••i>» •V '» • ■--( mg» -tf^m •1» ^ ^^ 1^^ tMt^^ L ^'''' SêÊ ^^^^^y^M Bfl ^^^^^^^^bS^ SVS^^HI^^^^I H IL— ^^Hl^^S ^^^^^^^H ^^^^ B^^^ .^'?^i m ^^K^ i^^Hn^^ ^^BV^^fi I^^HL;'-'^' ■ • *.«& ê m M^' ^^HÊÊJm 'mi ^Jr^W • '{ Rb V r ïi^« ^« . • **. ^ ^=:^r^ !f^ ir .9 □ ■:%. M • ■^ 1 mm l#-«i N -?^;- ',--.•'> -. yj^ f*-'^^ 'k- _ .__ FOR THE PEOPLE FOR EDVCATION FOR SCIENCE LIBRARY OF THE AMERICAN MUSEUM ÜF NATURAL HISTORY vr. VERHANDELINGEN KONINKLIJKE AKADEMIE WETENSCHAPPEN. ZES EN TWINTIGSTE DEEL. MET PLATEN. ►i-o-t- AMSTERDAM, JOHANIfES MULLER. 1888. J 3 - / 1 I a o fc ^iic OEDRCKT BIJ DE ROEVEK KRÖBEK- BAKELS. INHOUD ZES EI\ TWINTIGSTE DEEL. l. N. W. P. RAUWENHOFF, onderzoekingen over Sphaeroplea annülina Ag. Met V twee platen. K. F. WENCKEBACH (Med. Cand.), de embryonale ontwikkeling van de ansjovis, (engraulis encrasicholus). Met een plaat. Verslag van de commissie tot onderzoek naar de mate, waarin water onder verschillende drukhoogte D03R zandmassa's van verschillende samenstelling EN BREEDTE STROOMT. 31et zeveii platen. Dr. J. D. R. SCHEFFER, onderzoekingen over de diffusie van eenige anorganische EN organische VERBINDINGEN. o. H. D. BUYS BALLOT, verdebling der warmte over de aakde. Met vijf platen. Y. A. .JÜLIÜS, over de lineaire spectra der elementen. over de dubbellijnen in de spectra van natrium, magnesium en aluminium. — -o > :> > « » 'RICHER, die ook de cellulose-proppen kortelijk beschrijft, heeft dit evenzoo gevonden (11. p. 435). Uit het bovenstaande volgt, dat, gelijk ik reeds in mijne voorloopige mede- 20 ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNÜLINA Ag. deeling (Procesverbaal der Zitting van 26 Mei 1883 der Kou. Akad. v. Wet. te Amsterdam, Afd. Natuurkunde, en Botan. Ceiitralblatt. Bd. XV, No. 12) heb opgemerkt, de vorming van cellulose als dwarsbalken en proppen bezwaar- lijk volgens de voorstelling van Naegeli door intussusceptie kan geschieden, maar dat voor deze gevallen veeleer gedacht moet worden aan den groei door appositie, gelijk Dippkl en Strasbürgeu die in hunne bekende werken be- schreven hebben. Ja zelfs, even als de balken van Caulerpa aan deze laatste physiologen tot steun voor hunne voorstelling gediend hebben, zoo kunnen dit ook de boven beschreven cellulose woekeringen van Sphaeropiea doen. In hoeverre de verschijnselen, welke Sphaeropiea vertoont, ook verklaard zouden kunnen worden uit de voorstelling, welke onlangs Wiesner in zijne belangrijke ^TJntersuchungen ilher die Organisation der vegetabiUschen ZellJiatd" (Sitzungsber. d. Wien. Akad. Jan. 1886) van den bouw en den groei van den celwand gegeven heeft, zou nader onderzocht moeten worden. Alleenlijk wil ik op- merken, dat die voorstelling van het karakter van den groeienden cel- wand als een levend, protoplasma-houdend weefsel, volgens welke de tot dus- verre aangenomen scherpe grens tusschen protoplasma en celwand vervalt, de bovenbeschreven woekeringen van cellulose, waarbij vaak een zekere hoeveel- heid protoplasma in de cellulose-massa wordt ingesloten, in een geheel ander licht plaatst en nog beter rekenschap geeft van het levend blijven van dit ingesloten protoplasma, dan wanneer men het, overeenkomstig de oude voorstelling, als min of meer geincysteerd beschouwt. Men heeft toch bij Sphaeropiea niet te doen met rusttoestanden, zooals Stahl ze bij Vaucheria geminata {Bot. Zeit. 1879 No. 9) heeft gevonden, maar met groeiende planten. De vorming der bovenbeschreven dwarswanden of balken schijnt voor onze Alge een normaal verschijnsel te zijn. Althans zij komen in welig groeiende, ougenschijnlijk geheel gezonde planten regelmatig voor. Heinricher beschouwt ze als een der voornaamste kenmerken zijner variëteit crasstsepta (zie boven bl. 5). Die balken zijn ook eifelijk. Leitgeb zag ze het eerst in 1882; de planten, uit de zygoten dezer generatie verkregen, vertoonden ze evenzoo, zoowel bij Knt in Berlijn en bij mij in Utrecht, als in Grilz ; ik vond ze nog- maals terug in de derde generatie. De groote woekeringen van cellulose schijnen echter bij voorkeur onder bij- zondere, eenigszins abnormale omstandigheden te ontstaan. Ik vond ze voor- namelijk by armoedig ontwikkelde planten, vooral bij de zoodanige, die in een klein glas in betrekkelijk geringe hoeveelheid water moeten leven. Dit komt overeen met de ervaring van Heinricher, die de neiging tot vorming van cellulose-proppen zag toenemen, wanneer hij de planten uit de vi'ije natuur in een UNDEKZOEKINGEN OVEE SPHAEROPI.EA AKNULINA Ag. 21 aquarium overbracht. Eu in algemeenen zin sluit zich die vermeerderde vor- ming van celluljso, ouder ongunstige levensvoorwaarden, aan bij het welbekende verschijnsel van buitengewone verdikking van de celwanden bij zoovele Phane- rogamen op dorren, onvruchtbaren bodem, die slechts een traag en gebrekkig leven toelaat. Men denke o. a. aan de dikwandige celgroepen in kleine, slechte peren en appelen. Heinricher, die Sphaeroplea in de vrije natuur en wel in het bassin eener fontein te Griiz heeft waargenomen, maakt de opmerking, dat de cellen veel- vuldig afbraken bij de dwarswanden en daarna, door regeneratie van den cel- •wanA, zooals van Vaucheria bekend is, bleven voortleven, zoodat men daar ter plaatse slechts uiterst zelden aan de volwassen planten de zweepvormige einden aantrof, die zij iu de jeugd bezaten. Hij meent, dat de stoot door het vallende water op verdikte wanden aangebracht, het afbreken daar ter plaatse en dus de vegetatieve vermenigvuldiging zeer bevorderde, zoodat, volgens hem, de vor- ming van dikke balken en proppen van cellulose een aanpassingsverschijnsel zou zijn aan de bijzondere omstandigheden, waarin Sphaeroplea verkeerde. COHN, die de plant in 1855 op een vroeger overstroomd aardappelveld aan- trof, maakt van dit afbreken geen gewag, en vermeldt integendeel uitdrukkelijk, dat hij ook aan de langste, veelcellige draden, de beide haarvormige uiteinden aanwezig vond. Ik heb steeds hetzelfde gezien, ook bij de grootste exemplaren, maar ik heb alleen planten, uit de zygoten van Graz afkomstig en in glazen met water of in een aquarium gekweekt, kunnen bestudeeren. Ten einde nu na te gaan, of de stooten van vallend water ook van invloed konden zijn op de vorming der dwarsbalken en celstofmassa's, heb ik eene hoeveelheid van jonge, pas uit de zygoten ontwikkelde plantjes, waarin nog geen celdeeling had plaats gehad, verdeeld in twee even groote glazen, en die naast elkander ge- plaatst in eene gematigd warme plantenkas, zoodat zij beide licht en warmte in voldoende mate ontvingen voor eene krachtige ontwikkeling. Maar het water in het eene glas werd steeds in rust gelaten, dat iu het andere glas werd voort- durend in beweging gehouden en ververscht door een onafgebroken reeks van druppels, die uit een hooger geplaatst waterreservoir, ter hoogte van 60 cent. ongeveer, op de planten nedervielen, terwijl door middel van een onder in het glas uitmondende hevel eene gelijke hoeveelheid water werd afgevoerd, zoodat het niveau in het glas op gelijke hoogte bleef. In beide glazen ontwikkelden zich de plantjes voorspoedig en er ontstond in beide een aantal celdeelingen. Maar verschil in hoeveelheid of in dikte der dwarsbalken kon ik tusschen beide niet ontdekken. Indien het dus waar is, wat Heixricher beweert, dat de ge- noemde celstofophoogingeu door adaptatie uit bepaalde levensomstandigheden 22 ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNULINA Ag. ontstaan zijn, dan moet dit vroeger in eene reeks van ons onbekende genera- tiën allengs geschied zijn, en kunnen zij ouder veranderde toestanden ook eerst allengs na ettelijke generatiën verdwijnen, want gelijk gezegd, zij zijn erfelijk in de eerstvolgende afstammelingen. Ik voor mij zou de plant, die ons bezig- houdt, liever als eene afzonderlijke variëteit (Heinrichek) of species (Kky) beschouwen, en de beteekenis der stevige, dikke dwarswanden zoeken in het versterken en tegen inknikken of platdrukken beveiligen van den langen, duu- waudigcn draad, terwijl de woekering der cellulose-vorming aan abnormale pro- ductie onder min gunstige levensvoorwaarden, overeenkomstig met hetgeen bij hoogere planten voorkomt, zou toe te schrijven zijn. Sexüeele yoorïplanting. Vroeger of later, naarmate de levensomstandigheden minder of meer gunstig zijn voor de plant, ziet men in de draden van Sphaeroplea zich de voortplan- tingsorganen ontwikkelen. De voorbereiding hiertoe bestaat in eene verandering van den inhoud van sommige cellen, welke zeer verschillend is, naar gelang zich öf spermatozoïden 5f oöspheeren zullen vormen. Somtijds ondergaan bijna alle cellen van den volwassen draad met uitzondering van de draadvormige eindcellen achtereenvolgens deze verandering. Altijd wordt echter in ééne cel slechts één der beide geslachtsorganen gevormd ; zij wordt 5f antheridium öf oögonium. Het aantal der antheridia en oögouia, welke ééne plant voort- brengt, is even groot of verschilt niet veel. Meestal zag ik eenige (3 h 4) an- theridia achter elkander en daarop een even groot aantal oögonia volgen, maar soms ook vond ik eene reeks van op elkaar volgende cellen afwisselend in mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen veranderd. Dit heeft ook Kny (11. p. 261) gezien. Sphaeroplea annulina is dus mouoecisch en blijft dit zelfs, wanneer de plant slechts uit twee cellen bestaat, maar, gelijk boven is medegedeeld, heb ik in mijne kuituren ook zwakke, slechts uit ééne cel bestaande plantjes aan- getroffen, die 5f alleen spermatozoïden öf alleen oöspheeren vormden, zoodat in dit geval het nanisme ook tot dioecie kan leiden. Antheridiën. Wanneer eene cel z'ch tot antheridium zal ontwikkelen, ziet men eerst de groote chromatophoreu allengs kleiner worden, de uitwendige omhulling en de ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEEOPLEA ANNÜLINA Ag. 23 zetmeelring verdwijnen ; de laatste wordt vermoedelijk opgelost en in andere stoffen omgezet. Vervolgens vindt men ook de pyrenoïden niet meer terug, hetzij dat deze evenzoo worden opgelost, hetzij dat zij in een aantal kleine pyrenoïden uiteen vallen ; althans men ziet weldra een groot aantal uiterst kleine lichaampjes of microsomen in de plaats daarvan treden. Aanvankelijk blijft de vorm der ringen in de cel nog bewaard, maar zeer spoedig verandert ook de groene kleur dezer ringen, die eerst voor een geelachtig groen en kort daarop voor een licht bruin plaats maakt. Het chlorophyll van het proto- plasma is dan ook gedesorganiseerd en het voorkomen der cel wordt, zooals COHN het reeds heeft afgebeeld in zijn fig. 10a op PI. 13 en Knt nog nader in zijne fig. 2 van Taf. LXIII. Allengs verdwijnen nu de ringen door verplaat- sing der plasmadraden en er ontstaat een wijdmazig net van dicht bijeen ge- plaatste, meest tot draden gegroepeerde microsoraen, waaromheen andere mi- crosomen meer los en verder uiteen geplaatst voorkomen ; allen omgeven van een waterhelder en door eene huidlaag scherp begrensd protoplasma. Doch ook dit beeld vertoont de cel in deze hare periode van activiteit slechts kort. Wel- dra ziet men de microsomen zoowel als het kleurlooze plasma tot eene samen- hangende massa vereenigd, die zich tegen den cilinderwand der cel aansluit en een zeker aantal groote ellipsoïdische vacuolen omsluit, in rijen achter el- kander gelegen, zoodat in dit stadium de cel in de optische doorsnede zich voordoet als bevattende eene reeks van groote bolvormige of ellipsoïdische ruim- ten (de vacuolen) van weinig minder omvang dan de dikte der cel, en aan alle zijden omgeven door een met eene huidlaag scherp begrensd protoplasma, dat een overgroot aantal kleine korreltjes of microsomen bevat. Alleen tusschen de vacuolen heeft genoemd protoplasma eeue aanzienlijke dikte en vertoont zich op de doorsnede als een dubbelen meniskus. De genoemde microsomen, vooral rond- om de vacuolen tot eene dichte laag opeengehoopt, komen nu allengs in eene trillende beweging en agglomereeren zich tot kleine eironde lichaampjes, welke ook uit het omringende waterheldere plasma zich vergrooten. De beweging, aan- vankelijk traag, wordt gaandeweg sneller, vooral bij de buitenste nabij de vo- cuolen gelegene gedeelten, waarbij deze laatsten niet alleen zelve in eene trillende beweging geraken, maar ook kleiner worden. De eironde lichaampjes verkrijgen scherpe omtrekken, en worden meer peervormig en weldra zijn de spermato- zoïden ontstaan, die, nadat ook de twee ciliën gevormd zijn, zich uu eerst matig, daarna zeer snel bewegen, aanvankelijk rondom de vacuolen, maar spoedig ook door den meniskus van protoplasma, waarin zij gelegen zijn. Dit proces geschiedt niet gelijktijdig in alle deelen der cel, maar achtereenvolgens in de verschillende meniskusvormige massa's, zoodat men gelegenheid heeft in hetzelfde antheridium 24 ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNDLINA Ag. onderscheiden ontwikkelingstrappen van spermatozoïden g'elijktijdio- waar te nemen. Langzamerliand wordt al iiet protoplasma der cel verbruikt bij deze vorming der spermatozoïden en blijven deze in levendige beweging, totdat zij door de inmid- dels in den celwand ontstane kleine openingen één voor één uitwippen en in het omringende water rondzwermen, om weldra eene cel met oösporen op te zoe- ken, deze door eene soortgelijke opening binnen te treden en de bevruchting te bewerken. Ten laatste is het antheridiura geheel ledig en bevat niet anders dan enkele, kleurlooze protoplasma-lichaampjes, gewoonlijk in de nabijheid der ge- noemde openingen liggende. In andere antheridiön zag ik echter geen spoor van inhoud meer. AVellicht zijn die enkele protoplasma-lichaampjes overblijfselen van niet tot ontwikkeling gekomen spermatozoïden. De zoo even genoemde openingen in den cilinderwand der cellen, die tot anthe- ridïen of oögoniën worden, zijn, gelijk Kny terecht opmerkt, van binnen naar buiten spits toeloopende, en om die reden eigenlijk alleen van ter zijde goed te zien. Aan den boven- of onderkant van den draad, die op de mikroskooptafel ligt, kan men ze zeer moeilijk waarnemen. Om diezelfde reden heb ik ook de vorming daarvan niet kunnen nagaan en het is mij niet bekend, dat dit aan een der andere waarnemers van Sphaeroplea gelukt is ; maar ik heb geen bezwaar, om mij met de onderstelling van KsT (11. p. 262) te vereenigen, dat zij ontstaan moeten zijn, ten tijde dat het pro- toplasma nog tegen den celwand aanlag. Gelijk te verwachten was, heb ik de openingen het duidelijkst kunnen waar- nemen in de antheridiën, w\aaruit de spermatozoïden verdwenen waren en in de oögoniën met ontwikkelde oöspheeren of oösporen. In de ledige cellen waren zij ook na overwintering nog duidelijk zichtbaar. De plaats dezer openingen., waarvan een grooter of kleiner aantal (altijd meer dan ééne) in eene cel voorkomt, schijnt niet aan een bepaalde regelmaat gebonden te zijn. Nu eens vond ik er twee of drie vrij dicht bijeen, dan weder stonden zij op tamelijk groeten afstand van elkander. Over den rorm der spermatozoïden heb ik niet veel nieuws mede te deelen. Het zijn kleine peervormige lichaampjes, die aan het versmalde einde twee lange cilïen dragen, welke men eerst na dooding duidelijk zien kan. Gedurende het leven ontsnappen deze door hunne snelle beweging aan de waarneming. Vol- gens Heineicher is het smalle einde nooit zoo lang en dun als Cohn dit af- beeldt, en hoewel in de afmetingen in lengte- en breedterichting tusschen de verschillende spermatozoïden eener zelfde cel nog al eenig verschil voorkomt, zoo komen mijne waarnemingen toch meer met die van Heinriciier overeen. Eene spoel vormige gedaante, aan beide einden toegespitst, waarvan Kny gewag ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNULINA Ag. 25 maakt, lieb ik niet f^evonden. Ook zag ik de ondoorschijnende moleculen, die gemakkelijk kleurstoffen opnemen, vooral aan de beide uiteinden opgehoopt en in het midden eene enkele of dubbele kleurlooze strook (kraag volgens Hein- BICHER 11. p. 440). In dat ondoorschijnende gedeelte aan het achtereinde komen, volgens Kny (11. p. 261), kleine geelachtige chromatophoren en eenige kleur- looze korreltjes voor, die ten deele uit zetmeel bestaan. Heinricher daarentegen beweert, dat de spermatozoïden van Sphaeroplea zonder twijfel geene chroma- tophoren bezitten (11. p. 440 noot.) De tegenspraak tusschen beide schrijvers berust waarschijnlijk op de verschil- lende beteekenis, die beide aan het woord „chromatophoren" hechten. Vat men het op in den zin door Schmiïz gebruikt, en begrijpt men daaronder die grootere lichamen met pyrenoïden, zetmeelring en omgevend gekleurd plasma, welke in de vegetatieve cellen van Sphaeroplea voorkomen, dan heeft ongetwijfeld Heinricher gelijk. De geheele, boven gegeven beschrijving van de verande- ringen, welke in de vegetatieve cel plaats hebben bij de vorming van het an- theridium, bewijst dit voldoende. Maar dit kan ook Kny niet bedoeld hebben, die zelf eenige regels vroeger zegt, dat bij die vorming de groote pyrenoïden met hunne zetmeelringen verdwijnen. Ik geloof dus, dat hij met den naam van chromatophoren het fijnkorrelig, licht geel gekleurd plasma, dat in het ondoorschijnend gedeelte der spermatozoïden voorkomt, wil aanduiden. Twijfel- achtig komt mij eindelijk de aanwezigheid van zetmeel in deze voor. In het bijna volwassen antheridium kon ik met jodium nergens zetmeel ontdekken, en met het oog op de levensfunctie der spermatozoïden schijnt mij de vorming van zetmeel in deze minder waarschijnlijk. Ook herinner ik mij niet, dat in de sper- matozoïden van verwante planten met zekerheid de aanwezigheid van zetmeel is aangetoond. OöGOSIËN. De cellen^ die zich tot oögoniën zullen ontwikkelen en waarvan de plaats in den Sphaeroplea-draad reeds boven aangewezen is, ondergaan reeds van den aan- vang eene geheel andere wijziging van den inhoud dan die, welke tot antheri- diën worden. Wanneer, (hetgeen in beide gevallen voorafgaat) de cel volwassen is en een zeker aantal ringen met chromatophoren, chlorophyllkorrels en kleur- loos plasma bevat, ziet men, als eerste voorbereiding tot de vorming van het oögonium, voor zoover ik heb kunnen nagaan, eene uitbreiding van de netvor- mige plasmadraden, welke de ringen onderling verbinden. Daarbij schijnt eene A 4 NATUURK. VEEII. DER KONINKL. AKADEMIE DEEL XXVI. 26 ONDERZOEKINGEN' OVEK SPHAEKOPLEA ANNULINA Ag. vermeerdcrinnr van het chloronliyll on ook eeiie vermeerderins en vercrootino- van de chromatoplioren te ontstaan, welke laatste zich niet meer bijna uitslui- tend in de ringen maar ook daartusschen in het net van plasmadraden plaatsen, zoodat het algemeen voorkomen van den inhoud der cel, hoewel steeds levendig groen, een ander wordt dan te voren, en de ringen grootendeels door een wijd- mazig net vervangen zijn, gelijk fig. 5 dit kan aantdoiu'ii. Spoedig verandert echter dit beeld weder. De in elkanders nabijheid gele- gen chromatophoren en chlorophyllkorrels vereenigen zich met het omrin- gende plasma tot betrekkelijk grootc, ondoorschijnende, groene massa's van onre- gelmatige, meest min of' meer stervormige gedaante, welke door een aantal dunne plasmadraden met den cilinderwand der cel (of juister, met het wandstandige, kleurlooze plasma) verbonden zijn, en den indruk geven van stervormige plasma- massa's in het lumen der cel opgehangen. Cühn en Kky hebben dit goed afgebeeld, respectievelijk in hunne figg. üb en la. PI. 13 en fig. 1. Taf. LXIV. De aldus in eene rij gelegen stervormige massa's, waarvan de middellijn soms weinig kleiner is dan die van het lumen der cel, zijn aanvankelijk van elkander gescheiden door eene scherp begrensde, zeer dunne laag van plasma, loodrecht op den cilinderwand der cel geplaatst, welke geheel het voorkomen heeft van een dunnen dwarswand. Zoowel de reactie met jodium, als de toevoeging van water onttrekkende stoffen toont echter aanstonds aan, dat men hier niet met een dunnen cellulosewand maar met een plasmalaagje te doen heeft. Bovendien ziet men, ook zonder aanwending van reageutiën, dien schijnbaren wand bij de verdere ontwikkeling van het oogonium alras verdwijnen. Weldra namelijk heeft er eene aanzienlijke contractie plaats door uitstooting van water uit het protoplasma; de stralen of pseudopodiën der stervormige figuren worden ingetrokken en de schijnbare dwarswand splijt zich in twee lamellen, die den celwand los laten, ieder één der plasma-massa's omgeven, en door verdere con- tractie zich tegen deze meer en meer ei- of bolvormig geworden massa's aanleg- gen. (Yergelijk Conx, fig. 7. PI. 13. Kny, fig. 2. ïaf. LXIV). Hierdoor wordt de iniidiid van het jeugdige oögouium eene reeks van eivor- mige of spherisclie lichamen, ondoorschijnend en groen gekleurd, vooral in het midden. Deze lichamen, die niet anders zijn dan de bijna volwassen eicellen of oüspheeren, contralieeren zich nog meer, en zijn dan geheel groen met uit- zondering van een klein kleurloos gedeelte aan den omtrek, hetwelk door CoHN en Kny (U. pag. 262) bij analogie met anJere Algen. „Enipf'ilngnisi-fleck'' genoemd is, omdat men vermoedt, dat daar de bevruchtende w(!rking der sper- matozo'i'den plaats heelt. Deze vlek heb ik somwijlen, doch niet altijd kunnen waarnemen. Tengevolge der genoemde contractie is nu de middellijn der oö- ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNULINA Ag. 27 spheeren veel kleiner dan die der cel geworden, en vaak ziet men ze dan ook naar elkander toerukken en zich in eene dubbele rij plaatsen, zoodat een ge- deelte van het oügonium ledig wordt. De beschreven veranderingen, die in zeer korten tijd verloopen, hebben plaats terzelfder tijd waarop in eene aangrenzende cel de spermatozoïden zich vormen. In het Oügonium zijn nu ook de vroeger genoemde kleine openingen in den ci- linderwand ontstaan, en er is alzoo gelegenheid tot bevruchting der eicellen. Bevruchting. Deze geschiedt, op de wijze zooals boven bl. 7 beschreven is, door indringing der spermatozoïden in het oögonium en door hunne vereeniging met de oösphee- ren. Ik zal daaromtrent thans in geene nadere bijzonderheden treden, na al wat CoHN daarvan reeds gezegd heeft. Zoo dikwijls ik dit aantrekkelijk schouw- spel heb gezien, heb ik de beschrijving van CoiiN geheel bevestigd gevonden. Maar, evenmin als aan Cohn, Heixkicher en Kny, is het mij gelukt, om de vereeniging van spermatozoïd en oöspheer onmidilellijk waar te nemen. Toch geloof ik die te mogen aannemen, want spoedig na de bevruchting, wanneer de oöspheer zich met een dunnen wand omgeeft en tot oöspoor wordt, is er van de spermatozoïden niets meer te zien en het öogonium bevat dan niets anders dan een zeker aantal oösporen, terwijl aan een vreder uittreden der spermatozoïden uit het oögonium, door niemand waargenomen, wel niet te den- ken valt. Het vermoeden, in mijne voorloopige mededeeling geuit, dat de oöspheei'cn, bij ontbreken van de bevruchting, zich ook parthenogenetisch zouden kunnen ontwikkelen, heeft zich bij nader onderzoek niet bevestigd. Celkernen. Er blijft mij over, de vraag te bespreken of bij Sphaeroplea kernen voorko- men. In het voorafgaande heb ik opzettelijk daarvan niet gesproken, omdat ik dit onderwerp liever in zijn geheel wilde behandelen, en ik thans beter de gelegenheid heb, onder verwijzing naar het vroeger medegedeelde, de verschil- lenle phasen van ontwikkeling van Sphaeroplea daarbij in het oog te houden, zonder genoodzaakt te zijn, door vermelding van andere bijzonderheden het overzicht te storen. Ook knoopt zich aan dit onderwerp voor mij de persoon- 28 ONDEKZOEKIiNGEN OVER SPIIAEROPLEA ANNULINA. Ag. lijke plicht, om de juistheid eener waarneming van Heinricher te erkennen, die van de vroeger door mij gegeven voorstelling afwijkt. CoHN en zijne voorgangers Freseniüs *) en Cienskowski f) spreken niet van kernen bij Sphaeroplea, en evenmin Alex. Buaun, waar hij in zijn klassiek werk : die Verjüngiüifj in der Natiir §), bij de behandeling der verschillende wijzen van celdeeling en celvermenigvuldiging, ook de vorming der sporen van Sphaeroplea in bijzonderheden vermeldt. In dien tij 1 was onze kennis van het voorkomen en de beteekenis der celkernen veel geringer dan thans, en men kon niet beschikken over de voortreffelijke optische hulpmiddelen van de tegen- woordige dagen; de methode van verharding en kleuring, welke tot zoo verras- sende uitkomsten heeft geleid, was onbekend, zoodat het niet te verwonderen is, dat men geen kernen bij ons Algengeslacht heeft gevonden. Doch ook ik was aanvankelijk niet gelukkiger. Hoewel bij mijn eerste on- derzoek de eigenaardige dwarsbalken en de verschijnselen der fructificatie bij Sphaeroplea meer mijne aandacht getrokken hadden dan de vraag, of in de cellen ook kernen bevat waren, zoo verzuimde ik toch niet, ook hiernaar te zoeken. Naar het voorschrift van Strasburger in chroomzuur van 1% vier uren lang gelegde en daarna met gedestilleerd water herhaaldelijk uitgespoelde draden van Sphae- roplea, die geheel kleurloos waren geworden, en overigens uitmuntend materiaal opleverden voor onderzoek, werden met verschillende kleurmiddelen, z. o. kar- mijnoplossing, cochenille-aluin, haematosyline, eosine, rosauilin-acetaat behan- deld, maar zonder succes. Wel vertoonden zich de bekende verschillen tusschen de microsomen in het plasma en het hj^aloplasma, waarvan de eerste de kleui- stof in zich concentreerden en het laatste kleurloos bleef; wel zag ik ook de pyrenoïiJen der chromatophoren dan meer dan minder gekleurd, maar met ze- kerheid kon ik geen celkernen in de cellen ontdekken, zoodat ik in mijne vooi- loopige mededeeling in de zitting der Akadcmie van den 26 Mei 1883 meende te mogen zeggen, dat in Sphaeroplea geen kernen worden gevonden. Niet beter g'ng het later Kny **), die verkhiarde met pikrinzunr-nigrosine geene bevredigende uitkomsten verkregen te hebben en in de onzekerheid dien- aangaande op zijne voortreffelijke „Wandtafeln" ook geene kernen heeft af- gebeeld, niettegenstaande Heinricher reeds het tegendeel had beweerd en door figuren toegelicht. •) Bot. Zeit. 1851. p. 241 sqq. Wat FreseniüS pag. 209 in zijne fig. 31 als kernblaasje aan- duidt, schijnt mij toe, geen celkern te zijn. t) Bol. Zeit. 1855. p. 777. sqq. §) pp. 176 en 289. ••) II. p. 26] Noot. ONDERZOEKINGEN OVEE SPHAEEOPLEA ANNÜLINA Ag. 29 Deze, wiens oiiflerzoek, gelijk boven gezegd (bl. 4) weinige maanden na mijne mededeeling het lielit zag, beweert, dat bij Sphaeroplea de kernen bijzonder gemakkelijk ziclitbaar te maken zijn. Zoowel met alcoholmateriaal als met in osmiumzuur van 1° q of in pikrinzuur verharde voorwerpen kon hij door hae- matoxyline of pikrokarmijn goede kernkleuringen verkrijgen. In verschillende stadiën van ontwikkeling van Sphaeroplea beeldt hij, hoewel in eenigszins ge- brekkige en onvolledige figuren, de plaats en het aantal der door hem gevonden kernen af. In eene noot, waarin hij mijne uitkomst bestrijdt *), wijst hij er bovendien op, dat zijne kernen geen pyrenoiden, d. i. niet de centra van amy- lumkogels zijn, maar dat hij, hoewel op deze laatsten niet bijzonder acht gevende, meende, dut zij bij Sphaeroplea toch ook voorkomen. Ik behoef wel niet te zeggen, dat deze uitkomst nieuw onderzoek van mijne zijde noodig maakte. Al had uiijne ervaring mij ook geleerd, dat Heinricher's uitspraak, dat bij Sphaeroplea de kernen bijzonder gemakkelijk zichtbaar te maken zijn, niet juist was, ik wist uit vroeger ondervinding, dat het brengen der kernen in een toestand, waarin zij en zij alleen de kleurstof opnemen of bij uitspoeling vasthouden, vaak van omstandigheden afhangt, die men niet altijd kan doorzien, zoodat Strasburger, eene autoriteit op dit gebied, terecht verklaart: „es kommt nur zu haufig vor, dass eine sonst bewahrte Tinction aus unbekanuten Gründen versagt, daher niemals auf einen vereinzelten Fall hin ein Schluss zu basiren ist". f) Daarom werden met een deel van het eerst ontvangen materiaal, zoowel als met nieuwe zygoteu, door de welwillendheid van Prof. Leitgeb later uit Griiz ontvangen, nieuwe kuituren aangelegd (cf. boven bl. 9) en werd dit meer dan eens, en zelfs, tot toetsing van enkele twijfelachtige punten, nog in het afge- loopen najaar herhaald, zoodat ik voldoende materiaal van verschillenden leeftijd bezat. Dit materiaal werd zoowel in verschen staat, als gehard onderzocht. In de levende draden kon ik nimmer, later zoo min als vroeger, kernen ontdekken. Verharding had plaats in alcohol, in chroomzuur van lo/o, waarin de planten vier uren vertoefden ea in geconcentreerd pikrinzuur, waarin zij meestal een etmaal, soms iets langer bleven. In de beide laatste gevallen werd herhaaldelijk met veel gedestilleerd water uitgespoeld, daarna werden de praeparaten enkele dagen in water uitgeweekt, zoodat elk spoor van vrij zuur verdwenen was, waarop de aldus geharde voorwerpen tot nader onderzoek bewaard bleven in het door Strasburger aanbevolen mengsel van 1 deel alcohol, 1 deel glycerine en 8 *) 11. pag. 438. f) Bas botanische Practimtni. pag. 330. 30 ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNÜLINA Aa. deelen gedestilleerd water. Een enkele maal heb ik, om schimmelvorming te voorkomen, daarbij een enkelen droppel carbolzuur gevoegd, maar dit later nagelaten, toen mij bleek, dat dit voor de latere kleuring soms minder voor- deelig was. Bij behandeling met cliroomzuur werden de groene draden, even als na plaatsing in alcohol, volkomen ontkleurd ; bij gebruik van pikrinzuur hadden zij soms nog een geelachtig groenen tint behouden, die eerst na langer verblijf in het zuur, of na latere plaatsing in chroomzuur verdween. De inhoud der aldus behandelde cellen was weinig of niet samengetrokken, en plasmadra- den, zoowel als de binnen het plasma voorkomende (nu ontkleurde) chromato- phoren met amylumring en pyrenoïJ waren zeer scherp geteekend. Dit materiaal werd met verschillende kleurmiddelen behandeld, waarvan ten slotte pikrokarmijn, waterige haematoxyline-oplossing en Beale's karmijn de beste uitkomsten gaven; het tweede bepaaldelijk, wanneer het eenigen tijd aan de lucht gestaan had en ten deele in haematëiuammoniak veranderd was. Met allen vond ik in de cellen van Sphaeroplea een groot aantal zeer kleine kernen, dikwijls veel meer dan Heinricher aangeeft. In pikrokarmijn waren de kernen geelrood gekleurd (zie fig. 12) en het overige plasma kleurloos, in haematoxyline waren zij blauw. In het laatste geval kwam de kleuring dikwijls eerst 24 uren, nadat de praeparaten in het kleurmiddel eenigen tijd vertoefd hadden en daarna uitgewasschen waren, goed voor den dag. Na kleuring zoowel met pikrokarmijn als met haematoxyline werden de praeparaten in het bovengenoemde mengsel van alcohol, glycerine en water of wel in verdunde glycerine bewaard, waarin zij zich zeer goed hielden. Sommigen daarvan, thans reeds meer dan twee jaren oud, zijn nog in geenen deele verbleekt. De in pikrinzuur geharde voorwerpen bleken voor beide kleur- middelen goed geschikt te zijn ; die, welke in chroomzuur gehard waren, namen wel haematoxyline, maar pikrokarmijn niet altijd even goed op. Daarentegen vond ik het methylgroen, dat anders voor kleuring van kernen zulke goede diensten bewijst, voor Sphaeroplea ongeschikt. De kleurstof werd weinig of niet opgenomen. In den laatsten tijd heb ik vooral met voordeel gebruik gemaakt van beale's karmijn, waarin de voorwerpen eenige dagen vertoefden, eu dan in water wer- den uitgespoeld, om in het genoemde mengsel van glycerine, alcohol en water bewaard te blijven, hetgeen, aan de lucht liggende, langzamerhand in bij den gewonen toestand der lucht met water verzadigde glycerine veranderde, en waarbij geen contractie van den inhoud plaats had. In dit beale's karmijn werden de kernen karmijnrood met nog donkerder tint der nucleoli of der micro- somen in de kern. Bij eenigszins intensieve kleuring werden ook de pyrenoïden ONDERZOEKINGEN OVEK SPHAEEOPLEA ANNULINA Ag. 31 licht getint, maar andei's dan de kernen, zoodat deze laatsten scherp te onder- scheiden waren. VAjn assistent, de Heer Wolteking, was mij hierbij met veel ijver behulpzaam. Bij dit onderzoek bleek toevallig, dat temperatuurverschillen niet zou- der belangrijkeu invloed op de kleuring zijn. In pikrinzuur en iu chroomzuur geharde draden van Sphaeroplea, welke, na in gedestilleerd water uitgespoeld te zijn, ettelijke dagen in beale's karmijn gelegen hadden, namen de kleurstof weinig of niet op. Dit geschiedde echter in den winter, toen de temperatuur van mijne werkkamer in het laboratorium des avonds en des nachts tot 2° h 3° C, soms nog lager daalde. Eene verwarming tot 25", hoogstens 30° C, bracht nu binnen een half uur eene prachtige kleuring der kernen teweeg. Eene geringe verwarming kan dus vaak voordeelig zijn, wanneer de kleuring lang uitblijft of slechts zeer zwak is. Gaven de genoemde kleurmiddelen mij de gelegenheid, om bij ontwikkelde draden van Sphaeroplea de kernen op te sporen en te onderzoeken, het was niet wel mogelijk deze behandeling toe te passen op de jonge plantjes, die pas uit den staat van zwermsporen in dien van spoelvormige lichaampjes overge- gaan, slechts 0.005 — 0.008 mm. lang en nog niet 0.001 mm. breed waren. Bij de uitwassching van het zuur moesten zij met het waschwater weggespoeld worden, zonder dat het mogelijk was, ze weer terug te vinden en op te zame- len. Ik heb nog beproefd om eene kleine hoeveelheid jonge plantjes na harding op een filtrum te brengen, en na uitspoeling, totdat het waschwater geene zure reactie meer vertoonde, voorzichtig van het papier af te nemen ; maar ook dit gaf geene goede resullaten, en de hoeveelheid voorwerpen, waarover ik beschik- ken kon, was daartoe ook te gering. Met belangstelling heb ik daarom kennis genomen van een opstel van Pfitzer {Deutsche hotan. Berichte, I, p. 44), die bij zijne onderzoekingen van Bacillariaceën op hetzelfde bezwaar gestuit was, en na velerlei proeven, in nigrosin-pikrinzuur een middel had gevonden, om tegelijk te verharden en te kleuren, zonder dat het kleurmiddel behoefde verwij- derd te worden. Ik heb met goed gevolg dit pikro-nigrosine, zoowel in alcoho- lische als in waterige oplossing gebruikt. Het protoplasma wordt daarmede zwak vuilblauw, maar de kernen doukerbruinrood gekleurd bij de ontwikkelde draden, zooals fig. 13 doet zien. Voor de jonge boven genoemde t bestanden, liet het zich aanwenden door toevoeging van een droppel van het reagens bij de in een hangenden droppel gekiemde zygoten. Later is het mij gelukt, bij deze ook goede kleuringen te verkrijgen met pikrokarmijn. Het geheele voorwerp werd dan wel lichtrood gekleurd, maar de kernen en ook de nucleoli waren daarin toch duidelijk en scherp te onderkennen. In de %g. 1, 2 en 3, waarvan de kernkleuringen op deze wijze verkregen zijn, is duidelijkheidshalve de lichte tint van het plasma weggelaten. 32 ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNULINA Ag. Eindelijk nog deze opmerking : wil men de kernen in de verschillende sta- diën bij Sphaeroplea goed leeren kennen, dan moet men gebruik maken van zeer sterke vergrootingen, want zij zijn uiterst klein. Ik heb dan ook daarvoor in den laatsten tijd steeds bij voorkeur objectieven met homogeene inmersie, bepaaldelijk Zeiss Vis gekozen, en met groot voordeel heb ik ook gebruik ge- maakt van de nieuwe apochromatische objectieven uit die beroemde werkplaats afkomstig, waarvan de groote openingshoek en de zuiverheid der kleurbeelden bij deze onderzoekingen mij van groote waarde waren. De langs genoemde wegen verkregen uitkomsten zijn de volgende: In de zeer jonge plantjes, die pas den s|)oelvorm hadden aangenomen, vond ik ééne celkern in het midden gelegen, rond van vorm met een duidelijken nu- cleolus, ter wederzijde van de kern zag men een chromatophoor in de lengteas van het voorwerp (zie fig. 1) ; een iets grooter plantje vertoonde twee dergelijke kernen op gelijken afstand van het midden gelegen (fig. 2); een dergelijk voor- werp, ruim tweemaal zoo lang als het laatstgenoemde en ook iets dikker in het midden, had vier kernen, waarvan er twee iets kleiner dan de beide andere en dicht bij elkander gelegen, vermoedelijk eerst kort te voren door deeling eener moederkern waren ontstaan (fig. 3) ; in dit plantje vond ik, behalve olie- droppeltjes, die in alle jonge voorwerpen in grooter of kleiner aantal voorkwa- men, vier chromatophoren met duidelijke amylumringen om de pyrenoïden. Hier zag men reeds, wat in de oudere planten veelvuldig wordt aangetroffen, de kernen in de onmiddellijke nabijheid der chromatophoren. Ik kan dus be- vestigen, wat Heinricheb ten opzichte van de aanwezigheid en het getal der kernen in zeer jeugdige voorwerpen heeft medegedeeld (11. p. 448). Evenmin als hij, heb ik directe deeling der kernen kunnen waarnemen, maar wel zag ik vaak, ook in oudere voorwerpen, twee kernen van iets geringer grootte, zeer dicht bij elkander liggen, waar op dergelijke plaatsen er elders slechts één voor- kwam, tevens beide min of meer aan de naar elkander toegekeerde zijde afge- plat. Verder vond ik herhaaldelijk kernen van eenigszins verlengden vorm met twee nucleoli (fig. 6 a en c), hetgeen als het begin van deeling te beschouwen is, zoodat ik er niet aan twijfel, of de kernen bij Sphaeroplea vermeerderen zich door deeling in den regel in twee dochterkernen. Wanneer de draden van Sphaeroplea voortgaan met groeien en de ringen in aantal toenemen, waarbij ook de chromatophoren, op de wijze zooals Schmitz in zijn voortreffelijk werk: Die Chromatophoren der Algen, p. 90 sqq. heeft uiteengezet, zich deelen en vermenigvuldigen, ziet men ook het aantal celkernen toenemen. Gewoonlijk liggen er van deze twee k drie in eiken ring, meestal in de onmiddellijke nabijheid der met amylumkogels omgeven pyrenoïden, en dik- ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNULINA Ag. 33 ■wijls, doch uiet altijrl, met deze in aantal in eiken ring overeenkomende. Wan- neer de celkernen relatief in rust, d. i. niet in toestand van deeling verkeeren is de vorm meest rond of ellipsoïdisch, en soms min of meer lensvormig afgeplat, met een duidelijken, door de kleurstof zeer donker getinten nucleolus in het midden. De substantie dor kern is dan vrij gelijkmatig, hoewel ook dikwijls eenige donkere puntjes, als kleine ehromatine-lichaarapjes daarin voorkomen. Bepaalde kernfiguren of een net van draden heb ik daarin niet kunnen onder- scheiden ; en in geen geval althans is het mij gelukt daarin die reeks van veranderingen der chromatine-lichamen als opvolgende deeliugsstadiën te onder- kennen, welke bij de zoogenaamde indirecte kerndeeling door Strasburger en anderen beschreven zijn. Het is mogelijk, dat de kleine afmeting dier kernen, welke bij de sterkste vergrootingen van meer dan 2000 maal slechts een beeld van enkele milli- meters grootte vertoonen, ons belet dergelijke veranderingen waar te nemen, maar ik houd het voor waarschijnlijker, dat men bij deze veelkernige cellen te doen heeft met zoogenaamde „directe kerndeeling", waarbij niet al die phaseu en verschillende vormen doorloopen worden, maar waarbij eene insnoering der kernen plaats heeft, voorafgegaan door eene insnoering of verdeeling der nucleoli. Met de celdeeling — hier het ontstaan der dikke dwarswanden, met cellulose proppen van verschillenden vorm voorzien, — heeft de kerndeeling niets te maken. De vorming dier wanden heeft plaats door appositie tegen den buiten- wand aan, zoo als boven bl. 18 is uiteengezet. En ook waar de zich vormende of zich vergrootende proppen tegen een ring met chromatophoren en pyrenoïden aanliggen of door plusraadraden met dezen verbonden zijn, vertoonen de celkernen in dien ring noch in aantal, noch in vorm en structuur verschil met de ge- woonlijk in de ringen voorkomende kernen. Daarentegen in sommige cellen van volwassen Sphaeroplea-draden vond ik, niettegenstaande het voorkomen der ringen weinig veranderd was, zoo vele kernen, en daarbij van zoo verschillende grootte, dat ik een geruimen tijd geaarzeld heb, of ik hier niet met iets anders te doen had. Konden wellicht de oliedroppels, die ook in het protoplasma voorkomen, de kleurstof tevens hebben opgenomen ? Hier- tegen was echter het bezwaar aautevoeren, dat die glanzige, sterk lichtbrekende droppels zich wel niet met dezelfde tinten zouden voordoen als de geharde celkernen; en tusschen de gekleurde lichaampjes was wel verschil in grootte, maar niet ver- schil in tint te herkennen. Toen ik Pfeffer's belangrijke verhandeling „ Ueber Aufnahme von Anilltifarhen in lebenden Zeilen (Untersuchungen a. d. botan. Inst. in Tübingen, Bd. II) ontving en daaruit zag, hoe luoistofblaasjes bij uit- Ufmendheid het vermogen bezitten om kleurstoffen op te nemen, kwam het A5 NATDTiRK. VEEH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 34 ONUEEZOEKINGEN OVER SPHAEEOPLEA ANNÜLINA A^ denkbeeld bij mij op, of deze misschien deel aan de kleuring mijner praepara- ten konden hebben. Ik heb daarop de cellen van Sphaeroplea opzettelijk in dit opzicht onderzocht, maar noch met ijzerzouten, noch met kaliumbichromaat, noch met het later door Moll aanbevolen reagens (Maandblad v. Natuurweten- schappen Bd. XI. p. 27.) heb ik daarin looistoffen kunnen vinden. Nader onderzoek evenwel bevestigde mij in de aanvankelijke meening, dat de bedoelde voorwerpen toch inderdaad kernen zijn. Ik vond ze terug bij gebruik van verschillende kleurstoifen. Met pikro-karmijn werden zij rood (zie fig. li:), met pikro-nigrosine bruinrood, terwijl het plasma vuilblauw werd (zie fig. 13) ; met haematoxjdine werden zij blauw gekleurd (zie fig. 23). En toen ik ze onderzocht met de beste optische hulpmiddelen van den tegenwoordigen tijd, namelijk met het nieuwe apochromatische objectief voor homogeene immersie van Zeiss met 1.30 openingshoek en 2.0 focaal-afstand, vond ik in onderscheiden kernen ook de nucleoli, en in een enkele ook deelingstoestanden, zoo als fig. 23 doet zien. Het bleek mij, door vergelijking met andere praeparaten, dat ik in bovengenoemde geval- len te doen had met een eerste stadium van het proces der vorming van sperma- tozoïden. Op een tijdstip, waarop de ringen met chromatophoren nog geene an- dere noemenswaardige wijziging vertoonen, dan deze, dat de plasmadraden, die ze vereenigen, overvloediger schijnen te worden, deelen zich de kernen herhaal- delijk door insnoering en worden uit het cytoplasma, dat ze omringt, gevoed. De door insnoering ontstaande stukken behoevea daarbij niet even groot te zij q ; evenmin is de voeding bij alle stukken even snel ; van daar, dat in dit stadium de grootte der dochterkernen zeer onderscheiden kan zijn. Bij de verdere ontwikkeling verdwijnt echter allengs dit verschil. Zoo vond ik in een later stadium, afgebeeld in fig. 7, waar de kernen door Beale's kar- mijn gekleurd zijn, de meesten van ongeveer gelijke grootte. Nucleoli waren toen niet daarin te herkennen, wel daarentegen een grooter of kleiner aantal chromatine-lichaampjes, uiterst klein, sommigen als puntjes, anderen als staafjes zich voordoende, zonder dat het mij echter mogelijk was, daarin bepaalde figu- ren te herkenneu. Deze kernen waren nu, zoo als de figuur doet zien, vrij gelijkmatig verdeeld in de plasma-massa met groote vacuolen, die in de plaats der ringen was getreden. Het aantcil der pyrenoïden met amylumriugen was verminderd, maar onderscheiden groote chromatophoi'eu met beide bestanddeeleu, wier inhoud in de verharde massa zich scherp tegen de omgeving afteekeude, waren nog in de plasma massa verspreid. Weldra verdwijnen nu ook deze; het amylum wordt verbruikt en de pyre- noïden verdcolen zich vermoedelijk in de plasma-massa of worden in deze op- gelost; althans zij zijn niet meer afzonderlijk herkenbaar. De kernen daarentegen ONDERZOEKIXGKN OVER SPHAEROPLEA ANNULINA Ag. 35- vermenigvuldigen zich nog meer. In de figg. 8 en 9 ziet men dit stadium af- gebeeld. In beide vindt men een groot aantal kernen, scherp begrensd, soms verlengd, soms hoekig van vorm, met kleine, donkerder getinte microsomen in de kernraassa, liggende te midden van een fijnkorrelig plasma met groote vacuolen daartusschen. In fig. 9 ziet men tevens nog enkele kernen in deelingstoestand met den biscuitvorm, en onderscheiden anderen, wier ligging naast elkander en afplat- ting aan de naar elkander toegekeerde zijden bewijst, dat de deeling of afsnoe- ring eerst kort te voren heeft plaats gehad. Nu eens meer, dan minder duidelijk ziet men de kernen tevens als middelpunten van afzonderlijke ellipsoïdische plasmalichamen, de toekomstige spermatozoïden. Dit laatste wordt gaandeweg duidelijker, en weldra zijn, gelijk fig. 10, evenals de beide vorige naar de na- tuur geteekend, aangeeft, de spermatozoïden duidelijk herkenbaar. Ieder sper- matozoïd bevat ééne kern, die een groot gedeelte van het breeder achtergedeelte inneemt, scherp begrensd, en gewoonlijk ellipsoïdisch is. In het voorste gedeelte bevindt zich geeue kernmassa. Tusscheu de spermatozoïden wier ciliën in dit stadium nog niet goed herkenbaar zijn, bevinden zich geene kernen. De dochter- kernen worden dus ieder een hoofddeel van een spermatozoïd, dat aanvankelijk ' nog tusschen de plasma-massa gelegen, in zijn laatste stadium van ontwikkeling dit in zich opneemt, zoodat, gelijk boven gezegd, er, na het uittreden der vol- wassen spermatozoïden, in de tot antheridium geworden cel geen of slechts een nauw merkbaar spoor van den protoplasraatischen inhoud overblijft. Geheel anders is de levensloop der kernen in de vrouwelijke cellen van Sphaeroplea. Ook hier begint de aanleg tot sexueele voortplanting met eene wijziging van de dispositie van chromatophoren, kernen en plasma in rin- gen, waarvoor een meer of min wijdmazig net in de plaats treedt, maar het aantal der kernen vermeerdert daarbij niet merkbaar. Zij verplaatsen zich alleen en liggen meestal in de knooppunten van het net van plasma, zoo als fig. 5, doet zien. Zij blijven den ronden of ellipsoïdischen vorm en de duidelijke, don- ker getinte nucleoli behouden. Bij de verdere wijziging van den plasmainhoud tot onregelmatige klompen en stervorniige massa's, met fijne draden aan het wandplasma verbonden en van elkander door dunne plasmadraden, die het voor- komen van uiterste dunne tusschenschotten hebben, gescheiden, blijven de py- renoïden en de daarom liggende groote amylumkogels bewaard en plaatsen zich de kernen in het midden van deo klomp. Het aantal der kernen schijnt daar- bij te verminderen. Terwijl in eiken klomp drie k vier chromatophoren met pyrenoïden en amylumringen voorkomen, vond ik daarin, zoo als fig. 11 aan- geeft, slechts één of twee kernen. Waar twee kernen werden aangetroffen, lagen deze onmiddellijk tegen elkander, waar er slechts één werd gezien, was deze 36 ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA. ANNULINA Ag. groot en eenigszins verlengd. In beide gevallen M^area de nucleoli verdwenen, en zag men de chromatine-lichaampjes als puntjes of staafjes in onregelmatige figuren in de kern-massa verspreid. Vermoedelijk voegen zich hier dus meer kernen samen tot één. Hoewel ik die samensmelting niet direct heb waarge- nomen, acht ik deze toch waarschijnlijker dan dat eenige kernen zouden ver- dwijnen en opgelost worden in de plasma-massa. Er is, dunkt mij, geen reden, waarom van de oorspronkelijke gelijkwaardige kernen, sommigen zouden verdwij- nen en te niet gaan en anderen in leven blijven. Trouwens bij de bevruchting heeft toch ook samensmelting der kernen plaats, wanneer het spermatozoïd in het ei verdwijnt, en bij Phanerogamen is hetzelfde aangetoond in den kiemzak, zoodat het verschijnsel niet zonder analogie is. In elk geval is in het genoemde stadium van ontwikkeling het aantal der kernen kleiner dan te voren. In de oöspheeren en bevruchte oösporen, die slechts met één dunnen wand bekleed zijn, heb ik altijd slechts één kern aangetroffen, terwijl daarin steeds 2, 3 en 4 groote chromatophoren met pyrenoïden en amylumbollen werden ge- vonden. Fig. 24 toont dit in een paar voorbeelden. In deze was de kern weder in rusttoestand met duidelijke nucleolen. In de oösporen met verdikten wand, den staat waarin de zygoten overwinte- ren, gelukte het mij evenmin als aan mijn voorganger, de kern door kleuring aan te toonen. De wand was zoo resistent, dat zelfs na langdurige harding de kleurstof niet binnendrong. Ik vermoed echter met Heinricher, dat de zygote eenkernig blijft tot het begin der kieming. Dan lieeft er in den inhoud eeue belangrijke verandering plaats, waarmede waarschijnlijk een deeling der kernen gepaard gaat, want ieder der zwermsporen, of nauwkeurig gezegd, ieder der spoelvormige plantjes, waarin de zwermsporen veranderen, bezit aanvankelijk een kern, en volgeus onze tegenwoordige voorstelling wordt een celkern niet spontaan gevormd, maar is hereditair. Uit het bovenstaande blijkt alzoo, dat de cellen van Sphaeroplea veelkernig zijn. De rol dezer kernen, en hare veranderingen zijn aangetoond bij de vor- ming van spermatozoïden en eicellen, hetgeen, zoover mij bekend is, tot dus verre, hoewel vermoed, niet direct was bewezen. De kernen deelen zich door insnoering, zij nemen aan het proces der celdeeling geen aandeel. Mijne waar- nemingen sluiten zich geheel aan die van Schmitz in zijn geschrift : Die viel- kernigen Zeilen der SiphonodadinceeH'" en van Steasbürger: JJcher den Thei- lungsvorcjang der Zdlkerné" en ik wensch het beschreven geval te brengen tot hetgeen Flemming genoemd heeft „directe kerndeeling", daar van fragmen- tatie van kernen, mijns inziens, alleen sprake kan zijn bij afstervende organen, waar de kernen geen rol meer te vervullen hebben. VERKLARING DER FIGUREN. PLAAT I. Fig. 1. Jong plantje van Sphaeroplea annuliiia met ééne kern, behandeld met pikro- kaï'mijn-ammoniak. De kern karmijnrood gekleurd. Vergrooting ^^^. » 2. Een iets ouder voorwerp met 2 kernen. 5^°-5^. » 3. Onder voorwerp met 4 kernen. Hiervan is alleen het middengedeelte af- gebeeld. 900 I ' » 4. (Jedeelte van eene volwassen cel van Sphaeroplea, na verharding in chroom- zuur van 1%, gekleurd met Bealb's karmijn. Het stuk bevat drie ringen, ieder met l a 2 celkernen k, en met 1 a 2 chromatophoren c, waarin zet- meeliing : en pyrenoïd p duidelijk te zien zijn. J-^"". » 5. Gedeelte van eeue cel, evenzoo behandeld, waarin de eerste aanduiding van de vorming van oöspheeren plaats heeft, herkenbaar door de meer netvormige verdeeliug van plasma, kernen en chromatophoren. De letters c, k, p en z hebbeu dezelfde beteekenis als in de vorige figuur. '-iAi. Fig. 6. a, b, c en d Gedeelten van cellen, met kernen met 1, 2 en 3 nucleoli. De kernen met karmijn gekleurd. ~"-f-^. > 7 — 10. (iedeelten van cellen, waarin verschillende ontwikkelingstrappen der vor- ming van spermatozoïden te zien zijn, alleen gehard in chroomzuur, daarna met Beale's karmijn gekleurd. In fig. 7 zijn de ringen van plasma verdwe- nen, de chromatophoren met pyrenoïd en amylumring gedeeltelijk nog aan- wezig, het aantal der kernen is vermeerderd, eu bij onderscheiden daarvan zijn de chromatine-lichaampjes op bijzondere wijze gegroepeerd. Hier en daar, b. V. bij d, d, zijn sporen van plaats hebbende kerndeeling zichtbaar, -t-^. In fig. 8 zijn (Ie chromatophoren verdwenen, de kernen nog weder in aantal vermeerderd. Fig. 9 als voren. Verschillende kernen vertoonen zich paars- gewijze gegroepeerd en dan de naar elkander toegekeerde zijden afgeplat, als gevolg der voorafgegane deeling. -L^ Fig. 10. Bijna volwassen sper- matozoïden, te midden van kleurloos, fijnkorrelig plasma. -L^^"-^. De kernen in de figuren 7 — 10 overal karmijnrood gekleurd. » 11. Gedeelten eener cel, na verharding in chroomzuur niet Beale s karmijn ge- kleurd, met eenige onregelmatige, min of meer stervormige plasma-massa's, welke zich tot oöspheeren zullen vormen. Later stadium vaa het in fig. 5 afgebeelde. De chromatophoren zijn bewaard gebleven, en in elk der door draden nog samenhangende massa's ziet men 1 a 2 groote kernen k. Deze zyn in de fig. karmijnrood gekleurd. -^-^°. 38 ONDERZOEKINGEN OVER SPHAEROPLEA ANNÜLINA Ag. PLAAT II. Fig. 12. Gedeelte vau eene cel, waarin de eerste aanduiding van vorming van sper- matozoïden, herkenbaar door veelvuldige en herhaalde deeling der kernen. De kernen geelachtig rood gekleurd na harding in pikrinzuur en behandeling met pikro-karmija. ~. » 13. Een soortgelijke cel, in ongeveer even oud stadium, na harding in pikrin- zuur gekleurd met waterige nigrosine-oplossing. De kernen zijn hier rood- achtig, het plasma blauw geworden. 5-|-9. Fig. 14. a, b en c. Voorbeelden van regelmatige dwarswanden der cellen; a. gewone gesloten dwarswand; b. ringvormige dwarswand, in het midden open, in doorsnede gezien; c. een zoodanige, boven en onder door een cellulose-prop gesloten. 5.2-1. » 15. Eerste begin van een dwarswand, door twee diametraal tegenovergestelde verdikkingen vau den buitenwand door appositie ontstaan. "". > 16. Twee losse, doode dwarswanden van boven op gezien. Een daarvan gekleurd met ScHüLTz' reagens om de opening in het midden te doen zien. ^. > 17 en 18. Voorbeelden van onregelmatige dwarswanden en celstofwoekering, met de lagen in die wanden. — . > 19. Gedeelte van eene levende cel. Bij x plaatselijke woekering van cellulose, ter wederzijde omgeven van eene ophoopiug van chlorophyllhoudend plasma. De gemeenschap tusschen de twee deelen der cel wordt hierdoor niet afge- sloten, doch slechts vernauwd, ^-p. » 20. Gedeelte eener cel met kiemende zygoten z, en daartusscheu eenige zwerm- sporen, met de roode en groene puntjes bedeeld. Naar het leven getee- kend. if». » 21 en 22. Woekeringen van cellulose. Fig. 21 nabij het einde van den draad. Fig. 22. Spits en geheel solide geworden, door vorming van cellulose, met ScHüLTz' reagens blauw gekleurd. ^. » 23. Gedeelte eener cel, na verharding in geconcentreerd pikrinezuur behandeld met waterige haematoxyline-oplossing, waardoor de kernen blauw gekleurd zijn. Eerste stadium van de vorming van spermatozoïden vau ongeveer ge- lijken ouderdom als in figg. 12 en 13. ' Y " . » 24. Twee bevruchte oüsporen of zygoten, van een eersten wand voorzien; beide behandeld met chroomzuur en daarna met Beai.e's karmijn. In iedere oöspoor ééne kern (rood gekleurd in de figuui-) en 1 a 3 chromatophoren met py- renoïd en amylumring. — -,°--. » 25 Ligging van plasmadraden en kernen nabij den groeienden cellulose-prop. De kernen met karmijn gekleurd, -"-p^. i\ \V. P. RAUWKMIOKF lln(l(M-/.i)('kin'.MMi o\-ci- SiiliacniiilcM ;iiiiiiiliii;i A ü m /f.i! m -\' I m JC7^ P •1 X,. A ■■ 'k* %^- imy m WÈg§ '^ K:: \l M 0!' '■:^o' ■ii»/: %-^','' 1(1 •^ -f' A'o^ Us? VF.RHANI). I). KÜX..\KA1) AI-n..\AT Hl XXVI N W r l\.A.17\VKXriÜKF Omlory.ürkui'ieii over Sjduwroplca aiimilma A'j Pl.II. 2:i ■^M i^^:'-'-* é 'J': '^' (v-fC >; yj "V^ 12 . 540 l! '^ u !| 15 . 800 1 17. i 16 --^ 1 J4. ^!3£^ •24 IS) 800 1 a;..i:>' 2 1 // n 18 . 8 22. 600 J ïï^ 25. aoo 1 ^' Yli üttBW.G.Ircrt.TItr, VKKHAXI). 11 KON.AKAIJ AfD.,\.\T DIXXYI DE EMBRYONALE ONTWIKKELING VAN DB ANSJOVIS (EÜGRAULIS EKCRA.SICHOLUS). K. F. WENCKEBACH. Med. Cand. In den zomer van het jaar 1886 werden in het Zoölogisch Station der Nederlandsche Dierkundige Vereenigiug, ia genoemd jaar te Nieuwediep ge- vestigd, onderzoekingen ingesteld naar het trekken, de voortplanting en de ont- wikkeling van de Ansjovis. Het onderzoek naar de embryonale ontwikkeling van dezen voor de Zuiderzeevisscherij zoo belangrij keu visch viel grootendeels aan schrijver dezes ten deel. De resultaten daarvan zijn in de volgende regelen neergelegd. Van de voortplanting der Ansjovis was tot nog toe door onderzoekingen, in- gesteld door Prof. C. K. ïïoffmann, slechts bekend, dat ze in de maanden Juni en Juli geslachtsrijp wordt, dat de talrijke eieren, uit de rijpe kuiter gedrukt, een ovalen vorm hebben, ongeveer 1 mM. lang en daarbij volko- men doorzichtig zijn ; het soortelijk gewicht dezer eieren is iets grooter dan dat van zeewater, zoodat ze daarin zinken. Kunstmatige bevruchting was niet gelukt en de broedplaatsen of enkele bevruchte eieren waren nog niet ge- vonden. Juist dit laatste, het ontbreken van bepaalde broedplaatsen, terwijl ook aan B 1 >'ATUUttK. VEllU. DER ICÜNINKI,. A.K ADBllIE. DEEL XXVI -2 DE EMBRYONALE ONTWIKKELING VAN DE de Zuiderzeevisschers niets van ansjoviskuit bekend was, deed het vermoeden iu mij oprijzen, dat de ansjovis-eieren misschien pelagisch zouden zijn, d. i. aan de oppervhikte van het water zouden drijven. In overeenstemming hiermede scheen mij dadelijk de volkomen doorzichtigheid van het ei, de geringe afme- tingen en niet het minst het algeheel ontbreken van een gelatineuse massa» haren, of auderzins, die bij talrijke soorten van beenige visschen dienen om de eieren onderling of aan waterplanten, steenen enz. te bevestigen. Het eenige, wat er schijnbaar tegen pleitte, was het zinken der onbevruchte eieren, doch het was mij vroeger reeds herhaaldelijk gebleken, dat de onbe- vruchte eieren van tal van andere visschen (Julis, Scorpaena, Pleuronectiden enz.) in zeewater zinken, terwijl ze in bevruchten staat aan de oppervlakte van het water drijven en daar ook blijven gedurende de geheele embryonale ontwik- keling of ten minste gedurende de eerste dagen daarvan. Het lag dus voor de hand te beproeven door met pelagische netten de opper- vlakte der Zuiderzee, waar de Ansjovis rijp wordt, af te visschen, de eieien machtig te worden. Dit onderzoek werd aangevangen in het begin van Juli 188G en werkelijk gelukte het mij reeds zeer spoedig pelagische eieren te vinden, die bij vergelijking met de rijpe ansjovis-eieren bleken daarmede volkomen identisch te zijn. Talrijke tochten werden nu ondernomen om de verspreiding dezer eieren in de Zuiderzee na te sporen. Een uitvoerige opgave dezer tochten en de daarbij verkregen resultaten zullen in het verslag aan het Collegie voor de Zeevissche- rijen opgenomen worden. Slechts zij het mij vergund hier aan te stippen, dat het meer dan waarschijnlijk is geworden, dat de ansjoviskuit schiet in de eigenlijke kom der Zuiderzee, met name het gedeelte dat binnen de Friesche kust en den Gelderscben Hoek is besloten. Bepaalde plaatsen, waar de Ansjovis bij voorkeur kuit schiet, zijn niet aan te geven. Met ebbe worden de aan de oppervlakte drijvende eieren mede gevoerd tot in het ^Noordelijk deel der Zui- derzee en de zeegaten. Herhaaldelijk bij voorbeeld werd bij achterebbe op de reede van Nieuwediep een geringe hoeveelheid eieren aangetroffen. In de eerste helft van Juli waren de eieren het talrijkst. Na 19 Juli werden geen Ansjovis-eieren meer aangetroffen. Slaan wij thans nauwkeuriger een blik op den l)ou\v van het Ansjovis-ei en de ontwikkeling van het embryo. ANSJOVIS (EÜGKAULIS EN'CEASICHOLUS). o Het onderzoek naar do ontwikkeling der Beenige visschen gaat in het alge- meen met vele moeilijkheden gepaard. Yoor de meeste pelagische eieren wegen deze dubbel zwaar. Hier toch hebben wij te doen met eieren van zeer geringe dimensies, die omsloten worden door een eivlies, dat zoo taai en resistent is, dat het geheel onmogelijk is de vroegste ontwikkelingsstadien uit de versche eieren uit te prepareeren. Laat men het eivlies in zijn geheel, dan laat dit slechts zeer gebrekkig kleurstoffen door en een behoorlijke preparatie wordt belet doordat noch terpentijn, noch Canadabalsem, noch parafine door het ei- vlies vermogen in te dringen. Dit wordt zoodoende onregelmatig ineengedrukt en als resultaat verkrijgt men onder het microscoop slechts een donker, vormloos klompje, waaraan niets te bestudeeren valt. Het eenige middel dus om de blastodermen en jonge embryonen voor micros- copische preparatie geschikt te maken, is, dat men ze na een doelmatige conservatie van het eivlies tracht te ontdoen. Dit gelukt werkelijk dikwijls na aanwending van het door Agassiz en Whitman aangegevene mengsel van chroomzuur en platinachloride, nadat de eieren door een kortstondig verblijf in osmiumzuur gedood zijn. In het Zoologisch Station te Napels heb ik door deze methode te volgen werkelijk eenige goede resultaten verkregen *. Dikwijls toch wordt het eivlies zoe broos, dat het gemakkelijk te verwijderen is zonder de daarbinnen besloten deelen te beschadigen ; doch zeer dikwijls behoudt ook hierbij nog het eivlies zijn taaiheid, zoodat het toch nog onmogelijk wordt, het embryo behoorlijk uit te prepareeren. Dit is helaas ook het geval bij de eieren van Engraulis, die ook daardoor in ongunstige conditien verkeeren, dat het eivlies den dojer zeer eng omsluit. Daarbij komt, dat ook van deze eieren de dojer in andere conservatie middelen (Klei>^e>"BEKG's picriu zwavelzuur, alcohol, enz.) zeer hard en brokkelig wordt, zoodat er niet aan valt te denken, bruikbare doorsneden van dergelijke objecten te vervaardigen. Zoodoende heb ik mij bij het onderzoek der Ansjovis-eieren moeten bepalen tot het bestudeeren der levetide eieren, Zooals boven reeds vermeld werd heeft het Ansjovis-ei een ovalen vorm. Gemiddeld was de langste as ongeveer !,10 mM., de korste 0,70 mM. lang, doch de afmetingen waren, zoowel absoluut als relatief, niet altijd volkomen dezelfde. Het eivlies of chorion is uiterst dun en vrij resistent, daarbij volkomen door- * K. F. Wenckebach Beitrage zur Entwicklungs-gescliichte der KiiocLeiifiscIie. Archiv. fi 3. Idein van het midden van den tweeden dag (van terzijde), a. Kupffer's blaas sterker vergroot. » 4. Idem. van het einde van den tweeden dag. Van terzijde. » 5. Idem. van het begin van den derden dag, a. van boven, b. van voren, c. een zijdeorgaan, sterker vergroot. » (>. Pas uitgekomen ansjovis-embryo. Van terzijde. » 7. Ansjovis-embryo. 4 Dagen na het uitkomen. Van terzijde. ^ 8. Fragment uit den kop van een embryo. 2 Dagen na het uitkomen. Van terzijde. luq / Fy-'J-^ Fur V ; chor. dbi- Fu,:3- IU<,:4. Fiij (). VERSLAG VAN DE COMMISSIE TOT ONDERZOEK NAAR DE MATE, WAARIN WATER ONDER VERSCHILLENDE DRUKHOOGTE DOOR ZANDMASöa'S VAN VERSCHILLENDE SAMENSTELLING EN BREEDTE STROOMT. ■♦Z-«000^3i»— Het gevaar van mislukking van de ontworpen droogmaking van het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee, dat door wijlen ons medelid Harting gevreesd werd, tengevolge van de door hem verwachte sterke doorkwelling door het zeezand en het diluviale zand, waarop de afsluitdijk zou moeten worden opgewoi'pen, gaf aan wijlen ons medelid Stieltjes aanleiding tot het voorstel, de zaak der doorkwelling te maken tot een onderwerp van onderzoek in den boezem van de Natuurkundige Afdeeling der Akademie. Na door eene Commissie te zijn voorgelicht, «mitrent het al of niet i'aadzame van het volgen van dezen weg, droeg de Afdeeling in hare Vergadering van 26 April 1878 aan zes leden uit haar midden het onderzoek op naar de mate, waarin water onder verschillende drukhoogte door zandmassa's van verschillende samenstelling en breedte stroomt ; inzonderheid door verzameling van waarnemingen bij kanalen, rivieren, polders, droogmakerijen en andere werken. Daar de Heeren Harting en Ortt ver- zochten verschoond te blijven van het aanvaarden van de opdracht, en liet lid Stieltjeis, spoedig daarop, door den dood aan de Akademie ontviel, bleef de volvoering van de taak rusten op de drie ondergeteekenden, overschietende leden der benoemde Commissie. De verzamelde „Aanteekeningen", die thans worden aangeboden kunnen in drie hoofdafdeelingen worden verdeeld, te weten : 1. beschouwingen over de hoeveelheid water, die in een gegeven volumen zand kan worden opgenomen ; 2. proefnemingen over doorstrooming in het klein ; 3. waarnemingen over doorkwelling in het groot. C 1 NATUÜRK. VERH. DHJK KONINKL. AKADEMIE. DEBL XXVI. ^ VERSLAG OVER DE MATE, WAARIN Ad \^. Bij de berekening van de kwel in den Haarlemmermeerpolder (zie Versl. en Meded., Afd. Katuurk., 3de Reeks, Deel I) is gebleken welk een be- langrijken factor de hoeveelheid water vormt, die in den grond kan worden opgenomen. Het scheen daarom wenschelijk gegevens te bezitten, waardoor deze watermassa, althans ten naastebij, bepaald werd. Het behoeft nauwelijks betoog dat eene meetkunstige berekening van de hoe- veelheid water, die in zand kan worden opgenomen, slechts kan uitgevoerd worden onder zekere beperkende voorwaarden. De vrije ruimte, die tusschen ge- stapelde korrels overblijft, is berekend in de onderstelling, dat de korrels bol- vormig waren en van gelijke grootte; dat zij op verschillende wijzen op eikander rustten, en ook voor het geval dat kleinere tusschen de groote waren geplaatst. Bij korrels van gelijke grootte waren de tusschenruimten, al naar gelang van de plaatsing : 47.6 pCt.; 41.78 pCt. en 29.78 pCt. van het totale volumen. Eene plaatsing van kleine korrels tusschen de grootere gaf, volgens de bere- kening, geene verkleining van de tusschenruimte, wanneer de groote daardoor werden verhinderd dicht tegen elkander aan te sluiten. Alleen korrels van zoo geringe afmeting, dat zij in de tusschenruimten kunnen geborgen worden, zonder de groote van elkander verwijderd te houden, kunnen eene belangrijke verklei- ning der tusschenruimten teweeg brengen. Voor praktische toepassing meer ver trouwbare gegevens leveren de proeven van tien verschillende waarnemers. Sluit men een der waarnemingen uit, waarbij door afwisselende bevochtiging en drooging eene kunstmatige inklinking werd verkregen, en de uiterste waarden 14 pCt. en 25 pCt. bedroegen, alsmede de proeven van een waarnemer, die de sterk uiteenloopende waarden van 45 pCt, en 4 pCt. verkreeg-, dan leveren de 8 overige voor de tusschenruimten waarden, waarvan de kleinste 23 pCt., de grootste 44 pCt. bedraagt; grenzen, die niet ver verwijderd zijn van die der op verschillende wijzen gestapelde bollen van gelijke grootte. Op grond van deze uitkomsten is bij de berekeningen, voor de hoeveelheid water, die in zandgronden wordt opgenomen, ^/^ van het zaudvolu- men als gemiddeld bedrag gesteld. Ad 2^. De proefnemingen over het doorstroomen van water door zand, in het klein door Harting verricht, laten eene eenigzins scherpere berekening toe dan door hem werd toegepast, en leveren daarmede ook meer bevredigende uit- komsten. Wat reeds door Darcy uit zijne proeven werd afgeleid, werd door WATER DOOE ZANDMASSA'S STEOOMÏ. die van Hartinq en anderen nader bevestigd, namelijk, dat de hoeveelheid water, die door zand stroomt, zoolang de stroom standvastig is, evenredig ia met de drukhoogte en met den inhoud der dwarsdoorsnede en omgekeerd even- redig met de lengte van den weg, dien het water door het zand moet afleggen. Zij wordt dus uitgedrukt door de betrekking M= a B D waarin M de hoeveelheid water beteekent, die in de tijdseenheid door eene zandlaag van de doorsnede D en de lengte L wordt doorgelaten, wanneer het verschil in waterdrukhoogte, aan de beide uiteinden van de zandkolom, H is. "Wordt als tijdseenheid het etmaal, als lengte-eenheid de meter en als volumen- eenheid de kubiek meter aangenomen, dan is alzoo a het aantal kubieke meters water, dat in 24 uren door eene zandlaag van een vierkanten meter doorsnede en een meter lengte wordt doorgelaten, wanneer het drukkingsverschil aan de eindvlakken 1 meter water bedraagt. Deze coëfficiënt wordt bepaald door den aard van het doorlatende zand, de grofheid der korrels en de mate van samen- pakking ; hij kan uit proeven berekend worden, wanneer opgegeven is hoeveel water in gegeven tijd bij bekende drukhoogte door eene zandlaag van bepaalde afmetingen is doorgelaten, doch alleen in de onderstelling, dat in het tijdperk der proef de doorstrooming standvastig bleef. In de volgende tabel is zijn be- drag berekend voor acht reeksen van waarnemingen, voor welke genoemde on- derstelling als geldig werd aangenomen. Naam van den waarnemer. Soort van zand. Stand der buis. Gemid- delde waarde van a. Wijdte der buis, Gemiddelde tijd voorafgegaan aan het tijdstip van waarneming. Gemiddelde duur der waarneming van de doorsjpeling. Dabcï Grof zand Habting l«fo Serie. . Fijn zand » Siie * . . , id. id. Seelheim id. id. De Bkuijiï I id. id. EsKiAAa Gemengd zand HüBBE Fijn zand HAVB.EZ id. id. Vertikaal 19.52 0.35 Horizontaal 4.12 0 0195 id. 0.04 0.019 id. 12.32 0.015 Vertikaal 9.72 0.135 id. 2.52 0.026 id. 23.58 0.022 id. 5.23 0.073 6i 18' 28.5 etmaal geruime tijd 19' 30' 9e'n> 5" 20' 1" 30" il 9" 5' 46" 4 VEESLAG OVEli DE MAÏE, WAARIN De cijfers van deze tabel, die, zelfs bij aanduiding- van dezelfde zandsoort, voor a waarden opleveren, afwisselende tusschen 23.58 en 0.04, bewijzen dat deze proeven in het klein genomen geenerlei maat kunnen opleveren van de hoeveel- heid water, die onder gegeven omstandigheden op den duur door zandlagen stroom- de. Vooral de proeven van Harting, die voor dezelfde soort van zand, na gemid- deld een vierde etmaal en na 28V3 etmaal, getallen leveren, waarvan het eerste bijna honderd maal grooter is dan het tweede, toonen aan hoe weinig de onderstel- ling van een standvastige doorstrooming met de werkelijkheid heeft overeengekomen. Alleen blijkt daaruit zeer in het oog loopend dat de hoeveelheid vermindert na eenigen tijd van doorstrooming ; hetgeen aan samenpakking der korrels en verstopping der tusschenruimte is toe te sciirijven. Deze uitkomst werd bevestigd door eenige proeven genomen in het natuur- kundig laboratorium van de Polytechnische School. Het bleek dat zelfs in ta- melijk wijde gasbuizen de hoeveelheid water, die bij dezelfde zandvulling onder standvastigen druk doorstroomde, op den duur zoo groote vermindering onder- ging, dat er niet aan te deuken viel ook maar eeue benaderde waarde van a uit de proeven af te leiden. Zelfs het doorstroomende regenwater, afkomstig van een op den zolder van het gebouw geplaatsten bak, was in staat door me- degevoerde, op en in het zand afgezette vaste bestanddeelen de doordringbaar- heid van het zand allengs aanmerkelijk te verminderen en ten laatste bijna ge- heel te doen ophouden. Doch — afgezien van het feit dat dergelijke proeven slechts onzekere waar- den opleveren van de hoeveelheid water, die onder bepaalde omstandigheden door zand stroomt, — staat het vast dat de toestand van het zand in de bui- zen in geeuen deele beantwoordt aan die van de zandlagen in de natuur. In de natuurlijke lagen zijn de zandkorrels meer of minder aan elkander ge- kleefd, en hunne holten meer of minder gevuld door bestanddeelen, die zich daarin hebben afgezet. Het meest bekend is in dit opzicht het ijzeroxyd, dat zich uit eene oplossing van ferro carbonaat of ijzerhumaat na oxydatie tot hydratisch ijzeroxyde op en tusschen de korrels heeft afgezet. Als deze werking in sterke mate heeft plaats gehad, kan eene zandlaag waterdicht worden, zoo als de bekende oerbanken leeren. Nog onlangs werd in een deel van het droog gelegde N aardermeer zulk een dichte oer-zandlaag (diluviaal) waargenomen. Doch niet alleen ijzer- oxyde ook humusachtige stoffen, koolzure kalk, kieselzuur en silicaten kunnen tusschen de korrels afgezet worden, en verminderen dan belangrijk het water- doorlatend vermogen. Een met fijne slibdeeltjes bezwangerd water kan eene zandlaag, waarin het WATER DOOR ZANDMASSA'S STKOOMT. 5 doordringt, allengs dichter maken. Zelfs het waterkeerend vermogen van klei kan belangrijk verschillen, naarmate de pliysische toestand der kleideeltjes ge- wijzigd wordt. Eene zoutoplossing van eene zekere sterkte doet de kleideeltjes tot vlokken stollen, en door zulke klei kan de zoutoplossing gefiltreerd worden. Wordt de zoutoplossing door water verdrongen, dan verslibt de klei weder al- lengs, en het water blijft op de klei staan. Aan het verschillend bedrag van die afzettingen en chemische werkingen is het ongetwijfeld voor een deel toe te schrijven, dat de zandlagen in het Nederlandsch diluvium en alluvium in water doorlatend vermogen onderling verschillen. Het zoogenaamde loopzand bestaat uit losse, witte of althans weinig gekleurde kor- reltjes. In het bruine zand bezitten de korrels veel meer samenhang ; dit laat het water minder gemakkelijk door. Grof zand en grint zijn gemakkelijk doorlatend. Het fijne grijze sterk samen- geperste zeezand is over het algemeen minder doorlatend. De Heer Havelaar, die in 1875 een groot aantal boringen in de zuidelijke kom der Zuiderzee heeft verricht, meldt van zeezandlagen tusschen ürk en Eukliuizen, dat dit zand fijn en samengeperst is. Uit de waarnemingen in Zeeland meende de Heer Stieltjes te mogen besluiten, dat het fijne grijsachtige zeezand weinig door- latend was voor water. Daar tegenover staat dat in drooggemalen polders, wier bodem uit diluviaal zand of veen boven diluviaal zand bestaat soms groot waterbezwaar ondervonden is, zooals in den Maarsseveen-, Tienhovenschen of Bethunepolder en in de Ronde veencn van Mijdrecht. Het feit dat gedurende de eerste jaren na de droogmaling de waterstand in de omringende polders verlaagd werd, en even zoo de groote hoeveelheden water, die moesten opgemalen worden om de polders droog te houden, bewijzen hoe het water door den bodem van meer of min aanzienlijken afstand buiten de bedijking werd aangevoerd. Het blijft echter de vraag hoeveel van dat water door of onmiddelijk onder de dijken, hoeveel door de zandlaag onder het veen zijnen weg nam en of ook water uit nog verder dan in de omliggende polders gelegen diluvium afkomstig was. Dat de zandlaag onder het overgebleven veen niet overal in den Bethune- polder water aanvoerde bleek uit de volgende waarneming van 1878. In eene tijdelijk afgedamde sloot, welke, door het veen henen, tot in de bruine zandlaag was geschoten, stond het water geruimen tijd lager dan in de uabijzijnde molen- tocht. Op andere plaatsen kon men hier en daar duidelijk het w.iter uit witte zandplekken zien opwellen. In de HoUandsche droogmakerijen, waar het veen op eene kleilaag ligt, is 6 VERSLAG OVER DE MATE, WAARIN het waterbezwaar veel minder. In de nieuwe droogmakerij Groot Mijdrecht heeft men daarentegen veel met waterbezwaar te kampen gehad. Slechts voor een deel was dat toe te schrijven aan de omstandigheid, dat de ringdijken zich niet genoegzaam gezet hadden. Veeleer moet worden in aanmerking genomen dat juist dwars door dezen polder de scheidingslijn loopt tusscheu het diluviale zand en de alluviale klei (de zoogenaamde blauwe zeeklei), in den ondergrond beneden het veen. Aan het doorkwellen van het grondwater door de diluviale zandlaag in het oostelijk gedeelte der polders is ongetwijfeld voor het grootste gedeelte toe te schrijven, dat in dezen polder zooveel meer waterbezwaar is ondervonden dan in de westelijk daarvan gelegen droogmakerijen. Een merkwaardig geval van doorlating had in 1872 plaats bij den Haarlem- mermeerpolder. Toen men in de ringvaart bij Heemstede een kuip van ongeveer 6 M. in het vierkant, waar binnen de pijler der draaibrug moest worden gemetseld, had afgedamd en des avonds alles voor de ledigmaling van den put had gereed ge- maakt, vond men dezen des morgens droog. Het water was naar den polder weggezakt. Het is van ouds bekend dat samengepakte veenlagen waterdicht kunnen zijn. De Heer Havelaar heeft zulks waargenomen bij de veenlaag, die in een ge- deelte der zuidelijke Zuiderzeekom nog onder de nieuwe zandlaag aanwezig is (het overblijfsel van de veenlaag, die daar vroeger gelegen heeft). Dit veen kon naar zijn uiterlijk droog genoemd worden, en was sterk samengeperst. Men weet dat de dijk van den Haarlemmermeerpolder voor een groot gedeelte uit veen is opgeworpen. Doch niet alleen tusschenliggende zandlagen maar, zoo als reeds gezegd werd, de physische toestand en de samenstelling van het zand zelf hebben een grooten invloed op het doorlatend vermogen, zoodat proeven met zand in buizen geene uitkomsten kunnen geven, die met de werkingen in de natuur overeenstemmen. Bij de proefnemingen met zand in buizen worden veelal de korrels eerst grootendeels van elkander losgemaakt en uit hun verband gebracht. Sommige waarnemers hebben het zand vóór de proefneming zelfs uitgewasschen of gegloeid. Uit de gezamenlijke hier vermelde proeven kan dus worden besloten, dat de cijfers voor het doorstroomen van water door zand, verkregen uit waarnemingen met buizen, met los materiaal gevuld en zelfs aangestampt, noodzakelijk sterk overdreven moeten zijn en dat gevolgtrekkingen, ten aanzien van doorkwelling bij inpolderingen en droogmakerijen, daaruit afgeleid, schrikbeelden kunnen doen ontstaan, zeer verschillend van de werkelijkheid. WATER DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 1 Ad 3"^. Naar het oordeel uwer Commissie is de eenige weg, die kan leiden tot de beantwoording der vraag in hoe verre eene voorgenomen inpoldering tot overlast van kwelwater in de drooggelegde gronden kan leiden, die welke reeds door wijlen ons medelid Stieltjes werd aanbevolen ; te weten het verzamelen van gegevens omtrent doorkwelling in bestaande polders, en eene vergelijking van de voor doorkwelling meer of minder gunstige omstandigheden in de ge- vallen, voor welke de kwel bekend is, met die, welke door de voorgenomen inpoldering zullen worden verwezenlijkt. Is van een door dijken afgesloten terrein, kanaalpand, havenkom, polder of droogmaking bekend hoeveel water in zeker groot tijdperk door lozing en ver- damping werd weggevoerd, hoeveel als regen werd opgevangen en kent men de hoeveelheid water, die bij het begin en bij het eind van het tijdperk binnen de omdijking aanwezig is, dan heeft men de gegevens voor de berekening hoeveel water langs onderaardschen weg in dat tijdperk naar binnen is gestroomd. Heeft dezelfde toestand van omdijking reeds eenigen tijd geduurd dan raag aangenomen worden dat de ondergrond van dijk- en polderbodem tot standvas- tigen graad van inklinking en verstopping der poriën is gekomen en in elk deel daarvan de doorstroomingscoëfficiënt met den tijd niet of weinig meer verandert. Blijft de waterdrukhoogte, die de doorstrooming veroorzaakt, in het genoemde tijdperk onveranderd dan weet men hoeveel per meter drukhoogte in een etmaal doorkwelde. Neemt men aan dat het water, dat langs onderaardschen weg in het ingedijkte terrein vloeide, alleen door en onmiddelijk onder den dijk een toegang vond, dan kan, in de onderstelling dat de dijk overal dezelfde samenstelling en denzelfden ondergrond had en rondom het ingedijkte terrein de drukhoogte overal even groot was, men ook de hoeveelheid berekenen, die per strekkenden meter dijk en per meter hoogteverschil van binnen- en buiten water in het etmaal door den afrond dronff. Noemt men den kwelcoëflB.ciënt k, de lengte van den dijk /;, dan is de hoe- veelheid water: M = kb Ht als t den duur van het tijdperk in etmalen en H het verschil in waterhoogte in meters beteekent. De uitdrukking onderstelt dezelfde wet van doorstrooming als de vorige ; zij verschilt daarvan alleen doordien, wegens de onbekendheid van de gemiddelde lengte en de diepteafmeting van den weg, die grootheden met den doorstroomingscoëfficiënt tot eenen factor zijn vereenigd. Uit waterstaatkundige gegevens heeft meu getracht den kweicoëfficiënt te berekenen voor de navolgende door dijken afgesloten terreinen : 1. het kanaal van Sluis naar Brugge ; VKKSLAG OVEK DE MATE, WAARIN 2. een afgesloten kom aan het kanaal van Walcheren te Vlissingen ; 3. den Haarlemmermeerpolder ; 4. 'sHertogenbosch, gedurende een tijdperk van keering van winterwater; 5. de Betuwe. Zy leverden de volgende uitkomsten. Hoeveelheid doorgesypeld per etmaal. Lengte van den dijk. Aangeno- men druk- hoogte. Hoeveelheid doorgesypeld per etmaal en per strek- kenden meter van den dijk. Plaats, waar in het groot de doorsypeling werd waargenomen. In het geheel. Berekend voor eene drukhoogte van één meter. M. b. H. ''-bh Kanaal van Sluis naar Brugge W 4311 M. 22608 M. 1.06 0.19 0.18 Afgesloten kom te Vlissingen gemid. 261 719 1.10 0.36 0.32 maxim. 377 719 1.14 0.52 0.46 Haarlemmermeerpolder 130800 600ÜÜ 2.14 2.28 1.065 ^0330 4 282 3.34 0.78 2075 a 4.436 3.46 0.78 211871 4.53 3.53 0.78 's Hertogenbosch 53927 4236 0.97 12.73 13.13 of 53380 0 97 12.60 12.95 43751 4236 0.44 10.32 23.47 of 40192 0.50 9.48 18.96 1167545 2090!) 179000 1550 2.40 4.00 6.52 13.49 2.72 "Viauensche bosch 3.37 # Kolf baan" 7760 38010 576(HX) 565 4150 77600 4.00 3.76 2.98 13.76 9.16 7.42 3.44 2.41 Betuwe boven de üchtenschc brug. . . 2.49 WATER DOOK ZANDMASSA'S STROOMT. 9' Het uiteenloopen der cijfers van k mag voor een deel worden toegeschreven aan het verschil van de grondlagen, door welke het water zijn weg moest nemen. De gronden van de twee eerste punten van waarneming, het kanaal van Sluis naar Brugge en de afgesloten kom te Vlissingcn, bestonden niet uit zui- ver zand. Bij den Haarlemmer meer polder mag ondersteld worden de aanwezigheid van eene doorlatende zandlaag, die op den bodem der ringvaart, aan de westzijde van den polder door weinig waterkeerende stoHeu wordt bedekt, en die in den polder zelf over de geheele uitgestrektheid meer of minder diep en in het noord- westelijk gedeelte van den polder zelfs aan de oppervlakte is weder te vinden. De boringen voor den spoorweg bij 'sHertogenbosch hebben zoowel ten noor- den als ten westen van de stad op eene diepte van ongeveer A.P. onvermengd zand doen vinden en tot zoo diep als de boring reikte, zijnde bij bastion Deu- teren tot — 7.73 M. Met veen of klei vermengd bevond zich zand hooger dan A.P. ; bij de door- laatbruggen N". 2 en .S zand met klei op -r 1.30; bij bastion Deuteren veen met zand op + 1.37 M. Dat 'sHertogenbosch zich onderscheidt door den grooten toevoer van kwel- water mag dus voor het grootste gedeelte worden toegeschreven aan de ligging op eenen doorloopenden zandbodem, die, tijdens hoogen stand van het water, dat rondom de kleine kom omgeeft, geheel doorweekt is. Ook moet gewezen worden op de onzekerheid omtrent de juiste hoeveelheid water, die werd opge- malen in de tijdperken, waarvan uitkomsten werden medegedeeld. De bemaling vond toen nog met een drijvend stoomgemaal en bij aanbesteding plaats en bovendien tot verschillende en meestal geringe hoogten. Overigens zou de toestand van 'sHertogenbosch tijdens bemaling eenigzins beantwoorden aan de proefneming, met een door een zanddijk omringde kom, die door Stieltjes werd aanbevolen. De diepte, waarop, onder de Betmve, het bonte diluviale zand zich bevindt, wordt in het verslag van Dr. Seelheim aangewezen. Plaat II vaa dat verslag bevat de grafische voorstelling van de ligging bij den Noorder- en bij den Zuiderdijk, en doet zien, dat zoo het diluviale zand nabij die dijken al schaars de oppei'vlakte bereikt, zooals tegenover Arnhem, dit toch veelmalen het geval is met de daarop rustende zandlaag van het allu- vium. Dit heeft o. a. plaats tusschen Vianen en Lexmond. Tegenover de groote verschillen in de waarden van k is de overeenstemming der waarden, verkregen in verschillende deelen van de Betuwe, derhalve onder nagenoeg dezelfde omstandigheden, opmerkelijk. C 2 JJATUUEK. VEEU. DEE KONINKT.. A.KADEMIK. DEEL XXVI 10 VEESLAG OVER DE MATE, WAARIN Bij de vergelijking en de toepassing dezer cijfers is intusschen wel iu ami- merking te nemen, dat zij berusten op aangenomen onderstellingen, die van de ■werkelijkheid kunnen afwijken, liet is een welbekend feit dat in een bedijkino- of droogmakerij niet altijd al het kwelwater kan geacht worden onmiddellijk onder den dijk te zijn doorgestroomd. Daar, waar het ingedijkte terrein uit zand bestaat of waar door slooten, tochten of kanalen de onder klei of leem liggende zandbodem is blootgelegd, kwelt uit den grond water op, dat zoowel van den omringenden boezem als van verder afgelegenen kan afkomstig zijn. Alleen dan zou de op die wijs plaats vindende wateraanvoer kunnen beschouwd wor- den als begrepen in den kwelcoëfficient A;, indien, bij de bedijkingen, die men vergelijkt, de verhouding tusschen de water doorlatende bodemoppervlakte en de dijklengte, alsmede de verhouding tusschen den waterdruk, die de opkwelling uit den grond veroorzaakt en het verschil in waterdruk, onmiddelijk binnen en buiten de omringing, konden ondersteld worden dezelfde te zijn. In het algemeen zal dit geenzins kunnen geschieden met voldoende zekerheid en hierop dient gelet te worden bij gevolgtrekkingen, die men uit de verkregen cijfers zou willen maken ten aanzien van gelijksoortige gevallen. Voor een polder bijv., waarvan de kwel bekend ware, zou de gevonden of aangenomen coëfi&cient ^, ook bij onveranderden toestand van den dijk, moeten verhoogd wor- den, indien door slootgraving of bebouwing eene bedekkende kleilaag werd ver- wijderd of verbroken. Ook kan de geologische gesteldheid van dien aard zijn, dat de evenredigheid van de kwel met het hoogteverschil van binnen- en bui- tenwater bij de polders, die men vergelijkt, niet meer kan worden ondersteld. Immers bij zeer uitgestrekte polders zou het kunnen voorkomen, dat in zeker binnenwaarts gelegen gedeelte de druk van het grondwater niet bepaald werd door de waterhoogte, onmiddellijk buiten den ringdijk, maar door die van verder afgelegen terreinen. In werkelijkheid zou men, om meer nauwkeurige schatting te verkrijgen, van de kwel in een gegeven polder, moeten kunnen afscheiden de hoeveelheid water, die onmiddellijk onder den dijk doorsypelt, van die, welke op grooter diepte door den bodem wordt aangevoerd. Doch hiertoe ontbreken alle gegevens. Men kan alleen beweren dat het tweede gedeelte des te grooter zal zijn, naarmate binnen den polder het water-doorlatend vermogen grooter is. Het is waarschijnlijk dat voor een deel ook hieraan het zeer groote verschil moet toegeschreven worden van de beide uitersten waarden van den kwelcoëffi- cient k. In het kanaal tusschen Sluis en Brugge was niet alleen de bodem van klei maar bovendien de verhouding van de dijkslengte tot het ingesloten terrein buitengewoon groot. In 's Hertogenbosch is de bodem zandgrond en de verhouding van dijklengte tot oppervlakte veel geringer. WATKR DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 11 Men dient in elk geval wel in het oog te houden van hoe groot gewicht eene doorkwelling in den polder onafhankelijk van de lengte en hoedanigheid van den dijk soms zijn kan. in het geval bijv. van de indijking der Zuiderzee zal door het verleggen van den dijk, die, over het zand, in 1866 door Beyerinck ontworpen was, naar de richting over de klei, volgens het plan van het wetsontwerp van 1877, het waterbezwaar in aanmerkelijke mate verminderd worden, niettegenstaande de dijk langer wordt. Evenzoo mag verminderde aanvoer van water in den polder ver- wacht worden van het vooistel bij dat wetsontwerp gedaan, tot opneming van de zandgronden, in de nabijheid o. a. van Harderwijk, in het boezemkanaal. De sterk uiteenloopende cijfers der tabel wijzen reeds aan welke wijde gren- zen de scliatting toelaat van het waterbezwaar van een toekomstigen Zuider- zeepolder. In de volgende proeve heeft men de ongunstigste cijfers, die men redelijker- wijs daarvoor kan aannemen, trachten te berekenen. Plaat V. De buitendijk, die uit de specie, die de bodem in de nabijheid oplevert, en dus grootendeels uit zand zou worden samengesteld, zou volgens het ontwerp van 1866 van den Inspecteur van den Waterstaat J. A. Beijerinck aan de binnenzijde worden gesteund door het water van een boezemkanaal, breed op den waterspiegel 150 M., welke waterspiegel op — 0.50 M. hoogte zou worden opgehouden door den binnendijk. Deze inrichting levert het voordeel dat de buitendijk, zelfs in het ongunstigste geval bijv. onder een stormvloed van 3.00 M. -f- A.P., geen grooter waterdruk dan 3.50 M. en dan slechts kortstondig te keeren heeft. De dijk zou echter worden aangelegd voor liet grootste gedeelte zijner lengte op een zandbodem. Ook door dien bodem, onder den dijk henen, mag dus doorsijpeling worden verwacht, zoolang hij niet door slib of kleineerzetting dicht is geworden. De waarde van 2.72, die voor k bij de Betuwe gemiddeld in haar ganschen omvang is gevonden, is voor den toestand, waarin de afsluitdijk, volgens het ontwerp van Beijerinck, zou verkeeren, zeker te gunstig. Het schijnt daarom veiliger bij waarnemingen, die grooter waarde voor k gaven, b. v. bij den toestand te 's Hcrtogenbosch te rade te gaan. Neemt men voor alle zekerheid k ^:^ 15, dus meer dan de meest vertrouwbare waarde, te 's Hcrtogenbosch gevonden, dan verkrijgt men voor de hoeveelheid, die op het boezemkanaal zal worden gebracht, het aanzienlijke bedrag van M = 15 ,. 3.50 x 41000 = 2.152.000 JVP; zijnde 41000 M. ruim de lengte van den buitendijk volgens het ontwerp van Beijerinck. Het is niet te verwachten dat het aanzienlijke cijfer van 2.152.000 M^, zelfs gedurende den ongewoneu stormvloed, zal worden bereikt in een etmaal, 12 VERSLAG OVER DE MATE, WAARIN omdat (Ie reeds ruim genomen vloedhoogte van + 3.00 M. niet gedurende een vol etmaal zal aanhouden, en omdat gedurende de aanzienlijke doorsijpeling het boezemkanaal zal zwellen en dus de drukhoogte en daarmede de doorsijpeling door den buitendijk zal verminderen. In het plan van Büiijerinck beslaan de boezem- en scheepvaartkanalen eene oppervlakte groot te zamen 6. 848.000 M^ of ruim 684 H A. De rijzing van het water, veroorzaakt door de doorsijpeling, zal dus bedragen hoogstens : 2.i 52.000 ^,, ,, 6:848:000 = ^-^^ ^- ^" ^'* '^'^^'^- en dus den waterspiegel een stand doen bereiken van — 0.50 + 0.31 = — 0.1 9 M. Ten gevolge van deze rijzing zal een groot deel bij de eerstvolgende lage waterstanden zich weder op de Zuiderzee ontlasten. Het laag watei-, thans te Enkhuizen op ongeveer — 0.80 te stellen, zal namelijk na de afsluiting ver- moedelijk eene geringe verlaging ondervinden. Het gedeelte dat niet door natuurlijke lozing wordt afgevoerd, zal onder de boezemkade of binnendijk naar den polder afzakken en moeten worden opgemalen. De l.'innendijk, die het water van het boezemkanaal uit den polder moet keeren, zal, wat de samenstelling betreft, in gunstiger omstandigheid zich be- vinden dan de buitendijk, omdat hij uit betere specie zal kunnen worden op- geworpen en omdat hij, vooral zoover hij binnenwaarts zal gericht zijn, op een bodem zal komen te rusten, die minder water doorlaat dan de bodem, waarop de buitendijk wordt gelegd. Daarentegen zal hij doorgaande aan grooter water- druk blootstaan. Met een zomerpeil van 4.50 beneden A.P., zoo als door Beijerinck werd aangenomen, zal op een waterdruk tegen den binnendijk van 4.00 M. zijn te rekenen gedurende een groot deel van het jaar. Eene andere zaak, die de doorsijpeling door den binnendijk bevordert, is de groote lengte, die hij moet verkrijgen, in verband met de leiding van het boe- zemkanaal met vertakkingen door den polder, ten dienste van de scheepvaart. Bij het ontwerp van Beijerinck is op eene waterkeerende lengte van 216000 M. te rekenen, waarvan op klei rust eene lengte van 163000 en op zand, even als dat van den buitendijk, eene lengte van 53000 M. Voor het eerste gedeelte, dat met den toestand van den ringdijk van den Haarlemmermeerpolder over- eenkomt, behoeft dus voor k niet meer dan 1 te worden genomen ; voor het andere gedeelte zal de coëfficiënt 15, die bij den buitendijk is gebezigd, wederom kunnen dienen. Men verkrijgt dan voor de doorkwelling in gewone omstan- digheden per etmaal : WATER DOOE ZANDMASSA S STEOOMT. 13 M=Ay (15 X 53000 + 1G3000) — 3.8::i2.000 M'' en tijdens een stormvloed zooals de onderstelde: M = 4.31 (15 X 53000 f 163000) = 4.128.980 M^. Deze berekening onderstelt, dat het boezemkanaal alle rechtstreeksclie door- sijpeling van het Zuiderzeewater onder het kanaal door tegenhoudt ; alleen in dit geval zijn 4.00 en 4.31 het gemiddelde hoogte verschil, dat water naar den polder doet doordringen. Wat aldus door te gering hoogte verschil te weinig mocht berekend zijn, wordt zeker in ruime mate opgewogen door de overdreven waarde van 15 aan den kwelcoëfficiënt toegekend. Bij het wetsontwerp van 1877 werd van het plan van Beijeeinck afgeweken door het voorstel den afssluitdijk ongeveer 2 uur bezuiden Urk te leggen, waar- door eene oppervlakte van niet minder dan 23400 hektaren zeezand buiten de droograaking werd gelaten en de afsluitdijk op een bodem werd aangelegd, waarbij het zand door een kleilaag van meer of minder dan 1 M. dikte bedekt was. De buitendijk zou echter 8 kilometers langer of 49000 M. worden. De binnendijk of zoogenaamde boezemkade verkreeg door verdeeling van de opper- vlakte in twee groote omringingen eveneens grootere lengte, namelijk eene van ongeveer 333000 M. Het boezemkanaal verkreeg dientengevolge en ook door het daarin opnemen van de zoogenaamde boezemmeeren grootere oppervlakte. Voor die boezemmeeren werden ook gekozen de oppei'vlakten zandgrond, die nog binnen de bedijking overbleven o. a. die bij Harderwijk. Dewijl door de wijziging van de richting der afsluiting de buitendijk geheel op kleigrond zou komen te rusten, en bovendien een breede strook van den zeebodem vóór den buitendijk een kleibekleeding zou bezitten, is voor de waarde van k eene waarde van 4 stellig ruimschoots voldoende. Bij eene lengte van 49000 M. en dezelfde drukhoogte tijdens een stormvloed als boven werd aangenomen, namelijk 3.50, verkrijgt men voor de doorkwelling door den buitendijk 4 X 3.50 X 49000 = 686000 W\ In het plan volgens het wetsontwerp beslaan voorts de boezem-meeren en scheepvaartkanalen eene oppervlakte te zamen groot 107.350.000 M^ of 10735 HA 14 VERSLAG OVER DE MATE, WAARIN en bedraagt de zwelling van den waterspiegel, tengevolge van de doorsypeling door den buitendijk, slechts 686000 107350000 = 0.006 M. Van den binnendijk of de boezerakade ligt een gedeelte van ongeveer 49000 M. p dezelfde soort van grond als de buitendijk. Ofschoon beter samengesteld dan deze kan toch door ontblootiug van den zandbodem van het boezemkanaal de binnendijk onderloops worden ; althans voor genoemde lengte, en is dus voor dit gedeelte het aannemen van een coëfficiënt ^ = 4 raadzaam. Voor de overige lengte van 284000 M. bestaat dat gevaar minder, omdat de kleilaag, waarop zij rust, dikker is, en behoeft dus voor k niet meer dan 1, zijnde iets meer nog dan bij Haarlemmermeerpolder, genomen te worden. In gewone omstandigheden een drukhoogte van 4 M. aannemende, zoo als boven, verkrijgt men voor de doorsypeling M = 4 (4 X 49000 -I- 284000) = 1.920.000 Bij stormvloed is de zwelling van het boezemwater te onbeduidend om op de doorsypeling onder den binnendijk van eenigen invloed te zijn. Ook hier geldt de boven reeds gemaakte opmerking, dat de grootte van de gekozen waarde voor den kwelcoëfficient mag geacht worden te gemoet te ko- men aan het buiten rekening laten van de mogelijke toestrooming van water uit de Zuiderzee onder het boezemkanaal door. Volgens het bovenstaanle zou dus moeten gerekend worden op een waterbe- zwaar, veroorzaakt door kwel bij het ontwerp Beterinck, tijdens een stormvloed, van 4.128.980 M^ in het etmaal; bij idem in gewone omstandigheden, van y.832,000 M'^ in het etmaal, en bij het plan van het wetsontwerp, in gewone omstandigheden, van 1.920.000 M'^ in het etmaal. Hierbij moet nog gevoegd worden de regenval na aftrek der verdamping. Nemende daarvoor die, welke in de ongunstigste periode in Haarlemmermeer- 34655 polder werd waargenomen, zijnde van 1867— lö73 .o.rvr.^ 1-91 ^' P^^ hectare en per etmaal WATER DOOK ZANDMASSA'S bTROOMT. 15 dan verkrijgt men voor de 195000 HA. van Beijerinck 195000 x 1.91 = 373300 M» en voor de 195000—23000 = 172000 van het wetsontwerp 172300 X 1.91 = 329300 M* en dus een totaal waterbezwaar groot bij ontwerp Beijerinck tijdens een stormvloed 4.502.280 M^ ; in gewone omstandigheden 4.205.300 „ Wetsontwerp 2.249.300 „ Bij beide ontwerpen kan naar de regelen van de praktijk gerekend worden op een stoomvermogen van 12 PK. voor 1 M. opmaling per 1000 HA. Volgens deze berekening en een opmaling aannemende van 4 M. vordert het ontwerp van Beijerinck 9360 PK. en dat hetwelk tot grondslag lag aan het wetsontwerp een vermogen van 172 x 12 x 4 = 8256 PK. De paardekracht rekenende op 4.5 M* 1 M. hoog per minuut en dus de 12 PK. per etmaal op 19440 M^ 4 M. hoog, dan zouden voor de oppervlakte van Beijerinck de 9360 PK. uitmalen per etmaal 3.790.800 M^; terwijl volgens bovenstaande berekening bij een stormvloed op eene van 4.492.700 M^ zou moeten gerekend worden; weshalve in plaats van 9560 PK. noodig zouden zijn en in gewone omstandigheden De oppervlakte van 172000 H A. van het wetsontwerp zou in gewone oüi- standigheden vorderen eene opmaling van 172 X 19440 = 3.343.680 M^ per etmaal. Dus behoeft voor bovenstaande hoeveelheid van 2.249.000 M^ niet meer te worden gesteld dan een vermogen van 2-249.300 _ . 3.343.680 • • "^^^ - ^^^^ ^^- ' derhalve minder dan de praktijk bij droogmakerijen aan de hand doet. 3 6 VKKSLAG OVER DE MATE, WAAEIN Voor zoo ver de verzamelde gegevens dit kuunen uitmaken zou derhalve het bezwaar der doorkwelliug de uitvoering van het plan van het vretsontwerp vau 1877 niet behoeven in den weg te staan. De Commissie voornoemd: Maart 1887. G. VAN DIESEN. J. BOSSCHA. J. M. VAN BEMMELEN. WATER DOOK ZANDMASSA'S STROOMT. 17 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE, WAARIN WATER, ONDER VERSCHILLENDE DRUKHOOGTEN, DOOR ZANDMASSA'S VAN VERSCHILLENDE SAMENSTELLING EN BREEDTE STROOMT, I. Ruimte tusschen de zandkorrels. In de mededeeling van den Heer Stieltjes, bl. 212 van de Verslagen en Mededeel ingen, Tweede Reeks, XlII^e Deel, tweede stuk, werd reeds met een , woord gewezen op de omstandigheid, dat bij bolvormige korrels, zeer regelmatig gerangschikt, de tusschenruimte eene grootte heeft, die in constante verhouding staat tot de middellijn van de korrels, die alle even groot worden ondersteld. Daaruit volgt dus dat bij toeneming der grootte van de bolvormige korrels ook de ruimte toeneemt, en dat derhalve waarschijnlijk zand meer water doorlaat naarmate het grover is, gelijk ook bij proefnemingen is gebleken. Daar in de werkelijkheid de zandkorrels niet zoo ruim gerangschikt op elkander liggen als volgens de zoo even genoemde onderstelling, zelfs indien zij bolletjes van gelijke grootte zijn, kan het, ook in verband met het onderzoek door waarne- ming, van nut zijn de grootte der tusschenruimte zoo veel mogelijk door bere- kening te verkrijgen. Bij het reeds genoemde zeer eenvoudige geval, waarbij de middelpunten der bollen vier aan vier een kubus vormen en dus de tusschenruimten recht door- loopende openingen aanbieden, kan blijkbaar meer water tusschen de bollen worden geborgen dan bij de andere mede hieronder staande rangschikkingen. 03 NATÜÜEK. VERH. DEK KONIKKL. AKADEMIE. DEEL XXVI, 18 Inhoud vau den kubus of van het parallelopipedom, dat de bollen of segmenten van bollen omvat Inhoud der bollen Tussehenruimte Inhoud (per- i bollen centswijze uitge- > tusschen- drukt) van de ' ruimte Voor den inhoud der niinimum-doorsnede van de recht doorloopende opening heeft men het volgende: Inhoud vau kwadraat of rechthoek omvattende 16 cirkels Inhoud van de 16 cirkels Tussehenruimte of mini- mum-doorsnede Inhoud (per- J cirkels centswijze uitge- } tusschen- drukt) van de ' ruimte AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE, WAARIN A. B. De bollen staan op elkander, en hunne middelpunten liggen in platte vlakken, waarvan de horizontale zoowel als al de ver- tikale op den afstand van de nüddelbjn van een bol van elkan- der zijn verwijderd. In de drie richtingen loopen de openingen recht door. {idf — &i(P 64 X- (/'T =33.51^3 6 30.49 cP 52.3 pCt. 47.6 pCt. (i(/)2 = 16<^» 16 X -'T = 12.56^2 3.44 rf» 78 pCt. 21 pCt. De bollen rusten in de holten tusschen twee andere bollen; hunne middellijnen liggen in platte vlakken, waarvan de ver- tikale in één zin op den afstand d (middellijn van den bol) van elkander staan; de andere ver- d tikale op een afstand — en de ' 2 1 horizontale op een afstand - d\/ó. In twee richtingen loopen de openingen recht door. 4(/X4(/X ('/+-'^ 1^3)=: 57.57 ö?' 64 X - cP 'T =33.51 (;P 6 24.06 <^ 58.20 pCt. 41.78 pCt. idX (^d+-di/3) = U.392d^ 16 X -!T = 12.56^ 4 i.SSid' 87.27 pCt. 12.72 pCt. De bollen rusten in de holte tusschen drie andere bollen; de platte vlakken door hunne mid- delpunten gebracht liggen op den d d 1 afstand ~. ~l/ 3 en- d {/ 6 van elkander. In geene richting loopen de ope- ningen recht door. 4 (/X ( 35.0208 (^ 14.6292 (^ 70.53 pCt, 29.46 pCt. WATEE DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 19 Ongelijkheid der grootte van de korrels, door elkander vermengd, bevordert niet altijd de dichtheid. Er kan namelijk uit voortvloeien dat een tusschenge- plaatste kleine korrel belet dat de groote korrels dicht aan elkander sluiten. Dit is b.v. het geval bij eene schikking als de neven- staande, waarbij D en d de middellij nen der twee grootten van bollen zijn en x de afstand is, waarop de groote bollen uit elkander moeten blijven door de toevoeging van den kleinen bol. Men heeft dan : ab=i(D-\-d)[/2 x = 0.707 d — 0.293 D. 'ab' = inhoud kubus = \{I) ->r df[/ 2 = 0.353 (X» + d)^ inhoud van de 8 gedeelten der bollen: b o inhoud van bol d = n d^ n -(1)3 + (^3) -0.523 (1)3 + ^3) Tusschenruimte = 0.353 (D + lïf — 0.523 (J)^ + d% Naarmate B grooter wordt in verhouding tot d wordt de tusschenruimte kleiner. Voor l) = d 'w> tusschenruimte 1.778 fZ^ of percentswijze : inhoud der bollen 37 pCt. tusschenruimte 63 „ Voor Z> = 2(Z tusschenruimte 4.83 # of: inhoud der bollen 50 pCt. tusschenruimte 50 „ Voor B — 0.707 d of a; = 0 als wanneer de groote bollen elkander raken: 0.293 tusschenruimte 6.16 # of: inhoud der bollen 56 pCt. tusschenruimte 44 „ O 707 Voor B > ' d wordt x negatief en vallen de bollen in elkander. 20 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE, VVAAIUN Bij eene schikking als deze van bollen van gelijke grootte was de tusschen- ruimte gevonden 47 pCt. van den geheelen inhoud ; tusschenvoeging van een kleiner bol met het middelpunt in het vlak der middelpunten van de groote bollen, bij deze schikking, vermindert dus de grootte der tusschenruimte slechts met 47—44 of met 3 pCt. Is de kleine bol geplaatst buiten het vlak der middelpunten van de groote bollen, t. w. in de holte in het mid- den tusschen acht volgens de schik- king A gestelde bollen dan kan de middellijn van de kleine bol grooter zijn dan 0.414 D namelijk 0.732 D. De tusschenruimte wordt dan terstond belangrijk verkleind en bedraagt slechts 27 pCt. van den geheelen inhoud. Men heeft namelijk: (D + xf = 2 D\ Eene doorsnede over y z, naar boven omgeslagen, geeft te zien : d + D = D\/3 of: d = D {\/ 3 — 1) = 0.132 D. Voorts inhoud kubus (a bf . . . D^ 8 X i bol D=~D^ n 6 TC \)o\d -(0.732 Z»)3 0.523 (l-h 0.392) i93 = 0.728 i)^ tusschenruimte 0.272 D^ Dus inhoud bollen ongeveer 73 pCt. en inhoud tusschenruimte 27 _ Berekening van de verkleining der tusschenruimte bij de rangschikkingen B WATEE DOOE ZANüMASSA'S STROOilT. 21 en C door tusschenplaatsing van kleinere bollen gaf geen kleiner cijfer dan het zooeven genoemde ; hetgeen zich laat verklaren door do dichtheid waartoe, bij die schikkingen, de groote bollen reeds bij elkander gedrongen waren. Tegenover de uitkomst der berekening kan tot vergelijking gesteld worden die, welke van genomen proeven bekend zijn. In de, door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen, in ] 877 uitgegeven Verhandeling van Dr. J. E. Enklaar over de verdam- pint/ van icater van onderscheidene gronden onder verschillende omstandigheden wordt op bl. 30 een opgaaf gedaan van het gewicht aan water, dat door verschil- lende grondsoorten, waarmede proeven werden genomen, kon worden opgenomen. De gronden werden gebracht iit glazen cylinders, hoog 0.20 M. en van een inwendige middellijn van 0.028 M. De weging geschiedde voor en na de ver- zadiging met water. Onderstaande tabel geeft de uitkomst der weging en van de daaruit bere- kende verhouding der volumina tot de tusschenruimten. Fijne grijze leem. Veen- achtige zand- grond. Zand- grond Oranje woud. Wit uit-| Grove gegloeid donkere zaud. leem. Bruine knip- klci. Zwarte humus- rijke klei. Zwarte tuin- aarde. Wit uit- gcgloeid zand. Gewicht van den luclitdroo- gen grond in grammen. 126.77 |t09.77 127.86 110.77 119.32 100.38 103.07 110. U 116.89 U8.47 125.57 117.31 153.29^^ 131.50 152.17 164.71 Gemiddeld V 128.21 Aannemende het volumen, d. i den inhoud van den cylinder, op 125 cM^ dan is het ge- wicht per M' Gewicht van het door den grond opgenomen water in grammen. Gemiddeld in gr. of cM'. Ruimte door den grond inge- nomen in cM^ K.G. 1024 41.04 36.53 43.26 48.58 42.35 82.65 Percentswijze van 1 den grond 66 pCt het geheel ingeno- 1 men ruimte door f het water 34 111.71 114.14 150.41 K.G. 893 45.59 41.28 45.81 47.98 K.G. 913 37.58 33.74 38.42 38.51 45.16 79.84 64 pGt. 36 ^ 37.06 87.94 70 pCt. 30 // K.G. 1200 30.145 25. 90= 31.96 34.15 30.54 94.46 76 pCt. 125.50 112 41 136.75 137.10 127.94 K.G. 1023 36.68 59.09 42.10 39.93 38.45 86.55 69 pCt- 31 „ 83.30115.75 73.97il05.14 83.41116.15 93.21115.41 83.47113.11 K.G. 667 52.28 47.09 56.55' 63.72 54.91 70.09 56 pCt. 44 ,. K.G. 904 47.94 43.23 47.09 46.87 46.28 78.72 63 pCt. 37 // 123.90 118.17 132.14 139.65 153.59 131.50» 152.17 164.71 155.71 K.G. 1245 36.60 33.77 33.98 35.85 150.41 K.G. 913 27.00 24.775 30.19 34.19 35.05 89.95 72 pGt, 28 i' 29.03 95.97 77 pOt. 23 // 22 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE, WAARIN Bij den bouw der brug over de "Waal bij Bommel werden door den ingenieur Dr. E. F. VAN Dissel proeven genomen, ten einde het bedrag der inklinking van zand te leeren kennen. Daaruit kan ook iets van de tusschenruimte worden afgeleid. Den 20sten Januari 1866 werd een bak, lang 1.58 M., breed 0.75 M. en hoog 0.60 M., inhoudende derhalve 0.711 M^. gelijk gevuld met goed vochtig zand, uit het terrein genomen, niet vastgestampt. Hierop water gegoten wordende stond de bak blank na toevoeging van 210 liter. Onmiddellijk na het opgieten was de zakking 0.08 M., en dus de inklinking 0.0948 M3. of ruim Vs in hoogte. Uit de opgaaf blijkt niet of het water in den bak deelde in de beweging en beneden den bovenkant van den bak daalde of op de aanvankelijke lioogte bleef staan. In het eerste geval zou de totale hoeveelheid de verkleinde tusschen- ruimten hebben gevuld en zou de verhouding tusschen het massieve in de tus- schenruimten percentsgewijze uitgedrukt zijn geweest als 75 tot 25 pCt. In het andere geval is die verhouding als 84 pCt. tot 16 pCt. Zonder verdere bewerking bleef de inklinking doorgaan en bereikte zij eene hoogte van 0.10 M. ; zijnde juist Ve "^an de hoogte of 0.1185 M^. Daalde, wat niet waarschijnlijk is, het water mede dan zou de verhouding van zand tot de tusschenruimte zijn geweest 74 pCt. tot 26 pCt. Bleef het water de oorspronkelijke hoogte, bovenkant van den bak, behouden dan was de verhouding als van 86 tot 14 pCt. Hetzelfde zand klonk na drooging opnieuw in, zoodat 10 liter in volumen afnamen tot 9.6 liter en in gewicht verminderden van 18.4 KG. tot 15 KGr. De 3.4 KG. aannemende als zoovele liter water, die uit de tusschenruimten verdampten, is de verhouding tusschen het volumen zand en de tusschenruimte als 75 tot 25 pCt. Den 24sten Januari 1866 wogen 5 liter zand uit het terrein genomen 7.5 KG. Na drooging klonk de massa in tot 4.5 liter wegende 7.3 KG. De verloren gewichtshoeveelheid aannemende als 0.2 liter water, die in de tusschenruimte begrepen was, zou de verhouding van zand tot tusschenruimte bedragen 96 pCt. tot 4 pCt. Vermoedelijk was dus de ruimte tusschen de zandkorrels niet ge- heel gevuld en het zand uit het terrein vrij droog. Zand uit het water genomen, gaf een gewicht van 9.2 KG. voor 5 liters ; woog na drooging 7.5 KG., en was toen tot 4.8 liter ingeklonken. De hieruit berekende verhouding is als van 75 tot 25 pCt. Bij beide proeven was het zand gewoon grof rivierzand. WATEE DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 23 Uit de proeven te Bommel mag worden afgeleid een minimum van tusschen- ruimte ten bedrage van 14 pCt., omdat allicht eenige daling inden bak zal zijn ondervonden door het water, en een maximum van 25 pCt. omdat, bij laatstge- noemde proef, het zand bij de eerste meting waarschijnlijk niet volledig in elkander gezet zal zijn. Voorts blijkt ook uit die proeven dat bevochtiging de zandkorrels gemakkelijker langs elkander doet glijden en dichter te zamen pakken ; waaruit zich het ver- minderen van de doorsypeling na eenigen tijd, bij sommige proefnemingen waargenomen, laat verklaren. In de verhandeling van D^. F. Seelheim getiteld : Les lois de la perméabilité du sol, voorkomend in de Archires Neerlandaises T. XIV komen twee bepalingen voor van de grootte der tusschenruimte bij zand. De buis, die daartoe met zand en met water, afzonderlijk en vermengd, werd gevuld en gewogen, had eene middellijn van 0.011 M. Bij zand, bestaande uit korrels van ongeveer gelijke grootte, was in proef IX de verhouding der volumina 39.23 tot 22.72 of percentswijze als 63 pCt. tot 37 pCt. Op gelijke wijze kan men uit de cijfers, die bij proef X met zand, waarvan de korrels ongelijke grootte hebben, zijn medegedeeld, de verhouding der volu- mina vinden, bedragende 44.03 en 17.93 of percentswijze 71 pCt. en 29 pCt. Bij de proeven van H. Dakct en Ch. Ritter, den 29 en 30 Oct. en 2 Nov. 1855 te Dijon genomen, waarop wij later zullen terugkomen, beschreven in het werk getiteld : Les Fontaines puhliques de la ville de Dyon par Henrt Darct, Inspecteur Général des ponts et chaussées, werd grof zand van verschillende korrelgrootte en vermengd met stukjes grint, schelpgruis enz. gebezigd. Op bl. 590, waar de mededeeling der proeven voorkomt, geeft hij op voor het bedrag der ruimte 38 pCt. ; die der vaste deelen is dus 62 pCt. geweest. Tegenover het grove zand, bij de zooeven genoemde proeven gebezigd, stelt de Inspecteur Generaal J. Dupuit in zijn werk: Etudes théoriques et pratiques sur Ie mouvement des eaux dans les canaux découverts et a travers les terrains perméables, 1863, uitkomsten met fijner zand, waarvan hij de ruimte op 30 pCt. en dus den inhoud der zandkorrels op 70 pCt. aanneemt. In het in 1861 te Berlijn uitgekomen deel XI van het Zeitschrift für Bau' tvesen door O. Erbkam komt eene belangrijke verhandeling voor van Hübbe, von der Beschaffenheit und dem Verhalten des Sandes. 24 AANTEEKENINGEN BETEEFFENDE DE MATE. WAARIN Daarin worden medegedeeld de volgende cijfers door Woltman gevonden voor de tussclienruimte. Bij veldsteenen van 1 h 3 KG 37.6 pCt. „ kiezel „ 0.25 „ 41.7 „ „ „ . 0.10 „ 39.3 „ „ loopzand 41.2 „ „ terreinzand 41.9 „ alles in verhouding van den geheelen omvang, zoodat de vaste deelen, in dezelfde verhoviding, innamen resp. 62.4, 58.3, 60.6, 58.8 en 58.1 pCt. De proeven door Hübbe zelf genomen leverden de grensverhoudingen van zand tot de tusschenruimte 60.4 pCt. tot 39.6 pCt. 72.1 „ „ 27.9 „ Onder den titel : Untersuchtmgen über die Wasserkapacitat der Bodenarten deelt D"". E. WoLLNT op bl. 177 van de Forscluingeu auf dem Gebiete der Agri- culturpliysik van 1885 o. a. de volgende uitkomst mede van verscheidene waarnemingen van de ruimte tusschen zandkorrels. Bij proeven van A. Mayee met korrels kwarts van gelijke grootte van 0.3 tot 0.9 mM. bedroeg de grootste watercapaciteit in percenten van het volumen 48.97 A. VON LiEBENBERG vond bij korrels van tertiair zand van verschillende grootte dooreengemengd de ruimte in pCt 34.90 A. VOK LiEBENBERG vond bij korrels van diluviaal zand van verschillende grootte dooreengemengd de ruimte in pCt 25.50 Wollny's proeven gaven bij korrels van kwarts zand van 0.01 tot 2.00 mM. dooreengemengd eene grootste van 28.52 tot 44.90 en een kleinste „ 3.66 „ 35.56 Het bovenstaande bij een trekkende verkrijgt men het volgende overzicht. WATER DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 25 Theoretische berekening. J. E. Enklaak. Dr. E. F. VAN Dissel. Dr. F. Seelheim. H. Darcy. J. DUPÜIT. WOLTMAN. HÜBBE. A. Maijeb,. A. VON LiEBENBERG. E. WOLLNT, Bolvormige korrels van gelijke groote Bolvormige korrels van ongelijke groote Fijne grijze leem Veenachtige zandgrond Zandgrond Oranjewoud Wit uitgegloeid zand // II ff Grove donkere leem Bruine knipklei Zwarte humusrijke klei Zwarte tuinaarde Gewoon grof rivierzand. Grensverhoudingen . . . Zandkorrels van gelijke grootte II g ongelijke grootte Zeer grof zand met stukjes grint enz Fijner zand dan het voorgaande Veldsteenen Kiezel // Loopzand Terreiuzaud Grensverhoudingen bij zand Kwartszand van gelijke grootte Tertiair zand van verschillendegroottedooreengemengd. Diluviaal « « •• " Kwartszand » " " " maxni. » /, ;/ // II minm. 52.3 58.2 70. S 56 73 66 64 70 76 77 69 56 63 72 75 86 63 71 62 70 62 58 61 59 58 ƒ 60 l 72 51 65 74 55 96 47.6 41.8 29.5 44 27 34 36 30 24 23 31 44 37 28 25 14 37 29 38 30 38 42 39 41 42 40 28 49 35 26 45 4 C 4 NATÜURK. VERH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 26 AANTEEKENINGEN BETEEFFENDE DE MATE, WAARIN II. Pkoeven tot bepaling van de hoeveelheid dooroesypeld water. Groot is de verscheidenheid der uitkomsten van de in het klein genomen proeven. Zelfs bij beziging van denzelfden toestel door één proefnemer verkreeg deze soms uiteen loopende eindcijfers. Vooral loopeu de uitkomsten uiteen, waar het de bepaling geldt van de absolute hoeveelheid, die onder eene eenheid van drukhoogte, van lengte en van dwarsdoorsnede van den door het zand af te leggen weg in een eenheid van tijd doorsypelt. Meer stellige gegevens zijn de betrekkelijke. Er is blijkens de uitkomsten namelijk groote waarschijnlijkheid, dat bij overigens gelijke omstandigheden de doorgesypelde hoeveelheden, ongeveer in rechte reden tot elkander staan als de drukhoogten en als de inhouden der dwarsdoorsneden van de doorloopen zand- lagen en in omgekeerde reden ongeveer van de lengten dier lagen. Ook blijkt met groote mate van zekerheid, dat de grootte der zandkorrels, de meerdere of mindere grofheid van het zand, merkbaren invloed heeft. Enkele waarnemers hebben getracht de wetten van doorsypeling in eene for- mule te brengen, en daarbij een empirischen coëfficiënt ingevoerd, ten einde omstandigheden in rekening te brengen, die voornamelijk in den aard van het gebezigde zand zijn gelegen en invloed uitoefenen. Dr. Seelheim brengt ook de temperatuur in rekening. Bij de volgende beknopte mededeeling van de voornaamste uitkomsten door verschillende geleerden verkregen is tot gemakkelijker vergelijking de hoeveelheid water berekend, die, volgens hunne eindcijfers, zou doorgesypeld zijn gedurende 24 uren, ingeval de drukhoogte 1 M., de lengte van den weg door het zand 1 M. en de inhoud der dwarsdoorsnede van de zandlaag 1 M^ had bedragen. In het reeds genoemde werk: Les Fontaines publiques de la ville de Dyon worden op bl. 590 de uitkomsten medegedeeld van de in 1855 door H. Darct en Ch. Kitter genomen proeven met kiezelzand van de Saóne, samengesteld uit 0.58 zand gaande door een zeef van 0.77 millim. 0'13 „ „ „ „ „ „ I.IU „ 0.12 „ „ „ „ „ „ 2.00 „ 0.17 stukjes grint, schelpgruis 4. TÜÖ" De tusschenruimte van het zand was 38 pCt. ; de vertikaal gestelde buis, waarin het zand gebracht werd, was hoog 2.50 M. ; de inw. middellijn 0.35 M. I ( t water werd er opgebracht door de waterleiding, zooveel noodig zijdelings WATEE DOOK ZANDMASSA'S STROOMT. 27 afgetapt om de drukking te regelen. Door middel vau een kwik-manometer werd de grootte der drukking bepaald. Num- mer der Serie. Dikte van de zandlaag. Volg- num- mer der proe- ven. Duur in minu- ten. Gemid- deld doorge- stroomd volumen per minuut. Ge- mid- delde druk- king. Verhouding tusschen de drukking en het volumen. Hoeveel- heid iu 24 uren bere- kend voor 1 M. druk- loo^tedoor 1 R . lengte per m. Opmerkingen. 1 25' Lit. 3.60 M. l.ll 3.25 M'. 28.15 2 20' 7.65 2.36 3.24 27. 3i . 3 15' 12.00 4.00 3.00 20.83 j De manometer vertoonde 4 18' 14.28 4.90 2.91 25.30 \ slechts weinig schomme- M. 5 17' 15.20 5 02 3.03 26.28 \ lingen. 1 0.58 (Het zand was niet gewasschen). 6 7 8 17' 11' 15' 21.80 23.41 24.50 7.63 8.13 8.58 2.86 2.88 2.85 24.80 24.99 24.79 [Sterke schommelingen. 9 10 13' 10' 27.80 29 40 9.86 10.89 2.82 2.70 24.50 23.44 j Zeer sterke schommelingen. 1 30' 2.66 2.60 1.01 17.45 2 21' 4.28 4 70 0.91 15 53 2 3 26' 6.26 7.71 0.81 13.85 1.14 (Het zand was niet gewasschen). 4 5 6 18' 10' 24' 8.60 8.90 10.40 10.34 10.75 12.34 0.83 0.83 0.84 14.19 14.12 14.38 /Zeer sterke schommelingen. I 31' 2.-13 2.57 0.83 21.21 1.71 2 20' 3.90 5.09 0.77 19.61 3 (gewasschen zand). 3 4 17' 20' 7.25 8.55 9.46 12.35 0.76 0.69 -19.61 17.72 Zeer sterke schommelingen. 1 20' 5.25 6.98 0.75 19 11 4 1.70 (Gewasschen zand; iets gro- ver dan liet vorige. 2 3 20' 20' 7.00 10.30 9.95 13.93 0.70 0.74 17.90 18 81 1 Zwakkeschommelingendoor / gedeeltelijke verstopping } van de opening des ma- ) nometers. 28 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE, WAARIN De cijfers van kolom 8 zijn er na berekening door ons bijgevoegd. Zij leveren de volgende gemiddelden. Serie 1 2 3 4 25.04 M=^. 14.92 „ 19.53 „ 18.60 „ Hun groot bedrag, in vergelijking van later mede te deelen uitkomsten, is waarschijnlijk toe te schrijven aan de grofheid van het zand en wellicht ook aan den korten duur der proeven. Bij langen duur is, althans bij proeven van anderen, vermindering in de doorsypeling waargenomen. Ook bij bovenstaande proeven is in iedere serie reeds eenige afneming der hoeveelheid blijkbaar. Darcy leidt uit de bovengenoemde proeven af dat de doorsypeling plaats heeft in rechte reden van de drukhoogte en in omgekeerde reden van de dikte der zandlaag en komt daardoor tot de formule ^ e waarin voorstellen Q de hoeveelheid doorgeloopen water. H de drukhoogte. e de dikte van de zandlaag. k een coëfficiënt, afhankelijk van den aard van het zand en van andere bij- komende omstandigheden, die invloed uitoefenen. 'o^ "Wil men door Q laten uitdrukken de hoeveelheid in M^, die in 24 uren per M^ doorsnede van het zand wordt doorgelaten, dan moet voor k worden gesteld een der vier bovenstaande cijfers of wel een daaruit berekend gemiddelde. DuPüiT in zijne meergenoemde Etudes t/iéorlques houdt voor den coëfficiënt, die bij Darcy's proeven moet worden gebezigd, het grootste cijfer aan ; zoodat volgens hem, bij het grove zand, dat voor die proeven diende, de formule zou zijn ^ e Het fijnste zand, zooals bij filters gebruikt wordt, en waarbij de tusschenruimte 30 pCt. van het geheele volumen bedraagt, geeft volgens hem slechts Vs van die hoeveelheid en dus eene formule WATEE DOOE ZANDxMASSA'S STROOMT. 29 ^ e De waarde voor Q verkregen uit laatstgenoemde formule komt nabij de uit- komst der proeven van den Heer Harting, medegedeeld in de Verslagen en Mededeelingen, Tweede reeks, Deel XI, stuk 3. De uitkomst van de in dit stuk gemelde proeven loopt namelijk niet zoo uiteen en vertoont niet de onregelmatigheid, die door den schrijver, op bl. 317 van zijne mededeeling, daarin gezien wordt. Dit blijkt wanneer men berekent de hoeveelheid water, die volgens de verkregen uitkomst zou zijn doorgesypeld, in 24 uren, onder een drukhoogte van 1 M., door een zandlaag van 1 M. per M^ dwarsdoorsnede van die laag, en dus acht slaat op de drukhoogte, zijnde het verschil in hoogte tusschen den water- spiegel in de drukkolom en die in de stijgbuis ; aannemende dat de hoeveelheid in rechte reden staat tot die drukhoogte. Bij de proeven is namelijk de drukhoogte aanhoudend verminderd, zooals op bl. 314 wordt opgemerkt, waar van de vermindering der snelheid van het op- komende water in de stijgkolom melding wordt gemaakt. Nu is wellicht het aannemen van de bovengenoemde verhouding tusschen drukhoogte en hoeveelheid niet volkomen juist ; veel zal men echter daarmede niet afwijken van de waarheid, zooals o. a. uit de proeven van D^. Seelheim is gebleken, en ook de onderstaande bewerking van de proeven van D"". Harting doet zien. Over de grootte der tusschenruimte, die in het zand aanwezig was, wordt niets gemeld; maar, wat van meer belang is, op bl. 312 wordt medegedeeld de grootte der korrels. Deze bedroeg, uit een twintigtal metingen afgeleid, 0.000167 M. De zandbuizen lagen horizontaal. Lengte der zand- cjlinders bij een. Stijging. Hoogte van de druk- kolom. Hoogte van den Hoogte van den druk na aftrek van den Aangenomen wijdte van den zand tegendruk. jjj;^^jcylin- der. de stijg- buis. Duur van de waarge- nomen doorsype- ling. Hoeveelheid doorgel oopen in 24 uren, onder 1 M. druk, door 1 M. lengte per M'. Gemiddelde duur van doorsy])eling, voorafgegaan aan het tijd- stip van waarneming. M. 1.52 M. 0.09 O 095 0.095 0.10 M. 4.80 M. 0.09 0.185 0.28 0.38 M. 4.71 4.615 4.52 4.42 M. M. 0.01950.020 0.020 0.020 0.020 Minuten. 15 M'. 2.933 3.159 3.226 3.464 30 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE, WAAEIN Lengte der zand- cylinders bij een. Stijging. Hoogte van de druk- kolom. Hoogte van den tegendruk. Hoogte van den druk na aftrek van den tegendruk. Aangenomen wijdte van Duur van de waarge- nomen doorsype- liug, Hoeveellieid düorgeloopen in 24 uren, onder 1 M. druk, door 1 M lengte, per M^ Gemiddelde duur van den zand- cylin- der. de stljg- buis. doorsypeling, voorafgegaan aan het tijd- stip van waarneming. M. M. M. M. M. M. M. Minuten. M.'. 1.52 0.18 4.80 0.56 4.24 ,0.01950.020 30 3.265 0.16 0.72 4.08 0.020 3.016 0.16 0.88 3.92 0 020 3.132 0.16 1.04 3.76 0.020 3.273 O.U 1.18 3.62 0.020 2.968 0.12 1.30 3 50 0.020 2.631 0.05 1.44 3.36 0.018 0.924 0.15 1.59 3.21 0.018 2.902 0.10 1.69 3.11 0.018 1 997 0.065 1.755 3.045 0.018 1.325 Gemidd- 3.865 25 2.729 3« 3.03 0.07 0.055 0.06 0.045 4.80 0.07 0.125 0.185 0.23 4.73 4.675 4 615 4.57 0.0195 0.020 15 3 616 3 599 3.978 3.012 0.09 0.34 4.46 30 3.087 0.11 0.45 4.35 3.868 0.10 0.55 4.25 3.599 0.10 0.65 4.15 3.686 0.11 0.76 4.04 4.165 0.095 0 855 3.945 3.684 0.09 0.945 3.855 3.571 0.09 1.035 3.765 3.657 0.075 1.11 3 69 3 109 0.08 1 19 3.61 3.390 0.06 1.25 3.55 2.585 0.065 1.315 3.485 2.853 0.065 0 54 3.26 0.018 2.467 0.10 1.64 3.16 3.917 0.09 1.73 3 07 3.628 0.08 1.81 2.99 3.311 0.08 1.89 2 91 3.402 0.08 1.97 2 83 3 507 0.07 2.04 2.76 3.136 WATER DOOE ZANDMASSA'S STEOOMT. 31 Lengte Stijging. Hoogte van de druk- kolom. Hoogte van den tegendruk. Hoogte van den druk na aftrek van den tegendruk. A angenomen wijdte van Duur van de waarge- nomen doorsype- ling. Hoeveelheid doorgeloopen in 24 uren, ouder 1 M. druk, door 1 M. lengte, per M». Gemiddelde duur van der zand- cylinders bij een. den zand- cylin- der. de stijg- buis. doorsypeling, voorafgegaan aan het tijd- stip van waarneming. M. M. M. M. M. M. M Minuten. M'. 3.03 0.075 4.80 2.115 2.685 0.01950.018 30 3.466 0.065 2.18 2.62 3 072 0.06 2.24 2 56 30 2.901 0.07 2.31 2.49 3.479 0.07 2.38 2.42 3.580 0.06 2.44 2.36 3.146 0.05 2.49 2.31 2.679 0.06 2.55 2.25 3.300 Gemidd. 3 432 28 3 369 7ul5' 4.55 0.05 4.80 0.05 4.75 0.01950.020 15 4.836 0.05 0.10 4 70 4.888 * 0.05 0.15 4.65 4.940 0.05 0.20 4.60 4.994 0.10 0.30 4.50 30 5.105 0 10 0.40 4.40 5.221 0.08 0.48 4.32 4.254 0.075 0.535 4.245 4.038 0 115 0 67 4.13 6.397 0.085 0.755 4.045 4.827 0.085 0.84 3 96 4.931 0.08 0.92 3 88 4.736 0.065 0,985 3,815 3.914 0.07 1.055 3.743 4.294 0.055 1.11 3.69 3.424 0.073 1.195 3.603 4.779 0 055 1 25 3.55 3.559 0.06 1.31 3.49 3.949 0.06 1.37 3 43 0.19 0.07 1.44 3.36 0.18 4.875 0.08 1.52 3.28 5.707 0.05 1.57 3 23 3.622 0.095 1.665 3.135 7 090 0.07 1.735 3.065 5.344 0.065 1.80 3 00 5.070 32 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE, WAARIN Lengte Hoogte van de Hoogte Hoogte van den druk na aftrek van den tegendruk. Aangenomen vfijdte van Duur van de waarge- Hoeveelheid doorgeloopen in 24 uren, Gemiddelde duur van der zand- doorsypeling, voorafgegaan aan het tijd- stip van waarneming. cylinders bij een. Stijging. druk- kolom. van den tegendruk. den zand- cyl in- der. de stijg- buis. nomen doorsype- ling. onder 1 M. druk, door 1 M. lengte, per M^ M. M. M. M. M. M. M. Minuten. M'. 4.55 0 07 0.06 0.065 0.06 0.06 0.055 O.Otó 0.05 0.06 4.80 1.87 1.93 1.993 2.055 2.11 2.163 2.21 2.26 2.31 2.93 2.87 2 803 2.740 2.69 2.635 2 59 2.54 2 49 0.0193 5.390 3.627 5.422 5.124 5.219 4.884 4.066 4.606 5.638 Gemidd. 3.554 28 4.676 7u45' 6.08 • 0.04 0.04 0.0375 0.0325 4 80 0.04 0.08 0 1173 0.1500 4.76 4.72 4.6825 4.6500 0.0195 0.020 15 5.159 5.203 4.917 4 291 0.075 0.233 4.373 30 5.032 0.07 0.293 4.305 4.770 0.08 0.37 4.43 5.536 0.07 0.44 4.36 4.928 0.07 0.31 4.27 3.032 0 07 0 58 4.22 5.092 0.07 0.65 4.15 5.178 0.07 0.72 4 08 3.267 0.06 0.78 4.02 4.381 0.065 0.843 3.955 3.045 0.055 0.905 3.893 4.334 0.06 0.963 3.835 4 802 0.05 1 013 3 785 4.035 0.055 1.07 3.73 4.526 0.05 1.12 3.68 4.171 0.05 1.17 3.63 4.228 0.05 1.22 3.58 4.287 0 05 1 27 3.33 4 3i8 0.04 1.31 3.49 3.518 Gemidd. 4.110 27 4.709 S^lö' WATEK DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 33 Lengte Stijging. Hoogte van de druk- kolom. Hoogte van den tegendruk. Hoogte van den druk na aftrek van den tegendruk. Aangenomen wijdte van Duur van de waarge- nomen doorsype- ling. Hoeveelheid doorgeloopen in 24 uren, onder 1 M. druk, door 1 M. lengte, per M-. Gemiddelde duur van der zand- cylinders bij een. den zand- cyün- der. de stijg- buis. doorsypeling, voorafgegaan aan het tijd- stip van waarneming. M. M. M. M. M. M. M. Minuten. M», 7.595 0.035 0.03 0.03 0.03 4.80 0 035 0.065 0.095 0.125 4.765 4.735 4.705 4.675 0.0195 0.020 15 5.645 4.859 4.890 4.921 0.0575 0.1825 4.6175 30 4.775 0.0375 0.24 4.58 3.139 0.06 0.30 4.50 30 5.113 0.06 0.36 4.44 5.179 0.06 0.42 4.38 5.253 0.055 0.475 4.325 4.876 0.06 0.535 4.265 5.394 0.055 0.59 4.21 5.009 0.06 0.65 4.15 5.544 0.055 0.705 4.095 5.150 0.05 0.755 4.045 4.740 0.05 0.805 3.995 4.799 0.05 0.855 3.945 4.860 0.05 0.905 3.895 4.922 0.04. 0.945 3.855 3.979 0.055 1.000 3.80 5 556 0.05 1.05 3.75 5.113 0.045 1.095 3.705 4.657 Gemidd. 4.246 27 4.926 5" 9.095 0.0225 0.0225 0.02 0.02 4.80 0.0225 0.045 0.065 0.085 4.7875 4.755 4.735 4.715 0.0195 0.020 15 4.316 4.346 3.879 3.904 O.Otó 0.13 4.67 30 4.425 0.04. 0 17 4.63 3.967 0.045 0.215 4.585 4 507 0.045 0.26 4.54 4.551 0.04 0.30 4.50 4.082 0.04 0.34 4.46 4.382 0.0425 0.3825 4.4175 4.418 05 NATTJUKK. VEKH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 34 AANTEEKENINGEN BETEEFFENDE DE MATE, WAARIN Lengte der zand- cylinders bij een. Stijging Hoogte van de druk- kolom. Hoogte van den tegendruk. Hoogte van den dnik na aftrek van den tegendruk. Aangenomen wijdte van den zand- eylin- der. de stijg- buis. Duur van de waarge- nomen doorsype- ling. Hoeveelheid doorgeloopen in 24 uren, onder 1 M. druk, door 1 M. lengte, per M-. Gemiddelde duur van doorsypeling, vooratgegaan aan het tijd- stip van waarneming. M. 9.095 10.605 M. 0.0225 0.055 0.04 0.045 0.04 0.04 O 04 0.0425 0.0425 0.035 0.04 0.0375 0.0375 0.035 O 03 0.035 0.0325 0.03 0.03 0.0150 0.02 0.02 O 02 0.0175 0.0425 0.0375 0.0325 0.085 0.073 0.075 0.0G5 0.065 0.075 M. 4.80 4.80 M. M. 0.415 4.385 0.47 4.33 0.51 4.29 0.555 4.243 0.595 4.203 0.63 4.17 0.67 4.13 0.7125 4.0875 0.755 4.045 0.79 4.01 0.83 3.97 0.8675 3.9325 0.905 3.895 0.94 3.86 0.97 3.83 1 005 3.795 1.0375 3.7625 1.0675 3.7325 1.0975 3.7025 1.1125 3.6875 Geraidd. 4.221 0.02 4.78 0.04 4.76 0.06 4.74 0.0775 4.7225 0.12 4.68 0.1575 4.6425 0.19 4.61 0.275 4.525 0 35 4.45 0.425 4.373 0.59 4.21 0.665 4.133 0.74 4.06 M. M. 0.01950.020 Minuten. 30 0.0195 0.020 28 15 30 60 120 60 2.356 5.833 4.281 4.868 4.268 4.404 4.447 4.774 4.824 4.008 4.626 4.379 4.421 4.163 3.597 4.235 3.966 3 691 4.684 1.868 4.208 4.481 4.498 4.518 3 968 4.861 4.325 3.774 5.029 4.512 4.589 2.066 4.208 4.945 7vil5' WATEK DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 35 Hoogte van den druk na aftrek van den tegendruk. Aangenomen wijdte van den zand- cylin- der. de stijg- buis. Duur van de waarge- nomen doorsype- ling. Hoeveelheid doorgeloopen in 24 uren, onder 1 M. druk, door 1 M. lengte, per M^. Gemiddelde duur van doorsypeliig, voorafgegaan aan het tijd- stip van waarneming. M. 10.605 M. M. M. M. 0.06 4.80 0.80 4.00 0.06 0.86 3 94 0.065 0.925 3 875 0.0575 0.9825 3.8175 0.0625 l.OiS 3.755 0.0275 ■1.0725 3.7275 Gemidd. 4.305 M. 0.0195 M. 0.020 Minuten. 30 47 3.924 4.086 4.220 4.032 4.456 3.950 4.234 7u30' In de Verslagen en MededeeUngen XlIIde Deel, 2^6 stuk, bl. 233, komt eene tweede reeks proeveu voor, die door deu Heer Harting zijn geuomen met den- zelfden toestel, hetzelfde zand en op dezelfde wijze als bij de voorgaande. Het voorname verschil bestond in den duur, daar iedere proef zoolang werd doorge- zet, dat de grond het maximum van dichtheid had bereikt onder de onafgebroken doorstrooming van water. Zooals uit het hiernavolgend overzicht te zien is, werden daartoe soms vele weken gevorderd. Aanvankelijk was de doorstrooming bij de meeste proeven aanzienlijker dan na eenigen tijd van werking. Vrij spoedig, soms na weinige dagen, werd een normale gang bereikt. In de on- derstaande tabel is de uitkomst berekend van de laatste dagen, zoover deze eene weinig uiteenloopende hoeveelheid van doorgesypeld water opleverden. Alleen bij de proeven n". 5, 6 en 8 was de doorsypeling in den aanvang niet grooter maar zelfs geringer dan gedurende den volgenden tijd. Doch ook bij de overige proeven, met uitzondering van de 2de, werd zelfs in den aanvang het bedrag van de bovenstaande hoeveelheden van do eerste serie niet bereikt. Bij de 2de pi-oef werd het overtroffen. 36 AANTEEKENINGEN BETEEFFENDE DE MATE, WAARIN §> Ui 03 ^ i rt 13 a J -^ -Ö rt i il II d g 11 d . 03 rH SS d . 'S g Ö O o C4 cS d TJ !> > ;? »r ^ •uaSiïp |B|nBV o ■^1 -S' « l> ■v^ o oo 'TS -2 M a m » S 53 ë s tt )-i M ,^ 1 -^ & 1^1 03 d 03 -3 d 1 1 ^1 1 il o o CÖ CU d§ S 3 Si "SS- d 'Só 03 03 CC ©5 C5 CO li '^ Cl d ^ ft eoo5 II -a o 'm &. 03 -5 ^ os d o 'j^ 'lil nj ai i^ T- «O Cl d « 15 3° pq o > *- ^^ t£3 CS o .^ >-g t> •jj\r jad 'ajSn3[ -pj j, joop '^jtijp co t^ O ^^ •«* 00 to O ^ 'W P -tspno 'nam fg ni nadooi ;?5 o o Ö o C-5 o s 3 o O S -aSjoop ptaniaaAaoq appppuuar) o o o o o o © © © Ö n, g ao *^ •^ ~* ■^ -* S «O 00 00 00 q 00 S 00 S -a > smqSft'js ap § 'ê O o o o S © o o o O o o o o © — > © *^ ^ X ■<* SO Cl -* Cl §^■9 ^ •J9pnt|ta ^ s 00 00 00 OJ 05 os a> OJ -puojS nap o o o q d o o' q ©" q ©' q ©" q © •jpixpnaSai a'tuDBiqaS kr-4 s co O co o i co 1 in © — > 'M o O o o © © © -- g Cl « co in co in in ^ in o s S a =^ ^ o ^^ O © o o o © bD P o o o o o © © O C5 tD CTJ 02 g © ■(s,nBaAra jgp ^iqosia^) ■a;900T]^TlJQ ^ CT5 'M o OO 1^ co CO in •;s;bb[ pq do mo|o^pnoj3 ap UBA aiSaaq; s O ■5 o» "s* io«* o» lO 5 q in — 50 OS in Ö 03 03 2 -ö -^ Is eS M d ca ES CS o 1-s 13 CS "3—. cS es 1 d o 03 d va ra g S» dl o 1 o *C 03 "E o 5^ 'l -d TJ -d -o ^ö.-. TJ -ö.^ ■n •pnojS nBA ïioog 3 d tsi =5 d CS] d c9 sa C3 —1 S](a4 1 tia cS 1* 3<1 M ■ATUVEK. VERH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEET. XXVI. 42 AAiJïEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE WAARIN die reeds plaats vindt door de werking van de zwaartekracht op het water, dat zich in de zandlaag bevindt, onafhankelijk van het al of niet aanwezig zijn van een kolom water boven het filter, leveren het resultaat dat bij toeneming van de dikte E, H = o zijnde, het bedrag der doorsypeling toeneemt ; bij de tweede formule zelfs in rechte reden met E. Waarschijnlijk is dit een gevolg van de omstandigheid, dat het filter over de geheele hoogte gedrenkt wordt ondersteld. Vreemd is het echter dat, volgens de formule voor grof zand, voor H en E beiden — o, nog eene doorsypeling blijft plaats hebben. De laatste formule werd door den schrijver afgeleid uit die voor fijn zand, onderstellende een temperatuur van 0° ; omstandigheden, waarbij in de praktijk de hoeveelheid van doorsypeling was waargenomen. Bovendien werd aangenomen, dat de onzuiver- heid der zandlaag niet toeliet, dat er water doorsypelde zoo er geen waterko- lom boven het filter aanwezig was. De formule toegepast op eenige filters, waarvan de doorgelaten hoeveelheid bekend was, gaf goed overeenstemmende uitkomsten ; weshalve de reeds meer- malen gevonden wet dat de hoeveelheid in rcchtstreeksche verhouding staat tot de drukhoogte en in omgekeerde reden van de dikte der laag werd beves- tigd ; behoudens de verwaarloozing van de hoogte der waterkolom in de zandlaag. De hoeveelheid van 2 M^ in 24 uren per M^ onder een drukhoogte van 1 M. en een dikte van de laag van 1 M. is dus als een maximum te beschouwen. De beide andere formulen geven bij aanneming van E en t ieder = 10 en aangezien de buis vertikaal staat en dus de 10 van E reeds de drukhoogte van 1 M. opleveren, H =z o voor grof zand D = 40.32 M^ per M^ in 24 uren. „fijn „ D^ 23,40 „ „ „ „ „ Deze beide groote hoeveelheden zijn waarschijnlijk verkregen tengevolge van het afbreken van de proef na zeer kortstondige doorlating evenals bij Hübbe. Zij duurde blijkens de onderscheidene tabellen in de verhandeling slechts eenige minuten; hoogstens 7' 22" bij het grove en 12' bij het fijne zand. Bij de proeven van Hakting werd even als bij die van Havkez, waarvan hierboven reeds melding is gemaakt, de doorlating na eenigen tijd belangrijk minder, en daalde ook wel tot Vs- De hoeveelheid bleef toen verder vrij constant. WATER DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 43 Of Hit ook bij de proeven van Havrez het geval was vindt men niet op- gegeven. Onafhankelijk van de forraulen kan de hoeveelheid, die in 24 uren per M^ zou doorsypeleu onder een totale drukhoogte van 1 M. met inbegrip van die in de zandlaag, door een zandlaag dik 1 M., worden berekend uit de medege- deelde proeven. Dit is gedaan, doch alleen voor de gevallen, waarin de temperatuur de gewone was zooals van 9° tot 13°, en niet bij de hooge. Samenstelling der zandlaag. Blad- zijde. Lengte van de zand- kolom. Aantal proeven waarvan het gemiddelde genomen is. Temperatuur. Hoeveelheid doorgesypeld; berekend voor 24 uren, voor 1 M. drukhoogtc, door 1 M. lengte, per M^ Duur van doorsypeling. M3. 490 0.10 9 9° a 10°5 14.4 1' tot 7' 490 0.10 6 id. 13.6 1' „ 2'42" Grof zand (0.15 m.M.) 498 0.20 8 10°5 a 11°5 16.7 1'46" - 7'22" 502 0.30 7 10° a 11° 20.1 2M1" " 7' 7" 509 0.5 9 17° 5.47 115" n 10'25" 510 0.10 4 15° a 16° 5.29 2'35" , 6' Fijn zand (0.08 m.M.) 512 0.15 5 11° a 12° 4.72 4'5C" 1! 9'30" 513 0.195 7 11°5 5.47 2'37" « 12' Grof zand vermengd i met fijn 520 0.40 2 12° a 13° 10.11 6' 2" // 7'2Ü" ld. na 8 dagen rust en begroeiing 520 0.40 6 12° h 13° 7.66 7'30" " 17'30" ld. na schoonwassching met kokoid water. 520 0.40 4 12° a 13°5 11.21 1 5'20" 0 9' 5" lu de volgende tabel zijn de bovenstaande uitkomsten verzameld en is boven- dien de tijd gemeld, gedurende welke de doorsypeling had plaats gevonden alvorens de waarneming werd gedaan. 44 AANTEEKENINGEN BETEEFFENUE DE MATE. WAARIN "S — ■ 2 £'?i^"s' - ^ bc Naam van Soort van Grootte van pHbC '3 -ö T3 's Lengte van de 3 E <^u ie tijd. aan he larnemii elde arnemiu sypeliug den waar- grond en stand a EU3 Z a'° g "Sd zand- Hoeveelhei( doorgeloop: voor 1 M. door 1 M. 1 -a te ö nemer. van de buis. 0^ Drukboo koloni. Grmi voorafgt tijdstip v£ M. Pet. M. M. M. M^ Darcy. grol' zand ; 0 OOIO'i 38 0.33 6.25 0.58 25. Oi 16' vertikaal // If 8.07 1.14 14.92 21' 1/ „ „ 6 91 1.71 19.53 22' fijn zand zooals II II 30 II 10.24 1.50 1.70 Gemidd. 18.60 19.52 _ niet bekend 20' 19' DüPUIT. 1,00 5.00 bij filters gebruikt wordt. Harting zand; 0.000167 0.0195 3.8Ö5 (.52 '2.729 3- 25' Fersl. en horizontaal II II 3.432 3 03 3.369 7"i5' 28' Meded. D. II II 3.554 1.53 4.676 7» 45' 28' XI. Stuk 3, II II 4.110 6.08 4.709 5"15' 27' bl. 315. II m 4.246 7.593 4.926 ;i" 27' a II 4.221 9.095 i.208 7" 15' 28' klei; vertikaal II II 0.020 4.305 3.80 10.605 4 23i 7u3l)' 47' Gemidd. 4.12 e-S' Siy Harting 1.064 0.0033 85 etmaal 10 etm. Versl. en zand ; // 0.000167 0.0184 2.886 1.450 0.577 20 » 1 , Meded. D, zand; horizontaal II 0.0184 4.66:) 1.447 0.031) 50 « i // XIII. Stuk • // u 0.0188 4.767 2.95i 0.031 11 • 6 a 2,bl.228 /' /' u 0.0194 4.767 4.405 0.044 8 » 7 „ klei; vertikaal II 0.00Ü167 0.0193 3.7-43 4.405 1.06i 5 916 0.008 12 « 11 , zand; horizontaal ü.0192 4.797 0.026 40 . 17 „ 1/ tl klei; vertikaal 1 ■ 0.0194 3 640 i 5.916 1 1.064 0.010 39 • 12 » zand; horizontaal zand; horizontaal 0,000167 0.0001 37 0 0192 0.013 4.775 5.916 0.051 42 " 6 „ alleen za nd gemidd. 0.129 28.5 etm. 9 etm. 5u20' Sbelheim. 1 ()0 0,50 12.32 van 20' 12' tot 1"42' DeBruijn. grof rivierz.; vert. Scbeldepla at- 0.1.35 0.80 0,60 20.52 niet bekend zand; vertikaal. n # // 12.96 fijn duinzand; « It // H 9.72 Gemidd. 14. JO WATEK DOOK ZANÜMASSA'S STEOOMT. 45 t/i II '5 O a _o "o M j, oj o X 4°i Gemiddelde Naam Soort van grond Grootte -J3 7 van deu waarnemer. en stand van de buis. van den korrel. 1» t3 Ci =^ 1 o S • u °° 5 duur der waarneming vau t3 ^TZl H'--^- CS S'^ de doorsy peling. i" 1 C5 a J8 SS M. pCt. M. M. IM. M^. En KLAAR. Zandgrond Oranjewoud. Zwarte tuingrond. 0.00a35 O.ÜKOÜI O.OUOi O.ÜÜIWI .30 28 0.026 0.03 0.20 0.3839 0.2974 Zaudige veengrond. O.Ü0Ü2 O.OOOUl 36 0.219S //Geruime tyd" Grove donkere leem. O.0OÜ3 O.OOUOI 31 0.1132 Zwarte humeuse klei. 0.(10025 O.OOIIOI 37 0.0330 1 u3()' Uitgegloeid wit zand. 0.0OÜ2 0.00005 24 3.6910 > Grof gesLibt zand. Fijn geslibt zand 0 001 0 Ü0l»2 0.00003 5.3140 0.7086 vertikaal. zand vertikaal. 0.00002 0.00096 40 a 28 alleen zand gemidde d 2.52 HÜBBE. 0.022 0.444 0.156 110.00 14". 5 _ 0.183 123.90 2' 7".i- 0.00047 1.111 0.671 1.117 0.633 0.130 0.261 53.18 55.00 46.05 45.70 15" 2' 30" 5' 0.00032 1.360 0 674 1.081 0.656 1.248 0.631 1.365 0.713 43.69 43.39 24.05 22.98 19.88 20 60 19.49 19.89 1' 10' 1' 5' 1' ll'lO" 2' 20' 0.00020 0.444 0,183 0.156 23.93 23.24 1' 7" 10'30".4 gemiddel d 43.43 4'9' 46 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE. WAAEEN Naam van deu waarnemer. Soort van grond en stand van de buis. Grootte van den korrel. i ^ fcJD OJ .iJ '3 a a > ^ OJ i ? '3 a tó o o ja j^ 3 i-< 13 •o 13 'a CD s' _o "o JI. M. M. M. M'. M<. M' M^ 17tot28Decemb. i.6i 4.59 i.78 i.-2i 3.06 4.56 4.38 4.24 0.44 11 51140' 777280 274137 303143 43751 1884. 5 tot 8 Februari. 4.70 i 69 i.73 i.40 4.73 i.64 4.70 4 38 0.23 35O30' 238360 67387 170973 -4S849 Tot vergelijking van deze uitkomst met die der stijging gedurende den tijd, waarin niet werd nitgemalen, kunnen de volgende cijfers dienen. Tijdperk. Druk- hoogte. Gemiddelde stijging. "Vermeerde- ring der per uur. [ per etmaal. hoeveelheid lu M', p. e. 17 tot 28 December 1883 5 tot 8 Februari 1884 0.30 0.23 0.00335 0.0030 0.12> Ü.12Ü 40192 37680 60 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE MATE, WAARIN De overeenstemming' tusschen de beide uitkomsten van de grootste periode is ook hier vrij bevredigend. Door de berekening daaruit van k met de formule M , ,^ 43751 +40192 ,,,„ ; nemende if= ^ = 41971 //=== 0.48 Hh h = 4236 verkrijgt men 0.48 X 4236 Aan dit cijfer, grooter dan het gevondene uit de waarneming van het tijdperk van 16 November tot 19 December, is minder waarde toe te kennen dan aan het vorige, omdat het tijdperk korter is en ook wegens den invloed van de ge- ringere opvoerhoogte, die het nuttig effekt van de drijvende centrifugaalpomp ongetwijfeld heeft doen verminderen, waardoor dus de opgevoerde hoeveelheid, berekend uit het aantal uren werkens, te groot moet zijn. Bij al het voorgaande is de hoeveelheid gevallen regen buiten rekening ge- laten, omdat die gedurende de beschouwde perioden na aftrek der verdamping zóó gering was, dat de invloed op de uitkomst van weinig beteekenis zou zijn. WATER DOOR ZANDMASSA'S STROOMT. 61 TABEL VAN WATERSTANDEN, WAAEGENOMEN AAN DEN HAVENMOND EN DEN GROOÏEN HEKEL, BENEVENS IN DE HIERONDER AANGEGEVEN BUIZEN, VOORMIODAGS 11 UUR. Haven- mond. Uroote Hekel. In de buizen. 1882. Aanmerkingen. Bui- Bin- ten, uuu. lS ui- len. Bm- ueu. ff i c d e ƒ ff // November 21 5.48'4.49 5.49 i.4ü 1 4.864.3'.) 1 4.29 4.35 4.27 4.623.78 De buizen zijn op de navermelde 22 5.Lo'4.54 a.51 4.50 4 894,41 1 4.37 4.38 4.32J 4.653.83 punten gesteld geweest. 23 5.494.52 5.53 4.49 4.984.49 4.47 4.43 4 42 4.773.86 ff. Nabij St, Jan-skerk, 2i 25 5.434.52 5.404.52 5 46 5.42 4 50 4.50 5.024.53 5.114.56 4.54 4.59 4.-44 4.45 4.50 4,57 4.824.813.95 4, 92*4. 85 3. 96 4, Moestuin nabij de veemarkt. 26 27 5.474.54 5. 69*4. 41 5.47 5.68 4.51 4 40 5. 10 4. 59 5 Os'4.61 4.62 4.64 4.45 4.46 4. 63 4. 934, 853. 97 i.68'4.95'4 85*3.97 6'. Moestuin tegenover bastion öt, Ttieunis, 28 29 5.964.46 6. 15*4.46 5.96 6.15 4.43 4.44 .b. 104.64 5.094.65 4.68 4.68 4.47 4.50 4.734.99 4.87 3.99 4.77'5.04'4.89|4.0Ü d. Moestuin tegenover bastion Bazelaar. 306 274.62 6.27 4 59 5.08 4.65 4.69 i.49 4.8l[5.08[4.93'4.01 e. Moestuin nabij de Mortel. December 1 6.324 75 6.32 4.72 5.104.67 4.71 4.52 4.86,5.124.94 4.01 f. Bleekveld tegenover kruitto- 2 6.34'4.72 6.34 4.69 5.06 4.67 4.72 4.54 4.89J5.14'4.96'4.00 ren N". 1. 36.29'-i.71 6.29 4.68 5.07 4.69 4.72 4.56 4.925.175.004.00 ff. Moestuin ten noord-ocsten 46.21 4.75 6.23 4.72 0.13 4,704.75 4.55 4.965.235.044.03 van de Berewoudstraat. 56.09*4.63 6.11 4.59 5.13 4.7o'4.76 4.65 5.005.23*5.064 03 /;. Moestuin ten uoord-oostea 65.964.52 5.99 4.49 5.13 4.72 4.77 4.59 5. 045. 22 5. 07 4.04 van de Esplanade. 75.984.46 5.81 4.44 5.11 4.73 4.78 4.55 5.075.195.07 4.05 8 5 614.43 5.65 4.41 5.12 4.73 4.79 4.56 5.095, 165, 06'4. 06 9 5.504.50 5.51 4.47 5.11 4 7.4[4.80 4.57 5, 125. 12d. 05*4. 07 1 { 105.464.48 5.48 4.45 5.10 4.74 4 80 4.56 5.125.095.044.13 115.424.49 5 44 4.47 5.09 4.74 4.81 4.55 5.I1I5.O65.034.I2 12 5.354.49 5.37 4.46 5.08 4.75 4.81 4.52 5. 11*5. 035.02*4.07 13 5.264 45 5.28 4.42 5.07 4.75 4 81 4.52 5. 105. 005. 02*4. 21 1 i 1 14 5.194.55 5.20 4.53 5.08 4.75 4.81 4.50 5.104,995.014.07 15J5.094.54 5 13 4.51 5.08 4.75 4.82 4.50 5.11*4 955.00*3.93 II 1 16 5.024.47 5.05 4.44 5.06 4 76 4.82 4.49 5. OS 4. 92 5. 00 3. 92 17 4.964.51 5.00 4.49 5.07 4.76 4.82 4.50 5. 064. 89*4. 99 4 03 18 4.914.56 4.95 4.54 5.07 4.77 4.82 4.51 5.04*4.87*4.984.08 19 4.854.47 4.90 4.53 5.06 4.77 4.82 4.50 5.034.86*4.974.08 1 1 20 4.79 4.49 4.85 4.47 5.06 4.77 4.82 4.50 4.994.81 1 4.95 4.09 4.01 Gemiddeld. . . 5.56 4.53 5.59 4.51 5.06 4.66 4.70 4.50 4.87 5.02 4 94 62 AANTEEKENINGEN BETEEFFENDE DE MATE, WAAEIN f. Betuwe. Een terrein, dat iiiet den bodem van de Zuiderzee is te vergelijken, is dat der Betuwe. Bij beiden mag de onderliggende zandgrond als de weg worden beschouwd, die het water doorlaat. De Staats Commissie, benoemd bij Koninklijk besluit van 13 Februari 1869 N'\ 12, tot onderzoek der bezwaren in zake de Nieuwe Merwede en Dr. F. Seelheim, uitgeuoodigd bij Kon. Besluit van 2 Juni 1881 N". 59, tot het instellen van een geologisch onderzoek van de gronden in de Betuwe, in verband met waarnemingen betreffende de doorkwelling der dijken, hebben gegevens verzameld en in hunne verslagen bekend gemaakt, waaruit besluiten zijn te trekken. In het Verslag der Commissie vindt men opgegeven : de hoeveelheid water, die van 1 November 1866 tot 30 Juni 18b7 is uitgemalen ; de hoeveelheid water, die door het stoomwerktuig te Steenenhoek is opgemalen en die, welke door de sluis aldaar en door die te Gorinchem is geloosd. Deze hoeveelheden zijn de volgende. Opgemalen te Steenenhoek: December 1866. . Januari 1867 Februari „ Maart „ April „ Mei Juni ^ Te zamen Geloosd te Gorinchem : Februari 1867 Geloosd te Steenenhoek : November 1866 December „ Januari 1867 Februari „ Maart „ April „ Mei „ Juni . Te zamen 17.913.690 W. 32.648.960 „ 9.961.460 „ 36.980.320 „ 38.843.308 „ 17.574.601 „ 49.146.340 „ 203.063.679 M^. 30.318.900 W. 17.683.500 M^. 31.414.930 „ 16.202.920 „ 33.630.700 „ 52.918.352 „ 1.622.415 „ 54.100.490 „ 22.470.090 „ 230.043.397 M^. WATEK ÜOOE ZANDMASSA'S STROOMT. 63 Alzoo werd in het geheel Opg-emaleu 203.063.679 M^^. Geloosd te Gorinchcra 30.318.900 „ „ „ Steeneuhoek 230.043.397 „ Te zamen . . . 463.425.976 M^ Uit het raeteorolog'isch jaarboek neemt de Commissie (op bl. 135 van haar Verslagj de volgende hoeveelheden over, die in genoemde perioden aan regen- water gevallen en die, welke verdampt zijn. Het overschot in de derde kolom aangeteekend schijnt als waterbezwaar in de Betuwe van den regen gerekend te mogen worden. Gevallen mM. Uitgedampt mM. Overblijvend water mM. Noveaiber 1866 December n 115.5 84.3 71.4 48.5 29.7 51.1 25.5 03.9 15.7 10.7 9.1 27.9 43.5 58.8 120.4 129.1 99 8 73.6 Januari 1867 62.3 Februari // 20.6 April // Mei // Jani / Te zaïcea. . . . 491.9 413.2 256.3 De Commissie komt op blz. 138 door beschouwingen, ontleend aan waarne- mingen op huitenlandsche rivieren, tot het eenigzins grootere cijfer, 0.2853 M. Ten einde de kwel niet te gering te berekenen is het kleinere cijfer 0.2563 aangehouden. Men verkrijgt dan voor de hoeveelheid regenwater 0.2563 X 705.740.000 = 180.880.000 M^ ; 64 aa>;te£kexis'GE>." beteetfesde de mate, waarin "waarbij voor het oppervlak der landerijen, die te Steenenhoek loozen, is over- genomen het cijfer van 70574 H.A. door de Commissie op bl. 129 opgegeven. Tan de hoeveelheid water opgemalen en geloosd ten be- drage van 463.425.97»5 M^, aftrekkende het regenwater, dat na verdamping in de lande- rijen overbleef, bedragende 180.830.000 , blijft eene hoeveelheid van .... 282.545.976 M^, die alleen aan kwel kan worden toegeschreven gedurende de periode van 242 dagen ; zijnde 282.545.976 ,,_.,.,,, — — ^ = 1.1b /.o4o M'^ per etmaal. l)e drukhoogte, onder welke uit den Xeder Rijn en Lek en uit de Waal de toevoer van het kwelwater plaats had en de lengte van den weg, dien het water moest afleren alvorens zich aan de oppervlakte des bodems van de Betuwe te vertoonen, zijn niet met juistheid te bepalen. Yoor het eerste kan eene opneming, die vroeger, in 1851, plaats vond, een cijfer aan de hand doen, dat echter slechts tot benadering kan dienen, omdat het op een anderen toestand dan dien van 1867 betrekking heeft. De stand van 28 Februari 1851 is namebjk lan?s de geheele linge door merken aangewezen, wier hoogte later is gewaterpast : zoodat men gelesenheid heeft gehad een lengte-profil samen te stellen, dat bij het Register van peü- schalen en verkenmerken van de Linge is gedrukt. De rivieren hadden ge- durende de maand Februari betrekkelijk weini» op- en neei^ng vertoond en een gemiddelden stand gehad, die ongeveer 0.50 M. beneden den middelbaren rivierstand is te stellen. Door vergelijking van den gemiddelden waterstand, gedurende de maand Fe- bruari op de rivieren waargenomen, met die van de meest nabg gelegen punten dor Linge op den 2Ssïeii komt men tot de onderstaande cijfers voor het verval. WATER DOOE ZAXDMASSA'S STEOOJIT. 65 Gekozeu ponten. Velgeleken waterstandeu. Verval. JFaal. Nijmegen. Tiel. Bommel. Gorinchem. H. W. 'l. W. Neder-Rijn en Lek. Arnhem. Grebbe. Rhemmerden. Wijk bij Dauistede. Kuilenburg. Vianen. Linge. Eist (zuidelijke tak). . Zoelensche brug. . . . Deilsche sluis Arkelsche dam .... Gemiddeld Linge. Eist (noordelijke tak) Ocbtensche brug Vogeleusangsche brug Wadenoijensche brug Deilsche sluis Arkelsche dam Gemiddeld 8..er de male, ivtutitii ivat er t/oor Ziimimnsju'.i stiimnil. KANAAL VAN SLUIS naar BRUGGE PLAAT I. Dii' a r-s P ?• iyf r 1 1 <:' 71 ociii Let k u ri <( ci l cii de d ii k e Ji . ■s/. AP Z ivi dz ij cC e . Wcüeutci 1.85M*-o5o*Kancuxlpeil.^ <^Zof.C^ e)Cffl \ . Waterst^aiL^ ^ 11(f of o.oj ben^def^K,i/ia.ai/M?t l ^v o or c{ z. li ei e Vy eiland. * 2'3o - t o.7A liurtitulftei t . AR ^z^aC J&^2. AP. drziyiiiA cJOi c3 . aPza^^e aJulA. AP. r Boutöt *ó7S^-^r'm^(p.^^Tf-'<^-'^- "^ ~ Rii-tin-liist"M ~o.5:i = - tt)o lip: AP. l.IW!- E F aa L cvïii I üi 2oo \jesl oten k oui iif I 7 Ls S I II Cf ('Il . Tweede B BirmeuhxiH'ii A\ > o2',*AV *°fl- KANAAL DOOR WALCHEREN i'iK'/- l/r tf/aiii^ ifon/tM- tuater door Z't/uimti^fa'.s stnntinl- ^"Ai' cl :.H.^ : lW t c' l (.M i i>l\ I L cicMi C 'l a 1 icicx la LI k" luj *- 4 PLAAT W (^cil^x^C. I ^ 2oo. /) tl'ft rsftroj t / tir.-i AB. ^*?^ ■'^TTvv^r^.-' T-T^,.^^^ ^, .JÜ'l^&Xi ^■''.■(i.Ull •Mll I .iL'l'l' /) ntii /yn f-o/i / i'i''-i C D. />ii'iusi>iojil iii'ff E F. • * AI' rrT'^''''''T'7T'5T7"^P'*^''^'''ï*'''^'"'ï^^'7'^^ '^, N^ ^^AP AiC2rzrr^::_:^ïl._._.__J^?^EX::cZ^Ï25^^ : .^'^^^T^rr:-: /^' ^>ii-ija^Ti iMPi I ;. LV.' SïtuafK- xuiii etc ti/i/f'.ylo/ i-n hom hii \'1 i .S s i li q f II . .•.'-.Al' ;.• ,mi.,lp,;l lOO > M' Al' >>^>^ flitv.U g littmetihti;- ...-, / :# o">Vii',i.«r .■-■Il 1 .. 'Au' cït'fi'a^tr t'i«*i f u .^iïj*T. ..v;.u-.V.7.v«. A-^i jVah!uiK. jllXm. '/ U'fsliKI oiH'1- (Ic mtile.inuiiiii miffr ,/i>,'r i.i/ulmiula's .strumiU PLAAT V. DROOGMAKING VAN DE ZUIDERZEE Ontworpen aj'^iuldijk Boezem kai\acil Binneudifk of boezeniltafif" I'fcedte L-p JlTl ^c-luiitl IM H I .1 .5(10 I I(i(ij-l cniiiwrnici'i-poldci' PrDJ'il i'cin den rnuijdijk AP f(»0 ^i.'éO h.fiO l.l'O OCO ?cl" '/O v>i!>',wi>!m'> Oc'liaal t'uii I a hoO '•^^inddiitaen.Af^. Natmirh: DLJO(VI. -K^-ri'rsUlcf OlH'l- (IC inilh', liuiitn li iihiirr luuu- :itriiuiin.-ifi( .■< .•yiiuuun I.7V.7W// >'l'. 7- ,/<• If/'ffc ; waattn tvater iloor- zitriil/t/tisl. ■-xritl/ffiislit !v .•ilro.iinl PLAAT VI. I^TATTK GROND DEK ^iTAP 5 MIEMTÖÖEMeO^feC'ffilo Si'lj-Aivl' ...... \:73oo i.5^\i.v.tó>/.v.v. A'S.M^hlll!•k'.■ DiJOCi/I. \('rslxi(i over ilc luatc, iiuKtiiii wuter (l<>vr :,(iulinasjiv'.s sir-ooiiit. PLAAT Vil. A ♦ ♦<.^+4. + ** C| ïtMuilijit iMii (it»l iiiUivuiie iuiiit' UiAd Ut' t'j»rf>t'ii"(u(;U' Profiel hij AB. Folder Gi-oot Mijclrerbt 1i Ahhee.n kleC DAwnaal ^-""^ s LfVavflii 11 tl . Diluniiuil zrj//(f a - - VechllAc INHOUD. Blz. VERSLAG 1 Ruimte tusschen de korrels 2 Proefnemingen over doorstrooming 2 Waarneming van doorstrooming 7 Toepassing op de droogmaking van een gedeelte der Zuiderzee H AANTEEKENINGEN. I. Ruimte tusschen de korrels , 17 Berekening 18 Proeven genomen door: Dr. J. E. Enklaar 21 Dr. E. E. van Dissel 22 Dr. F. Seelheim 23 H. üarcy en Ch, Ritter 23 Dupuit 23 Woltman 24 Hübbe 24 WoUny, Mayer en von Liebenberg 24 Verzamelingstabel 25 II. Bepaling van de hoeveelheid doorgesypeld water uit ytoeven van: H. Darcy eu Ch. Ritter 26 Dupuit 28 Dr. P. Hurtiug 29 Dr. F. Seelheim 37 H, E. de Bruyn 38 U INHOUD. Blz. Dr. J. E. Enklaar 38 Ilübbe 39 Havrez ■*" Verzamelingstabel ^^ III. UitkoiHÜ van ivaargenomen doorsypeling door dijken of door den bodem. a. Kanaal van Sluis naar Brugge 4(5 b. Kanaal door Walcheren 50 c. Afsjesloten kom te Vlissingen 50 d. Haarlemmermeerpolder 54 e. Bemaling van 's Hertogenboscli 55 ƒ. Betuwe 62 ONDEEZOEKINGEN OVER DE mm VAN EENIGE ANORGANISCHE EN ORGANISCHE ÏEREINDINGEN DOOR Dr. J. D. R. S C H E F F E R. In mijne vorige mededeeling werd aangetoond, dat de difFusiecoëfficient van sommige verbindingen weinig veranderde met de concentratie harer oplossingen, dat voor andere verbindingen echter de diffusiecoëfficient met de concentratie harer oplossingen sterk toe- of afnam. Uit de hierachter volgende proeven, die op dezelfde wijze werden genomen, als in mijne beide vorige mededeelingen is beschreven, blijkt de invloed van de concentratie der oplossingen op de grootte van den diffusiecoëfficient dier verbindingen. ^ö^ Zwavelzuur. De proeven onder A en B, G en D, E en F, G en H vonden gelijktijdig plaats. werden geneutraliseerd door 166 CC KOH beantw. aan H-SO^. 18.8 HjO 11.2475 gr- van A werd 21.8817 II // C 18.228 II II E 9.7121 B if B, DenF «■ 0.5333 1/ » G 2.9623 // ,1 H 1 cc KOH voor A. B. C. D. E en F 1 " // // G en H ' Dl NATUÜEK. VEEH. DER KOMNKI., AKADEMIE. DEEL XVI. 187.5 // » II « H,-,SO,. 36.2 H,0 49.8 » „ r « ll.j SO^ . 125.3 H„0 38.9 // » II <- ÏÏ0SO4. 83.7 HoO 39.3 " // « // H.,S04. 0.53 HjO 31 9 -/ // II » H,SO<. 35.4 HjO E =z 0.0196 gr- c,o, Hj . 2HjO = 0.0159 II ao, ,H, .2H„0 ONDEKZOEKINGEN OVEl! DE DIFFUSIE VAN EENIGE gevuld 30 CC gebr. opl. iiih. diff. cil. verd. in diff. cil. Acil. met verd. tot 300 CC tot 300 CC duur diff. gcbl. deel temp tl 5 33. 5 50 CC = 51.3 CGKÜH 30 CC = 32.7 CC KOE 5d 22*/5" 0.3366 8° 1.074 6 32.6 30 // ^51.5 1 « 30 // =:: 27.7 « n 3 =21.15 » . 50 « =12.1 " , 54 2375U 0.5265 S'/j" 0.965 8 33.7 50 „ =21.15 » « 50 » =12.6 „ ./ 512375" 0.3303 872° 0.985 P 30 CC tot 200 inh. diff cil. tot 200 30 CC = 31.1 CCKOH 30 CC = 18.75 CCKOH 3d 227eU 0.3289 S'/^" 1 .036 50 /r =31.1 » , .50 . =19.5 u u 5d 22'7,6U 0.5314 8>/3° 1.015 50 n =31.1 , * 50 /' =16.8 // „ 5d 22"/3(,u 0.5112 8Vo° 1.010 20 CC tot 1 Liter iuh. diff. cil. tot 1 Liter 25 CC =: 67.65 CCKOH 23 CC = 85.8 CCKOH 2d 18u 0.7145 13° 1.327 25 » =67.65 // // 25 // =76.1 • » 2d I71V15" 0.6901 13° 1.279 25 » =67.65 • il 23 -» =79.43 » -/ 2d ^V^u 0.6970 13° 1.290 30 CC lot 200 inh. diff cil. tot 200 25 CC = 44.2 CCKOH 23 CC = 36.13 CCKOH 2d 17V,„u 0.7174 13° 1.267 25 // =44.2 // // 25 , =37.93 „ „ 2d 17u 0.7276 13° 1.206 25 „ = .i4.2 // , 25 „ = 32.6 » , 2 0.5318 5Vo° 1.597 50 // =24.95 // // 50 // =15.4 /' « 4d ''/,„" 0.5231 572° 1.532 50 // =24.95 „ „ 50 „ =13.1 // „ 4d l'/^u 0.4969 51/2° 1.543 30 CC tul 200 inh. diff. cil. tot 200 50 CC = 22.3 CCKOH 50 CC = 12.35 CCKOH 4d 0.5096 5/2° 1.509 50 // = 22.3 » » 50 » = 13.20 ,. » W 0.5269 57/ 1.484 30 CC tot 200 inh. diff'. cil. tot 200 50 CC = 48.2 CCKOH 50 CC = 41 .65 CCKOH ld 237;," 0.7302 87.° 1.741 50 „ = 48.2 // '/ 50 „ = 36.4 » „ l-i 23V,3U 0.6949 872° 1.750 50 « =48.2 « « 50 -/ =38.33 « » ld o35/^ „ 0.7083 8'/2° 1.721 F 30 CC tot 200 inh. diff. cil. tot 200 7 35.4 50 CC = 25.45 CCKOH 50 CC = 21.45 CCKOH ld 237,u 0.7143 872° 1.742 11 31.7 50 , =25.45 „ « 50 „ =18.9 „ „ ld 23^," 0.7028 872° 1.687 G 25 CC tot 500 inh. diff'. cil. tot 500 5 35.5 25 CC = 53.15 CCKOH 25 CC = 40.85 CCKOH 3d 3'V,2" 0.5413 9° 1.980 6 32.6 25 „ = 53.15 „ « 25 « = 34.6 „ „ 3d 47^" 0.4993 9° 1.947 8 33.7 25 " — 53.15 „ ^ 25 « = 37.35 „ // 3^ 57,o" 0.5213 9° 1.877 H 30 CC tot 200 inh. diff". cil. tot 200 7 35.4 50 CC = 41.05 CCKOH 50 CC = 26.95 CCKOH 3d 2'V,5U 0.5564 9° 1-806 11 31.7 50 „ =41.05 „ // 50 „ =23.65 „ , 3d 372„u 0.5452 9° 1.751 7.489:2 r » ^ # 4.7691 # » E ,/ 3.6855 » » G , 8.5;-; , , B,D,F,HenL 3.8417 » » K. • ONDERZOEKINGEN OVER DE DIFFUSIE VAN EENIGE Zoutzuur. De ouder A en B, C en D, E en F, G en II, K en L vermelde proeven vonden gelijktijdig plaats. 9.733 gr. van A werden geneutraliseerd door 295.35 CCKOH beantw. aan HCl. 4.59 H»0 , 163.5 , , , HCl. 7.17 H.O 85.5 , , „ HCl. 9.17 HjÜ , , 55.65 , , , HCl. 11.26 H„0 24.1 , , , HCl. 69.4 HjG 28.55 , , , HCl. 27.6 HjO 1 CCKOH van A, B, C, D, E, F, G, H en L =: 0.017ii gr. C2O4H2 .2H„0 1 , , „ K =0.0159 , C30,H.,.2H„0. 30 CC gebr. opl. A verd. tot 1 Liter inh. diff. cil. tot 1 Liter 5 35.5 25 CC = 26.75 CCKOH 25 CC = 18.4 CCKOH ld 2OV3U 0.fc813 11'/.° 3.028 6 32.6 2a » — 26.75 /, » 25 « — 16.25 ,, ,, ld 2076" 0.5590 11V„° 2.862 8 33.7 25 , — 26.75 ,/ // 25 ,, — 16.95 „ ,/ ld SO'/jU 0.56il ll'/^" 2.909 B 30 CC tot 200 inh. diff. cil. tot 200 7 35.4 50 CC = 21.3 CCKOH 50 CC = 17.45 CCKOH ld 193,> 0.6913 U'/j" 2.019 11 31.7 50 „ =21.3 „ ,: 50 „ =15.35 „ n ld 197," 0 . 6820 1 1 7;,° 1 . 982 C 30 CC tot 500 inh. diff. cil. tot 500 5 35.5 25 CC = 36.7 CCKOH 25 CC = 30.15 CCKOH ld ■IO74U 0.6942 11° 2.749 6 32.6 25 ,/ = 36.7 „ » 25 „ = 26.75 „ » U IO74U 0.6707 11° 2.629 8 33.7 25 // = .36.7 „ „ 25 ,/ = 28.0 » „ ld 107^" 0.6792 11° 2.635 D 30 cc; tot 200 inh. diff. cil. tot 200 7 35.4 25 CC = 10.65 CCKOH 25 CC = 9.6 CCKOH ld 97^^ 0.7639 11° 2.012 11 31.7 25 » =10.63 „ , 25 „ = 8.35 » „ ld gs/jU 0.7420 11° 2.065 E 30 CC tot 500 inh. diff. cil. tot 500 5 35.5 25 CC = 29.45 CCKOH 25 CC = 23.4 CCKOH ld 8u 0.7288 117„° 2.598 6 32.6 25 /' = 29.45 ,, « 25 , = 22.55 „ « ld 8" 0.7046 117j° 2.506 8 33.7 25 ,, = 29.45 „ „ 25 „ = 23.75 „ „ ld 8" O 7179 117'.° 2.46i F 30 CC tot 200 inh. diff cil. tot 200 7 35.4 25 CC = 10.65 CCKOH 23 CC = 9.7 CCKOH 11 31.7 25 « = 10.63 -, « 23 , = 8.4 » « G 25 CC tot 500 inh. diff cil. tot 500 5 33.5 50 CC = 42.5 CCKOH 25 CC = 23.15 CCKOH 6 32.6 50 // = 42.5 v „ 23 « = 20.5 » „ 8 33.7 50 „ = 42.5 > « 25 # = 21.43 > " ld 77u" 0.7719 117,° 2.086 ld 77.2" 0.7464 1173° 2.173 ld 3V5- 0.7672 12° 2.573 ld 375" 0.7398 12° 2.534 ld 3V,u 0.7488 12° 2.528 ld 3V4U 0.790:i 12» 2.235 ld .3V3U 0.7801 12° 2.190 ld I9V5U 0.6930 11° 2.158 ld 19V„u 0.6607 11° 2.122 ld 195,> 0.6777 11° 2.068 ld 19?/,.," 0.6986 11° 1.997 1<1 19V,2" 0 6821 11° 1.989 ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 30 CC gebr. opl. H verd. tot 200 CC inh. diff. cil. tut 200 7 35.4 25 CC 1= 11.1 CPKOH 25 CC = 10.35 CCKOE 11 31.7 25 "= 11.1 /' ,/ 25 » = 9.15 /' „ K 30 CC tot 200 inh. dilT. cil. tot 200 5 35.5 25 CC = 28.9 CCKOH 25 CC = 23.7 CCKOH 6 32.6 25 // — 28.9 // // 25 , — 20.75 » " 8 33.7 25 // == 28.9 „ „ 25 » — 22.0 /- » L 30 CC tot 200 iiili. dür. cil. tot 200 7 35.4 25 CC = 11.1 CCKOH 25 CC = 9.15 CCKOH 11 31.7 25 /' = 11.1 » /' 25 // z= 8.0 « « Kaliumnitraat. De proeven onder A en B vonden gelijktijdig plaats. De concentratie der oplossingen werd bepaald door een afgemeten volumen der oplossing in te dam- pen, de rest tot smeltens te verhitten en na afkoeling te wegen. 4.9374 gr. van A bevatten 0.7319 gr. KNO3 beantw. aan KNO3. 32.2 HjO 11.3787 // // B '/ 0.5690 » « // „ A 30 CC lot 500 inh. diff. cil. lot 500 5 35.5 25 CC = 0.2462 gr. KNO3 25 CC = 0.2124 gr. KNO3 6 32.6 25 // = 0.2462 » „ 25 „ = 0.1876 ,/ „ 8 33.7 25 « = 0.2462 » „ 25 // = 0.1965 „ » B 30 CC tot 200 inh. diff. cil. tot 200 7 35.4 25 CC = 0.1948 gr. KNO3 25 CC = 0.1596 gr. KNO3 3d 23V,2" 0.6943 7° 0.924 11 31.7 25 » =0.1948 « „ 25 „ =0 1401 // // 3d 2373" 0.6806 7° 0.911 Natriümniteaat. De onder A en B, C en D, E en F medegedeelde proeven vonden gelijk- tijdig plaats. De concentratie der oplossingen werd bepaald door een afgemeten volumen der oplossing in te dampen, de rest bij 140° te drogen en dan te wegen. 11.0293 gr. van A, C en F bevatten 0.5207 gr. NaNOa beantw. aan NaNOj. 95,3 H^O 6.0275 ,/ // B » 2.4535 // 14.9039 „ 25 » =: 0.2663 " » 12J '/i" 0.3481 13° 0.766 8 33.7 25 ,' = 0.7041 // » 25 » = 0.2897 » « 12 = 0.2437 » u 23 ,, = 0.1128 // 9d ',> 0.4380 117,° 0.810 E 30 CC tot 500 iuli. diff. cil. tot 500 5 35.5 25 CC — 0.3574 gr. NaNOa 25 CC — 0.1666 gr. Na NO3 12d Vi-i 0.3939 10'/.° 0.771 6 32.6 25 // = 0.3574 ,/ II 25 // = 0.1382 * 12d V^u 0.3558 1070° 0.752 8 33.7 25 // =: 0.3574 » II 25 (/ ^z 0.1447 II II 12d V4" 0.3604 lO'/s" 0.766 F 30 CC tot 200 iuh. diff. cil. tot 200 2 34.2 25 CC = 0.1849 gr. Na NO3 25 CC = 0.0715 gr. NaNOa lid aSVe" 0.3392 107^° 0.846 7 35.4 25 « — 0.1849 // // 25 » =: 0.0739 // « lid 237jU 0.3387 107»° 0.836 11 31.7 23 » = 0.1849 ,/ « 25 ,/ = 0.0633 // „ 12d 0.3240 107„° 0.817 LOODNITRAAT. De concentratie der oplossingen werd bepaald door een afgemeten volumen der oplossing met zwavelzuur in te dampen, de rest na afdamping van de overmaat van zwavelzuur zwak te gloeien en daarna te wegen. 4.576 gr. van A leveren 0.4993 gr.PbSOJjcantw. van Pb(N03)j. 135.9 H3O 8.1436 // " B // 0.2576 /, // -/ n PblNGj).,. 513.8 n.0 30 CC tot 500 iuh. dilf. cil. tot 500 34.2 25 CC = 0.1817 gr. PbSO^ 25 CC — 0.1321 gr. PbSO^ 6d 17u 0.6377 12° 0.669 25 /' = 0.1817 // II 25 // := 0.1369 ,/ „ 6d 16'V,„>i 0.6385 12° 0.659 25 » = 0.1817 « // 25 " =0.1197-/ -/ 6d ny," 0.6234 12° 0.649 30 CC tol 200 iuh. diff. cil. tot 200 25 CC = 0.1211 gr. PbSO^ 25 CC = 0.0894gr. PbSO^ 6d ICV^u 0.6239 12° 0.736 25 // = 0.1211 II II 25 // = 0.0791 ,/ ,1 6d 16V,;" 0,6011 12° 0.697 25 „ =0.1211// // 25 ,/ =0.0838,/ // 6d 16'/;" 0.6160 12° 0.688 A 2 34.2 7 33.4 11 31.7 B 5 35.5 6 32.6 8 33.7 ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 7 Baryumchloride. Voor de bepaling van de concentratie der oplossingen werd een afgemeten volumen daarvan met zwavelzuur ingedampt, de rest gegloeid en daarna gewogen. 8.0i!) gr. vau A leveren 0.29!S8 gr. BaÖO^ beantw.aan. BaCU. 337.1 tLO 11.5773 n n B /, 2. 6033 „ // -/ ,/ BaCl,. '.(i H„Q 30 CC gebr. opl. A verd. tot 200 CC iuli. dili'. cil. tot 200 5 35.5 25 CC = 0.1430 gr. Ba SOj 25 CC = 0.1182 gr. Ba SO^ S^ 207^" 0.6985 8° 0.658 6 32.6 25 // =0.1430// /' 25 » =0.1031// // 5d 2OV3" 0.6635 8° 0.656 8 33.7 25 /' =0.1i30// // 25 // =0.1094// // ö^ 20'/„u 0.6810 8° 0.638 B 30 CC tot 500 inh. diff. cil. tot 500 2 34.2 25 CC = 0.4062 gr. Ba SO, 23 CC = 0.3133gr. BaSOj 5*201/3» 0.6766 8'' 0.678 7 35.4 25 // = 0.4062 // // 25 „ = 0.3292 // // öd 20" 0.6868 8° 0.648 11 31.7 25 // =0.i062// // 25 // =0.2885// // 5'' 20V4" 0.6722 8^ 0.639 Calciümchloride. De concentratie der oplossingen werd bepaald als bij baryumchloride. 4.9383 gr. vau A levereu 1 .9471 gr. CaSO^ beantw. aan CaCL 13 HoO 7.3513 // // B // 0;1835 // // // « CaCU 296.5 H2O A 30 CC tot 1 Liter inh. diff. cil. tot 1 Liter 2 34.2 25 CC = 0.4041 gr. Ca SO^ 25 CC = 0.2940 gr. Ca SO^ 6* 4V 0.6382 9° 0.723 7 35.4 25 // =0.4041 „ // 25 // =0.3048// « 6d 41/2" 0.6392 9° 0.713 11 31.7 25 // =0.4041 -/ „ 25 // =0.2649// // 6/„° 0.267 8 33.7 25 ,' =0.1106// // 25 // =0.1115// <, 5d P/^" 0.8974 5'/,° 0.269 B 30 CC tot 200 inh. diff. cil. tot 200 2 34.2 25 CC = 0.1356 gr. Mg SO, 25 CC = 0.1333 gr. Mg SO, 5d l'/.j» 0.8733 5';»° 0.327 7 35.4 25 ' =0.1356// // 23 ,, =0.1428// // 5 ni = 19.15 » » =: 2897 . . . 0.164 voor IV = 21.10 » » = 8200 . . . 0.148 0.148 Som: 66.1 » » 10000 0.150 All T^^. = 0.15C • k = 2.785 2\/kt HCl. 66.3 Ho O t = 90 duur diff. 2 111/12° I = 2.2 CC KOH = 855 .. . 0.270) n = 7.9 » » = 1274 . . . 0.270J " Hl = 20.3 » » = 8274 ... — voor IV = 31.6 » » = 5096 . . . 0.267 0.267 Som: 62.0 » » 9999 0.269 ~-- = 0.269 k = 1.843 2[/ kt HCl . 70 Hj O t = QO auur diff. 231/3" I = 2.3 CC KOH = 892 .. . 0.264| » = 1329 . . . 0.263J II = 7.8 III = 19.3 IV = 29.3 Som: 58.7 kn 0.263 nr 3288 . . . — = 4991 . . . 0.259 0.259 2[/kt » 10000 0.261 0.261 k = 1.839 16 ONDERZOEKINGEN OVER DE DIFFUSIE VAN EENIGE HCl.5.24 H.O diffundeert in zwakker zoutzuur HCl . 12.07 Hg O; daartoe werd het fleschje eerst gevuld met drie maal het volumen der pipet aan verdund zoutzuur in plaats van met water. Elke portie werd tot 200 CC verdund en in 25 CC hiervan het zuurgehalte bepaald. 25 CC van het sterke zuur = 133.8 CC KOH 25 » » » zwakke » :=: 61.9 » }> 25 » » I == 70.6 K » 25 » » II = 75.9 ■» » 25 » 1- III t = 84.2 » = 130 duur diff. 211/4" » I = II = III = r IV 70.6—61.9 CC KOH 75.9-61.9 » » 84.2—61.9 » » 133.8—61.9 I. » = 8.7 .. . 1210 . . . =: 14.0 . . . 1947 . . . = 22.3 . . . 3101 . . . = 26.9 . . . 3741 . . . '•l^^i 0.184 0.183i 0.200 0.181 0.181 Som: 71.9 9999 0.182 Au _ 0.182 k = 4.153 2\/ht HCl. 108.4 H3O J = 110 duur diÊf. l"/i2'^ I =1 4.7 CC KOH — 1232 . . . 0.184{ ^ ^g^ II = 7.2 » » = 1887 . . . 0.1911 ni = 11.6 » » — 3041 . . . 0.189 oor IV = 14.65 » » = 3840 . . . 0.185 0.185 Som: 38.15 » » 10000 0.186 hn 0.186 h = 1.837 2\/kt HCl . 130.7 H2O « = 50 duur diff. "-^/„J I = 0.3 CC KOH = 152 . 0 3'?2I n = 1.85 » » = 939 . . . 0.319) ■ IH = 6.25 » » = 3173 . . . 0.316 voor IV = 11.30 » ï> 5736 . . . 0.319 0.319 Som 19.7 » 10000 0.319 A, 0.319 h = 1.532 2\/ kt ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINÜINGEN. 17 HCl. 130.7 lIoO t — 50 duur diff. V-j^.^^ I = 0.4 CC KOH = 203 .. . 0.304] ^ ^^^ II ■=. 2.05 » » = 1041 . . . 0.303} III =z 0.25 » » = 3173 . . . 0.316 voor IV == Il.O » » = 5584 . . . 0.306 0.306 Som: ,19.7 » » 10001 0.305 Ai 2\/kt = 0.305 k = 1.573 Voor (Ie volgende proeven bij 0^ werd het fleschje tot den hals ia een bak met smeltend ijs geplaatst; eveneens de pipet zoodat alleen het deel der pipet boven de bovenste en beneden de onderste deelstreep buiten het met ijs ge- vulde bakje uitstaken. Nadat de toestel lang genoeg in ijs had gestaan om de temperatuur daarvan te hebben aangenomen werd het zoutzuur onder het water gebracht. "Wanneer de diffusie zou worden gestaakt, werd zoutzuur toegevoegd dat in smeltend ijs eveneens was afgekoeld. HCl. 5.04 HoO t =z 00 duur I8IV12" I =: 0.8 CCKOH = 252 .. . 0.2911 II = 4.55 » » = 1431 . . . 0.249) 0.266 III =11.1 » » = 3490 ... — voor IV = 15.35 » » = 4827 . . . 0.248 0.248 Som: 31.8 » 10000 0.257 An 0.257 k = 2.340 2Y/kt HCl. 5.04 H3 O t — 00 duur diff. 221/3° I = 3.05 CC KOH = 384 ... 0.265 ^„,^ 0.246 » = 1585 . . . 0.229) » =: 3422 ... — » = 4610 . . . 0.233 0.233 2^ kt » » 10001 0.240 = 0.240 k = 2.273 D3 NATÜDRK. VERH. DER KONINKL. AKADEMLE. DEEL XXVI. 18 ONDERZOEKINGEN OVER DE DIFFUSIE VAN EENIGE HCI.5.O4H2O dififunleert in HCI.6.86H2O < = O" duur diE 24\V' Na verdunning tot 200 CC, zijn 25 CC van het sterke zoutzuur = 79.5 CC KOH, 25 CC van het andere = 61.0 CCKOH voor I = 63.35—01.6 — 1.75 CCKOH 977 .. . 0.2021 0.200 II = 64.9 -61.6 = 3.3 » » 1844 . . . 0.197J Hl = 67.1 —61.6 r= 5.5 » » 3073 . . . 0.195 IV — 7.35 4106 . . . 0.201 0.201 S !om: 79.5—61.6 = 17.9 lOOüO 0.200 '"' _ 0.200 2\/kt k = 2.983 HCl.6.86 H3O < = 00 duur di£f. 19» I = 1.3 CC KOH = II z= 8.0 » » = 211 1299 • • • '■''''] 0.280 . . . 0.267J m — 21.2 » j. = 3441 , . . . — voor IV = 31.1 » » =: 5049 . , . . 0.264 0.264 Som: 61.6 » » 10000 0.272 ^'" n ^7'' k = 2.080 2\/ kt HCl . 9.79 Hj 0 t — 0" duur diff. 221/4'^ I = 1.2 CCKOH = II = 6.0 » » = 267 . 1336 , , . • 0.288i . . . 0.262) III = 15.35 » » = 3U9 . . . — voor IV = 22.35 » » = 4978 . . . 0.258 0.258 Som: 44.9 » » 10000 0.265 ''" _ 0.265 2[/kt k =. 1.871 HCl. 9.79 H2O t = ' 0° duur ■ difr. 233/4" I =: 1.2 CCKOH = II = 6.5 » » — 267 1448 • • • «•^«n 0.264 . . . 0.248] III = 15.3 » » = 3408 . . . — voor IV = 21.9 » » = 4877 . . . 0.251 0.251 Som : 44.9 » » 10000 0.257 — — ^ 0.257 k = 1.864 2i/ kt ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 19 0.241 HCI.9.79H2O t = 00 duur diff. 28V3" I = 2.1 CCKOH = 468 .. . 0-252| II = 7.1 » » = 1581 . . . 0.230 f III = 15.05 » » = 3352 . . . — voor IV = 20.65 » » = 4599 . . . 0.232 0.232 Som: 44.9 » hu 10000 2\/ kt — 0.237 0.237 k =1 1.837 HCl . 9.79 Ho O diffundeert in HCl . 14.15 Hg O < = O" duur diff. 2II/2" Na verdunning tot 200 CC, zijn 25 CC van het sterke zoutzuur z=z 45.0 CC KOH, 25 CC van het andere = 32.1 CC KOH. I z= 33.05—32.1 = 0.95 CCKOH II = 34.2 —32.1 =: 2.1 » » = 736 = 1628 . . . 0.222) . . . 0.224J 0.223 m = 36.3 —32.1 =: 4.2 z> » = 3256 , . . . — voor IV •= 5.65 » » = 4380 , . . . 0.218 0.218 Som: 45.0 —32.1 12.9 » 10000 0.221 hu =: 0.221 k = 2.784 \\/ kt HCl. 14 15 H2 O t = 00 duur diff. IS^/j/ I =r 0.75 CC KOH z= 148 .. . 0.323 II = 5.15 j. » = 1013 III = 17.00 » » = 3343 = 5497 0.8081 0.312 voor IV =: 27.95 Som : 50.85 hn 0.299 0.299 10001 2\/ kl 0.305 0.305 k = 1.707 HCl. 27.1 H 2O t - = 00 duur diff. 282/3" I = 1.05 CCKOH = 381 .. . 0.2661 = 1379 . . . 0.256) "-^^^ II — 3.8 » » m — 9.0 D » = 3267 . . . — voor IV =: 13.7 » » » = 4973 . . . 0.258 0.258 Som : 27.55 10000 0.259 A,i ^^ 0.259 k = 1.520 2[/ kt 20 ONDERZOEKINGEN OVEK DE DIFFUSIE VAN EENIGE HCl . 129.5 H2 O t = 0'^ duur diff. 203/12" I — 0.5 II =: 2 75 CCKOH » » = 168 . = 926 . : : C"| »-« III = 9.3 » » = 3131 . . . 0.333 IV = 17.15 » » = 5775 . . . 0.322 0.322 Som: 29.7 10000 0.321 hn — 0.321 k — 1.390 2i/kt HCl. 129,5 H2 O t = 0° duur difif. 203/^" I = 0.55 II r= 2.75 CC KOH » » = 185 . = 926 . ; : ::":i -- III = 9.35 ï> » — 3148 . . . 0.327 voor IV =: 17.05 » » » = 5741 . . . 0.320 0.320 Som: 29.7 10000 0.319 hu — — 0.319 k = 1.384 2\/kt Salpeterzüur. 0.232 HNO3. 1.89 Ho O t = 70 duur diff. 1^ 3" I = 7.8 CCKOH = 572 .. . 0.239] II = 22.15 » » = 1625 . . . 0.2251 III = 45.35 » » — 3326 . . . — ' voor IV = 61.05 » » = Uil . . . 0.224 0.224 Som: 136.35 » x. lOOuO 0.228 ^'" = 0.228 k = 2.033 2^/ kt HNO3.4.O5H2O t = 80 duur diff. 225/12" I = 3.0 CC KOH = 381 .. . 0.2661 O ^^57 II = 11.2 » I. =. 1421 . . . 0.251J *" III = 26.75 » t> = 3394 . . . — voor IV == 37.85 » » = 4803 . . . 0.246 0.246 Som: 78.8 t, » 9999 0.252 2\/ kt = 0.252 k = 2.054 ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 21 HNO3. 7.25 H2 O t = 90 duur diff. l'i 1» I + II — 11.6 CCKOH = 1975 . . . 0.246 III = 19.65 » » = 3344 ... — voor IV — 27.5 » » = 4681 . , . 0.238 0.180 Som: 58.75 » » 10000 0.242 /«Il 2y kt 0.242 k = 1.997 HNO3. 7.25 H2O t =: 101/2° duur diff. 119/2^^ I = 6.85 CCKOH =: 1166 . • • O-l^^} 0.185 . . O.I8OI II = 11.6 » » — 1975 . m — 18.2 » X. — 3093 . . . — voor IV — 22.1 » » — 3761 . . . 0.180 0.180 Som: 58.75 » » 10000 0.182 ^'" _ 0.182 2i/ kt k = 2.052 HNO3 . 73.5 Hj 0 t = 91/2O duur diff. 2^ 2° I = 6.8 CC KOH =r 1225 . • • '■^^'\ 0.183 . . 0.182S II — 10.85 y> » = 1955 . Hl — 16.9 » » = 3045 . . . 0.189 voor IV = 20.95 » » = 3775 . . . 0.181 0.181 Som: 55.5 » » 10000 0.182 ^'" - 0.182 k =: 1.765 2^/ kt HN03, . 87H2 0 t = 81/2° duur diff. 21 1/4" I = II = 0.75 3.15 CC KOH = 275 .. . 0.2861 » » = ]156 . . . 0.287J ni = 8.7 » » = 3193 . . . — voor IV = 14.65 » = 5376 . . . 0.289 0.289 Som: 27.25 » 10000 0.288 /'n 0.288 k = 1.659 2i/ kt 22 ONDERZOEKINGEN OVEE DE DIFFUSIE VAN EENIGE HNO3.425.GH2O t = 90 duur di£F. ST/^gd I = 0.15 CC KOH z= 133 .. . 0.330] „ „„„ II = 0.95 » » = 844 . . . 0.335/ "•"•^'' m = 3.5 :» » = 3111 . . . 0.341 voor IV = 6.65 » » » = 5911 . . . 0.335 0.335 Som: 11.25 9999 0.334 0 _ y 7 , — 0.334 h = 1.737 2\/kt HNO3. 425.6 HjO t = 90 dl uur diff. 125/32'! I = 0.85 CC KOH = 755 . • • '■'''{ 0.221 . . 0.2221 II = 1.85 » » = 1644 . III = 3.55 > , = 3155 . . . 0.215 voor IV = 5.00 » » = 4444 . . . 0.222 0.222 Som: 11.25 » » 9998 0.221 — ^ = 0.221 2i/A< k = 1.717 Azijnzuur. Cg Hi O3 . 46 Hg 0 < = 130 d luur diff. IJ 18^6" I = 1.95 CC KOH = 224 . : : :m -" II = 8.6 » » = 986 . III =z 27.45 » » = 3148 . . . 0.327 voor IV = 49.2 » » = 5642 . . . 0.311 0.311 Som: 87.2 » » 10000 0.309 ■ , ^ — ü.309 2[/ kt k z= 0,725 C3 H, Oo . 60 H2 0 < = 131/7 duur diff. 2J V/^ I = 2.0 CC KOH = 298 . : : Iï:\ -- II = 8.0 » » = 1194 . III = 21.8 » , = 3253 . voor IV = 35.2 » » = 5254 . . . 0.279 0.279 Som: 67.0 » » 9999 0.280 - — - =: 0.280 k = 0.760 2\/kt ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 23 C2 H4 Oo . 84 Ho 0 t = 131/30 duur diff. IJ '/4I 1 = 0.25 CC KOH = 51 . • • '■'''{ 0.389 . . 0.390) TI = 2.8 » » = 573 . lU = 14.35 » » = 2938 . . . — voor IV = 31 45 » i — 6437 . . . 0.391 0.3.91 Som: 48.85 » > 9999 0.390 = 0.390 2i/ kt k — 0.772 C2H4O3. 128 HjO t : = 140 duur diff. l^ 16 1/2" I = 0.75 CC KOH = 229 . • • '-''] 0.301 . . 0.3041 II = 3.4 » » = 1038 . III =: 10.55 » » = 3221 . . . 0.286 voor IV = 18.05 » » = 5511 . , . 0.300 0.300 Som: 32.75 » » 9999 0.300 ^'^ - 0.300 k — 0.814 2 [/kt C2H4,O2.208H3O t — 131/4° duur diff. 2^202/3" I = 1.25CCKOH = 607 .. . 0.2351 .237/ '36 n = 3.15 » » = 1529 . . . O "■" m = 6.7 » » — 3252 . . . — voor IV = 9.5 » » — 4612 . . . 0.233 0.233 Som: 20.6 » » 10000 0.235 2\/ kt 0.235 k = 0.782 ZURINGZUUK. C2H2O4. 297.2 H2 O t = 40 duur diff. 1=3/] h** I = 0.1 CC KOH = 31 . . . 0.408) n — 1.3 » » r= 409 .. . 0.4361" III = 8.4 » » =: 2637 . . . 0.470 0.432 voor IV — 22.05 » » = 6923 . . . 0.457 0.457 Som: 31.85 » » 10000 0.444 0.444 k — 0.646 24 ONDEEZOEKINGEN OVEK DE DIFFUSIE VAN EENIGE C2H3 0.J.297.2H2 0 t _ 40 duur diff. F/s'^ I = 0.45 CC KOH = 141 . : : :s:! »■- II = 2.45 » » zrz 769 . Til = 9.45 » » = 2967 . . . 0.387 voor IV r=; 19.5 » » 6122 . . . 0.357 0.357 Som: 31.85 » 9999 0.349 h 0.349 k = 0.654 2[/kt C2H2O4.3I4.6H2O i t = 3V2' 0 duur diff. 2^7/48'! I = 0,6 CC KOH = II = 2.0 » » = 345 . 1149 . 0 272i • • 1 0.281 . . 0.287) m =: 5.4 » » = 3104 . . . — voor IV = 9.4 » > 5402 . . . 0.291 0.291 Som: 17.4 » 10000 0.286 2y' kt 0.286 k = 0.613 CjEjO^. 314.0 H3O i ( =: 50 duur diff. 1 12^144'' I = 0.2 CC KOH = n — 1.35 » » = 115 . 776 . • • '-''\ 0.345 . . 0.3481 Hl = 5.1 » » := 2931 . . . 0.397 voor IV = 10.75 » » 6178 . . . 0.362 0.362 öom: 17.4 » 10000 0.353 Ai 2^kt 0.353 k = 0.642 C2H2 0i. 314.6 H3O i ( = 50 duur diff. 35/3^.1 I = 0.1 CC KOH = Il = 1.05 » » = 30 . 320 . . . 0.467) ni = 8.2 » » rz:: 2500 . . . 0.519 voor rV = 23.45 » 3> 7149 . . . 0.494 0.494 Som 32.S » 9999 0.477 hl 0.477 k = 0.675 2[/ kt ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 25 C2H2O4. 415.5 H3O t = 140 dunr (liff. l'' 232/3" I = 1.05 CC KOH := 491 II = 2.85 » » = 1332 m = 6.8 > ^ — 3178 . . . 0.223 voor IV = 10.7 » » = 5000 . . . 0.260 0.260 • «-^^n O, . 0.262) 256 Som: 21.4 » » 10001 0.258 At 2i/ kt = 0.258 k — 0.935 Cg Ha O4 . 689 Ha O t— 14° duur diff l' 20 Vg" I = 1.15 CC KOH — 454 ... 0. ).254) h258j II =z 8.45 » » = 1364 . . . 0~""' III = 8.1 => » =zr 3201 ... — voor IV = 12.6 » » = 4980 . . . 0.259 0.259 Som: 25.3 » » 9999 0.257 2\/kt = 0.257 k z= 1.013 Ca Ha 0^.719.9 Ha O t = 91/3° duur diff. i*^**'! I = 0.05 CC KOH = 38 . . . 0.398) 11 =1 0.55 » Hl = 3.7 » IV = 9.0 » Som: 13.3 » A, !!»• = 413 .. . 0.434) "■ == 2782 . . . 0.438 — 6767 . . . 0.434 0.434 2\/ kt » 10000 0.431 0.431 k = 0.810 Ca HjO^. 719.9 Ha O t = 10" duur diff. 273/33-1 1 = 0.65 CC KOH = 489 . . . 0.249 1 11 = 1.85 » » = 1391 . . . 0.255J III = 4.2 » » = 3158 . . . 0.216 voor IV = 6.6 » » = 4962 . , . 0.257 0.257 'j 0.252 Som: 13.3 » » 10000 0.254 A, _ 0.254 k = 0.839 2[/ kt D 4 NAniURK. VEEH. DBB KOMINKL. AKADEMIE. DKEL XXVI. 26 ONDERZOEKINGEN OVEE DE DIFFUSIE VAN EENIGE C2H2O4. 1247 H2O t = 131/a" duur diff. 2'l igi/a*^ I — 2.1 CC KOH = 968 .. . 0.2021 II = 3.85 » » = 1774 . . . 0.205J ' III = 6.75 » » = 3110 . . . 0.203 voor IV = 9.00 » ï = 4148 . . . 0.204 0.204 Som: 21.7 » » 10000 0.203 ^'' n "m k = 1.069 2i//fc< C2H2 0^.1247H2 0 t = 131/2° duur diff. 2^ B/12" I = 1.25 CC KOH = 576 . . . 0.247 1 II == 3.15 » » = 1451 . . III = 6.9 » » = 317'J . . . 0 223 voor IV = 10.4 » » = 4793 . . . 0.245 0.245 Som: 21.7 > » 9999 0.244 -^ — 0.244 A = 1.029 2\/kt WiJNSTEENZUUR. C4H6O6.4I6.8H3O t = 20 duur diff. 489/96^ I = 0.6 CC KOH = 263 .. . 0.289| ^ ^97 11 = 2.4 » » = 1050 . . . 0.302] lU — 7.25 » » = 3173 . . . 0.316 voor IV =: 12.6 » > = 5514 . . . 0.300 0.300 Som: 22.85 » » 10000 0.299 ^'' = 0.299 k — 0.339 2j//:« C^HeOg. 416.8 H2O t = 31/2° duur difi. ln/ij* I = 0.05 CC KOH — 22 . . . 0.420 1 ^ ^^^ Il = 0.75 » » = 328 . . . 0.4Ü4) in = 6.05 » » =r 2648 . . . 0.476 vüoi- IV = 16.00 > » = 7002 . . . 0.469 0.469 Som : 22.85 » » lOOOU 0.465 2\/ kt = 0.465 k = 0.360 ANOEGANISCHE EN OEGANISCHE VERBINDINGEN. 27 c4Heoe.416.8H20 t = 50 duur diff. 123/2/ I = 0.05 CC KOH = 22 . . : TZ "- II = 0.85 > » = 372 . . III = 6.1 » » = 2669 . . . 0.470 voor IV = 15.85 » » = 6936 . . . 0.459 0.459 Som : 22.85 » » 9999 0.453 ''' _ 0.453 2i/ kf k = 0.372 DKÜIVEZUrR. C4H606.48Ö.5H20 t = 41/2° duur diff. Ps/^jd I = 0.05 cc KOH = 23 . • • '-'"'l 0.459 , . 0.4631 II = 0.7 » » = 330 . . III = 5.6 » > = 2642 . , . . 0.478 voor IV = 14.85 » » = 7005 . . . 0.469 0.469 Som: 21.2 > > 10000 0.464 ^' _ 0.464 2{/kt k = 0.382 C4 Hg Og. 486.5 H2O t — 50 duur diff. B^y^n^ I = 0.2 CC KOH = 102 . , : ; l^ »•- II = 1.4 » » = 714 . , m = 5.85 » » = 2985 . , . . 0.378 voor rV = 12.15 » » = 6199 . . . 0.365 0.365 Som: 19.6 > » 10000 0.360 /' - 0.360 2i/ kt k = 0.375 CiTEOENZUUR. Ce Hg O7 . 515.6 Hj 0 < = 41/2 " duur diff. l^^/^ I = 0.05 CC KOH = 18 . . ; :^ -- II = 0.85 » > = 307 . . ITT — 7.2 » » — 2604 . . , . 0,489 voor IV = 19.55 » » = 7071 . , . . 0.480 0.480 Som: 27.65 » > 10000 0.475 -4^ = 0.475 k — 0.338 2i/kt 28 ONDEEZOEEINGEM OVEU DE DIFFUSIE VAN EENIGE CeHgO^.SlS.e H2O t = 31/2O duur di£f. 2iS7/j^^d I = 0.1 CC KOH = 37 . . . 0.3991 II = 1.5 » » — 542 .. . 0.398) ' III = 7.95 » » — 2875 . . . 0.413 IV = 18.1 » > = 6546 . . . 0.405 0.405 Som: 27.65 » » 9999 0.401 = 0.401 k = 0.315 2\/ kt Ammonia. Eerst werd in het fleschje gebracht de aramoniakoplossing ea daarna driemaal het \olunieii van deze aan water. De verdeeling der diffundeerende oplossing in vier gelijke volumina vond plaats met water. De oplossing werd getitreerd met zwavelzuur en lakmoes als indicator. NH3.I5.9H2O t = 41/2° duur diff. *7/'V8'^ I = 137.2 COH2SO, := 6325 . . . 0.378 0.378 n = 65.5 » » = 3020 . . . 0.371 ra = 13.2 » » = 609 ... 0.382] ^ ^g^ IV = 1.0 ï » = 46 . . . 0.387( Som: 216.9 » » 10000 0.380 2[/ kt — 0.380 k =z 1.057 NH3.84.5H2O e =: 41/20 duur di£f 17/72'* I z= 27.15 CCH2SO4 — 6164 .. . 0.361 0.361 n = 13.3 » » = 3019 . . . 0.371 III = 3.15 » » = 715 ... 0361 ( IV = 0.45 , » = 102 .. . O.344J 0.356 Som: 44.05 i> » 10000 0.358 2\/ kt 0.358 k = 1.062 ANORGANISCHE EN OEGANISCHE VERBINDINGEN. 29 NH3. 84.5 H 2O t = 40 duur diff. ^'^^/ui'^ I = 29.9 CCH ïSO, z= 6788 . . . 0.437 II = 12.2 s » = 2770 . . . 0.442 lU =. 1.85 » » = 418 .. . 0.4331 IV = 0.1 » = 23 . . . 0.4231 Som: 44.05 10000 A. = 0.434 k — 1.048 0.437 0.432 0.434 2[/kt Nateiümhydkoxyd. duur diff. 235/6" I = 0.15 CC Hg SO4 := 129 .. . 0.;31. 822 .. . 0.339) ^^^^ II = 0.95 » » — m = 3.55 » » — 3074 . . . 0.353 Toor IV = 6.9 » ï = 5974 . . . 0.341 0.341 Som: 11.55 9999 0.339 2i/ kt = 0.339 k = 1.052 NaOH.329H20 t z = 8( > duur diff. l^ I8V13" I = 1.05 n = 3.3 CC Ha SO4 ï 432 .. . 0.257) ^ ,„ 1358 . . . O.25.9I '■'^'' m — 7.75 ï » = 3189 . . . — voor IV =12.2 » » 5020 . . . 0.2G1 0.261 Som 24.3 9999 0.259 h^ = 0.259 k — 1.042 2\,' kt AZIJNZUUE NATRIUM. Ca Hg O2 Na . 242.8 Hg O t ^ 4i/,o I =z 0.0025 gr NaaSO^z^ t = 41/2- n = 0.0297 » » UI = 0.0867 » > voor IV = 0.1539 i- » 92 = 10S9 = 3178 = 5641 0.310 duur diff. 35/288'' 0.;'>50 I 0.296) 0.313 0.310 0.310 isom: 0.2728 » 10000 0.310 2\/ kt 0.310 k = 0.51J 30 ON DEEZOE KINGEN OVER DE DIFFUSIE VAN EENIGE voor Cg H3O2 Na. 242.8 H2O t = 41/2° duur diff. v^y^i^ I =0 0011 gr. II = 0.0159 » NajSO^ » = 40 = 583 ■ ■ ■ l-'''\ 0.389 . . . 0.388J UI = 0.0793 » i> = 2907 . . . 0.403 IV =; 0.1765 » = 6470 . . . 0.395 0.395 Som: 0.2728 » 10000 0892 '" - 0.392 k = 0.520 2i/'kt KOOLZUUE NATRIUM. Na2CO3.224.3H2O t — 41/2° duur difF. l^^^^sa^ voor I = 0.0016 gr. II — 0.0193 » NajCOa =: 36 . . = 439 . . . 0,4001 . 0.426J 0.422 II — 0.1209 » » = 2748 . . . 0.448 ;V — 0.2982 » =: 6777 . . . 0.435 0.435 Som: 0.4400 » 10000 0.429 ^' 0.429 k = 0.447 2[/ kt Na2CO3.224.3H2O t = 4^2° duur diff. l^/és"* I = 0.0016 gr. II = 0.0200 » Na2 CO3 = 36 . . = 454 . . . 0.4001 . 0.422J 0.418 III = 0.1228 * » = 2791 . . . 0.436 IV = 0.2956 » = 6718 . . . 0.427 0.427 Som: 0.4400 > 10000 0.422 _ ^' 0.422 k = 0.433 2\/ kt ZURINGZUÜR NATRIUM. C2O4Na2.376.lH3O t = 6° duur diff. 4139/i^'ï I = 2.1 CCKMnO^ = 555 . . . 0.2411 0.244 II = 5.5 » » = 1455 . . . 0.246) III = 12.0 » > = 3175 . . . 0.221 voor IV = 18.2 = 4815 . . . 0.247 0.247 Som: 37.8 lOOüO 0.245 A, 0.245 k = 0.501 2^kt ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 31 CaOiNa^. 376.1 HgO t = 61/3° duur diff. ^s/^^d I z= 0.0008 gr. NaaSO^ = 22 . . . 0.426 ( II = 0.0064 » > = 179 . . . 0.540 1 ' " m =::: 0.0833 » » = 2328 . . . 0.572 voor IV = 0.2674 » » = 7471 . . . 0.557 0.557 Som: 0.3579 » » 10000 0.543 — ^ = 0.543 k = 0.529 2[/kt WiJNSTEENZUÜR NATRIUM. C4 H4, Oe Naj . 483.3 Ha O t = 4» duur diff. S^^^l^ss^ I — 0.0072 gr. Naa SO4 = 262 . . . 0.289 0.296 II = 0.0291 * » = 1059 . . . 0.301} m = 0.0847 » ^ = 3084 . . . 0.350 voor IV = 0.1537 » 2 » = 5595 . . . 0.307 0.307 Som: 0.2747 » 10000 0.301 ^' 0.301 k = = 0.418 2[/ kt Zilvernitraat. AgNOg 10.63 Ho O diffundeert in een zwakkere oplossing Ag NO3 14.19 H3O. Na verdunning tot 500 CC, zijn 25 CC der sterke oplossing — 31.2CCNH^CNS en 25 CO der zwakkere oplossing = 24.3 CC NH^ CNS t = 61/3° duur diff. 3^ 187/ ja" I = 24.55—24.3 = 0.25 CCNH^ CNS = 362 .. . 0.269) 0.279 n = 25.1 -24.3 =: 0.8 » » = 1159 . . . 0.286) m = 26.5 —24.3 = 2.2 » » = 3188 ... - voor rV z= 3.65 » » > rr: 5290 . . . 0.282 0.282 Som: 31.2 —24.3 6.9 > 999'J 0.280 /". 0.280 k = 0.4116 2i/kt 3-2 ONDERZOEKINGEN OVER DE DIFFUSIE VAN EENIGE Ag NO3. 10.63 Hg 0 t -. = 61/2° duur diff. 2 > 0.275 2y kt k = 0.573 Ag NO3. 434.7 H2O t = 3V2° duur diff. 3 =: 4722 . . . 0.240 0.240 Som: 28.3—6.7 = 21.6 » > 9999 0.243 0.243 k = 0.705 2\/kt CaCl3.27.6 HjO t = 10» duur di£f. 2 =z 5368 . . . 0.288 0.288 Som: 6.8 » » 10000 0.289 — ^ = 0.289 k = 1.677 2\/ kt NATÜÜRK. VERH. DER KOKINKL. AKADEMIE. DKEL XXVI. D& 34 ONDERZOEKINGEN OVEE DE DIFFUSIE VAN EENIGE KOH.I665H3O t = 131/2° duur diff. IJ 201/2" I = 3.1 CCHCl = 1062 . . . 0.195) II = 5.25 » » = 1798 . . . 0.202) ' III = 8.6 » » = 2945 . . . 0.172 ^.Qoj. lY _ 12.25 » » = 4195 0.207 0.207 Som: 29.2 » ^ 10000 0.202 -il— = 0.202 k = 1.638 2[/kt Al de door mij tot nog toe verkregen uitkomsten, heb ik in de hierachter geplaatste tabellen samengevoegd. Zoutzuur. 00 HCl. 5.04 Ho O k = 2.307 HCl. 5.04 H2O k =: 2.983 (diffundeert in HCl. 6.86 Hg O) HCl. 6.86 H2O k = 2.080 HCl. 9.79 Ho O k =^ 1.857 HCl. 9.79 Ho O k — 2.784 (diffundeert in HCl. 14.15 Ho O) HCl. 14 H3O k = 1.674 HCl. 14.15 H2O k = 1.707 HCl. 27.1 HoO k = 1.520 HCl. 129.5 HgO k = 1.387 31/2° HCl. 8 HoO k = 2.008 HCl. 44 H2O k = 1.622 50 HCl. 130.7 H2O k = 1.553 80 HCl. ± 22 Ha O k =1 2.07 8I/2" HCl. 7.9 H2O k = 2.45 90 HCL 66.3 H2O /; = 1.843 HCl. 70 H2O k = 1.839 110 HCl. 7.17 H2O k = 2.671 HCl. 27.6 Ha O k = 2.116 HCl. 09.4 H2O k = 2.016 HCl. 108.4 HjO k z= 1.837 III/2O HCl. 4.59 H2O k = 2.933 HCl. 7.45 H2O k = 2.735 HCl. 9.17 H2O k = 2.523 HCl. 69.4 HoO k z= 2.066 120 HCL 11.26 H3O k = 2.545 HCL 69.4 H2O k = 2.212 130 HCl. 5.24 HoO k = 4.153 (diffundeert in HCl. 12.07 ILoO) 151/2" HCl. ± 22 H2O k = 2.56 ANOEGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 35 TJit bovenstaande resultaten vloeit voort, dat voor zoutzuuroplossingen, wier samenstelling ligt tusschen de grenzen ITCl 4.5 aq en HCl ±10 aq, de diffu- siecoëfficiënt sterk toeneemt met de concentratie ; dat ook voor zwakkere oplos- singen k met de concentratie blijft toenemen, maar dat de invloed der verdun- ning des te geringer wordt naarmate liet gebruikte zoutzuur meer verdund is. Verder blijkt het dat sterke zoutzuuroplossingen veel gemakkelijker in zwakkere zoutzuuroplossingen diffundeeren dan in water. Daarom bevat, bij bovenstaande diffusieproeven met sterk zoutzuur in water, de derde laag veel meer zoutzuur dan theoretisch daarin voorhanden zoude mogen zijn. Deze uitkomsten kunnen verklaard worden door aan te nemen, dat gecon- centreerde oplossingen van zoutzuur bevatten moleculen watervrij zoutzuur of althans molecuul-complexen van veel zoutzuur met weinig watermoleculen * en dat verdunning dier oplossing tengevolge heeft de vorming van aan water rijkere molecuulcomplexen, waarvan de vorming des te vollediger tot stand komt naarmate de verdunning sterker wordt. Het komt mij aannemelijk voor op grond van de boven medegedeelde uitkomsten, dat in zoutzuuroplossingen bij verdunning ge- lijksoortige werkingen tusschen zoutzuur en water optreden als Mendelejew + voor korten tijd uit de betrekking tusschen soortelijk gewicht en gehalte van zwavelzuuroplossingen tusschen zwavelzuur en water waarschijnlijk heeft gemaakt. Salpeterzdur. 5V2° HNO3 58.9 H3O k =^ 1.557 HNO3 65.6 HjO k — 1.497 60 HNO3 16.5 HjO k — 1.538 HNO3 65.6 H3O k = 1.496 70 HNO3 1.89 H2O k — 2.083 80 HNO3 4.95 H3O k — 2.054 8VaO HNO3 28.3 H3O k — 1.737 HNO3 65.6 H2O k = 1.714 HNO3 . 87 H2O k z= 1.659 90 HNO3 2.89 H2O k — 1.935 HNO3 7.25 H3O k 2 024 HNO3 35.2 H3O k = 1.778 HNO3 425.6 H3O k — 1.727 9^2*' HNO3 73.5 H2O k — 1.765 • Thomsen {Thertnochem Unters. 2, 430 en 3, 11) neemt aan, dat in water opgelost zoutzuur tot samenstelling heeft HCl . H2 O. Dit is onaannemelijk. f Berl. Ber. 19, 379 en Zeitschr. f. phys. Chemie 1887, 373. * 36 ONDEEZOEKINGEN OVER DE DIFFUSIE VAN EENIGE De verschijnselen komen overeen met die welke bij het zoutzuur verkregen zijn; met de verdunning der oplossing neemt de invloed van de verdunning op de grootte van den diffusiecoëfficiënt af, en bij oplossingen zwakker dan H NO3 16 Hg O is die invloed zeer gering. Z-WAVELZUUR. 71/2° H2SO4 685.7 HoO k = 1.042 80 H3SO4 18.8 H.O k = 1.067 H3 SO4 36.2 H,0 k ■= 1.008 H2SO4 83.7 H3O k = 1.015 8V2° Hg SO^ 83.7 H2O k =7 1.020 H3SO4 125.3 HoO k = 0.990 90 HgSOi 685.7 H2O k = 1.140 11V4° HoSOi 71.3 H3O k = 1.118 130 H3SO4 0.53 H2O k — 1.299 hIsO^ 35.4 H2O k = 1.244 A.ZIJNZUUR. 80 C2 H4 O2 ± 38 H2O k = 0.66 130 C3 H4 O2 46 H2O k = 0.725 CsH^Oj 208 H2O k = 0.782 (131/4°) 131/2» C2 Hi O2 60 H3O k = 0.760 C2 H4 O2 84 H2O k = 0.772 140 C2H^02 128 H2O k = 0.814 I41/2O Ca H4 O2 ± 38 H2O k = 0.78 ZURINGZUUR. ^V C2H2 0i 314.6 H2 0 k — 0.613 40 C2 H2 0.^ 297.2 H2 0 k = 0.650 50 C2H2O4 311.6 H2 0 k = 0.658 71/2° C2H2 04± 13 5 H2 0 k = 0.71 9V2° CoHjO^ 719.9 Ho 0 k — 0.810 10" €211204 719.9 H2 0 k z= 0.839 131/20 C0H2O4 1247 Ho ;0 /; = 1.049 140 CaHgOi 415.5 H„ .0 k = 0.935 C2 H2 O4 689 H; jO /!.• = 1.013 ANOKGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 37 "WiJKSTEENZUUR. 20 C^HoOg 41G.8 H.O k = 0.339 3\/3" C^HeOe 416.8 HoO k = 0.360 50 C^HgOei 155 HsO k — 0.374 C^HeOc 416.8 HoO yl- = 0.372 90 C^HcOgi 155 H2O k = 0.45 Drui VEZUUR. 50 C^HoOfiit 155 H3O k — 0.388 C4 Hg Ofi 486.5 H3O /t = 0.378 De diffusiecoëffioiënten van wijnsteenzuur en druivezuur zijn gelijk. Deze uit- komst is in overeenstemming met de onderzoekingen van Ostwald *, Raoült f, Beethelot en Jiingfleisch §, welke hebben aangetoond dat eene oplossing van druivezuur bestaat uit een mengsel van oplossingen van rechts en links wijn- steenzuur. Barnsteenzuur. 150 C^HgOi ± 125 H2O k := 0.55 Citroenzuür. SVa" CsHaO; 515.6 Hj 0 k = 0.315 4^2° CfiHaOy 515.6 HoO k — 0.338 90 Cs Hg O7 ± 150 H3O k = 0.41 Kaliümhtdroxtd. ISVsjO KOH 1665 Ho'0 k = 1.655 NaTRIUMH YDROXTD . 80 Na OH 329 Hg 0 k = 1.057 Ammoniak. 472" NH3 15.9 HjO k = 1.057 NH3 84.5 HgO k = 1.055 * Lehrb. der allgemeinen Chemie, II, 857. t Zeitschr. f. pJiys. Chem., 1887, 186. § Compt. Jlend., 78. 38 ondekzoekingen over de diffusie van eenig Natriumchloride. sVï" Na Cl 11 H2O k = 0.732 Na Cl 24.7 HoO k = 0.727 Na Cl 51.5 H2O k — 0.736 Na Cl 58.1 HoO k — 0.756 60 Na Cl 106.7 HoO k = 0.753 70 Na Cl 99.4 H2O k = 0.767 80 Na Cl 11.1 H3O k = 0.824 Ammoniumchloride. ITV^o NH^Cli 61 HoO k = 1.314 Calciumchloride. 8V3O CaClj 19.1 H3O k = 0.697 CaCl2 19.1 H2O k = 0.746 (diffundeert in Ca Clg 30.6 H3 0) 90 CaCIg 13 H2O k = 0.715 CaClg 296.5 H2O k = 0.637 CaClg 384 H2O k = 0.683 100 CaClo 27.6 H2O k = 0.675 Ca CI2 27.6 H2O k — 0.705 (diffundeert in Ca Cl„ 111.6 Hg 0) Baryumchloride. 80 Ba CI2 46 H2O k = 0.655 BaCls 337.1 H2O k = 0.651 Kaliumnitraat. 70 K NO3 32.2 H2O k = 0.849 KNO3 106.6 H3O k =: 0.918 Natriumnitraat. 2Vj.° Na NO3 7.7 HoO k = 0.565 NaNOs 43.6 H2O k = 0.622 lOVa" NaNOs 18.1 H2O k =z 0.763 NaNOs 95.3 H2O k = 0.833 "Va" NaNOa 27.7 H2O k = 0.822 NaNOs 95.3 H2O k = 0.856 130 NaNOa 6.8E ! H2O k = 0.766 NaNOo 95.3 H„0 k = 0.896 ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 39 Zilvernitraat. 31/3O AgNOs 434.7 H3 O k = 0.809 6V2O AgNOg 10.63 H3 O /,. = 0.4116 (diffundeert in Ag NO3 14.19 H2 O) AgNOs 10.63 Ha O k z= 0.573 71/2° AgNOa 11.8 H2 O k ^ 0.649 AgNOa 25 H3 O k = 0.774 AgNOs 189 Ha O k — 0.899 LOODNITRAAT. 12° Pb(N03)2 135.9 Ha O k — 0.659 Pb(N03)a 513.8 Hj O k = 0.707 E ATRIUMFORMIAAT. 8° HCOO Na ± 135 Hj O k z= 0.690 91/2° HCOO Na ± 64 Hj O k = 0.727 Natriumacetaat. 41/2'^ CHsCOONa 242.8 Hj O A; = 0.517 141/2^ CHaCOONa 68.6—161 H3 O k z= 0.69 Benzolsulfozuurnatkium. 141/2° CeHsSOgNa ± 184 H3O X: n:: 0.673 Natriumoxalaat. 60 C2 0^Na3 376.1 Hj O k = 0.515 Natriumtartraat. 40 C4H4Na3 0ö 483.3 H3 O k = 0.418 Natriumhyposulfiet. 101/2° NajSaOs 48.7 H3 O k =z 0.543 NagSgOs 245 Hg O k = 0.635 Natriumcarbonaat. 41/3O NagCOs 224.3 Hj O k = 0.440 40 ONDERZOEKINGEN OVEK DE DIFFUSIE VAN EENIGE Magnesiumsulfaat. SVa" MgSO^ 44.8 HoO k = 0.275 MgSOi 184.3 H2O k — 0.318 70 MgSO^ 97.5 HjO k = 0.298 MgSO^ 430.1 HjO k — 0.323 10° MgSO^ 29.9 H2O k = 0.274 MsSO. 248.4 HoO k = 0.339 Ureum. 71/2'^ CON2H4 ± 110 H2O k =: 0.808 Chloralhydraat. 90 CCI3 COH ± 134 H2 O k = 0.55 Manniet. 100 Cfl Hi4 Og 220 Hj O k = 0.38 Reeds iu mijne vorige mededeeling heb ik gewezen op het verschil in uit- komsten door verschillende onderzoekers verkregen omtrent de veranderlijkheid van den diffusiecoëfficiënt met de concentratie der oplossing. Ik deelde daartoe de door Graham, Weber en Schumeister verkregen uitkomsten mede. Terwijl Weber voor zinksulfaat eene vermindering van den diffusiecoëfficiënt met eene stijgende concentratie der oplossing vond, verkreeg Schumeister voor de door hem onderzochte zouten eene grootere waarde voor den diffusiecoëfficiëut, naar mate de gebezigde oplossing meer geconcentreerd was, terwijl Graham vroeger voor zoutzuur en zwavelzuur eene uitkomst als die van Schumeister en voor andere stoffen als die van Weber verkregen had. Mijne vroegere onderzoekingen en de boven medegedeelde, welke zich over meer stoffen en over sommige in uitgestrekter grenzen uitstrekken, leeren dat bij nitraten en andere zouten, bijv. natriumhyposulfiet en magnesiumsulfaat, de diffusiecoëfficiënt afneemt met eene stijgende concentratie der oplossing; dat voor natrium- en baryumchloride de concentratie geringeren invloed heeft op de grootte van k, terwijl voor zoutzuur, en evenzoo voor salpeterzuur, zwavel- zuur en calciumchloride — al is het dan ook voor deze veel zwakker — een beslist grooter worden van k met de concentratie der gebezigde oplossing optreedt. ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 41 De door verschillende onderzoekers verkregen uitkomsten spreken elkander dus niet tegen, en men mag het als vastgesteld beschouwen, dat in het alge- meen de difFusiecoëfficiënt met de sterkte der oplossing verandert, en dat zij bij de eene reeks van stoffen met de concentratie toeneemt, bij de andere afneemt. Uit mijne boven medegedeelde proeven blijkt, dat die verandering van h met de concentratie der gebezigde oplossing het gevolg is van moleculaire werkingen welke bij de diffusie van geconcentreerde oplossingen in water, tengevolge van de met de diffusie gepaard gaande verdunning der oplossing, intreden. Bij verdunde oplossingen vertoonen de voor gevonden waarden voor alle lagen eener zelfde proef over het geheel eene goede overeenstemming. Daarop maakt soms het gehalre voor de derde laag eene uitzondering. Daar het zout- gehalte dier laag gedurende den duur der proef aan veel geringer verandering onderhevig is dan dat van de drie andere lagen, (zie de noot op blz. 13) heb ik nergens het voor de S^e laag gevonden gehalte gebruikt voor de bepaling van de gemiddelde waarde van , maar deze voor elke proef telkens be- Z y rC t rekend uit de waarden voor de lagen 1 -f 2 en laag 4 gevonden. Zeer groote afwijkingen vertoont het gehalte van de 3^^ laag bij de diffusie van sterke oplossingen van zoutzuur en van zilvernitraat in water. Wanneer eene sterke zoutzuuroplossing in water diffundeert, bevat — bij alle proe- ven — de derde laag veel meer zoutzuur dan theoretisch daarin voorhanden kan zijn. Bij de proef met eene sterke oplossing van zilvernitraat bevat de 3de laag minder dan zij bij dien duur der diffusie moest bevatten. Deze af- wijkingen houden op wanneer sterke oplossingen van zoutzuur en van zilver- nitraat, in plaats van in water, in minder sterke oplossingen dierzelfde stoffen diffundeeren. De voor de verschillende lagen voor , gevonden waarden ^ y rC t eener zelfde proef wijken dan niet meer van elkaar af, dan bij proeven met verdunde oplossingen het geval is. Bij de diffusie van eene sterke zoutzuuroplossing in eene minder sterke treden dus de storingen niet op, welke het onderzoek bij de diffusie dierzelfde oplos- sing in water leert kennen. Het ligt daarom voor de hand om de verandering van den diffusiecoëfi&ciënt van het zoutzuur, met toenemende verdunning te zoeken in de vorming van verbindingen tusschen zoutzuur- en watermoleculen, waarvan de vorming met de hoeveelheid water toeneemt en bij eene bepaalde verdunning eene bepaalde grens bereikt. Dan is het duidelijk, dat de difFusie- D 6 WATUURK. VEEH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 42 ONDERZOEKINGEN OVER DE DIFFUSIE VAN EENIGE coëfficiënt van de sterke oplossing in eene minder sterke oplossing grooter ge- vonden moet worden dan bij de diffusie in water, daar in het eerste geval de door de diffusie optredende verdunning veel geringer is dan in het tweede geval. Het feit, dat sterke zoutoplossiugen als van kaliumnitraat bij verdere ver- dunning nog eene sterke warmteabsorbtie vertoonen, als ook dat bij nitraten het vriespunt der oplossing langzamer daalt dan de concentratie toeneemt, heeft LOTHAR Meijer * vroeger geleid tot de veronderstelling, dat in sterke zout- oplossingen nog molecuulgroepen voorkomen, die eerst bij verdere verdunning zich in kleinere ontleden. Dezelfde hypothese werd later door Hittorf, Lenz f e. a. gebezigd om den invloed van de sterkte van joodcadmiumoplossingen op haar electrisch geleidingsvermogen te verklaren. Ook Ostwald § heeft die hy- pothese ingevoerd. In mijne vorige mededeeling wees ik er op, dat de bij de diffusie van ver- schillend geconcentreerde oplossingen van natrium- en zilvernitraat verkregen uitkomsten ook verklaard kunnen worden door het aannemen van molecuulaggre- gaten in de oplossing, welke des te vollediger in eenvoudiger groepen worden gesplitst naarmate de hoeveelheid water toeneemt. De kleinere waarde, welke ik voor den diffusiecoëfficiënt eener sterke zilver- nitraatoplossing vind, welke diffundeert in eene zwakkere zilvernitraatoplossing, vergeleken met den diffusiecoëfflciënt dierzelfde oplossing in water, bevestigt deze hypothese opnieuw. Bij de diffusie in eene zwakke oplossing is de verdunning der oplossing veel geringer dan bij de diffusie in water; in 't eerste geval blijven dus meer mo- lecuulgroepen onontleed, of ontleden zij zich tot groepen welke toch nog samen- gestelder zijn dan die, welke bij sterkere verdunning gevormd worden. In 't eerste geval moet dus de diffusiecoëfficiënt kleiner worden, en dat wordt door de proefneming bevestigd. Ten onrechte schrijft m. i. YON Wroblevski ** „Sollten die von H. F. Weber und SCHUMEISTER behaupteten Beziehungen neben eiuander bestehen können, so würden wir es hier mit einer Erscheinung zu thun haben die man in keinen Zusammeuhang mit den bis jetzt bekannten Eigenschaften der Flüssigkeiten zu bringen im Stande ware". Mijne boven medegedeelde onderzoekingen toonen met voldoende zekerheid • Die mod. Tlieorien d. Chtm. 3" Aufl. S. 238, u. f. f Ostwald, LeJn-b. d. allg. Chem., I, S, 567. 5 Ostwald, Lehrh. d. allg. Chemie, I, S. 413, 817. ** Wied. Ann., Bd. 13, S. GOS. ANORGANISCHE EN ORGANISCHE VERBINDINGEN. 43 aan, dat bij de verdunnung van sterke oplossingen moleculaire werkingen tot stand komen, welke nu eens een toenemen dan weer een afnemen van den diffusiecoëfficiënt met de concentratie der oplossing ten gevolge hebben. Het wordt daardoor duidelijk dat men bij sterke oplossingen van eene diffusie „con- stante" niet meer kan spreken, alsook dat men eene betrekking tusschen de difïusiesnelheden van verschillende stoffen, — eene betrekking tusschen de diffusiesnelheid van eene stof en hare andere eigenschappen, en de veranderlijk- heid van den diffusiecoëfficiënt met de temperatuur — 't gemakkelijkst zal ont- dekken bij het onderzoek van oplossingen, welke zoo sterk verdund zijn, dat verdere verdunning geene moleculaire veranderingen meer teweegbrengt. Veendam, Augustus 1887. VEEDEELING DEE WAEMTE OVER DE AAEDE DOOR C H. D. B U Y S BALLOT. De temperatuur, welke op eeu gegeveu dag of gemiddeld in eene maand op eene plaats heerscht, hangt af van de warmte welke er aanwezig is, van het bedrag dat zij van buiten te dier tijde ontvangt en naar buiten afgeeft. Onder dit woord „buiten" kan men dan afzonderlijk verstaan wat de grensoppervlakte van den dampkring naar de eene of andere zijde overschrijdt en wat eenvoudig buiten de plaats van waarneming gelegen is. Reeds is het hoogst moeielijk in de eerste beteekenis van het woord het vraagstuk op te lossen, omdat de waar- neming niet toelaat de constanten nauwkeurig genoeg te bepalen ; maar geheel ontoereikend is nog de theorie om aan te geven, hoeveel door lucht en water aan- en afgevoerd wordt, hoeveel warmte de i'egen geeft, de uitdamping weg- neemt. Dan eerst zal de meteorologie den naam van wetenschap verdienen, als de kennis der feiten in een logisch verband zal zijn gebracht. Moet iedere wetenschap verschillende graden van ontwikkeling doorloopen, nadat zij het mythologisch en theologisch tijdperk achter zich heeft gelaten, zoo moet zij bouwsteenen, waarnemingen, verzamelen en kan zij de theorie, den bouwmeester, niet missen. Deze moet haar aanwijzen welke waarnemingen voornamelijk telkens verlangd worden en, waar de meteorologie niet zooals andere wetenschappen proeven kan doen om de aanvankelijk ontworpen hypo- thesen te toetsen, daar moet zij de statistische methode toepassen, welke minder direct en bepaald is, maar toch nauw zich aan het proefnemen aansluit, daar men door haar geleid wel niet onder omstandigheden, die zekere invloeden buiten sluiten, de werking der overige kan bepalen, maar toch de vroeger gedane waarnemingen zoo kan rangschikken, dat althans een der oorzaken in E 1 NATUURK. VEKII. DER KONINKL AKAmaiIE. IlKEl. XXVI 2 VERDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. verre de grootste mate op die waarnemingen invloed heeft en men dus door weer veranderde rangschikking- de verschillende oorzaken kan opsporen. Zoo was ook de ontwikkelingsgang harer oudere zuster, de astronomie. Deze gaf ook aanvankelijk hare perioden naar de statistische methode, maar vond spoediger, en reeds voordat de meleorologie nog eenige schreden gedaan had op het terrein van wetenschap, hare leidsvrouw in de wet van Newton, nadat kort te voren Kepler door de vreemdste hypothesen maar die hij, zooals het gcëischt wordt, steeds aan de waarneming toetste, zijne drie waai'heden gevonden had. Het is nu de wiskunde die, naarmate zij meer ontwikkeld wordt, dien tak der sterrekunde, welke alleen over de heweging handelt, voedt en leidt en juister de verschijnselen zal verklaren en voorspellen, enkel aan de waarneming de bepaling der constanten vragende. Zelfs de natuurkunde kan nog van een statistisch onderzoek veel leeren, en een groot deel van de chemie, waar het de waarheden geldt, welke met die der natuurkunde op een zelfde terrein liggen, tracht nog door zulk een onderzoek op het spoor te komen van theoretische wetten, die haar eens met de natuur- kunde zullen vereenigen onder den naam van mechaniek der monaden. De meteorologie zal wel het langst tot statistische methoden hare toevlucht moeten nemen wegens de zoo veelvuldige werkingen der warmte, die onophou- delijk op elkander wederkeerig invloed oefenen. Toch is het velen reeds gelukt enkele leidende beginselen te ontdekken. Bepaaldelijk zijn ten opzichte van het onderwerp, waarover wij ]ui handelen^ theorieën voorgedragen, en hebben V. HuMBOLDT en Dove in deze eeuw, en op hun voetspoor anderen, een menigte feiten verzameld en ordelijk vercenigd, waaraan die theorieën getoetst kunnen worden, om ze weder nader te bepalen en te wijzigen. "Ware de aarde een vast lichaam zonder water of dampkring, dan zoude de theorie ons zeer ver kunnen brengen ; wij zouden vrij wel kunnen bepalen, hoeveel een plaats aan de oppervlakte aan het binnenste van onze planeet onttrekt, omdat die hoeveelheid uit het geleidingsvermogen, kenbaar vooral aan de toeneming der temperatuur in grootere diepten, zou kunnen worden afgcdeid, en die welke van sterren, maan en zou ontvangen wordt en naar buiten wordt uitgestraald zou kunnen bepaald worden. De eerste oorzaak is gering maar toch wezenlijk. Al is de temperatuur aan de oppervlakte naar Fourier thans vrij constant, toch ontvangt die oppervlakte voortdurend warmte, hier meer daar minder uit de aarde zelve ; welke dus afkoelt, niettegenstaande Laplace uit de niet merkbaar verminderde lengte van den dag het tegendeel afleidde, daar hij op dat oogenblik buiten rekening liet dat er andere oorzaken zijn die den dag langer moeten maken, bijv. de werking van ebbe en vloed, en dat dus VEUDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. 3 de diig slechts in zooverre constant blijft, als hij door verminderde warmte der aarde alleen werkelijk evenveel verkort wordt als door de genoemde invloeden verlengd. Deze geringe warmtebron, nit liet binnenste der aarde vloeiende, komt ten opzichte van haren invloed en de wijze van werking in vergelijking met de warmte door de sterren gegeven ; want, ofschoon niet zoo volkomen als deze, geeft zij toch hare warmte vrij gelijkmatig aan alle deelen der oppervlakte. De warmte der maan volgt daarentegen nagenoeg dezelfde wet van verdeeling over de aarde als die der zon, maar is millioenen malen geringer dan zij. Wij hebbeu dus bijna uitsluitend op de zonnewarmte te letten. Hare wer- king werd reeds aangegeven door Halley en Lambeht in de vorige eeuw, nu voor een dertigtal jaren door Meecii, en onlangs door Angot *. Js c het aantal calorieën door de zon (steeds door hare haive oppervlakte en wat over de grenzen van de zichtbare helft nog mede kan werken) in een tijd- deeltje, waarin de waarde u van den uurhoek du vermindert, naar een vierkanten centimeter aan de oppervlakte der aarde uitgegeven, loodrecht op de richting van daar naar de zon ; is verder « het absorptie-vermogen van dat deeltje en (j de afstand van dat deeltje tot de zon, dan is de hoeveelheid in een dag op zulk een oppervlakte ontvangen : W ^ ƒ — Sin h dn = / — ' Sin (f Sin d -\- Cos (p Cos 3 Cos cp > du J ('2 J (.'i ^ ^ Voor een dag zijn (j en d nagenoeg constant en daar de grenzen van h ^=z o des ochtends tot h = o des avonds zijn, wanneer Cos ii van — tg cp tg ö tot -\- tg (f tg 8 genomen wordt, zoo komt ca TF := — Sin (p Sin d (u — tg u) ^2 Deze warmte neemt dus die cM- op, terwijl de anomalie O der aarde van den eenen dag on den anderen ongeveer --^ = Jd graad veranderd is. Zoo heeft meu dan op eene plaats wier breedte cp is in een jaar ƒccc — Si]i (p Sin 8 {u — tg m) dO eu moet meu nu ook de 3 en u in functie van O uitdrukken. * ScHMID, Lelirhuch der Meteorolorjie, Leipzig 1860. Meech, On the relative intenüty of the Heat and Light of the Sun, Washington 1856. Angot, Recherches théoriques sur la Distribution de la Chaleur a la surface du globe. Paris 1886. 4 VERDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. Met nauwkeurigheid is het bijna ondoenlijk die lioeveelheid hieruit te bepa- len, daar nog zoovele onvolledig bekende grootheden er in voorkomen, -waarom- trent de onzekerheid grooter is dan die door een benaderende berekening veroor- zaakt wordt. Het best is het dns voor ieder der 3G5 dagen, of telkens voor ieder der 30 dagen van eene maand, te berekenen, hoeveel de warmte van het etmaal op een gegeven plaats bedraagt, en dan op te tellen. Over de geheele aarde zal men de afwisseling kennen, indien O de opper- vlakte van den grooten cirkel der aarde, A de halve as der aardbaan, en hare excentriciteit, d de ware en a + nt de middelbare anomalie is, verbonden door de evenredigheid 'o^ ƒ ^ — „ : A 71 l^ 1—e^ = a + nt: 2 n uit de formules, waarin C = ca zij 6—0' j(j^ Wz=co - = co A^n\/ 1- Tvaaruit men ziet, dat de hoeveelheid, in eenig tijdsverloop ontvangen, evenredig is aan de verandering in anomalie, gedurende dat tijdsverloop. Halley leidde uit dergelijke formules reeds af, dat over de verschillende breedtecirkels de betrekkelijke hoeveelheid van de zon ontvangen warmte, wan- neer de declinatie der zon d = o, -\- 23°, — 23° is als hieronder wordt aan- gegeven : 8 = 0 5 = -I- 230 5 = — 230 O 20000 183 183 10 19796 203 158 20 188 217 132 30 173 226 101 40 153 230 69 50 129 230 38 60 100 228 11 70 68 235 O 80 35 247 O 90 O 251 O Lambert deelde zoodanige tabel uitvoeriger mede en Meech gaf ze het uit- voerigst van tien tot tien dagen. Ik neem ze over uit Schmid, p. 120, waarbij ik de tiende deelen weglaat: VEEDEELING DEE WARMTE OVER DE AARDE. Intensiteit der zonnestraling op de noordelijke breedtecirkels. Datum. Januari 1 16 31 Februari 13 Maart 2 17 1 16 1 16 31 15 1 16 31 Augustus 15 30 September li 29 October 14 , 29 November 13 28 December 13 April Mei Juni Juli 0° 77 78 80 81 82 82 81 79 77 75 73 72 72 73 75 77 79 80 81 81 80 79 77 77 10" 20» 67 69 72 73 78 80 81 82 81 81 80 80 80 80 80 81 81 80 78 76 73 71 68 67 30» A0« 56 58 62 67 71 76 80 82 8i 85 85 83 85 83 84 83 81 78 74 70 65 61 57 55 43 46 50 56 63 70 75 80 84 87 88 88 89 88 83 82 78 73 67 61 55 50 45 43 30» 60» 70" 30 33 39 43 53 61 69 75 81 86 89 90 90 88 84 80 72 66 58 50 42 37 32 30 16 19 23 32 41 30 60 69 77 83 88 90 89 87 82 75 66 59 47 38 30 24 19 16 5 7 12 19 28 37 50 61 71 80 86 89 88 84 77 68 57 47 36 26 17 11 7 5 80° 1 6 14 25 38 51 63 77 92 91 84 73 61 48 34 23 13 5 1 2 12 26 64 80 91 96 95 88 76 59 39 22 9 1 Hij gaf ook voor de hoeveelheid door de geheele aarde ontvangen: Zomer. Winter. Jaar. Aequator ........ 6.026 6.026 12.052 23° breedte 6.570 4.577 11.147 450 ^ 6.220 2.682 8.902 67" " 5.307 0.717 6.024 Pool ! 5.004 — 5.004 90" 20 45 65 81 92 98 97 90 77 60 39 15 6. VERDEELING DEE WARMTE OVER DE AARDE. Angot hefift onlangs het eerste gedeelte van zijn werk uitgegeven en daarin onderzocht, welken invloed de dampkring naar mate van de meerdere of mindere helderheid heeft, waardoor de hoeveelheid welke onmiddellijk op de oppervlakte der aarde aankomt dikwerf aanmerkelijk wordt gewijzigd; terwijl men dan eigenlijk nog in acht zou moeten nemen, dat warmte in de hoogere lagen opgewekt later en ook op aangrenzende breedten aan de bewoonde aarde wordt medegedeeld. Neemt men nu uit die uitvoerige tafels voor eenig tijdperk van het jaar op de breedte der plaats, waarvoor men de ontvangen hoeveelheid warmte wil kennen, a maal de hoeveelheid bij de helderheid 1, h maal de hoeveelheid bij de helderheid 0.8 enz., als «, i, c het betrekkelijk aantal dagen is die in zoo- danig tijdperk voorkomen, en leidt men daaruit het gemiddelde af, zoo kan men vrij nabij de ontvangen hoeveelheden schatten. Wat de uitgaven aangaat, zoo moet men erkennen dat die zeer onzeker zijn. In het geheel is de uitgaaf gelijk aan de ontvangst, want de gemiddelde tem- peratuur blijft zelfs na eeuwen ongeveer dezelfde, maar het is duidelijk dat de aequator, omdat zijn temperatuur het hoogst is, meer verliest bij gelijken aard van de oppervlakte van den grond. De besluiten vau Pouilleï uit zijne ingenieuse proeven omtrent de temperatuur der hemelruimte 146° C. zijn onzeker, gelijk ook in physisch opzicht die proefnemingen nog onvolkomen moeten ge- acht worden. Langley schrijft eene hoogere temperatuur aan de hemelruimte toe, maar ook deze schatting is ver van zeker. Daarenboven, al kenden wij die temperatuur volkomen, zoo zou de bepaling van wat door uitstraling verloren gaat toch nog een mocielijk vraagstuk zijn. Het is niet genoeg het emissievermogen der stoffen te kennen, want een groot gedeelte van de warmte die uitgestraald wordt, wordt door de wolken weerkaatst en voor een ander deel door de lagere en hoogere luchtdeeltjes aan- genomen, welke dan weder van onder en van terzijde evenzeer als naar boven die warmte afgeven, zoodat het niet juist bepaald kan worden, hoeveel vau een zeker deel der oppervlakte eigenlijk de aarde geheel verlaat. Zie daar dan nu wat de theorie in staat geweest is te geven en wat zij nog van de physische waarneming verlangt ten opzichte van de totale directe ont- vangst en uitgaaf. Nog veel onvolkomeuer kan zij de tweede vraag oplossen : hoeveel wordt door water en lucht van de eene plaats naar de andere gevoerd. Wat daaromtrent theoretisch in het algemeen aangevoerd kan worden, heb ik bij de oprichting van het Instituut aangegeven *. Hoewel die beschouwin- * JBuïs Ballot. Over lucht- en zeestroomingen, Utrecht 1854, omstreeks 20 jareu later ver- taald door den Heer L'Estouegies. Les courants de la mer et de l'atmosphère Bruges 1874. VERDEELING DEll WARMTE OVER DE AARDE. 7 gen nog geldend oii, Indien men in aanmerking neemt dat de invloed van de zeestroomingen daarin zwakker is voorgesteld *, ten opzichte van dien der winden, en de temperatuur van liet water aan den bodem hooger dan de reizen van de Novara, Challenger, Talisman later geleerd hebben, toch zijn de trekken slechts in het algemeen voorgesteld en ontbreekt ons de kennis nog geheel : hoeveel dan wel van de plaats a naar de plaats b wordt gevoerd en hoeveel daarvoor in de plaats treedt. De snelheid van de luchtstroomen beneden en hunne temperatuur, die van het water aan de oppervlakte, geven geen recht om quantitatief te doen besluiten tot de hoeveelheden in hoogere en lagere eenigszins verder van de oppervlakte verwijderde lagen over ons hoofd of beneden ons verplaatst. Zoo moeten wij dan, vooralsnog, de statistische mfthode aanwenden en vragen hoe hoog dan wel in verschillende tijden van het jaar en op verschil- lende plaatsen de temperatuur werkelijk waargenomen is en hoeveel zij van de theoretische verschilt. Over de oppervlakte van eene aarde geheel vast, zonder dampkring of met een dampkring van een doorschijnende vaste stof, zou de temperatuur alleen van de breedte afhankelijk moeten zijn. Ook al ware de dampkring bewegelijk zouden alleen de oneffenheden op de aarde, de bergruggen, eene geringe storing teweeg brengen. Ware de zee onbewegelijk, dan zouden de isothermen gebro- ken cirkels zijn, aan de grenzen van zee en land plotseling eene verschuiving vertoonende ; maar nu de zee vloeibaar water is en de dampkring luchtvormig, dus ook uiterst bewegelijk, en hij water in den vorm van damp uit de zee opneemt en wegens de omwenteling der aarde oostwaarts weder neer doet vallen, nu is het te verwachten, en de statistiek leert het, dat de isothermen (VON HuMBOLDT ontwierp ze ons juist naar aanleiding van statistische gegevens) onregelmatig golvende lijnen zullen zijn, die alleen in de nabijheid van den aequator en in de zeer zuidelijke breedten, waar geen vaste grond met de wateroppervlakte afwisselt, meer evenwijdig aan de parallelcirkels zullen loopen. Omtrent het begin der vorige eeuw deden reeds Pilgkam in Oostenrijk, Mtjssciienbroek in Utrecht, later in Leiden, Bouvard in Parijs, Brandes in Duitschland en zoovele anderen meteorologische waarnemingen, maar meer nog met het oog op de verschijnselen aan de plaats zelve. In het einde daarvan vereenigde Mahlmann ze, von Humboldt gaf isothermen voor het jaar, terwijl reeds isothermen en isochimenen onderscheiden werden. Dove die op vele * James Ceoll heeft in zijn werk Ou climate and time en in verhandelingen in het Philosophical Magazine de hoeveelheden juister trachten te schatten, die door den golfstroom vervoerd worden. 8 VERDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. plaatsen tot waarneming aanspoorde en ze bewerkte, publiceerde reeds Monats- isothermen en isanomalen, hetgeen weer ten gevolge had dat de waarnemings- plaatsen zich vermenigvuldigden, dat, bijzonder na 1848, dat aantal zich aan- merkelijk uitbreidde en na 1874, op het Congres van Weenen, ook getracht werd op verafgelegen bijna ontoegankelijke plaatsen op hooge bergen en in onherbergzame oorden in hooge breedte waarnemingsplaatsen te verkrijgen. Wenckebach bij ons had reeds omtrent 1840 aangevangen den gang van den barometer op eene nieuwe plaats te bepalen door vergelijking van de ge- durende weinige jaren aldaar gedane waarnemingen met de gelijktijdige op naburige plaatsen, waarvoor lange reeksen aanwezig zijn ; en ik volgde hem spoedig, van 1847 af*, daarin na ten opzichte van den gang der temperatuur, dien ik zelfs met aanwending der zelfde controle voor eiken datum be[)aalde om de afwijkingen ook voor eiken datum te kennen en zoo te zien, of er verschillende gedeelten van het jaar waren waarin tijdelijk verhooging of verlaging plaats greep. De meeste gegevens hebben wel in den laatsteu tijd Wild te St. Peters- burg f, Hann te Weenen § verzameld, en het is naar zijne uitkomsten door E.. Spitaler ** in het licht gegeven, dat ik de afwijking der werkelijke verdeeling van de theoretische in getallen wil doen uitkomen. Het kwam mij wenschelijk voor om wat Dove reeds door zijne isothermen en isanomalen op tot het oog sprekende wijze in lijnen en kleuren gaf, nu wij meer en meer betrouwbare gegevens hebben, ook in de ware grootte voor elke plaats in den vorm van afwijkingen numex'isch te geven. Daartoe vulde ik eerst door interpolatie de temperaturen voor de bij Spitaler opengelaten plaatsen aan. Zijne kaart vermeldt namelijk wel voor de meridianen van vijf tot vijf graden getrokken de temperatuur van elk kruispunt met den breedtecirkel van tien graden geti'okken, maar voor de breedtecirkels, welke door een oneven aantal van vijf graden bepaald zijn, vermeldt hij alleen die, welke gelden voor de meridiaancirkels, wier rang door een even aantal van vijf graden is voorgesteld. Voor de overblijvende plaatsen dus voegde ik bij benadering het rekenkundig midden van de aan ter weerszijde gegeven kruispunten toekomende * In mijne pru-re d cenx gut veuleid bien de la mék^orologie, Utrecht 1856, verzocht ik de instru- menten en hunne plaatsen niet te verwisselen zonder gelijktijdige waarnemingen op de oude plaats eenigen tijd te laten staan, omdat het anders zoo moeielijk is verschillende reeksen met elkander in verband te brengen. f Wild, Die Temperatur-verJialtniase des Russisclien Reichs St. Petersburg 1881. § Hann, Verschillende onderzoekingen in de Sitzungsberichle der K. K. Akademie en in het Meteorologische Zeitschrift. ** E. Spitaler, Denkschriftcn do- Malhemathiseh naturicissenschaftUchen Cla^se der Kaiserlkhen Akademie. Wien, 1885. VEKDEELLMG DER WAKMTE OVER DS AARDE. 9 temperatuur, zoodat bijv. de temperatuur van 55° breedte eu 55° lengte tot waarde kreeg de halve som van de temperatuur op de plaatsen van 40° en 60° lengte op dienzelfden breedtecirkel. Enkele malen op en bij de grenzen van land en zee kan daardoor een kleine onnauwkeurigheid ontstaan, omdat dan de twee getallen wel eens een vrij groot verschil toonen, maar over het alge- meen kan die onnauwkeurigheid geen storing brengen in de wet. De gemid- delde waarde van den breedtecirkel verandert daardoor niet ; ik kon dus al de door Spitalee gegeven middelbare temperaturen gebruiken, met uitzondering van een die foutief is opgegeven : 4°.26 in plaats van 50.57, voor den breedtecirkel van 65° N. Br. Ter vergelijking voer ik ook de door Dove, volgens de hiervoor toen bestaande waarnemingen, aangenomen waarden aan en laat ik de waarden voor de N. breed- ten {2n + 1) >. 5° en die voor de zuidelijke breedten ter bekorting weg, omdat die door Dove niet gegeven zijn. Jaar Ja nuari J Fuli Dove Spitaler Dove Spxtaler N. Br. N. Br. Z.Br. N.Br. N.Br. Z.Br. 80 — 29.1 — 32.0 + 1.1 + 2.6 70 — 2i.i - 25.5 7.3 7.2 60 - 15.8 — 16.0 13.5 14.1 50 — 6.8 — 7.2 8.0 17.0 18.1 5.2 40 + 1.6 + 3.9 16.1 22.4 23.8 9.7 30 + 14.8 + 13.9 22.6 25.8 28.3 15.3 20 + 21.1 + 21.7 25.5 27.6 28.1 20.5 10 + 25.1 + 25.7 28.8 27.1 26.7 24.0 0 + 26.4 + 26.2 25.9 25.5 Dove Spitalee N. Br. N. Br. Z. Br. — 14.0 - 16.5 — 8.9 — 9.9 — 1.0 - 0.8 + 5.1 + 5.6 5.9 + 13.6 + 14.0 11.8 + 21.0 + 20.3 18.5 + 25.2 + 25.6 22.7 -f- 26.2 + 26.4 25.0 + 26.5 + 25.9 Men ziet, dat de waarden der breedtecirkels, met uitzondering van die der hoogste breedten, bij Dove en Spitaler nauwelijks een graad uiteenloopen en dat het dus weinig verschil zou gemaakt hebben, al had ik de getallen van Dove gebruikt. In Juni neemt de temperatuur van 0° tot 80° N. Br. geen 25° af, in Januari 55°; zoodat in den winter de pool- en de aequatoraalstrooraen beide sterker moeten zijn. De snelheid van afneming der jaarlijksche temperatuur, met toenemenden af- stand van den aequator, is grooter dan men allicht zou verwachten, als men er alleen op lette, dat de hoeveelheden warmte, welke die hooge breedten in een ge- heel jaar ontvangen, toch bijna gelijk zijn aan die, welke aan den aequator worden medegedeeld en slechts minder bij niet genoegzame doorschijnendheid van den E2 NATÜURK. VEKH. DER KOIJINKL. AKADEMLE. DEEL XXVI. 10 VERDEELING UER WARMTE OVER DE AARDE. dampkring ; maar men moet niet vergeten, dat er zooveel ijs te smelten is, 'twelk in de voorgaande maanden gevormd werd, en dat de geheele aardkorst, aldaar van 30" onder nul af, moet worden verwarmd. Men vindt ook slechts even een maximum der temperatuur omstreeks den N. keerkring, waar dan toch de meeste warmte ontvangen wordt, om dergelijke reden. Met de zoo verkregen gemiddelde waarden van de breedtecirkels vergelijk ik nu de waarde van elk punt der aardoppervlakte. In plaats van de laatste zelve te geven, geef ik hare verschillen met de eerste en duid die met gewone dunne cijfers aan als de temperatuur eener plaats beneden, met vette cijfers, als zij boven de gemiddelde temperatuur zijn van den breedtecirkel, waartoe zij behooren. Gewone en vette cijfers spreken even duidelijk als twee verschillende kleuren, zooals die door anderen algemeen gebezigd worden, maar behalve dat zij onkosten uitsparen, vooral als men in de kleuren nog donkerder en lichter tinten wil aanbrengen, geven zij ook onmiddellijk het juist gevonden bedrag der afwijking. Men vermijdt door de gewone en vette cijfers tevens het ongerief om telkens + of — voor de getallen te zetten. Deze voorstelling met vette en gewone cijfers acht ik voor tabellen zelfs duidelijker, omdat men plaats wint en meer wit kan overlaten. In de Nederlandsche jaarboeken heb ik deze voorstellingswijze reeds meer dan dertig jaren lang gegeven. Daar dient zij om voor elke plaats gemakkelijk te doen zien, hoelang achtereen in tijd, thermometers en ook barometers in den zelfden zin afwijken, gelijk dit voor Utrecht in elke daar voorkomende tabel D aangewezen is, hier hoever in ruimte zich zulk eene afwijking uitstrekt. Op de drie eerste kaarten ziet men dus voor het jaar, voor de koudste maand Januari, en voor de warmste maand Juli, waar het warmer, waar het kouder is dan gemiddeld op zoodanigen breedtecirkel, en men ziet dat dit kouder en warmer zijn voornamelijk van de verdeeling van land en zee over de oppervlakte der aarde afhangt, op de zee zelve ook van de zeestroomingen, die nog aan de kusten haren invloed doen gevoelen. De grootte der getallen wijst de grootte der anomalie aan en geeft gelegenheid om door onderling even groote getallen de door Dove ingevoerde isanomalen te trekken. Door de kleinste getallen, weinig naar de eene of andere zijde van nul verschillende, gaat dan de thermische lijn van het jaar op de eerste kaart, en die van Januari of van Juli op de beide andere. Deze thermische lijnen liggen ongeveer, zooals dat in de werken van Dove * * Dove, Die Farbreitung der Wèirme auf der OberJIache der Erde, Berlin 1852. Verg. zijne latere uitgaaf' der Monals- imd Jahrês-Uothermen, Berlin 1864. VERDEELING UEE WARMTE OVER DE AARüE. 11 aangegeven is, niettegenstaande sedert dien tijd twintig jaren verloopen zijn en wij veel meer en veel beter betrouwbare uitkomsten voor de temperatuur ver- kregen hebben. Om de kaartjes niet te overladen, zijn die lijnen er niet bijge- teekend. De gemiddelde temperaturen van eiken breedtecirkel, die wij ook ter zijde van de kaartjes vermelden om door optrekking en aftrekking de getallen van Spitaler terug te kunnen vinden, kan men in het vorige tafeltje bladz. 9 vergelijken met die, welke Dove in 1867 moest aannemen. Wij vinden, door de afwijkingen op te tellen welke achtereenvolgens hetzelfde teeken hebben, dat die sommen op de volgende wijze over de breedtecirkels verdeeld zijn, gelijk Tabel I ook aanwijst. Op de drie hoogste breedtegraden hebben wij dus slechts één tegenstelling. Over Groenland tot boven het westelijk deel van Azië, zijn de afwijkingen positief. Op de parallellen van 60° — 30° komen twee tegenstellingen voor, omdat beide werelddeeleu hun invloed uitoefenen, Amerika zwakker dan Azië ; het eerste heeft aan de oostzijde beneden de 45° lage temperaturen. Een kleine verdeeling beoosten Azië tusschen 50° en 70° O. L., tellen wij niet mede, omdat die nog geen graad bedraagt. Als nu Amerika op 20° N. Br. en de linie zeer smal wordt, is er weder slechts één tegenstelling. Dan weder twee, totdat Australië op 25° Z. Br. een derde verhooging van temperatuur geeft. Verder zuidelijk op heeft men weder slechts twee of één tegenstelling. De westkust van Afrika wordt in het bijzonder koud, welke koude zich verder en verder in den Atlantischen Oceaan uitstrekt. De grootte van de gedeeltelijke tegenstellingen zal men meer in het algemeen, maar dan ook dui- delijker, uit de volgende tabel zien, waarin de geheele som der afwijkingen, onverschilig welk teeken zij hebben, opgenomen is. N.Br. N.Br. N.Br. Z.Br. Z.Br. 80 218 55 254 30 136 O 39 30 1-25 75 302 50 234 25 130 5 38 35 101 70 368 45 172 20 117 10 87 40 107 65 310 40 131 15 102 15 113 45 108 60 276 35 129 10 85 20 124 50 131 5 48 25 114 55 130 De tegenstelling en daarmede de luchtstroomen, welke de warmte meer in den zin der breedtecirkels verplaatsen, zijn in het noordelijk-halfrond dus veel sterker dan in het zuider-halfrond, het sterkst op de noorderbreedte van ongeveer 12 VERDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. 70", alwaar de Noordkaap twintig graden warmer is dan het oosten van Azië, terwijl het verschil met een punt op de linie op denzelfdeu meridiaan nauwe- lijks grooter is: — 9o.9 + 13o.2 of 3o.3 voor de Noordkaap tegen + 25''.9 + 0°.! of 26" op de linie. Ook liggen die uiterste punten langs den breedtecirkel niet zoover uiteen. De 105 graden lengte hebben aldaar de waarde van 60 graden op den aequator, terwijl het breedteverscliil 70" bedraagt en dus grooter ïs. Geen wonder dan, dat boven de oostelijke gedeelten van Azië en Amerika groote afwisselingen en buiten deze periodische afwisselingen ook nog zoo zeer groote aperiodische storingen worden waargenomen, waardoor het gelijktijdig verschil tot boven het dubbele van de even vermelde waarde kan stijgen. In het zuidclijk-halfrond bedraagt het gemiddeld warmteverschil op geen enkel paar plaatsen van den breedtecirkel 10 graden, of het moest zijn aan de oostpunt van Afrika waar langs de koude stroom, welke van het zuidpoolbekken afkomt, opstijgt en een bijzonder groot verschil teweeg brengt tusschen de zee ten wes- ten van Afrika en de zuidoostpunt van dat werelddeel. Deze strooming brengt de ijsbergen tot dicht bij de Kaap de Goede Hoop en daarmede lage tempera- tuur langs het oosten van Azië, terwijl zij den warmen stroom, die tusschen Afrika en Madagascar afdaalt voor het grootste gedeelte, zooals dat in de wer- ken van liet Instituut * aangeduid is, terug keert en verder naar Java en Austra- lië heendrijft. In Januari is de tegenstelling der positieve en negatieve temperatuur-afwij- kingen natuurlijk nog sterker. De eerste zijn in het noorder-halfrond boven de zeeën op te merken en boven de westelijke kusten, waar de zeestroomingen, vooral de golfstroom, haren invloed nog doen gelden ; en in het zuider-halfrond boven Australië en aan de oostkust van de vaste landen. De negatieve afwijkingen komen dus voor boven Amerika en Azië ten noorden, ook in de zeeën noorde- lijk daarvan gelegen, terwijl de Noord- Atlantische Oceaan tot boven de 80" en noo- wel tot 60" O. L. het te warm heeft. In het zuider halfrond is de oceaan alleen tusschen Australië en Zuid-Amerika te warm. Terwijl evenwel op de zee de afwijkingen in den een of anderen zin slechts vier graden hoogstens bedraden, heeft men in de noorderzee, voor zoover de golfstroom aldaar zich beweegt, eene verwarming van tien ja meer dan van tmutig graden. De nega- tieve afwijkingen boven het land gaan in oostelijk Amerika tot 10", in oostelijk Azië ook tot 20 graden. Men vindt dat in maat in tabel II aangegeven. • (Jnderzoekingen met den zee-thermometer, Kemink & Zn., Utrecht 1861. Alle werken van het Instituut zljii te verkrijj,t;n bij II. G. Bom te Amsterdam. VEEDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. 13 De samenhang der afwijkingen van gelijk teeken is als volgt: wij hebben boven de 60" N. Br. slechts één tegenstelling, ongeveer tusschen 60'' W. L. en 65° O. L., met de andere deelen der breedtecirkels ; dan twee tegenstellingen op de volgende breedtecirkels tot 25° N. Br. Tusschen den keerkring en den aequator zijn er drie h. vier flauwere tegenstellingen. Tot vijf gradeu ter weerszijden van de linie is weder slechts één tegenstelling, evenals op 50° en 55° Z. Br. ; tusschen den zuider keerkring en 40° Z. Br. drie, op 40° en 45o Z. Br. twee. Wij willen, om de grootte der tegenstellingen te laten zien van land en zee, voor elk der 28 parallellen de grenzen aangeven waartusschen de afwijking- positief en die, waar zij negatief is ; hoe groot de som en hoe groot het gemid- delde is, en welke de som van de afwijkingen op een geheelen breedtecirkel is zonder op het teeken acht te geven. De helft daarvan is dus de geheele som der positieve en ook der negatieve afwijkingen, op kleine verschillen na, omdat de afwijkingen slechts in tiende deelen van graden berekend zijn. De tempera- tuur op zee is minder nauwkeurig bekend dan op het land. Op schepen is de temperatuur moeielijk waar te nemen, daarenboven zijn er minder waarnemingen. Daar konden dus eerder de gemiddelde temperaturen van een plaats een halven of een geheelen graad verkeerd zijn aangenomen. Het komt daar dan ook wel voor dat, midden tusschen eenige negatieve afwijkingen van enkele tiende deelen van een graad, weder eens een paar positieve van diezelfde grootte voorkomen. In dit geval heb ik ze niet afzonderlijk vermeld, als de zekerheid mij noch van de eene, noch van de andere groot genoeg scheen en heb ik alleen hare waarde in acht genomen, tenzij er een reden voor was in de geographische ligging. Zoo bijv. komen op 10° N.Br., juist aan de landengte van Panama, drie positieve afwijkingen voor, ieder van + 0.3 en ook op Malacca twee van die grootte. Deze zijn dus opgenomen. De geringe afwijking daarentegen in den meridaan van 350 W. L. op O" — 10° Z.Br. beschouw ik als geheel toevallig. Men zal het mij ten goede houden als ik zonder bijzondere vermelding dergelijke anomalieën, die samen geen twee graden bedragen, onvermeld laat en alleen haar bedrag in aanmerking neem. Wij vinden dat daardoor het algemeen overzicht duidelijker wordt en de parallelcirkels niet in zoo groot aantal deelen vervallen. Zoo heeft men boven de 60" dus slechts twee banen. Zuidelijker tot 25° N.Br. vier, dan tot lOo N.Br. zes; dan weer een geringer aantal op 5» Z.Br. gelijk ook in de hooge zuidelijke breedten; maar op de parallellen van 35° en 30" Z.Br., welke over de drie werelddeelen gaan zonder dat een geheele tus- schenliggende Oceaan in hun temperatuur deelt, weer zes. Telt men in de volgende tabel alle geschillen, zonder onderscheid van teeken 14 VEEDEELING DEK WARMTE OVER DE AARDE. op, dan volgt daaruit de veranderlijkheid van ieder dier breedtecirkels. Zij is voor : N. Br. N. Br. N. Br. N. Br. Z. Br. Z. Br. Z. Br. 80 400 60 695 40 403 20 99 O 39 20 125 40 118 75 568 55 676 35 316 15 60 5 36 25 163 45 141 70 741 50 654 30 223 10 44 10 50 30 195 50 162 65 722 45 552 25 132 5 42 15 73 35 113 55 192 Minder sprekend zijn vooral in de hoogere breedten de getallen, welke de afwijkingen van Juli voorstellen. In de gemiddelde breedten zijn de verschil- len iets grooter dan in het jaar in dezelfde breedte, maar toch geringer dan in Januari, natuurlijk in tegengestelden zin. In de omgeving van den aequator zijn de afwijkingen zeer klein, en in het zuiderhalfrond, dat nu in dezelfde orastandighoid verkeert als in Januari het noorderhalfrond, is wegens de groote uitgebreidheid der Oceanen het verschil zeer veel minder, zooals de volgende Tabel III doet zien (zie Tabel III) Geven wij in woorden het hoofdzakelijke dezer tabel weer, dan hebben wij slechts één tegenstelling op 80" N. Br. en zoo ook op 50°— 55o Z. Br. Overi- gens vertoonen zicli twee tegenstellingen, zelden drie als op 70° N. Br. en enkele malen, maar zeer flauwtjes, bezuiden den aequator meer. Zoo zijn er dan bijv. op 45° Z. Br. drie tegenstellingen, evenals in het jaar en in Januari ; en terwijl de verschillen, evenals de totale som, nu nog kleiner zijn, wordt laatstgemelde eerst op hoogere breedte grooter, maar toch niet zoo groot als op de overeenkomstige N. Br. in Januari, zelfs nauwelijks zoo groot als die reeds op 50" N. Br. in den M'inter is. Er is dan slechts één tegenstelling. De warmte ligt nu, omgekeerd als in Januari, boven het land en de aan- grenzende zee, de koude boven den Oceaan. Evenwel blijft in het noorden de werking van den golfstroom nog merkbaar, ofschoon in geringere mate. Tellen wij weder positieve afwijkingen op dan zijn sommen: N.Br. N.Br. N.Br. Z.Br. Z.Br. 80° 48 550 248 30 256 0 66 30 105 75 63 50 279 25 210 5 88 35 76 70 196 45 276 20 195 10 86 40 53 65 25b 40 300 15 162 15 95 45 47 60 250 35 262 10 77 20 112 50 107 5 23 25 112 55 198 waaruit men de waarheid der bovenstaande opmerking ziet. VERDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. 15 Een zelfde onderzoek als voor de breedtecirkels hebben wij ook voor de meridia- nen gedaan. Daar was het te verwachten, dat de pooleinden kouder, de gewesten ter weerszijden van den aequator tot buiten de keerkringen warmer zouden zijn. Wij vinden dan ook dat de warmtegordel zich in het jaar tot 40" N. Br. en 35° a 40" Z. Br. uitstrekt, iets verder in de westelijke iets minder ver in de oostelijke meridianen, en dat de warmte het grootst is op de breedtecirkels van de linie tot 10" N. Br. In Januari is de noordelijke grens op 30" N. Br., de zuidelijke omstreeks 45° Z. Br., in Juni ligt de noordelijke grens op omstreeks 45° tot bh'^ N. Br., de zui- delijke op omstreeks 25° Z. Br.. Die grenzen gaan natuurlijk met de zon open neder. Slechts aan de grenzen komen in ieder der drie tijdperken uitzonderingen voor, maar volstrekt niet als men de binnenste der hierboven aangegeven gren- zen neemt. Het was dus onnoodig de verschillen voor eiken meridiaan afzon- derlijk te geven. Maar wel is het van belang de temperaturen van de meridianen zelve te vermelden. Volledig kan dit niet geschieden, omdat boven de 75° N. Br. en bezuiden 50° Z. Br. de temperaturen onzeker of zelfs geheel onbekend zijn. In die onbekende streken is toch waarschijnlijk wel de temperatuur op eiken meridiaan niet in die mate verschillend, althans niet in de Z. Br., dat de on- derlinge verhouding daardoor veel veranderen zal. Wij geven dan in tabel IV de gemiddelde temperaturen van eiken meridiaan voor het jaar, voor Januari en voor Juli, en in tabel V de sommen der aan- eensluitende positieve afwijkingen op de middelbare breedtecirkels, waaraan die van de negatieve gelijk zijn, voor ieder dier tijdperken. In Januari vindt men de geringste tegenstelling op de meridianen tusschen 55° W. L. en 20° O. L., en in mindere mate tusschen 180° W. L. en 125° W. L., terwijl verreweg de grootste wordt aangetroffen tusschen 80° en 155° O. L. In Juli komt de grootste gelijkmatigheid voor tusschen 160° en 80° W. L., dan tusschen 110° en 165° O. L., en de grootste ongelijkmatigheid tusschen 500 W. L. en 110° O. L., die evenwel nog vrij wat geringer is dan de geringste ongelijkmatigheid in Januari. De gemiddelde temperatuur der meridianen wisselt in het jaar af tusschen 10° en 15°W. L. en 110° O. L. en 0° O. L, in Januari tusschen 2 8o en 12° en 110" O. L. en 35° W. L., in Juli tusschen 16° en 150o O. L. en 196° en 30° zoodat Juli in elk opzicht de gelijkmatigste maand is voor de verschillende meridianen. De meridianen over Azië zijn in Januari de koudste, iu Juli de warmste, maar lijden een veel grootere afwijking in de eerstgenoemde maand. Vandaar dat de som der Januari- en Juli-temperaturen op eene plaats dan ook niet juist de dubbele temperatuur van het jaar geeft, maar boven het oos- 16 VERDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. telijk halfrond, bepaaldelijk boveu het vaste land, daaronder blijft, overigens er iets boven is. Geringer verschillen zullen deze twee wijzen van berekening op- leveren, als men met de temperatuur van een noorder-breedtecirkel op ff graden tevens die van den zuider-breedtecirkel op (p graden in aanmerking nemende, het rekenkunstig midden daarvan beschouwt als de temperatuur van een cirkel, op een afstand van q> graden van den acquator gelegen. Werkelijk bieden de derde en tiende kolommen van de laatste tabel Vil, waarin dit naar Spitaler uit het jaar (kolom 3) en uit Juli en Januari (kolom 10) gedaan is, een zeer groote onderlinge overeenkomst aan. Men vergelijke hierbij de onderzoekingen van den Heer Alexis de Tillo * die ook uit de getallen van Spitaler en Supan de temperaturen van de conti- nenten en oceanen en van bepaalde gedeelten der aardoppervlakte afleidde. Hoe is het nu met de verschillen der temperaturen in de verschillende tijden des jaars op een zelfde plaats? Wij geven ze in opzettelijk daarvoor ingerichte kaarten en vereenigen die door lijnen „Isoparallagen," getrokken over de plaat- sen waar het verschil even groot is. Zoodanige kaart is wel het eerst gegeven door Dr. Krecke, den toenmaligen Directeur van de eerste afdeeling van het Instituut, en te vinden in de ver- slagen van de Sectie- vergaderingen van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenshappen in 1862. Ik heb er nu en dan op gewezen, maar zij trokken weinig de aandacht, waar- schijnlijk doordien zij niet afzonderlijk uitgegeven zijn en dus niet gekend wer- den. Toen de voortreffelijke temperatuurkaarten van Profr. Wild uitkwamen, werd mijne aandacht er bij vernieuwing op gevestigd en besloot ik die, zoodra er meer gegevens zouden zijn, vollediger uit te geven. Ook Profr. Hann schijnt er in den laatsten tijd aan gedacht te hebben, daar in den Meteorologischen Atlas eene kaart voorkomt, waaruit men eigenlijk die verschillen kan zien. Inmiddels wareu mijne kaarten reeds geteekend en gedrukt, en bovendien is de vorm van tabel IV en V, overeenkomstig met die van Dr. Krecke, veel aan- schouwelijker. Wij zien de lijn, welke een verschil van slechts 5 graden tusschen de Januari- en de Juli-temperatuur aanwijst, over den Oceaan bijna evenwijdig tusschen de breedtecirkels van 5o en 10" N. Br. voortloopen, met verheffing tot hoogere breedte in den grooteu Oceaan. De isoparallage van omstreeks Ü" loopt dichter langs den aequator heen en Alexis de Tillo Tompérature ile la Teries Compt. Rend. CV. p. 865 VEEDEELING DEK WARMTE OVER DE AARDE. 17 buigt zich in de Nederlandsch Oost-Indische bezittingen zelfs tot op het zuider halfrond, oostwaarts evenwel zich verheffende tot op 155° O. L. De lijnen welke grootere verschillen aanduiden, vol gelaten als zij juist veel- vouden van 10" voorstellen en slechts met punten aangeduid als het oneven- veelvouden van vijf graden geldt, zijn aanvankelijk ook nog wel boven de vaste landen evenwijdig met breedtecirkels, maar klimmen boven de Oceanen met steeds sterker inbuigingen hooger en hooger op, vooral in den Atlantischen Oceaan en bij Behringstraat ; zoodat de lijnen van 30^ en meer graden in de beide Oceanen zeer dicht in de nabijheid der N. Pool komen. Aanvankelijk loopen zij nog de aarde rond, maar meer en meer vormen zij langwerpige figu- ren in Azië en Amerika, het verst van de pool verwijderd in die meridianen omstreeks op 40° N. Br. De isoparallage van éO'J is in twee kringen verdeeld : de eene strekt zich zeer langwerpig uit in N. Amerika, de audere over N. O. Azië. Deze sluit nog vijf kringen in zich van 45, 50, 55, 60 en 65 graden verschil. In de omgeving van Werchojansk is dus het gemiddelde verschil tusschen Januari en Juli meer dan driemaal zoo groot als in het grootste gedeelte van Europa, viermaal zoo groot als in Engeland en zelfs bij de Noordkaap, die nog noorde- lijker gelegen is dan "Werchojansk. De temperatuur der uiterste datums wijkt nog iets meer af, ofschoon dat verschil niet zoo groot is, aangezien in de nabijheid van maximum en minimum de temperatuur weinig verandert; maar op enkele gegeven dagen is het verschil nog veel grooter en kan zeker wel tot 100° Celsius klimmen tusschen een hoogst en laagst waargenomen stand. Evenals in het noordelijk halfrond komen ook in het zuidelijk halfrond de grootste verschillen voor boven de continenten. In het zuiden van Afrika heeft men een kring van lOo en waarschijnlijk enkele plaatsen van 15", terwijl in Zuid Amerika een langwerpige ellips met de groote as evenwijdig aan de oos- telijke kustlijn voorkomt van 15", en in Zuid Australië een van 20°, ten naas- tenbij evenwijdig loopende aan de kustlijn van het continent in de nabijheid der zuidkust. Zelfs x\ieuw Zeeland doet zijn invloed gevoelen, daar in de nabuurschap daarvan de temperatuurwisseling tot 10° stijgt. In de Poolzee zelve, voor zoover men die kent, is vijf graden wel het grootste verschil tot op 600 z. Br. Wijden wij nog eenige woorden aan hetgeen wij wenschen dat bereikt worde. Hadden wij voor elke maand do gemiddelde temperaturen van iedere plaats, zooals zij nu voor Januari en Juli genoegzaam bekend zijn en uit de beide platen kunnen afgeleid worden, dan hadden wij, wat wij in het werkje over E3 NATÜUKK. VEEU. DEE KÜNINKI,. AKADEMIE. DKKL XXVI. 18 VERDEELING DEK WAKMÏE OVER DE AARDE. de waarnemingen van Wenckebach p. 47 noemden * tj, tj, t m enz. d. i. de werkelijk gemiddeld waargenomen, de normale temperatuur van Januari, Fe- bruari, Maart, Noemen wij dan nog ©Ja, &f enz. de theoretische waarden voor Januari en Februari enz. volgens de bepaling van Meech of Angot; O ja en df de waarde die men met inachtneming van de uitstraling, voor zoover wij daarvan reke- ning kunnen houden, voor ieder der breedtecirkels afzonderlijk heeft te schatten ; vervolgens -\- 2o.5^ die in de eerste kolom van de beide tabellen voorkomt. De coëfficiënten, waarmede zij moeten vermenigvuldigd worden om vergelijkbaar te worden en op cene maat teruggebracht, zijn te vinden in kolom 2 van Tabel VII. Zoo geeft dan kolom 3 de waarden, onmiddellijk afgeleid uit de gemiddelde temperatuur der breedtecirkels, welke in kolom 9 en 10 van Tabel VI uit het aangehaalde werk van Spitaler herhaald zijn, en kolom 10 van Tabel VII zeer overeenkomstige waarden, uit de insgelijks aan Spitaler voor Juli en Januari ontleende gegevens. Kolom 6 en 5 geven de gemiddelde temperaturen van elk paar even ver van den aequator liggende strooken in Januari en in Juli afzonderlijk. Uit haar verschil, licht op te maken, ziet men hoeveel in Juli de aarde warmer is dan in Januari, bijna over hare geheele oppervlakte behalve in den gordel die den aequator eng omsluit; telt men evenzoo op het gezicht de getallen van kolom 6 en 7 op, dan vindt men, na deeling door twee, hetzelfde. De som van kolom 6 is + 14o.l, van kolom 7 is — 8°. 3, ieder uit zestien strooken verkregen ; dus is de aarde in Juli — (24°.4) of bijna üo.8 warmer O Li dan in Januari, niettegenstaande zij in eerstgenoemde maand verder van de jzon is; het grootste verschil wordt in de middelbare breedten aangetroffen. Tabel I, II en III hebben wij achteraan uitslaande gemaakt, om te gemakkelijker met den test, bladz. 11 — 14, te kunnen vergelijken. 22 VEKDEELING DEE WAEMTE OVER DK AAEDE. TABEL IV. GEMIDDELDE TEMPERATUUR DER MERIDIANEN. Oostelijke Lengte. Westelijke Lengte. Jaak. Januari. Juli. Jaar. Januari. Juli. 00 14.7 11.6 17.8 1800 12.8 10.0 16.0 5 14.7 11.5 17.8 175 12.9 10.2 16.0 10 14.4 11.3 18.0 170 12.9 10.5 16.2 15 15.1 11.7 18.6 165 13.0 10.5 16.4 20 15.9 12.7 19.1 160 13.0 10.5 16.7 25 15.9 12.1 19.5 155 13.1 10.4 16.8 30 15.7 11.3 19.5 150 13.2 10.4 16.8 35 15.5 10.6 19.5 145 13.1 10.3 16.5 40 15.2 9.7 18.5 140 12.9 9.9 16.4 45 14.7 8.7 19.7 135 12.6 9.0 16.2 50 14.3 8.7 19.4 130 12.2 9.0 16.1 55 14.1 8.1 19.2 125 12.5 8.1 16.1 60 13.7 7.5 18.9 120 13.0 7.1 17.3 65 13.7 7.1 18.8 115 12.9 6.8 18.0 70 14.0 6.4 18.8 110 12.4 6.5 18.6 75 13.3 6.2 18.9 105 12.1 5.1 18.5 80 12.8 5.7 19.0 100 11.8 5.6 18.3 85 12.1 5.4 19.0 95 11.7 5.4 17.8 90 12.1 5.1 19.0 90 11.1 5.7 17.4 95 11.6 4.5 19.2 85 10.9 5.7 16.9 100 11.7 4.0 19.5 80 10.8 5.8 16.6 105 11.0 3.4 19.5 75 10.9 6.3 16.5 110 10.3 28 19.4 70 11.5 7.5 16.2 115 10.6 2.8 19.0 65 12.9 9.2 16.5 120 10.7 3.1 18.6 60 13.2 10.6 16.5 125 10.6 3.3 18.1 55 13.3 10.7 16.5 130 10.5 3.6 17.5 50 13.3 11.0 16.5 135 11.0 4.6 17.0 45 13.3 11.4 16.6 140 11.5 6.0 16.7 40 13.6 11.7 16.6 145 11.7 6.4 16.3 35 13.6 12.6 16.4 150 11.7 6.6 16.1 30 13.6 12.2 16.5 155 11.7 6.9 16.4 25 13.6 12.4 16.a 160 11.9 7.7 16.6 20 13.6 12.5 16.2 165 12.2 8.1 16.3 15 13.7 12.6 16.1 170 12.5 8.1 16.1 10 14.0 12.5 16.4 175 12.6 9.2 16.7 5 14.4 12.0 17.a VERDEELING DER WARMTE OVER DE AARDE. 23 TABEL V. SOMMEN YAN DE AFWIJKINGEN OP DE MERIDIANEN. Oostelijke Lengte. Westelijke Lengte . Jaar. Januaei. JüLI. Jaar. Januari. JüLI. 00 12.4 13.3 12.7 1800 15.1 21.1 11.4 5 12.3 13.4 12.7 175 14.7 21.0 11.6 10 12.2 13.9 12.2 170 13.9 20.5 10.9 15 12.9 15.1 11.6 165 14.8 20.6 10.5 20 14.0 17.5 11.3 160 14.8 20.6 10.1 25 lt.4 19.3 11.5 155 14.5 20.5 9.7 30 14.3 19.7 11.5 150 14.2 20.0 9.6 35 14.2 19.9 12.1 145 14.0 19.9 9.4 40 14.4 20.3 10.8 140 13.9 20.1 9.0 45 14.6 20.0 12.4 135 14.0 20.4 8.7 50 14.7 20.4 12.0 130 14.1 20.6 8.2 55 15.1 21.8 12.1 125 14.2 21.9 9.5 60 15.5 23.7 12.1 120 15.4 23.3 10.4 65 16.2 2 4.0 12.3 115 15.8 24.1 11.0 70 17.1 24.3 12.1 110 15.9 25.0 11.0 75 17.3 24.9 12.0 105 16.5 25.9 10.6 80 17.4 25 5 11.8 100 16.7 26.0 10.2 85 16.8 26.1 11.3 95 16.8 26.0 9.9 90 17.0 26.6 11.2 90 16.5 26.0 9.9 95 17.1 27.0 11.2 85 16.5 25.8 10.0 100 17.2 27.2 11.4 80 16.5 25.5 10.7 105 17.0 27.8 11.8 75 16.4 25.1 10.7 110 16.7 28.6 11.2 70 16.2 26.0 11.2 115 17.7 29.3 10.4 65 17.3 24.9 11.4 120 18.2 30.7 10.0 60 16.1 23.8 11.9 125 18.6 31.8 10.2 55 15.8 21.8 11.8 130 18.7 31.3 10.8 50 15.0 10.8 11.5 135 18.8 31.2 10.2 45 14.5 10.7 11.2 140 18.9 29.7 10.3 40 13.9 18.0 11.0 145 18.0 28.0 10.4 35 12.2 17.9 0.0 150 17.5 26.8 10.6 30 11.6 16.1 10.2 155 10.9 25.5 10.3 25 12.2 15.0 10.3 160 16.0 24.9 10.2 20 12.8 ?t.0 10.2 165 15.8 23.3 11). 6 15 11.8 13.4 10.4 170 15.3 22.2 11.2 10 10.8 13.2 11.1 175 15.1 22.0 11.4 5 12.4 13.1 12.2 24 VEEDEELLNG DER WAKMTE OVEK DE AAEDE. T A B K L VI. g JANUARI. JULI. Jul.-Jan. Spitaleb. M M N Z N— Z N Z N— Z N + Z N Z 77è — 61.1 — 17.8 — 43.3 + 6.6 — 25.8 + 32.4 + 59 7 — 29.8 — 20.8 72è — 5i.6 — 11.8 — 43.8 11.2 — 19.8 31.0 57.8 - 23.2 — U.8 67i — 48.0 — 5.8 — 32.2 19.4 — 13 8 33.2 59.4 — 15.5 — 8.8 62è — 38.5 + 02 — 38.7 26.3 — 7.8 34.1 56.8 — 6.4 - 2.8 57è — 26.9 6.2 — 33.1 29.8 - 1.8 31.6 4«.7 + 1-5 + 3.2 52è - 18.1 12 6 — 30.7 33.8 + 2.8 31.0 42.1 7.9 9.0 47è — 9.3 20.5 — 30.0 38.9 9.9 29.0 37.8 15.2 14.8 42i + 1.6 28.6 — 27.0 44.6 16.4 28.2 30.8 23.6 20.7 37i 12.7 35.4 — 22.7 49.6 22.1 27.5 23.6 31.2 27.0 32i 22.7 41.9 — 19.2 53.1 27.7 25.4 16.2 37.5 33.7 27è 32.3 47.2 — U.9 55.3 33.4 21.9 9.2 44.0 39.4 22i 40.1 50.1 -■ 10.0 56.1 38.6 17.5 4.5 49.3 43.6 I7è 45.6 51.2 — 5.6 56.0 43.1 12.9 2.3 51.9 46.8 12i 49.6 51.6 — 2.0 54.6 46.6 8.0 0.0 52.7 49.1 7^ 51.9 52.0 - 0.1 52.8 48.9 3.9 — 2.2 52.5 50.5 2è 52.4 52.4 — 0.0 51.5 50.3 1.2 — 3.0 52.0 51.4 T . A. B E L VII. H s Spltaler Jaar. Januari. Juli. Jul. — Jan. Jul. — Jan. Jul.+Jan. Jul.+Jan. Jal.+Jan. BS N+Z N+Z N+Z N Z N Z N+Z m 0 020 — 0.25 — 0.40 — 0.10 + 0.68 — 0.08 — 0.27 — 0„22 — 0.25 72i 0.026 — 0.23 — 0.43 — 0.06 0.86 — 0.10 — 0.28 — 0.21 - 0.25 67è 0.0,33 — 0.21 — 0.46 + 0.05 1.13 — 0.14 — 0.23 - 0.17 - 0.23 621 0.040 — 0.09 — 0.39 + 0.19 1.30 — 0.16 — 0.12 — 0.08 - 0.10 57è 0.047 + 0.06 — 0.23 0..34 1.36 — 0.19 + 0.04 + 0 06 + 0.05 52i 0.053 + 0 23 — O.OS 0.51 1.40 — 0.26 + 0.21 + 0 21 + 0.21 47è 0.059 0.45 + 0.02 0.73 1.45 — 0.32 0.44 0 46 0.45 42i 0.064 0.71 + 0.49 0.98 1.38 — 0.39 0.74 0.72 0.73 37è 0.069 1.02 0.84 1.26 1.29 — 0.47 1.08 1.01 1.04 32^ 0.074 1.32 l.i;o 1.30 1.12 - 0.53 1.40 1 29 1.34 27i 0.077 1.63 1.33 1.73 0.90 — 0.5i 1.71 1.57 1 6i m 0.081 1.91 1.83 1.9i 0.66 — 0.47 1.97 1.82 1.90 m 0 083 2.08 2.04 2.08 0.44 — 0.34 2.14 1.98 2.06 m 0.083 2.19 2.18 2.18 0.22 — 0.22 2.24 2.11 2.-18 n O.ÜSfi 2.22 2.24 2.19 0.04 - 0.13 2.25 2.17 2.21 2i 0.087 2.28 2.31 2.24 — 0.04 — 0.09 2.29 2.26 2.25 T ^ B E L. 2i/ kt 0.10 0.11 0.12 0.13 0.14 0.15 0.16 0.17 0 18 0.19 0.20 0.22 0.24 0.2G 0.28 0.30 0.32 0.34 0.36 0.38 0.40 0.42 0.44 0.46 0.48 0.50 0.52 0.54 0.56 0.58 0.60 2414 2330 2221 2085 1935 1772 1607 1440 1284 1135 996 755 563 412 300 214 156 108 76 52 36 24 17 11 8 4 3 2 1 1 O 8i 10'J 136 150 1(13 163 167 156 U'J 139 2il 192 151 11-2 86 58 ■ 48 3-2 • 24 16 12 7 - 6 - 3 - 4 1 1 1 - O - 1 2465 2431 2384 2329 2265 2194 2121 2048 1972 1896 1816 1660 1504 1350 1203 1063 935 817 710 616 533 459 394 338 289 246 210 179 151 128 108 34 49 55 6t 71 73 73 76 76 80 156 156 154 147 140 128 118 107 94 83 74 65 56 49 43 • 36 31 ■ 28 23 • 20 2535 2568 2617 2671 2735 2799 2866 2934 2994 3049 3097 3172 3217 3236 3230 3201 3166 3114 3054 2990 2920 2849 2776 2706 2635 2566 2496 2429 2364 2302 2241 33 49 54 6i 64 67 68 60 55 48 73 45 19 6 29 35 52 60 64 70 71 73 70 71 69 70 G7 65 62 61 2587 2666 2773 2914 3068 3233 3404 3576 3751 3921 4088 4411 4716 5001 5267 5516 5746 5960 6157 6341 6510 6666 6811 6945 7069 7184 7291 7390 7483 7569 7650 79 112 136 154 165 171 172 175 170 167 323 303 ■ 285 266 249 2,30 • 214 197 184 - 169 - 156 - 145 ■ 134 - 124 - H5 - 107 - 99 - 93 - 86 - 81 TABEL I. N. br. 80 75 -u 66 6U fi5 m i5 40 33 30 ■2Ö '20 15 10 5 O ■/,. lir. 5 10 15 20 25 :I0 :I5 «I +5 180 W.L. BEDRAG DER AFWIJKINGEN VAN GELIJK TEEKEN TUSSCHEN DE AANGEGEVEN LENGTEN : IN IIET JAAR 'M' W. en 0. tot 90° O.L. 180° UJ. 65° 65° 80.3 . 33.1 48. S SS 6 .... 113° . .... 115° .... 110° 7.6 125° 8.1 21 7 120° 34.0 120° . 37.5 115° . . 30.9 110° 51.5 63° IOS.8 77.1 60° 151.9 .... isa 6 .... 155. o .... 114 8 .... 89 3 .... 73.3 .... 55 6 103° 5.8 . Gl.4 . . . 63.3 . . 41.7 . 28.1 . . 18.3 93° . 3.6 7 60° 50° 50° 53° 63° 8 8 O.» 150° 13.7 8 8 42.5 . 36.9 . 22.5 . . . 83° 63° 35° 2.' . 10.4 17.1 20° 3.8 8.1 135° 135° 17. 0.5 . 165° 10.3 8. 0 . 8 7 120° 120° 120° 9 3 30 4 33. 0 23.6 . . 21.5 . . 22.3 . . M.3 . . . 90° 6.8 . . . 83° 0.3 . . 83° 0.7 3° . 8.8 , 70° . 3.3 . 63° . 8.6 70° . 7.0 . 70° . B,* . 70° . 5.4 . 70° 4.1 . 50= 3° . 8.5 50' 40° 40° 40° 40° 40° 40° 40 3 45° «8.4 3Ü° 50° 13° . 13° 15° . r . . 13° 15° 7.6 12.2 . 19.2 . 29.9 . 38.5 . 39.2 . 42.4 . 30.8 . . 17 6 . 7.3 IS. 2 . 13° 15° 15' 15° 13° 60° 60° 60° 60° . . . .... 79.0 60° . . . .... 66.0 . . . 163° .... 69.9 .... . . . lliU° . 30< 50° 06 65° 0. 9 58 -O 85° 60 9 90° 90° 47 9 i 57 8 . . . . 53 9 . . . 51 3 . . 41 .4 83 7 50.9 73.4 93.0 92.4 ) . ) . . . . 57.9 , . 38.9 . . . 38.0 . . . 30.3 ... . 11.7 . 125° . 1.4 . 150° . 7.3 . . 130° O. O 140° 8.0 ' 6.8 ' 1.7 16.7 73° 0. 8 . 8.7 8.9 . 13E° 3.7 . 4.1 4.3 . 88.3 . . 81.3 . . . 8.6 . .33° . 8.1 30° . . 5 9. . . 5.3 . . 75° 75° 61.4 . 70° . 70° . 60° . 60° , . . . 88.3 . . . . . 31. 0 . . . . 44.9 . . . . . 48.9 . . 90° . 05 . 110° . . 10.1 110° . . . . 20.5 . . . . . . 33.9 . . . 46.8 . . . 46. 6 . . 8,8 85.8 81 9 . 130" . 4.7 , . 110° .6.1 .... 103° 4.9 130° ,7.3 . . 155° . 7.4 TABEL II. BEDRAG DER AFWIJKIKGEN VAN GELIJK TEEKEN TUSSCHEN DE AASGEGEVEN LEXOTEN IN JANUARI. NBr. 80° 180° W.L. tot 90° W.L. . . 94. i en U' 50° 199.1 tot . . 65° . 90° O.L. 180' U.L . . . . . 106 6 75 . . 108.8 . . 123.9 65° . . 50° 886.5 ... 70° . . . 172 4 . . 70 369 8 . . 65° . . . . . . 245 9 «5 . . 108.8 70° . . . 359.7 865 6 . . 65° . S0° . . . 60 . . . 66 7 . . . 115. S . . . 138 8 . . . 110 6 . . . 71.6 . . . 55.» . . . 36 8 . . . 17. ï . lO 5 . . ■1.3 . Ub 0. 4 . 155'' . 140 . 130° 105.7 . . . 65° . . . . . 241.2 . . 165° 15 7 55 50 . . 123° . . . 120.9 55° . . . . 120° .... 78.4 .... 55° 115° . . 50.3 . . . 60° . 195.8 3:° . . . . . 168 O .... 30° . . . . 213.8 160° . . 86.8 . . . 243.7 . . 130° 86 4 45 . . 139.6 35° 234.3 . . 133° 17 8 m 115° . . 39.1 . . . 60° . ... 120° .. . 26.6 . . 70° . . . . 130° .... 13.3 . . 80° 135° .... 1.1 .. 90° . . 4.4 . 115° 1.2 . 125° ia. 6 9.3 100° . . 0. 9 60° 118.3 .... 30° . . ... 91.6 . . .... 30° . 163 2 163° 18 9 35 . 133.0 165° . . 9.8 . . 30 68 3 10° . ... . . . 98 0 . . . 160° ..66 25 41 8 10° . . 62.3 12a° 8 8 20 15 10 .31.4 35° 25.9 4S° 20.8 . . 25° . . . . . . . 8.2 . . 20° 18-3 . ü aO 6 . i5° 55° . . 6 7.5 .. . 6 . . 95° . 16.6 . 130° . . 3.9 ...... . . . 95° . . 7.0 125° 5.1 135° .1.1 . . . . 95° . 3 5 120° 8 4 . 160° 1.0 . . . . 5 15 1 . . . 6 9 0 14.4 .... 15° 5 8 Z.Br. 5 13.8 .... 43° 3 1 10 15 20 ... ».S . . . . t.» . . . . 125° .... 12.0 . . 70° . . . . . 125° .... 19.0 . . . 65° . 1 . 34.9 , . 70° 3 B 1.4 . . 25° . . 11.6 . . 13° . . . . .8 . 40° . . 18.7 . . . 13° . . . . Wl° ^W T 1^° 83.5 38 8 59 a ... 25 . 38.8 . . 65° . . . 7. 0 . 13° . 33.1 . 10° . 15.7 . 35 . . 40° . . 3S.4 . . . 15° 17.8 30° . . 40° . . 32.9 . . . 15° l.O 25° 89 1 ?. . . .5.6 16. 2 105° . . 60 5 . 160° . 2.0 . . . 30 0. 5 . 175° . . . . . 29.4 70° 18 5 .... 115° . 63,9 . . 160° . 0.7 . . . 35 10 . . 9.7 . . . 16 8 . . . . 18.5 . . 140 ' . . 3.9 80° . . 85.8 135° . 1.8 . 110° 10° 45° . . 13.4 . .... 110° 0.8 120° 5.5 135° . 80.5 .... . 58.5 140° . 18.9 . . . . BO . . . 125° . 1.3 . 105° . . . 56.1 . . . . «8.4 ... 40° 84 b . 70.6 130° . . . 88.8 . . . . 125° .... 81 7 ... . 55 . . . 80.» . . 35° i. . . . 96.0 130° . . . 14.9 . . . . 180 W. L 10. 165° 1.7 15 41. 61. 56. 62. 67. 71. 88 8.5 14.1 14.4 . 1! TABEL III. BEDEAO DEE AFWIJKINGEN' VAN GELIJK TEEKEN TUSSOHEN DE AANGEGEVEN LENGTEN IN JULI. K.lir. 180 W. h. tot 'M" W. L. en 0° tot 90° 0. L. en 180 0, L. 80 7 .3 100° 8.4 . . 80° . . 15.1 15.3 80» IJ 8 . . . 14.4 .... 45° .. 11 3 . 85° . . . 14.3 .... 145° . . 5,5 . . 70 65 . . . 64.9 50° . 8.8 30° . 5° 10» 16 8 . 40° 14 1 75° J».8 165° . 5.6 . 10.8 . 165° . 81.5 . 125° 104.6 105. ï 160° . 13-3 • • 60 55 50 . 31.7 . 135= .... 41.4 .... 61.5 .... 56.1 .... 62.7 IJ. 5 . . 105° 76.8 .... 0° 0° 0° 5° lO? 7 140° . 26.3 . . . . . 130° . 18.8 .95° 54.6 103 9 135° . . 30.2 .... .... 125° . 85.4 .90° 47.1 ... 113 } 135° . . 31.5 . . . . .... 125° . . 30,8 . . 85° 46.5 . . . . . 106 9 130° . . 36.1 . . . . 40 10° 181.4 123° . . . 43.8 . . . . 35 .... 67.6 . . . .71.6 . . . .88.4 .... 115° . . 19,4 .80° 32 1 . 10° 10° 113 4 120° ... . 30.0 .... 30 . . 108 1 . . 130° . . . 22,4 . . . . •25 115= , S.4 .90° 27.4 . . 15° 98,4 125° . 18.1 . . . . .>(! 1.^° 14 7 60° S 1 93° l.O . 110° ... 22.1 48.1 10 21.0 25° 35.8 . . . . 50° . . 7,7 . . . 100° . 3.Ï . 125° . . 8.4 5 5.3 8.8 ie;!> s 11 ,4,s° (J t 95° . . 4,3 . 125° . . 1.1 0 . 8.5 . . 130° 17.2 80° . . . 15.» .... 20° . . 15° . 5.6 . 45° . . 4.1 . . 90° 18-1 ZBr. 5 7.7 . . . . 130° . . . 22.8 . . . . 75° . . . 16, 0 . . 25° 16.7 20° 8.9 45° . , 4.2 . , 90° 1'.* 10 14 1 .... 120° , . . 24.6 . . . 70° . , 11. 0 . . 23° 22.4 . . . 23° .8,3 50° . 1.7 . 83° 83.9 15 . 14 4 . .... 120° . , . 21.0 . ... 63° . 4,9 , 30° . 26.5 . . . 25° 19, 0 135° 1.3 153° ï.9 . . 2i) .... 19, S 110° . . 13 2 ... 65° . 3.8 . . 25° 23.6 20° 38.5 120° . 15.2 . 163° . 1 8 L>5 18.3 .13° 31.8 115° ... 27.0 30 81.4 85° . 11.3 . . 30° . 6,3 . 25° 14.3 .15° 85 5 110° .... 26.3 35 81 8 85° . 11,3 . . 50° . 5.8 . . 20° . , 5.4 .13° ll.O 110° .... 191 40 14.6 80° . . 10.0 . 50° . . 4,8 , 15° . 0.5 5= 6. 0 .... 83° 15." 45 19.8 75° ■) 1 10° . 1.3 . 40° 18.5 1«' 1« <«'^° ■*■" 50 51 4 - . . 30° 55 98 J 45° . . . 'J'J.i i)r. C.H.D.f jHa W.L. J70 160 L50 140 130 t:30 140 150 175 165 ÜS 145 135 125 Gem • Temp -16,5 -9,9 -5,6 -Q8 2.3 5.6 0.L 160 170 — . 135 145 155 165 175 15 1.0 0,5 QS 08 1,0 i;> ;5 1,8 21 2^ :i,0 3,1^ 3,5 2^5 S,2 3,0 2,7 2,5 2,2 2,0 1,7 2,7 2,7 2.7.2,5 2,9 2,9 3,0 3,1 3,2 .'\3 3,-f 3,6 3,^7 3,7 3,7 3,7 3.7 3,5 3,0 3,L 3,0 2,8 3,3 3,3 3,1 S.J'-Srl^H-W JiiifL3il^4S^^^J.^l5^^ 1,2 0.5 (1^7 16 1,0 15 0,0 0,3 QS 14. 2,1 2,79 75 7,1 6,2 5,6 5,0 4,4 3,S 2,y 2,0 1,1 0,6 O 1,3 2,53^4,7 4;8 «JljT^'i 2.6 0:6,3 5,7^3 0,2 0,7 0,8 0,9 0,8 256 0^ 1,1 1,2 1.3 U 1,0 2^ 2,7 3,1 3,4 3,5 3^ 2,S»t ü|30,2 0,7 0,4Ü,7 0,7 0,0 0,9 1.0 26,5 0,9 1,0 1,0 1,3 16 1,6 1,8 19 2,0 2,L 2,1 2,0 ih 0,3 Q3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,5 06 0,8 26^4 0,4 0,4 0,5 Ü,6 0,7 10 1,3 1,4 1,6 1.7 1& 1,9 l^A 0,4 Q4 0,4 0,4 0,4 0,4 Q40,4 0,4 2fiil 0,1 0;i 0,2 0,1 0,1 0,310,40,6 0,8 U U 1,3 1.3i,l 0,1 0,1 0,1 0^. 0,1 0,1 0,1 0.1 01 25,9 0,L 0,10,1 0,1- Ql 0,1 0,L O 0,3 0,5 0,9 0^) \^ 01 0,1 0,1 0,1 0,L QL 0,1 0,1 0,L 25,5 0,5 05 0,5 Q5 0,.7 0,5 0,5 0,403 01 0,2 0,6 O,ia^?^^0,i 0,5 0.5 0,5 0,5 05 25.0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 10 1,0 057 0,4 O 0,4 00,0 l^o7o~^!,0 1,0 1,0 ^0 1,0 1,0 24.1 1.9 2]» 1,1 UfO,9 1,t 1,3 1.1 «,» 0,6 0,4 0,2 0,lb>-t:?f'l»4^4''07 1,1 1,5 1,9 J,» 22.7 0,8 1» 0,3 0,3 0,3 0,S 1,0 1,1 1,0 0,8 0,7 0,3 0,l|^ 2,3 2,S 1,3 07 ^5.0,5 0,8 1,3 1,5 2(¥) 0,2 0,2 0,2 0,1 01 0,2 0.3 0,4 0,5 0^ 0,4 0,3 ü,!?.^ ?3 3,9 3,0 2,1 t, I V L 1,0 0.1 01 18,5 0,3 0,2 O 0,1 0,3 0,50,5 0,6 OJ O^ 0,9 1,0 tll:,9 31 4^ 5,0 3,5 0,.3 ijo 1,4 0,3 0.6 15.2 0,8ri2 1.3 1,3 1,4 15 15 1,5 1,6 1,7 1,9 2!» Ü.jji^rcTT^» 10 0,1 ƒ,8 0,4 0,1 q6 11.8 2^ 2,0 2,0 1,9 1,7 1,6 1,5 1,7 1,7 1,8 1,9 2,0.,3 3,0 1,8 oXk2Ji3^,3 0,3 1,0 1,9 S.9 ^^Q \p 1,8 1,8 (,7 1,6 1,6 1,6 1,6 l,«i 1,6 1,«,4 2,7 1.9 1,0 0,1 0,1 0,4 1,1 1,9 1,9 59 2,1 2,1 2,1 ly Z'^ '2.5 ^4 2,5 2,5 2,4 2,4 2^5 2,S,9 2,7 2,4 2,0 1.5 O.G 0,4 1,1 1,8 2,0 3.1 1,3 1,5 1,8 2,0 2,2 2;» 2,4 2,5 2,6 2,7 2,9 3,0 3,li,2 1,9 1,7 1,3 0,9 0,5 0,2 «,L 0,5 0,9 VKRH AFl) ISTAT KOK AKAD. liem nvip- NBf - 165 80° -13,3 73 -9.9 70 -5,6 65 -0,8 60 2,3 55 5,6 50 9.6 45 HO 40 u,z 35 20,3 30 23i7 23 25,6 20 26,3 15 26,4 10 26,1 5 ^• 25,9 0 255 5 Z 25,0 10 24,1 15 22,7 2U 209 L'5 18,5 30 15,2 35 11,8 40 39 45 5,9 50 3,1 55 W- 1)^ C H. I» BirrS BAL.1.0T Verdccliric) der VVaTnite ovei- de Aarde PU- 3i>' » 7(1 i-,5 60 55 .50 40 35 30 25 20 If) 10 10 i5 20 25 3(j 33 40 tó M 'aar- tcmneraiuren van. eiken, vyfilen inendiaan van de temperatuur dca irecJte cd cAfwuhinqerL der Ja W.L VI. 01 ISO 170 160 L50 140 130 120 UO 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 O 10 20 175 165 L55 145 135 125 115 m 95 65 75 65 55 45 35 25 IS 5 5 15 fccls. 0.L L 30 ¥> 50 60 70 80 90 ;5 M 45 55 65 75 85 95 Cem: rem/»: 5,7 3.2 4,7 5? 4,9 6,5 7.0 7,5 7.5 7.5 7,4 7,3 6,5 5.7 « 3,0 2,1 J,i 0,6 O 0,7 15 \1 2,0 Z: 45/5,5 7,6 8,0 8.3 8,4 85 £^0 9,6 9,8 «HO 9,9 9.7 9,1 8.5 7.3 6.0 3,4 0,7 0,4- 15 2,1 2,7 2,9 »,4 87 8,6 8.6 9.0 «!2 12,0 130152J3;»1fl;0"8&iaO 9,1 7.0 46 2,0 O^ioAs 2,Y^;^,y'32 3,3 l.h 7,9 8,2 8,0 79 9,5 U2 UVI^tf^ G,8 ^^S^^^y^lVf'ïXWW^^'^^X'* 1>'22 2,7 2,4 5? 65 7,1 75 7.7 7.8 8)0 8,6(gJ5^ f^^s^^lijö 40 J,5 2^ 2,0 t2 0,4 3,3 1,0 J,6 2,0 2p 2,0 2,1 27 0,3 1,2 2,7 33 K 5/ Ö3 6.5 6i^6.8 firf^S^^rV 4» 3,6 V 2.1 l.^ U 0^ 0,5 0,4 1,3 1,7 2,1 1,5 0,8 3,9 3,6 U 0,6 3,0 4654 5,4 G|7 60 (i^i^^UM» 41 3,6 3,5 2,6 2,1 1,6 l,t 0,5 O 0,6 1,1 16 1,9 2,1 2,1 1,9 J.1 \i ,1 2,2 1,2^ 0,1 0,4 0,1 0,2 0,S 0;4 0,1 0,6 ;& 1,9 l,4<¥ 0,8 0,8 2,0 2,5 ï.0 1,7 1,2 0,1 0,9 2,9 3,0 3,1 2Q3,47-U|ü,8-0,7.!Q94;3-4,-6-23!3rl-445,3S4ViW »J13(0^^^^ 2p2jL07 r,4 1,0 Qr 0,4 O 0,6 11 l,fy(2 ' ,7 43 4i ^5 2V Q? 0,s|o,9 1^ 1,0 2,3 2.9 3.5 40 4,7'5.448 4:2^^^3 1,9 1.^^^50,5 0^1 0.6 O.aO 0,40,80,30;: 0,7 1,2 1,7 24 2,0 2,0/<5 1,0 3,6 63 6,0 5,8 4;4 2,0 1.3 07' -16^5 154,0 A5-0,6,0,8 1,0 1,2 \h 1,8-21 42,5-3,a:3,.5 3,5 3,5 3,5 3,5 3,5 3,5 3.S 3,5 2,6 1,6 -«} ; 2,7 2,7 'ï" 2S 29 2,9 3.0 3,1:52 .1,3 .1..* 3,6 .3.9 41 43 44 44 4^ 4,2 3,8 34 2,7 2,9 lO" -9,9 j 3,3 3.3:3,1 3r3rr;H-^4JiiJAJil-*S--S4iiJ^>,-^:0^^ 4;0 3,5 2,9 2,1 0,9 1,2 0.5 0«^7 16 10 15 0,0 0,3 0,5| 14 2,1 2,9 3,G 44 4S 5,2 5,4^6^,5 5,4 4.6 3,8 1,6 0,6 1,3' 08 0,8 ((4>i9^?»%j.5;a-5a38 is 0,3 06 1,5 2,7 42 5,3 6,^,9 7:4 ^:r6$ifi,?v48 2,3 «i» ^1 0,6 O 1.3 2.">3^ V 4;8 4i» V"V> "6 07 08 23 3,1 33 5,O5:3'0ig},3 7,0 7.7 ,5^ 04 1,4 2,4 3.2 3,0 3/ 38 3,7 3,4 3,4 »èüf4 3,4 3 4 1,2 1,9 3,1 4;! 42 4;3 40 51 -56 '06 2,3 •''.f' 9,6 0,9 1,3 1,7 1,9 2,2 21 2,1 1,7 1,4 0,8 0,3 l/s k,! 2,9 1,7 O 1,8 2,0 2,1 3.0 4,0 i,Csj/5,6 32 1,6 0,1 1,3 2,5 3,1 3,8 4,1 '*3 4» 140 ,.C15 06i'WO,do,l- 0-0-0,3 ,0,8 té^S a;2 2,2 3,7 12 1,0 0,1 2.4 2,S 35 2 2<8 23 1,9 0,5 0,8 1,4 2yS 2,5 27 2,6 2,3 18 13 172 |l,fi l,5;l,l 1.0 1 1,0 14 1,3 1,7; 2,1 3,1141 2kl4 0419 1,5 1,2 ()2 08 1,1 /s 0,4 0.5 1,0 1,6 1,8 2,1 2,4 2,5 2,0 1,5 0,9 03 0,1 O 100 UO 120 00 140 150 160 170 105 115 125 135 145 153 165 U'S 2,5 3,0 3,5 3.5 3,5 3,5 3,5 34 35 3,2 3.0 2,7 l2,5 2^4,0 V ,7 3,7 3,7 37 3/ 37 3,7 3,7 37 3,5 JO 3L 3,0 2,8 3.5 3,9 43"46lg~S4Vl^!?^T5?-43-A&,3,9 3; 34...20 3,2 38 144 5,1 ,5,9 6,9 i7,9 75 JZI 6,2 5,6 5.0 4,4 J,G 2^ 2,0 2.6 2,7 3,7 5,0 5,8 6,9 7,4 6,9 '5;5483^^,a2^,e*rtJ:2' 0,5 2,0 3,5 45 5,5 b^ b 5,7j*6 4;8 44 40 1,8 0,4 0,6 0,9 0,9 1,5 2,0 2,6 3,qr-s^cj,4o 40 2^1,2 ;0 0,9 0,8 03 0^ 0,8 2% 0,9^1,14,2 U,W1,9 26;S O,91,o!l,0 1,3 1 1,5 1,6 26,4,Ü^0,4Cl3.Ü,6Jo,74O- 2M !ü,l04i0,2 0,l|o,10,3 25,9 0,10,10,1 0,1. 01104 2,5 2,7 34 3^ 3,5 3,5 2,9 1,7 'oNiS 2,lU.9^ 0,30^ 0,3 0(3 0,a 0,1 0,7 1,3 1,9 2,3 2,6 2,7 2,7 2,« 07 2/ 43 44 4,1 43 4,3 43 3.5 27 ifi 1,8 1,9 1 2,0 2,1 24 2,0: 2,0 1,0! 1,3 oi9^i5Q4 0^(13 0,3 03 0,3 0,3 0,3 0,9 1,3 1,8 2,1 2)2 2^ 2,0 171 0,5 27 5,2 3,7 3,7 3i7 5,7 3,7 3,7 37 3,1 1,3-1,aJ 1,6 1,7.^1,8 l,9-|-20 1,7 j 1,6 1,6, l,2l3"5f5^^^,aHJ^AtA40,4 07 1,0 1,3 1,6 1,S ;9 ;S,l,lVt 1,6 3,43,2 2,S 2,8 2,6 3,1 3,6 3,6 ila U 1,SU.5 1,5|46 1,5U3 1,2|1,2^3,2 0,V04 0,lÖTnH 01 0.40,7 0,9; U U'l,0 oX-Or4r-04-OlZ_&» 0,5 1,2 t8 2,0 3,0 2,6 2.2 0,9,03! ;i- tl' 1,6 1,7 1,6 4.6' 1,0- 0,9^,1 OX 0,1.04 04 0,1? 0^4 0,1 0,2 0,6 0,9 0,9 0,7 0,7 0,6 0,9 l,\ü.9 04 U 16 2,0 1,9 i,yi, 0,4 0,6| 0,8 11 0,1 O ' 0,3 0,5 ),5 05 t S 0,9 0,1 ,o\l 0,5 ■4 2,4 2,4 34 3,7 2,6 1,9 1,0 0,4 0,3 25 16 1,7 44 5,4 »,t 0,7 0,J 03 2,9 34 1? 1,3 0,2 2,3 2,3 lAO 0,5 0,9 3 l,7t2 0)7 i- U 0,9 U 08 05 0,2 0,1 0,8 1,7 1,3 «(9 0.1 0,6 0,1 O4 0H>^ U UU j,9 2,9 1,9 1,9 18 1,9 2.0 2,0 2,0 1,9 0,S K,5| 0,5 05 0,5 05 0,5 0,5 05 0, 4 03 qi 0,2 0.60,9 U: 1,3 1,6:1,9 2,1.2,3 2,12,0 1,0 O 0,2 0,5 25,0 |.l,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 10 1,0 0(7 0,i O 0.4 0,6 0.8 0,9 0,4 1,3 2,2j 2,S 35^0 40 1,2 Ifi 0,7 0,3 0,4«!5 241 1 1,9 •'<)1,1 l)[KI,9l,l 1,3 U 0,9 0,6 040,2 0,1 O/i- 0,8 1,2, 1,6 24 2,7 3,4^137 33 1.2 0,9 0,7 0,6 0,3 22; 0,81,3 0,30,3 0,30(81,0 1,1 1,0 0,8 0,7 0,3 04 03; 0,6 0,8| U47;23 2,9 3,74)S44 1,3 1,7 1,5 1,3 1^,2 07' 1,4 2pl 2,7 3^ 3^ 46:54 ó,7 20^ 0,2 0,2 0,2 0,1 01 0,2 03 0,4 0,5 0> 04 0,3 0,1 0,1 0,2 0407 1,11,5 2p 2,6 2,|(2,9 0,2 2,6 13 1,1^0,1 0,6'1,3 2,2'3,1 3,3,45 5,0:5.5 5S6) 18,5 qS-Cjai-O 04 0,3 0,50,5 0,6 07 0^0,91,0 U 0,9 0,8 06 0,5 0,2 O 0,3 1,5 36 1,5 2,5 2^ 05^1 010,1 t,ü 1,9 2,8 33 3/4? 49 5,0.5,5 55 152 0,8ri,ï 11 1,3 1,4 15 1,5 1,5 •,<> 1.7 1,9 20 2,1 2,1 24 1,8 1,8 1,6 1,4 0,6 0,2 o/l O 0,7 l^U 0,8 O 0,7 1,3 1,9 2;2 2,5 2p 3,2 3,5 37 3.7 3? ;^,„ „,, „,, ,,„ ,,„ ^,. .,, ^. „,„ „,- „,. ..>, . 11,8 iM) 2,0 2,0 1,9 1,7 1,6 1,5 1,7 1,7 1,8 1,9 2,0 2,0 2,0 1,9 1,7 1,4 1,2 1,0 0,4 03 1,7;M^2 1,0 0,2 04 0,3 0,7 0,8 1,0 1,2 1,3 1,4 15 1,6 1,;' V 1,6 W 08 ü,.5 U,l 0,2 o; 1,2 2.1 1,5 1,4 M> l^.l O.S 1,^ 2,6 .3,0 8,9 j;^ 1,9 1,8 1,8 1,7 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,5 1,513 1,1 ',0 O» 0,7 0,5 IA a^l 2,4 2/ 1,8 0,9 0,3 0,2 0,5:0,7 0,810,9 0,8 07 0,6 0,5 0,5 0,4 0,4 0,3 0,1 0,1 0,2 0*4 0/ U 1,2 1,5 07 04 10 ' 24 27 3,4 3,7 5,9 24 2,1 24 24 2? 2.5:^4 2,5 2^2,4 2,4 252,52,42;» 24 1,9 1,8 1,7 1,6 1,6 2,1 2,6 23 24 1,1 0,1 0,40,9 l,5-:24 2,0H9 1,04.9 ),-7;i4 1,2 0,9 0,4 04 0,3 0,6 o]» U M M «,8 0,6 07 1,9 2,2 '2,6 27.2,4 34 M 1.3 1,5 1,8 2p 2^ 2;i 2,4 2,5 2,6 2/ 2,9 3,0 I4 34 3,1 3,0 3,0 2^ 2,8 2,6 2,4 23X2 Z,l 2,1 1,3 0,5 0,6 17 23 2p 3,113,2 3,0 2,9 2,5-2^-1,7 1,2 1,1 0,9 0,6 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,4 2,5 0,S 1,2 1,5 1,7 l,9'2,2-25- 0,10,30,7 10 11 1,L 15 1,9 2,0 ^84 0,5 0,9 241,9 1,6/1,2 0.8 0,40,4 0,4 040506 0,7 0,6 0* O :0,5 0,S 0,9 1,0 [J 2,6 3,4 3.3 ï.éO.g 1,2 1,6 2,0 1,61 0,9 04-0,40,5 0,5 0,5 0,6 06 06 07 0,9 1,0 0,5i U 1,7 i 23 27 34 3,6 42 4,5, ;S 1.4 2.0 2,2 2,3 l,fi\i J»;W OJ 07 0,7 0,8 0,9 0,9 0.9 0,9 0,9 U 7 3,5 2,9 3,6 36 ip t^OÖ 05 16 1,6 1,6 1,5 1,5 1,4 1,3 1,1 09 2 37 44 5/2; 0,a 07' 1.1 1,6 2,1 20 1,9 r.3 0,8 0.4 0.1 0,2 ri,5fl|5 0,( o 07 1,5 1,8 16 U 0,5 0,1 0,.'^ iO 1,5 O O O 0,5 1,0 1,3 1,6 U U 0^ 0,2 0.9 1.6 2^ k.5 55 : »4 0,9 16 2,3 2,( 1,3 22-^,9 3,5^,6-3^{l7-0^3-jCl2-U,5-|l,-3J,ö-:2,i-2,3,2,3^iCL| 0,9 1,7 2S5^27 1,3 0103 0,2 0,51)30,2 07 0,8 0,9 0,3 M7 1,3 0,9 0,4«!1 H305 07 0,40,7 07 0.8 0,9 1.0 U 07 0,3 0,3 03 0,3 0,3 03 0,3 0,3 0,3 0,5,06 Q8 ,0,4 0,4 0,4 0,4.1.14 0,4 ,0,4 0,4 0,4 0,4,0,4 040,4 0^4 ,1 ü4 0,v^i:o,i ü4Jo,i 0,1 [0,104 04 o,ijo,i 04 01 04 01 0^ 01 01 0,1 01 0,1 «II 0,1 0,1 0,1 O'^H.'i^SVjii 0,4 0,5 0,5 0,5 oij 05 01 sppe 10 1,0 1,0 10 i|o~i^^i,o 1,0 10 1,0 1,0 1,0 1,3 1,4 1,6 1,7 1,9 1,9 \i>'t^riï>^ii^^^ 1,1 1,5 19 1,9 01 0,6 07 0,9 1,3 tfy/^ 2.3 2,8 13 07 (k 0,5 0,8 13 1,5 ó 0,2 0,1 1.0 2,1 m 2,6 3,3 39 3,0 3,1 1, 1 y 1,0 0,1 01 2,1 2^-;2,40,5 2,5 2,8 2,9 3,1 49 50 3,5 0,5 ijo 14 0,3 0,6 27 27^27 1,5 fmZfH^i'éj^^fi^ 1,0 0,1 p 0,4 0,1 06 3,1 32 3,2 34 3,0 31 '3,3 ;i,013 oXiUiyo,3 0,3 1,0 19 4,1 4,2 14» 42 |4;2 3,S j34- 2,7 49 1,0 0,1 0,1 0,4 U l» ',9 -Z;Li?}&A,-iAU 32-;2,9-2.Z 2,4-2Ajl,5 0.6 0.4 1,1 1,8 2,0 2,7 2^'2,a-2,9J2.9- 2^-b^l,9Jl,7 4(^3 "AM2J',1 «l» 0,9 Temp NBr -ié 80° -IS,3 73 -9.9 70 -5,6 65 -0.8 GO 2.3 55 5.6 50 9,6 45 140 40 172 .35 203 30 257 23 25.6 20 26.3 15 26,4 10 264 5 N 25,9 0 25.5 5 Z 25,0 10 244 15 227 20 20,9 25 18,3 30 1-5,2 35 11,8 40 80 45 5,9 50 3.1 55 iS^ VKUK ,-\FI) NAT K0\ ,-\K.\l), \' WKTKN.SCH. DL.XXVt. PI IL. -291 -25,5 -22,5 -16,0 -109 '7,2 -2,3 3,9 8,8 13-,9 18,4 21,7 2,1,9 25,7 26,2 26,2 26,1 26.9 25,7 25,5 24j6 22,6 19,3 16,1 12;5 8,0 ^6 i1l^K4^;^ lU^ 0,4' n S 1,6 2,5 3,8( 5:1 52\ 5,5 0,0j |8,i H,'i ;>,'.) 'J.O^a 11,8 IS,7 1^0 14;3 I2>^ X5 8,2 ll,:> lt>ï !!,.'> lï,2 12.:» C',A 12.?» «,0 12,^» 7, l 8,0!» 8 !);V 9,8 10,2 10,7 10? I(»,7 10,5 10,0 M bj t>.9ö.8 6.9 6,9 6,9 (1,7 öJ-0,1 :>,8»i» i,u 1,1 1^5 i2,9(ï)373 ' 4,2 A7 6,05,1» <>,«> 5,8 5,7 3,2 ^6 kf> '\'^ 'Jl^ft ^b^lWu 5,6|3,8 33 :VJ 3;i V 4;6 4;7_ 4;8 4,4 3.8 2,J)_2,l O,!) '^ü\%)ii 59 39 j^gl]^! 07 2,81,3 .0.6 04 3 3,4 717,7 4i9 6,Ü7,2 1.63,1J4»7 1,3 2,6 41 0,3O,4j'l,7 2,9 l,:{ 1,9 2,82,5 2,8 2,6 2,4 1,4 1.1 0,2! 0,6 1,2^ 1,9^155 2,7 0,2 0,6 1.0 1.1 1,1 0.8 0,0 0,0 0,9 09 IIUJ 2,7 1,8 1,7 l.,-) 1,1 0; 0,5 0,4 O.n 1,2 U (^'o,! OlOQI.njOJOft 0,50.3 0,L O. 0,1 0,1 (J,l 0.4 0,90,B 0.9 0,7 0,4 0,L 0,1 0,r>[ 0,4®,2| 0.1 ft 0,3 0,7 1,1^0,90^0,40,1 0,2 0,3 ^MJiLA».! Ü,»Al O 0,3 O,.-. 0,0 1,1' 12 1,2^ 1,2 J ü,10i.^Aa-Üi3;-o!a-0A |q.2 0,2:0,2 0,2 0,2 '),2 0,2 0,4 O,.", ü.ri 1," | 1 1,2 i.^ „2 o.o] ,V2 0,2^0,2 02 112-02 |o,i u,i 0L02 O?. 0,2 0,1 0,1 02 o?.|o,?np| 0^0,4- {.\j < \:^ o,y 1, Q.2:a2_0,2; 0^1X2 0,1 0,1 0,1 0,1; 0,1 0,1 0,1 0,2 0.4 <\\üF[ o 1 8V(T>iLül 01 0,2 0.2 0.2 O.ï 0X0.2 0.2 0^ 0,2 0,2 0,1 C^ (, 2 0,2 0,2 tn?| 0,:i 0,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,3 0,5 «,a0,l 01 (\q^ 02 0,2 'J,:. 1)..;: 0.0 ü,7 ü.ö U.Ö 1,8 O.Ö O.ö 0,32,0 . 0.2 0,2 0,2 0,2 0,8 0,3 0.a 0.3 0.31 0,10,1 0,10,1 0,3CtJ 0,3 0,5 0.2 0.1 0,9 o,a 0,9 1,1 0,2 o 0,20,4 1,4 1,5 0,ftl.Q |2,2 2,0 I,,'>1,7'1,5 1,3 1,1 0,7 1,6 1,7 13 16 0.3 0,1 1,81,8 1,6 i,e 05 O, E 1^3 Xi 2,4 27 2,4 1,9 1,4 1,1, 0,7 0,3i0,l O, F 1.>^ 3,3' 2,5 23 2,5 2,3' 2,0 1,51 1,0 0,51 0,1 O ri 8,0 8.0 , 0,50,5 0,5 0,5^50,5 W li8,9 9,1 9,49,49,4 5,4\4 0.3 U 0.7' 0,6 0,4 ^ö \ 5,9 6,4 7,4«»^ 1149,2 a2l»_4j&2-i)4*Ji2)41, ^.5 'Ir^rTTi^a Si» 2,7 ^.7 1,9^ 2.7 ui tsj 7 iO 0,8; '1.3 0,i 0,7 17 2,7 2,7 '.'7 2,(»,^2^,0 1,92^2,12.5 19 1,8 161,5 U U^Z 1.1 Mi 1 ft n;..| »•>■<> ^i.o 1; 2,1 2;i2,L2I7-2,l):ij3 ;iX-2iii2.6 2,7 2,6_2,5l2,5 24 2,4 2,5 2,ö 2,712X2 VERH. AFD X'AT KON AKAI DX:J4U4LUL2,1 ■2e,i -255 -22,5 -16,0 -10,9 -7,2 -2,3 3,9 8,8 13,9 18,4 21,7 23.9 25,7 26,2 26,2 26,1 25,9 2^.7 25.5 246 22.6 19,3 16,1 12^ 8,0 46 . NB'- so'' 75 70 G5 'óO 55 50 45 40 35 30 25 ?0 15 10 5 X. O 3 Z. 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 D!: C. If O.Bt'ys BALf.OT Ve.-de...lmc( (Ipi- Uarmte over do Aariie pur. (i^wyhn^en der Jannari iernperaiwrcn. pan dien. lyfJcil mcndtaan van olc. icmnei-a hirai c/es IrccJte cirkch liv IT" iw 150 140 y^f 120 110 100 90 80 70 öo 51' 40 TyQ 20 10 (I 1.0 20 30 tO St) 60 70 10 15 20 25 30 35 40 i5 50 55 IJ.9 18,4 21,7 25,7 26,2 26? 26,1 259 257 25,5 24j6 22,G l'J,3 16,1 I2A 8,0 A6 '4,2 4^7 6.Ü'>,(>fi,o; i,.ii!ri,sj,r. 'if>'. \^ II.' .',7 l.K 1,7 I JUI 0,4tl,.ill,rtO,!( ( ^ittLU;V,!V,JO,l 02 0,2 jia -jj aai ^üL _aii 65J ÖÜ ,.ilü 40» ,110 .l2P__^i3lL_J.^ 75_ si Sil lüï' llj' 125' ^ I ! U3"UI.<> ■-'." ^0i>,08.UlU 137 ltii;t.0tó.6 15.6149 ,0,2 0,1 0.4 ",•• .'>,1 8.012,1 L3,l 14,1 L5,5 178 (8ii 19.8 19.2 L7.lii5.2,5A8 8j:;U5.10ai0.5 r^jja: 20,520213252 > 9.3'lOJ 127 1S,5I6,9 18,5 I9.2!Ï),S 237 22S 21.2 2*; ' &0 7,8 11,0 UP 10,4 i6JlZ(J18,ai3,0 ia,: 200 JS,6l 2 3: 5,4 7,3 lll,2 I2,fl 13.0 I5,l! lfi,2 10,4 167 16B «,9 12H}3.0 74i)2 11^13,91:1.017,2 l?3 I6t4il,() 14012.911.810.69.5 7.6 5,7 3J L90.VJ.I 18,5181 I7,0I6,;>I6.1 14.81419,2 ft,83.f) 1 1 ©.41g,0tWlI^ 8,5 ,0.L AB 3,6 2.0 LL 0,4 2,a4L -53. «(- 63ï,91.3|0,3 1,5.2,3 3,^49 6,6 8,3 15 Z(L2jB3-A0-;48J'. 7 4,4ó,;i|((i:i^J?Ntii-&?Et-),l' 9,5 i6n'ft,06n;(i ^z;. '' o 4al :^ 5 5 ■ ti.9 10, i'in,4B,4|io 4 ;• ' ' ' 4 ó n, 7,9 7,1! 6 1 .". 3 i -i f, = J 0,1 0.1 0,1 (U 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,10,2 0,4 ( 0,1 0,2 0.2 02 OjJ 0,2 0,2 0,2 0.2 0,2 0,2 0,2 0,1 ( (i;Wl,2lo,l 0,1 0,1 0,1 0,1 0,210,3 0,3 «,3 0,1 01 ( i üü)2l liüis 0.5(17 o,ftn,s i,RO,a,op.( H 0,9 1,1 16 17 1.4 1,5 |0.-",-' v2Q,4io,ft 1,0 1,3 IfiUfilC iï;:-',!) 1,;, 1,7 i,,-. |3'l,l 0,7'0,3 0,ljQ5 0,E 0,5 '•X> 3Ji 2,4 2J 2.4 1,'J 1,4 1,1 U7 0,3!ilLü,a45^ l3.'i 3,3, 2,5 2,8 2,& 2,3 2,0 1,5 1,0 «.^j 0,1 'J 0,4 !ïai4t|2AiaU lö l.01,5iu 1,3 1,2 U' U 1,2 2.7 iiUilbijli 2j!_2,6 2.&^2,& 2.41 gj. 2.5I 2,0 2,7 2,7 0,3 0,li0,0O,l U,1 0,2JO,iuO,li 0.5 0,1; 0,50^ Ul,2 L5l,0 2,82;,93.lj!,l l,8j 43 6fl 9,3 11,2 D.l 13;9 (4,8 1.3,913i!U() 6,3Ji^4;^' \ f,^ :..•. 07 SI !),! O.r, !i.8 ■.).'.» 9,4 ^.i ti.f,,^j : 0,2 7,2 7.3 ',.■> 7,+ 7,4 ■% 7,0 6;; >rt,7 6.5 (i2.'),7 .5,1 47 4441 3.iji 0,1 0,1 0.1 0.2 0,2 0.2 0.2 0,ï Sp^ 0,2 0;2 0,2 <>2T2m^0.2il2J 0,3 0,S 03 o;» 0,3 0,3 0,3 " ^^ 0.5 0.5 fti 0,5 0,5 0.5 0.5 06 0.J 0,4- IC 0,1 Ott.C U L-5 l.i \-i :.2 U 0.0 1 '. 12 U 1,010,0 0,710, l; op 1.1JQ.9Q.9-I1 L9 16 1.8 1,712,1 i,4'i:^ 1211 'iv'u-, ..:.;o.iui7ij,2_u|-2, 2.6 2,110.4 I,'-. .'IL -'j '. I..; -- V . .; O.li.0.40.7' 0.1 0,1 010, 0,2 0,:^ 0,3d3| 06 04 17 lóilo 12 |U 1,o|lO 0.cjo,.TO,l|fl,7 I7i 2,7 2, Tartji -32°0 Xli' so" -29,1 75 -255 70 -W.5 65 -16,0 30 -10,9 55 -7,2 -50 -2,.-5 45 3,9 40 s,s 35 IS.9 30 IS. 4 25 21,7 30 23,9 15 25.7 10 26,2 -5 X 26:2 0 26,1 5 Z 25.9 10 2s(7 15 25,5 20 246 25 22.6 30 19,3 35 16,1 40 12,5 15 8.0 50 46 55 Z£r VERM.^FD NAT KOX .\KAD V, WETENiiCH, Dl, XXVI. VERH. AFD. \'AT KON. A.KAD Dr. CHl) BUrS BALLOT Verdediutj der Warmte over de Airde r/. ///. WL. oAfwiil-inaen, der Jnli {cmpcrafwen. vcltl alken v^fden. mei-uliaait van de icmperatuw des breedte cn-kcls WJj O.L. Cm 5» ii 1,0 V -tóSr itU üfiM-^ii'A^ t:> W 1,0 1,0 ■ ;!« « i 145 — 13J^ 12.^ ;,=•; Ihu i?^"< Üla U,1J| -u^ — los— IIO lOO- ,S,2 0,1 0,1 0,1 0,1 i^njy JtiU)^ jV4-4i -OMJ -'^''r^ U M 0,1 li.i :i4 ■■ • 0,7 0,7 i.).7 fi;. 0,1 u,i 1,1 1,1 1,1 1,1 1,L 0,7 -I.» IHJ ^5 1,2 1,0 l,fl ï,l l,S lö 1,3 Aü-ai-ïjo-iji U 1.5 OJll,.'» 1,1) l.li-l^-Ul 0,8 l,'» 0,1 0,S 1,1) 2,1 1,3 1,11 IJ-UiiASU^-l^l-U 06 0,7 V-Cv: 4)|Zi)^ 444; ,aitu,2 48 6,1 ip 2,; 6,5 8,8 53 5,! 0,L 0,1 0.1 0,1 ia-V 2,2 Ï.C 0,9 1,0 1,0 1,1 0,1 0,1 Cyc, i \ O,.""! 0,1) 0,8 o;s i,<) i.;v .1,8 0.2 0,1 0,1 1,3 1,6 0,2 0,1 0,7 0,3 3^.1,iJa!5-Q6.U),9. 0,0 5.2! 45 3,0' 1,5 0,4! QG O., 3,i) 2,6! .4,7 0,1 0,1 1,7 1^J)X-0A0^ M OA IV> 0<40,2 JJ. ,0 1,-s 1,2 1,0 0,8 o,; 04^^1.4,04,0 -0,3-0,81 ÜjB-0,« 0,7 0,.S ü,a 1,1 1,1 A3. »a 41'. A|sl ■■),n .%^ 1,1 1,2 90 — : HO ; ^ -Ji ii5 _Z5 — 8^ iü_ ÜS,. U5_ 125.- I 1 ILO 420- -J4V CL. 135. 1Ü5 175 il6Q — .ilZO— iUJUA DA Ü,i OJ iij 5^ 4^ ,(. i -in ( '»o 1(1 n j in i 5>-i:i lAQ _l^:i_!_dü_ iA0_._i.7O i ftn fin uki mü :i9n nv» uo 4ivi ii,;^ in^ 1 1 I I I i I lil'""" , 1 / I i II! , \ ^ \ \ . \Tmp: % 0,a 0,9-0,3 Ui) .0,9 O.s; 07iO,; |ü,7 .0.j .0,4 H6 0,a 1,0 U .J.3-4.4^i,4 1.l,4-J,rj)i9.i),7 1 Ü,Ai)4.!0,Ê_0,6^,6ü&|i),£i_Dji-D,ó Xi.6 Uji ÜJji0.illi,lii.L0.6 .0jijÜ.ö.J),6 pAUüij^-''*^'^^-'^'^ 0,6 Of-' 2°6 "^ ' 0,OGOO,00,00,on,fil,.'J 1,41,0 1,7:1.8 1,74,6 1,1 0,SO,7 2,02,0 2,01,8!l. 7 0,5 J?VÏ*1>M^7 l,6!l,.% V-'l,0 0,8io,fi(<^^ ^ il 44 31 4^14,5 1.7| y^i 0,3 0,8| 1,4 1,8 n,?, 0,5 0,1 0,3 05! 0,G ü,Sl 1,0 0,9, : 1,:^ 1.4 1,5 l,.') ; 3)1-14 3,1 3i£!: 5.0 5,1J 5,1 4,0 ^A-ü 2.8 2.6 2,4 27 3^41 i)A«,2 ,7 i,i(4):8(2.^j,z^yi^54-M4ïli3,6,i-5Jj6?:^4;j; ,8 •VV4323;j^;8'2;5T?) 3,8 3,8 2,8^T2:#3,2~y^i 42 Ki'A^ ^Cj4C. 4^; .'>,! 5,2j5,3 4,.'>j 3,7 5,: ,|i,9 3,ö AO M 3,9 40 -3^-2,a Ail-M 42-W'AiAdA3-^.' VLi^'j 43.3 3,01 45 4' 4S 48 47 46 ^6 47 41 45 49 -^,6 W 4ó':;& 41 '.•.7 49 fU 0,'jilr6-I^Jl,9 2,427 3^3 j;9 40 5,5 46 5.55,3 3;U.3; 5^,9 6,1-öi 5,0^-48 V-jAj^Al 22 l,8|i^,yï;'>|3,.'> 4^^ 4,8, 49 5,1 5,45,7:6,0 6,2:6.5 6,2' .'>,9 .'•,3!4,7 .^413,8 2, .-4,9 6A-8,i-8tta,2Ü.I_^4!J6Z42i5,248.!44A4'*SU),2 ; 6,9 o^ 6,9 8,2 8,2,8,4 7,1 2 2if2 ft> 1,8 1.5'!,:; Mi 04.jll4.A2. 0,1 '0,00,5:1,0 U) .1.2 1.3 \f) _0,71f^fiO,3[o.7 0.7i 1,9 1,S 0,7 Ü,7 i0,3'. u u 1.?, 1,?. i)Ao^|i,üj,ü Ijül 0,1; 0,3 0,3 4Ü),7 q3lO,2 0,6i,o;iL0,6,0feA44 0,110,2 0,5' 0,6 0,7; 0,7 0,6 ( flia' {v2xi^x),3-i:(iJA3-caiJ3AAü|fl 00,40,4] ((4 0, 4io,40,4J 0,40,610,9 1,3 .0,k'1.5--l,7; 1,74,7-1X7 l,7'l,7 1,8 2,ö-y'2,7 »*''W 2,8) 1,9 2,0 2,1 2,0 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 2,3 2; 2,5,2,4 0,1 2,1^ 019 1,4 V 4/ 4,7 1,7 1,5 1,5 1,5 1,7 1,9 2,LJ4)jJ,Z_L5 0,0 0,2; 0,40,5 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 07 0,8 0,9 1,0 I, l ; 1. 1 0,2 Ü^ö4Ji5J0A4),0'.0,0 OpLo,ü 0,0 0,u u O 'J, 1 ui' 2,0 2,7 3,4 3,8 2p 2,3 1,9 1,9 l.S 1,9 0,7 0,7 fl,7 0,7 20,8 23,8 42 4iC| 2S,8 ;.Z_3,e 27,3 0,3 0,2 04 0,ljO,2 0,31 0,4 0,4JO,4.O,40,4-0,5 1,5 0,6, 0,7 O.d 0,9 1, 4,2-4,2 1,24,2) 1,^.4, 2k2-4,2 ' U 1,2 U-U. J,2_U 0,10.110,1 0,1 0,1 0,1 0£4X&k&46i46 0^6 1,1 1,114 Utl,ll,li 2^9 Ha4,.AJa^2ji)l2,0 2,0 240 ),41,l|l,9 2,< ï!2,6 20,,"» 0,1 0,lj 18.1 1S|3 4 0,7 0.9 0,3 12,4 ),ÜJi2ijiifta 9,7 0,3 0.4 10 0,?| 6,7 y n?) 3,2 ÜJiio,6 iRXU 2.4 2> VEKH.AFI") "NAT ICON AK.MI \'. \VKTEN.SCH. DL.YXYI. Di; CU D. BUYS BALLÜ' PI ir I)!; i:. II. o BIT» liAl.t.OT \orc]i.,-liiuj dor Warmt.- ovw de .Aarde PI IV Tscparallüijrn der Tcmucratiuir. VERII Al-n X.VÏ KON AKAIl V WT.TI :NS( II I>1 \\V| 'V. IV-- (MfT) IMJYS lUr.r.OT \ Fl\ Dt: C, HD Bl'YS BALLOT Verdeeling der VVarmte over de Affde Isoparallatfcih dci' Tcnipc raiii ut' VKKll AKO X.VÏ KON AKAD X". VVKTENSCH. DL XXVI. OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN, DOOR V. A. J U L I U S. OVER T) E LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN, UOOR V. A. J U L I U S. Inleiding. 1. Tot het onderzoek in deze verhandeling uiteengezet, ben ik gekomen door de bestudeering van de bezwaren, welke tegen de kinetische gastheorie zijn aangevoerd. De kinetische gastheorie kan wijzen op schitterende uitkomsten; de hypothese van AvOGRADO, waarop de geheele nieuwere chemie is opgebouwd, vloeit uit haar voort als noodzakelijke gevolgtrekking ; zij heeft van de wetten van Boyle en Gay Lussac de verklaring gegeven ; zij heeft het onverwachte feit aange- kondigd, dat de wrijvingscoëfïicient voor gassen binnen wijde grenzen onafhan- kelijk is van de dichtheid ; zij heeft van der Waals in staat gesteld haar het uitgangspunt te maken voor zijn theorie omtrent de continuïteit van gassen en vloeistoffen. Toch heeft zij ook haar zwakke zijde. In 1885 heeft in sectie A van de British Association for the advancement of Science een discussie plaats gehad, ingeleid door Crtjm Brown, over de kinetische gastheorie. De discussie leerde wel, dat de verschillende sprekers niet geneigd waren de kinetische gastheorie ter wille van de geopperde bedenkingen los te laten ; maar aan den anderen kant was de weerlegging er van in termen vervat, te algemeen om ze als vervallen te kunnen beschouwen. De bezwaren zijn gelegen in het theorema van Maxwell omtrent de snel- Fl KATDTJEK. VEEH. DER KONINKL. AKAÜEMIE. DEEL XXVI. 2 OVER DE LINEAIEE SPECTKA DEK ELEMENTEN. heidsverdeeling en in het tlieorema van Boltzmann, volgens hetwelk het arbeids- vermogen van een atoom of van een molecule gelijkelijk verdeeld moet zijn over do verschillende graden van vrijheid. Als toch het theorema van Maxwell juist was en bij iedere temperatuur alle mogelijke snelheden voorkwamen, dan zouden bij een mengsel van twee o-assen steeds de omstandigheden aanwezig zijn, waaronder een scheikundige verbinding intreedt; dan zou het niet noodig wezen een mengsel van waterstof' en zuurstof tot een vrij hooge temperatuur te verhitten, wil men dat de schei- kundige werking begint. Want een temperatuursverhooging zou geen grootere snelheden brengen, doch slechts een wijziging in het aantal moleculen met be- paalde snelheid. En nu zijn er tal van gevallen bekend, waarin de scheikun- dige werking gebonden is aan vrij nauwe grenzen van tempei'atuur. Wel kan men onderstellen, dat bijv. in een mengsel van waterstof en zuur- stof reeds bij lage temperaturen een weinig waterdamp gevormd wordt, maar tot heden heeft men dit niet kunnen bewijzen. Alleen heeft H. B. DixON vol- gens het verslag van Nature 32, p. 535 (in het officieele verslag heb ik hier- omtrent niets kunnen vinden) bij die gelegenheid in sectie A medegedeeld, dat hij door een reeks van waarnemingen op oen mengsel van waterstof en zuurstof met tusschenruimten van 1000 uren had gevonden, dat er bij temperaturen beneden het dissociatie-punt sporen van verbinding waren aan te wijzen. Hoe hoog deze temperaturen geweest zijn, wordt niet vermeld. En moge het DixoN al gelukt zijn met bijzondere hulpmiddelen de aanwezigheid van waterdamp te ontdekken bij waarschijnlijk reeds hooge temperaturen, hiertegenover staat het feit, ook door Crum Brown aangehaald, dat men een mengsel van waterstof en zuurstof geruinien tijd kan houden op een temperatuur, welke weinig beneden de verbindingstemperatuur gelegen is, zonder dat er, althans gemakkelijk waar- neembare, verbinding intreedt. Wanneer het theorema van Boltzmann waar is, vindt men uit de soortelijke warmte bij constante spanning en die bij constant volume een aantal graden van vrijheid voor de molecule, dat onaannemelijk is. De meeste sprekers in sectie A van de British Association ontkenden een- voudig de juistheid van het theorema van Boltzmann, zonder scherp aan te wijzen, waar de fout in Boltzmann's redeneering schuilde, of welke praemisse verworpen moest worden. Daarentegen toonde H. A. Lorentz * aan, dat Boltzmann in zijn beschou- * H. A. LoEENTZ, Utber das Gleichgewicht der Ubmdiijvn Kraft unter Gasmohkülen. Wien. Sitz. 95, i>. 115 (1887). OVER DE LINEAIRE SPECTKA DEE ELEMENTEN. 3 wingen van een stellino- gebruik maakte, die niet algemeen geldig is, en dat de uitkomsten van Boltzmann omtrent meer-atomige gasmoleculen daarom niet zonder nader onderzoek aanvaard mochten worden. Alleen voor één-atomige gasmoleculen bleef de uitkomst van Boltzmann en hiermede het theorema van Maxwell ongedeerd ; zelfs gaf Loke>;tz een veel eenvoudiger bewijs, dat bij één-atomige gassen de MAXWELL'sche snelheidsverdeeling de eenig mogelijke is. BOLTZMANN * erkende, dat hij een fout had gemaakt ; maar hij wist voor zijn theorema een nieuw bewijs te geven, waarvan ook Lorentz f zegt, dat het hem toeschijnt juist te zijn. 2. Het komt mij voor, dat Boltzmann ten onrechte den invloed van den ether buiten beschouwing laat. "Wanneer men eenmaal de hypothese aanvaardt, dat elk lichaam opgebouwd is uit moleculen, kan men de voorstelling niet ontgaan, dat elke molecule behalve translatorisch en rotatorisch arbeidsvermogen, ook vibratorisch arbeids- vermogen kan bezitten. Bij gasvormige lichamen kan het translatorisch en rota- torisch arbeidsvermogen der moleculen omgezet worden in vibratorisch arbeids- vermogen en ook omgekeerd ; doch dit kan alleen geschieden bij botsing. Verder kunnen het translatorisch en het rotatorisch arbeidsvermogen eener molecule uitsluitend veranderen tengevolge van botsing; maar dit is niet het geval met het vibratorisch arbeidsvermogen. Dit kan toenemen of afnemen door tusschen- komst van den ether. Stel dat een gasvormig lichaam van buiten stralende energie ontvangt. Het vibratorisch arbeidsvermogen der moleculen neemt dan toe, en bij botsing komt hiervan een deel ten goede aan het translatorisch en rotatorisch arbeidsver- mogen. Stel dat een gasvormig lichaam tegenover een voorwerp van lage tem- peratuur wordt gebracht, dan neemt het vibratorisch arbeidsvermogen der moleculen af, maar wordt bij botsing gedeeltelijk aangevuld uit het translato- risch en rotatorisch arbeidsvermogen. Hoe snel dit in zijn werk gaat, leeren do proeven met den radiophoon §. Er moet dus noodzakelijk een zekere betrekking bestaan tusschen de veran- dei-ing (positief of negatief) van het vibratorisch arbeidsvermogen van twee moleculen bij botsing en het bedrag van het translatorisch, rotatorisch en vibra- * Boltzmann, Neuer Beweis zweier Satze über das Warmegleichgewioht unter mebratomigen Gas- mülekülen. TFien. Sitz. 95, p, 153 (1887). f LOEENTZ, 1. C. p. 144. § EöNTGEN, Uelier Töne, welche diirch intermittirende Bestrahlung eines Gases entstehen. Wied. Jnn. 12, p. 155 (1881). 4 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. torisch arbeidsvermogen vóór de botsing ; bovendien kan natuurlijk dio veran- dering nog samenhangen met de betrekkelijke ligging der moleculen op het oogenblik van botsing. Stelt men zich nu een gasvormig lichaam voor, geplaatst in een omgeving van constante temperatuur ; neemt men tevens aan, dat de verschillende mole- culen oorspronkelijk verschillende bedragen aan vibratorisch arbeidsvermogen bezitten ; dan zal, nog voordat eenige botsing heeft plaats gehad, door tusschen- komst van den ether een nivelleering van dit vibratorisch arbeidsvermogen intreden. Deze nivelleering zal eerst ophouden, wanneer alle moleculen een even groot bedrag aan vibratorisch arbeidsvermogen bezitten. Laat ons voor een oogenblik aannemen, dat dit laatste stadium is bereikt. Hebben nu de verschillende moleculen verschillende bedragen aan translatorisch en rotatorisch arbeidsvermogen, dan zal tengevolge van botsing tusschen de eene groep van moleculen het vibratorisch arbeidsvermogen dier moleculen toe- nemen, en bij een andere groep zal de botsing een vermindering van het vibra- torisch arbeidsvermogen ten gevolge hebben. Maar dadelijk oegint de ether weer zijn nivelleerende tusschenkomst. Nu zal, naar het mij voorkomt, zelfs in een omgeving van constante tempe- ratuur het vibratorisch arbeidsvermogen van elke molecule niet even groot zijn ; de nivelleering kost tijd ; maar bij een bepaalde temperatuur zal het vibratorisch arbeidsvermogen toch binnen zekere, misschien nauwe, grenzen gelegen zijn. En dit zal terugwerken op het translatorisch en rotatorisch arbeidsvermogen der moleculen ; ook dit zal nu voor elke molecule binnen zekere grenzen worden gehouden. 3. Door de beschouwing, in de vorige paragraaf uiteengezet, kan men, dunkt mij, de aanvaarding van het theorema van Boltzmann ontgaan. Is zij juist, dan kan ook het theorema van Maxwell omtrent de snelheidsverdeeling niet geldig wezen. Maar het is niet terstond uit te maken, wat er voor in de plaats moet komen. Hoe gewenscht het zou zijn, in de kinetische gastheorie rekening te houden met het vibratorisch arbeidsvermogen der moleculen, men zal hiermede waar- schijnlijk moeten wachten totdat onze kennis omtrent de vibratorische bewe- ging der moleculen aanzienlijk is uitgebreid. Tot deze uitbreiding schijnt mij de bestudeering der spectraal-verschijuseleu de aangewezen weg. Deze bestudeering te vergemakkelijken, en zoo mogelijk een nieuwen stoot er aan te geven, is het doel van deze verhandeling. Onder de spectraal-verschijnselen zijn zeker de lineaire spectra der elementen >le minst samengestelde ; daarom heb ik mij het eerst tot deze gewend. o OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 5 In de eerste plaats geef ik een overzicht van het belangrijkste, dat op dit gebied door anderen is gevonden en gedacht. Daarna tracht ik zelf een stap te doen in een richting, die mij toeschijnt eenige hoop op resultaten te wettigen. HOMOLOGIEEN IN SPECTRA VAN VERSCHILLENDE ELEMENTEN. 4. Mascart * maakte er opmerkzaam op, dat de zes hoofdlijnen van natrium alle dubbel zijn en dat de beide lijnen van elk dezer zes groepen nagenoeg denzelfden afstand tot elkander vertoonen. Iets dergelijks vond hij bij magne- sium ; in het groen heeft men hier een groep van drie lijnen en in het ultra- violet nog twee dergelijke groepen. De golflengten van de minst breekbare lijn van elke groep zijn 5182, 3864, 3335 ; intusschen zijn de afstanden tusschen de lijnen van de meest breekbare groep iets grooter dan die tusschen de groene lijnen. Het kwam Mascart niet aannemelijk voor, dat zulk een herhaling geheel toevallig zou zijn. Hij helde er toe over aan te nemen, dat die groepen van overeenkomstige lijnen te vergelijken waren met boventonen. 5. Deze opmerkingen van Mascart gaven Lecoq de Boisbaudran f aan- leiding in drie mededeelingen tot de Academie te Parijs gericht, zijn denkbeel- den omtrent het vraagstuk uiteen te zetten en er een reeks waarnemingen aan toe te voegen. Volgens Lecoq de Boisbaudran is het de geheele molecule, die trilt ; want als een samengesteld lichaam aan een hooge temperatuur weerstand biedt, geeft het eigenaardige lijnen, verschillende van de lijnen der elementen. Oorsprong van de spectraallijnen is nu de draaiing der molecule om een as. Als de mole- cule een omwentelingslichaam was, zou zij den omringenden ether niet in tril- ling kunnen brengen ; maar als zij oneffenheden heeft, zal er telkens wanneer deze een meridiaanvlak, dat in de ruimte vast is, doorgaan, een golf ontstaan. De afstanden tusschen de verschillende oneffenheden bepalen den tijd, welke verloopt tusschen de uitzending van twee opeenvolgende golven, en dus de golf- lengte. Van het aantal oneffenheden en van haar betrekkelijke plaatsing hangt de eigenaardigheid af van een eerste spectrum, het spectrum dat karakteristiek * Mascart, Sur les spectres ullra-violets. C. R. 69 p. 337 (1869). f Lecoq de Boisbaudran, Sur la constitution des spectres lumineux, C. R. 69 p, 445, 606, 6B7 (1869). 6 OVER DE LINEAIKE SPECTEA DEK ELEMENTEN. is Toor de molecule, en dat basis is van liet gelieele spectrum zooals het wordt waargenomen. Vervolgens wordt aangenomen, dat het zwaartepunt der molecule tenge- volge van de aanwezigheid van één of meer middelpunten van aantrekking, zich in een ellipsvormige baan beweegt; Lecoq de Boisbraudran meent ver- schillende gronden te hebben voor de onderstelling, dat zulk een ellips zeer excentrisch is. Nu is de golflengte bepaald door het tijdsverloop tusschen twee opeenvolgende doorgangen van de oneffenheden door het heliocentrisch meridiaanvlak, waarbij de oneffenheden de krachtlijn snijden, die de molecule met het aantrekkingscen- trum verbindt. Lecoq de Boisbaudran onderscheidt twee gevallen. Was de baan der mole- cule een cirkel, dan zou de duur van den dag voor de molecule constant zijn en het spectrum geen verandering ondergaan. Maar nu de baan een ellips is, krijgt men iets anders. Nu moeten onderscheiden worden het geval A, waarbij de rotatie om de as der molecule in denzelfden zin plaats grijpt als de voort- beweging om het krachtcentrum, en het geval B, waarbij deze beide bewegin- gen niet in denzelfden zin gebeuren. In het geval A zal in het perihelium de lengte van den dag grooter zijn dan de gemiddelde daglengte. Daardoor zal het spectrum, dat karakteristiek voor de molecule is, in zijn geheel verplaatst worden naar het rood. Wanneer nu een molecule in de nabijheid van het perihelium eenige omwentelingen maakt, zal bij een omwenteling in de onmiddelijke nabijheid van het perihelium het oorspronkelijke karakteristieke spectrum naar het rood gedrongen woorden, en bij een omwenteling iets verder van het perihelium wat minder naar het rood. Van daar dat het karakteristieke spectrum zich zelf als het ware herhaalt. Daar volgens Lecoq de Boisbaudran de amplitude der vibraties in de nabijheid van het perihelium het grootst is, nemen wij alleen waar wat er in de nabijheid van het perihelium gebeurt. In het geval A zullen de lijnen in de nabijheid van het rood grootere intensiteit hebben dan de lijnen in het violet; in het geval B, waar in het perihelium de dag korter is dan de gemiddelde dag, zullen de violette lijnen grootere intensiteit hebben dan de roode. Op deze wijze heeft Lecoq de Boisbaudraït opgebouwd wat hij noemt het spectrum van den tweeden graad. Om tot het spectrum van den derden graad te komen, onderstelt hij, dat het middelpunt van de ellipsvormige baan der molecule zich beweegt langs een tweede ellips. Hiermede kan men natuurlijk voortgaan zoover als men dat wenschelijk acht. Eindelijk komen nog de boventonen. OVER DE LINEAIEE SPECTKA DER ELEMENTEN. 7 6. Ik heb zoo kort mogelijk eenige hoofdpunten van de theorie van Lecoq DE BoiSBAUDRAN aangegeven. Zij wordt nog eenigszins nader door hem ontwik- keld. Maar het komt mij overbodig voor hem hierin verder te volgen. Ik geloof, dat weinige natuurkundigen in de geheele theorie van Lecoq de Boisbaudran iets anders zullen zien als een opeenstapeling van geheel willekeurige onder- stellingen en van onverdedigbare gevolgtrekkingen. In de eerste plaats: als werkelijk het grondspectrum bepaald werd door de rotatie van de molecule, dan zou het spectrum met de temperatuur geleidelijk moeten veranderen ; want niemand zal toch willen onderstellen, dat de rotatie- tijd der moleculen onafhankelijk is van de temperatuur. Maar zelfs, wanneer men over dit bezwaar wilde heen stappen, waardoor is dan de amplitude van de trillende beweging bepaald en oin welke reden wordt aangenomen, dat deze amplitude het grootst is in het perihelium? Bovendien, als in het geval A een molecule in de nabijheid van het perihe- lium eenige omwentelimgen maakt en bij een omwenteling in de onmiddelijke nabijheid van het perihelium het oorspronkelijke karakteristieke spectrum naar het rood gedrongen wordt maar bij een omwenteling iets verder van het peri- helium iets minder naar het rood, waarom wordt dan het spectrum niet con- tinu? Men kan moeilijk aannemen, dat slechts in enkele standen deze verschui- ving plaats grijpt. Ik zou nog tal van bedenkingen tegen de theorie kunnen aanvoeren, maar ik meen dat dit niet noodig is. 7. Van meer belang zijn de waarnemingen en opmerkingen van Lecoq de BoiSBAüDEAN omtrent het spectrum der al cal i-metalen en dat van de metalen der alcalische aarden. In de BuNSEN'sche vlam werden achtereenvolgens kaliumchloruur en rubidium- chloruur verhit. De volgende getallen worden medegedeeld. 10. Kaliumchloruur : Golflengte. Versoliil. gemiddelde van 2 roode lijnen 7680 „ van een groep van 3 gele lijnen . 5805 „ van den eersten groenen band . . . 5339 „ van den tweeden groenen band . . 5107 „ van den derden groenen band . . . 4946 lijn waargenomen door Thalèn • 4827 midden van een violette lijn 4050 187.5 466 232 161 119 777 8 OVEU DE LINEAIRE SPECTEA DER ELEMENTEN. Lecoq de Boisbaudran merkt op, dat tusschen de verschillen 119, 161 en 232 een geometrische evenredigheid bestaat, als men voor 119 in de plaats stelt 112. 20. Rubidiumchloruur : Golflengte. Gemiddelde. Verschil. eerste roode lijn, ongeveer 7909 ] r^or, voornaamste roode lijn 7790 j 1673 gemiddelde van een groep van 4 lijnen . . 6178 .qg groen-gele lijn 5722 I ^ggg dito 5650 j 290 groene lijn 5429 1 .„gg dito 5364 J 169 dito 5258 1 ^227 dito 5197 i 97 dito 5157 , 5130 dito 5102 l 920 violette lijn 4217 ] .„lo dito 4203 i De getallen 97, 169, 290 en 492 vormen Vi^eder volgens Lecoq de Bois- baudran een meetkundige reeks. Bij vergelijking van de beide spectra wordt het volgende resultaat verkre- gen. Beide bestaan : 1". uit een dubbele roode lijn ; 2°. uit vijf banden omstreeks het midden van de spectra ; 3°. uit een lijn of een dubbele lijn in het violet. Lecoq de Boisbaudran meent nu dat de verschillende banden in de beide spectra homoloog zijn. Deelt men de overeenkomstige golflengten op elkander, dan vindt men: 6178 5686 5396 ^ .^^ 5227 , ^_ 5130 5805 =^-°^^' 5339 == l-'^'"' 5WÏ = ^-^''' 49^3 = ^•°^'' 4827 ^l-^^'" Het gemiddelde van deze quotiënten is 1.061. Maar de roode lijn van rubidium schijnt niet te correspondeeren met de roode lijn van het kalium ; dit doet Lecoq de Boisbaudran het bestaan vermoeden van een roode kalium-lijn tusschen 7400 en 7450; maar het is hem niet gelukt deze waar te nemen. OVEE DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 9 De verhouding tusschen de golflengten der violette lijnen is bovendien als 1.04 tot 1. Lecoq de Boisbaüdean houdt het er voor, dat het verschil tusschen de spec- tra van kalium en rubidium samenhangt met de atoomgewichten ; hij meent, dat er voor de alcali-mctalen één spectrum bestaat, dat in zijn geheel des te meer naar het rood verschoven is, naarmate het atoomgewicht grooter be- drag heeft, en des te meer naar het violet, naarmate het atoomgewicht kleiner is. Een dergelijke betrekking als hij gevonden heeft tusschen de spectra van kalium en rubidium, bestaat volgens hem ook tusschen die van rubidium en caesium ; daar het atoomgewicht van caesium zoo veel grooter is dan dat van rubidium, zijn de violette groepen van het kalium en van het rubidium homoloog met de twee blauwe lijnen van het caesium. Maar getallen omtrent deze betrekking tusschen het rubidium- en het caesiura-spectrum worden niet gegeven. Nog uitvoeriger worden de spectra van calciumchloruur, strontiumchloruur en baryumchloruur vergeleken. Maar ik moet hieromtrent naar de oorspron- kelijke verhandelingen verwijzen. Om te kunnen volhouden, dat ook bij de metalen der alcalische aarden er slechts één spectrum bestaat, dat in zijn geheel meer naar het rood verschoven is, naarmate het atoomgewicht grooter is, moet aangenomen worden, dat het zichtbare spectrum van baryum de octaaf is van het eigenlijke baryum-spectrum, hetwelk homoloog is met de zichtbare spectra van strontium en calcium. 8. De opmerkingen van Lecoq de Boisbaudran zijn wel de aandacht waard. Toch vind ik het bezwaarlijk aan te nemen, dat werkelijk die lijnen homoloog zijn, welke door hem als zoodanig worden aangewezen. In de eerste plaats maakt hij herhaaldelijk gebruik van de gemiddelde van de golflengten van een groep lijnen ; had men werkelijk met homologie te doen, dan zou dit niet noodig moeten zijn. Maar bovendien komt het mij onwaarschijnlijk voor, dat de in- vloed van het atoomgewicht zoo gering zou wezen. Het atoomgewicht van rubi- dium verhoudt zich tot dat van kalium als 85 tot 39 en volgens Lecoq de BoiSBAUDRAN ZOU de golflengte van een rubidium-lijn zich tot die van de homo- loge kalium-lijn verhouden als 1.061 tot 1. 9. Met het zoeken naar homologieën heeft zich in het bijzonder bezig ge- houden CiAMiciAN*. De meening van Lecoq de Boisbaudran, dat homologe ö * CiAMiciAN, TJeber die Spectren der chemisclien Elemente und ihrer Verbindungeu, Wien. Sik. 76 p. 499 (1877); Ueber den Einfluss der Dichte und der Temperatur auf die Spectren von Dampfen und Gasen, JFien. Sitz. 78 p. 867 (1878); Spektroskopische Uutersuchungen, fFieii. Sitz. 82 p. 425 (1880). F2 NATTJÜKK. VEKH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 10 OVER DE LINHAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. lijnen van verwante elementen des te meer van het violet naar het rood ver- schoven zijn, hoe grooter het atoomgewicht van het beschouwde element is, wordt geheel verworpen, * en wel met beroep op de spectra van phosphor, arse- nicum en antimoniura, evenals op die van chloor, broom en jodium, zooals zij door CiAMiciAN worden opgevat. Deze komt tot het besluit, dat de golflengten der overeenkomstige lijnen van verwante elementen toenemen met de chemische levende kracht in den zin, welke hieraan wordt gehecht door Friedrich Mohr f. Hoe groot bij de aanwijzing van homologieën de invloed is van de subjec- tieve opvatting, kan blijken bij vergelijking van de uitkomsten van Ciamician met die van Lecoq de Boisbaudran, in de eerste plaats met betrekking tot de groep der alcali-metalen. Ciamician meent, dat deze groep gekarakteriseerd is door twee scherpe inten- sieve dubbellijnen «i a^ en ij h^. Volkomen ontwikkeld is dit spectrum alleen bij rubidium ; bij kalium reduceeren zich de twee lijnen van kleinere golflengten (il ig) tot een enkele {b). Bij het caesium komen alleen de lijnen bih^ voor; daar vallen waarschijnlijk de twee roode lijnen in het ultra-rood ; bij het natrium vindt men alleen de lijnen a^ a^ (de bekende gele lijnen) en bevinden zich de violette lijnen waarschijnlijk in het ultra-violet. Caesium en rubidium hebben behalve de genoemde hoofdlijnen nog een groep lijnen van geringere intensiteit ; in deze groepen correspondeeren de lijnen niet stuk voor stuk, maar toch moe- ten de groepen in haar geheel als homoloog beschouwd worden. Ziedaar nagenoeg woordelijk alles, wat Ciamician mededeelt omtrent de groep der alcali-metalen ; en hij schijnt dit zoo voldoende te vinden voor do vast- stelling der homologieën, dat hij er in zijn latere verhandelingen niet meer op terug komt. Het moet natuurlijk een ieder, die een oogeublik over het onderwerp nadenkt, opvallen dat zulke gewichtige gevolgtrekkingen afgeleid worden uit zulke on- volledige gegevens. Want het is bekend, dat elk van de genoemde metalen nog vrij wat meer lijnen oplevert, dan degene waarop Ciamician de aandacht ves- tigt. En al waren deze laatste de eenige bekende lijnen, dan zou er toch nog een groote mate van meegaandheid vereischt worden om aan de door Ciamician aangewezen homologieën geloof te slaan. Ciamician geeft slechts enkele malen eenige getallen. Zoo vermeldt hij ook niet de golflengten van deze karakteristieke lijnen. IVIaar uit de gegeven aan- wijzingen is het gemakkelijk af te leiden, dat de rubidium-lijnen «^ «o dezelfde • TFicn. Siti. 76 p. 506. t F. MouR, MecJianiiche Theorie der clitmiaoJteii Affinitat p. 77 (1867). OVEE DE LINEA.IRE SPECTEA DER ELEMENTEN. 11 zijn als die, waarvoor Lecoq de Boisbaudran de golflengten 7909 en 7790 opgeeft; de rubidium-lijnen ij ^2 zijn f^o lijnen 4217 en 4203 van Lecoq de Boisbaudran. Bij kalium is evonzoo het gemiddelde van de golflengten der lijnen «i «2 7680 en de golflengte van h 4050. Nu hebben wij in § 7 gezien, dat Lecoq de Boisbaudran de rubidium- lijnen 7909 en 7790 niet voor homoloog houdt met de roode kalium-lijnen ; en daarentegen de homologie zoekt in de vijf groepen van lijnen tusschen het rood en het violet, over welke groepen bij het kalium Ciamician eenvoudig zwijgt. 10. Is Ciamician het op het punt van de alcali-raetalen niet eens met Lecoq de Boisbaudran, de metalen der alcalische aarden brengen hem met zich zelven in strijd. In de eerste der aangehaalde verhandelingen * „ist das Zurückweichen der sich eutsprechenden Linien gegen das Violette in dem Masse, als die Elemente an Intensitat ihrer chemischen lebendigen Kraft vcrlieren, sehr ausgesprochen ; die Linie d ist beim Baryum grüu, beim Strontium und Calcium blau." Behalve deze lijn d worden nog de homologe lijnen «, /j, c, e en f in die metalen aangewezen. In de derde der aangehaalde verhandelingen komt hij ook tot het besluit f, dat de golflengte van homologe lijn-groepen toeneemt van het calcium tot het baryum ; wederom worden de homologe groepen aangewezen, evenwel onder erkenning, dat de vergelijking niet altijd tot in bijzonderheden kan worden voortgezet; doch Ciamician schrijft dit hieraan toe, dat de verkregen spectra nog altijd onvolledig zijn. Maar de homologie is geheel gewijzigd. In de eerste verhandeling waren bijv. homoloog de baryum-, strontium- en calcium- lijnen welke zich bevonden tegenover de verdeelingen resp. 68, 130 en 228 van de willekeurige schaal door Ciamician gebruikt. In de derde verhandeling is dezelfde schaal aangewend en worden als homoloog opgegeven een groep baryum-lijncn van 61 — 68, een groep strontium-lijnen van 63 — 74 en een groep calcium-lijnen van 85 — 89. En zoo gaat het ook met de overige homologieën. De verandering van zienswijze wordt door Ciamician hieruit verklaard, dat bij de proeven, in zijn eerste verhandeling beschreven, hij gebruik had gemaakt van oplossingen der chloriden, die in den fulgurator van de la Chanal lichtge- vend werden gemaakt ; daarentegen liet hij bij latere proeven vonken oversprin- gen tusschen metaal-electroden, die zich in waterstof bevonden. Bij de vroegere proeven belemmerde hem de aanwezigheid van de spectra der verbindingen in de juiste beoordeel ing van de metaal-spectra. * JFie,i. Sitz. 76 p. 508. t Wicn. Sits. S2 p. 439. 12 OVER DR LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. Ik wijs noo- op het verschil tusschen Lecoq de Boisbaudran en Ciamician omtrent de spectra van de metalen der alcalische aarden. Terwijl Ciamiciak in de ziclitbare spectra van calcium, strontium en baryum de homologieën weet aan te wijzen, acht Lecoq de Boisbaudran het hiertoe noodig het zichtbare spectrum van baryum te vervangen door het ultra-roode, dat een octaaf lager is. 11. Volgens Ciamician is de homologie van de spectraallijnen van verwante elementen het duidelijkst uitgesproken in de groep cadmium en zink *. Van de cadmium-hjnen worden de volgende opgegeven : a tegenover de streep 71 van zijn verdeelde schaal; « 74 ft 141 b 168 c 204 Y 215 d 222.5 Van het zink worden de volgende genoemd : a tegenover de streep 75 van zijn verdeelde schaal; S 148 h 202 c 215 d 222. Nu zijn volgens Ciamician de lijnen a, è, c en d van het cadmium homo- loog resp. met de lijnen «, h, c en d van het zink. Dit is moeilijk aan te nemen ; terwijl toch de a van het zink meer naar het violet ligt dan de a van het cadmium en de h van het zink veel meer naar het violet dan de b van het cadmium, wordt de d van het zink iets meer naar het rood gevonden dan de d van het cadmium. Ciamician schijnt dit bezwaar gevoeld te hebben; hij wil dan ook bij elk der metalen de drie lijnen b, c en d vervangen door één gemiddelde M. Uit zijn teekening blijkt, dat hij zulk een gemiddelde lijn vindt door de som te nemen van de schaalstrepen tegenover welke de lijnen b, c en d staan en deze som door 3 te deelen. Zoo komt de lijn M bij het cadmium te staan tegenover de streep 198 en bij het zink tegenover de streep 213. Een dergelijke handelwijze veroordeelt zich zelve. men. Sitz. 76, p. 500. OVEE DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 13 Van de lijnen a, /? en / van het cadmium en de lijn Ö van het zink maakt hij zich met de volgende woorden af: „die Linien a fl y des Cadmiums uud <^ des Zinks lassen sich nicht vergleichen, sie sind besondere Linien je eines der beiden Elemente". Wanneer nu Ciamician zelf zegt, dat de homologie het duidelijkst aan den dag treedt bij het cadmium en het zink, dan is dit niet zeer geschikt om veel vertrouwen in te boezemen in de overige door hem ontdekte homologieën. Toch gaat Ciamician, vooral in de derde van de aangehaalde verhandelingen ontzettend ver in het opsporen van homologieën. Zoo vindt liij dat de lijnspectra van koolstof, boor, silicium en aluminium onderling homoloog zijn ; hierbij merkt hij op, dat het minder breekbare gedeelte van de spectra van silicium en aluminium geen overeenkomstige lijnen vindt in de spectra van koolstof en boor, maar vergelijkbaar is met het minder breekbare gedeelte van de spectra der elementen, behoorende tot de zuurstofgroep. Verder meent hij, dat de lijn- spectra van koolstof en magnesium onderling volkomen homoloog zijn ; dat de meer breekbare helft van de onderling homologe spectra van baryum, strontium en calcium homoloog is met het magnesium-spectrum ; dat de spectra van zuur- stof, zwavel, selenium en tellurium onderling volmaakt homoloog zijn ; dat de spectra van phosphor, arsenicum en antimonium slechts in het roode gedeelte homoloog zijn met het spectrum van stikstof, en evenzoo dat slechts het minder breekbare gedeelte van de spectra der halogenen homoloog is met het fluor- spectrum; eindelijk dat het meer breekbare gedeelte van de spectra van chloor, broom, jodium, phosphor, arsenicum en antimonium homoloog is met het meer breekbare gedeelte van de spectra der zuurstofgroep. Op deze uitkomsten bouwt hij zelfs een methode om de samenstelling der elementen te leeren kennen. Zoo bestaat silicium uit koolstof en zuurstof; enz. 12. Dat er tusschen de spectra van verschillende elementen homologieën be- staan, betwijfel ik niet; en van onberekenbaar gewicht zou het wezen, als men ze op overtuigende gronden kon aanwijzen. Maar ik geloof niet dat Lecoq de BoiSBAUDRAN en Ciamician gelukkig geweest zijn bij het nasporen. Als men de verhandelingen van Ciamician met aandacht bestudeert, zooals ik getracht heb te doen, en zijn afbeeldingen nagaat, dan is men nu en dan wel geneigd aan een enkele homologie te gelooven ; maar over het geheel maakt het den indruk, dat Ciamician zich lichtvaardig heeft laten meeslepen door zijn wensch, homologieën te vinden. Het komt mij voor, dat bij dergelijke onderzoekingen in de eerste plaats noodig is de kennis van de golflengten der verschillende lijuen; de gelijktijdige waarneming van twee spectra kan tot het vermoeden van homologie aanleiding geven, maar ten slotte zullen de getallen 14 OVER ÜE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. moeten beslissen. En Ciamician erkent zelf, dat liij slechts voor enkele lijnen de golflengte heeft bepaald. 13. In 1871 maakte Cornu * er opmerkzaam op, dat niet alle spectraal- lijnen, afkomstig van een gloeiende dampmassa van een of ander metaal, tegelijk omgekeerd worden. Als men een gloeiende dampmassa heeft van geringe dicht- heid, krijgt men met behulp van den spectroscoop één of meer scherpe lijnen. Neemt nu de dichtheid tegelijk met de temperatuur van die dampmassa toe, dan worden de intensiteit en de breedte van zulk een lijn grooter ; zij wordt een lichte band met weinig scherpe randen ; maar spoedig ziet men dan ook een donkere lijn optreden op de plaats, waar eerst de scherpe lichte lijn ge- vonden werd. Deze „spontane" omkeering doet zich niet bij alle lijnen voor; soms slechts bij enkele. En terwijl de lichte banden der omkeerbare lijnen in breedte toenemen, verdwijnen de niet omkeerbare lijnen op den meer helderen achtergrond geheel. In 1885 kwam Cornu f op dit onderwerp terug. Het was ook hom opge- vallen, dat men in de zichtbare spectra van gloeiende dampen dikwijls lijn- groepen waarneemt, die zich minder of meer regelmatig herhalen ; die herhalingen waren nog opvallender, als men de waarnemingen uitstrekte tot de uiterste grens van het ultra-violet. Tusschen de verschillende lijnen van hetzelfde spectrum een eenvoudige numerische betrekking te vinden, was hem niet gelukt. Maar de beschouwing van verschillende photographieën van lijngroepen, die zich bij- zonder regelmatig herhalen, leerde hem, dat zulke groepen juist tot de spontaan omkeerbare lijnen behooren. Wel zijn voor hetzelfde metaal de omkeeringen meer of minder volkomen naarmate de omstandigheden, ouder welke de proeven genomen worden, verschillend zijn ; wel vertooneu zij zich bij het eene metaal gemakkelijker dan bij het andere; maar altijd vond hij dezen regel terug, dat de genoemde lijnen aan de meest breekbare zijde het dichtst bij elkander worden gevonden en in die richting in intensiteit afnemen. Het scheen Cornu toe, dat bij voortgezette verhooging van temperatuur elk spectrum nadert tot een zeker grensspectrum, waarin zich een continue achtergrond bevindt zonder eenige lijn behalve die van de spontaan omgekeerde lijnen. En in dergelijke grensspectra van verschillende metalen meende Cornu een zekere homologie te bespeuren. De onderzoekingen van HuGGiNS omtrent het spectrum der witte sterren gaven Cornu aanleiding te vermoeden, dat de lijnen, door Huggins aan waterstof * Cornu, Sur Ie renversement des raies spectrales des vapeurs métalliques. C. R. 73, p. 332 (1871). f CoRXD, Sur les raies spectrales spontanéraent renversibles et l'analogie de leurs lois de répar- tilion tt d'inteiisité aveo celles des raies de l'hydrogène. C. R, 100, p. 1181 (1885). OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 15 toegesclireven, spoutaau omkeerbare lijnen van waterstof waren; Huggins liad toch in liet spectrum donkere lijnen gevonden. "Werkelijk kon CoRNU * na veel moeite aantoonen, dat die lijnen van Huggins tot waterstof behoorden; door verijlde waterstof met groote zorg van onzuiver- heden te ontdoen, wist hij ze langs photographischen weg voor een ieder waar- neembaar te maken. Nu ging CoRNU het waterstof-spectrum, door Huggins gevonden, vergelijken met de grensspectra van eenige metalen, voornamelijk in het ultra- violet. In het bijzonder geeft hij als voorbeeld de spectra van aluminium en thallium. In de door hem toegevoegde tcekening ziet men in de eerste plaats de water- stof-lijnen van Huggins op een schaal voor golflengten. De omkeerbare lijnen in het ultra-violette aluminium-spectrum vormen een dubbele reeks; men heeft, als het ware, een reeks van dubbellijnen. Deze aluminium-lijnen worden nu geteekend op een andere schaal, zoodat de eenheid van golflengte door een langer lijntje wordt voorgesteld, en zoodanig, dat de twee uiterste aluminium- lijnen behoorende tot hetzelfde lid van de dubbele reeks, samenvallen met wa- terstof-lijnen (de lijn G' en de lijn d van Huggins). Men ziet dan, dat alle aluminium-lijnen, behoorende tot hetzelfde lid van de dubbele reeks overeen- komen met waterstof-lijnen. Er moet dus een lineaire betrekking bestaan tus- schen de golflengten der waterstof-lijnen en die der aluminium-lijnen. CORNU vond dan ook, dat voor het eerste lid van de dubbele reeks der aluminium- lijnen de betrekking geldt : en voor het tweede lid : Al = 47.30 -I- 0.43783 h ^2 = 47.18 4- 0.43678 A waarin X-^ of Ag voorstelt de golflengte van een alurainiuin-lijn en h de golflengte van de homologe waterstof-lijn. Iets dergelijks werd gevonden voor het omkeer- bare ultra-violette thallium-spectrum. Ook hier heeft men een dubbele reeks- men kan de golflengte der thallium-lijnen voorstellen door de empirische formules : Al rr. 94.61 +0.29776/* en Ao = 111.31 -f 0.75294/?. De golflengten zijn hierbij uitgedrukt in millioenste millimeters. * CoENU, Sur Ie spectro ultra-violet de l'liydrogène. Journal de Physique. 5 [2], p. 341 (1886). 16 OVEK DE LINEAIRE SPECÏKA DER ELEMENTEN. CORNü komt tot het besluit: in de spectra der metalen volgen zekere reek- sen van spontaan omkeerbare lijnen vrij wel (sensiblement) dezelfde wetten van verdeeling en intensiteit als de waterstof-lijnen. Die wijze van opeenvolging moet wel, volgens CoRNü, uit te drukken zijn door middel van een zelfde functie, voor welke hij den naam waterstoffunctie (fonction hydrogénique) voor- slaat. 14. CoRNU zelf merkt op, dat het feit van de omkeering van een lijn be- vredigend te verklaren is uit opslorpiug door de omringende dampmassa van lagere temperatuur; maar veel minder gemakkelijk is het, de reden aan te wijzen, waarom sommige lijnen in betzelfde spectrum wèl en andere niet wor- den omgekeerd. Het is naar mijn meening de vraag of werkelijk die spontaan omkeerbare lijnen tot een bepaalde categorie behooren, die meer of minder op zich zelf staat. Was dit het geval, dan zou een groote stap gedaan zijn ; dan zou bij de pogingen tot het verklaren van het optreden van een spectrum, liet probleem veel vereenvoudigd zijn, omdat men zich dan voorloopig alleen met de spontaan omkeerbare lijnen zou bezig te houden hebben, en de niet omkeer- bare bij een eerste poging kon laten rusten. Maar ten eerste weet men nog weinig van den invloed, dien de omstandig- heden, onder welke de proef genomen wordt, hebben op de omkeering van een lijn, en ten tweede kan men verschillende voorbeelden aanhalen van een spec- trum, waarin sommige lijngroepen zich regelmatig herhalen, terwijl toch niet van alle groepen de omkeering gelukt is. Zoo heeft natrium zes dubbellijnen en toch lieeft CoRNU® slechts de D-lijnen omgekeerd kunnen krijgen. Het komt mij daarom nog niet als vaststaande voor, dat de spontaan omkeerbare lijnen een eigen categorie vormen. Afgezien intusscheu van deze vraag, is de door CoRNU aangewezen homo- logie tusschen de spectra van waterstof, aluminium en thallium zeer opvallend. Men zou alleen wenschen voor de overige metalen even nauwkeurige opgaven te bezitten als voor aluminium en thallium. Er blijft toch bij het aanwijzen van de homologie een element van willekeur over. Zoo heeft Cornu de uiterste door hem beschouwde aluminium-lijnen homoloog verklaard met de waterstof- lijnen G' en 8 van Huggins. Gelukt het nu door een geschikte keuze van homologe lijnen in het waterstof- en het metaal-spectrum in talrijke gevallen de overeenstemming bevredigend te maken, dan wordt de kans dat die overeen- stemming toevallig is, uiterst gering. Maar een tweetal gevallen als die van • C. R. 73, p. 335. OVEK DE LINEAIRE SPECTRA DEE ELEMENTEN. 17 aluminium en thallium is niet voldoende om de mogelijkheid van toeval buiten te sluiten. 15. Daar ik mij in dit onderzoek tot de lineaire spectra der elementen wensch te beperken, vermeld ik slechts met een enkel woord, dat sommige schrijvers homologieën hebben aangewezen in de banden-spectra der elementen. Zoo kwa- men Troost en Hautefeuille * aan den eenen kant en Ditte f aan den anderen kant tot het besluit, dat er in de spectra van elke familie der metal- loïden een zelfde aantal licht-maxima zijn, welke zich, evenals het geheele spectrum, van het rood uaar het ultra-violet bewegen, als men van de elemen- ten, die het meest electro-negatief zijn, overgaat tot de elementen, die het dichtst bij de metalen staan. Doch uitvoeriger moet ik stilstaan bij een verhandeling van GrÜnwald §, die voor korten tijd verschenen is. Het is bekend, dat waterstof twee lineaire spectra geeft ; het meest bekende (het elementaire) wordt verkregen, als men door waterstof van niet te geringe dichtheid krachtige inductie-vonken zendt. Het andere is het eerst door Plücker en HiTTORF waargenomen en beschreven. Men doet het ontstaan, als men door een GEiSSLER'sche buis, waarin zich waterstof van zeer kleine dichtheid bevindt, zwakke ontladingen laat gaan. Met dit laatste spectrum heeft zich in het bijzon- der Hasselberg bezig gehouden. Door Angström en Salet werd het oorspron- kelijk toegeschreven aan acetyleen ; maar de onderzoekingen van Hasselberg hebben allen redelijken twijfel hieromtrent weggenomen ; men moet het wel beschouwen als een spectrum dat toekomt aan waterstof, maar aan waterstof waarin de moleculen grootere samengesteldheid hebben. Misschien heeft men recht te beweren, dat het gewone waterstof-spectrum uitgaat van de atomen, het PLüCKER'sche van de twee-atomige moleculen. Nu heeft Grünwald een zeer merkwaardige betrekking gevonden tusschen de golflengten van het PLüCKER'sche waterstof-spectrum en de golflengten van het spectrum van waterdamp. Wanneer men de lijnen, door Hasselberg gevonden, ontdoet van eenige, die tot het elementaire waterstof-spectrum schijnen te be- * Troost el Haütefedille, Sur les spectres du carboue, du bore, du silicium, du titane et du zirconium, C. R. 73 p. 620 (1871). t Ditte, Sur les spectrea du soufre, du selenium et du teilure, C. R. 73 p. 622 (1871); Sur les spectres des corps appartenant aux families de l'azote et du chlore, C. R. 73 p. 738 (1871). § Gbünwald, Ueber die merkwürdigen Beziehungen zwischen dem Spektrum des Wasserdampfes und den Linienspektren des Wasserstoifes und SauerstofFes, sowie über die ciiemisclie Struktur der beiden letztern und ihre Dissociation in der Sounenatmosphare. .^«^r. iVac^r. N". 2797, End. 117, p. 201 (1887). F 3 NATIHIKK. VEEH. DKR KONINKL. AKADEMIE. DKKL XXVI. 18 OVER DE LINEAIRE SPECTRA. DER ELEMENTEN. hooren, en de overblijveucle golüeugten deelt door 2, dau krijgt men golflengten, dio voorkomen in het waterdamp-spoctrum. Op i;rond van voorloopige resultaten heeft Grünwald een reeks van golf- lengten opgemaakt, die in het spectrum van waterdamp zouden moeten voorkomen, maar nog niet waargenomen waren. Deze reeks heeft hij gezonden aan LiVElNO. Per brief heeft nu Liveing aan Grünwald medegedeeld, welke golflengten hij bij onderzoek in het waterdamp-spectrum heeft aangetroffen. De overeenstem- ming tusschen de voorspelling van Gkünwald en de uitkomsten van Liveing kan men volkomen noemen. In zijn verhandeling plaatst Grünwald 58 golf- lengten door hem verwacht, naast de door Liveing waargenomene ; zij zijn gelegen tusschen 2800.5 en 2449 tien-millioenste millimeter. Dit is het hoogst belangwekkende feit, door Grünwald aan den dag ge- biaclit. De waarde er van zal nog verhoogd worden, wanneer Liveing een uitvoerig verslag openbaar zal maken van zijn proeven, zoodat men er de over- tuiging uit kan putten, dat Liveing werkelijk lijnen, die tot het spectrum van waterdamp beliooren, heeft waargenomen, en de mogelijkheid uitgesloten blijkt, dat hij lijnen heeft gemeten, die aan waterstof moeten worden toegeschreven. Maar Grünwald heeft hieraan ook een theorie vastgeknoopt omtrent de chemische structuur der elementen waterstof en zuurstof. Hij stelt het volgende groudtheorema op : Men noeme a een primair chemisch element, dat in een gasvormige stof A met andere elementen chemisch verbonden is, en in de volume-eenheid van A het volume [«] inneemt. Het lichaam A verbinde zich chemisch met een ander gasvormig lichaam B tot een derde lichaam C. Bij deze verbinding ga het element a in een anderen chemischen toestand a' over, terwijl het om de nieuwe verbinding mogelijk te maken, een zekere hoeveelheid warmte afgeeft (bij uitzonde- ring opneemt) en zich tengevolge hiervan chemisch verdicht (eventueel verijlt). Het volume, dat door a in het lichaam C', na het tot stand komen van het nieuwe chemische beweeglijke evenwicht, ingenomen wordt, zij [ö'], waarbij het quo- tiënt [a!] : [a] volgens een bekende chemische wet meestal een zeer eenvoudig geheel getal is. Dit vooropgesteld zijnde, verhouden zich de golflengten l van alle stralen, welke in het lijn-spectrum der vrije stof A tot het element a be- liooren, en dus hierdoor uitgezonden worden, tot de golflengten V van de over- eenkomstige stralen, die hetzelfde element in den nieuwen chemischen toestand a', waarin het zich in de nu chemisch verbondene stof A binnen de gevormde verbinding C bevindt, uitzendt, als de overeenkomstige volumina \a\ en [«']. Begrijp ik Grünwald goed, dan verstaat hij onder {a\ de som van do volu- mina, die de atomen ot de atoom-complexen innemen, welke som natuurlijk niets OVER DE LINEAIEE SPECTRA DER ELEMENTEN. 19 te maken heeft met het volume, dat het gasvormig lichaam bij bepaalde tem- peratuur en spanning bezit. Daarom geloof ik niet, dat Grünwald het recht heeft te zeggen, dat het quotiënt [a'\ : [a] volgens een bekende chemische wet meestal een zeer eenvoudig geheel getal is. De verklaring van het door Grünwald ontdekte feit wordt nu de volgende. Het spectrum door waterstof uitgezonden, zooals het door HASSELBEEa is be- studeerd, is afkomstig van een meer samengestelde waterstof-molecule ; deze mo- dihcatie van waterstof wordt door Grünwald H' genoemd. In een molecule HjO neemt nu volgens Grünwald de aanwezige waterstof juist de helft in van het volume, dat zij in vrijen staat en dus in de modificatie H' inneemt. Tot zoover zou men met Grünwald mede kunnen gaan, als men zich door zijn grondtheorema aangetrokken gevoelt. Maar nu zegt hij verder: „De golflengten van het elementaire waterstof-spectrum laten zich in twee „groepen («) en (b) splitsen, zoodanig dat de golflengten van de eene groep (a) „vermenigvuldigd met den factor 0.6336 (bijna = ^Vao); en de golflengten van „de andere groep {b) vermenigvuldigd met ^/s, overgaan in overeenkomstige „golflengten van het HjO-spectrum. Hieruit volgt met behulp van het grond- „ theorema, dat de waterstof uit twee primaire elementen a en b bestaat, waar- „van het eene, a, de groep (a) onder den invloed van b, de andere, 6, de groep „(è) onder den invloed van a doet ontstaan. Zijn nu resp. [a] en [b] de vo- „lumina, welke de stoffen a en b in een volume-eenheid waterstof innemen, dan is [«] + [b] = l „en verder volgens het grondtheorema: 19,., 4 2 Tegen deze laatste vergelijking heb ik overwegend bezwaar. Zij zou volgens het grond-theorema juist zijn, indien binnen een molecule water de waterstof- atomen Vs van het atoom-volume innamen, dat zij in vrijen staat hebben. Nu heeft men hier te doen met de waterstof, die het elementaire lijn-spectrum geeft, en dus niet eens met de modificatie H'. En er is reeds gebleken, dat in de molecule HjO de waterstof juist de helft inneemt van haar volume in de reeds verdichte modificatie H'. Dan is het ook ontoelaatbaar aan te nemen, dat in de watermolecule de waterstof 2/3 gedeelte inneemt van het volume, dat zij heeft als zij het elementaire lijn-spectrum uitzendt. Het komt mij voor, dat Grün- wald hier de condensatie van [0] tot [a'] uit zijn grondtheorema verwart met 20 OVER DE LINEAIEE SPECTKA DER ELEMENTEN. de volume-condensatie, die bij scheikundige werkingen soms intreedt, waardoor bijv. 2 volume-deelen waterstof en 1 volume-deel zuurstof vormen 2 volume- doelen waterdamp. "Wil men aannemen, dat hij in zijn theorema eigenlijk al- leen de laatst genoemde soort van condensatie bedoelt, dan begrijp ik in het geheel niets van zijn theorie. Maar als de laatstgenoemde vergelijking niet juist is, dan vervalt verder de waarde van de geheele beschouwing, die Geüxwald er op bouwt. "Vy^aren de beide vergelijkingen juist, dan zou hieruit volgen: Volgens Grünwald bestaat daarom de waterstof uit een verbinding van twee primaire stoffen a en i ; vier volume-deelen van stof a en 1 volume-deel b zouden zich vereenigen. De waterstof zou dus volgens hem analoog zijn aan het ammoniuin NH^, waarvan Grünwald beweert, dat het zich bij dissociatie, als de temperatuur hoog genoeg werd, zou uitzetten in verhouding van 2 tot 3. Hoe Grünwald komt tot deze betrekking 2 : 3, begrijp ik niet. Wanneer ammonium in vrijen staat bestaanbaar was, zou bij volledige dissociatie het volume toenemen in verhouding van 2 tot 5. Met behulp van het grondtheorema en de verhouding % (die naar mijn in- zien ^5 zou moeten zijn) worden nu de lijn-spectra bepaald van de primaire stoffen a en b. Men verkrijgt deze, door de golflengten van het elementaire waterstof-spectrum, behoorende tot de groep o, en evenzoo die behoorende tot de groep b, te vermenigvuldigen met Va- Het doel van Grünwald is, aan te toonen, dat in het zonnespectrum de lijnen behoorende tot de primaire stoffen a en è als FRAUNHOFER'sche lijnen voorkomen. Hij vindt voor elk van de door hem berekende lijnen der stoffen a en i een Fraunhofer'scIic lijn in de onmiddelijke nabijheid. Grünwald meent, dat de helium-lijn toekomt aan de primaire stof b, welke stof door hem dan ook helium genoemd wordt. Vermenigvuldigt men nu de 2 golflengte van de helium-liju (5874.9) met - , dan zou men dus als golflengte ö van een waterstof-lijn 39] 6.6 krijgen. Deze waterstof-lijn kan ik niet vinden o in de opgaven van Angström, Hüggins en Vogel. De primaire stof a wordt door Grünwald coronium genoemd, als zijnde waarschijnlijk het hoofdbestanddeel van de corona der zon. Behalve de samenstelling van waterstof, wordt nu ook de constitutie van OVEE DE LINEAIEE SPECTRA DER ELEMENTEN. 21 zuurstof bepaald. Maar ik zal hierover niet in bijzonderheden treden, omdat Grünwald niet de golflengten vermeldt, waaruit hij zijn resultaten verkrijgt. De geheele genoemde verhandeling is nog slechts een voorloopige mededeeling. Grünwald belooft een uitvoeriger verhandeling met de noodige tabellen. Hoe- wel, zooals ik uiteengezet heb, naar mijn inzien twee gewichtige bezwaren aan- gevoerd kunnen worden tegen de wijze, waarop Grünwald tot de constitutie van waterstof besluit en de spectra der bestanddeelen van waterstof bepaalt, zal men toch deze uitvoeriger verhandeling moeten afwachten, alvorens men een eindoordeel vestigt. Betrekkingen ïusschen de golflengten der lijnen, DIE TOT hetzelfde SPECTRUM BEHOOREN. 16. Hebben sommige natuuronderzoekers zich bez'g gehouden met het vin- den van homologieën tusschen spectra van verschillende elementen, andere hebben getracht een betrekking aan te toonen tusschen de lijnen, welke tot hetzelfde element behooren. Gewoonlijk heeft men gepoogd verschillende lijnen als harmonische lijnen aan te wijzen van een zekere grondlijn, in analogie met de harmonische tonen, die een snaar of een orgelpijp oplevert, Stoney * wil zelfs door een theoretische beschouwing bewijzen, dat een der- gelijke harmonische betrekking moet bestaan. Hij neemt aan, dat de etherver- storingen het gevolg zijn van periodische bewegingen binnen de moleculen. Welken vorm, zoo redeneert hij, de hierdoor in den ether opgewekte, vlak on- derstelde, golven hebben, zoo kan toch altijd de betrekking tusschen de ver- plaatsing van een ether-element en den tijd voorgesteld worden door een zekere kromme lijn, welke zich telkens herhaalt. Deze kromme lijn mag één continue kromme zijn of wel bestaan uit deelen van verschillende krommen, altijd zal toch volgens het bekende theorema van Fourier, indien de uitwijking y is, r de volledige periode van een golf en men kortheidshalve voor 2;r - schrijft x: IJ = Aq -\- Al COS z ->r Az cos2x + . . . + Bi sin X + B2 sin 2x -\- . . . ' Stoney, On the cause of the iuterrupted spectra of gases, Fhil. Mag. 41 [4] p. 291 (1871). 22 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. waarin y cos nxdx = n A» y sin nx dx ^^^n Bn. Hieruit volgt dus dat, wat ook de vorm van de vlakke golf zijn moge, zij beschouwd kan worden als een superpositie van enkelvoudige trillende bewe- gingen met trillingstijden t, ^ t enz. Intusschen kunnen sommige coëfficiënten A„ en Bn de waarde nul hebben, en ook acht Stoney het mogelijk, dat in de moleculen van een bepaalde soort meer dan één periodische beweging plaats heeft, zoodat men meer dan één serie harmonische lijnen in het spectrum vindt. Dat deze beschouwing van Stonet niet afdoende is, ziet men gemakkelijk in, wanneer men let op zijn uitgangspunt. Hij neemt aan, dat de betrekking tusschen de verplaatsing van een ether-element en den tijd voorgesteld kan worden door een kromme lijn, die zich telkens herhaalt. Dit nu zal alleen waar zijn, als de enkelvoudige trillende bewegingen, waaruit de samengestelde trillende bewe- ging bestaat, onderling meetbare trillingstijden hebben. Zijn die trillingstijden onderling onmeetbaar, wat zeer wel mogelijk geacht moet worden, dan is zijn uitgangspunt onjuist en vervalt zijn beschouwing. Maar in ieder geval is de meening, dat elk spectrum uit één of meer reeksen van harmonische lijnen bestaat, als hypothese toelaatbaar. Stoney neemt voor de bekende waterstof-lijnen C. F en h de golflengten aan, zooals deze door Angstböm zijn gevonden in lucht van 14°, namelijk 6562.10, 48Ö0.74 en 4101.2 tienmillioenste millimeter. Door gebruik te maken van de waarnemingen van Ketteler omtrent de dispersie van lucht, leidt Stoney voor de golflengten in het luchtledige de getallen af: 6563.93, 4862.11 en 4102.37. Deze lijnen zouden nu zijn de 2031^^, 27^'^ en 32«t« harmonische boven- lijn van een grondlijn met golflengte 131277.14 en met trillingstijd 4.4 X 10-^* sec, indien men voor de snelheid van het licht 298000 kilometers per seconde aan- neemt. Immers : X 131277.14 = 6563.86 = 6563.93 — 0.07 20 ^ X 131277.14 = 4862.12 = 4862.11 + 0.01 ^ X 131277.14 = 4102.41 = 4102.37 + 0.04. OVEE DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 23 De 19^% 21''«, enz. barmonische bovenlijnen ontbreken. Maar Stoney gelooft dat de lijn-spectra (de spectra tweede orde van Plücker) veel minder volledig zijn dan de banden-spectra (de spectra eerste orde van Plücker). Hij verwacht, dat in de spectra eerste orde niet zoo vele harmonische bovenlijnen zullen ont- breken ; maar de noodige waarnemingen, om dit te kunnen onderzoeken, zijn nog niet gedaan. Alleen heeft Stoney uit de waarnemingen van Plücker om- trent het spectrum eerste orde van stikstof afgeleid, dat in het meer breekbare gedeelte 35 lijnen voorkomen, die beschouwd kunnen worden als ongeveer de 1960^'^ tot 1994«'« harmonische bovenlijnen van een grondlijn met golflengte 0.89376 millimeter. Maar Stoney zelf erkent, dat twijfel hier gerechtvaardigd is. Op de waterstof-lijnen is Stoney * later nog eens terug gekomen. De lijn ^1, door HuGGiNS in het spectrum der witte sterren gevonden, staat in har- monische betrekking tot de bekende waterstof-lijn nabij G. De lijn flj is na- melijk de 35^'^ en do lijn bij G de 32^'« harmonische bovenliju van een grond- lijn, waarvan de trillingstijd is t/72.003, als t de tijd is, welken het licht uoodig heeft om 1 millimeter in de lucht af te leggen. De grondlijn, tot welke de lijnen C, F en h in harmonische betrekking staan, heeft een trillingstijd t/76.2. Hiermede zou Stoney dus twee reeksen van harmonische lijnen in het waterstof- spectrum gevonden hebben. 17. Om zijn theorie verder te toetsen heeft Stoney in vereeniging met Emerson Reynolds f een onderzoek ingesteld omtrent het absorptie-spectrum van damp van chromylchloruur (Cr O3 CL). Eenigszins toevallig waren zij er toe gekomen juist van deze stof gebruik te maken. Zij zonden kalklicht door een dampkolom, die afwisselend een lengte had van 4 tot 80 cm. Het absorp- tie-spectrum bestond uit talrijke donkere lijnen in het oranje, geel en groen, die nagenoeg op denzelfden afstand van elkander verwijderd waren. In de richting naar het rood verdwenen de lijnen en w^erd het spectrum continu ; iu de rich- ting van het violet gingen de lijnen over in een algemeeno verduistering van het spectrum met geheel donkere banden. Nergens waren de lijnen scherp be- grensd of smal, en ook de tusschenruimten waren nevelachtig. Stoney en Reynolds telden 106 lijnen, uitgaande van een lijn, die zich tusschen de twee D-strepen voordeed ; van 31 dezer lijnen bepaalden zij de de- viatie, verder hieruit de golflengten en daarna de reciproke waarden der golf- lengten, dus getallen evenredig met de trillingsgetallen. Is van een lijn de * Nature 21 p. 508 (1880). t Stoney and Emerson Reynolds, Au inquiry into the cause of tho interrupted spectra of gases, Phil. Mag. 42 [4] p. 41 (1871.) 24 OVER DE LINEAIEE SPECTKA DER ELEMENTEN. golflengte 2000 tien-millioenste millimeter, dan wordt voor de reciproke waarde dezer golflengte aangenomen 5000. Om het werkelijke trillingsgetal te vinden, zou men dus de reciproke waarde 5000 moeten deelen door den tijd t, dien het licht besteedt om 1 millimeter af te leggen, of moeten vermenigvuldigen met het aantal millimeters, dat het licht in 1 seconde doorloopt. Kortheids- halve laten wij dien factor weg en noemen 5000 het trillingsgetal. Er werd nu gevonden dat, binnen de grenzen der waarnemingsfouten, het verschil tusschen de trillingsgetallen van twee opeenvolgende lijnen steeds be- droeg 2.70. Dit blijkt uit een tabel, waarin zij naast de waargenomen tril- lingsgetallen plaatsten de berekende, in de onderstelling, dat het verschil tus- schen de trillingsgetallen van twee opeenvolgende lijnen werkelijk 2.70 was. Zij zouden dus 106 opeenvolgende harmonische lijnen kennen; de eerste hiervan zou de 628»''= bovenlijn zijn van een grondlijn met trillingsgetal 2.70. Dit resultaat is zeker zeer opvallend. Toch geloof ik niet, dat het zoo gewichtig is als Stoney en Reynolds schijnen te vermoeden. Men heeft hier te doen met een banden-spectrum (spec- trum 1^''= orde van Plücker). De lijnen, die waargenomen worden, zijn volgens de verklaring van Stoney en Reynolds zelve nergens scherp begrensd of smal en de tusschenruimten zijn nevelachtig (The lines are nowhere sharply defined or narrow nor are the spaces between them devoid of duskiuess, p. 43). Men heeft dus eigenlijk met lichtmiuima te doen. "Wil men deze nu al als lijnen beschouwen, dan is het toch duidelijk, dat de waarnemiugsfout betrekkelijk groot zal wezen. De verschillen tusschen de waargenomen en de berekende trillingsgetallen in de zoo even genoemde tabel opgenomen, liggen volgens de schrijvers binnen de grenzen der waarnemingsfouten; men mag deze dus zeker wel op ± 1 stellen, want men vindt er — 0.9 onder. Nu komt het mij voor, dat de mogelijke waarnemiugsfout in vergelijking met 2.70 wel wat grout is om met vertrouwen te kunnen beweren, dat de verschillen tusschen de trillings- getallen der opeenvolgende lijnen volkomen aan elkander gelijk zijn. Zijn deze niet geheel aan elkander gelijk, dan dunkt luij, dat het geval veel minder belangrijk wordt. Dit schijnen Stoney en Reynolds niet te meenen. Op pag. 51 zeggen zij: „The eye eau easily detect that the lines are not every- where equally spaced, though the deviation of anyone line from its calculated position is so slight, that in the measures we have taken the amount cannot be separated from errors of observation". Hieruit volgt, naar mijn inzien, dat de „calculated positions" niet de ware zijn. Maar Stoney en Reynolds zijn ge- neigd deze ongelijkmatigheden toe te schrijven aan storingen in de periodische bewegingen binnen de molecule. OVER DE LINEAIRE SPECTRA DEE ELEMENTEN. 25 18. Ik heb de uitkomsten van Stoney ea Reynolds omtrent chromylchloruur eenigszins uitvoerig vermeld, omdat zij versehillende natuuronderzoekers tot de meening hebben doen overhellen, dat de lijnen van hetzelfde spectrum in har- monische betrekking tot elkander staan. Zoo vindt Soret * de afwijkingen tusschen de berekende en de waargenomen waarden in de onderzoekingen van Stoney en in die van Stoney en Reynolds te gering, dan dat het mogelijk zou zijn aan toeval te denken. Maar voorzichtig- heidshalve voegt hij er bij dat, als deze uitkomsten niet het gevolg zijn van het bestaan van harmonische verhoudingen, zij het uitvloeisel moeten wezen van een andere bepaalde oorzaak. Soret slaat vooi', de ultra-violette lijnen in het onderzoek op te nemen. Zijn aandacht was gevallen op de drie groepen van magnesium-lijnen, waarvan reeds in § 4 sprake is geweest. De golflengten van de minst breekbare lijn van elke groep, zijn : 1ste gi'oep Al = 5183 (Angström) 2de gj.oep Ag = 3837,8 (Cornu) 8''« groep A3 = 8335 (Mascart). De bepaling van Cornu wijkt dus merkbaar af van die van Mascart, welke volgens § 4 voor lo vond 3864. Nu, zegt Soret, is het quotiënt -^ = ^göyg- bijna volmaakt gelijk aan het quotiënt van de golflengten der waterstof-lijnen C en F, die door Stoney be- schouwd worden als de 20^''= en de 27^'" bovenlijn van een zelfde grondlijn. Zoo zouden deze maguesium-lijneu kunnen zijn de 20'*^ en de 27»'° bovenlijn van een grondlijn met golflengte 0,0103660 ram. De derde magnesium-lijn zou dan niet wezen de 32^'^ bovenlijn, zooals de waterstof-lijn h, maar nagenoeg de Sl^'^. Dergelijke betrekkingen toont Soret aan tusschen de cadmium-lijnen, zooals die bepaald zijn door Mascart. Zoo is de verhouding van de golflengte der ]8te lijn van Mascart (6437.0) tot die van de 18'ïe lijn (2574.2) volkomen als 5 tot 2. Verder is tusschen de 2^^ lijn (5377) en de 8^*^ (3985.6) de verhouding weer als 27 tot 20. Wil men deze laatste lijnen houden voor de 20^'° en 27^'» bovenlijuen van dezelfde grondlijn, dan ontbreekt ook bij cadmium de 32s'« bo- venlijn, maar valt de 31**° bovenlijn ten naaste bij samen met de 10''° lijn van Mascart (3464.5) ; bovendien vindt men dan nog de 23='° bovenlijn van dezelide grondlijn in de 6'^° lijn van Mascart (4676,5). Eindelijk verhouden zich ook de golflengte der 6'^° en die der 10'^'= lijn als 27 tot 20. * SoBET, On harmonie ratios in spectra, P/iil. Mag. 43 [4] p. 464 (1871). F4 NATDUEK. VEEH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. ■26 OVER DE LINEAIKE SPECTHA DER ELEMENTEN. SoRET acht het bezwaarlijk aan te nemen, dat al deze betrekkingen louter toevallig zijn. 19. ScHUSTKR * heeft een bijzondere studie gemaakt van het ijzer-spectrum. Hij heeft tal van betrekkingen gevonden tusschen de verschillende ijzer-lijnen. Zoo kunnen 7 lijnen beschouwd worden als boveulijnen van dezelfde grondlijn, hetgeen uit het volgende lijstje blijkt : Waargenomen in luchtledig. 6231.64 5498.28 5193.25 5052.53 4919.63 4248.08 4064.1 1 30 34 36 J_ 37 1 38 44 J_ 46 'M. Verschil. = 6231.59 + 0.05 = 5498.46 4- 0.18 = 5192.99 + 0.26 = 5052.6-1 — 0.11 = 4919.68 — 0.05 = 4248.81 - 0.73 = 4066.1 - 0.0 Ook een tweede lijstje is merkwaardig. In de eerste kolom vindt men waar- genomen golflengten van het ijzer-spectrum ; in de 2^^ kolom een factor waarmede de golflengte vermenigvuldigd wordt; in de 3^^ kolom de uitkomst van deze vermenigvuldiging ; in de 4'^'' kolom waargenomen golflengten in een ander deel van het ijzer-spectrum, en inde 5^" kolom de verschillen tusschen 4^" en 3"^^ kolom. Waargenomen. Factor. Berekeud. Waargenomen. Verschil. 6302.49 8/ /lO 5041.99 5041.69 - 0.30 6231.64 »/6 5193.03 5193.25 + 0.21 6192.43 9/ /lO 5573.19 5573.37 + 0.18 % 5307.80 5308.10 + 0.30 6137.53 79 5455.58 5456.36 4- 0.72 Vs 5370.34 537Ü.65 + 0.31 6066.39 7/3 5808.09 5308.10 + 0.01 • ScHUSTLit, On harmonie ralios in the spectra of i^ases, .Vature 20 p. 533 (1879). OVER DE LINEAIEE SPECTRA DER ELEMENTEN. 2T Waargenomen. Factor. Berekend. TVaargcnomen. Verschil. 6U09.32 «/9 5341.62 5341.87 + 0.25 Vs 4U06.2 4006.0 — 0.2 6003.92 VlO 4202.74 4202.75 + 0.01 Ve 5003.27 5003.52 + 0,25 ScHTJSTER merkt omtrent dit lijstje nog op, dat de lijnen, die er in voorkomen, in den regel zeer intensief zijn. Toen hij deze beide lijstjes bekend maakte, had Schuster ongeyeer het zevende gedeelte van het ijzer-spectrum aan een onderzoek onderworpen. Niettegenstaande de oogenschijnlijk opvallende uitkomsten, was hij er in het geheel niet zeker van, dat het aantal gevondene eenvoudige betrekkingen grooter is dan volgens de waarschijnlijkheidsrekening aan het toeval kan toegeschreven worden. 20. Later heeft Schustee, * deze zaak nader onderzocht. Hij stelde zich het volgende probleem : Wanneer een zeker aantal grootheden willekeurig ver- spreid zijn tusschen twee vaste grenzen en men het quotiënt van elk tweetal bepaalt, hoe groot is dan het waarschijnlijke aantal van de quotiënten, die binnen zekere kleine grenzen samenvallen met een gegeven breuk. Men kan eenvoudigheidshalve aannemen, dat de kleinste der grootheden 1 is; want men kan alle grootheden door de kleinste deelen. De grootste moge A zijn. Verder moge a de breuk wezen, waarmede binnen de nauwe grenzen ± S de quotiënten vergeleken moeten worden. SuHUSTEB vindt dat het aantal gevallen hetwelk men verwachten kan, waaria het quotiënt van twee der ti grootheden gelijk is aan a d= d, bedraagt n (n—1) («g A^—1) ^ {A—iy . «2 Met behulp van deze uitdrukking heeft hij het ijzer-spectrum aan een onder- zoek onderworpen. De grootte, die men toekent aan d, hangt natuurlijk af van de nauwkeurig- heid, welke men toeschrijft aan de waarnemingen omtrent de golflengten. o ScHüSTER heeft zich beperkt tot de ijzerlijnen, die in Angström's afbeelding voorkomen. Hij heeft de berekeningen volvoerd voor twee waarden van S, namelijk (ï -^ 0,0000505 en ó^ .= 0,0000755. * ScHDSTEB, Ou harmonie ratios iu the spectra of gases, Froc. Roy. Soc. 31, p. 337 (1881). •28 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. De kleinste waarde van d is dus zoodanig dat, als de minst breekbare lijn volmaakt nauwkeurig bekend was, een fout van ongeveer 1 in de bepa- 20000 ling van de golflengte der meest breekbare lijn mogelijk wordt geacht. Bij de grootste waarde van d wordt deze ongeveer . ScHUSTER beeft nu de quotiënten gevormd van de waargenomen golflengten der verschillende lijnen en deze vergeleken met de quotiënten van alle geheele getallen kleiner dan 100. Van deze laatste quotiënten had hij een hulptabel ingericht; zij waren tot in zes decimalen berekenrl. Hij heeft gezocht in hoeveel gevallen het quotiënt van twee golflengten binnen de gestelde grens (de waarde van 3) samenviel met het quotiënt van twee geheele getallen, en aan den anderen kant met behulp van de medege- deelde uitdrukking berekend in hoeveel gevallen men dit verwachten kan als de lijnen willekeurig verbreid zijn. Hij deed dit eerst voor die quotiënten van twee geheele getallen, waarvan de noemer tusschen O en 10 was gelegen ; dan voor die quotiënten, waarvan de noemer een waarde heeft tusschen 10 en 20, enz. Hij geeft de volgende tabel : Noemer van getalleu- J= 0,0000505 ■i =z 0,0000755 quotient is gelegen tusschen: Waargenomen. Berekend. Waargenomen. Berekend. 0—10 48 52 64 77 10—20 180 206 250 308 20—30 329 363 469 544 30—40 478 521 664 779 40—50 625 679 912 1015 50—60 777 837 1163 1251 60—70 886 968 1318 1447 70—80 924 896 1337 1340 80—90 667 629 989 940 90-100 253 241 393 361 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 29 In de eerste plaats blijkt hieruit rlat, zoolang de noemer van het getallen- quotiënt kleiner dan 70 is, hot aantal waargenomen gevallen kleiner is dan het aantal, dat de waarschiJMlijkheidsrekening bij willekeurige verbreiding zou doen verwachten; het is, zonals ScHUSTER zegt, alsof de oene of andere oorzaak juist de eenvoudige verhoudingen der golflengten tegenwerkt. Maar dit schijnt niet meer het geval te wezen als de noemer grooter wordt dan 70. Schuster is daarom geneigd aan te nemen, dat er toch een secundaire oorzaak bestaat, die aanleiding geeft tot harmonische verhoudingen tussehen de golflengten, welke door betrekkelijk groote geheele getallen worden uitgedrukt. Hij wijst er ook op, dat de kleinere waarde van S getallen geeft, gunstiger voor de meening, dat er harmonische verhoudingen bestaan, dan de grootere waarde van S. Waren de lijnen geheel willekeurig verbreid, dan moest het aantal waargenomen gevallen evenredig zijn met de waarde van (i. Maar als er wer- kelijk harmonische verhoudingen bestaan, dan moet de kleinere waarde van 3 naar evenredigheid meer gevallen opleveren dan de grootere waarde van S, zooals feitelijk plaats heeft. Schuster twijfelt er niet aan, dat er een wet is, die de verdeeling van de spectraallijnen beheerscht, een wet, die slechts in bijzondere gevallen overgaat in de wet der harmonische verhoudingen. 21. De juist besprokene gewichtige verhandeling van Schuster zal wel voor goed een einde maken aan het zoeken naar harmonische verhoudingen tussehen de spectraallijnen van hetzelfde element. Schuster merkt nog op dat, waar wij reden hebben verschillende lijnen te beschouwen als behoorende tot hetzelfde stelsel van trillingen, de onderstelling dat harmonische verhou- dingen bestaan, geen steun vindt. De natrium-lijnen bijv. zijn alle dubbel ; maar zij naderen elkander bij den overgang van het rood naar het violet veel sneller, dan gebeuren zou als zij onderworpen waren aan de wet der harmo- nische verhoudingen. Iets dergelijks doet zich voor bij de groepen van drie- voudige lijnen in het magnesium-spectrum. In een later gedeelte van deze verhandeling zal intusschen blijken, dat men wel enkele oevallen verwachten kan van harmonische verhoudiny'en ten2,'evolo:e van het optreden van som-trillingen, analoog aan de som-tonen van Helmholtz. Balmer * heeft een geheel anderen weg ingeslagen. Zonder zich door eenige theoretische beschouwing te laten leiden, heeft hij naar een empirische formule gezocht, die de waterstof-lij non zou omvatten. * Balmeu, Notiz über die Speet rallinieu des Wasserstoffs, TFied. Ann. ;i5, p. 80 (1885). 30 o VEE DE LINEAIKE SPliCTKA DEK ELEMENTEN. Hij vond, dat de waterstof-lij uen y/a, Hp-, Ily en Hs zich bevredigend laten voorstellen door den vorm m^ — 4 als men achtereenvolgens voor m de waarden 3, 4, 5 en 6 substitueert en voor h neemt 3645,6. Dit blijkt uit het volgende tabelletje : Berekend. IIs Waargenomen door Akgström. 6562.10 4860.74 4340.1 4101.2 4860.8 0/3 h = 6562.08 4 3' 1^ /« = 4340.0 9/sA = 4101.3 Verschil. + 0.02 — 0.06 + 0.1 — 0.1 Deze vorm is door Hagenbach* ook toegepast op de waarnemingen van HüGGiNS, maar met een waarde voor h = 3645.0. In het lijstje, dat Haoenbach geeft, laat hij H^ en H^ weg. Volledigheidshalve voeg ik hieronder deze o beide lijnen, zooals zij door Angström bepaald zijn, er bij. Voor de overige lijnen zijn de metingen van HuGGiNS gegeven. Berekend. Waargenomen. Verschil. h = 3645.0 H. m =; 3 6561.0 6562.1 — 1.1 ^P 4 4860.0 4860.7 — 0.7 Hl 5 4339.3 4340.1 — 0.8 Hs 6 4100.6 4101.2 — 0.6 H. 7 3969.0 3968.1 + 0.9 cc 8 3888.0 3887.5 + 0.5 (i 9 3834.3 3834.0 -f- 0.3 7 10 3796.9 3795.0 + 1.9 ê 11 3769.6 3767.5 + 2.1 e 12 3749.1 3745.5 + 3.6 l 13 3733.3 3730.0 + 3.3 n 14 3720.9 3717.5 + 3.4 0 15 3711.0 3707.5 + 3.5 i 16 3702.9 3699.0 ± 3.9 * fi^itd. Aan. 25, p. 8(). OVEB DE LINEAIRE SPECTRA. DER ELEMENTEN. 31 Het komt mij voor, dat het verloop der verschillen er op wijst, dat de vorm van Balmer niet geheel juist is. De verschillen nemen in het algemeen bij den overgang van rood naar violet toe en zijn in vele gevallen grooter dan de waarnemingsfouten, die men mag onrlerstellen. Voor korten tijd heeft Haoenbacii * ook de waarnemingen van CoRNU f door de BALMER'sche formule voorgesteld, en wel, als voor /< genomen wordt 3645,42. Men verkrijgt dan : Berekend. 6561.8 4860.6 4339.8 4101.1 3969.5 3888.4 3834.8 3797.3 3770.0 3749.6 3733.8 3721.4 3711.4 Hier is het verloop der verschillen vrij wat gunstiger. Het is intusschen de vraag, of de waarnemingen van CoRKU werkelijk veel nauwkeuriger zijn dan die van Huggins. Cornü zelf schijnt dit niet te raeenen. Hij schrijft § het verschil tusschen zijn uitkomsten en die van HuGGiNS toe aan de fouten, welke aan elk der gebruikte methoden eigen zijn. Maar ik heb een theoretisch bezwaar tegen den vorm van Balmer. Daarin ligt namelijk opgesloten, dat geen waterstof-lijn een golflengte kan hebben klei- ner dan /<. Nu dunkt mij, dat een licht-uitzendend atoom of een licht-uitzendende molecule een stelsel moet zijn, indien al niet van een onbegrensd, dan toch van een zeer groot aantal graden van vrijheid ; en dan is wel een grootste waarde van een golflengte aannemelijk, maar bezwaarlijk een kleinste golflengte, die veel grooter is dan talrijke golflengten van lijnen van andeie elementen. m m = 3 H^ 4 Hy 5 H, 6 H. 7 H^ 8 H, 9 He 10 H 11 H-\ 12 HX 13 B 14 F H.. 15 aargenomen. V erscliil. 6562.1 + 0.3 4860.7 + 0.1 4339.5 — 0.3 4101.2 + 0.1 3969.2 — 0.3 3888.1 — 0.3 3834.9 + 0.1 3797.3 0.0 3769.9 — 0.1 3750.2 + 0.6 3734.1 + 0.3 3721.1 — 0.3 3711.2 — 0.2 • Hagenbach, BALMER'sche Formel für die Wasserstoffliuien, ReM. ^iVrf. ^hm. 11, p. 339 (1887). t CoRNU, Sur Ie spectre ultra-violet de l'hy.lrojène, Journal de Ph/s. 5 [2] p, 341 (1886). § 1. c, p. 353. 32 OVEK DK LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. Toch blijft de door Balmer gevondene betrekking- merkwaardig; on wanneer een andere formule voorgeslagen wordt tot omvattiug van de waterstof-lijnen, zal het belangrijk zijn na te gaan of zij voor deze veertien lijnen bij benadering overo-aat in den vorm van Balmer. Misschien zouden de uitkomsten van Balmer tot de onderstelling mogen leiden, dat de genoemde veertien waterstof-lijneneen bepaalde categorie vormen, verschillende van die, waarin andere waterstof-lijnen thuis behooreu, lijnen zooals zij gevonden zijn door Vouel*. Algemeene theorieën. 22. Het kan niet verwonderen, dat men zich niet vergenoegd heeft met het zoeken naar homologieën in de spectra van verschillende elementen en naar betrekkingen tusschen de lijnen van hetzelfde spectrum, maar dat men ook ge- tracht heeft een bevredigende theorie van het geheele verschijnsel der spectraal- lijnen te geven. Een dergelijke theorie, die van Lecoq de Boisbatjdran, heb ik reeds in § 5 besproken ; ik behoef er hier niet op terug te komen. Sïoney* neemt aan, dat elke molecule van een gasvormig lichaam een zeer samengesteld systeem is. De moleculaire beweging bestaat uit twee doelen, de beweging van de moleculen ten opzichte van elkander en de beweging binnen elke molecule. Het zijn nu de samenstellende deelen van een molecule, welke ethertrillingen doen ontstaan en opslorpen; deze zijn in den regel aan hun on- derlinge werkingen overgelaten, zoodat zij periodische bewegingen volvoeren. Alleen, wanneer een botsing tusschen twee moleculen phiats heeft, ontstaat een storing, maar spoedig wordt elke molecule weer aan zich zelve overgelaten ; en indien de tijd, gedurende welken iedere molecule zich vrij beweegt, zeer groot is in vergelijking met den duur eener botsing, zooals dit het geval is bij een gasmassa van geringe dichtheid, doet zich de invloed van die storingen weinig gevoelen. Wordt intusschen de verhouding tusschen dien tijd en den duur der bot- sing minder gunstig, dan openbaart zich dit door verbreeding van de spectraallijnen ; en zoo kan ten slotte het spectrum van een gloeiende gasmassa continu worden. * Vogel, Ueber ilie Spectra des Wasserstoffs, Quecksilbers und Stickstoffs, Berl. Mon. Ber. 1879 p. 586 ; Ucber die neuen WasserstofHinien, die Spectra der weissen Fixsteriie und die Dissociation des] Gal- ei u os, Berl. Mon. Ber. 1880 p. 192. f Stoney, The interna] motioiis of gases, coinpared vvith the motious of w.ives of light, Phil. Mag. 36. [4], p. 132 (1868). OVER DE LINEAIEE SPECTRA DER ELEMENTEN. 33 23. E. "WiEDEMANN * is geneigd zich aan te sluiten aan de door Moser f medegedeelde onderstelling van Helmholtz, dat de lineaire sjDSctra veroorzaakt worden door de atomen van de moderne chemie, en dat de band-spectra in het leven geroepen worden door atoom-complexen. Wanneer nu een gasmassa van geringe dichtheid een hooge temperatuur heeft, mogen wij volgens Wiedemann aannemen, dat zij uit atomen bestaat. Bij botsing zullen oscillatorische bewegingen optreden, daar volgens de proeveu van Kundt en Wabbuko over do soortelijke warmte van kwikdamp en volgens de theoretische ontwikkelingen van Maxwell, Watson en Boltzmann, in óén-atomige mole- culen het arbeidsvermogen der rotatie-beweging nul is. De bij hooge temperatuur voor den dag komende spectra bestaan uit enkele lijnen, waarvan men dus den oorsprong te zoeken heeft in de oscillatorische beweging der atomen. Wiedemann spreekt niet duidelijk uit, waarin volgens zijn voorstelling de oscillatorische beweging bestaat. Hij onderstelt, dat elk atoom omgeven is door een etherhulsel. Ik vermoed, dat hij onder oscillatorische beweging verstaat een oscillatorische verplaatsing van het atoom-middelpunt (een atoom voor een oogenblik bolvormig onderstellende) ten opzichte van het middelpunt der ether- sfeer. Evenals Stoney, neemt Wiedemann aan, dat het tijdsverloop tusschen twee botsingen groot is in vergelijking met den duur van een botsing. Telkens bij botsing wordt de oscillatorische beweging gestoord en hieruit wil Wiedemann het bekende verschijnsel verklaren, dat de interferentie-strepen bij groote weg- verschillen slechts waarneembaar zijn, indien het wegverschil niet boven een zeker bedrag stijgt. Zoo zijn met natrium-licht de interferentie-strepen niet meer te zien, wanneer het wegverschil grooter is dan 50000 golflengten. Dit vindt nu zijn oorsprong hierin, dat het nieorendeel der natrium-atomen tusschen twee opeenvolgende botsingen ongeveer 50000 trillingen volbrengen ; en hij toont aan, dat deze voorstelling tot een grootte voor den gemiddelden vrijen weg der na- trium-atomen voert, die van dezelfde orde is als de ongeveer bekende gemiddelde vrije weg der waterstof-moleculen bij 0° §. * E. "Wiedemann, Untersuchungen über die Natur der Spectra, Wied. Aan. 5 p. 500 (1878). f Moser, Die Spectren der chemischen Verbindungen, Pogg, Anii. 1(50 p. 182 (1877)^ § Wiedemann knoopt hieraan een beschouwing vast, waarvan ik niet geloof, dat zij juis*", is. Hij zegt: «Die Messung der hohen Interferenzen muss uns auch ein Mittel liefern, die Amplitude der Aetherscbwingungen und damit die Dichte des Aethers zu bestimmen. Es sei die Slrecke, auf der ein Theilchen keine Störung eifiihrt, etwa x Millimeter, die Zahl der aiif dieser Strecke ausgeführten F5 NATDTJRK. VERH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 34 OVEE DE LINEAIKE SPECTRA UEK ELEMENTEN. De baud-spectra der elementen en der scheikuudige verbindingen worden nu toege- schreven aan de trillingen der atomen of der etherhulsels, binnen de moleculen, 24. ScHUSTER* wijst er op, dat wij langs twee wegen gekomen zijn tot onze kennis omtrent straling van warmte en licht. De eerste weg, ingeleid door Prevost, is gevolgd door Balpour Stewart en Kirchhoff. Zij gaan hierbij uit van het feit dat lichamen, welke zich in een omgeving van constante tem- peratuur bevinden, die temperatuur ten slotte aannemen en behouden. Hierbij wordt geen onderstelling gemaakt omtrent het wezen van de straling ; de uit- komsten zijn geheel onafhankelijk van eeuige hypothese omtrent de moleculaire samenstelling van de lichamen. De tweede weg gaat uit van de hypothese, dat er moleculen en atomen bestaan ; men tracht dan nadere hypothesen omtrent den aard dezer moleculen of atomen te stellen en door deductie de waargenomen verschijnselen te verklaren. De eerste weg moge veiliger zijn ; volgens Schtjster en ook volgens mijn meening is een werkelijke vooruitgang van onze kennis omtrent het verschijnsel slechts te verwachten als men den tweeden weg be- wandelt. ScHUSTEK wenscht uu de uitkomsten langs beide wegen verkregen, met elkander in verband te brengen. Bij de meeste beschouwingen wordt aangenomen een omgeving van constante temperatuur. Het is duidelijk, zegt Schuster, dat waarnemingen feitelijk nooit in zulk een omgeving plaats hebben. Als wij ons in een vertrek opsloten en door het sluiten van luiken het zonnelicht buiten hielden, zouden wij ten gevolge van de duisternis geen waarnemingen omtrent uitstraling of opslorping kunnen doen. En als het geheele vertrek een zoo hooge temperatuur bezat, dat de voorwerpen alle wit gloeiend zijn (een oogenblik aannemende, dat wij zelve die temperatuur zouden kunnen verdragen) dan zou ons netvlies ook uitstralen ; elk deel ervan zou evenveel ontvangen als het uitzendt ; wij zouden op het eene gedeelte van het netvlies geen indruk krijgen verschillende van den indruk, dien een ander gedeelte van het netvlies ondergaat. Om nu, niettegenstaande wij geen waarnemingen kunnen verrichten in een Schwingungen sei m, dann vvird die liewegung eben beim Begiiin der Mten Schwingung gestort; die m. Schwingungen, für welche kein Grund vorliegt, dass sie alle senkreclit zur Richtung der fortschrei- tenden Bewegung der Molecule sind, vertlieilen sicli gleichmassig auf x Millimeter, die mittlere Grosse der Amplitude in jener Eichtuug betragt — Millimeter." Tfïl Naar het mij voorkomt, bestaat er niet het geringste aanwijsbare verband tusschen de amplitude van de oscillatorische beweging van een atoom en deu weg, dien het doorloopen moet om met een ander atoom in botsing te komen. • ScHDSTEB, On the dynamical theory of radiatioii, TUI. Mag. 12 [6] p. 261 (1881). OVEK DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 35 omgeving van constante temperatuur, toch onze theoretische uitkomsten te kunnen toetsen aan het experiment, maakt men gewoonlijk een onderstelling, namelijk deze, dat de uitstraling van een lichaam alleen een functie is van de temperatuur (en van de golflengte, zou ik hieraan willen toevoegen). Nu is het, meent SCHUSTER, de vraag of dit werkelijk het geval is. De uitstraling, zooals wij ze waarnemen, is steeds een uitstraling van een lichaam van hoogere temperatuur in een omgeving van lagere temperatuur; deze gaat dus gepaard met dissipatie van arbeidsvermogen. Indien wij nu waarnemen, dat bijv. het gele licht, van een natrium-vlam ontvangen, veel intensiever is dan het groene licht, dat zij ons doet toekomen, mag men dan aannemen dat dit verschil in intensiteit, bij dissipatie zoo onmiskenbaar, ook zou bestaan in een omgeving van constante temperatuur . SCHüSTER stelt zich eens voor, dat de natrium-raoleculen slechts vatbaar zijn voor trilling in twee verschillende perioden, de eene overeenkomende met het gele, de andere met het groene licht. Door botsing wordt het translatorisch arbeidsvermogen omgezet in vibratorisch arbeidsvermogen of omgekeerd. Wij kun- nen ons voorstellen, dat het translatorisch arbeidsvermogen gemakkelijker omgezet wordt in de gele trilling dan in de groene. Wanneer nu de gloeiende gasmassa uitstraalt in een omgeving van lagere temperatuur, zullen de groene trillingen sterker in intensiteit afnemen dan de gele, omdat het arbeidsvermogen der gele trilling door de botsingen telkens beter wordt aangevuld. Maar laat de gloeiende gasmassa in een omgeving geplaatst zijn, die dezelfde temperatuur heeft, dan zou het niet onmogelijk wezen dat, zooals de berekeningen van Maxwell en BoLTZMANN het verlangen, het arbeidsvermogen van de groene trilling even groot is als dat van de gele trilling. Dit, meent Schuster, is de eenige voorstelling, welke in overeenstemming is met „dynamical principles". Daardoor wordt de moeielijkheid overwonnen, die zich voordoet, omdat Boltzmann's uitkomsten zouden eischen, dat de intensiteit van alle spectraallijnen even groot is, wat toch feitelijk niet het geval is. In- tusschen erkent Schuster, dat hiermede een andere moeielijkheid niet wegge- nomen is; uit de bepaling van de soortelijke warmten bij constante spanning en constant volume vindt men voor het aantal graden van vrijlieid eener molecule een getal zoo klein, dat het niet in overeenstemming te brengen is met spectroscopische onderzoekingen ; deze noodzaken aan te nemen, dat het aantal graden van vrijheid voor een molecule oneindig is. Wanneer Schuster werkelijk meent, dat liet aantal graden van vrijheid voor een molecule oneindig is, keert de moeielijkheid terug, die hij meent opgelost te hebben. Wij kunnen toch niet onderstellen, dat het arbeidsvermogen zich gelijkelijk over alle graden van vrijheid verdeelt, indien dit aantal oneindig is. -^'^^ ni . .,2X2 («) 36 OVER DE LINEAIRE SPECTRA ÜER ELEMENTEN. IToe naar miju meening de bezwaren, die het theorema van BoLTZMAim met zich brengt, opgelost kunnen worden, heb ik in de inleiding uiteengezet. 25. Onlangs heeft von Kövesligethy * in de Astronomische Nachrichten een beschouwing gegeven, die ik volledigheidshalve vermeld. Wat hij hier mede- deelt, is een uittreksel uit een boek, dat weldra van zijne hand verschijnen zal onder den titel: „Grundzüge einer mathematischen Spectralanalyse". Hij geeft ver- schillende resultaten, waartoe hij gekomen is, maar laat den lezer omtrent de rede- ueering, langs welke hij die resultaten verkregen heeft, vrij wel in het duister. Hij stelt voorop dat, hoewel er tusschen de amplitude en de golflengte van een enkele lichtsoort geen betrekking bestaat, er wel een betrekking moet be- staan tusschen de amplituden en de golfleugten van de lichtsoorten in een spec- trum ; anders zou een continu spectrum niet denkbaar zijn. Want de conti- nuïteit van een spectrum eischt niet alleen, dat de intensiteits-kromme een ge- leidelijk verloop heeft, maar ook, dat er geen opvallende maxima en minima zijn. Hij geeft nu de vergelijking Hierin beteekeut L de ware intensiteit van de lichtsoort met golflengte ^, A de totale intensiteit van het spectrum tusschen de grenzen A = O en A = oo, en /j. een grootheid, welke slechts van de temperatuur en van den aard van het uitzendende lichaam afhangt en welke men de golflengte kan noemen voor het intensiteits-maxiraum. In deze vergelijking is opgesloten, dat voor oneindig kleine en voor oneindig groote golflengten de intensiteit oneindig klein is, dat de intensiteit voor An = // een maximum Lc, ^= — heeft, en dat aan Clausius' wet omtrent de uitstraling voldaan wordt omdat ^ volgens de afleiding (die de schrijver niet mededeelt) evenredig is met de voortplantingssnelheid. De schrij- ver zegt nog, dat de hypothese, welke aan de vergelijking («) ten grondslag ligt, deze is : elk lichaam bestaat uit kleinste trillende deeltjes, welker bewe- gingen door den ether qualitatief onveranderd voortgeplant worden, en zoo be- grensd zijn, dat geen deeltje uit het verband met de omgevende deeltjes kan uittreden. Men zal moeten erkennen, dat deze hypothese zeer plausibel is ; ik betreur het slechts dat de schrijver niet met enkele woorden uiteengezet heeft, hoe uit deze hypothese noodzakelijk de vergelijking {a) voortvloeit. Von Kövesligethy, Mathematische Spectralanalyse, Astr. Nachr., n". 2805, B;inil 117, p- 339 (1887). OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN 37 Uit (a) komt de schrijver tot het besluit, dat „die Spectralgleichung kein Additionstheorem besitzt", en dat er dus geen lichaam bestaat, dat bij een willekeurige temperatuur een spectrum heeft, hetwelk gelijk is aan de super- positie van de spectra van andere lichamen. „Dieselben üntersuchungen für ein Gas durchgeführt, führen für jede ein- zelne Linie desselber zu der Gleichung («); die einzelnen fi lassen sich nicht bestimmen, da wir uns jeder Hypothese über die Art der Atombeziehungen enthalten sollen, ergeben sich aber als formell verschieden. Berücksichtigt man aber, dass durch Aendcrung von Druck und Temperatur jedes Gasspectrum durch Verbreiterung der Linien zu einem continuirlichen wird, und dass das continuirliche Spectrum kein Additionstheorem besitzt, so folgt, dass für alle Linien yi und /.i dieselben bleiben ; d. h. durch die karakteristischen Linien eines Gasspectrums liisst sich ein und nur ein continuirliches Spectrum legen. Die Gleichung («) ist daher eine allgemeine; für continuirliche Spectra ist darin y. eine stetige Variabele, für discontinuirliche eine springend Veranderliche". Ik moet bekennen, dat de bedoeling van den schrijver mij niet duidelijk is. De vergelijking (a) is eigenlijk een differentiaal-vergelijking. Willen wij het arbeidsvermogen weten, dat uitgezonden wordt met de lichtsoorten, waarvan de golflengten begrepen zijn tusschen Ai en Aj, dan volgt uit («) dat dit bedraagt : J J ^ {^ +^) Ik zie daarom niet in, welken zin de vergelijking (a) kan hebben, wanneer het spectrum uit enkele lijnen bestaat. De schrijver wil nu ook de wet van Dbapek, volgens welke alle lichamen bij dezelfde temperatuur licht van een bepaalde golflengte beginnen uit te zen- den, in zijn beschouwingen opnemen. "Wanneer een bepaalde lichtsoort begint uitgezonden te worden, dan is hiervoor, zegt de schrijver, L^= i oneindig klein. Voert men dit in, dan wordt («) : . 4 , A2 l =1— fi yl 71 "^ (P -\ fi^f of iV '-^ ± y - —^. /^' = const. (/?) De verg. (/?) geeft nu de waarden van de golflengten tot welke de straling reikt ; het bovenste teeken heeft betrekking op de begrenzing aan het roode 38 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. einde, het onderste teeken op de begrenzing aan het violette einde. Yoor het onderste teeken wordt nog 1 1 Z'" i"^ i X= y —— = const (y) De constante in (/?) en (/) beteekent een grootheid, die alleen afhangt van de temperatuur en niet van de eigenaardigheden van het lichaam. Ook van dit laatste begrijp ik weinig. Wanneer i werkelijk oneindig klein is, dan worden de waarden van de golflengten, tot welke zich de straling uit- strekt O en oD . Is de bedoeling van den schrijver, voor i te nemen een kleine waarde, bijv. de waarde van L als de straling juist intensief genoeg is om door ons oog waargenomen te worden, dan is er geen reden, waarom i voor alle lichamen dezelfde zal zijn ; althans ligt dit niet opgesloten in de wet van Draper. Want i is niet de intensiteit zelve, maar het differentiaal-quotiënt ten opzichte van de golflengte. Intusschen wordt uit (/) afgeleid, dat voor alle lichamen van dezelfde tem- peratuur en hieruit weer op een wijze, die niet wordt medegedeeld, als 6 de absolute temperatuur, en B een absolute, noch van den toestand noch van de eigenaardigheden van de stof afhankelijke, constante is. De schrijver vindt nog het merkwaardige resultaat, dat voor gasvormige lichamen p v = R - (S) waarin p de spanning, v het volume van de massa-eenlieid en R een constante is. Hij wil zelfs in de vergelijkingen van de mechanische warmte-theorie de absolute temperatuur vervangen door // en dan die vergelijkingen integreeren onafiiankelijk van den aggregaatstoestand. Dubbel jammer vind ik het, dat de schrijver wederom niets mededeelt omtrent de afleiding van {8u Ik zal de behandeliug van des schrijvers stuk niet voortzetten. Het is mogelijk dat, als later het boekwerk uitkomt, vele punten duidelijker zullen worden ; maar ik geloof niet, dat men aan de beschouwingen, zooals zij nu in de Astr. Nachr. voorkomen, iets heeft. OVER ÜE LINEAIRE SPECTKA DEE ELEMENTEN. 39 Bijzondere hypothesen. 26. Twee wegen staan bij de bestudeering van de lineaire spectra der ele- menten open. Men kan trachten empirische betrekkingen te vinden tusschen de golflengten der lijnen van hetzelfde spectrum of tusschen die van verschil- lende spectra. Het schijnt de meening van CoRNU te zijn, dat slechts op deze wijze resultaten te verkrijgen zijn. Hij zegt toch*: „En fait, ce qui parait avoir rendu stériles les efforts tentés en vue de la solution du problème, c'est qu'on a cru devoir s'imposer a priori la fonction destinée k représenter la suc- cession des raies spectrales. Je crois qu'il faut au contraire, rejetant toute idéé précongue sur 1'expression mathématique du phénomène, chercher par expérience s'il n'existe pas de fonctions spéciales (exprimables ou non par les symboles ordinaires de l'analyse) susceptibles de réunir dans une loi commune ces séries dont la régularité et l'aualogie ne sont évidemment pas fortuites." Deze methode lokt mij in het geheel niet aan. Zij opent een onafzienbaar veld van getallen-combinaties, waarin men zonder eenigen gids ronddoolt ; de kans, dat men de ware combinatie maakt, komt mij uiterst gering voor. De eenigen, die hierbij op eenig succes kunnen wijzen, zijn Balmer en Grünwald. De betrekking door Grünwald gevonden, is zoo eenvoudig (althans de betrek- king tusschen de waterstof-lijnen en de waterdamp-lijnen)^ dat zij zeker niet geldt voor de spectra van twee elementen ; dan zou zij reeds vroeger ontdekt zijn ge- worden. De formule van Balmer voor de waterstof-lijnen, hoe merkwaardig ook, heeft een theoretisch bezwaar tegen zich, dat slechts op den achtergrond gedrongen zou worden, wanneer het bleek, dat zij ook geldt voor de lijnen van de andere elementen. Misschien heeft CoRNU op het oog zijn „fonction hydrogénique". Maar deze moet nog haar recht van bestaan bewijzen. Bovendien leert de geschiedenis der wetenschap, dat juist de „idees précongues" het meest bijgedragen hebbeu tot haar ontwikkeling, mits men ze toetste aan de feiten. Daarom schijnt mij de tweede weg beter toe, welke hierin bestaat, dat men uitgaat van een of andere hypothese, en onderzoekt of zij in overeenstemming is met hetgeen de waarneming omtrent de spectraallijnen leert. Alleen is het jammer, dat elk onderzoek van dien aard ontzettend veel arbeid kost. De eenvoudigste hypotliese, welke men kon stellen, was wel, dat er tusschen C. E. 100 p. 1183. 40 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. de lijnen van hetzelfde spectrum harmonische verhoudingen bestaan. Door ver- schillende schrijvers werd zij aanvaard en met talrijke voorbeelden gesteund. Maar er was een onderzoek noodig als dat van Schuster, om haar voor goed onhoudbaar te maken. Alleen voor het ijzer-spectrum moest hij 20000 quotiënten berekenen. 27, Men kan moeilijk beweren, dat de hypothese, volgens welke er tusschen de lijnen van hetzelfde spectrum harmonische verhoudingen bestaan, rationeel is. De vibratorische beweging van een atoom of van een molecule analoog zich voor te stellen met die van een snaar of van de luchtkolom binnen een open orgelpijp, ligt niet voor de hand. Na het onderzoek van Schuster zou men er toe kunnen overgaan te onder- stellen, dat de vibratorische beweging van een atoom of van een molecule ana- loog is met die bijv. van een trillende plaat of met die van eeuig ander stelsel, waarvan men de theorie tot zekere hoogte ontwikkeld heeft. Doch het komt mij voor, dat men moet uitgaan van een meer of minder plau- sibele hypothese omtrent het wezen van een atoom of van een molecule. Het is waar, dat ook dan talrijke vergeefsche pogingen in het verschiet liggen, maar ten slotte biedt zij toch de meeste kans, dat men eindelijk zal slagen. Er zijn natuuronderzoekers, die meenen dat een atoom in den zin der nieuwe chemie, nog bestaat uit een groot aantal kleinere deelen ; dat zulk een atoom dus een zeer samengesteld stelsel is. Indien men zich op dit standpunt plaatst, geloof ik niet dat men een hypothese kan formuleeren, die in staat stelt bij onze tegen- woordige kennis een wiskundige theorie van de vibratorische beweging van een atoom te ontwikkelen, tenzij men een atoom wil beschouwen als een elastischeu bol. Maar andere oordeelen, dat verschillende verschijnselen zoozeer op de indivi- dualiteit van de atomen wijzen, dat men moeilijk ze kan beschouwen als stel- sels van talrijke kleinere deelen. Het beste kan ik mij met deze zienswijze vereenigeu. Ik wensch nu eenige hypothesen te bespreken, die in aanmerking gebracht kunnen worden. 28. W. Weber * heeft in een zijner verhandelingen over zijn bekende uit- drukking voor de werking tusschen twee electrische deeltjes, ook een theorie gegeven omtrent de beweging van twee electrische deeltjes, die uitsluitend aan hun onderlinge werking ziju overgelaten. * W. Webeb, Das Priiicij) voii tU r Erliiiltiuig- iI(m- Eneruie, Ahli. thr Kon. Sarlis. Oesellsc/i. d. Wiss. Biid X (1871). Deze verhandeling; is ook afgedrukt in h<;t work van Zöli.ner, Priucipien einer dek- irodynamisclitn Theorie der .Vaterie, Bnd. T p. 17^1. OVER DE LINEAIRK SPECTRA DER ELEMENTEN. 41 Zooals bekend h, neemt Weber voor de potentiacal V van twee electrische deeltjes met electriciteits-lioeveellieden e en e' bij een afstand r, aan: e^ \i il»' r h^\dt waarin c voorstelt de relatieve snelheid, die de electrische deeltjes moeten heb- ben en behouden, opdat zij in het geheel geen werking op elkander uitoefenen. Noemt men « het verschil der snelheden van de electrische deeltjes bij een afstand r, in de richting loodrecht op hun verbindingslijn ; zijn e en s' de massa's der electrische deeltjes ; stelt men : V = 'i^ K i- —1 d r is Tq de waarde van r, wanneer yy — *^i ^'^ '^o de waarde van a als r gelijk ro; is ^ positief en r(,<,y; dan zullen de deeltjes, wanneer zij oorspronkelijk den afstand r^ hebben, dezen afstand niet onveranderd behouden, maar naar elkaar toegaan. Zij krijgen dan ten opzichte van elkander een trillende bewe- ging met den trillingstijd r=-4 ( — ^' (A) r — q\ In de voorrede* van de „Principien einer elektrodynamischen Theorie der Materie" zegt Zöllner in een noot, dat de door Weber ontwikkelde theori& van de trilling van een electrisch atomenpaar waarschijnlijk zal leiden tot de bepaling langs analytischen weg van het aantal en de ligging der spectraal- lijnen van de chemische elementen. Het is mij niet bekend, dat Zöllner dit denkbeeld heeft uitgewerkt. Men zou, dunkt mij, op de volgende wijze een poging in die richting kunnen wagen. Als hypothese stelle men, dat elk atoom in scheikundigen zin bestaat uit twee deeltjes, die dragers zijn van de hoeveelheden electriciteit e en e'; de massa's der deeltjes, met electriciteit beladen, mogen s en t' zijn. Dan is de hierboven • p. XXI. F 6 NAl'UURK. VERH. DER KONINKL. A.KADKUIK. ÜK.KI, XXVI. 42 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. aangehaalde ontwikkeling van "Weber van toepassing op de vibratorische be- weging van zulk een scheikundig atoom. Neemt men aan, dat deze vibrato- rische beweging den omringenden ether in verstoring brengt, zoo is men in staat een uitdrukking te vinden voor de golflengten der spectraallijnen, die men van zulke atomen kan verwachten. Men moet dan de trillende bewegins: ont- binden in enkelvoudige trillende bewegingen. Al is de integraal (A) niet in eindigen vorm te vinden, het is toch duidelijk, dat T een eindige waarde heeft. Voor eenige bijzondere gevallen heeft Weber de integratie volvoerd. Telkens na verloop van den tijd T zijn de betrekkelijke plaatsing en de relatieve snelheid der deeltjes volmaakt dezelfde. Men kan dus r als functie van t ontwikkelen in FouRiER'sche reeksen. Stelt men 2 n -^=^ x^ dan wordt ■ =:r Aq -j- A-^ COS :V -j- A^ COS 2 x -\- -\- B^ sin X -f Bc^ sin 2 x •\- De perioden van de enkelvoudige trillende bewegingen zijn dus T,^T,^ T enz. Was de zooeven genoemde hypothese in overeenstemming met de werkelijk- heid, dan zouden er tusschen de golflengten der lijnen van hetzelfde spectrum harmonische verhoudingen moeten bestaan. Sedert het onderzoek van Schuster zoo overtuigend heeft bewezen, dat die harmonische verhoudingen niet aanwezig zijn, kan men, naar mijn meening, niet verwachten, dat de vibratorische beweging der atomen analoog is met de trillende beweging van een electrisch atomen-paar in de WEBER'sche theorie. Intusschen zou het niet onmogelijk zijn, dat elk atoom in scheikundigen zin uit een aantal dergelijke electrische atomen-paren bestaat, waarvan slechts de grondtrillingen met misschien eenige boventrillingen voor ons waarneembaar worden. 29. Men zou zich een atoom kunnen voorstellen als een elastischen bol. De theorie van de trilling van een elastischen bol is tot groote volledigheid gebracht door Jaerisch *. Na hem is hierover nog een ontwikkeling gegeven door Lamb f . Beide komen tot dezelfde resultaten. Bovendien heeft Loschmidt § er een verhandeling over geschreven, waarop ik dadelijk terug kom. • Jaerisch, Ueber die elastischen Scliwinguugen ei:ier isotropen Kugel, Ceelle 88, p. 131 (1880). f Lamb, Ou tho vibrations of an clastic splierc, Pmc. of Hie London jl/att. /Soc. 13, p. 189 (1882). § LoscUMlüT, Schwinguügszahleii einer elastischen llohlkugel, Wien. Sitz. 93, p. 434 (1886). OVEK DE LINEAIEE SPECTRA DER ELEMENTEN. 43 Het is niet wel mogelijk in het kort de wiskundige ontwikkelingen terug te geven; ik moet hiervoor naar de oorspronkelijke verhandelingen verwijzen. Ik vermeld alleen, dat zulk een bol drie vormen van trillingen kan opleveren: 1" zuiver longitudinale, die bestaan in een beweging van de deeltjes langs de middellijnen en vergezeld gaan van veranderingen van dichtheid; 2° zuiver transversale, die bestaan in een beweging langs lijnen loodrecht op de middel- lijnen en waarbij geen veranderingen van dichtheid optreden ; 3° coëxisteerende longitudinale en transversale trillingen. Welke trillingen ontstaan, hangt af van de oorspronkelijke vervorming. De vergelijkingen van Jaerisch zijn niet zeer geschikt tot berekening van de mogelijke trillingsgetallen. Daartoe leenen zich die van Loschmidt beter en nog het best die van Lamb. Het blijkt dat voor zuiver longitudinale trillingen een oneindig aantal tril- lingsgetallen mogelijk zijn, samenhangende met de wortels der vergelijking -"o waarin A afhangt van de elastische eigenschappen der stof, waaruit de bol is vervaardigd. In alle andere gevallen, zoowel bij zuiver transversale trillingen als bij coëxisteerende longitudinale en transversale trillingen krijgt men een dubbel- oneindige reeks van mogelijke trilliugsgetallen, samenhangende met de wortels van een oneindige rij transcendente vergelijkingen, die vrij ingewikkeld zijn. Bovendien komen hierin de elastische constanten voor van de stof, omtrent welke men een numerische onderstelling dient te maken. Het zou daarom een ontzettenden arbeid vereischen na te gaan of de waar- genomen spectraallijnen beantwoorden aan de hypothese, dat de atomen zich gedragen als elastische bollen. Hiertoe zou men toch wel overgaan, wanneer de hypothese zich als bijzonder plausibel voordeed. Dit is, naar het mij voor- komt, niet het geval. Men zal zich immers wel moeten voorstellen, dat een elastische bol, die dichtheidsveranderingen kan ondergaan, opgebouwd is uit kleinere deeltjes, welke door tusschenruimten zijn gescheiden; een atoom zou dus een ingewikkeld stelsel van nog kleinere deeltjes zijn. Toch heeft Loschmidt de geciteerde verhandeling geschreven met het oog op • Lamb, \. c. p. 201. 44 OVEK DE LINEAIRE SPECTRA DEK ELEMENTEN. eftii mogelijke verklaring van de spectraallijnen. Maar hij denkt hierbij niet aan de hypothese, dat de atomen elastische bollen zouden zijn, doch aan de etherliulsels, welke de atomen omgeven. Zonder het uitdrukkelijk te zeggen, schijnt hij de trilling van die etherhulsels te beschouwen als den oorsprong van de spectraallijnen. Daarom heeft hij in het bijzonder de trillende beweging, niet van een elastischen bol maar van een elastische bolschil behandeld. Van een numerisch onderzoek spreekt hij niet; het blijkt niet, dat hij voornemens is dit te ondernemen. Intusscheu vmd ik het bezwaarlijk aan te nemen dat, indien de atomen etherhulsels hebben, zulk een etherhulsel zich zou gedragen als een elastische bolschil, waarin ook dichtheidsveranderingen kunnen voorkomen. Misschien zou men meer kans van slagen hebben, wanneer men onderstelde, dat dicht- heidsveranderingen uitgesloten zijn en dus alleen zuiver transversale trillingen kunnen optreden. 30. Algemeen bekend is de hypothese van W. Thomson *, volgens welke elk atoom een vortex-ring is. In de uitstekende verhandeling van J. J. Thomson f, over vortex-ringen, wordt ook het probleem behandeld van de vibratie van een nagenoeg cirkelvor- migen vortex-ring. Voor de centraallijn van den vortex-ring worden in semi- polaire coördinaten de vergelijkingen aangenomen Q=z a -\- S:i {(Xn cos nip + [Sn sin n ip) z = ^ -\- 2 {y,, cos n ip -f 8n sin n lp) waarin a voorstelt den straal van de onvervormde centraallij u en a„ /?„ y^ ^« klein zijn in vergelijking met a. De dwarsdoorsnede van den vortex-ring is klein in vergelijking met zijn opening. Wanneer m de intensiteit is van den vortex-ring, e de straal van zijn dwars- doorsnede, dan vindt J. J. Thomson §, dat de trillingstijd voor elke afwijking van den cirkelvorm, die bepaald is door de grootheden «„/?„/, en Pl V-2 + «23 «^2 "/'S + • • • + 5 «111 V'1^ + 7 «323 W + ■■• ^- «113 V^i V2 + • • • enz (11) Wanneer van de verschillende punten, tot het stelsel behoorende, de Cartesi- aansche coördinaten zijn Xi t/i Zi x^ y^ z^ enz., dan zal men, als !//i, i/'o, enz. klein blijven, hoewel zij niet oneindig klein zijn, elk der grootheden x y z kunnen ontwikkelen in een reeks van den volgenden vorm : j' =: e + «1 «//i + «2 'i^s + • • • + e\ tpi^ + e'n ipcf' 4- ... -f- «'12 i/^i j|t'2 + enz. Wij behouden hierin niet alleen de eerste machten van ip^, ip.^, enz. maar ook de tweede machten; de derde en hoogere verwaarloozen wij. Gaat men de beteekenis na van de grootheden b in vergelijking (2), dan vindt men bijv. : '^^ = ^-\[i^,^ +(^-M + 2 i^yS2 Oio ^^ -i m { -f- -J- !■. it^ i//i O (po d ip\ dip2 d ipi d W Indien de uitwijkingen oneindig klein zijn, zijn è^, bi^, enz. constant. Maar als men de uitwijkingen grooter onderstelt, krijgt men in plaats van bu b^ + /^n ip^ -j- /y^n tp-2 + • • • • in plaats van ^12 ^13 + /Asi ^1 + /''133 ip-z -^ • • ■ • zoodat nu 3"= è (bu + ftn Vi + A3 V^s + • • •) V'i' + ^ (^32 + Al tpi + /43 >P'2-\- •■•) H^2^ + • • • + ('^13 + /9i2i ipi + /^133 ^2 + • • ) V^i V^3 + enz (12) Wij kunnen ons een zoodanige lineaire transformatie volvoerd denken, dat de kwadratische tunctie 2 «11 ^/'i^ + 2 «23 '/^ 2^ + • • • + «1 «3 '/^i V2 + enz. F 7 NATDURK. VERH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVi. 50 OVER DE LINEAIKE SPECTKA DEE ELEMENTEN. is omgezet ia de som van kwadraten i a-i q>i^ + è fla qP2^ + enz. en dat tegelijk de kwadratische functie 4 ''11 ^1^ + ih^ipz^ + ■ •■ + ''12 ipi ip2 + enz. is geworden tot de som van kwadraten I bi cpi" + ^ 62 <)P2^ + enz. Dan krijgt men : F= i («1 + «11 9i + «13 fa + • • •) f>\^ -h i («2 + «31 fi + «22 "Pa + • • •) 'P2^ + • • • + «123 fl «2 f3 + «124 "Pi ^2 ^4 + enZ (13) T= 1 èjcpi^ -}- i t2()p/ + . . . + I {ynp;) qP4 4- (iPi. ^2 • • • 9;)^ 4- (•jpd 'ï'2 • • • fiT ' ' • (1^) Natuurlijk krijgt men i dergelijke vergelijkingen. De benaderingsmethode, die ik zooeven vermeldde als door Rayleigh gevolgd en die reeds aangegeven is door Lagrangb *, bestaat nu hierin, dat men de vergelijkingen (9) oplost en hierdoor een benaderde waarde verkrijgt voor <]Pi, cp2 enz.. Deze benaderde waarden worden dan gesubstitueerd in het tweede lid van vergelijking (18), waardoor men een nieuwe vergelijking verkrijgt, waarvan men de oplossing ook kan vinden, en die tot een nauwkeuriger uitdrukking leidt voor qpi. Volgens (9) is : a3, dan zou de waarschijnlijkheid, dat P — ai=-qi2±S is, — zijn, mits f/ij < i ^ ; even groot de waarschijnlijkheid, als a^^^a^, dat P — «2 =: (/j„ ± S. De waarschijnlijkheid, dat «i en a^ een verschil ople- veren gelegen tusschen q^^ en q^^ + d q^^ bedraagt De waarschijnlijkheid, dat P met «i of a^ een verschil geeft q^^ ± ^ is dus o Wanneer ai > a^, is de waarschijnlijkheid, dat a^ — «« = ^is =t: ^ (?i2 gege- ven ondersteld) ^ — 2 ^,2 _ 2_^ mits gi2 «2, hetzij «i < «o) dat, als m een waarde heelt van 3 tot «, «,„ met a^ of Oo een verschil oplevert (/ij ± ^, bedraagt ^x^xi^ = ^| (V.. 56 OVEK DE LINEAIRE SPÜCTEA DER ELEMENTEN. De waarschijnlijkheid, dat Q met «j als a-^ >> «j, of met a^ als a\ <^ aj, een verschil oplevert q^^ ^ S, is overeenkomstig de afleiding- van (V) 2S T (^") De waarschijnlijkheid, indien m een waarde heeft van 3 tot n, dat P — Om^qn^S, bedraagt '-^ , (Vlil) De waarschijnlijkheid, als m en k waarden hebben van 3 tot n, dat a„ en at een verschil geven q^^ — ^j i^ -4 - ^12 2 ^ 2 De waarschijnlijke waarde van tl ^ 7 \ ^ / ^ 3 tl De waarschijnlijkheid, dat «,„ en at een verschil geven (^^g =*= «^j wordt dus 8 S ^•-A (^^) De waarschijnlijkheid, als m tusschen 3 en n ligt, dat Q en a„. een verschil geven qic ± ^, is 2^ T <^) De waarschijnlijkheid, dat a,„ — «„ r= ^„„4.1 ± 8^ is 4 (^^ De waarschijnlijkheid, als m en k waarden hebben van n — 1 tot 1, dat üm en ttk een verschil geven qnn-rX^ ^, is ^ ™ De waarschijnlijkheid, als m een waarde heeft van n — 1 tot 1, dat P a,n = qy>n + 1 ± Ó\ iS i* pni) Uit (IV) vloeit voort een aantal gevallen n — ; geheel dezelfde gevallen ÖVEE DE LINEAIRE SPECTRA. DER ELEMENTEN. 57 De waarschijnlijkheid, dat P — a„ =5'„n + i ±^, is -^ (XIV) Om nu het totaal aantal gevallen te vinden, dat men gemiddeld verwachten kan, waarin twee verschillen aan elkander gelijk zijn, gaat men op de vol- gende wijze te werk. Uit (I) vloeit voort een aantal gevallen n{n—l)—\ geheel dezelfde gevallen levert (V). („_!)(„ — 2) 2^ , , - Uit (II) vloeit voort een aantal gevallen n z — — ; geheel de- zelfde gevallen levert (VIII). Uit (III) vloeit voort een aantal gevallen n{n — 1 ) ^ ; geheel dezelfde ge- vallen levert (XIII). Uit (IV) levert (XIV). \ ,f^ i^ \\ 2 8 Uit (VI) vloeit voort een aantal gevallen - • — - — - — (« - 2) --- ; want als men ?w, 1 en 2 vervangt door alle mogelijke waarden van 1 tot ?*, krijgt men elk geval 2-maal. Uit (VII) vloeit voort een aantal gevallen -^ — ^ —\ geheel dezelfde gevallen levert (XI). „ 1 n{n — l) (« — 2)(/i — 3) 8 8 Uit (IX) vloeit voort een aantal gevallen — • — - — ^- ' ij — *- j; want als men w, A;, 1 en 2 vervangt door alle mogelijke waarden van 1 tot n, krijgt men elk geval 2-maal. Uit (X) vloeit voort een aantal gevallen — - — - — {n — 2) — ; geheel de- zelfde gevallen levert (XII). Het totaal aantal gevallen, dat men gemiddeld verwachten kan, waarin de verschillen binnen de grenzen ± 8 twee aan twee gelijk zijn, is dus : 2^ in(n-l) n(n—\)(n — 2)^ ^ ■, x , '^ , n {n — l) {n — 2) "T + n(n — 1 ) -|- 77 + ~. A \ 2 2 ^^^ro 4 n(n—l) n {n — 1) (« — 2) (« — 3) n{n — \) {n — 2)\ + 2 + 6 "*" 2 i F8 NATUTJRK. VEKH. DER KONINKL. AJiADEMLE. DEEL XXVI. 58 OVEK DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. of: jl „(„_!) („_2) (n-3) + -n{n-l)(n-2) + i n (n-l) + „| - . . . . (22) 36. "Wanneer men aanneemt, dat twee of meer grootheden kunnen samen- vallen binnen de grenzen ± S, ondergaat de oplossing een wijziging. De waarschijnlijklieid, dat P — a,„ = joi =•= ^j is ^ (D A 28 , A De waarschijnlijklieid, datai — am^igoi^^ is —, mits Joi^"^ en dus \ (Il) A De waarschijnlijkheid, dat a,„ — «j = jgi ± (5, is j (III) A De waarschijnlijkheid, als m en h waarden hebben van 2 tot m, dat a„ en ah een verschil opleveren ^'oi ± ^, is ^ A A in de onderstelling, dat g'oi gegeven is; deze waarschijnlijkheid wordt dus i^ (IV) A De waarschijnlijkheid, dat a^ — ^ = ggi ± ^, is ^ (V) De waarschijnlijkheid, als m een waarde heeft van 2 tot «, dat a», — Qz= joi ^ ^j is ii (VI) De waarschijnlijkheid, dat P — ^^^Q^dr^, is - (VII) A OVEE DE LINEAIEE SPECTRA DER ELKMENTRN. 59 Als ^12 gegeven was en «i > a„^ dau zou de waarschijnlijkheid, dat P — ai=:i7i2±^ , zijn — mits §'12 a2? is 'T de waarschijnlijkheid, dat P — a2-=qi<^±d is; als «i < «2, is ook -7 de waarschijnlijkheid, dat P — ^^ = y^j ± ^. De waar- echijnlijkheid, dat P met «^ of aa een verschil geeft $'12 ± ^, is dus {'\ AZLIÜ . ^^ .^+2^^ii (v„i) f yl A — q-^c^ A A A 'o "Wanneer a-^ > «2 en j-jg gegeven ondersteld wordt, is de waarschijnlijkheid, dat «2 — ^''K = §'12 * ^ A — 2rj^. 2_^ mits (^i3 De waarschijnlijkheid, dat Q met Ö2 of «1 een verschil oplevert ^13 ± «J, is T (^) De waarschijnlijkheid, als m een waarde heeft van 3 tot n, dat P — a,„=:§'i2±<5, is T (^^) De waarschijnlijkheid, als m en /i; waarden hebben van 3 tot «, dat «„, en öi een verschil geven ^13 ± ^, is volgens de vorige paragraaf 8 8 Ï-A <™> 60 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. De waarschijnlijkheid, dat Q en a,„, als m een waarde heeft van 3 tot n, een verschil geven qi^ ± S, is -T (^"^) De waarschijnlijkheid, dat a™ — Q=:qn>! + \ =^ S, is 2^ -z (^^^> De waarschijnlijkheid, dat a,« — an =^ qnn+i^ S, is d I (^^) De waarschijnlijkheid, dat a» — a„, = 5'n„+i ± ^, is I <^"> De waarschijnlijkheid, als m en k waarden hebben van n — 1 tot 1, dat Urn en a/i een verschil opleveren qnn + ^±S, is '-^ (XVII, De waarschijnlijkheid, dat P — a« = qn,i+Y ± ^, is -J (XVIII) De waarschijnlijkheid, als m een waarde heeft van n — 1 tot 1, dat P — am = qnn-\-i±S, is ^/ (XIX) De waarschijnlijkheid, dat F — Q = q „„+^ ± d, is 7 (XX) A Uit (I) vloeit voort een aantal gevallen - ?i {n — 1) -— ; want als men « en 1 vervangt door alle mogelijke waarden van 1 tot n, krijgt men elk geval 2-maal. OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN 61 8 Uit (II) en (III) samen vloeit voort een aantal gevallen 2 n {n — ^)~a'i §^ heel dezelfde gevallen levert (VIII). (n— l){n—2) 2S , . , (Jit (IV) vloeit voort een aantal gevallen n — — ; geheel de- zelfde gevallen levert (XI). Uit (V) vloeit voort een aantal gevallen n -j; geheel dezelfde gevallen levert (XVIII). 2d Uit (VI) vloeit voort een aantal gevallen n (n — 1)~7; geheel dezelfde ge- vallen levert (XIX). Uit (VII) vloeit voort een aantal gevallen n — . Uit (IX) vloeit voort een aantal gevallen • — ^r— {n — 2) — . Uit (X) vloeit voort een aantal gevallen — -— — -; geheel dezelfde ge- vallen leveren (XV) en (XVI) samen. TT-. /VTT^ 1 •. . f 1 11 1 '' (^'—-^^ (n-2) (»-3) 8 8^ Uit (a11) vloeit voort een aantal gevallen - . — - — 2i 1.2 \ . il o ji ^(^ \\ 2 8 Uit (XIII) vloeit voort een aantal gevallen ~ — ^ (« — 2) -— - ; geheel de- zelfde gevallen levert (XVII). 1 2^ Uit (XIV) vlooit voort een aantal gevallen —.n{n — 1) "V • Uit (XX) vloeit voort een aantal gevallen n . Het totaal aantal gevallen, dat men gemiddeld verwachten kan, waarin de verschillen binnen de grenzen ± 8 twee aan twee gelijk zijn, is dus : 2^' il A )-«(„_!) 4. n(n — l) + -n{n-l)in-2) + -n + n {n — l) 13 1 + -n + -«(« — 1) (n-2) + n(n-l) + - n(n—l) {n - 2) (« — S) 2 4 o 1 1 1 l + -n{n-l)(n-2) + -n{n-l) + - «} 62 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. of {^«(«-l)(n — 2)(n- 3) ^ ^ n (« - 1) (n - 2) + 8n(n— 1) + 3 n| -. . . (23) 37. Door Prof. Lorentz is mij een tweede methode aan de hand gedaan, volgens welke de uitdrukkingen (22) en (23) kunnen worden afgeleid. Men kan alle coïncidenties van verschillen verdeelen in 4 groepen ; de eerste groep omvat die coïncidenties, in elk waarvan 4 der n grootheden optreden, en die dus van den vorm a,n — «i- = ar — «^ ±: ^ zijn ; de tweede groep omvat die coïncidenties, in elk waarvan 3 der n grootheden optreden, en die dus den vorm hebben «« — ük = a'k — üt ± 8^ P — «m = ff* — «r ± 8 of a,„ — Q = af.—ar ± ^; de derde groep omvat die coïncidenties, in elk waarvan 2 der n grootheden optreden en die den vorm hebben P — «« = Qm—ak ±8, a„ — Q^= at — a,„ ± S of P — am = Uk — ^ ± ^ ; de laatste groep omvat die coïncidenties, in elk waar- van slechts 1 der n grootheden optreedt, en die den vorm hebben P — am=^ci„ — Q±8. Sluit men de mogelijkheid, dat twee of meer grootheden binnen de grenzen ± S met elkander samenvallen, niet uit, dan komen in de drie laatste groepen er nog eenige mogelijke coïncidenties bij, zooals wij zullen zien. Eerste groep. Stellen wij ons vier grootheden voor, a^ a^ «s «4, die wij een groot aantal malen (iV^) willekeurig plaatsen tusschen de grenzen /-" en Q, ter- wijl P — Q = A. Wij vormen als 't ware iV" denkbeeldige spectra van vier lijnen. De waarschijnlijkheid, dat a^ — «j positief zijnde een waarde heeft tusschen g-^2 en /'/12 +(^^12 is -~ ~^] ^^ waarschijnlijkheid, dat «3 — ai =^qi2±8, . A — fju 2 8 . 18 y— Aan de vergelykmg «3 — O4 = «1 — 02 * ^ (") onder de voorwaarde, dat ffj — a^ positief is, wordt dus voldaan in I \ A I A 3 A ^28 (^^A-g^^'d^^2 8_^ o spectra. Tevens wordt nu voldaan aan de betrekking, welke uit («) voortvloeit : «2 — «4 = «1 — «3 ^ ^ (/^) OVER DE LINEMRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 63 In N spectra zullen wij dus „ ^ iV coïncidenties (a) en (/?) vinden, daar ook aan (a) en (/?) voldaan wordt, indien a^ < a^ en «3 <. a* is. Nu is het nog mogelijk, dat voldaan wordt aan de vergelijking «4 — «2 = «1 — «3 =*= ^ (7) zoodat ook ag — a^ '^^ dl — «^ ± d (o) Eindelijk kan nog de betrekking bestaan «2 — «3 = «1 — '^i S (B) zoodat ook Ui — «3 =: «j — Oj ± O (Q) In de iV spectra met de trillingsgetallen «j «3 03 en a-i komt dus 8S S 3 X - -A'^S-iV 3^ A malen een gelijkheid van twee verschillen voor, die den vorm heeft Om — a/i =: ür — tts ± S. Vormt men N spectra met n trillingsgetallen, dan kan A .1. 1 n jn — 1) (n — 2) (n — 3) men van deze n grootheden ■ — combinaties van 4 groot- heden maken. In de N spectra zullen dus 1 « - -n{n-l){n-2){n-B)N coïncidenties van verschillen gevonden worden ; gemiddeld in elk spectrum dus 1 ^ - j M« - 1) (" - 2) (n - 3) (I) Dit is hot gezochte aantal voor de eerste groep; hier is het van geen invloed of men de mogelijkheid, dat twee of meer der grootheden binnen de grenzen ± § samenvallen, uitsluit ja of neen. Tweede groep. Wij stellen ons voor drie grootheden, aj a^ en «3, welke wij iV-maal willekeurig plaatsen tusschen de grenzen P en Q. De waarschijnlijkheid, dat a^ — «3 positief zijnde een waarde heeft tusschen ^13 en 5-12 + d $-12 is -~^ — p De waarschijnlijkheid dat 64 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. s . ^ — 2q^^ 2 S . A «3 — «3 = ?12 ^ o» IS — — - , mits ?]2 < - . Aan de vergelijking a^ — a^ = a^ — Oj ± ö onder de voorwaarde dat «i — a^ positief is, wordt dus voldaan in ^^^2 3 p^A-2q,^ A-g,^ dg.^^lS ^^ I A J ^—qn -^ A 2^ o spectra. Een even groot aantal malen wordt voldaan, onder de voorwaarde dat ög — ^1 positief is, aan de vergelijking a^ — ag = ^2 — rtj ± o. Nog twee dergelijke stellen van vergelijkingen kunnen gedacht worden, namelijk : «3 — Ui'^ Ui — üc^ziz o a^ — aj ■= «2 — «3 ± ■ Og en ggi = o — ^ ^- Dan is giz -^ gz5 ^= tt' r ^ ^- Zij verder o o ^ _ gl2 + g23 _ é 4_ — . 2 3 2 Wanneer a^ juist midden tusschen a^ en Q ligt, zijn de verschillen qi^ — g^i en q^s — 901 ^^^ elkander gelijk en kleiner dan het grootste dezer verschillen voor het geval dat a^ niet juist midden tusschen a^ en Q wordt gevonden. Nu is Bkê Daar het verschil tusschen (/Q-^ eu q-^o of tusschen goi ^i ?23 nooit grooter mag zijn dan S, is de grootste waarde welke k mag hebben -. o A A Als ^01 gelegen is tusschen - — k d en r — {k + d k) <5, kan men in de o o uiterste gevallen dus hebben: ^12 = " + o — en ^23 = " — o -f --- 70 OVER DE LINEAIKE SPECTRA ÜKK ELEMENTEN. of mits (jli2 = M — " + en ^23 = M + d ±(?i2-'723)=2^-3A^<(5 of /:>^. Wanneer daarentegen 2 ^ — 3k S y^3 of ^ < -, kan men in de uiterste ge- vallen hebben Vi2 = M -h è ^ en q^a = ^^ — i ^ of y^j = w — ^ (^ en (/23 ^^ " "I" è ^» Iets dergelijks vindt men, wanneer men onderstelt, dat q^^ =: — -{- k S. Daarom is de waarschijnlijkheid, dat binnen de grenzen ± ^ de grootheden ïoi) ?'i2 6n 5'23 aan elkander gelijk zijn, of met andere woorden, de waarschijn- lijkheid, dat gelijktijdig aan de betrekkingen (24) en (25) voldaan wordt 2 ƒ 4- 2 ƒ • - = — JA A ^ j A A A^ Wij hebben hier aangeuomeu, dat «j > a^. Het kan ook zijn, dat «i < a^ is. Stelt men dus, dat bij de vorming van N spectra met twee trillingsgetallen, zich 4 coïncidenties van verschillen voordoen in 2\ 4P^ spectra, dan vindt men : •^^2^ (2C) 4 ^2 ^ ' Er kunnen ook 3 coïncidenties van verschillen voorkomen, bijv. als wèl aan de vergelijkingen (24) maar niet aan (25) voldaan wordt. Stel wederom «j > «2 en 701 =^ q ^^ — ^^ ^" verder /ƒ23 = 0 "^ — ^^ — ^^f terwijl m < 1, dan is 'J12 — -A + 2 k 8 + m 8. ö OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN". 71 Uit de Yoorwaardeu qiz — 701 < ^ en (7i2 — ,723 > S volgt : 3k§ + mö <:i3 en 3 A ó^ + 2 »j ^ > <5 of 1 q I wi <^ 1 — 3 ^ m^ — - — , Daar 7n tusschen de grenzen O en 1 gelegen is, moet ^ > O en A; < 7 zijn. Wanneer wel ^gi = ö ^ — ^' '^7 ï^*^*^ ^ss == .. /l — ^- <5 A ^, terwijl /« < 1, dan is ^12 = - yl 4 2^-^ — hS. Stelt men 3^-^ — 2 h d y O, dan kan niet te gelijk voldaan worden aan de voorwaarden q-^^ — qoi ^ eischt 2A^ — Skèy^è l + 3 k of A > — - — , maar tevens dat 3 k § —h 8 ■ — ~ , kan k niet grooter zijn dan -. ^ 3 Aannemende, dat k positief is, krijgt men voor de waarschijnlijkheid, dat wèl 9oi = 723 ± ^ en 901 = qj2 ± ^, maar niet q^^ = 923 ± ^•■ CkSdk f^-siSam . f'hSdk C^ 8dh 18^ f'hS d k fi-^^8dm f'h8dk /"l o 1—3/1: O l+3i 2 2 Even groot is die waarschijnlijkheid, als k negatief is. De waarschijnlijkheid als «1 > «2) dat wèl 5-01 = ^23^^ en q^j ^^ q^c^ ± 8 maar niet ^^ := q„^ ± 8, is 1 ^2 1 ^2 dus -— . Evenzoo is - — : de waarschijnlijkheid als ai > «3, dat wel ^oi =?23±^ en 5'23 = 9'i2 ± Op dergelijke wijze zou men nu de waarschijnlijkheid van ieder mogelijk geval van coïncidenties van verschillen kunnen bepalen voor meer grootheden. "Waarschijnlijk zou men op deze wijze wel tot een algemeene uitdrukking voor i ] kunnen geraken. Maar al kent men deze uitdrukking niet, zoo zal toch de volgende beschou- wing ons in staat stellen in eenige gevallen een oordeel te verkrijgen over de grootte der waarschijnlijkheid van het aantal waai'genomen coïncidenties van verschillen. Wanneer men n grootheden heeft tusschen de grenzen P en ^ zijn er hoog- stens ^ coïncidenties van verschillen mogelijk ; dit is bijv. het geval, als de verschillen tusschen de opeenvolgende grootheden alle gelijk zijn A aan — — — . Wat n ook zijn moge, de grootste term van de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid van 1 coïncidentie en evenzoo de grootste term in de uit- drukking voor de waarschijnlijkheid van 2 coïncidenties bevat -. De grootste term in de uitdrukkingen voor de waarschijnlijkheid van 3 en 4 coïncidenties bevat ("tI ; de grootste term in de uitdrukkingen voor de waarschijnlijkheid van 5 tot en met 10 coïncidenties bevat " ) ; in het algemeen, als^j > 2, komt — 1 voor in den grootsten term van de uitdrukkingen voor de waarschijnlijk- heid van (P-'^^PjP+^} + i ^t en met PiP+'^](P + ^^ coïncidenties. Want b 6 bij een aantal coïncidenties van ^P^MfP+l"» + i tot P (P + '^^P + ^) ,ijn 6 6 mwstens p grootheden betrokken. OVEK DE LINEAIEE SPECTRA DEK ELEMENTEN. 73 Nu kennen wij het gemiddeld aantal coïncidenties van verschillen bij n groot- heden. Stellen wij dit voor door G^ dan is Stelt men zich op de lijn der abscissen punten voor, die tot den oorsprong afstanden hebben 1, 2, 3, enz., en in die punten ordinaten opgericht evenredig met (i ]) (o); (o) 6nz. ; dan zullen de uiteinden van die ordinaten een gebro- ken lijn vormen. Die gebroken lijn zal minder of meer overeenkomen met een continue lijn, zoolang in de uitdrukking voor de "waarschijnlijkheid van het door het abscis- § k punt aangeduide aantal coïncidenties, de hoogste term blijft bevatten ( ~ 1 • Maar indien wij langs de abscis gaan en een punt bereiken, waarvoor die hoogste term een factor verkrijgt \—\ , kan een zeer merkbare discontinuï- teit intreden, daar dan de verandering van ordinaat in sterke mate afhankelijk is van — . In de nabijheid van zulk een overgangspunt kunnen wij het quo- tient van de ordinaten van twee naast elkander liggende abscispunten zoo klein maken als wij willen door — klein genoeg te kiezen. Daarentegen kan — - ook zoodanig zijn, dat de discontinuïteit zeer gering is. Ku zullen in de uitdrukking (30) de termen in de nabijheid van den term met factor ( | het meest bijdragen tot de grootte van G. De gebroken lijn zal dus voor de punten van de abscis in de nabijheid van G de grootste ordi- naten hebben. Als de grootste term in de uitdrukking voor de waarschijnlijk- heid van { bevat ( — ) , zal de ordinaat van een punt, waarvoor die grootste term — bevat, met den ordinaat van G een des te kleiner quotiënt ople- veren, naarmate — - kleiner is. A Wanneer het nu mocht blijken, als W het aantal waargenomen coïncidenties F 10 NATTJURK. VKRH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 74 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. is, dat in den grootsten term van ( een hoogere macht voorkomt van — dan in den grootsten term van (I, dan mag men dunkt mij, daar— steeds klein is, hieruit besluiten dat ( " j klein is. Natuurlijk is hiertegen altijd het bezwaar aan te voeren dat men, daar de waarde van j niet bekend is, niet met zekerheid weet te zeggen of — klein genoeg is, te meer daar de gebroken Ji. lijn aan de andere zijde van G zeker minder sterke discontinuïteiten zal ver- toonen. Bovendien bezit men soms nog een hulpmiddel om te beoordeelen of de waarge- nomen coïncidenties uitsluitend aan toeval te wijten zijn. Is er eene of andere oorzaak, die met zich brengt, dat er een betrekkelijk groot aantal coïncidenties van verschillen tusschen een groep van grootheden bestaat ; kent men ongeveer de mogelijke fout g>, die in de gevonden verschillen ten gevolge van de waar- neraingsfouten bij de bepaling dier grootheden kan insluipen ; stelt men achter- eenvolo-ens ^ = if , tf = 0,8 qp, 8 = 0,6 qp enz., dan moet het quotiënt van het aantal waargenomen coïncidenties voor een zekere waarde van S en van 8 des te grooter zijn, naarmate 8 kleiner is, mits men 8 niet al te klein kiest. Zijn de coïncidenties toe te sclu'ijven aan het toeval, dan kan men verwachten, dat dit quotiënt nagenoeg dezelfde waarde behoudt. 39. Het komt mij voor, dat men bij toepassing op de spectraallijnen met meer recht zal gebruik maken van de uitdrukking (22) dan van de uitdruk- king (23). Indien toch werkelijk twee spectraallijnen samenvallen, zal men ze niet als twee verschillende spectraallijnen waarnemen. Toch zal ik bij de toe- passing van beide uitdrukkingen gebruik maken. Voor 8 moet men een waarde kiezen, die samenhangt met de nauwkeurig- heiil, welke men aan de waarneming van de golflengten der spectraallijnen toekent. Zij X de waargenomene golflengte, uitgedrukt in tien-millioenste millimeters; dan is het getal iV, dat ik als trillingsgetal heb aangenomen -^- Is er in >l een fout mogelijk ± «, dan is er in het trillingsgetal een fout OVEE DE LINEAIEE SPECTRA. DER ELEMENTEN. 75 mogelijk 10' « -T- y . Omgekeerd komt een fout ± /3 'm het trillingsgetal 10'' overeen met een fout jr^ /^ in de golflengte; voor iV=1500, wordt deze fout 4,4/?; voor iV^=2000 wordt zij 2,5^; voor A^ = 2500 wordt zij 1,6/^; voor iV^=3000 wordt zij 1,1 /i. Neemt men eens aan, dat het verschil tusschen de trillingsgetallen der spec- traallijnen / en « in werkelijkheid volkomen gelijk is aan het verschil tusschen de trilliugsgetallen der lijnen ^ en 6»; dat intusschen in elk der berekende trillingsgetallen ten gevolge van de onnauwkeurigheid in de bepaling der golf- lengte een fout kan voorkomen ± /?; dan kan in het uiterste geval voor het verschil, dat in werkelijkheid nul is, gevonden worden 4 /?. Dit uiterste ge- val zal zich natuurlijk slechts zelden voordoen ; het verschil zal meestal vrij wat kleiner zijn dan 4 /i. Onderstelt men nu dat in de golflengte van een lijn met trillingsgetal 2000 een fout ± 1 mogelijk is, dan kan in het trillingsgetal voor- komen een fout 0,4 ; in het uiterste geval kan voor een verschil tusschen / — e en ^ — 0, als /, s, ^, O in den omtrek van 2000 gelegen zijn,dat wei'kelijk nul is, gevonden worden 1,6. Ik heb voor ^ waarden gekozen tusschen 1 en 0,2. Soms is deze waarde, vooral bij kleine golflengten, wel wat klein in verhouding tot de mogelijke fout in de golflengten, zoodat het beoordeelings-middel, aan het eind der vorige paragraaf vermeld, faalt. Maar dan werd ik hiertoe ge- noodzaakt door het bedrag van het kleinste verschil tusschen de trillingsgetallen. Ik wensch nu achtereenvolgens de uitkomsten mede te deelen van het onder- zoek bij waterstof, kalium en natrium. 40. In de eerste plaats heb ik mij bezig gehouden raet de 14 waterstof-lijnen, die door de formule van Balmer omvat worden ; en wel heb ik hiervoor de vijf lijnen, door Angström gevonden, vereenigd met negen lijnen, door HuG- GINS in het spectrum der witte sterren ontdekt. De golflengten en trillingsge- tallen staan hieronder ; hierbij duid ik de verschillende lijnen aan door de ge- o tallen 1 tot 14; de 5 eerste lijnen zijn die van Angström. Golflengten. Trillings- getallen. Golflengten. Trillings- getallen Golflengten. Trillings- getallen. 1 6568. 1 1523.90 6 3887.5 2572 35 11 3730.0 2680.96 2 4860.7 2057.32 7 3834 O 2608.24 12 3717.5 2689.98 3 4340.1 2304.09 8 3795.0 2635.05 13 3707.5 2697.23 4 4101 8 2438.31 9 3767.5 2654.28 14 3699 2703.43 5 3968.1 2520.10 10 3745.5 2669.87 76 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. De coïncidenties, die zich in dit geval voordoen, zijn de volgende 5—3 = 216,01 9—4 — 215,97 7—4= 169,93 12—5 169,88 4-3 9—5 6—4 13—7: 7-5: 134,22 134,18 134,04 88,99 88,14 9—6 = 81,93 5—4 = 81,79 12—7 = 81,74 8—6 = 62,70 13—8 = 62,18 10—7 = 61,63 9—7 = 46,04 11—8 = 45,91 7- 6 = 35,89 12— 9 = 35,70 10— 8 = 34,82 13—10 = 27,36 8— 7 = 26,81 11— 9 = 26,68 13—11 = 16,27 10— 9 15,59 Stelt men nu in de uitdrukking (22) van § 35 « =: 12 en ^ = 2703,43—1523,90=1179,53, dan krijgt men voor het gemiddeld aantal coïncidenties van verschillen in zulk een spectrum 6,613 d of bij benadering 6,6 d. Volgens de uitdrukking (23) van § 36 wordt dit aantal 8,2 S. In het volgende lijstje vindt men nu naast het aantal coïncidenties van ver- schillen, dat men volgens (22) en (23) gemiddeld verwachten kan, het aantal waargenomen coïncidenties en wel voor verschillende waarden van S. Berekend Waae- W GENOMEN w 8 volgens (22) volgens (23) Ö = 1.00 6,G 8,2 18 18 d = 0,80 5,3 6,6 16 20 8 = 0,60 4,0 4,9 14 23,3 5 = 0,40 2,6 3,3 11 27,5 8 = 0,20 1,3 1,6 11 55 Men ziet, dat het aantal waargenomen coïncidenties vrij wat grooter is dan OVEE DE LINEAIRE SPECTRA DEE ELEMENTEN. 77 het gemiddelde. Gaat men nu die coïncidenties na, dan blijkt het wel, dat verscheidene van elkander afhankelijk zijn ; maar ook bij de berekening van het gemiddeld aantal zijn alle van elkander afhangende coïncidenties ieder voor zich medegeteld. Volgens de vorige paragraaf bevat de grootste term van de uitdrukkingen voor de waarschijnlijkheid van 5 tot en met 10 coïncidenties bij toepassing van de formule (22) -jl ; dit is dus ook het geval voor het gemiddelde 6,6 \A als S = 1,00. Daarentegen bevat de grootste term van de uitdrukkingen voor / (h* de waarschijnlijkheid van 1 1 tot en met 20 coïncidenties I "T ; dit is dus ook het geval voor het waargenomen aantal coïncidenties 18. Vergelijkt men nu voor d = 0,20 het gemiddeld aantal met het waargenomen aantal, dan vindt men dat de grootste term in de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid van het gemiddelde aantal — bevat, en de grootste term in de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid van het waargenomen aantal Ui Zouder twijfel is daarom de waarschijnlijkheid, dat deze coïncidenties van verschillen aan toeval toegeschreven moeten worden, zeer klein. Bovendien W vindt men nog, dat de waarde van -j zeer merkbaar toeneemt als S kleiner wordt. Ik heb ook de verschillen gevormd van de golflengten. Men vindt dan de volgende coïncidenties van verschillen : 3— 5 = 372,0 7—10 = 88,5 10—12 = 28,0 4 — 11 = 371,2 8—13 = 87,5 8— 9 = 27,5 3 - 4 = 238,9 9—12 = 50,0 11 -13 = 22,5 5—11 = 238,1 8—10 = 49,5 9—10 = 22,0 7—14=135,0 7— 8=39,0 5— 7 = 134,1 10—13 = 38,0 4— 5 = 133,1 9—11 = 37,5 Stelt men in (22) en (23) « = 12 en J = 2863,1, dan krijgt men het volgende. 78 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. Berekend Waar- w genomen volgens (22) volgens (23) W 0 8 = 1,0 2,7 , 3.4 10 10 3 = 0,8 2,2 1 2,7 6 7,5 8 = 0,6 1,6 2,0 4 6,7 d = 0,4 1,1 1,4 0 0 Ook hier is het aantal waargenomen coïncidenties voor waarden van <5 tus- schen 1,0 en 0,6 grooter dan het gemiddelde; maar hier tegenover staat, dat W . -V in plaats van toe te nemen, zelfs iets afneemt. Vergelijkt men dit lijstje met dat op pag. 76, dan is het verschil in het oog loopend. Bij het bespreken van de formule van Balmer in § 21 heb ik reeds de metingen van CoRNU * vermeld omtrent de ultra-violette waterstof-lijnen. De proeven van Cornu hebben zonder twijfel bewezen, dat de lijnen, door HüG- GINS in het spectrum der witte sterren aangetroffen, waterstof-lijnen zijn. Maar de golflengten, door hem gevonden, wijken merkbaar af van die, welke Huggins aangeeft. In de tabel waterstof A en B vindt men deze golflengten naast elkander. De golflengten van Cornü zijn grooter dan die van Huggins; en het verschil neemt toe naarmate de golflengte kleiner wordt. Dit doet mij vermoeden, dat in deze waarnemingen van Cornu een systematische fout aan- wezig is. Ik heb de vijf lijnen van Angström vereenigd met acht lijnen van CoRNU; in de tabel waterstof C vindt men de trillingsgetallen en ook de coïncideerende verschillen van trillingsgetallen. In de uitdrukkingen (22) en (23) wordt nu n = ll en ^=1171,01. Men krijgt het volgende lijstje. • CouNu, Sur Ie spectre ultra-violet de riiydrogène, Journal de Phyüque 5 [2], p. 341 (1886). OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 79 Berekend Waau- GENOMEN \v W 8 volgens (22) volgens (23) d = 1,00 4,8 6,0 9 9 S = 0,80 3,8 4,8 5 6,25 8 = 0,60 2,9 3,6 4 6,7 8 = 0,40 1,9 2,4 4 10 8 = 0,20 1,0 1,2 0 0 Uit dit lijstje blijkt, dat de waarnemingen van Cornu in verband met die o van Angström weinig gunstig zijn voor de meening, dat een bijzondere oor- zaak aanwezig is, waardoor het aantal coïncidenties van verschillen bijzonder groot is. De bewering, dat in het waterstof-spectrum som- en verschillijnen voorko- men, heeft naar mijn meening alleen dan een hooge mate van waarschijnlijkheid, als de waarnemingen van Cornu in nauwkeurigheid achterstaan bij die van HUQGINS. Neemt men voor een oogenblik aan, dat de waarnemingen van CoRNU min- der nauwkeurig zijn dan die van Huggins, dan ziet men hoe slechts nauw- keurige waarnemingen tot een zoodanig aantal coïncidenties van verschillen leiden, dat de waarschijnlijkheid van het bestaan van som- en verschillijnen duidelijk aan den dag treedt. "Wil men eens voor het oogenblik onderstellen, dat de waarnemingen van Cornu nauwkeuriger zijn dan die van Huggins, dan komt men tot de vol- gende slotsom: de waarnemingen van Cornu geven niet het recht het bestaan van som- en verschillijnen aan te nemen; maar de fouten, die Huggins ge- maakt heeft, zijn juist zoodanig, dat zij op de meest bedriegelijke wijze tot de overtuiging leiden, dat er wèl som- en verschillijnen in het waterstof-spectrum voorkomen. Daarom schijnt het mij toe, dat de waarnemingen van Cornu in nauwkeu- righeid achterstaan bij die van Angström en Huggins. Hiermede beweer ik niet, dat de absolute waarden der golflengten van Angström en Huggins juist zijn; velen meenen dat alle golflengten, door Angström gevonden, met een zekeren factor moeten vermenigvuldigd worden; maar dan is dit ook het geval 80 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. met de golflengten van HüGGiNS. HuoGiNS * heeft gebruik gemaakt van een prisma, en zich tot bepaling van de golflengten bediend van de tabellen, waarin CoKNü f zijn metingen van de golflengten in de violette en ultra-violette ge- deelten van het zonnespectrum heeft neergelegd. Vergelijkt men nu de uit- komsten van CoRNü § met die van Anöström voor dat gedeelte van het spec- trum, dat beide in hun onderzoek hadden opgenomen, dan is de overeenstem- ming nagenoeg volkomen. Behalve de 14 besproken waterstof-lijnen meent Vogel ** dat er nog vele meer zijn; hij geeft 13 lijnen en 2 baoden (welke banden ik buiten beschou- wing heb gelaten), die naar zijn meening bepaaldelijk tot waterstof behooren. In de tabel waterstof A en B vindt men naast elkander geplaatst de golf- lengten van Angström, Vogel, Htjggins en Cornu ; naast elke golflengte staat het trillingsgetal. Ik heb een eerste serie A van 27 trillingsgetallen gevormd; zoodra een lijn door meer dan één waarnemer is bepaald, heb ik van de trillingsgetallen het gemiddelde genomen. In de tabel waterstof A vindt men de coïncideerende verschillen opgenomen, welke door die 27 trillingsgetallen worden gegeven. Stelt men in de uitdrukkingen (22) en (23) « = 25 en J = 1179,53, dan blijkt het gemiddeld aantal coïncidenties, dat men verwachten kan, te zijn 117,1 () of 130,9 c»\ Men heeft nu het volgende lijstje: Berekend Waar- W genomen. W d volgens (22) volgens (^23) d = 1,00 117,1 130,9 382 882 d = 0,80 93,7 104,7 316 395 8 = 0,60 70,3 78,5 249 415 d = 0,40 46,8 52,4 149 372,5 Ö = 0,20 23,4 26,2 75 875 • HuGGiNS, On the photographic spectra of stars, F/iil. Traiuaet. 171, p. 669 (1880). f CottNU, Sur Ie spettre normal du soleil, Annalui de l'Ecole Normale 3 [2J, p. 4ïl. § Cornu, L c. p. 43L ** Vogel, Berl. Monatsber. 1880, p. 197. OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 81 Het aantal waargenomen gevallen overtreft dus verre het gemiddeld aantal. De grootste term in de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid van 117 coïn- cidenties is ( -7 | ; de grootste term in de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid A van de waargenomen 382 coïncidenties is ( — In zooverre wordt dus de meening gesteund, dat som- en verschillijnen aan- wezig zijn. Maar hiertegenover staat, dat bij het afnemen van d wel eerst de W waarde van -^ toeneemt, doch dat vervolgens deze waarde vermindert, om dan weer iets grooter te worden. Het was mogelijk, dat de waarnemingen van CoBNU hiervan de oorzaak waren. Daarom heb ik een tweede serie B van 27 trillingsgetallen gevormd, de ge- middelde welke men verkrijgt, als de waarnemingen van COBNU buiten reke- ning worden gelaten ; men vindt deze trilliugsgetallen op tabel waterstof A en B. De coïncideerende verschillen zijn opgenomen in tabel waterstof B. De uitkomst is de volgende : Berekend Waar- genomen W W 8 volgens (22) volgens (23) 8 = 1,00 117,1 130,9 381 381 8 = 0,80 93,7 104,7 309 386,25 8 = 0,60 70,3 78,5 235 391,67 8 = 0,40 46,8 52,4 143 357,5 8 = 0,20 23,4 26,2 79 395 w Het verloop der waarden van -^ zou men iets gunstiger kunnen noemen. W Zondert men het geval S ^= 0,40 uit, dan neemt -^ geleidelijk, hoewel weinig, toe als S kleiner wordt. De lijnen, door Vogel aan waterstof toegeschreven, zijn nog niet door andere waarnemers als waterstof-lijnen onderkend. Vogel zelf wijst er op, dat zij tot heden niet in het zounespectrum zijn gevonden. Fll natddrk. verh. der koninkl. akademie. deel XXVI. 82 OVEE DE LINEAIEE SPBCTRA DEK ELEMENTEN. Hoewel het mij voorkomt nog in het geheel niet vast te staan, dat de VoGEL'sche lijnen werkelijk waterstof-lijnen zijn, is het aantal coïncidenties van verschillen met de overige lijnen, welke algemeen als waterstof-lijnen be- schouwd worden, zóó groot, dat ik geneigd ben mij aan de meening van Vogel aan te sluiten. Intusschen heb ik nog onderzocht of het groote aantal coïncidenties ook hieruit verklaard kon worden, dat de VoGEL'sche lijnen ouderling buitengewoon veel coïncidenties opleveren. Dan zou het mogelijk zijn, dat zij een afzonder- lijke groep vormden, misschien tot een andere stof als waterstof behoorende. Op tabel waterstof D vindt men de golflengten en trillingsgetallen der 13 VoGEL'sche lijnen, benevens de coïncideereude verschillen van trillingsgetallen. Stelt men in (22) en (23) « = 11 en ^ = 106,91, dan krijgt men voor het gemiddeld aantal coïncidenties van verschillen, dat men verwachten kan, 52,1 èi en 65,6 S. Men vindt nu het volgende: Berekend Waar- genomen. W W s 1 volgens (22) volgens (23) d = 1,U0 52,1 65,6 47 47 8 = 0,80 41,6 52,5 33 41.25 d = 0,60 31,3 39,4 29 48,3 Ö = 0,40 20,8 26,2 18 45 Ö = 0,20 10,4 13,1 10 50 In de eerste plaats blijkt, dat het aantal waargenomen coïncidenties iets blijft beneden het aantal, dat men gemiddeld verwachten kan en dat ook het verloop W der waarde van y geen recht geeft te meenen, dat in deze groep van lijnen, als zij op zich zelve beschouwd wordt, som- en verschillijnen voorkomen. Maar bovendien is het absolute aantal coïncidenties van verschillen bij de VoGEL'sche lijnen onderling, klein in vergelijking met het aantal coïncidenties, dat zij in vereeniging met de 14 andere waterstof-lijnen opleveren. Het groote aantal coïncidenties in dit geval wijst op een baud tusschen de bekende 14 waterstof-lijnen en de VoGEL'sche lijnen. Daarom komt het mij aannemelijk OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 83 voor, dat de VoGEL'sohe lijnen werkelijk waterstof-lijnen zijn, maar dat de golflengten ervan niet met groote nauwkeurigheid bepaald zijn. Hierin zou W dan de radon liggen, waarom y "^o^i" waarden van S tussclien 1,00 en 0,20 weinig toeneemt als (^ kleiner wordt, en zelfs een enkele maal merkbaar afneemt. Men zou grootere waarden voor S kunnen kiezen, maar dan wordt (Jgrooter dan het kleinste verschil van twee trillingsgetallen. 41. Het onderzoek bij kalium heeft ook een uitkomst opgeleverd, die gunstig is voor de meening, dat in het kalium-spectrum som- en verschillijnen voor- komen. Verschillende waarnemers hebbeu zich met het kalium-spectrum bezig ge- houden, o. a. Thalèn, Huggins, Kirchhoff, Lecoq de Boisbaudean, Liveing en Dewak, en Lockyer. Tusschen de bepalingen van deze waarnemers viudt men kleinere en grootere verschillen, zouder dat het gemakkelijk uit te maken is, aan welke bepalingen men de grootste nauwkeurigheid moet toeschrijven. Ik heb daarom op de tabel kalium naast elkander geplaatst de golflengten, zooals zij door hen zijn gevonden en de hieruit berekende trillingsgetallen ; van deze trillingsgetallen heb ik het gemiddelde genomen en zoo een spectrum van 47 lijnen gevormd. De coïncideerende verschillen der trillingsgetallen vindt men in de overige kalium-tabellen. Stelt men in de uitdrukkingen (22) en (23) « = 45 en ^ = 1175,21, dan vindt men, dat men volgens (22) gemiddeld 1202,5 S en volgens (23) gemiddeld 1281,4 3 coïncidenties kan verwachten. Men krijgt het volgende lijstje: Berekend Waar- genomen. W d volgens (22) volgens (23; W d =: 1,00 1202,5 1281,4 1540 1540 S r= 0,80 962,0 1025,1 1273 1591,25 d = 0,60 721,5 768,8 1002 1670 d = 0,40 481,0 512,6 666 1665 d == 0,20 240,5 256,3 353 1765 84 OVEE DE LINEAIKE SPKCTKA ÜEE ELEMENTEN. Niettegenstaande wij hier gebruik gemaakt hebben van waarnemingen, die zeker niet alle dezelfde mate van nauwkeurigheid bezitten, is het waara-euomen aantal coïncidenties weer merkbaar grooter dan het gemiddelde. De grootste term in de uitdrukkingen voor de waarschijnlijkheid van 1141 tot en met 1330 coïncidenties bevat ( — j ; de grootste term in de uitdrukkingen voor de waar- schijnlijkheid van 1331 tot en met 1540 coïncidenties bevat |—j . De grootste term in de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid van 1203 coïncidenties bevat ö \i9 dus — j , de grootste term in de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid van 1540 coïncidenties juist nog — ] . W Ook neemt de waarde van -^ toe bij het kleiner worden vau S, hoewel niet veel; wel is er een geringe onregelmatigheid voor ^=:0,40, maar deze is wel- licht het gevolg van het combineeren van waarnemingen, die niet alle dezelfde nauwkeurigheid bezitten. Ik meen daarom tot het besluit te mogen komen, dat in het kalinm- spectrum hoogst waarschijnlijk som- en verschillijnen bestaan. 42. Ook bij natrium hebben verschillende waarnemers golflengten gevonden, die niet altijd volkomen onderling overeenstemmen. In de tabel natrium vindt men de golflengten opgegeven, zooals zij bepaald zijn door Thalèn, Huggins, Lecoq de Boisbaudkan, Abnet, Liveing en Dewar, en Cornu. Voor de dubbellijnen geeft Lecoq slechts een enkele gemiddelde waarde; evenzoo Thalèn en Huggins voor een lijn, die door Liveing en Dewar als dubbel is onderkend. Deze waarnemingen heb ik buiten rekening gelaten. Uit de overige heb ik eerst de trillingsgetallen en daarna de gemiddelde tril- liugsgetallen van 25 natrium-lijnen berekend. De coïncideerende verschillen van deze trillingsgetallen zijn in de natrium-tabellen opgenomen ; hierbij is ondersteld dat f^ hoogstens 0,40 is. De trillingsgetallen van 14 en 13 geven namelijk, wanneer men ze tot 3 decimalen berekent, een verschil 0,403. Had ik voor S een waarde aangenomen grooter dan 0,40, zoo zou het aantal coïnciden- ties betrekkelijk zeer groot geworden zijn, omdat dan het verschil van elk tril- lingsgetal en 14 een coïncidentie opgeleverd zou hebben met het verschil vau dat zelfde trillingsgetal en 13. Nu heb ik deze coïncidenties niet mede gerekend. Stelt men in de uitdrukkingen (22) en (23) « = 23 en ^=r 1809,91, dan OVEK DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 85 vindt men dat volgens (22) gemiddeld 54,9 d en volgens (23) gemiddeld 62,0 8 coïncidenties van verschillen verwacht kunnen worden. Men krijgt het volgende lijstje : Berekend Waar- genomen. W W ó volgens (22) volgens (23) ü = s - = 0,40 = 0,20 22,0 11,0 24,8 12,4 GS 40 170 200 De grootste term in de uitdrukkingen voor de waarschijnlijkheid van 21 tot 35 coïncidenties bevat H ; de grootste term in de uitdrukkingen voor de waarschijnlijkheid van 57 tot 84 coïncidenties bevat SX^ In den «Tootsten term van de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid van 22 coïncidenties komt dus I — voor, en in den grootsten term van de uitdrukking voor de waar- . . f d\^ schijnlijkheid van 68 coïncidenties - • W De waarde van ^ neemt bij het kleiner worden van è' ook hier eenigszins toe. Ik houd het daarom voor zeer aannemelijk, dat in het natrium- spectrum som- en verschillijnen voorkomen. 43. Tot heden heb ik het onderzoek nog niet tot het spectrum van andere elementen uitgestrekt. Al was nu volkomen overtuigend aangetoond, dat in een zeker spectrum som- en verschillijnen aanwezig zijn, dan had men hiermede natuurlijk slechts een eersten stap gedaan. Dadelijk werpt zich de vraag op, welke lijnen be- hooren tot de secondaire, en welke zijn de primaire, waarvan zij zijn afgeleid? Om op deze vraag met eenig vertrouwen te kunnen antwoorden, moet men omtrent zulk een spectrum een uitvoerig onderzoek instellen, waarbij rekening gehouden wordt met alle bijzonderheden, door verschillende waarnemers gevon- den; waarschijnlijk zullen ook nieuwe waarnemingen, met een bepaald doel ondernomen, omtrent zulk een spectrum noodig zijn. Vooral zal men aan de 86 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DEE ELEMENTEN. relatieve intensiteit der verschillende spectraallijnen de noodige aandacht moeten wijden. Ik stel mij voor dit onderzoek in te stellen in de eerste plaats bij waterstof, kalium en natrium. Ik zal daarom hier niet in bijzonderheden treden omtrent de opmerkingen, welke zich aan mij voordeden bij het nagaan van de waarge- nomen coïncidenties. Enkele liggen voor de hand, zooals deze, dat wellicht de 4de ANGSTRöM'sche waterstof-lijn (golflengte 4101,2) primair is, terwijl de 3fie ANGSTRöM'sche lijn (golflengte 4340,1) een verschillijn, en de eerste HüG- GiNS'sche ultra-violette lijn (golflengte 3887,5) een som-lijn is, beide met de O 4°« ANGSTRöM'sche in verband staande ; evenzoo, dat onder de dubbellijnen van natrium er vier stellen voorkomen, waarvan de trillingsgetallen hetzelfde verschil opleveren, namelijk de lijnen van Abney met golflengten 8199 en 8187, waarvan de trillingsgetallen 1,79 verschillen; de bekende ü-lijnen, waar- van de trillingsgetallen 1,73 verschillen; de lijnen met golflengten 5687 en 5681, waarvan de trillingsgetallen 1,83 verschillen; en eindelijk de lijnen van LiVEiNG en Dewar met golflengten 4423 en 4419,5, waarvan de trillingsge- tallen 1,79 verschillen. Maar ik wil het bij deze voorbeelden laten, en andere opmerkingen tot later bewaren. 44. Wijst de algemeene theorie van trillende stelsels op de mogelijkheid van het bestaan van som- en verschillijnen, het onderzoek bij waterstof, kalium en natrium heeft, dunkt mij, het bestaan er van hoogst waarschijnlijk gemaakt. Zelfs ben ik geneigd te onderstellen, dat de lijnen in het waterdamp-spectrum, die door Liveing zijn gevonden overeenkomstig de voorspelling van Grünwald, behooren tot het moleculair-spectrum van waterstof en de octaaf-lijnen zijn van de waterstof-lijnen, door Hasselberg bepaald. Delft ^ Februari 1888. ]sr A S C H R I r T Door de hulp van mijn broeder Dr. F. H. Juliüs, die mij in het volvoeren van de getallen-berekeningen zoo krachtig heeft bijgestaan, ben ik in staat nog de uitkomsten mede te deelen van het onderzoek omtrent de spectra van koper, rubidium, zilver, magnesium en zuurstof. In de tabellen vindt men de golflengten, de trillingsgetallen en de coïnci- deerende verschillen van trillingsgetallen voor elk der gevallen. Ik laat hier de uitkomsten volgen. Koper. Uit de waarnemingen van Thalèn, Kirchhoff en Lecoq de Boisbaudran zijn de gemiddelde trillingsgetallen van 15 lijnen afgeleid. In de uitdrukkingen (22) en (23) wordt Men krijgt nu : n = 13 en ^ = 771,71. Bebekend Waae- W GENOMEN 8 volgens (22) volgens (23) w 3=1 1,00 13,8 16,9 18 18 8 = 0,80 11,0 13,5 16 20 S = 0,60 8,3 10,1 12 20 d = 0,40 5,5 6,8 11 27.5 8 = 0,20 2,8 3,4 8 40 88 OVEE DE LINEAIRE SPECTEA DEE ELEMENTEN. RüBIDIUM. Uit de waarnemingen van Lecoq de Boisbaudran, Thalèn en Kirchhoff zijn de gemiddelde trillingsgetallen van 21 lijnen afgeleid. In de uitdrukkingen (22) en (23) wordt n = 19 en ^ = 1122,12. Alen krijgt: Berekend Waar- W genomen W 8 volgens(22)' volgens (23) Ö — 1,00 41,8 48,3 85 85 cJ = 0,80 33,4 38,6 70 87,5 S = 0,60 25,1 29,0 50 83,3 d = 0,40 16,7 19,3 38 95 S — 0,20 8,4 9,7 18 90 Zilver. Uit de waarnemingen van HuGGiNS, Thalèn, Kirchhoff, Mose, Lecoq de Boisbaudran, Lockyer en Liveing en Dewar zijn de gemiddelde trillingsgetal- len van 29 lijnen afgeleid. In de uitdrukkingen (22) en (23) wordt w= 27 en ^ = 919,19. Men krijgt : Berekend Waar- W genomen W Ö volgens (22) volgens (23) 8 = 1,00 203,6 225,8 361 361 <5 = 0,80 162,9 180,6 280 350 ö = 0,60 122,2 135,5 196 326,7 S = 0,40 81,4 90,3 136 340 <>^ =. 0,20 40,7 45,2 71 355 over de lineaire spectra der elementen. Magnesium. 89 Uit de waarnemingen van Liveing en Dewar, Tiialèn, Kirciiiioff, Lecoq DE BüiSBAüDRAN en CoRNU zljn de gemiddelde trillingsgetalleu afgeleid van 37 lijnen. In de uitdrukkingen (22) en (23) wordt « = 35 en ^ = 1849,70. Men krijgt : Berekend Waar- W genomen W d volgens (22) volgens (28) ó — 1,00 282,1 806,0 369 369 (1 = 0,80 225,7 244,8 304 380 d = 0,60 169,3 183,6 219 365 Ö = 0,40 112,8 122,4 151 377,75 d =z 0,20 56,4 61,2 75 375 Zuurstof. Bij de tot nu toe beliandelde elementen was het niet moeilijk de lijnen, door verschillende waarnemers onderkend, met elkander in verband te brengen. Aan de identiteit van de lijnen, door verschillende personen waargenomen, viel in sommige gevallen niet te twijfelen, en daarentegen was in andere gevallen de identiteit van zelf buiten gesloten. Maar met de talrijke zuurstof-lijnen is dit niet altijd het geval. Daarom heb ik de bepalingen van drie waarnemers afzonderlijk behandeld, en wel 59 lijnen van PlÜcker, vervolgens 50 lijnen van Schuster en nog 30 lijnen van HuGGiNS. De golflengten en trillingsgetalleu vindt men met de coïncideerende verschillen van trillingsgetallen in de tabellen. 1°. De 59 lijnen van Plijcker. In de uitdrukkingen (22) en (23) wordt n = 57 en J — 905,40. Men krijgt nu: F 12 NATUTJRK. VERH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 90 OVEE DE LINEAIKE SPECTRA DER ELEMENTEN. Beuekend Waar- genomen W W d volgens (22) volgens (23) ö = 0,40 ^=0,20 1595,6 797,8 1678,8 839,4 2279 1159 5697,5 5795 2°. De 50 lijnen van Schuster. In de uitdrukkingen (22) en (23) wordt « = 48 en ^ = 395,19. Men krijgt : Berekend Waar- genomen W W d volgens (22) volgens (23) S = 0,40 S = 0,20 1669,2 834,6 1772,4 886,2 2015 1021 5037,5 5105 30. De 30 lijnen van Hüggins. In de uitdrukkingen (22) en (23) wordt n=28 en ^ = 834,71. Men krijgt : Berekend Waar- W genomen W d volgens (22) ' volgens (23) ^' = 1,00 258,8 286,0 442 442 ^ = 0,80 207,0 228,8 345 431,25 d = 0,60 155,3 171,6 246 410 ^= 0,40 103,5 114,4 184 460 ê = 0,20 51,8 57,2 98 490 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 91 In al deze gevallen is het aantal waargenomen coïncidenties grooter dan het aantal, dat men gemiddeld verwachten kan. Daarentegen neemt de waarde van W -z- in den regel slechts onbeduidend weinig of in het geheel niet toe. Wen- o schelijk zou het dus geweest zijn voor d grootere waarden te kiezen ; klaar- blijkelijk is de waarde van d wat klein met het oog op de nauwkeurigheid der waarnemingen. Maar dan zou 8 een waarde hebben grooter dan het ver- schil tusschen de trillingsgetallen van twee lijnen, en hierdoor zou het aantal coïncidenties betrekkelijk zeer groot worden, zonder dat men het recht zou hebben er de overtuiging uit te putten, dat som- en verschillijnen aanwezig zijn. Het komt mij voor, dat men nu met grond kan beweren, dat som- en ver- schillijnen optreden in de spectra van acht elementen, namelijk : waterstof, ka- lium, natrium, koper, rubidium, zilver, magnesium en zuurstof. Delft, Maart 1888. 92 OVEK DE LINEAIRE SPECTKA DER ELEMENTEN. Wutci'stol' A. on 13. GOLFLENGTEN EN TRILLINGSGETALLEN. A.NGSTRÖM. VOGEL. HUGGINS. CORNU. A. B. Golf- lengten. Trillings- getallen. Golf- lengten. Trillings- getalleu. Golf- lengten. Trilliug.s- gctallen. Golf- lengten. Trillings- getallen. Gemidd. trillings- getallen. Gem. tr. met wegl. Cornu. 1 «563 . 1 1523.90 1523.90 1523.90 •2 4S60.9 ->037.32 2037.32 2037.32 3 4340.1 230i.09 4339.5 2304.41 2304.25 2304.09 4 4101.3 2.i.38.31 4101.0 2438.43 4101.0 2438.43 2 1.38.. 39 2i38.37 3 3968.1 2S20.10 3969 2319.53 3968.9 2319.59 3968.9 2319.59 2519.70 2319.74 (i 3963 2523.98 2323.98 2523.98 7 3960 2323.25 2323.23 2325.25 8 3950 2331.03 2331.63 2331.65 i» 39** 2335.50 2535.50 2535.50 10 3938 2345.82 2545.82 2545.82 11 3934 2548.42 2548.42 2548.42 12 390* 2361.47 2361.47 2361.47 13 3889 2571.36 2571 .36 2571.36 14 388? 2372.68 3887.5 2572.35 3887.8 2572.15 2572.39 2372.51 15 3881 2376.66 2576.66 2376.66 16 387? 2379.31 2579.31 !i379.31 17 386? 2385.98 2385.98 2583.98 18 3849 2398.08 2598.08 2398.08 19 3834 2608.24 3834 O 2608. 2i 3834.5 2607.90 2608.13 2608.24 20 3801 2630.89 2630.89 2630.89 21 3795 2633.05 3795 O 2633.05 3796.9 26.33.73 2631.61 2633.03 22 3769 2633.22 3767 5 2654.28 3769.4 2632.94 2653.48 2633.75 23 3745.5 2669.87 3749.8 2666.81 2668.34 2669.87 2i 3730.0 2680.96 3733.6 2678.38 2679.67 2680.96 25 3717.5 2689.98 3730 6 2687.74 2688.86 2689.98 26 3707 5 2697.23 3710.7 2694.91 2696.07 2697.23 "1 3699 2703.43 2703.43 2703.43 De golflengten onder De golflengten onder De golflengten onder Springer, 1SS3). De golflengten onder Cükku vindt meu in Jour/tal de Phi/sique, 5 [2] p. 353, (1886). Angström zijn overgenomen uit de opgave van Balmer, Wied. Ann. 25, p. 83. VoGEi vindt men iu Berl. Monatsher. 18S0, p. 197. HuGGiNs zijn overgenomen uit Kayser, Lehrbuch der Spektralanalyse, p. 27S, (Borlin, OVER DE LINEAIRK SPECTRA DER ELEMENTEN. 93 "Watei-stof A. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGEÏALLEN. 26—4 257.68 27—16 124.12 7—4 86.86 20-16 51.58 11—6 24.44 12—3 257.22 26—14 123.68 21—11 86.19 15-7 51.41 14—11 23.97 12—4 123.08 (!— 4 85 59 17-9 50.48 27-24 23.76 10-3 241.57 23—10 122.52 20—10 85.07 27—22 49.95 11—7 23.17 24— i 241.28 22—8 121.83 19—6 8i.15 18-11 24-20 49.66 48.78 13-11 20-19 22.94 22.76 5—3 215.45 23—11 119.92 19—7 82.88 21-17 48.63 22—20 22.59 22—4 215 09 26—15 119.41 20—11 82.47 14 6 48.41 19—17 22 15 23—17 82.36 16-8 47.66 10-6 21.84 26—6 172.09 24—12 118.20 22—13 82.12 13-6 47.38 18-15 21.42 27—8 171.78 22—9 117.98 24—18 81.59 14—7 47.14 10—7 20.57 26—7 170.82 25—13 117.50 5-4 81.31 19—12 46. 6(! 25—23 20.52 27 17 117.45 22—14 81.09 13-7 46.11 19-4 169.74 26-16 iKi.Ti; 25—19 80.73 22—19 45.35 22—21 18.87 25—5 169.16 25—14 116.^7 24—21 45.06 18—16 18.77 22—15 76 82 15—8 45.01 16—12 17.84 25— G 16i.88 20-5 111.19 19—8 76.48 20—17 44.91 26-8 164.42 21-6 110.63 11-8 16.77 25—7 163.61 26-17 110.09 22—16 74.17 26—22 42.59 26—24 16.40 11—4 110.03 18—6 74,10 12-5 41.77 9—5 15.80 26—9 160.57 25—16 109.55 21—12 73.14 15-9 41.16 12-10 15.65 24—5 159.97 21-7 11)9.36 18-7 72.83 14-8 40.74 15—12 15 19 18—4 159.69 19—9 72.63 17-10 40.16 23—22 14.86 24-13 108.31 27-20 72.54 13-8 39.71 17-13 14.62 27—10 157.61 22—10 107.66 27—25 14.57 25-8 157.21 10—4 107.43 23—18 70.26 17—11 37.56 10-8 14.17 24 14 107.28 20—12 69.42 12—6 37.49 17—14 13.59 24-6 155.69 20-6 106.91 27—21 68.82 23—20 37.45 12-11 13.05 27—11 155.01 23-12 106.87 14-9 36.89 11—9 12.92 24-7 154.42 18—8 66.43 19—13 .36.77 18-17 12.10 20-7 105.64 17—5 66 28 18—12 36.61 8-5 11.95 23-5 148.64 27-18 10.5.. 35 21—18 36.53 9—6 11.52 24—8 148.02 22—11 105.06 21—13 63.25 12—7 36.22 24-23 11.33 26-11 147.65 18—9 62.5"^ 13—9 35 86 14—12 10.92 17-4 147.59 24 15 103.0! 19—10 62.31 19-14 35.74 10-9 10.32 21-8 102.96 21—14 02.22 25-22 35.38 9—7 10.25 23-6 144.36 25—17 10-'. 88 17—6 62.00 27-23 35.09 19-18 10.05 24—9 144.17 26-21 61.46 13—12 9.89 20—8 99.24 17-7 60.73 23-21 33.73 17—15 9.32 23-7 143.09 21—9 99.11 23—19 60.21 16-10 33.49 25—24 9.19 25-10 143.0i 19-11 59.71 20—18 32.81 26-18 97.9;) 16—5 59.61 16-13 7.95 16—14 140.92 9—4 97.11 20—13 59.53 19-15 31.47 8-6 7.67 25-11 140.44 2.3—13 96.98 16-11 30.89 27—26 7.36 20—14 58 50 15-10 30.84 26—25 7.21 26-12 134.60 23-14 95.95 25—20 57.97 16—14 6.92 4-3 1.34.14 20—9 95.3!) 21—15 57.95 19—16 28.82 17—16 6.67 14—4 13i.00 27—19 95.30 15—5 56.96 11—5 28.72 8—7 6.40 24-10 133.85 15-11 28.24 7—5 5.55 22—5 133.78 24—17 93.69 22—18 55.40 26—23 27.73 15-13 5.oO 13-4 132.97 8-4 93.26 16—6 55.33 23—9 1.32.84 21—16 55.30 18-13 26.72 6—5 4.28 27—13 132.07 22—12 92.01 17-8 54.33 14-10 26.57 15—14 4.27 24—11 131.25 23—15 91 68 25—21 54.25 21-19 26.48 9—8 3.85 27-U 131.04 25—18 90.78 20-15 54.23 24 22 26.19 21-20 3.72 16—7 54.06 10-5 26.12 16-15 2.65 22—7 128.23 23—16 89.03 12-9 25.97 11—10 2.60 25—12 127.. 39 21—10 88.79 14—5 52.69 18—14 25.69 27-15 126.77 19—5 88.43 15—6 52.68 13-10 25.54 7-6 1.27 26—19 87.94 18—10 52.26 14—13 1.03 26-13 124.71 13-5 51.66 17-12 24.51 94 OVEK DE LINEAIKK SPECTKA DEE ELEMENTEN. "^"atoi-wtof K. COiNCIDEEREiNDE VERSCHILLEN VAN TRILLIN(^SGETALL1:N. 24—4 242.59 27-15 126.77 7—4 86.88 17—9 50.48 14—11 24.09 10—3 241.73 26-13 125.87 21—11 86.63 24 20 27—22 50.07 49.68 M— 7 13—11 23.17 22.94 23—4 231.50 26—14 124.72 6 - 4 83.61 18-11 49.66 22-20 22.86 9—3 231.41 27—16 124 12 20—10 83.07 21—17 49.07 20—19 22.65 23—10 124.05 19-6 84.26 14—6 48.53 27—24 22.47 5-3 215.65 12—4 123.10 23—17 83.89 16-8 47.66 19-17 22.26 22—4 215.38 22—8 122.10 19—7 82.99 13—6 47.38 10 6 21.84 23—1 1 121.45 24—18 82.88 14-7 47.26 18-15 21.42 ;i7— 7 178.18 26-15 120.57 20-11 82.47 19—12 46.77 10—7 20.37 26-5 177.49 22-13 82.39 13-7 46.11 25—23 20 11 24-12 119.49 25—19 81.74 24 21 45.91 26-7 171.98 23—13 118.62 5-4 81.37 22—19 45.51 18-16 18.77 27—8 171.78 22—9 118.25 22-14 81.24 15-8 45 01 22 21 18.70 26—16 117.92 20-17 4i.91 16—12 17.84 23- 5 170.24 23—14 117.47 22-15 77.09 19-4 169.87 27—17 117.45 19—8 76.39 16-9 26—22 43.81 43. 4« 11-8 26-24 16.77 16.27 25-6 166.00 26-17 111.23 22-16 74.44 23—22 16.12 26-8 165.58 20-3 111.15 18 -6 74.10 12-5 41.73 9—5 15.76 25—7 164.73 21-6 111.07 21-12 73.58 15-9 41.16 12-10 13.63 25—16 110.67 18-7 72.83 14-8 40.86 15-12 13.19 26-9 161.73 11-4 110.05 19—9 72.74 17—10 40.16 17-13 14.62 24—5 161.22 21—7 109.80 24—19 72.72 13-8 39.71 10-8 14.17 24—13 109.61 27-20 72.54 23-20 38.98 17-14 13.47 25-8 158.33 23—18 71.79 27-25 13.43 27—10 157.61 24—14 108.45 17—11 37.56 12—11 13.03 24—6 156.98 23-12 108.40 27-21 68.38 12-6 37.49 11-9 12.92 22—10 107.93 22-17 67.77 14-9 37.01 18—17 12.10 24-7 155.71 10 4 107.45 21—18 36.97 8—5 11.91 27-11 135.01 20-6 106.91 18-8 66.43 19-13 .36.88 9—6 11.32 23—9 154 48 26—20 66.34 18-12 36.61 24-23 11.09 20—7 103.64 17-5 66.24 23-22 36.23 14-12 11.04 23—3 150.13 27—18 103.35 12-7 36.22 10—9 10.32 24-8 149.31 22—11 105.33 18—9 62.58 13-9 35.86 9—7 10.25 26-11 148.81 21-14 62.54 19-14 35.73 19-18 10.16 24—15 104.30 19—10 62.42 23-21 34.82 13-12 9.89 23-6 145.89 25—17 104.00 26—21 62 18 17-15 9.32 24-9 145.46 21—8 103.40 17-6 62.00 27-23 33.56 23-24 9.02 23-7 144.62 23-19 61.63 16—10 33.49 23—10 144.16 21—9 99.55 17—7 60.73 20—18 32.81 16-13 7.95 20-8 99.24 19-11 59.82 8-6 7.67 27—12 141.96 26—18 99.15 16 5 59.37 19—13 31.58 26-23 7.23 25—11 141.56 23—13 98.51 20—13 59.33 16-11 30 89 16-14 6.80 16—4 140.94 25—20 59.09 13—10 30.84 17—16 G.67 23—14 97.. 36 21—15 58.39 8-7 6.40 13—4 1.38.29 9-4 97.13 20-14 58.38 12-8 29.82 27-26 6.20 23-8 138.22 19-16 28.93 7—5 5.51 20-9 95 39 21—16 53.74;: 11—5 28.68 15-13 5.30 26—12 135.76 27—19 95.19 22-18 53.67 13-11 28.24 24—10 1.35.14 24—17 9i.98 16-6 55.33 26-23 27.36 6-5 4.24 23—9 134.37 25-21 54.93 24—22 27.21 21-20 4.16 4—3 134.28 8-4 93.28 17—8 34.33 21 - 19 26.81 15—14 4.15 14-4 134.14 23-15 93.21 20-15 34.23 18-13 26.72 9-8 3.83 22—5 134.01 22-12 92.28 16-7 34.06 14-10 26. f. 9 23-18 91. iK) 10-3 26.08 16—15 2.65 13-4 132.99 14-3 32 77 12-9 23.97 11—10 2.60 24-11 132., 54 21-10 89.23 15—6 52.68 18-14 25.57 27—13 132 07 26-19 88.99 18-10 .^2.26 13- 10 23.34 7—6 1.27 19-5 88.30 13-5 51.62 14—13 1.15 25-12 128.31 20-16 51.38 17-12 24.51 22-7 l:i8.50 15-7 31.41 11-6 24.44 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. "Waterstof C. 95 GOLFLENGTEN EN TRILLINGSGETALLEN. o De golflengten van de eerste vijf lijnen zijn ontleend aan Angström, die van de acht overige aan Cornu. Cfolf- leugten. Trillings. getallen. Golf- lengten. Trillings- getallen. Golf- lengten. Trilliugs- getallen. Golf- lengten. Trillings- getallen. 1 6503.1 1523.90 5 39«S.1 2520.10 9 3769.4 2632.94 13 3740.7 2694.91 2 4860.9 2057.32 6 3887.8 2572.15 10 3749.8 2666.81 3 J^SJ^O.l 2304.09 7 3834.3 2607.90 11 3733.6 2678.38 4 4101.3 2438.31 8 3796.9 2633.73 12 3730.6 2687.74 COÏNCID KERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN. 4—3 134.22 5—4 81.79 9—7 45.04 8—7 25.83 6—4 133.84 9—6 80.79 11-8 44.65 11—9 23.44 9-5 132.84 12—7 79.84 7—6 35.75 7—5 87.80 8—6 61.58 12—9 34.80 13—7 87.01 13—8 61.18 96 OVER DE LINEAIRE SPECTRA ÜER ELEMENTEN. AVj\t<>i-.*itof r>. GOLFLENGTEN EN TRILLINGSGETALLEN. De golflengten zijn die vau de VoGEL'sche lijnen, welke niet door andere waarnemers zijn gezien. fiolf- lengten. Trillings- getallen. Golf- lengten. ïrillings- getallen. Golf- lengten. Trillings- getallen. Golf- lengten. Trillings- getallen. 1 3963 2523.98 5 3938 2545.82 9 3881 2576.66 13 3801 2630.89 o 3960 2525.25 6 3934 25 'i 8. 42 10 387? 2579.31 3 3950 2531.65 7 3904 2561.47 11 3867 2585.98 i 3944 2535.50 8 3889 2571.36 12 3849 2598.08 COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN. ia-4 62.58 9—4 41.16 11—7 24.51 7-6 13.05 11—1 62.00 11—5 40.16 fr-l 24.44 6—4 12.92 8—3 39.71 12—11 12.10 10-1 55.33 6—2 23.17 4-1 11.52 11—3 54.33 11—6 37.56 8-6 22.94 13-9 54.23 7—1 37.49 5—4 10.32 10-2 54.06 12—7 36.61 5—1 21.84 4-2 10.25 7—2 36.22 12-9 21.42 8-7 9.89 9-1 52.68 8-4 35.86 5-2 20.57 11—9 9.32 12-5 52.26 13—10 51.58 10—5 33.49 12—10 18.77 10-8 7.95 9-2 51.41 13—12 32.81 10—7 17.84 3—1 7.67 11—4 50.48 11-10 6.67 12—6 49.66 10-6 30.89 7—5 15.65 3-2 6.40 9—5 .30.84 9—7 15.19 10—3 47.66 11-8 U.62 10-9 2.65 8—1 47.38 12—8 7—4 26.72 25.97 5-3 14.17 6—5 2.60 9—3 45.01 8-5 25. 5i 13-11 44.91 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 97 ISüIiniii. GOLFLENGTEN EN TRILLINGSGETALLEN. THALÈN. HUGGINS. KIRCHHOFF. LECOQ. LIVEING EN DEWAR. LOCKYER. Golf- lengten. II E-l tJJ "O'S) «1 as ^1 4 Ij ~s . <3 "o tp Golf- lengten. — tij ■-> lil 0 .:s tD 1 7700 1298.70 7698 1299.03 1 7700 1298.70 1298.81 2 7670 i;{03.78 ï««3 1305 14 1304.46 3 «953 U38.23 6940 14 ',0.9:2 «9 •«11,39.68 14.39.61 i 0933 1412.58 69 30 1445.09 «913 1446.55 1444.74 5 6305! 1586. 04 158Ü.04 6 634» 1601.02 1601 02 7 6130 1633.99 6116 i6;!5 Oö 1634.52 8 5SS9.0 1715.56 5§31 17H.97 5831 171 'P. 97 5831 1714.97 1715.12 9 5811 1720.87 5813 I720..>s 58 13 1720.58 1720.68 10 5i§02.0 1723.54 5800 I72i.l4 5803 1723..3i 58«1 1723.84 1723.77 11 5;§3.5 1729.36 5783 I7:i9.21 1729.28 12 5638 1773.68 1773.68 13 5516 1812.91 1812 91 14 5353.5 1867.94 5355 1867.41 5355 1867.41 1867.59 15 5343 1871.96 5338 1873.36 1872.66 16 533S.5 1873.19 5336 1874.06 5335 1874.41 1873.89 17 5333.5 1878.82 5319 1880.05 5319 1880.05 1879.64 18 5113 1956.18 5113 1956.18 1956.18 19 5098 1961.55 1961.55 20 5095 1962.71 5095 1962.71 1962.71 21 5081 1968.12 5081 1968.12 1968.12 22 5050 1980.20 1980.20 23 5035 1990.05 1990.05 2-i 5003 1999.20 1999.20 25 4963 2014.91 4964 2014.50 2014.71 26 4956 2017.76 2017.76 27 4950 2020.20 2020.20 28 4936 2025.93 4943 -!(»L':i 47 2024.70 29 48 7 O 2it,j3.34 2053.34 30 48«3 lil •.)(;. 34 2056.34 31 48 5 « J 1:39. 31 2059.31 32 4850 2:61.86 2061.86 33 *sat.o 2071.68 4837 2071.68 4838 2071.25 2071.54 34 4808 2078.87 2079.87 35 4803 2(!S2.03 2082.03 36 479e :20S.j.07 2085.07 37 47**8 21ISS.56 2C88.56 38 4759 2101.28 2101.28 39 460 7 2170.61 2170.61 40 4505 2219.76 2219.76 41 4386:2279.98 4387,2279.46 2279.72 42 4309 5 2320.45 -1309 2320.72 4307 2321.80 2320.99 43 4363 2345.77 4363 2346.32 2346.04 44 4184 2390.06 41852389.49 2389.77 45 4046 2471.58 2471.58 46 4044 2472.80 40442472.8C 2472.80 47 4043.8 2474.02 2474.02 De golflengten, onder Th.\lèn opgegeven, worden gevonden in zijn verhandeling » Mémoire sur la dêtermina- tions des longueurs (Tonde des raies métalliques, Annales de Chimie et de Physique 18[é] p. 202 (1869). De overige zijn ontleend aan Kayser, Lehrhuch der Spektralanali/se, p. 287, (Berlin, Springer, 1883). F 13 NATUDEK. VEEH. DER KOHINKL. AKADEMIE. DEEL XX.VI. 98 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DEE ELEMENTEN. Kali iiiii RENDE VERSCHILLEN VAN TRTLLINGSGETALLE COÏN CIDEE N L 39—1 871 80 19-1 662.74 15—1 573.85 34—5 493.82 17—4 434.90 46—6 871.77 26—4 573.01 16—3 434.28 38—3 661.67 43-12 572.37 45—22 491.38 27—5 434.16 41—3 8i!).ll 47—13 661.11 40—11 490.47 44—18 433,39 47—7 839.50 44—11 660.49 25—4 369.97 15—3 433.05 46—13 639.89 16—2 369.43 36—6 484.05 37—1 789.74 11—1 568.78 47—23 483.97 16—4 429.15 44—6 788.75 43—13 658.67 39—6 368.58 25—3 128.66 20—2 638.23 15—2 368.20 45—23 4«1.53 44-19 428.22 37—2 784.09 18—1 657.37 33-6 481.01 14—3 427.98 35—1 783.22 19—2 637.09 24—3 539.39 15—4 427.92 38—4 636.34 41—9 539.04 34—6 478.84 32—7 427.33 34—1 781.03 43—14 478.46 44—20 427.06 36—2 780.61 36—3 643.46 23—3 550.44 40-3 780.13 41—7 645.20 41—11 530.44 32-5 12—1 473.81 474.87 10—1 11—2 424.95 424.82 34-2 773 40 36—4 640.33 39—7 336.09 47—24 474.82 31—7 424.79 40—4 773.01 24—3 640.26 22—4 335 46 46—24 473.60 28—6 423.68 31—1 760,30 43—10 622.28 21—4 523.37 43—13 473.38 14— i 422.85 43—3 760.00 32—3 622.25 20—3 323.10 31—5 473.26 9—1 421.86 44—14 522.18 45—24 472.38 30—7 421.82 46— S 737.68 31-3 619.70 19—3 521.94 43—16 472.16 44—21 421.66 30—1 737 . 53 40—6 618.73 47—29 420.68 3a-2 737.39 20-4 517.97 33 6 470.51 45-8 736.46 32-4 617.11 47—18 317.84 30—5 470.30 46—29 419.46 43—11 616.76 44—15 517.11 10—2 419.30 44—7 733.2-. 30—3 616.73 19—4 516.81 29—3 467.30 27—6 419.18 31—2 754.83 44—12 616.09 46—18 516.62 41—13 466.81 29—7 418.82 29—1 754.53 18—3 516.37 38-7' 466.76 45—29 418.24 31—4 614.37 44-16 313.88 43—17 466.40 47—30 417.68 46—9 752.12 29—3 613.73 4^-18 515.39 26—6 416.73 30—2 751.88 38—5 313.24 31-6 458.28 46—30 416.46 45—9 730.90 47—14 606,43 46-23 458.09 8—1 416.31 47—10 730.26 42—8 603.87 18—4 311.44 9—2 416.21 46—14 603.21 47—20 311.31 45—23 456.87 45—30 415.23 46—10 749 03 46—19 311.23 47—26 436.27 47—31 414.71 29—2 748.88 42—9 600.31 39—8 455.49 46—15 600.14 44—17 310.13 30—6 433.32 25—6 413 68 43—6 743.02 47—16 600.13 46—20 310.09 46-26 433. Oi 46—31 413.49 47—11 744.74 43—19 510.02 37—7 434.04 21—5 413.16 45—15 598.92 45—26 453.82 45—31 412.27 28—1 723.89 46—16 598.91 45—20 508.87 47—27 433.82 47-32 412.17 39—4 723.87 13—2 508.43 42—14 433.40 41—14 412.13 43-16 597.69 42—13 308.08 46—27 452.60 28—2 720.24 42—10 597.22 29—6 452.32 46-32 410.94 42—6 719.96 41—12 506.04 45—27 451.37 8—2 410.66 43—17 591.94 47—21 505.91 36—7 430.53 43—32 409.72 23—1 715 89 42—11 591.71 39—9 449.93 44—22 409.57 27—2 715.74 46—21 504.68 47-28 449.32 40—7 383.23 40—8 301.64 42—15 4^8.33 41-15 407.06 24—1 700.39 28-3 383.09 46-28 44«.10 40—13 406.85 47-12 700.34 39—5 584.57 45—21 503.46 33—7 447.51 37—3 502.51 42-16 447.10 41—17 400.08 42-7 686.47 17—1 380 83 43—28 446.87 43—33 400.04 23-2 683.39 27-3 380.39 40—9 499.08 39—10 416.81 44—23 399.72 28—4 379,96 36—5 499.03 40—12 446.08 2! 1 66!) ,30 34—7 445.34 47—34 ,394.16 44—9 669.09 27—4 575 46 40—10 493.99 22—5 394.15 17—2 575.18 35—5 493.99 42—17 441.35 20-1 663.90 23—3 575 10 39—11 441.33 46—34 392.93 21—2 663.63 16—1 1 375.08 47—22 .493.82 47—35 391.99 OVER DE LINEAIRE SPECÏKA DEE ELEMENTEN. 99 Kaliniii. COÏXCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN ÏRILLINGSGETALLEN IL 43—34. 391.71 37—11 359.28 29—11 324.06 38-13 288.37 22-10 256.43 .16-35 390.77 34—9 359.19 41—18 323.54 32—12 288.18 U—-21 390.57 42—20 358.28 16—5 287.81 11-28 255.02 m—l 390.18 35—10 3.Ï8 2(i 42—24 321.79 5—1 287.23 47-40 254.27 43—18 389.86 39-13 357.70 18—7 321.66 43 31 286.74 11—3 389.67 43-28 321.34 15—5 286.62 46—10 253.04 45—35 389.54 33—8 3.56.42 31—12 285 63 21-8 253.00 23—6 389.02 34—10 356.10 41-33 318.23 25—11 285.13 47—36 388.95 43—23 355.99 41—19 318.17 11—4 284.54 45—40 251.82 36-11 355.79 43—32 28i.l9 .10—21 231.64 45—36 386.51 23-7 355.53 41-21 311.61 10—3 284.16 28—12 251.02 38-8 386.16 18—6 355.16 36—12 311.39 24—8 281.08 22-11 230.92 27—7 385.68 47—37 385. -i7 42—21 352.87 44—34 309.90 5—2 281.58 -12-33 259.15 43—1!» 38i.49 35—11 352.75 28—8 309.58 14—5 281.51 32-13 218 95 46—37 384.24 40—14 352.17 9—3 281.07 43—^0 383.33 35—12 308.35 41—24 280.52 20-8 217.59 26—7 383.23 33—9 350.86 44—35 307.74 29—12 279.66 21-9 217.14 45—37 383.02 34—11 350.59 10—1 279.03 27—12 216.52 21—5 382.07 42—25 306.28 17—6 278.62 19-8 246.13 33—10 347.77 34-12 3U6.19 24-9 278.52 31 ^13 216 40 38—9 380.60 40—15 347.-10 25—7 380 19 43-24 346.84 27—8 305.08 9—4 275.91 17-7 213.12 32—8 346.74 44—36 304.70 37—13 275 65 13-38 2H.76 43-21 377.93 40—16 345.87 28—9 304.03 8—3 275.51 21 — 10 214.35 38—10 377.51 9? 7 345.68 47—39 303.41 24—10 275.43 26-12 244.08 20—5 376.67 42—26 303.23 23—8 274.93 30-13 243.44 30—8 341 .22 39—14 303.02 43—33 274.51 19—5 375.51 32—9 341.18 26—8 302.64 20-9 242 03 44—25 375.06 42—22 3.10.79 6—1 302.21 16-6 272.86 12-31 241.12 40—17 340.11 46—39 302.19 36—13 272.16 18-8 241.06 37—8 373.44 44—37 301.21 15-6 271.63 25-12 241.03 13—3 373.30 31—9 338.63 45—39 300.97 19-9 210 88 47—38 372.74 29-8 338.22 28—10 300.93 8—4 270.38 29-13 240.13 44^26 372.02 32—10 338.09 42—27 300.79 24-1 1 269.92 10-22 239.36 38—11 372.00 23-9 269.37 16-7 239.37 46—38 371.52 44—29 336.43 25—8 299.59 35 13 269.12 42-35 238.96 7—1 335.71 27—9 299.52 20—10 238.94 18—5 370.14 30—9 335.67 41-22 299.52 42-29 267.65 21-11 238.83 36—8 369.95 31—10 335.54 34—13 266.96 13—7 238.14 4i— 27 369.57 39—15 297.95 14—6 266.56 19—10 237.79 45-38 369.30 12—3 334.07 33—12 297.86 23—10 266.28 21—7 333.59 26—9 297.08 43-31 266.18 : 42—36 235.92 13-4 368.17 44—30 333.43 39—16 296.72 18-9 235.30 37—9 367.88 29—9 332.66 6—2 296.56 22-8 265.08 21—6 .367.09 30—10 332.57 27—10 296.43 41—25 265.01 .3S-11 233 69 35-8 366.91 32—11 332.57 42—28 296 29 42—30 264.65 20-11 233.13 28—11 295.42 43—35 261.01 14-7 233.07 43—22 365.85 43—25 331.34 40—18 263.57 ; 42-37 232.43 44—28 365.07 42—23 330.94 25—9 294.03 i 18-10 232.41 42—18 .364.81 44 31 330.46 26—10 293.99 41-26 261.97 19—11 232.27 37—10 36i.79 7—2 330.06 17—5 ^93.60 42-31 261.68 34—8 364.75 31—11 330.03 43—36 260.97 38—16 227.39 24—7 361.68 29—10 329.57 39—17 290.97 23—1 1 260.77 18—11 226.90 36—9 364.39 12—3 328.91 25—10 290.94 13—5 226.86 43—26 328.29 27—1 1 290.92 22—9 259.52 20—6 361.68 20—7 328.19 41-27 259.52 21-12 225 52 35—9 361.. 35 44—32 327.92 43—30 289.70 42-32 259.13 41—29 225.38 3Ü— 10 36l.:;0 38—12 327.60 41-23 289.67 33-13 258.63 19—6 360.53 30—11 .327.06 40—19 258 20 38—17 221.64 19—7 327.03 44—38 288.49 43-37 237.49 37—14 220.97 42—19 359.44 26—11 288.47 40—20 257.05 10-21 220.36 100 OVEK ÜE LINKAIKE SPECTKA DEK ELEMENTEN. lialiiiiii. .ENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEi; COiNC JDEEB ' IIL 41-31 220.41 20-12 189.03 14-9 146 91 9-6 119.63 14-12 93.91 42— :w 219.71 30-14 188.76 5-3 146.13 24-17 119.56 32—21 93.74 41-3!» 219.16 32—16 187.97 27- 16 11(1.31 35-20 119.32 30—20 93.63 19-12 187.88 4-1 145.93 40 -38 118.47 41-3:2 217.87 12-5 187.64 39—28 115.91 34—19 118.31 13—9 92.23 3G-14 217.18 31-15 186.65 38—18 115.10 23-15 117.39 35-23 91.98 24—13 ■186.29 26-15 145.10 39—29 117.27 29—19 91.79 23-12 216.37 29—14 185.75 28-17 145.06 31-20 117.16 33—22 91.31 37-15 215.90 31—16 183.42 16-11 141.61 36-21 116.95 31—21 91.19 26—16 113.87 23-16 116.16 39—34 90 74 37—16 214.67 18-12 182.50 14-10 143.82 33-18 115.35 29-20 90.63 35-14 214.44 30-16 182.46 13-11 143.38 20-15 90.03 39—18 214.43 32-17 182.21 18—13 143.27 .39-30 111.27 31-23 89.82 11—5 143.24 8-6 114.09 37—24 89.36 36-15 212.41 29—15 180.68 35-21 113.92 10-7 89.25 34-14 212.28 39—23 180.56 25-15 112.05 13-10 89.14 13—6 211.88 31—17 179.(J7 5-4 141.30 22-14 112.61 19-15 88.89 28-13 211.79 29-16 179.45 25-16 140.82 34—21 111.75 20-16 88.82 36—16 211.18 3-1 140.80 39-31 111. 3u 18-14 88.39 41—38 178.44 27-17 140.56 38—23 111.23 39-35 88.58 35-15 209.37 13—7 178.39 4-2 140.28 23-17 110.41 21-17 88.47 39—1!» 209.06 40—34 139 89 41—41 110.03 ,30-21 88.23 37—17 208.92 23-13 177.11 38—19 139.73 33-19 109 98 19—16 87.67 41—33 208.18 30-17 176.70 12—7 139.16 41—39 109.11 35—16 208.14 38-20 138.57 33-20 108.83 38-25 86.57 39—20 2i)7.90 22—13 167.29 li— 11 138.31 39—32 108.75 9—7 86.16 27—13 207.29 40-29 166.41 26—17 138.11 37—22 108.36 36-24 83.87 31—13 207 21 40-35 137.72 22-15 107.54 39-36 85.54 22—12 206 . 52 6—3 161.42 10-5 137.72 29-21 85.22 31— U! 205.98 10-31 160.45 22-16 106.31 47—44 81.25 36—17 203.43 .3-2 135.15 17-12 105.96 13-11 83.63 40-25 205.05 17—9 1.38.96 25-17 135.07 32-18 103.67 38-26 83.53 26—13 204.85 16-8 138.77 40-36 134.68 36-22 104.87 18—15 83.52 33—1 1 203.95 40—32 157.90 9-5 134.63 20-17 83.07 15-8 137.51 33-21 103.42 46-14 83.03 39-21 202.49 28—14 137.11 38-21 133.17 31-18 103.13 35—24 82.83 35—17 202.39 6—4 136.28 .37-18 132.37 18—16 82.29 40—26 202.02 39-25 133.90 24—14 131.61 38-24 102.08 39-37 82.05 25— 13 201.80 17—10 135.87 40-37 131.20 35-22 101.83 19-17 81.91 21-13 135.21 42—40 101.23 45—44 81.80 34—17 200.23 8-5 129.08 22-17 100.56 32—22 81.66 41—34 199.83 -16—9 153.21 36-18 128.89 21-14 1(K).53 33-23 81.49 40—27 199.55 47-42 153.03 11-6 128.26 32-19 100.30 38-27 81.08 33—15 198.88 39-26 152.85 47—43 127.98 16-12 100.21 34—24 80.67 27-14 152.61 37—19 127.00 30—18 10.1.16 8-7 80. (iO 41-35 197.69 14-8 152.47 46-43 126.76 34—22 99.67 33—16 197.65 28-15 132.04 21—15 126.54 32—20 99.15 .38-28 76.58 15—9 151 98 43-40 126.29 39-33 99.07 18—17 76.54 40—28 195.05 46-42 151.81 33—18 125.85 15-12 98.98 30-22 76.13 7-3 194.91 28-16 150.81 37—20 125.85 37-23 98.31 41—36 194.63 43-42 130.59 45-43 125.53 13-8 97.79 37-23 73.83 21—12 191 44 39—27 1.50.41 24-16 125.31 31-19 97.75 29—22 73.14 47—41 194.30 42-39 150.38 29-18 97.16 33-24 72.34 32—14 194.27 17-11 150.36 34-18 123.68 31—20 96.60 32—23 71.81 26-14 l,i0.17 36—19 123.52 33—17 191.90 16-10 130.12 10-6 122 71 21-15 95.46 37—26 70.80 45—41 191.85 2)- 13 H9.80 23-14 122.16 20-14 95.12 36-23 70.36 31—11 191.72 13-10 148.89 36—20 122.36 36-23 93.02 41—37 191.16 19-13 14«.65 30—19 94.79 .39—38 69.. 33 39—22 190.41 40-33 148.22 38-22 121.08 11—7 91.76 31—23 69.26 7—4 189.78 27-15 147.54 35—19 120. 4« 21 — 16 94.23 44-42 68.78 32—15 189 20 25-U 147 12 37-21 120.44 19-14 93 97 28-18 (i8 52 OVEE DE LINEAIKE SPECTRA DEK ELEMENTEN. 101 Ka.lïiiin. lENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN COÏNC HDEEI IV. 37—27 68.35 34—28 55.16 31-27 39.11 34—30 23.52 34-33 8.33 26—20 55.0.-. 29—25 38.63 36—32 23.21 35—25 67.32 U— 13 51.68 30-26 38 59 35—31 22.72 17—15 6.98 36—26 67.31 29—24 51.14 24-19 37.65 23-21 21.93 28-26 6.95 17-13 66.73 33—26 53.78 26-22 37.56 38—34 21.41 21 — 19 6.56 43—11 66.32 25—19 53.15 32—28 .37.15 27—24 21.00 20-18 6.53 30-23 66.29 12-9 53.00 24—20 36.49 34-31 20.56 37 — 35 6.52 27-21 52.09 30—27 36.14 35-32 20.18 16—14 6.30 34—25 65.16 25-20 52.00 29—20 35.58 38—35 19.25 31-29 5.97 36-27 61.87 33—27 51.33 37-29 35.22 24—22 19.00 17—16 5.75 35-26 64.28 28—23 34.65 22—19 18.64 2—1 5.65 27—18 64.02 12—10 49.91 31—28 34.60 26—24 18.56 9—8 5.56 37-28 63.85 26—21 49.64 35-22 34.51 33—29 18.20 11—10 5.51 29—23 63.29 40—39 49.15 23-18 33.87 34—32 18.01 32-30 5.51 28—19 63.15 7—5 48.48 7—6 33.50 22—20 17.49 27—25 5.50 32-24 62.66 38-29 47.94 29—27 33.14 37-33 17.02 21—20 5.41 34—26 62.11 32-25 47.15 37—30 .32.21 38-36 16.21 19-18 5.37 28-20 61.99 33—28 46.8.J 36—29 31 .73 25—24 15.51 36—34 5.20 35—27 61.83 25-21 46.59 30—28 31.64 33—30 15.19 4-3 5.13 26-18 61.57 24-21 31.08 6-5 14.98 15—14 5.07 16—13 60.98 38—30 44.94 27-23 30.15 11-8 14.16 28-2/ 4.50 36—28 60.37 31—25 44.60 38-33 29.74 36—33 13.53 31-24 60.11 28—22 44.50 37-31 29.25 38-37 12.72 37-36 3.49 41-10 59.97 12-11 44.40 36—30 28.73 33—31 12.23 10—9 3.09 15-13 59.75 32-26 44.10 35-29 28.69 22-21 12.08 26—25 3.05 34—27 59.60 44—43 43.73 29—28 28.64 17-14 12.05 36-35 3.04 24—18 43.02 23-19 28.50 21—18 11.93 30-29 3.00 27—19 58.65 26-23 27.71 31—30 2.96 12-8 58.56 38—31 41.97 23-20 27.34 35-33 10.49 32-31 2.55 25—18 58.52 32—27 41.65 .37—32 26.70 28—25 10.00 27—26 2.45 30-25 41.64 34—29 26.53 23-22 9.85 47-45 2.45 27-20 57.49 31-26 41.55 36—31 25.76 33—32 9.68 35-34 2 16 35—28 57.33 42—41 41.27 35-30 25.09 24 23 9.15 16—15 1.23 30—24 57.14 28—24 25.50 37—34 8.69 46—45 1.22 33—25 56.83 27-22 40.00 43-42 25.05 10-8 8.65 47—46 1.22 28—21 56.59 38—32 39.43 25—23 24.66 11-9 8.60 20—19 1.15 26—19 56.20 13-12 39.23 22-18 24.02 32—29 8.51 102 OVEK DE LINEAIKK SPECTRA DEK ELEMENTEN. ISixtvixvrn. GOLFLENGTEN EN TRILLINGSGETALLEN. THALÊN. HUGGINS. LECOQ. ABNEY. LIVEINÜ EN DEWAR. COilNU. '>H.00 2224.00 1!) 4494.5 2224.94 9-S34.94 20 4433 2260.91 2260.91 21 4419 5 2262.70 2262.70 22 4343 2302.56 2302.56 23 4335 2312.14 2312.14 21 3301.3 3029.11 3029.11 2's 33008 3029.57 3029.57 De güÜlcugleii, onder Tualèn opgegeven, worden gevonden in zijn vcrliandeling: " Mémoire sur la dciermination des lotigueun d'onde des mies métctUiques, Annnles de cMmie et de ])hi/si58.!)ü 5105 1938.86 5106 1938.48 1958.75 i» 5011.4^ 1993.45 1995.45 10 4955.5 2017.96 2017.96 11 4933 5 2027.37 2027.37 12 4911.5 2036.04 2036. Oi 13 4703.0 2126.30 4703 2126.30 2126.30 U 4650 7 2150.21 4651 2150.07 2150.14 15 4375. 0 2339.18 : 23.39.18 De golflengten onder Thalèn vindt men in zijn verliandeling // Mémoire sur la détermination des longueurs (Tonde des raies métalliques", Annales de chimie et de phyaitjue 1S[4] p. 2G2 (1S69). De golf- lengten onder KmcHHorp en Lecoq de Boisbaudran zijn ontleend aan Kaysek, Lehrbuch der Speklral- analyse, p. 2C4!. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN. 9-1 427.98 6-3 ' 187.10 10-7 77.29 4—3 24.75 12—2 427.97 4—1 186.83 12-8 77.29 7-6 24.00 7—4 186.35 11-13 23.84 13-3 396.73 13-7 185.63 8-3 68.99 14—4 393.82 11-8 68.62 8—7 18.08 6-4 162.35 12-10 18.08 12-4 281.72 3-1 162.10 2-1 40.60 3—2 281 .69 12—9 40.39 11—10 9.41 12-5 116.28 12-11 8.67 13 6 209.63 4-2 116.23 1t-7 209.47 OVEK DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 105 T-{ii1>iitli"i«>- COÏKCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN. 10-2 709.58 7-2 368.38 20-17 278.11 14—8 190.58 10-9 72.05 15-1 708.87 16-5 368.13 12-5 13-6 277.99 '277.85 20-18 183.50 14—11 71.59 12—1 643.80 5-1 365.80 21—19 182.50 12-10 59.54 11-3 277.84 13-2 643.25 6-2 365.39 11—4 254.16 9-3 181.73 13-11 6-3 59 28 59.26 21-9 609.91 19—10 355.36 12-6 254.06 17-13 168.50 19-3 609.13 15-4 354.70 10-3 253.78 14-9 167.80 14—12 36.11 11-1 608.32 4—1 354.16 17 10 251.84 8—3 158.85 6—4 12-11 35.58 35.48 10-1 584.26 17-8 346.77 12—7 251.06 9—4 158.05 5-3 35.32 11-2 583.97 18-10 346.46 18-14 250.81 17-14 156.19 16—15 25.07 18-7 537.98 5-2 341.46 19—15 230.75 13-9 155.39 2-1 24.35 21—10 537.86 16-7 341.19 10-4 230.10 12-8 154.47 11—10 24.06 20-11 505.90 19-11 331 .30 18-15 221.85 16—11 125.61 6-5 23.94 17-3 505.62 3-1 4-2 330.48 329.81 16-9 221.72 15-10 124.61 13-12 4-3 23.80 23.68 20-12 470.41 15-8 219.54 9—7 119 47 9—8 22.88 17-5 470.29 14-5 13—4 314.10 313.44 11-6 218.57 11-8 118.99 14-13 12.31 20-13 446.62 12-3 313 32 10-5 218.45 15—11 100.55 5-4 11.64 17-6 446.36 14-6 290.16 18—16 196.79 8-6 99.58 19—18 8.90 21-14 442.21 12-4 289.64 15-9 196.66 8-7 96.59 21-20 7.90 18-8 441.39 14-7 287.17 17—12 192.30 11-9 14-10 96.11 95.65 20-16 380.28 18-12 286.92 10-7 191.52 10-8 94.93 16—4 379.77 21—17 286.02 21-18 191.40 18—17 94.62 u •H ia H es co I — I E-i 'Z H O g-J' OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMliNTEN. 107 o^ O o (Zl cl Ï3 ' — ■ :£ o sO 1^ o ïO r- t^ !"-■ X C 05 O o co O O m tri H to "o 6c O Ui "o to i6 S o 6c 3 ■■* 'S rZ3 H te o bc «o o 30 in 9» e «5 2« t-- m S>1 o X 0) o e © co e 18 e ;st* e» »•* 115 -^-i* © en I — I m e u ut oóoi oox o O) 05 119 iQ O 9t ^ m ©•5«i5ÏOC035S5«5«~'«-^-"XOCO'«Xl:^0^ «5 X — r-^o6'M'x"5ci— ■0^ix©róx--5-Jc5-;^;3 S o I^ 1^ P- X X C3 CS o — 'T»! 0>1 « -* «* :0 X — ïO "•■* M g i^t^i-i^i^S^^^oxxxxxxaoxoo — 5j o 9e>exs>o oo>e>ise>Qoe>ee>ee<»o>Q o © ©©©©©>CilSi««!>l!«*^'*"*'*"*« S»»»"* ■^OX©CO CSïOCOX«^CO^ to l Ol r- -* l^ "^ 05 co 'M ei © i^ •»*' X ■^ t^ x' co X jo 5 § © 5 1- © i- 1- j- X X p p !« -O :0 o 1^ 1 ^ t>. 1^ 1^ 1^ I~- 1^ (M © X "3 -< O X ao © l^ in ■«* 1^ d Cl r-^ — © C'I co *^ -^ iO Ol X X X X X © n9)©©IK> ©©©©ifSDSiQ ©©©ifS>)S i)SiQiQ>OiQiQ>Q Nn©n>^ o» i« © n n © © H5 1(5 lO ift WS 1% .cco-*"==oi^x©o-2;co;;5St;X©©-gi«-g5gg5X© £ o p ? ^ =^ 108 OVER DE LINEAIRK SPECTRA DER ELEMENTEN. Zilvoi'. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN. 27—3 29—7 27— i 29—11 28—6 28—8 29—13 28—9 28— tl 29—15 29—16 27—5 28— n •26— \ 20—19 28-16 29—21 28-18 27— It 25—1 28-23 27—17 27-20 26—5 26-10 24—2 25—5 26 -U 26—22 25-12 29-25 24-5 25-13 23-2 25—16 26-23 25-17 24-8 19-1 2i-9 23-3 24-11 24—12 25—22 16-1 24—13 21-2 24—14 15-1 24-15 28-26 27-25 717.37 717.16 700.16 699.89 699.27 689 77 689.35 688.66 678.40 677.86 666 15 66;. 13 665.99 665.02 6i5.39 6 i i . 65 637 , 38 637 15 573.05 572.75 547.17 546.32 526.45 526.40 451.71 451.45 434.13 433.32 347.49 346.71 346.44 343.47 :U2.91 319.88 319.71 314.50 314.32 274.16 :i73.8ü 273.05 l:6;M4 :^«2.79 256.05 255.22 253 04 2.52.25 251.17 250.39 241.. 33 210.76 232.67 232.00 14-1 22-3 18-2 13-1 24-16 16-2 25-23 24-18 10-1 22—4 9—1 24-19 8-1 7—1 14—2 24-21 13—2 6—1 12-2 21-3 26-24 10—2 22-5 9—2 8-2 21—4 20—4 18-3 17-3 15—3 17-4 23-7 16—4 21—5 23—8 13—3 23—9 27—26 20-5 12-3 5—1 2.3—10 15-4 11-3 24—23 23—11 10-3 13—4 2.3—12 18—5 9-3 12—4 231.70 230.15 229.90 229.81 229.05 222 40 222 22 22T.54 213.32 212.95 209.01 20S.29 207.93 202.02 201.06 2J0.28 199.20 198.42 195.40 194.42 182.93 182.67 178.91 178.39 177. 2S 177.22 173.72 173.16 171.38 171.04 1.53.94 153.84 148.50 liH.të 143.19 142.60 142.45 141.49 139.73 139.68 138.65 138.62 1.)7.2I 136.74 131.91 131.56 131.23 125.93 125.25 121.48 121.93 121.65 121.45 23—13 8—3 17-5 22—6 23—14 22—7 11—1 7—3 29—27 16—5 22-8 23—15 10-4 22—9 5—2 4—1 9—4 22—10 8—4 15—5 22—11 23—16 7-4 6—4 1-4—5 28—27 26-25 23—17 22 12 13—5 25—24 23—18 22—13 12-5 3—1 11-5 20-6 21—7 21—9 23-20 19—7 9—5 20—8 8-5 20—9 23—21 21-10 19—8 20-10 19—9 120.69 120.54 119.81 119.11 M8.82 115 51 114.71 114 63 114.43 114.42 109.61 109.20 108.73 108.50 107.98 104.59 104.45 104.22 103.34 102.70 98.24 97.48 97.43 93.83 93.08 92.94 92.27 92.10 91.19 91.22 90.66 89.98 87.70 87.42 87.39 80.67 79.88 79 79 23—19 76.73 20- 7 76.28 22—15 76.21 19—6 75.37 10—5 74.69 4—2 73.94 21—8 73.88 72.77 72.22 71.77 70.42 70.38 69.31 60.27 68. 72 68.49 65.87 64.99 64.76 22—16 7-5 21 — 11 18-6 19—10 17—6 6-5 22—17 20—1 1 18—7 22—18 3—2 ■17—7 21—12 16—6 • 19—11 18-8 20—12 21—13 18—9 5—3 16—7 17—8 21—14 17—9 20—13 19—12 18-10 20-14 16—8 17—10 16—9 19—13 22—19 15—6 19—14 18—11 21—15 16—10 15—7 22—20 17-11 18—12 5—4 16-11 15—8 14-6 23 22 19— Ti 17-12 1.5—9 13—6 18—13 2-1 14—7 18—14 21—16 17-13 Ic— 10 64.49 63.49 62.51 62.13 60.48 60.01 59.80 59.11 59.01 58.52 56.99 56.74 56 41 55.77 54.62 54.50 52.62 52.26 51.97 51.51 51.23 51.02 50.50 50.11 49.39 48.-46 47.75 47.23 46.60 45.11 45.11 44.01 43.96 -43.74 42.90 42.09 41.25 40.48 39.73 39.30 39.23 39.13 34.51 31.03 33.75 3,3 -40 33.28 32.99 32.47 32.39 32.29 31.42 30.71 .30.64 29.68 28.85 -2S 77 28.59 28.01 13-7 12—6 16—12 17—14 12—7 14—8 21 17 16—13 14—9 15-11 13-8 29—28 16—14 21—18 11—6 13—9 19—16 20—17 f8— 15 14—10 12—8 20—18 11—7 4—3 17—15 12—9 13—10 19—17 15—12 10—6 19-18 12—10 14—11 16—15 15—13 11—8 10—7 9—6 13—11 11-9 15—14 8-6 21—19 18—16 9—7 12—1 1 11— 1 O 8-7 14—12 10-8 17—16 20—19 10-9 13—12 7—6 21-20 18-17 14—13 9—8 27.82 27.62 27.00 26.73 24.02 23.77 23.38 23.20 22.67 22.03 21.91 21.49 21.34 21.26 20.87 211.80 20.75 19.87 19.22 18.39 18.11 17 76 17.27 17.20 17.10 17.01 16.52 15.37 15.28 14.89 13.25 12.73 12.41 11.72 11.49 11.37 11.29 10.61 10.54 10.26 9.62 9.51 8.01 7.51 7.01 6.75 5.98 5.90 5.66 5.39 5.39 4.51 4.28 3.80 3.60 3.51 2.12 1.86 1.11 OVER DE LINEAIRE SPECTEA DER ELEMENTEN. 109 M!a{ïiiesiTun. GOLFLENGTEN EN TRILLINGSGETALLEN. LIVEING EN DE WA R THALÉN. 1 i KIRCHHOFF. LECOQ,. CORNU. j üemidd. trilliugs- i Golf- Trillings- Golf- Trillings- Golf- Trillings- Golf- Trillings- Golf- Trillings- getallen. lengten. getallen. lengten. getallen. lengten. getallen. lengten. getallen. lengten. getailen. 1 5710 1751.31 1 1751.31 2 5539 1808.65 5537.4 1809.17 5539 1808.65 1808.82 3 51!«i3 1929.38 5183.0 1929.38 5183 1929.38 5183 1929.. 38 1929.38 4 5173 1933.49 51730 1933..i9 5178 19.33.49 5173 1933.49 19,33.49 5 51«7 1935..3(! 5166.7 1935.47 516? 1935.36 5167 1935.36 1935.39 6 ■1808 2079.87 2079.87 7 4705 212Ö.40 47035 2126.08 4705 2125.40 2125.63 8 45i§G 2180.55 45865 2180.31 4586.5 2180.31 2180.39 9 45 7 O 2188.18 2188.18 10 **Sl 2231.Ci 4481.0 2231.64 4480 2232.17 4483 2230.65 2231.53 11 4456 221i.16 2244.16 i2 3**9G 2.366.7/1. 2566.74 13 3Si»4 2368.05 2568.05 H 3^53 2393.38 2595 38 15 3N4U 2600.10 2600.10 16 383^ 2603.52 3838 2605.52 2605.52 17 3833 2609.60 3833 2609.60 2609.60 18 3839 21)11 66 3839 2611.66 2611.66 19 3334 2999. iO 3334 2999.40 2li99.40 20 3330 3003.00 3330 3003.00 3003.00 21 3337 3005.71 3337 3005.71 3003.71 ^"2 3378 3030. 6 i 3030.64 23 3097 3228.93 3096 3229.97 3229.45 2i 3093 323i.13 3098 3234.15 3234.15 25 3090 3236.23 3090 3236.25 3236.25 26 3935 3i07.15 8935 3407 . 15 .3407.15 27 3937 3,il6.-i7 8937 3416.47 3416.47 28 3858 3306.31 8850 3508.77 3307.54 29 38©1 3570.15 8801 3570 13 3570.15 30 3797 3573.26 3797 3573.26 3575.26 31 3795 .3377.82 3795 3.377.82 3377.82 32 33 3i 3790 3783 37807 3öS-i.22 3394. 5-i 3396.22 8790 3584.22 3384.22 3394.54 3596.22 3397.77 3.Ï99.71 3601 .01 35 36 37795 3778 3.597.77 3.399.71 37 8777 3601.01 De golflengten onder Thalén vindt men in de Amiales de Chimie et de Phjüqiie ISfé] p. 22S; de overige zijn ontleend aan Katser, Lchrhuch der SpektTalanali/se, p. 292. 110 OVER DE LINEAIKE SPECTKA DER ELEMENTEN. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN I. 35—3 1668.38 23—3 1,3(X).07 23—11 985.29 16—3 676.14 12—6 486.87 37—4 1667.52 22—1 1299.33 33—17 984.93 17—4 676.12 18—7 486.03 34—3 1666.83 24—5 1298.74 34—18 984.56 36-4 1666.22 32—15 984.12 15—3 670.72 17—7 483.98 37—5 1665.60 21—5 1070.30 16—5 670.11 22 12 483.90 27—1 1665.15 19-3 1070.02 33—18 982.88 23—12 669.51 33—3 1663.15 20—4 1U69.51 31—14 982.44 10—1 480.21 36—5 1664.30 25—13 668.19 16—7 479.90 35—4 1664.28 23—8 1049.06 32—16 978.70 24—12 667.42 25—9 1048.06 31—15 977.71 15-4 666.62 12—7 441.11 34—4 1662.73 24—13 666.10 22—17 441.04 35—5 1662.36 36—12 1032.98 30—15 975.15 14—3 666.0!) 37—13 1032.95 29—14 974.77 22-18 438.98 33—4 1661.05 32—17 974.62 23—12 662.72 21—12 138 . 97 34—5 •1660.80 36—13 1031.66 14—4 661.89 35—12 1031.03 32—18 972.56 23—13 661.40 21—13 4.37.66 26—1 1655.84 31—16 972.29 9—1 436.87 32-3 1654.84 .35-13 1029.71 24—14 638.77 20—12 436.27 34—12 1029.48 22—6 970.77 13—3 638.67 11-2 435.34 32—5 1648.81 29—13 970 03 20-13 434.95 31—3 1648.43 34—13 1028.16 30-16 969.74 13—4 634.57 33—12 1027.80 23—14 634.07 19—13 431.35 31—5 1642.40 31—18 966.16 21-15 634.03 18—8 431.27 30—4 16il.77 37—14 1005.63 30-17 963.65 12—4 633.25 29—3 1640.77 23—10 1004.72 13—5 632.64 17—8 429.21 30—5 1639.85 36—14 lOOi ,33 21—6 925.84 8—1 429.08 29—12 1003.42 22—7 925.02 12—5 631.32 27—4 ltó2.98 24—10 1002.62 25—16 G30.72 18—9 423.47 2i— 1 li82.84 33—14 1002.39 27—12 849.73 10—2 422.71 29—13 1002.10 15—1 848.79 23-15 629.33 23—1 1478.14 27—13 8.18.41 24—16 628.63 16—9 417.34 26—3 1477.77 37—15 1000.90 27—19 417.07 34—14 1000. 8i 22—10 819.11 25—18 624.59 36—7 1474.09 19—8 819.01 24—17 624.55 27—21 410.76 26—4 1473.67 36—15 33—14 999.61 999.16 21—9 817.53 23—16 623.93 21—14 410.33 35—7 1472.14 13—1 816.74 35—19 598 37 26—19 407.75 26—5 1471.74 23—10 997.92 27—15 816.36 37—20 598.00 20—14 407.62 35—13 997.66 12—1 813.42 14—9 407.20 28—6 1427.67 20—9 814.82 34—19 596.82 25—2 1427.43 34—15 996.11 36—20 596.41 26—20 404.15 37—16 9;i5.48 26—14 811.77 19—14 404.02 23—2 1420.63 19—9 811.22 37—21 595.30 37—8 1420.62 3.i— 15 991.43 27—16 810.94 33—19 593.1 i 21-16 .400.19 36—16 994.19 35—20 594.77 19—15 399.30 29—8 1389,76 26—13 807.05 3(i— 21 594.00 31—9 1389.63 35—16 992.25 27—17 806.86 3i— 20 593.21 21—18 394.05 25-11 992.08 22—11 806.48 19—16 393.88 29—9 1381.97 37—17 991.40 35—21 592.06 20—17 393 40 28—7 1381.92 34—16 990.69 26—16 801 63 33—20 591.33 36—17 990.11 17—2 800.78 19—18 387.74 35—11 1333.60 24-11 989.99 32—21 578.51 13—8 387.66 32—10 1352.69 .37—18 989.35 26—17 797.54 31—19 578.42 34—11 1352.05 33—16 989.01 16—2 796.70 18—10 380.13 32—14 988.84 30—20 372.26 13—9 379.87 26—6 1327.29 .35—17 988.16 13—2 759.23 31—21 572.11 9—2 379.36 2a-8 1327.15 36—18 988.05 20—11 758.84 12—2 757.92 15—6 520.24 12—9 378.55 25-5 1300.83 .34—17 986.61 29—22 519.51 17—10 378.08 24—4 1300.66 33—18 986.11 18-5 676.25 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 111 ÜVtagfiiosi 1X111. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN II. 7—1 374.31 29—23 340.70 33-27 178.07 34—29 26.06 37-33 6.47 16—10 373.99 26-23 177.70 37—30 25.75 32-31 6.40 13—10 336.53 32—26 177.07 21-19 6.31 a-2 371.57 29-24 336.00 36—30 24.45 18—16 6.13 37—23 371.56 12-10 335.21 26-25 31-26 170.91 170.66 33—29 2i.38 5—3 16-15 6.03 5.42 15—11 368.58 28-25 271.30 37-31 23.19 36-33 5.17 35—23 368.32 6—2 271.03 30—26 168.10 33-30 22.51 30-29 5.10 18—11 367.49 32-27 167.75 36-31 21.89 37—34 4.79 37—24 366.85 24—20 231.13 3i-30 20.96 13—14 4.72 3i— 23 36(i.76 25—21 230.53 8-6 100.52 24—23 4.70 27—22 365.83 23 19 230.03 28-26 100.39 35-31 19.95 4-3 4.10 36 -2 i 365.56 33-30 19.28 17—16 4.08 17—11 365. 4 t 36-26 192.56 28—27 91.07 34—31 18.40 20-19 3.60 33—23 365.08 7—4 192.14 33-28 90.23 36—34 3.49 37—25 364.76 37—32 16.79 37—33 3.24 14-10 363.85 35—26 190.61 29—28 62,61 33-31 16.72 35—33 3.23 35—24 .363.62 7—5 190.21 9—7 62.56 18-14 16.28 21—20 2.71 36—25 363.47 36-32 15.49 31—30 2.56 33—26 187.38 22-19 51. 2i 17—14 14.22 25-24 2.09 '1—24 362.06 27—23 187.02 10—8 51.14 32—29 14.07 18-17 2.05 33-25 361.52 35-32 13.35 36—35 1.94 16-11 361.36 37—27 184.54 7-6 45.76 11—10 12.64 5-4 1.92 33—24 360.38 S— 1 184.10 22—21 44.93 34-32 12.00 34-33 1.68 34—25 359.97 24-22 36-27 183.51 183.24 18-12 44.92 18—13 11.55 35—34 13—12 1.55 1.32 26—22 356.51 27—24 182.31 18—13 43.60 33—32 10.32 37-36 1.30 15—11 355.94 4—1 182.17 10—9 43.34 16—14 10.14 35—27 181.30 17—12 42.87 17-15 9.50 31—23 3i8.36 28—26 9.31 32—23 347.97 27—25 34—27 180.22 179.75 36—29 14—12 29.56 28.64 32-30 8.96 31-25 341.57 23—22 178 81 9-8 7.79 30-24 341.11 3—1 178.07 35-29 14-13 27.61 27,33 31-29 23—23 7.66 6.79 112 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. Ziiiii'Nlol GOLFLENGTEN EN TRILLINGSGETALLEN. A. PLÜCKER. B. SCHUSTER. C. HUGGINS. ^1 Ij 1 5=1 "o "& CS c .2 . ca 'S ip II H te 0 in .11 V. u 1 64^53 1550.39 31 4593 2177.23 1 5305 1921.23 31 4606 2171.08 1 6171 1620.48 ■2 6170 1(1-20.75 32 4474 2235.13 2 5190 ü. 26.78 32 4595 2176.28 ! 2 5305 1921.23 3 6118 I(i3i.52 33 4468 2238.14 3 5175 i:/.!2.37 33 4590 2178.65 3 5190 1926.78 i 5340 lS7-2.()6 34 4457 2243.66 4 5159 1938.36 34 4469 2237.64 4 5163 1936.86 5 5190 1926.78 35 4450 2217.19 5 4954 2018.57 35 4465 2239.64 5 4963 2014.91 6 517l§ 1931.25 3(i 4443 2250.73 6 4943 2023.47 36 4453 2245.68 6 4943 2023.06 7 5161 1937.61 37 4418 2263.47 i 4940 2024.29 37 4448 2248.20 7 4935 2030.46 8 5144 I94i.ül 38 4414 2265.52 8 4934 2030.87 38 4443 2250.73 8 4907 2037.90 9 4954 2018.57 39 4398 2273.76 9 4906 2038.32 39 4417 2263.98 9 ^898 2044.15 10 4941 2023.88 iO 4367 2289.90 10 4890 2044.99 40 4415 2265.01 10 4873 2052.54 11 4935 2030.46 41 4348 2299.91 11 4871 2052.97 41 4396 2274.79 11 4853 2060.58 12 4900 2040.82 42 4347 2300.44 12 4864 2055.92 42 4366 2290.43 12 4705 2125.40 13 4884 2047.50 43 4341 2303.62 13 4860 2057.61 43 4354 2296.74 13 S699 2128.11 U 4866 2055.08 44 4334 2307.34 14 4856 2059.31 44 4349 2299.38 14 4677 2138.12 15 4863 2056.77 45 4337 2311.07 15 4850 2061 .86 45 4347 2300.44 15 4663 2145.00 16 4856 2059 31 46 4330 2314.81 16 4843 2065.26 46 4345 2301.50 16 -S618 2151.46 17 4850 2061.86 47 4317 2316.42 17 4750 2105.26 47 4341 2303.62 17 ^640 2155.17 18 4848 2062.71 48 4190 2386.63 18 4741 2109.26 48 4337 2305.74 18 4596 2175.80 19 4?54 2103.49 49 4171 2397.51 19 4709 2123.59 49 4319 2315.35 19 ■3588 2179.60 20 4744 2107.93 50 4158 2405.00 20 4705 2125.40 50 4317 2316.42 20 4467 2238.64 2t 4711 2117.81 51 4147 2411.38 21 4699 2128.11 21 4416 2264.49 22 4706 2124.95 52 4136 2117.79 22 4696 2129.47 22 4414 2265.52 23 4698 2129.06 53 4136 2423.66 23 4675 2139.04 23 4364 2291.48 24 4690 2132.20 54 4117 2428.95 24 4673 2139.95 24 4347 23C0.44 25 4675 2139.04 55 4104 2436.65 25 4661 2145.46 25 4318 2315.89 26 4663 2145.00 56 4094 2442.60 26 4649 2151.00 26 4190 2386.63 27 4649 2151.00 57 4086 2447.38 27 4648 2151.46 27 S183 2390.63 28 4640 2155.17 58 4085 2447.98 '28 4641 2154.71 28 4149 2^410.22 29 4639 2155.64 59 4073 2455.79 '29 4637 2156.57 29 4117 2428.95 30 4600 2173.91 30 4608 2170 14 30 4073 2455.19 De golflengten zijn ontleend aan Kaïser, Lehrbueh der Spektralanalj/se, p. 310. OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 113 Ziiiu'stof A-, Pliiclcor. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN I. 54—2 56-3 51—3 49—2 47—1 48—2 40—2 43—3 31—1 35—2 27—1 32—3 57—4 22—1 31—2 54—4 30—2 19—1 49—4 59-6 26—2 58—5 29—3 28—3 57—5 25—2 59—7 58-6 27—3 57-6 56—5 59—8 17—1 24, 2 56—6 26—3 58—7 55—5 57—7 56—7 14—1 25—3 808.21 808.08 776.86 776.76 766.04 765.89 669.16 669.10 626.84 626.44 600.61 600.60 574.72 574.56 556.48 556.29 553.17 553.10 524.85 524.55 524.26 521.20 521.12 520.65 520.60 518.29 518.19 516.73 516.-48 516.13 515.82 511.78 511.47 511.45 511.35 510.-48 510.37 509.86 509.77 504.99 504.69 504.52 22—2 58—8 54—6 24-3 13-1 21—2 53—5 55—8 53-6 54—7 52-5 12—1 22—3 54—8 51—5 52-^7 51—6 11—1 52—8 51—7 50—6 10—1 20—3 50—7 51-8 49—7 48—5 46—4 18—2 16—2 45—4 44 — 4 14—2 18—3 42—4 17—3 41—4 58—10 56—9 56—10 55—9 504.20 503.97 -497.70 497.68 497.11 497.06 496.87 492.63 492.41 491.34 491.01 490.43 490.43 484.94 484.60 480.19 480.13 480.07 473.78 473.77 473.75 473.49 473.40 467.39 467.37 459.90 459.85 442.16 441.96 438.56 438.41 434.68 434.33 428.18 427.79 -427.33 427.25 424.10 424.03 418.32 418.08 58-11 40-4 57—11 13—3 55—10 57—12 12-3 55—11 53—9 54—10 39—4 59—14 58—13 57—13 53—10 52—9 59-15 11—3 55-12 59—17 52—10 8—1 53—11 59—18 58—14 38—4 51—9 58—15 37—4 57—15 47—5 10—3 55—13 54—12 57—16 -46—5 55—14 51—10 52—11 7—1 50—9 58-17 56-15 57—17 417.52 417.24 416.92 412.98 412.77 406.56 406.29 406.19 405.08 405.07 401.10 400.72 400.48 399.88 399.77 399.22 399.03 395.94 395.83 393.94 393.91 393.62 393.20 393.09 392.90 392.86 392.81 391.21 390.81 390.61 389.64 389.36 389.14 388.14 388.07 388.03 387.52 387.50 387.34 387.22 386.-43 386.12 385.83 385.52 58—18 47-6 57—18 45—5 9—3 46-6 56-16 55-14 54—13 50—10 51—11 6—1 56—17 44—5 56-18 55—15 45 — 6 49—9 47—7 55—16 46—7 52—12 43-5 5-1 53—13 44—6 55—17 50-11 35—4 55—18 54—14 42—5 49—10 45 — 7 41—5 47—8 43—6 54—15 34—4 46—8 51—12 52—13 -44—7 54—16 41—6 53—14 385.27 385.18 384.67 384.29 384.05 383.57 383.29 381.57 381.45 381.12 380.92 380.86 380.74 380.55 379.89 379.88 379.82 378.93 378.81 377.34 377.21 376.98 376.83 376.39 376.15 376.09 374.79 374.54 374.53 373.94 373.88 373 . 65 373.62 373.46 373.13 372.41 372.37 372.19 371.00 370.80 370.57 370.29 369.73 369.64 368.66 368.58 54—17 45—8 49—1 1 53-15 54—18 43-7 53—16 50-12 51—13 44—8 40—5 42-7 48—10 52—14 32—4 41-7 52-15 53—18 40-6 52—16 49—12 42—8 51—14 48-11 52—17 41-8 59—19 40-7 51—16 49—13 50—14 51—17 50—15 59—20 40—8 48—12 50—16 39—6 49—14 50—18 57—20 48—13 56—19 38-5 49—16 59-21 367.10 367.06 367.05 366.89 366.25 366.01 364.35 364.19 363.88 363.32 363.12 362 83 362.75 362.72 362.47 362.30 361.03 360.95 358.65 358.49 356.69 356.42 356.31 356.19 355.94 355.90 352.30 352.29 352.07 350.00 349.93 349.53 348.23 347.87 345.89 345.82 345.69 342.51 342.43 342.30 339.45 ,339.13 339.11 338.74 338.20 337.98 F 15 NATUÜRK. VEKH. DER KONINKl. AKADEMIE. DEEL XXVI. 114 OVER DE LINEAIIiE SPECTRA DER 1-;LEMENTEN. 55txwrstof A., Pliiclcer. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN ÏRILLINGSGETALLEN IL 49—18 334.80 33—6 306.89 54—25 289.92 53-27 272.66 46—17 252.96 56—20 334.67 36—8 306.72 49—20 289.58 49—22 272.56 42—13 252.93 38 6 334.27 51—25 272.34 34—7 306.03 44—9 288.77 26—4 272.34 49—26 252.50 58-21 330.17 5—2 .306.04 52—23 288.73 41—13 232.41 48—13 329.87 53—21 305.85 ! 45-12 270.25 22—4 232.29 39—8 329.73 56—28 287.43 57—31 270.15 44—14 252.26 57—21 329.57 59—27 304.79 50—21 287.19 42-11 269.98 46—18 232.11 31—4 304.57 45—10 287.19 4-2 251.91 37-7 325.86 55—24 304.45 56-29 286.96 47—13 268.92 45—16 251.76 54—19 325.46 48—21 268.82 54—31 251.73 54—22 304.01 47—11 285.97 56—30 268.69 56-21 324.79 3-2—6 .303.88 53—27 285.65 53—28 268.48 44—15 2.30.57 4S-17 32i.78 56—25 51—20 303.56 303.46 52—24 285.60 49—23 268.45 31—5 230.44 36-5 323.95 35—8 3!»3.18 Ö.V-23 284.62 52—27 2C6.79 .39—10 249.88 48-18 323.93 7—3 303.09 46-11 284.37 44—12 266.52 50—28 219.83 59-24 323.60 58—26 302.98 51—26 266.38 53—30 219.74 8—2 323.27 41—10 283.46 25—4 266.38 50—29 249.36 5S-22 323.03 30-19 301 5) 48-19 283.14 40-10 266.02 45-17 2i9.21 30—4 301.25 29-4 282.98 50—25 265.96 10-12 249.09 57—22 322.43 4-1 322.27 59—28 300.62 28—4 282.51 56—31 265.37 43—14 218.54 33-7 300.53 31—23 282.32 49—24 265.31 45—18 248.36 35-5 320.41 59-29 300.16 44—16 248.03 53—19 320.16 52—21 299.98 39—30 281.88 43-12 262.80 54—23 299.89 42—9 281.87 33—30 262.73 30-5 217.13 36-6 319.48 3i— 8 299.63 55—28 281.47 52-28 21.2.62 38—9 246.95 37—8 319.46 41—9 281.34 43—13 246.85 47—9 297.83 55—29 281.01 48—22 261.69 49—27 216.51 58-23 318.92 55—23 297.61 45—11 280.61 47—14 261.35 33—31 246.43 55-21 318.84 56—26 297.60 32—7 297.52 50—22 280.05 51—27 260.38 41—17 243.48 34-5 316.88 43—10 279.74 50-26 260.00 42—14 215.36 7—2 316.86 50—20 297.08 49—21 279.70 44—13 259.83 21—4 215.15 59—25 316.76 58—27 296.98 46—14 259.74 37—9 244.90 54—24 296.76 52—25 278.76 47—15 259.66 41—14 244.83 35—6 315.94 6-3 296.73 -18—20 278.71 42—12 259.62 44—18 244.63 58—24 313.78 57—27 296 38 53—26 278.65 24—4 259.54 43—16 214.31 53—20 315.73 46—9 296.24 59—31 278.57 40—11 259.44 27 4 278.31 55—31 239.42 52—30 243.88 55—22 311.70 33-8 294.13 51—27 277.95 41—12 239.09 .42—15 213.67 33-5 3il.36 49—19 294.01 39—11 213.30 54-21 311.14 41—11 276.88 23 4 256.40 41—15 243.14 59-26 310.79 52—22 292.83 42—10 276.56 51—28 256.21 6-2 310.50 58-28 292.81 43—13 256.11 30-6 242.66 56-24 310.40 47—10 2!>2.54 41—10 276.03 45—14 255.99 40—13 242.40 43—9 292.50 50—23 275.94 51—29 255 . 74 49—28 212.33 52-20 309.87 38—29 292.34 47—12 275.61 46—16 255.51 35-7 309.58 3—3 292.26 39—9 255.19 49—29 211 .87 8-3 309.49 57—28 292.21 58—30 46—12 274.07 274.00 54—30 235.04 43—17 38—10 211.76 241.64 57—25 308.34 57—29 291.74 51—28 273.78 47—17 234.57 18—26 241.63 32-5 308. 3t 55—26 291.64 57-,30 273.47 48-24 254.44 36—27 291 60 31—29 273.32 45—15 254.30 42—16 241.13 51-19 307.89 33—24 291.. 16 43—1 1 273.16 50—27 254. (H) 43-18 240.91 55-23 307.59 32—8 291.11 50—24 272,80 47—18 253.72 41—16 210 60 46—10 290.93 52-26 272.79 52—31 210.57 OVER DE LINEAIKE SPECTEA DEK ELEMENTEN. 115 ZTiTii-stof A, PliieUor. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN YAN TRILLINGSGETALLEN III. ^ 31—7 239.62 32-9 216.55 37-17 201.61 44-21 189.53 45-24 178.87 37— lü 239.59 55—32 201.52 55—33 189 46 33-16 178.83 39-16 214.45 25—7 201-43 17-4 189.20 43—22 178.67 4—3 238.14 33—10 214.26 36—17 188.88 32-l,T 178.36 41—17 238.05 26-8 200.99 34-14 188.39 H—-Ii 178.28 42—18 237.73 26—6 213.75 24—6 200.95 53-32 188.33 34—36 178.20 51—30 237.47 27—7 213.39 58—35 200.79 24—8 188.18 41—18 237.20 34—11 213.20 37—18 200.76 36—18 188.03 47-25 177,39 47—19 21-J.93 35—16 187.88 56—38 177,08 48-27 235.63 58-32 212.85 57—35 200.19 32-13 187. (i2 19—3 176.71 i>0— 4 235.27 48-30 212.72 43—19 200.12 47-23 187.36 20-6 176.68 38—11 235.06 22-7 187.34 33-35 176,46 40—14 234.83 25-5 212.25 35—13 199.69 33-17 176.28 57-32 212.25 44—20 199.41 34—15 186.89 51—32 176.26 31—8 233.21 59—34 212.13 16-4 186.63 40—15 233.13 39—17 211.90 56-34 198.94 21-6 186.36 32—16 175.82 37—11 233.01 29-8 211.62 47—21 198.61 40-19 186.41 46—25 175,78 39-12 232.94 46-19 211.32 55—33 198.31 45-22 186 i2 42—22 173.49 32—10 211.24 22—5 198.16 55-36 18.-.. 91 33-18 173.43 48—28 231.46 28-8 211.16 23-6 197.81 43-21 185.82 44—24 173.14 50—30 231.09 39—18 211.03 46-23 185.75 41 -22 174.96 48—29 231.00 33-12 197.32 53—33 185.52 13-4 174.84 19—4 230.83 36—12 209.92 58—36 197.23 35—17 185.;;3 42—23 174.36 40—16 230.59 58—33 209.84 46—21 197.00 54-34 183.29 58—39 174.22 42-19 196.94 23—8 183.05 32—34 174.13 29—5 228.85 48—31 209.41 57-36 196.63 21-8 173.80 35-9 228.62 57-33 209.24 41—19 196.42 58—37 184.51 57-39 173.62 28-5 228.39 34—13 196.16 33-18 184.48 32-17 173.27 40—17 228.05 38—15 208.75 34-16 184.35 51-33 173.24 50-31 227.77 59-35 208.60 43—20 193.69 47—24 184.23 33—37 173.18 47—20 208.50 36—14 193.66 15—4 18i.ll 53-36 172.92 40—18 227.20 37—14 208.39 56-35 193.41 57-37 183.91 36—10 226.85 25-8 193,02 32-18 172.42 25—6 207.79 33-14 183.06 19-6 172.24 34—9 225.09 33—11 207.68 24—7 194.59 32-32 182.67 40—21 172.09 38-12 224.70 45-19 207.58 32-12 194.31 42-21 182.63 43-23 172.03 29-6 224.39 56-32 207.47 36—15 193.96 46—24 182.62 27-5 224.22 26—7 207.39 54—32 193.83 58-38 182.46 47—26 171.42 28-6 223.92 27—8 206.99 22—6 193.70 14-4 182.42 43—24 171.42 49-30 223.59 46—20 206.89 44—22 182.39 42-23 171.38 35—10 223.31 37—15 206.70 45—21 193.26 41—21 182.10 55-38 171.13 35-12 206.37 55-34 192.98 59-39 182.03 41—23 170.85 59—32 220.67 38-16 206.21 45—23 182.01 52-35 170.60 49-31 220.28 42—20 192.51 40—20 181.98 20—7 170.32 36—11 220.27 24—5 205.41 59—37 192.33 37—38 181.86 39—19 170,27 59-36 205.06 35-14 192.11 34—17 181.81 50-32 169,88 34—10 219.78 32-11 204.67 41-20 191.98 34—35 181.76 46-26 169.81 27—6 219.75 56-33 204.46 56—36 191.87 33-13 181.37 33-9 219.57 58-34 204.32 47—22 191.48 20-5 181.14 44-25 168.30 37—16 204.16 23-7 191.45 34—18 180.96 42—24 168.24 26-5 218.22 44—19 203.84 36-16 191.42 22—8 180.93 12-4 168.16 29—7 218.03 57-34 203.72 21—5 191.03 38—13 218.02 38-17 203.66 54—33 190.81 21—7 180.20 51—34 167.72 59—33 217.66 33—13 190.64 32-14 180.03 41—24 167.71 28-7 217.56 36-13 203.23 35—15 190.42 53-34 179.99 45—20 203.14 59-38 190.28 52-33 179.66 52—36 167.06 39-15 216.99 34—12 202.83 18-4 190.03 50—33 166.86 35—11 216.71 38-18 202.81 46—22 189.87 56-37 179.13 116 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. ZllIlI-!St of I*liicli;cr. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLIN^iSGETALLKN IV. 45—26 166.07 50—36 154.27 59-46 140.98 18—6 131.46 36-23 121.67 50—40 165.89 46-30 140.90 28-10 131.29 54-44 121.62 19—7 165.88 56—40 132.70 58-44 140.64 37—24 131.27 51—40 121.48 39— i20 163.83 43-27 152.62 38-22 140.37 50—39 131.24 .48—38 121.12 54 37 165.48 52-38 152.28 34—19 liO.17 57—47 130.96 26-10 121.11 47—27 165.42 59—43 132.18 57-44 140.04 17—6 130.61 13-5 120.72 44—28 152.16 33-20 130.21 27-11 120. .34 40-22 164.95 50—38 139.48 44—31 1.30.11 38—26 120.52 43—23 164.58 44-29 151.70 4«-35 139.44 10-3 129.98 23-9 120.47 51—33 161.19 4S— 32 151.51 59 47 139.37 31-13 129.72 31-13 120.46 20— S 163.91 10—4 131.22 35—20 139.26 43-30 129.70 33-21 120.33 46—27 163.81 40—25 150.86 47—31 139.20 33—21 129.. 38 53-47 120.22 54-38 163.43 54-40 139.05 55-44 129.31 53—43 120.04 49-33 150.31 56—43 1.38.98 34-41 129.04 49—32 162 38 .30—10 130.03 40—27 1.38.90 39—26 128.76 15-7 119.16 44-26 162.33 33-39 149.89 37—22 138.32 34—42 128.52 30-14 118.84 38—19 162.03 14-3 128.29 34-22 118.71 41—27 148.91 51—39 137.62 16 6 128.06 18—8 118.69 42-23 161.40 39—22 14^.81 46—31 137.39 52-40 127.89 39-28 118.59 50-34 161.34 48-33 148.50 36—46 127.78 36-24 118.53 47—28 161.23 39—44 148..i6 45 -.30 137.16 37—26 118.47 41-23 161». 87 43-28 148.+i 29-9 137.07 32-20 127.20 33—23 118.13 40-23 160.84 58—41 148.07 58 -45 136.91 27-10 127.12 39—29 118.12 47—29 160.79 43-29 147.98 53-41 136.74 31-16 117 92 51—36 160.65 31—37 147.91 28—9 136.60 42—30 126.52 52-41 117.89 38—21 147.71 38-23 136.46 38-23 126.-48 54-45 117 88 33—37 160.19 58-42 147.54 31—12 136.41 26-9 126.43 17-8 117.84 43—27 160.07 37-41 147.47 57-45 136.31 30-13 126.41 14-7 117.47 37—19 139.98 36-19 147. 2i 53—42 136.21 43-31 126.39 52—42 117.36 46-28 139.64 37-42 146.94 18-3 135.92 56-47 126.17 32-21 117.32 19-8 139.48 49—36 146.77 48-36 133.90 41—30 126.00 30—13 117.15 49—33 139.37 31-11 146.77 34-20 133.74 34—21 123.85 46-29 139.18 53—40 146.74 36-22 125.78 53-44 116.32 56—44 135.26 55-43 125.58 13—6 116.25 31-9 158.66 9—4 145.91 17-3 135.07 15—6 123.52 40-30 115.99 43-26 158.61 51—38 145.86 40-28 134.73 54-43 125.34 37—21 145.66 39-23 134.72 29—11 125.18 31—17 115.37 53-38 138.14 42-28 143. 26 33-19 134.63 18-7 125.10 16—8 113.30 58-40 138.08 40-26 144.90 37—23 134.41 28-11 124.71 23—10 115.16 50—35 157.81 42—29 144.80 .40-29 134.26 37—25 124.43 50—40 113.10 11—4 157.80 41—28 144.74 49-37 134.04 17—7 124.25 35-24 114.99 40-24 137.70 59—45 144.72 43-31 133.84 29—12 114.82 38-20 137.39 3!) -23 144.70 53—40 133.73 14-6 123.83 30-16 114.60 57—40 137.48 58— i3 144.36 44 30 133.42 53-41 123.75 34-23 114.60 41-29 144.27 38-24 133.32 49—39 123.74 26—11 114.54 44—27 136.34 .52-39 144.03 38-46 133.16 31-18 114.52 39-21 1.33.93 .37-43 143.76 30—12 133.10 53-42 123.22 38-27 114. J2 45-28 133.90 33-19 143.70 33-43 133.03 42—31 123.21 28-12 11 4.. 36 59—41 133.89 30-11 143.46 36 21 1.32.92 48—37 123.17 52—43 114.18 37—20 135.54 57—46 132.37 54—46 114.14 42-26 133.43 48-34 142.97 16—5 132.53 39-27 122.76 12-3 114.03 45-29 135.43 36—20 142.81 27—9 132.43 41-31 122.68 24-9 113.63 59-42 1.33., 36 36—11 142.69 30-9 155.34 47—30 142.31 49-38 131.99 35-22 122.24 33-22 113.19 54—39 153.19 56-42 142.16 29—10 131.76 31-14 122.15 48-39 112.87 41-26 134.91 32-19 131.63 55—46 121.83 13-8 112.75 39— 2 i 141.56 58-47 131.56 16-7 .121.70 40-31 112.67 52-37 134.33 50—37 141.53 56-45 131.33 53-45 112.39 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 117 Zntn-stof A, Plüclfer. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN V. . 54-47 112.53 29-14 100.56 49—44 90.17 23—17 77.18 33—30 64.22 37—27 112.47 31-45 100.31 32—26 90.12 24—14 77.12 46-36 64.08 28-14 100.10 26-14 89.93 21—12 76.99 45-33 63.88 30-17 112.06 39-30 99.85 37—30 89.33 36-30 76.82 44—34 63.67 36-^23 111.69 36-27 99.73 20-9 89.33 46—33 7() . 68 51-41 111.47 27—17 89.13 23—18 76.33 22-17 63.09 34— 2i 111.46 21-9 99 . 24 43—32 73 94 21—14 62.73 30—18 111.21 11—6 99.21 50—47 88.58 48-43 73.. 38 19—12 62.68 14—8 111.06 33—25 99.10 34-28 88.49 24-15 75.43 42-33 62.30 -31 42 110 94 29—15 98.87 27-18 88.29 22—18 62.24 34-26 98.66 38—31 88.29 23-14 73.98 23—9 110.49 23—11 98.60 23—12 88.24 31—19 73.73 58—48 61. .34 52—44 110.16 28-15 98 40 26—15 88.23 36-31 73.50 32— .30 61.21 38—28 110.33 23-12 98.22 34-29 88.02 33— iO 73.28 21—15 61.04 27—12 110.18 19—11 73.03 .33-31 60.91 32—22 110.18 50—44 97.66 21—11 87.33 45—33 72.93 57—48 60.73 13—7 109.89 49-41 97. 6Ü 9-6 87.32 24—16 72.89 20—13 60.42 38-29 109.88 26- 13 97.50 33—27 87.14 47—34 72.76 45—36 60.. 34 12-6 109.57 10-5 97.10 44 -35 60.13 49—42 97.07 48—41 86.73 23-13 72.29 43—34 59.95 33—23 109.08 12—8 96.80 11—8 86.44 44—32 72.21 53—46 108.84 48—40 96.73 49—45 86.44 48—46 71.82 6—4 58.59 25-1 1 108.38 51—46 96.37 10-7 86.27 21-16 58.50 24—10 io;s.32 39—31 96.33 37-31 86.24 8—4 71., 35 59-49 38.29 37-28 1(18.30 29—16 96.33 48—42 86.20 46—34 71.13 32-31 57.90 35-25 108.13 35—27 96.19 42—34 37.77 29—13 108.13 32-23 96.09 19—9 84.92 30-19 70.42 37-29 107.83 27—14 95.92 24—13 84.69 2-1 70.36 44—36 36.60 51-43 107.76 28-16 93.86 24—17 70.34 43-35 56.43 28-13 107.67 36-28 95.56 3—1 84.13 21-13 70.31 41— .34 56.25 49—40 107.60 22-12 84.13 48—47 70.21 30-21 56.10 53-47 107.23 36—29 95.09 32-27 84.13 33-31 69.96 19—13 55.99 51—47 94.96 20—10 84.04 22—14 69.87 56—48 53.96 52-43 106.72 25—14 83.96 23-46 69.73 21—17 53.93 22-9 106.38 22—11 94.49 34 30 69.75 32—23 106.07 27-15 94.23 26—17 83.13 24-18 69.49 21—18 55.10 33—24 103.94 50-43 93.93 48-43 83.02 ïl— 20 69.30 40—32 54.78 36—26 103.73 21-10 93.93 33—28 82.97 47—35 69.23 49—43 93.89 49—46 82.69 44_33 69.20 42-35 53.23 23—10 103.18 29—17 93.78 33-29 82.30 59—48 69.16 47—37 32.96 50—41 103.09 26—18 82.30 43—36 52.88 28—17 93.. 32 23—15 82.27 43—32 68.49 20—14 52.85 34—23 104.62 33-26 93.14 22—13 68.18 41—33 52.72 50-42 104.56 29—18 92,93 23-13 81.36 26—12 lOi.19 11—7 92.85 47-32 81.30 46-35 67.62 31—22 52.28 51 44 lOi.Oi 34—27 92.66 49—47 81.08 45—34 67.41 29—19 52.14 11-5 103.67 10—6 92.63 9—7 80.96 23—17 67.20 40-33 51.76 13-8 103.49 28—18 92.47 20-12 67.11 28—19 51.68 27—13 103.41 32-28 79.93 46—37 51.35 12—7 103.21 33-28 92.02 10—8 79.87 3^-31 66.43 20—13 51.16 S2 46 102.98 9—3 91 .79 25-16 79.73 23—18 66.35 47-38 30.90 32-24 102.93 27—16 91.69 46-32 79.69 30—20 63.99 59-50 50.79 38-30 91.61 19—10 79.61 47—36 65.69 38—49 50.47 24 11 101.74 33—29 91.55 32—29 79.49 22—16 65.64 50-43 101.38 23—13 91.53 48—44 79.30 43—33 65.48 55—48 30.01 52-47 101.37 24—12 91.38 42-32 65.31 57—49 49.87 22-10 101.07 20-11 77.47 7—4 64.95 42—36 49.70 50-46 90.19 22—13 77.44 41-32 64.78 118 OVER DE LINEAIKK SPECTEA DER ELEMENTEN. rZiim-Htot" ^V, JPlüclser. COINCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN VI. 46-38 49.30 42—37 36.97 37-33 25.33 15-12 13.93 55—54 7.69 41—36 49.18 58—31 36.60 33-51 25.26 26—23 13.94 18—14 7.63 30-22 48.97 li-9 36.50 46—40 24.91 36-32 13.61 14-13 7.57 20—16 48.62 41-37 36.44 56-52 24.80 50—49 7.50 19—14 48.42 51-48 24.73 18—13 13.20 46-44 7.48 31-23 48.17 37-51 36.00 14—11 24.62 .46—41 14.91 45-43 7.45 39—33 35.62 40-38 2i.38 38-36 14.79 44—41 7.43 29-20 47.71 25—19 35.34 58-53 24.32 24—21 14.39 24—22 7.25 45—37 47.60 16—10 35.43 24—20 24 27 .46—42 14.38 22—21 7.14 27—19 47.51 54—50 23.95 17—13 14.33 36—34 7.07 28-20 47.23 42-38 34.92 57-53 23.72 21—19 14.32 44-42 6.90 30—25 34.88 13-10 23.62 14-12 14.26 23-24 6.84 40-34 46.24 29—24 23.44 25-22 14.09 17—14 6.78 20-17 46.07 44—39 33.58 31—49 13.88 13—12 6.69 27—21 33.19 39-36 23.03 3-2 13.77 11-10 6.58 45-38 45.55 15—10 32.89 28—24 22.97 43-40 13.71 52—51 6.41 20—18 45.22 30-27 22.91 56—54 13.65 8-7 6. 40 56—49 45.09 18—11 32.25 51—50 6.38 31-24 45.03 31-26 32.22 12—9 22.24 59—56 13.20 7-6 6.36 30-23 44.85 59—53 32.14 31—28 22.05 55—53 12.99 27—26 6.00 27—23 21.94 47—43 12.81 26-25 5.96 59—51 44.41 55-50 31.64 18-12 21.89 26 -2é 12.80 56—55 5.95 19-16 44.18 54-49 31.45 38—34 21.86 52—50 12.79 18—15 5.94 18—9 44.13 17—11 31.40 31—29 21.59 8-6 12.76 53—32 5.86 44—37 43.87 56-51 31.22 22-19 21.45 37-36 12.74 34-33 5.52 14-10 31.19 25-21 21.23 36—33 12.59 58-56 5.38 17—9 43.28 52—48 31.16 45—40 21.17 53-51 12.27 47—45 5.35 27— £0 43.07 25-20 31.11 23—20 21.13 35-32 12.06 10—9 5.31 58—50 42.98 17-12 21.04 27—25 11 96 54—53 5.30 40—33 42.71 29-22 30.69 11-9 11.89 17—13 5.09 47—39 42.66 38-32 30.39 52—49 20.29 16-13 11.81 57-56 4.78 57—50 42.38 28—22 30.22 26—22 20.03 29-27 4.64 54—48 42.32 58—52 30.18 37-34 19.81 58—55 11.33 6-5 4.47 39-34 30.10 23—21 11.25 20—19 4.43 44—38 41.82 4H— 39 29.86 59-55 19.15 46—43 11.20 16-14 4.23 30—24 41.72 57—52 29.59 58—54 19.03 45-41 11.16 28—27 4.17 19-17 41.63 56—53 18.94 54—52 11.16 23—22 4.11 26—19 41.51 13—9 28.93 55—52 18.83 49—48 10.87 46—45 3.74 30—26 28.91 27-24 18.80 7—5 10.83 45—44 3.73 46-39 41.05 16—11 28.85 30—28 18.74 57—35 10.-/3 44-43 3.72 19—18 40.79 24-19 28.70 53—50 ■18.65 29—26 10.63 43-41 3.71 16—9 40.74 37-32 28.34 16—12 18.49 45—42 10 63 36-35 3.54 57—34 18.43 42—40 10.53 35-34 3.53 40—36 39.17 38—33 27.38 50—48 18.37 12—11 10.. 36 18—16 3.40 55—49 ,39.14 26—21 27.19 38—35 18.33 39—37 10.29 31-30 3.31 18—10 38.82 59—34 26.84 30—29 18.28 28-26 10.17 43-42 3.18 39—32 38.63 42-39 26.68 41—40 10.01 24—23 3.14 29—23 26.58 54-31 17.57 25—23 9.98 33-32 3.01 15—9 ,)8.20 39—35 26.57 .44-40 17.43 21-20 9.88 31—25 38.19 47—40 26.52 8—3 17.23 17-16 2.55 43—38 38.10 40—37 26.43 1.3-11 17.04 15-13 9.26 16-13 2.54 59—52 38.00 15—11 26.31 22-20 17.02 47— U 9.09 38-37 2.05 17—10 3 7.97 31—27 26.23 12-10 16.93 35—33 9.05 13—14 1.69 29-21 37.83 53—49 26.15 29—25 16.60 47—46 1.61 56-50 37.60 41—39 26.15 47—41 16.32 34-32 8.54 28-21 37.36 28—23 26.11 37—33 16.28 59 37 8.41 18—17 0.85 45-39 .37.31 27—22 26.03 40—39 16.14 39-38 8.24 58-57 0.60 26—20 .37.08 28—25 16.13 42-41 0.53 53—48 37.02 23-19 25.37 47—42 15.99 59-38 7,81 29-28 0,46 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. 119 ZtiTirstof B, SoIiTister. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN I. 45-1 379.21 46-8 270.63 47—12 2t7.70 28-1 233 48 41—14 215.49 48-2 378.96 49—10 270.36 43—11 247.47 39—8 42-13 233.11 232.81 33-7 215.35 44-1 378.15 42-7 2.36.13 40—4 216.43 31—4 232.72 34-7 213.34 50-4 378.06 43-8 263.87 48-14 246.43 24-2 213.-17 44—11 246.41 38-5 232.16 27-4 213.10 49-4 376.99 50-11 263.46 33-3 246.28 30-4 231.78 25—3 213.09 47—2 37J;.83 46—9 263.17 17-13 246.00 43-16 42—14 231.18 231.12 41-15 26-4 212.94 212.64 45-2 373.65 49-11 262.38 46-12 243.57 38—9 212.41 48-3 373.37 43-9 262.12 42-10 245.44 41—10 229.80 23-2 212.25 39-3 245.41 29-2 229.78 40—11 212.04 42-1 369.20 44—9 261.06 26—1 229.77 46-3 369.13 48-10 260.73 45-12 244.52 37-5 229.63 30-17 211.16 50-12 260 50 47— U 244.31 39—11 211.01 48-4 367.38 31—2 244.30 38-6 227.28 44—3 367.01 42-8 259.36 41-8 243.93 36-5 227.11 49—17 210.09 49-12 259.43 32—3 243.91 37-9 209.88 43-4 358.38 48-15 243 89 40—9' 226.68 41—16 209.53 42-3 338.06 50-13 258.81 46—13 243.88 38—7 226.44 47-10 238.63 43-11 243.77 40-12 209.08 39-1 3i2.73 43-9 238.42 44-12 243.46 37—6 224.73 33-8 208.77 41-3 342.43 49-13 237.74 30—2 243.36 27-2 224.68 22—1 208.24 37-1 326.97 33-1 237.42 44-13 241.77 25-1 224.23 39—12 208.06 40-4 326.63 50-14 257.12 47—15 241.76 26—2 224 22 40-6 241.53 29—3 224.20 24—3 207.59 35—1 318.41 46-10 236.51 45-14 241.13 37-7 223.91 40—13 207.39 38-3 318.36 41-5 236.22 43-12 240.82 36-9 207.36 49-14 236.04 40—7 240.71 28-3 222.34 30-18 207.16 36-4 307.32 39-6 241). 51 36-6 '^■>-^.20 23—4 207.10 25-3 307.27 43-10 255.45 48-16 240.48 41—11 221.83 21—1 206.88 32—1 233.05 33-4 240.29 34—8 206.77 50—7 292.13 44-14 240.07 36—7 221.38 23—3 206.67 49-6 291 .88 30-13 254.37 39-7 239,69 35 3 221.07 39—13 206.37 44-10 234.39 46—13 239 64 .49-18 206.09 48—6 282.27 40—10 229.02 38—10 203.74 45-5 '281 .87 42—9 33-2 252.10 251 87 31-3 45—15 238.71 238.58 38-8 219.86 4Ö— 14 205.70 43-3 278.17 43—10 251.75 47-16 238.35 27—3 219.10 37-10 203.21 50—9 278.10 34-5 219.07 40—15 203.15 46-^ 278.02 41-6 251.32 32-4 237.92 39—10 218.99 30-16 251.16 30-3 2.37.77 41-12 218.87 22—2 203.69 46-7 277.20 44-15 237.52 24-1 218.72 19—1 202.36 49—9 277.03 47—11 230.65 42-11 237.46 23—2 218.68 39—15 202.12 45-6 276.96 41—7 250.30 43—14 237.43 26-3 218.63 24—4 201.59 43-7 276 U 49—16 250.09 41—9 236.47 29—4 218.21 21—2 201.33 44-6 273.91 31—1 48—12 249.83 249.82 46—16 236.23 23—1 217.81 33—9 201.32 44—7 275.09 32 2 249.50 29—1 235.34 37-8 217.33 36—10 200.69 48—8 274.87 43—16 235.17 41—13 217.18 23—4 2110.68 30-1 248 91 43—13 234.88 48—17 200.48 47-8 272.75 46—11 248.33 42—12 234.50 28-4 216.33 43-7 272.43 48—13 248.13 40-8 44 16 234.14 234.12 35-6 216.17 39-16 198.72 120 OVER DE LINEAIEE SPECTRA DER ELEMENTEN. Ziiiii-stot" 13, Sclinstei*. COmCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN ÏRILLINGSGETALLEN IL 20-2 198.62 36—15 183.82 43—22 167.27 42—23 151.39 4^-26 139.. 13 47—17 198.35 35—12 183.72 17—4 166.90 .43—23 151.28 30—8 139.27 42—19 166.83 41—19 151 20 49—32 139.07 22—3 197.10 18-2 182.48 48—23 166.70 48-28 151.03 42—27 138.95 19—2 196.81 48—19 182.14 37—18 138.91 48—18 196.48 35—13 182.03 48—24 165.79 46—26 150.50 39—20 138.58 46—17 196.23 34—12 181.72 41—18 50—26 165.34 165.42 42—24 150.47 16—2 14—1 l:i8.48 138.08 37—11 195.23 36—16 180.41 42—20 163.0:i 43—26 149.44 29—3 138.(K) 45—17 195.17 48—20 180. 3i 50—27 164.96 41—20 149.40 32—9 137.96 38-12 194.81 35—14 180.33 47—23 164.58 48—29 149.17 50-33 137.77 35—10 194.65 34—13 180.02 49—26 104.35 43—27 148.97 47—18 194.36 47—19 180.02 47—28 148.91 40—21 136.89 44—17 194.12 49—27 163.89 49—33 136.70 17—2 178.48 47—24 163.66 44-27 147.92 36—18 136.42 38—13 193.12 34—14 178.33 33—8 147.78 13—1 136.38 20—3 193.03 47—20 178.22 46—23 162.46 31—6 147.61 28—5 136.14 SO-19 192.83 46—19 177.90 42—21 162.31 39—21 135.87 36—11 192.71 35—15 177.78 47—29 147.03 41—23 135.76 34-10 192.65 48—21 177.63 50—28 161.72 31—7 146.79 42—28 135.72 37—12 192.28 50—23 177.39 46—24 161.54 .46—28 146.79 48—30 135.60 46—18 192.24 45—23 161.40 41—21 146.68 40—22 135.53 18—3 176.89 30—6 146.67 15—2 133.07 49—19 191.76 45—19 176.84 42—22 -160.95 50—30 146.28 41—24 134.84 43-17 191. 4« 50—24 176.47 49—28 160.64 12—1 134.69 38—14 191.42 49—23 176.31 45—24 160.48 30—7 145.83 48—31 134.66 19—3 191.23 48—22 176.27 44-23 160.34 43—26 145.74 39—22 134.51 43—18 191.18 46—20 176.10 48—23 160.28 45—28 145.73 35-17 134.38 22—4 191.11 44—19 173.79 33—5 160.08 38—17 145.47 50—20 191.03 34—15 173.78 50—29 139.80 32—8 145.41 42—29 133.86 47—21 175.50 40—17 159.74 50—31 145.34 33—10 133.66 44—18 190.12 49—24 173.40 44—24 159.43 41—22 145.32 47—30 133.48 49—20 189.95 45—20 173.04 43—27 145.28 29—6 133.09 36—12 189.76 49—29 158.78 49—30 145. lil 16—3 132.89 21—4 189.75 3.5—16 174.38 39—17 158.72 42—25 144.96 27—5 132.89 47—22 174.14 32—5 157.71 46—29 144.93 31-9 1.32.76 37—14 188.89 44—20 173.98 43—23 157.70 44—28 144.67 47—31 132.54 38—15 188.88 49—31 144.27 14-2 132.52 46—21 173.38 46—25 156.03 16—1 144.03 26—5 i;J2.43 50—21 188.31 43—19 173.15 40—18 155.75 45—29 143.87 34—17 132.37 36—13 188.06 17—3 172.90 29—7 132.27 18-1 188.03 33—6 155.18 37—17 142.94 34—16 172.37 45—25 154.97 4.i— 29 142.81 30—9 131 .82 43—18 187.48 45—21 172.32 48—26 154.74 11—1 131.74 49—21 187.24 46—22 172.02 ,39—18 154.72 38—18 141.47 46—30 131.36 20—4 187.04 33—7 154.36 40-19 141.41 32—10 131.29 50—22 186.95 43—20 171.. 'U 48—27 154.30 28—6 131.23 35—11 186.67 44—21 171.27 44—25 153.92 15—1 140.63 36—14 186.37 45—22 170.96 36—17 140.41 28-7 130.42 37—15 186.35 50—25 170.96 32-6 152.81 39—19 140.39 46-31 130.41 18—4 170.90 47—26 152.62 33—9 140.33 35—18 1.30.33 38—16 185.47 31—5 152.31 31—8 140.21 45—30 130.30 19—4 183.23 44—5 169.91 47—27 152.15 43—29 140.17 42—17 185.16 49—25 41—17 169.89 169.53 32—7 151.99 50—32 140.14 15—3 .18-32 129.49 129.46 17-1 1&4.03 30-5 151.57 .iO-20 139.61 45-31 129.36 OVER DE LINEAIKE SPECÏKA DER ELEMENTEN. 121 Ztmrstof B, Seliiiister. COiNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGEÏ ALLEN IIL il— 25 129.33 33—13 121.04 39—26 112.98 8-2 104.09 33—23 94.18 «-30 129.24 14-i 120.93 26—9 112.68 21—7 103 82 38—29 9'k16 12-2 129.14 44—33 120.73 10—3 112.62 41-31 103.71 23—10 94.03 11-3 120.60 30—13 112.33 29—11 103.60 40—31 93.91 34—18 128.38 27—8 120.59 39—27 112.52 27 — 13 93.83 44 31 128.30 23—5 120.47 34—20 112.24 7-1 103.06 39—30 93.84 27-6 127.99 43—32 120 46 37—23 102.74 37-28 93.49 32—12 120.36 42-33 111.78 26—13 93.39 26-6 127.53 42—30 120.29 31—14 111.77 6—1 102.24 47-32 127.34 36—20 120.28 38—23 111.69 20—6 101.93 39—31 92 90 27-7 127.17 26—8 120,13 29—10 111.58 28—11 101.74 28-13 92.85 38-19 127.14 37—21 120.09 9—2 111.54 24—9 101.63 19—8 92.72 48-33 127.09 41—28 120.09 35—21 111.53 8-4 92.31 14—3 126.94 20—7 101.11 23—11 92.50 16-4 126.90 40-25 119.54 32—16 111.02 23—9 100 72 34—25 92.17 25-5 12(1.89 42—31 119.34 22—3 110.90 29—12 100 65 27—14 92.13 26-7 126. 7J 33—14 119.34 30—14 110.83 35-23 100.60 7—3 91.92 43-30 126.60 13—4 119.25 38—24 110.78 25—10 36—8 100.47 li,0.21 5—2 26—14 91.79 91.69 11—2 126.18 37—22 118.73 40—28 110.30 19—6 100.12 37—29 91.63 31—10 126.09 32—13 118.67 35—22 110.17 9—4 99 96 29—16 91.30 40^23 125.97 39—23 118.32 38—26 99.73 22—9 91.15 29-8 125.70 29—9 118.25 28—10 109.72 33—24 99.69 6—3 91.11 33—11 125.68 41—29 118.23 8—1 109.64 19—7 99.30 36—28 90.97 43—31 123.66 10—2 118,21 21—5 109.34 38—27 99.27 18—3 90.69 38—20 125.33 31—11 118.11 34—21 109.52 29—3 98.95 13—3 125.25 43—33 118.09 39—28 109.27 28—12 98 79 21—9 89.79 46—32 125.22 31—15 109.22 22—8 98.60 27—13 89.61 30—10 125.15 36—21 117.56 ,37-23 109.16 34—23 98.60 25—12 89.54 40—24 125.05 12—4 117. .56 24-8 109.08 41—32 98.52 ::8— 16 89.45 47—33 12i.97 30—11 117.17 8—3 98.50 26—15 89.14 39—23 124.94 9—1 117.09 40—29 108.44 27—11 98.30 36—29 89.11 37—19 124.61 32—14 116.97 30—15 108.28 40—32 88.73 33—15 116.79 37—24 108.25 26—11 98.03 35—26 88.64 43-32 124.16 24—6 116.48 23—8 108. i7 34—24 97.68 39—24 124 03 28—9 116.39 :!4-22 108.16 7—2 97.42 33—27 88.18 28—8 123.84 36-22 116.20 5—1 97.34 23—13 87.85 41—26 123.79 33—19 116.03 39-29 107.41 29—14 97.26 39—32 87.70 lO— 1 123.76 24—7 113.66 25—9 107.14 21—8 97.24 20—9 87 08 12-3 123.53 23-6 115.56 20—3 106.83 37—26 97.20 24—11 86.99 15—4 123.30 31—12 115.16 36— ;-'3 106.64 28—13 97.09 17—5 86.69 41—27 123.33 10-4 106.63 37—27 96.74 34—26 86.64 32—11 123.31 23—7 114.74 27—10 106.47 6—2 96.69 40—33 86.36 44—32 123.10 11—4 114.61 3—3 86.20 46—33 122.83 23—8 114.39 26—10 106.01 41—33 96.13 27—16 86,20 37—20 122.80 32—13 114.42 22—6 106.00 38—28 96.02 34—27 86.17 33—12 122.73 33— 2U 114.24 9-3 105.93 25—14 86.13 38—21 122.62 30—12 114.22 31—16 103.82 27—12 95.34 23—11 86.07 42—32 IU.15 36—24 105.72 28—14 93.40 7—4 85.93 36—19 122.08 34—19 114.04 26—12 95.08 18—6 85.79 23—6 121.99 40—26 114.01 38-25 105.27 24—10 94.96 26-16 85.74 A3— 33 121.79 22—7 105.18 40—30 94.87 40^27 113.54 19—5 105.02 29—15 94.71 39—33 83.33 24-5 121.38 31—13 113.47 30—16 104,88 36—26 94.68 19—9 83.27 38—22 121 26 33—16 113.39 41—30 104.66 20—8 94.53 6—4 85.11 25—7 121 17 27—9 113.14 21—6 104.64 36—27 94.21 18-9 3ü— 28 84.97 84.93 V 16 KATUURK. VERH. DER KOÜINKL. AK4DEMI1:. DKEL XXVI. 122 OVEK Dfc] LIXEAIKE SPECTK.\ DER ELEMENTEN. Znixx'stot 13, Sclinstei-. COÏNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLTNGSGETALLEN IV. 21—10 83.12 49-36 69.67 47-36 37.84 42—36 44.73 33—25 33.19 23—12 83.12 37-33 69.55 48-37 57.54 30-20 44.74 29—19 32.97 3Ö-2!» 83.07 35—30 69.50 43-39 32.76 34-28 82.93 20-12 69.48 46—36 .55.82 17-15 43.41 12-6 32.45 .36-32 69.40 47-37 55.41 15-5 43.28 17-6 81.79 33-18 69.39 33—19 55.06 31—21 42.97 31—23 32.04 23—13 81 .42 48-38 55.01 43-40 31.73 34—29 81.07 21— U 68 80 45—36 54.76 42—37 42.22 12—7 31.63 17—7 80.97 35-31 68.56 27—18 42.20 24-U 80.64 50-37 68.22 44-36 53.70 30-21 42.03 29—20 31.17 38-30 80.59 48-34 68.10 18-12 53.34 16—6 41.79 31—24 31.13 20-10 SO.41 20-13 67.79 46—37 53.29 48—39 41.76 28—2 31 . 1 1 5—4 80.21 19—12 67.67 33-20 53.25 26—18 41.74 30—23 31.10 25—16 80.20 22-15 67.62 47-38 52.88 50—41 41.63 15-8 30.99 34-30 67.50 42—34 52.79 31—22 41.61 4«-41 30.95 23-44 79.73 49-37 67.15 32—19 52.69 32-25 30.82 38— ;;i 79.65 36 -33 67.03 50—39 52.44 16—7 40.97 24—18 30.69 32-18 67.02 17-11 52.30 14—5 40.74 50-34 78 79 17—9 66.94 45-37 52.23 48—40 40.74 20-24 30.17 19—10 78.60 54-31 66.56 30-22 40.67 23—18 29.78 18-8 78.39 21—15 66.26 18-13 51.65 49—41 40.56 11—6 29.49 24—15 78.10 48-35 66.10 50-40 51.42 25-17 40.20 28—20 29.31 37-30 78.06 20-14 66.09 49—39 51.37 17—16 40.00 41-36 29.12 49-34 77.71 47-34 65.98 29—17 51.30 42-38 39.69 47—41 '28.82 19—13 65.98 44—37 51.18 47—39 39.64 11-7 28.67 23-15 77.18 31-17 65.82 43—36 51.06 33-23 39.61 29—21 28.45 37—31 77.12 50-38 65.69 32-20 50.88 14—8 28.44 50-35 76.78 42—35 50.78 13—5 39.04 22-11 76.50 30—17 64.88 46-38 50.76 33-24 38.70 27—19 27.87 49-38 64.62 33-21 50.54 47—40 38.61 33-26 27.65 49-35 75.71 19-14 6i.28 49-40 50.34 15—6 38.38 26—19 27.41 36—30 75.54 18-10 64.27 18-14 49.95 40—17 27.37 21—11 75.15 22-16 64.21 45-38 49.70 13-7 37.56 32-27 27.19 47-35 63.98 28-17 49.44 46-39 37.52 29—22 27.09 24-16 71.69 46-34 63.86 17-12 49.34 12-5 37.35 16 --9 26.94 36-31 74.60 20-15 63.54 33-22 49.18 32-23 37.24 13-8 26.74 17-8 74.39 35-32 63.36 44-38 48.65 41—34 37.16 46—41 28-21 26.70 26.59 23—16 73.77 21-16 62.85 43—37 48.54 46-40 36.49 41—37 26.59 22-12 73.55 45-34 62.80 32—21 48.17 45-39 36.46 42—39 26.45 38-32 73.45 32-24 36.33 10—5 26.42 33-17 73.39 46-33 61.85 17-13 47.65 25-18 36.20 39-17 26 34 31—18 61.82 31—19 47.19 14—6 35.83 27—20 26 06 20-11 72 43 44-34 61.74 18—15 47.40 50-42 26.00 21—12 72.19 19-15 61.74 29—18 47.31 43-40 35 43 45—41 25.64 38-16 72.08 34—32 61.36 44-39 35.40 30—25 25.62 37—13 71.92 35-33 60.99 32—22 46.81 41-35 35.15 26—20 25.60 22—13 71.86 30-18 60.88 16-5 46.69 14-7 35.02 42—10 25.12 45—35 60.80 30-19 46.55 24-17 34.69 40—35 25.36 32-17 71.02 27-17 46.20 11-3 3 . . 40 32—26 25.28 18-9 70.94 17—10 60.27 43-38 46,01 16—8 34.39 28—22 25.24 50-36 70.75 20-16 60.14 17—14 45.95 44—40 34.37 12-8 25.05 19—11 70.63 .48-36 60.06 26—17 45.74 13-6 34.14 49—42 24.92 21—13 70.50 44-35 39.74 31—20 45.68 23-17 33.77 32—10 24.82 22—14 70.16 i 28-18 45.45 30—25 24.68 43—34 59.10 13-7 33.32 44—41 24.58 [ 34-33 58.99 39-35 24.34 OVER DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMEM'EN. 123 Zmn-stof B, Scliïistei-. COINCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGEÏALLEN V. 22-17 24.21 19-17 18.33 30—29 13.57 36—17 8.04 47-44 4.24 41— 38 2i.06 39-36 18.30 39—38 13.23 11-10 7.98 22—20 4.07 32—28 23.94 47—42 13.19 16-13 7.63 18—17 4.00 12—9 17.70 38—34 13.09 33-31 7.57 28—26. 3.71 15-<> 23.53 29-23 17.53 50—47 12.81 9-8 7.. 45 43—43 3.70 27—21 23.35 25—21 17.35 13-10 12.62 8—6 7. -40 16-13 3.41 4—1 17.13 27-23 12.43 14-12 3.39 26-21 22.89 50—44 17.04 8-5 12.30 47—43 6.88 28-27 3.24 21—17 22.85 15—10 16.87 16-11 12.29 -10-9 6.67 17—43 3.18 40-37 16.80 26—2.3 11.96 8—7 6.58 12-11 2.95 11-8 22.10 29—24 16.61 24—21 11.84 23—23 6.42 21—20 2.71 33-29 22.08 31—28 16.37 49—47 11.73 .48-44 6.36 44—43 2.64 27—22 21.99 24—19 16.36 4 2 11.58 14—11 6.34 1.3—14 2.55 43—41 21.94 20—18 16.14 27—24 11.51 4.3—42 6.31 38—37 2 53 25—19 21.87 25—22 15.99 3—1 11.14 32—30 6.14 37—36 2.52 32—28 21.57 50-45 15.99 29-25 11 10 36—33 6.04 33—32 2.37 26-22 21.53 49—44 13.97 38-35 11.09 27—25 6.00 48-47 2.12 10-6 21.52 39-37 15.78 46—42 11.07 4—3 3.99 47—46 2.12 28—23 15.67 26—24 11.05 16-14 5.93 46—44 2.12 14—9 20.99 -i2-41 15.6:i 12—10 10.93 15-12 5.93 33-34 2 00 10—7 20.70 23-19 15.44 23—21 10.92 22—19 5.88 29—28 1.86 30—28 15.43 41—39 10.81 7-5 5.72 2—19 1.81 16—10 20.27 48—42 15.32 50-48 10.68 3-2 3.38 14-13 1.69 22—18 20.21 50— i6 14.93 37—34 10.36 29-26 5.57 13—12 1.69 20—17 20.14 49 45 14.91 24—22 10.42 2—1 5.35 22-21 1.36 31—26 20.08 9—6 14.85 26—25 3.54 50—49 1.07 25—20 20.06 28—24 14.75 45-i2 10.01 23—24 5.31 46—45 1.06 9-5 19.75 11-9 14.63 41—40 9.79 48—45 5.30 45-44 1.06 32—29 19.71 2i— 20 1i.55 49—48 9.61 32—31 5.20 40—39 1.03 Sü— 43 19.68 31—29 14.51 23—22 9.56 29—27 5.10 14—13 0.94 31—27 19.62 19—18 14.33 16— ! 2 9.34 38—36 5.05 24-23 0.92 40—36 19.33 1.4—10 14.32 28—23 9.23 6—5 4.90 7-6 0.82 13—9 19.29 40—38 14.27 .i8— 43 9.00 46-43 4.76 27—26 0.46 30—26 19.14 10—8 14.12 44—42 8. 93 13—11 4.63 21-18 18.85 9—7 14.03 15—11 8.89 21—19 4.52 30—27 18 68 49-46 13.83 37—35 8.36 48—46 4.25 49—43 18.61 23-20 13.64 33—30 8.31 13-13 4.24 124 OVEE DE LINEAIRE SPECTRA DER ELEMENTEN. Ztiixi-stof" C, ringgiiiss. COINCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN I. 17-1. 534.69 28—11 349.64 27—12 263.23 26—16 235.17 14—4 1 201.26 30-2 533.96 26-8 348.72 28—13 265.22 22-7 28—18 235.06 234.41 20—8 200.72 30-.i 518.33 21—2 343.26 23—10 263.34 21—7 2.34.04 13—4 191.23 14—1 517.64 26—9 342.48 24—8 27—13 262.32 262.52 17—2 233.94 30-21 25-12 190.70 190.49 29-2 507.72 22—3 338.74 25—17 231.46 29—20 190.31 13—1 507.63 27—10 338.08 26—12 261.24 23—11 230.89 30-22 189.67 21—3 337.71 23—7 261.02 28—19 230.62 30—5 11—1 440.28 440.10 27-11 330.05 28—16 238.76 16—2 2.30.23 12-4 25—13 188.34 187.77 30—12 329.79 26—13 258.52 17—3 228.39 30-6 10—1 432.13 432.06 21—4 ,327.63 19—2 258.37 22—8 227.60 20—11 25-14 178.06 177.76 30—13 327.08 24—9 256.28 16—3 224.68 30—7 424.65 25-11 255.31 15—2 223.77 24—13 172.32 9—1 423.67 20—2 317.41 28—17 235.05 20—5 223.73 28—20 171.58 30—14 317.07 18—2 254.57 23—13 170.88 8—1 417.42 4—1 316.38 17—4 218.31 30-8 417.28 30—16 303.73 23—8 29—18 253.56 233.13 15—3 218.22 19—3 29—21 164.69 164.46 30—10 6—1 402.65 402.58 29—12 303.55 19—3 252.82 14—2 216.89 23—16 164.42 20— i 301.78 27—14 252.51 30—20 216.55 30—23 163.72 28-5 25-2 30—11 395.31 394.66 394.61 25—5 29—13 300.98 300.84 300.75 300.02 21—5 29-19 249.58 249.35 20—6 27—18 16—4 215.58 214.82 214.60 29—22 23—13 18-5 163.43 163.36 160.89 5-1 394.43 2 — 1 30-17 18—3 26-14 249.02 248.51 21—10 211.95 25—17 160.71 28—7 379.76 2i— 5 285.53 24—10 247.89 14—3 211.34 24—15 135.43 24—2 379 21 25-7 285.43 23—9 247.32 27—19 211.03 30—24 154.76 25—4 379.03 28—12 28i.82 19—4 242.74 26—18 210.83 23— U 153.35 29-10 376.41 29—15 283.95 22—6 242.46 20—7 208.18 18—6 132.74 27-5 375.72 25—8 277.97 26—15 241.63 15—4 208.14 27—20 131.99 28-8 372.30 29—16 277.49 21—6 ■2U.i-3 26—19 207. Oi 19-7 149.14 26—5 371.72 24—6 277.37 24—11 239.86 13—2 206.88 24-16 148.97 23-5 276.57 27—16 239.17 26—20 148.00 29—11 368.37 30—19 275.59 18—4 238.93 22—11 204.94 27—6 367.37 28— U 272.10 23—10 238.93 12-2 1 21-11 20i.l7 203.91 23-15 28-21 146.47 145.73 24— i 363.58 25-9 271.73 27—17 233.46 1 18—7 145.35 26—6 363.57 ! 13—3 1 201.33 OVEK DE LINEAIKE SPECTKA DEK ELEMENTEN. 125 ZtxTii-stof C, Hnggins. COiNCIDEERENDE VERSCHILLEN VAN TRILLINGSGETALLEN IL 24—17 145.26 26—22 121.12 8-4 101.03 12-11 64.82 11-8 22.67 28—22 li4.70 16—7 121.01 15—9 100.83 30-27 64.56 10-7 22.09 22—15 120.52 20—14 100.52 9—6 21.09 17—5 140.26 14-8 100.21 19-13 31.49 18-17 20.63 22—12 140.12 21—13 119. .49 25-21 31.39 25—18 140.08 19—11 119.02 27-23 99.15 18-12 50.41 15—12 19.60 23—16 140.0! 28—23 118.74 Ki-lO 98.92 25—22 30.37 28-27 19.39 11—2 139.33 29-28 18.73 30—25 139.31 9—3 117.37 26-23 95.16 11—5 45.67 21-12 139.09 17—8 117.26 12-7 94.94 30-28 4i.97 17-14 17.05 8—2 116.67 17—11 94.39 14-13 16.89 18-8 137.89 10—4 113.69 28—25 94.33 29-26 42.32 11-9 16.43 29—23 137.48 23—18 115.67 14-9 93.97 19-14 41.48 4-2 15.63 22—13 137.41 18-11 115.22 5-2 93.68 29-27 38.32 6—5 15.55 16-5 136.55 14—6 113.06 20-13 93.64 18-14 37.68 25—24 15.45 21—13 136.38 15-7 114.34 7—4 93.60 10-5 37.63 7—6 14.84 23—17 136.30 22—16 114.06 11-6 37.52 10-8 14.63 25—19 136.29 16—8 113.55 16-11 90.88 9—7 13.70 19—9 135.44 20-12 113.24 13-8 90.20 24—22 34.92 16-14 13.34 13-5 113.20 27—24 90.19 19—15 34.60 14—12 12.72 17—6 132.11 29-23 113.07 22—18 89.71 18-9 10-2 131.65 131.31 21—16 113.03 21—18 88.69 18—15 11—7 30.80 30.12 17—13 4-3 10.17 10.08 23—19 111.88 3-3 88.13 17—12 29.77 14-13 10.01 29-24 128.52 8-3 111.12 12-8 87.48 10-6 29.48 16—6 128.40 17-9 111.02 20—16 87.18 9-3 29.24 24-23 8.96 22—14 127.40 20-13 110.53 6-4 86.20 10-9 8.39 19—10 127.05 12—5 110.49 26-24 86.20 17-13 27.06 6-5 8.15 21—14 126 37 22—17 110.35 22-19 83.92 23—21 26.98 11—10 8.04 27—21 120.14 28-24 109.78 14-10 85.38 22—20 26.88 8-7 7.45 10—3 125.76 21-17 109.32 21-19 8i.89 30-29 26.24 7—6 7.39 27 22 123.11 7—2 109.23 15-11 84.42 16-12 26.06 13—14 6.88 17-7 124.71 13-9 83.96 23—22 25.96 16-13 6.46 24—18 124.63 14—7 107.67 20-17 83.47 21-20 23.85 9-8 6.24 11—4 123.72 16—9 107.31 3—2 3.33 18-10 123.2i; 9-4 107.29 5-4 78.03 19-17 24.43 14—5 123.21 1 15—8 107.09 14-11 77.54 25-23 24.41 27—26 3.99 9—2 12-2.92 25—20 77.25 18—16 24.34 19-18 3.79 26—21 122.14 ■17—10 102.63 28—26 23.58 17—16 3.71 15—6 121.94 12—6 102.34 13—10 75.57 16-13 23.35 13-12 2.71 24-19 121 .3i 1 6—2 lOi.83 27—25 74. 7i 8-5 22.99 OVER DE DUBBELLIJNEN IN DE SPECTRA VAN NATEIUI, MAGNESIUM EN ALUMINIUM, DOOR V. A. J U JL, I U S. OVER DE DUBBELLIJNEN IN DE SPECTRA VAN NATEIUM, MAGNESIUM EN ALUMINIUM, DOOR V. A. J U L I U S. 1. In mijn verhandeling over de lineaire spectra der elementen heb ik ver- schillende gronden aangevoerd voor de meening, dat in die spectra som- en verschillijnen voorkomen. Het schijnt mij toe, dat het bestaan van som- en verschillijnen, of in het algemeen het bestaan van combinatie-lijnen, ook tot zekere hoogte een verkla- ring geeft van het optreden van dubbellijnen, zooals men dit in enkele spectra onmiskenbaar waarneemt. Stel toch, dat tot de primaire trillingen van een atoom trillingen behooren met trillingsgetallen «, /:?, [), q, r en s, alle te klein voor rechtstreeksche waar- neming. Dan is het mogelijk, dat voor ons waarneembaar worden de secon- daire trillingen met trillingsgetallen p + a q + a r + a s + a P + l^ q + /^ r + /3 s + /?. Indien nu het verschil /? — a klein is, dan zien wij een reeks van vier dubbellijnen. Gl NATÜÜRK. VERH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 2 OVER DE DUBBKLLIJNEN IN DE SPECTRA VAN Heeft men primaire trillingen met trillingsgetalleu «, /:?, j^, p, q, r en s, terwijl /? — a evenals y — /^ kleine waarden hebben, dan krijgt men natuurlijk de volgende groepen, elk van drie lijnen : 2) + u q + a r + a S 4- (>c p + I-I q -/^ ;• + /? s + ft p + r q +y r + y s -r 7. Het is duidelijk dat, als eenmaal het bestaan van combinatie-trillingen wordt aangenomen, nog op velerlei wijzen het voor den dag komen van een reeks dubbellijneu of drievoudige lijnen kan worden verklaard. De dubbellijnen kun- nen ook verschillijnen zijn; het is mogelijk dat sommige dubbellijnen tot de secondaire, andere tot de tertiaire lijnen behooren ; enz. Maar altijd zal men tusschen de trillingsgetallen van de leden der dubbellijnen, die tot dezelfde reeks behooren, hetzelfde verschil /? — a moeten vinden. 2. Dergelijke reeksen dubbellijnen zullen waarschijnlijk in een groot aantal spectra bestaan; maar zij treden niet altijd duidelijk op den voorgrond, doordien de leden van een dubbcllijn omgeven worden en gescheiden door andere lijnen. Toen ik naging, bij welke spectra men onmiskenbaar een reeks dubbellijnen vindt, viel mij het aantal gevallen niet mede. Duidelijk uitgesproken is het verschijnsel, zoover ik weet, slechts in de spectra van natrium, magnesium, aluminium en thallium; van dit laatste element is dit eerst bekend sedert het onderzoek van CoiiNU, waarop ik straks terug kom. Toch scheen het mij wel de moeite waard te onderzoekeu, of in die bekende gevallen de waargenomen golflengten de verklaring toelaten, welke ik hierboven aanduidde; en dus met andere woorden, of de waargenomen golflengten het recht geven te meenen, dat het verschil tusschen de trillingsgetallen van de leden eener dubbellijn voor ile geheelo reeks constant is. 3. Om dit te onderzoeken is het niet voldoende uit de waargenomen golf- lengten eenvoudig de trillingsgetallen te berekenen en de verschillen der tril- lingsgetallen te vormen. Want men kent de golflengten niet volkomen nauw- keurig; het is zelfs moeielijk uit te maken, welke nauwkeurigheid men aan een zekere golflengte-bepaling mag toeschrijven. Bovendien, als men in alle golf- lengten een mogelijke fout (jp aanneemt, dan hangt de mogelijke fout in het berekende trilliugsgetal nog af van de grootte der golflengte. De afwijkingen, die de verschillen der trillingsgetallen vertoonen van een constante waarde, stellen ons niet dadelijk in de gelegenheid te beoordeelen of zij grooter zijn dan bestaanbaar is met de nauwkeurigheid, welke wij aan do golflengte bepa- lingen wenschen toe te kennen. NATRIUM, MAGNESIUM EN ALUMINIUM. 3 Ik ben daarom op de volgende wijze te werk gegaan. In een eerste kolom A heb ik opgenomen de waargenomen golflengten voor de reeks dubbellijnen ; in een tweede kolom ii vindt men de verschillen tusschen de waargenomen golflengten van de leden der dubbellijnen ; in een derde kolom C heb ik geplaatst hypothetische golflengten, die, als zij werkelijk gevonden waren, een constant verschil zouden opleveren tusschen de trillingsgetallen der leden van de dubbellijnen ; in een vierde kolom D vindt men de verschillen tusschen de hypothetische golflengten ; in een vijfde kolom E de trillingsgetal- len, die overeenkomen met de hypothetische golflengten ; in een zesde kolom F eindelijk het constante verschil tusschen de hypothetische trillingsgetallon. Om te beoordeelen, of men het verschil tusschen de trillingsgetallen van ile leden der dubbellijnen constant mag onderstellen, heeft men eigenlijk slechts de kolom B met de kolom D te vergelijken. De hypothetische golflengten in kolom C opgenomen, zijn namelijk min of meer willekeurig gekozen; op het verschil tusschen die golflengten komt het aan. Want kiest men de golflengten eenigszins anders, maar blijft het verschil tusschen de golflengten onveranderd, dan behoudt ook het verschil tusschen de trillingsgetallen dezelfde waarde. Zoo geven bijv. de golflengten 5687,2 en 5681,6 een verschil tusschen de tril- lingsgetallen 1,73; maar ditzelfde verschil geven ook de golflengten 5687,6 en 5682,0. Nu komt het mij voor, dat men in den regel aan het verschil tusschen de waargenomen golflengten van een dubbellijn grooter nauwkeurigheid moet toe- schrijven, dan aan elk der golflengten op zich zelve, en in het algemeen aan het verschil tusschen de waargenomen golflengten van twee dicht bij elkander gelegen lijnen grooter nauwkeurigheid dan aan elk der golflengten op zich zelve. Het is maar de vraag, welke nauwkeurigheid zulk een verschil geacht moet worden te hebben. Het best krijgt men, dunkt mij, hieromtrent een meoning, door de waarne- mingen van verschillende personen te vergelijken. Hiertoe leent zich zeer goed een werk als dat van Kayser, Lehrbuch der S2)ektmlunalgse (Bevliu, Spri^oeu, 1883), waarin de uitkomsten van verschillende waarnemers naast elkander ge- plaatst zijn; of wel de verzameling golflengte-tafels, voorkomende in Beport of tlie Britisli Association for the advancement of science, 1884 en 1885, die eerst onlangs onder mijn aandacht kwam en dikwijls vollediger is dan het werk van Kayser. Nu leert men uit dergelijke tafels talrijke gevallen kennen, waarin bij een verschil in golflengte van twee naast elkander liggende lijnen ten bedrage van 4 OVEK DE DÜBBELLIJNEN IN DE SPECTRA VAN 5 tot 10 eenheden, de eene waarnemer een verschil vindt dat 1 eenheid grooter is dan het verschil volgens een anderen waarnemer. Het komt mij daarom voor dat, als het verschil tusschen de hypothetische golflengten der leden eener dubbellijn (hetwelk aan het verschil der trillings- getallen een constante waarde geeft) niet meer dan 0,5 eenh. afwijkt van het waargenomen verschil, men geen bezwaar behoeft te maken tegen de onder- stelling, dat het verschil tusschen de trillingsgetallen in werkelijkheid constant is. Een enkele maal zal zelfs de afwijking iets grooter mogen zijn. Ik wcnsch nu de uitkomsten mede te deelen van het onderzoek achtereen- volgens voor natrium, magnesium, aluminium en thallium. 4. In het spectrum van natrium vindt men een betrekkelijk groot aantal dubbellijnen. Behoudens een enkele uitzondering treden alle in dit spectrum waargenomen lijnen als dubbellijnen op. Maar niet alle dubbellijnen kunnen geacht worden tot één reeks te behooren. De tabel in Report Br. Ass. 1884, p. 443 vermeldt 13 dubbellijnen en 3 op zich zelve staande lijnen. liet schijnt mij toe, dat 10 dubbellijnen deel uit maken van dezelfde reeks. Onder deze beliooren ook de D-lijnen. o Daar de golflengten der D-lijnen door Angström met bijzondere zorg bepaald zijn, heb ik ze als uitgangspunt gekozen voor het onderzoek. Ik heb het ver- schil berekend tusschen de trillingsgetallen der D-lijnen, en aangenomen, dat ditzelfde verschil behooi't te bestaan tusschen de trillingsgetallen van de leden der dubbellijnen, die met de D-lijnen tot dezelfde reeks behooren. In de toegevoegde tabel kan men zien, door vergelijking van de kolommen B en D, dat in de meeste gevallen het verschil tusschen de waargenomen golf- lengten slechts weinig afwijkt van het verschil tusschen de hypothetische golf- lengten. Slechts in één geval bedraagt de afwijking meer dan 0,5 eenh., name- lijk bij de 2de groep; maar omtrent deze groep mag wel opgemerkt worden, dat HuGGiNS voor de golflengten eenigszins andere waarden heeft gevonden (aan den voet der tabel vermeld) als Thalèn en dat bij HuQGiNS het verschil tusschen de golflengten iets grooter is. HuGGixs en Thalèn verschillen ook merkbaar ten opzichte van de 6de groep; indien de waarneming van Thalèn nauwkeurig is, kan de 6de groep niet tot de reeks behooren. Het is intusschen van eenigszins ondergeschikt belang of tot de reeks dub- bellijnen 10 dan wel 9 of 8 groepen gebracht moeten worden. Hoofdzaak is, dunkt mij, dat de toegevoegde tabel omtrent natrium alleszins recht geeft tot de meening, dat in het spectrum een reeks dubbellijnen voorkomen, waarvan de leden een constant verschil in trillingsgetal hebben. NATRIUM, MAGNESIUM EN ALUMINIUM. 5 5. Het maguesium-spectrum bevat een lang bekende groep van drie lijnen, die ook omgekeerd in het zonnespectrum zijn waargenomen (de è-lijneu) en waarvan de golflengten door Angström met groote nauwkeurigheid zijn bepaald. Later heeft men bemerkt dat in het ultra-violet de drievoudige lijn zich ver- scheidene malen lierhaalt. In de tabel magnesium vindt men opgenomen 10 drievoudige lijnen; hier- onder zijn begrepen alle drievoudige lijnen, die als zoodanig door de verschil- lende waarnemers zijn herkend; en bovendien nog één (de 7^6 groep), die niet als zoodanig onderkend is geworden, omdat de lijnen 2780,2 en 2776,9 nog gescheiden worden door een lijn 2778,7, welke aan de groep vreemd is. Ik heb de golflengten der i-lijnen, zooals zij bepaald zijn door Angström, aangewend tot berekening van de constante verschillen tusschen de trillingsge- tallen der opeenvolgende leden van de drievoudige lijn ; en vervolgens wederom afgeleid, welke hypothetische golflengten hieruit voortvloeien voor de overige groepen. Gaat men nu de kolommen B en D na, dan is het zeker opvallend, dat over het geheel de afwijking tusschen het hypothetisch verschil en het waargenomen verschil gering is. Een enkele maal, waar de afwijking wat grooter wordt, zooals bijv. in de ö^e groep of in de Sf^" gi'oep, vindt men dit opmerkelijke, dat als de afwijking voor het verschil van de 2^6 lijn en de "è^^ lijn merkbaar is, daarentegen de afwijking voor het verschil van de 1ste en de 2^? lijn zeer ge- ring is, of wel omgekeerd. Ik geloof, dat uit de tabel magnesium ook vrij overtuigend blijkt, dat wer- kelijk de trilliugsgetallen van de leden der drievoudige lijnen een constant ver- schil hebben. 6. Op de dubbellijnen in het spectrum van aluminium werd mijn aandacht het eerst gevestigd door een verhandeling van CoRNU *. Cornü vond in het ultra-violette spectrum een reeks vau 7 dubbellijnen. Zooals ik in mijn ver- handeling f over de lineaire spectra der elementen uitvoeriger besproken heb, geeft hij voor de golflengten der leden van deze reeks de volgende empirische formules : Al = 473,0 -1- 0,43783 // A3 = 471,8 + 0,43678 h. * CoRNU, Sur les raies spectrales spoiitaiiément reuversibles et l'aualogie de leurs lois de répar- tition et d'inteusité avec celles des raies de riiydrogèiie, C. R. 100, p. 1181 (1885). f Zie die verhandeling, p. 15. 6 OVER DE DUBBELLIJNEN IN DE SPECTRA VAN Hierin stelleu Aj eu Aj de golflengten voor van de leden eener dubbellijn ; h is de golflengte van een waterstof-lijn (van G' tot S van Huggins). CoRiS'U vergenoegt zich met de mededeeling van deze empirische formules; hij geeft niet de rechtstreeks door hem gemeten golflengten, wat ik met het oog op mijn onderzoek betreur. Alleen zegt hij dat de afwijkingen tusschen de waarden, uit de empirische formules voortvloeiende, en de gemeten waarden binnen de grenzen der waarnemingsfouten vallen. Gelukkig voegt hij er uit- drukkelijk bij, dat voor de golflengten der waterstof-lijnen de waarden gebruikt zijn, welke Huggins heeft gevonden, terwijl hij zelf in een ander stuk * de waarden van Huggins (ter vergelijking met de door hem zelven bepaalde) mede- deelt. Er kan dus althans geen twijfel zijn omtrent de waarden van de groot- heden h, in die empirische formules. Ik heb dan ook de golflengten der 7 dubbellijnen uit die empirische formules berekend ; men vindt de uitkomsten in de tabel voor aluminium. Deze zijn bevredigend in overeenstemming met de teekening, welke CoRNU van dit ge- deelte van het aluminium-spectrum geeft. Ik kwam tot het vermoeden, dat er wel meer dubbellijnen in het spectrum van aluminium zouden voorkomen, hoewel in de opgaven van Katser daarvan niet veel te bespeuren was. Maar in de tafels van Report Br. Ass. 1884, p. 356 vond ik er verschillende ; onder deze ook, die klaarblijkelijk identisch waren met eenige van de dubbellijnen, waarop CoRNU meer in het bijzonder de aandacht had gevestigd. In de tabel aluminium vindt men een reeks van 11 dubbellijnen; wanneer verschillende waarnemers dezelfde dubbellijn onderzocht hebben, zijn de metin- gen van allen opgenomen. Terwijl in het spectrum van natrium de D-lijnen, en in het spectrum van magnesium de i-lijnen aangewezen waren tot het berekenen van het constante verschil tusschen de trillingsgetallen, bestaat er hier zulk een aanwijzing niet. Ik heb daarom een min of meer willekeurigeu greep gedaan, en de bepalingen van Hartley en Adeney omtrent de l^te en de 2'^'^ groep als de meest ver- trouwbare beschouwd. Bij vergelijking van de kolom B met de kolom D zal men moeten erkennen, dat in geen enkel geval de afwijking een bedrag heelt, hetwelk zich verzet tegen de meening, dat het verschil tusschen de trillingsgetalleu der dubbellijnen constant is. • CORND, Sur Ie spectra ultra-violet de l'hydrogène, Journal de Fhyiique 5 [2], p. 353 (1886). NATRIUM, MAGNESIUM EN ALUMINIUM. 7 7. Ook in het ultra-violette spectrum van thallium heeft Cornu een reeks dubbellijnen gevonden, die hij iu verband wist te brengen met de water- stof-lijnen. Voor de thallium-lijnen geeft hij de empirische formules : Al = 946,1 + 0,2077(5 h en Ao =r 1113,1 -}- 0,75294 h. Ook hier geen mededeeling van de rechtstreeks gemeten golflengten. Dit spijt mij te meer, omdat er noodzakelijk in deze empirische formules een druk- fout moet schuilen. De verliandeling van CoRNU, die eerst in de Comptes Rendus verscheen, is later ook in het Journal de Phi/sique opgenomen * ; maar daar vindt men de drukfout terua'. Ik vermoud dat de fout zit iu den factor 0,75294 van de uitdrukkino- voor Ag; berekent men namelijk Aj, dan vindt men uitkomsten die ongetwijfeld veel te groot zijn en geheel in strijd met de teekening van Cornu. Ik heb wel een onderstelling gewaagd, namelijk dat de factor moest zijn 0,25294; maar ook dan kreeg ik geen bevredigende overeenstemming met de teekening. Daar ik in Report Br. Ass. 1885, p. 297 in het thallium-spectrum geen duidelijke aanwijzing omtrent dubbellijnen vond, heb ik het thallium-spectrum moeten laten rusten. Toch vermeld ik dat, afgaande op de teekening van Corntt, het mij niet waarschijnlijk voorkomt, dat ook de trillingsgetallen der thallium-lijneu een constant verschil opleveren. Maar de cijfers der waargenomen golflengten kun- nen hierin toch eerst de beslissing brengen. 8. Wil men aannemen, dat in elk der spectra van natrium, magnesium en aluminium een reeks dubbellijnen voorkomt, waarvan de trillingsgetallen een constant verschil geven, dan wordt, zooals ik reeds opmerkte, het optreden van die dubbellijnen tot zekere hoogte verklaard door de onderstelling, dat er combinatie trillingen worden waargenomen. Maar omgekeerd ontvangt nu ook de onderstelling, dat er combinatie-trillingen in het spel zijn, door het bestaan van deze dubbellijnen een onmiskenbaren steun. • Journal de PInjsiqne 5 [2], p. 93. OVEK DK UUBHELLIJNEN IN DE SPECÏEA VAN NATRIUM. e 6 o CS WAARGENOMEN. Waarnemer. A. Golflengte. Verschil. HYPOTHETISCH. C Golflengte. r> Verschil. E Trillingsgetal. Verschil. 10 Abney. Thalèn . Angsteöm . Thalèn . LiVEiNG en Dewar. HüGGINS. LiVEiNG en Dewar. LiVEiNG en Dewar. LiVEiNG en Dewar. LiVEiNG en Dewar. 8199 8187 6160.2 6154.4 5895.13 5889.12 5687.3 5681.5 5673.6 5668.6 5154 5149 4751.4 4747.5 4667 . 5 4663.7 4423.0 4419.5 4393 4390 12 58 6.01 5.8 5.0 3.9 3.8 3.5 8198.9 8187.2 6160.5 6154.0 5S95.13 5889.12 5687.2 5681.6 5673.8 5668.3 5153.8 5149.2 4751.5 4747.5 4667.5 4663.7 4423.0 4419.6 4393 1 4389.8 11.7 6.5 6.01 5.6 5.5 4.6 4.0 3.8 3.4 3.3 1219.68 1221.42 1623.24 1624.96 1696.33 1698.06 1758.. 34 1760.07 1762.49 1764.20 1940.32 1942.05 2104.60 2106.33 2142.4^ 2144.22 2260.91 2262.65 2276.30 2278.01 1.74 1.72 1.73 1.73 1.71 1.73 1.73 1.74 l.'i 1.71 De golflengten, onder Abney opgegeven, zijn ontleend aan Kayser, Lehrbuch der Spektralanalt/se, o p. 304; de overige, in het bijzonder de golflengten van de D-lijnen volgens Angström, zijn overgenomen uit de tafels van golflengten, voorkomende in Report of the Brilish Associalion for the advancemetU of acience, 1884, p. 351 en p. 443. Daar vindt men nog vermeld, dat door Huggins gevonden is: 2de groep Lj^gj 4de groep jgggj. Evenzoo, dat door Thalèn gevonden is voor de ede groep | gj^^j'^. NATEIUM, MAGNESIUM EN ALUMINIUM. M A a N E S I U M. e s o 0 Cl. o WAARGENOMEN. HYPOTHETISCH. Wiuirnoraer. Ooi flenste. B I; C Vcrscliil. ' Golflenete. Verschil. TrilliuïSiretal F Verschil 10 Angstrum. Hartleï en Adeney . Hartley en Adeney . Hartley en Adeney. LivEiNG en Dewar . Hartley en Abeney . Hartley en Adeney LiVEiNG en Dewar . . LiYEiNG en Dewar . LiVEiNG en Dewar , .5181.10 ( 5172.16 j 3166.88 } .3837.!» 3832.1 3829.2 .3336.2 ,3331.8 3329.1 3096.2 .3091.9 3089.9 29i2 2938.5 2937.5 2831.2 2847.9 2843.9 2780.2 2776.9 2775.5 2736 27.32.3 2731 2698 2693 2693 5 2672.5 2670 2668.5 10.94 5.28 5.8 2.9 i.i 2.7 4.3 2.0 3.5 1.0 3.3 2.0 3.3 1.4 3.5 1.5 3 1.5 2.3 1.3 3183.10 \ 5172.16 j 5166.88 i 3838.0 i 3832.0 3829.1 1 3.336.1 ! 3331.6 3329.4 ! 3093.9 j 3092.0 3U90.1 2942.3 2938.8 2937.1 j 2851.1 j 2847.8 2846.2 \ 2780.23 l 977 O 2775.5 2735.75 2732 7 2731.25 I 2697.93 2693.0 2693.53 2672.7 2669.8 2668.4 10.94 3.28 6.0 2.9 4.3 2.2 3.9 1.9 3.5 1.7 3.3 1.6 3.25 1.5 3.05 1.45 2.95 1.45 2.9 1.4 1929.35 1933.43 1935 f O 2603.. Ö2 26U9.60 26il.38 2997.51 3001.36 3003.54 3230.08 3234.13 3236.14 3398.70 3402.75 3404.72 3507.42 3311.48 3513.46 3396.93 3601.01 3602 93 3633.30 3659.38 3661.33 3706.52 3710.58 3712.37 3741.33 3743.60 3747.56 4.08 1.97 4.08 1.98 4.03 1.98 4.07 1.99 4.03 1 97 4.06 1.98 4.08 1.94 4.08 1.95 4.06 1.99 4.07 1.96 De opgegeven golflengten, in het bijzonder die van de A-lijnen volgens Angström, ziju ontleend aan de tafels van golflengten, voorkomende in Heport of the British Association, for the aSvanctmeut of science 1SS4, p. 351 en p. 420. — Daar vindt men nog vermeld, dat doar Cornu gevonden is: i 3095,6 3091,9 3000,0 13837,6 2de groep ] oS31,5 ; 38-2y,u . 3334,2 :;de groep 3330,0 ; ( 3527,0 4de groep Evenzoo, dat door Liveing en Dewar gevonden is: 'i^<^ groep NATUUKK. VEEH. DER KONINKL. AKADEMIE. DEEL XXVI. 1 27S0,7 2778,2; ! 2776,9' G2 10 OVEi; DE DUI3BELLIJNEN IN DE SPECTEA VAN A.LUMINIUM. f-* WAARGENOMEN. HYPOTHETISCH. i £ Waaruenicr. Golflengte. Verschil. C Golflengte. r> Verschil. E Trillingsgetal. Verschil. 1 Haktley eu Adeney [ CoRNU ! 3960.1) 3yi3.9 3960.5 39«.2 17.0 17.3 3960.9 1 3943.9 17.0 2524.68 ) 2535.88 j 11.20 2 Haktley en Adekey | COENU < 3091.9 1 3081.2 i 3091.6 i 3080.6 i 10.7 11.0 3091.9 3081.2 10.7 3234.26 1 3245.49 i 11.23 3 Haetley en Adeney LiVEiSG en Dewar. l 2659.3 ) 2651.2 1 2659.8 j 2652.0 1 8.1 7.8 2659.2 i 2651.3 i 7.9 3760.53 i 3771.74 11.21 i Hastley eu Adeney j LiVEiNG ec Dewar. j Habtley en Adekey 2574.1 j 2566.9 2574.5 2567 . 5 2373.3 2.367.2 ' 7.2 7.0 6.1 2574.2 1 2566.8 1 7.4 3884.70 ) 3895.90 11.20 5 LlVElNG en Dewar. j CoRNU * l 2373.2 1 2366.9 ' 2373.2 1 2367.4 6.3 5.8 2373.2 1 2366.9 1 6.3 4213.72 i 4224.94 j 11.22 NATKIUM, MAGNESIUM EN ALUMINIUM. 11 ALUMINIUM. 10 11 WAAKüENO.MEN. Waarnemer. LiVEiNG en Dewab. COKNU LiVEiNG en Dewar. CORNU *. CoKNU *. CORNÜ *. A. Golflengte. 13 Verschil. Ü2G8.7 I 2-263.1 I 2268.5 I 2263.0 ) 2210 ) 2205 ) 2210.7 I 2205.3 ( CoRNÜ *. CoRNU *. 2175.0 2169 8 2151.6 2146. i 2134.6 ) 2129.4 1 2122.5 I 2117.4 ) D.6 5.5 5.2 5.2 5.2 5.1 HYPOTHETISCH. c i r> Golflengte. I Versehil 2268.73 2263.0 2210.76 I 2203.3 1 2175.0 j 2169.7 I 2151.58 I 2146.4 j 2134.5 1 2129. /t * 2122.43 1 2117.4 i 3.75 5.46 5.3 5.18 5.1 5 05 E Trillinf;sgetal. Verschil. 4407.71 l 4418.91 j 4323.33 t 4534.53 ) 4397.70 1 4608.93 j 4647.75 ( 4658.96 1 468 i. 94 1 4696.16 1 4711. 5i t •4722.77 j 1 1 .20 11.20 11.23 11.21 11.22 11.23 De golflengten opgegeven onder Cornu* zijn berekend uit zijn empirische formules Il = 473,0 + 0,43783 /i en )» =: 471,S + 0,43678 A ; de overige zijn ontleend aan Rejiort of the British Association for the advancement of acience 1884, p. 356. O •^^is-' AMNH LIBRAHY m^^ 100127163 ' r^^ c«>^-*«-^ r^t^--* • « o. ^:^-. ws xv^ W " J^ ^ m m ' »* ^* ■^'^T^'M^ ir ^ Cc/* — ^^ .3 -'^ ^3 -'2iar ' c.i;«s^?r- M^ %^^v ^t?^-il^ ' -i^ H,. %Ë «a <3>_ ■.<■;■;- r-\ ,'3 ü ^;v.'iL'<'.tr ' - * ■i^c:r^ sJ o». •^ :^^- ■J^ •fS ^^#^ ^-Si^ ^SL' Tn^ ** 4 -.'-c/o-~ -.s/b -■,-■—. ^^7^ ;^-_ ^^Hli^^^^HSflra^H *-«^'*^^7' i^ tf- .^U _ ^'ifl. *^D * ■ f' B^^^^rf^'. — ^~^ w ^ ë f>.\,Wj^-^:. h ^ ■^ ■ .-^^^ - a ïïTlï. ^'■7--'- -*^-W=-*^ ■ ■ ^"T ',:. ^^ 1 j ^BH ^ i^ # •.-^w^ i_ ^^H ^-►^ f*^!; Tr~ • . ^ ^M<• v^^-