscae nitidae, e basi 0.001— 0.002 lata in aeumen subuliforme attenuatae, 0.026— 0.033 lon- gae, flexuosae tenuissimae membranaceae, e cellulis angustissimis late marginatis rectis conformatae, minutissime laceratim ciliolatae, deci- duae, inter stipites tantum persistentes. Stipites breves, ima basi aut caeterum ab ima basi vix 0.47—0.55 longi, basi et paulo altius paleis jam descriptis vestiti, hisce mox caducis nudi, vix unam alteramve pa- leam gerentes, dense tomento minutissimo stellato vineo aut ima basi ferrugineo obtecti, e paleis minutissimis medio castaneis, fere totis la- ceratim dissolutis et pilis albidis conformato, subteretes subtus valde convexi, supra plani et leviter sulcati, ad apicem 0.02 crassi, primo laete virides, mox fuscescentes et dein rubiginosi aut castanei, punc- tulis minutis nudo oculo vix visibilibus asperi. Pinnae basales opposi- tae aut alternae, petiolatae ovato-oblongae, tripinnatifidae, cum pe- tiolo 0.04 longo 0.16 longae, 0.08 latae, subcoriaceae; laciniae ulti- mae ovato-oblongae obtusae crenulatae planae, subtus in costa costu- lisque. ferrugineo-bullato-squamulatae. Frondes ovali-ellipticae utrin- que acutae coriaceae, ponderosae, 1.4 longae, 0.73 latae, tripinnati- fidae aut ad basin pinnarum pinnularumque tripinnatae; rhachis valde robusta castanea, utrinque dense tomento vineo jam dicto obtecta et minute punctulato-aspera, teretiuscula, basi supra vix plana aut levi- FILICES JAVANICAE. 25 ter sulcata, supra basin utrinque ad latus leviter sulcata et altius sub- tetragona, supra plana et antrorsum striguloso-puberula. nae oblon- gae acutae, inferiores petiolatae, superiores sessiles, ommes alternae, patentes, maximae 0.4 longae, 0.14 latae; rachis robusta, subtus con- vexa dense vineo-tomentosa, intermixtis paleis minutis bullatis, ad latus utrumque sulcata, supra carinata, incana strigoso-tomentosa, apicem versus tetragona. Pinnulae lineari-oblongae acuminatissimae, inferiores suboppositae, reliquae alternae, sessiles, supra obscure virides, subtus pallidae, nec glaucescentes, ad 0.08 longae et ultra 0.022 latae, pro- funde pinnatifidae aut basi pinnatae, apice pinnatifide serratae; costa supra striguloso-puberula, subtus dense paleis ferrugineis nitidulis mag- nis linearibus, ultra 0.002 longis, inter se per 3—4 saepe conglutinatis imbrieatim obtecta. .Laciniae (aut inferne pinnulae secundariae) linea- ri-oblongae, acutae, 0.009— 0.011 longae, 0.003 latae, margine ad partem soriferam profunde (plerumque duplicato-) crenato-serratae, ad apicem sterilem et steriles minus profunde crenatae, margine revoluto erenulis subeueullatis, supra e venis sulcatis bullatae, subtus conca- vae; costulae supra glaberrimae sulcatae, subtus uti costae, sed minus dense, ferrugineo-paleaceae; venae plerumque furcatae, rarius ad basin laciniarum bifurcatae, ad laciniarum apices simplices. Sort copiosi 12— 16 in lacinia quaque biseriati, venarum alis inserti, globosi, ferrugineo- badii, densi, 3/,—4/5 laciniarum, ad apice pinnularum dimidias laci- nias oceupantes, supra costulas contigui, dein confluentes fulvi. Zndu- sium membranaceum tenuissimum ferrugineum glabrum, primo orificio orbieulari apertum, dein lateraliter utrinque rumpens, irregulariter bi- partitum et postremo lacerum, nune subevanidum, nune una parte persistente subdimidiatum , emiteliam referens. Receptacutwm viride gla- brum, basi attenuatum, ovatum, a latere utroque subcomplanatum, acutiusculum, serobiculatum, summo apice pilis nonnullis obsitum. sporangia lineari-cuneata, apice truncata, copiosissima flava, vertice et uno latere annulo oblique striato, articulato cincta. Sporae tetra- édrae subglobosae. 26 FILICES JAVANICAE. 20. Cyathea leucophaës Hsskl. OssEnv. Differt C. crenulata Bl. (Hook 1. c. 25. 94.) stipite et rachi murieulatis; pinnulis lineari-oblongis, earum rhachibus et costis gla- bris, laciniis ad apicem crenatis. — A C. medulari Sw. (Hook. l. c. 26. 38) differt nostra pinnulis haud lato-lanceolatis, epaleaceis, laciniis acutis et aculeis stipitis et rhacheos haud lucidis; — a C. dealbata Sw. (Hook. 1l. e. 27. 39) stipite rhachique haud tomentosa, aculeatis, pin- nulis subtus haud glaucis, laciniis linearibus nec oblongis, soris fere totis obtectis, basi indusii haud pateraeformi remanente, fronde coriacea. Draen. Stipite rhachique muriculato-aculeatis, fronde tripinnatifida, coriacea, siccando supra candida, glabra, pinnis oblongo-lanceolatis acuminatis, plerumque petiolatis, pinnulis lineari-oblongis acuminatis , basi inaequaliter truncatis, valde profunde pinnatifidis, laciniis lineari- oblongis acutis, margine ad apicem serrato-crenatis reflexis, venis pin- natis furcatis, soris ad alam venarum insertis globosis, indusio mem- branaceo lucidulo, mox irregulariter lacero et dein toto evanido. — Nom. indig. (javan.): Pakies galen ((Teysm.). DrscnrPr. (Adest tantum una frons, quam hortulanus indefessus J. E. Teysmann e monte Deng attulit, fructificationibus abundantem; sed sti- pitis pars summa tantum, 0.1 longa, conspicitur). 7runcus (e verbis Teys- manni) 3.0—4.7 altus. HFrons absque stipite 1.0 longa, 0.6 lata, ovato- oblonga acuminata, coriacea glabra, supra sublucidula & siccando can- dida, tripinnatifida; stipitis pars summa et rhachis ubique, in primis autem subtus versus medium murieulis minutis acutis aculeolatae, supra me- dium ulterior inermis, supra profundius et ad latus utrumque sulca- tae, sub lente vix puberulae, dein glabratae. Pinnae alternae, inferio- res petiolatae, aecedenti in reliquis pinnula basali ad ipsum locum in- sertionis, sessiles oblongo-lanceolatae acuminatae patentes (siccando? apice subrecurvae), 0.026—0.31 longae, 0.1 latae; rhachis subtus latius- cula, complanato-convexa, supra 3-sulcata, glabra et pariter albescens, FILICES JAVANICAE. n4 ima basi subtus nune submurieulata. Pinnulae alternae, ad basin nune suboppositae lineari-oblongae acuminatae, basi paulo augustiores, in suleis lateralibus rhacheos insertae, 0.04— 0.05 longae, 0.013—0.015 latae, profunde pinnatifidae; costae supra prominulae utrinque glabrae, paleis nullis obsitae. Laciniae lineares falcatae acutae, ad apicem serrato- crenatae, margine reflexo, 0.007 longae, vix 0.002 latae, rigidae, utrin- que glabrae, subtus virides; costulae glabrae; venae pinnatae plerumque ima basi jam furcatae, ad laciniarum apices simpliees. Sori alis vena- rum inserti indeque costulae valde approximati, eandem fere obtegen- tes, ad ejus latus utrumque uniseriati 39—4, vix mediam laciniam occu- pantes, globosi, dein confluentes. Z/ndusium globosum lucidulnm mem- branaceum, albescens, tenuissimum, mox irregulariter rumpens et la- ceratim desciscens, dein totum evanidum et saepius ne residuum qui- dem basale relinquens. Receptaculum sat grande globosum villosulum, dein deciduum. Sporangia obovato-cuneata, annulo sat crasso verticem et latus unum cingenti praedita. Sporae globoso-subtetraëdrae. 21. Cyathea Walkerae Hook. (Hook. Spec. Fil. Y. 24. 31.) Ozserv. Differunt: C. medullaris Sw. (Hook. 1l. c. 26. 38) tubercu- lis stipitis majoribus, pinnulis glabris, lato-lanceolatis, laciniis lineari- bus aut lineari-oblongis, nonnunquam pinnatifidis, soris totam faciem laciniarum obtegentibus, indusiis dein 3—4-lobis; — C. excelsa Sw. (Hook. l. c. 24. 30) fronde membranacea, pinnulis glabris, laciniis serratis esquamulatis, venis medio furcatis, involucris irregulariter rumpenti- bus; — C. canaliculata Wlld. (Hook. 1. c. 23. 29) pinnulis latis, late lan- ceolatis, laciniis saepe pinnatifidis glabris, venis 2— 3 veces furcatis, soris a costa remotis, involucris irregulariter rumpentibus. NOM. SUNDENSE: Paku tihang tambaga (filix arborea cuprea). Descrer. Truncus arboreus, 5.0— 86.0 altus, crassus, apice infra sti- ) L1 — P M Qe cum uw 28 FILICES JAVANICAE. pites 0.1, ad stipites 0.18 crassus, ibique paleis lineari-subulatis, 0.04 longis et basi 0.002 latis, flavescenti-fulvis, nitidulis, apice tor- tis aut recurvis dense vestitus. Stipites badio-fusci, basi bulboso-in- crassati et trunco arcte adpressi, 0.033 crassi, 0.05 lati, semiteretes, su- perne (interne) plani, paleis jam laudatis denssisime obsessi, et inter paleas deciduas farina densa fusca obtecti, e squamulis minutis lacera- tis stipitatis peltatis orta, intus medulloso-albidi, extus annulo fasci- culorum densissimorum durorum nigrorum conformati, infra paleas et hisce deciduis minute sed evidenter muriculato-asperi; vix supra trun- cum jam pinnas etsi perpaucas gerentes et inde cum rhachi a basi fere confluentes. rondes robustae 13— 20 erecto-patentes, elongato-lanceo- latae, 2.5 longae, 0.6—0.8 latae tripinnatifidae; rhachis castanea aut badia, paleis fuscis densissime furfuracea, dein basin versus glabrata et minute muriculato-aspera, e basi stipitis jam dicta sensim tenuior, teres, vix supra plana, apice tantum tetragona. Pinnae omnes alter- nae, intermediae maximae, versus basin et apicem minores; é/nfimae ad ipsam basin stipitis inter paleas supra dictas 0.13— 0.18 longae, 0.04 latae flexuosae, pinnulis oblongo-lanceolatis pinnatifidis, nec tam profunde quam pinnarum superiorum, laciniis ovatis s. ovato-oblongis obtusis, rhachi primaria ac secundaria subtus densissime paleaceo-hir- tis, supra tomentosis; intermediae maximae 0.47—0.52 longae, 0.16— 0.18 latae distantes et superiores oblongae acutae aut acuminatae bipin- natae aut bipinnatifidae, supra laete virides, in rhachi paleis rufis fur- furaceae, in rhachibus pinnularum viridi-tomentosae, subtus pallidiores, in rhachi primaria (pinnae), secundaria (pinnulae) et costulis dense rufo-paleaceae. Pinnulae alternae oblongo-lanceolatae acuminatae, sessi- les, basi latiores et pinnatae, apicem versus sensim angustiores et pro- funde pinnatifidae, 0.11 longae, basi 0.03 latae, patentes, apice subre- curvae. Laciniae (aut pinnulae secundariae) lineares, subfalcatae, obtuse acutae, basi subinciso-crenatae, apicem versus vix crenulatae subinte- gerrimae margine recurvae et ad basin loculos cucullatos referentes, inferiores 0.013—0.015 longae, 0.003 latae, coriaceae; venae basi furca- tae, rarius ad basin laciniarum bifurcatae, ad apicem earum simplices. FILICES JAVANICAE. 29 Sori globosi, alis venarum inserti, indeque costulae valde approximati, in lacinia quaque 2-seriati, 4—14, ramulo immersi, dein confluentes, primo virides, dein flavescenti-fusci, paleis costulae partim obtecti. Indusium primo globosum viride, latere externo, costulae averso, tan- tum orificio orbiculari angusto apertum, dein paulo irregulariter bivalve, fuseum membranaceum persistens. Sporangia oo, nitidula, nigrescenti- fusca lineari-obovata, cuneiformia, apice rotundata, celerrime rumpen- tia ope annuli elastici dimidiati. Ateceptaculum globosum paulo elevatum, a sporangiis densissime obtectum. Sporae flavae tetraédrae, totam fron- dem subtus obtegentes, (cf. Hook. & Bauer Gen. Fil. T. 4. f». 9 et 10, nec involucra). 22. Cyathea medullaris Sw. y. tripinnata Hook. (Hook Sp. Fil. l. 26. 38.) OssEenv. Differunt: C. canaliculata Wlld. (Hook. 1. c. 23. 29). pin- nulis late lanceolatis, soris a costula remotis, involucris persistentibus;— C. excelsa Sw. (l. c. 24. 30) laciniis oblongis, oblique subacutis, epa- leaceis, venis simpliciter furcatis; — C. Walkerae Hook. (l. e. 24. 31) laciniis oblongis obtusissimis, integris aut subcrenatis, involucris bival- vibus; — C. spinulosa WIL. (1l. e. 25. 32) stipite et rhachi infra rigide aculeatis, fronde flaccida membranacea, laciniis oblongis glabris; — C. serra. Wlld. (l. c. 17. 7.) vix, nisi fronde bipinnata, laciniis acute serratis, glabris aut ad costam valde pilosis; — haec species in primis involueri fabrica valde accedit (cf. Wlld. sp. pl. V. 491). NOMEN SUNDENSE: Paku tihang hiedüng (filix arborea nigra). Harrr. declivitates montis Gedeh ad 5—6000' s. m. DrscnPr. Truncus arboreus 5.0 altus, gracilis, apice cum stipitum basibus 0.16—0.17 crassus et una cum hisce dense paleaceus; paleae obscure fuscae 0.03 longae, e basi 0.002 lata sensim in apicem filifor- (s REL Ln 4 TN 30 FILICES JAVANICA E. men attenuatae. Stipites 0.9-—1.1 longi, erecti aut erecto-patentes, basi bulboso-inerassati, dein teretiusculi, supra plani, altius eum rhachi su- pra et ad latus utrumque leviter sulcati, basi nigrescentes et paleis dietis dense obtecti, iisque deciduis minute sed exacte muriculato- asperi nec aculeati, inferne inter paleas et superne uti et rhachis tota subtus pube minutissima stellata canescenti furfuracei, dein glabrati, supra tomento dense cupreo velutino obtecti. Condes 1.9 longae, 1.0 latae et ultra, ovato-oblongae acuminatae tripinnatae. Pinnae inferiores suboppositae petiolatae, reliquae alternae, sensim oblongae acuminatae, 0.6—0.7 longae, 0.24 latae explanatae, rarae, coriaceae; pinnae secun- dariae sessiles oblongo-lanceolatae acuminatae, 0.19— 0.16 longae, 0.033— 0.039 latae, totae pinnatae, apice tantum pinnatifidae; rhachis pinnarum utrarumque rhachi primariae conformis, sed tenuior. Pinnulae alternae, inferiores nune suboppositae, longiter inter se distantes, lineares aut li. neari-oblongae subfalcatae, 0.013—-0.017 longae, 0.002 latae, subtus ad tres quartas partes soris dense obsessae et inter soros subinciso-crena- tae, margine revoluto, in apice sterili nune suberenatae aut integerri- mae, obtusiusculae aut acutae, coriaceae, supra lucidae; costa gla- berrima, subtus pallidior; costula intra soros paleacea, ad partem ste- rilem pinnulae subglabra; venae plerumque bis furcatae, apicem pinnu- nularum versus simpliciter tantum furcatae, summo apice simplices. Sori sat magni globosi, costulae valde approximati, bifurcaturae infi- mae inserti, a margine revoluto subtecti, in pinnula quaque biseriati, plerumque 14—18, in summis pinnulis pauciores, primo virides, dein fusci, postremo confluentes totam pinnulam obtegentes rufi. /ndusium tenuissimum, membranaceum globosum, apiculatum, sorum arcte inclu- dens, mox irregulariter rumpens & dein vix cupulam regularem, so- rum sustinentem repraesentans, lacinias plus minus magnas laceras erectas, deciduas ostendens. Sporangia obovato-oblonga, cuneata den- sissime sibi adpressa, receptaculum sat elevatum globosum obtegentia, annulo elastico e vertice ad unum latus solum decurrenti mox rumpentia. Sporae tetraédrae. FILICES JAVANICAE. 91 23. Alsophila glabra Hook. (Hook. Spec. Fil. Y. 51. 46.) Deserer. secundum specimen valde mancum herbarii horti bogorien- sis, unam tantum pinnam, sed bene conservatam sistens. rondes bi- pinnatifidae; rhacheos pars superior 3-sulcata, subtus plana (siecando leviter sulcata), glabra vix asperula, in sulco intermedio et ad pinna- rum insertiones minute denseque tomentosa. Pinnae alternae, erecto- patentes, (forsan ad apicem frondis tantum) bipinnatae, planae, ovato- oblongae acutae, 0.97 longae, 0.16 latae, breviter petiolatae; rhachis subtus plana (siecando sulcata), glabra, vix minutissime asperula, su- pra late carinata, trisuleata, sulco intermedio latiore et profundiore, dense ferrugineo-tomentosa. JPinnulae alternae, patentes rectae, sub- sessiles, lineari-lanceolatae acuminatae, basi inaequaliter truncatae, apice nune acute, nune obsolete serratae, caeterum leviter pinnatifidae, 0.065—0.079 longae, 0.017 latae, membranaceae rigidae, utrinque glabrae, virides, subtus pallidiores; costa supra paulo prominula, dense ferrugineo-puberula, subtus paleis antrorsis ferrugineis, api- cem versus pallidis, ovatis aut ovato-lanceolatis acuminatis, plus mi- nus adpressis tecta, dein hisce mox deciduis calva, glabra, minu- tissime punctulata. Laciniae (valde ea Nephrodü cujusdam e. g. ab- breviati &e. recordantes) ovato-oblongae, apice rotundatae, hine in- de subtruncatae, 0.003— 0.04 latae, juxta costulam 0.009.—0.01i lon- gae, in margine vix revoluto obsolete crenulatae; costulae supra pro- minulae glabrae, subtus glabrae et hine inde paleis bullatis minutis pallidis deciduis ovato-oblongis aut ovatis acutis, concavitate sua cos- tulam spectantibus obsitae; venae nunc omnes laciniarum simplices, nune furcatae paucae intermixtae, ad marginem usque percurrentes et infimae sinum laciniarum spectantes, nec in arcum anastomosantes. Sort globosi, sat grandes fusci, in lacinia quaque biseriati, 4—8, me- dio dorso venarum, in furcatis infra alam inserti. Receptaculum elongato- globosum puberulum. Sporangia copiosa subsessilia, pilis articulatis 22 FILICES JAVANICAE. creberrimis iisdem longioribus uncinatis subulatis, apice nune clavatis intermixtis, securidiformia, altero latere exannulato recto, altero cum vertice angulum obtusum formanti, annulo sat crasso articulato prae- dita, semper irregulariter in latere exannulato dehiscentia. Sporae ovato-oblongae tuberculatae. 24. Alsophila contaminans Wlld. v. robusta Hsskl. (Hook. Spec. Fil. Y). DiAGN. REFORM. Arborea, trunco medulla alba crassa pleno, stipi- tibus basi dense paleaceis et rhachi primaria glabra et secundaria val. de armatis; frondibus 2—3-pinnatis, subtus glaucis, praeter rhaches secundarias et costas supra tomentellas glabris; pinnis oblongis acutis; pinnulis oblonge lanceolatis subulatis, profunde pinnatifidis, basi ple- rumque pinnatis; laciniis (aut pinnulis secundariis) lineari-oblongis acu- tis aut acuminatis, ad apicem pinnarum oblongis acutis aut obtusius- culis, in margine subreflexo obsolete crenulatis, ad costam costulasque subtus squamulis ballatis fimbriatis minutis caducis obsitis, dein nudis; soris venarum plerumque 2—3-, ad apicem laciniarum simpliciter-furca- tarum alis insertis, in lacinia quaque biseriatis, easque supra medium aut basi solum, nunquam ad apicem obtegentibus; involucro tenuissimo arachnoideo, mox plane laceratim evanido; receptaculo globoso piloso. Opserv. Varietas haec, quae ad 3500 pedess. m. et ultra frequentissime declivitates montis Gedeh habitat, typum quasi repraesentat speciei, in- deque hane fusius deseribam (1). Inter A/sopAilas orientales nulla magis cum nostra convenit, etsi diagnosis et descriptio paulo recedat laciniis ma- gis falcatis et obtusis, venis furcatis, nec bi—3-furcatis et indu sii (forsan praetervisi, solum in statu juvenili observandi), defectu dein et A. excelsa RBr. Hook l. c. 49. 42 tab. 18 A. maxime accederet, si frondes subtus glau- cae essent laudatae et rhachis paleas retineret, nostrae autem rhachis utrin- que est glaberrima etsi aculeis valde armata. Reliquae species indicae &c. Hook. l. e. No. 49—56 omnes sunt inermes, dum nostra est tam fortiter (1) Hue forsan pertinet A. robusta de Vries. Jungh. Jav. &c. L. (transl germ p. 310 & 476). FILICES JAVANICAE. 99 armata, ut dubitem, an re vera praedicato „muricata” possit describi? Aculeoli conveniunt magis eum iis A. asperae R. Br., uti apud Hook. I. c. 39. 10. tab. 19 B, sunt delineati et descripti. — Inter A/sopAilas ame- ricanas , A. feroz Prsl. (Hook. l. c. 41. 13) valde accedit, sed hirsutie et fronde haud glauca discrepat; — A. elongata Hook. (l. c. 43. 18.) differt rhachi inermi, lacinus valde falcatis etc. DrscniPTIO. Zruncus arboreus 4.0—8.0 altus, teres, 0.16— 0.18, ad apicem 0.24— 0.26 crassus, medullosus, rectus strictus, apice inter sti- pites et supra frondes inevolutas dense paleaceus et inter paleas acu- leatus, valde armatus; reliqua parte cicatrissatus e stipitibus dein deciduis et radicibus aéreis intricatis integumentum dein 0.02— 0.026 crassum formantibus vestitus;. medulla dulcis alba carnosa, seposa, al. bumini nucium Cocos similis, in apice trunci succo gelatinoso, in reli. qua trunci parte amyli granulis oblongis aut plerumque conglobatis (Sehld. wiss. Bot. ed. II. tom. I. p. 185. f. 13) foeta, 0.10— 0.12 crassa; paleae lurido-albidae, densissimae, basi aculeo stipitae, lineari-lanceolatae, subulatae, rectae, supra medium flexuosae, basi 0.001—0.004 latae, 0.022— 0.028 longae, minutissime spinuloso-serrulatae, dein nitidulae, alterae conformes, sed multo minores, intermixtae; dein ad basin sti- pitum deciduae; radices aéreae nigrae strictae, primo paulo ramosae, rigidae, dein valde ramosae intricatae tegumentum jam dictum infra paleas formantes; cicatrices stipitum ovales aut oblongae, 0.08 longae, 0.05 latae, primo fibris quibusdam stipitis persistentibus abruptis as. perae, dein glabratae et postremo radicibus aéreis plane obtectae. Stipites ad apicem trunci 15—20 et ultra, bas? bulboso-incrassati, su. pra (intus) plani, subtus (extus) teretiusculi, diametro 0.05— 0.07, densissime paleis jam dietis obtecti et apicem trunci subglobosum lu- rido-albidum referentes, aculeis rigidis badiis nitidis acutissimis, basi 0.003— 0.002 latis et 0.007— 0.011 longis, rectis aut antrorsum subcurvatis densissime obsiti, aculeis minoribus interjectis; inter aculeas pube te- nui, fuscescenti decidua vestiti, primo laete virides, dein intense ba- dii, tomento deciduo nitidi, aculeorum apicibus tenuibus fragilibus, ) 5 34 FILICES JAVANICAE. siccando faciliter deciduis; — supra basin primo erecti, virides, tomen. tosi et paleis supra notatis dense obtecti, dein patentes badii, tomento mox deciduo glaberrimi, primo nitiduli et dein opaci, rore glauces. centi tenuissimo obtecti, teretes; — apicem versus supra planiusculi, ad latus utrumque linea alba notati; — toti 0.9—1.3 longi, dense aculeati et caeterum basi consimiles. — rondes tn statu circinato rosulam diame- tro 0.11—0.13 formantes, densissime paleaceam et infra paleas muri- culatam, dein sensim se evolventes pari modo pinnas eodem modo ro- sulatas et vestitas ostendentes, paleis autem pariter ac tomento tenuis. simo fulvo jam ante evolutionem completam fere totis evanidis; — evolutae ovatae acutae, basi aeutae 2.8—3.0 longae, medio 1.6 latae, coriaceae, supra intense virides, exceptis rhachibus secundariis et cos- tis glabrae, nitidulae, subtus glaucae. Mhachis ad basin stipiti confor- mis et 0.04 crassa, supra vix planiuscula, aculeis minoribus armata, caeterum dense armata, glabra, ferruginea, rore glaucescenti conspersa, stricta, apicem versus sensim attenuata et supra primo ad pinnarum in- sertiones tantum, dein tota fulvo-tomentosa, subcomplanata, subtus gla- bra armata, viridescens. Pinnae elongato-oblongae acutae, 0.6—0.8 longae, 0.26—0.28 latae, horizontaliter expansae, patentes -alternae, inferiores longiter, summae breviter petiolatae; rhachis basi paulo in- crassata teretiuscula, apicem versus a lateribus subcomplanata, subtus glaberrima, aculeolis parvis sed acutis armata, supra planiuscula, to- mento denso striguloso et canescenti-fulvo obtecta. Pinnulae alternae oblongo-:anceolatae , subulatae, 0.11— 0.16 longae, 0.022— 0.035 latae, profunde pinnatifidae, inferiores ad basin pinnatae, acumine acutissimo subuliformi 0.017— 0.026 longo praeditae, crenato-serratae. Costa su- pra angusta plana fulvo-tomentosa, e parte foliacea pinnulae elevata canaliculata, apicem versus paulo flexuosa, subtus teretiuscula, gla- berrima, ad medium flavescens, apicem versus albescens. Laciniae (aut inferne pinnulae secundariae) fertiles a sterilibus nullo modo ni mar- gine magis revoluto distinctae, subsessiles, lineari-oblongae patentes, apicem pinnulae versus patenti-erectae, acutae aut subacuminatae sub- falcatae 0.017— 0.020 longae, 0.003— 0.004 latae, superioris pinnarum : FILICES JAVANICA E. 32 partis oblongae acutae aut obtusiusculae, 0.009—0.011 longae, 0.008—- 0.002 latae, margine obsolete crenulatae, ad costulas et venas subtus squamulis bullatis parvis laciniato-fimbriatis caducissimis obsitae, dein calvae; venae pinnatae plerumque 2-—3-furcatae, ad apicem laciniarum simpliciter furcatae, summo apice simplices. Sort globosi fulvi, primo indusio tenuissimo arachnoideo inclusi et squamulis hine inde, jam dietis consimilibus tecti, mox hoe laceratim fisso et evanido, nudi, ad alas infimas furcationum venarum inserti, indeque costulae valde ap- proximati et ei paralleli, 2-seriati in lacinula quaque, ad latus utrumque costulae 8—9, mediam laciniam et ultra occupantes, apicem laciniae semper nudum relinquentes, ad apicem pinnularum aut ad basin fron- dis laciniae basin tantum occupantes et tum ad latus utrumque costu- lae 1—3. Sporangia obovata, basi cuneata, uno latere et vertice an- nulo cincta, altero latere nuda, vertice rotundata; membrana sporan- eii e cellulis 5-gonis composita; annulus vaso spirali obliquo percursus. Receptaculum globosum viride, pilis albidis longis, sporangiis aequilon- gis, apice subclavatis, primo luteis, dein hyalinis acutis, articulatis, multis obsessum. Sporae tetraédrae lateribus rotundatis exacte icon. Presl. Pteridogr. t. 12. V. a quadrantes, glabrae hyalinae. DzscniPT. frondis plantae juvenilis. Frons sterilis ovata acuta, 0.6 longa et in medio fere lata. Stipes 0.24— 0.47 longus, una cum rhachi tere- tiusculus, a dorso subcomplanatus, supra leviter canaliculatus, primo dense fulvo-pubescens, dein glabratus, muriculato-aculeolatus. Pinnae ovato-oblongae acuminatae, inferiores oppositae, reliquae suboppositae aut plerumque alternae, inferiores 0.24; mediae 0.51 longae, 0.13— 0.16 latae, pinnatae, apice confluenti-pinnatifidae, petiolatae; pinnulae alternae oblongo-lanceolatae acuminatae, 0.05—0.08 longae, basi 0.017 latae, supra nitidulae, subtus pulchre glaucae, profunde pinnatifidae; rhachis secundaria et ternaria (pinnarum et pinnularum) supra villosae, subtus glabrae inermes. .Laciniae faleato-oblongae obtusae integerrimae, margine subreflexae, 0.018 longae, 0.004 latae; venae alternatim pin- natae, simpliciter aut bis bifurcatae, ad marginem usque percurrentes ) iS meum 36 FILICES JAVANICAE. (ad instar Prsl. Pteridogr. T. I. f. 11.) — rondes magis juveniles diffe- runt a praecedenti squamulis plurinis in primis costulis, hinc inde et costis insidentibus, hyalinis tenuissimis, irregularibus peltatis, lacerato- ciliatis, caducissimis (cf. Hook. & Bauer Gem. Fil. T. 21. f. 1 &2.) 25. Alsoplila contaminans Wll. 8. squamulata Hsskl. DraenN. Trunco altiori, laciniis (sterilibus) subintegerrimis obtusis, rarius acutiusculis, costis costulisque utrinque, sed in primis subtus, dense paleaceis; soris? Hanir. altitudinem 8000’ s. m. prope Kandang Badak montis Gedeh. DrscnPT. diagnostica a praecedenti. 7runcus ad 14.0 altus, 0.11, ad apicem 0.14 crassus; medulla 0.07 crassa. Stipites basi rubescenti-virides, rore glaucescenti tecti, apicem versus cum rhachi virides glaucescen- tes, subtus paulo rubentes, pariter ac ii praecedentis armati et paleacei. Frondes 1.9 longae, 1.3 latae, bas; vix angustiores; pinnae 0.63 longae 0.18 latae, basi suboppositae; pinnulae 0.08—0.11 longae, 0.022—0.024 latae; laciniae 0.011 longae, 0.006 latae, obtusae, vix acutiusculae sub- integerrimae, vix crenulatae, supra juxta costam et costulam paleis planis ovato-lanceolatis acuminatis, margine lacerato-ciliatis, adpressis parvis albidis, subtus paleis hisce copiosioribus majoribus in primis ad basin pinnularum elongatis linearibus intermixtis densis costam et costulas fere occultantibus luride flavescenti-albidis obtectae, caeterum subtus glaucae; venae 2—3-furcatae. Fructificationes desunt. 26. Alsophila contaminans WIL. v. densa Hsskl. DraenN. Trunco altiori, pinnis pinnulisque densis, laciniis oblongis aut sublineari-oblongis, falcatis acutiusculis aut obtusis, costis hinc inde paleis angustissimis, costulis nune squamulis raris vix bullatis caducis obsitis. FILICES JAVANICAE. od Hanrr. altitudinem 4500—5000' ad Tjibürrüm montis Gedeh. Descrer. Jruncus 12.5 altus, medulla alba pariter foetus. Frondes ovatae acutae, 1.3 longae, 0.8 latae; pinnae alternae, infimarum paria 1—2 paulo minora, reliquae apicem versus decrescentes, ad apicem frondis subito diminutae, densae; maximae 0.4 longae, 0.16 latae, oblongae acuminatae petiolatae, superiores, rigidiusculae, coriaceae, excepta rachi et costis glaberrimae, supra laete virides opacae, in primis juxta costam et costulas minute nigro-punctatae, siccando ni- gro-maculatae, dein totae nigrescentes, subtus glaucae; rhachis supra carinata, ad latus carinae utrinque sulcata, in carina tomento antror- sum strigoso tecta. JPinnulae alternae sessiles densae, e basi lata sen- sim attenuatae, oblongo-lanceolatae, acuminatae, acumine nunc acutis- simo, serrulato 0.013 longo, subantrorsum falcatae, 0.09— 0.11 longae, 0.017—0.020 latae, profunde pinnatifidae; costa supra prominula, ful- vo-puberula, substrigosa, subtus glabra, hine inde paleis raris angus- tissimis antrorsis albidis obsessa. JLaciniae oblongae sublineari-oblongae falcatae acutiusculae aut obtusae, steriles paulo reflexo-crenulatae; costulae utrinque glabrae, hine inde squamulam vix bullatam, ovatam albidam caducam gerentes; venae pinnatae plerumque simpliciter furcatae in sterilibus laciniis hine inde ad basin earum bifurcutae, supra in fer- tilibus impresso suleutae, subtus vix prominulae. Sori alis venarum in- serti, indeque costa valde approximati eique paralleli, flavo-fulvi, to- tam laciniam. biseriatim ad apicem fere obtegentes et confluentes. Sporangia copiosa membrana albida, annulo luteo crasso cincta, obo- vata, basi cuneata, a latere complanata , apice rotundata, et altero latere annulo elastico cincta, pilis acutis tenuibus articulatis rectis in- termixtis. Zieceptaculum globosum. JIndusiü rudimentum vix visibile. 25: Alsophila contaminans WI. 5, microlobus Hsskl. Orserv. I. Haee varietas, inter varietatem praecedentem et sequen- tem medium tenet, lacinias praebet antecedentis, sed parvas, supra ) 38 FILICES JAVANICA E. in venulis suleatas, pinnas autem pinnulasque distantes, raras, elongatas varietatis sequentis; frons vix est coriacea, quam in variet. anteced. major, stipites uti in No. 24, sed haud tam intense colorati. Drscner. Pinnae 0.8 et ultra longae, 0.26— 0.29 latae: pinnulae 0.13 longae, 0.015 latae acuminatissimae, supra atrovirides opacae et in venis fructiferis sulcatae; /acimiae 0.007— 0.009 longae, vix 0.002 la- tiores; costae costulaeque pariter uti eae var. sequentis paleaceo-setu- losae, nec tam dense et conspicue. Sporae deciduae nitidulae frondes totas obtegunt easque quasi glanduloso-conspersas reddunt. OssEenv. Il. Ad hane varietatem forsan pertinet arbor senilis quae- dam e vicinitate cascadum aquarum calidarum, altitudine s. m. circi- ter 7500, cujus truncus est 12.5 longus, infra apicem 0.07, apice cum stipitum basibus 0.17 crassus, inter stipites et supra frondes inevolu- tas densissime paleis lurido-albidis obtectus. Stipites rubicundi, vix 0.31 longi, haud tam armati uti in juvenilibus, attamen aculei sunt firmi sed minus longi; rAachis pariter minus aspero-murieulata evadit; frondes brevissimae ovato-oblongae, vix 0.9 longae et 0.7 latae; pinnae oblongae acutae, 0.3 longae, 0.13— 0.15 latae; pinnulae lineari-oblon- gae breviter acuminatae, 0.08 longae, 0.015— 0.017 latae, subtus glau- cescentes, coriaceae, profunde pinnatifidae, ad basin pinnarum pinnatae. Laciniae subreflexae, lineari-oblongae, subintegerrimae, acutae, mar- gine revoluto, 0.009 longae, 0.002 latae, soros 1—8 gerentes; costulae inter soros bullato-squamosae, caeterum hine inde setuloso paleaceae; venae plerumque furcatae. 28. Alsophila contaminans Wll. «. setulosa Hsskl. DrscnPr. Cum No. 24 (var. 5.) quoad pinnulas et lacinias elongatas plane convenit, truncus autem est altior, tenuior, et stipites sub- verticillatim inserti, seni in verticillo quoque, plerumque 18, erecto- patentes, caeterum iis var. 2 conformes, sed glaucescenti-virides; pinnae FILICES JAVANICAE. 39 magis rarae, 0.8 longae et ultra, 0.3 latae, acuminatae; rhachis subtus carinata, ad carinam utrinque leviter sulcata et in carina fulvo-strigoso- puberula; pinnulae rarae distantes, plerumque 0.16 longae, 0.026— 0.028 latae; laciniae ad basin pinnularum subfaleatae, apicem versus rectiuseulae, 0.015 longae, 0.003— 0.002 latae, membranaceae; costae costulaeque subtus paleis setulosis albidis sat longis, patentibus et in pinnarum parte sterili conspiciendis obsessae, indeque facile varietas recognoscenda ! 29. Alsophila caudata Sm. ? (Hook. Spec. Fil. Il. 52. 49?) OssEnv. Nostra quidem haud inermis est, uti Hook. l. c. dicit, sed forsan virillustrss. haud vidit stipitem et rhachis certe ne rudimentum quidem aculeorum praebet. — Huc pertinere videtur A. /unulata Bl. En. 246, (an. RBr.? Hook 1l. e. 51. 44? ), opponunt autem frondes coriaceae; signum re vera haud magni momenti; diagnosis Blumet clbrr. ad Hemiteliam suam capensem valde accedit et nostra hue referenda esset, ni indusia spuria opponerent, quae in nostra nunquam reperiuntur, et A. inermis Sw. (Hook. l. e. 36. 4.) differt stipitibus inermibus, venisque simplicibus. Desorer. Zruncus arboreus. Stipites teretiusculi, supra plani et levi- ter suleati virides, subtus badio-fusei nitiduli, paleacei, paleis deci- duis muricibus nigris firmis sat densis aculeati, apicem versus hisce minutis asperuli, 0.63 longi, 0.02 crassi; paleae luride badiae, lineari- subulatae, 0.017—0.024 longae patentes, apice flexuosae, squarrosae, sat densae. rondes ovato-, aut oblongo-lanceolatae acuminatae, 1.9 longae, 1.1—1.3 latae, densae, submembranaceae, laete virides, tripin- natifidae. AAachis inermis viridi-fusca robusta, subteres, supra leviter suleata et planiuscula, utrinque linea interrupta glaucescenti notata, primo tenuissime puberula, dein glabrata, apicem versus subflexuosa. Pinnae patentes alternae, infimae vix suboppositae, minores, frondis ) pewe€c cw 40 FILICES JAVANICAE. mediae maximae, basin et apicem versus decrescentes, oblongo-laneeo- latae acuminatae, basi vix angustiores, ad 0.63 longae, 0.16 latae; rhachis ad insertionem bulboso-inerassata, et dorso antrorsum macula flavescenti-glaucescenti notata, subtus latior convexa glabra, supra et utrinque sulcata fusca et minute puberula, ad basin tumidam plerum- que pinnula deorsum praedita; hae hine inde deficiente pinna petio- lata evadit. Pinnulae plerumque alternae, rarius suboppositae patentes sessiles, oblongo-lanceolatae, acuminatae, acumine angusto (caudiformi) serrulato, 0.02 longo, plerumque 0.079—0.086 longae, 0.017— 9.02 latae, profunde pinnatifidae; costa supra prominula, dense ferrugineo- tomentosa, subtus fusca, paulo prominula glabriuscula, paleis minutis ovatis acuminatis subbullatis adpressiusculis caducis hine inde sparse obsessa. Laciniae oblongae obtusae aut acutiusculae subfalcatae, ferti- les paulo angustiores, in margine subrevoluto obsolete crenatae, 0.008— 0.011 longae, 0.0025 latae, steriles 0.008— 0.004 latae; costulae pro- minulae glabrae, paleis minutis flavescentibus fugacibus perpaucis ob- sitae; venae fere ommes furcatae, ad apicem laciniarum tantum sim- pliees. Sori venis infra bifurcationem inserti, costae costulaeque valde approximati, biseriati, ad utrumque costulae latus 2—4, saepe solitarii. Receptaculum subglobosum villosum, sporangiis dense obtectum. Sporangia obovata-cuneata, vertice subconvexo et latere altero annulo cincta. 90. Alsophila extensa Dl. (Bl. En. 246.-2, an RBr.?) Ogrsrrv. A. extensa RBr. citatur ad Cyatheam medularem Sw. (Hook. l. c. 27. 38.), nostra autem certissime est vera Alsophila, ni rudimen- tum indusi et in soris juvenilibus observari potest. — A. lunulata RBr. differt e Blumeo (En. l. c. 1.) fronde coriacea, laciniis acutiusculis, soris serlatis, costis sparsim bullato-squamulosis; — e Hook. 1. c. differt: pinnis apice setaceis; — ill. Smith hanc pro A. caudata tenet, quae autem diversa: pinnulis subulato-caudatis, subcoriaceis, subtus subglaucis, á E Um FILICES JAVANICAE. 41 laciniis oblongis esquamulatis. — Inter omnes species generis frondes pin- nasque minimas praebet. Harrrar Tjibürrüm ad 5000' s. m. elevationem montis Gedeh. DzscRPT. Zruncus tenuis gracilis, 3.1 altus teres, 0.04 crassus, apice e stipitum basibus adnatis triqueter 0.05—0.07 crassus, ad basin sti- pitum et intra eos dense paleaceus; paleae deciduae, e basi latiuscula li- neari-subulatae, extrorsum erectae, introrsum patentes, apice flexuosae, 0.013—0.017 longae, muricibus ima basi firmis spinulosis, supra minu- tis asperis insidentes. Stipites basi 0.02 crassi, supra basin patentes, primo virides, farinoso-pulverulenti, dein glabrati nigrescentes, supra plani leviter suleati, ad latus utrumque sulcati & supra suleum linea interrupta albida notati. Frondes inter minores 1.4 longae, 0.8 latae, oblongae acutae. Jachis subtetragona, primo viridis, in parte inferiore muriculato-asperula, dense canescenti-pulverulenta, subtus dein gla- briuscula et ad partem inferiorem fusca; supra subvelutino-pulverulenta, leviter sulcata, ad latus utrumque sulcata. Pinnae 30, parium 3—4 inferiorum oppositae aut suboppositae, reliquae alternae, rarae elon- gato-oblongae acuminatae, 0.42 longae, 0.11 latae subsessiles; rhachis basi incrassata et subtus sursum macula albida uotata, supra basin tetragona, caeterum subcompressa, subtus latiuscula plano-convexa; marginata puberulo-pulverulenta, viridis, supra carinata, carina leviter sulcata, strigoso-tomentosa, ad latus utrumque anguste sulcata. Pin- nulae inferiores oppositae, reliquae alternae, sessiles patentes, (infe- riores ad medium), apice adscendenti-erectae, subfalcatae, lineari-oblon- gae, plus minus acute acuminatae, acumine serrato, profunde pinna- tifidae, 0.05—0.06 longae, 0.013 latae; costa supra striguloso-pube- rula, subtus sat dense squamulis albidis bullatis acutis aut subulatis obsessa. Lacintae lineari-oblongae obtusae, integrae aut obsolete serra- tae, 0.005—0.007 longae, 0.002 latae; costulae supra prominulae albi- dae glabrae, subtus squamulosae, squamulis bullatis minoribus, apicem laciniae versus raris et caducis; venae pinnatae, infra medium furcatae, 6 ) 49 FILICES JAVANICAE. ad apicem laciniarum simplices, glabrae. Sort pauci ad basin lacinia- rum alis inserti, ad latus utrumque costulae 1—2, eique sat approxi- mati, fulvi, dein confluentes, utrinque lineam ad latus costae forman- tes eamque semi-obtegentes. Zeceptaculum globosum viride pilosum, sat grande, pedicellatum. Sporangia obovato-cuneata, uno latere cum ver- tice annulo sat crasso oblique spiraliter striato, elastico cincta, cae- terum membrana tenui, oblique transverse striata conformata. Sporae tetraëdrae hyalinae. 31. Alsophila melanopus Hsskl. DiAGN. Arborea stipitibus basi valde aculeatis, apice cum rhachi submuticis asperulis, fronde tripinnatifida ovato-oblonga acuta mem- branacea, subtus leviter glaucescenti; pinnis elongato-oblongis acutis, aut oblongo-lanceolatis acuminatis, pinnulis lineari-oblongis acuminatis, profunde pinnatifidis, laciniis lineari-oblongis obtusis aut acutiusculis subfaleatis planis, obsolete crenato-serratis, soris axillis venarum fur- catarum insertis, costulis approximatis, 1/0—93/, laciniarum obtgentibus, dein confluentibus; rhachi subtetragona glaberrima inermi, squamulis minutis subtus ad costulas caducissimis; paleis ad apicem trunci et basin stipitum nigrescentibus copiosis deciduis. Hanir. sylvas montis Gedeh ad 4—8 mille ped. s. m. altitudinem. OssEnv. Valde accedit 4. lepiferae J. Sw. (Hook l. e. 54. 54), quae autem differt a nostra (forsan stipite inermi?), rhachi punctato- aspera, supra pilis longis adpressis vestita, pinnulis longiter subulatis, paleis crinitis paucis praeditis. — Differunt dein: A. crinita Hook. (1. c. 54. 53.) fronde coriacea, rhachi paleaceo-crinita, supra undique pilosa, laciniis anguste ovato-oblongis, margine reflexo, subtus in costula & venis pilosis, soris paleis crinitis tectis; — A. excelsa R. Br. (Hook. l. c. 49. 42) laciniis acute serratis, margine reflexis, inferioribus subau- riculatis, venis 2—3-furcatis. — A. gigantea Wll. (Hook 1. c. 53. 51) FILICES JAVANICAE. 43 defectu aculeorum pinnis, ovato lanceolatis opacis, pinnulis oblongo- lanceolatis, laciniis ovatis, rhachi strigosa, venis simplicibus, recepta- culo ealvo, soris in medio inter costulas & margines. DEscmrPT. Zruncus 3.0—5.0 longus, intus medulla albida sat crassa foetus, in humilioribus 0.11, in altioribus tantum 0.08 crassus, apice subbulbiformiter inerassatus et stipitum basibus incrassatis dense ob. tectus, nigrescens aculeatus et inter stipites dense paleacens; paleae e basi patenti erectae adpressae, densae, strigosae, lineari-subulatae, ni- grescentes, nitidulae acuminatissimae, 0.026—0.033 longae; radices aëreae inter stipites et paleas fibrosae intertextae, basin trunci dense vestientes. Stipites 12—20, in tenuioribus truncis quaternatim, incrassioribus 5-ni subverticillati, 9—4 verticillos formantes, ima basi bulboso-incrassati 0.026—0.052 crassi, trunco arcte adpressi, supra basin patentes, 0.6— 0.8 longi, supra sulcati, utrinque albido-lineati, primo virides, paleis jam dietis caducis et infra eas aculeis rigidissimis acutissimis plerumque spiraliter seriatis muniti et intra aculeos pube fuscescenti decidua tecti, dein sensim sensimque, in primis subtus, nigrescentes et plus minus glabri imoque nitiduli, apicem versus paleis plurimis, haud aculeato- stipitatis asperuli, indeque subinermes. rondes ovato-oblongae acutae, 1.9—2.5 longae, 0.9—1.7 latae, tripinnatifidae, subtripinnatae, mem- branaceae rigidiusculae coriaceae, supra obscure virides, subtus sub- glaucescentes nitidulae. Mhachis prima juventute pariter ac stipites paleis tomentoque tecta, subteres, supra canaliculata, ad latus utrumque linea alba notata, dein fere tota glabra et inermis, in parte inferiore subtus punctulato-aspera et fusca, supra viridis glaberrima laevis niti- dula subtetragona. Pinnae inferiores petiolatae suboppositae, minores, superne pinnula basali minuta adjecta, reliquae sessiles, alternae, rarae distantes, paris tertii maximae, dein apicem versus decrescentes, paten- tissimae, elongato oblongae, utrinque acutae, 0.69—0.79 longae, 0.13 latae, aut oblongo-lanceolatae acuminatae, 0.47—0.79 longae, 0.18.— 0.24 latae; rhachis basi incrassata et sursum macula alba oblonga no- tata subtetragona, subtus subconvexa, leviter marginata, glabra nitidula, ) 44 FILICES JAVANICAE. supra sulcata planiuscula et dense rufo-tomentosa, tota viridis aut in pinnis inferioribus basi badia. Pinnulae alternae aut suboppositae, subpetiolatae patentissimae lineari-oblongae, plus minus acute acumi- natae, 0.08.—0.12 longae, 0.02— 0.03 latae, profunde pinnatifidae, nune ad basin pinnatae, apice pinnatifido-serratae; rAachis supra fulva tomentosa, subtus glabra paullo prominula, hinc, inde sed rarius, paleis minutis ovatis acuminatis, nune lacerato-fimbriatis, caducissimis, in ju- venilibus copiosis, dein nullis obsessa. JLaciniae lineari-oblongae obtu- sae, nunc acutiusculae, subfaleatae, margine planae (siecando tantum juxta soros revolutae), obsolete crenato-serratae; costulae utrinque gla- brae, parum prominulae; venae fere omnes basi furcatae, rarissime bi. furcatae, ad apicem laciniarum simplices. Sort alis venarum inserti, indeque costulae valde approximati eique paralleli et ad latus utrum- que 1-seriati, a margine sat distantes, plerumque mediam aut 3/4 par- tes laciniarum occupantes, aureo-fulvi, primo albescenti-virides. /ndu- sium nullum. Aeceptaculum globosum, subpedicellatum, sporangiis dense obtectum, villosum e pilis erectis articulatis parvis persistentibus. Sporangia obovata, apice rotundata, basi cuneata, subsessilia, apice et ad latus unum annulo elastico cincta (cf. Hook. & Bauer Gen. Fil. t. 21 f. 71—10). Sporae flavae tetraédrae, angulis acutis (l. c. f. 11.). 32. Alsophila gigantea Wl. (Hook. Sp. Fil. 53. 51). Orserv. Diagnosis citata costulis tantum squamulis nullis aut pau- cis deciduis praeditis, pinnulisque hine inde majoribus discrepat; — sed frons in nostra valde variabilis! — Differunt: A. glabra Hook. (1. c. 51. 46) pinnulis apice acute serratis, lacinüs obtuse crenulatis; — A. squamulata Hook. (l. c. 47): pinnulis petiolatis, coriaceis lucidis, ad medium usque pinnatifidis (et sterilibus cf. Hook. & Dauer Gen. Fil t. 100 t. f£. 1 et 2 profundius pinnatifidis), soris costulae contiguis; (an species Blumeana revera cum Smithiana unienda?). — A. comosa FILICES JAVANICAE. 45 WIL. (Hook. 1l. c. 53. 52) pinnulis profundius pinnatifidis, venis ple- rumque furcatis, receptaculis paulo elevatis. — An A. AMiquelii Kunz. Linnaea xxm. 299. 4 hue pertinet? DrscRPT. Zruncus (in horto nondum ultra 1.0— 1.5 altus). Stipites 0.55—0.63 alti, subtus subteretes, supra subcarinati et in carina leviter suleati, nigrescentes, inermes, inferne dense paleacei, paleis dein deci- duis calvi, nec aculeati, nec punctato-asperi, inter paleas et altius pube fusca minutissima fugaci obtecti; paleae lineares acuminatae, fusco- badiae, subtus stipiti adpressae imbricatae, supra patentes squarrosae, 0.009 longae. rondes ovato-oblongae acuminatae, 1.3 longae, 0.78 latae, steriles bipinnatae, fertiles tripinnatifidae. Mhachis castanea lu- cida, uti stipites minutissime puberula et paleis tenuissimis piliformibus patentibus flexuosis, dein deciduis obsita, postremo plus minus gla- brata, teretiuscula, a latere utroque subcomplanata, apicem versus su- pra sulcata. Pinnae alternae infimae vix suboppositae, rarae, patentes oblongo-lanceolatae acuminatae subpetiolatae, 0.37—0.45 longae, 0.12— 0.16 latae glabrae; rhachis subtus latiuscula convexiuscula, supra ca- rinata, utrinque sulcata in carina dense minuteque antrorsum puberula, caeterum rhachi primariae conformis; pinnae apicis frondis pinnatifidae et summo apice confluentes, vix crenatae, reliquae omnes pinnatae. Pinnulae alternae subpetiolatae steriles oblongo-, fertiles lineari-lan- ceolatae acuminatae, 0.065—0.079 longae, 0.009—0.013 latae, mem- branaceae, steriles crenatae, nune obsolete crenatae, crenulis obsolete serrulato-crenulatis, nune subintegerrimae; fertiles leviter pinnatifidae. Laciniae latae, ovatae, subfalcatae, apice rotundatae subtruncatae, plus minus acute serratae; costa et costulae supra striguloso-pilosulae, subtus paleis lineari-subulatis flexuosis longis antrorsis et aliis minutis ovatis acuminatis adpressis pallidis obsessae, eisque dein deciduis calvae; venae in pinnulis integris furcatae, bifurcatae aut trifurcatae (e costula evanida utrinque venulosa), in fertilibus semper fere simplices. Sort mediis venis inserti, ad basin laciniarum inter marginem et costulam intermedii, summi magis inter se et costulae approximati, in lacinia qua- ) cw ——— MM Ee US m mM e V eere — mum ee 46 FILICES JAVANICAE. que biseriati 4— 8, rarius apicem liberum laciniarum occupantes. Receptaculum elevatum oblongum pilosum, dense sporangiis obtectum. Sporangia obovato-cuneata, annulo crasso verticem et latus alterum cingenti. OssEnv. Il. Adsunt in Aorto bot. bogoriensi formae binae diversae, vix distinguendae, que certe ne varietates quidem sistunt. A. Pinnulis fertilibus minoribus 0.04— 0.05 longis, 0.009— 0.011 la- tis, laciniis minoribus, magis faleatis, nunc vix crenulatis, nune exacte serrulato-crenatis; sterilibus 0.08—0.09 longis, 0.015— 0.017 basi latis, nune leviter pinnatifidis, lacinús falcatis apice rotundatis, serrulato-crenatis, nune ad apicem pinnarum subin- tegris; frons stipite 0.63 longo suffulta, 1.6 alta, 0.78 lata, rhachis magis flexuosa. B. (plantae juvenilis nondum truncum elatum sistentis.) Pinnulis fertilibus paullo tantum angustioribus; caeterum vix diversis, pari- ter ac sterilibus leviter pinnatifidis, 0.05 —0.08 longis, 0.011— 0.015 (ster.) lata, /acimüs rotundatis falcatis plus minus obsolete cre- nulatis; — frons stipite 0.39 longo suffulta, 1.18 longa; sori sparsi ad laciniam quamque 2—4, in lacinia utrinque inter marginem et costulam 1—2-seriati. 93. Alsophila comosa WIL. (Hook. Spec. Fil. Y. 53. 52. t. 20. A.) Descrer. Zruncus arboreus; stipites teretiusculi, supra virides pla- - niusculi, altius leviter sulcati castanei aut fusci, dense paleacei, api- cem versus paleis deciduis plus minus calvi et minute punctulato-as- peruli, utrinque ad latus linea flavescenti-viridi notati; paleae scario- sae, lurido-flavescentes nitidulae densissimae, 0.026— 0.035 longae, basi 0.002— 0.003 latae, inferne erectae, apicem versus tortae & pa- tulae, ad basin stipitum longe persistentes. rondes submembrana- FILICES JAVANICAE. 47 ceae glabrae, 1.6 longae, 0.78—0.94 latae, ovato-oblongae aut oblon- gae acuminatae, patentes; rhachis robusta firma viridis teretiuscula subcomplanata, supra leviter sulcata, ubique dense velutino-puberula, subtus dein glabrata. Pinnae alternae, siccando a rhachi articulatim secedentes petiolatae, oblongo-lanceolatae acuminatae 0.43—0.50 lon- gae, 0.13—0.18 latae; rhachis basi bulboso-incrassata, ibique articula- tim secedens, subtus latiuscula, plano-convexa, supra carinata, 3-sulcata, dein glabrata, supra velutino-tomentosa et pilis longis antrorsis sub- strigosa. Pinnulae subsessiles aut breviter petiolulatae, articulatim in- sertae, deciduae, patentes oblongo-lanceolatae acuminatissimae, acumine serrulato, pinnatifidae ad 2 tertias latitudinis partes 0.08—0.11 lon- gae, 0.013—0.020 latae; costa supra striguloso-tomentosa, subtus cum costulis glabriuscula et hine inde paleis bullatis e basi lata attenuatis caducis obsessa, dein nuda. Laciniae ovato-oblongae subfalcatae, apice rotundatae, obsolete crenulatae aut subintegerrimae, 0.009— 0.015 lon- gae, 0.003— 0.004 latae; costulae supra glabrae; venae furcatae, ad apicem laciniarum tantum simplices, nec imae anastomosantes. Sori ad et infra fureationes venarum inserti, in lacinia quaque 4—8, biseriati, inter marginem costulamque intermedii, globosi nudi, primo flavescentes, dein aurei; receptaculum globosum minutum sessile puberulum, sporan- giis copiosis obsessum. Sporangia obovata, basi cuneato-attenuata sul. furea, annulo crassiusculo, intensius colorato cerino cincta, pilis articu- latis tenuibus, iis longiora intermixta. 94. Alsoplila tomentosa Endl. (Hook. Spec. Fil. 55. 55.) Dracw. Blumeiillustrm. mala. Arborea stipite rhachique supra lanato- tomentosis et subtus dense paleaceis, muricato-aculeatis; fronde coriacea tripinnatifida aut triplicato-pinnata, supra glabra, subtus cum rhachibus secundariis, et in primis costis costulisque dense fulvo-lanato-tomen- tosa & paleis imbricatis longissimis adpressis densissime obtecta; pin- ) 48 FILICES JAVANICAE. nulis lineari-lanceolatis acuminatissimis; laciniis (aut pinnulis secun- dariis) linearibus obtusis subfalcatis crenulatis, sed margine revoluto quasi integerrimis & acutis, venis 2—3-furcatis; soris inter paleas & tomentum occultis. — An A. crimta Hook. l. e. 54. 53? Deserier. Zruncus arboreus 8.0 altus teres, gracilis 0.11 crassus, apice paullo incrassatus, paleis magnis molliter vestitus, 0.13 crassus; medulla albida 0.065 lata, sueco glutinoso, aéri exposito rubescenti foeta, inter fasciculos vasorum annulum sat regularem formantium in- trorsum reniformium, extrorsum ad latera subrevolutorum, indeque W formium progrediens; paleae truncum inter stipites eorumque vetus- torum bases aut frondes juveniles totas involutas circinatas densissime obtegentes et externe pluviarum ope subeonglutinatae, tegumentum firmiuseulum luride albescens formantes, flavescentes nitidulae, exter- nae albescenti-flavidae, tenuissimae, e basi 0.002— 0.004 lata subu- lato-attenuatae, 0.026— 0.046 longae, margine minute, sed acutissime ciliolato-serratae, serraturis rubentibus, caeterum irregulariter et longitu- dinaliter striatae e cellulis omnibus in directione longitudinis dispo- sitis, utrinque truncatis, aut oblique acuteque desinentibus, aliis hya- linis, aliis citrinis; paleae multo minores & angustiores jam descriptis intermixtae reperiuntur. Stipites basi bulboso-incrassati, 0.04 crassi, 0.05 lati, trunco arcte adpressi, inter paleas minute sed acute muri- culato-spinulosi semiteretes, supra erecto-patentes, 0.9 longi, apice 0.026 crassi, leviter canaliculati, paleacei, sed paleis partim deciduis murieulis nigris spinulosi et inter eos tomentosi, tomento dein pro parte deciduo, supra luride-olivacei, subtus fusco-badii. rondes ine- volutae rosulam diametro 0.08 formantes, dense paleaceae, dein evo- lutae grandes robustae coriaceae, ovato-oblongae acutae, 1.9 longae, 1.1 latae, supra obscure virides, siccando nigrescentes glabrae, subtus paleis luride albidis densissisme totae obtectae, sublanuginosae, tripin- natifidae aut triplicato-pinuatae. Jachis robusta, subtus subconvexa, paleis luride albidis linearibus angustis 0.018— 0.026 longis, basi 0.001— 0.002 latis, apice subulatis plus minus dense obtecta, hisce dein pro FILICES JAVANIGAE. 49 parte et tomento inter eas plus minus deciduis glabriuscula, fusco- badia, sed muricibus minutis firmis acutis ad apicem usque aculeo- lata, etsi paleis adhue obtecta, — supra canaliculata et densissime mol- literque tomento lanato fulvo & inter hoc paleis angustioribus, quam subtus, nune patentibus flexuosis, nune adpressis rectis vestita, pal- lide viridis, fere canescens. Pinnae inferiores oppositae et intermediae alternae sessiles, oblongo-lanceolatae acuminatae, 0.55— 0.62 longae, 0.20—0.22 latae, rectae patentes; rhachis subtus dilatata convexa pla- na, pallide viridis, basi rubescens, paleis jam dictis, sed minoribus, nitidulis densissime imbricatis, nunc retrorsis aut patentibus obtecta et infra has minute tomentosa, dein tomento subevanido nitidula et dense muriculata, supra carinata, 3-sulcata, et dense lanato-tomentosa, suleo intermedio angusto. Pinnulae densae, inferne suboppositae paullo minores, ad tertiam supra basin partem maximae, dein apicem ver- sus sensim decrescentes et alternae, patentissimae rectae, nunc infe- riores retrorsum subfalcatae, lineari-lanceolatae acuminatissimae, 0.105 longae, 0.017—0.026 latae, profunde pinnatifidae aut immo pinnatae; costa (aut rhachis ternaria) supra vix prominula tomentosula, subtus ob paleas imbricantes, eam obtegentes, vix conspicua. .Laciniae lineares subfaleatae obtusae aut margine crenulato reflexo quasi acutiusculae et integerrimae, 0.009—0.015 longae, 0.002 latae, infima sursum auri- culata longior, rigidae, exceptis costulis utrinque glabrae, subtus e margine reflexo concavae; costulae pariter uti costae densissime paleis vestitae minoribus, basi bullatis, membranaceis, reticulatis, apice at- tenuatis et margine fimbriato-laceris, diversa magnitudine, sed dense imbricatis et hisce demtis uti costae muriculato-asperulae; venae nudae pinnatae 2—3-fureatae. Sort globosi nudi, a paleis costae et cos- tularum toti obtecti haud visibiles. Sporangia copiosa grandia obo- vata, basi paullo cuneato-attenuata, vertice rotundata, nec trun- cata, annulo robusto crasso excepto latere uno cincta, fusco-badia nitidula. Aeceptaculum elevatum globosum, minutum hirsutum e pilis articulatis paucioribus, quam in specie sequenti, sed conformibus. 1 ree PPE Ee a .. 50 FILICES JAVANIGASE. Sporae tetraëdrae subglobosae glabrae, iis Prsl. l. c. t. 12. V. f£. 1 et 2 consimiles (1). 95. Alsophda Haenkei Prsl. g. angustata Hsskl. OrssEknv. Specimina herbari hort. Bog. pinnas tantum sistunt cum parte rhacheos, — unum Zollingerianwm in schedula inscriptum: 72541 „Zoll. Chnoophora lurida Bl. In mont. Tengger, truncus 20'"— bina Zippeliana eum schedula» Chnoophora gigantea,” — 4t"n schedula for- san commutata » Polypodium repens" dictum. — Haec ulteriora e Javae parte occidentali dempta. — Specimen Zippelianum unun differt: pin- nulis multo angustioribus acuminatissimis, 0.1 longis, 0.009 latis, ad apicem pinnae antrorsum subfaleatis, caeterum vix diversis; costae ad basin pinnularum gerunt paleas adpressas lineari-lanceolatas acumina- tas, 0.005 longas, nitidulas deciduas et in parte sterili pariter ac cos- tulae sunt obtectae paleis bullatis parvis ovatis acuminatis. — Alsophila lurida Endl. Hook l. e. 58. 56. forsan hue pertinet, sed differt nostra a diagnosi: stipite rhachique aculeatis, nec nitidis, supra hirtis, frondibus nune exacte tripinnatis, rhachi secundaria pariter nuriculata nec paleaceo-hirsuta, pinnis secundariis (pinnulis) linearibus, nec lan- ceolatis. Drscmrr. Zruncus (e Zoll.) 6.3 altus; stipites aculeati. rondes pro- funde tripinnatifidae, nune ad basin pinnularum exacte tripinnatae, coriaceae, siccando supra nigrescentes; rhachis ubique dense muricu- lato-aculeolata, caeterum (ut videtur) glabra. Pinnae alternae petio- latae oblongae, nunc elongatae acuminatae et apicem versus subre- curvo-faleatae aut breviores rectae, 0.55— 0.63 lonpae, 0.21 latae, basi vix attenuatae; rhachis subtus valde explanata, paullo convexa, gla- briuscula sed aculeis minutis, sat firmis, valde aspera, utrinque cari- (1) Hue pertinere videtur Alsophila lanuginosa Jngh Java &c. I. 586 & 660 cujus stipitesa utem di- cuntur haud aculeati, sed punctulis asperis tantum armati! Integumentum stipitum, costarum & fron- dium paginae inferioris totius plane cum eo rostrz speciei convenit & sori in utraque specie a pa- leis plane sunt obtecti. FILICES JAVANICAE. 51 nata et margine inferiori in sicco inflexo, supra planiuscula, leviter suleata, dense fusco-tomentosa; basi articulatim inserta & leviter in- crassata. | Pinnulae plerumque oppositae aut suboppositae, apicem versus rarius omnes alternae, sessiles, lineari-oblongae cuspidatae, pinnarum inferiores, rarius omnes, recurvato-falcatae, reliquae rectae, antrorsum directae, 0.09—0.13 longae, 0.015— 0.017 latae, profunde pinnatifidae, nune basi re vera pinnatae; costae supra paullo promi- nulae, strigoso-tomentosae, subtus glabrae, sed punctulis micros- copicis asperulae. JLaciniae (aut pinnulae secundariae) lineari-oblongae obtusae, apicem pinnularum versus acutiusculae, subfalcatae, siccando supra sulcatae, margine recurvae, leviter crenulatae, subtus totae ad apicem usque soris obtectae, 0.009 longae, vix 0.002 latae; costulae utrinque glabrae, subtus valde prominulae et paleis nitidulis, flaves- centi-albidis, oblongo-lanceolatis, margine et apice fimbriato-ciliatis diaphanis reticulatis densis, adpressis, dein deciduis obtectae, primo totam laciniam cum soris obtegentes et occultantes; venae pinnatae, medio furcatae, ad apicem usque laciniarum, nunquam simplices. Sort copiosi venis ad alas inserti globosi densi; receptaculum globosum sat elevatum, densissime pilis longis articulatis ferrugineis obtectum, quam sporangia paullo longioribus, apice subclavatis aut acutis. Sporangia obovato-cuneata, vertice et altero latere annulo sat crasso cincta, ni- tidula fusca. Sporae tetraédrae. I DECR SOQNIEETA E. 36. Diacalpe aspidioides Bl. (Hook. Spec. Fil. 59. 1. Baur. & Hook. Gen. Fil. t. 99.) Opsrrv. Genus ob soros globosos & indusium nullo modo a frondis lobulis formatum certe Cyatheis valde affine, sed habitu toto nimis alienum. DrscmirrroNr optimae div. Hook. l. c. addam sequentia: Frons ovata oblonga acuminata 0.47 longa, 0.18 lata; rhachis tota in primis ) h.l ss 4. x. | | | : | | 52 FILICES JAVANICAE. ad pinnarum insertiones paleaceo-hirta; pinnae oblongo-lanceolatae acumi- natissimae, extrorsum falcatae patentes, infimae erectae patentes, 0.13— 0.16 longae, 0.04 latae, apicem frondis versus decrescentes, supra me- dium frondis alternae; pinnulae in pinnae latere inferiori plerumque in primis in pinnis inferioribus longiores & pinnae infimae conjugatae, oblongae aut ovato-oblongae acuminatae aut acutiusculae, 0.013— 0.039 longae, 0.007 latae, tenuissime membranaceae, laete virides glabrae planae, pinnatae, inferiores pinnarum inferiorum bipinnatae; pénmulae ultimae oblongo-cuneatae obtusae, basi inaequilaterae, deorsum atte- nuatae, dimidiatae, plus minus profunde inciso-serratae 0.002— 0.004 longae, 0.001— 0.002 latae; venae 2-furcatae, e costula progredientes simplices, apice libero intramarginali; sort medio dorso venae insertae caet. vid. Hook. & Dauer l. c.; sed indusia dein haud tantopere soros obtegunt, e contrario profunde et irregulariter dehiscunt et saepe for- nam cupulae 3—4-valvis irregularis praebent. DrscniPTIO speciminis robustioris. Truncus subterraneus erectus, 0.1—0.15 longus, 0.01 crassus, stipitum basibus persistentibus, dense imbricatis, et inter eos fibrillis copiosis obtectus, indeque 0.03— 0.05 crassus, summo apice cum stipitibus & frondibus juvenilibus dense pa- leaceus; paleae tenues membranaceae fuscescentes, nunc latiusculae, lineari-oblongae acutae, nune lineares aut lineari-lanceolatae acumi-. natae aut acuminatissimae, 0.005—0.007 longae, 0.002—0.001 latae, primo erectae adpressae, dein supra medium plus minus reflexae aut revolutae indeque squarrosae persistentes; fibrillae copiosae tenues fus- cescentes, ramosae, flexuosae, primo aureo-villosae, dein plus minus glabratae, 0.09—0.12 longae. Stipites frondiferi simul plerumque 6—8 erecti, stricti, 0.6 longi, fuscescentes, inferne 0.005, superne 0.002 crassi, quam speciminum supra deseriptorum robustiores, semiteretes, su- pra plani et leviter sulcati, apicem versus teretiusculi sulcati, inferne paleis jam dictis densis, superne rarioribus obtecti, inter paleas minu- tissime farinoso-tomentelli, dein glabrati luciduli. rondes 0.5 longae, 0.3 latae, saepe 4-pinnatifidae. JU c2 FILICES JAVANICAE. 91. Diacalpe pseudo- caenopteris Knz. Opserv. A specie praecedenti vix sejungenda forma, quae e spe- ciminibus originalibus herb. Zollingeri No. 1721 differt hisce: Stipite 0.35 longo nitidulo; defectu palearum rotundarum, in axillis pinnarum; paleis rarioribus in superficie frondis; pinnulis sterilibus ovato-oblongis acutis, pinnatifidis, 0.03—0.02 longis, basi latioribus, haud decurrentibus, 0.01— 0.005 latis, lobis oblongis aut obovato-oblon- gis, obtusis, integris apice emarginatis aut obsolete sinuato-lobatis, deor- sum basin versus attenuatis, 0.005 longis, 0.001 latis, fertilibus pro- fundius incisis brevioribus et angustioribus caeterum vix ab iis antece- dentis diversis. 98. Balanttum chrysotrichum Hasskl. DiAGN. Trunco arboreo, apice inter bases stipitum dense adpresso- rum una eum frondibus valde inevolutis dense aureo-lanato; frondibus oblongo-lanceolatis 3-pinnatis coriaceis, nune subeoriaceis, pinnis al- ternis oblongis acuminatis, pinnulis oblongo-lanceolatis acuminatis, pin- narum inferiorum profunde pinnatifidis, reliquis pinnatis, laciniis (aut pinnulis secundaris) sterilibus oblongis subfalcatis acutis crenato-ser- ratis, fertilibus lineari-oblongis valde contractis, pinnatifidis, lobis 6—8 unisoris; stipitibus ad basin paleis rubro-fuscis piliformibus densis ri- gidis fragilibus, dein nigrescentibus hirtis, supra hisce plus minus deci- duis asperis, in parte superiore cum rhachibus pinnularumque costis fusco-tomentoso-hirtulis. OnsEnv. I. B. Blumei Kunz. Zoll. Verz. p. 45 (Dicksonia javanica Bl. En. 240. Hook. l. c. p. 78. 37 (1) ) certe diversa species, nam ipse DBlumeus elbrr. dicit D. flaccidam Sw. a sua frondis laciniis tantum la- tioribus & obtusioribus differre; D. flaccida autem (cui insuper autor celeberr. D. moluccanam suam, quae stipites habet scandentes, affinem et rhachibus aculeatis solum diversam habet), quam Hook. elbrr. for- (1) Hooker hanc inter Patíanmias (sect. II) enumerat! ) 54 FILICES JAVANICAE. san JJ. cicutariam Sw. esse censet, certe longe a nostra recedit toto habitu et indusiis. Caeterum diagnosis Dlumeana differt: pinnulis ovato- oblongis, secundariis rhombeo-lanceolatis, laciniis cuneato-linearibus obtusiuseulis, inaequaliter obtuse dentatis, ad sinus, nec in laciniis ip- sis, sorophoris. — Differunt: Dicksonia arborescens L' Herit. (Hook. l. e. 66. 1.) pinnis vix attenuatis obtusis, indusio proprio multo minore; — D. Berteroana Hook. (l. c. 67. 4) fronde glabra, pinnulis aut laciniis acutis subpungentibus (in primis fertilibus T. XXIII. A. 6.); — D. lanata Colenso (Hook. l. c. 69. 7.) caudice subarborescenti & rhachi laevibus, lana decidua tectis; — JD. squarrosa Sw. (Hook. l. c. 68. 5.) pilis nigris stipitem hispide tegentibus, laciniis ovatis s. oblongis pungentibus. Onsrnv. Il. Hooker celbrr. (l. e. 74 (1) ) indusium bivalve pres- sione et siecando ortum declarat; sed in ipsis vivis speciminibus innu- meris egomet ipse indusium exacte bivalve vidi. BYNON. Alsophila lurida Hsskl. Catal. p. 9. 54. 3. — Ejusd. Over het nut &e. p. 97. 726. — Ejusd. Tijdsch. Ned. Ind. IL. zr. p. 147, Paku kidang. — Forsitan hue pertinet Bal. magnificum de Vriese Jungh. Java I. p. 515 & 660 seq., sed e descriptione physiognomica haud certio- rem me facere possum, an re vera huc sit ducendum. Desert. Zruncus teres gracilis, ima basi bulboso-incrassatus & radi- cibus aéreis intricatis obtectus, 8.0— 10.0 altus, apice 0.10— 0.12 crassus, ibique inter stipites equidem supra eorum ipsorum bases densissime lana . aurea tectus, e pilis constante internis tenuissimis aut potius paleis pilifor- ibus, aureo-luteis nitidulis, mollissimis, 0.013 longis, externis in par- tibus aëri magis expositis magis elongatis, strictis rigidiusculis fragilibus, partim. antrorsum, partim retrorsum versis, rufo-fuscis densissimis (1). Stipites ima basi attenuati, altius incrassati, ad 0.3 longitudinem trunco arcte adpressi, inter lanam supra dictam tomento minuto sed denso fulvo- cinerascenti obtecti, teretiusculi, supra leviter canaliculati, ad partem (1) Stipitum bases ob similitudinem cum pedibus cervi minoris (Kidang) nomen toti filici dede- runt, quae inde Paku kidang dicitur. FILICES JAVANICAE. 99 incassatam baseos 0.04— 20.05, caeterum 0.03 crassi, basi erecti, supra basin a trunco liberi et erecto-patentes, e pinnis valde descendentibus 0.63— 0.94 longi, in rhachem transeuntes. rondes 10—12, comam sparsam um- braculiformem elegantem formantes, cum stipite circiter 3.0 & paullo ultra longae, 0.79 latae, circumscriptione oblongo-lanceolatae , medio latissimae, basin apicemque versus attenuatae, submembranaceae, tri- pinnatae (et steriles), fertiles totae fere subtus soris obtectae, paullo contractae. Rhachis robusta teretiuscula, supra leviter complanata et canaliculata, pilis (paleis piliformibus) rubro-fuscis et inter pilos to- mento rufo-canescenti densissimo tecta; subtus pilis longioribus hirsuta patentibus aut retrorsis rigidiusculis fragilibus, supra minus longis ad- pressis retrorsis sericantibus aurichalceis. Pinnae inferiores suboppositae multo minores bipinnatifidae oblongo-lanceolatae acuminatae, 0.24 lon- gae, 0.13 latae, basi angustiores; religuae alternae rarae bipinnatae, e basi lata sensim apicem versus attenuatae acuminatissimae, 0.47 lon- gae, 0.16 latae; rhachis rhachi communi conformis, sed tenuior & com- planata fere anceps, supra leviter canaliculata et retrorsum aurichal- ceo-lanata, subtus rubro-fusco hirsuta. P/nnulae e basi lata attenuatae, 0.065—0.079 longae, 0.017 latae, supra glabrae nitidulae, intense viri- des, subtus pallidiores; rAachis subtus longiter & molliter piloso-lanata, supra pilis brevibus antrorsum adpressis sericantibus paucioribus ob- sessa. Pinnulae secundariae, aut in pinnis inferioribus /aciniae, oblongae subfaleatae acutae planae, margine subrecurvae, crenato-serrulatae, 0.009 longae, 0.002—0.003 latae; fertiles valde contractae et indeli- neari-oblongae, pinnatifidae, in lobis revolutis cucullatis rotundatis 6—8 ad marginem 1-sorae; venae pinnatae 1—2-furcatae, ad medium simplices, ad apicem pinnularum omnes simplices. Sort venarum apici aut alae inserti, marginales, oblongo-subglobosi, 0.001 longi, 0 0005 erassi. Indusium primo clausum duplex, exterius spurium e margine pinnu- larum euccullato reflexo formatum viride, scarioso., dein fusco-mar- ginatum, substantia frondis membranaceo-subcoriacea, interius tenuius membranaceo-scariosum flavescenti viride, extrorsum aperiens, exteriori spurio subconforme et aequale, dein in linea mediana fusca dehiscens, ) ve ee TRT PR en an arden SMT Sn en in Wer odd A MA vene E NIU UIT 56 FILICES JAVANICAE: bivalve patens, sorum sustinens. Jteceptaculum lineare transversum. | Spo- rangia breviter pedicellata pilis subclavatis raris intermixta, oblonga, subrotunda triangularia, annulo elastico ad tres quartas partes cincta, mox dehiscentia et decidua, receptaculum nudum pilosulum relin- quentia. Sporae tetraëdrae, vertice lineis 9 convergeutibus notatae, nunc subglobosae imoque reniformes. Apwor. Pinnae valde juveniles in momento evolutionis, sed adhue circinatae, lana albido-fusca densissima sunt obducta. — Lana aurea trunci ac stipitum valde stiptica habetur et ad inhibendas haemorrha- cias externe et interne adhibetur. 39. Dicksonia scandens Bl. (Hook. Spec. Fil. I. 78. 36.) DrescnPT. Caudez longissimus, profunde subterraneus repens, funi. formis, subcomplanatus, 0.007— 0.004 crassus, fuscus, glaber, 2—3- chotome ramosus, supra leviter bisuleus, subtus fibrillis erebris obsi- tus, apice viridis & minute puberulus earnosulus. Stipes adscendens, dein erectus, fragillimus, debilis, pinnarum et rhachium aculeatarum ope tantum sustentus, 1.3 longus & ultra, teretiusculus, 0.004— 0.007 crassus, supra profunde suleatus, primo viridis, dein fusco-nigrescens, aculeis ereberrimis rectis concoloribus nune subeurvatis adscendentibus armatus. frondes amplae 1.3—93.1 altae, 1.0—1.7 latae, 4-pinnatifidae, ad instar. Mesosurorum pinnis utrinque inter frutices expansis ope aculeorum ab hisce sustentae. Z/Aachis robusta tetragona, attamen fragilis, laete viri- dis, caeterum stipiti conformis, ad latus utrumque inter pinnas linea laete viridi subglaucescenti notata, ubique cum rhachibus secundariis aculeis recurvis nigrescentibus parvis, sed acutissimis munita. Pinnae (LI) oppositae 0.68—0.94 longae et ultra, 0.31——0.63 latae, ovato- oblongae acuminatae patentissimae; pinnae (IL) secundariae ovato-, s. oblongo-lanceolatae acuminatae, 0.16—0.31 longae, 0.092— 0.17 latae; FILICES JAVANICAE. 57 rhaches (1 & II) supra marginato-canaliculatae, dense minuteque fusco- velutinae. Pinnae (UI) tertiariae (pinnulae) alternae oblongo-lanceola- tae subfalcatae acuminatissimae aut ovato-oblongae acutae aut breviter acuminatae, ad apicem pinnarum (II) quoque obtusae, profunde pinna- tifidae (aut pinnatae pinnulis decurrentibus), 0.03— 90.09 longae, 0.013- 0.035 latae, tenues membranaceae, utrinque glabrae; rhaches (III) valde marginatae, profunde suleatae, una eum iis pinnarum IV puberulae. Pinnae (IV) quaternariae aut laciniae oblongae aut ovato-oblongae ob- tusae nune profunde, nunc leviter pinnatifido-incisae, 0.007-0.017 lon- gae, 0.003— 0.007 latae, sursum subauriculatae, lobulis omnibus ob- tusis aut rotundatis, terminali plerumque rotundato, pilis parcis pa- tentibus ad costas costulasque hine inde obsessae, dein glabratae; venae furcatae, ad margines laciniarum percurrentes nec anastomosantes, utrin- que in primis autem subtus puberulae. Sori ad marginem inferiorem lobulorum sinui approximati, venularum apicibus insidentes, parvi glo- bosi. Zndusium primo subglobosum, vertice subbilobo apertum, dein totum apertum pateraeforme, a sporangüs fere obtectum. Sporangia pedicellata obovata tenuia, annulo crasso fuscescenti cincta. Ztecepta- culum minutum globosum villosum. Hanir. altitudine 8—5000 ped. s. m. montes Gedeh, Salak &c. Javae occidentalis. 40. Dicksonia flaccida Sw. sob Bee Iu T 770 34 Hook. Sq EXIT 94 OssEnv. JD. javanica Bl. (Hook. l. c. 78. 37) differt: fronde coria- cea, subtus ad costam et rhaches villosa, pinnis alternis pinnulisque ovato-oblongis secundariis acutis, laciniis linearibus; — Patania erosa Prsl. Pteridogr. Tab. V. 12 & 13 pinnulis minus profunde incisis tan- tum et basi haud auriculatis laciniisque acutis serratis differe videtur;— D. cicutaria Sw. (Hook. l. c. 76. 30) e diagnosi differt: pinnulis ova- tis aut ovato-lanceolatis et e Hook. & Bauer Gen. Fil. tab. 61 multo acutioribus et lacinulis acutis. ) 8 58 FILICES JA VANIGAS. Deserer. Radices copiosae fibrillosae ramosae glabrae, 0:31— 0.63 longae, cum caudice nidum formantes. C'audez horizontalis glaber di- cbotomus tenax subtrigonus, radicibus pluribus obsitus, haud profunde sed longiter prorepens; rami in stipites transeuntes nec articulatim , nee alio modo distincti, linea marginali longiter decurrenti, 0.026 & ultra crassi. jStipites erecti stricti semiteretes, 1.9— 2.2 longi, a latere com- pressiusculi et leviter, supra profunde, sulcati, ad margines sulci fla- vescenti-virides, in suleo & juxta margines olivacei, subtus castanei, altius fusci, glabri sed punetulis minutulis asperuli, ima basi subtus ad altitudinem 0.11 radicibus prorumpentibus copiosis suffulti, prima juventute inevoluti carnosi utrinque linea marginati. rondes ovatae aeutae, 2.1—2.2 longae, 1.6 latae, 4-pinnatifidae; rhachis subtetragona, subtus convexiuscula, subtus leviter sulcata, et in sulco in primis ad pinnas et apicem versus fulvo-puberula. Pinnae oppositae aut subop- positae sessiles, lineari-oblongae, acuminatae, (parium 2 infimorum paullo minores) apicem versus decrescentes, maximae 0.79 longae, 0.18 latae; rhachis semiteres, supra plana et sulcata, leviter marginata et in sulco fulvo-farinoso-puberula. Pinnulae oblongo-lanceolatae, acu- minutissimae, sessiles, basi truncatae, 0.09 —0.11 longae, 0.033— 0.026 latae, herbaceae, flaccidae pinnatae; rhachis supra profunde sulcata et ad margines sulci albido-ciliata, e pinnulis secundariis decurrentibus marginata, subtus plano-convexa, glabra. Pinnulae secundariae rhom- boideo ovato-oblongae apice rotundatae, basi deorsum cuneato-decur- renti adnatae, sursum liberae truncatae auriculatae, 0.018— 0.017 lon- gae, 0.007—0.008 latae, plus minus profunde falcato-pinnatifidae; costa supra leviter sulcata subciliolata, subtus vix prominula glabra. Laciniae obovatae, apice rotundatae, 9—4-lobo-crenato-serratae, infimae sursum majores auriculiformes, deorsum abscisso-cuneatae, oblongae acutae; venae 2—3-furcae, apice subgloboso intra marginem terminatae. Sori subglobosi ad marginem superiorem lacinularum ad apicem ser- raturae infimae inserti indeque in pinnula secundaria medio inter cos- tam & marginem externum utrinque uniseriati, apici venae insidentes. Indusium campanulatum, totum viride, (cf. Hook. & Bauer Gen. Fil. FIEICES JAYVANICAE. 59 t. 61. B. 2.) inflexum frondique incumbens, ita ut e lacinula inflexa inferiori laciniae tantum formatum videatur (cf. Prsl. Pteridogr. T. V. 19. 7.), orificio orbiculari pertusum. Receptaculum minutum pilosum. Sporangia fulva, obovata, a latere compressa, breviter pedicellata, an- nulo fere tota cincta. Sporae tetraédrae, basi convexa, lateribus ex- cavatis, apicibus rotundatis (cf. Hook. & Dauer l. s. c. f. 5). 41. QCibotium assamicum Hook. (Hook. Spec. Fil. I. 83. 3. t. 29. B.) OrssERv. A diagnosi C. glaucescentis Knz. Frnkr. L 63. differt nos. tra: fronde supra opaca, pinnis inferne oppositis, longiter acuminatis- simis, supremis haud adnato-decurrentibus, soris 4—8-nis, ad apicem frondis & pinnularum binis aut solitariis, stipite quam frons duplo minori, una cum rhachibus glabris lucidis laevissimis caudiceque erecto 0.24 alto; — ex Hook. l. c. 82. 2 denique C. glaucescens differt: laci- niis nune arachnoideis, indusiorum valvis subaequalibus; — C. glaucum Hook. & Arn. (Hook. l. c. 82. 1) differt: laciniis (ex icone t. 29. A.) obtusioribus, soris copiosioribus, venis furcatis aut bifurcatis. Deserer. Zruncus erectus subarborescens, 0.21—0.31 altus simplex aut nune 2—-3-ceps, totus pilis tenuibus mollibus 0.03 longis articu- latis exterioribus rufis, interioribus aureo-fulvis obtectus (1), apice fron- des 6—8 gerens. Stipites semiteretes, inferne convexi, superne plani et leviter suleati, ad latus utrumque pariter leviter sulcati, ita ut latus superius latius, quam inferius evadat, inferne tomento canescenti fulvo hirto obtecti, superne glabri laeves nitiduti fuscescentes, 0.71— 1.02 longi, inferne 0.017, superne 0.013 crassi. rondes ovatae erectae, apice cernuae, 1.6—1.7 longae, 1.02— 1.26 latae, subcoriaceae glabrae, supra intense virides opacae, subtus glaucae tripinnatifidae, inferne (1) Pili hi tantopere eos adsimilant, qui truncum inter et stipites eosque ipsos Dalantii chrysotrichi Hsskl. obtegunt, ut a trunco separatos utriusque vix inter se distiguere possis. ) 60 FILICES JAVANICAE. A subtripinnatae. Rhachis subeomplanata, supra levissime sulcata, inferne ad latus utrumque suleata, superne subtetragona, tota glaberrima, laevis, nitidula. JP/nnae inferiores oppositae et minores, altiores sub- oppositae maximae, supremae alternae, sensim decrescentes, patentis- simae elongato-oblongae acuminatissimae, maximae 0.55—0.63 longae, 0.16—0.18 latae, breviter petiolatae, lateris inferioris minores. /Uachis ima basi incrassata, dein complanata, ad latus utrumque canaliculata, subtus latior, glaberrima laevis flavescens. Pinnulae alternae subsessi- les lineari-oblongae caudato-subulatae, 0.11—0.13 longae, 0.015— 0.02 latae, profunde pinnatifidae, subpinnatae, cauda acuminatissima ser- rulata ultra 0.03 longa; costa flavescens, siccando fusca, supra promi- nula angulata, pilis minutissimis strigulosa, dein glabra, subtus squa- mulis arachnoideis hine inde obtecta, dein glabrata. Lacintae patentes rectae subfalcatae lineari-oblongae acutae, apicem versus (ad partem sterilem) crenulato-serratae, margine subrecurvae, 0.007—0.011 longae, basi 0.002 latae, sinu inter lacinias cartilagineo, nec hyalino, unitae; costulae utrinque paullo prominulae glabrae; venae in parte inferiori laciniarum simpliees (nec infimae parium vicinarum in sinu anastomo- santes uti in Knze. 1. c. t. 31. d. sinistrorsum); in parte sterili superiores et pariter ad apicem frondis sterilem supra medium furcatae & in apice frondis imoque bifurcatae. Sort marginales introrsi, ad basin laciniarum 4—8, biseriati, costulam fere obtegentes, venarum apici inserti. Zndu- sia coriacea bivalvia, glaucescenti-pruinosa; valva exterior (indusium spurium e margine inflexo laciniarum formatum) viridis transversa, duplicem latitudinem longa, oblonga concava cupuliformis, introrsa, albido-marginata aperta, interior (indusium verum) submembranacea , albida, vix concava, quasi operculum exterioris sistens, primo ver- ticalis, dein (ubi haud ab opposita sua retinetur) refracta. Laciniae pinnulae parellelae subadpressae. Sporangia subrotunda subsessilia, flava, a lateribus complanata, annulo: completo aureo.firmo 30-articu- lato cincta, siccitate rumpentia, fere lineari-expansa, aqua humefacta annulo dein orbieulatim contracto cincta, reticulata. Sporae tetraëdrae, grandes, eleganter lineis elevatis lateribus parallelis notatae, hvalinae, FILICES JAVANICAE. 61 lateribus eoneavis. Granula fovillae globosa, sat grandia pro ratione aliarum filicum. ABIT. reenum Djambi, proviniae Sumatranae Palembanc. H g Djambi, S t Palembang 42. Cibottum djambianum Hsskl. OssERv. C. Cumingü Knz. (Frnkr. L. 65), cui auctor elrss. truncum arboreum, habitum majorem et lacinias, quam in C. glaucescenti angus- tiores, ad costam usque sinu obtuso sejunctas indusiaque flavescenti- brunnea tribet, uti (e pag. 64) soros solitarios a nostra sat diversa videtur. — Caeterum hirsutie Cibotio SSchiedei Chm. & Schlecht. (Hook. l. c. 84. 6) aliquot accedit nostrum. Di4cwos. Caudiee humili strieto ramoso; fronde subceoriacea tripin- natifida deltoidea acuminata, subtus glauca, utrinque in rhachibus se- cundariis, costis, costulis & venis hirsuta; pinnis oblongis acuminatis- simis, pinnulis lineari-oblongis acuminatissimis profunde pinnatifidis, laciniis oblongis acuminatissimis acute serrulatis, sterilibus paullo la- tioribus; soris plerumque in lacinia quaque 4—6 biseriatis, apicem frondis & pinnularum versus 1—2, marginibus costulas haud obtegen- tibus; indusiis parvis, transverse oblongis pruinosis, vix coriaceis; ve- nis fertilibus simplicibus, sterilibus plerumque furcatis (aut bifurcatis in pinnulis sterilibus). HanrrAT cum antecedenti specie regnum Djambi provinciae Suma- tranae Palembang. Deserer. Truncus erectus strictus humilis, romoso-multiceps 0.3 altus et ultra, uti speciei antecedentis paleis piliformibus mollibus tec- tus aut potius vestitus. Stipites erecti teretiusculi, supra leviter, ad la- tus utrumque profundius suleati, ima basi pilis jam dictis aureis et supra tomento canescenti-hirto tecti, altius dein glabri laeves nitiduli, castaneo-fusci. rondes deltoideo-ovatae acutae, coriaceae, supra ob- scure virides opacae, subtus glaucae, utrinque in costis, costulis et yenis hirsutae. ZAachis compressiuscula supra et inferne ad latus utrum- ) 62 FILICES JAVANICAE. que sulcata, primo arachnoideo-tomentella, dein glabrata castaneo-fus- ca nitida, ad apicem frondis uti pinnarum rhaches hirsuta. P/nnaein- feriores oppositae, reliquae alternae, breviter petiolatae, oblongae acu- minatissimae, subinaequilaterae, latere inferiori (deorsum) saepius an- gustiori, 0.48—0.55 longae, 0.21 latae, horizontaliter patentes rectae; rhachis basi valde inerassata subartieulata, dein teretiuscula subcom- pressa utrinque et supra sulcata, a tertia supra basin parte complanata, subtus latior, plane convexa, supra acutiuscula, 3-sulcata, sulcis haud profundis, fuscescenti-flava, tota utrinque hirsutula e pilis tenuibus mollibus patentibus persistentibus. Pinnulae alternae patentes subses- siles lineari-oblongae acuminatissimae s. subulatae, profunde pinnati- fidae, rectae 0.11—0.13 longae, steriles 0.024, fertiles 0.020 latae; costa pubescens dein rufescens, supra prominula et dense antrorsum | strigosa, hirsuta, subtus magis protuberans, pilis albidis patentibus, minus densis hirsuto-puberula. Laciniae steriles oblongae acutissimae pla- nae, 0.013 longae, basi 0.003— 0.004. latae, acute subinciso-serrulatae, sinubus ufi et iis inter lacinias albido-cartilagineo-marginatis, acutis; fertiles lineari-oblongae 0.010—0.011 longae, 0.002 latae, caeterum sterilibus consimiles , margine autem paullo revoluto; venae fertiles sim- pliees apice soriferae, steriles ad apicem laciniarum tantum furcatae, in lacinüs sterilibus bifurcatae, uti et costulae utrinque prominulae pallescentes et pilis patentibus articulatis albidis obsessae. Sort mar- ginales parvi, in lacinia quaque biseriati, a costula distantes eamque haud obtegentes, 4—6, ad apicem frondis et supra medium pinnula- rum solummodo 2—1. Zndusia transverse oblonga glaucescenti-pruino- sa bivalvia; valva exterior subcoriacea, fere 0.001 transverse longa, 0.005 lata, cupuliformis nee profunde concava, albido-marginata; interior fere plana verticalis, operculi instar exteriorem claudens, al- bida, submembranacea aperta, dein horizontalis , lacinulae suae adpres- sa. Sporangia et sporae uti speciei antecedentis. : ( Continuabitur.) ERRORES TYPOGRAPHICI. pag. 26 lin. 4 pro: medulari lege medullari. | pag. 40 lin. 24 pro. medularem lege medullarem. — 92 — 6 — Wlld. y. — WIL a. ——42 — 21 — Sw. — Sm. 1 Gleichenia vulcanica Bl. Indes systematicus. Filieum javcanicarum descriptarum pugilli primi. I. Gleicheniaceae. Mesosorus Hsskl. pag. 2 Mesosorus giganteus lisskl. g. glau- cus Hsskl. 9x 3 excelsus Hsskl. 9. 4 longissimus Hsskl. 5. 5 arachnoides Hsskl. 6. Oetgreatis Hesskl. . . .. 8. 1 dichotomus Hsskl. 8. rigidus. . 9. 8 y. elongatus. Ae 9 5. venosus. SE 10 e. tener. PESE ll €. pubiger. S 12e 19 vestitus Hsskl. . 13. 18 g. elongatus. 115) II. Cyatheaceag, 15. 14 Cyathea arborea Sm. @. pallida Hook. 15. Iu S aanca le Fee Gt vet Nut. oe dig 16 spinulesa WIL. . 19. 17 g. muriculata Hsskl. . 20. 18 . crenulata Bl. "EOD P9. soinops Hsskl. . . 23. 20 _ leucophaës Hsskl. . 26. g. 21 | Walkerae Hook. A 27. 22 medullaris Sw. 7. tripinnata Hook. 29. 23 Alsophila glabra .Hook. 275, 9d 24 contaminans WIL. a. robusta Hsskl. 32. 25 B. squamulata Hsskl. 36. 26 v. densa IHsskl. .. 96. 21 8. microlobus Hsskl. Ode 28 e. setulosa Hsskl. 38. 29 caudata Sm. 39. 30 extensa Bl. 40. 53 melanopus Heel. 4 95 82 gigantea Will. ete 99 . comosa WII. . 46. 34 . tomentosa Endl, EE C 99 Haenkei Prsl. g. angustata. 50. III. Dicksonieae. 515 96 Diacalpe aspidioides Bl. 91. 37 pseudo-caenopteris Knz. . . . 99. 38 Dalantium chrysotrichum Hsskl. 53. 39 Dicksonia scandens Dl. X BO: 40 flaccida Sw. BR 41 Cibotium assamicum Ho. 59. 42 djambianum Hsskl. muU Inder alphabeticus. (Litterae cursivae genera et species descriptas designant). Alsophila aspera RBr. caudata Sm. ? caudata Sm. . comosa Wl. comosa WII. contaminans WI. densa Hsskl. mierolobus Hsskl. robusta Hsskl. setulosa Hsskl. squamulosa Hsskl. crinita Hook. elongata Hook. excelsa RBr. extensa Bl. RBr. ferox Prsl. Alsophila gigantea WIL. . gigantea WII. glabra Hook, glabra Hook. j Haenen Presl. angustata. Hb inermis Sw. Pe lanuginosa Jngh, . lepifera J. Sm. lunulata Bl. Jedes. ue lurida Endl. Elsskl. . melanopus Hsskl. Miquelii Knz. robusta de Vries. squamulata Hook. tomentosa End]. 64 pag Balantium Blumei Knz. . . 53. chrysotrichum Hsskl. 99, chrysotrichum Hsskl. „ro: magnificum de Vries. . 54. Chnoophora lurida Bl. 25; Cibotium assamicum Hook. 2498 Cumingi Knz. . ze ORS djambianum Hsskl. V cue ORE glaucescens Kuz. 59,61: glaucum Hook. Arn. . . 99. Schiedei Chm. Schlchtd. «361 Cyathea. ; 15; CLEAR SET pallida Hoo APD 1 canaliculata \VIld. 3D, 29. crenulata Bl. * dais 92. crenulata Bl. ‚26: Holle cie do: dealbata Sw. 29, 906. excelsa Sm. 99:29 javanica D]. 39-0 une rigida Bl. . ‚alde leucophaës Hsskl. GIC ae OE medullaris Hook. :;08 7229 58 (5429: medullaris Hook. oinops Hsskl. e e Pt ES Dis OR polyearpa Jungh. elongata Jungh. . 20. Serra Wlld. 29. spinulosa WII. eld: spinulosa WII. A murieulata Hsskl. ants 9. Walkenge ook, ns on de hete Walkerae Hook. ; 09599, 490. Cyathaeaceae. er. Diacalpe aspidioides Bl. 325A pseudo-caenopteris Knz. 598: Dicksonia arborescens LlHert. . 54. Berteroana Hook. n cicutaria Sw. 94, 01. Jlaccida. Sw. sre TN flaccida Sw. ei: javanica Bl. 58, 57. lanata Colenso . CR PUE moluccana Bl. 2 9B. scandens Bl. . ? 95. squamosa Sw. . 64. JDicksonieae. : : Ld Disphenia orientalis Kaz. P5; Gleichenia alpina RBr. Baneroftii Hook. tripinnata Imola? FILICES JAVANICAE. bifurcata Bl. Boryi Knz. excelsa Sm. . flabellata RBr. . gigantea WII. glauca Sw. REC hecistophylla Cunn. Hermanni RBr. pubigera Bl. tenera Bl. venosa Bl. Klotzschii Hook. longissima Bl. rigida Bl. . pubescens Wlld. vestita Bl. s; volubilis Jngh. . vulcanica Bl. Hemitelia . capensis Bl. Mertensia Wlld. bifurcata Knz. . dichotoma Wlld. elongata Zoll. gigantea Prsl. glauca Sw. longissima Knz. vestita Knz. elongata Mesosorus Hsskl arachnoides Hsskl. bifurcatus Hsskl. dichotomus Hsskl. . elongatus pubiger. rigidus. . tener. vÓROSUS. . excelsus Hsskl. giganteus Hsskl. ploveus Esso glaucus Hsskl. longissimus Hsskl. . . . vestitus Hsskl. . . dr Hsskl, Patania. erosa Prsl. Polypodium repens. . . : E Schizozaena Sm. ; Stricherus Prsl;, . . FINIS Indicis pugillis primi. pa [en . . . had vo t9 PD 0t E oo o o 0a — — OND OU oi e co Tto dos dH Y SIVE DIESBBWAPONLSBOTANICAE, QUAS DE PLANTIS HORTI BOTANICI BOGORIENSIS ANNIS 1855 & 1856 FECIT J. EH. ELA SSH A ES L. Hb Te ZI. I COGNOMINE AB ACAD. CAES. LEOPOLD. CAROL. SOCIUS RECEPTUS. DEO" I- E USE OssERv. A. Griesebach in opusculo summi pretii, cui titulus: » Grund- „riss der systematischen Botanik” novam plantarum proposuit distribu- tionem, ubi Apetalas Dicotyledonum rejecit et Polypetalis adnumeravit. Jam ante hos 10 annos eandem opinionem defendi et vpersuasum me 7 habui, (1) principium divisionis haud a defectu aut praesentia peta- /lorum sumi posse" et tunc hane normam persecutus eram. Nunc de- nuo, praeeunte Griesebachio, Apetalas, quasi divisionem propriam, omit- tam et auctorem hune perspicacissimum in familiarum distributione, etsi inverso ordine, secuturus sum. (1) J. K. HasskARL, Plantae javanicae rariores &c. Berolini. 1847. ) B2 OBSERVATIONES BOTANICAE. L MUSACEAE. 1. Strelitzia reginae 'Thnb. (Roem. d: Schult. Syst. Veget. V. 595. 2. Observ.). Orserv. L Nostra, uti e descriptione sequenti patebit, sat a Str, Reginae Bnks. differt; nec ulla alia a R. & S. descripta species tant- opere ae Thunbergiana nostrae accedit. Ogserv. II. Charact. gener. (cf. Endl. Gen. 1649, R. & S. l. c. V. Lu) paulo emendandus erit, nam perigonii laciniae interiores laterales exte- rioribus haud sunt conformes, sed a basi concavae complicatae, anguste attenuatae, lineares, acuminatae, dorso a medio ad apicem carinatae, carina in auriculam grandem apicem versus attenuatam deorsum desi- nenti, dein laciniae haee marginibus sese amplectuntur et genitalia arcte uti in vagina includunt simulque unam sagittatam, ab exterioribus et colore diversam, magnitudine et substantia multo alienam fingunt. Drscnrr. Herba perennis, vix 0.78 (1) alta, multicaulis, rore glauco tota obtecta; caulis abbreviatus, plerumque subterraneus, ramosus. Petioli erecti, basi vaginantes, obsolete ligulati, dein parte vaginali arcte clausa teretes, erecti, stricti, subrecurvi, superne teretiusculi, a latere subeompressi, introrsum leviter sulcati, 0.59— 0.47 longi, 0.009— 0.013 crassi, glabri, intus lacunoso-spongiosi, apicem versus paulo at- tenuati, longitudinaliter striati. Folia oblongo-lanceolata acuminata ba- si acutiuscula, coriacea rigida, margine altero a basi ad medium un- dulato-crispato, aspero, caeterum et altero plano integerrimo laevi, 0.29—0.34 longa, supra basin 0.09 lata, glaberrima, intense viridia, rore glauco obducta, nervo medio valido, supra albido canaliculato, subtus crasso prominulo concolori, lateralibus adscendenti.erectis sig- moideis transversis tenuibus, vix supra prominulis. Pedunculi erecti strieti, 0.48—0.63 longi, subcompressi, dense vaginati, 0.013 lati, 0.009 (1) Mensura semper gallica aut nederlandica, partes decimales metri indicat. OBSERVATIONES BOTANICAE. D crassi; vaginae 4 amplexicaules, arcte pedunculum amplectentes, elon- gato-oblongae acuminatae, 0.18—0.21 longae, longitudinaliter striatae, glabrae virides, rore glauco denso obtectae. Spatha florifera sub angulo recto fere patens, coriacea, basi bullata, lanceolata acuminatissima, su- pra hians, flores emittens, apicem versus arcte convoluta, 0.21 longa, basi 0.03 lata, intus saepe uti eae Mavenaliae madagascariensis succo hyalino gelatinoso plus minus foeta. Aper florifer pedunculi abbrevia- tus, vix 0.03 excedens, subearnosus, sub angulo recto curvatus, fra- gilis, albido-roseus, glaberrimus, dense bracteosus. Bracteae ad basin eujusque floris solitariae, horizontales, in spatha arcte inclusae, im- bricatim sese obtegentes, ima basi carnosae, subconcavae, florem am- plectentes, 0.02 latae, dein lanceolato-acuminatissimae , membrana- ceae, albidae; subroseae, 0.011— 0.014 longae, glabrae,pri mo margine, dein totae ad basin usque carnosam marcescentes. Mlores ante anthe- sin in eadem cum spatha directione horizontali dispositi, 10—12— oo succedanee evoluti, rarius plus quam bini simultanee aperti, sub anthesi supra germen adscendenti-curvati, ita ut erecti adpareant, speciosissimi bicolores, coloribus splendentibus. Perigontum breviter pedicellatum; tubus cum germine connatus, trigonus, supra germen constrictus, com- planatus, fere anceps, albidus; /unbus biseriatim 6-partitus, post an- thesin persistens, marcescens; laciniae 9 exteriores bilabiatae; una supe- rior paulo angustior et minor; binae inferiores margine interiori sese amplectentes oppositae; omnes aurantiacae nitidulae, e basi leviter deorsum attenuata oblongo-lanceolatae, acuminatissimae, submembrana- naceae concavae; inferiores 0.08 longae, supra basin 0.02 latae; inte- riores intense indicae, pariter distichae; inferior minor inter binas inferio- res exteriorum posita, vix 0.03 longa, ovato-oblongo acuta et albido-mu- cronulato.apieulata, concava, marginibus apice conniventibus; superiores binae huie oppositae (jam supra in Observ. descriptae) ima basi palli- diores, supra basin 0.013 latae, elongato-lineari-lanceolatae acuminatis- simae, totae 0.07 longae, ad carinam dorsalem 0.03 longae, margine superior crispatulo indeque utraque inter se arcte cohaerens, carinae lobo basali 0.009 lato, junctae sagittam basi 0.02 latam, 0.04 lon- ) 4 OBSERVATIONES BOTANICAE. gam formantes; carina crassa carnoso-coriacea, margine acuto. Stami- na 5 erecta libera, 5.to nune minori, intra lacinias interiores cohae- rentes, vaginam formantes arcte inclusa, earumque longitudine; fila- menta ima basi crassiuscula, dein teretia, debilia, albida, glabra, 0.017 longa; antherae lurido-albidae angustissime lineares biloculares, loculis longitudinaliter dehiscentibus, valde apertis, vix 0.001 latis; pollen copiosissimum albidum arachnoideo-cohaerens e granulis sat grandibus globosis punctulatis, fila longa exserentibus et horum ope cohaerenti- bus. Germen perigonii tubo adnatum, glabrum trigonum, ad collum cur- vatum, 0.03 longum, 0.009 latum, 0.004— 0.005 crassum, 3-loculare: gemmulae angulo interno loculorum biseriatim horizontaliter insertae, 8 in quaque serie, globosae albidae lucidulae; collum perigonii & ger- minis supra loculos 0.02 longum, 0.009 latum, 0.004 crassum, obso- lete trigonum, carnosulum. Stylus cum staminibus apici colli insertus, ima basi serpentino-flexuosus, dein rectus strictissimus rigidus, 0.065 longus, teres albidus glaber; stigmata 3 exserta conniventia & cohae- rentia, 0.017 longa, rigida subulata. Fructus. . . . ? 2. Ravenala madagascariensis Adns. CEndl. Gen. 1650. — Schlt. Syst. Veg. VIT. Lxxv1 et 1299. —1488. Hssktl. Pint. jav. rar. 141). DrscniPTIONI fusiori olim a me datae addam haecce pauca: Capsula lignosa canescenti-fusca, obsolete trigona aut subeomplanata, acuminata, longitudinaliter elevato-striata, 0.07— 0.09 longa, 0.018 crassa, 3-locu- laris, apice ad medium et ultra loculieide 3-valvis; valvae crassae ro- bustae tenaces, medio septo robusto lignoso utrinque seminifero muni- tae, intus albidae laeves. Semina plurima biserialia, ad latus utrumque septi serie una persistenti, oblonga, saepe utrinque truncata, arillo laete azureo tota obtecta, badio-fusca glabra, sed haud laevia, irregulariter corrugato-sulcata, lucidula, 0.005— 0.01 longa, 0.004 crassa, sessilia, ad hilum vix prominulum albida; arillus eleganter sericans, tenuis mem- OBSERVATIONES BOTANICAE. 5 branaceus, semine ipso multo, nune duplo, longior, margine longiter ciliato-lacerus, ad hilum tantum semini adhaerens ibique pallidior; testa coriacea; albumen copiosum farinaceum candidum periphericum; embryum flavescens complanatum, paulo curvatum, supra curvaturam dilatatum, 0.002 latum, oblongum obtusum, extremitate radiculari acuta, versus hilum spectanti, 0.003—0.004 longum, centrale. IL BROMELIACEA E. —á 9. Pitcairnia alta Hsskl. OBsERv. — P. ramosa Jeg. (Schlt. Syst. VII. 1247. 21), — quo sub nomine ex horto bot. Amstelodamensi nostra fuit missa— ab hac sat differt: foliis & pedunculo multo minoribus, foliis ensiformibus, mar- gine spinis incurvatis armatis, pedicellis brevioribus et perigonii tubo glabris, ejusque laciniis internis obtusis, basi squamula praeditis. — Inter Pitcairnias » perigoni laciniis internis basi nudis" nulla est, quae cum nostra convenit; inter eas, quae inflorescentia paniculata gaudent, P. ferruginea R. P. (l. c. 1237. 1.) foliis aculeatis, panicula maxima diffusa, pedicellis & perigoniis ferrugineo-tomentosis diversa; — P. pa- niculata R. P. (l. c. 2.) panicula decomposita, foliisque serrato-aculea- tis; — P. inermis Meyer (l. c. 1238. 8) panicula thyrsoidea. — P. fas- tuosa Morr. (Wlp. Ann. I. 839. 1) differt panicula ampla densiflora ovata, foliisque serrulato-aculeatis glabris; — P. ewscapa Liebm. (Wlp. Ann. IIL 612. 2.) peduneulo brevissimo immerso et floribus co- rymbosis; — species reliquae inflorescentiam haud paniculatam prae- bent. — Inter species, quarum flores squamulis sunt destituti, P. integri- folia Gawl. (Ll. e. 1242. 12) tantopere accedit, ut pro ea tenerem, si squamulae in nostra adessent. DrAGN. Foliis anguste linearibus, ima basi serrulato-aculeolatis , caeterum integerrimis canaliculatis, longiter subulato-acuminatis, subtus pulverulento-tomentosis, pedunculis erectis altis, paniculato-racemosis, pedicellis bracteis longioribus, cum perigonii tubo minute albido-floc- cosis, laciniis interioribus acutis, squamulis destitutis. ) 6 OBSERVATIONES BOTANICAE. Hanir. forsan Americam meridionalem, sed patria certa ignota. Deserer. Caulis basi bulboso-inerassatus, ultra 0.026 crassus, a fo- liorum basibus semiamplexicaulibus coriaceis dense obtectus, hinc inde inter bases foliorum lacunosus & gummi hyalino inodoro indurescenti foetus. Molia ima basi plus quam semi-amplexicaulia, alba, carnosula, ul- tra 0.05 lata, supra basin coriacea fusca, extus nervis prominulis cos- tulata denseque cinerascenti-tomentosa, tomento tenui persistenti, haud friabili, tenaci, supra partem hane 0.019 altam dein subito angustata, 0.017—0.026 lata planiuscula, obscure viridia & margine utroque acu- leolis minutis rectis 8—10 munita, 0.052 altius concava e margine utroque integerrimo conniventi, vix industria explananda et tunc 0.0153 lata, apice in acumen 0.209—0.262 longum subuliforme contortum tenuissimum attenuata, 0./85—1.2 longa, e basi erecta patentia et apice inclinata, nune refracta, utrinque saturate viridia, subtus autem tomen- to glaucescenti, vix nisi industria friabili obtecta, nec dein glabrata; folia haee (12—18) subito in bractealia transeunt, infima e basi lata ova- ta acuta, dense albido-tomentosa, subito in subulam 0.9—0.45 longam tenuissimam filiformem basi latiorem et retrorso-aculeolatam prolongan- tur, pedunculi partem infimam includunt & obtegunt imoque sese ipsa imbrieant. Pedunculus terminalis erectus strictus ad ramificationem pani- culae 0.785 & ultra altus, 0.011—0.007 crassus, teres, flavescenti.viri- dis, apicem versus rubescens, basi dense folis bractealibus obtectus, superne hisce sensim magis distantibus et angustioribus denudatus, dense lanugine albido floecoso obtectus, qui constat e pilis longissimis articulatis laevibus flexuosis tortisque ramosis intricatis, hinc inde quo- que e squamulis nonnullis anguste reticulatis, margine laceratim solutis intermixtis, et quae sub lente vix a tomento, quod foliorum bases obte- git, possunt distingui, nisi contextu laxiori floccoso. Folia bractealia sen- sim transeunt in bracteas, e basi semiramplexicauli 0.015— 0.009 lata sensim attenuatas et dein in subulam tenuissimam erectam strictam attenuatas, infimas eum subula 0.1, summas 0.048 longas. Gemmae plus minus evolutae in harum axillis, ab iis sunt obtectae et occultae. OBSERVATIONES BOTANICAE. j Panicula 0.185 alta, basi ramos 4 erecto-patentes, 0.2—0.3 longos prae- bens, tum continuatio pedunculi, uti rami, racemosa 0.625 longa. Rami cinnabarini aut lateritii, teretiusculi aut obsolete angulati, sum- mo apice subtrigoni, albido-floccosi. Mlores copiosi pedicellati, succe- danei, steriles a pedicellis decidui, coccinei 0.039 longi. Bracteolae alabastra juvenilia foventes, tenuissimae membranaceae, lineari-lanceo- latae, 0.009—0.011 longae, 0.002 latae, ad basin mox marcescentes, pa- tentes, persistentes, obsolete carinatae, glabriusculae. Pedicelli coccinei teretes, erecto-patentes, 0.009— 0.013 longi, ante anthesin breviores; cum perigonii tubo concolores & tomento tenui, floccoso, albido, fu- gaci obtecti. JPerigonii tubus trigonus, obverse pyramidatus, 0.004 al- tus et apice latus, germinis parti inferiori adnatus; /imbus G-partitus; laciniae exteriores lineari-lanceolatae, acuminatae, complicatae, erectae conniventes, interiores sustinentes, 0.016 longae, explicatae basi ultra 0.003 latae, hine inde post anthesin ope interiorum ad apicem sub. tortae; interiores 3 erectae, germinis apicem arcte cingentes, 0.085— 0.039 longae, tenuissimae, coccineae, inferne explanatae albidae, 0.002 latae, absque squamularum rudimento ullo, ad altitudinem 0.009—0.011 simul contortae, tubum fingentes, genitalia arcte cingentes, versus apicem acutum subpatentes, purpureae, nervoso-striatae, 0.003 fere la- tae, glaberrimae. Stamina 6, laciniis perigonii opposita, earumque basi- bus subadnata, summo apice ex interiorum tubo subexserta; filamen- ta libera, fulvo-albida, complanato-membranacea, debilia, glabra, supra medium crispato-flexuosa; antherae luteae, auguste lineares, basi sagit- tatae erectae, 0.007 longae, strictae rectae; pollen globosum copiosum flavum punctulatum. Germen 0.007 longum, ad medium fere perigonii tubo adnatum, superne liberum pyramidale 3-gonum, 3 sulcatum, fla- vescens, glabrum, in stylum attenuatum, 3-loculare; gemmulae in lo- eulo quoque plurimae, placentis binis, dissepimentis juxta angulum in- ternum utrinque insertis, horizontaliter insertae indeque biseriales: stylus longissimus tenuis albidus glaber, lacinias perigonii internas dein superans; stigmata 3, spiraliter contorta in conum oblongum apicula- tum, 0.002 longum. Pructus nondum vidi. ) 8 OBSERVATIONES BOTANICAE. 4. Pitcairnia rhodostachys Hsskl. Ossrenv. I. Puya Mol. (Endl. Gen. 1814) evidenter germine perigonii tubo ne basi quidem adnato diversa; — Vriesia Lndl. (Wlp. Ann. II 622) perigoni laciniarum interiorum squamis geminis semiadnatis, staminibus exsertis differt; — Newmannia Brgn. (Endl. Gen. Sppl. II. p. 15. 1305/1.), vix nisi perigonii lacinia interiori superiori majori et late- ralibus convolutis diversa est et forsan sectionem I Pitcairniae (Schlt. Syst. VIL 1237) complectitur, aut species spicatas tantum? Orserv. IL. Etsi planta nostra sub nomine Puyae Altensteimi Lmk. ex horto belgico quodam missa fuit (quae Pitcairnia undulataefolia Hook. olim) eujus descriptiones ac delineationes mihi haud suppetunt, attamen cum hae specie nostram haud conjungere possum, ob nimiam diversitatem inter hane et sequentem varietatem P. undulataefoliae, qua cum nil ha- bet commune. — Afinitas adest ad P. Vallisoletanam Lex. (Schlt. VII. 1238), quae autem differt foliis augustissimis aculeatis, bracteis ovatis, perigonii laciniis interioribus roseis, apice obtusis, germine supero (?), stylo longitudine staminum, stigmatibus coloratis, — dein ad P. cer- nuam Kunth (Wlp. Ann. III 676. 4), quae diversa foliis gramineo-li- nearibus, carnoso-duris, externe glabris, interne pilis crispulis consper- sis, denticulato-spinosis, bracteis extus lanuginosis, perigonii laciniis interioribus spathulato-lingulatis obtusis, supra basin saccato-excavatis , stamina paulo excedentibus. DrAGN. Caespitosa, folus elongato-lineari-lanceolatis subulato-acumi- natissimis, basi longiter attenuatis, inferne canaliculatis, superne con- volutis, integerrimis, membranaceis, rubro-marginatis, extus tomento arachnoideo albido, dein evanescenti tectis, intus & postremo extus glabris; spiea terminali solitaria subsessili oblongo.tereti stricta subcer- nua, bracteis et perigonii tubo cum laciniis exterioribus cinnabarinis, in- terioribus longioribus exsertis lineari-oblongis acuminatis, apice patenti- bus, basi planis squamulis destitutis, stamina triente superantibus, stigmatibus exsertis albidis. i OBSERVATIONES BOTANICAE. 9 DrscRPT. Herbae caespitosae — in horto Tjipannas in solo argilloso uberrime vegetantes & florentes, nec autem fructus proferentes. — Folia elongata, infima multo longiora et magis in petiolum basi vaginantem, 0.471 longum attenuata, lineari-lanceolata, fasciculata, complicata, apice longiter subulato-acuminata & convoluta, membranacea, laxa, apice cernua, integerrima, margine rubenti, caeterum intense viridia, cum petiolo ultra 1.26 longa, supra medium 0.05— 90.065 lata, superiora sen- sim breviora et petiolo magis magisque abbreviato suffulta; summa successive in bracteas transeuntia, pedunculum dense vaginantia, primo extus albido-arachnoidea e pilis tenuissimis articulatis flexuosis intrica- tis, dein hisee deciduis plus minus glabrata, intus (supra) glabra, tenuissime longitudinaliter parallele nervosa. Pedunculus erectus folio- sus, basi vaginis foliorum occultus, superne a vaginis basi tantum am- plexicaulibus liber, inferne albido-viridis, superne cinnabarinus, dense arachnoideo-pulverulentus, indeque paulo canescens, ad spicam 0.471 longus, teres, 0.009—0.011 crassus, erectus strictiusculus. Spica ter- minalis oblongo-teres, 0.18—0.21 longa, 0.03— 20.04 crassa, multiflora bracteosa, tota cinnabarina, sat densa. Bracteae oblongae aut ovato- oblongae, infimae acuminatae, superiores acutae aut imo acutiusculae concavae subconvolutae, infimae 0.05, reliquae 0.04 longae, 0.015— 0.02 latae, erectae, florem sustinentes et post anthesin adpressae, ex- tus convexae, nec carinatae, cinereo-arachnoideae, dein glabratae, in- tense cinnabarinae, intus pallidiores et pariter pilis albidis, sed longio- ribus rectis laud tam intricatis puberulae J/achis ex insertionibus flo- rum decurrentibus angulata, inter angulos sulcata, cinnabrina arach- noideo-puberula, apice leviter incurva subnutans. Flores in axilla brac- teae cujusque solitarii erecti, rhachi subadpressi, in anthesi paulo pa- tentes, sessiles, bracteis suis paulo longiores. Perigonù tubus germini ad medium fere adnatus, turbinatus, trigonus, flavescens nitidulus, 0.004— 0.005 longus, 0.008— 0.007 ad fauces latus; limbus profunde sexpar- titus; laciniae exteriores cum tubo bracteae suae aequilongae, erectae, conniventes in pyramidem trigonam, 0.02 longam, basi flavescentes, apieem versus cinnabarinae, primo leviter albido-arachnoideae, dein y 2 10 OBSERVATIONES BOTANICAE. glabratae, nitidulae, post anthesin persistentes vegetae, paulo ovatae, pyramidem 0.026 altam sistentes, nune plane roseo-coloratam, e basi carnosa crassa apicem versus attenuatae et tenuiores, margine mem- branaceae, concavae, marginibus suis sese imbricantes; interiores erec- tae patentes (sub anthesi hine inde exterioribus paulo secedentibus a- pertis ad tertiam longitudinis suae partem, magis exsertae et patentes); membranaceae, albidae, glabrae, lineari-oblongae, acuminatae, sub- concavae, subaequales, binae inferiores magis conniventes & margine interiori sese imbricantes, 0.03 longae, 0.004 latae, post anthesin apice marcescentes nec convolutae, basi paulo crassiori carnosulae, squamu- lis destitutae, nec attenuatae. Stamina 6 erecta aequalia, laciniis peri- conii opposita earumque basi fere inserta, angulis germinis adpressa, 9 laciniis interioribus opposita, lateribus germinis adpressa, inclusa, 0.02 longa tenuissima; filamenta compressa, e basi latiuscula subulato- linearia, 0.012 longa, in germinis sulcis recepta, albida glaberrima; antherae erectae acutissimae lineares, basisagittatae, 0.01 longae in sinu baseos insertae, lateraliter per totam longitudinem loculorum dehis- centes; pollen flavescens globosum glabrun punctulatum. Germen ba- si 0.002— 0.003 alta perigonii tubo connatum, superne liberum py- ramidale flavescens glaberrimum nitidulum, e filamentis adpressis levi- ter 6-sulcatum, 0.011 longum, 3-loculare; placentae in angulo interno bilamellatae, ad basin fissae, gemmulis obtectae; gemumulae oo horizon- taliter insertae, basi attenuatae, quasi stipitatae, versus medium crassio- res, apice in subulam longam adscendenti-erectam attenuatae, fere cau- datae, albidae; stylus erectus strictus trigonus, 3-sulcatus, albidus, gla- berrimus, 0.026 longus; stigmata 3 exserta albida complanata bis terve spiraliter torta, conum acutum, 0.004 longum formantia, extus albido- fimbriato-ciliata. Fructus desunt. 5. Pitcairmia undulatifolia Hook. 8. gigantea. SYNON. Puya Altensteini L. K. O. 8. gigantea Lam. Wlp. Ann. I 844. 1. OBSERVATIONES BOTANICAE. #1 Osserv. L. Ob perigonii tubum evidenter cum inferiori tertia parte germinis connatum a genere Puya Mol. (Endl. Gen. 1314) certe remo- venda species; haec pars germinis infera sensim autem sterilis evadit et massa cellulosa repletur, ita ut fructus forsan plane superus videatur; sub anthesi autem germen juvenile semper exacte ad basin usque, ubi perigonii tubo cohaeret, triloculare reperitur. OssrEnv. II. Perigonii laciniae exteriores haud spiraliter sunt convo- lutae, antherae haud incumbentes sunt, sed erectae. (cf. Schlt. Syst. Veg. VII p. rxix obs. & Endl. Gen. 1314 & 1305). — Species nos- tra nullo modo ni habitu, ni floribus aut insertione gemmularum a reli- quis Piteairniis diversa habenda. DrescnRIPTIONEM fusiorem hujus speciei dare haud necesse erit, cum jam iconibus et decriptionibus diversis sit perlustrata. Offero igitur dimensiones tantum plantae nostrae in horto bogoriensi cultae & uber- rimae florentis, quae autem nondum fructus protulit. — Petioli teretius- culi subeompressi 0.045— 0.052 longi, basi vaginantes, lanugine densa crassa fusca obtecti, supra basin sulcati, marginibus autem tam arcte conniventibus, ut vix ullam suturam conspicere liceat, rore albido e pilis tenuissimis arcte intertextis, tomentum fugacissimum albidum tactu evanescens formantibus, una cum folis obtecti, supra basin va- ginantem 0.009, versus apicem 0.007— 0.003 crassi, caeterum laevis- simi. Folia oblonga, basin versus longiter attenuata, apice acuta aut breviter acuminata, 0.55—0.63 longa, 0.157 lata, integerrima, basin versus margine undulato-plicatula, marginibus conniventibus concava, membranacea, laete viridia, subtus rore jam descripto, dein subeva- nescenti obtecta, tenuiter longitudinaliter multinervia, nervo medio subtus valde prominulo. Pedunculi basi vaginati, superne adpresse brac- teati, 0.47 longi, erecti strieti sanguinei, tomento albido floccoso ob- tecti; racem,? terminales erecti, stricti, prima evolutione 0.157 —0.236, dein 0.47 longi, eleganter coccinei, multi- nec densi-flori. Bracteae jam ante anthesin marcescentes, sed persistentes, 0.013—0.02 longae. Pe- ) 12 OBSERVATIONES BOTANICAE. dicelli coccinei patentissimi. Perigonium in alabastro acute 3-angulari- pyramidale, 0.026 longum, 0.007 latum, extus minute albido-floccosum, dein glabrum; tubus brevis, 0.004 altus turbinatus, cum germinis parte inferiori evidenter connatus; laciniae ecteriores erectae conniventes acu- minatae carinatae, 0.026 longae, complicatae 0.003 latae; interiores 0.05 longae tenuiter membranaceae. Filamenta 0.039, dein 0.046 longa; an- therae 0.005 longae; pollen aurantiacum ovale subeurvatum. Germen trigonum 3-suleatum, pallide viride, nitidulum, 0.012 longum, 0.007 li- berum, inferne perigonii tubo adnatum ibique gemmuliferum; stylus elongatus inter lacinias interiores perigonii inclusus; stigmata 3 spira- liter in conum crassiusculum acutiuseulum contorta. 6. JPitcairnia punicea Lndl. Opserv. Species — ex horto Amstelodamensi sub nomine P. phoent- cede missa — e seminum structura generi alienum videtur, et e fructus dein plane subsuperi conformatione generi Puyae valde accedit, sed basis germinis et ipsius fructus perigonii tubo evidenter adnata reperitur. Drscnrr. Caules teretes tenues, foliorum basibus arcte obtecti, 0.013 crassi, absque vaginis 0.007— 20.009 crassi, albi carnosi, superne foliis involucrati, flexuosi multi-foliosi, absque inflorescentia 0.022 longi. Folia ima basi amplexicaulia, badio-fusca, mox attenuata graminca submembranacea , lineari-lanceolata, basi 0.004, medio 0.009— 0.011 la- ta, marginibus conniventibus, longiter acuminata integerrima, apicem versus aculeolis minutis albidis antrorsis hamatis armata, 0.018— 0.21 longa, apice saepe emarcido deciduo, parte remanente 0.13— 0.11 longa, supra glabra, subtus tomento cano friabili, nune magis adhae- renti obtecta; superiora sensim minora, basi minus dilatata et semiam- plexicanlia tantum; summa in bracteas transeuntia. Racemus terminalis vix e foliis exsertus, 0.21—0.24 cum pedunculo longus erectus, apice leviter inclinans, 20—25-florus. (Suppetit tantum specimen fructificans!). Pedunculus foliosus 0.065 longus, inter folia reconditus, teres, cano- tomentosus; rhachis angulata glabrata inter angulos leviter sulcata; OBSERVATIONES BOTANICAE. 13 bracteae inferiores majores lineari-lanceolatae acuminatae, ciliolato-acu- leatae, 0.015—0.017 longae, basi 0.003 latae, extus cano-pruinosae; superiores sensim minores, margineque integrae, subconcavae, mar- cescentes, omnes pedicellis suis (fructiferis) minores, 0.009— 0.003 lon- gae; pedicelli patentes teretiusculi subangulati apice paulo incrassati glabrati, 0.013—0.015 longi. uctus erecti, florum rudimentis emarcidis obtecti aut inclusi. Perigonü tubus brevis turbinatus trigonus, 0.001 al- tus et vertice latus, basi germinis adnatus; limbi laciniae exteriores vec- tae carinatae, lineari-lanceolatae, in fructu dein concavae oblongo- lanceolatae, 0.004 latae, 0.013 longae; (ntertores supra exteriores exser- tae et inflexae, 0.03 longae, 0.002 latae, basi squamulis destitutae, planae, germinis lateribus adpressae, supra germen convolutae. $ta- mina ab laciniis interioribus inclusa. Germen ima basi tubo perigonii adnatum, trigono pyramidatum, 0.007 longum, lateribus 0.002 latis, angulis acutis, 3 loculare; gemmulae plurimae in loculo quoque, uti in reliquis speciebus 2-seriatim dispositae, horizontales; stylus inter pe- tala inclusus, stigma exsertum, spiraliter contortum. Fructus basis 0.001 longa cum calyce connata, deorsum attenuata, inanis, sed exacte 3- locularis, caeterum fructus liberi, pseudo-superi, (Puyam referentes), capsulares ovato-pyramidati, apicem versus acute trigoni & 3.sulcati, 0.013 longi, 0.004 basi crassi, coriacei nigrescentes, apice leviter sep- ticide dehiscentes, in folia carpiea sua (an toti?) interne fissa sece- dentes. Semina plurima fusca, pressione collateralium 9—5-gona, apice truncata glabra, nuda (nec appendiculata), basin versus paulo attenua- ta, ad umbilieun truncata; embryum parvum albidum rectum in basi albuminis cornel. 1. Pitcairnia pulverulenta R. P. (Schlt. Syst. Veg. VII. 1249. 24.) Ossknv. P. paniculata R. P. (Schlt. l. e. 1237.), sub cujus nomine hane in horto reperi, differt: foliis 2-ulnaribus, (in nostra vix 1.25 ex- cedentibus, lineari-loriformibus, 0.026 latis) teneris inermibus (descrpt.), ) 14 OBSERVATIONES BOTANICAE. aut serrato-aculeatis (diagn.) (in nostra basi minute sed rigide aculea- tis, apiee aculeolis obsoletis nonnullis obsessis); bracteis partialibus & pedicellorum ovatis (in nostra lineari-lanceolatis) ; perigonii laciniis in- terioribus lanceolatis, exterioribus triplo longioribus, superne reflexis, patentibus esquamulatis (in nostra linearibus, exterioribus vix plus quam duplo longioribus, superne subgaleatis, incurvis, per breve tem- pus patentibus, dein conniventibus, basi squamula munitis); filamentis longitudine laciniarum interiorum (in nostra cum antheris iis brevio- ribus); stigmatibus divergentibus (in nostra spiraliter convolutis). — Diagnosis & descriptio P. pulverulentae R. P. l. c. paulo differunt foliis e diagnosi ensiformibus, quae autem e descriptione longa, pollicem et ultra lata dicuntur. Deserer. Aanv aggregati caespitosi, densissime foliis aut hisce emar- cidis et evanidis eorumque basibus persistentibus obtecti ibique cum hisce 0.052 crassi, densissime foliosi, absque folus inferne 0.020 crassi. Folia co plus quam semiamplexicaulia, basi ad altitudinem 0.02 alba carnosula, superius castanea aut fusca, nitidula laevia, dein coriacea, viridia, extus altitudine 0.025 tomento fulvo-canescenti, densissimo, haud friabili obtecta, sensim (nee subito) in laminam lineari-lanceola- tam, basi canaliculatam, erectam, a medio planam, 0.025 latam ex- pansa, ad basin utrinque aculeolis parvis, sed firmis, antrorsis fuscis armata, supra basin integerrima, apicem versus deflexo-patentia aut longiter acuminata et in subulam tenuissimam contortam attenuata ad margines aculeis sparsis albidis antrorsis uncinatis obsessa, rarius ul- tra 1.26 longa, supra intense viridia glaberrima lucidula, longitudina- liter nervoso-striata, subtus uti congenera albido-glaucescenti-tomen- tosa, tomento friabili, dein sat firmo. Pedunculi terminales, basi in- ter folia occulti et folis transformatis multo minoribus obsessi, absque panieula vix 0.63 longi, intense virides teretes, albido-floccoso-lanu- ginosi. Folia bractealia semiamplexicaulia, e basi 0.017— 0.022 lata sensim longiter subulato-acuminata, 0.3—0.24 longa, per totam longi- tudinem margine aculeolis albidis antrorsum curvatis obsessa et nunc OBSERVATIONES BOTANICAE. 15 supra albido-punctulata; punctula haec optime originem tomenti osten- dunt, constant enim e squamulis minutis tenuissimis peltatis plerum. que excentricis cellulosis, quarum cellulae, punctum insertionis cin- gentes, minores sunt 5—6-gonae, a centro magis distantes sensim sunt elongatae et in peripheria sunt radiatae, dein squamulae e cellulis so- lutis et elongatis lacerato-ciliatae evadunt, et hae ciliae dein sunt ra- moso-articulatae intertextae, hoe modo tomentum densum conformantes. Panicula 1.2 alta, 0.8 lata rara, vix nisi folus apice reflexis exserta, patens; rami bis terve ramosi racemiferi. Bracteae inferiores oblongo- lanceolatae acuminatae subulatae, 0.065 longae, basi 0.013 latae, iner- mes utrinque tomento friabili tenuissimo albido-glaucescenti obtectae; ramorum pedicellorumque lineari-lanceolatae acuminatae, 0.011—0.007 longae marcescentes persistentes. Pedicelli uti apices ramorum sangui- nei, teretiusculi, tomento albido floecoso obtecti, erecto-patentes, 0.004— 0.007 longi, saepe bracteis breviores, apice saepe flexuosi. Perigonu tubus, laciniaeque exteriores pilis albidis sparsis stellatis, basi 2—3- fidis aut simplieibus conspersi, vix canescentes, tubus obverse pyrami- dalis 39-gonus, 0.004 altus et apice fere latus, germinis parti infe- riori adnatus; /aciniae erectae conniventes carinatae complicativae, lineari-lanceolatae acuminatissimae, 0.02 longae; interiores 9 lineari- lanceolatae, 0.045— 0.048 longae, medio 0.007 latae, puniceo-coc- cineae, basi albescentes planae, 0.002 latae, squamula tenuissima al- bida, apice rotundata et irregulariter bifida, basi laciniarum interio- rum longe adnata munitae, ante anthesin conniventes, sub anthesi per tempus brevissimum patentes, basi ab exterioribus contentae con- niventes, dein denuo conniventes subfornicatae, genitalia obtegentes, stamina inferne exserentes, plus minus fornicato-curvatae, summo apice subconvolutae, postremo ab apice ultra medium totae 3 subconvolutae, stamina plus minus includentes. Stamina laciniis interioribus subaequi- longa; filamenta complanata, apice subulata, albida; antherae anguste lineares, basi profunde bifidae sagittatae, 0.007 longae. Germen ima basi perigonü tubo adnatum 3.loculare; gemmulae receptaculis binis horizontaliter insertae, e dissepimento bifido utrinque revoluto, in lo- ) 16 OBSERVATIONES BOTANICAE. culis contiguis utrinque placentifero ortis; stylus albidus 3-angularis, apicem versus spiraliter tortus; stigmata 3 in conum oblongum rufes- centem, 0.002 longum spiraliter contorta. Fructus desiderantur. IIL AGAVEA E. 8. Furcraea tuberosa Ait. (Kunth Enum. V. 842. 4.) OssERv. Char. gener. Kunth l1. c. 839. e speciminibus vivis reforman- dus erit: Perigonii tubus eum germine totus connatus, trigonus, leviter 2-sulcatus, medio paulo inflatus, utrinque attenuatus (in floribus fer- tilibus magis, quam in sterilibus); limbus 6-partitus 2-seriatus, persis- tens, dein marcescens; stamina faucibus angustatis perigonii inserta epigyna; filamenta crassa medio strumosa, basin versus cuneata, api- cem versus subulata; antherae loculis per totam longitudinem dehiscen- tibus, in alabastro primo bilocellatis, mox ante anthesin 1-locularibus, in alabastro introrsae, infra medium dorsum insertae, indeque sub anthesi primo versatiles, dein reflexae extrorsae; stylus trigonus 3-sul- cus, basi cum tubo perigonii angustato ad fauces connatus; supra fau. ces dilatatus, strumosus, triqueter, angulis plano-compressis, superne dein attenuatus, obsolete trigonus, apice truncatus, vix trilobus, stig- matosus ciliolatus. — Genus sufficienter ab Agave distinctum , nec sua- dente Candolleo cum hoc genere conjungendum. Harrr. Americam calidiorem. Descrer. Truncus fere nullus. Folia plurima radiatim disposita, ple- rumque erecta aut erecto-patentia, sub anthesi autem reclinata aut pendula, subensiformia, lineari-lanceolata acuminata, basin versus pau- lo attenuata, semiamplexicaulia, dorso convexa, supra plana, 0.05 cras- sa, ima basi 0.18, supra basin 0.118, supra medium 0.196 lata, 2.4 longa, ad medium aculeis firmis, vix infimis retrorsis, reliquis omnibus antrorsis, uncinatis, aurantiaco-brunneis, nitidulis, supra me- OBSERVATIONES BOTANICAE. Tí dium sparsis armata et in parte superiore tertia inermia, summo apice subeonvoluta et spina rigida terminata, supra laete viridia glabra, sub- tus punctis minutis albidis aspera & subglaucescentia, apicem versus juxta carinam prominulam tantum aspera, magines versus laevia. Pe- dunculus terminalis 10.0—12.0 altus, basi 0.1 et ultra crassus, teres, panieulatus; panicula circumseriptione ovato-oblonga acuta vasta pluri- flora, viridi-flavescens. (Addantur hoe loco signa tantum, quibus spe- cimina nostra viva discrepant a descriptione 7. giganteae Gawl. Knth. l. e. 841.) Ram? inflorescentiae inferiores paulo minores, ii infra me- dium paniculae dispositi maximi, reliqui apicem inflorescentiae versus decrescentes, omnes erecto-patentes; maximi (5-tus a basi paniculae), 2.5— 93.0 longi, ima basi bulboso-inerassati, 0.037 crassi, ab ima basi ramo- si, ramulis inferioribus autem ad medium brevibus, 0.011— 0.052 lon- gis, teretiusculi, leviter a latere utroque complanati, basi subadscendentes, supra basin horizontaliter expansi, 0.5 a basi 0.02 & 0.015 crassi, gla- bri laeves virides, minute denseque rubro-maculati. Bracteae ad basin ramulorum triangulares, e basi 0.02— 0.013 lata acuminatae et eadem longitudine, marcescentes persistentes, dein reflexae. Pamuk 0.105— 0.393 longi patentissimi, subflexuosi, apice saepe cernui, plerumque solitarii, rarius bini, ab ima basi ramosi; secundarü bracteis, reliquis conformibus, sed minoribus suffulti, valde abbreviati, 3— 6 pedicel- los circa gemmam bulbosam sessilem gerentes, 0.002— 0.007 alti, cras- siusculi. Bracteolae ad basin pedicelli cujusque reliquis conformes, sed multo minores & pro ratione baseos latioris breviores, valde congestae. Pedicelli uniflori succedanei, indeque inaequales, sub anthesi 0.007— 0.009 longi, teretiusculi, 0.001 crassi, pallide virides, denseque minu- tissime rubro-punctulati, patentissimi. lores viridi-albescentes, dein flavescentes suaveolentes, patentissimi aut penduli, articulatim inserti, dein steriles decidui, pedicellis persistentibus. Perigonit (vid. supr. Observ.) tubus obscure viridis, rubro-punctulatus, glaber, 0.020—0.022 longus, 0.04 medio crassus, basi attenuatus, ad apicem primo paulo, post anthesin valde constrictus, nunc rectus, nunc plus minus sub an- gulo recto curvatus; lumbus (haud uti in £F. longaeva ad germen fissus) à ) 18 OBSERVATIONES BOTANICAE. epigynus, tubo paulo longior; laciniae exteriores oblongae obtusae, 0.028 longae, 0.013 latae, margine subreflexo tenuiores, medio crassiores, superne ad medium virides; emferiores ovali-oblongae, 0.028 longae, 0.017 latae, externe uti exteriores albidae, medio supra virides et le- viter canaliculatae, margine subreflexo tenuissimae albidae, utrinque omnes glaberrimae, erectae, nee patentes, in alabastro interiores ab ex- terioribus totae obtectae, biseriali-imbrieativae. Staminum insertio vid. supr. Observ.; filamenta ad medium et paulo ultra obovato-cuneata, incrassata, compressiuscula, alterna interna carinata, extus plano-sub- convexa viridi-flavescentia, ultra medium albida subulato-attenuata, subineurva, basi 0.002, medio 0.004 lata, a basi ad medium 0.011 longa, ultra medium 0.004 longa, alterna styli parti inerassatae ad- cumbentia, alterna inter angulos cum carina sua intrantia; antherae li- neari-oblongae, 0.008 longae, 0.002 crassae, basi bilobae, apice emar- ginatae, 2-loculatae, dorso infra medium affixae, in alabastro erectae, introrsae 4-locellatae, dein versatiles, postremo reflexae extrorsae 2- loculatae; pollen grande flavum tridymum (sub-3-coccum). Germen totum perigonii tubo dimidio adnatum, rectum aut leviter curvatum; gemmulae plurimae biseriatim horizontaliter insertae, sibi arcte super- positae, indeque complanatae, anatropae, apice versus hilum posita; stylus inferne 0.009 longus, cum perigonii tubo arcte connatus, supra fauces tubi liber, erectus, viridi-flavescens, glaber, ad medium fere cla- vato-incrassatus trigonus, angulis planiusculis, inter angulos profunde suleatus, 0.009 longus, 0.004 crassus, superne trigonus, apicem ver- sus subulato-attenuatus, summo apice albidus, truncatus, cavus, 0.013 longus; stigma obsolete 3-lobum, fimbriato-ciliatum, antheras dein ex- cedens. Jructus nunquam maturant, eorum loco flores centrales cujus- que ramuli inter pedicellos 6 sessiles in proles mutantur ovatas acutas aut acuminatas, intense virides, 0.009— 0.017 longas, 0.004— 0.009 crassas, imbricatas, basi nune subrubentes, dein deciduas et radicantes, plantulas novas sistentes, saepe autem jam in panicula foliiferas. Inter foliorum comam nune simul eum pedunculo centrali, nunc abs- Ed OBSERVATIONES BOTANICAE. 19 que eo, rami floriferi copiosi progrediuntur panieulati, 1.0—1.5 longi, erecto-patentes, ramosi; ramuli inferiores 0.628 longi, superiores sen- sim minores; proles etiam inter pedicellos adparent, nec autem evol- vuntur; perigonii tubus plerumque rectiusculus aut levissime tantum curvatus evadit, 0.017 longus, limbus tubo plus quam dimidio longior; caeterum flores cum iis pedunculi centralis plane conveniunt. Specimen ex horto Sydneyensi introductum, quod jam ante annos nonnulos e pedunculo centrali floruit, nune paniculas laterales tantum profert; truncus in. hoe specimine est 0.9— 1.2 altus, folia etsi 1.5—2.0 & ultra longa, ima basi sunt 0.125, supra basin 0.05— 0.10, supra medium 0.15—0.17 lata, subtus pariter ultra medium aspera, apicem versus glabrata, aculeis etiam in superiori foliorum parte sat firmis etsi spar- sis armata, aut supra medium inermia, ima basi 0.0838— 0.065 crassa. 9. Furcraea cubensis Haw. (Knth En. V. 842. 5.) OssERv. Specimina nostra, ex horto bot. Groningensi sub nomine 7. tu- berosae missa, plane quadrant descriptionem Jacquini l. c., etsi diagnosis hujus speciei foliis ciliato-aculeatis differre videatur, quae descrpt. autem e speeiminibus forsan incomplete evolutis hortorum europaeorum dempta est. Harrr. Cubam insulam et Brasiliam. Descrer. Zvuncus 2.0—2.5 altus, 0.15 & ultra crassus. Folia 1.25— 2.0 longa, basi 0.17 lata, 0.09 crassa, supra basin 0.08—0.12, in- fra medium 0.13— 0.18 lata, leviter canaliculata, supra medium pro- .funde canaliculata e marginibus elevatis, ex industria explicata 0.16— 0.20 lata, ad medium et ultra aculeis parvis aurantiaco-brunneis, infra rectiusculis, medium versus antrorsum curvatis armata, apicem versus subintegerrima, inferne crassissima, utrinque aequabiliter flavescenti- viridia, nec nitida, subtus laevia, nec aspera. JPedunculus terminalis 8.0 altus; rami patentissimi, inferiores minores, versus medium maximi, apicem versus diminuti; ramus octavus ab infimo 1.5 & ultra longus, ) 20 OBSERVATIONES BOTANICAE. caeterum cum ramis speciei antecedentis sat conveniens, excepto, quod omnes partes intensius virides evadunt. JPerigoni? tubus 0.028— 0.03 longus, vix leviter curvatus; //mbus odoratus brevior, campanula- - tus; laciniae exteriores 0.026 longae, 0.013 latae, interiores subrotun- dae, 0.026 longae, 0.022 latae, omnes flavescenti-virides, vix albidae. Stamina robustiora; antherae 0.009 longae, 0.002 latae, sub anthesi saepe curvatae. Proles copiosiores majores nitidae, intense virides, primo ovatae acutae, 0.01 longae, 0.005 crassae, dein ovato-oblongae acuminatae, 0.095 longae, 0.01 latae, postremo basi attenuatae dense- que imbricatae. 10. Doryanthes excelsa Correa. (Schlt. Syst. Veg. VII. 732. Knth. En. V. 850.) Orserv. Character gen. (Schlt. l. c. p. XLII. 1421, Knth. 1. c., Endl. Gen. 1296) paulo erit emendandus: Perigonium haud infundibuliforme, sed ejus tubus germini adnatus, limbus patentissimus vix basi subinfun- dibuliformis, coriaceus, laciniis tribus exterioribus carinatis, margine basi involuto, interioribus vix basi latioribus, sed margine plano; fi- lamenta ad medium laciniis adnata erecto-patentia, dein adscendenti- erecta curvata; apicem versus subulata, rigida, antherae primo 4-lo- cellatae, dein biloculares, sub anthesi effoetae, siccae; pollen luteum dein rubescens (nec viride); stylus ima basi dilatatus, verticem ger- minis obtegens, pyramidatus, sexsulcatus, supra basin leviter curvatus, trigonus 2-suleatus, infra stigma subcurvatus. Hanrr. Novae Hollandiae portum Jacksonii. DrscniPTIONI ll. ec. valde incompletae et incorrectae addam sequen- tia: Truncus brevis crassus, vix 0.3 longus, uti in J'urcraeis conforma- tus (nec bulbus imperfectus Knth. l. c.). Folia plurima (nee tam copiosa uti in binis Furcraeis supra descriptis), minus rigida, viridi-flavescentia, 1.0—1.25 longa, ad basin 0.03—0.04, supra basin 0.02— 0.025, supra medium 0.055— 0.07 lata, lineari-lanceolata (nec ensiformia) acumina- tissima, in acumen convolutum, nec rigidum, nee spinosum desinen- tia, integerrima, margine vix incrassato cartilagineo flavescenti, cae- OBSERVATIONES BOTANICAE. on terum coriaceo, tenacia, uti in Phormio tenaci, nervo medio subtus valde prominulo convexo, ima basi 0.001 crasso, supra plano, altius supra leviter et latiuscule canaliculato percursa, utrinque glaberrima, laevia tenuissime longitudinaliter nervoso-striata. Pedunculus termina- lis strictus, versus basin 0.1 crassus, rectus simplex, circiter 5.0 altus, apieem versus sensim (nec subito) attenuatus et ante evolutionem in- florescentiae capitulum hemisphaerieum acutiusculum atrum gerens, totus braeteis (folus caulinis auctor.) copiosis munitus. Jracteae basi dilatatae semi-amplexicaules aut amplexicaules, pedunculo arcte ad- pressae, vix apice paulo patentes, infimae partim sese imbricantes, reliquae magis magisque-distantes, ad altitudinem 1.0 pedunculi e basi 0.1 lata subulato-attenuatae (nec lineari-lanceolatae), 0.1 supra basin 0.03 latae, totae 0.55 longae, supra intus concavae, subtus (extus) convexae, nervo medio vix prominulo, eadem cum foliis consistentia; superiores sensim minores. Znflorescentia primo (ante evolutionem) capituliformis, capituli diametro 0.15— 0.20, dein racemosa bracteosa. Bracteae inflorescentiae ?nfimae ovato-oblongae acuminatae, coriaceae puniceae, glaberrimae nitidulae, persistentes, 0.11 longae, ad me- dium 0.05 latae, ab apice basin versus sensim marcescentes. Zan in- florescentiae breves patentes, crassissimi, compressi, 0.06 longi, 0.025 lati, 0.015 crassi, extus atrosanguinei, subviridi-tincti, intus (sectione transversali) albidi et medulla copiosa ellipsoidea flavescenti-albida farcti, apicem flores 6—8 sensim et subdistiche evolventes, bracteati. Bracteae ramorum sub flore quoque solitariae, oblongae acutae, pri- mo complicatae, alabastrum foventes, dein patentes, 0.08 longae 0.035 latae, persistentes, ab apice basin versus marcescentes, sanguineae, glaberrimae, nitidulae, carnoso-coriaceae, superiores longiter ante ala- bastra florum suorum evolutae et comam fere juxta alabastra inferiora 2—3 jam plus minus evoluta formantes. Flores breviter pedicellati grandes rigidi coriacei punicei; pedicelli sensim in tubum perigonii transeuntes et eodem cum eo colore, 0.025 longi, 0.01 crassi tere- tiusculi s. obsolete trigoni. .Perigonüi tubus tereti-trigonus, 0.02 longus, 0,018 crassus, atro-sanguineus, glaberrimus, laevis nitidulus, germini to- ) 92 OBSERVATIONES BOTANICA E. tus adnatus; /mbus O-partitus, 2-seriatus, in alabastro trigono, ima basi paulo incrassato et 6-sulco, apice obtuso, subtruncato, 3-sulco, 0.06 longo, 0.02 lato, imbricativus, serie interiori laciniarum inter margines exteriorum et in primis basi valde prominula, sub anthesi patentissimus, subrotatus; vix ima basi infundibuliformis, diametro 0.17, coriaceus, puniceus; /aciniae subaequales, eztertores vix longiores et basi margine involuto paulo angustiores, 0.095 longae, basi 0.01, supra me- dium 0.017 latae, extus carinatae et ad margines intense coloratae, interiores 0.090 longae, basi margine haud inflexo planae, 0.015, supra medium 0.017 latae, extus praeter nervum medium latum intensius coloratum pallidiores, omnes ad longitudinem 0.025 erecto-patentes et staminibus adnatae, dein patentissimae et apice reflexae indeque se- micireulum formantes, summo apice subineurvo crassiusculae et levi- ter cuccullatae, coriaceae, intus (supra) roseae, dein marcescen- tes, maculis flavidis notatae, persistentes (nee deciduae). Stamina 6 subaequilonga; filamenta crassissima rigida, ad medium (0.035) laciniis perigoni extus adnata et erecto-patentia, ima basi 0,005 crassa et punicea, superne rosea, parte libera adscendenti erecta, curvata et apicem versus sensim attenuata et pallidiora, summo apice saepe cur- vata erecta, in alabastro jam evoluto brevia, 0.025 longa, erecta, recta, apice leviter curvata; albido-rosea, basi tantum extus laciniis perigo- nii adnata; antherae in alabastro evoluto rite evolutae, 4-locellatae erec- tae filamento suo longiores aut subaequales, tetragonae, viridi-flavescen- tes, utrinque leviter sulcatae, ibique atro-sanguineo-tinctae et dein (sed jam in alabastro clauso) per totam longitudinem dehiscentes, bilocula- tae, rima laterali, 0.025 longae, 0.005 latae, 0.004 crassae; connecti- vum crassissimum fere totam antheram formans, carnosum, lateraliter loculos binos tenuissimos, primo carina prominula in locellos binos di- visos, dein hac applanata confluentes gerens; valvae tenuissimae mem- branaceae revolutae et dein sub anthesi uti totae antherae exsiccatae costas 4 atrosanguineas formant, loculis tum totis evanidis; antherae ima basi perforatae extinctoriiformes, apici filamentorum insidentes, dein sub anthesi persistentes, paulo (siccando) minores, apiceque mucronu- OBSERVATIONES BOTANICAE. 22 latae; pollen pro ratione loculorum tenuium copiosum, flavum, dein luride vinosum, ovato-oblongum, utrinque acutum, sulco mediano longitudi- nali (plica?) notatum, aqua humefaetum mox laeve, subrotundum aut ovale, minute granulosum, sat magnum, siccando viride. Germen to- tum perigonii tubo adnatum, vertice tantum liberum ibique styli basi incrassata obtectum, 0.025 longum, 0.006 crassum, 8-loculare; gemmulae in loculorum angulo centrali plurimae revera biseriatae, horizontales, albidae acutae, ovato-oblongae complanatae, ambarum serierum apicibus tantopere introrsum conniventes, ut sese crucient et obtegant, altera semper dextrorsum, altera sinistrorsum versae, indeque primo adspectu unise- riales adpareant; stylus ima basi inerassatus pyramidalis, germinis ver- ticem obtegens, 6-suleus, supra basin leviter incurvus, dein erectus et leviter curvatus, trigonus, trisuleus, totus puniceus glaberrimus, niti- dulus, 0.083 longus, summo apice leviter curvatus; stigma atropurpu- reum, in alabastro ad apices antherarum tangens, triradiatim papillo- sum, trigonum, vix incrassatum, sub anthesi exsiccatum, papillis subevanidis et inter radios papillarum sulcis nectariferis olivaceis no- tatum. Zructus nondum visi. IN NE ACC EA B 11. Phormium tenax Thnb. (Schlt. Syst. Veget. VII. 621. Wip. Ann. IL. 629. 1.) Opserv. De charactere generico cf. Schlt. l. c. p. xxxvur. 1010. & Endl. Gen. 1101, sed mutanda sunt sequentia: Perigonii tubus cum basibus filamentorum ae stylopodio, quam germen crassiore carnoso con- natus, massam unam carnosam turbinatam sistens, extus obsolete tri- gonam, leviter 3-sulcatam; stigma infundibuliforme; capsula coriacea, vix semitorta; ala semen totum fere aequabiliter cingens, apice paulo longius producta; embryum albumine paulo brevius, dimidio albumine multo longius, paulo curvatum. Hanrr. Novam Zeelandiam et insulam Norfolk. ) 24 OBSERVATIONES BOTANICAE. DrscniPTIONI optimae Schultesii l. c. addam sequentia: Herbae sub- caulescentes, ramosae, uberiorum caulis 0.6—0.9 altus, teres crassus fragilis; folia igitur haud radicalia, caespitem 4.0—5.0 latam, et 2.5—2.8 altam formantia, subtus glauca, rore dein subevanido pallida, margine et carina subtus aurantiaco-rubris, dein flavescentibus, 1.57— 2.536 longa, 0.099— 0.112, basi 0.065 lata, 0.015 crassa, primo robustiora tota erecta, dein apice nutantia. Pedunculus terminalis aut in ramis terminalis, 3.8— 4.7 longus, fragilis. Bracteae haud: deciduae, sed uti et perigonium et stamina in fructu quoque emarcidae persistentes, lineari-lanceolatae, acuminatae, virides, 0.105— 0.131 longae, 0.020— 0.026 latae, ramulo- rum oblongae acuminatae, 0.039 longae, 0.015 latae convolutae. Jam peduneuli 0.6—0.9 longi, subflexuosi pruinosi, teretiusculi, 0.007— 0.009 crassi; ramuli 0.13— 0.05 longi, 3—5-flori. JPedicelli erecti teretes, niti- duli, atrovirides, 0.009 longi, erecti stricti, apice paulo dilatati; flores articulatim inserti, steriles dein decidui, erecti curvati. Zubus perigonii vid. supr. Obs., coriaceus, cerino-aurantiacus, nitidulus, 0.008 crassus, 0.007 altus; laciniae exteriores oblongae lanceolatae acutae, carinatae, intensius coloratae cerinae, rore albido coerulescenti tectae, longitudi- naliter suleatae, intus pallidiores longitudinaliter striatae, 0.026 longae, 0.009—0.011 latae; interiores oblongae, margine convolutae subeurva- tae obtusae, pallidiores, flavescentes, nitidulae, 0.03 longae, 0.009 la- tae, omnes conniventes, tubum leviter suleatum fingentes. Staminum filamenta flavescentia, apice aurantiaca, 0.093 longa, curvata adscen- dentia; antherae 0.004 longae; loculi contigui, toti longitudinaliter de- hiscentes; pollen viridi-llavum. Germen brunneun, erectum, gynopodio crasso ad altitudinem laciniarum insertum, 3-gonum, 3-suleatum, 0.007 altum; stylus teretiusculo-trigonus, apice attenuatus truncatus; stigma infundibuliforme fovens, minus intense quam stamina coloratus, eisque paulo crassior et eadem longitudine. Capsula basi perigonii stamini- busque emarcidis cincta, et plerumque ibique leviter curvata, caete- rum recta, rarius semitorta, 0.065— 0.092 longa, 0.013 crassa, trigona, elongato-oblonga acuminata, perigonii tubo cum gynopodio connato, exsiccato suffulta, primo olivacea, obsolete 6-sulcata, nitidula, dein ni- OBSERVATIONES BOTANICAE. 95 grescens nitidula vix sulcata, ab apice basin versus dehiscens; val- vulae intus nitidae brevissimae fuscae septigerae. Semina oblonga, pres- sione irregulariter angulata, laevissima , atra, nitidissima, 0.018 longa, 0.005 lata, in fruetu vix dehiseente jam germinantia, planiuscula, me- dio erassiora, nune subeoneava, toto margine alata, ala ad latera an- gustiori, ad. apices paullo longiori; albumen albidum 0.008 longum, 0.003 latum, complanatum; embryum candidum, albumine vix brevius. Deze algemeen om hare bruikbaarheid bekende plant groeit bijzon- ders weelderig in den tuin te Tjipannas; over het gebruik der bladen tot touwwerk, is het niet noodig hier nog iets bij te voegen, aange- zien dit overal onder den naam van Nieuwzeelandsche hennep be- kend is. V. AROIDEAE. 12. Caladium bicolor Vnt. 8. pellucidum DC. (Knth. En. III. 42. 1.) Descriprront addam: Folia multo majora, quam KusrHius divus credidit, qui C. poecilis oetopollicaria iis nostrae speciei majora dixit; sunt in nostris speciminibus — in horto Zjipannas cultis — 0.32— 0.35 longa, 0.18—0.2 lata, petiolis 0.5—0.7 longis, basi 0.01—0.02 crassis, roseis, longitudinaliter purpureo-striatis suffulta, laete viridia, nervis roseo-purpureis percursa et juxta nervos roseo-pellucida, hine inde maculis pellucidis, plus minus roseo-tinctis, parenchymate plane des- titutis notata; folia. prolis lateralis petiolo 0.9 longo tenui suffulta, 0.20—0.15 longa, 0.11— 0.09 lata. Pedunculi ad spathae insertionem usque 0.27 longi, 0.007 crassi, teretes, altero latere ubi spatha ape. ritur planiuseuli, uti petioli striati & striulis minoribus longitudina- liter seriatis notati. Spatha 0.1 longa, basi bulboso-inflata convoluta, 0.02 crassa, supra basin constricta, 0.013 crassa, et altius oblonga eymbiformis acuminata, 0.025 lata, tota viridis, dein albida, longitu- N 4 26 OBSERVATIONES BOTANICAE. dinaliter nervosa. ;Spadiz oblique insertus, 0.09 longus; pars feminea 0.015—0.017 longa, 0.012 crassa albida aequabilis; pars genitalibus rudimentariis obtecta constricta, 0.007 crassa, 0.02 longa; pars mas- culina oblonga, utrinque attenuata, 0.05 longa, medio 0.012 crassa; germina pressione angulata bilocularia; gemmulae in loculis 4; stigma terminale-subsessile, discoideo-capitatum, distinctum, papillosum al- bidum, post fecundationem dein glutinoso-desolutum; antherae conne- xivis hexa- (aut lateribus binis terminalibus plus minus pressione evanidis rhombeo-tetra-) gonis verticaliter adnatae, plerumque 12, nune pauciores. VL NAJADEA E. 13. Potamogeton javanicus Hasskl. Draen. Gracilis fluitans, folis floralibus parvis natantibus alternis aut suboppositis ovali-oblongis aut ellipticis utrinque acuminatis, 5—'T-nerviis, petiolis folio suo brevioribus, inferioribus anguste linea- ribus acuminatissimis duplo longioribus, spicis cylindricis dense ver- ticillatis, pedunculo brevioribus, drupis subrotundis, stylo persistenti rostratis. — Spec. juxta P. graminifolium L. Knth. En. HI. 130. 5 col- loeanda, a P. indico Rzb. Knth. l. e. 139. 25 sat diversa. Hanrr. fossas prope Zjisarupan ad pedem montis ignivomi Pa- pandayan, altitudine 4000 ped., terrae Preangerianae, Javae occi- dentalis. Deserer. Merbae aquaticae fluitantes, dichotome ramosissimae, gla- berrimae, laete virides; rami ramulique teretes tenues, ad insertiones foliorum paulo inerassati flexuosi (nec repentes). Folia alterna, flora- lia saepe (nec semper) opposita, parva, petiolo quam folium suum mi- nori, 0.009— 0.015 longo tenui flexuoso suffulta, submembranacea, plerumque ovali-oblonga aut elliptico-ovalia, utrinque obtusiuscula aut OBSERYATIONES BOTANICAE. 27 acuta, nunc basi in petiolum attenuata, rarissime oblongo-lanceolata, utrinque acuminata, 0.024— 0.012 longa, 0.008—-0.002 lata, plana, supra exarato-, subtus paullo prominulo 5— 7-nervia, nervis parallelis, infra apieem confluentibus, venis transversis nullis, inter nervos mi- nute et eleganter cancellata, glaberrima, utrinque intense viridia, sic- cando paullo fuscescentia, margine integerrima; inferiora submersa, an- guste linearia, 0.001 lata, 0.052 longa, utrinque attenuata, apice acu- minatissima, margine saepe undulata, juxta nervum medium nervis debilibus valde approximatis utrinque binis praedita, venulis trans- versis junctis, laete viridia glaberrima. Stipulae angustissimae acumi- natae, 0.007 longae, erectae solitariae vaginantes. Pedunculi solitarii erecti crassiusculi teretes, 0.015— 0.02 longi, virides. Spica terminalis erecta cylindrica, 0.009— 0.011 longa, fructifera incrassata. Flores cre- bri virides, sat densi; bracteae membranaceae subrotundae, longiter sti- pitatae, concavae erectae persistentes, flabellatim 3-nerviae, margine repandae. Antherae stipitis bractearum basi insertae subsessiles ovatae, albido-flavescentes, complanatae biloculares; /ocul? connexivo latiusculo sejuneti marginales, basi convergentes, longitudinaliter. dehiscentes; pollen copiosum flavescens globosum punctulatum. Germina 4 conni- ventia sessilia; stylus brevis terminalis; stigma introrsum laterale. /ruc- tus drupaecei virides subrotundi 3-cristati, lenticulari-compressi, stylo per- sistenti rostrati glabri, diametro 0.002, cristis lateralibus minus promi- nulis 2-gibbis, intermedia sinuato-3—4-gibba; putamen fructui conforme, e semine curvato & massa putaminis inter seminis concavitatem intrante in sectione transversali biloculare ,; re vera autem 1-loculare. Semen cir- cinatim curvatum, massam putaminis (uti embryum Chenopodiorum al- bumen suum) cingens, apice cotyledoneo radiculae apici approximato nec eum tangenti et magis centrum putaminis versus spectanti. 28 OBSERVATIONES BOTANICAE. VIL. VERBENACEA E. 14. Clerodendron infortunatum L. 8. albiflorum. (DG. Prdr, XT,:601-2945) Orserv. Hue pertinet forsan Wight Icon. 1471, cujus flores albi dicuntur; sed pariter corollae laciniae tertiam tubi partem longi lau- dantur, quae descriptio vix congruit cum icone, excepta fig. 1, ubi tubus minus elongatus videtur. Dzrscner. Jrutez elegans erectus, 2.0 altus, ramosus floribundus; rami erecti; ramuli subtetragoni canescentes tomentosi, ad insertiones petiolorum pulvinulo valde prominulo persistenti notati. Petioli teretius- culi supra leviter sulcati, basi plus minus incrassati, foliorum inferio- rum longiores, ad 0.25 longi, folium suum subaequantes, superiorum sensim minores, 0.1— 0.02 longi, folio suo multo breviores. olia sub- coriacea, inferiora cordata, sinu sat profundo, caeterum superioribus fere conformia, superiora subrotundo-ovata aut ovata, acuta aut brevi- ter acuminata, basi plerumque rotundata, rarius acutiuscula, inferiora 5., superiora 3-nervia, subintegerrima aut subrepando-denticulata, 0.25— 0.17 longa, 0.25— 0.13 lata aut 0.15—0.10 longa et 0.10—0.07 lata, supra intense viridia, minute sed tactu asperule tomentosa, subtus pal- lidiora & in primis in nervis eorumque ramificationibus dense canes- eenti-strigosa, sparse & praecipue juxta nervi medii basin glandulis orbicularibus semiimmersis laevibus nitidulis paullo prominulis, supra macula nitidula conspicuis notata; nervis secundariis alternis adscen- denti.erectis, versus marginem ramis lateralibus pari modo conformatis juxta marginem areuatim confluentibus, venis transversis fere horizon- talibus maculas sat regulares rectangulares formantibus, venulis trans- versis minus crassis divisas, supra exaratis, subtus valde prominulis. Panicula terminalis bracteata multiflora, basi foliosa, 0.2—0.3 & ultra alta, 0.15 lata, primo subfastigiata, dein plerumque pyramidalis; rami OBSERYATIONES BOTANICAE. 99 ad ramulique inflorescentiae tetragoni denseque canescenti-tomentosi, ite- ratim sed abbreviato-3-chotomi. Dracteae minutae caducae, lineari- subulatae. Pedicelli breves tenues teretes 0.002 longi, dein fructigeri duplo et ultra longiores. C'alyz turbinato-campanulatus, 0.01 longus, 0.005 latus, ad medium 5-fidus, viridis, canescenti-puberulus, glan- dulis lucidulis rotundis patellaeformibus copiosis notatus; laciniae oblon- go-lanceolatae aeuminatae, 0.005 longae, 0.002 latae, membranaceae subeonniventes, persistentes vegetae, dein coriaceae, globoso-conni- ventes, fructum immaturum includentes, se invicem imbricatim obte- gentes, flavescentes, 0.01 longae, 0.007 basi latae, intus nitidulae; tubus fructifer 0.007 altus, 0.014 latus. Corolla albida parva, 0.02 lon- ga, canescenti-puberula & glandulis minutissimis obtecta; tubus calyce paullo longior, 0.12 longus, teretiusculus, 0.0015 crassus, apice paullo crassior; limbus D-partitus hypocraterimorphus subsecundus; /aciniae oblongae, tubum subaequantes, 0.01 longae, 0.003 latae, margine subundulatae, apice vix acutiusculae. Stamina tubo corollae infra fauces subtus fissas inserta 4, ad insertionem esquamulata; filamenta glabra in aestivatione involuta, dein erecta, filiformia flexuosa, subdidynama, laciniis corollinis longiora, 0.02—0.023 longa; antherae ovato-oblongae, 0.002 longae, dorso medio insertae, obtusae, basi ad medium fissae, lobis acutis, 2-loculares; loculi rima longitudinali dehiscentes; pollen albidum glabrum laeve. Germen minutum viride laeve, disco albido sub-4-lobo semiimmersum, globoso-ovatum, apice depressiusculum et cruciatim leviter suleatum 4-loculatum; gemunulae in loculis solitariae; stylus filiformis antheras excedeus.glaber albidus, apicem versus viri- diusculus, 0.035 longus; stigma bifidum, laciniis tenuibus subuliformi- bus. Mructus erecti, pedicello & calyce nune patentissimo, carnosulis albescentibus suffulti, transverse oblongi glabri, primo virides, obsolete transverse suleati, indeque subbilobi, dein cyanei subviolacei vix sul- cati, vertice tantum sulco cruciato levissimo notati, glaberrimi laeves opaci, 0.008 alti, 0.014 transverse lati, 0.009 crassi, drupacei carnosi, 4-pyreni. Pericarpium parcum carnoso succosum. Pyrenae sibi adpressae trangulares, angulo interno acuto, extus convexae, dein secedentes; ) 80 OBSERVATIONES BOTANICAE. putamen crustaceum (nec lignosum) fragile, elevato-recticulatum (nec laeve nigrescens. Caet. generis (cf. Schauer DC. Prdr. 1l. c. 658). 8 $ 15. Clerodendron .Blumeanum Schauer g. albiflorum. (DC. Prodr. XI. 669. 44.) Opserv. Nostra vix a charactere generico Oyclonematis (DC. l. c. 615) recedit: corollae limbo subunilabiato, tubi parte suprema antror- sum fissa, filamentis basi haud subpaleaceo-hirsutis & panicula multi- flora. — An genus JHochstelteriamum jure a Linneano sejunctum sit? valde dubito, nam limbi lacinia postica primo galeata, dein excrescens, sat plana evadit et reliquis lacinüs subconformis reperitur. Descrer. Frutex speciosus floribundus, 2.0 altus ramosus, — ab hor- tulano J. E. Teysmann in insula Bali, Javae parti orientali vecina re- pertus. — Jtamuli laete virides obscure tetragoni, in primis infra inser- tiones petiolorum sulcati. Petioli patenti.erecti aut patentes teretius- culi, laete virides, uti ramuli puberuli, inferiores longiores, 0.2 longi, 0.005— 0.006 crassi fistulosi, medulla candida spongiosa farcti, apicem versus subtorti, superiores sensim minores & summi juxta inflorescen- tiam valde diminuti, 0.01 vix longi, nune subrubentes. Folia mem- branacea cordato-ovata breviter acuminata aut nunc cordato-subrotunda acuta, inferiora maxima, diametro longitudinali & transversali (0.2) petiolum suum aequanti, superiora multo minora, sed petiolum suum multo excedentia, diametro utroque 0.17—0.09 & minori, basi pro- funde excisa et plerumque 7—5-nervia, in margine repando aut sub- sinuato acute dentata, dentibus mucronulo minutissimo armatis, supra intense viridia & subtiliter pulverulento-puberula, seniora dein tactu fere asperula, subtus pallidiora subcanescentia et molliter minuteque in primis in nervis eorumque ramificationibus puberula, glandulis pel- tatis parvis raris juxta nervum medium obsessa; mervis basalibus & secundariis reliquis inferne oppositis, superne subaltermis, erecto-pa- tentibus, inferioribus deorsum ramos patentes apice adscendentes emit- o OBSERVATIONES BOTANICAE. al tentibus, juxta marginem areuatimanastomosantibus & ramulos ad dentes marginis emittentibus; venis transversis sat prominulis maculas regu- lares subrectangulares formantibus, venulis transversis minus prominulis ramosulis pereursas. Panicula terminalis fastigiato-pyramidata, basi foliosa, 0.30—0.16 alta, 0.06—0.05 lata, alba (nee colorata), erecta strictiuscula, elegans; rami cruciati erecto-patentes, trichotomi aut potius dichotomi eum flore intermedio, 0.06—0.02 longi, albescenti-virides teretiuseuli, uti rhachis & ramuli minute denseque puberuli. Zracteae valde minutae, infimae subfoliaceae, summae lineari-subuliformes, 0.002 longae, mox caducae. Cymae ad apicem ramorum oliganthae (ple- rumque 7-, nune 5-florae) erectae; pedicelli breves crassiusculi, sensim in calycem transeuntes, pallide virides, 0.005 longi, excrescentes, sub fructu albidi, 0.01 longi et apice 0.004 crassi, basi facile articulatim secedentes. Calyz parvus campanulatus, albescenti-viridis, 0.07 longus & medio latus, turbinatus, 5-fidus, minute puberulus, sub fructu ex- crescens vegetus, intensius viridis, fructui arcte adpressus; laciniae oblongo-lanceolatae, breviter acuminatae, conniventes, (nec recurvae), 0.005 longae, 0.003 latae, nervo medio paullo crassiori percursae. Corolla albida, extus minutissime farinoso-puberula, in alabastro cla- vata, apice, 0.01 & ultra crassa, infra limbum reclinata; tubus 0.03 longus, ultra medium a basi subaequabilis, dein fauces versus inflatus, a lateribus subeomplanatus & leviter suleatus; /imbi laciniae in alabastro imbricativae, superior interior genitalia circinata fovens, subgaleata dein magis explanata subplana, omnes dein secundae, faucibus inferne ad curvaturam tubi fissis, subadsceudentes, obovato-oblongae obtusiuscu- lae, basin versus attenuatae et margine undulatae, inferiores profun- dius separatae, 0.02 longae, 0.008 apice latae, flavescenti-albidae cras- siusculae. Stamina bina, tubo ad eurvaturam infra fauces inserta, basi nuda, in alabastro in annulum circinatim convoluta, superiora paullo majora; filamenta flavescenti-albida teretia glabra, apice subulata, in anthesi flaccida flexuosa, 0.045 longa; antherae sagittato-lineares, lobis baseos divergentibus, 2-loculares, 0.004 longae, vix 0.001 latae, in- trorsae fuscae; loculi jam in alabastro rima longitudinali dehiscentes; ) 92 OBSERVATIONES"BOTA NIG.A E. pollen flavum copiosum globosumr, laeve, minute punctulatum. Germen intense viride, ovatum, annulo erassiuseulo albido sub-4-lobo semiim- mersum, 0.003 longum, 0.002 crassum, 4-loculare; gemmulae in loculo quoque solitariae; stylus filiformis, filamentis subconformis, ad antheras tangens, 0.046 longus; stigma bifidum, lacinüs divergentibus subuli- formibus, 0.002 longis, altero saepe paullo minori. Drupae vix car- nosae olivaceo-virides, linea pallida eruciata notatae, depresso-subglo- bosae subdidymae, 0.008 altae, 0.01 latae, 0.008 crassae laeves, gla- brae, calyce vegeto (minori, quam in spec. antecedenti) suffultae. Semina planorconvexa, oblonga, subeurvata; testa membranacea; caet. ge- neris; radicula minima basalis. 16. Duranta Plumieri Jcq. (DE. «Prae: XL NG IDE) CrrAR. GENERICUS paullo mutandus: Dentes calycini perbreves acu- tissimi, vix subulati; corollae laciniae binae superiores altius connatae; stamina tubo corollae ad curvaturam supra medium inserta, filamenta brevia, antheris longiora (nee brevissima); pistillum calycis longitu- dine, insertionem staminum haud attingens; pyrenae abortu nunc 1- loculares. | Deserier. Fruter — in horto bogoriensi (860) & Tjipannas (3450' s. m. uberrime vegetans & flores fructusque perplurimos proferens — 2.0 circiter altus, ramosissimus inermis. Ran teretiusculi, vix subtetragoni, cinerascentes, minute rimulosi; ramul? oppositi patentissim1 eruciati, dein saepe bini in axilla eadem superpositi, juveniles obsolete tetragoni, virides, ad foliorum insertiones paullo dilatati, pilis minutis albidis adpressis dense puberuli. Stipulae nullae. Folia opposita, petiolis bre- vibus, 0.002— 0.004 longis, teretiusculis, supra anguste planis, viridibus & pariter uti ramuli striguloso-puberulis suffulta, elliptica rarius obo- vata aut ovalia, ramulorum ovali-oblonga, basi plus minus longiter in petiolum attenuata, sed vix cuneata, plerumque acuta, rarius obtusa OBSERVATIONES BOTANICAE, 35 nut rotundata, omnia apice mucronulo acuto rigido munita, integer- rima subeoriacea, laete viridia, supra subnitidula, subtus pallidiora et minutissime glanduloso-punctulata, utrinque & seniora pilis minutis albidis nee densis conspersa, in primis juxta nervum medium, cum petiolo 0.05—0.08 longa, 0.022—-0.035 lata, ramulorum 0.039— 0.022 longa, 0.015— 0.009 lata, nervo medio cum secundaris supra leviter exaratis, subtus paullo prominulis, secundariis pinnatis alternis erecto- patentibus, intra marginem sub angulo acuto anastomosantibus, venis transversis varie ramosis eas jungentibus & rete irregulare sistentibus. Racemi in ramis plerumque supraaxillaribus, patentissimis, basi nunc ad medium foliatis, addito ramulo inevoluto paucifoliato axillari, ter- minales, apice subcernui, inferiores saepe basi ramosi indeque panicu- lati, multiflori secundi, floribus omnibus solum versus adscendentibus, absque parte foliata ramulorum 0.07—0.11 longi, minute bracteati, pariter uti ramuli una cum pedicellis calycibusque striguloso-puberuli. Bracteae inferiores nune, sed rarius, subfoliaceae, oblongae utrinque acu- tae, supra nitidulae, apice rigide mucronulatae, plerumque angustissi- mae, subulatae, vix 0.002 longae, virides patentes, mox emarcescentes & deciduae. Pedicelli secundi omnes adscendeutes patentes, apice in- curvi ibique bibracteolati, teretes, virides, 0.002 longi. Bracteolae quam bracteae minores sed conformes et pariter mox marcescentes et deciduae. Alabastra 5-angularia, angulis acutis, apice in dentes breves valvatim conniventes excurrentibus, oblongo-turbinata violaceo-viridia, vix 0.004 longa. Calyz sub anthesi subtubulosus, e carinis acutis 5-angularis, ad fauces subtruncatus, 0.002 latus etintensius violaceo-viridis, 0.004 vix lon- gitudine excedens, post anthesin contorto-clausus et lateribus inter carinas magis impressis indeque acutius 9-angularis; dentes minuti e basi lata triangulares mucronulati, nee subulati, posticus minor. Corolla lilacina hypocraterimorpha, utrinque tota minutissime puberula; tubus calyce duplo longior albidus, medio adscendenti-curvatus, fauces versus paullo inflatus; /imbus planus 5-lobus, diametro 0.011; /aciniae posticae binae altius inter se connatae obovato-oblongae angustiores, 0.004 longae, 0.0025 latae, tres inferiores obovato-subquadratae 0.004 longae et la- ) 5 34 OBSERVATIONES BOTANICAE. tae, omnes margine obsolete repando-denticulatae. Stamina 4 didyna- ma, medio tubo inserta, adscendentia inclusa, addito rudimento 5ti su- buliformi. Z'amenta erecto-adscendentia, leviter curvata, pilis albidis patentibus articulatis subulatis, apice minute, capitatis, parce obsessa, albido-viridescentia, apice subulata, exteriora majora, 0.002 longa, bina superiora paullo breviora; antherae ovatae, vix 0.001 longae, acuminatae, basi cordato-sagittatae, albidae, dorso connectivo e fila- mentis continuo compresso acute carinatae, ibique insertae, eodem pro- minulo apiculatae; /oculi bini antrorsi, lineares, basi subelavati diver- gentes, apice conniventes, rima longitudinali dehiscentes; pollen glo- boso-tetraédrum albidum, aqua humefactum globosum, minute pune- tulatum. Germen minutum obovato-globosum, viride laeve, vix 0.001 altum, e carpidiis 4 conflatum , carpidiorum marginibus in dissepimenta cavitatem bipartientia introflexis 8-loculare; gemnulae in loculis soli- tariae pendulae; stylus terminalis subtetragono-teres, apice oblique ca- pitatus, vix 0.002 longitudine excedens, glaber viridis; stigma corolla delap- sa in faucibus calycis conspiciendum, nec exsertum, insertionem staminum haud attingens, viride, truncatum, obsolete lobatum. M'ructus copiosis- simi drupacei, calyce aucto subgloboso-ovato, carnoso, luteo, extus nitidulo laevissimo, basi paullo attenuato, apice constricto & dentibus tortis (etiam supra fructus maturos) clauso arctissime inclusi, calyce nune rupto plus minus visibiles, depresso-globosi, diametro 0.005— 0.007, apice umbonati, stylo nune persistenti emarcido coronati, lae- vissimi nitidi lutei carnosi, supra basin valde carnosam 4-pyreni; pyrenae in carne succosa ceptae trieonae, intus angulatae, extus convexae, 0.002 longae et latae, biloculares, saepe abortu 1-loculares; putamen osseum laeve crassum. Semina in loculis solitaria, pro ratione putaminis angus- ta, teretia albida. 17. Duranta Plumieri Jeg. y. albiflora. A praecedenti differt: racemis axillaribus (nec supraaxillaribus) aut terminalibus, saepe paniculatis, brevioribus 0.03— 0.05 longis; ca- lyce pallide viridi, minute puberulo; corolla albida, extus valde velu- OBSERVATIONES BOTANICAE. 35 tina, fructibus calyce primo magis contorto inclusis, rarius hoc rupto liberis. 18. Duranta Plumieri Jcq. forma altera. OssERvy. Prima frente hane pro specie diversa sumas, in primis, si turiones tantum etsi florentes contemplares. Diligenter autem perscru- tando ramos seniores, facilime transitus foliorum grosse serratorum ad folia integerrima observari potest. Fructus quoque basi sunt magis truncati nec acutiusculi et calyces adhue supra fructum grossulum den- tes vix tortos praebent, deinque apice paullo hiant et postremo ple- rumque rumpunt, quod rarius in specimine supra descripto accedit. Offero hoc loco nonnullas differentias graviores. Drescner. Zuriones floriferae sunt tetragonae, apicem versus compla- natae, cum lineis binis paullo elevatis ab insertione petioli cujusdam longiter decurrentibus, intense virides, sed minute albido-strigulosae, inferne e racemis abortivis valde spinosae, superne uti rami seniores inermes. jSpinae uti racemi supraaxillares, rectae, virides, a latere in primis basi subcompressae, apice teretiusculae, rigidae, 0.011— 0.015 longae, nunc 0.033 longae & tum infra apicem folia bina gerentes, nune summo apice foliorum abortivorum binorum minutorum par se- cundum praebentes. Folia opposita, petiolo 0.007— 0.009 longo, supra canaliculato, marginato suffulta, ovata aut ovato-oblonga, obtuse acu- minata, basi acuta, cum petiolo 0.08 longa, 0.04 lata, supra basin in- tegerrimam grosse et hine inde duplicato-serrata, serraturis uti acumine mucronulatis, membranacea opaca, exceptis nervis striguloso-puberula, subtus glandulis ecutaneis magis conspicuis notata. Racemi patentissimi, apice nutantes, ad 0.13 longitudinem excrescunt. In ramis altioribus folia basi sunt magis attenuata & apice tantum acuminata, oblongo-lanceolata, basi ad medium integra, supra medium serrata, 0.05 longa, 0.03 lata, sed in eodem ramo quoque reperiuntur ovata acute acuminata, subintegerrima , 0.04 longa, 0.02 lata; racemi 0.04 alti. Dein rami magis seniores folia praebent sensim tota forma in eam spe- ) 36 OBSERVATIONES BOTANICAE. eiminis supra (No. 16) descripti transeuntia; fructus autem sunt paullo minores, a calyce laxius inclusi, 0.004 alti, 0.005 crassi, basi truncato- rotundati, nee leviter attenuati, e limbo calycis hiante paullo liberi & stylo emarcido persistenti coronati, dein calyce plerumque rumpente plus minus denudati. VII: Le ABTA Ten 19. Perilla ocymoides L. 8. japonica Hsskl. (DCrPrdr, SIX 163: 0) DraeN, Calycis dentibus longioribus, omnibus acuminatis, corolla 4-loba. DrscnPT. Herbae annuae — anno praeterito e semine, recenter a botanico japonico Jototzke ad hortum bot. bogor. misso enatae ,— 0.3— 1.0 altae, primo simplices, dein paniculato-ramosae parce pilosulae. Caulis quadrangularis viridis nune subpurpurascens. 'etioli oppositi 0.08—0.04 longi semiteretes, basi latiores subtetragoni, superne anguste marginati pilosi. Folia late ovata, utrinque acuta, rarius basi rotun- data supra basin integerrimam serrato-crenata, membranacea, tenuia (cultura?), supra laete viridia, nervo subtus pallidiora, parce glandu- loso-punctata, in nervis utrinque pilosula, subtus dein glabrata, 0.16— 0,032 longa, 0.14— 0.025 lata; summa bracteiformia oblongo-lanceolata acutissima, basi breviter attenuata et margine utroque deorsum ad nervum usque refracto, ut margines se tangant, indeque subtus supra basin dorso in- fundibuliformia, apice erecto subrotundo-ovato (uti spatha Aroidearum cum lamina sua), in toto 0.005— 0.007 longa, 0.003—0.004 lata, laete viridia. Mlores subseeundi in racemwm erectum bracteatum, 0.075—0.017 longum terminalem aut in ramis axillaribus termina- lem dispositi indeque fere paniculam racemosam formantes, parvi in axillis bractearum solitarii. Galye viridis, in anthesi erectus, fructifer nutans auctus; tubus subglobosus campanulatus; pilis al- bidis longis patentissimis in fructifero auctis obtectas; limbus 5-par- titus; lacinia summa paullo minor ovato-oblonga acuta; intermediae cum summa adscendentes subcurvatae et labium superius fingentes, OBSERVATIONS BOTANICAE. 9T paullo longiores, oblongae acutae; inferiores intermediis paullo longio- res sed angustiores lineari-oblongae acuminatae, tubo duplo longiores, vix 0.002 longae declinatae, apice leviter adscendentes, omnes medio crassiores, nervo medio hyalino ad apieem percursae. Corrolla albida, ad margines lilacina, calycem paullo excedens, extus pilosula, in la- bio superiori hirsutula, campanulata, tetragona, 4-loba, lobo superio- ri semiorbiculari bilobo planiusculo, lateralibus planis huie transver- sis integris semiorbicularibus minoribus, inferiori omnium maximo in- tegro concaviusculo, obovato-rotundato, apice intruso, diametro fau- cium transversali 0.003— 0.005, basi maculis binis pallide flavis minu- tis notato; tubus intus ad fauces pilis albidis patentibus clausus, cae- terum nudus. Stamina 4 lobis corollae alterna erecta, vix exserta, fau- cibus inserta, albida, summo apice lilaeina, (pallidissime uti corolla) ; filamenta apice paullo inclinata, inferiora vix longiora, in connectivum sat latum semiorbiculare dilatata; antherarum loculi primo subparalleli oblongi apice acuti, dein basi valde divergentes et apice subconfluen- tes; pollen albidum copiosum, siccum laeve subrotundum compressius- eulum plicatum, aqua humefactum ellipsoideum. Germen annulo glan- duloso 5-lobo suffultum, lobo anteriori elongato, nuculas fere superanti, eisque arcte adpresso lineari albido; stylus albidus deciduus, basi bul- boso-incrassatus, caeterum teres, supra basin adscendens, 0.003 lon- gus, apice bifidus; laciniae patentes, antheras superantes acuminatae, extus papillosae. Mructus calyce valde aucto campanulato inclusi, pri- mo viridi nitidulo, pilis patentissimis copiosis albidis hirto, lmbo a dorso compressiusculo 2-labiato; labio superiori3-fido, laciniis latera- libus quam intermedia acutius carinatis subplicatis, inaequilateris, 0.004 longis, 0.003 latis, intermedia plana paullo breviori, 0.003 longa, 0.002 lata, ovata acuta, inferiori (labio) 2-partito, laciniis aequalibus lanceolatis acuminatis adscendenti-conniventibus 0.004 longis, 0.002 latis. Nuculae subglobosae albidae, diametro 0.002 elevato-reticulatae laeves), pericarpio crassiusculo sicco crustaceo; caet. generis. 20. Cedronella japonica Hsskl. Onsrnv. Character generieus (DC. Prdr. XII. 405) plane quadrat 38 OBSERVATIONES BOTANICAE. exceptis nuculis, quae in nostra apice puberulae evadunt. — C. cordata Dnth. DC. Le. 1 differt: foliis crenatis minoribus, verticillastris pau- cifloris secundis, calyce campanulato et corrolla multo majoribus ;— C. mexicana DBnth. l.c. 2 differt: habitu altiori, verticillastris laxis, infe- rioribus longe pedunculatis, corolla calyce triplo longiori, faucibus vix dilatatis; — C. pallida Lindl. DC. l. c. 406.3: foliis obtusis subtus pubescentibus, verticillastris in racemum interruptum dispositis. DracGxNos. Herbacea humilis erecta suaveolens, foliis petiolatis e basi lata profunde cordata deltoideis, ovatis s. ovata-oblongis, subtus glandulos- is, acuminatis , crenato-dentatis, dentibus rotundatis, verticillastris mul- tifloris, in racenum spicaeformem vix interruptum approximatis, ca- lyce tubuloso, limbo oblique lilacino.— Habit. Japoniam. DrscniPr. Perennis; caulis 0.25—0.3 longus, simplex, vix apice ramosus, inferne tetragonus, superne 4-angularis, laete viridis, den- se minuteque puberulus. Petiol oppositi, 0.02—0.017 longi, paten- tes, semiteretes, superne canalieulati, pariter uti caulis minutissi- me puberuli. Folia basi 0.018--0.05 lata, 0.025— 0.065 longa, her- bacea flaccida, supra intense viridia glabra, in nervis exarata, subtus glaucescentia, glanduloso-punetulata, in nervis eorumque re- tieulatione prominulis minute puberula; floralia valde diminuta, brac- teaeformia subsessilia, subrotunda acuminata, diametro transver- sali 0.008, superiora aut potius bracteae ovato-lanceolatae, longiter acuminatae, ciliolatae. Verticillastra 12—1multiflora, breviter peduncu- lata, pedunculis inferiorum vix 0.002 longis, dense bracteolata, race- mum spicaeformem, basi vix interruptum, 0.05 longum, 0.015 cras- sum formantia, suavissime redolentia. Bracteolae copiosae lineari-subu- latae adpressae, pallide virides, puberulae et ciliolatae, minutae, 0.002— 0.001 longae. Pedicelli breves erecti virides teretes, 0.001 longi. Ca- ljz tubulosus subeampanulatus, obsolete 10-nervosus, basi albidus angustatus, fauces versus viridis, minutissime puberulus, 0.003 longus, nitidulus; //mbus erectus lilacinus, subobliquus, inaequaliter 5-fidus; laciniae omnes e basi lata acuminatae, inferiores minores, erectae, mi- OBSERVATIONES BOTANICAE. 39 nutissime ciliolatae, summo apice viridiusculae, superiores 0.002 lon. gae. Corolla lilacina exserta, 0.008 longa bilabiata; tubus basi angus- tatus, albidus, fauces versus dilatatus, 0.003 fere latus, intus nudus; labium superius brevius rectum, vix concavum emarginatum , 0.002 lon- gum, inferius majus; lobi bini laterales parvi, uti labium superius subrevoluti, intermedius intensius coloratus, violaceus maximus, trans- verse oblongus, 0.004 latus emarginatus. Stamina adscendentia, longe exserta, bina inferiora longiora, 0.004 longa; filamenta filiformia lila- cina curvata, glabra; antherae lilacinae glabrae didymae biloculares; loculi paralleli; pollen ovale, albidum, sulco mediano notatum, glabrum, punctulatum , aqua humefactum sulco evanido. Germen minutum, dis- co multo cassiori, dorso in lobum ipsi germini subaequilongum pro- ducto, impositum, viridiflavum, minutissime puberulum, 4-lobum; stylus teres, basi leviter inclinatus, albidus, apicem versus attenuatus, llaeinus et pilis raris patentibus, munitus; stigmata hlacina linearia acuta patentia, ad antheras tangentia. Calye fructifer paullo auctus ve- getus, subeampanulatus. Nwuculae obovato-cuneatae, extus convexae, intus angulatae, indeque subtrigonae, apice rotundatae et pilis parvis erectis densissimis puberulae, 0.0015 longae (nondum plane maturae). IX. BORRAGINEA E. 21. Tournefortia pseudo-heliotropium Lehm. (Wilp. Ann. III. 121.3.) Draen. reform. Herbacea ramosissima humifusa, villoso-pubescens, ramis sat longis dichotomis teretibus; foliis alternis sessilibus oblongo- lanceolatis, basi angustatis, integerrimis undulato-erispulis, penni- nerviis, canescentibus subglaucescentibus mollibus flaccidis; peduncu- lis terminalibus vix adscendentibus bis terve bifidis, spicis fastigiatis secundis; calyce corrollae tubum dimidium longo, laciniis lineari-lan- ceolatis; corollae tubo extus hirsuto 5-gono, intus pilis erecto-conni- ventibus farcto; limbi laciniis ovatis obtusis; fructu ovato-subgloboso, ) 4Ó OBSERVATIONES BOTARICAE, à latere.utroque compresso et sulcato, denique bipartibili, viridi, gla- bro, vix: baccato. Ossruv. T. heliotropioides Hook. (DC. Prdr. IX. 515.4)—quo sub nomine ex hortis europaeis fuit introducta et nunc ubique in hortis Javae colitur—differt: habitu erecto fruticoso, foliis ellipticis obtusis, calyce corolae tubum geguanti, fructuque globoso.— 7. Hartwegiana Bteud, (DC. 1. c. 6): foliis utrinque strigosis et caule erecto?— 7^ ? microsta- chyo B. et S. (Syst. veg. IV. 538, Heliotropium ex Lehm. DC. L c. 550.98) habitu sat accedit, sed differt corolla albida, foliis ovato-ob- longis et fructu 4-partibili. Dxscrr. Herba humifusa ramosissima villosa pubescens glaucescens; rami teretes iteratiim dichotomi, sat longi, 0.5—0.7 longi, dense fo- liosi; ramuli laete virides, pilis patentibus densis albidis molliter ob. tecti, 0.002— 0.003 erassi. Folia flaccida herbaeea patentia oblongo- lanceolata, basin versus attenuata, fere semiamplexicaulia, nervo me- dio valde ad basin dilatato pallido flavescenti, apicem versus attenuata, neut vix aeuminata, 0.07— 0,04 longa, 0.02— 0.01 lata, integerrima, margine valde undulata erispula vix ciliolata, nervis supra anguste exaratis, subtus valde proininulis erecto-patentibus , suboppositis, juxta fnarginem tandem tenuioribus et arcuatim cum superiori suo anasto- mosantibus, molliter sed minutius pubescentta subglaucescentia, subtus ad nervos hirsuto-villosa, pallidiora. Pedunculi terminales et ramo axil- lari valde exerescenti sublaterales üna eum ramis ramulisque horizon- tales, vix adscendente, plerumque bis terve bifidi, ad alam primam nudi, 0.02— 0.06 longi, teretes villosi; rami primarü haud diva- rieati, vix erecto-patentes inaequilongi, 0.01— 0.03 longi, secundarii ad alam floriferi, spicati, secundi, scorpiodei,; distichi ebracteati. Flo- res dense parvi erecti sessiles succedanei. Calyz 5-partitus, 5-uncialis, viridis, hirsuto-villosus, sub anthesi ovatus erectus, eonnivens, 0.0015 altus, 0.001 basi crassus, fructifer dein valde acutus, patentissimus, diametro fere 0.01; /aeimiae linearrlaneeolatae acutae, dein valde aet OBSERVATIONES BOTANICA E. 41 tae acuminatae, 0.005 longae, vix 0.001 latae. Corolla infundibuli- formi-hypocraterimorpha plicata, ad fauces nuda, extus hirsutula; tubus calycem duplum longus, pentagonus flavescens, fauces versus al- bidus, intus plicatus & in plicis dense pilis flavis erecto-conniventibus, tubum fere claudentibus et stamina obtegentibus obsessus, 0.003 lon- gus; lmbus plicatus, violaceo-lilacinus 5-fidus, dein patens, diametro 0.005; laciniae subrotundo-ovatae obtusae, sinu lato plicato sejunctae. Stamina 9 ima fere tubi corollae basi inserta (nee medio tubo aut su- pra medium A. DC. l. c. 573 not. 3.) ; filamenta brevia, tota tubo co- rollae adnata, summo apice vix libera (indeque ut dicunt nulla); antherae subsessiles, erectae, filamentis longiores, vix 0.001 longae, tenues sa- gittato-lanceolatae, acuminatae, introrsae, atroviolaceae glabrae, supra basin dorso insertae, baseos lobis acutissimis vix divaricatis; loculi lon- eitudinaliter rima dehiscentes; pollen copiosum albidum, oblongum, a latere visum utrinque obtusum, longitudinaliter sulcatum aut stria no- tatum, a vertice visum teretiusculum, medio paulo constrictum, 6-sul- catum, caeterum laeve, aqua humefactum subglobosum, fovilla granulo- sa copiosa flavescenti foetum. Germen disco sat crasso, flavescenti- viridi, lucidulo, quam ipsum germen latiori, tertiam partem ipso cras- siori suffultum, depresso-globosum, viride glabrum laeve 4-loculare; gemnmulae in loculo quoque solitariae; stylus brevissimus subnullus, nec autem deficiens et stigma haud sessile, basi discoideo-incrassatum, um- braculiforme, germine ipso latius, peltatim insertum, hemisphaericum, obtuse eonicum, vix obsolete bilobum, pilis minutis albidis erectis co- piosis hirsutulum. Mructus calyce-patentissimo longiori suffulti, virides ovato-globosi, a latere utroque compressiusculi & suleati, in sulco bi- partibiles, apice umbilicati, stigmate emarcido persistenti coronati, gla- bri, laeviuseuli, vix nervoso-striati, nee carnosi, basi 0.003 lati, 0.009 crassi et alti; segmenta intus plana nigrescentia et apicem versus ex insertione seminum maculis binis albidis notata, bilocularia. J/picarpium membranaceum, vix succosum; endocarpium lignoso crustaceum fuscum corrugatum. Semina in loculis solitaria pendula; embrywm albidum; 6 49 OBSERVATIONES BOT/ANTGAJE; radicula supera colyledonibus subaequilonga, oblonga acutiuscula; co- tyledones planae extus subconvexae, obovatae. 22. Heliotropium corymbosum Bep: (DE, Prdr, TESSA 2255) OzssEnv. Inter subdivisionem 4 sectionis III antherae dicuntur me- dio corollae tubo insertae, mucronulo inflexo glabro minimo termina- tae, in nostris speciminibus autem antherae supra basin paullo infla- tam corollae sunt insertae, filamento brevi complanato, apice dilatato suffultae, basi dilatatae subsagittatae, apice haud apiculatae; stylus stigma subaequans. Descrier. Zruticulus—1n horto Tjipannas altitudine 3400' s.m. cultus— valde humilis, 0.6—0.90 altus, frequenter flores fructusque proferens, — ramosissimus, decumbens; rami teretes fuscescentes glabrati; ramuli violaceo-virides teretes, pilis albidis patentibus hirto-puberuli. olia alterna, petiolo brevissimo, vix 0.002 longo, semitereti suffulta, oblongo- s. ovali-lanceolata acuta aut subacuminata, basi attenuata, 0.04— 0.05 longa, 0.017—0.022 lata, supra intense obscure viridia, e nervis ve- nisque exseulptis bullata, subtus pallidiora et in nervis venisque val- de prominulis uti supra inter rete venarum pilis albidis patentibus sca- brido-puberula. Spicae numerosae, 10— oo , dichotome in corymbum pe- duneulatum erectum, 0.07 altum, 0.06 latum confertae, 0.031— 0.04 lon- gae, apice scorpioideae, ebracteatae, basi nudae, dense puberulae, dein multiflorae suaveolentes. Calyx 5-partitus violaceo-viridiusculus, pilis albidis antrorsis dense birtus; lacintae erectae, post anthesin conniven- tes, 0.002 longae, e basi lata acuminatae, persistentes fructum dein in- cludentes. Corolla hypocraterimorpha; tubus ima basi paullo inflatus, germen cingens, dein tubulosus rectus, 0.004 longus, ad fauces dila- tatus, glaber pervius; /imbus 5- (nunc 4-).partitus, diametro 0.004, in- tense violaceus, ad fauces paullo albescens; /acimiae plicatura simplici edenticulatae obovatae, aut subrotundo-ovatae, dein horizontaliter ex- [2] OBSERVATIONES BOTANICAE. A3 pansae. Stamina tubo corollae supra basin inflatam inserta, 0.002 lon- ga; filamenta albida brevia glabra omplanata, apicem versus dilatata; antherae filamenta longitudine 6 veces excedentes, basi dilatatae, cor- datae, subsagittatae, ibique praeipue polliniferae, dein lineares obtu- sae nec mucronulatae, margine minutissime sabrido-ciliolatae, 2-locu- lares; loculi appositi introrsi, basi rimula dehiscentes; pollen parcum albidum glabrum, (aqua humefactum). Germen viride 4-coccum gla- brum; nuculae basi ohaerentes subglobosae, interne angulatae mini- mae; stylus erectus teres glaber albidus, germine paullo longior; stigma basi dilatatum umbraculiforme, viride, nitidulum, dein conico-angus- tatum, papilloso-velutinum , opacum, summo apice obtusiusculum, ob- solete 2-, sub-4-lobum, totum stylo paullo longius. uctus nuculae receptaculo communi tenuissimo 4-lobo et 4-carinato (nec 0 secundum DC. Le. 532) suffultae, demum separabiles subglobosae, diametro vix 0.0005, glabrae, stylum longe persistentem cum stigmate emarcidum cingentes, a calyce persistente inclusae. Caet. vid. Char. generis. 23. Bothriospermum tenellum Fisch. & Meyer. DC Brdr.r Xe 116,1. Opserv. An Bothriosp. asperugoides Sbld. & Zee. (Wlp. Ann. I. 526) jure a nostra sejunctum? — Folia in nostra pariter nune obovata aut obovato-spathulata, nec autem tam magna evadunt & solum peduneuli fructiferi erecti opponunt. ] DrscnPr. Herbae annuae, a basi ramosissimae densissimae — ex horto quodam Europaeo sub nomine Echinospermt stylosi missae — cum ramis 0.3—0.5 longae. Caulis ramique teretes laete virides, pilis albidis, ima basi patentibus, dein adpressis aut potius ramis parallele antrorsis hispido- strigulosi, debiles flexuosi. Mola caulina majora, obovato-oblonga, nune subspathulata, 0.025 longa, 0.01 lata, basi in petiolum brevem attenuata, ramorum sensim minora ovali-oblonga, basi vix attenuata, sed breviter petiolata, 0.015—0.007 longa, 0.008— 0.004 lata, omnia ) 44 OBSERVATIONES BOTANICAE. acuta, margine repandula setoso-ciliata scabriuscula, palide viridia. Flores minuti extra-axillares, foliis omnibus fere ramorum approximatis, nee in racemum foliaceum dispositi, ni totos ramos racemosos dicere- mus. Pedunculi prima intentione terminales, ramo excrescenti axillari suboppositi aut folio subcollaterales, nune ramo basi paullo adnati, aliquot altius quam folium suum inserti, in anthesi erecti, vix 0.002 longi, dein mox excrescentes et lperumque secundi patentes aut plus minus eernui, 0.003 longi, pariter uti ramuli & calyees strigulosi. Calyz viridis 5-partitus, ante et post anthesin connivens subglobosus, in anthesi camplanatus, fructifer erecto-patens, valde auctus vegetus persistens etiam nuculis deciduis; laciniae oblongo-lanceolatae acutae, primo vix 0.001 longitudine excedentes, dein 0.003 longae, 0.002 fere latae et rigide setoso-ciliatae. Corolla (vid. Char. Gen. DC. l. c.) ca- lyce vix minor, albida, fornicibus subbilobis eleganter papillosis clausa. Nectarium patellaeforme, minute repando-8-lobum persistens. Stylus cum stigmate pro ratione styli sat grandi persistens vegetus, nuculis quoque deciduis. JNuculae obovato-oblongae (nee reniformes, nec ovoi- deo-imeurvae) basin versus attenuatae et leviter incurvae, in curvatura (ventre) umbilico falso-elliptico albido crassiusculo carnosulo, promi- nulo nitidulo et transverse striulato, medio (haud non —) perforato cavitatem obtegenti, muriculis brevissimis apice 3—4-denticulatis nota- tae, qui ubique a margine paullo elevato nuculae ad instar calyculi cingitur, erecto membranaceo, minutissime denticulato. Embryum obo- vato-oblongum subeurvatum erectum; radicula infera, versus basin auri- culae sita, brevissima conica; cotyledones hac triplo majores applicatae, ventre dorsoque nuculae parallelae (nee eontrariae) carnosulae, apicem versus crassiores. od Cynoglossum robustum Hsskl. OnsEnv. Cynoglossum officinale L. DC. Prdr. X 146. 1 differt: caule molliter villoso subramoso, foliis tomentosis, corolla rubro-violacea et aliis forsan signis; — C. Columnae Biv. DC. 1. c. 148. 10 (R. & S. Syst. — G— ——— me OBSERVATIONES BOTANICAE. 45 Veg. IV. 79): tegumento villoso, caule subsimplici (0.47—0.63 alto) folis radicalibus tantum petiolatis, corolla sordide purpurea; — C. nebrodense Guss. DC. l. c. 148. 9: pilis foliorum basi tuberculatis, ca- lyeis laciniis corollae subaequalibus; — C. furcatum Wll. DC. 1. c. 149. 14: foliis caulinis sessilibus, superioribus ovatis subcordatis et e Wight. Icon. 1395: toto habitu; — C. Edgeworthii A. DC. l. e. 150. 17: foliis (omnibus?) utrinque angustatis, inferioribus breviter petiolatis, laciniis calyeinis corollae. tubo duplo brevioribus; — C. paniculatum Poepp. DC. l. e. 153. 34: caule humiliori, foliis lanceolatis, racemis laxe pa- nieulatis, pedicellis longissimis (fere 0.03 longis), nuculis subglobosis;— C. DBerteroi Coll. DC. 1. e. 153. 35: folus multo brevioribus, basi in petiolum brevem attenuatis (omnibus?), laciniis calycinis lanceolatis acuminatis, corolla saturate flava; — C. cheirifolum L. DC. l. c. 154. 91: tomento albido, folis lanceolatis, superioribus haud. semiamplexi- caulibus (?), corolla rosea dein purpurea. Draen. Caule basi suffrutescenti, robusto, erecto aut adscendenti, inferne retrorsum, superne adpresse piloso; foliis sericeo-tomentosis , petiolo longo ciliato, basi amplexicauli suffultis, elliptico-lanceolatis acutis, basi attenuatis, superioribus sessilibus semiamplexicaulibus sub- cordatis, oblongo-lanceolatis elongatis, summis oblongo-, aut ovato-lan- ceolatis semiamplexicaulibus acuminatis subtrinerviis, omnibus subtus valde elevato-nervosis & reticulatis; racemis fastigiato-corymbosis plu- rimis, furcatis aut bifurcis, basi foliatis, ebracteatis; pedicellis fructi- feris nutantibus; nuculis plano-depressis ad marginem membrana ele. vata glochidiata cinctis, in basi valde producta glochidiatis, disco glo- chidibus rarioribus. — Corolla caerulea. DrscnPr. Herba suffrutescens — in horto Tjipannas culta, origine mihi ignota — robusta erecta etbasi saepe decumbenti-adscendens, 1.0 alta & ultra. Caulis sat robustus, ramosus, in superiori ramorum parte dense foliosus, inferne nudus aut foliis emarcidis persistentibus nigres- centibus vestitus; rami teretes robusti, 0.01 & ultra crassi, primo viri- ) 46 OBSERVATIONES. BOTANICAE. des, pilis albidis retrorsum adpressis strigulosi, dein fuscescentes, in- ferne lignescentes, intus medulla copiosa viridi-albida farcti, apice fas- tigiato-ramosi, in inflorescentiam soluti; ramuli teretes, lineis paullo ele- vatis, e foliorum insertione decurrentibus subangulati, antrorsum ad- presse pilosi, pilis albidis rigidiusculis acutissimi, nec basi tuberculato- incrassatis. olia (1) ramorum longiter petiolata, inferiora distantia, su- periora valde congesta, comam 0.3 longam & 0.25 latam formantia, laete viridem, elliptico-lanceolata acuta, subaeuminata, basi in petio- lum attenuata, 0.15—0,17 longa, 0.060-—0.065 lata, membranacea in- tegerrima, utrinque canescenti-sericea, subtus valde nervosa, reticulata, (plantaginea), petiolo 0.06—0.09 longo, canaliculato, marginato, basi valde dilatato, 0.017 lato, semiamplexicauli, pallide viridi, ad mar- eines longiter albido-ciliato suffulta, cum petiolis persistentia, marces- centia fuscescenti-nigrescentia corrugata; ramorum florentium sessilia semi- amplexicaulia subcordata, elongato-oblongo-lanceolata, 0.12 longa, 0.025 lata, acuminata, subtrinervia, tenuiora, caeterum pariter venoso-reti- culata subintegerrima, persistentia, marcescentia; summa ramulorum sensim minora & pro ratione longitudinis latiora, oblongo- s. ovato. lanceolata, acuminata, semiamplexicaulia subcordata, erecta 0.04— 0.02 longa, 0.012—0.009 lata; omnia sericeo-pilosa subcanescentia. Racemi in ramulis plurimis axillaribus terminales, accedentibus nune ad basin racemulis nonnullis axillaribus, erecti, fastigiati, furcati aut bifurci, basi foliati (bracteati auctor.) 0.08—0.12 longi, apice flexuosi, 10—20- fori, (ebracteati), bracteis ad basin pedicellorum nullis. Pedunculi communes ramulis conformes, sed tenuiores, sericeo-strigulosi, teretius- culi, basi rarius nudi; pedicelli sub anthesi breves erecti, 0.001— 0.002 longi, cum calyce violaceo-tincti et sericeo-strigulosi, dein elongati, 0.004 longi, patentes, apice nutantes. (Calyx primo erectus campanu- lato.connivens, 0.008 altus et ad fauces latus, fructifer dem valde auc- tus, patentissimus, diametro 0.012; /aciniae oblongo-lanceolatae acutae, 0.002 longae, 0.0015 latae, dein auctae 0.004— 0.005 longae, 0.005 (1) Quae dieunt radicalia, haud suppetunt ! i. OBSERVATIONES BOTANICAE. 47 latae. Corolla hypocraterimorpha; tubus calycem aequans campanu- latus, roseo-albidus, diametro transversali 0.002, glaber; //mbus primo subcampanulato-connivens, dein patens, pallide coeruleus, 0.006 trans- verse latus, 5-partitus; laciniae obovato-subrotundae; fornices paullo in- tensius coloratae, subquadratae, erecto-conniventes, nec fauces totas clau- dentes, quae inde perviae remanent, obsolete emarginatae, subpapil- loso-eiliatae. Stamina ima basi tubi corollae inserta, erecta albida, inclusa, vix 0.001 alta; antherae erectae oblongae, dorso supra basin insertae, filamentis longiores, introrsae biloculares, luteae; loculi late- raliter per totam longitudinem dehiscentes, valde aperti, connectivo al- bido, dorso latiusculo; pollen flavescens copiosum minutissimum, didy- mum, e globulis quasi medio cohaerentibus conflatum, aqua humefac. tum oblongum, utrinque obtusum subemarginatum, lateribus sinuato- constrictum laeve. Germen disco sublobato brevi insertum, 4-lobum, pallide viride, glabrum, laeve nitidulum, /obulis subglobosis; stylus erectus strictus crassiusculus, pallide viridis glaber, antheras tangens, germen 3-plo superans, apice paullo attenuatus persistens; stigma ter- minale parvum, paullo inerassatum, obsolete bilobum, dein marcescens nigrescens. JVuculae 0.004 longae, 0.003 latae, 0.001 crassae, compla- natae, ovatae acutae, basi ultra insertionem longe productae rotun- datae & erassiores, ibique dense utrinque glochidiatae, margine serie glochidum basi in membranam elevatam erectam connatarum cinctae, disco glochidibus minoribus 3—4-seriatis, — sed omnibus erectis apice stellato-3—4-radiatis, radiis nitidulis hyalinis revoluto-hamatulis, — ar- matae, stylo persistenti superatae, stylobasi cicatrice ovata parva ad- natae, calyce valde aucto suffultae (aut potius e pedicello fructifero nutante obtectae). Semen pendulum subhorizontale; cotyledones albi- dae crassiusculae, radicula multo longiores, obovatac. 27. Cynoglossum micranthum Dsf. (DC. Prdr. X. 149. 15.) OssEnv. I. Inter Cynoglosseas ob nuculas apice in appendicem sat ) 48 OBSERVATIONES BOTANICAE. longam attenuatas Paracaryo A.DC. Wlp. Ann. HI. 142 valde acce- dit, quod autem nuculis marginatis diversum ; — Suchtelenia Kar. DC. l. c. 162; differt stylopodio globoso magno cavo, calyce fructifero valde ampliato, corolla fornicibus clausa; — Solenanthus Ledb. DC. l. e. 163: corolla tubulosa, obtuse 5-loba, staminibus exsertis, stylo subulato, nueulis exappendieulatis? — Mattia Schlt. DC. l. c. 167: corolla in- fundibuliformi vel tubo cylindraceo, nuculis compressis alatis; — Cy- noglossum 'Trnf. DC. l. c. 146: corolla faucibus clausa, nuculis styli basi tantum insertis; — Asperugo ''rnf. DC. l. c. 145 ex insertione nu- eularum quidem accedit, sed caeteris signis valde recedit; — Hetero- caryum A.DC. l. e. 144 differt: calyce caduco, pedicellis incrassatis, nuculis saepe heteromorphis, ventre toto cum stylobasi & inter se con- cretis; — Echinospermum Sw. DC. l. e. 135: corolla ad fauces clausa, nuculis marginatis aut aculeis 1—8-seriatis cinctis, racemis bracteatis & pedicellis erectis; —— Plagiobothrys F. & M. DC. l. e. 134: nucu- lis intus a cicatrice ad apicem carinatis. Ossknv. IL C. mieranthum Dsf. maxime specimina nostra quadrat, etsi e diagnosi folüs lanceolatis (latioribus?) subtus villosis, calycis laciniüs ovatis obtusis, corollis ad fauces purpureis nuculisque ovato- rotundis diserepet; — C. furcatum WIL DC. l1. e. 149. 14: foliorum for- ma diversum. Deserer. Herba biennis, 0.6—0.7 alta, ramosa — prope Dan- dong Javae occidentalis provinciae urbem capitalem altitudine 2300' s. m. ad vias reperta minute, sed dense, canescenti-hirta, ver- sus apicem ramulorum strigulosa. Caulis ramigue erecto-patentes teretes virides, ramuli ultimi floriferi graciles patentissimi furcati umbraeulam formantes. olia alterna, lineari-lanceolata basi in pe- tiolum brevem sensim attenuata, utrinque hirsuto-puberula, margine scabriusculo-ciliata , 0.15—0.10—0.05 longa, 0.027 —0.0177— 0.009 lata, dein subtus in nervo medio scabriuscula subtrinervia, nervis lateralibus erectis, hine inde eum intermedio venis oblique transversis conjunctis , élan A On Mn 94 .- .u bs hoa er ae a, + p" ut MWST Y uU . *" Ta wl» we 1 $ - ^de" * * ka wr x OBSERVATIONES BOTANICAE. 49 eique ibi paullo approximatis, subtus omnibus valde prominulis, supra anguste exaratis. Macemi furcati elongati sorpiodei, pedunculo 0.02— 0.03 longo, hine inde folio uno alterove minuto obsito suffulti, bini, patentissimi, horizontaliter expansi , inter se divergentes, 0.03— 0.20 lon- gi, sensim graciles multiflori, ebracteati, laete virides canescenti-stri- gulosi; pedicelli primo erecti, vix 0.001 longitudine excedentes, post anthesin paullo exerescentes, 0.002 longi, cernui. Calyz parvus viridis 5-fidus, in anthesi campanulato-connivens, sub fructu dein patentissi- mus subreflexus, paulo auctus, 0.004 latus vegetus et delapsis nucu- lis eum gynobasi persistens, extus minute canescenti-strigulosus; laci- niae oblongo-lanceolatae utrinque acutae, nervo medio albido tenui pereursae. Corolla minuta quineuncialis, hypocraterimorpha subinfun- dibuliformis, albida, ad fauces formicibus 5 brevibus latis subbilobis, corollae laciniis oppositis, munita nec clausa; tubus calyce brevior latus; limbus 5-partitus patens, diametro 0.003; laciniae ovatae acutiusculae, margine incisulae subundulatae , 0.001 longae, tubum aequantes. Stamina tubo corollae supra medium inserta, inclusa; filamenta brevissima erecta albida glabra; antherae erectae introrsae ovatae acutae, filamentis vix longiores, biloculares, longitudinaliter dehiscentes; pollen albidum glo- bosum minutum. Germinis lobi 4 hemisphaerici nitiduli laeves, sub microscopio punctulati, inter se distincti, nec sese tangentes; stylus cras- siusculus tetragonus, medio paullo incrassatus, apice vix attenuatus, lobis germinis excedens; stigma disciforme apice styli paullo crassius, obsolete bilobum. Nwuculae mox muricato-aculeolatae, aculeis apice al- bidis truncatis 3—5-radiatis; radiis brevibus glochidiatis, ovatae com- pressiusculae, acutae imoque in appendicem 0.0005 longum, stylo to- to adnatum et maturitate sensim liberum, summo apice tantum lon- giter adhaerentem attenuatae, basi obtusae et crassiusculae ubique, ex- cepta areola, glochidiato-aculeolatae, dein in apice styli erecto-paten- tes 0.0015 longae, cum appendice 0.002 longae, haud marginatae, ope areolae planae lineari-oblongae, in appendicem dictum prolongatae, supra medium nueularum positae insidentes: stylopodium pyramidale, in stylum transiens. E pw 50 OBSERVATIONES BOTANICAE. 28. Cynoglossum borbonicum Bory 8. latifolium Bory. (DG. Prdr. X. 4351 2105 SYNON. Echinospermum javanicum Lehm. Bl. Bijdr. 846 (etsi folia in nostris haud sunt hirsuta) DC. Prdr. X. 143.35 (quae diagnosis diff.: caule suleato, racemis erectis simplicibus?); —- Cynoglossum javanicum Thnb. herb. DC. 1. c. 588. OnsEnv. Ab Zchinospermo Sw. DC. Prdr. X. 135 differt: nuculis obovato-subrotundis, totis glochidibus obtectis, nee disco aculeis 2—3- serlatis cincto, caeterum laevi aut tuberculato (cf. DC. l. c. 143 not. (1); — Cynoglossum Trnf. DC. Le. 146 solum corolla haud infundibuliformi hypocraterimorpha differt. Drserier. Herba annua — vilissima ad pedem montis Gedeh al- titudine 3—5 mille ped. s. m.—polymorpha, 0.5—0.7 alta, juvenilis simplex, senilis paniculato-ramosissima divaricata; ita ut prima ad- spectu species diversas eonspicere credas, nitransitus omnium statuum adessent. Caulis erecto-strictus, inferne crassiusculus, 0.01 crassus, apicem versus sensim attenuatus, pallide viridis, dense pilosus, pilis albidis, inferne retrosis, altius patentibus, supra medium antrorsis, sericeo-adpressis, rami in planta juvenili jam florenti subnulli, dein copiosi ab in infima caulis parte progredientes erecto-patentes, cauli ipsi subconformes albido-hirsuti et pari modo patenti-paniculato-ra- mosi, ramulique teretes, nec sulcati nee angulati; ramuli foliosi, apice in racemos primo valde abbreviatos densifloros transeuntes, dein in 2, — plerumque 3 imoque 4, — divaricatos patentissimos fastigia- tos, umbraculum formantes divisi. Folia oblongo-lanceolata acuta aut acuminata, Znferiora basi in petiolum latiusculum canaliculatum, 0.08 longum marginatum , ima basi paullo dilatatum , longiter ciliatum, 0.005 latum, superne a latere utroque compressum attenuata, 0.10 longa, 0.04 lata; superiora petiolo breviori 0.005 longo, 0.004 lato suffulta, »- . OBSERVATIONES BOTANICAE. al 0.07 longa, 0.03 lata, ramorum vix petiolata, sed utrinque acuminata , 0.07—0.05 longa, 0.015— 0.013 lata; summa basi rotundata , 0.02 lon- ga, 0.007 lata; omnia integerrima , supra intense viridia, subtus glau- cescentia, utrinque pilis minutis adpressis strigulosa, nec scabra, dein glabrata, nervis subtus valde prominulis, supra leviter exaratis, erec- tis, intra marginem venis transversis reticulatim anastomosantibus et mar- ginem ipsum pilis albidis antrorsum adpressis basin versus patentibus ciliatum haud attingentibus. Znflorescentia intermedia terminalis trichoto- ma eum flore intermedio, ante evolutionem scorpioideo-inflexa, reliquae ramorum dichotomae aut bis terve furcatae; racemi sensim elongati graciles erecto-patentes, supra medium divaricati, summo apice cernui, 0.12—0.20 longi, ebracteati, dense strigoso-puberuli, primo virides se- rieei, dein asperuli eanescentes, ultra 20—30-fori, racemulorum late- ralium abbreviatorum simpliciter furcatorum 5—8 flori. Pedicelli pri- mo ereeti, stricti tenues teretes, 0.001 vix longitudinem exoerescentes, dein mox cernui et postremo subreflexi et aucti, 0.003 longi. Calyz 5-partitus, primo erectus campanulato-connivens; fructifer patentissi- mus, subreflexus, fructus subcernuos obtegens; laciniae primo oblongae obtusiuseulae, dein ovato-oblongae acutiusculae, pilis albidis dorso tec- tae & margine ciliolatae, pedicello longiores. Corolla pallidissime li- lacina subalbida; tubus calyce paullo breviori; lmbus primo campanu- latus mox hypocraterimorphus 5-lobus, diametro transversali 0.005— 0.006, ad fauces fornicibus sub-2-lobis oppositis cyaneis clausus; /aciniae subrotundae ovatae, basi & linea mediana intensius coloratae. Stamina 5, laciniis corollinis alterna, minuta, a fornicibus faucium obtecta, inclusa, tubo corollae supra medium inserta; filamenta brevissima erecta subu- lata albida; antherae dorso supra basin emarginatam insertae, ovato-oblon- gae acutiusculae, introrsae 2-loculares; loculi oppositi, longitudinali rima dehiscentes; pollen luteum copiosum minutum globosum. Germinis lobuli globosi luciduli glabriusculi; stylus teretiusculus brevis, apicem versus attenuatus; stigma vix antheras tangens, capitato-peltatum. Nuculae ex- crescentes, glochidibus densis undique echinatae, ovatae, compressae, apice acutae et tenuiores, stylobasi ope areolae planae parvae clausae ) ds Oe al " ) ; ; LI OBSERVATIONES BOTANICAE. haud perforatae insertae, facile secedentes, et glochidium ope pedibus transeuntium lubenter adhaerentes, diametro 0.003— 0.004, basi cras- siores, quaternae, quadratum, medio elevatum subpyramidatum, styli basi persistenti superatum formantes, transverse 0.005 latum; glochides e basi erassiuseula conica attenuatae, summo apice hyalinae, nitidulae, stellatim 4—5-lobae, guttula glutinosa obtectae, radiis patentibus apice subreflexis. Semina exalbuninosa; testa fusca tenuis; cotyledones radi- cula multoties majores, subrotundo-obovatae, leviter emarginatae (nec e toto integrae A.DC. 1. c. p. 2.) VARrIAT flore nune. multo minore magis minusve intense lilacino aut subeoeruleo, nune quoque roseo, fornicibus semper uti et linea mediana laciniarum corollae ejusdem sed intensioris coloris. — Varie- tates haecce inter speciem normalem intermixtae, sed rosea, rarior re- periuntur. uu x nd * , pag. I. Musaceae. g 9 Strelitzia reginae Thnb. A C RED Ravenala madagascariensis Adns. . 4. 5 5 8 [ol IL. Bromeliaceae. 3 Pitcairnia alta Hsskl. : 4 rhodostachys Hssk]. OM ME CM 5 undulatifolia Hook, 8.g!gantea. . 10. pos paucos End 9 We Leges oor en Ris *pulverulenta E. P... 2. » TO. III. Agaveae. 16. 8 Furcraea tuberosa Ait. . . . . . 16. 9 cubensis Haw. . . ni iten: eh 10 Doryanthes excelsa E rr TI IV. Liliaceae. Da FI Phormium tenax Thnb.. … . o. 52228. V. Aroideae. 25. 12 Caladium bicolor Vnt. 6. ne 2D P EAT . 25. pag. VI. Najadeae. 26. 13 Potamogeton javanicus Hsskl. 26. VII. Verbenaceae. 28, 14 Clerodendron infortunatum L. e. al- biflorum. 2828: 15 Clerodendron Blumeanum Ecl 8 ux biflorum. 90; 16 Duranta Plumieri Jcq. 2102. 17 v. albiflora . 94. 18 forma altera "35. VIII. Labiatae. 36. 19 Perilla ocymoides L. g. japonica Hsskl. 36. 20 Cedronella japonica Hsskl. . 97. IX. Borragineae. 39, 21 Tournefortia Pseudo - heliotropium Lehm. 538 . 89, 22 Heliotropium corymbosum R.P. . . 42. 23 Bothriospermum tenellum F. & M. . 43. 24 Cynoglossum robustum Hsskl. . 44. 25 micranthum Dsf. 41. 26 borbonicum Bory z. iota Bory. 50. Judev Alphabeticus Pugilh 11 Retziae sive Observationum. botanicarum. (Litterae cursivae genera aut species descriptas indicant). Noves & : : : 2X6. Agaveae. ; : . : : 2305 Apetalae. . : : : ? a i Aroideae. —. s io AES 2 A: Asperugo Trnf. ^. . ; 5 . 48. Borragineae. sd, Bothriospermun asperugoides Sbld. Zee. 43. tenellum Fish. Mey. ; à . 43. Bromeliaceae. 5. Caladium bicolor Vut. B. pellucidum DC. 25. poicile. . : : 229. Cedronella japonica Hsskl. . : E Clerodendrum Blumeanum Schau. E albi- forum. 2907 tufortunatum L. B. albiflorum . Jie Cyclonema Hochstett. . —. Y 790. Cynoglossum Trnf, Berteroi Coll. 48, borborieum Bory. e. bifolia Bory. cheirifolium L. Columnae Biv. : Edgeworthii A. DC. furcatum WII. javanicum Thnb. mieranthum Dsf. nebrodense Guss. officinale L. paniculatum Poepp. robustum. Hsskl, Dicotyledoneae. Doryanthes Corr. excels Corr. 45, 41, T TEE ^* " Kr UR) wos NT PESE | d 54 OBSERVATIONES BOTANICAE. pag. ; Duranta Plumieri Jcq. : : . 92. Pitcairnia integrifolia Gawl. . : : 3. albiflora. . : : . 94, paniculata R. P. . . : A NR à forma altera. ST $901 phoenicea Hrt. ; à E Echinospermum Sw. x en 48,750. pulverulenta Bap 3 ; javanicum Lehm. . . c 50; punicae Lndl. ? ; stylosum hort. ] : : . 43. ramosa Jeg. . s , : Furcraea. — . : : T : 31: rhodostachys Hsskl. : f : cubensis Haw. : : : Ó 25s undulataefolia Hook. : : longaeva. : . : : S Erf. B. gigantea. ; , tuberosa Ait, . AEEA Vallisoletana Lox. ; - Heliotropium corymbosum E: P. ; . 42.| Plagiobotrys F. M. 1 microstachyum Lehm. . : . 99.| Polypetalae. , Heterocaryum A.DC. . : ; . 48.| Potamogeton graminifolius (M : Labiatae. : : : : : 00 indicus Rxb. Liliaceae. |. s T : : EA javanicus Hsskl. : ; ; Mattia Schlt. : : " : . 48. Puya Moll. . ; r 8; 115 Musaceae. —. : : B : "OP Altensteinii Lnk. : : Najadeae. . : : : j . 26. g- gigantea L. K. O. : Neumannia Brgn. . : : Aen Ravenala madagascariensis Adns. — . Paracaryum A.DC. : 41. Solenanthus Ledb. ; Perilla oeymoides L. B. japonica Hsskl. 36. Strelitzia reginae Bnks. : Phormium tenax Thnb. : 28. Strelitzia reginae Thnb. : Piteairnia. : A DENDO. 10, 18, 18. Suchtelenia Kar. alta Hsskl. . : xe Tournefortia Hartwegiana Steud. Pitcairnia cernua Knth.. — . : ^ heliotropioides Hook. exscapa Liebm. : : : 5. ? microstachya R. S. fastuosa Morr. ; : : APO. Pseudo-heliotropium Lehm. ferruginea R. P, . T 5 . 5. | Verbenaceae. : : inermis Mey. . . 9$. | Vriesia Lind].