wrr en re . e be - . ’ 5 « … enen m . ed d , pe » Es n e re ° E s dier je vra ed p en Ter edn en ne ee mind mn eten een eas $ beded - pee e On ve, age … an nn E rend a en 8 een eir +38 RE 4 | #4 ee _ 1e _ a eter en tee ve den =i 8 Pod ter ef va y neen aiehd _— es reg de pe : ie se Kad eten Ke p pd w » ke ee he ‚ en pledge arden. d p er > ee nd tb vn vn ere A er \, en kan tan Je Ì E Me vardi aten Oe nt enn sag ae en en € EDE hi Sd sed ara: - marde ANS Sd er Al Eerten É Ei i he dhda N « - wgn eters, dd - n et e . ne edondr sect Te pn varen 8 Ne ten nebe stergdng re Dt HD old tend vaar wi - d n ë nde en & m4 erm tre vent an Pl < _ k ’ p migen an aans en ar dt pee ni e pend w N & ‚ _ red an pie e op: en ee . , - ne a ei ee red Î s pt / Ï ril) est) ER dHH kad ej ks Le 83 pn ‚ he d h » € dn ke a, on , > ke Er n M Rete eek. p . nne en ik, & kie 4 Feá t ar ng de dn Em : â . mi â ” : h e*- he : ede u n . . vaer he p rt me « 8 ad, ee ee on eben then bgn ve be &: re vn en re zt von Eed Red ee ee” wdn that pe terende hage vee Pag e ee Dn " elende = an kJ nge $ an en ‚ dn nnn ’ : î Ä à ey er Da ê ee ate js, REE ein ten ven he vente _… er d 5 E d jn . "toe  bh bie | b  E\ hj _ A, rt bb | wen kde bet » êtp be ders ted Ek it sé d Je Den Jee he} . D / . ë. de 5: E, nen Es en ' â he 4 4 ashes jm en ep Kes Du 8 3 e “ p ef : \ á verende e DTR td Á : per di, d Ren: ' D - he he ere Nad p an, press ' 4e Ee , k } … 5. Á he NR 4 3 A ed mre ede nf nd 4 ' ê ed Ona het gn en Vijn $4 Rnd , ars and Je per d jd p rete, reeden jr pen LE et E pe nn aen gr ard en #4 re % ad … 8 tied ied £ Ld Ge pj Y P. % Ed . me, eer ae he at I® . ereen si $-IA- Bratav va id er ze er 4 pe : ze nemer we ä dal lo Ì sja Sj ASC JE E de der te | î E Kibrarp of the Museum Î | OF COMPARATIVE . ZOÖLOGY, AT HARVARD COLLEGE, CAMBRIDGE, MASS, Founded bp private subscription, fn 1861. Fy ‚Ì ke fi pe “ h A EN STE CO me AS hirs, LI AN Nen WR Md 4 eN, KRS GEEL En wa} . $ Î d f ' . d pe 1e b 4 ke mist dri ! Ib « Lj L fe | 4 EN pn À ds N fs ee p é ! PE Gen dei nd | Á al re, ween we ei \ ki ú N 4 pt ; ; ad ed. htt, het 8 ef f Pet ARS en Ke Serie brard p ktp n a mi (ant h EN nd k heh ME << Ml $ d N ij vs et ed KAK p id EA + ee} k DE A ®, k fan PT : s * s ne ° . À . Oe arke AT N bi * A MSG Ns 4 Vv 4 f 4‘ é d ì fte Wd Pd ' rÌ DA Bd Ps zal N Sid Ns Vve í vie 4 eh Pii y he ' dk kay) ine _ halen 63 MAIS, tent ' 45 4 \ é Al ej ae rte jk Sig d nde ® RR ank 4 ni es ak rn hm A. & Pes bin ek: er - Afke € vS gn EV & ” ad AREN nv tm __ VERHANDELINGEN VAN HET Bataviaasch Oenoofschap. re her eef » ghs nne 8 4 % Bei en fm’, ais  : { . u à À ' en \ van li \ M td ueh: , Per 4 $ nik ze Harare, p. Fe N DN , En à . jn k \ p Ì è hed {7 8 Hed, kn dh k kr Ps best Ni E ij Uk 4555: OE 5 d hen h Ä Ad 4 bil In ' Kite Ee ip _ tar) eran A, #ù MEA EEA le EPS a mn ef 4 Aep Ô WS \ bee \ Ang Dn di, be gs, BAN ld N + he x EE Dor SCHAB AN EI bard EE EP) Mn vesenin He Beus afie (IV 12% le DE Eil Met F1 aten il mi IEN: N a P_ £ A Á Vane Da ES ì 4 eu d 4 AR \ wg BAT A hi ta rd es win Ee Rs | ol | bgg A bride " 4 hef Ür ps B : dt. Je 7 ï A & hg a h, ver kt Î Ä Pet en AN Ve kei en Ae 4 gk we 4 WS kent bird it we Á Á | | 4 £ El ie p Ai je J pe EAN iN ien Ate it Ji B lit K en, \ de ik HN: zie À Hi (Aad ká Yr id . Á " Ì Aen Nats | k 1 1 14 if OMS Pis A AN 4 AAN te ll e JN El or oe fi 4% Ò A 9 In ef ki AE „av td Hett 4 Hil Ens Nt A re ak ' ad 0 OE ek TARL EN RAATS ka K Ak 6 ii LM HAK ‚a leo iÌ LN ap pe HA A RLN El he 0 | NE f ‘ is RE i _ ge. 4 1 Ì A 4 ie 14 Jp Ned _ ' Dt | ke fi ie vt Ay hd Porter _ De vertraging in de uitgave van dit Xllde Deel der Werken van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en WW etenschappen Is Ver— oorzaakt geworden door eenen zamenloop van ongunstige omstandigheden, welke aan een ieder bekend zijn, en hier niet behoeven herinnerd te worden, Dezelven hadden, onder anderen, ook op de beoefening der Wetenschappen in Indie eenen heilloozen invloed, en het Genootschap zelf verviel daardoor in eene kwijning en wer- keloosheid, waardoor het der Directie onmoge- lk werd gemaakt, Haren arbeid te achter vol- Ve, volgen. Bj den aanvang echter van een voor- deeliger staat van zaken en blijjder vooruit zigten in de toekomst, ten gevolge van het dempen van den werderfelijken opstand in de binnenlanden van Java, door de beleidvolle maatregelen en onwrikbare standvastigheid van Zine Excellentie den Luitenant Generaal H.M. pe Kock, en den overgang wan het hoog ge- zag in handen van Zine Excellentie den Lui- tenant Generaal J. vAN DEN Boscr, als Gou- verneur Generaal van Neêrlands Indie, heeft het Genootschap nieuwe weerkracht bekomen, en mag het der Directie nu gebeuren, dezen bun- del van Verhandelingen aan het letterminnend Publiek aantebieden. Het eerste Stuk, daarin voorkomende, is van ons werkzaam en kundig M- deld Doctr. VON SreBoED,'van wiens lang- durige ern onvermoeide näsporingen inhet rijk van Japan en nab ijliggende lariden met schier ongelooft: ùke moeiten en opofferingen onderno- men, de geleerde wereld nog de belangrijkste warigten te wachten heeft, indien hi ji namelijk zine gezondheid hersteld mag zien, en behou- den , het geen God geve! in Furopa aankomen. H et zoude ons bijzonder aangenaam geweest z ijn, indien wij in dit Deel hadden mogen op- nemen het tweede gedeelte van zijne Epitome lingue Ja ponicee, waarop wij hoop gegeven heb- ben- peen ben inr het voorberigt -woor het Xlde Deet dezer Werken ; ‘maar de voorvallen, die “op Japan, gedurende den. laatsten tijd van zijn verblijf aldaar „ten: zijnen. opzigte hebben plaats gevonden „en waarvänh. zelf, wertrou- wen wij , het publiek: kenniss-ral geven „ hebben hem. werhinderd; dezen‘arbeid tevoltooijen. Hij heeft ons echterbeloofd , hèt “ons uit. Eu- ropa te zullen toezenden , waardoor wij. ons vleijen, parcage een onzer es dedlerk te kunnen verrijken, | DES „Het tweede Stuks ‚ U deken Werle) aiadee mende; is een kort Verhaal. van de. Javasche Oorlogen in het midden-der- voorgaande. eeuw. Als eene gewigtige bijdrage. tot-de geschiede nis van Java, en wit hoofde van de groote. over eenkomst tusschen” dezelvèen verni» den jongsten, nu zoo roemrijk geeindigdenopstandysheeft de Directie het niet ongepast geoordeeld, daaraan eene plaats te: geven. : Hetzelve- bestond „alleen it manusoript, waarvan verscheidene afschrif= ten in“ Indie woorhandewaren ; ‘de. Schrijver daarvan was ons onbekend; dochrde-hooge achting, welke-dan.dit Stuk algemeen werdstoegedragen, de blijkenvan naawwkeurigheid , getrouwheid en waarheidsliefde, die. daarin-allerwegedoor— stralen, stellen de geloofwaardigheid daarvan. boven allen twij jfel. Wi id hebben naar den Schrij= ‚ver wer wel onderzoek gedaan, en men heeft ons ook als zoodanig een zekeren Munnik genoemd , die, gedurende die onlusten te Samarang in ambisbetrekking geweest zijnde, naderhand Op- perfioofd te Soerabaja is geweest; doch wij zijn tot geene wvolkomene zekerheid kunnen ge- raken. Gaarne hadden wù. op dit Stuk laten volgen een beknopt Verhaal van den nu onlangs geeindigden oorlog, gelijk ons zulks ook werke lijk beloofd was ; doch het overhaast vertrek naar Europa van den opsteller daarvan, ons waardig Medelid Majoor pr Srurns, Adju- dant wan Zijne Excellentie den Generaal per Kocx ‚heeft hem verhinderd ‚ daaraan de laatste hand te leggen. Wij hebben echter van hem de streelende toezegging ontvangen; dat hij het ons nader zal doen toekomen. Ten aanzien vande derde Verhandeling , in dit Deel opgenomen, heeft onze verdienstelijke Medebestuurder Doctr. Frirze, in eene kor- te voorrede het. noodig berigt gegeven, wer— eenigende zich de Directie volkomen met zijn gevoel van smart over het. werlies, hetwelk de Kunst, zoo wel als de Wetenschappen in het algemeen, in den wroegtijdigen dood van ons kundig en nog jeugdig Mede-lid DEGENHARD ge- leden hebben, Deze zijne Verhandeling blijve tot eene dankbare herinnering aan Hem en tot een aandenken aan zijne verdiensten! Aan ht Aan de aanteekeningen van ons onwermoeid Medelid Domis zin wij het wierde Stukje verpligt, hetwelk eene niet onbelangrijke Bij drage is ter kennis en waardering van Java’s vruchtbareen schoone binnenlanden, betuigende de Directie hem woor de mededeeling daarvan den hartelijksten dank, Gaarne hadden wij ook in dezen Bundel op genomen de Verhandeling over. Manado, waarvan wij in het Voorberigt van ons vorig Deel gewag gemaakt hebben ; doch dat Stuk nog niet vol- komen ter uitgave gereed zijnde, moet tot een volgend Deel wachten. Wij nemen deze gelegenheid waar, om het Publiek te berigten, dat Zijne Excellentie de Gouverneur Generaal J. vAN DEN Boscu zich wel heeft willen laten-welgevallen, om op ver- zoek der Directie het Protectoraat van dit Ge nootschap op zich te nemen. Van de bescher ming, medewerking en ondersteuning wan dit eerbiedwaardig Opperhoofd, die, onder andere groote en zeldzame verdiensten, zich ook in de geleerde wereld door zijne Schriften zulk eenen regtmatigen roem verworven heeft, mogen wij ons voor het Genootschap de gezegendste ge- volgen beloven, En deze verwachting is het ook ‚alleen, die ons troosten kan over het vertret: van onzen gewezen , zoo algemeen beminden en ge en geachten Beschermheer, Luiténant Generaal H. M- pe-Kocx, Oud- Luitenant. Gowwerheur Generaal over Neérlands Indie, die op zijn in stantelijk verzoek wan de. betrekking van Be- schermheer is ontslagen, en daarop door de Directie onder de Honoraire Leden geplaatst. En hiermede eindigt de Directie haar voor- berigt „ dank betuigende aan Hare Medeleden D. LENTING en J vAN DER VINNE woor de correctie der drukproeven en de bezorging der uitgave omdit Xllde Deel, en zich in de ijverige medewerking van alle de Leden des Genooischaps | en en dl wb aanbenslând: id SYNOPSIS Plan tara Sccononzicar um UNIVERSI REGNI JAPONICI. AUCTORE D®. pre SIEBOLD. L’importation de la cerise en Italie consacra le nom de Lucullus chez les Romains, et nous le rend cher encore aujourd’hui. Mx EF. Pérons Pauca Admodum Lectori Habeo Dicenda. ENE Oe Te 1. Disposut plantas Japoniae oeconomicas juxta methodt naturalis normas, gquas Ul. C. Sprengel 27 opere suo; « Anleitung zur kennt— niss der gewächse” est sequutus. 2. MAcotyledoneas reliquis classibus post- posut, earumgue ordintbus nomina tantum specierum Japonica subscripsi, absque suffici- ente subsidio literario genera speciesque rite pronuntiando impar. 5. Avuctoritates, quibus usus sum in sper ciebus determinandis, subsequente allegavi abbreviatione , et qguidem: Bl K. W. Aruidkundige Waarnemingen; uit- gegeven door 6. L, Blume, Ba- tavia 1825, P.G. P. De Candolle, Prodromus systerma- tis naturalis regni vegetabilis, Pars prima. L. E. De Lamark, Dictionnaire encyclo- ___ pedique de Botanique. P. S. Persoon, Synopsis plantarum etc. R. S, C. a Linné, Systema vegetabilium, curantibus J. J. Roemer et J. À. Schultes, Wol. WI. Ser. Iv Ser. N. C. Seringe, Monographie des ce- reales de la Suisse, Berne 1818. Th C. P. Thunberg, Plantarum Ja- ponicarum novae species. Dissert respond. ob. A. Wallstroem. Upsal 1824. Th. FL. C. P. Thunberg , Flora Japonica. 4. Genera speciesque nonnullas dixi novas , subspecies ac warietates agricolis notas enu- zneravi longe plurimas. Quas ipse widi vivas siccatasve, signis: (wv. 9.) (wv. ; guas aucto- ritate eruditorum Japonensium induxi, signo: (a. J .) ; quasque in horto botanico colui, signo: (7. b.) adnotandas putavi; guae asterisco notatae sunt species delineandas curavi. 5. Specierum indeterminatarum dubiarum- ve nomina adhuc retinut indigena , quae in hoe opusculo non sine summa cura, adjuvan- tibus hujus regni botanophilis praestartissimis, sunt exarata. | 6. Quae denique plantarum oeconomica- rum synopsis quum perscrutationum mearum hucusque sub hoc coelo institutarum tantum sit specimen , iülisque forsan , qui plantas a Japo- nicis insulis in alias terras introducere stu- deant , manuale, ne primitiae hae adhuc im- maturae publict flant juris, rogat Dezima mense Noyembris 1827. AUCTOR. SYNOPSIS PLANTARUM OECONOMICARUM UNIVERSI REGNI JAPONICI. AROIDELE. Ï. ARUM; Eloi: (Gouets.) 1 A. trilobatum, Th. Fl. Zange, Japon. (v. v. h. b.) Usus: remedium vulgatum in clavis. Il. carADruM, Vent. C.esculentum, P.S. Imo, Japon. (v.v.h. b.) Varietates Japonice culte, alie in inun- datis, alie in locis siccioribus. a Aka-imo.6 Kino-irno. c Onda-imo d Zu-ima. e Wasa imo f Jakkasira- ino. g Simo imo h Hasu-imo. (a. J.) Sponte crescit varietas in montibus provin- ciee Higo, ab imceolis Kinukatsuki — imo dicta. (a. Ne Usus: Folia ac radices edules. \ HIL. pRACONTIUM, Linn. DN 5 D. Lo SYNOPSIS 5 D. polyphyllum, Th. FL Konjak-imo ; “4 Japon. \v. v. In hortis agrisque cultum. Usus : Praeparatur e radicibus pulmen- tum, cui nomen Konjafk. IV. Acorus , Linn. (Acore) A calamus, P. S. b. Asiatieus, P. S. Sjoobu, in (v.v) Usus: Pro ceremoniis. *5 A. gramineus, P. S. Seki-sjoo, Japon. *6 A. pusillus, Sieb. Biroodo seki-sjoo , Ja- dt pon. (v. v. Usus: Utraque planta pro septis lacuum arteficialium in hortis, nec non ob virtu- tem in contusionibus colitur. V. rypua , Linn. (Masette) T.angustifolia, P. S. Gama, Japon. (v. s) Usus: Pro fomite. VI. HouruvnNiIaA , Th. H. cordata, Th. Dokudame, Japon. (v. v. h. b.) Usus: Pro fomentatione in doloribus rheu— maticis. CYPEROIDEZ, VII. CARICEA ,? C. Futegusa, Japon. (v. v.) Usus : Radices fibrose adhibentur subinde pro penicillis sCriptorüs. VIII. scirews , Linn. (Scirpe.) 10 $, PLANTARUM OECONOMICARUM. 5 10 SS. macrostachyus, P.S. Suge, Japon. Ki | 12 (v. v. h. b.) Usus: Pro pileis aliisque utensilibus. GRAMINELZ. IX. PANrcum , Linn. (Millet) P. milaceum, Ser. Kibi, Japon. (v. v. h.b.) Variet. a Pica nutante , seminibus stra mineis. Usus: frumentum hine ac inde cultum. P. Italicum , Ser. Awa, Japon. (v.v. h.b.) Varietates Japonicee: a Spica elongata composita , seminibus straminibus. b Spica sub oroidea composita , semini- bus aurantius. € Spica sub oroidea composita , peduncu- his violaceis, d Spica elongata exigua, seminibus stra- mineis. Quoad qualitatem hoc frumentum ab incolis in Motsi-awa, i.e. Panicum pro placentis, ac in Urusi-awa. 1, e‚ Panicum vulgare, di- viditur. Exstat varietas praecocior ac serior. Usus: frumentum frequens, praesertim in regionibus septentrionalibus cultum, agri colis cibum suppeditat. | X. ECHINOCHLOA, Pal de Beaur. 25 B. erus corvi, R.S. Hije, Japon. (v. v.) Varietates Japonicae: a Glumis subaristatis hispidis. Kebie, Ja- pon. (v. v) 6 Glu- 14 15 16 17 18 SYNOPSIS. b_ Glumis submuticis. Bromo. Ja- pon. (v. v.) c _Glumis muticis. Wurabie. J apon. (v. v.) Usus: In ovizetis locisque siccioribus cul- tum frumentum. XI. ceNcHRUS, Lann. C. purpurescens, Th. 7'sikaraguso, Ja- pon. (v. v: h. b.) Usus: Pro calceis plectendis. XII. AvENA, Linn. (Avoine.) A. sativa, R.S.? Karasmugi, Japon. (v.v) Usus: Pro pabulo, ceterum vix culta. XIII. ARUNDo , Linn. A. nitida, R.S. Josi, Japon. (v.v. h. b.) Usus: Culmi pro penicillis scriptoriis, folia protectis, vaginae pro pileis aliüisque colli- guntur utensilibus. XIV. gaMBOS, P. S. (Bambou.) Hujus generis quoad species Japonicas ela- boravi monographiam, cujus hoe loco tan” tum proposui contractam delineationem. Sect. A. Take. Culmo ramoso arbo- rescente. * Culmo tereti fistuloso. B. matake, Japon. (v. v.) Soboles suppeditant baculos quaesitos ac culmi juniores victum; adult: ad aedifican- dum, fabricandumgque vulgo adhibentur. B. metake, Japon. (v. „3 Culmi in conficiendis muris tanquam stra- tum inserviunt, 19 B. mmm PLANTARUM OECONOMICARUM. 5 19 B. tootsik, Japon. (v. v.h.b.) 20 21 22 25 Culta in hors e China introducta.- B. narihiratake ‚ Jap. \v. sl) Culta ‘ad sepes. _:#£_Culmo, tereti» mukmekiden B sinotake , Japon. v. v.) Usus. Ad muros struendum, B suwootsik , Japom: \v.s.) b_tsintsik „Japon. v. v.) Usus: Utraque colitur pro sepibus vivis. B. jatake, Japon. -v. v. h. bh.) : Ob usum tritissimum „pro jaculis, nimi- rum, magni aestimata, species, PPE Culmo “sulcato,fistuloso. 24 B. moosoo, Japon: vo v. h. b.) wp) 26 28 49 Usus: Species culta ob soboles juniores, pro cibo maxime. quaesitos ; culmi,adulti ad aedificandum ac fabricandum adhibentur. B. hatsik , Japon. (v. v. h. b.) Usus » Edulis-atque pro baculis ad equi- tandum. b.ooseitsik’, variat: culmo variegato, v.v.) B. kinmeitsik , Japon. -v.-v.-h.-b.) Usus » Pro sepibus vivis. | B. kurotake , Japon. v.v. h. b.) Usus: Ob nigriscentem culmi colorem quacsita species. B. nigamatake , Japon. {v. v. h. b.) Usus: Pro diversis usitata. POE Culmo sulcato subsolido. B. kantsik , Japon. v. s. Pro virgis piscatoriis usitata. wo Cul- 50 51 52 55 54 ok) 56 SYNOPSTS sek Culmo semi tereti fistuloso. B. hoteitsik’ ‚ Japon. ‚v. v. h. b.) Usus Pro baculis. "eee Culmo tetragono subsolido. B. sikak"take Japon v.v. hb.) Tantum in hortis culta. Sect. B. Sasa. Culmo simplici herbaceo. B. kumusasa, Japon. v. v. h. b. b. fuirinokumsasa sive Jakiwasasa. (v. vi bh. bi)“ | B ginmeisasa, Japon. ‘v. v. hb. b.) Utraque culta pro sepibus septisque lacuum. Adnotatio. Bambos species arborescentes in regionibus insule Nippon septentriona- libus circa 58° Lat. Sept. hon amplius proveniunt, ubi solummodo herbacce, quas dicunt Sasa, reperiuntur. XV. ELEUSINE, P. S. BE. corocana; P. S. Norahge Jap. (v. s.) Hine ac inde cultum frumentum. XYI. HoRDEUM, Linn. (Orge.) H. hexastichon,Ser. Oomugi, Jap. v.v.) Varietates cultee. «a. Spica hexasticha flavescente , semini- bus vesttis. Oornugi , Japon. D. Spica hexasticha flavescente , semini- bus nudis. Madakamuki , Japon. - c. Spica hexasticha flavescente, semini- bus nudis Akafhedakamuki, Japon. H. vulgare, Ser. Muki, Japon. (v. v) Aa- 57 58 PLANTARUM OECGONOMICARUM. 7 „Varietates cultae: a. Seminibus vestitis, spica flavescente, Muki ‚ Japon. b, Seminibus nudis,spica flavescente, Ovsaka hadakamukt. c. Seminibus nudis ‚ spica purpurescente; var: praecedentis. Observatio: Hordei species varietatesque enumeratas per biennitum. in horto botanico colui,easque ea, qua par fui cura observa- Vl, ac juxta opusculum Il. Serince rite determinavi. Frumentum post Orizam sane ac praesertim in … regionibus borealibus tritissimum. XVII. errrrcum , Linn. Blé.) T. vulgare , Ser. Komugt; Japon. (v.v) Varietates cultae: ‚ Spica laxa aristata, alba glabra. ‚ Spica laxa aristata , rufa glabra. Spica laxa mutica, rufa glabra, ‚ Spica compacta aristata, alba glabra, e. Spica compacta, mutica; rufa glabra. Omnes varietates eolui hujus frumenti, quod quoad usum tertium per regnum te net locum. XVIII. SACCHARUM ; Linn. ‘Canamelle.) S. sinense , Roxburgh, Satoo-Kibi, Japon. ‚v.v. h. b, Florens nondum observavi. Primum ex in- sulis Zui-kiu (Lieugueo) anno p. Ch 1710 introduetum, et quidem in provinctam Sa- AS 8 leje) 59 ko 41 S TNO PSS Satzuma ; deinde in diversis regionibus, praesertim in provinciis Sonogi, Awa ac Kiis- ju, non sine summo commercii nostri de- trimento, cultum. Optime saccharum pro- venire in locis aridis saxosisque, ab eru- ditis agricolis mihi est velatum. XIX. ERIANTHUS , Mich. BE Japonicus ; R.S. a. Tookiwa, Japon. (yv. v‚.) b- Kaja, Japon. ‚v. v. h. b.) Species haud dubio distinctas observavt sex. Sub «. ac b. allegatae vero maxi me sunt usui: pro ‘pileis, saccis , tapeti- bus, pro tects aliisque, quo circa in tabula annexa memoravi. XX. SORGHUM, P. S. S. saccharatum, R. S. Takakibi, Japon. (rte etips Usus: Grana edulia, eulmi adhibentur pro scopis. XXI. orizA, Linn. (Riz.) O. sativa, Ser. Innumeras varietates cultas subsequentibus digesst sectionibus: Sect: A. Seminibus oblongo oroide:s. a. Glumellis stramineis muticis pericarpio roseo, Toobost. Japon. b. Glumellis stramineis aristatispericarpio albescente , Matake-ine. Sect. B. Semimibus oroideis, a. Glumellis stramineis muticis,4ngon, Jap. 0. Glumellis aristatis. 1. Glu- PLANTARUM OECONOMIGARIM. 9 1, Glumellis stramineis, glumis aristisque albidis , Gofu-ara-su. 2. Glumellis aurantiis , glumis aristisque sanguineis , Mikomotsi. 5. Glumellis glamisque stramineis aristis rubris, Minok-kaivok. 4. Glumellis glumisque badus, aristis al- bis, Kestro. 5 Glumellis glumisque aristisque sangui- neis, Mekuro. Secundum opera botanica Japonensium Ori” zae varietates optime dividuntur: 1. Wase dicuntur varietates preecociores; IL. Nakade “seriores; III. Okade serotine. Clar: botani- cus Japonicus ONOLANSAN 220 harum va- rietates cultas enumerat. Distinguitur Ma- taka-ine ac Ine, prior in locis siccioribus, posterior in orizetis inundatis culta. Oriza qualitatis optimae dicitur Motst-ine, mi- noris Urust-ine, Usus. Frumentum saneper universum reg num est tritissimum, victum diversaque prae- parata suppeditat. Stramentum non mi- nori est usui. Funes, tapetes, tecta, cal- cei, sacci, diversaque utensilia ex ipso con- ficituntur. Quoque stramenti decoctum ad albandum serica ac stramentum ustum ad ferrum durandum adhibetur. Adnotatio. Orizae cultura Japonie sep- tentrionalis limites non excedit, ac Japo- nenses coloni in meridionalibus quoque in= \ 10 42 45 A 46 SN NOB. Sk; S insulae Jezo partibus, circa urbem nimis rum Mats’mai, frustra eam tentavere- XXIL. ZIZANIA. Linn. , Z. palustris, P, S. Kojosi, Japon. (v. v.) Culmi pro munimto ad imbres adhibentur. XXIII. mars, Bauh. Tournet, D. Cand. (Mais) M. vulgaris, Ser. Marmekibi , Tookibi. Japon. a. Spica simplici granis aureis. (v. v.) b. Spicasimplici granis purpureis, {v. v. Ex antiquis temporibus in insulis Japonicis cultum frumentum ; grana cruda coctave edunt, culmis pro sepibus artificialibus , va- ginis pro calceis atque pileis utuntur, XXIV. corx, Linn, „Larmier.) … C. lacryma, P. S, Varietates : a. Susutama. (Vv. yv.) Pre orbiculis ad b. Joosusutama. v.s- preces. ec. Toomuki, (a. j.) edulis ac medicze. usus. XXV. GRAMINEA OBSCURA. Karias, Japon. a. J.) Usus: Timctoria. XXVI. GRAMINEA OBSCURA. Amane, Japon. (v.v. sine flore) Usus : In gonorrhoea ab agricolis laudata. JUNCEALE. XXVII. runcus, Linn. (Jonc) Ao J. effusus, Th. Fl. Jé sive Wi, Japon. U- 48 49 * Do 51 E52 PLANTARUM OECONOMICARUM. 11 Usus. Pro tapetubus, pileis, velis. J. liuktuwi, Japon. Praecedentis usus. f (Pearticutatus, Eh. Fl. Kwrokuwai , Jap. (v.v. ho b.) 2 Radix edulis. PALMAE. XXVIII. craMEROPS, Linn. ‘Palmiste.) C. excelsa, ‘Eh. Sivo, Japon. (v. v. h. b.) _Provincitarum praesertim meridionalium in- cola frecquens ad scopas, funes, saccos ad exprimendum oleum, pallia, calceos ac ad collicias. adhibet. Palma saepius altitudi— nem viginti pedum adquirit, quam vero magis arte provocatam censeo. d, (2) biroo, Japon. v. v. h. b.) E China introducta, ejusdem praecedentis usus. XXIX. eycas, Linn. C. revoluta, Th. Sotets, Japon. (v.v. h. b.) Haud dubie ex insulis Z.uikiu introducta, ubs caudicis medulla edulis dicitur. Hujus palmae usum ab [Il KAEMPFERO ac THuN- BERGIO praedicatum neutiquam mihi data est confirmandi occasio. Fructus quoque in ipsa Japonia rarius maturant, quo pedanculo- rum lana pro fomite ac folia. pro corbibus adplicantur. CONIEERAE. XXX. Pinus, Linn. (Pins) 33 12 55 "58 he) SYNOPSIS P. sylwestris (?) Th. Fl. Oomats’,; Japon. CF Ov itt bt b. rubra 2)P.S. Akamats ‚Japon. (v. v.) Lignum, cortex, resina per regnum quae- sita; e fuligine proeparatur atramentum. P. cembra, Th. Fl. Münekomats , Japon. PE Afd 8d P. strobus, Th. Fl. Gojoomats , Japon. (v. v. bh. hb.) : P. verticillata, Sieb. Koojamaki, Japon. (v. v. h. h.) Synon, Taxus verticillata, Th. Fl. XXXI. Artes, Tourn. (Sapin) A. momi, Japon. (v. v. h. b.) Usus: Lignum ob subtilitatem ac candorem quaesitum. A. torano, Japon. {v. s. sine fructu) A. araragi, Japon. Pinus mariana, Gärt.(?) (v. v h. b.) Lignum ob colorem fuscum ad diversa uten- silia adhibetur. Observat: Nomina Japonicaretinui, quum ex genere tam complicato absque suficiente subsideo literario species, haud dubie illis Americae borealis affines , explorando fuerim jmpar. XXXIL surrPervs, Linn. (Genevrier) Go J. communis (?) Th. FL. Sonaremats’, Jap. 61 (v. v. h. b.) J.virginica, Th. Fl Bjakusi, Jap. (v. v. Jh. hb) 62 62 63 64 65 66 67 PLANTARUM OECONOMICARUM. 15 J. barbadensis , Th. FL, Rika) Japon. (vs. Rarius eorum usitatum biet eeterum. pro. sepibus ac ad umbracula galtarum arborum. XXXIIL. TrvJA. Luann. T. Orientalis, Th. Fl. Minoki, Japon. (varverh. bi) | Lignum coniferarumdonge praestantissimum. T'.-dotläbrata, Th. Asupare., Japon, {v. v h. b.) Ad umbracula in wter deptoptriona- hbus culta. XXXIV. CUPRESSUS Linn. derden C sorrie Th. Suzi, non (v. v. h. b | Lignum ac cortex maxime ain. Varietatates: b. Jakusugi ‚Japon. (v. lign. e provin- cia Satzuma c. Zindaisugi, J oe (v. lign. magni | oïduatend KXKXV. mraxus , Linn. LIE) T. baccata, L. E. Karirok, Japon. (v. v. hb) In septentrionalibus regionibus. FT, Canadensis, L. EKE erm hes: Japon. (egt. deoderJevnd WIT Lignum magni pretii habeter, 68 7. zisboupera Th. Kaja, Japon. (v.v. h. b.) a. Nucibus oblongo ovoideis, C b. Nu- Iá *6g 70 SYNOPSIS Db. Nucibus ovoideis. Usus: Nuces edules, praesertim-in pro- vinciis Jamato ac Kusju optime qualita- ts. _Lignum ad tabulas lusorias; fo- liarum fumus contra culices remedium. T. (2) macrophylla, Th. Maki, Japon. (v. v. h. Lignum quaesitum, rarius fructus usui. XXXVII, SALISBURIA, Smith. S. ginkjoo, Th. Ginnan, Japon. Gink- joo, Chimens. (v. v‚, h. b Nuclei supra carbones assati coctive in jusculis eduntur. SARMENTACEZ. XXXVIL SMILAX , Linn. et vi, S. China ( ?) Th. Fl. Kakubara, Japon. (v. v. h. b.) Usus: Radix antisyphilitica kar lau- data, folia binc ac inde pro tabaco fu- mantur, XXXVIIL proscorza;,. Linn. (Iename.) D. sativa, Th. Fl. Ke-imo, Japon. (v. v. h b.) D. opposita, Th. Fl. Tsukune- imo, Ja- pon. (v. vo h. b.) Usus: Utraque ob radices, edules culta. D. Japonica, Th. Ke rebeid Japon. (v. v. h. b.): Sponte provenit. XXXIX, CONVALLARIA ; Linn. (Muguet.) Sect. PLANTARUM OECONOMICARUM. 15 Sect. Polygonatum , ‘adâns. 75 C. latifolia, L. E. Hanemumasoo. Ja- pon. (v. v. h. b.) 76 C- multiflora, L. E‚ Narukojuri, Japon. (v. v. h. b.) b. Odora, Sieb. Usus: Radices rârius eduntur. XL. SLATERIA ; Desv. *77 S. Japonica , L. E. Sjanohige, Japon. (v. vh. b.) *78 S. jaburan, Sieb Jaburan; Japon. (v. v. h. b.) Synon: Gonvallaria Japon. Th. variet. major. *7g S. repens, Sieb. K’wanonsoo , Japon. (v. v. hob.) Convallaria spicata Th. esse videtur: Usus: Pro septis vivis. XLI. AsPARAGUs , Linn. (Asperge.) 80 A. Japonicus, Th. Fenmondoo, Japon. (v. v. h. b.) Radices ,. non vero caules juniores inter fercula ponuntur. CORONARLE. XLIL. rrvrvm, Linn. (Lus) *81 ZL. longiflorum , Th. Sirojuri, Japon (v. | v. h. b. | *82 L. lancifolium, Th. Onijuri , Japon. (v. v. h. b.) *85 L. speciosum, Th. Kanokojuri , Japon. (v. vh. b.) b.. Tô *84 SYNOPSIS b Tomotojuri {v. v.) a jes: Sieb. Kurojuri Japon. (v.v. ih, Usus: Omnium fere halihà Glslch end ai eduntur. XLIII. mremeEROCALTIS, Linn. H. fulva, Th. Fl. K’wansoo, Japon. (v. v. h. b.) Herba edulis. XLIV. ORNFFHOGALUM , Linn. 0. edule, Sieb. Amana, Japon. (v.v. hb.) Bulbi_ mucilaginosi eduntur. XLV. ArLriuMm, Linn. (Ail.) A. eepa, P. S. Negi, Japon. v, v.) A. rakk'joo, Fapon. (v.v. h b.) A. senescens, Th. Fl. ad Japon. (v. v. h. b.) A.sativa, P.S, Oobir, Japon. v.v. h. b.) Allia fere omnia tam cocta tam salsa con—- sumuntur. e XLVI. NArerssus, Linn. *g1 N. tazetta, Th. Fl. ema Japon. (v. v. h. b.) Variet: 5 Flore pleno. Bulborum mucilago adhibetur ad chartam conficiendam. XLVIL AMARYLLIS, Linn. A, Sarniensis, Th.FL. Sibitobana, Japon. (vi veh. Mi) Usus: Praecedentis. XLVIFI. coMMETINA , Linn. C. polijgama, Roth. Tswjesgusa. Japon. (v. v. h. bh.) *gá 94 95 g6 07 gö8 PLANTARUM OECONOMICARUM. _ i7 C. Curoliniana, R.S: vetes: Japon. Lv.v. heb.) Usus: F lores utriusque spetiei tinctorii. HY DROCHARIDEAE. XLIX. sSAGVTTARIA , Linn. (Flechière.) S. sagittifolia, L. E. Kuwai, Japon. a Edulis, Sieb. Sirokuwai ‚ Japon. (v. v.h.ob.). b Angustifolia, L. E. Hanakuwai, Ja- pon. OHG: h. b:) Radices pulmentum vulgare. L. NreuuMBIUM, Wild. N. speciosum, DC. P. Hassu, Japou, (v. v.) Varietates Japanicee : a Hanahassu , \a. $.) b Tsjawanremu , (a: 5) ce Ftamatahassu, (a. TJ.) „Flos idolis oblatus, radices cfebrum ob- somium , semimma edulia. LL. rrAPA, Linn. (Macre , Saligot.) T. natans, P, S. Hisi, Japon. (v. v.) T. bicornis, P. S. Tookisi, Japon. (v. s.) Nuclei eduntur assat, SCTTAMEINE/E. LI. CANNA , Linn. C. Indica, Th: Fl, J'andok’, Japon. (v‚ v. hsb.) b Kintandok’, vaviet. oe vh. b.) Rarius e folis praeparatur linteum, LIL. 18 100 1035 105 106 SYNOPSIS LUI. curcuma, Linn. C.longa, R.S. Ukon, Japon. (v.v. h.b.) Usus» Radix tinctoria in provinciis me- ridionalibus colitur, e China introducta. LIV. zinciBer, Bosc. (Gingembre.) Z. mijooka, Th. Mijooga, Japon. (v. v. h. b.) | | Soboles juniores quaesitum obsonium. 4. (2) sjooka, Japon. sjooga , Japon. (v.v. h. b.} | Radices pro condimento. MUSACEE. LV. musa, Linn. (Bananier.) M. basjoo, Japon. (v. v. h. b.) Ex insulis Zwikiu introducta, wix asperitati hiemis resistens. Ex folus linteum, prae- sertim in insulis Zwikiu ac quibusdam imsulis provinciee Satzuma conficitur. Est haud dubie linteum , quod Philippinis in— colis audit Nippis. POLYGONEALE, LVL. poryconuvM , Linn. (Renouée.) P. barbatum, Th. FL. a Tade, Japon. \v. v. h. b.) b Inutade , Japon. ‘v. v… P. Orientale, Th. Fl. Ooketade, Japon, (v. v.) Utriusque herba edulis. P. Chinense, Th. Fl. Ai, Japon. (v. v.) Usus: 107 io8 „109 110 EL 112 11ó PLANTARUM OECONOMICARUM. 19 Usas: Herba tinctoria maxime in Japo- nia -usitata. B fugopirum Th. FL „Soba , Japon. (v.v. Frumentum ubique cultum, praesertim in arenosIs. LVIT rumex, Linn. (Oseille.\ R--crispus, Th. FL Gisi-gisi, Japon. (vR De) Usus: Remedium agricolis in „exanthe- matibus. R. persicaroides, Th. FL. Suiwa, ar ER bj eg, Herba «edulis. LV. LAPATHUM , Tourn. L. daiwoo, Japon. Maruba daiwoo, (v. v. h. b.) Culta pro officinis species. LIX. Rruevm , Linn. (Rhubarbe.) R. Tartaricum, P.S. Toodaiwoos Japon. (v.v. his) Colitur in usum medicum, Chinensi vero longe inferior radice. R palmatum, P. S. (v. v.) Rarius cultum. CHENOPODELZ. LX. cHENoPODIUM, Schrad. (Anserine.) Ch. album, R. S. „ Variet: a Awo akaza, Japon. (v.v.) « _& Akaza, Japon. (v. v.) Her- 119 „116 117 119 120 121 S.Y-NOiP SIS Herba edulis. Ch. ambrosioides , Th. Fl. Ruuda, Ja- pon (v. v. h. b.) | Herba edulis. Ch. virgatum , Th. mb aankoevschai Japon. (v. vh. b.) Herba edulis. Ch. maritimura, R. S. Mamamats’, Ja- pon. {v. v. h. b.) Herba tenera edulis. LX1. KocntA, Roth. K. scoparia, R. S. Hookigusa, Japon. € Al, PE Pro scopis caules adhibentur. Herba te- nera edulis ac adulta medico agricolis usui. | LXII. sArsora, Linn. (soude) 8. soda, Lian. (2) (v. v.) Akahiziki, J apon. Planta hinc ac inde ad praeparandam sodam inservit. LXIIL. BASELLA , Linn. B. rubra, Th. Fl. Fsurumnurasaki, Ja- pon. \v. Vv. Baccae tinctoriae. LXIV. BETA, Lann. B. vulgaris, Th. FL, mgr Japon. (v. v. hb.) | Herba edulis, … nao, LXV. spPrNAcrA, Lánn. ‘Epinarde.) 8. oleracea, PB. S. Hoorensoo , Japon. (v. v…) BANE. PLANTARUM OECONOMIGARUM. 21 | ren AMARANTHUS, Linn. (Ámaran= the. 122 A. bicolor, Bl. K. W. Mageitoo, Japon. | Variationes : a Caule viridi; foliis tricoloribus, flavo- viridi-sanguineis. b Caule sanguineo; folius bicoloribus, purpureo-sanguineis. An A. melancholicus Linn.? 125 A. Japonicus, L. E, gie geet Nobiju. Japon. (v. v.) 124 A. oleraceus, Bl. K. W. _ Varietates: a Hiju, Japon. caule foliisque viri- dibus. (v. v.) b Akahiju, Japon. caule foliisque pur- purescentibus. (v. v.) 125 A. caudatus, L. E. Kitsnekeitoo, Ja- pon. (v. v.) Omnes Amaranthi species sub hoc coelo eduntur. LXVII. cerosrA, Linn. (Passe velours.) 126 C. cristata, P. S. Keitoo, Japon. (v. v. h. b.) Varzet: a Spicis coccineis purpureis aurantiis flavis variegatisque. b Spicis superne comosis. 127 C. argentea, P,S, Nokeitoo, Japon. (v. v. h b.) Utriusque herba tenera edulis, LXVII, 128 129 "190 * 131 * 132 S YANG BS ESS LXVIJL. PnyrorLAccaA, Linn. P. octandra, Th. Fl. Jama-goboo, Ja- pon. (v. v. bh, b.) Radix habetur venenata. Herba agricolis remedium diureticum, ac adhuc tenera inter obsonia posita. SANTALEAE. LXIX. nEuWINGrA, Willd. H. Japonica, Willd. Marnaikata, Japon. (v. v. h. b.) THYMELEAE. LXX. pArunNe, Linn. \Lauréole.) D. papgyrifera, Sieb. Mitsmata, Ja- pon. (v. v. h. b.) E cortice fruticis formosi praesertim in insula Nippon charta praeparatnr, ob sub- ulitatem ac elegantiam quaesita. LXXI. STELLERA-, Linn. St. Japonica, Sieb. Kimame, Japon. {v. v. h. b) Cortex adhibetur ad chartam preeparan- dam. St. ganpi, Sieb. ganpi, Japon. (v. v. h. b.) E cortice conficitur charta, ob firmitatem laudata. LXXII, ErAEAGNUS, Linn. E. umbellata, Th. Akigomi, Japon, (v. v. h. b.) Fruc- 154 *136 vra 158 PLANTARUM OECGONOMICARUM. 25 Fructus edulis. LXXII cALycoPreris , Lam. C. Joan, Sieb. Z'sukuhane;, Japon. (v.s ) Fructus salsi comeduntur. LAURINEAE. LXXIV. sAssArraAs, Sieb. S. officinalis, Sieb. Siromotsi , Japon. (v. v. hb. b) Sinon : Laurus Sassafras, P. S, Lignum pro penicillis ad purifieandos den tes. Arbor ceterum frequens in montibus insulae Nippon. S. Thunbergii, Sieb. Kuromotsi, Japon. (Ne In b.) Snon : Lindera umbellata, Th. Usus: Praecedentis ob lignum fragrans. LXXV. CINNAMOMUM ; Burm: (Canelle. ) C. camphora, Sieb. Kusu, Japon. (v.v. h. b.) Sijnon : Laurus camphora, P. S. Usus: Pro camphora, quam vero in pro- vincus tantum meridionalibus exhibet ar- bor, sub 58lat: bor. gradum evanescens. Lignum per universum reguum queesitum. C. Japoniceum, Sieb. Kwurotsusu, Japon. (v.v. h. b.) Sijnon » Laurus pedunculata, Th. _E fructibus exprimitur oleum. C. cassia. Bl, K. W. Nikkei, Japon. (v. v. h, b.) De * 140 * 141 144 145 146 S:Y ‚N40 P Sul iS E China introductum, hinc ac inde co- litur in usum medicum. C. maruba, Sieb. Maruba-nikkei, Ja- pon. (v. v. h. b.) | E China iniroductum, in usum medicum cultum. C. sericeum, Sieb. Kootsi-nikkei, Japon. (v. v. h. b.) Sijnon: L. sericea, Bl. K. W. cui anno 1824 arbusculum vivum communicavi. E China introductum, ob virtutem medi cam colitur. LXXVL. rirsAra, Juss. (Laurier) L. glauca, Sieb. Sirodamo, Japon. (v. Ve h. b.) Sjnon: Laurus glauca, Th. Fl. L. Thunbergii, Sieb. Harmabiwu, Japon. (v. v. h. b.) Sijnon : Tomex Japonica, Th. E. fructibus utriusque exprimitur oleum. AMENTACEAE. LXXVII. sarrx, Linn. (Saule.) S. Japonica, Th. Ztojanagi, Japon. (v. v. h. b) S. Sieboldiana, Bl. K. W. Jamajanagi , Japon. (v. v. h. b.) S. Kawajanagi, Japon. Kawajanagi, Ja- pon. \v. v. hb. Salicum lignum pro diversis utensilibus, corbibus, penicillis, et prioris folia inter - dum “147 148 149 150 151 PLANTARUM OECONOMICARUM. 25 dum pro potu thee, ac posterioris amento- rum lana pro muniendis vestibus adhibetur. LXXVIII. NAGEIA, Gart. N. nagi, Th. Nagi, Japon. (v.v. hb.) Ad umbracula templorum arbor formosa culta. LXXIX. gervra , Linn. (Bouleau.) B. Japonica, Th. Sirokaba, Japon. (v. 5.) Cortex arboris in regionibus borealibus vastae pro charta alüsque adhibetur uten- silibus. LXXX. Arrus, Tourn. (Aune.) A. harinoki, Japon. (v. v.) Hujus aliarumque quarumdam specierum novarum coni ad nigrum tingendum ad hibentur. | LXXXI. CASTANEA, Tourn. (Chatain- gnier. ) C. vesca, Gart. Kuri, Japon. (v. v. h. B) Variat. a Tanbakuri, Japon. b Sandoguri, Japon. c Sasaguri, Japon. d Tsjoguri , Japon. Fructus lignumque per regnum quesitum. LXXXII. racus , Linn. (Hetre) F. feruginea ,P.S.(?) Bunanoki, Japon. En v. E fructibus exprimitur oleum, lignum arboris vaste in provinciis septentriona- h- “152 157 158 |, SYNOPSIS libus ad eedificandum fabricandumque adhibetur. LXXXIIL. overeus; Linn. (Chêne) Q. cuspidata (?) Th. Sü, Japon. (v. v.) Arbor amentacearum formosa, que suo tempore genus proprium castaneam inter et quercum constituit, fructus profert; (glandes illarum castanece seemulae). Earum Japonenses sequentes distinguunt. varie- tates: a Naga sü, glandibus ovato oblongis. b Tsukura sü, glandibus globosis, c Koo sü, glandibus ovatis. d Nuka sü, glandibus subglobosis munutis, | Q. serrata, Th. Kusugi, Japon. (v. v. h b.) Cortex adhibetur ad nigrum tingendum. Q. glauca, Th. Kasi, Japon. (v. v. h. b.) Lignum ubique usitatum ob eximiam firmitatem. Q. dentata, Th. Kasiwa, Japon. (v.v. h. b.) Cortex ad nigrum tingendum. Q. sirokasi, Japon. (v v. h. b.) Lignum durissimum pro pectinibus, Q. matasti , Japon. (v. fructus.) Fructus edunt coctos. LXXXIV. coryuus, Linn. (Noisetier.) C. Americana, P, S, Hasibami, Japon. (yv. v. h. b.) | Edunt 159 160 * 161 162 64 PLANTARUM OEGONOMIGARUM., 27 Edunt nuces. LXXXV. JUGLANs , Linn. ‘Noyer. ) J. Kurumi, Sieb. Kuruini, Japon. /v. v. h. b. J. Coreensis , Sieb. Onigurumi, Japon. (v. v…) Utriusque speciei nuclei ad oleum ex- primendum ac ad laevigandum lignum adhibentur. LXXXVI. morus, Linn. (Murier.) M. alba, Th. Fl. Zook’wa, Japon. (v. v. h. b.) E China introducta pro bombycis serici victu habetur prastantissima. dn Indica, Th. Fl. K’wa, Japon. (v. ha. bid Vaus: Preecedentis, preeterquam fructus edulis, olsa juuiora pro potu thee, cortex pro funibus lignumque tinctorium. MI. Japonica, Sieb. Jamak’wa , Japon. (v. v. h. b. LXXXVIL. Broussonerra , Vent. (Mu- rier a papier.) B. papyrifera, P.S. Kaminoki, Japon. (vovo eh, dled Sequentes observavi varictates : a Folüs integris ovatis, basi rotun= datis, acuminatis. & Folis integris ovatis, basi oblique cordatis cuspidatis. | iN Folüs integris ovatis oblongis basi oblique cordatis. * 165 oö SYNOPSBIS “165 B. kazinoki , Sieb. Kazinoki, Japon (v. v. h. b.) Utraque species ad chartam conficiendam ubigue adhibetur; prior ceterum longe preestantior. Cortex pro funibus ac liber pro linteo inservat. *166 B. Kaempfert, Sieb. Kasinvha-itsigo, 168 Japon. (v. v.) Synon: Morus nigra, Eh. Fl Papyrus spuria (K/EMPFER, amoenitates exoticae.) Sponte crescens frutex in usum praece- dentium versus. LXXXVIIL. ceurris. Linn. C. Orientalis, Th. Fl. Jenoki, Japon. (v. v. h. b.) Usus: Arbor vasta ad vias publicas per regnum posita singula indicat milliaria ; gallee quas profert sunt arne C. muku , Japon. Synon: Prunus eer Th. Folia ad laevigandum lignum, fructus edulis. LXXXIX. vomus, Linn. Orme.) U. Japonica, Sieb. Akinive , Japon. (v. v. h. b Usus: Pro sepibus vivis. U. keaki, Sieb. Keaki. Japon. (v. v. h. b.) Synon: Corchoros hirtus(?) Th. Lignum magni aestimatum. UR” 171 276 177 PLANTARUM OECONOMICARUM. _ 29 URTICH LE, XC. Ur TICA , Linn. (Ortie.) U. nivea, Th. FL. Mao, Japon. (v. v. h. b.) Usus: Cortex pro funibus, hber pro lin- teo subtili, U. Japonica, Th. Jabumao , Japon. (v. s.) Usus; Praecedentis. XCL. Frcus, Linn. (Figuier.) F. En TN Th. Koitsisik , Japon. (v. v. h. riet usitatum, F. stipulata, Th. Ztabi, Japon. (v. v. h. b Usus: Pro pabulo, ac ad aggeres muni endos ponitur frutex ramulis luxurians. F. hirta, P.'S. Ftsisik , Japon. (v. v. h. b.) E China introducta ob fructus colitur, ce- tero insapidos. XCII. cANNAgIs, Linn. (Chanvre.) C. sativa, P: S. Asa, Japon. (v. v.) b Indica, Bl. K. W. Usus: Liber pro linteo ac bie al se- mina pro cibo usitata, TRICOCEA:. XCII. croronN , Linn. C. sebiferum, L. E. Toohase, Japon. LN Vr D.J) E | Ár- 179 180 181 182 IV IN TOP SIPS Arbor per reenum Chinense celebrata in Japonia vix usui oeconomico, E semi- nibus rarius- oleum ad unguentum. capil- lorum exprimitur. | | C siraki, Japon. (v. v.) Oleum e seminibus expressum habetur remedium ad arma contra rubiginem de fendenda. XCIV. Rrcinus , Linn. (Ricin.) R. communis, P. S‚ Toogoma, Japon. v. v. h. b) | Exprimitur e seminibus oleum. XCV. Buxus, Linn. (Buis. B sempervirens, P. S. Tsuge, Japon. a angustifolia, Himetsuge ‚ Japon. (voo v. h. ba) Pro septis vivis. b suffruticosa, Asamatsuge, Japon. vv. h. b. Lignum pro pectinibus quaecsitum ex in- sula Zatsisoo adducitur. XCVI ELAEREOCOCEA , Eommers. E. cordata, Juss. fil. Abwuragiri, Ja- pon. (v. v.) Exprimitur oleum e seminibus. PLANFAGINES. XCVII. PrANmrAco , Linn. P. Asiatiea, P. S. Obako, Japon. (v. v. h. bh.) NYC- 185 185 *186 PLANTARUM -OECONOMICARUM. — 51 NFYCTAGINEZ. XCVIII. Mrragrris, Linn. M. hybrida, R. S.…. Osiroibana, Japon. (v.v, hb. Usus: E seminibus preeparatur pigmen- tum albam, quo foeminee infucatee. BIGNONEE XCIX. BIGNONIA , Lian. ED \haud dubie genus novum’ tomen tosa, Th. Kiri, Japon. (v. v _h. b.) Lignum omnium levissimum ad diversa adhibetur utensilia. C. sESAMUM, Linn. ‘Sesame. | S. Orientale, P. S. Goma , Japon. Variet: a Seminibus nigris Kurogoma , Japon. a AET b Seminibus albis Sirogoma, Japon. ry vre VITICEA:, CI. CLERODENDRON , Lann. C. trichotomum, Th. Gusakti, Japon. (v. v. h. b. Usus: Folia adhuc tenera edunt. C. Kaempferi, Sieb. Tookiri , Japon. ‚v. v. h. b. Synon: Volkameria Kaempfer „ L. E. Arbor formosissima ad ambulacra culta. LA- 188 189 SYNOPSIS LABIATA. CIL. MENrTHA, Linn. M. hakka, Japon. (v. v. h. b.) Usus: Remedium agricolarum im dolo- ribus capitis. CIII. Acyros, P. S. ‘Thym.) A. siso, Sieb. Síso, Japon. \v. v. h. b.) Synon: Ocymum crispum, Th. Variet: b Folus purpurescentibus. Usus: Herba tenera edulis, adulta ad- hibetur ad tingendum pulmenta rubra; semina condimento. *1go A. jegoma, Sieb. Jegoma, Japon. (v. 191 192 v. h. b.) E seminibus exprimitur oleum , quo ce- lebrata Japonica pluvialia sunt obducta. ASPERIFOLLE. CIV. LyrnosPERMUM, Linn. (Gremil.) ZL. murasaki, Sieb. Murasaki, Japon. (v. v) Usus: Radix adhibetur ad purpureum dingendum. Synon: Lythospermum arvense, Th. F1. SOLANELZ:. CV. sorANum, Linn. S. esculentum, R.S. Nasubi, Japon. (v. v.) Se- PLANTARUM OECONOMIGARUM. 53 Sequentes ipse observavi varietates cultas: a Fructibus ovatis. Maruba-nasubi , Japon. b Fructibus oblongo ovatis Naga-na- subi, Japon. Obhservat: Varietatem hanc novam de- scripsit. speciem. nimirum S. longum, Clar. roxBureH , Fl. Indic. „e Fructibus globosis depressis sulcatis Kintsjak-nasubi, Japon. * Quarum varietatum bacce primo atro pur—- puree , sed maturze. constanter luteae; Solanum ovigerum Dun; Solanum in- sanum „ Linn. (excepta varietate 5 baccis albis) idem esse ac quod sub Solanum esculento « allegavi , quodque in Indus, in China insulisque Japonicis inter ob- sonia tritissima positum !!! S. ovigerum, R.S. (dua) var: & Siro- _nasubi, Japon. (V. v.) Baccae primo albae, mature lutez. S. tuberosum, P. S. (Pomme de terre) Sijagatra-imo , Japon. (v. v) Culta im provinciis Nippon. Kisokaidoo, varietas tuberibus rubris. Quo tem- pore ac unde sit introductum S.tuhero- sum ignoro. Nomen ejus Sijagatra-imo in Bataviam insulae Save alludit. CXVI. cArsicuM , Linn. (Piment.) C. annuum, Linn. Zookaras , Japon. Planta tritissima in insuiss Japomicis cul- ta 54 SY NOP ETS ta, constanter annua;ac herbacea. Se quentes offert varietates, ‚a -diversis forsan auctoribus tanquam species ‘consideratas: a Frucvus oblongis pendülis sube- rectisque rubris_ luteisve, (v. v.) b Fructbus ovatis pendulis rubris (C. ovatum , D. C2) (v.v. c Fructibus oblongis reflexis > pedun- culis subgeminis (C. sinense, Jacq.) (v.v) d Fructbus oblongis erectis majori- bus (v. v.) e Fructubus-globosis angulatis a culis «solitariis. „C. milleri, R.S?) (vv) f Fructbus oblongis erectis minutis pedunculis subternis (v. v.) In libris botanicis Japonensium depictas vidi praeterquam duas varietates: g Fructibus globosis pedunculis ag regatis. h Fructibas oblongis acúminätis: sub inflexis. (C. longum, D. C2) CVII. PrysArurs , Lann. — 196 Ph. alkehengi,.R. S. Tome Japon. (v. vorh. bo)in Fructus. edulis ac pro nugis: habetur ve- nalss. CVLII. r‚vcruMm, ni. 197 L. barbarum, Th. Fl Kuko, Japon. (v.v. bb.) Fo= 199 en ied PLANT ARUM OECONOMICARUM. Folia juniora edunt. | LE. laponieum, Th. Mak’tsjooke, Japon. 6 lln tnt b.) | Pro sepibus vivis. CIX, NICOTIANA , Linn. (Tabac.) N. Chinensis, R. S. Fabako, Japon, (v. vh Db) Annales Japonici tabako primum anno 1605 a Lusitanis esse’ introductum refe runt, eoque ipso tempore eandem plan- tam Chinmensibus, qui eam nominavere . Jen-soo, 1d est, herba fumanda, fuisse 200 allatam. CONVOLVULEZ. CX. IPOMOEA à Loan 1. batatas, Bl. K. W. (Batate.) Ex insulis Ziukui introducta ac in pro- _vineiis regni, Japonici meridionalibus cul „ta; unde nomen Japonicum Ziukiu-imo. Ipse sequentes observavi varietates: a Fols cordatis anguloso dentatis, radierbus atro rubris. Zka-imo (Je- do Gosju-gontsi (Nagasaki) b Folus cordatis anguloso dentatis, radicibus flavescentibus. _Szro-imo (Jedo) Kitsne-imo (Nagasaks. } c Folis. cordaùs quinquelobis trilo— bisque summis integerrimis,. Bo- ke-imo iss Synon; CG, edulis, Th. d Fo= 201 205 “04 * 205 SYNOPSIS „dd Folüis cordatis integerrimis radice albescente. P'onk’wa-imo (Jedo) Si- ro-imo Nagasaki.) 1. triloba, Th. Fl. Asagawo, Japon. (v.v. h. b.) Pro domibus vivis ac medici usus. JASMINE. CXÌI. ricusTRUM, Linn. L. ibota, Sieb: Zbota, Japon. (v. v. h. b.) Vivit m hoe frutice insectum, de quo nobis ÍÌl, MACARTNEY fecit mentionem , ceram per regnum Cochin-chinense quae- sitam proferens. Ipse quoque in Japo- nia memoratum observavi insectum, quod Asiracam, Lam. coguova atque sub „Asira- ca ceraefvra descripsi. Quoque sub hoc coelo hujus cera usitata. CXII OSMANTHUS, Louv. Sieb. O. fragrans, Sieb. Mok'sen , Japon. (v. v. h. b. Synon: Olea fragrans, Th. O. Japonicus , Sieb. Miraki-mok’sen , Japon. (v. v. h. b.) Arbores ob lignum ac flores fragrantes magni aestimate. CXIIL. rorsyrTHIA, Vahl. F. suspensa, R. S. Rengijoo, Japon. (v. v. h. b.) Pro domibus vivis. GEN- 206 207 PLANTARUM OECONOMICARUM. 37 GENTTANEA. CXIV. swerTIA , Linn. S. rotata, Th. Fl. Senpurí, Japon. (v. v.} Egregium remedium agricolarum in mor- bis gastricis. CXV. ViLLARSIA , Vent. V…peltata „ R.S. Zjunsai, Japon. (v. v.) Usus: Herba mueilaginosa. in jusculis mag ûl aestrmata: > CXVÍ. veRONICA ; Linus 208 209 V. anagallis, R. S. Kawatsisa, Japon, Gwe vd Herba edulis. CXVII. prosPpyros , Lint, D. kaki, Th. Fl. Kaki, Japon. (v.v.h. b.) Clar: ONOLANSAN sequentes enumerat va rietates : a Gos'jo gaki, Japom b Hiragoneri, C ce Omuro guki, << « d Tsjobono kaki, « e Sinano gaki, C f Budoo gaki, C 2 Jenza gaki, c h Fude gaki, «€ z Mino gakt, C k Hatsjoost gaki, _« 4 Zno kaki, … « m Saru kaki, « n Tetskaki ac Kuro kakt, Japon. F Ï- CI ele) 912 S VANOP B TIS Ipse sequentes in urbe Nagasaki vidi ve- nales : re a Fukro tongoo, b Zinentongoo,c Tsi- ra neri , dSïintoo kaki, e Maibos’ , Ff Sinano kaki, g Jama kaki, hjKuja- makaki, i Gosjo kaki, k Omand- sjoo kaki aliasque. quasdam. Quce enumeratee varietates aut in ipso regno Japonico oriunde , aut e Corea, aut e China introducte. Fructus crudi ut amittant acerbitatem , aqua ebulliente funduntur atque recentes aut siccati in- ter praestantissima Pomanae Japonice do na ponuntur. COMPOSITZE. CXVIII. carpuus , Linn. C. acaulis(?, Th. FI. Noasamt, Japon. (v. v. h. b.) Radix atque herba edulis, CXIX. ARCTIUM , Linn. A. lappa, P. S.- Koboo, Japon. (v. v. h. b.) Radices obsonium vulgatum. (1) CXX. CARTHAMUS; Linn. (Carthame.) C. tinctorius, L. E. Kwrenai, Japon. (v. v. h. b.) Flores tinctorii ac medici usus agrico=- larum. E China introductus, GXXI. PLANTARUM OECONOMICARUM. 59 _CXXI, ArreMisrA, Linn. (Armoise:) 2 13 A. Chinensis, P, S. Moksa, Japon. (Vv. V.: h b.) ee {5 Ex herba preeparatur Moksa celebrata. 214 *515 216 219 CXXIL. mussrLaco , Linn. (Pétasite.) T. petasites ?) Th. Fl. Fuki, Japon. (v. v. h. b.) Herba floresque edules ac medici usus im tuss1, T. Japonicum „ Th. Fsuwafuki , Japon, (v. v. hb.) In uleeribus luxuriantibus ab _agricolis adhibentur folta recentia. CXXIII. AsreR, Lann. A. scaber „Th. Sirajamagik, Japon. (v. v. h. b.) Herba edulis. CXXIV. CHRYSANTHEMUM, Linn. _C. coronarium. Th. FL. Sjunkik’, Japon. bve) Usus: Herba obsonium quaesitum, C. Indicum, P.S. Kik, Japon. (v. v.) Florum sertis coluntur idola; folia fuman- tur pro tabaco, sed rarius, ab agrico= hs. CXXV. soNcuus, Lann. S. Oleraceus, Th. FL. Kesi-asami , Japon. (v. v.) Herba edulis. CXXVI. zacTvcA, Linn. (Laitue). | 220 4a 220 „SYNOPSIS L. sativa, Linn. Fsisa, Japon. (+. v.) „6, «akatsisa , fohus purpurescentibus. Quam ipae oulbs weivnins affinis var: romane. P.S. Herba ubique magui zestimatd. 221 222 225 224 225 CXXVII, rLEONTODON, Linn. (Liondent.) L. taraxacon, P. S. var: & Sinense. Tanpopo, Japon. (v. v.) Herba atque radix edulis. CXXVIIL. PRENANTHES. Linn. P humilis, Th. Fl. Nigana, Japon. (v. v.) Herba edulis. CXXIX. Prerrs, Linn. P. Japonica, Th. Koosorina , Japon. (v. v. h. b.) | Herba tenera edulis. CXXX. GNAPHAFTUM , Fann. | G. arenarium, Th. Fl. Motsibana, Ja- pon. (v. v. h. b.) Flores —admiscentur _placentis; herbam fumari pro tabaco nobis 1}. THUNBERGIUS refert. CUCURBITACEAL. CXXXI. BRYONIA, Luann. B. Japonica, Th. dotsudsura, Japon. (v. v. h. b.) Caulis volubilis pro plectendis adhibetur eorbibus diversisue utensilibus. CXXXIT “326 227 PLANTARUM OECONOMICARUM. ha CXXXEF. mromorprcaA , Linn. M. charantia, L. E. Nigagori, dapon. (v. vh. b) Est vero Cwucumis verycosa, quam Ill, THUNBERGIUS descripsit. Poma adhuc immatura pulmerto admis- cent ob virtutem stomachicam. CGXXXIFE. rurFA. var. £. foetida, Bl. K. W. Metsima, Japon. (v. v.) Usus: Pepo adhuc immaturus comeditur habeturque. ab agricolis remedium resol- vens; maturatae tela cclutosa lignosa pro penieillis adhibetur. CXXXIV. cveumrs, Linn. (Concombre.) C. melo, P. S. Makwauri, Japon. Variet: & dsiuri, Japon. C b Kwasuri « Uterque pepo saporis grati ac aromatici. C. sativus, P. S. Ki-uri, Japon. E China introductus. C. conomom, Th. Fsuke uri, Japon. (v. v. h. b) Varietates Japonice : a Fsuke- uri, (v. v.) b Siro-uri, (a. 1) ce Ao-=uri, (a. 1.) d Kwatet, {V. v.) Usus: «Fructus cerevisiee Japonice, ex « oriza confectee, faecibus cordiuntur et sub « nomine Nalatsuge (varius Konomon) di- ven= 251 *552 SYNOPSIS cvenduntur, crebrumgque hoe coelo obsonium «est.”” Quee Ill. rnuNBErRGI verba attestor. Varietas, dKwatei nimirum , laudatum a medicis suppeditat emetocum , (pedunculi nimirum peponis adhuc immaturi), quod exclusive in provincia septentrionali Jet- sizen optimae dicitur indolis. _ CXXXV. cuvcurBrrA , Lann. (Courge.) Quod genus sequentibus sectionibus divi- dendum studu:i: Sect. A. Lagenaria, Sieb. (Galebas- sier.) | C. lagenaria, L. E. Varietates Japonicze. a Pepone pyriforme. Hisago, Japon. b Pepone elavato elongato. Nagahisago ; Japon. c Pepone versus petiolem attenuato. Juhisago, Japon. d Pepone medio constricto. Nigakisago, Japon. Usus: Variet. a c d pro diversis ad- hibentur utensiliis, pro lagenis; variet. b in jusculis frequens editur. Sect. B. Fookwa, Sieb. C. hispida, Th. Lookwa, Karmouri, Japon. Varietates: a Pomis rotundatis. b Pomis oblongts. Po- 334 „558 PLANTARUM OECONOMICARUM. 43 Poma in jusculis cocta. Sect. C. Citrullus, (Citrouille) C. citrullus, P. S. Swikwa, Japon. b. Variet. carne alboSiro suikwa, Japon. Poma ubique cruda per aestatem quaesita. Sect: D. Pepo. C. pepo, P. S. Varietates observavi sequentes : a Boobura. Pepone sphaerieo utrinque depresso sulcato glabro luteo. Snor. _G. maxima, DpucH in Lam. Enc. Bot. 6 Pepone pyriforme luteo. Kintookwa;, Japon. (e China) c Pepone sphaerico. utrinque depresso verucoso. (e China) In jusculis frequens cocta sunt poma eo- rumve pulpa. | CXXXVI. TRICHOSANTHES. Linn. T. evcumerina, Th. Fl. ZFenk'hafun, Japon. (v. v.-h. bi) Adhibetur radix ab agricolis in exanthe- _matibus. -256 ete RUBIACELE. CXXXVII. GARDENIA; Linn. G. florida{?; Th. Fl. Kutsinasi, Japon. (v. v. h. b.) Fructus tinctorius. G. radicans, Th. Kokutsinasi ‚Japon. (v. veh. b) Pro septis lacuum vivis. CA- 258 259 *o4r SYNOPSIS CAPRIFOLIZE. CXXXVIII. rONrcERA , Linn. L. Japonica, Th. Nindoo, Japon. (v. v- h. b.) Usus: Stipites ab agricolis in syphili in- veterata optimum preedscantur remediunr, CX XXIX. sAMBUCUS, Linn. 8. ect. pa R‚S. Tadsu, Japan. (v.v. h. b. 01e: Folia adhibentur in vulneribus. Sinon- sambucus nigra, Th. Fl. ac sambucus racemosa, R. S. CXL. vrris , Linn. (Vigne) V. Vinifera, R. S. Budoo, Japon. Duas observavi varietates 7 a Japonica, Sieb. b Jezoensis , Sieb. Prior in meridiónalibus, posterior fructi- bus nigris in berealibus provinciis culta. Edunt uvas, praeparandi vini ceterum ig navi; quod ipse ex uvis Japonicis prae- paravi vinum , cum devi vino albo rhe- nano id comparaverim, me persuasum habens , vineas sub hoc coelo bene succes- suras. V.flexuosa, Th. Nobudoo, Japon. (v.v. bh. Hadrian, | Sponte ubique erescit, fructibus parvis ni- gris sapidis onusta. UM- ko40 245 244 245 PLANTARUM OECONOMICGARUM. 45 UMBELLIFERZ. CXLI. ArArrA, Linn. | A. edulis, Sieb. Udo, Japon. (v. v. h. b.) Radix edulis. Sijnon: Aralia cordata, Th. Observat. Ab Il, THUNBERGIO , nomen datum commutare coactus. fueram, hac specie non folus simplicibus sed compositis gaudente, foliolis 1deo tantum. et gigidem rarius cordatis. A. pentaphylla, Th. Wukogi,: Japon. (v.v h.…b;) „Folia. tenera edunt. CXLII. PANAx, Linn. (Genseng.) P, guinquefolia, Linn. (R. R.) Ninzin, Japon. a Coreensis, Sieb. Tgjoosen—ninzin, Japon. (a-J. ) | b Japonica, Sieb. Josino-ninzin, Japon. (v.v) a. a, Fructibus rubris, » b. b. Fructibus apice nigris. c. c. Fructibus flavis Quae varietates in hortis cuitac (a) ac in montibus collectae (5) illis tamen, quae ex ipsa Corea ac America importantur; longe inferiores. | CX LI. eoa p Linn. H. Asiatica (?) Th. FI. Bpldomgguaa, Japon. (v. v. h. b.) G U { 246 247 248 250 251 SYNOPSIS Usus: Ab agricolis adhibetur i in haemor- rhagiis. CXLIV. Arrum, Linn. (Persil) A. ternatum, R. S. Tooki, Japon. (v. v. h. b.) Herba edulis ac medici usus. CXLV. meum, Tourn. M. foeniculurn, Spreng. Daiwakjoo , Chin. Planta e China introducta pro condimento, rarius a Japonensibus, frequens a Chinen- sibus usitata. CXLVI. coRIANDRUM, Linn. (Coriandre.) C. sativum, R. S. Kojendoro, Japon. Kusuisi, Chin. (v.-v. hb.) Planta e China introducta. ac rarius in hortis culta. CLXVII. pAvcus. Linn. (La carotta.) D. carotta, R. S. Ninsin, Japon. (v.v.) Usus: Ubique culta; e Tartaria introducta dicitur. | CXLV III. PEUCEDANUM ; Linn. En gf vr ar Eh. Booki, Japon. (v.v. h. b ‚ Herba tenera edulis. CXLIX. ‘sANrcvra , Linn. S. Japonica. Sieb. UieiBHROFP; Japon. (v. v. h. b) Synon: Sanicula Canadensis, Th. FL. Her- ba edulis. CL. ANETHUM ; Linn, 252 252 2535 254 255 * 256 PLANTARUM OECONOMICARUM. 47 A, graveolums, Ann, Tondo ‚ Japon. (v. v. h. b). Rarius pro condiméento, im: hind cultum: CLI. sSELINEA ; (Gen?) Bijakusi, Japon. (v.v.h. b.) Colstur an usum offremmarum. CLII. srrinea , (Gen: 2) Senk)jo; Japon. (v. vh. b) Usus : Prêcedentis. CLIII. seLiNeA, (Gen. 2) Matsisjoosoo, Japon. (v. v.) Radicem hujus plante in insula Matsijoo ad preparandum sericum ; quo ecelebra- tum pannum, sub nomine Matango éonfici- tur, adhiberi mihi relatum. Plantam in h. b. introduxi, data occasiones; èxperi- mentum simile facturus. SÄXIFRAGEE. CLIV. HYDRANGEA, Linn. (Hydrangelle.) H. Thunbergii, Sicb. ps zesd ‚ Japon, \v. v. h. b) Usus: E folus junioribds preeparatur In= fusum thee. THEREBINTHA CEE, GLV, rrus , ‘Linn. 2207 R. Javanicum, Th. Fl Ea Fusi- noki, Japon. (v. v. hob.) | Usus: Galle, quas profert arbor, inco- lis * 258 * 259 SYNOPSIS lis fusi dictae, ad nigrum adhibentur tin- gendum. R. vernix, Th: FL (arbre de vernis) Urusinoki, Japon. (v. v. h. b.) Usus: Arbor vernicem Japoniae. selectam stillans,- praesertim in provincia Kusju quaesitae qualitatis, R succedaneum, Th. FI (arbre du cire) Hase ‚ Japon. (v.v. h. b.) a Hase. * b Kwurohase. Arbor , quae ceram vegetabilem pro can— _delis fundendis profit 260 261 * 62 CLVI. ZANTHOXYLON , Linn. Z.(?) Kibada;, Japon. (v. v. sine’ fructu floreque. Usus: Lignum ad luteum tingendum max- ime usitatum. Cortex habetur febrifugus. CLVII. FAGARA , Linn. kRAS du Ja- dekt) Fr, hin Th. Fl. Sarnsjoo, Japon. (v. v. h. b) Usus: Herba eid fructusque pro con- dimento. RHAMNEE. CLVIII. zizypuus, Tourn. (Jujube.) Z. nats’'me, Japon. Nats’me vulgo dictus (v.v. h. b.) Secundum auctoritatem Clar. ONOLANSAN (Bot. Jap.) sequentes in Japonia co- lun- „ PLANTARUM OECONOMICARUM. _ é9 luntur varietates ac forsan potius spe cies, quas citandas putavi: a Nats me ; 6 Kukuri-nats’ me ; c Nivu-nats me ; d Siro-nats’me ; e Kara-nats me. Fructus edulis ac medici usus. CLIX. movenra, Th. *265 H.dulcis, Th. Kenponasi, Japon. (v.v) Arboris sane e China introductee prospe- roque sub hoc coelo vigentis pedunculi imo sapidi comeduntur. CLX. rex, Linn. (Houx.) “264 1. latifolia, Th. FL. rien ek Japon. (v. v. b. b.) 265 7, integra. Th. riem andel adi Japon. (v. v. h. b.) 266 Z. rotunda, Th. Motsinoki edict (v. v‚) Quarum ramuli elegantes Bheri idolo— rum exornant sedes. CLXI. rvonrmus , Linn. (Fusain.) *267 E. majumi. Sieb. Mizjkui, en (v.v. h.b.) Pro sepibus vivis. Sünon: E. Europeus, Th. Fl. *268 E. alatus, Sieb. Onimajumi, Japon. ‚(v. v. h. b) Quoad usum. fruticem hanc in verba Ill. THUNBERGII allegavi. Sinon; Gelastrus alatus, Th. 1 26q * 269 “270 ie WA 27 2 SYNOPSIS E. (2) Japonicus, Th. Masaki, Japoz. (v. v. h, b.) Pro sepibus vivis. BERBERIDEA. CLXIL. NANDINA, Th. N. prices Th. tn Japon. (v.v. h. bege dbi Ku ricatheon custos frutex. ANONEZ. GLXAII. kapsura , DC. K. Japonica, DC.P. Binkadsura, Japon. (v. v. h. b.) E stipitibus foliisque praepäratur mucila- go ad chartam conficiendam ac pro lava cro capillorum ubique usitatus, CLXIV. MAGNOLIA, Lamn. (Magnòlier.) MM. hoonoki, Japon. (v. v. h. b.) Usus: E hgno conficrantur gladiorùm va- ginee, carbones ad laevigandum lignum gesque adhibentur. CLXV. 1rumrcrcruMm , Linn. (Bavian.) 5 I. Japonicum, Sieb. Sikimi, Japon. (v.v. he bh.) Ramuli florentes idolorum coï önaut sedes. Sijnon: Wlieicium anisatum. Th. MELICESR, hi GEXVI, mera, Linn. 274 PLANTARUM OECONOMICARUM. 51 M. azederach, Th. Fl. Sendan, Japon. (vaar h.-b.) …E fructibus exprimitur oleum”, (Fhunb. ) | id quod ignoro, sed fructus in variolis ac E25 276 STE 278 corticem in vermibus ruricolis esse re- medium , mihi relatum, SAPINDEZ. CLXVIL. sariNDus, Linn. (Sevónnier.) S. mukurosi, Gärt. Mukurosi, Japon. (v.v. h. b.) | Usus: Fructus adhibetur ad lavandum loco saponis. « CRUCIFERM:. CLXVIII Brassica ; Linn. hw iek B. ‘Chinonsis, DG. P. Na; Japon: Der cult. in h. b.) Variëtates : | a Na, ö Kiond; e Foona. E China atitiquissimis temporibus allata , herba eruda satsaque crebrum obsonium , e seminibus oleum exprimitur pro lucer- nis. B. Orientalis , Linn. Abrana. Japon. (v. v. eult-'in bh, b.) Variet: a Murasakina , b Motsina. E seminibus oleum exprimitur usitatssi= mum. B. rapa; DC. P. Kab'na. Japon. (v.v. eult. in h. b.) Co- J2 on 280 282 SYNOPSIS Copiose colitur. B. saruna, Japon. (v. v.) Ad oleum exprimendum rarius culta spe- cies. b Mizuna, Japon. (v. v.) Herba edulis. CLXIX. sivAris , Linn. (Moutarde.) S. Chinensis, DC. P. T'akana, Japon. (v. v. cult. in h. b.) Varietates culte. a Takana, Sijnon. 'S. imtegrifolia, DCG. P. b Tsisa takanas c Karast. Quae varietates ob herbam , quam adhuc teneram comedunt, magis vero ob semi na ‘pro condimento tritissimo ubique co- luntur. Observat: Omnes haud dubie Brassice species ac Sinapis e China oriundae. CLXX. RAPHANUS , Luann. ‚Radis.) Sect. I. Raphanus, Linn. DC. P. A. Radicula. R. sativus , Linn. Daikon. Japon. Anceps haesito ne varietates quasdam Ja- Ed _ponenses proprias potius dicam species; sequentes tam vivas tam bene delineatas observavi: variet. b. oblonge , DC. P. a Miasige daikon; b Sakurasima daikon; c Kurahasi daikon ; d Hesumi daikon; e Mu- PLANTARUM OECONOMICARUM. 53 e Murasaki daikon; f Nats’-daikon ; g Minoharudaikon ; h Sank’wats dai- kon. Variet. a rotundae. DG. P. a Kusuhata daikon ; b Karamit dat- kon ; Adnotatu digne due insuper sunt varieta- tes: a Radice tenui elongata, 5 — 4 pedum. longa (v. s.), Hadano daikon dic- ta. __& Radicibus faciculatis, Zako daikon, _ Raphanus omnium sane obsonium in hoc 284 285 regno prestantissimum, crudus, coctus, salsus, conditus, siccatus; diver sisque prae- paratus modis ruricolae principisque fertur in coenam. CLXXI. cARDAMINE, Linn. ‘ Cresson.) C. scutata, Th. Tagarasi , Japon. \v. v.) Herba edulis. CLXXII. cAPsELLA, Vent. (Bousse a berger.) C. pursa pastoris, DC. P. Nats’na, Japon. (v. v.) Herba edulis. CLXXLIL rrasrr, Dill. Scot, Nomisma ;, DC. T. arvense, Linn. Danbai-utsiba , Japon, (v.v. Herba edulis. CLXXIV. CocHLEARIA, Linn. H 287 ES DINOPSTS 286 C (7) wasábi, Japon. (v. v.) Pro condimento. PAPAVEREAE. CLXXV. papaver, Linn. (Pävot.) | 287 P. somniferum ‚ Linn, Kesi,Japon. (v‚v.) a nigrum; b album. Usus: Herba tenera seminaque eduntur; preeparatur quoque ab asseclis quibus- dam scientiarum nostrarum e succo stil-_ lante opium, quod vero sub hoc coelo vix patriam surrogat virtutem. RANUNCULELR. CLXXVL. poronra, Linn. (Poeonie ) Sect. Moutan , DG. 288 P. moutan, DG. P. Botan , Japon. (v. | ‚ Nehs b.) Sect. Poeonia, DC. 289 P. albiflora, DG. P. Sjak'jak, Japon. (v. v. h. b.) Colitur utraque species tam ob flores | speciosos tam ob radices, que in usum{ officinarum colliguntur. > LEGUMINACEE. CLXXVIL poriemos , Linn. (Dolie.) 2go D. lablab, Linn. Zngenmame, Japon.) (v. v. cult. in h. b) | 291 292 295 * 294 - PLANTARUM-OECONOMICARUM. —_ 5ò a Floribus purpureis seminibus- nigris. Stnon. D. cultratus, Th. ac D. purpureus, Linn. b Floribus albis seminibus albis, S7/- non. D.albus, Lour: Legumina adhuc tenera comeduntur. D. Incurgatus, Th. Natamame , Japon. (v. v. cult, in h. b.) a Floribus purpureis seminibus roseis; b Floribus albis seminibus albis. Rarius cultum legumen. D. wmbellatus, Th. Sasage, Japon. (v. v. cult. in-h, b.) a Seminibus roseis leguminibusque pen- dulis , Sasage „ Japon. b Seminibus nigris leguminibusque pen- dulis, Kwrosasage „ Japon. c_Seminibus nigris leguminibusque erec= tis. (an prop. spec. 2) Legumina seminaque queesita. D. hassjoo. Japon. Massjoorname, Japon: (v. fructus.) Rarius culta species. D. hirsutus „ Th. Kudsu, Japon. (v. v. h. Ì Planta sponte crescens linteum , amylum, funes À pabulumque equorum profert. Le= gumina ejus valde hirsuta Dolichique pru- rientis eemula hand dubie hoc remedium, vermifugum surrogare possent, | * 295 56 STNOPSIS *295 D.(?) polystachyos, Th. Fl. Fusi, Japon. (v. v. h. b.) Usus: Pro domibus vivis, funibus, lin- teoque usitatus. CLXXVIIL. soor , Moench. Sich. (Sooja du Japon. ) 296 S. Japonica, Sieb. Sooju vulgo Daisu, pb / Japon. Varietates quas ipse colui: a Semin:bus albis. Daisu, Japon. b Seminibus albo fuscis. Tobimame, Japon. c Seminibus fuscis. Sinsjumame, Jap. d Seminibus nigris globosis. Kuromau- me, Japon. e Seminibus nigris compressis. Kuro- tokorosun , Japon. f Seminibus viridibds: Awomame, Jap. Usus: Omnium sane leguminaccearum in insulis « Japonicis usu tritissima ad pra- parata sub nomine Sooju, Miso, Toafic aliaque usitata. Quas enumeravi varietates quoad usum plane sunt diverse, quare ipsas suo tempore species pronuntiabo proprias. Praesertim id in variet. d, e ac f alludere volo. S. nomame, Sieb. Nomame ac Jawara- ketsmai, Japon. (v. v. Plantae sponte crescentis folia adhuc te- nera pro potu Theae colliguntur. CLXXIX. ad PLANTARUM OECONOMICARUM., 57 ‘cc CLXXIX. Práseorus, Linn. (Haricot.) 298 P. vulgaris, L E. bak deni Coluntur varietates: a Semrnibus albis. Szrotorukusun, Ja- pen. | b Seminibus rubris. Mkasasage, Jap. ce Semimibus atro virentibus. „Zosasage, Japon. d Seminibus nigris. Kurotorukusun s Japon. Rarius in J aponia cultum legumen. 299 P. atsuki, Japon. (v. v. cult‚ in h. b.) _ Variet. 5 ooatsuki, Japon. Exstant praecterquam varietates diversae magnitudinis ac serendi temporis. Legumen ubique cultum; semina orizae sive hordei granis intermixta diebus edun— tur festis habenturque remedium diureti- CO j Zoo P. bundoo, Sieb. Bundoo sive Futanari- mame , Japon. (v. v. cult. in h. b.) Seminnm germina arte elicita nomine Mo jasi quaesitum praebent obsoúium, CLXXX Pisum, Linn. (Pois) So1 P. sativum, Th. Fl. Jendoo, Japon. (v. v…) Legumina tenera ac semina comedunt ma- tura, CLXXXI. vricra, Linn. (Vesce.) 5o2 WV. faba, Kh. Fl, Soramame, Japon. BES (vs v) b Jae 505 503 506 * 507 SYNOPS IS b Jamatomame, Japon. (v. fructus.) Obsonium ubique di CLNXXIL MepicAGo, Linn. M_ polymorpha, Kh. Fl. Mumakojasi , Japon. (v. v. Pro pabnlo equorum. CLXXXIIL ArAcHis, Linn. (Pistache de terre.) A. hypogaea, L. E. Variet. a Asiutica, Lour. Bakkwasei, Japon. CLXXXIV. GEYCYRRHIZA, Linn. (Re- glisse. ) G. Kansoo, Japon. (v. v. sine flore.) E China introducta rarius et quidam in provinciis insulae Sikok’ culta. CLXXXV. MrMmorsa, Linn. hg arborea, Th. Fl. Nemunokt, Japon. v. b. b.) snit: in sylvis pactis Japoniae meridio- nalis frequens ab agricolis ad agseres Littusque muniendum culta. AURANTIACELE. CLXXXVL. AEGLE , Corr. act. Soc. Linn. A.(?) serpiaria, DC. P. Gedsu, Japon. (v.v. h. b.) | Ommium sane fruticum ad sepes vivas aptssimus. CLXXXVIL crrrus, Lann. (Oranger.) * Pe- * 508 me 5og mi: 98e PLANTARUM OECONOMICARUM. 59 * Petiolis nudis. C. medica, DC. P. b Junos, Sieb. Junos sive Juzu , Japon. (v. v. h. b.) C. hobilis, Lour. (DC. (v.v. h. b.) Varietates exstant in Japonia diversae, quae vero duabus comprehenduntur sectionibus: a Mikan, eortice pomorum ecrassiori; b Koozi, cortice pomorum leviori. Quarum ipse' vidi venales: a Nagasima- mikan; b Ma-mikan; c Tatsibana; d Wasekoosi; e Sirokoosi, etc. etc. 0% * Petiolis subnudis. C. Japonica, Th. Kirnkan, Japon. (v.v. 5D C. margarita, Lour. € Tookirnkan , Jap. (v. 4. h. b.) te Peebos alkts. C. decumana, Bl K. W. Sjakatra-Sjabon, Japon. (v. v. h. b.) C. sabon, Sieb. Sjabon, Japon. (v. v. h. b.) C. daidai , Sieb. Deiidai ‚ Japon. (v. v. h. b.) C. toomikan, Japon. (v. v. h. b.) Species dubia, C. kunep, Japon. (v. fructus.) Allegatae citri species ac varietatese China in Japoniam sunt introducte, et quidem anno ante Ch. n. 55, quo per principem Co- 6o *518 "240 520 521 SYNOPSIS Coreensem legatum ad imperatorem Japo- nicum primo sunt oblatae. Ipse nusquam citri speciem sponte crescentem hucusque in Japonia observavi, 1d quod assertum UL An. pe HUMBOLDT , qui in Americae regionibus Arade ihk ne unum sponte crescentis citri indagavit vestigium , con- firmare videtur, Chinam citri patriam pronuntuans. CLXXTIII. erreyveRaA, Th. C. Japonica, Th. Mokokf, Japon. (v. v. h. b.) C. Kaempferiana, DG. zgeen Japon. (ze MAREA Utraque- arbir penatibus sacra. GLXXXIX. eurva, Th. E. Japonica, Th. Misakaki, Japon. (v. v.) Variet. a multiflora , Sieb. {\v. v.) b parviflora, Sieb. (v. v.) c hortensis, Sieb v. v.) Fructus adhibentur tinctorui, GERANIA. CXC. oxArrs. Linn. O. corniculata, Th. Fl. Suimonogusa sive Katabami , Japon. \v. v.) Herba edulis. CXCI BALSAMINA, Rv. B. hortensis, DG. Tsunigurenai ‚ Japon. (v‚ v…) MAL- 522 525 524 „525 PLANTARUM OECONOMICARUM 61 MALV ACE. CXCIT. mArLvA, Linn. (Mauve.) Sect. TI. Malvastrum. - M., Mauritiana, DG. P. Seniawoi , Jap. (v. veh. b.) Usus: Pro mucilagine. CXCIII. rrerscus, (Gaimauve.) H. manihot, DG. P. Zororo, Japon, (v. v. h. b.) Pro mucilagine ad preeparandam chartam. H. Sjriacus, DG. P. Siromukuge, Jap: (v. v. h. b). Flores ab agricolis adhibentur in dijsenteria. CXCIV. cossyrium , Linn. (Cotonier.) G. herbaceum, Th. Fl. Wata;,- Japon. (v. v.) Japonenses dividunt Gossypium herba- ceum in varietates praecociores ac seroti- nas, quae nomine veniunt JWuse-wata ac Okude-wata. Praeterea exstat varie= tas floribus rubris, quae Japonensibus Murasakihana-wata, ac altera lana flas vescente, quae F'sja-wata dicta. Priorem autoritate Ill. ONOLANSAN allegavi, pos « terioris semina lana flavescente vidi. Gossypium a Lusitanis in Japoniam in= troductum in tanta imperu populatione praecipuam pro linteis exhibens materiam inter plantas oeconomicas maximi momenti jam nunc est ponendum. Ì GXCGV. 62 SYNOPSIS CXCV. rueaA, Linn. “526 Th. Chinensis, DG. P. Tsja, Japon. “547 528 529 (v.v. h. b.) a viridis. (v.v) Ubique cultus frutex, sed seminibus tan- tum autumno satis propagandus, b bohea. E China adducta rarius in hortis colitur. (v. v. h. b.) CXCVI. caMErrrA , Linn. C. Japonica, DG. P, Tsubaki, Japon. (v. v. h. b.) Floribus constanter rubris simplicibus florens sylvarum decus vernum; culta plenis versicoloribusque floribus botano- philis cura. Frequense seminibus exprim:tur oleum ad unguentum capillorum. C. sasank’wa, Th. Sasank’wa, Japon. (v. v.‘h. b.) Sponte cultaque ubique venit; folia ad- huc tenera rarius pro potu Thee, se- mina vero in usum precedentis collecta. CXCVII. PeNrTAPETES, Linn. P. phaenicia, DG. P. Ztsibi, Japon. (v. v. b. b.) Usus; Cortex pro fumibus praeparatur. TILIACEZ. CXCVIII. ermocArPus , Linn. à 1054 PLANTARUM OECONOMICGARUM. 65 *55o B. Japonicus, Sieb. Tsukunoki vel ár 551 JA bori, Japon. (v. v.) Exprimere olêum e nucleis arboris in provinciis meridionalabus frequentioris il hus olivarum ang mihi nuper rela tum. CARYOPHYLLELZ. CXCIX. Ausine , Linn. A. medica, P. S. Hakobe, Japon. (v. v.) Habetur hen trialis ab agricolis an- tiscorbutica. CCG QurrrA, Luann. Q. trichotoma, Th. Akane, Jap. (v. v) Ädhibetur rubiae nostratis ad instar tinc- torla. PORTULACEE. CCI PORTULACA ; Lina. 355 P. oleracea, P.S. nk iu, Japon. "554 (v. v.) Herba edulis. MYRTEZ. CCIE. myrrvus, Linn. M{\?) laevis, Th. Kuroki , Japon. (v. v.J Ramulis semper virentibus penatum sedes, quas dicunt Gofei, adumbrate. CCI. punic4, Lian, (Grenadier.) 555 64 535 * 556 “Dak “558 359 SYNOPSIS P. granatum, P.S. Sakuro, Jap. (v. v. h b.) Observavi varietates duas: a Caule arboreo foliis deciduis ; b Caule fruticoso foliis subperennanti- bus. Poma eduntur ac tinctoria adhibentur. CCIV. peurziaA , Th. D. scabra, Th. Utsugi, Japon. (v. v. h. b.) a Floribus simplicibus ; 6 Floribus plenis. Usus: Folia ad levigandum lignum. SEDEZ. CGV. sepum , Linn. S. telephioides, P. S. Benkusoo, Japon. (rien ha hd Adlubetur ab agricolis in heemorrhagus. ROSACELZ. CCVI. rosA, Linn. R. Ad ‚ Th. Zwara, Japon. (v. v. h. b. Usus: Lignum adhibetur tinctorium. CCVII. ruaus , Linn. (Ronce.) * Foliis integris. | R. incisus, Th. Too-itsigo, Japon. (v. v. h. b.) E China. 403 PLANTARUM OECONOMICGARUM. 65e R. trifidus, Th. (v. v.) E China. R. palmatus, Th. Kt-itsigo, Japon. holes elk: b.) 546 * 547 548 R. Molucanus, Th. FL. Mjakeisd Jap. (v. v. h. b.) * * Folus compositis. R.triphyllus, Th. Nawasiro-itsigo, Jap. v. v. b. b.) R. idaeus,(?) Th. Fl. Kwsa-itsigo, Jap. (Vo V. R. tokkura, Japon. rione. Jap. (v. s.) E China. Quae species tam cultee tam sponte crescen— tes fructus proferunt, quarum cultarum Rubus incisus, ac sponte crescentium Rubus es ac ideeus (?) maxime que situs. CCOVIIL. sprrma , Linn. i. S. chamaedrifolra, Th. Fl. Zwagasa, Japon. (v. v. h. b.) S. Thunbergii, Sieb. rik mb JT ite (v. v. h. b) Sijnon. S. erenata, Th. Fl: nonYeroS. erenata, Pallas. S: Japonica, Sieb. Kogomebana, » Japon. (v. v. h. b.) Elegantes frutices ubigue pro sepibus vi- vis culti. GGIX, 66 SYNOPSIS CCIX. Pyrus; Linn: (Poirier) 54g P. communis, L. E. Nasi, Japon. Varietates observavi sequentes:: a destivalis: Foliis ovatis acutis gla- berrimis „ pomis globosis ferugineo punctatis ; b Autumnalis: Folus ovatis acumina- tis glaberriusculis , pomis globosis , ferugineo punctatis. ec Hiernalis : Folüs ovatis subtus ramu— lisque junioribus, rugoso tomentosis „ pomis ovatis ferugineo punctatis. Poma, quae vidi e China adducta, vix a Japonicis diversa, pyrum communem jamr ubique pér Japoniam vulgatum illine esse mtroductum, testantur. 55o P. malus, L. E‚ Ririgo, Japon. (v. v.) Praecedenti- rarius culta. “551 P. baccata, Th. Fl. Fructus vix edulis. CCX. cyponra „ Tourn, (L. E.) (Cognas- sier. 552 C. cdonia, P. S, Marumiro, Japon. (v. v. h. b) Rarras culta. 353 C. Sinensis, L. E. Raak Japon. (v. vh. b.) Fructus edulis. *554 C. Japonica, P. S. Kaidoo, Japon. Sequentes in hortis coluntur varietates : a Flo- 555 * 556 Jg PLANTARUM OECONOMICARUM. 67 a Floribus roseis, Posimi-kaidoo, Jap. (a. J ) b Floribus puniceis, Nankin-kaidoo, Japon. (v. v. bh. b.) Quae species enumeratae omnes e China in Japoniam sunt introductae. CCXL. sorBus, Lann. S. Japonica, Sieb. Urasironoki, Japon. (v. s.) Sponte venit in montibus insulae Nippon, ubi fructus salsos vidi venales. CCXII. mesPirus , Linn. ME. Japonica, Th. Biwa, Japon. (v. v. B: B Arbor ob fructus sapidos in meridionalibus Japonie provinciis culta, haud dubie e Chi- na est introducta. CCXII[. AmycpALus , Linn. (Pecher.) A. persica, P. S. Momo, Japon. Sequentes observavi varietates: a Dsuwai-momo, Fructibus levibus; b Ke-momo. Frucubus tomentosis; ec Hiteo. Fioribus plenis puniceis; d Siro-momo. Floribus plenis albis ; e Genpeitoo, Floribus variegatis. Vix ecredibilis incolarum mos, quoscum- que fructus adhuc immaturos consumendi, persicis quoque ceterum bene provenien- tibus omnem aufert saporem. CCXIV. Prunus, Linn, (Prumier.) *Gerasus, P. S, *558 68 * 558 559 * 560 561 “562 “365 SY NOPSIS P. donarium, Sieb. Sakura, Jap. (v. v. h. b.) Ad templa celebrata inque hortis frequens culta florum preesertim plenorum formo- sitate omnium amygdalearum longe prin- ceps. P. Jamasakura, Japon. (v. v/h. b.) Lignum exclusive in uswm xylographo- rum versum, cortex pro diversis utensi= libus ac fructus a pueris colliguntur. P. itosakura, Sieb. Jtosakura „ Japon. (v. v. h. b.) Gerasus ramulis pendulis florentibus ad- ornans idolorum sacra. * * Prunus, P. S. P. domestica, P. S. Zumomo, Japon. Sequentes exstant varietates: a Zumomo. Fructibus globosis rubris (v. v. h. b.) b Awozumomo, Fructibus globosis vi- ridibus. (v.v.h. b.) c Sirozumomo. _ Fructbus _globosis flavescentibus. (v.v. h. b.) E China est introducta. Crudi salsive crebro consumuntur fruc- | tus. P. tomentosa, Th. Kosura, Japon. (v. v. h. b.) P. Japonica, Th. Niwamume , Japon. (v. v. b. h) | Utriusque fructus edulis. COXV, *564 3565 3566 * 567 568 569 PLANTARUM OECONOMICARUM. 69 GGXV. kerra, DG. K. Japonica, DG. P. Jamabuki, Japon. Varietates : a Floribus simplicibus; b Floribus plenis; c Floribus simplicibus foliis argentatis. K. tetrapetala, Sieb. Sirojamabuki, Japon. (v. v. h. b.) Utraque species pro sepibus vivis colitur. CCXVI ARMENIACA, P. S. A. vulgaris, P. S. Ans , Japon. (v. v.) Fructus bene proveniunt sub hoc coelo. A. Raad Sieb. Mume , Japon. (v. v. h. a re simplicibus plenisque niveis; b Floribus simpiicibus plenisque roseis rubrisve. Innumerzee hujus precedentisque coluntur varietates, ob flores speciosos magnt eestimatee. Geterum arbor ubique colitur;, fructibus, qui miso condiuntur, obsonium, vulgatum, corticeque pigmentum idoneum icolis praebens. ADDENDA QUEDAM. CCOXVIL. GRAMINEA , Makomo , Japon. Frumentum pro farina in provinciis sep= tentrionalibus Cosjuu ac Mino cultum. (a. J.) GCOXVIII. PALMA, Zsuku, Japon. K Co- SYNOPSES Colitur in provincia Satzuma , quo e stipu- hs illis Chamero excelse similibus funes diversaque preeparantar utensilia, (v. v.h. b. sine flore.) CCXIX vrsurrvm , Linn. WV. Kanbok, Japon. (v. v. h. b.) Conficiuntur queesiu ad purificandos den- tes penicilli e fruticis ligno, GCXX. BAUHINIA;, Linn. B. scandens, P. S. Bodaisju, Japon. (v. v. h. b.) Semina adplicautur pro orbiculis ad pre- ces. _CCXXI. pBornmerr, Jacq. B. Janagi-itsigo, Japov. (v. v. h. b) Fructus edulis. Liliumtigrinum , Gurtis. Ornijuri, Japon. Radix bulbosa edulis. Citrus aurantium , DG. P. Foo-mikan;, Japon. (v. v.) Citrus medica, DC. P. ‘v.v. fruct.) Variet. c Kabotja(?) Japon. Colitur preesertim in provincia Kiusju. Artemisia ibukijomogt, Japon. (v. V. h. b) | Usus: Ad praeparandam moxam. Citrus sarcodactylis, Sieb. Busikan, Jap. (v.v. h. bh) Culta in provincia Ausju. PFUN- 580 5go 400 PLANTARUM OECONOMICARUM, FUNGI, Akahattake , Japon. Fudetake , Haritake , amasjooro, Hlattake ac Hiratake, 5 apot, Janagitake ‚ Japon. Kik’rage, Kinsimesi, Koogutake, Kootauke, Komes’jovra;, Kuritake , Kuroko , Kusugitake , K’watake, Maitake , Matstake, Matsnaba, Mugisjooro, Murasakimesi, Mutake, Nriretake , Nesutake , Samatstake , Siitake, Stratake, Sunobiki, Tazutake, Totsitake , 23 23 33 22 22 71 Wo= 72 420 SYNOPSIS Wokitake, Japon. Uguisutake, Zugitake. 5 Quae vero fungorum species, aut sponte crescentes aut arte imo provocatae, cru- dae, salsae , siccataeque vix in ulla de sunt coena. ALGE. Amanori, Japon. Edulis. Aonori , « __Edukss. Aosa , « _Edulis. „rame , « Botannori, « Funori ac Kofunori, Japon. Ad lavaÉ crum capillorum ac pro sapone. Ganinosu, Japon. Edulis. Girimeisoo, « Hiziki, c« Edulis. Jgisunori, C Kadsime , « Edulis. K'joonohimo, « / Kobu vel Kob’, Japon. Edulis ac pro ceremoniis (Fucus saceharinus. Th. Fl. Komo , Japon. Edulis. Kuronori;, „2 Mats’nori , „ Edulis. Mats’mo. 5 Mozuk’ , „ Edulis. Makuri, A Mi 450 Ze) Alb PLANTARUM OECONOMICGARUM. 75 Miru,. Japon. Edulis. Nagahiziki , „y Nagoja , se Bdulise Ogonori , 4 | Okitsnori Pr Sakuranori, „ Edulis. Samenori , ni Siramo , Edulss. Soomennori , Ke Tokorotengusa, ‚ Edulis. ad praeparan- dum Kanten. Tosakanori, _ „ Edulis. Uppoinort, 34 WW umisoomen , Japon. Edulis.. WW akame , Japon. Edulis. Zirimesoo , Japon. Oöservatio. Nomina tantum praestantium algarum allegavi indigena, earumque vix attigi usum, quem longe extensiorem Ja- ponenses e vilibus his Oceani donis capere non ignorant. FILICES,. Pteris aguilina, Th. Fl. Warabi, Jap. (v. v.) Usus: Frondes juniores, foliis nondum explicatis, edules sunt, et fere ubique fas- ciculi ejus in tabernis venales exponuntur mensibus Aprili ac Majo. Radix lignosa con= 443 _ imponuntur, sunt omni ceterum tempore _ SYNOPSIS . conditur et veffasa, prima aqua (amylo sic secreto, quod sub, nomine Wardbi- nori vemit) pressa coquituf , atque licet tunc nigricet, a pauperioribus comeditur. (Th. Polypodium Dichotomum, Th.F1. (v. v.) Usus: Anno redeunte novo dona penati- — bus oblata strato ex hujus fronde parato festo frondes ornamento. EQUISETUM ‚ Linn. | HE. aroense , ?) Th. FL. Fswkusi, Japon. 4 (v. Vv.’ Usus: Scapi juniores eduntar. E. hyemale, Th. FL Zokwsa, Japon. (v. v.) | Adlubetur ad lignum laevigandum. ens: « _. | zr | TTABULA SYNOPTICA USUS PLANTARUM. , ke — == _ rm „ k be ad ld 3 en NE, 5 EEE en. Tl EN 4, Diospyros kaki, Th. Rie zel E. Proturundis «Soba.» NS Aar ME 18. Pliytolacca oetandsn, Th‚FI, | ANNAE yen Hi L ALIMENTA SIMPLICIA® 24. Citrus toomikan, Japon, b Dh hed ‚5, Smilax China, Th. Fl. G. Mentha hakka, Japon. SIDN KAR 1q. Phaseolus atsuki, Japon. ARK BEN IS se Kn Polygonum fagopyrum: ded KHR A. Frumenta. 6. Apiumseri, Japon, == 25. Vitis vinifera, R.S, NEN ESS F. Pro turundis vSoomen.> 20, Carthamus tinctorius, L, E‚ 1. Oriza sativa, P.S. Ki „ Tussilago petasites? Th, Fle Nater $ 2 | 26. Trapa natans, P.S. KN ed, 7 8 5 % MEN 7: Gnaphalium arenarium, Th.FL \ …N NF IE ri Tritieum vulgare, Seringe, 21. Mentha hakka, Japon. NN HE ij a, Hordeum hexastyclion, Ser. an Print tomentos sten, N N En 6 | 8. Beta vulgaris, Th, FL. Nas ANDP Hij 4 s nn ad p De. AIEE vol | | 7 esn x Rr TEA Ee „ NINA EE BE. __Radices sobolesve. G, Pro placentis «Motsi,» w 7N 22, Citrus er Ker A ri Il | 5. Hordeum vulgare, Ser. 58; Prunus Japonica, Tl IDS IN E EAN „| 9: EE ) HE it À Re ee fe N Re NE: 1. Oriza sativa var. motsikome ac urusi, 25. Sedum telepluoïdes, P. S, LONSeS N Der 4, Friticum vulgare, Ser. 29. Celtis muku, Japon. ÁN EE TEE 10, Sanicula Japonica, Sicb. A 3 A ED san N\ RSD 2, Triticum vulgare, Ser. # | 2% Hydrocotyletsidomegusa, Jap, MENNE IN EEK 5. Panieum Italiecum, Ser. Zo. Ficus(hirta, P-S: Re KENN Wake 11. Villarsia peltata, R‚ S. ANNE | „ Lacduca satuva, P. S. 5. ClirysanthemumIndicum, P.S, RCN FOR gone = re 5. Panicum ltali S: 25. Graminea? Amane, Jap. at mX 1 E TLE , ED Cardamine scutata, Th Sand RENE | 2 Caladium esculentam, P.S. Feen HER entente: Ad ie | Fl. erg IKR 12. Cardamin a, Th. 8 2 | Vk he den RCOTAEN Br ie P. ASN me 5, Ipomeoabatatas, BKW. | ZARA WR 4 Polygonum fagopymm, P. 26, Polygonum barbatum, Th. | ls REGN | 7 Ee ae corvi, R. S, 52, Rubus theirs TH ? ZINNEN , 5 13. bn somni en . De EN ke re enne. HLD DAN al Tand 5. Panicum miliaceum, Ser. 27. Trichosanshescucumerina, Th. NSD KST 8. Panicum miliaceum , Ser. 53. Rubus idweus? Dh. Fl, Ns NN Ie zé, Apium ternatum, R, f ne UN d 5. Nelumbiumspeeiosum,D C.P. & NX HB 6.” Echinochloa erus corvi, R. S. 28. Arum trilobatum, Th. IN Eni v; W ‚KK. W. Jd gd _ z g. Sorghum saccharatum; R.S. 54, Rubus Moiucanus , Th, Fl, NN \=\N AAE 15. Amaranthus oleraceus , B vk ur „ Rnd 6. Arctium lappa, P.S. « NED ANS 7. Dolichos hirsutus, Th, Se 29. Hibiscus Syriacus, Th. Fl. AD SIN DIe i i ä rh a ERS, | 16. Chie lis, Th. FL, = z Û = 0 1o. Mais vulgaris, Seringe. 35. Rubus trifidus, Th. ? AEN AS ANN Ea An ee . AE Nee 7 ISK 7. Brassica rapa, DC. P, R Ne Lt mn. Pro aceto « Su,» X VE Ja. Acorus gramineus,P.S, Mar KEN OE 3 i { s per IE U z 11. Bleusine coracana, R. 5. 36. Rubus triphyllus, Ch, 17. Rumex pelon es, Th, N VEL Se ene ANZN RG Onee aap rezen derden TI Né «EN Graminea? Makomo, Japon 57. Morus alba, Th. Fl, ENE 18. Veronica anagallis, R. S. Rs AN KHO Ë EN 4 ARD 5 { RAe he EN Capsella pur „Dor. | tN- HST 9. Sagittaria b, edulis, Sich. Ne NRE J._Prosaccharo «Sato» ne) RAS do eee BANEN 4E 15. Coix lachryma, P.S. 38, Morus Indica, Th, EL. ENDS Ne 1: Capsella pursapastors, 0 54°. à Ees Ke J NER : 5 35. Samb bescens, R.S % AMI ù 4 - 7 & ao. Alli species omnes. More\ EN 37 HEN Saccharum Sinense, Roxb, je Sambucus pubescens, , & NV jn B. ' ee Á 39. Cerasus Jamasakura, Japon. SHENIN 20. Arvalia pentaphylla, Th. Fl. Dd An p AE El E Er ANN Be : ’ » B - Dioscorea saliva = - == =r JD 1. Sooja Japonica, Sich. ere tadltedhe ede DEES 21, Leontodony &:”Sinense, P‚S- eZ BES a 5 : 5 È. Medicamina in uaum oficinarum culta |__2. Phaseotusatsukiy Japon. É er haer Er He rus bicolor, Bl. K.W. err £ N TRED 12. Dioscorea opposita, Th. EN ahd ZE NRR ‘Oriza sativa, Ser. he : k 7 41. Juglans Coreensis,Sieb, — el AZ TE 22: Amaranêlius bieolor; BL KW. \ Ta FN 5 7 ie 1 Danax quinquefolias R.S. NENN ie 3. Viciafaba, P. S. n Ë RE DRE 5. A era - ENE NCT N B SEN 25, Dioscorca Japonica, Th, PN NN . EET Triticum vulgare, Ser. ni TT ? ‘ Dû ZN nn ineen en K Er AEN EN Id 14. Aralia edulis, Sieb DL AROLT “ Peris aquilina, Th EL j. Peeonia Kontan, DEAPS eN ae 4. Phaseolus bundoo, Sieb. ela, À V 24, Gelosia cristata, P.S, AN SOK 5 3 > Sen Star ‚b 8 : zi 5, Pisum sativum, Th. FL Ee jen Re. Rs DN A} Rt ï Á AAN ZN WE derd 25. Dracontium polyphyllum. DNA DARE L, Prodzcocto albuminoso““Konjak.,, NANGN DAA 3. Peeonia albiflora, DC- P- NY IRN Cie E e ‚Th. Es Conylis American PSS: ZN Zi 5 25. Gelosia argentea, P.S, - N DN Ie on 23 EI Kn a 5 7 Á, Cinamomum cassia, BL. K.W. | NNT Hd 6. Dolichos umbellatus, Th. NEN RVNSEN Ea, 26, Lilia vere omnia. N= \ärT Draconúum polyphyllum, Th, Fl. Î $ Bresle wenen pac) we roondita. ae Ne SE 17. Ásparagus Japonicus, Dh. INNEN lele NG hom DN te 3, Ginamomum sericum, Sieb. RAe 7. Dolichoslablab, LE. NarW wer E ‚ 5 En Nicht Nol 7. Äsp : yrup Ë EN 1. Arrneniaca mume, Sieb. SA Sr nee 2 8, Tuncus? Articulatus, Th. Fl, BADSe ae omen Se 5, Lepatlumdaiwo, Jap: | 8. Dolichos incurvatus, Th. dx NV IN R wi A 8. Pr hes humilis, Th UR A= Hohe Or KDS e NINE 4 ordeum hexastijchon, Ser. gf Ï k % KN 2. Culcumis Japonicus, Sieb. Ak MÁ A, diegene Wi D 29. Ornithogalum edule, Sieb. LM] in ä Nl! N. Pro platentis «Fu N AR 7. Rheum tartaricum, P. S. __g. Dolichos hassjoo, Japon. in NN LENEN ee | Sd erleat da ARIS: In ü ij En N 20. Pieris Japonica, Th. RÀ NF wim ke h Eper d Eer Ad ó Re " 8, Rheum palmatum, P. S, Ree) od NR NH Radi Ge 20. Convallaria latifolia, L. E, \ WeEND KEG Triticum vulgare, Sey P Igaris, L. E‚ A ° oi ú n d i : ij iE í Z , ape E REE 8 En 4 Prunus domestica, Linn. Nw , Kr OO eedendronte che al an 27. C‚multiflora. b. odorata,Sieb. | 4 AN HB O. Pro mucilagine «Kuds’ » NX EGESN © Aan TN EN ME is h LE. 1 | 8 8 ie EN > Lait 8 d 12. Arachiis hypogaea, NNI FT 5. Momordiea charantia, Linn, \R N= RO 51. Bycium barbarum, Th, Fl, À A render. En heat 1o4 Umbellifera? Bjakusi, Jap. URNN Ant kl diversi. 4 : = ; ZN dake „Eb f d De Keen liversi s 6. Luffa foetida, Bl. K. W. dry Re << 52, Tlaspi arvense, DC. P. AN End Ms nekaf x. Zingiber? Sjooga, Japon. NVN El P. Pro germinatione artifiaali Mogasi-‚ W DAN re rr. Umbellifera? Senkjoo, Japon. AN HOR a.dlsbque pracparatione consumenda. à 7 A Die 7 v . E Ke ee EE Ee 7. Sorbus Japonica, Sieh. INNO Sr 55, Peucedanum Japonicum, Th. EN uN NN AEK 5, Zingiber miooga, Th. MANE HEAD? Sooja Japonica, Sieb. 12. Glyzirrhijza kansoo , Japon. 1, Diospyros ka b | se 2 De De : 8 i 9 | cit ke bilis 5 C.P ka ee Ba lscorteniedpansSigb. à 5 Kd 34. Portulaca oleracea, DS. N= Ji linn 5. Cochlearia? Wasabi, Japon. Dl AMER Q. Promucilagine «Tokorotgn.» ND ISA BAE | Ein atrus nobu, „ie. U Î 5 A 5, % 5 oe d 5 Gast De oe Ny g. Blpyenlierslkeliensn P.S: HN Nr FI | 55. Fager pipes, Th.F, E\ARD % Fr Fungi NEI HEEK Alge variee „ Castanea vesca, P. S. — 5 î 5 Dn o . Alga 5 | En bek N E ® S c Ja jusoulis cocta. ZAND WÉ 36. Acynos siso, Sich. ES Nr wee Fungorumspecies So; vid. Synops- e IS mmunis „. En 5 8 Vn 4 Jen ee 1, Cueurbita hispida Th. E Ip Olen tee aRE FS RE Et EEN Mein) II, MEDICAMINA DKT ‚ ú ica, P. S. N > d E . ‚8. 2 Are - F Ee madl penen ë lez Tnt 2. Solimum esculentum, B, 5. TN ER 38. Chenopodium ambrosioides, Th. Fl. Algarumspecies 5; vid. Synops- A. Zritissima agricolarum Huismiddel. In utraque tabula plante ceconomice justa eum, quo per 6. Armeni lgaris, P.S. K lo 2 ä 2 De 4 5 De = = Lait ) He nd ef De NX DJ 3. Cucurbita pepo, P.S. SDNN AE EC 5g. Chenopodium virgatum, Th, N INFR N NIet H. Filices. Aa \ die REK 1. Artemisia vulgaris, Th. EL. We NE a universum regnum geudent, usus valorem sunt disposite, 7. Mespilus Japonica, Tl. 5 2 7 Les Erna Al end 5 Dz DN {BS 9 { 5 kei MD 5 an Bens Î sf Nl A rts 4, Cucurbitalagenariayvar.bSyn. FR DEN 2e) od ko. Chenopodium maritimum,R.S. Nz In 5 Ee) Species filieum 1; vid. Synops. 2. Helmintocorton, autorum. I= RES ak Dahan in Inia DNA I 5 NERD 4 z z «, , É | g. Quercus? cuspidata, Th, N v> 5. Salisburia ginkjo, Th, 32 A) GARD 4v. Kochia scoparia, R. S, NKNE Eng J „Rhizospermae. NIN E> EAS 5. Swertia Japonica, Th, Y N= N / Dr. VON SIEBOLD, à 4 E Ne E) a 7 2 pt . 3 5 roads ANS Bird d, Pro condimanto. 5 úa, Polygonum barbatum, Th.F). ils EN Rhizosp. spec: 13 vid. Synopsis. 4. Zantloxylon? Kihadas Jap. ASS kn | Ae Ke 1. Sesamum Orientale, P.S. AN RAE ; f % DNS EESN 5. Tussilago Japonicum, Th. ENDS HHD etch eers PS IN ) 45. Polygonum Orientale, Th, Fl, Cid SOLER s | 5 ‚P.S. Nate Bé 2. Sinapis Clinensis, DC. P. NR Wa KA PENN NNEVSE Bike IL. ALIMENTA COMPOSITA. ee NEN Ee „CG is melo, P.S, 5 À or lin À INS n z | 5 Kee ' a LE En EIS EL OT = DRUNN da De 45, Oxalis comniculata, Th. FI RA (er A. Procerevisia «Sake.» FIA Tau 7. Luffa foctida, Bl. K. W. KO Nnd RES k 15. Áscarina rubra, L. E. N S n : es : hd 7 Kara er 4 7 REN EN ed | 14. Zizijphus nat'sme, Japon DES We d heee Peren Elae. EN ARAS E be Pro potu Thea. Oriza sativa, Seringe. 8. Rumex erispus, Th. Fl. Sd EN NS DN We Dis | ie 7 ane IN 5. Papaver somniferum, P.S. ISN AE ek 1. Thea Chinensis et viridis, DC. P. Oe vbs B. Proembammate wSooju. > NKEN KS A 8 g. Loniceva Japonica, Th. NEEN Rele |_15. Taxus nucifera, Th. Rie hel 6 Ach esise SIE NA Eend c 7 kwas TI % EK E ion 10. Zingiber? Sjooga, Japon. INL AR KR EIEN | | 16, Pyrus malus, P.S NIN hd nd ze / 7 “TE zen amellagan ide Dn: F EON Sd Gr Sooja Japonica, Sieb. - A6 al Re 45 ie | } s malus, P. S. == ez SWE nis k 7 3 / } ver je Ran EA 9 2 Ne | | 17. Punica granatum, P.S. EN AN AIO WD 7. Meum foeniculum, Koch. De DN ARNE WD 5. Hydrangea Thunbergit, Sieb, hd A NE | Hordeumhesxast. ac vulgare, Ser. Ees as Alinee Ee SA aA È dn z Le 2 z S ‘ En TA Ä 18. Citrus Japonica, Th. NR de 8 Ohad endvange lS, N a sb HT Mp Á, Morus Indica, Th. EI, EN DN G, Pro pulto«Miso.» u ES te OET 3 NS Va Hi Gite Gerd É DE ds an D. Merbae Floresque, 5, Salix Japonica, Dh. Ac LR SS Sooja Japonica, Sieb. 15. Tussilago petasites, Th, A NA EDE DRNRN aad a, _ Obsonia ac condimenta. Gh Gerten den RUN ENNE NE DN dn 1é. Allium senescens, Eh. VAN ard „ C‚medi i s,Si Z d ks \ 0 Oriza sativa, Seringe, di | | 20, C. medica,variat. 6 Junos, Sich, HR 5 8 ï 1. Brassica Chinensis, DC, P, a 2e À Pro Tabaco: nin 3 Í 15. Smilax China, Th. Fl. RADIN NRK ik 21. Citrus k Japon. 6 EG zen Ì à ordei spec. citate, , N =, 4% Est | itrus kunep, Japon ANDNiE va Dn 2. Sinapis Chinensis, DC, P. KR Wok Ue 1. Nicotiana Chinensis, R.S N% 5) DE É roof.» Zin N IER 16, Alsine media, P.S. AN { RAE Do ir G GL Z 5 r DE XD A ta « Toofié. Ni Ön Sd 22. Citrus sabon, Sieb, u od Di Aprile N ih Bpassica mizuna, Jap. | INK Ar Ear 2. Tussilago petasites? Th Nater mer g 4 br: 5 17. Houtuynia cordata, Th, ANN ind Í 25. Citrus decumana, Bl. K. W. AKRANIEN nd 7 e A Á RE Soja Japonica, Sieb. i ne ae l 5E : wij te iel ke Pp n pt AA zoet Te an - ine En BE abten Er ne EE fd - En EN Ere KR: f ef k Kg en Kn DN Ä | hi hk KE mais aid 6 AN bet (de SN We j 1 __I TABULA re ck PLANTARUM. re yo ‚orla adfragfaraia la pro Bes arrived Ö == 7 ‚Mt GLE TE IE: 6 4 En n Se q EE Ss. BNN Rf g. Litsaca ese, Ab INS ok de. Evonimus? Japonicas, Th. Dia Hel ij T PRO VESTITU, 16. Ficus erecta, Th. NU Eni ERS 5. Caricca? Futegusa, Japon, Î js y’ 3 Et ek DN LIN Ear NN WL 5. Evonimusmajume, Sieb. MN Har M> a , s apt! mukurosi art: NAE! 2 £ d S 7 Zn Á, Pro linteo. 17. Abies araragì, Japon. Mvr . /l D. Pro jaculis. a Ee ze lis ad : ta. Ricinus communis, P.S. KANM JRE 6. Keria Japonica, DC, P. ddie big | El rú Is tculis reces. ie - 4 | 1. Gossypium herbaceum, Th. 5 BIN or NN 18, Pinus cembra, Th. FI, NANA NES 1. Bambos jatake, Japon. á an á 12 5 12. Fagus feruginen, P.S. Nei 7. Spiraca Thunbergii, Sieb. bind y5 tr GELS E En der 5 u n „ Cois laeryma, P. S. Ny = AE ak NN Anes Te 2, Cannabis saliva, P. S. ns 45 19. Pinus strobus, Th. Fl. NN PN E. Pro retibus. be b. 4 ES Ar 15. Croton sibiferum, P.S, KAS: UN De - Pro munimine aggerüm ae riparum. « | ï Hett 0 pie 3 4 eeN IN 2 Arme aca mume, Sie ) men Ri Re ORE intel : Es sl | 5. Urtica nivea, Th. Ma 20, Pinus verticillata, Sieb. RA Der al 1. Cannabis sativa, Tl. Fl, \- 3 bh BN Hoe Temas nncifera ns IN Ten - Érianthus Japonicus, R‚ S. v De á À * 8 snake Ed < Ze - pn 4. Broussonetia kazinoki, Sieb. ARN ar Eet 21. Taxus baccata, L. E‚ : r, Prokwelis: id Ee er e EN 15. Juglans kurumi, Sieb. hd beg Î55 EC 2. Mimosaarborea, Th, Fl, MSA GEE sd el 5 = E nf Pro chronometro. B. Pro septis lacuwm erteiat; 5. Broussonctia papyrifera, P.S. | O7S Ld 22. Tluja dolabrata, Th. IN to Ee 1. Gossypium herbaceum, Th. FI, DX a. 5 5 Nul Ne E- Pro mucilagine ad chartam conficiendam. B, Pro septis lacuum artificiatium. 3 | ' 3 Nt B ” Ne Vr E > Wi Japonicum, Sieb. „Nn ED Biz WSE oet REN OE | | 6. Dolichos hirsutus, Th. NEN Ezel 25. Quercus cuspidata, Th. NNT rn 2. Cannabis sativa, Th. Fl. lin Ü BD 1. Hibiscus manihot, DC. P. 2 \ 5 5 s, ES. Te Ii ij 7. Dolichospolystachyos?Th, FL NN WE 24, Salix Japonica, Th. NN Ne SS 5. Juncuseflusus, Th, Fl. EEE | EN zatte DRIE RIN Ge HL 2. Katsura Japonica, DC. P, ijr NRAN AKD | 2. Ácorus pusillus, Sieb, EDEN ATEN GSI | 7 É 2 z ei 6 £ 2 ari - Kes bs 8. Musa bassjoo, Japon. NEN ARA: 25. Fagus feruginea, P.S. Nar Aon sntivas See DiN > f 5 Ameide. NUE NRE 5. Slateria Japonica, L. E. hen Be I 2 NS 8 b N 5 5 cl |_g. Zingiber mijooga, Th. Am 2 BUIKS Clé 26. Ascarina rubra, L. E‚ Ey id ee G. Pro scopis. IV. Ap PRAEPARATA TECHNICA, Ne TIE N HN LS 4, Bambos kumasasa Japon: Nekte SE I GEN 2, ll 7 $ 5. if i teh A 20. Canna Indica, Th. Fl. RNN DK 27. Litsaea glauêa, Th. EN! Al tee e} 1, Chamerops excelsa, Th. Ad tingendum. 5. Malva mauritiana, DC. P. Nul fen DERK Gardenia florida, Th, AASr T N Ks el a EN . . . ft Uli N B. Pro calceis. 28. Geltis Orientalis, Th. Fl. NS at RE 2. Bambos, species diversae. Ee Ed Ee Pe E. Pro atramento praeparando. 5 6. Buxus sempervirens, P. S. IAN EENES, - di 1 um Chinens . < 85 1. Oriza sativa, Sering. DiN Heks 29. Geltis muku, Japon BONN EE 5. Sorghum saccliaratum, R.S. 8 En ie ie EE EN ml 48 1. Pinus sylvestris, Th. FL PN En E. Ad aguaeductus ac collicias. 4 Ber | ri a 8 - = 2, Bambos species. BAN De 3o. Ilex integra, Th. ENESISETING Le EN Ensor nds Rt 5 Carthamus tinctorius, Rn Rd nt ene Ne Sn 1. Bamhos matake, Japon Nt Heitz | 3. Chamerops excelsa, Th ‚AN D As a 51. Mex rotunda, Th BENN 8 arb: 5. Kochia scoparia, R.S & „ir Sn wies ee Oe AR Aep G. P / spilloram 2. Chamerops escelsa, Th ND klgenf e je er v he D pe Wit ); ia scoparia, K. 5. N ro lavacro ca je dns ria » „B, Puis 2 3 2 ezndudaar: &. Cannabis sativa, P.S. he HE SaRhusjsdecetanea STADT \ Nl SIR 6. Oriza sativa, Seringe. DIN 5 en 7 ib. 5 ig zen ee 17” Katsura Yaponica, DC-Pe URN lis en egale: 7 à NE HIDE | 55. Mea azederachs Th. Fl A En Deed acamumesich: NS Eg 5 NS RÁENe | 1 Pinusslvestris, Dh, FI. WeNvN\ BER Gomdlaiswudgarisy Sering: de er 1 5 „ Melua azederach, Th. Fl. Sy Nt ARC H. Prosac. r _ 1 R s DN) ET 2. Alga? Funori, Japon. NS EN k De meh M TL IEN 4 SEE 5 5 4 we 6. Curcuma longa, R. 5. e Ü BS À À 2, Thuja Orientalis, Eh. FI, DA ne had ee en a ei GE Omer Eu DN ne Almus harinoki , Japon. AT \% eN H. roger 5, ï 2 Se C. Pro pileis. 1, Cupressus Japonica, Th, Ker ED 2. Eriantlius Japonicus, R. S. R he ®. 4 riu % racGan SIN Far KAD 1. Rhus vernix, Th. Fl. DA EN “ , Cupressus Japonica, Th, A an SE 9 d E 5 è pi . Lithospermummu ‚Sieb. 2 . Pr Ls En N i 1. Scirpus macrostachyus, P.S. NAS eat 2. Thuja Orientalis, Th, Fl, UN nE eef 3, Chamerops escelsa, Th, AND E 9 Bnn florida, Th. FI ANpd eN er a J. Pro camphora. mn É on u EN Dr I 5 8 Se BA ’ Én „ Gar athene J 4: - Helts Orientalis, Th, Fl. NAT Te AL H 2. Bambos species, NS ESON a ee 5. Betula Japonica, Th. NDR 8 Ela J. Proicorbibus: EN la rubra, Th: FI AD INF FOUR 1. Cinnamomum campliora, Sieb. NN Se Ss sl 5 on | 3. Arundo nitida, R. S. ZENNN HS HOT 4 Prunus, cevasus jamasakura, Jap. KMENN ed re Beebe ec en o. Basella He He, e . ve wit 5 ze 6, Glerodendrum Kaempferi,Sieb. AN = EE i . ‚Spe! ü ieb. OA 7 s d : = … Os rag ie Sl H Es rms RJL RE 8 C. dd laevigandum lignum, 2. Salix Japonica, Th 3. al 2e P.S FND ARID 1 Mirabilis hibrida, R.S DET RN renee | > 5 2 N 5 6 er” 2. Punica granatum, P, 5. d dan: 2 n kn RAM 8. Taxus? macrophylla, Th. NEERGS EREN anbricu iS. Tse X 1. Equisetum hyemale, Th.FL | mn, : 5 : and e val KE phyla, Th. vt SE eee Ee a ENA en Sn 5 maee um hyemale, Th NF ie nn 5. Salix Sieboldiana, Bl. K. W. 13. Queria trichotoma, Th. lin RY HE 2. Carthamus tinctorius, L. E. d N A H g- Nagejanacis En. ie T WE H h n ais vu hi 2, Re EN Hr ans Gt End muku, Japon. SAN Besl nd k„ Cycas revoluta, Th. f 14. Diospyros kaki, Th. ‚NN RA St S L. Ad albandum serica. HL EE sd ‚ Cupressus Japonica, Th. } tzi b Th. Ax, = 5 5 shan, z 5 D u ke Á S, kkawaj 4 ï ie ANA IS err Det AS 5, Brgonin Japon 25. Graminea? Karijas, REN HENS 1, Oriza sativa, Sering. Is ha 1. Polypodium dichotomum, Th, DiN; „Sa awa gi, Jap. 8 : 5 5 ij) ix kawajanagi, Jap Ri Nie LES D. Pro tectis. K. Profomite ac funiculis tomentariis. k 6. Eurya Japonica, Thu ut Rt GN M. Ad emendandum serica, Re Monschau RIEL NINE De } P. lis. Ei f 7 L 4 Ei Des D, ra paenulis, 1, Erianthus Japonicus, R.S, Rr Ho 1. Typha angustifolia, P.S. Rie eam eline RS: AN NS NRD 1. Hatsi joisoo, Japon: ENNE Rt 5 $ 1. Oriza sativa, Seringe. DIN EN , ONES Ges ì 7. Com po!ygama, ZUN ‚ & 5. Acorus calamus, PS, NSS Ada il ee 5 S Ee Î EN & EM 4 ee ‚ Seringe: Bin IE 2. Bambos, species diversac. NE A zeke. Balsamina hiortensis, DC. P. NVA wait N. Ad ferrum durandum. EE 2 AN Craminedniken At MA Ee \ . Scirpus macrostachyus, P. S. u N rder cies, A NGE s u 5 . : 5. Cl ï isa, TI N De NE En zn kkn ViDN KART 9 Geseke, oh NEN : 1. Quercus serrata, Th. SNr EE de Of cen Se BS A 5. Artemisia vulgaris, Th. Fl KN tÁ „ Chiaamerops excelsa, Th. DE 7 z À S „Fl, E el Ii ‚Na Te iS UI. pro vrensrureus. « 4. Eriantlius Japonicus, R.S. IN zo. Quercus dentata, Th. Rel EE 0. Zi ümdim 1 7 Ì. Ad muniendum vestes, p s C Ee 5 z AN MT> a N pIE A. Pro tapetibus. LH, Proipenicillis ad/purificandum dentes. ai. Geltis Orientalis, Th. FL. HSA 8 1. Sapindus mukurosi, Gäst. NEE EE] 1. Gossypeum herbaceum, ThFI, Ee % Ke DE ne 1. Sassafras Thunbergii, Sieb, \ chart conficiendam. P. Ad sodam-conficiendum. | Ï „ Arundo nitida, R.S, NEN Tan 1. Junens ellususTh-FlL— } RS nt 2. Salix kawajendgi, Fapon, 1 Hrbnstorfetiaapyritera, PASS End NN Ae 1. Salsola soda ? Te | 5. Salix k gi, J £ - eN Sy inder. k ee ed er ADNOTA TIO. 5 ix kawajanagi, Jap. ARX Tr KEN 2. Junêus liuluwi, Japon. == EN ed EN 5, Viburnum kanbok?, Japon, RN HN 2. Broussonetia kazinoki, Sieb. RAN ar EE Bt EEn | NOT: dd IL. An AEDIFICANDUM PADRI- 5. Oriza sativa, Seringe. HRN if A\ ref? % Veeradigersis adinielie, Ë In utraque tabula plaute ceconomice justa eum, quo per CANDUMQUE. 4 / mit TiN Ri EUN ACR Zi nolsentorurmjgaais, Joke 5, Broussonetia Kaempferi, Sieb. RENE NT A. Adeducandum bombycem sericum. | ì i tdi it 7 1foli, : SE AS Eee ) | Ter rea audent, usus valorem sunt dispositse, À. ' Ligna maxime guaesita, : Lj Ne as: Ry me IS 1. Bambos moosoo, Japon. WANNA eN WET jn hi. Dapline papyrifera, Sieb, NEN NA RU HZ | universum vegnum gaudent, us p 1. Cupressus Japonica, Th. Ke DN Ori Ù at se \ a / 2 Cya erken A N ee, 5, Stellera ganpi, Sieb. RNW Bnei taj Moxistspeeiesjcitatae. NE Re | Dabam in Insula Dezima menst Novembris 1827. II a sa ‚ Seringe. dl 5 SL Rr Ï 5 f 5 sdolë on d 2. Pinus sylvestris, Th. FI, WA Ae Er de B EN IN e HK N. Pro lagenis. Ä en | 6. Bambos, species diversae. BN Ke B. Pro idolis colendis. ji zie | Dr. VON SIEBOLD. 2 Co 2. Cannabis sativa, Th. FI. : Ir BATT q N H ‚DC.P. ! Ee 5. Thuja Orientalis, Th. F1. KEO bn ne al , a, k Dt WE 1, Cucurbitalagenaria, P, Ke Or Ne 7 Pinus sylvestris, Dh. Fl. NEN, ze) 1 Nelumbium speciosum,DC \ LE | terde EE . Chamerops excelsa, Th. NSD At O. Pro taurorum annulis nasalibus. NE zo certelik fandendis a. Clayera Kaempferiana,DC.P. PRA 3 a, Grt, N= 2 END enn ard ben: 5, PE Dkdieshwertsn Oh a H à E R AN 5. Abies momi, Jap. A En ee Dh nee: DAS KEE zen Re NN la Rhus succedanea, Th, Fl, 0 B EK 5, Clayera Japonica, Th. WANN an | 6. Ci ] S hs U À 5, Urtica nivca, Th, Mi dâ AEZ Re Pro pectinibus. ï ix, Th. Fl INA N 9 4, Myxtus levis, Th. AND AT lr 9 RE DRIE NK ALi 6. Broussonetiapapyrifera, P. S. Z EN 1, Buxus sempervirens, b P,S, Hir DS SEtpar k Nen rj gr 51 Camellia Taponiea The El NAR Ar 7. Bignonia tomentosa, Dh. KZ (ra ne BambosknneT On RADA ; 9 ° heit doe 5 Bt MS of, D. Ad exprimendum oleum. „ Camellia Jap: Me k ein en 5 kots ba ,, 2. Quercus sirake apon: \ . 4 FR H ieb, niet 8. Bambos species. KiSS F ie 5 ZONEN BE ee 4 ; ND RN SE C 4, Brassica Orientalis „ Aliaeque. |_ MNN BRK 6, Illicium Japonicum, Sieb a ER oP , S 5 Wi Ae 8. Morus Indica, Th, Fl. SN £ Ne 5. Diospyros kaki, variat, Th, Nose BES se N 0 Fe penleslatifolia, Th KIN MS BREI … Frunus jamasakura, Jap, 2 if ieb. Ti . > 5 E at je zo. Ulmus keaki, Sicì E FNN BN g. Dolichios polystachyos? Tl FJ, NEN KO Q. Pro baculis, Nil of } Ne en PS sE blind 8: Tex rotunda’, Zh WA sr Brakel . u Keakt, Sieb, u Fi l Sh B C: » 5 AEG Nero f IFA Ee 10, Dolichos hirsutus, Th. NK End 1. Bambos species, Xie ed eene ee GE ae 7 Chrysanthemum udicum, Th. El | AC N IR » Magnolca hoonoki, Jap, EN PENN Ate fe | 5 Ee Mi the of Re 4. Cymellia Japonica, Th. Fl. NAT AR qe ysa Ns AN 3 Ë ‚ : “ RE . Pro munimincadimirem solemse. ENZ B Dee ee nele PN iN 4 12, Pinus s ge B ml 3 S Re Zizania palustris, DP, S „ 2 BjEiseocncenegdata, DEB: De NE eed 5 Bih en + ed En e IN 2. Sy, 5 iN Dn EG TI. Zizania stris . De . % n - Ge, en 15. Taxus Canadensis. L. E, oe NNI NS Cc. P 2 a î ES „| YA rd ted zen ie LMN Hil ‚ 6. Cymellia sasankt’wa, Th. EN NES HEF 1. Bambos species diversac. ie okiE : 9) ro penteillis seriptortis. . 2 pundo nitida, B.S, L n VANS je RN 14 Tans angina, Th. EE Bambos sinotak 5 EVE 5. Bambos, enn diversae 8 D Hes 7. Cinnamomum camphora, Sieb, NX sûr Ae K e NS KA ered n 1. ambos s1 ake apon. nd jn û spee: ' a : be ee al A z 25. Taxus? macropliylla, Th, Pe ekke DN EN 8 n KS A 8, Cipnamomum Japonieum,Sieb, | NUN2 Ke 5. Bycium Japonieum, Eh Net IS | das B BINC 2. Zizania palustris, P.S Mn HD S, Pro crepundiis, tr E en KORT VERHAAL VAN DE Savasche Worlogen, WELKE MET onderscheidene Prinsen gevoerd zijn, SEDERT DEN JARE 1741, | TOT DEN ALGEMEENEN VREDE, | | | GESLOTEN IN DEN JARE 1757. : \ } AN | % 0% EEC TIEACUE 005 KEA A ME ‚ N p Eg p 4 ’, er 0 lia ke 4 Kk Wel in Pd iet ER Vette Ed Je n nj ‘ à KORT VERHAAL VAN DE JAVASCHE OORLOGEN SEDERT pen JARE 1741 ror 1757. D. oorlogen alhier op Java, sedert den jare 1741 ‚ met verscheidene beurtwisselingen van voor- en tegenspoed, gevoerd door de Neder- landsche Maatschappij tegen den Keizer van het beruchte Mataramsche rijk, en naderhand tegen eenige weêrspannige Prinsen, die uit bij zondere inzigten tegen hunnen Vorst opstonden, en aan zijn gezag zich wilden onttrekken, om zelve het spel meester wordende, ons den voet op den nek,te zetten; hebben niet alleen zooveel gerucht gemaakt in dit oosterdeel der wereld, maar ook bekommerde harten doen zuchten in het Vaderland, zoo wegens de verwoestingen van land en volk, en daarop gevolgd gebrek aan levensmiddelen , die dit vruchtbaar eiland, gelijk eene overvloedige korenschuur, ten nutte zijner eigene bewoneren en van vele gewesten van Kâr Hd In» emi achd bel | Indie uitlevert, als wel voormamelijk door de bijva onnoemelijke schatten, daaraan besteed, en de memgte van Europische en Inlandsche- krijgsknechten, door het geweld van wapenen en de onverdragelijke ongemakken van den krijg om hals geraakt, dat het niet te verwonderen is, dat, wanneer de gewenschte blijmaar van de verzoening en den getroffen vrede met de Pangerangs MANG- KOE BOEMIE en MAAS SAID Of MANGKOE NAGARA, de meest gevreesde van alle rebellen , (zijnde eene gebeurtenis, daar men Gode lang en vu riglijk om gebeden had) dezelve ook schielijl alomme verspreid ig. kj Met vermaak zoude ik het begin, den voort gang en de uitkomst dezer oorlogen, en de ge lukkige gevolgen van den vrede, tot eene al- toosdurende gedachtenis en onsterfelijken roem diergenen, die daarvan de tweede oorzaken zijn geweest, breedvoerig beschrijven, bijaldien ze- kere omstandigheden en mijn gering vermogen een werk toehieten, dat vrij bagcheliijk is en ongeloofelijke moeite zoude vereischen, | Aangezien echter de uitnemendheid der zaken van alteveel gewigt is, ten minste voor diegenen, die het belang daarvan kennen, om in eene eeuwige vergetelheid geheel te worden gedompeld, zoo zal ik alle mijne pogingen aanwenden, en mijne le- dige uren besteden, om een beknopt verhaal za- mentestellen van den oorsprong dezer oorlogen, vrie de voornaamste rollen op dit bloedig too- neel | ( 79 ) 1 neel gespeeld hebben, en eindelijk wat uitkomst dezelve gehad hebben. Vooraf oordeel ik het noodzakelijk te zijn, met weinige woorden te zeggen, dat dit eiland Java, te. groot van omtrek zijnde, om door éénen alleen wel belieerd te worden , altoos door verscheidene Heeren , meest onder den naam van Koningen, geregeerd is , die, gelijk het gemeen- lijk gaat, daar vele Hoofden zijn, gedurigliijk elkanderen het eigendom van eenige landen be- twistten, en‚-om hun ootmgrk te bereiken, het harnas aangespten. __Dan kreeg eens de één, dan weder de ander, volgens de gewone omwenteling van het onder- maansche , de overhand , tot dat de Vorst van het _ Mataramsche rijk eindelijk den standaard voer- de, en onder den naam van Soesoehoennan, zich het opperste gebied van Java toeschreef. En schoon de andere Vorsten zich niet altoos veel aan den Soesoehoennan bekreunden, en ieder zij= ne bezittingen willekeurig regeerde, bleef hj echter de grootste en magtigste, breidende de palen van zijn gebied uit van Cheribon af tot den uitersten oosthoek van dit eiland toe, en was ook aan zijn gebied gehecht het vruchtbaar eiland Madura, hetwelk in zich behelzende de lan= den van Sumanap , Pamakassan en het eigen= lijke Madura, door voorname Rijksgrooten, bijzonder het laatste, beheerd werd; zoowel als ander retalenedkns, waarin het gansche rijk ge- sraal— {8 J Smaldeeld was, bestierd werden door Regentes uitnaam en onder het hoogergezag van den Vorst en zijne Rijksbestierders. Zij bleven dus wel af- hankelijk, en gehouden ten minste jaarlijks ééns; of anders, zoo dikwijls zij opontboden werden ten Hovete verschijnen , om hunnen Heet hulde te doéën ; maar oefenden echter een Bezag; dat het keizerlijke zeer rabij kwam; uit. Hierdoor gebeurde het niet zelden, dát Re- genten van landstreken; wät verre ván de hand gelegen, wars geworden van eenen anderen te gehoorzamen , uit eerzucht en een verwaand denke beeld , dat zij groot genoeg wären, om op zich zelve te kunnen bestaân, en om diegenen , die hun in hunne vermeende onafhankelijkheid wil= den tegengaan, het hoofd te bieden, alle plig- ten van onderdanigheid achterlatende, de driften van hunne heerschzucht den lossen teugel vier- den, en zonder zich aan iemand te bekreunen, begonnen te leven. Ook gebeurde het wel, dat zij op de eene of andere wijze beleedigd werden, dewijl dik- wijls hun beste paard van stal, en het sclioon= ste wijf uit hen hof door den Keizer hun werd afgevergd, in welker bezitting zij, naar het gemeen gevoelen der Oosterlingen, hunnen groot- sten wellûst en gelukzaligheid des levens ‘stel len. | } | Hetgeen hun groote aanleiding gaf, om eenen. aanslag te ondernemen, en een hart onder den riem. e BA J fie stak, om het stouútinoëdig uittevberems was, dat de Keizers zoowel als andére Jaz vaansché Grooten, volgens de Mahomedaanschie wet, vêle wijven eh bijwijven hebbende, doors gaans € één groot getal kimderen teelden, waar= onder zekeilijk, die uit wettige en getrouwde vrouwen geboren werden, de voorrang en het gewettigste regt tot de opvolging toekwam; maar, dewijl het weniig zwarigheid of moeité kostte, om kinderen , re bijwijven verwekt, te echten, en slechts het zenden vän hunnen kris òf ponjaard naar den tempel , met dat oogmerk, onechte kinderen wettigde, en regt tot den troon gaf, volgde daarúit, dat na des vaders dood verschil wegens de opvolknne ontstond, en ieder, die de kans maar schoon zag, zijn vermeend voorregt wilde doen gelden, de één, om dat hij de eerstgeboren, de ander, om dat hij uit een wettig huwelijk óorspronkelijk was; en nade- maal de zaken niet altoos uitvallen Herd de mee ning der menschén , maar, om voor ons ònbe= kende redenen, dikwijls tot een gansch ander èinde bestierd worden door een Hooger Wezen, zag mênden zwaksten en minstbevoorregten wel eens den prijs wegdragen. Het is waar, dat bij het Teven van den Vorst de opvolging ‘el vastgesteld en een Kroon= prins benoemd werd; doch aangezien deze ver- kiezing niet altoos op het meeste regt gegrond Wäs, maar meestendeels afhing van de wille- keur keur des Vorsten, die, uit haat of leed, deu éénen voorbijging, en eenen anderen tot opvol- ger benoemde „ die het meeste bij hem geliefd. was, baardedit, na ’s Vorsten dood, of wel zelfs, al bij zijn ni hen verwijderingen 4 onderlinge genegenheden tusschen broeders en broeders, en dan volgde gemeenliijk , dat hij of zij, die, zicht oordeelden te kort gedaan, en in hun gewaand. voorregt beleedigd te zijn, het Hof verlieten, en bij dezen of genen Regent, die zij wisten, dat aan het Hof gehaat was , schuilplaats gingen zoe-d ken, en zooveel aanhang trachtten te maken, als doenlijk was, tot dat er bekwame gelegen- heid voorkwam, om uit te breken en alle vij> andelijheden uit te voeren. Ditis doorgaans de bewegende oorzaak en oor sprong van alleJavasche oorlogen, en ook voor het grootste gedeelte van deze laatsten geweest, die „| zonder vele tusschenpozing , tot merkelijk nadeel | van de Compagnie, en ondergang van vele in | woneren, 16 jaren gewoed heeft, waarin de Maatschappij, om hare eigene binet en uitk voorzigtige staatkunde, weder is ingewikkeld | zoowel als in de vorige oorlogen; want de ond zijdigheid of stl te zitten, terwijl alles in repit en roer was, zoude hier verderfelijke gevolgerf en somtijds haren geheelen ondergang op di eiland , menschelijker wijze, hebben kunnen té weeg al, hetgeen wij klaar zouden kun nen aantoonen, zoo het bestek van ons voors genomen werk ons niet bepaalde, ( “83 IJ) Dit dan nu hebbende vooraf laten- gaan; zoo zal ik overstappen tot het begin van deze laatste oorlogen, waarvan de eerste oorsprong al vrij verre te zoeken zoude zijn; ten _min- ste van den jare 1705 af, toen, na den “dood van den Keizer berindedk BAT I, die door de Maatschappij ondersteund, den Soesoehoennan TAGAL WANGIE opgevolgd had, zijnde te Japara door den heer SPEELMAN tot Keizer verklaard, en naderhand door den heer nurDpT, binnen Ka- dirie, met de Madjapaitsche kroon gekroond, zijn zoon de Pangéran prEPATTI ANUM of roonprinos en de Pangéran POEGAR, broe- er des overleden Keizers, om het hevigste voelden en in verschil raakten over de opvolging n het riijk; doch de Hooge Indische Regering, met reden beducht, dat de Kroonprins zwanger ing van de eigene wevedlën. van zijnen vader, die ltiijd geveinsd en trouwloos omtrent de Maat- chappij had gehandeld, begunstigde de partij an den Pangéran PorcAR , deed hem uitroepen ls Keizer onder dén naam van PAKOE BOEANA I. Doch weinige vredige dagen mogt het dien orst gebeuren te genieten; want behalve de nlusten in den oosthoek , moest hij eenen waren oorlog uithouden tegen zijnen mede- inger, die het Hof verlatende, de vlugt nam aar den befaamden Baliër sovuro Parr; die et zijnen aanhang, te Kartasoera, in den jare 686, den heer FRANGOIs TAK met de zij- KA (84 ) k zijnen, tegen het algemeen regt der volke- ren, „met, toestemming van den, toenmaligen Keizer HAMANGKOE RAT, vermoordde, en sedert zich van een groot sedia» van Java had weten meester te maken, geduriglijk in ’sVor- sten landen strooperijen en. allerlei gewelde- narijen aanrigtende, tot dat, hij in het ; jaars1707 overleden zijnde, zijne zonen, met hunnen aan hang door den „heer pe WELDE verslagen en naar Malang gejaagd zijn. | De Kroonprins zelf, door den heer KNOL in het naauw gebragt en geene andere uitkomst-zien- de, gaf zich eindelijk aan de bescheidenheid van de Compagnie over, bediende zich van de algemeene verglenis, die de heer KNor , echter uit eigene beweging, zoo men zegt, had laten aanbieden; maar men oordeelde hest, hem verre van de hand naar Ceilon te zenden, alwaar hij ook overleden is. Zijne drie zonen, namelijk, de Paetad WIERAMANGALA , TOPPO SONO en Radeen pro KOESOEMO ; weder op Java gekomen ‚en tegen | den Keizer PAKOE-BOEANAJI, zoonszoon van den toenmaligen Soesoehoennan Enon BOEANA 1, zoo als men toen heeft nagegeven, aangespannen heb- bende, zijn met ‚nog eenige anderen van hunne maagschap en aanhang om hals ‚gebragt, alleen. dit wreed noodlot ontkomen zijnde dezoon van evengemelden rorPo soNo; genaamd MAAS GREN- MIE, ‚die inden „jare 1742, genige agen } Q (284: à den” troon van het Mataramsche rijk bekloms men’ heeft „gelijk wij hierna dit met eenige om= standigheid zullen verhalen, als wij in dat be= klagelijke tijdstip komen, sedert welk Java el lendig zonder eenige tusschenpoozing door ver- woestingen , plunderingen, moord en brand ge- folterd- is, totdat de vrede eindelijk hersteid zijnde, dit eiland wederom heeft kunnen adem- balen. | Schoon ik nu kortheidshalve van vele zaken, die in dien tusschentijd zijn voorgevallen, niet reppe, kan ik echter niet afzijn nog te zeggen, dat na den dood van PAKOE BOEANA Ï , ten troon steeg zijn ZOON HAMANGKOE RAT 1I, die weder veel spels had met zijne broeders, de Pangérans Por— BAIJA , BALITAR, ARIA MATARAM en anderen, die een - voornemen gesmeed hadden, om kem van het leven te berooven, of ten minste van den troon te stooten; Edoch gesterkt door de magt van de Maatschappij, bieef hij in bezitting van het rijk, nadat hij echter vele wederwaar= digheden van zijne vijanden had moeten door+ staan. Tot Riijksopvolger benoemde hij zijnen zoon; die den troon beklom onder den naam van PA- KOE BOEANA Il, naar zijnen grootvader, en werd, om dat hij nog te jong was , om het staats roer zelf te houden, onder voogdij en opzigt gesteld van zijne moeder, Ratoe HAMANGKOE RAT, en den Rijksbestierder, Adipattij DANOE REDJA;, M beiden ( 86 } beiden geveinsde, doorslepene en heerschzuchtige menschen , die elkanderen in hun hart haatten, doch uit staiitk wide eene lijn trokken tot onder= gaug van velen, Ja zelfs zijn aan hen voor eea groot gedeelte te wijten de rampen, die aan Java sedert zijn overkomen. | Want deze listige Rijksbestierder, die om zija gezag en aanzien te vergrooten , z00 men zegt, den vorigen Keizer met vergif had om het le= ven helpen brengen, wist zich zeer wel van ’s Vorsten jongheid te bedienen, in zoo verre; dat hij alles naar zijn goedvinden draaide, en niemand, als die zijne partij toegedaan was, in eenige bediening van aanzien kwam, en dus maakte hij zijnen. aanhang van dag tot dag „grooter, Echter heeft hij in eenen gelijken voorspoed zijwen leeftijd niet mogen erndigen ‚ dewijl hij naderhand, toen de Keizer zijne oogen opende, tot straf van zijne euveldaden, op het verzoek van den Vorst, verbannen is Het kwaad straft toch zijnen meester vroeg of laat. enen ee edt he j | | De Keizerinne- moeder, die zeer veel invloed op baren zoon behield, wist hij intusschen ge- veinsdeliijk te believen, en aan zijn snoer te krijgen ; dierhalve had hij weinig zwarigheid , allen, die hij oordeelde hem in zijne voorgeno= fnene aanslagen hinderlijk te kunnen zijn, onder het een of ander voorwendsel, van kant te hel= pen. Een ( 87 ) Een van de eersten; die de uitwerkselen van die verderfelijke staatkunde moest gevoelen , was ’s Keizers ouder halve broeder; Pangéran ARrrA MANGKOE NAGARA , die om zijne goede hoedanig- heden zeer bij het gemeen gezien en bemind was. Hij was wel niet witechten bedde gesproten ; maar bij eene gemeene vrouw uit het Larosche verwekt, en nog jong getrouwd met Radeen AJOE BOELANG , dochter van den Pangéran BALITAR, zijnen oom, daar 1k zoo even van ge- wag maakte, die met zijne broederen PORBATIA en ARIA MATARÁM, tegen den vorigen Keizer HAMANKOE RAT stand en oorlog voerde. Deze Pangeran ARIA MANGKOE NAGARA dan, (van wien ik met opzet omstandiger handel, om dat zijn jonger zoon, die om zijne jonglieid, nevens zijne moeder, aan het Hof bleef, im het vervolg alseen voornaam personaadje op ons tooneel zal verschijnen, en wel de meeste on= heilen heeft aangebragt, ook de laatste geweest is, die zijnen halsstarrigen nek heeft willen bui- gen) liep om zijne achting, die bij hij het volk had, zeer in het oog van den achterdenken- den Rijksbestierder , die hem bij den jongen Kei- zer verdacht maakte, als of hij, op het rege- ren verlekkerd, de kroon im het oog had en maar naar gelegenheid wachtte, om hem den rijksstaf uit de hand te wringen en dien zelf te zwaaien. _ Het zoude echter wel kunnen zijn, dat de Pangé= C 88 ) Pangéran ARIA niet zeer voldaan was over de schikking, die zijn vader genomen had omtrent de “opvolging, dewijl hij zelf bij het ontijdig overlijden van den Keizer PAKOE 'BOEANA was voorbijgegaan „-en in zoo een geval tot kroonsop= voigers, de een na den ander, benoemd waren de Pangérans BOEMI NATA en LORRING PASSIR; doch of hij waarlijk op het rijk toeleg ge- maakt heeft, is onzeker. Dit is nogtans waar, dat hij heimelijk be- gunstigde de partij van zijnen schoonvader, die: nog al bleef woelen: zelfs had hij in zijne jon- ge jaren het Hof verlaten, en zich met zijnen schoonvader naar den oosthoek begeven; maar sedert was hij weder ten Hove verschenen en verbleven, tot dat DANOE REDJA zijn oogmerk bereikte, en die ongelukkige Prins, waarvan in het algemeen getuigd werd, dat hij zeer veel goede hoedanigheden bezat, het bitter noodlot van ballmgschap moest ondergaan. Om hem echter miet te onreden en zonder schijn van regt te veroordeelen, werd hij be schuldigd tot zijne liefde te hebben aangezocht eene van ’s Keizers bijwijven , aan wie hij eeni- ge geringe geschenken zoude-gegeven hebben, en_ werd zulks van den Vorst zoo hoog genomen, dat hij besloot hem met den dood te straffen, doch werd kwanswijs verheden door zijne moe-_ der en den Rijksbestierder, die, voor goede menschen willende doorgaan, zoo veel op den Ke1- De GD, Keizer te weeg ‘bragten, dat hij in het leven bieef. Want, dewijl zijn dood, die zekerlijk de driften van het gemeen gaande zoude gemaakt hebben, toch hun zoude geweten worden , oor= deelden zij veiliger voor hunne belangen, dat bij verbannen werd, gelijk geschiedde; wor- dende dus het Hof van dien doorn, waaraan het zich vreesde te kwetsen, verlost. Edoch hierdoor werden de tweespalt en ‘muiterijen in het rijk niet uitgedoofd, maar smeulden wel eens eenigen tijd, om weder in volle vlam uittebarsten; want, ‘behalve dezen MANGKOE NAGARA, had de Vorst nog wel veer- tien broederen, waaronder ook waren Pangé- rans MANGKOE BOEMIE , ARIA MATARAM, BOEMI NATA Een SINGOSARIE, die hem in ver- volg van tijd het leven zuur genoeg gemaakt, en het rijk als in eene gedurige eb en vloed van oneenigheden gehouden hebben. Echter zijn nimmer de verdeeldheden en mui- terijen zoo groot geweest, als in het jaar 1741, en eenige volgende jaren; ja, nimmer is dit geheele eiland zoo nabij aan deszelfs gehee— len ondergang geweest, als toen; want men zag in dien tijd broeders tegen broeders, on- derdanen tegen hunnen wettigen Heer den oor- log voeren, en het gansche land als over- stroomd van eene ontallige menigte van moord- zieke en woedende menschen, die besloten had— den ( go ) den ‘het. uiterste te wagen, om hun oogmerk te bereiken. | Het is eene bekende zaak , dat de Chinezen een volk is, die om hunnen iijverigen aard zeer nuitig zijn voor een land, voornamelijk ‚ waar de inboorlingen van natuur. tui en vadsig zijn, en hierom is dit volk, als van veel nut zijnde, in onze volkplantingen altoos welkom geweest. De Javanen bevlijugen slechts den landbouw, zoo ver de rijst betreft, omdat zij met de groenten, die de aarde als eene vruchtbare moe- der van zelve uit haren schoot doet voortkomen, zich gemakkelijk kunnen vergenoegen, en heb- ben voor het overige weinig lust tot de koop- manschap of iets anders. De Chinezen in het tegendeel achten geen werk te zwaar, als zij er maar eenig voordeel van hopen; door hun- nen arbeid is het, dat wij onze tafels met al- lerlei spijs overladen zien, en door hunnen ijver en onvermoeide vlijt werd de koophandel gedreven, tot geen kleine winst van velen on- der ons, met welker geld zij dien voorzetten. Er dus volgt daaruit, dat men dat volk op dit eiland wel heeft moeten dulden , schoon het echter wel te wenschen was geweest, dat het nooit in zulk eene groote menigte ware toege- laten ; want jaarlijks door de aankomst van mieuwelingen versterkt, dachten zij eindelijk magtig te zijn, zich zelfs meester te maken van dit eiland, gelijk hunne voorzaten, in den jare 1662, Mer dl nnn ar Ca de meent Md ed nn dt Bie Ev er ar en mn de Sne ( ga ) 2662, van het eiland Formosa hadden gedaan, Het eerste, dat zij dan, om hun oogmerk te bereiken, ondernamen, was, de hoofdstad van Neerlandsch Indië, en verre de grootste en volkrijkste van geheel Java, aan te tasten , met oogmerk, om alle Europezen om hals te bren- gen, en zich daar neder te zetten. Doch het behaagde God hunne voornemens te verijdelen, en dus gelukte het ons, hen te verslaan, en wit de Jakatrasche bovenlanden te verjagen, nadat zij eenige duizenden van hen hadden zien afmaken, hetwelk echter niet zonder bloedstorting en verlies aan onze zijde werd volbragt. Buitendat leden de inwoneren van Batavia schade genoeg, dewijl vele Chinezen, met schulden beladen, zich van deze kans bedienen— de, hunne schuldeischers ontliepen en overal, waar zij kwamen, in de bovenlanden voorna- melijk , suikermolens , tuinen en landerijen van de Europezen vernielden. Zich vervolgens omtrent Batavia niet meer veilig ziende, kwamen zij allengskens oostwaarts van het eiland afzakken, zich met die van hunne natie , welke zich, zoo omtrent de stad. Sa- _marang, als in de andere zeeplaatsen en bo= venlanden onthielden, zamenvoegende , en ver= spreidden zich voorts door het gansche land. Terwijl wij ons dus van alle zijden omsin= geld zagen, en vreesden van dat gespuis over” val- ( 92 ) ten en vermeesterd te worden, deden wij aan- zoek bij den Soesoehoennan, om als een bond- genoot ons met zijne magt bij te staan ter ver- delging , en onderbrenging der Chinezen. Zij- ne Hoogheid beloofde , met betuiging van de opregtste vriendschap, alles daartoe te zullen. aanwenden ; maar de ondervinding heeft geleerd, dat alle zijne betuigingen geveinsd waren, en dat hij niets meer zocht, dan om de Maat- schappij en hare dienaren tot den wortel toe uitteroeijen. Heimelijk dan spande hij met de 7 et | aan, wien men zegt, dat, ingevalle de Hol landers van dit gansche bilaid verjaagd werden, door: den Soesoehoennan de zeeplaatsen waren toegezegd, om onder zekere voorwaarden zich daar neder te slaan; en hoe voordeelig dit voor een volk zoude geweest zijn, dat tot den koophandel als geboren is, behoeve ik niet te zeggen. Het duurde ook niet lang, of alle de Regen- ten bijna- voegden zich bij de Chinezen; zelfs de Hoofdregent van Samarang verliet zijn Hof, en begaf zich naar den vijand. Samarang , ondertusschen , werd van alle kad ten omsingeld , zoo wel ie) al de andere zee- plaatsen; zijnde Mkermbang door den vijand inge- nomen, en, verdelgd, Joana en Damak van de ee nnn har kif onzen verlaten, waardoor schaarschheid, gebrek Ô aan levensmiddelen en andere zwarigheden ont- | ston= ( 93 ) stonden, die ons mm zeer grooten en vers legenheid: bragten. 19 De Soesoehoeunan’ echter: bleef aib wter aanstellen , “als bof» hij: het’ waarlijk “opregt met ons fitêndët en gaf ‘voor,-dat alles, wat omtrent het overloopen. der Javanen” was ‘voorgevallen ; buiten zijne voorkennis’geschied was, belovende alle zijne krijgsmagt te zullen uitzenden, om: zijne onderdanen tot hunnen pligt te brengen; en de Chinezen te verdelgen. / Zelfs klaagde hij over VAN” VELSEN), Kom- mandant te Kartasoera, zijne Hofstad, dat hij te, veel geloof gaf aan de kwade geruchten, die zijne vijanden kwanswijs: van hem uitstrooiden’, alsof ‘hij het verbond met de Compagnie bre- zi en de, Chinezen hielpen wilde. | | „Men had te Sarzorang geen doorzigt genoeg, em voor zeker te kunnen besluiten, hoe eigen— lijk de Vorst gezind was : men ‘hoorde van alle zijden wel kwaad gerucht; doch zijne gedurige verzekeringen van vriendschap hielden in onze- kerheid menschen, die of den geveinsden’ aard van dien Vorst niet genoeg kenden, of niet ge- loofden, dat bij tets tot ons nadeel zoude durven ondernemen; tot dat men eenigen tijd lang geene” tijding van Kartasoera, door het bezetten der wegen, hebbende kunnen erlangen, eindelijk: de droevige maàâre, kreeg ‚ dat de sterkte te Karta- soera was belegerd , den bezettelingen alle-toevoer ardin en- eindelijk door hen had moeten | Un ver= (94 J verlaten worden, waarna de Kommandant en eenige anderen vermoord en de overige bezette lingen met hunne vrouwen en- kinderen gevangen genomen, en hier en. daar onder de Javanen ver” deeld „waren, en het/grootste gedeelte met ge weld tot het verzaken. van. het Christelijke, ven het aannemen van het Meihomedarenschij ae | gedwongen. Tot deze daad gelooft: men , en het heëft schijn van waarheid, dat de Srnusnsfdkeicvilan is bewogen; eerstelijk-door: de-algemeene mishandelingen, die zijn volk werden aangedaan, en, gelijk men zegt, dat hij zich tegen VAN VELSEN zoude uitgelaten hebben; omdatalle zijne verzoeken werden “in den wind. geslagen, en meu maar zocht alles naar zich te trekken en inteslokken , oordeelende daarom. geene reden te hebben, om de Compagnie _ bij te staan; anderdeels door de woeste behan— delingen, aan de Hofgrooten gepleegd door van VELSEN zelven, die te Japara van eene Javaansche moeder geboren, te nieer in haat was, naar- dien, diergelijke. bastaarden doorgaans. bij den Inlander in verachting zijn: en het is denkelijk, dat de Vorst zich anderzins wel vergenoegd zoude hebben met de bezetting te laten uittrek ken, naar Samarang , dewijl hij op de hulp der Chinezen. steunende , zich vleide, dat zij van daar ook wel ras zouden moeten verhuizen Het geen ons tot dit gevoelen doet overgaan , isde inhoud van eenen brief, door den Soesoe= hoen- { 95 } hoeninan: omtrent ‚dezen tijd: geschreven aau ue Kommandant, van Pasoeroean sIERSMA , waarin gemelden siERSMA werd te kennengegeven, dat de Soesoehoennan de Maátschappij-‘beoorloog- de, om redenen; dat zijne onderdanen als bùüfs fels en koebeesten werden behandeld, en hun ondragelijk. werk: werd: opgelegd; waarom hij SIERSMA verzocht werd, zich te voriderwerpen ; hem alsdan belovende ,dat-hij heuschelijk zóude ontvangen „worden „ en, zoó hij zùlks mogt bes geeven „ongemoeid. naar Batavia vertrekken. Dit echter is zeker, dat-wel liet voornaamste deel hebben: gehad in de geweldige behandelin- gen; de Kacttasoerasche bezetting aangedaan, een Radja rrrreen de Opperpriestêr SAID A LOEWIE; onder -voörwendsel van: ijver voor: hunne, Gods dienst ; schijnende doch-wel, dat onder allé zware geweldenarijen de geestelijken, (ik zonder de Christelijken uit), ook: hunne rol moeten spelen 3 doch, naar den mensch. gesproken, zoo er cen ander man aan het. Hof, en een ander Kom- mandeur geweest: was „ zoude er zekerlijk nog wel kans tot herstelling. geweest én de zaken nooit zoo verre gekomen zijn. Zoo ras kwam de nare tijding van deze droe= vige gebeurtenis niet te Sumarang , of men bee gon, doch te laat, de oogen te openen, Het eerste wat men, om den waggelenden en bijna hopeloozen staat van de Maatschappij eenig- zins staande te houden, deed, was, dat men den (55 F den Pangéran: van Madura; die dit eiland uif naam „vanden Soesoehoennan , doch tegen zijnen zin, bestierde sven al drie maanden te’ voren aan het Opperhoofd, van 'Sourabazjarhad geschreven, dat ‘de Soesoehoennan metde Clunezen heulde, van de gehoorzaamheid, aan den Keizer ontsloeg, en hem: daarvan eene acte; door den ganschen Raad van Samarang «onderteekend, toezond. Met wat regt dit geschiedde, enof de. Sama- rangsche Raad tot dit bestaan “gemagtigd was, weet ik miet; de. Pangéran ten minste nam het aan, naardien hij , schoon met eene:'zuster van den Soesoehoennan getrouwd, wie hijvechter ook haar afscheid gaf-en maar haren broeder zond, gansch. miet: breed -aan het Hof stond,” en at lang gevaar hiep, van op den eehen of ike an- deren tijd het te zullen moeten mrisgeiden. En ‘hierom had ‘hij reeds lang aan de Indische Regering verzocht, op gelijke wijze; als de Re- genten van Pammakassan «en “Stumanap, land streken wan dit zelfde eiland, alleen: onder de Compagnie te staan; en van de oppervoogdij des Keizers ontslagen te worden. Om hunne Hooge- delheden hiertoe te overreden, bood hij aan, om de kwalijk meenende Riijjksgrooten:uitteroeijen, en de Chinezen van gansch Japa te verjagen; hebbende daartoe reeds vier duizend Maduresche krijgers in optogt gereed; doch het een en an- der werd hem veor dien tijijd afgeslagen , om den Keizer in geen kwaad denkbeeld te bren- | gen, (97) gen, alzóo men nog niet raadzaam oordeelde, het. verbond met. dien Vorst te breken, en ons de gevreesden oorlog haastiger op den hals te halen. Echter duurde het niet lang, of de vijandee lijkheden des Keizers, gelijk ik even te voren zeide ‚ werden openbaar, en wij moesten het aanbod des Prinsen wel aannemen, en dus werd een‘goed getal Madurezen op Java overgescheept; hebbende de Prins, die buiten Stdazjoe , waarvan zijn zoon , de tegenwoordige Vorst van Madura, Landvoogd was, ook Zoebang, Djipang en Lamongang in bezit genomen had, intusschen alle de Chinezen, die zich op het eiland Ma- dura bevonden, laten om hals brengen, en er was doorde zijnen ook te Grissee wel vier honderd van die natie het leven benomen, na bekomen bevel van het Opperhoofd in den oost- hoek, op fondament van de daartoe langs deze kust gegeven order van-het hoofdkantoor Sama- rang.” | | Toen dan de ondervinding leerde, wat de Kei- zer in “zijn schild voerde, werd de Pangéran nader verzocht, ons met zijne hulptroepen bij- testaan, om Samarang en Rembang, die wel het meeste gevaar toen liepen, te ontzetten. Want de Chinezen , zich gesterkt ziende door de Javanen , zagen het gansche land voor zich open ‚ terwijl niemand hun eenigen wederstand bood; en was hunne magt zoo groot,dat zij bijna te= (98 ) tegelijk alle *s Compagnie’s kantoren langs Java; van Fagal af tot Lasoeroean toe, bestorm= den; en, schoon zij hier en daar wel eens het hoofd stieten en verslagen werden, bleven zij het echter gaande heturkeiie Intusschen was de Kommandeur visscHEr naaf Batavia opontboden, en de heer Roos nam «ls Gezaghebber het b stier van zaken op zich; doch zijn gezag duurde slechts weinige maanden; toen de fndische Regering van Batavia, om den ver= vallen staat te hersteilen ; de heeren VERIJsSsSEr en THELING, als Kommissarissen, zond, die de zaken ook aanstonds eenen anderen aanschouwde den remen; want schoon ket hun wel niet ges lukte den vijand ten eerste geheel te vernieien, werd Samarang echter nietiang na-hunnesaankomst ontzet, en de Chinezen van daar verdreven. De Soesoehoennan , hetzij kij waarlijk door zijne Hofgrooten misleid was ‚zoo ais hij ter zij= ner outschuldiging heeft voorgewend „en niet ges weten had, dat het getal der Chimezen op Java zoo geweldig groot was; hetzij hij door den ge- lukkigen omkeer van zaken ten onzen voordeele bedicht werd, dat wij als in vroegere dagen de overhand zouden behouden ,.en hem dan zijne ontrouwigheid duur genoeg betaald zetten; hetzij hij eindelijk , hetgeen wel het waarschijnelijkste is, bemerkte, dat de toeieg der Chinezen’ en eenige misnoegde Javanen was; hem zoo «wel van den troon te zetten en Java onder hunne Ä magt. (99 ) magt te krijgen, als ons van daar te verdrijvens begon te aarzelen, verliet de Chinezen en hunnen aantrang , en verzocht weder het vriend- en bond- genootschap met ons te vermieuwen. De schuld van zijne kwade behandeling wierp hij meest op zijne Rijksbestierders , en voornamelijk op Nara KOESOEMA , die, niettegenstaande zijn Vorst an— dere hevelen gegeven had, zoo als de Keizers- gezmden voorgegeven hebben, de partij der Chi- nezen. heimelijk toegedaan bleef, hetgeen hem eenigen tijd daarna veroorzaakt heeft, dat hij maar Ceilon werd verbannen. Men oordeelde in dit gewricht wan tijden en zaken het oirbaarste, het aanbod van den Keizer aantenemen , doch bedong alvorens eenige voor- waarden; die hoofdzakelijk bestonden in het we- dergeven van alle CGompaguie’s. krijgsknechten, en verdere dienaren, nevens hunne vrouwen en kinderen, die zich zoo in de Kartasoerasche ves- ting als elders mogten bevonden hebben; in den afstand: van. het eitand Madura en van de stran— der, en‘ de opperregering van dien; alsmede van Sourabatja; en van alles wat daar beoosten ligt tot Balemboangang toe; van Rembang, Japara en Samarang „met de onderhoorige landerijen daarvan, hetwelk naderhand: in de vredespunten nader bevestigd: is. De. Chumezen en hun aanhang , zich’ van ded Keizer verlaten ziende, wendden toen hunne/uiterste kracht aan , om hem zulks betaaid:te zetten. Hun- ne ( zoo ) ne grootste menigte bevond: zich in het land van Patty, een landschap grenzende aan Joana, en waarvan de Regenten al van begin af aan de partij der Chinezen waren toegedaan geweest; en daar besloot men den Keizer aftezetten ‚ en eenen anderen tot die waardigheid te verheffen. Hiertoe werd. door de muitelingen benoemd de jongeling MAAS . GRENDIE, zoon van den Pangéran TOPPO,SONO, waarvan ik al bevorens gewaagd heb, die dan het gezag aannam onder den naam van Soesoehoennan HAMANGKOE RAT: HAMANGKOE BOEANA, en met zijne onderhoorigen aanstonds den optogt naar Kurtasoera aanving; om den Soesoehoennan zelven aantetasten. En waarlijk , weinig wederstand werd hem ge- boden ; want de Compagnie, schoon thans-”s Kei zers bondgenoot, had nog genoeg te doen, om hare eigene zaken te redden, en zich te voor zien-: waarbij nog kwam een verdicht verraad, dat mede een hinderpaal was, waardoor den Kei zer geen hulp werd bewezen, en waardoor’de Ra-: deen ARIA PRINGALAIJA, die met ’s Vorsteri: groote magt de wederspannelingen in hun voor= nemen zoude tegengaan, de nederlaag kreeg. Zij nu voor niets meer te vreezen hebbende, en alles voor zich open ziende, renden ijlings naar Kartasoera, hetwelk zij bij verrassing, zon= der veel tegenstand, in bezit namen, alzoo, op de _— tijding van de aankomst der vijanden, de stad en het Hof verlaten werd. De & pn ( to1 ) De Keizer zelf moest in deze nare en droe= vige gesteldheid, zoo hij niet in handen der re- bellen wilde vallen, zijn behoud in de vlugt zoe- ken, en zijn Hof zoo wel als alle zijne schatten verlaten, die dus in handen der Chinezen ver= vielen , waarmede hij anderzins zijne schuld aan de Compagnie wel zoude hebben kunnen vol- doen. Ter naauwernood mogt het hem gebeuren te ontkomen; want als hj zich, onder geleide van den Katie VAN HOHENDORFF en den Vaandrig HOGEWITSZ, met zijne vrouw, zuster en kinde- ren, te paard begeven had, wordende zijne moe- der door twee Europezen gedragen, met voorne- men, om door de achterpoorten buiten zijn Hof of Dalam te geraken, gelukte hem zulks, bene- vens zijnen zoon den Kroonprins alleen, dewijl de vijand, reeds overal denmenduornsen. zijne Hoogheid noodzaakte alles achtertelaten ten prooi der vijanden. En kwam de Vorst in zulk eenen deerniswaardigen staat op T'radjie- Koe- ning, dat hij tot een spiegel van ’swerelds wisselvalligheid kan strekken, dewijl hij, van alles ontbloot, des nachts geen ander hoofd- kussen dan het zadel van den heer VAN HO- HENDORFF had. __Na veel sukkelens en zware moeijelijkheden doorgestaan te hebben, geraakte hij eindelijk in het Pranaragasche, alwaar hij zich in het gebergte eenigen tijd verscholen hield, tot dat hij weder 03 op ( toa } op den troon hersteld werd, hetgeen niet lang hierna gebeurde. Want aangezien ket verbond tusschen de Chi- nezen en Javanen ( volkeren, die elkanderen in het hart haten ) niet lang stand hield of konde houden, en de mieuwe Keizer geen moed noch vermogen had, om zich op den troon te vestigen, was het rijk van dien Vorst van korten duur. Het geen echter zijnen val verhaastte, was, dat de Chinezen weder aanboden, om zich, op zekere voorwaarden, den ouden Keizer te onderwerpen, en dat velen der afgevallene Regenten zich werkelijk aan dien Vorst onderwierpen, die de laatste wel weder in genade aannam, doch met de Chinezen niets te doen wilde hebben, nemende _ wendden Send ae tenere en or me" “a sen on vastelijk voor, hen’ van Java te verjagen en met _ wortel en tak uitteroeijen. Hiertoe verzocht de Keizer hulptroepen van de Compagnie, hetgeen men hem wel beloofde, maar in dezen tijd nog niet kon volbrengen. Aanmerkelijk 1s het, dat de Keizer weder be- | zit van zijne Hofstad kreeg op eene wijze, die niemand zich had kunnen voorstellen, en regts- draads strijdende tegen het oogmerk van diegenen, die onwetende daartoe den weg baanden. De Madurees, zoo als ik vooraf gemeld heb, den Soesoehoennan ongenegen, wist zich van deze _ gelegenheid meesterlijk te bedienen, om, zoo als men zegt, in troebel water te visschen. Hij dacht den ouden Keizer voor altijd van den troon te berooven, en op voorwaarden, die met | | ( 103 ) met zijne belangen overeenkwamen, eenen andes ren te doen aanstellen: dierhalve nam hij een besluit, om Kartasoera te overmeesteren , het- geen hij ook gelukkig uitvoerde; want iijlings trokken zijne benden uit den aedioek Lear die Hofplaats, en deden den nieuwen Keizer viugten, en den troon, dien hij slechts weinige. maanden, namelijk van den Sosten junij tot in de maand november van hetzelfde jaar 1742, bezeten had, verlaten, En schoon hij het nog tot op den Aden juniij 1745 in het Mataramsche gaande hield, werd hij eindelijk door ’s Compaguies’s mihtie vandaar ver jaagd, en genoodzaakt te vlugten naar het land- schap van Kadirie, van waar hij op den. Sden october deszelfden jaars „748 tot Sourebaiju is overgekomen. De Madurezen dan, meester zijnde van Aarta- soera, stelden den Pangéran Ingebeij , broeder des Keizers, eenen Prins, die om zijne gaede hoedanig- heden en trouw, wel verdiend had, daarvan altoos meester te blijven, in het Hof; en de keizer; die mede daar was aangekomen, moest elders ver- blijf zoeken, die eenen brief aan den Madureschen Prins schreef; en de heeren Kommissarissen lies ten door hunne Ministers den Prins: verzoeken, om order te geven tot het aftrekken zijner troe- pen, waartoe bij eindelijk overging, zeggende echter, dat de Vorst niet waardig was, weder hersteld te. worden, en er nog brave Prin- SCh ( 104 ) sen genoeg waren uit den Mataramschen stam. De” Kommandeur en Veldoverste STEINMETS, kwam intusschen met eenige militie derwaarts, die den ouden Keizer weder op zijnen troon her- stelde. Hierna begonnen dezaken zich allengskens beter te schikken; den vijanden werd nu en dan al eens eene gevoelige neep toegebragt, tot dat de meesten zich onderwierpen, waaronder ook MAAS GREN- DIE of de opgeworpen Keizer, in dien tijd be- kend onder den naam van den Chineschen Keizer, met nog 155 personen van zijn gevolg, gelijk ik zoo even gemeld heb; en de Chinezen, die zich van de acte van amnestie bedienden, wer- den in genade aangenomen; en dus eindigde de ze oorlog, dien ik slechts kortelijk in zijnen zamenhang heb beschreven , zonder mij in eenige bijzonderheden intelaten, die wel een geheel boek — zouden vereischen. Doch schoon die donkere wolk wegdreef van boven het grootste gedeelte van Japa, en de stranden voornamelijk eenige rust begonnen te genieten , bleef zij nogtans hangen boven den Oosthoek, en het eiland Madura, om daarop, als met eene breuk , neder te storten; want in het Pasoeroeangsche en de daarbij liggende lan derijen bleven Maas BRAHIM, gesterkt door que. PANIANG , hoofd der rebellerende Chinezen , met 5oo man van zijne natie, die derwaarts waren ko- men. afzakken, en anderen van zijnen aanhang, | nog (“105 ) nog al woeden ; en niet lang hierna geraakten wij in eenen zwaren oorlog met de Madurezen, hetgeen ik hieronder kortelijk zal verhalen. 8 Maar eer ik verder ga, moet ik alvorens nog aanhalen, dat met de komst van den heer vAN IMHOFF tot de Regering de zaken voor den Kei zer niet al te voordeelig stonden, en hij ligt zijne onbezonnene gedoenten met het verlies van zijn rijk zoude hebben kunnen boeten, dewijl men toen begreep, dat die Vorst niet wel als een bondgenoot konde aangemerkt worden, eer dat ons genoegzame voldoening voor de schande on- ze Godsdienst, en het geweld onze bezittingen tot Kartasoera aangedaan, werd gegeven. Twee voorname belhamels, die men oordeelde den Kei- zer wel het meeste daartoe te hebben aange spoord , werden opgeeischt, om naar verdiensten ten voorbeelde van anderen gestraft te worden. Men was vast van voornemen, en de maatre- gelen waren daartoe reeds genomen, om , zoo de Vorst daartoe ongenegen” was, hem benevens zijnen zoon opteligten, en eenen anderen op den troon te stellen, waartoe in aanmerking kwam de oudste zoon van den verbannen Pang- éran MANGKOE NAGARA, broeder van den be- ruchten MAAS SAID, hetwelk eene heilzame zaak zoude zijn geweest; doch de Keizer oordeelde het best, zich aan de begeerte der Indische Re- gering te onderwerpen; en naardien één dezer aanstokers overleden was, werd de Opperpries- | tern. - (‚ 1206 ler SAID ALOEWIE , met,nog eenen Hadjie , MATARAM genaamd, overgeleverd; en toen werd hij als Vorst weder erkend, en het ver- bond met hem plegugliijk gesloten, ten welken einde de heer verisssEr, als Kommissaris en Plenipotentiaris, naar Kartasoera trok, bij zich hebbende vier Pangérans, te weten , MANG- KOE BOEMIE, RANGA , SILARONG Cn PRANGMA- DANA, die bij de Compagnie waren overgeko- men ‚ toen Samarang ontzet was , en die weder op het verzoek van den Vorst derwaarts trok— ken , wordende minnelijk van hem ontvangen. Naauwelijks hield dan het woeden des oor= logs met den Keizer en de Chinezen zoo ver- re op, dat: men een weinig ‚kon ademhalen, si vri et of nieuwe onlusten om de Oost gaven weder handen vol werk , en miet minder dan te voren. De Pangéran van JZadurd T3AKRA DININ= GRAT ‚ reeds lang ingenomen met ‚Arotsche denkbeelden en gevoelens van, zich. zelven » oordeelde zich te groot, om meyens andere Re- genten volgens pligt jaarlijks ten Hove te verschijnen, ter bewiijzing van eerbied en hulde aan zijnen Vorst, en bad dit dan onder ma vee 2 E ang voorwendzel van ziekte nagelaten, zendende een=_ lijk zijnen zoon SOERA DININGRAT derwaarts, om zulks uit zijnen naam te, doen; en ‚schoon hij op de klagten van den Keizer aan. de Hooge Indische Regering belofte van beterschap deed, Ee sd, ging hij echter zijnen ouden gang, doende in tus= ( 107 ) tusschen verscheidene malen aanzoek bij Huün- ne Hoogedelheden , ont van de overheeringdes Keizers ontslagen te zijn, en, zoo wel als de Regent van Pamakassan en Sumanap , al- leen onder de Compaguie te staan, hetgeen hij zoo ras niet verkregen had, zoo als ik even te voren meldde, of- hij oordeelde de gele genheid voor hem geboren te: zijn, om ‚ onder schijn van vriendschap en pligt, met de Maat- schappij tegen den algemeenen vijand te hel= pen, zijne lang te voren gesmede aanslagen ten uitvoer te brengen. Met weinig moeite had hij bezit genomen, zoo als ik te voren zeide, van Grissee, Sidatjoe , ( waarvan zijn zoon; de tegenwoordige Pangéran van Ma= dur, van wege den Keizer , Regent was ) van Zoeban, Djipang, Liamongang en van Blora, in welke plaatsen hij de Chinezen en rebellige Javanen liet ombrengen, om daar be- ter naderhand meester te kunnen blijven. Ik zal niet herhalen, op wat wijze hij de Chinezen en hunnen opgeworpen Keizer MAAS GRENDIE Kartasoera het ontnemen, en hoe de zijnen die stad weder verlaten moesten , maar alleen zeggen, dat na de herstelling van den Vorst, en de vernieuwing van bondgenoot- schap met hem, hetgeen den Prins zeer tegen de borst stiet, hij al aanstonds begon te too- nen, wat hij in zijn schild voerde, Van ( 108 ) _ Van de landerijen, die hj, zijns bedunkens, door het regt des oorlogs verkregen had, wuide hij geenen afstand doen, zelfs niet aan de Com- pagnie, aan wie de Soesoehoennan die plegtiglijk had overgegeven. Het geschut, dat men hem ter verdelging der vijanden geleend, doch , zoo hij voorgaf , ge- schonken had, eigende hij zich zoo wel toe, als hetgeen hij met het innemen van Kartasoera veroverd had. En zekerlijk, zoo men hem de zoo even gemel- de landerijen, onder den eernaam van Panumba- han, dien zijn vader gevoerd heeft, had afgestaan ; „zijnen zoon SASRA DININGRAT Regent van Sou- rabaija gemaakt, daar hij sterk op stond; hem de tollen van Grissee , Toeban en Sidagoe , die hij verzocht, had laten behouden, zoude die opkomende oorlog gedempt zijn; maar dit konde buiten merkelijk nadeel van de Compagnie niet geschieden, zoo men dacht, Echter is waar, dat, indien hij zich eenigzins ge- zeggelijk had gedragen, men hem in der tijd wel ee— nige vergelding zoude gegeven hebben voor zijne diensten in den oorlog bewezen, maar hij had daar— _ van te groote denkbeelden, en daaruit eene ver-_ wachting van niets minder, als hetgeen hij verzocht, te moeten hebben, Toen dit naar zijnen zin niet schielijk genoeg vlotten wilde, besloot hij met kracht van wapenen ons daartoe te noodzaken; echter niet aanstonds openlijk , dewijl hij zich eerst in nn nan nen ® ( zog } instaat van tegenweer wilde stellen, schoon mem uit zijne groote krijgstoerustimg wel schielijk konde besluiten, wat hij van voornemen was. Eene menigte van overwalders, voornamelijk van het denk Bali, door eene naauwe vecângier Straat „Bali genaamd , eenlijk van Java afge: scheiden, nam hij in zijne dienst, en liet eenigen naar Grissee en andere plaatsen van Java over steken. | Niet weinig werden de tollenaren van de Gris- seesche, Sidaijoesche, Toebansche en andere Sa- bandharijen, die dezelve van ons gepacht hadden, door zijn volk geplaagd, en hun allerlei overlast aangedaan. Verscheidene malen werd de Prins hierover onderhouden, zoo door brieven als af— gezanten, en hij tot betere gedachten aange maand en verzocht, om toch de Baliërs zoo wel van Madura als Java te willen verzenden , en alle geweldenarijen van zijn volk te be- letten ; doch te vergeefs; schoon hij, onder voorgeven , dat hij overal miet konde bij zijn, en niet helpen konde wat, anderen buiten zijn gezigt deden, flaauwe beloften deed, van alles tezullen onderzoeken en de schuldigen te straffen. Ondertusschen had hij den jongen Regent van Sourabazja en dien van Sumanap en pe de san bedektelijk laten aanzoeken, om zijne belan- gen aantevaarden, en gezamenlijk tegen de over- heering der Maatschappij de wapenen optevatten ; P __het= \ É 110 ) hetgeen hem nogtans mislukte , dewijl zij bij hunne plegtige belofte, aan de Madtschappi gedaan , standvastig bleven. Inmiddels was de heer Raad-Extraordinair van Nederlandsch Indië nvco vermsser, als Kom- missaris van wege de Hooge Indische Regering aldaar aangekomen, die den Prins door vreed- zame middelen trachtte tot rede te brengen ; doch, dewijl hij vast voorgenomen had, de overwonnene landschappen te re, AEN of ales: te verliezen, was het vruchteloos. | Om hem des doenlijk echter uit het misverstand | | te brengen, hetwelk hij tegen de Compagnie en Hunne Hoogedelheden scheen opgevat te hebben, in meening zijnde , dat men hem zoude aantasten | en den oorlog aandoen, werden de Onderkóop- man VAN SUCHTELEN, en de toenmalige Ge-_ zworen Scriba HARTINGH, welke laatste bij den Prins zeer gezien was, en der Javaansche taal zeer kundig, het bekwaamste geoordeeld des Pangérans hart te zullen kunnen -doorgron= den en derwaarts gezonden ‚ om hem van ’s Com- pagnie’s achting te verzekeren, en tevens te verzoeken, dat hij de Baliërs uit Dyjzpang zou- de terugroepen, en dat zijn volk op Sidazjoe, Grissee en Banger zich sul zoude houden, om Java spoedig tot rust te brengen. Voorts hielden hem de Gecommitteerden voor oogen het belang van zijne thans verkregene onaf hankelijkheid van den Keizer, en beloof-_ asl ï OS Carn ) den hem uit naam van de Hooge Regering, dat men zijne kinderen zoude gunstig zijn. Doch alle deze redenen hadden: geenen in- druk op het gemoed van dien Vorst, en alle moeite, om hem van gevoelen te doen veran= deren , was te vergeefs. Flaauwelijk werden de Gecommitteerden ont- vangen, en hij verkiaarde, in tegenwoordigheid van. zijne. twee zonen SASRA en RANA, niet van zins te zijn, zoo lang hj geene andere blij- ken zag van ‘s Compagnie ’s welmeenendheid, zijn volk van Dyzpang terugteroepen of stul te zitten, terwijl zijne vijanden in beweging waren: zeggende, van goederhand verwittigd te zijn, dat de Regent van Sumanap aan den kant van Sampang, en de Regenten van Sourabaja aan den kant van Grissee, hem na het eindigen der Vasten stonden aantetasten, en dat de Maatschappij hun begunstigde, waardoor hij geen vertrouwen op haar konde stellen , be- geerende dierhalve, dat de Regenten van Soura- baija en van Grissee, nevens eenige anderen, uit zijne nabuurschap zoude verbannen worden, of dat hij anders geene betuigingen van vriend— schap konde aannemen, dewijl hem de onder- vinding geleerd had, dat de Compagnie wel vele beloften gedaan, doch zelden nagekomen had; en wat zijne onaf hankelijkheid van den Keizer betrof, dat hij zich zelven ten koste van Maduresche koppen genoeg daarvan had ontsla- gen; (a da ) gen; en wegens zijne verkregene grootheid en het regentschap van Madura, geene de minste verpligting had, alzoo zulks den Soesoehoennan geld genoeg gekost, en ‘de Compagnie bij den laatsten oorlog hare rekering wel gevonden bad; want, vroeg hij , waar komt dezelve aan de landen van Söürabazja, eù die beoosten Pdsöeroeaiig liggen, benevens de Satake van Java, anders als ‘door dien oorlog / Zijne aanmerkelijke diensten had men in het minste miet erkend; zijn zoon was reeds voor den oor= log in let bestier van Sidafoe geweest; en emidelijk vròeg hi nog , wat ‘er ‘besloten was omtrent zijne verdere negorijen Poeban, Dji= pang , Grissee , Lamorngang en Blora ; voe- gende tot besluit daarbij, dat zoo lang de Compagnie naar zijne billijke voorslagen niet wilde luisteren, hij ook miet genegen was, aan eenige Nóörstellitigën het oor te leenen. Hoewel “deze erktáting ‘genoeg te kennen gaf, hoe hij gezind was, en hj tegelijk niét onduister hiet blijken , dat de Gecommitteerden hem begónnen te ‘vervelen, betuigden zij ech= ter, zeer verlegen te zijn, dewijl hunne vertoo- gen geene uitwerking hadden gedaan, maar dât zij tegendeel vernamen „dat hij niet als on- billijke verzoeken kwam te doen, en strijdig met ’sCompagnie’s orders, grondstellingen en gewoonten : waarop hij eenlijk antwoordde, dát het hun, zijnde heden, die nog in geen bestier van (115 )) wan zaken ‘Adel hadden, itimêers niet konde verschelen, ‘wât antwoord zij térugbragten, doch dat hj echter, hen ‘adngemerkt hebbende ats afgezondenen van den heer Kommissaris, zich meer had uitgelaten, dan hij aan iemand anders zoude gedaan bebben. Niëttegenstaände dit “voorgeven van achting ‘en Eerbied voor den heer: VERIJSSEL , wil men ‘Ecliter verzekeren, dat ‘de Gecommitteerden groot levensgevaar zouden geloopen hebben, zoo de Scriba HARTINGH ‘hiet zeer bij hem ven was geweest. “Ondertusschen ‘hield de Pangéran zich over- tigd, “dat de ‘heer VeRisseL niet anders ge- beb da wás, als om ‘hem ‘te ‘beoorlogen , (en dakrom “het hij ten spoedigste Djipang, Si- dajjoe en andere plaatsen versterken; en om ons aan een «ander oord optehouden , en onze wapenen van zijne landen aftewenden , ‘hitste hij ‘gedurig de rebellerende Malangers en Pa- soerdeangers tegen ‘ons op, hun onderstand doende van alles, ‘wat ‘zij noodig hadden : en schoon die rebellen wel eens werden verslagen, bleven zij ons echter daar de handen vol werk geven. Het eiland Manara, gelegen in de zeeëngte, die tusschen Java en Madura doorloopt, en dus zeer bekwaam is, om den doortogt van die straat te beletten, had ‘hij ook versterkt en met kanon | voorzien : ook had hij zich in zijne eigene lan En den (aa4 den door het opwerpen van aanmerkelijke ver- schansingen ‚ voornamelijk naar den kant van Pamakassan, in goeden staat gesteld ; en toen verklaarde hij openlijk, dat de Compagnie hem lang genoeg misleid had, en in ge al dezelve lust mogt hebben, tegen hemden krijg te voe- ren, dat hij haar niets zoude schuldig blijven. Het duurde ook niet lang, of hij begon de eerste vijandelijkheid te betoonen aan onzen Brigantijn de Ongehoorzaamheid , die bij het zeilen voorbij het eiland Marara zeer ongemak ke- lijk werd begroet; en dit begin werd gevolgd van anderen; want de doortogt ter zee werd nu gebeel door den Madurees gestopt, en de geweldena- rijen te water werden algemeen, zoo dat ‘s Compagnie’s volk en vrije burgers van Sama rang en andere plaatsen, in het naauw van Madura komende, werden opgeligt en zon-_ der veel omstandigheid vermoord, Voorts vielen 2000 Madurezen in het land=- schap van Sowrabazja, aanstonds eenige nego— rijen in de asch leeesende, en het land overal }) 5 ’ ; volgens hunne gewone manier van oorlogen, verwoestende. En had de Prins ook op de grenzen van Pamakassan Booo Baliêrs en Madurezen laten post vatten, zoekende nog al meer hulp troepen van Bali te krijgen, hetgeen echter GUSTI AGONG, Koning van Bali, niet had willen toestaan, niettegenstaande hij aan den Fangáran vermaagy schapt was. Zijne (215) wen Zijne benden op de westelijke grenzen van Sourabaija twee of driemaal geslagen zijnde; waardvor hij veel volk verloor, dacht hijj dit ‘verlies goed te'makeri met het innemen van Pa- ‚mak; „ssarn, en Sumanap, waarin hij met voor- gemelde magt’ onder het gezag van den veldheer Radeen wANSING SARIE plotseliijk viel; en het ge lukte hem zoowel, dat m een gevegt Gooo Suma- nappers op de vlugt werden gedreven, en de Regent zelf’ genoodzaakt werd zijne landen te verlaten. "De reden, waarom de Madurees aan dezen kant zoo spoedig begonnen heeft, is waarschijnelijk , omdat de zaken op Pasoeroeang omtrent dezen. tijd van gedaante begonnen te veranderen; want eensge Malangers zich aan de Compagnie onder- worpen hebbende, en WIERA NAGARA met zijnen aanhang geslagen en naar Malang verjaagd zijnde, verijdelde dit niet weinig de verstand- houding van den Madurees met die rebellen. Het verliezen van Swumanap en Pamuakassan ; was echter waarlijk een smartelijk geval, onge- lukkig voor den Regent, die bevorens zich al- toos ruim tegen den Madurees opgewassen oor= deelde, en hem zelfs al had willen aantasten; maar voornamelijk ook voor de Compagnie in deze omstandigheden, naardien de vaart van de overwal Bali, Balermnmboangang en andere plaatsen nu. open stond , Die kris waren nu een vrij schuil nest van roovers en zeeschuimmers, en de goede gelegenheid, om. bijstand van andere plaatsen, in= ZON C m6 } zonderheid van BaZ te krijgen, konde niet wei- njg kracht aan zijne voornemens geven, Van hoe groote aangelegenheid die landen ook voor de Compagnie waren ‚ was men echter met in staat, dezelve den vijand in deze tijdsomstandigheid. weder. te-ontwringen , omdat de Malangsche rebel len op het aanstoken yan den, Madurees, die hun volk en oorlogsbehoeften. beschikte, weder van nieuws;voor den dag kwamen „en begunstigd door het regensaisoen , waarin wij met onze Europische magt weinig. konden uitvoeren, verscheidene ne- gorijeu ontrustten en vernielden, vrouwen, kin= deren en al wat van hunne gading was wegsle- pende , zonder dat men in staat was zulks te beletten, alzoo de wegen onbruikbaar waren, en de bezetting van Pasoeroeang door sterfte weg Eg an DG AT EE Ee smolt, waardoor het besluit, om door een ge= — deelte van die bezetting , met eenige inlanders versterkt, den Madurees uit die landen weg te slaan, verijdeld werd. Hier kwam nog bij, dat het leger der Madu— rezen in het Sourabaïasche dagelijks aangroeide , zoodat men hier genoeg te doen had,om hen het — verder indringen te beletten, Doch de Prins, hier weder in een gevecht de nederlaag krijgende, be- gon beducht te worden, dat men zijne Hof-stad Sambilangang of Grissee mogt aantasten , en hierom trok hij zijne meeste magt naar die plaat— sen, alleen in de landen van Sumarnap en Pama- kassan eene bezetting latende van drie of vier honderd Madurezen en Baliërs. Zoo rn N ( aag ) Zoo ras-men hiervan berigt erlangde „ besloot Î - __men deze gelegenheid waar te nemen, om hun deze _ landen weder-te ontrukken. Y De Gezaghebber van Java ELSO STERRENBERG werd derwaarts.gezonden met 100 Europezen , en 255 Inlanders ‚en werd zonder slag of stoot meester van Sumanap'; want de-kleine hoop, al- daar. gelaten, was door de tijding van zijne aan= komst door vrees bekneld, en de Sumanappers daarover verblijd ; waarop delaatsten de kans waar=- namen, om zich over de mishandelingen , hun aan- gedaan, te wreken; en de meesten der. vijanden bij hunnen aftogt ter neder-hakten en_ eenigen gevangen namen. Hierna onderwierpen zich ook eenigen, waaron- der was een zwager. van den Prins, en twee Hoofden der Balische troepen. De Pangéran niet verwacht hebbende, dat men hem nu van dien-kant zoude aantasten, liet, ZOO- dra hij de tijding daarvan vernomen had, het groot ste gedeelte van zijne magt weder derwaarts ruk- ken, om het verder doorbreken in zijn land te beletten , alzoo STERRENBERG, de Sumanappers verzameld hebbende, met een leger van 15000 mannen van Sumanap opbrak, en, na dat hij om- trent Parmakassan de vijanden ten getale van 2500 koppen geslagen had, doordrong tot aan Tjetjerie, alwaar de Madurezen aan de rivier, die Pamakassan van Madura scheidt, eene sterke benting hadden, waaruit zij almede stormender- hand werden gedreven. Q Deze ( 118 ) Deze. goede beginselen werden: echter niet - achtervolgd van verderen voorspoed; want zoo ras Was STERRENBERG van’ Sumarnap niet zuidwaarts opgebroken , of de vijand kwam daar van den noordkant weder” binnen, ver- brandde die plaats, en bragt de inwoners, die in hunne handen: vielen, om het leven. En niet lang «daarna ging het denzelfden gang met Pamakassan. Het eiland F'alangoe, in het geugt van Swmadnap liggende, werd ook met 27 vaartuigen overrompeld, en de Madurezen leefden daar naar hunne gewoonte. Intussctien was de Gezaghebber sTERRENBERG doorgetrokken tot digt bij den berg Jamplong , alwaar de vijand eere sterke vesting had opge- worpen , welke SASRA Een RANA DININGRAT ,. ’s Prinsen zonen, met eene talrijke magt bezet hielden , die echter insgelijks werd aange tast, doch met slecht gevolg; want, schoon ons leger met eenige Compagniën Europezen en Inlanders versterkt was, werden wij echter afgeslagen, en genoodzaakt binnen onze schans te wijken , zonder iets op den vijand te kun- nen winnen, die al gaande weg zijne verschan- singen uitzettende, ons met zijne werken ten oosten en ten westen zoodanig naderde, dat van den landkant onze benting geheel ingeslo- ten , en niet-als de zee meer open was. Men zond echter van Sowrabazja ‘ter ver- sterking nog eenige Europezen en Inlanders _der=® tn TS (229 ) derwaarts, en er‚-werden bevelen gegeven, om den vijand uit Djipang te verjagen, om aan Rem | ‚ bang lucht te geven, hetwelk door 5ooo Madure- zen en Javanen geweldig benaauwd werd, zijn de de vijand ook meester geworden van, Zas- sum, Padjangkongang. en van alle de dorpen tot. Panaddain toe; en schoon hiij-te Ziassum werd afgeslagen, viel hij kort daarna er wederom in, en maakte door het-opwerpen van eene benting zich meester van de Rembangsche houtbosschen, die van geen klein belang voor onze scheepstimmerwerf aldaar zijn. Ook moest ons Comptoir. Joana geenen kleinen aanstoot uitstaan. Maar de Prins, aan wien tot hiertoe de fortuin was gunstig geweest, of die ten minste gelijke kans met ons gehad had, werd onge- lukkig , en het compas begon te draaijen; want, schoon de rebellen op Pasoerveang het nog al gaande hielden , werden echter de. vijan= den door den Majoor VAN HOHENDORFF uit de bovenlanden van Kartasoera verjaagd, en zij begonnen van Rembang almede langzamer hand af te zakken. De Regent van Djipang en het gewezen Hoofd van ’s vijands Baliërs hadden zich van de Madurezen afgescheiden, en zoo wel als het hoofd van Blora zich onderworpen, zoodat alles zich ten goede begon te schikken. De omstandigheden vereischten ook, dat de Ma- ( 120 ) Madurezen ten’ spoedigste van Java werden verdreven , alzoo de Regent van Sidatjoe, schoon een zoon van den Madureschen Pangé- ran, alsmede de Regent van Zoeban verzeke- ring deden, dat’ zij zich en hunne onderhoo- rige landen aanstonds zoude overgeven, zoo ras zij van de ‘Madurezen maar eenigzins ont- last werden. Terwijl men dan op Jamplong moest stil zitten , en daar niets kon uitvoeren, als den Prins, onder den verachten naam van Radeen DJOERIT , in het openbaar te verklaren voor rebel, en vijand van de Compagnie, en daars= om van alle eer en waardigheid vervallen, besloot men den vijand eene gevoelige neep toe te brengen van Sourabatja, waar thans eene goëde magt voorhanden was. De heer Komniissaris VERIJSSEL trok in persoon met een goed getal Europezen en In- landers en omtrent 12000 Sourabaijjers on= der hunne Hoofden naar Grissee, en geraakte den derden dag over het gebergte Garie, al= waar eene hoop van drie of vier honderd Ma- durezen, die van Femappel naar Grissee wilden trekken, ten eerste door de Dragonders en eenige Sourabaijers achterhaald en verstrooid werden. De Regent, aan wien door den Pangéran het gezag over Grissee was opgedragen , van onze aannadering verwittigd, oordeelde ongeraden de ne Sn en neten ed (a21 ) de hulp vauú Sambilangang langer af te wagten , ên trok met al zijne magt. op ous aan, doch had het ongeluk zijn Teven te verliezen, nas dat'hijj echter ons leger genoegzaam-op de vlugt geslagen had; waarop Grissee van den vijand verlaten en in trand gestoken, en: van de onzen den volgenden dag im bezitting genomen werd: Deze overwinning was het begin van den on= dergäng des Prinsen; want het eiland Manara werd acht dagen daarna ook ingenomen; en daarop onderwierpen zich een Pangéran cirie, bene= vens de Pepatti van Zamorngung. Terwijlhet aan dezen kant met ons voorspoe= dig ging, viel het land van Zassum , korte- lings den vijand ontwrongen, weder in zijné handen, en schenen de Madurezen wedetom op de been te komen; om hetwelk te betet= ten en Rembang te redden, trok de Majoor TEN HAAGHUIS van Sumarang derwaarts, met twee Compagniën Dragonders en Soo In=- länders ; en eene andere bende ; onder den Rit- meester KEIZER, bleef in Lamongang den vijand mn beweging houden. Want dewijl er zeer veel aan gelegen was; dat men Grissee behield, had men de magt, die aldaar was, hoog noodig, te meer daar men vernam , dat de Pangéran eene menigte vaar+ tuigen in gereedheid had laten brengen, om; zoodrawij Grissee verlieten, hetzelve. van den zeekant weder: in te nemen. k | De ( 122 } De Majoor rukte daarna voor Zassum, ver- volgens in Zoeban, waarvan de Regent zich onderwierp. «Voorts de Madurezen bij Rembes en Banjer-anjer. tweemaal geslagen hebbende, vereenigde hij zich met den Ritmeester KEI ZER, en toen met de vereenigde magt, naar Oedjong-Panka opbrekende, ‘werd de vijand, omtrent Oud-Sidarjoe, ten derdemaal opde vlugt gedreven, waarop. Oedjong- Panka, door den Radeen Tommangong SOERA DININ- GRAT aan de Compagnie werd overgegeven, _ en dus was Java gezuiverd, en de Pangéran zeer in het naauw gebragt. Want toen was het, dat zijn forsche en bijna onwrikbare moed begon te waggelen, en hij eenige naar vrede hellende vertoogen deed , zonder echter eenig gewag te maken, van te willen afstaan van zijne begeerte; waarom men besloot den oorlog verder met kracht voort te zetten. Ondertusschen bleef ons leger op Jamplong, hetwelk , zoo als ik even meldde, geheel door de vijanden ingesloten was, liggen , zon= der iets uit te voeren; en nademaal srTer— RENBERG , door den heer VERIJSSEL gedwars- boomd, onverrigter zake naar Samarang ver— trok , nam de Majoor VAN DER POLL, be- nevens den Kommandant van Pasoeroeang RHENER, het gebied over dat leger aan; en den heer sMour, Oud-Gouverneur van Ma- kassar , . gm ( 123 ) kassar , trok ook, eenigen tijd daarna, der+ _ waarts, wanneer de zaken aanstonds eene be- tere keer kregen. GusTr AGONG van Bali had aangeboden, ons bij te willen staan tegen de Mádurezen, welk aanbod gretigliijk werd aangenomen, en deze Vorst verzogt 5oo man op de hoogte ° van Pa- soeroeang te zenden, om van daar met vaartui- gen naar Jamplong te worden overgevoerds; doch het kwam op niets uit; want de Kom- mandant RHENER was, benevens den Kapitein RHEISWEBER, met cen Brigantijn naar Pana- roekan overgestoken , om de komst der Baliërs te verhaasten , doch moest onverrgter zake naar Swumanap trekken, om van daar met eenige Earopezen en Inlanders den doortogt naar Pa- makassan , te ondernemen. Hij brak dan met zijne magt en omtrent 2000 battoors of dragers van Swurmanap op; en trok zonder eenige ontmoeting, nademaal de Madurezen dat land, zoo wel als Pamakas- san reeds verlaten hadden, door de verschan- singen der vijanden ten oosten van hunne wer- ken tot in onze legerplaats bij Jamplong, waarop het leger, nadat alles in brand gesto- ken was, oostwaarts op tot aan de grensschei- ding van Pamakassan terug trok, om ’s vij- ands werken te Wattoe-Bessie van den noord- kant aan te doen; doch toevallig door de duis- ternis en slechte wegwijzers daar voorbij ge- raakt ( 124 ) raakt zijnde, trok men voort tot “Sampang. Men had op het aannaderen van ons leger door schepen, chaloupen, benevens eenige in= landsche vaartuigen, Sambilangang in beweging — gehouden, terwijl Samparg daarop stormender- band ingenomen , veel geschut veroverd , de vijan- den op twee plaatsen geslagen, en hun Veldheer — om het leven gebragt werd. Hierop toog het leger weder voort over Balega en Kadondang tot op Qwanjer , daar men post vatte, om te zien, wat de Prins ondernemen zoude, Doch hij had het kamp gegeven, en was met zijne zonen SASRA en RANA DININGRAT naar Banjermassing gevlugt, alwaar hij zich op een Engelsch vaartuig begaf, zekerlijk met voornemen, om naar Bancahoelo te wijken ; want hij had, toen zijne zaken slecht begonnen te staan, zijnen zoon Radeen Tommangong WIERA DININGRAT reeds derwaarts gezonden met eenig geld, om _ daarvoor met manschap en oorlogs behoeften voorzien te worden; en het is niet onduister ge- bleken, dat de Madurezen lang met de Engel-= schen geheime handelingen gehad hebben. Ook had hij vier kinderen van den tegens- woordigen Madureschen Pangéran naar dezelfde plaats gezonden; doch deze zijn, de reis niet kunnende . volbrengen, terug gekomen en aan hunnen vader weder overgegeven. Zoo ras des Prinsen vlugt bekend werd, trok _ de Heer Kommissaris met eenig volk van Grissee — naar & \ À 8 ( î25 ) paar Mddura over,en kwam behouden te Samt= bilangang ‚dat zoo wel als andere plaatsen van ‚den vijand verlaten was, en dus Compagnie’s we- gen werd in bezitting genomen. Het was zeer sterk gemaakt,en met 56 stukken kanon voorzien, die voor de Compagnie aange- slagen werden, zoo wel als het goud, zilver, de krijgsbehoeften enz.,‚he:geen veroverd was. En dus is deze oorlog weder geeindigd te mees- ten profijte van de Compagnie, dewijl er niemand. meer was, die haar de vrije bezitting der afgestane landen konde betwisten, en bovendien werd de nieuwe Regent van Madura onder zulke naauwe voorwaarden bepaald , dat, schoon hij nog groot genoeg bleef, hij echter het niet ligt zal wagen, tegen de Compagnie de wapenen op te vatten. Eer ik van dezen oorlog afstappe, oordeel ik nog te moeten melden, hoe het met dien hoog- moedigen Prins en zijne zonen gegaan zij. Zoo even verhaalde ik, dat hij te Banjer-mas- sing op een Engelsch scheepje was overgegaan; doch een zeker vrijburger, genaamd KRUISBER- GEN, was juist mede met zijn vaartuig aldaar, en deed bij den Sultan van Banjer-massing krachtige vertoogen, dat het ‘een rebel en een vijand van de Compagnie, des Sultans bondge- noot, was, verzoekende, dat men den Pangéran benevens zijnen zoon SASRA DININGRAT hem in handen zoude stellen; ook had de Pangéran van Bavianal bevorens,op last van den heer VERYSSEL, | eenen ( à26 ) eene. zendeling „derwaarts- gezonden; mêt ver- zoek, om; Zoo» die rebel daar-mogt komen; hem. op te vattenz en aan de Compagnie over te leve= ren, hetgeen de Sultan ook tem uitvoer bragt ;en: dus ‘werd hij en zijn zoon. naar Batavia over gevoerd „vervolgens de Prins zelf naar de Kaap dé Goede Hoop; eù Zijn zoon sAsRA ‘maar Ceilon in ballingschap verzonden; met RANA Di- NINGRÁT, die mede in onze handen verviel: WIERA DININGRAT is op Bancahoelo verble- ven; er SOERA DININGRAT Werd, omdat hij van eéne opregte inborst was; en bevoorregt door zijne geboorte; waarop het bij de Javanen wel het meeste aánkomt;, ook bij de zijnen ten hoog= ste bemind, en de Compagnie niet àls door dwang en uit vrees voor zijnen vader afgevallen was, aangesteld tot Regent van Meadura, onder den naam van SITJA DININGRAT; die dit wingewest ook tot heden wel en hehnikie bestiert, en ser dert zijne aanstelling van veel dienst in het dem- pen der rebellen geweest ís, waardoor hij in _ den jare 1758, ter vergelding zijner diensten, tot Wedono of Opper-Regent van verscheidene plaat= sen; om de oost gelegen, door de Hooge Re gering is aangesteld. De vrede dan om de oost van Java hersteld zijnde, _ kwam de heer Gouverneur Generaal VAN IMHOFF _ zelf in persoon derwaarts; die eenige schikkingen maakte, ten einde die vrede van duur konde zijn; en aangezien Zijne Hoog- Edelheid oordeelde, dât Gris- De je . en ic nen en de 5 nn A maere EEN ke (#27 ) | Grissee eene plaats van veel aangelegenheid voor de Maatschappij in het vervolg van tijden zoude zijn, indien daar een comptoir aangelegd, en door eenen bekwamen--dienaar- bestierd werd; zoo ‚stelde men den heer HARTINGH als den zand sten daartoe aan, die ‚der landtaal kundig, het beste met den inlander konde omspringen, en het ten meesten nutte van de Compagnie bestieren. Hierna begon alles zich tot stille rust te schik ken, en het vuur des oorlags zoude geheel zijn uitgedempt geworden, zoo de. Soesoehboennan slechts meerder vermogen, en bij zijne onderda= nen grootere achting en liefde gehad had; maar in het tegendeel werd hij bij de zijnen ile een rampspoedig Vorst aangemerkt, uit een beginsel van bijgeloof, de rampen, die hun overkwamen, aan zijn ongelukkig noodlot en gehoortester toe- schrijvende, en onder wiens regering het rijk geweldig im aanzien verminderd en miet verre van den ondergang gebragt was. Hier kwam nog bij, dat hij, wiens wispeltu- rigen aart men ondervonden had, weinig vertrouwd wordende, dus eene gestadige wantrouw tusschen hem en zijne onderhoorige Regenten bleef, en daarom konden de rebellerende Prinsen het nog al gaande houden, waardoor men de vruehten, die men van den vrede met Madura gehoopt had , niet mogt smaken. Want schoon die Prinsen, ten minste in die tijden, het nog niet zoo zeer op de Maatschappij ' als 1 r was, werd hij, benevens anderen, van dien Vorst ( daa ) als wel op den Keizer gemunt hadden, en wif ook toen nog wel magtig genoeg waren, om hen te beletten, ons in onze bezittingen veel hinder aan te doen, beletten echter hunne gedurige strooperijen en verwoestingen den landbouw , en zonder dien is Java voor de gen nj ar van wel nig aanbelang. Het lust mij niet, de lotgevallen van alle die rebellerende Prinsen afzonderlijk te verhandelen, maar ik zal mij alleen houden aan de twee voor naamsten, namelijk, de Pangérans MANGKOE BOE- MIE en MANGKOE NAGARA, die den band van bloedverwantschap nader aanbonden door het huwelijk van den laatsten met de dochter van den eerstgenoemden. MANGKOE BOEMIE dan, ge- lijk ik te voren al heb gezegd, is een zoon van den Soesoehoennan HAMANGKOE RAT, en een broeder van PAKOE BOEANA II. Hij verlietden Keizer, zijnen broeder, en het Hof al ten tiijde des Chineschen oproers, en zocht bij de onzen schmulplaats en hulp; en zoo dra de vrede weder met den Keizer gemaakt op ons verzoek in genade aangenomen. Doch in het laatst van het jaar 1744 week hij weder van het Hof, en zwierf in de bovenlan- den aan den kant van Grobogang, echter niet als vijand, maar even als of hij van den Vorst gezonden was, om den vijand te verdelgen ‚ waardoor het hem niet zwaar viel, weder voor den EN Ee TE ( 129 ) den Keizer verschijnende, vergiffenis en onder= houd te krijgen; sedert hield hij zich sl tot in den jare 1746, waarvan nader. MAAS SAID Of MANGKOE NAGARA, een jonger | zoon van den op Ceilon overleden Pangéran MANGKOE NAGARA, heeft zich al vroeg met zijne moeder, onder geleide van zijnen voedster-vader KOEDOENO WERSO, van het Hof verwijderd, en onder de rebellerende Prinsen zijne verblijfplaats houdende, zich van jongs af aan tot het voeren van den krijg gewend ; en dewijl hij niet aanstonds zich als Hoofd opwierp, mraar altoos heulde met des Keizers vijanden, en onder hunne banier streed, kreeg hij allengskens groote kundigheid in het stuk van oorlog, zoodat het gemakke- lijk na te gaan is, hoe veel moeite er in gestoken heeft, om eenen Prins, dien het nimmer aan aan- hang ontbroken heeft of zoude ontbreken, en die als van de wieg af tot de ongemakken ge- hard was, onder te brengen. Nadat hij dan tot zijne jaren gekomen was, en zich begon te verbeelden, met der tijd het spel meester te zullen worden en den troon van Java te beklimmen, zette hem dit niet weinig aan, om alle aanbiedingen, van den Keizer en ‘ons gedaan, van de hand te wijzen. De heer vAN IMHOFF, de zaken in den oost- hoek dan geschikt, en ’sCompagnie’s comptot— ren langs het strand bezigtigd hebbende, ver- trok ook naar ’s Keizers Hofstad Soerakarta ; gele ( 250 ) gelegen omtrent twee uren van Kartasoera, de vorige verblijfplaats der Mataramsche Kei- zeren, om, ware het doenlijk , de gemoederen der Prinsen tot, vrede en verzoening te bewe- gen; doeh toen gebeurde het, dat de Keizer door aanhitsing. van deszelfs Rijksbestierder PRINGALAIJA, die waarlijk ’sPrinsen landen, genaamd Soekowatti, had ingeslokt, door den heer VAN HOHENDORFF eenige klagten inbragt tegen den Prins MANGKOE BOEMIE, als die zich te veel gezag aanmatigde , en zich meer volk toeeigende dan hem naar regten toekwam , waarover ge- melde Prins, eenigzins onvoorzigtig, in het open- baar, echter op eene zachte wijze werd bestraft, hetwelk van die uitwerking was, dat hijij des nachts het Hof verlatende, spoorslags zich naar de omzwervende rebellen begaf, om dus met za- mengevoegde krachten den Keizer en zijne bond- genooten te keer te gaan, kunnende zulk eene schande niet verduwen, en te meer, omdat hij oordeelde geene schuld te hebben, maar in te- gendeel beleedigd en te kort gedaan te zijn; want, zoo men het algemeen mag gelooven, was hem Soekowatti door den Vorst gegeven, maar door den slinkschen Rijksbestierder betwist; zie- daar de wezenlijke bron van alle gevolgde ram- pen en ellenden ter dezer kust! R f Te vergeefs werd aan de weerspannelingen vergiffenis aangeboden, en een tijd gesteld, om aan DN” ce Ë 4 9 / ( 231 ) aan het Hof te verschijnen ; doeh dit- werd iù ‚den wind geslagen ; ja het maakte hen nog bals | dadigersin Zoo verre MANGKOE NAGARÁ' den weg ; dien hij wist, dat de Generaal VAN rmrHorr mioest pg bezet hield, en zelfs op eenigen van zijn volk aanviel , zoodat de Gene= raal zich met meerder magt moest versterken. Eindelijk, toen men ondervond, dat woorden geen den minsten invloed op hen hadden, werd besloten, hen te vuur en te zwaard te verdelgen ; en om ieder aan te moedigen, om hen van kant te helpen; werden zij vogelvrij verklaard, en een prijs op hunne hoofden gezet. Niet lang daarna kreeg MANGKOE NAGARA eêne zeer gevoelige neep, dewijl hij met zijne, twee broeders MAAS SABAR en MAAS AMBIO met groot verlies van volk door den Rijksbestierder geslagen en zoowel als BOEMI NATA en GOEN= TOR , in eene nare gesteldheid - gebragt werd. Doch de gewezen Regent van Kadoe, MANG- KOE JOEDO , maakte zich heimelijk weg naar Kaádoe, en hield daar slecht huis, hetgeen ons weder nieuw werk verschafte, en den vij= and gelegenheid gaf, om zijn volk weder bijeen te zamelen. Ondertusschen was MANGKOE BOEMIE met zijn leger tot Soerakarta genaderd, hetwelk hij ge= deeltelijk aan de vlammen opofferde, begeven-, de zieh vàn daar weder aan de stranden, met voornemen ‚ om in de landen van Joana en Patti ijs , ‚het { EN ) het oude-schuilnest der rebellen, te rukken, en vermeerderde zijne magt aldaar zoo zeer, dat men twee legers tegen hen moest laten op- trekken. | Maas sAID kwam weder op de baan, doch werd door den heer VAN HOHENDORFF gesla- gen en op de vlugt gedreven; echter herstel de hij zich wederom, en viel in Bagaleen, vermoordende aldaar den Regent; waarna hij op nieuw werd aangetast bij de dessa Papringarg tot zijne schade; want hij werd niet alleen ver- jaagd, maar moest ook eene groote buit van goud — en zilver, en wel honderd paarden achterlaten. Omtrent dezen tijd werd opgebragt in het leger van den heer VAN HOHENDORFF eene Cheribon- sche Javaan, die eenige brieven in bestelling bij zich had, aan den vijand geschreven door MAAs GRENDIE en eenige Prinsen, die zich in het Che- ribonsche ophielden, waaruit men vernam hun voornemen, om met elkanderen zamen te span- nen ter verdelging der Hollanders , en die het « met hen hielden; gevende die van Cheribon den rebellen moed , en maanden hen aan, om stand te houden: Edoch deze zamenzwering is van geen gevolg geweest, en is van zelf te niet geloopen. _ Eenige dagen na den laatsten slag van den heer — VAN HOHENDORFF met sAID, werd men weder handgemeen tot ondergang van de Prinsen MAAS — GOENTOR en AMBIO, die om hals raakten, en ki’ wier hoofden te Samarang op staken werden — 56 j ( 135 } gezet ‚ gelijk men meende; maar naderhand werd men gewaar, dat het, slechts gemeene koppen waren, geweest; en zoo werd men al dikwijls misleid, en de toegevoegde slagen deden uitge- meten dan zij waren. In- dien: tusschentijd , terwijl de vend ten naastenbij gezuiverd waren van de zwervers, bleef MANGKOE BOEMIE de stranden ontrusten , en sloot Qualla- Damak bijna geheel in met eene magt van 1 5ooo man „waaronder. 2500 te paard , voornemens zijnde, om op dien póst eenen aanval te doen, doch” zag daarvan. af, mits de voor- deelige gelegenheid plies en. trok naar Gro- bogang. | De heer VAN HOHENDORFF in den jare 1749, in stede van STERRENBERG , Kommandeur van Java’s Noord - oostkust geworden zijnde, stelde aanstonds ‚alles in het werk , om een einde, aan dien voor land «en volk verderfelijken oorlog te maken „en begon met het verdrijven van MANGKOE BOEMIE „uit de bovenlanden, die naar het Dji- pangsche de vlugt nam, den Regent daaruit verjagende, en dacht zich hier te nestelen, te meer , daar hij eenen aanhang van eenige Baliërs kreeg ; doch de Dragonders en Madurezen deden hem schielijk daaruit verhuizen naar het Zuider- gebergte. En dus eindigde dit jaar, waarin de vijand vrij wat gejaagd en_ hem verlies toegebragt was, maar echter zonder ons oogmerk te kunnen bereiken, be- staan= ( 134 } staande in het verwerven van eenen algemeenen vrede; want schoon zoo: wel MANGKOE’” BOEMIE als MANGKOE NAGARA nu en daw de wieken gefnuikt waren, en zij zich in holen en spelon= ken voor de woede onzer krijgers hadden moe ten sthuil houden, ging het hun als met het riet, hetgeen door eene zware stormbui wel wordt nedergedrukt , doch aanstonds ‘na het stillen van den wind “weder oprijst. Alle aanbieding van vrede en vergiffenis was te vergeefs, en’ men had ook weinig grond, om het gelukken daarvan te veronderstellen, de wijl hunne eischen te groot waren, en miet-kon= den ingewilligd worden, zoodat er dan niets _ anders ‘te doen ‘was, als hun weder ophet !lijf te vallen, en wel met meerder magt dan te. voren. Inmiddels had men het geluk, dat de zaken. in den Oosthoek eenen beteren aanschouw kregen; ‘ Pasoeroeang, jaren lang tot een voorwerp van allerlei wijandelijkheden” gestrekt hebbende, bes gon op te luiken ‚en de Malangers, voorheen verwoesters van die landen, verschaften thans zelfs werklieden aan den iin bi Kom _ mandant KEISER, In dit jaar 1748 verloren de rebellen ld | voornaamste Hoofden en voorstanders , namelijk — Pangéran sLARONG, die, om zich bij de vijans den te begeven, van het Hof gevlugt was. De Radeen Adipatti van Pranaraga, den Keizer en de Maatschappij wel trouw: blijvende , echter door £ (2355 ) doorgaans op eigene wieken drijvende; kreeg hem in de landen der Mantjanagara’s gevangen; doch des avonds; wanneer dezelve door den Re- gent aan.den teer VAN HOHENDORFF, dic. toen _daar-meét ons leger tegenwoordig was, was over gegeven, de schildwachten willende overweldi= gen ‚werd hij zelf gekwetst, en pûdet kort daarop aam zijne wonden. | _ Soerakarta moest het ondertusschen weder misgelden; de vijanden rukten derwaarts on- der -bestier van MANGKOE BOEMIE Cn MAAS SAID, doch werden dapper afgeslagen, nâdat zij evenwel eenige huizen, en de bamboezen beschoei= jingen van het Hof zelfs hadden in de assche gelegd; _ Om den vijand eens op eene gevoeliger wijze aan te tasten, werden van Batavia over den landweg gezonden eene bende Dragonders = lijf wacht en Huzaren, die , onder het gezag van de Majoors OSSENBERGH en FAURE, de boven= landen zouden doortrekken en den vijand op= zoeken „ doch kwamen terug zonder den vijand gezien, veelmin iets tegen hem uitgevoerd te hebben, dewijl die gedurig op hunne aan= nadering eenen anderen doortogt nam. De- overrompelde en afgebrande Residentie Joäna werd weder in staat gebragt en met volk bezet, vertrekkende de heer VAN HOHENDORFF; thans vereerd met den titel van Gouverneut van Java, naar het Hof te Soerakarta, eensdeels em de nieuwe. Residenten TOUTLEMONDE en « BRE= ( 136 ) BRETON woor te stellen, en voorts «omde lez verantie van rijst, katjang en peper te schik- ken; waarmede het eenige jaren, en ‘daarna nog, gansch niet voordeelig gegaan is. : De Rijksbestierder PRINGALAIA,, die, ‚om voor de landvruchten te zorgen, naar. het „Hof vertrokken was, oordeelde men noodzakelijk, dat weder te veld zoude trekken , om: de; re= bellen tegen te gaan. Even te voren had- de heer VAN HOHEN=- DORFF , in den Oosthoek zijnde, „den Malang- schen Regent tot een mondgesprek genoodigd,_ die onder voorwendsel van vrees, dat het hem mogt gaan als voorheen zijnen vader, zulks weigerde, echter met betuiging , dat alles, wat in zijn land gevonden werd, tot ’sCompagnie’s _ dienst was. | E Ook kreeg de Regent van Pranagara eene acte als Hoofd regent; en hem werd gelast , zich. bij het leger van PRINGALAIJA te voegen, om den vijand gezamenlijk op te zoeken, welke aanmoediging echter weinig hielp, als hebbende de Regent altoos maar zijn eigen nest bewaard: Het was echter weder op “Soerakarta ge= munt, en had de vijand zich reeds op de Pas- sebaan ter neder geslagen, maar moest het, echter weder: verlaten, door welke gedurige vijandelijkheden bij dat Hof bijna gem man meer te vinden was: … Het volgende jaar 174g was zeer aanmer= kelijk ( 237 ) __kelijk door den dood van den Keizer, en de aaun- stelijng van den Kroonprins, zijnen zoon, in deszelfs plaats, hetgeen wij wat omstandiger zullen verhalen ; terwijl de rebellen MANGKOE BOEMIE en MAAS SAID, zich. in Mataram nog staande. hielden. De oneenigheden van de Pangérans BOEMI NATA en SINGOSARIE , die de partij van de Hoofd rebelien verlaten hebbende, aan het aarzelen geraakten en een besluit namen, om zich aan den Keizer te onderwerpen , schenen geenen kleinen schok aan den staat van MANGKOE BOEMIE en zij- nen ‚schoonzoon MAAS SAID te zullen geven, die gezonden, werd; om BOEMI NATA en SINGO- SARIE uit het Zuider - gebergte te verdrijven; doch zijn aanslag mislukt zijnde, trok MANG- KOE - BOEMIE zelf derwaarts , dien de ‘kans ook tegen viel, en hij moest met verlies van velen der zijnen. wijken. | Eenen korten tijd daarna onderwierp zich de Prins BOEMI NATA, die zeven jaren lang met de vijanden had zamen gespannen, aan den Keizer , wordende hem het leven geschonken, om door dit zachte middel sINGOSARIE , die zich, onder voorwendsel van onpasselijkheid , nog in het Zuider-gebergte onthield, en andere weêrspan- nelingen tot het volgen van zijn voorbeeld aan, te moedigen. ‘En. dewijl het onbetwistbaar is, dat vele ‚ Prinsen van den bloede, en voornamelijk broe- ders ( 138 ) ders van den Keizer schadelijk en gevaarlijk aan het Hof en voor de rust van Java zijn te achten; werden niet lang daarna de Pangéran ADr NA= GARA met zijnen zoon DANOEPAIJA, de Pangérans INGABEIJ en een ander Boem: NATA in hechte nis genomen en naar Samardng ‘gezonden; waarlijk eene goede zaak, zoo men ‘maar âlle de Prinsen had kunnen vatten , en dit wat vroeger in het werk gesteld was! doch hoe den rebel= ten dit in de ooren klonk, en of dat veel goeds aan de onderwerping veroorzaakte , laat ik op zijne plaats. MANGKOE BOEMIE zelf scheen over te hellen | tot de rust, en verdriet te krijgen'in het om= zwerven ; doch iemand, die zoo heerschzuchtig was, als hijij,-en die gewoon ‘was langen tijd het gebied te voeren, kon niet ligt ‘overgaan ; om zich onder het bedwang en gezag van eenen _ anderen over te geven. Hij verzekerde intus= schen den heer Gouverneur van zijne trouw en welmeenendheid voor de Maatschappij, doch ver- hief te gelijk tot bewijs zijner ingebeelde hoog heid eenige Grooten tot Prinsen , en stelde zijnen _ zoon aan tot Pangéran Adipatti Mataram of _ Kroonprins, even als of hij werkelijk Keizer was, verzoekende, dat deze verkiezing door goedkeuring van de Compagnie ‘mogt pa Î worden. | Hem werd op nieuw aangeraden , zich te on— derwerpen, zijn volk in toom te houden, en _ geene — / (259 ) geene vijandelijkheden te plegen in de landen, ome trent het gebergte van Soekowatti en elders gele gen. Tot het eerste had hij geene ooren, doch. het laatste kwanv hij een tijd lang na. De zachte behandeling; aan: BOEMI NATA be= wezen ‚had echter: die uitwerking, dat een Fommangong «uit Mataram zich benevens 5 à Goo man onderwierp; doch zijn zoon, ge= naamd: DJAJA WINATA, die deze onderwerping trachtte te verhinderen; geraakte gevangen. „Ondertusschen. hield MANGKOE BOEMIE zich stil, verwachtende met smart de uitkomst van de ziekte des Soesoehoennans:, die sedert eenigen. tijd het bed had’ moetemw “houden, waardoor de zaken aan het Hof, meer en meer begon- nen te verergeren, en bijna onherstelbaar te worden: De: Soesoehoennan PAKOE BOEANA, gelijk ik even te: voren zeide, ziek te bed liggende en. gevaar loopende van het met den. dood-te zullen bekoopen; trok de heer VAN HOHENDORFF naar Soerakarta,om bij het overlijden van den Keizer alle verwarringen te beletten. Nadat hij daar gekomen. was, met voors nemen om den Keizer te gaan. zien, en we= gens den hagchelijken, toestand: van- zaken. met hem te- spreken ; en «toen hij het Hof met zijn gezelschap intrad, vond men aan de eerste poort | van het keizerlijke Hof den Kroonprins, gee | de als: verwezen met: een: omwonden hoofd „ ee; E 1 gor= ( 14a ) oorzake van eene oogziekte, daar hij reeds lang aan geleden, had. Hij was in langen “tijd niet bij zijnen vader geweest, bij wien hij in haat was, en die hem onder zijne oogen niet wilde dulden , omdat die Prins een kleedje van weinig waarde aan eene van zijns vaders bijwijven zoude gegeven heb- ben, en daarom bij den ouden in verdenking was gekomen dat hij zijn bed of bezoedeld had of zulks wilde doen. | } De heer VAN HOHENDORFF nam Hem Balme bij de hand, en geleidde hem voor het bed van den Keizer , dien men in eenen zeer slechten staat vond liggen op een matras, voor zijne bedstede gespreid, zoodat toen over geene zaken kon gehandeld worden , hetgeen uitgesteld moest blijven tot den volgenden dag , wanneer de Kei- zer betuigde allen moed verloren te geven , vast — stellende vergeven te zijn, en daarom niet lan- ger het staatsbestuur kunnende torschen , ver— zocht hij, dat de heer Gouverneur in den, naam van de Maatschappij het gebied over het Ma- taramsche Rijk op zieh wilde nemen, en- het opdragen, aan wien het ten beste voor Java en de Compagnie zoude geoordeeld worden, eenlijk zijne kinderen, en bijzonderliijjk zijnen zoon den Kroonprins, in Hare bescherming aanbevelende. Waarop hij den 11den December deszelfden jaars 1749 plegug afstand deed van het Ma- ta= (141) taramsche rijk, en van het regt, dat hij of de. zijnen daarop mogten gehad hebben, het- zelve opdragende en overgevende aan «de Nes derlandsche Maatschappij ‚ in handen van den _ heer Gouverneur VAN HOHENDORFF , ‘dewelke ‚ hetrijk wederom op eenige voorwaarden, zal ik zeggen, als eeri,leen ‘of als een waar eigendom? vergaf aan den Kroonprins, onder den. naam van. Soesoehoennan PAKOE BOEANA III, die dan den 15den daaraan volgende tot Keizer over Java gehuldigd werd , met zoo veel plegtighe- den , alsde fdetramakie nare omstandigheden van tijd en. zaken toelieten: zeker hef oog ‘was op dezen Vorst gevallen, ‚en „het. 1s hem gelukt het rijk tot, nog toe te behouden; maár echter was de heer VAN HOHENDORFF ook hiet vies; om in een zijner brieven aan Hunne Hoog-Edel- heden « de; verkiezing. van MANGKOE BOEMIE tot. Keizer , als een middel tot. eene schielijke herstelling, aan te prijzen , daarbij. voegende, datde jonge ‘Vorst, éen gebrek aan zijne oogen hebbende , volgens de priesterlijke wet der Ja- vanen , diende uitgesloten te worden. Aanmerkelijk is het, dat op denzelfden dag,, namelijk den i1den Dedektiens wanneer de:oude Keizer afstand deed, de Plsaortn MANGKOE. BOE= MIE , die tot nog toe slechts-den naam van Sul- than MATARAM had aangenomen, zich liet uitroe- pen tot Soesoehoennan PAKOE BOEANA SENAPATTI MATARAM , en er waren bij ‘zijne ‘huldiging | on= ( 142 } onvergelijkelijk meer Prinsen; Rijksgrooten err onderdanen tegenwoordig, als bij de voorstel ling van den nieuwen Keizer. Ook had hij met eene groote pracht zijne oudste dochter aan MAAS sÁrp uitgehuwelijkt. De oude Keizer gaf den geest op den 2osten December, in eene gesteldheid, die niet onduis= ter aantoonde, dat de Goddelijke gramschap, schoon met langzame treden tot de wraak over gaande, vroeg of laat ontaarde meineedighedenen geweldenarijen straft. Met den nieuwen Vorst, naar omstandigheden: van tijd, eenige schikkingen over het verdelgen van „den gemeenen vijand, en het leveren der landvruchten aan de Compagnie gemaakt zijnde , keerde de heer VAN HOHENDORFE terug. naar Samarang. Intusschen was MANGKOE BOEMIE en zijn aanhang verwaand genoeg, om aan den heer Gouverneur afgezanten te zenden , en te ver- zoeken , dat zijne aanstelling tot Soesoehoennan bij de Compagnie mogt goedgekeurd , en als zoodanig erkend worden, daarenboven nog, dat hem het lijk van den Soesoehoennan cost worden overgegeven, om hetzelve plegtigliijk ter aarde te bestellen, daarbij voegende be- tuigingen van trouw en welmeenendheid; en ech= ter wilde hij noch naar een billijk verdrag , als willende eenlijk de kroon behouden, noch naar eenige redenen luisteren , zoekende niets anders; als ( 245 ) als tijd te winnen, en zich te versterken, gaande inmiddels zijnen ouden gang, met overal brand „en verwoesting aan te rigten, : Zelfs de-Europezen, die tot hem waren over- ‚ geloopen,” weigerde hij ronduit weder uit te teveren, onder voorwendsel , dat zij het Muha- medaansch. geloof reeds aangenomen hadden. En om niet stil te zitten, liet hiij eenig volk” naar” Bagaleen trekken, ten einde dat vruchtbaar land te overrompelen , en daardoor eene opene deur tot de westersche landen te krijgen. Doch aan onzen kant besloot men, hem op het lijf te vallen, en dit te verhinderen. | Daar was ook thans niet anders op, als met krachtige middelen, ernstiger, en gevoeliger dan te voren , hem en zijnen aanhang te keer te gaan, en levend of dood te trachten in onze magt te krijgen, zoo het geteisterd Java immermeer tot ademhaling zoude komen. En waarlijk! het zag er aan alle kanten droe- vig uit; de vijand in alle landen verspreid , overal verwoestingen aanrigtende en droevige overblijfselen van woede en wraakzucht achter latende ! Ook scheen het, dat het rijk van den nieu= wen Keizer van herten duur zoude zijn; want in den beginne van het jaar 1750 was Mata- | ram bezet door MANGKOE BOEMIE, die, onder den trotschen eernaam van Soesoehoennan MATA= RAM , die landstreek nog in bezitting hield. | } De ( 144 } De Pangérans, MAAS SAID Cn SINGOSARIE, en Radeen sABAR zworven omstreeks Soerdkarta. De Pangérans RoNGO en PANOELAR speelden — de baas op de grenzen van Roma en Baguleen, en Pangéran Apr WiDJASA in Kadoe; endezen moesten te onder gebragt worden eers men tot rust kon pie die nog zeer, verste. zoe- ken. was. NEK De Madurezen, een volk, ‘dat zeer- ahiidkbar | is, en zijnen vijand kloekmoedig durft onder de oogen zien, doch weinig krijgtucht houdende, en dus vrij gevaarlijk voor de ingezetenen „om hunne plunder= en roofziekte, "werden eindelijk opontboden , om met des te mite magt de ‘re bellen aan te tasten. Al vroeg in het begin van dit jaar dan. vac de vijand uit Mataram gejaagd , ‘waardoor MANGKOE BOEMIE uit weêrwraak alle de Euro= pezen, ten getale van dertig, die tot hem waren over geloopen, liet den hals breken ; bobalvg al- leen: één. ‚En alhoewel de vijanden i in Wierde inie scher= mutselingen veel volks verloren, belette dit niet, dat zij Soerakarta wederom aantastten , eenige woningen in. de asch legden, en «onder het af- trekken verscheidene dorpen vernielden. Kort daarna huune magt weder bijeen verza= meld hebbende, mogt het ‘hun zelfs gebeuren ons leger, dat voorheen bijna altoos gewoon: was te triumferen, ‘te verstrooijen. | W ant { 145 ) „ Want-dervijand ontrustte eerst met) kleine -par- tijen de: westersche- bovenlanden , en: kwain lang- zamerhand: vanden west= en oostkant weder naar Mätaram’ afzakken ,: waarop ‘ons leger, zijne verschansingen!‘valdaar:- verliet; em tegen’ den vijand, eer die iets’ ondernemen konde, optrok in eene” tamelijke orde ;/ doch: digt- bij, hen genaderd zijnde ‚vergat de “bevelhebber een1- gen last té geven, om aan te vallen, of wat te doen. „Hrerdoor gebeurde-het ‚dat de linkervleugel, önder ‘bevel-van:den vaandrager,STEENMULDER , met de vijanden van zelfs slaags gerakende., doch te zwäk zijnde', om hunnen aanval uitte houden, eenigzins ‘in wanorde kwam. De Majoor FAURE, welke Hoofd van het leger was; dit vernemende, beval den Kapitemm-Luitenant reBeR derwaarts ter ‘hulp met eenige: Dragonders te trekken. In- tusschen ° zijn paard. gekwetst wordende, en zich óp eem ander gezet hebbende „reed hij mede naar den linkervleugel, gevolgd wordende van de Dra- _gonders; edoch in stede van op den vijand, aan té vallen; keert hij links om, waardoor de, vijan- delijke ruiterij gelegenheid-kreeg, om van achter in te Vallen, en alles ‘in wanorde te brengen, zoodanig , dat het den-onzen onmogelijk was.zich weder te ‘herstellen ;maar-zij genoodzaakt waren spoorslags naar hunne legerplaatsen: in. Djokjo- karta:te vlugten. …De-linkervleugel bestond geheel uit Inlanders, & | OU d / onder het gebied van den vaandrig; STEENMULDER , en had het echter. alleen staande gehouden; en zelfs het vijandelijk voetvolk „doen dein- zen, blijvende meester ‚van, het slagveld, nogtans ten koste: van eene menigte volks, waaronder vele Grooten waren, alsmede een kloek getal Madurezen , die zich heldhaftig gekweten hadden ; doch was echter ook genoodzaakt‘het leger naar Djokjokarta te volgen, dat, niettegenstaande men daar geen vijand te vreezen had, lafhartig verla- ten, en eene goede partij ammunitie, om daar- mede op den weg niet ovens te zijn; aan het vuur opgeofferd werd. Hierdoor ontstond onder de Duipenders een opstand tegen den Majoor, die gevaar liep van het leven er. bij in te schieten , en niemand wilde weder onder zijn. gezag te veld trekken. De geheele nederlaag werd aan zijne lafhartig- — heid en kleine krijgskunde toegeschreven. Ik wil mij niet inlaten in het verdedigen van de eer dezes Legerhoofds, veelmin in hem te veroor- deelen, of ten zijnen nadeele te beslissen; dewijl die _ zaak onbeslist gebleven is; doch het was te wen- schen, dat het nooit gebeurd ware; zelfs was de Maduresche Prins gramstorig; dat zijn volk zoo, lafhartig door de onzen was in de pekel gelaten. Hierdoor zwol der vijanden moed, en het stak hun eenen riem onder het hart, om ons, die zij. ondervonden, dat ligt verjaagd konden worden, weder onder de oogen te zien ; en dit geval heeft | naar ( 147 ) naar alle waarschijnelijkheid: veel toegebragt tot de ‘duurzaamheid van dezen oorlog. Nadat dan onze benden het Mataramsche ver— laten hadden , betrok MANGKOE BOEMIE drie dagen daarna dit land, terwijl kort daarna de uitgewekene Prinsen …Kddoe . en Mataram, weder verlieten, en in verscheidene partijen be zuiden Soerakarta zich neder sloegen, om ons op Banjoe-dana weder aan te tasten. Doch eer wij tot dien veldslag komen , zal het niet ondienstig zijn te reppen van een ver raad, hetwelk gesmeed was door eenen KIArs MAAS, Of MAAS RONGO,' zoon van den Sama- rangschen Hoofd —regent, en van zeer nadeelige gevolgen voor het: algemeen «zoude hebben kunnen zijn, aangezien het behoud van den Kei- zer en het gezag der Maatschappij hangt aan het behoud van Samarang en de strand-regent- schappen; en zoo het hun gelukt was, hunnen aanslag , dien zij daarop hadden aangelegd , ten uitvoer te brengen, zoude het met ons en den Keizer gedaan geweest zijn. Doch de zamenzwermmg werd vroegtijdig ont- dekt, en deze MAAS RONGO, overtuigd van met MANGKOE BOEMIE ongeoorloofde briefwisseling en raad gehouden te hebben, en dat buiten eenige voorkennis zijns vaders, werd met. zijnen. aan= genomen zoon en twee Mantries in verzekering genomen, en is kort daarop’ overleden, waardoor ij aanslag verhinderd en verijdeld is. De (148) De vijanden:dan trokken op ons-leger-te Ba- njoe-dana aan , alwaar de heer;v AN HOHENDOREF even «te. voren „was terug „gekomen. met „eene Compagnie Dragonders, en een aanzienelijk getal Madurezen ‚;die heel wel te pas kwamen,naardien de vijand hier wel 6oooo man;sterk was ven de kans van «den. strijd. lang twijfelachtig stond; doeh tot ons geluk bevond. zich. hier.het puik van onze krijgers „ en: van.-de Madurezen „ dewelke, onder het oog. van. den; heer;vAN „HOHENDORFF , strijdende hunne-,oogen: met, neusdoeken toe bonden , ‘envonder favenr:van ons kanon, en hand geweer met pieken op den vijand aanvielen, den= zelven ‚doende deinzen, waardoor onze. leger= plaats behouden werd. Een groot,geluk ! want was. deze slag; door den vijand. gewonnen, zoo was alles verloren „geweest en-wij hadden het kamp moeten geven, daar. in tegendeel. nu. het voorgevallene in Mataram: weder wat „ver= zoet werd. b u terts Hierop besloot men alle, en pmen: inte spannen, om een einde aan deszaak ‚te maken, en de rebellen: in-te sluiten, datook: van een goed gevolg zoude kunnen geweest zijn, bijaldien de Bagaleensche. volkeren, gesterkt daor eenige Inlanders en Europezen , benevens de Regenten van» Banjoemdas , Pamardeen ; Djajaloer en Roma. met ruim-.15000 man, stand. gehouden hadden- om de. west van Bagaleen; maar zij ijlings naarhet gebergte, en van daar naar Zelo- Ka-. ( 149 J Katon de vlugt nemende voor eenen hoop van slechts 5oo stroopers, waarbij MANGKOE BOE- MIE niet eens tegenwoordig was, kreeg hij, die al voorttrekkende door Mataram , volgens af= spraak, werd nagezet, eenen gebaanden weg, daar hij anderzins waarschijnelijk in de kaars zoude gevlogen zijn. Doch nu was er niets op, als om hem gade te slaan, en af te wachten , werwaarts hij weder zoude uitspatten, ten welken einde ons leger in vier hoopen verdeeld werd. Thans verergerde de staat van het beklagelijk Java geweldig ; want bij de verwoestingen van den oorlog kwam eene zware sterfte in Hie bo= venlanden, die eene menigte van menschen weg- sleepte, en de bovenlandsche dorpen voor het meeste gedeelte van volk ontblootte. Doch MANGKOE BOEMIE, die zich in Japa’s wester — gedeelte had zoeken neder te slaan, moest het ongelukkig noodlot ondergaas, om door de westersche regenten weder uit hunne landen ver- dreven te worden naar het Zuider - gebergte, zijne oude toevlugt, daar hij vervolgd werd ; en schoon nu één der zwervers , met name SOERIA DIKOE- SOEMA zich onderwierp, en. de Pangéran ARIA PANOELAR ook genegenheid scheen te hebben, om tot onze partij over te komen, bleef MANG- KOE ‘BOEMIE echter even hardnekkig, en men had weinig grond, om te durven hopen, dat hij of MAAS SAID zich ooit zouden onderwerpen; U want ( 150 } sant hoe menigmaal zij ook verslagen en ver- strooid werden, vloeide er gedurig eene menigte van volk weder tot hen, ten deele uit vreeze 4 ten deele uit, eene bijgeloovige aankleving aan het geslacht der aloude Soesoehoennans, en zoo ras kregen zij geen berigt, dat ons leger afge trokken, en hier en daar maar een open weg was, of aanstonds barstten zij hunne schuilhoe- ken uit, gelijk thans weder geschiedde, aan hunne _ moord- en plunderzucht voldoende, zelfs tot in de nabijheid van ’s Keizers Hofstad, waarop zij te vergeefs weder een’ en anderen aanslag waagden, doch met bebloede koppen moesten aftrekken. Ondertusschen ging het niet al te voorspoe- dig met zijne weêrspannige aanhangelingen; want de Pangéran ADI 'WIDJAJA, die Kadoe be- slagen had, en thans den heer VAN HOHENDORFF 4 het optrekken naar Soerakarta had zoeken te _ verhinderen, Kreeg eene zware nederlaag, ver= loor veel volk, en moest diep in Kadoe in- dringen, om alle de zijnen niet in de waagschaal te stellen, terwijl de zwerver MARTAPOERA, die © in het Soekowattische en Grobogansche, ja * zelfs digt bij Damak , de meester speelde , en alles , wat van de onzen daar was, verbrandde , zonder dat men hem het beletten konde. | Pangéran Ronco werd in de landstreek Roma hevig aangetast, en met achterlating van dooden — van daar verdreven. De Pangérans RONGO en PA (a5r) PANOELAR werden door den heer WAN OSSEN BERGH mede wit Bagaleen verjaagd, en ger dwongen, met achterlating van. al hun volk, te vlugten naar ADI WIDJAJA,,die, zwervende ‚in het Kadoesche gebergte , door den Majoor DE CLERCQ almede zoo slecht gehavend werd, dat hij weinig volk overhield, niettegenstaande „ de vijanden de bosschen en wegen hadden toe- gekapt „ en dus aan onze benden veel ver- hindering aanbragten. En waren de rebellen dus na verscheidene schermutselingen, en veldslagen. vit hunne voornaamste schuilhoeken verdreven, en, van hunnen meesten aanhang ontzet MANGKOE BOEMIE had geene zekere verblijf plaats meer; want dan zworf hij eens om den zuidkant van Mataram, en dan verborg hij zich. weder in de ongenaakbare zuider-bergen , als zien— de zijne kans niet klaar en onzelegers te magtig Alleen bleef MAAs SAID nog magtg, en is bijna nooit magtiger geweest. Men stelt vast, dat zijne ruiterij alleen 15000 man, groot was, waarmede hij langs het Zuider gebergte bleef omzwerven, gedurig onze legers in beweging houdende ‚ vermijdende , zoo veel hij kon, uit eene listige staatkunde, bij hem maar al te wel bekend, zich in geenen veldslag in te wike kelen, die dezelfde uitwerking bij hem zoude kunnen te weeg gebragt hebben, als bij zijne lotgenooten. Om de rebellen eens geheel te niet te bren— gen; ( 152 ) gen, werd goedgevonden, Compagnie’s en Soes soehoennans volkeren onder verscheidene Hoofden. in partijen te verdeelen, en dus den vijand van alle kanten in het naauw te brengen. De Opper-koopman TOUTLEMONDE trok in het laatst van dit jaar 1750, met een goed getal Europezen en Inlanders, van Soerakarta, en werd door MAAs sAID gedurig in beweging ge= houden, welke echter in drie slagen zoodanig ge- teisterd werd, dat hij, niettegenstaande de zijnen als verwoede menschen vochten, en geen vuur noch staal schroomden , mede van zijnen meesten aan= hang ontbloot, een goed heenkomen moest zoeken, en vlugten naar het Zuider-gebergte. Nadat ons leger door eene sterfte, die al in den beginne van dit jaar 1751 dáár en in de bovenlanden weder sterk begon te woeden, ver-_ zwakt, met eenige nieuwe manschappen versterkt _ was, volgde men dezen rebel op de hielen , om hem en zijnen schoonvader MANGKOE BOEMIE ; die “nog aan den zuidkant in Mataram en in het gebergte, met weinigen van zijnen aan=_ hang, omzworf, magtig te worden. Ondertusschen had de aanhang van de Pan- gérans RONGO, PANOELAR en ADI WIDJAJA eenen inval in de westersche landen ondernomen, doch werd door de dragonders en eenige Bagaleensche_ volkeren, onder den heer VAN OSSENBERGH, af- geslagen, terug gedreven en door den Majoor DR CLERCQ nagezet. | MA As | (153 Maas sArp had zoo ras niet vernomen, dat ons leger onder TOUTLEMONDE van SoZo, om hem weder op te zoeken, was opgebroken, of hij kwam weder met eene nieuwe magt uit het ontoegankelijk Zuider-gebergte te voorschijn, zon- der echter eenen veldslag te durven wagen. Hij benaauwde echter met gedurige schermut- selingen de onzen, die, uit gebrek van draag- volkeren, in een bijna ontvolkt land bezwaarlijk te bekomen, miet konden voorttrekken, maar zich moesten nederslaan op Pamalon, zonder voor- of achteruit te kunnen. Hierbij kwam nog eene grootere ongelegenheid , namelijk gebrek aan kruid en andere oorlogs- behoeften , dewijl door het gestadig vuur alles ‘was gebruikt. En waarlijk ! het zoude slecht hier uitgezien. hebben, zoo de vijanden met ernst ons leger hadden aangetast; doch zij oordeelden het toen voor hunne belangen voordeeliger te zijn, door gedurige bewegingen ons af te matten, dan, ‚aanstonds alles aan eenen beslissenden veldslag te wagen. De heer VAN HOHENDOREFF, dit ontwarende, en verwittigd van de slechte gesteldheid en ver- legenheid van ons volk, nam aanstonds het be- sluit, om met de benden van. den Majoor supecgq derwaarts voort te rukken , om ons van alle kanten omsingeld leger te ontzetten. Dit kwam aan MAAS sAID niet zoo ras ter ken=- nis (154 ) | nis, of hij besloot dit met al zijne magt te belet— ten , eu den ‘heer VAN HOHENDORFF , die nog eenige versterking van manschappen gekregen hebbende, reeds in aantogt was, het hoofd te bieden , hetgeen echter tegen zijne hoop en _ verwachting uitviel , alzoo hij , na een bloedig en hardnekkig gevecht, en na verlies van veel volk aan beide kanten , het moest opgeven. Het was bij de aankomst van den heer vAN HOHENDORFF naar gesteld in het leger van TOUT— LEMONDE , hetgeen den aanval van de gezamen= lijke rebellen had moeten uitstaan, en ruim duizend man verloren had; zoodat het slecht zoude afgeloopen hebben, bij litje de heer VAN HO= HENDORFF het niet gelukkig ontzet had. Schoon MAAS SAID sedert den laatsten slag den moed eenigzins begon te laten zakken door het verlies van volk, doch voornamelijk van twee zijner beste raadslieden , liet hij echter zijnen. meesten aanhang naar de streek van Mataram trekken, terwijl MANGKOE BOEMIE den naauwen doortogt bij Rarndoelawang liet toe= stoppen, en dáár eene veldschans opslaan met eenig kanon versterkt, voorgenomen hebbende „ aldaar post te vatten en het uiterste af te wach- ten. ‚ De heer VAN HOHENDORFF trok dan spoedig derwaarts, en noodzaakte den vijand, hals over. kop te vlugten, niettegenstaande die legerplaat met volk van MANGKOE BOEMIE bezet was, en} man (255 ) manmoedig verdedigd werd, makende uit Tram > ’ schietgeweer een iijsselijk vuur; daar en boven was de vijand nog van beide Bd gedekt door het volk van MAAs SAID, en van zijnen broe- der PrABOrJOKO. De vijand dan verder nage- zet en verjaagd zijnde, werd Mataram van alle weêrspannelingen gezuiverd, en onder zijne vorige Regenten gesteld. MANGKOE BOEMIE stak uit wanhoop zijne eigene woonplaats in de brand , en ging zich weder in het Zuider-gebergte verschuilen, ter= wijl onze afgematte soldaten , de rust hoog noodig hebbende, te meer nademaal de regentijd de vel den en wegen onbruikbaar maakte, hunne leger= plaatsen betrokken, die zoodanig geschikt werden, dat het gantsche land gedekt was. Want de Majoor pere currcQq sloeg zich neder in Kadoe, de Kapitein Luitenant FEBER in Mataram, die over dat leger, in plaats van TOUTLEMONDE, welke naar zijne residentie Soerakarta vertrokken was, het bevel voerde, De Overste VAN OSSENBERGH. vatte post in Bagaleen, terwijl de Majoor morr en eenige mindere Officieren met hunne bijjhebbende mi- hitie verscheidene plaatsen bezet hielden. Wij zullen hun een weinig rust laten, en in- tusschen oversteken naar het eiland Madura , dat im rep en roer geraakt was door eenen zoogenaamden Tapa of geestelijke, die van den bijgeloovigen Inlander voor een Heilige gehouden werd: en k | | het aanhang, die hem in tegenspoed zoo schielijk ( 156 ) hetis aanmerkelijk, dat omtrent dezen zelfden tijd. Bantam en de Bataviasche bovenlanden door dergelijke Z'apa’s ellendig gefolterd, en bijna omgekeerd zijn; doch dit buiten ons bestek zijnde, keeren wij naar Madura, daar deze F'apa in den aanvang van het jaar 1750 eenen aanhang van omtrent 4oo kwalijk gezinde Sumanappers, Pa- makassangers en Madurezen gemaakt hebbende, den Regent van Swumanap verjoeg, waardoor de moed dezes geestelijken rebels dusdanig opzwol,. dat hij de pligten van eenen zoogenaamden hei- higen volksbeschermer vergetende, alles verwoestte en vernielde, en vervolgens vermeerdering van magt verkrijgende, voortrukte naar Pamakas- san ; doch hier ging het met hem niet zoo voor den wind, en hij, die zijnen aanhangelingen had _ wijs gemaakt, dat hij van God gezonden was; om het onderdrukte volk van hun ondragelijk — juk te verlossen , en hem door niemand eenig leed kon toegebragt worden, werd verslagen en op de vlugt gedreven. Doch weinige maanden daarna weder eenigen verliet, als dezelve in voorspoed hem toevloeide, gemaakt hebbende , trok hij voor de tweedemaal_ in Pamakassan , verslaat den Regent, die hem was tegengetrokken, en neemt bezit van dit land , gesterkt, zoo men zegt, door de Suma nappers zelve, die tegenzin in de toenmalige regering gekregen hebbende, dezen F'apa tot hun Hoofd en beschermer verkoren hadden, De (57 ») De Prins van Madura,op zulk eenen gevaarlij= ken nabuur niet gesteld, en beducht, dat die schadelijke ziekte van wiebsenhanaslieid en op- stand aanstekelijk mogt worden, en tot zijne vol keren overslaan, bood zich aan , om met een goed. getal ladereanbe krijgers ane Tapa tegen te trekken. Intusschen waren eenige volkeren van Pa- soerceang overgescheept, die den Z'apa van ach- teren aantastende, hem - uit Pamakassan ver- dreven; doch hij van achteren geprangd, dringt vooruit in het land, den Prins van MZadura on- derhoorig,'en neemt Sampang in, eene der voor- naamste steden, en de aloude verblijfplaats der Pangérans van Madura, nadat hij het Hoofd van Balega met 2090 Madurezen had doen deinzen. Hierop werd eenig volk naar Baunkalang , des Prinsen huidige hofstad afgezonden, om den vijand tusschen twee vuren in te krijgen, en hem te onder te brengen, hetgeen ook gelukte; want de Prins, die in groote naarheid gebragt was, en op de tijding van den voorspoedigen voortgang der vijanden overreed werd, in het fort te Bakalang zich te verzekeren, liet dezen verstoorder der rust ernstig aantasten, en geheel te onderbrengen; en vier Hoofden, die zich bij dezen Japa ten nadBele van Nibe heer hadden opgehouden, in hechtenis rakende, werden naar verdiensten ge= straft, en dus was deze onlust weder. gestild. Vv *…_ Laat ( 158 ) Laat ons nu weder komen tot de. rebellen op Java, die zich eenigen tijd stil gehouden heb= bende, in het laatst van het jaar 1751 weder van voren af aan begonnen te woelen, zonder eenige de minste genegenheid te laten blijken voor vrede of verzoening. Want de Pangéran Apr WIDJAJA, door de be neden- landen van Kadoe in Banjoemaas zijnde komen afzakken, dacht zich daar te nestelen, hetgeen hem echter voor ditmaal weder mislukte; alzoo hij van daar verdreven en zuidwaarts ge- jaagd werd. Geen beter lot gebeurde aan MAAS SAID; die de beneden Kadoe met 4 of 5oo man zocht in te trekken, doch door de aankomst der hu- zaren en dragonders mede zijnen lotgezel Apr WIDJAJA naar het zuiden volgde. MANGKOE BOEMIE insgelijks in aantogt zijnde naar Kadoe, werden de Majoors DE CLERCQ en HOFF met hunne legers hem tegen gezon= den, die den vijanden veel afbreuk deden, en op_ de vlugt dreven door het hooge Kadoesche ge- bergte tot de grenzen van Bagaleen , alwaar de Luitenant FORSTER met eenige Europezen en Inlanders post houdende, door de vijanden met al zijn volk, op drie na, in de pan gehakt en dus de deur naar Bagaleen geopend werd. Dewijl echter MANGKOE BOEMIE geene andere uitkomst zag, zoo besloot hij langs het zuider strand- gebergte weder door te trekken, waarop | den, ( 159 ) den Majoor Horr werd gelast, hem te gemoet ter trekken, en den Majoor pre cruercQq, hem van’ achteren te vervolgen en dus in den knip te krijgen. ‚Doch, niettegenstaande alle deze genomene: | bantregeleh, ontsnapte MANGKOE BOEMIE niet alleen de strikken, die voor hem gespannen wa- ren, maar het gelukte hem zelfs het leger van den Majoor pe CLERCQ in Bagaleen te vere slaan, welke bevelhebber den vijand eerst dacht op de vlugt gedreven te hebben, en zoo onvoor zigtig was, dat hij hem met eenen onbedacht- zamen ijver vervolgende, zich met zijne ruiterij van het voetvolk en achterhoede te ver af be- gaf, waardoor de vijand voorbij trok, die dus tijd krijgende, om zich te herstellen, weder langs omwegen terug keerde, en gezamenlijk aanviel op de achterhoede, die uit ééne compagnie dra- gonders, 80 Imlandsche soldaten en eenige Ja- vanen bestond, die na eenen manmoedigen te- genstand in handen vervielen van den vijand, uitgenomen de Kapitein wourmier, die met eeni- ge anderen sneuvelde; doch de overige Officie- ren en gemeenen werden als in triumph bj MANGKOE BOEMIE gebragt, waarvan eenigen aanstonds, en anderen naderhand uit wantroue wen gekrist werden. De crereQ vernemende, dat de vijanden op de achterhoede waren aangevallen, hield eerst stand , en trok daarna , doch te laat, hun te hulp; want ( 160 } it want de vijand, door zijn geluk stoutmoedig ge- worden zijnde, tastte pr CLERCQ ook aan, en dreef de zijnen op de vlugt; de Majoor zelf werd, in het aftrekken ongelukkig met zijn paard struikelende, en in den modder blijvende steken, omgebragt met g huzaren, en de overigen ge raakten ook in ’s vijands handen, nevens eenen grooten hoop Inlandsche soldaten; en werd dus dit leger totaliter geslagen; waardoor de vijand weder rijkelijk ammunitie en geweren be- kwam. | | MANGKOE BOEMIE vond niet geraden, „zich. — in Bagaleen te vertrouwen, maar aldaar met weinige manschap latende de Pangérans RONGO en PANOELAR, trok hij zelf wit die landstreek. naar Kadoe, daar hij zijn leger verdeeld, beb bende, door de eene partij Mataram onder eenen van Bantam tot hem overgekomen MAAS, PANGOELAR hiet bezetten, en door eene ande re Kadoe in het bezit nemen onder ADI WiI- DJAJA , die hooger noordwaarts oprukkende, voor nam in Pakalongan te vallen. | Den Kapitein der huzaren VON BIELEFELDT werd aanstonds last gegeven, om op de bewe-_ gingen der vijanden acht te geven, en hun in hun voornemen tegen te gaan. Den Majoor HOFF werd ook bevolen, Mataram te verlaten, waar- aan der Compagnie lang zooveel nict gelegen was als aan de stranden, en in Kadoe te ruk” ken, om, zich bij het aldaar post houdend le- N ger- ( 161 ) gertje gevoegd hebbende, den vijand het over trekken vande rivier Progo te beletten en hem slag te leveren. Dus waren ’svijands aanslagen op Kudoe en „ Mataram verijdeld, en zij door de van alle kan- ten gemaakte beweging afgewend. „Ook had MANGKOE BOEMIE en zijne magt eenen grooten knak gekregen door den afval der Soekowattische volkeren, waarvan hj altijd den meesten onderstand gekregen had. Hierbij kwam nog, dat de Radeen PANGOELAR met zijne Bantammers , in eene schermutseling in Mataram , op vijf na, waren om hals ge raakt, en dat de Pangérans RONGO, PANOELAR en ADI WIDJAJA ons leger te Magelang stout- moedig bevechtende , met achterlating van vele lijken moesten vlugten naar het Memerroesch gebergte, gelegen tusschen Mataram , Bage- leen, en Kadoe , en ongenaakbaar door zware rivieren. Dus scheen het, dat de vijand vooreerst niets meer zoude durven ondernemen, en ons afge- mat volk eenige rust erlangen, heigeen het zeer noodig had, dewijl het door gedurige togten en onverdragelijke ongemakken van regen en wind geweldig verzwakt, en voor een groot gedeelte door eene ziekte, die overal in de boventanden veel menschen ten grave deed dalen, aangetast was. Doch onverwacht kreeg men den 17den Maart | des jaars 1752, en dus nog in het strengste van den _ ( 162 J den regentijd tijding, dat MANGKOE BOEMIE met zijn geheel leger niet alleen in beweging was; maar ook, dat bij over het Bagaleensch ge- bergte weder getrokken was, met voornemen , om langs hetzelve over Parsono en T'ampoe- ran naar Kandal, en Kaliwoengoe door te “dringen, en dus de Maatschappij in kare eige- ne bezittingen aan strand aan te tasten. Naar Kandal werd eenig volk onder den Lui- tenant VON LEBEN gezonden, en den Kapitein VON BIELEFELDT gelast, om met zijne magt, be- staande uit 52 huzaren, 45 voetknechten en- ruim Soo Glissonders en Tanetters, Bage- leen te verlaten, en over Pakalongan naar Tagal te trekken, en zich vervolgens met de benden van den Ewitenant VON LEBEN zamen te voegen. Von BIeLEFELDT, reeds tot Pakalongan zijnde aangekomen, vernam, dat de vijanden daar ook al waren doorgedrongen, en juist, als men ’s middags aan tafel zat, werd hem berigt, dat zij reeds met den hegent van _Pakatongan gaande waren. Hierop liet VON BIELEFELDT zijn volk aan- stonds in het geweer trekken, om den Regent ter hulp te komen; doch dit was onnoodig, om redenen , dat de vijand zelf, meester geworden zijnde, reeds in aantogt was tot op de passeban, hetwelk een groot plein is voor de paleizen der Javasche Grooten gelegen, en dus kwam von BIE= LE- - (163) LEPELDT van zelf met den vijand in een hardnek- kig. gevecht , hetgeen lang twijfelachtig stond; maar eindelijk deinsde de vijand terug , die zich echter weinig tijds daarna herstelde, en de onzen ‚van ‘alle kanten omsingeld en verwoed aangetast hebbende, eindelijk von BieLeFeLDT op de vlugt dreef ,‚ met achterlating van wel de grootste hel(t zijner huzaren , en bijna al het voetvolk , moetende de Glissonders zich gevangen geven, en de overge blevenen langs het strand, en over de met wa- ter bedekte rijstvelden een goed heenkomen zoeken naar Z'agal. De vijand, aangemoedigd door deze groote overwinning , en het verkrijgen van geld en goed uit deze aanzienelijke landen, stak ’sCom- pagnie’s pakhuis , waar tot geluk weinig in was, in brand, moetende onze Pakhuismeester met den grooten hoop mede een goed heenkomen zoeken ; waarbij nog kwam, dat de Regenten van Paka- longan, Bis Wieradessa en Pamalang tot den vijand overgingen, en alles woest lieten leggen, over welke verwoestingen nog heden de eertijds vruchtrijke kalapa-bosschen, en gezegende rijst- velden rouwe dragen, en met groote moeite tot verhaal kunnen komen. MANekor BoEMIE verbeeldde zich thans het spel bijna meester te zijn, ennam voor , eerst f'a- gal te vermeesteren, dan naar Damak te trek- ken, om aldaar in den Tempel, die een der „ A oud” ( 164 ) oudsten , en bij de Muhamedanen veel geacht is, eenen van zijne zonen te laten besnijden , en voorts naar Patti verder door te dringen. Om zijne aanslagen te leur te stellen, en te verijdelen , werd eerst Zagal versterkt, en 2000 Madurezen en Sourabazijers uit den Oost- hoek derwaarts ontboden , aangezien onze krijgs- magt veel te zwak was, om alle de landen te dekken, en werks genoeg vond in het bewaren onzer sterkten en eenige gewesten. Bij dezen beklagelijken toestand van zaken kwam nog, dat de Regent van Z'agal met de andere afvalligen heulde, en met MANGKOE BOE- MIE eene lijn trok, om dit gewest, waaraan der Maatschappij zeer veel gelegen was, onder de magt der wederspannelingen te brengen. De Majoor zorr, doer den grooten omslag belet, hebbende zijn leger als eene plaats van handel en vermaak aangemerkt, kwam na lang talmen eindelijk uit de bovenlanden afzakken, zonder echter iets aanmerkelijks op den vijand uit te werken, die in krijgskunde hem verre te boven gaande, drie weken lang, dan hier dan daar, henen trok, om ons leger dus gedurig in beweging houdende , hetzelve zoodanig af te _ matten, dat het weinig wederstand zoude kunnen bieden, en om dus te gemakkelijker de wester= landen, waarop hij het oog had , onder zijn hes dwang ke houden. | Maar dit oogmerk des vijands jerd echter ver” mm ( 165 verijdeld door het gerucht van de aankomst der hulpbenden uit den Oosthoek, waarop hij, door Kadoe, naar Mataram trok. Het is BER dat de oorlog: zoo lang niet zoude geduurd hebben; en dat MANGKOE BOEMIE en zijn aanhang of vernield of te ondergebragt zouden geweest, zijn, en wij ons oogmerk bereikt hebben , zoo hij wit eene voorzigtige krijgs- kunde niet altoos de veldslagen ontweken , en nooit als gedwongen of zijne kans schoon ziende, tegen eene kleinere magt geslagen had. Aan de andere zijde is het onbetwistbaar , dat, indien wij niet als met een ontzaggelijk leger tegen den vijand waren uitgetrokken, de wederspannelingen uooit zoo stoutmoedig zouden geworden, en niet zoo veel christenbloed geplengd zoude zijn. Doch, om voort te gaan, zoodra men tijding erlangde van des vijands aftogt uit de landen van Pakalongan, Batang eu Wieradessa, zond de Heer VAN HOHENDORFF derwaarts den Kapitein ABRAHAMSZ, met boo Compagnie’s dienaren, die spoedig, bijna zonder slag of stoot, die landen in bezit nam; want aanstonds onderwierp zich de Regent van Wieradessa, en niet lang daarna ook die van Batang, alsmede een weinig daarna ook die van Pamalang. De twee laatstgemelden waagden echter alvo- rens nog eens, of zij onze magt niet zouden kunnen verdrijven, hetgeen hun mislukte, en hen tot onderwerping overreedde. _- W Maye- ( 166 } MAN6kor goeure inmiddels dacht in Ma- taram zich eenen vasten zetel te vestigen, zijn= de van voornemen, daar eenen steenen dalam te bouwen, en ER zich te vergenoegen met de inkomsten, die hem de landen daar omstreeks gaven, en met de brandschattingen, die zijn volk overal geweldadigerhand ging Er hetgeen oorzaak was, dat vele bovenlandsche Javanen naar Samarang, als tot eene veilige schuil- plaats, kwamen afzakken. MANGKOE BOEMIE zijnen aanslag op de wes- tersche plaatsen mislukt ziende, doch hever gezegd, wel ziende, die niet te kunnen houden, voerde alles mede, wat mogelijk was, en na ge- zengd en verbrand, te hebben, wendde hj het weinig tijds hierna op eenen anderen boeg, en Zond van zijne magt 5ooo koppen af, óm Soe- rakarta weder te kwellen. Inmiddels trok ons leger te veld, en de Heet - VAN HOHENDORFF naar Salatiga, om te zien, waar henen het de vijand wenden zoude, doch deze laatste gedurig de veldslagen ontwijkende, verdeelde alle zijne magt in vijf partijen. Maas sAID trok naar Mantjanagara, voor- namelijk hét oog hebbende op Kadoewang, om dus eénen doortogt te zoeken, De EE RONGO En PANOELAR begaven zich naar Ba- paleen ; de zóon van MANGKOE BOEMIE, vers zeld van den Regent vân Mataram naar Ma* dions de Pangéran Apr WrDiasa met de Ban-_ tam k fl ( 267 ) tamsche rebellen naar Kadoe, die- ‚pas te vore verlaten was, en MANGKOE BOEMIE zelf sloeg zich neder omtrent Soerakarta, om van daar een oog in het zeil te houden, en te zien, ‚hoever zijne aanslagen zouden gelukken ‚ en waar hij zijne kans schoon zag, met zijne ge- heele magt op te trekken. Men stelt voor= namelijk vast, dat hij een voornemen gesmeed had, om, arrie het zijnen schoonzoon ge- lukte ‚ eenen doortogt door Mantjanagara te verkrijgen, zich naar de Oost te begeven, en van Sourabazja zich meester te maken. Hiertoe deed zich eene schoone gelegenheid op door den afval van den Regent van Soura= baja, hetgeen ik een ‚weinig hierna verhalen ‚zal. Inmiddels stootte MAAS sAID het hoofd voor Kadoewang door de voorzorg van den « egent, verliezende nu en dan al vrij wat van zijn volk; echter gelukte het den vijand beter in het vermees- teren van Pranaraga, en Madion. De Regent van eerstgemelde distrikt Radeen Adipatti sor- RA DI NINGRAT sneuvelde zelfs; alles werd in de asch gelegd, en alle de door hem verza- melde schatten vielen mede in ’s vijands handen, waardoor dezelve nu meester was van de bo- venlanden, ‚krijgende ‚de Adipatti genoegzaam loon naar werk, Wij zullen den vijand in Mantjenagara eenigen tijd laten woeden, en den meester spe- | «len, hi (168) len, en intusschen den afval van de Sourabaöers kostelijk beschrijven , en hoe eindelijk dat her weder in rust gebragt is. Echter moet ik alvorens nog adhtetkend? dat in dezen tijd, toen de vijand het magtigste scheen, onverwacht door de Goddelijke Voorzie- nigheid, die dikwijls, als het menschelijk ver- nuft stuit, eenen weg tot verandering weet uit te EE hulp werd aangeboden. Ik doel op de oneenigheid tusschen MANGKOE BOEMIE én MAAs SAID, van welke indien men, of met beter geluk of met meerder beleid, zich in dien | tijd bad kunnen bedienen , de oorlog zoude ge- | eindigd geweest zijn; ask het behaagde God een ander werktuig daartoe voor te schikken. Wij zullen hiervan in het vervolg nader spre- ken , thans overstappende naar Sowrabaija. Dit land van grooten omtrek, aan de Compagnie _ in vollen eigendom door den vorigen Keizer af- gestaan , waar uit zij als eene schatting 1000 koijangs rijst voor niet heeft, werd bestierd door twee Regenten, die te get tijd waren sr _ TJA NAGARA Een PANDJIE, welke laatste over leden zijnde, opgevolgd werd door INDRA NATA, voorheen Regent in Mataram , Lambarawa en EN Damak, alwaar hiijj het even gortig had laten liggen, zijnde buitendien een bovenlandsche É Hofsroote. É Tusschen deze twee Regenten ontstond ten eerste, naar alle voorspelling, oneenigheid, die _ zoo miner Pas ( 269 ) zoo verre ging, dat zij elkanders huizen af brandden, en vernielden. Wat nu de oorzaak van SITJA NAGARA’S on- genoegen, en daarop gevolgde woede tegen de ‘Compagnie, en aanspanning met den algemee- ne vijand geweest zij, oordeel ik, om redenen, he: veiligste niet te bepalen. Dit is zeker, dat tusschen die twee Hoofden over de nalatenschap van PANDJIE oneenighe- den ontstaan waren; maar of die, zonder meer reden, wel zoo verre zouden gegaan zijn, als de ‘uitkomst geleerd heeft, wordt getwijfeld. Met meerder. grond ooordeelen sommigen te kunnen vaststellen, dat de ware oorsprong van. dezen Sourabaijaschen oorlog geweest is sITJA. NAGARA’S onvergenoegdheid over het niet-na- komen der beloften, aan hem door de bedienden in den Oosthoek, veelligt uit eigene belangen, buiten voorkennis van de Regering, en dus zon der daartoe geregtigd te zijn, gedaan. Na den dood van PANDJIE deed hij aanzoek, en liet geen middel onbedacht, om het regent schap alleen te beheeren. Dit was hem toege zegd en verzekerd; echter werd tegen zijne ver- wachting INDRA NATA tot tweede Regent ver- koren; hierdoor zag hj zijne moeite en kosten verloren, en geene kans van vergoeding kunnen- de hopen, barstte hij uit ten oorlog. E Ik weet zeer wel, dat gezegd wordt, dat hij “benevens de Regenten van Wierasaba en Dji- | pans ( 170 ) perng met MANGKOE BOEMIE geheuld heeft, eu dat de Prins van Madura hiervan bewijzen zoude hebben te berde gebragt; doch ik kan met de rede miet wel overeenbrengen , dat, in- geval hij wegens de Maatschappij alleen de re- gering ‘oyer Sourabatja verkregen en behouden had, hij eene andere opperheerschappij over zich zoude gezocht hebben; en, zoo lang hij nog eenige hoop had, is het ‚niet te denken, dat hij, schrander «en heerschzuchtig zijnde, zulks in den ‚zin. gehad heeft, maar wel, toen hij zich in zijne hoop zag te deur gesteld, en, zoo als «hij voorgegeven heeft, schandelijk be drogen was. Immers was hij, alleen onder de Compagnie staande, aan zoo vêle knevelarijen niet onderhe- vig, als wanneer hij afhing van eenen zwerven- den Vorst, die hem altoos, als het maar in zijn hoofd kwam, kon afzetten ‚en bij wien hij niet zonder het opbrengen van aanmerkelijke ‚schen— kagien zoude -bebben kunnen staande blijven, alhoewel mij «wel bewust is,.dat,mij hier te- gen zal geworpen worden.,.dat een Javaan van zijn eigen volk zich liever wal ‚gevild hebben, als van «eenen vreemde geschoren. SITA. NAGARA ‚was zeker met reden geme- lijk , daar bij uit eenen ouden Sourabaijaschen — stam geboren „was, en hebbende waarlijk zijn vader en hij vele. diensten aan de „Compagnie ge daan. Men had bwitendien,dat „kostelijk distrikt, het- Aken (151 hetwelk tot eene balanshouding van de Oost kan dienen, al zoo wat geschokt. PANDsrE liet zelfs eénen zoon na, schoon jong, en zoo men dien er in gezet had , zoude het niets geweest zijn, zoo men wil; maar eenen vreemde kon de gemeente niet duiden, vecl minder siTSA NAGARA, die zijne eerste vijande lijkheid betoonde tegen zijnen ambtgenoot IN= DRA NATA, wiens woning hij in de asch legde, en hem zelven noodzaakte, naar ons kasteel de wijk te nemen. Vervolgens wierp hij op verscheidene plaatsen verschärisingen op, en verwoestte alles, velijk hij mede op dezelfde wijze leefde te Lamongangs Pasoeròëurtg , Bängil en op andere plaatsen, die hij trachtte te vermeesteren, zoo wel als Grissee en Sidatjoe. Doch, om kort te gaan, het uiteinde van al zijn woelen, en het loon van zijne Weerbarstigheid was, dat hijj zijn regent= schap ‘moest rüimen, en eene schuilplaats in het Malängsche zoeken; want toen alle aanbiedingen, zelfs het overgeven van zijne acte als eenig Re= gent hiet helpen konden, mits wantrouw met schijn van réden te diepen wortel had ge= schoten, werd hij met geweld van wapenen ver= jaagd, om hetwelk uitte werken de Maduresche Prins zelf te veld trok. De ‘vijandige Prinsen dan, gelijk ik boven gezegd heb, hebben Pranaraga en Madion, ha eenige reizen het hoofd gestoten te hebben, ein C 172 ) eindelijk overmeesterd, even voor de komst van den Heer VAN HOHENDORFF met zijn leger in het Soekowattische, hetgeen echter van die uit- werking was, dat de zwager van den Hoofdre- bel MANGKOE BOEMIE, genaamd Radeen Tom- mangong RONO DIPOERO, het landschap Soeko- watti beheerende, zich met de zijnen onder- wierp, die echter weinig tijds daarna weder, door mishandelingen van de Rijksbestierders, de hofpartijij verliet. Om dezen tijd werd den vijand nog een an—_ der onheil aangebragt, dewijl de vermaarde Ban- tamsche KIAIJ TAPA, van zijnen meesten aan- hang ontbloot, mede verlaten werd van de Re-_ genten van Batang en Pamalang, die, zoo als ik even zeide „weder tot ons overkwamen. Ook kwam de geestelijke Pangeran WOEDIIL thans weder met brieven van de rebellen, die anders niets behelsden als betuigingen van wel meenendheid, terwijl zij echter voortgingen zich overal als vijanden te gedragen; en schoou MANGKOE BOEMIE en MANGKOE NAGARA zich van elkander gescheiden hadden, verbeterde de zaak hierdoor niet, zoo als men wel gehoopt had, maar ieder nam zijne kans waar, om het een of het ander land’ van den Keizer te over- meesteren. MAAS SAID in het bijzonder gaf niet ondui- delijk te kennen, dat hij zelfs thans gedachten tot \ Ì Î nn K 4275} tot den Mataramischen troon maakte; want hij verzocht, om over vrede te handeleu, en dat de Tolk BAPA BAsSTAM hem mogt worden toege- zonden, en voorts, dat de tegenswoordige Kei- zer mogt afgezet en een ander verkoren- wor- den, denkende, dat men het oog op hem zou- de laten vallen, dewijl ‘het zeker is, dat de haat tegen zijnen schoonvader hem belette, te wenschen , dat die op den troon steeg. De Heer VAN HOHENDORFF te vergeefs eenen doortogt door het Soekowattische, om den vij- and te vervolgen, gezocht hehbende, keerde met zijn leger kort daarna, door de opkomende re- gen en ziekte der soldaten, in de winterkwar- teren; terwijl de vijanden zich ook weder in verscheidene partijen verdeeld hadden. En dus nam dit jaar 1752 weder een einde, zonder dat men zeggen kon, iets op den vij- and gewonnen te hebben; eenlijk werd den Soe- soehoennan wat meerder luister bijgezet, en hem wat grooter gezag gegeven, kunnende nu we der, als voren, Regenten afzetten en aanstellen, met voorkeunis van den Gouverneur; en hetgeen, den Javanen al lang een doorn in het oog was geweest, den Resident aan het Hof werd gelast, niet meer nevens den Vorst op den troon te zitten; maar, wel wat lager neffens denzelven. Maas sarp, die thans ‘al eene wonderlijke rol speelde, vergaderde van alle kanten hoornvee, zoo hij voorgaf, ten dienste van Samarang, en X bleef ( dt J bleef gedurig verzekeringen doen van vriend- schap en welmeenendheid voor de Compagnie; mettegenstaande hij echter in zijne gedoenten geenszins liet blijken een vriend: van ons te zijn. Door ‘de sterfte in het leger van den Majoor norr en elders, waren thans de handen gebon- den, en wij niet in staat, MANGKOE BOEMIE te beletten, dat hij in het Djipangsche indrone, den Regent versloeg, en hem uit zijn regent- schap jaagde, omdat hij den zijnen geene lralp genoeg had toegebragt. _ Immmuddels ondervond deze. Hoofdrebel, dat, door de oneemigheid tusschen hem en zijnen schoonzoon MAAS SAID, zijne magt vrij wat verkleind was, en dat, als. hij geene hulp van buiten kreeg, het ten laatste met hem gedaan: zoude zijn, dierhalve nam hij een besluit, het geen men zeide, dat ten uitvoer gebragt was om zendelingen naar Bali te zenden met al het geld, van den Regent van Pranaraga geroofd’, aan de Koningen GUSTI AGONG TOEKORDA en GUSTI MOERA KAMASAN, om van hen hulp- benden te verzoeken, dat echter onwaar is be- vonden. MANGKOE BOEMIE, door middel van den Regent van Malang Oonderrigt van het voorne- men van SITJA NAGARA, schepte thans hoop, om gelukkig in de strandlanden om de Oost te vallen, waartoe de Regent van Malang reeds tot Bangil was komen afzakken; doch schoon eenig | ri 4 (ars } eenig volks van Bangil hem tegengezonden, ear de Regent van Pasourouang zelf geslagen were den, hiep «dit allés op niet wit, dewijl srrja NAGARA verdreven, en de webrspanninge Sou- rabaijers door onze magt, gesterkt door die van den Prins van MZadura, tot rede gebragt wer= den. Das zag het atom even boos uit; de Ma- duresche. Prins, die zin had in Sourabaija voor eenen van zijne zonen, hetgeen men oordeelde niet-wel te wezen, moest echter in dezen tijd gevierdven beloond worden, als de cenigste van allen van naam, daar men wat van te hopen had; én-die magtig was, om wat uit te voeren, Dus schonk men hem afslag voor tieù jaren van zijne contributie -penningen, die eene som ma uitmaken. vaa 100,000 Rds. Spaansch;, liet geen tot let jaar 1765 duurt. En schenen de onheilen als aan één gescha« keld te zijn; want zoodra was de brand des oorlogs niet cenigzins gebluscht;, of, er ontston- den weder andere rampen, naardien MAAS SAID zich, eenigen ‘tijd stil gehouden; en Soerakarta wat lucht van den vijand gekregen hebbende, die rebel weder eensklaps uitbarstte, verbran- dende al de rijst, die nog op het veld stond; waardoor daar omstreeks groot gebrek aan levens middelen ontstond, ven de -koijang rijst voor 100 Rds, naderhand moest gekocht worden , waarbij nog kwam, dat de Kroonprins BOEMI NATA bet Hof wardi en tot MAAS SAID. overliep s WIeIS ( 176 } wiens broeder TIRTA KOESOEMA en anderen zeer onverwacht van Ceilon overkwamen met het lijk van hunnen vader, terwijl men dezelve niet, maar de familie van den Pangéran POURBAIJA had opontboden; welke onverhoopte gebeurtenis echter in dit tijdsgewricht iets goeds beloofde; want aaustonds deed MAAS SAID aanzoek om het lijk van zijnen vader, dien vermaarden Pangéran ARIA, en om. zijne broeders. Hem werd, eenigen tijd hierna, het eerste verzoek toegestaan, doch het tweede door zijne broe- ders zelve afgeslagen, die betuigden, zoo lang hij vijand van de Compagnie bleef, die hen in Hare bescherming had genomen, niet genegen te zijn, tot hem over te komen. Ondertusschen tastte Pangéran ADI WIDJAJA de voorhoede aan van het leger van den Ma- joor reBER, doch tot zijn nadeel en ondergang; en het was te wenschen geweest, dat deze voor- spoed. niet ware bezwalkt door de onderwerping van Mantjanagara aan den vijand. __Maas sar werd thans zoo opgeblazen door zijnen voorspoed, dat hij vermetel genoeg was, om te begeeren, dat de Keizer zich aan hem onder wierp, alsdan belovende, hem van alles te zul- len voorzien; maar men voorspelde zich intus- schen veel goeds van eenen Turkschen Groot- priester, of die zich daarvoor uitgaf, en her- waarts gezonden was, ten einde MANGKOE BOE- MIE en andere rebellen door godsdienstige ver= ma- tf (177 ) maâningen te overreden, om tot behoud van land en volk de wapenen hidel te leggen, en vrede te maken. In hoeverre dit voornemen geslaagd is, zal in het vervolg blijken; terwijl wij inmiddels de onderhandelingen met MAAS SAID, en hoe die afgeloopen zijn, kortelijk zullen verhalen. Men had al lang bij MAAS sAJD aangehou- den, om zijnen Pepatti, den ouden KoEDoNO WERSO‘af te zenden, en met dien man, die zeer veel op MAAS SAID’s gemoed vermogt, een ein- de aan de zaak te maken. Nadat die Pangéran het leger van MANGKOE, BOEMIE geslagen had, zond hij zijnen tweeden Pepatti DJONO POERO aan den Heer vAN HO- HENDORFF , verzoekende, behalve het lijk van zijnen vader en zijne broeders, in algemeene termen, om verhoogd te worden, hetgeen ech2 ter niet onduidelijk te kennen gaf, dat hij den troon in het oog had. ‚Deze gezanten, die, buitengemeen onthaald waren, en voor dewelken, op verzoek van -hun- nen. Meester, het geschut, op de buitenposten gelost was, onverrigter zake terug gekeerd zijn— de, terwijl men: hem verzocht, zich duidelijker te verklaren, en echter zijns vaders lijk hem werd toegezonden, biedt hij weinig. tijds hierna met zendelingen den Heer VAN HOHENDORFF aan een kris, vaandel en piek, als tot teekens van vriendschap en onderwerping, hetgeen ook dus | van ( 178 ) van het algemeen ‘opgenomen , en/die’ blijde tijs ding met wat te veel voorbarigheid,utgebazuind werd; want hij dacht ons door die list terbe= wegen, om onze magt bij de zijne te voegen, en dan zijnen schoonvader te onder te brengen, die Mantjanagara uitgetvokken was naar Goe kowatti. Hierop noodigde de Heer var HoneN= ponrr, hem tot een « mondgesprek „hetzij ie Bojolalie of Trajem, hetweik hij aannam. Intusschen « trachtte MANGKOE ‚BOEMIE dits te verhinderen, en MAAS SAID aan te tasten, die in plaats van zelf te verschijnen, den Heer wan HOGENDORFF zendelingen van gering aanzien.toe= zond, onder voorgeven, dat hij zeif niet durfde komme, omdat hij stond aangetast te “worden; verzoekende owijders,.-dat de Heer. VAN mos HENDORFF zich met zijn leger beoosten- Soera= karta zoude begeven; waarop ons leger «ook werkelijk naar Samonko vertrok, welke legers plaats eenige dagen daarna, zonder dat men weet; waaraan toe te schrijven, in brand vloog, waardoor eene goede partij ammunnitie verteerd werd, volgende dus de eene ramp op de andere; terwijl MAAS SAID zich yan daar geen twee uren ver neêrsloeg, en weder tot een mouúdge= sprek genoodigd, zijne Pepattis en andere zen- Î delingen zond, aan wie men eenige verdrags punten ter hand stelde, onder anderen ook be=_ helzende, om hunnen Meester tot Kroonprins aan te stellen, hem het gezag te geven over alle | de (279 à _de Mantjanagarasche landen, ja zelfs groote hoop tot de opvolging, zoo de Vorst zonder kinderen stierf; doeh deze geheele onderhandeling liep op niets uit, en de uitkomst leerde, dat hij niets minder dan anderwerping in den zin- had; want twee dagen. daarna verklaart hij openlijk Keizer te willen zijn, dat genoegzaam in den gelieelen zamenhang van zaken was. na’te gaan. Zijne zendelingen hadden hem bij- alle gelegenheid met den naam vam Soesoelvoennan genoemd; onze Samarangsche Hoofd- regent, nevens den Ja- vaanschen Folk, werden hem nog’ toegezonden , dech hij bood denzelven: niet: eens eenen: stoel aan, seliepende hen met een korstwjlig: tpi miets ter zaak doende, af. Men verzocht wel nader met zijne Pepattis te spreken, die’ in het aanbod’ schenen genoe- gen te nemen, en geene zwarigheid gemaakt hadden, te- verzekeren, dat hun Meester tot het aannemen: dier” verdragpuuten wel zoude te be wegen zijn; dock het viel anders uit, want zijn broeder MANGKOE DININGRAT werd door de Mantjanagarusche volkeren geslagen, em hij trok zelf kort daarop maar die-landen:, eentijk nogmaals our zijne broeders verzoekende, als me— de om «eenen trompetter, dien- voorheen. nie= mrand: als. de Ketzer alteen bad. Niet lang daarna maakte: MAAS sArp: Zicht meester vam Pranaraga, verjagende den zoon van MANGKOE BOEMIE uit het Madionsche. Op de b. { 180 ) deze tijdmg begaf zich MANGKOE BOEMI iijlings ter hulp de:waarts, doch tot zijn ongeluk ; want de kans was dezen tijl MAAs sA1p weder gun— sug, en hij ontving zijnen schoonvader zoo def- ug, dat deze met verlies van wel ruim honderd koppen, onder dewelken was Pangéran Arta MANGKOE KOESOEMA , anders PANOELAR, genood— zaakt werd in ‚de grootste wanorde te vlugten naar het’ land: van Soekowatti. De overwinnaar nam bij deze gelegenheid ook gevangen, onder an- deren, twee Europezen van MANGKOE BOEMIE’S benden, die naderhand met nog éénen, hunne kans schoon ziende, weder tot de Compagnie overkwamen, dewijl MAAS SAID niet van zins was, hen of eenig ander Europees over te ge- ven. | Dus ontdekte men nu zonneklaar, dat alle zijne onderhandelingen maar strekten, om ons: om den tuin te leiden; want dit bleek niet al- leen aan zijne vijandige handelwijze, die hij hield in ’s Keizer’s landen, die hij wel wist, en hij had er nog kortelings ontwijfelbare bewijzen van ondervonden, dat met ons zeer naauw verm bonden was, maar ook ontzag hij zich niet, bij het aanvaarden van geschenken, hem door. den Heer VAN HOHENDORFF toegezonden, spots- gewijze te zeggen cheden zendt men mij geschen— «ken, en morgen vechten wij weder.” Ook be- stond hij, even nadat bij nieuwe betuigingen vane welmeenendheid voor de Gompagme gedaan had y (281) in het openbaar nieuwe blijken te, verschaffen; wat hij geheim in zijn schild, voerde; „want in zijn opbreken van Svekowatti naar Bridja, liet hij de negeriijj Champang , kort achter Soerakar— ta liggende, verbranden, hetgeen hem echter tien dooden -kostte „ dewijl hij -door het. Soerakarta sche geschut gedwongen werd. „ een goed. heênko— men te zoeken, en van zijne. verdere baldadig heden af te zien s Om zijne arglistige stnshdn echter te bedek ken, en daaraan eene schoone kleur te geven, rat: hij- den heer VAN HOHENDORFF eenen boog en pijlen, als een gedeelte van den roof, op denge- meenen vijand. kwanswijs veroverd; en een weinig tijds daarna, weder met zijnen schoonvader slaags geworden zijnde, behield hij wel de overhand, doch zijne achterhoede werd van de onzen, ins- gelijks met achterlating van eenige dooden, he- vig gehavend: niettegenstaande dit alles, gaf kij kennis van zijne,overwinning aan den heer VAN HOHENDORFF, en verzekering „ dat. hij „zij= nen „schoonvader wel: ‚zoude. te. onderbrengen, herhalende «zijn verzoek nogmaals om zijne broeders en eenen trompetter. | ‚Ín/dezen rampzaligen; en beklagenswaardigen staat was Java gelegen „ wordende van alle zij= den door vuur en andere rampen „gefolterd. ‚Den Keizer ‚ontbloot bijna van alle magt, en met vermogend, zich. zelven en zijne belangen staande te houden, bleef geen andere steun dan de ( 182 }) de Maatschappij over , die zijne en Hare eigene zaken moest handhaven. | MANGKOE BOEMIE was nog sterk genoeg , om zijnen schoonzoon’ te wederstaan, en te ge- lijk, wederstand aan den Keizer en ons te doen. Maas sarD, thans door de fortuin begunstigd, was daarop teotenh brandde en roofde wheel waar hij kwam. De Compagnie’s magten waren valrik ge- noeg ‚ maar of het door min beleid van de on- derhoorige oflicieren, of door andere redenen veroorzaakt werd, men won niets; dus was de vrede nog. zeer verre te zoeken, en de wijze, hoe te verkrijgen , werd wel dikmaals voorge schreven ‚ maar ongelukkig tot geen uitvoer gebragt. De vijanden te onder brengen met gewelds was onmogelijk , omdat, als zij het te kwaad kregen; aanstonds naar ongenaakbare schulhoe= ken de wijk namen ; de weêrspannige Prinsen gevangen te nemen; of hen om het leven te doen brengen, daaraan was niet te denken, naardien — er geen Javaan, groot of klein, was, zelfs niet — aan de tegenstrijdige partij onderhoorig, die zijne handen aan eenen Prins van het ’Mata- _ ramsche bloed durfde slaan, uit eenen bijgeloo- vigen eerbied voor den -alouden stamvader. ‚De tlhians woelende Hoófdmuitelingen tegen el- kander te laten: begaan, was gevaarlijk; want schielijk zoude ons doelwit doer hen gemerkt zijn, — € ( 185 zijn, en zij-weder verzoend, en die verzoening kon niet anders als verderfelijk voor ons uit= vallen. Dit alles overwoog de heer VAN HOHENDORFF ; waarlijk. afgesloofd ‚en van krachten ontbloot door. de moeijelijkheden ten dienste van de Com- pagnie geleden; en geene kans meer ziende, om-het over, den eenen of anderen boeg wen= dende, in behouden haven te zeilen, verzocht en verkreeg hij, met rondborstige betuigings datde wrede nog ver te- zoeken was, in het jaar 1754 „ zijn eerlijk ontslag „om van zijne uitgestane ongemakken uitterusten. Java zweefde echter in omstandigheden , die . wel eenen kundigen en doorzigtigen man ver- eischten. Hiertoe werd uit hoofde van zijne langwijlige verkeerimg op Java, zijne kundig- heid in de land-taal , en bekwaamheid, om met den Inlander om ‚te gaan , door de Hooge In= dische Regering verkoren NICOLAAS HARTINGH ; toen tertijd zijnde Opperkoopman , en Gecom- mitteerde tot en over de zaken van den Inlan- der , te Batavia, in welk ambt hij echter lie- ver gebleven was. Ik zal mij niet inlaten, om een hej te doen ‚op „wat wijze de afgaande Gouverneur, die wegens zijne zwakheid geene. memorie, vol gens de orde, aan zijnen vervanger ter -narigt kon overgeven , voor zijne gedane diensten werd bedankt, en de nieuwe voorgesteld ; ook niet de om- ( 184 } omstandigheden van de aankomst en het mond- gesprek van den Soesoehoennan ( wiens stoet eenlijk bestond uit 1oo man omtrent ; waarlijk! eene beklagelijke vertooning voor eenen Vorst van Java) met den heer Gouverneur Generaal JACOB MOSSEL , die zelf was overgekomen, om de zaken eens van nabij te beschouwen , en of er ook wat te bedingen of te doen was; alsmede om ziijne kinderen af te halen, alzoo de heer VAN HOHENDORFF met zijne Hoog-Edelheids dochter getrouwd was; maar den draad ‘weder opvatten; waar dezelve is afgebroken. MANGKOE BOEMIE dan, zich. dus ‘geplaagd ziende , en vreezende, dat men zijnen schoon- zoon somtijds zoude aannemen , alzoo de miewwe Gouverneur al ten eerste ook aan hem schreef, had zich al bevorens aan eenen zekeren Turk- schen Hoogepriester , of die zich daarvoor uitgaf, met eenen brief aanbevolen , om door zijne voorspraak tot hooger aanzien verheven te wor- den; welke ook derwaarts getrokken was met eenen brief, door betde de Gouverneurs onder teekend; edoch dit was van weinig uitwerking. ‚Het zal niet te onpas komen, alhier intelas- schen eenen brief, die door gemelden Opper- priester ‚ na zijne terugkomst op Batavia, aan den Pangéran MANGKOE BOEMIE zoude geschre ven zijn, waarvan de vertaling aldus luidt: « Franslaat van eenen Javaanschen brief, ge «schreven door Toewan SAHID SARIF BESAR, aan C zij= EE PC en ee nde dd À IJ hee een At RE VT « zijnen zoon den Sultan van Mataram, Pangé- «ran MANGKOE BOEMIE SENAPATTI INGALAGÁ C ABDUI RACHMAN SAHIDIN PANATAGAMA. Na de gewone voorreden. _— « Wijders zoo ben ik onder Godes zegen, eu «dien des Propheets, weder gelukkig en be- c« houden tot Batavia aangekomen, alwaar ik zeer «wel van den heer Gouverneur Generaal ben ont- c vangen; ook heb ik de brieven gezamenlijk «om handen van den gemelden heer Gouverneur « Generaal overgegeven ; die den inhoud van de- « zelve niet alleen zeer duidelijk heeft besrepen, « maar ook alles, wat daarin vervat is, met het « uiterste genoegen aangenomen, zijnde hetzelve «den heer Gouverneur Generaal van harte zeer clief en aangenaam te vernemen geweest, dewijl « de Compagnie nooit de intentie van de Java- «sche volkeren heeft geweten, zoo alsmede de C Javasche volkeren die van de Compagnie. Doch «nu, Toewan Padrie! zeide de heer etferigat C Gâetull tegen mij, heb ik die eerst regt leeren « kennen. Ook bleef de heer Gouverneur Generaal « mij hartelijk dank , dat hem de geheele zaak en « de belangen van de gezamenlijke Javasche vol « keren zoo klaar en duidelijk door mij waren te « voren gebregt „ alsmede dat, wat Java door de « vorige Gouverneurs Generaal was verdorven, «gelijk mede ten tijde van den Gouverneur « Generaal vaN rmnorr, zulks voor zijnen vetijd of regering was geschied, doch dat het c hem ( 186 ) « hem integendeel nooit behagen zoude, om van «het land Java dan wel deszelfs inwoners on= cdergang of ruine te zoeken, of ook in het «minste toe te laten , dat zulks door de Com- «pagnie’s Dienaren gedaan werd. Ook is de CGom- cpagnie in geenen deele genegen, om tegen de « Javasche volkeren te slaan, veel min, om tegen — «dezelven te oorlogen ,‚ maar wil alleenlijk den _ « Soesoehoennan helpen, gelijk Zij den Soesoe— « hoennan, bij accoord , altoos voor dezen be— cloofd heeft, te weten, wanneer zijne vrienden cen broeders hem niet wilden gehoorzamen of « zijne orders observeren, de Gompagnie dan meer— « gemelden Vorst altoos getrouwelijk zoude te hulp. « komen, dat mede voorlang en altijd een vastge « bruik is geweest, gelijk de Javasche volkeren, «desgelijks aan de Compagnie beloofd hebben.” « Voorts heeft de Compagnie beloofd, om niet, « tegen de Javasche volkeren te willen slaan , dan, «wel mede het land Java te verderven of te «overweldigen, maar wel integendeel den Vorst « van Java altijd opregtelijk bij te staan, gelijk. «de Compagnie dan ook in al hetgene Zij voor. «dezen, en tot heden toe nog, met de Java «sche, volkeren geaccordeerd heeft, standvastig «en onveranderlijk i Is gebleven , dewijl de Gom _ «pagnie meer als honderd jaar als een broeder, «en. bondgenoot, van de Javasche volkeren is, «geweest , zijnde dit hetgene wat de heer Gou «verneur Generaal tegen mij gezegd heeft, À cIk&® — ( 287 ) «Ik ben van ’smorgens af tot den middag «toe bezig, om met den heer Gouverueur Ge- «neraal over de zaken van Java, mitsgaders « betreffende uwe gezegden, mijn zoon Sultan! cte beramen, als hebbende den heer Gouver- «neur Generaal alles zeer duidelijk te verstaan « gegeven , die al hetzelve ook met het uiterste «genoegen heeft aangenomen, daarop teffens «zeggende: ik ben reeds oud van jaren gewor- «den , en zal welhaast naar eene andere plaats « moeten verhuizen, doch hoop door mijne hulp «Java weder wel in dien florerenden stand , als chet in honderd jaar voor dezen geweest is, cte zhllen kunnen brengen; want zoo als de « Compagnie voor dezen altoos groot medelijden. «met de Javasche volkeren heeft gehad, alzoo cheb ik dat tegenswoordig mede in diervoege «omtrent dezelven. «Ik hebaande Javasche volkeren en de Gom- « pagnie beloofd, om binnen zeven maanden met « een Compagnie’s schip van Batavia naar Mekka c heen en weêr te gaan, dat de heer Gouverneur « Generaal mij ook toegestaan heeft, als zeggende cteffens tegen mij: dit is mede mijne meening ge= « weest, dat Gij, toewan Padrie! een togtje naar « Mekkadeed, ten einde alle de Javasche volkeren «daardoor toch gerust van harte mogen ge= « maakt. worden , daar de Compagnie immers _«tegenswoordig wel met de voormelde volkeren. «is, volgens het vorige contract. Ook betuig- | | «de ( 188 ) «de de heer Gouverneur Generaal mede geene «de minste zwarigheid te maken in dien “tijd « van zeven maanden, dat ik op reis zal wezen, « omtrent de Javasche volkeren en de Compag-_ «nie, naardien dezelve thans stil ,-en als broe-_ «ders en bondgenooten met malkanderen zijn. « Inmiddels zal de Gompagnie mede in alle « behoortijkheid een ieder der Javasche volke «ren hun verzoek niet weigeren, hetzij die van «den Pangéran, dan wel Radeens, Tomman-_ «gongs, Demangs, Prieis „ of van wie het ook «zoude mogen wezen, onder belofte, dat zoo « wie zijne woorden niet opregtelijk komt te «houden , nooit hier op aarde, dan wel hier » namaals geluk of zegen te verwachten zal heb cben; dit zijn de orders van den heer Gou «verneur (Generaal, die mij wenscht, dat ike «gemelde reis naar Mekka met ’s Compagnie’s «schip gelukkig mag doen, mistgaders met he «zelve weder behouden op Java terug komen» « Voorts betuige ik U , dat de heer Gouver- «neur Generaal ook altoos standvastig bij zijne «gezegden zal blijven, en hij heeft bereids den «c Kapitein van het schip order gegeven, om «mijn goed in te schepen, dat ook thans al- « daar naar toe is gebragt, en meen mede bin «nen tien dagen al“onder zeil te zullen gaan, cin hope om onder Gods:zegen weder met het= czelve van Mekka en Medina, mitsgaders mijn volk , gelukkig en behouden op Java terug t « mogen komen. « On= ( 189 ) « Ondertusschen, wanneer Gij iets indien «tijd, dat ik heên en weêr naar Mekka onder- « weg ben, noodig mogt hebben , zoo wees niet «beschroomd , maar vraag het maar aan den « Gouverneur van Samarang , dewijl ik den « Samarangschen Gouverneur bereids daarvan heb «gezegd , en intusschen hoop ik, dat Gij, mijn « zoon Sultan MATARAM ! onveranderlijk bij al, «wat Gij mij gezegd hebt, zult willen blijven «volharden ; want ak heb alles ten beste om- ctrent U aau den heer Gouverneur Generaal «voorgedragen, die mij daarop ten antwoord «gaf, in diervoege: Toewan Padrie! ik ge- «loof U in alles zeer wel, want Toewan Pa- «drie in éen orang Mekka, en afkomstig van «den Profeet; mitsgaders zoo heeft Toewan « Padrie immers niet alleen den Sultan zelf « ontmoet en gesproken, maar teffens de geheele «zaak ten naauwkeurigste onderzocht. « Voorts heb ik tegenwoordig niet alleen de «geheele zaak van U, mijn zoon Sultan! en «het land Juva op mijnen schouder genomen, & maar ook sta ik borg voor uwe gezegden bij «den heer Gouverneur Generaal ; dierhalve ver- czoek ik U , mijn zoon Sultan MATARAM ! van «mij ondertusschen mede niet te willen be- gschaamd maken bij den heer Gouverneur Ge- «neraal. Verders zoo dient U, datde heer « Gouverneur Generaal bereids order aan den « Samarangschen Gouverneur heeft gegeven om « trent ( 1go ) ctrent het land Java, te weten, dat alie cResidenten, Officieren, Majoors , Kapiteins, CKommandanten , Europesche soldaten en « Intandsche soldaten zich gezamenlijk zullen chebben “stil te houden, zonder iets in het «minste: in dien tijd van zeven maanden, dat cik: op reis: ben, tegen Java te ondernemen, «dan wel de inwoners van het een of het ander cte berooven, als zullende, in geval van anders, ceen ièder „wie hij ook mogte wezen, groot cof klein, die zich daarin kome te buiten te «gaan , zekerlijk met den dood straffen. Des- cgelijks zal de heer Gouverneur Generaal iederen « Gebieder of Hoofd van Java, wie hij ook «wezen mag, ‘zonder onderscheid, ja al was c het zelfs zijn eigen zoon, die de zaken van Java niet regt handhaven, van hunne bediening af— «zetten ; want de heer Gouverneur Generaal c wil absoluut niet hebben, dat men op Java zoo c blindelings met zaken van regt en importantie cte werk ga, op poene van het leven; integen- «deel wil hij, dat Java en deszelfs inwoners zui- « ver en regt, volgens de Schriften, worden be- if « handeld ; want deze tegenswoordige Generaal, cdieeen vijand van het kwaad is, kan miet zien, «dat er iemand onregt geschiede, en is van die «natuur niét, als de andere Gouverneurs Ge- C neraal , die voor hem zijn geweest, dewelke «maar zoo onbedacht en blindelings hebben. «geregeerd, en iemand gevonnisd.” « Voor (1gr ) « Voor mij, die nacht en dag niels anders doe; «alsin den Kitáb te lezen, tk beb mede oogen, « om zulks alles te kunnen bemerken; ja moet c waarlijk betuigen , dat ik , waar dat ik ook cin de wereld ben: rondgegaan , ‚nooit 1emand «heb gehoord. of gevonden, die. in ailes zoo «opregt naar de Schriften handelt als deze te « genswoordige heer Gouverneur, Generaal , dat « waarlijk tot groot geluk van gansch Java, en «U, mijn zoon Suitan MATARAM! strekt. Voor C mij, wanneer ik, met Godes zegen, wederom «terug van Mekka zal gekomen. zijn, zal cik geheel Java , benevens alle deszelfs in— «woners, en U, mijn zoon Sultan MATARAM ! « (zooveel God en de Profeet mij toelaten ) hel « pen; ja dat zal ik altoos van harte tot den «dood toe betrachten, ten einde Java weder , _Cinvoege als voor dezen, mag worden haai steld; als hebbende bereids de gansche zaak op mijne schouders genomen, en alles ten beste beraamd en uitgelegd. Weslialve wees in het 5 minste niet beschroomd of bevreesd voor den „Gouverneur van Samarang, gelijk hij ook „niet meer zal wezen voor U als wel voorheen, » maar openbaar, zeg en vraag hem alles maar s vondborstig , wat U mankeert ; want de tegens » woordige Samarangsche Gouverneur is waar- „lijk als een broeder van U , mijn zoon Su'tan 5 MATARAM | en zal U ook in alle redeiik- „‚ heid, zooveel mngplijk, getrouwelijk helpen?’ EE) Waar- ( #g2 ) „ Waarsehouw hem mede; bij cas van eenige ‚,ontwaring en gedoenten der kwade menschen , „want hij is door den heer Gouverneur Gene- ‚raal tot Directeur over geheel Java gesteld! ss intusschen zal. voormelde Directeur , ook van „zijnen kant, het land Java en de strandplaat- sen , met een goed oog daarover te houden, „voor alle gevallen zoeken te bevrijden. Einde!’ (onderstond) Getranslateerd door D. ressre, Translateur. Van wat uitwerking die brief op het-gemoed van den Prins geweest zij; is onbekend ; maar dit is zeker, dat hij, beducht,-om voor zijnen schoonzoon te zullen moeten bukken, den nieu- wen Gouverneur verzocht tot een mondgesprek bij Simo, mits deze alleen verzeld zoude zijn van tien mannen. De heer raArTINGE bewust, hoe weinig staat er te maken was op diergeliijke voorstellingen, sloeg hem dit af ‚ betuigende, hem op zulk eene wijze niet te hunnen ontmoeten , doch als het den Pangéran ernst was, en hij tot naar Tinker wilde afzakken , dat men hem dan den Hoogepriester nevens twee gekwahificeerden en 200 militairen zoude toezenden, en dat, als hij bij zijne welmeenendheid bleef volharden, de heer Gouverneur zich dáár mede zoude laten vinden , om elkander dan de kus van vriend- schap te geven, en een eeuwigdurend verbond aan tegaan. Enom dien Prins blijken te geven, dat ( 193 ) dat het aan onze zijde ernst was, begaf zich de heer HARTINGH naar Salatiga, om af te wach=- ten, wat uitkomst de zaak nemen zoude. Inmiddels had MANGKOE BOEMIE eenen bricf aan Hunne Hoog-Edelheden ingerigt, verzoeken- de, dat die door den Hoogepriester mogt be- steld worden , en gaf aan den heer Gouverneur HARTINGH nieuwe verzekering van zijne wel meenendheid , zeggende, zoo niet te handelen als MAAS SAID ; die nog al dezelfde rol bleef spe- len, namelijk betuigingen van welgezindheid voor de Compagnie te doen , en echter overal vijan- delijkheden te bedrijven, zendende over eenen kop van MANGKOE BOEMIE’s schoonzoon, die in den laatsten slag gesneuveld was , even als of wij met hem in goede vriendschap leefden. Hij verloor nogtans weder eenigen van zij- nen aanhang, die zich den Keizer onderwierpen; en de landen van Grobogang en Damak erlangden weder wat rust door den dood van den Rebel MARTA DIPOERA, die aan den heer Gouverneur verzekering van vriendschap voor zijnen dood had laten doen, en zijne kinderen onderwier- pen zich ook; dus werd de oudste in dat re- gentschap gesteld, dat eenen grooten doorn uit den voet was, en de hoop van beterschap deed voeden. De Gouverneur HARTINGH, het ijijzer, met God den voor ten, zoo men zegt, willende smeden, terwijl het heet was, en miets onbe- | b zocht ( 194 ) zocht laten , om het kwijnende Jua van deszelfs geheelen ondergang te bevrijden , had door al- lerlei wegen MANGKOE BOEMIE laten polsen, hoe hij gezind was, en zonder tusschenkomst van temand, dikwerf zijne zendelingen hartig onder- houden, en alles voorspeld, wat op de teer- ling liep, zendende eindelijk hem eenen. brief toe met den beproefden Inlandschen Kapitein TOLLONG , die- kort daarna, weder met het antwoord terug kwam, waarbij MANGKOE BOE- MIE om de helft van Japa verzocht, zich ech- ter niet. verklarende, hoe hij dat meende, en of hij daaronder de stranden begreep , het geen echter naderhand gebleken is, zijne meening ge- weest te zijn. Hierop werden de Koopman BRETON en Kapitein Dorker , voormelde rorvorg en de oude Tolk BAPA BASTAM hem als gezanten ten eerste toegezonden, aan welken die Prins verzocht werd, zich rondborstig te verklaren , en ook zendelingen: van naam aan den heer Gou- verneur af te zenden, dan wel zijnen eigenen zoon, met aanbod, dat, zoo hij omtrent dit laatste eenige zwarigheid maakte, één van die beide heeren als gijzelaar aldaar zoude blijven; want het zwaarste moest het zwaarste wegen, En waarlijk, het was meer dan tijd, om een middel te zoeken, waardoor Java in rust kwam, en geen beter was er, dan MANGKOE BOEMIE die op zijnen schoonzoon ten uiterste verbit— terd Û là je fn " en » . Ee Soria epen „” ef & ê a a oe Et, Ce (195 ) terd was, op onze zijde te krijgen , en dan de handen in elkanderen staande, MAAs SAID in het voetzand te helpen. Doch het was geen werk van éénen adem, om eeen vijand, die vrij wat trotsch en gebeeld, en ook in der daad door de meeste Riijjksgrooten tot Keizer uitgeroepen was, te bevredigen , zonder kwet- sing onzer verbonden en vriendschap met den regerenden Keizer, door ons zelve gekroond, en die onwrikbaar onze belangen bleef behar- tigen, ontbrekende het hem eenliijk aan zijne magt, en miet aan zijnen wil. MAAs SAID, aan den anderen kant, was ver- metel genoeg, om gansch Java voor zich te eischen, en gaf zelfs duidelijk te kennen, dat het hem in vroeger dagen beloofd was, en verzocht trompetters, kruid en lood, latende zijn Pepat zich zelfs zoo ver uit, dat, als hij niets daarvan kreeg, het beter zoude zijn, dat zijn Meester zich weder bij zijnen schoonvader voegde, waaruit middagklaar bleek, wat hij be— doeld had , en dat well de voornaamste reden van zijne uik edifg van MANGKOE BOEMIE was, de hoop, om zelf het rijk in het bezit te krijgen. Terwijl MANGKOE BOEMIE zich gereed maakte, om onze afgezanten te ontvangen „en ten dien. einde reeds tot op de ‘grenzen van Seselo was afgezakt, trachtte MAAS sar Mataram in te dringen, onze legers trotserende ; maar hij kreeg eene gevoelige neep , schoon aan onzen kant eeni- gen ( 196 ) gen het leven er bij inschoten, waaronder éér Koapitem, Luitenant en Vaandrig, 20 dragonders; en eene geheele Kompagnie Inlanders, die ver- strooid raakten, dringende zelfs de vijand in Mataram , snijdende ons alle levensmiddeien af. Hierop vertrok de Veid-overste VAN OSSENBERCH derwaarts met eene aanvienelijke magt, waarop sArD weêr na Bridjo trok Onze zendelingen werden van den Pangéran MANGKOE BOEMIE inmiddels heuscheliijjk ont—- vangen, doch hij begeerde zich echter over geene punten tegen hen uit de laten, als in al emeene bewoordingen, verzoekende, als voren, om half Java, zullende zich als dan met de Compagnie verzoenen , en met den heer Gou- verneur een mondgesprek houden, waartoe Pa- dagangang , tusschen Grobogang en het De- maksche gelegen, bestemd was. Maas sAID bemerkende, dat zijn schoonva-_ der vast voornemens was, als hij het maar eenigzins naar zijnen zin kon krijgen, met ons vrede te maken, trachtte dit te beletten , en schreef ten dien einde eenen brief aan hem, waarin hij velfzocht, weder met elkander te ver- zoenen , hem aanbiedende, even als of hij reeds Keizer was, en gansch Java onder zijn be- dwang had, de helft van het rijk af te staan. Dit was juist hetgeen MANGKOE BOEMIE zijne verzoening met ons deed verhaasten, en zijnen — haat tegen zijnen schoonzoon verdubbelen; want na. (297 ) na het lezen van dezen brief stampvoette hf van toorn, en vroeg vol ‚gramstorigheid aan den brenger van dien brief: „wat komt hem „over, daar hij. mij nevens alle de groote », Mantries tot Soesoehoennan gehuldigd heeft, „dat hij zich nu vermeet„ zich boven mij te » stellen ? ik zal zijnen kop, gelijk hij den mijnen „heeft zoeken te doen, nog eens ten toon stel „ien, zoodra als ik met de Gompaguie ver- szoend ben:” waarop «hij ook zijne genegen- heid, om met den heer Gouverneur te spreken, te kennen gaf. De Gouverneur HARTINGH di besluit, alie vrees van gevaar aan eene zijde te stellen, en, met God den voorsten, den grondslag tot vrede te gaan leggen. ls Ik zal mij niet ophouden met een verhaal van den togt, het. gehouden mondgesprek en gelukkig gevolg van deze gevaarlijke en zor- gelijke zamenkomst ‚en van eenige gebeurte— nissen, in dien tijd hals afde dewijl dit alles sin. het dagregister breedvoerig, beschreven Is, maar san eci met weinige woorden aanhalen , dat de uitkomst geweest is, dat de Gouverneur „den Pangéran MANGKOE BOEMIE zoo ver wist over «te halen, dat hij zich met de helft van de Java- ‚sche bovenlanden te vrede hield, zich met den Keizer en de Compagnie verzoende, en aan- nam, alles in het werk te stellen, om den. „trotschen MAAS SAID te onder te brengen , waar- | A a toe ( 198 ) toe zeer veel kans was, hoewel dit niet altijd — gelukte, naaidien de Prins MANGKOE BOEMIEs dien wij voortaan Sultan zullen noemen , met alle de schuilhoeken bekend was, en geene zwa righeid zoude maken, zijnen schoonzoon of ge- vangen te nemen of om te brengen, hetgeen — andere Javanen door eenen bijgeloovigen eerbied _ voor het Mataramsche bloed, zelfs met gevaar | van hun leven, niet zouden lie ini Maar laten wij nu eens zien , van wat hadde | ten de heeren Majores omtrent dezen zoo lang-_ durigen oorlog waren. Zeer klagen zij over de buitengewone onkosten, die men opJava moest aanwenden, in zoo ver, dat zij verklaarden, het op dien voet niet IN gaande te kunnen hou- den; want alhoewel zij goed oordeelden, dewijl alie: onderhandelingen te voren im het riet ge loopen waren, «dat men met den degen in de vuist-hun den vrede aanbood ; maar men onder- vond, dat alle groote voornemens op niets uit-_ kwamen, en kwalijk gelukten. Zij waren ook van gevoelen, dat men met MANGKOE BOEMIE eenen anderen. weg moest inslaan ; dat die Prins hun van eene zachte i borst voorkwam, en zich voorheen in de be- scherming van de Compagnie begeven had, en naderhand den Keizer zijnen broeder was trouw gebleven , tot-dat-men , door aanhitsing van den Rijksbestierder PRINGALAIJA , hem zijn volk en erflanden ten voordeele van dien Rijksbestier der ( 299 } der had wiilen ontnemen ; dat hij toen, zich mie meer veilig aan het Hof oordeelende, hetzelve verlaten en de wapenen opgevat heeft, waarna hij eenen grooten aanhang, zelfs van de voor- naamste Rijksgrooten, kreeg „die heur eindelijk tot hunnen Vorst hebben gehuldigd. ‚Geen wonder dan, dat zij best oordeelden, indien het immers doenlijk was, door zachte middelen , en door wat te geven: en te nemen, dien Vorst op onze zijde te lokken, en dus eenen oorlog, die schatten, waarvan hieronder nader , wegsleepte, te doen eindigen; en juist op hetzelfde tijdstip geschiedde de vereeniging. Aangenaam was dierhalve de tijding van den getroffen vrede met MANGKOE BOEMIE, en nu ontbrak er niet meer aan, dan om MAAS SAID mede te bevredigen, die nog al de oude rol bleef spelen. Want, terwijl de Gouverneur met MANGKOE BOEMIE over den vrede handelt, trekt hij met zijne geheele magt op, om of de onderhande- ling en bijeenkomst te verhinderen of wel met een ander oogmerk , meenende sommigen , om met zijnen schoonvader zich wederom te bevredigen. In geen klein gevaar bevond zich de heer Gouverneur; want als MAAS SAID wat eerder gekomen was, zoude hij dien kleinen hoop gemakkelijk hebben kunnen omringen; maar gelukkig was- die heer reeds vertrokken , en de Sultan week op zijne aankomst met den. Kom- ms ( 200 } missiant DONKEL in eene der spelonken van MARTA DIPOERA, alwaar hij ongenaakbaar was, en niets te vreezen had. Desniettegenstaandé \ kwam MAAS SAID hem hier ontrusten , denken- _ de den heer Gouverneur nog te vinden; doch hier in gemist hebbende, voldeed hij zijnen wraaklust aan de legerplaats, dewelke hij aan de vlam opofterde. | De Sultan, de geweldenarijen van zijnen schoon- zoon niet meer kunnende verdragen, deed op nieuws verzekering, niet eerder te zullen: rus-_ ten, voordat hij hem te onder zoude gebragt hebben , zendende tot meerder blijk van zijne welmeenendheid, als gijzelaars, naar Samarang de Pangérans PAKOE DININGRAT en TJOKRO= KARTI, en, onder bescherming van 12 Euro- pesche soldaten , naar Patti zijne vrouwen en Kinderen. i% Waarna Zijne Hoogheid , zich met et Compags nie’s leger vereenigende, voortrukte in gezel- schap van de Kommissianten BRETON en DON- KEL , en den Kapitein VAN DE Por als Leger- hoofd, om MAAS SAID opte zoeken, en slag te leveren ‚ wiens magt nog wel op rurm’-16000 koppen begroot werd, komende intusschen bij hem zich onderwerpen de beruchte strooper SIN= GO RANOE , terwijl eenevandere bende van MAAS SAID , alleen ut priesters bêstaande , naar den berg Goedel, ‘om voorraad te Agee gezonde 4d zijnde , daor den Sous -duitenant-corMonp”werd aan— Î | ( 201 ) aangetroffen en zoodanig gehavend, dat er wel 200 man van dat roofgespuis werden in de pan gehakt. Maas sArp had echter de stoutheid, de aan- komst van de vereenigde magt af te wachten aan de rivier Somonko, daar hij helder klop kreeg, schoon aan onze zijde ook eenig nadeel geleden werd door versaagdheid van éen der officieren, en men werd van den vijand magtug eenen koperen trommel, een vaandel, verschei- dene geweren, pieken en mutsen van zijne voor- vechters. Dit gevecht duurde wel 5 uren, en men konde malkander het wit in de oogen zien, ja de infanterie had bijna alle hare pa- tronen verschoten, en de Sultan en sArp zagen malkander klaar. Maas sAID de vlerken dus wat elan zijn= de, waagde hij weder aanzoek te doen bij zijnen schoonvader, om hem van onze zijde af te troo- nen , en hem te overreden, zich met hem te ver eenigen; doch daarin niet slagende, trekt hij met haast naar Sedakerso, om ons leger onder Ka- pitein STEENMULDER, waaronder hij veronder- stelde , dat meest zieken en bizar waren , te overrompelen. Driemalen deed hij zijne witerste pogingen, om tot het leger in te dringen , maar hij werd telkens zoo manmoedig afgeslagen, dat hij ein- delijk , met achterlating van 5o dooden en 100 nnee, den aftogt moest blazen, en hals over ( 202 } over kop naat het Zuider gebergte van Patjie- tan de vlugt nemen; welke overwinning van dat uitwerksel was, dat zich verscheidenen aan dien Bevelhebber onderwierpen. Pangéran TIMOR „ broeder van MAAS SAID , zijne fortuin ook eens willende beproeven, zocht _ zich meester te maken van Zwmbagat, doch stootte ongelukkig zijn hoofd , en werd almede met verlies van eenige paarden op de vlugt ge dreven. Inmiddels kreeg MAAS sAID nog al eene ge- voelige neep door den Kapitein KIRCHNER, die eenige mannen in de pan hakte, verscheidene kwetste , 2 vaandels en 12 snaphanen buit _ maakte , het geen echter het leven kostte aan den Luitenant HOFMAN, wiens dood sedert rijkelijk — gewroken werd door den Cornet POSPE JANKO, die den vijand tot diep in het gebergte heeft — vervolgd , vele doodgeslagen , en gekwetst, zoo dat hij in het eerst niet weder te. voorschijn durfde komen , te meer daar velen van zijnen aanhang tot den Kommandant STEENMULDER kwamen overloopen , en de Mantjanagarasche lan- den, Jagaraga en Kamagittan, alsmede eenige Hofgrooten van sArp, zich den Sultan onder- wierpen. En om, was het mogelijk , door den dood of het gevangen nemen van sAID en de voornaamsten zijns aanhangs, den oorlog te doen eindigen, werd, op zijnen kop eene belgoning van zooo Rds. rie î stel ; 4 han. ( 203 } steld, en op die van de andere weérbarsüuge Prinsen Soo Rds. Edoch dit heeft, om voor- zegde redenen, niets uitgewerkt ; maar toen men onde:vond , dat de fortuin hem begon den nek te keeren, verlieten verscheidenen. weder zijnen aanbang, begevende zich of tot den Soecsoe- hoennan ‚of tot den Sultan, waaronder waren MARTA NAGARA en So Mantries, de Pepati van den Pangéran RoONGo met 24 Mantries , en de oude Tommangong van Mataram DIATA WI- NA TA met 100 weerbare mannen. De Sultan-dan, blijken van zijne opregtheid ge geven hebbende, werd in het begin van het jaar 1755 door den heer HARTINGH, thans vereerd met de waardigheid van Plenipotentiaris, zelden als aan leden van de Hooge Indische Regering opgedragen, plegtig gehuldigd tot Vorst over de helft van Java’s bovenlanden , onder den titel van Suitan HAMANGKOE BOEANA, SENOPATTI INGA=- LAGA, ABDUL RACHMAN, SAHIDIN, PANATA= GAMA ; KALIFATTOLACH. De omstandigheden van deze krooning ‚ dewelke te Garti geschiedde, zal ik hier wieneldens omdat dezelve breedvoerig door den heer KARTINGH zelven in het dagregister beschreven zijn, maar alleen tot opheldering en licht voor de lezers aanhalen, dat, schoon de uit- werking van den vrede met MANGKOE BOEMIE om de nuttigheid daarvan, in zich zelve, ten hoogste te roemen is, echter de wijze, hoe die verkregen is, meer verwondering baart; want MANG= ( 204 ) MANGKOE BOEMIE begeerde, de helft van Java als Vorst te regeren , en daartoe plegtiglijk gehuldigd en erkend te worden , buiten hetwelk de vrede met hem niet kon gesloten worden. De Soesoehoennan _ nu was door de Compagnie als heer van gansch { Java erkend en beschermd , en wij hadden dus in _ het geheel geen eigendom aan een stuk vande bo- _ venlanden. Dien Vorst tot de overgave dâarvan te dwingen, was zoo veel als’zich in eenen nieu= wen oorlog te wikkelen, dewijl het dien Vorst hard genoeg moest vallen, zich van de stranden en derzelver inkomsten verstoken te zien, waarvan — zijne voorouders altoos bezitters waren geweest, Het is waar, voor dezen afstand der stranden werd hem jaarlijks eene vergoeding van 2oooo Rds. Sps. toegevoegd, maar ondertus- schen was hij het beste van zijn rijk kwijt. Niettegerìstaande wist de Gouverneur. HAR- Ë TINGH dien Vorst te bewegen, om niet alleen vrij-_ willig afstand te doen van de helft der boven=_ landen , maar zelfs ook van de zoo even gemelde vergoeding; en, hetgeen nog het aanmerke- liijkste is, hij bragt die twee Vorsten, de- welke (schoon elkander zeer naauw in den bloede bestaande, naardien de Sultan een broe- der was van des Soesoehoennans vader) zoo lang elkander hadden trachten te bederven, bijeen; en deed hun elkander omhelzen, en _ eene eeuwigdurende trouw en vriendschap belo= ven, gevende de Soesoehoennan, tot nadere be-_ Ves= EE ai he en en ES a te ede ( 205 ) vestiging van zijne opregtlieid aan den Sultan een kris, die zijnen vader, den Keizer PAKOE BOEANA, had toebehoord. Maas sarD verloor intusschen, in eenen sla® met des Sultans volk , weder eenige manschap- pen en paarden, en er hepen daarenboven nog eenigen van zijnen aanhang tot ‘ons over, terwijl ook nog in onze handen werden over- geleverd de vrouwen en het dochtertje van den beruchten Bantamschen rebel BAGCHUS BOEANG. Om den Sultan in verlegenheid te brengen; en , zoo het mogelijk was, zijne trouwste die- naren bij hem. verdacht te maken, gebruikte sArD eenen listigen streek, latende door zijne vrouw, des Sultans asetiter: zijne Hoogheid bekend maken, dat de Radeen Tommangong RONO DIPOERO, en nog twee voorname Man- tries door haren man MAAS sAID waren omge kocht, om den Sultan bij gelegenheid van kant te helpen, die zich daaraan echter weinig stoor- de, maar zich gereed maakte, om, thans met den Keizer en de Compagnie vereenigd zijnde, hem met kracht van wapenen te onder te brengen, Kapitein KiRCHNER had inmiddels den rebel SOERO MANGONDJ0Jo im het Zuider-gebergte he- vig aangetast, en al zijn volk ter neder gesa- beld, behalve den strooper zelven, die den dans met vijf man nog is ontsprongen; welke over- winning te weeg bragt, dat zich weder een voornaam Hoofd met 180 weerbare mannen Je Mid onder ( 206 …) onderwierp, zijnde dit voorbeeld op Marbon door den Tommangong SOERA DIPOERA gevolgd, Terwijl men bezig was met dít roofnest te zuiveren , heeft de Sultan de zoogenaamde vrij- buiters in het Kandangsche gebergte, die ge- durig het land van Dammak ontrustten, laten overvallen , en twee voorname Hoofden van dezelven den kop voor de voeten leggen; echter ontsnapte het de belhamel MAAS GOENTOR, zijnde nog een afstammeling van de Prinsen van Ceilon, en bij den Inlander nog al in aanzien. Maas SAID zag zich dan van alle zijden benard en achtervolgd ; en om hem eindelijk tot onder- werping te noodzaken , of hem geheel te onder te brengen, besloot men, op order van den heer HARTINGH , hem van drie kanten te bespringen : de Sultan wl. over Jagaraga en Madion, en- de Majoor STEENMULDER , met den Rijksbestier- der des Soesoehoennans, over Laro en Kadoe= wang, naar Pranaraga trekken , om dien Hoofd- rebel dus in tesluiten , en hem, ingeval hij in het gebergte , naar gewoonte, de vlugt nam , met onze ruiterij, en die van den Soesoehoennan en rd Sultan na te zetten , en dus zijnen geheelen onder gang , ware het mogelijk, te weeg te brengen, te meer daar die van Pranaraga en Madion verze kering deden, van, op de aankomst onzer ben- den, zich van het juk van MAAS SAID’S overs heering te ontslaan, en zich van zijne dwinge- Yandij te ontdoen. De ( 207 ) De Resident BRETON trok ook met een goed. getal Madurezen onder zijn gebied naar Kadi- rie, welk land zonder slag of stoot hem ten prooi gelaten werd. De Gouverneur HARTINGH, thans den grond- slag van den algemeenen vrede gelegd hebbende, wilde niet rusten, voordat dezelve geheel. ge- maakt was. En om de zaken in den Oost- hoek, alwaar het ook weder verward was, te redden, trok hij derwaarts; inmiddels niet uit zijn oog latende gaan Compagnie’s belangen, bezocht hij mm zijne heënreize de kantoren Ja- para, Joana, Rembang, Grissee en andere plaat- sen, overal bevelen nalatende, die ten voor- deele van de Maatschappij in het toekomende moesten strekken, Echter miste het hem, sINGOSARIE en den Regent van Madion tot onze zijde over te ha- len, die wel goede woorden gaven, en alleen vrees voorwendden, echter hardnekkig bleven; maar de Pangéran BINTORO, anders BOEMI NATA genaamd, onderwierp zich op de aankomst van den heer HARTINGH te Sourabaiyja, en dus werd MAAS sAID weder van eenen grooten steun ontbloot; wordende gemelde BINroro, als een sclradelijk voorwerp, daar men niet als kwaad. van te wachten had, benevens den tweeden Re- gent van Grissee PORSPA NAGARA, die met de vijanden, en voornamelijk met den Pangéran GIRIE had zamengespannen, naar Banda in ballingschap gezonden, De ( 208 ») De Gouverneur HARTINGH trok ook voort naar Pasoeroeang en andere piaatsen, om, ware het mogelijk , den Malangschen Regent tot cen mond- gesprek, doch te vergeefs, te overreden, die echter verzekering deed, dat hij aan sINGOSARIE zoo min als aan MAAS SAID , wiens magt weder aangegroeid was, schuilplaats in zijne danden zoude geven; maar hun integendeel met geweld tegergaan, gelijk hij gedaan had aan BINroro, die zich anderzins hever derwaarts zoude hebben willen begeven, dan zich aan de Compagnie onderwerpen. (*) De landen van Praneraga, Madion en Tjaroe- ban onderwierpen zich echter, terwijl MAAS SAID , door onze legers in het naauw gebragt, aftred deed achter het Zuider-gebergte naar Padjang, om daar weder in te dringen; doch hij werd daarin door den Majoor sTEENMULDER voorgekomen, die met zijn leger terug keerende, hem den pas afsneed , en Ket hazenpad deed kiezen , wanneer men hem tot op een uur genaderd was. Niettegenstaande alle deze handelingen, ver- stoutte zich MAAS SAID weder, aan den Gouver- neur «te schrijven, met betuiging, dat hij de — Compagnie genegen was, waarop hem gediend werd, dat, zoo hij zijn eigen welzijn wilde bee har (*) Bier voigt iu het handschrift eene korte beschrijving van’ de wijze , waarop de Gouverneur gaarixca te Pasoeroeang is ontvangen en ingehaald, welke echter. als thans van wei- nig belang zijnde wordt achterwege gelaten. 7 (aag kh bartigen, het nog tijd was, om zich te onderwerpen of aan de Compaguie of aan den Sultan; maar ver van hiernaar te luisteren , begon hij weder als voren, en raakte helder aan den dans met den Ma joor. STEENMULDER, waarin hij weder de neder laag kreeg met verlies van eenig: volk, waarna bij met de Capilles van den Keizer in schermut- zeling kwam, en weder eenigen moest achterlaten. Hierop ijlings van voornemen veranderende, trok bij met den meesten spoed over Loemang, Gagatan en L'inkir naar het Damakschie , alwaar hij , wel wetende, dat onze legers af waren , en mèn hem niet konde volgen, eenige negerijen in de asch legde, zijnde hem de fortuin thans weder eenigzins gunstig, dewijl hij van de benden, van Samarang tot dekking derwaarts gezonden, onder bevel van den Kapitein MARQUEPT, Áo koppen in de pan hakte, of in de rivier deed verdrmken, waar= onder de bevelkebber zelf, aan wiens schielijken en onvoorzigtigen aftrek het verlies geweten werd. Doch maas sAID had zoo ras niet vernomen, dat de Majoor STEENMULDER , met des Sultans volk zich vereedtgd hebbende, hem achter aan- zette , of hij week spoorslags door Grobogang en Warong naar Seselo, werwaarts men hem op de hielen volgde ; doch zijne magt was thans zoo klein gemaakt, dat hij niet meer staan durfde, wordende echter achter Modjo door de dragon- ders weder helder gehavend , waarna hij naar het Larosche, ( een land, waarin hij, omdat zijne grootmoeder daaruit gesproten was, altoos veel hef ( 210 ) liefde en aanhang vond) heên vlugtte, doch werd achterhaald op Zriboz/o , en, veel volk daar ver- loren bebbende, gedwongen naar het Zuider- gebergte de vlugt te nemen. | Wij zullen hem hier wat laten uitrusten, en weder een ander staaltje te berde brengen, waar- uit men de gesteldheid der Javasche zaken, en het schier onmogelijke , om dit wijd uitge- strekte land in eene algemeene rust te brengen en te houden, niet onduidelijk leeren kan. … Terwijl de Sultan zich vermoeide, om, in vol- doening van zijne belofte, MAAS sAID te onder te brengen, vlugtte uit Mataram, en uit het Hof van zijnen vader , des Sultans oudste zoon, onder voorwendsel, van zijne onderhoorige volke ren te verzamelen, daar hij integendeel eenige vandelijkkeden pleegde aan de ingezetenen, «en eenige Chinezen hiet vermoorden. Dit was een zure appel voor den Sultan, die ‚_ even te voren met ons verzoend, beducht was, dat men verkeerde gedachten van hem zoude op- vatten. “Hij verzocht daarop , den Gouverneur tot Salatiga te spreken, dat oolgeschiedde, die, hem vertroostende, het noodige beraamde, Doch, weinig. tijds daarpa, onderwierp zich die zoon weder tot blijdschap van den Sultan, en tot groot genoegen van den Gouverneur. 5 Middelerwijl had MmaAAs sArp zich met zijnen df hd Epmaepe Sn broeder rimor, de eenigste Prins, die bij hem was, vereemigd , doch werd op Patjietan door | den ( 211 } den Majoor overvallen, en helder gehavend, van= waar zij weder terug trokken naar Pranaraga en JMadion, en vandaar naar Kadirie, het geen zij geheel gezuiverd , en sINGOSARIE uit het Oeloedaijoesche gebergte verjaagd hebben naar Malang , nevens zijne kinderen, ‘daar hi zijne toevlugt nam tot WIERA NAGARA, die nogtans belofte gedaan had, hem op te zullen vatten, en aan de Compagnie overleveren. De Koopman BRETON, zeer gezien bij den Inlander, en voornamelijk geacht bij den Prins der Madurezen , trok met des Prinsen volk op van Kadirie, om MAAS SAID op te zoeken, die, uit het Zuider-gebergte verdreven, hier en daar zwierf, en geene toevlugt, veel min eene zekere ver- blijjfplaats meer wist te erlangen, naardien hij in het Soekowattische door den Majoor STEENMUL- DER en twee benden van den Kapitein VAN DE POLL werd nagezet en in het naauw gebragt. Echter had hij de stoutheid, om aan den Soe- soehoennan te laten vragen, hoe Zijne Hoogheid hem aangaande gezind was, verzoekende , dat hem dieswege. zendelingen van naam mogten worden toegezonden; doch de Vorst liet hem weten, dat, _imdien hij tot hem wilde overkomen, het wel was, en zoo niet, dat hij geen schrijvens meer of eenige zendelingen, behalve MAAs sArm’s broe- der TIMOR , zoude ontvangen. | _ Niettegenstaande eenigen zijner volkeren, op last van den Sultan, door D5AsA wiNArTA in het | Zui- ( 212 ) Zuider-gebergte geslagen werden , gaf hij onze — legers veel werk , dewijl hij door zijne onzekere togten onmogelijk maakte, dat men hem konde naspeuren, terwijl hem echter geene rust gelaten werd , maar alles werd aangewend, om fem le- vend of dood meester te worden. Het mogt hem echter weder gebeuren, eenig « voordeel op ons te erlangen , en ons teger onder den dapperen Kapitein VAN DE POLL te ver- strooien, Nadat hij het Blandongsche en het Lassumsche district had afgetoopen, werd hij in het bosch van Buflora tweemaal geslagen door onze benden onder het gezag van VAN DE POLL; en men was reeds meester van zijne bagagie,_ toen die brave Hoofdman, een einde aan den oorlog dertkende te maken , van de paarden hiet afstijgen, om te voet te vechten, en onverwachts door den vijand werd overvallen en met een gedeelte der zijnen omgebragt. De reden van dit ongeval was de Sahid doortogt in het bosch , doch wel voornamelijk de al te vurige heldenmoed van den Kapiteim VAN DE POLL , die niet te vrede met den verkre- gen buit, noch met den vijand tweemaal te ver= slaan en het veld te behouden, denzelven te ver, en wat onvoorzigtig, vervolgd had. Echter herstelde zich dat korps te Rembang. Maas sArD won. echter niet veel bij deze id nederlaag, want, behalve het gevaar, dat hij ge- — loopen had, om gevat te worden, zoo maar de n= k Ó ( 213 ) enge doortogt zulks niet belet had, verloor hij echter in dezen slag ruim twee honderd mannen; zoo dooden als gekwetsten. Hij nam echter voor, zich van deze over- winning,‚te bedienen en Zassum te overmeeste- ren, alwaar hij zijn hoofd stotende, week naar Soekowatti, en van daar, over Seselo, Lawoe en. het Jacawalsche bosch, weder in het land van Matesse en Laro, hebbende zijn volk in geene vijf dagen rijst of padie gezien, en zich moeten behelpen met paardenvleesch, waarvan de over= blijfsels door de onzen ontwaard zijn. Hij bleef echter als ongevoelig aan de rampen; die hem overkwamen , even hardnekkig en stout- moedig , zelfs zoo ver, dat hij nog om de op- perheerschappij van Java verzocht, en dat men hem zendelingen van naam zoude zendên, alsmede dat zijn brief, welke gesloten was met twee zegels, (waarin hij zich den trotschen eertitel aanmatigde van: de regerende Kroonprins, jongste Koning van Mataram , Oppergezagvoerder van Java, Veldoverste , zwervende overal, doch zeer ge= lukkig , de grootste magt voerende, en de wijste van het geheele land ), aan Hunne Hoog-Edelheden mogt worden verzonden. Doch de Gouverneur HARTINGH antwoordde hem kortelijk , dat Java thans onder twee Vorsten van zijnen bloede be- heerd werd, en dus onmogelijk onder zijn be- dwang konde gesteld worden , dat ook geen van zijne broeders genegenheid had, om tot hem over- Hool Gc te ( 214 } tekomen ; dat dierhalve niets beter voor hem was, dan zich te onderwerpen, en tot een verdrag te komen, als wanneer Zijn Edele alles voor hem zoude trachten wit te werken, en dat zijn toomeloos zwerven niets anders konde te weeg brengen , als zijnen ondergang , en hij niets anders was, als een geesel van land en volk , en over= zulks de straf van Mufarnad moest op zijnen hals’ halen. De Sultan, hiervan onderrigt, verzocht toch; dat men met hem in geene onderhandeling zoude komen, alzoo hij zeer wel verzekerd was, dat hij het nimmer regt meenen zoude , gevende te gelijk kennis, dat door zijn volk eenigen van MAAS SAID's aanhang in het Zuider-gebergte tot tweemaal toe geslagen en op de vlugt ge- dreven warên, dat nog eene andere partij van hem helder gehavend was, zoodat de rebel zelf naar zijn oudeschuilnest bezuiden Kadoewang was gevlugt , en dat hij buiten twijfel moest tot on- derwerping komen, en zijne bokkesprongen niet kon gaande houden. Inmiddels deed hij weder aanzoek bij den Soe- soehoennan , om zendelingen van naam te erlangen ; doch dit werd hem afgeslagen, tot tijd en wijle hij zelf eerst afgezanten gezonden had ; doch het was hem zoo zeer daarom niet te doen, als wel om het zaad van tweedragt onder de Vorsten te zaaijen, en, ware het mogelijk , den eenen bij den anderen verdacht te maken. Voorts ( 2165 ) Voorts beantwoordde maas sArb ook den brief van den Gouverneur, waarin hij te kennen gaf; dat hij , schoon arm en ontbloot, en als weg- geworpen, steunde op de hulp van den heer Gou= verneur , en niet af zoude laten van om Java’s heerschappij te verzoeken , te meer daar hem zulks door den vorigen Gouverneur beloofd was. ‚‚ Metis waar,’ zegt hij verder, „ik heb mijnen „schoonvader tot Soesoehoennan Mataram helpen » verkiezen ; doch, dewijl hij mij geene trouw ge= „houden, en zelfs mij en mijne vrouwen ge- „tracht heeft, om het leven te brengen , heb ik „ook denzelfden weg ingeslagen, schoon ik thans » voor een ‚kwaaddoender , en die tegen zijnen » Vorst en Ouders opstaat, gehouden worde.” ‚Ik ben van Kartasoera niet weggegaan, dan „omdat men mij verdacht hield, met de Ma- „„durezen te heulen , en sedert ber ik altoos be- „‚ ducht geweest, om ten Hove weder te keeren, » voornamelijk in dien tijd, toen het gerucht liep „ „dat mijn oudste broeder door de Compagnie „„op den troon zoude worden verheven.” Voorts verzocht hij weder om de heerschappij van Java, om redenen, dat zijn grootvader HAMANGKOE RAT dezelve door de Compagnie, als Beschermster van de Javasche volkeren, ver= kregen. had. „Hij zeide ook, van geen voornemen te zijn, om tegen Compaguie’s krijgsmagt te slaan, in- dien men hem zijnen weg liet gaan, en verkiaarde an- ( 216 ) eindelijk ronduit, zich noch bij den Soesoehoennan noch bij den Sultan te willen onderwerpen, uit voorwendsel van schaamte, zelfs dat zijn Pepatt KOEDONO WERSO of zijn broeder mrmor bevreesd waren; om zich als zendelingen te laten gebruiken. De Gouverneur HAR TINGH hiet hem hierop weten , dat al het ophalen van oude historien niets tot de zaak deed; dat hij wel verzekerd was, dat de heer VAN HOHENDORFF het wel met hem gemeend had, maar dat hij de kans verzien had; dat zijne schaamte voortvloeide uit eene bewustheid zijner euveldaden , die hij tegen. alle regt en billijkheid bedreven had, en nog dagelijks tegen de arme ingezetenen bedreef; dat hij tot den troon van Javaimmers geen het minste regt had , zelfs niet uit kracht van zijne geboorte, zoo lang de tegenswoordige Keizer, zijne kinderen of broeders leefden ; dat hij dus tets begeerde, hetwelk tegen het algemeene regt streed; waarvoor hij genoeg de straf des Hemels onder- vond, wordende ais een wild dier overal ver- jaagd ; dat immers voor hem en de zijnen hier- uil niets anders dan een geheele ondergang te wachten was, dien hij nog ontgaan konde, met zich bij tijds aan één der Vorsten te onderwerpen, eer het te laat was, en hij zich in rampen ge- dompeld zoude zien, waaruit hij nimmer te redden zoude zijn, hetgeen een doorzigtig oog reeds voor- uit konde zien, dewijl hoogmoed altoos voor den val komt; want dat zijn trotsche titel van GusT1, dien C 217 ) dien hij zich in zijne brieven aanmatigde, uit niets anders als uit eene ingebeelde grootheid voortkwam, die hij verlaten moest, wilde hij een einde aan zijn omzwerven zien, Van deze onderhandelingen met MAAS sAID gaf de heer HARTINGH den Sultan kerinis, die hem aanraadde, om dezelve thans aan te houden, dewijl men dus altoos kon bespeuren de gesteldheid van zijne denkbeelden, en waar hij zich bevond. Middelerwijl begonnen de Hoven zoowel van den Soesoehoennan als vanden Sultan te bloeijen , en de onderdanen van den laatst genoemden, voorheen hun bestaan hebbende moeten zoeken uit den roof, zich toteen sl en gerust leven te schikken, ter- wijl de Vorst zich echter gereed maakte, om in het aanstaande voorjaar weder zeif te veld te trekken; blijvende onze legers hier en daar den vijand in het oog houden, als één, onder den Kapitein HERT— ZOGENRAAD, om de oost te dekken, op Kajoe- Apa bezuiden Garntie ; één, onder den Kapitein- Luitenant BEUMAN, op WW oedjil, tot dek king van de west, en één, onder den Kapitein voLTz op 7'a- pellan, om den rebel den indrang in het Pral- naragasche te beletten , en denzelven in zijn schui- nest pal te houden , die echter weder eenen brief aan den heer Gouverneur schreef, teffens eenen dragonder, in den slag onder VAN DE POLL ge- vangen, overzendende , en weder zijn oud ver- zoek om de heerschappij te berde brengende. Volgens het verhaal van den dragonder, zou, | de ( 218 }) de de verblijfplaats van sArp zeer sober gesteld zijn, waarm honger, gebrek en sterfte regeer- den, en zijne magt nog bestaan uit 40oo of Sooo weerbare mannen, van welke hij eenen kleinen hoop had afgezonden, om in Jagaraga te vallen, die echter door den Regent werd af= geslagen. | Niet lang daarna, of in den aanvang van het jaar 1756, gaf MAAs sAIp echter zelf aan den Sultan kennis van zijne voorgenomene onder- werping aan de Compagnie, onder toezending: van twee kris-scheeden, waarvoor hem de Sul tan liet bedanken, doch gaf hem tevens te verm staan, zeer wel van zijn voornemen onderrigt te. zijn; terwijl de Gouverneur hem hiet overban- digen eenen brief, door den Gecommitteerde over, de Inlandsche zaken te Batavia geschreven, onder groetenis van den Gouverneur Generaal , gevende, zijn Wel-Edele hem te kennen, dat hij uit dien, brief ontwaren zoude, dat men er in geenen deele op uit was, om hem te misleiden, maar het in. ernst met hem meende; dat hij derhalve nog hij tijds zich zoude bedenken, en in onder- werping komien; waarop MAAS SAID ten ant= woord gaf, zeer te verlangen naar de hulp, van den heer Gouverneur Generaal, doch niet. gezind te zijn zich onder den Soesoehoennan, of Sultan te begeven, onder voorwendsel van, bevreesdheid, vragende te gelijk, hoe men hem zocht te helpen, in zoo ver hij zich gerust kon- ( 219 ) konde houden. Ook schreef MAAS sArp eene brief aan den Samarangschen Hoofd- regent; waarbij hij te kennen gaf, zeer reikhalzende te zijn naar de hulp van de Compagnie, verzoekende hem daarin, naar vermogen, behulpzaam te zijn. Hoe opregt hij dit alles meende, en hoe alle zijne brieven en onderhandelingen maar wer= den in het werk gesteld , om, ware het mogelijk, ons om den tuin te leiden, zal in het vervolg blijken, dewijl het zeker is, dat zijn hart nog te moedig was, om zich beneden de Vorsten te stellen ; en om boven hen verheven te worden, of in gelijken trap met hen gesteld te worden, zag hij wel weinig kans of hoop te zijn; schoon bij mede wel gevoelde, dat hij meer en meer aan den lagerwal geraakte, en bespeurde, dat van zijnen hoop er dagelijks eenigen afdrôpen. In het midden zijner handelingen met den Gou- verneur, was het hem zelfs niet mogelijk, zijne vossestreken achter te laten; want miet aileen trachtte hij weder in het Pranaragasche in te dringen, hetgeen hem mislukte, maar ook, ter= wijl zijne zendelingen op Samarang waren, eene strooppartij. te doen in het Padjangsche, zoe- kende den nieuw aangelegden Dalam van den Sultan op Djokjo te verbranden, wordende ech— ter daarin verhinderd, en met de aankomst van zijnen schoonvader genoodzaakt, de wijk naar het gebergte te nemen, vanwaar hij, kort daar= na, weder te voorschijn kwam, en in de na= bij= ( 220 ) bijheid van Compagnie’s leger op Woedjil stroop- te; doeh werd in het gebergte gejaagd, en zijne legerplaats op Mandjarang verbrand; dus bleek het dan zonneklaar, dat die rebel met geweld moest tot rede gebragt worden. Ten dezen einde moedigde de heer Gouverneur HARTINGH den Sultan ten ernstigste aan, om zijne krachten ter onderbrenging van MAAS SAID te verdubbelen, en de bekwaamste mid- delen daartoe te beramen. Hiertoe, en teffens, om eenige verschillen tus- schen den Soesoehoennan en Sultan te beslis- sen en af te doen, kwam de ijijksbestierder van den Sultan, DANOE REDJA, benevens den Kommis- | sjant DONKEL, naar Samarang , alsmede des Soe— soehoennans Rijksbestierder , en het Opperhoofd van Soerakarta ABRAHAMSZ ; wordende dus alles afgehandeld onder het oog van den Gouverenur. Maas sArp vernieuwde echter zijn verzoek al-_ weder om een tweede of derde gedeelte van Java, belovende dan zijnen broeder rimor en_ eersten staatsdienaar te zullen afzenden. Hierop werd hem geantwoord, dat zijn verzoek mede-_ gedeeld zijnde aan de Rijksbestierders, zij daar- aan het oor niet eens hadden willen leenen, doch dat het echter aan Hunne Hoog-Edelheden zoude : worden voorgedragen; vertrouwende de Gou- E verneur, dat hij MAAs sAro zich rondborstig zoude verklaren, op wat wijze hij een derde deel buiten de stranden begreep. Ter ( 221 ) Terwijl sATD dan, zijne ‘kans maar schoon ziende, dan het een , dan het ander land uit- plunderde, dan weder brieven schreef; vol bes tuigingen van welmeenendheid, hadden de Vorsten besloten, hunne handen ineen te slaan, om dien verstoorder van de algemeene rust eindelijk den doodsteek te geven, waartoe de Heer HARTINGH op eene innemende - wijze ; hem biijijna alleen eigen , Hunne Hoogheden aanspoorde, hetgeen ook niet, gelijk de uit- komst heeft doen ondervinden, zonder de ver- wachte vrucht is geweest. Den Sultan voornamelijk door den Heere Gou- verneur zijnde voorgesteld, dat hij de vruchten van zijne zoo lang gewenschte rust niet zoude plukken, voor en aleer MAAS SAID Was te onder gebragt, besloot ‘zelf weder te veld te trekken, en alles te wagen, om een einde aan den voor land en volk verdervenden oorlog te maken. De Soesoe- hoenhan verdubbelde zijne magt mede, waarbij ‘nog kwam cen aanzienelijk Madureesch leger onder des Prinsen zoon, allen uitgedost als huzaren. De eerste neep , die MAAS SAID kreeg, en welke hem tot im het hart ging, was het ver= loopen van zijnen schoonzoon SORMA NAGARA ; diein het Zuider-gebergte gezonden, om lijftogt te halen met 40 man, daarvan «aan den Sultan kennis gaf, die daarop 6o krijgers derwaarts zond, die hen op de vlugt dreven, terwijl SOEMA. NAGARA zich onderwierp. | | Dd MAAs ( 222 ) Maas sArp werd vast geslingerd door onze- kerheden, wat te zullen aanvangen. Hij vond zich wel benard van alle kanten, en bijna gedwon— gen, zich aan den eenen of anderen te onderwerpen; _ maar aan wien, kon hij tot geen besluit komen, Inmiddels raakte des Sultans voorwacht weder tweemaal slaags met eenen hoop van zijn volk, waarvan eenigen het leven lieten , en anderen zich dien Vorst onderwierpen, zoodat die. rebel al- tengskens ontzenuwd , zich genoodzaakt zag, in. =zijn schuilnest op Dofo, waar de armoede en ellende huisvestten , zich op te houden. Echter bleef hij nog even halsstarrig zijn ver- zoek om een derde gedeelte van Jaga vernieu- wen, terwijl zijne krachten al meer en meer be- gonnen af te nemen, doordien weder eenigen van zijn volk door.den Kapitein HERTZOGEN- RAAD op Kajoe- Apa helder geklopt werden, waardoor zich velen kwamen onderwerpen , ge- lijk mede bij den Majoor SPEENMULDER twee voorname Hoofden en 57 gemeenen. Thans begon hem de moed een weinig te zakken, en hij op wat lager toon te zingen. Hij zond de minnemoeder van zijne vrouw, dochter des Sultans, dien Vorst toe, en zwijgende van _ zelf regering, gaf hij te verstaan, met minderen rang te vrede te zijn. De Sultan schreef hem hierop, dat hij hem _ nog als vader voor de laatste maal waarschuw= a de, om zich maar dn te onderwerpen, _ Zon (225) zonder zich langer op te houden met eene ‘on noodige briefwisseling; dat hij, dit doende , bij hem als een zoon zoude ontvangen, doch inte- gendeel ‚, hardnekkig blijvende , met geweld aan- getast worden. Hoeveel hij zich hieraan kreunde , blijkt hier— aan; want zoodra zag hij geene gelegenheid , of hij brak met al zijne magt uit zijnen. schuilhoek Doho op, zoekende ons leger te misleiden; maar voor de benting van Panawarngang zijn hoofd stotende, met achterlating van eenige mannen en paarden, verbrandde hij op Z'anjong eenige huizen, en was van voornemens, om Goebok in te trekken „ zoo hij daarin door den Majoor STEENMULDER niet verhinderd was, die van zijn besluit lucht krijgende ‚ hem nazette, en hals over kop langs het gebergte deed vlugten naar Seselo „ wordende door dien Majoor gedurig op de hielen: gevolgd, die op Daggan in handen. kreeg eenen tot den vijand overgeloopen, schrijver van den Inlandschen Kapitein KAMMAL, die Nederduisch lezen en schrijven kunnende, als een gevaarlijk persoon van kant werd geholpen. Maas sAID, die door zijn schielijk voort= trekken gedurig van zijn volk en paarden moest laten liggen, voerde ons leger onder srren= MULDER echter acht dagen om, dan zuid, dan oost, dan weder noord , ten einde, ware het mogelijk , gelegenheid te vinden, om weder over het gebergte in het land van Patty , dan wel ( 224 } wel in het Blandongsche te vallen ; doch dit hem mislukkende , rukt hij voort naar Djipang, wordende door den Majoor STEENMULDER op het spoor gevolgd, met zulk eenen haast, door nare bosschen en struiken, dat hij hem eindelijk aantrof omtrent een uur van Oeking. Hij, dit nict verwacht ‘hebbende , stelt het aanstonds op het loopen, alleen zijne vrouwen mede nemende, latende pieken, snaphanen, paarden en _ wat meer is, aan de onzen ten prooi, die nog het geluk hadden eenen hoop van zijn volk, die op roof was uitgetrokken, in het wederkeeren , ge- deeltelijk in de pan te hakken. Hierna werd hij weder nagezet , door nare en woeste doortog‘en , tot naar Awie, van waar hij even schielijk de vlugt nam, zijnde de zijnen in zeer groote wanorde verstrooid; echter trok hij nog twee dagen, langs de rivier Solo, tot Ka- mantiengang , gedurig door de onzen vervolgd wordende , zoodat hij van daar weder moest terug trekken door het bosch om de noord over Kemoentjoe , het roofnest van GOENTOR, zijn eenige steun in het Warongsche, hetwelk door de onzen in de asch gelegd werd, die den vijand verder verjoegen over Koewoe naar Padagang- ang , alwaar hij het bosch weder insloeg naar het Balorasche , met voornemen , om ten twee demaal n- Djtpang te trekken, en van daar zijn achtergebleven volk te halen , dat meest im wijven bestond ; en was de vijand zoo zeer ge- jaagd , (225 ) jaagd en vermoeid , dat hij niet meer voort kor, doch teffens waren onze benden ook zoodanig door het jagen afgemat, dat zij op Padagang- ang twee dagen moesten rusten. In dien tusschentijd bestond sArp op Bamantin- gan tot de grenzen van Soekowatti te naderen; doch vernomen hebbende, dat de Sultan daar eN op Toegoe met een aanzieneliijjk leger was, trok hij ijlings weder het bosch door naar GOENTOR’S schuilnest , daar hij nogtans geene verblijfplaats kon houden, want de Majoor STEENMULDER ver- jaagde hem van hier tot Z'ras, van waar hij met eene ongeloofelijke snelheid im de Blandong- sche en Lassumsche trok, en aldaar eenige hui- zen door het vuur vernielde, en terstond weder de vlugt nam, latende hier en daar nog al ee- nigen van zijn volk zitten, die van ver eni en arbeid niet verder voort konden, hetgeen hem van tijd tot tijd kleiner deed worden, ter- wijl daarenboven vok eenigen van zijnen aan- hang tot onze, zijde overkwamen, en MAAS SAID zelf, als dol en wanhopig, niets anders uitvoerde, als zengen en branden, en onze le gers in het rond voeren , hebbende de Madurezen, onder het bevel van Radeen TJAKRA NAGARA , zijne landen Matesse en Laro zoodanig ver- dorven , dat zij in lang niet weder tot hunnen vorigen staat zullen komen , zijnde in het eerst gemelde land 21 hoofd-,en meer dan 5o mindere negerijen in de asch geiegd, en veel vee, leeftogt bus- buskruid en andere krijgs-voorraad , waaronder eenige honderden koperen kogels, buit gemaakt. Intusschen vlugtte hij weder , op de aankomst van den Majoor STEENMULDER, van Boeba , eene plaats tusschen Baflora en Djipang gelegen, naar Djipang , en werd zoodanig nagezet, zoo door ons leger als door den Sultan, dat hij ten uiterste in het naauw gebragt werd, naardien bijna geene opene deur voor hem meer was, als weder in het Zuider-gebergte te vlugten, te meer de Mada- rezen optrokken naar Zwie, en eenige benden, ander Kapitein FrepLER, hem gadesloegen op Damatang. Om echter op nieuw een blijk van zijne woede te toonen, stichtte hj al vlugtende weder brand in het zuiden van de hoofd-negerij Goes bok ; doch nu zullen wij hem haast zijne laatste rol laten spelen, en dan de gordijnen van dit bloedig oorlogs-tooneel laten vallen. De Majoor STEENMULDER hem over Grogol en Gontor opgedreven hebbende tot Tiegowono ; werd hij aldaar aangetroffen door den Sultan, die hem door de Javanen liet aantasten en op de vlugtdrijven naar de negerij Soengimaning, lig- gende digt aan het Damaksche houtbosch, met achterlating van 15 mannen en 25 paarden, 1 vaandel, 1 pistool en. 11 snaphanen, be- lettende het vallen van den avond hem verder te vervolgen, hetgeen den Kommissiant DONKEL geweldig speet, schrijvende zelfs in cen’ eer rie” ( 227 } brieven, dat, als het wat had kunnen helpen; hij gaarde als sosva had willen bidden, dat zon en maan hadden mogen stl staan, om den vijand. te kunnen vervolgen De Sultan, verwoed tegen MAAS sarD , besloot. echter ‚ onaangezien. paarden zoowel als menschen afgemat waren, het kostte wat het wilde, den vijand. op de hielen te volgen, dat dan ook door STEENMULDER en DONKEL werd toegestemd, schoon de eerste echter moest achterblijven door de onherstelbare vermoeidheid der paarden. De Sultan liet voetvolk en bagagie achter, en rende dus met de zijnen spoorslags, latende die genen, die vielen, maar liggen, MAAS SAID na, tot des anderendaags em negen uren, wanneer hij hem zin het Simosche achterhaalde en, staande lueld , doende hem aanvallende wijken tot omtrent een bergje met. kreupelbosch bewas- sen, waar de vijand zich tegenstelde, om dus, den Sultan het hoofd te bieden, die zijn leger daarop in tweên. verdeelde, het een onder den. Rijksbestierder en den Kapitein-Luitenant BEU— MAN , en het andere onder het bevel van den Sultan zelven en den Kommissiant DONKEL. Op, _de eerste partij: viel. hij als wanhopig met eenen onverschrokken moed aan.„ en toen hij zich: twee maal zag afgeslagen, en gedwongen in het bosch af te wijken, stapte. hij met zijn beste volk van het paard, en gg zoo onversaagd, met de. bloote: kris in de vuist, op de onzen los, dat hij. de- ( 228 ) dezelve aan het aftrekken bragt; maar de Sultan met de andere partij het bergje achterom ge- trokken zijnde , viel hem van: achteren, nadat zijne lijfwacht mede afgezeten was, zoo hevig op het lijf, dat hij met de uiterste wanhoop zich tusschen beiden doorsloeg, en hals over kop het hazepad koos, met verlies van schrikkelijk veel dooden , waaronder verscheidene Grooten, vier trommels, een goed getal karabijnen, snap- hanen , pistolen en ander krijgstuig , en wel Soo paarden, ‘zijnde zijn trouwe voedsterheer en Pepatti KOEDONO WERSO gekwetst, en zijne volk, dat nog twee dagen vervolgd werd, ge- heel verstrooid. Door de pieken, die op den weg bij hoopen lagen, konde men bijna met de paar- den niet door, en hunne bagagie lag alom ver- strooid ; gouden en zilveren bekers lagen mn menigte ten prooi, waaraan niemand zich echter mogt „vergrijpen , als na het einde van den slag. Over deze overwinning, die men mag zeggen, dat beslist heeft den ondergang van MAAS SAID, en zijne geweldenarij een einde heeft doen. ne- men , was de Sultan uitermate verheugd, die de verkregene zegeteekenen den Heere -Gouverneur HARTINGH toezond, en met die overwinning , onder zijn oppergezag verkregen, geluk wenschte. Maas sAID , nog gelukkig met weinigen der zijpen den dans ontsprongen zijnde, rende echter spoorslags als een woedende tijger naar Djokjo- harta,om, ware het mogelijk, des Sultans Dalam in ( 229 ) in de asch te leggen, en daardoor. weder „eene beweging te maken ouder de Javanen ; maar ons: leger, dat daar fag , trok ruiten. sloeg hem af, waarna hij de vlugt, alsveen, ‘wanhopig mensch, nam haar zijn shakka Doho, zonder echter daa nog al eene vaste verblijfplaats te houden; want, wel driemaal in eenen dag. veranderde. hij van plaats, zwervende dan hier en dan weder daar , en- hij trachtte zelfs, weder in de. strand-landen _te-trekken, doch: werd door, ons leger, al te __maauwkeurig in bet. oog gehouden „opdat hij niet mogt komen te outslippen „hetwelk hij al eenige keeren in het werk zocht te stellen. met het uitzenden van kleine hoopen „ die nu. en‚dan in’ de-kaars, vlogen, waardoor zijne magt meer en meer verzwakt, en thans nog maar. op ag koppen geschat werd. Hij werd ook nog tweemaal in de achterhoede aangegrepen , eens bij Djamaas door den Tom- mangong PRAWIERO „RONO, met verlies van So koppen yen, eens in het, voorbij, trekken bij Doha door den Radeen Tommangong SOERO BROTO van Kadoewang, welke daar alles, zelfs de legerplaats, die bij daar bad begonnen op te rigten, aan het vuur heeft opgeofferd, eenige mannen om« gebragt of gevangen genomen. Bij den Sultan kwamen zich ook thans onder- werpen de’ nieuwe Pepatti, van den Pangéran TIMOR met:-5 mannen, en mede het Hoofd uit Hop Luider- gebergte ‚ genaamd SOERO MANGON- a} Ee. Ae (23 ) Diofo Met io paärden en Go voetknechten ; be= lialve “nóg. So’ ruiters ; die de Tómmangong ALAP ALÂP nret Hun Hoofd bij Banjoe-dana. heeft opgedaän; en bij dew Soesoehöennan hét-Hoofd ván mA ÁS SATD’S voorvechters, én eenige anderen; Terwijl de höop,; om maaAs sar binne kort gelieel te onder te brengen, van dag tot dag vergrootte, 1áaäkté Bagaléen weder in rep én foër ‘doòr eenc” Tapd, dát een vrouwspersoon Was ‚ die zich voor Keizer uitgaf; en aanstonds éénen grooter aânhang krèèg ; alsmede doot eenen öp Madùra ; doeh beiden zijn im de geboorte van hun oproer gêëmoord. | __ IK heb meermálèi van’ diergelijke Zapa’s ges sproken’, er ‘het zäl miet otdienstig zijn; tot opheldering , mét weinige woorden te zeggen, wat eigenliijk Z'apa)s zijn, à . ï | ' Java’s igezetenen ; ik zonder eenige Grooten uit, miet veel meer van hunnen godsdienst wetende, dán het verbod; om been vârkensvleesch te eten en öp de bestemde tijden te vasten, zoo is het ligt té begtijpen, datwzij vän natuur tot 'bijge- loof, onkùmüdigen altoos meer eigen; dan ver- standigen lieden „ overhellende , zeer higt kunnen verleid wórden. Wanneer nu deë Eèn of ander; het zij door zijne bedörvené inbèelding in de hersenen gesla- gen, liet Zij mét opzet, om het gemeên te ver- leiden , eenéh uitéflijken schijn var godsdienst aanneemt, en voorgeëft ; van God gezonden te zijn, om zijn volk te regeren, is het geen van: at ( 25u ) dat er aanstonds. eene menigte toevloeits, door onnozelheid oordeelende wel te doen „en met eenen blinden „ijver „de bevelen, van. „den OPEEWOTDER Heilige stiptelijk opyolgt., ‘Met den aanvang der, maand Kiasenhae) Hreanrs mende velden door de gedurige.xegen. doorwaterd te worden „waardoor: men, niets. anders. „konde uitvoeren, als MAAS SAID, Van yer in het ‚oog te houden, „wiens volkeren ‚nog al „dagelijks verliepen , en nam de Heer HARTINGH deze ges legenheid: waar , om naar Batavia: te vertrek ken , alwaar hij ‚als ‘Lud der Hooge. Indische Regering ‚zatting genomen hebbende, in vergade- xing „overleverde een schriftuur, „geintituleerd.: Kort „vertoog van. Java!s Noord = Oost -kust: Hier „werd hij. plegtiglijk bedankt voor. zijne diensten, dus ver bewezen, en ernstig verzocht in.het-bestier van Java nog ‚te willen volharden, om „aan de verwachting en „hoop ; die men van hem had opgevat , „te voldoen ‚ en, onder .Godes zegen den zoo hoog noo dzakelijken vrede, te bes zorgen, dat Zijn-Ed. ook op zieh nam. Te Samarang terug gekomen zijnde, schreef hij ook ten eerste ‚aan, MAAS SAID ‚hem nog- maals vermanende , ‚om ‚zich ste buigen, hem als dan zijne hulp belovende; waarop „hij, zich ‚van alleskanten benepen „ziende , en. beginnende te xvanhopen aan eene goede uitkomst, de gedurige aanradingen van den Heer Gouverneur begon wat smsenper gehoor 4e geven; in „zoo ver hij we- der, ( 232 } der; doch met meerderen ernst, bij welgemelde Zijn Wel-Ed: en het Soerakartasche Opperhoofd ABRARAMSZ aanzoek deed om een derde ge- deelte van Java; maar de Heer HARTINGH ant- woordde hem rolank: dat hij kiezen of deelen moest, én zich aan een der Vorsten, of. aan de Compagnie onderwerpen ; dat hij als dan hem niet alleen verzekering van zijn leven gaf , maar’ ook, dat men hem het een of wider strand=regentschap beloofde. | Gemakkelijk zal het vallen voor ieder, die eenige kennis van de gelegenheid van dit eiland heeft, om te besluiten, dat het bijna onmo- gelijk is ‚, door geweld van wapenen , eenen vijand te onder te brengen, die, uit het voorregt zijnér afkomst, overal aanhang vindt, en dien niemand zoude durven vâátten, veel min om het leven brengen , en die daarenboven ontoegankelijk ge- bergte en duistere spelonken genoeg vinden kan, om zich te verschuilen, werwaarts hem geen Europees kan navolgen. Hierom was het, dat de Heer HAR TINGH altoos getracht had, hem met zachtheid en beloften te overreden, om zich te onderwerpen ; en om hem hiertoe te eerder over te halen ‚ had men kracht van wapenen gebruikt.’ Om kort te gaan, MAAs SAID besloten nebe bende, een einde aan den oorlog te maken, zorid eindelijk zijnen broeder rimor , met eenen zekeren PRINGALAIJA , aan den Soesoeloennan , welke door (233 ) door dien Vorst “ook” heusschelijk onthiaald vwer= den, te kennen gevende’, wit naam van hunnen Meester , dat hij ‘wel wenschte , dat Java weder, als ‘voorheen, door één Vorst geregeerd werd, maar , zoo dat niet konde wezen, verzocht MAAS SAID stil en gerust te mogen leven, en tot on- derhoud erlangen de landschappen’ Zaro, Ma- tesse’, Kadoewang en Patjitan; dat alsdan Trmor En PRINGALAIJA als gijzelaars ten Hove zoude bliijven , waarop aan zijijne zendelingen geant- woord werd , dat de verdeeling der landen ge- „maakt was voor altoos , en niet konde veranderd “worden ; echter dat Kadoewang en Patjitan wel zoude Klfhef gaan , maar dat sAID zelf: wel “eerst diende te komen. Trmor zwoer daarop trouw aan den Soesoe- hoennan en de Compagnie; doch aan den Sultan, was hij niet te bewegen, hetgeen echter aan SAID ‘werd te kennen gegeven , te moeten geschieden , zoo men met gerustheid elkanderen zoude mogen ‘vertrouwen. Hierna kwam men overeen , met voorkennis en goedkeuring van den Heer Gouverneur; dat MAAS SAID met het Opperhoofd ABRAHAMSZ een mondgesprek zoude houden ,: hetgeen ook voortgang nam op eene plaats, omtrent twee kleine uren van Soerakarta af, zijnde de Pangéran TIMOR als gijijzelaar te Soerakarta achter gelaten. De ontraoeting was zeer vriendelijk, en hij nes met blijdschap. den brief van den Heer Goue (1254 ) Gouverneur, ‚die hem aanraadde „en aanspoorde, zich te onderwerpen, waarop „hij betuigde, dat het thans ware ernst was, en „dat hij in vree en vriendschap met. den Soesoghoennan „ en „de Maatschappij wilde leven en sterven. «‚Hij.was ook genegen ‚ „mede, naar Soerakarta te vertrekken , maar nog „eenigzins bedeesd ‚van „harte „ „omdat hetdeger.nog niet ingetrokken was, ensdaarin zich bevond, de zwager van den Sultan, Radeen. Tom, mangong PROWO DIREDJO , voor, „wien hij be- schaamd, was; echter,wilde hij niet gaarne te doen hebben met den Sultan; ‚en eindelijk smeektehij, dat de Sogsoehoennan. een, weinig. buiten Soerar karta ‚hem wilde ste gemoet komen, als. wanneer hij Zijne Hoogheid de verpligte onderwerping;zou- de betoonen , met bede nogtans, dat hij daarna op eenen stoel zoude mogen zitten, gelijk. de Prins van Madura; want anderzins „moeten de Hofgrooten, ‚zelfs ‚de Rüjksbestierders,„ naar. ‚de Oostersche „wijze, op „den grond nederzitten, Des anderen daags begaf zich de Soesoehoen- nandot omtrent eenhalf, uur-van Sograkanta af, alwaar de Pangéran ‚MAAS sAIP Zijne, Hoogheid opwachtte, welken als‚hij,zag aankomen , zoo;trad hijvtoe, vooraf zijn topjesof «een „zoogenaamd krijgshoedje,. en;zijn rotting ‚van zich, gegeven heb bende , «en-wierp zichineder.voor des Keizers voe- ten, dieshem echter weder ‚vriendelijk opbeurde, en vervolgens over zich liet nederzitten op «eenen bank , waarna het. Opperhoofd „ABRAHAMSZ, mj we N É 235 } PR An | welmeénéndhiéid dani dè Compagnie’ overgaf met ‚ verzoek van vérgiffénië voor hetis _Hij was wogtans niet té overreden ;” óm aan den Sultan den eed ván trol te’ doet ; de haat | heugd, dat zijne genoinêne ntdatregelen ach had tusschen did beide té diëpe wortelen ge= schoten; ja hij betuigde liëver te willen’ stérveri;, dan hem trouw ‘et vriendschap’ tè zweren; eh alles, wat men voor dien tijd van hem verkrij+ gen kon, was, dat kij beloofde, nooit tégen dien Vorst of ‘zijfé länidëfi; buïteù bevel van den _Soesoehoennan of de Compagnie; iets te zullen Ondernemen. . | it De Sultaff van déze gelukkige uitkomst de tweet gekregen hebbende; séhéer daar zeer wel mede te vrede te zijn; éù sElioófi het zeker is, dat die Vorst liëvér géziën häd, dat maas sArp tot hem wás overgekomen , vergenoegde dit hem echter, dat hij gerust en vreëdzaám voórt- aan in zijùe verkregene lnden zoude mogen leven. De Heer HARTINGH wás te uiterste ver têr jd 8 6 ( 236 ) tervolgd ‘waren van de gewenschte uitkomst, en vertrok ‚den, 12den maart: naar Salatiga met den Majoor. sTEENMULDER. en-zijne compagnie dragonders „den. Kapitein vAN HOGEWI nz , de Kooplieden DE MAN en MUNNIK , den Onder- koopman HEMSINGH en eenige anderen, den Sa- marangschen Hoofd — regent, en eenige andere strand - regenten, benevens de Inlandsche Ka- piteins en hunne onderhoorige volkeren, en nog eenige Samarangsche, vrienden … wordende van wege den Soesoehoennan afgehaald door des- zelfs Rijksbestierder MANGKOE PRODJO, en van wegen den Pangéran MAAS SAID door zijnen broeder Pangéran TrMorR, terwijl des Sultans Rijksbestierder, en de Kommissiant DONKEL zijn Wel-Ed. twee uren van Sulatiga af te gemoet kwamen. 5 Rm det | pt Daags ra de aankomst van den heer „HAR- TINGH te Salatiga, kwam de-Soesoehoennan, be- nevens deszelfs.gemalinne , daar ook aan met eenen toet van omtrent éooo menschen, en werden Hunne. Hoogheden, plegtigliijk , onder het losbranden. van. het kanon, van de fortres, en vande snaphanen van de infanteristen, ontvangen; «en verwelkomd, staande niet alleen de Inlandsche compagnien in het geweer, maar ook de strand-volkeren, onder welke uitmuntten die van den Samarangschen Hoofd - regent. Een weinig tijds daarna, kwam de Pangé- ran MAAS SAID ook aan, benevens zijne vrouw, des Sultans dochter, met eenen troep van om- trent { 237 } trent 4oo mannen, meest allen gekleed in ge= streepte baatjes, ln le hun schietgeweer mees tendeels bedorven , zoodat men wel bespeuren konde, dat hij thans maar slecht voorzien was. Hij zelf was gekleed ouk in een gestreept baatje, aanhebbende eene rood-lakensche broek zijden kousen, en schoenen met gouden gespen ; zijn hoofd was omwonden met eenen neusdoek, en daarboven op een topje, versierd met veeren. Hij is klein van postuur, doch, tot verwondering toe, levendig en rad ter el À stralende hem het vuur uit de oogen. Zoodra als hij naar zijnen staat door Gecom- mitteerden afgehaald, en omtrent de huizing van den heer Gouverneur gekomen was, zoo ging dezelve hem te gemoet, en nadat hj zijn topje had afgegeven, werd hij minnelijk ont- vangen , omarmd en verwelkomd. Hij was in het eerst zeer aangedaan en ont- __hutst, doch echter in alle zijne handelingen als side en wild; daarna eenigzins be- daard, was hijj echter Gn niet te overreden, om te verzoeken, wat zijne begeerte was, zelfs miet op Sd van’ den Soesoehoennan. De heer HARTINGH, dit bemerkende, vond goed, dien dag ook nergens van te handelen, maar alles tot een bekwamer tijd uit te stel len, wanneer hij de bedeesdheid, waarin hij nog was, eenigzins zoude verzet hebben. Hicrop liet de heer HAR TINGH des anderendaags st an | den. (238 ) den Soesoehioennan, zoowel áls den Pangérvan, ter maaltijd noodigen, benevens hunne gemalinnen, om den MERE door eenen zachten, weg, MEE vertrouwen in te ‘boezemár, wanneer lij bak vrij bezadigder verscheen, en onder het drinken van eenige gepaste bortliger, al gaande weg, openhartiger werd, en ‘het was te verwonderen, dat een man, die ruim zestien jaren in het wild gezworven had, thans met zooveel bezadigdheid zich gedroeg; zelfs bij het aanrigten van het desert, nam hij de schotels met cene groote behendiglseid van tafel af, en hielp weder anderen in plaats zetten; ook gaf hij een blijk van zijne inschikkelijkheid voor den Heer: Gouverneur , want de Pangéran had tot nog toe niets als genever, een drank , waarop hij zeer verzot scheen, gedronken; heh’ toen Zijn Ed. hem te kennen gaf, dat dit een drank was, dien» niet als gemeene menschen dronken, en niet paste voor eenen Prins, zoo het hj. dik drank aanstonds staan, en dronk, nevens andere gasten, rooden wijn. … Waarop dan besloten werd, des anderendaags, zijnde den 17den Maart, het ‘werk van den al gemenen vrede te vele SBEn.® Al vroeg zond de Heer Gouverneur aan den, Soe- soehoennan en Pangéran eenige geschenken , naar gewoonte, van fluweel, gouden passementen, zijden kleedjes enz., waarop Zijne Hoogheid, bijna te gelijk x met den Eg aankwam, en nadat zij een kopje thee gedronken hadden, met den Heer. ( 233 3 Weer: Gouverneur in een afgezonderd vertrek tran, den, nevens het Opperhoofd ABRALAMSZ, alwaar, nadat, drie uren lang, ailes overwogen „was, en SAID eindelijk zijn verzoek te kennen gegeven had, besloten werd, bem tot onderhoud te geven. MS tjatjas of huisgezinnen : gelegen in do lauden van Kadoewang, Laro Matesse en in het Zuider-gebergte , en op. zijne, bede ook den eer= titel van: Pangéran Depatti M ANGKOE NAGARA 3 die daarmede zeer wel in zijn schik zijnde, be- loofde , binnen Soerakarta te zullen blijven, op de gewone Keizers dagen, ten. Hove te ver- schijnen „en de bevelen van den Vorst te ge hoorzamen, waarop, hij den eed van nt aan de Compagnie , den Soesoehoennan en den Sultan gedaan hebbende, hem van alles een be- wijs, met des Keizers en der Maatschappij zegels bekrachtigd, weird ter hand gesteld. Hierna werden. de Rijksbestierders nevens den titulair Majoor DONKEL, binnen verzocht, en hun vanhet, voorgevallene kennis gegeven. Wij hebben, ‚tot meerdere oph« eldering 5. hier ingelascht den miel. aan Hanne Hoog-Edelheden geschreven, bevattende al het voorg gevallene ‚ wel- ke; van, dezen inhoud Is : « Conform. het bedeelde , mij naar Salatiga « met eene tamelijke suite begeven, hebbende , «zoo hadde, daags na mijve aankomst aldaar, de ceer te recipieren den Soesoehoennan. ‚nevens «de Ratoe , met eenen stoet van circa 4600 men- «schen, ( 240 ) «schen , en een half kwart uur daarna, den ePidebran ARIA MANGKOE NAGARA, nevens «deszelfs vrouw , oudste dochter van den Sul- « tan, met eene troep van een groote 400 mannen.” « Gemelde Prins was in het eerste abord zeer « aangedaan; echter, mits wat spraak water daar- «voor had ingenomen, tranquil en wild, en, «schoon klein van postuur, zeer vif. En mits « allen doornat geregend waren, nam deze ont- « moeting , na wat gegeten en gedronken te « hebben, een vriendelijk einde, zonder over iets «zakelijks te discoureren; echter beet mij de « Vorst in het oor, dat, wat moeite hij ook had «aangewend, MANGKOE NAGARA niet was te « disponeren tot een verzoek. En dewijl in al- «ales bleek, dat die Prins zeer onthutst was, «en nog al met een benaauwd gemoed bezwan- «gerd ging, resolvéerde ik , om, alvorens van «het een of het ander te spreken, Zijne Hoog- «cheid, de Ratoe, dien Prins en zijne Gemalin, «welke hij tot een waarborg scheen te Hadaafs «’sanderen daags ter maaltijd te noodigen, al « om hem door zoo eenen zachten weg, langzamer «chand, vertrouwen te inspireren, wanneer hij «ook. vrij bezadigder verscheen, en onder het « drinken van eenige gepaste conditien, al gaan «de weg, heel resoluut en openhartig, (contra «den Javaanschen aard). Men ‘konde be- «speuren, dat vertrouwen wortel bij hem c « schoot, en de vrees verging; dus dan be- î « raamd lei 43 ( 241 ) « raamd wierd, op morgen, zijnde donderdag den « 17den dezer maand, met den anderen in gesprek «te treden.” Ù4 «’sMorgens vroeg zond ik. tot encourage « ment met Gecommitteerden, naar usantie ten «Hove, als ook aan dien Prins de geschenken , « waarop zij genoegzaam te gelijk aankwamen, «en wij, na een kopje thee gedronken te chehben, met elkanderen binnen in een apart « kamertje traden, nevens het Opperhoofd- ABRA— CHAMSZ, alwaar dan de over- en wederzijdsche « raisonnementen, verzoeken en debatteringen «drie uren lang duurden; willende hiij Prins « geen’ eisch of verzoek doen; tenzij de Vorst « hem zulks ordonneerde, die zulks toen ook deed: «Edoch zijne verzoeken waren groot, en de «Sultan’s landen daar mede gemeleerd, waarvan «men hem in verstaanbare termen deverteerde, «en de Vorst gaf hem zelfs te verstaan, dat «hij immers wel wist, dat Java verdeeld was, de wstranden aan de Compagnie, en hoe de boven= « landen gesteld waren; dus bragten wij het einde- «lijk zoo verre, dat hij te vrede was met 4000 ctjatjas gelegen in Kadoewang, Laro, Matesse en cin het Zuider-gebergte; en tot slot smeekte hij «den Vorst al heel demoedig om den. eertitel «van Pangéran Adipattij MANGKOE NAGARAs «zeggende, anders beschaamd te zullen wezen; « waarover deze circa wel een half kwart uur zijne « gedachten liet gaan, en eindelijk daarin conde « scen- { 22 } wsbendbarden, schijnende. beiden vergenoegd. te «e wezen.” « MANGKOE NAGARA betuigde, op Solo te alen «blijven wonen, op ordi Keizers-dagen te «zullen ver heinen ‚ ’s Vorsten orders eerbiedig te « zullen obedieven, gevende ook ten dien einde over zijnen broeder TIMOR, MAAS GOENTOR ‚ (halven, « broeder, van MAAS GRENDIE of, den. Chineschen «Keizer kh twee zonen van den in Kadoe gesneu— « velden Pangéran ADIWIDJAJA, en den _lom- «c mangong PRINGALAYA. Hiervan wierd gedach— «ten Prins een bewijs ter, hand gesteld, bezegeld « met ’s Vorsten cachet, en van zijn Edelen , waar « nevens ik, op hun verzoek, dat van de Eid. Com «pagnie heb gezet, doende vervolgens gedachte « Pangéran-Dipatti.op den Alcoran den eed van « trouw; zoo aan de Compagnie, alsaan de Vorsten, « Des Sultans Rijksbestierder, nevens den titu- «clair Majoor poNkEL wierden daarop. binnen ver « zocht, en met het gepasseerde bekend gemaakt, «ten fine de tjatjas van den Sultan uit te wisselen , « waarmede deze: conferentie-een- einde nam. « Alles, zoo. het mij toeschijnt „ zal. wel gaan, «te meer de Vorst ook in mijn concept is, dat harde haren wat zacht te kammen, en van zelfs. wel zal ontzenuwd raken, waartoe hei- « melijk order is gesteld. « De vreugde hierover in het algemeen, Hoog « Edele heeren! is met geene pennen te beschrij+ « ven; ten minste krielden ‚de wegen van men- …t « schen, ( 243 ) ‚schen, inzonderheid bij mijn retour op Sama- „rang. En wat de bestendigheid van ‘dien » vrede belangt, zal van JerovAu dienen te wor=- „den afgebeden, schoon alles zich wel en favo-- „ rabel vertoont; want het zoude: immers onnoo- dig wezen, den wispelturigen aard der Indias >, Prinsen en Grooten te beschrijven, als zijnde » de retroacta sprekende getuigen genoeg. ‚„ Voorts is ook goedgevonden, die al verslin- „dende en den Javaan tot geesel strekkende kampementen in te trekken; edoch Solo nog wat „‚ buiten ordinair versterkt te houden; een groote „ 200 Inlanders zijn reeds afgedankt, en de rest » wordt eerstdaags uit Mantjanagara verwacht. ‚De Sultan heeft den Soesoehoennan in ant- „woord gefeliciteerd „ en zijne dochter met den „titel van RADEEN AJOE ARIA MANGKOE NA- „GARA bij een briefje een paar tjindjes of „zijden patholen toegezonden. Zij heeft in- „tegendeel haren vader, nevens haren man „doen groeten, onder’ bekendmaking, dat zij „drie maanden zwanger was, verzoekende tot ‚haar onderhoud Kamagettan, waarvan ik ech- „ter stel, niet te zullen komen; want de Sultan, „400 als ik kan afleiden, vrij liever gezien „had, dat’ hijij tot hem was overgekomen, en ‚hem dan wel 5ooo tjatjas had willen geven, „hetwelk echter voor de balanshouding heden „ter regter zijde is uitgevallen. „De Vorsten en Pangéran zuilen Uw Hoog- “oh „ Edel- (244 ) „ Edelheden eerstdaags feliciteren; edoch, omdar »„zij ordinaire mode, zeer langdradig vallen , ‚heb ik niet ondienstig geacht, van dezen heu- „gelijken uitslag en rencontre ten eerste ken— » nis te geven, zullende echter niet kunnen af- „weren, wat ook bedacht, of tegen ingebragt „heb , dat zij hun verzoek om de vogelnestjes „en de Kadoesche tabakspacht zullen renoveren, » waaromtrent ik mij dan ook, conscientie wege, _ „zal declareren. „‚ Eindelijk verzoeke Uw Hoog-Edelheden voor >» mijne gedane noodzakelijke despensen en cor= » respondentie—geld te mogen op den trein af » boeken een sommetje van 250o:Rds, die ruim „en dubbeld zijn uitgegeven, en zoo ik de suc- 9, CESSIVe optogten reken , in verrena niet toe= „reiken, en contra niets gewonnen, waarvoor s) mij blank stelle. „ Waarmede na de afsmeeking om verder heil „en zegen over Compagnie’s, dierbare belan- „gen alomme, zoo blijve met diep ontzag > enz.”” (in margine) « Sangnang: den 28sten >, Maart 1757.” Hoe groot de vreugde was, toen die blij- maar gehoord werd , is met geene pennen te beschrijven ; men zag de blos van: vergenoegen op de gezigten, zoo wel van grooten, als van kleinen. Maar niemand had rfid redenen, om God te danken, en ten volle vergenoegd te zijn, dan (vaks d dan de Heer HARTINGH ; die Java's bestrer im eenen hagchelijken en kwijnenden staat aanvaard had ;-toen de vrede ver te zoeken, en het gan- sche land miet als een tooneel van oorlog was. Zoodra was ook de Keizer en de Prins niet maar Soerakarta terug gekeerd, of Zijn Ed. nam ook de terugreize naar Samarang aan, en ge- komen zijnde tot Patjerongan , eene plaats, omtrent een half uur van de stad gelegen, werd hij aldaar verwelkomd door alle gekwalificeerde Dienaren en Burgers, zijnde, om hem te bege- leiden, ook afdaar aangekomen de Burger-ka- vallerie in hunne volle statie; en na aldaar een kopje thee en eenige versnaperingen genoten te hebben, trad hj in eene koets, bespannen met vier paarden, en reed dus langzaam ste dewaarts, gevolgd wordende door het andere gezelschap, de Compagnie dragonders, de Bur- gerij te paard, de Inlanders en Javanen, zoo te voet als te paard; en dus in deze orde voortrijdende , kwam bij binnen de stad door de Oostpoort, wordende aldaar door den wacht hebbenden officier met het sponton, onder het slaan der marsch, gesalueerd, en reed voorts door eene rij van Inlanders, onder hunne Ka- piteinen, de welke allen, benevens de Mooren en de Intandsche Christenen, onder hunne Hoof- den, in dubbelde rijen Ae El stonden, van de Oostpoort af tot het Gouvernements-huis toe, G g onder ( 246 ) onder het slaan der marsch, en het salueren met pieken en vaandels, tot voor zijn Ed. woning, voor welke geposteerd stonden de alhier im garnizoen zijnde infanteristen, ge- commandeerd wordende door den Kapitein BA- CHERACHT , schikkende zich de Burger-kaval- lerie insgelijks omtrent het Gouvernements-huis, waarin zijn Ed. getreden, zoo door het los- branden van pistolen en snaphanen, als door al het kanon langs de stads wallen verwelkomd werd, en voorts door ieder naar rang met zijne ye vba. terugkomst, en den gesloten vrede met den Pangéran MANGKOE NAGARA vergelukt. Het eerste, waarover zijn Ed. na de terugkomst zijne gedachten liet gaan, was, om God op eene plegtige wijze voor de bewezene weldaden, en het schenken van eenen algemeenen vrede te dan- ken, wordende ten dien einde uitgeschreven een dank-, vast- en bededag, die ook plegtig- lijk gevierd is den 15den April. Intusschen had de Heer Gouverneur van deze zoo gelukkige gebeurtenis aan de Hooge Regering kennis gegeven, die, tot een billijk blijk van Haar genoegen, niet alleen den brenger van die blijde tijding van korporaal tot vaandrig bevorderde, maar ook , schoon Gode in de eerste plaats dank betuigende, in, de tweede plaats den heer HAR TINGH als een werktuig en tweede oorzaak van dit verkregen heil aanmerkte. Was ( 247 ) Was nu de blijmaar van de verzoening met MANGKOE BOEMIE schielijk verspreid, niet al= leen binnen de paten van het Oosten, maar zelfs tot in Europa; geen wonder dan, dat de on- derwerping van den Pangéran MAAS SAID, en de daarop gevolgde algemeene vrede op Java, eene onuitsprekelijke vreugde baarde in de ge- moederen van allen, die maar eenige betrek- king tot dit eiland in het bijzonder, of ‘tot de belangen van de Maatschappij in het algemeen hebben. Want: het is zeker, dat het nut groot en veelerlei is, hetgeen de Compagnie en alie ingezetenen trokken uit de verzoening, den vrede en de vriendschap met den Pangéran MANG= KOE BOEMIE , uit zijne verheffing tot Sultan over de helft der boventanden, en de verdeeling dier landen zelfs ; dewijl tot het voeren van eenen langdurigen en hardnekkigen oorlog tegen hem en zijnen aanhang, de Maatschappij onnoeme- lijke schatten: verspild- had , waarvan wij hier onder eene. korte vertooning. zullen: doen ; de landen verwoest, de inwoners gesneuveld waren, en eene menigte van Enropische en Inlandsche soldaten ‚ of door het zwaard , of door honger en kommer , onafscheidbare gevolgen en med- gezellen van den krijg , voornamelijk in deze gewesten , het leven ‘had moeten verliezen, waarvan de beenderen , in bosschen en velden wijd en zijd verstrooid, nog heden eene treu- rige nagedachtenis overlaten, en waarvan de lan (248 ) landerijen , voornamelijk landwaarts in gelegen, nog m geen twintig jaren. zich zuilen herstellen. Behalve een meerder getal van Europische krijgsknechten , die men alhier moest aanhou- den , was men nog genoodzaakt een ruim aan tal van Inlanders, als, Boeginezen, Makassaren , Baliers en anderen in onze bezolding aan te nemen , waarvan een groot gedeelte aanstonds na den vrede met den Sultan werd afgedankt, waardoor de lasten vrij verminderd «werden. Daarenboven.vloeide uit dien vrede nog een an der vrij grooter nut, dewijl het te duchten was; zoo lang het Mataramsche rijk door éénen al- leen beheerscht werd, dat zulk-een Vorst door aanwas vaa magt, in der tijd sterker geworden zijnde, den alouden luister van zijne voorouder- lijke heersclhiappij. zoude trachten te’ herstellen , en wij weder, als in de dagen van ouds, voor zijnen troon moeten hulde doen, en ons zoo= danige wetten laten voorschijven, als het Zijner Hoogheid gelustte. Het is wel waar, dat wij vooreerst tegen he magt des Soesoehoennans nog wel waren op- gewassen, ten minste zoo lang wij het mees- terschap bleven behouden over de stranden, die ons ter vergoeding van zoo vele zware onkosten, gedurende onze zeet op Java, ten dienste der Vorsten uitgegeven, voor altoos in vollen eigendom bij vredehandelingen waren afgestaan en. overgegeven; doch naardien woorden en ver= bon= (24g ) bonden gemeenliijjk bij allen slechts zoo lang gehouden worden , als het met elks belangen over- eenkomt, wat heeft men dan te verwachten van eene natie , die ons in hun hart haat, en niet als met wederzin, en door overmagt van wapeneu gedwongen, ons zitplaats in hunne landen ver- gund heeft, ja eenlijk maar naar gelegenheid uitziet, om ons, hetgeen wij bezitten, te ont= nemen „den voet op den nek te zetten, en, ware het mogelijk, tot den wortel toe, wit te roeijen ? Om dit mijn gezegde te staven, behoeft men slechts zich te herinneren ‚ hoe trotsch en fier wij behandeld zijn, toen het Mataramsche rijk, de zee aan den oost- en zuidkant tot ziijne grens- palen hebbende, in kracht en bloei was; toen onze afgezanten met gebogene hoofden, onder opoffering der keurigste geschenken, vrijheid om te handelen moesten als afsmeeken. Doch nu het beste deel van Java, ten min- ste zoo ver ons met betrekking tot den verkoop van amfioen en andere koopwaren, en het uit- voeren van ’slands vruchten betreft, namelijk de stranden langs den geheelen oostkant, en de landstreken daaraan grenzende, in onze handen is, en de bovenianden onder twee Heeren , beiden even groot, gesmaldeeld zijn, heeft alles eenen geheel anderen aanschouw, en zal de Maatschappij, menschielijker wijze gesproken, het spel altoos meester kunnen blijven, Dit ( 25o ) Dit was het, dat de heer HARTINGH al van den aanvang zijner regering bedoelde ; om dit te verkrijgen, en de verwarde zaken zulk eene keer te doen nemen, stelde hij alle zijne staatkunde in het werk , zich niet ontziende, schoon vroe- gere voorbeelden hem met regt daarvan moesten afgeschrikt hebben, midden in den drom der vijanden zijn lijf en leven te wagen, en hun, met vergiftige pieken gewapend, bijna. onge- wapend, den olijftak van vrede aan te bieden. Om dit zijn oogmerk, zoo heilzaam voor land en volk, te bereiken, had hij bij geweld van wapenen kracht van overredende woorden ge= voegd, zeer wel begrijpende, dat er geen beter middel was, om het kwijnend Java in vrede te houden, dan eene verdeeling van eene ander— zins te sterke magt te maken en het rijk, voorheen door éénen beheerscht, onder twee Vorsten te verdeelen, (schoon zulks aan velen onmogelijk scheen), die, hoe naauw zij ook door vermaagschap of bloedverwantschap aan elkanderen verbonden zijn, echter elkanderen altoos met een naijverig oog zullen blijven aan- zien; en dewijl, door bijvoeging van onzen bij— stand aan den eenen of anderen kant, de door ons begunstigde partij moet boven drijven, ten minste volgens den gemeenen loop der zaken, zullen beide de Vorsten om strijd onze vriend- schap en bescherming verzoeken, en door ge- dienstigheid trachten te behouden, hetgeen ook de ( 251 ) de reden zal zijn, waarom zij thans gemakke- lijk in evenwigt zullen te houden zijn, aange- zien, de een voor den anderen beducht, zij nimmer elkanderen van harte veel zullen vertrouwen, veel min zamenspannen, om iets ten nadeele van de Maatschappij aan te vangen, zullende zich liever thans als leenmannen van de Compagnie gedragen, en hun leven in stilte doorbrengen, dan tegen ons, aan wie zij, tegen dank, troon en kroon moeten verschuldigd achten, sets te on= dernemen. Hierbij moet men nog aanmerken, dat de Prins van Madura zeker wel voor een derde Vorst van Java mag en moet gehouden worden , de twee andere Vorsten in vermogen en middelen, zoo niet overtreffende, ten minste evenarende, Derhalve mag men op goede gronden ver- onderstellen, dat dit gezegend eiland lang rustig kan blijven, als de Maatschappij slechts ervarene en bekwame dienaars heeft, waaraan het al veel malen hapert, die met bescheidenheid wat weten te geven en te nemen, en men behoeve slechts eene zekere leiding te hebben, om wel met de Javanen te kunnen omgaan. En waarlijk, zoo men onverschillig over de oorzaak der meeste onlusten wil redeneren, zoo zal men een besluit moeten maken, dat de die- naren van de Compagnie zelve veel daartoe heb- ben gedaan, of door eene onvergeeflijke schraap- zucht en trotsche behandeling, of door geringe er= k ( 252 ) ervarenheid ; naardien drkmaals jonge en onbedre- vene menschen, uit achting voor hunne tamilie, en omdat zij aan den eenen of anderen Groote ver= maagschapt of aangehuwelijkt zijn, schielijk over het paard gegooid, en hetgeen nog erger IS maar «in eene Residentre en gezag bowes wWor- den tot spot en schande, ja tat hartzeer van oude en kundige Drienaren ; en dan heeft men aan stonds een ruim veld open, om leunne driften den toom te vieren; en wanneer die doorn niet uit den voet wordt geligt, is er met reden te vreezen, dat de Maatschappij daar in der tijd weder ge- voel van zat hebben, en dit 1s eene ziekte, die Indie verteert. Edoch, om tot ons verhaal, weder te keeren, het werk zoude maar half volbragt zijn, en de verwachte vruchten des vredes zouden of niet genoten of met zwarigheid verkregen worden , zoo lang er één overbleef, die, schoon zoo ver door de wapenen gebragt, dat wij hem niet zeer behoefden te vreezen, echter altoos eenen aanhang zoude behouden hebben, waarmede hij ons kwaads genoeg zoude hebben kunnen toe- brengen, ai ware het maar met de vruchten des. lands te bederven, en dus den Landman; onze- ker of hij voor vriend of vijand zaaide, van den tandbouw afteschrikken. | Zijn hoop zoude ook allengskens wel we- der hebben kunnen toenemen, want altoos zou= de hij wel weder aanhang hebben kunnen vin= den, (253) den ‚ zoodat er toch legers in het veld zouden hebben moeten blijven, om tegen zijne -urtbar- stingen «en plunderingen te waken, hetgeen dus «de lasten voor de Compagnie, alhoewel wat minder geworden, echter door den tijd ge-- heel ondragelijk zoude gemaakt hebben. | En om dit aantetoonen , en teffens aan mijne bee loften ‘te voldoen , zoo zal men uit de hierna volgende zamentrekking der oorlogs-ongelden, sedert het jaar 1746 tot 1758, gemakkelijk ontwaren kunnen, dat ik niet mis ‘heb , als ik de lasten ondragelijk noem voor seene Maat- schappij, welker toeleg «maar eenliijk as, han- del te drijven; want in het | Boek jaar 1748 ú aeee delasten f'170,657: 6:— 2735 « «1564077: 16:8 1785 C «155,819g: 14: — 17 OC C « 525,787: 18:8 1 « «c 356,422: 17: II C « 205,902: 14: 8 18E Ee « 409;656: 11: 8 178 CC C « 587,965: 19: 8 178 CC C «715,946: 15: 8 It OC C « 706,414: 7:8 IE OC « __«555,001: 18: — 1 OC C « 207,876: 18: 8 ommen VE KS « « 58,897: 18 : — enen ge | of te zamen f'4,286,006: 15: — Wanneer men nu aanmerkt, dat sedert den algemeenen _ vrede alle inlandsche soldaten zijn H h af- (254 } afgedankt, het getal der Europischen verkleind, en daardoor «de onkosten” verminderd „maar zelfs alle krijgs-ongelden vermetigd , ja de winr- sten, die bevorens in geenen deele kwamen bij de uitgaven, thans van jaar tot jaar de lasten overtreffen , zoo zal men higtelijk de aangele- genheid. van den verkregen vrede kunnen waar deren, te meer „als men aanmerkt, dat dit eiland de koornschuur en houtwerf van geheel Indie is, en de Maatschappij hetzelve zonder haren ondergang niet missen kan Edoch de nakomelingschap, de. verdiensten der braven met een onzijdig oog aanschouwende, zal het werktuig van dien vrede mogelijk meerder dank weten dan in dezen tijd, waarin de ver- diensten weinig gewaardeerd of ten minste zelden naar waarde vergolden worden. KORTE SCHETS DER LEGERZIEKTEN, WAARGENOMEN TIJDENS DE GELEBESCHE EXPEDITIE EN DE JONGSTE ONLUSTEN OP JAVA; TOT SO JUNIJ 1827. nd. 4 - Shi: kill te SAE d. Le) „tand h- % pr dd en gp an KE ö ki % Ïss, en. da: „Maatpehut | argn: eit me £ ri) gg U het wecktuig vandië k pen en NE pikte we sig | aai di | 2 hask apar: Waarde vergalden roden, tp 5 Arma ano dEAID. ga ed Hie welt test Be tor vrt ao vitre ran €. tg k babe en, ie Me ETI KM 4 v N Kes Ve y. if sie RES A bed MD d he hd ‘ HOP WE, A Eed j Pal $ * ki Lj ij y « À in At \ LJ dr tf „eh : bit tit KU np eg * À at ï Ô ú iet je at | sr vi { & Mens { 9 Sr HE | EN Li EN Rv BT PR rk E | Sien an k de | ED mi 5 AOR d. A ek “ ' ik pet reg 5 E. Ka - det df : PN i * ek dr A \ N . { ) 4 - ER, 4 p hi 478 NEE et. NT De k $ 5 à k * Gs Fi - , / „et v fe , a À 8 hd N 5 * hE, \ k x j Pr ” ‘ ke t kt: A 8 { h - * PEC 4 1 r 4 y. há A LS " Pp bd À _- sl - VOORREDE. nne nenten “De volgende aanmerkingen omtrent de Le- gerziekten in Oost-Indie, zijn oorspronke- lek niet voor den druk besternd; dezelve zijn op het tooneel des oorlogs, onder menigvuldige moetjelijke omstandigheden , nedergeschreven ; de Schrijver derzelven, de Chirurgij in- Majoor en Med. Doct. DEGENHARD, die als Diri- gerend Officier van gezondheid bij de Cele- besche expeditie, en vervolgens bi het Hos- pitaal te Djocjokarta diende , leed zelf aan eene langdurige smartelijke ziekte, en geeft ons hier alleen de beschrijving der ziekten, welke hi gelegenheid had, zoo bij de Cele- bBesche expeditie, als gedurende den oorlog op Java, het meeste en volkomenste waartene- men. Ongetwijfeld zoude de Schrijver ook over de hier niet verhandelde, hoezeer onder de duropesche militairen in heete gewesten maar al te menigvuldig voorkomende ziekten, als de verschillende aandoeningen der lever, Cho- lera enz., zine waarnemingen hebben laten gaan ; gaan, had niet een al te vroegtijdige dood hem, slechts weinige maanden na het inzenden van deze schets, aan de wetenschap ontnomen. Niettegenstaande de hierdoor veroorzaukte on- volmaaktheden , scheen mi deze verhande- ling wel waardig , aan de vergetelheid ontrukt, en de Schrijver algemeener bekend te wor- den ; derhalve bood-ik, met toestemming van den Chef over den geneeskundigen dienst , de- zelve aan het Bataviasche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, als eene bijdrage voor het 1ade deel van deszelfs werken, aan Besturende Leden van het Genootschap hierin, bewilligd hebbende, werschi nt dezelve, hier, onveranderd , slechts hier en daar. met eenige aanmerkingen voorzien „ zoo als die mij onder, het lezen voor. IS geest kwamen. Weltevrede „ den. 1sten April 16 Jo. $C „A FRITZD, ML D. KORTE SCHETS DER LEGERZIEKTEN, rsz. 1. CAP. ns _ De ‘geheerscht hebbende ‘ziekten, „zoo wel gedurende de Celebesche expeditie, als tijdens den oorlog op Java, en waarvan zeker meer dan de helft der op Java aanwezige en aan deze oorlogen deel genomen hebbende troepen het slagtoffer geworden is, zijn elkander zoo- wel in aard als-in verloop en karakter bijna van het begin tot het einde gelijk gebleven, eenige geringe modificatien uitgezonderd, voortsprui- tende wit het verschil der streken, hetzij strand achtige, lage of bergachtige en hooge landen, waar de troepen eenigen tijd gestationneerd wa- ren ; voorts uit-de meerdere of mindere hevig- heid der ziekte - verwekkende oorzaken, en het verschil der jaargetijden. Deze ziekten zijn: E I FE- ° ( 260 ) Ì FEBRIS REMITTENS BILIOSA 5 ÏÌ DYSENTERIA; UI FEBRIS INTERMITTENS. De Cholera vertoonde zich slechts nu en | dan, en dan nog maar sporadiesch. | Aan deze ziekten nu zijn sedert de maand | December 1824, dat de Celebesche expeditie | begonnen is, tot heden den 1sten Junij 1827 ,| op een getal van Europezen , gedeeltelijk toen ter tijd op Java aanwezig, gedeeltelijk tijdens die | onlusten aangekomen, verpleegd een aantal van | 66ooo lijders, en van dit getal gestorven een | aantal van 4866(*), niet te rekenen een ge-| deelte, met chronische gebreken overblijvende „ welke hen tot iederen dienst ongeschikt, slechts voor eene passive levenswijze vatbaar maken. Wan= (*) Om dit in evenredigheid van het Oost-Indisch leger , zeer groot getal van zieken te kunnen verklaren, moet men, in het oog houden, datde meeste manschappen ‘herhaalde | reizen, dan met die dan met gene ziekte, ja tot vier- em meermalen in behandeling kwamen. Een juister denkbeeld van de sterfte onder de armée zal men uit ‚den wolgen-_ den staat verkrijgen : | STAAT der gedurende de jaren 1825, 1826 en 1827 in! Oost-Indie aanwezige, geneeskundig behandelde en | overleden Europesche militairen: | Sterkte der armeé Gedurende voor- op den 1 jan. | noemd tijdvak uit Behandelde ov 1825, aan Europ. ‚| Europa aangeko- Na verleden. militairen. | men militairen. r. zieken, 6400 | 8020 - 66000 | 4866. ( 261 } Wanneer men nu dit verschrikkelijk groot aantal lijders in aanmerking neemt,en het aan- zienelijk getal dooden „ wordt ligt de wraag ge- opperd:- heerschten. deze ziekten in het alge- meen, of sommigen daarvan, gedurende die jaren epidemiesch ? waren er contagia. of miasmata aanwezig , die hare algemeene verbreiding zoo- „danig bevorderden? of was het karakter der ziekte in het algemeen zoo boosaardig ? Op alle deze vragen moet ik neer antwoor- den. De Dysenteria is eene endemiesche ziekte der intertropicale gewesten; ook eene Febris remittens biliosa is, als gevolg van de inwer- king van het intertropicale klimaat, vrij menig- vuldig; en de Febris intermittens is dit slechts in sommige koudere bergachtige landstreken, en dan nog maar gedurende den oostmouson, in het midden van den regentijd. Geene dezer ziek- ten heeft zich echter, gedurende die jaren, over het algemeen, noch in de menigte der individus, ‘welke zij aandeed ( wel te verstaan, buiten den militairen stand) noch «door eenige meerdere boosaardigheid in het karakter, onderscheiden , en de groote en eenige reden dezer ziekte en sterfte is slechts te vinden in de onweerstaanbaar hevige, den organismus verwoestende inwerking der ziekte-oorzaken; en deze zullen iedereen, wanneer hij dezelve oplettend nagaat, voldoende voorkomen. | | li Om ( 262 }) Om echter deze hevige inwerking der ziekte oorzaken ; en daaraan’ beantwoordende abnormate reactie der’ verschillende functiën “en” sijstemen behoorlijk te begrijpen’, dient men vooral zijne oplettendheid te vestigen op de groote voorbe- schiktheid , welke de Europeaan in deze gewesten - reeds heeft, of alhier verkrijgt tot voornoemde ziekten , en welke voorbeschiktheid voornamelijk voortspruit uit het proces van akklimatisatie, of uit die veranderingen , welke in onze functien plaats grijpen, zoodra wij aan de klimatische inwerking der intertropicale streken blootge- steld zijn. Eene-der eerste, en wel de grootste revolutie in onzen organismus bewerkende oorzaken is de gesteldheid der atmospheer in de keerkrings- gewesten. Dat de functie der ademhaling minder volkomen moet zijn, en dat het proces van oxydatio of van decarbonisatio van den dier- lijken organismus in eenen veel minderen graad plaats vindt in deze heete gewesten , dan wel in koudere luchtstreken, blijkt ten duidelijkste uit het pAlegma en den torpor, welke zich van onzen organismus meester maken, uit het geheel verlies der blozende roode kleur des aangezigts , ook zonder voor afgegane ziekten, na eenig verblijf alhier, uit de mindere leven- digheid, waarmede brandbare stoffen ontvlam— men, uit het mindere licht en warmte, die zij verspreiden, en uit meer andere verschijnselen. Dat (263) Dat zulks echter. niet. plaats vindt door eene veranderde ‚proportie „der constituerende ele menten der atmospheer, hebben ons-de proeven met Eudiometers genoeg bewezen, welke;op ver- schillende zoo bergachtige als strand-plaatsen de- zelfde proportie. in de constituerende elementen der atmospheer gevonden hebben als in Europa. Dan eene andere en zeer voldoende reden is te- vinden in-de,groote expansio en rarifactio eener atmospheer;, blootgesteld aan eene permanente tem peratuur, waarvan de gemiddelde berekening be- paald mag worden,op circa 80’ Fahr, Deze ge- rarifieerde lucht kan onmogelijk bij de functien. der ademhaling dezelfde resultaten opleveren , als eene meer gecondenseerde lucht, waaraan onze respiratie-organen in.Europa gewoon zijn. … De naaste werking daarvan is dus eene onvolkomene ademhaling ‚verminderde oxydatie , vermeerder— de carbonisatie des bloeds, waardoor dus reeds een gestoord aeguilibrium tusschen de, quanti- tative proportie van oxygenium. en curboniuns in onzen organismus moet geboren worden. De natuur „echter, welke aan/elken tegennatuurliijj=- ken, den ondergang van den organismus bedrei genden prikkel hare wis medicatrix tegenstelt, waardoor die reactien geboren worden, welke den tegennatuurlijken of bovenmatigen prikkel onschadelijk maken of. verwijderen moeten, ver— zet zich ook hier krachtdadig daartegen , met de decarbonisatio sanguinis op. eene andere wijs (264 }) wijze te bevorderen; door de versterkte ‘wer- king van twee functien, die der hüid en lever namelijk ; beide deze organen nu worden van de natuur bestemd, om door hunne vermeer= derde werking het overvloedige carbonium te consumeren, als plaatsvervangers der longen op te treden, wier werkkring nu meer beperkt wordt, en op die wijze het gestoorde evenwigt- te herstellen. Dit: geschiedt echter niet, zonder ook op de andere functien van onzen organis- mus aanmerkelijk te influeren; eene vermeer derde werking der lever brengt. vermeerderde afscheiding der gal voort, en vermeerderde af- scheiding vereischt ook vermeerderde toevoer van vochten, waar dus reeds de eerste grond eener plethora abdominalis: gelegen is, welke de voornaamste voorbeschikkende oorzaak uit- maakt tot de zoo menigvuldige buikziekten. En wanneer men bij deze veranderde bewerk- tuiging van den orgdnismus-nu nog ‘nagaat de overige werkingen eener verhoogde temperatuur, en van verscheidene, ons omgevende, en elk oogen blik op ons werkende nadeelige potenzen , dan zal men zien, dat dezelve alle meer of min biijj- dragen , om deze plethora abdominalis daar te stellen. À De eerste werking der hitte is opwekkende voor. den geheelen. organismus , vooral echter voor - het vaatgestel; hiervan daan versnelde circulatie, waardoor de door de warmte reeds heli geexpândeerde vochten nog meer in wolumen toê- nemen, en eene plethordt ad volumen formeren. De verschijnselen hiervan vertoonen zich hier over het algemeen bij iederen, nieuw aangekomen, en overigens gezonden Europeaan, en zijne on- gesteldheden en ziekten, welke hij in de eerste dagen zijnes verblijfs hier op doet, zijn werkelijk alle meer of min inflammatoriesch. { Deze plethorische dispositie is nooit zonder con- gestien naar die deelen, die den minsten tegen- stand kunnen bieden , en dus ook naar den on= derbuik ; waardoor dus de plethora abdomi— nalis weder bevorderd wordt. De secrectien echter over het‘algemeen door deze versnelde circulatie ook vermeerderd zijnde; herstellen het even= wigt; zoo veel mogelijk, tusschen de vaste en vloei- bare deelen weder. Dan deze eerste werking der hitte is slechts van korten duur, «en wordt spoedig gevolgd door hare. secundaire werking; verzwakking namelijk, door overprikkeling 5 welke verzwakking, des te grooter zijnde , naar mate de eerste opwekking sterker was; hier dus eenen torpor doet volgen, welke zich weder- om het meest in het vaatgestel doet gevoelen. Dan de hitte verliest door gewoonte ook haren prikkel, en de bloedomloop wordt nu weder trager, en wel het meest weder op die plaatsen, welke van de natuur de minste hulp- middelen genieten, voornamelijk wanneer. de vaten door voorafgegane congestien nog daar- bij ( 266 ) bij van hunne elasticiteit verloren hebben, en dus wel bijzonder in den onderbuik, waar noch drukking, noch steun , noch klapvliezen aanwe= zig zijn. | Wanneer wij hier nu nog bijvoegen de ver- anderde levenswijze, door het klimaat noodzake- lijk gemaakt, het gebrek aan active beweging, welke door de hitte en de daardoor veroorzaakte uitputting verhinderd wordt, en welke evenwel zoo noodzakelijk is tot het onderhouden eener gelijk matige circulatie, het misbruik van specerijen, en aromatische middelen, om den verloren of ver- minderden eetlust op te wekken, of van geest- rijke dranken, zoo nadeelig gedurende de eerste periode: des werblijës allier, en toch zoo vaak gebruikt, om een gevoel. van afmatting, dat op iedere inspanning volgt,of van flaauwheid, in de maag te verdrijven „ alsmede de werking ‚van ter nederdrukkende ‚gemoeds — aandoeningen , welke hier ook meer en sterker dan elders op, den mensch. inwerken ; dan vindt men voor het be- staan der-plethora abdominalis vedenen genoeg. Deze verandering in de verrigtingen der func- tien kan nu, wanneer geene ziekte-verwekkende oorzaken derzelver loop storen, zeer” geregeld afloopen , bij het eene voorwerp spoediger, bij het andere langzamer; jonge robuste voorwer- pen van een sanguiniesch of sanguineo-phlegma— tiesch gestel ‘zijn hieromtrent veel vatbaar der, en. loopen minder gevaar, dan verzwakte, reeds ( 267 ) reeds den mannelijken ouderdom bereikt hebben- de individus van een choleriesch of melan- choliesch temperament; en de organismus eens aan dezen staat gewoon zijnde, verliezen de schadelijke inwerkende krachten van haren in- vloed, zoodat, deze periode te boven gekomen en zonder ziekten verloopen zijnde, de Europeaan in deze gewesten tamelijk veilig kan blijven le- ven; dan dit neemt niet weg, dat juist deze periode als het gevaarliijkste tijdstip beschouwd moet worden. Hoe korter na’ de aankomst, en hoe minder deze verandering der functie gevor— derd is, des te grooter is de voorbeschiktheid tot ziekten , en des te geringer behoeft de gelegen heid-gevende oorzaak te wezen. Hoe weinige der hier aankomende Europeanen doorloopen deze periode zonder ziekten! en hoe velen leg- gen door dein dit tijdstip geledene ziekten de gronden tot hunne menigvuldige opvolgende on- gesteldheden , of tot een kwijnend leven! Minder is dit toepasselijk op den meer ge- goeden stand van Burgers en Ambtenaren , wier rede en beschaving hen terug houdt, van zich bloottestellen aan schadelijk inwerkenfle oorza- ken, en wier betrekking tevens hen in staat stelt, dezelve te kunnen vermijden. Hoe zeer echter en in den volsten zin kan dit toepasselijk gemaakt worden op den soldaat, welke zelden door rede en beschaving terug ge houden, dikwijls nog door de uitoefening zijner _plig- (268 ) pligten genoodzaakt is zijne gezondheid te expo- neren! en dus welk eene reden te meer, bij heur die. voorbeschiktheid tot buikziekten m eenen hoogeren graad te verwachten ! Dat wij nu slechts korteliijjk, en in het al- gemeen de gelegenheid-gevende ziekte oorzaken nagaan, welke op den soldaat te velde xwer- ken, en men zal spoedig ontwaren, dat bij de vereeniging van dezen met de voornoemde voor- beschiktheid , zoo wel het aantal als het karakter der daaruit voorspruitende ziekten" slechts im evenredigheid stond met de oorzaken. Eene eerste en voorname oorzaak zijn de fatigues; de vermoeijenissen van eenen dage- tijkschen marsch, dikwijls van 7 à 8 uren gaans en meer, niet langs gebaande wegen, want die bestonden op Celebes niet,en op Java is men toch meesttiijds verpligt, zich van de groote wegen te verwijderen, en. langs de smalle en glibberige paden van rijstvelden, of door de moerassige rijstvelden. zelve, of door het mulle zand aan, de zeestranden ; het beklim- men van bergen, doorwaden van vrij diepe en snelvtietende rivieren , de ongelijkheid van een wild , bergachtig terrein, waarbij nog ge- voegd de vereischt wordende manoevres en be- wegingen, in geval van vijandelijken aanval, en de geweldige inspanningen, welke dikwijls ge- vorderd worden ‚, om geschut en ammunitie langs deze ongebaande wegen door te slepen, wer- ken (269 } ken zoodanig uitputtend op den menschelijken organismus , dat zij alleen reeds eene genoegzame reden zouden opleveren. | Eene tweede oorzaak ligt in de onregelmatige voeding. De verpligting, waarin men zich meest= tijds bevindt, om van de gebaande wegen af te wij- ken, maakt alle overige transport-middelen , als door middel van lastdieren of koelies, onmoge- lijk , en deze, meesttijds niet als zeer schaars te krijgen, kunnen dikwijls naauwelijks tot een voldoend getal bijeen gebragt worden, om de noodige ammunitie enz. te dragen. Er valt dus hier niet te denken aan het medevoeren van geregelde vivres voor den soldaat; niets dan de arak kan mede genomen worden; hem zelven te beladen, zoude slechts zijn, zijne vermoeijenissen vermeerderen ; hij wordt dus hoogstens daarbij van beschuit voor een paar dagen voorzien, en begint zijnen marsch met een’ borrel arak en een stuk brood. Na eenige uren marcherens de warmte der zon doorkomende, begint zich de vermoeidheid te doen gevoelen, en nu moet eene tweede hartsterking gebruikt worden , en. dus heeft er eene tweede distributie arak plaats. Deze, helaas! hier te lande en in die omstan digheden zoo noodzakelijke, en echter zoo hoogst verderfelijke prikkel werkt, wel is waar, voor het eerste oogenblik opwekkend op den orga- nismus ; dan van hoe korten duur is deze eerste opwekkende werking , niet ondersteund K k WOr= ( 270 ) wordende door eenig, de kraehten versterkend voedsel ! hoe zeer vermeerdert dezelve daaren= tegen niet den orgasmus der vochten, het gevoel van inwendige hitte, en den buitendien reeds aanmerkelijken dorst, aan welke laatste dringende behoefte voldaan moet worden over al, waar zich maar water vertoont; ja zelfs het modderige water der rijstvelden heb ik der soidaat zien opslurpen. Het gevoel van vernideidheid stelt zich dan ook welltaast dubbel sterk weder in; de soldaat sleept zich langs den weg; en is de marsch dien dag of de vermoeïjenissen aan denzelven verknocht, grooter dan naar gewoonte, dar dient er nog eens extra-verstrekkmg van avak plaats te grijpen, waars= Vande uitwerking even en nog verderfelijker dan de vorige is, naar mate de maag ledig zijnde, de gevoeligheid voor den prikkel grooter is, wel ke dan eindelijk den soldaat ter plaatse zijner bestemtning drijft; hier hangt het nu ten min= ste op vijandelijken bodem van het toeval af, of hij op de plaats van zijn bivouac het een of ander, hetzij kippen, geiten of buffels en rijst, benevens potten om in te koken vindt, en dit alles gelukkig uitvallende, wordt nog alle zorg en opzigt der officieren vereischt, ten einde hem te noodzaken, zich eenen ge= zonden , de krachten herstellenden maaltijd , dien hij toch zoo noodig heeft, te bereiden. Ten hoogste uitgeput op de kampements-plaats aau- ( 271 ) aangekomen, is hij door overmaat van vermoeid heid onverschillig voor al het andere geworden, enverschillig omtrent de plaats, waar hij zich ne- derwerpt , of dezelve droog of vochtig is , on” verschillig , of hij voor den vacht tegen regen en wind beschermd is; te vadzig zelfs, om zich van zijne natte kleederen te ontdoen, en deze bij een vuur te droogen, gevoelt hij slechts ééne behoefte, die des slaaps, en ziet tegen de werkzaamheden, om zieh spijs en drank te verschaffen, zoo als tegen het halen van goed. drinkwater , kappen van hout, het ontbolsteren of zuiveren van de zich nog menigmalen in den halm bevindende rijst, enz. als tegen een onuitvoerbaar werk op» Dit zijn echter nog de gunstigste omstandighe den ; doeh «wee den ongelukkigen, mdien op de kampements-plaats miets gevonden wordt! niets herstelt dan de verlorene krachten, en even=- wel staan hen den volgenden dag dezelfde ver- moeijenissen te wachten. _ Geen wonder dus, dat dien dag ver erscheideide onder hen, voor die futigues niet meer bere- kend enen op den marsch ter neder vallen, en met brakingen, gevoel van pijn en hitte in de praecordia of diarrhgea, die hen nog meer uitputten, aangedaan worden; en hieruit spruit weder eene nieuwe oorzaak van ziekten voort, namelijk het gebrek aan transportmiddelen voor zieken. Hoe ligt zouden de zoo even genoemde onge- steld ( 272 ) steldheden, welke uit niets als uit vermoeidhe= den, overprikkeling en gebrek aan restaurerend voedzel ontstaan: zijn „ niet wijken, indien mem terstond den lijders rust verschaffen en hen aan den invloed der genoemde oorzakenonttrekken konde! Dan dit is zeer dikwijls onmogelijk ; de trans- portmiddelen ontbreken; hij moet dus te voet het overige van den weg mede „maken , niette- genstaande zijne beenen van zwakte hem bijna den dienst weigeren ; achterblijven, dit kan hij niet; dit. ware niet alleen zich aan eenen ze- keren dood bloot te stellen , maar nog wel aan den wreedsten marteldood. Dit angstig idée zweept hem dan ook voort, en doet hem met de uiterste inspanning zijne bestemming be- reiken; maar hoe? meer dood dan levend; in eenen akeligen nerveusen toestand, en ver- schrikkelijke _ ternedergeslagenheid des ge- moeds. Heeft hij nu hiermede eene plaats be- reikt, waar een geneeskundig etablissement is, dan is zulks gelukkig voor hem; maar dit zoo niet zijnde, dan kunnen hem niets als eenige geneesmiddelen door de Ofkicieren van Gezond heid, de kolonnes volgende, worden toegedrend; doch wat baten deze alleen, wanneer noch lig- ging, noch voeding, noch cheap noch oppas- sing aan zijnen ziektestaat, beantwoorden? Hij moet dus eene gunstige gelegenheid afwachten, om een der hospitalen te bereiken, waar hij in ee- men als dan zoo ver gevorderden staat zijner ziek te ( 273 ) te âankomende, ik het een ieder aan zijn oort deel geef, hoe weinig hoop zijn toestand dan meer overlaat. De plotselijke veranderingen van tempera= tuur, waaraan de soldaat op zijne marschen bloot- gesteld is, maken ook geene geringe oorzaak der menigvuldige ziekten uit, Gedurende eenigen tijd aan de warme strand-plaatsen gecantonneerd en aan die temperatuur gewoon zijnde, bevindt hij zich soms, na een paar dagen marcherens reeds eensklaps een hoog bergachtg terrein be- reikt hebbende , in een geheel ander, aanmerke- lijk koeler en meestal vochtig klimaat verplaatst. Deze vochtige koude werkt op zijn, door voorafgegane hitte zoo week en teeder geworden huid-orgaan ingrijpend, vooral wanneer hij nu hier onder den blooten hemel bivouacqueren moet, ter wijl hij geene meerdere kleeding tot bedekking aan de guurheid der nachten tegenstellen kan. De soldaat marcheert hier zonder ransel ; hij zoude ook met denzelven de fatigues miet uit- houden. Hierdoor echter is hi buiten staat, zich te verschoonen, wanneer hij, of door het doorwaden van rivieren, of door gevallene re- gens gedurende den marsch , doornat geworden is. Dubbel nadeelig echter werkt dit gebrek aan verschooning in deze koudere vochtige stre- ken, waar en de kleederen langzamer droogen, en de soldaat zich minder van dezelve tot dat einde ontdoen kan, De functie der huid on— der (ari ) dergaat hierdoor eenen geweldigen schok , en deze op de onderbuiks-ingewanden terug werkende; zijn meestal hevige dearrheen, dysenterien, en in ligtere gevalien eene febris intermittens , de gevolgen daarvan. Dat nu de gemoeds-toestand van den soldaat bij het doorstaan van zoo veel vermoeijing en gebrek , bij het weinige vooru:tzigt, dat luier spoedig een einde aan zoude komen, bij het zien; hoe vele zijner kameraden er dagelijks het slagtoffer van werden , onmogelijk opwekkend aangedaan konde worden, maar dat hier eene algemeene bedruktheid en ternedergeslagenheid intreden moest, daar eene gedurige vrees, van eindelijk ook te zullen bezwijken, zich van hem meester maakte, is gemakkelijk te begrijpen , en hoe schadelijk eene diergelijke gemoeds-aandoe- ning op het karakter der ziekte influeert, be- hoeft niet verder uitgelegd te worden. En wanneer men nu in aanmerking neemt, dat elke zware ziekte hier te lande eenen lan= gen reconvalescentie-tijd noodig heeft, zoo wel tot het terug verkrijgen der krachten, welke, daar m deze ziekten altijd de orgara reproductionis primair en hevig aangedaan zijn, miet dan zeer langzaam terugkomen, als tot het wegnemen der dispositie tot recidiven, welke naar evenre= digheid der zwakte altijd grooter is, en men dan bedenkt, dat het zoo geringe aantal Euro= pesche troepen, hetwelk wij aan de vijande lijke _ (275 ) „lijke magt overtestellen hadden, nooit gedoogd heeft, dien reconvaltescentie- tijd aan de pas her— steide lijders te verleenen, ja dat in sommige hagchelijke oogenblikken , waarin de vijandelijke overmagt ons dreigde te verpletteren, de naau— welijks het hospitaal verlatende lijders onmid= delijk aan de zwaarste vermoeijenissen blootgesteld moesten worden; wanneer wij verder in het oo& houden, dat de omstandigheden nooit toegela= ten hebben, dat aan de versch uit Europa aan— komende detachementen eenigen tijd tot akkli- matisatie vergund konde worden, maar dat zij onmiddelijk na hunne aankomst, en dus in de gevaarlijkste periode vaa hun verblijf, aan alle voornoemde ziekte- oorzaken blootgesteld wer= den , dan geloof ik, dat deze enumeratie vol doende zal wezen, om en het groote aantal zieken en dat der dooden vooreerst te verklaren. Wij zullen nu overgaan tot de beschrijving der ziekten zelve, en beginnen met de febris re= mittens biliosa, als zijnde dit de menigvuldigste en primaire ziektevorm, welke zich bij de rex cente lijders opdeed. De Dysenteria, hoewel veelvuldig sne ziekte, was daarentegen ook dikwijls slechts secundaire ziekte der vorige , vooral wanneer de lijder eens of meermalen gerecidiveerd was. De Febris intermittens was en minder me- nigvuldig en meer goedaardig, : nn CAP. IE. ( 276 ) CAP. II. FEBRIS REMITTENS BILIOS A. Bepaling der ziekte. Eene nalatende koorts met speciale aandoe- ning van het galsijsteem, meesttijds met ver- meerderde reactie van dit siijsteem, in hevige gevallen met krampachtige, geheel belette af- scheiding der gal verbonden. Karakter der ziekte in het algemeen. Van asthenischen aard , echter met zoodanige, plaatselijk verhoogde werkzaamheid van het gal— sijsteem , dat dezelve somtijds aan het ontste- kingachtige grensde. Verschijnselen en verloop der ziekte. De voorloopers dezer ziekte waren, in het algemeen, loomheid en matheid, drukkende hoofd pijn, overmatige dorst, witachtig beslagen tong, waterachtige » frequente sedes of ook geheele constipatie, met een onaangenaam drukkend be- naauwd gevoel in de praecordia, en koude klam- me partiale zweeten. Gewoonlijk binnen de 24 uren, nadat deze verschijnselen “zich het eerst bij den lijder geo- penbaard hadden, voegde zich de eerste aanval der koorts daarbij, welke gewoonlijk zeer hevig met eene niet zeer hevige koude beginnende, spoedig in eene brandende hitte overging. Onbe- schrijfelijk was de dorst, welke de lijders ge- du- ( 577 ) durende den aanval kwelde, en des te pijnelijker , daar meesttijds deze koorts met onophoudelijke” neiging tot braken verzeld gaat, en de al te ge voelige maag geen’ drank hoegenaamd binnen houden kan , met welke brakingen somtijds eene aanmerkelijke hoeveelheid scherpe, somtijds natuurlijk gekleurde, somtijds tot in het donker- groene variërende gal uitgeleegd werd , somtijds echter ook niets als;de genotene-dranken of een slijmachtig water uitgebraakt:werden. De prae- cordia werden ‚gedurende dezen koorts- aanval, hoe langer hoe pijjneliijjker, de hoofdpijn onver- dragelijk „ dikwijls delirium veroorzakende; ‘en de benaauwdheid en inwendige hitte grooter , tot dat eindelijk, deze hitte weinig verminderende, of in een gering kleverig zweet overgaande , het- welk weinig verligting! aanbragt; eene remissio mede koorts komt. De pols was gedurende de koude klein, krampachtig, in de hitte groot en vol, in kwaadaardiger gevallen echter ook dan klein en hard, doch altijd ten uiterste snel, de tong-niet zeer beslagen, maar droog, de wrina saffraangeel, somtijds donker-tood, de huid bran- dend heet, het gezigt rood gekleurd, doch met eene min of meer gele tint gemengd. Deze eerste koorts-aanval duurde van twaalf tot vier en twintig uren , en dikwijls meer. ____Groote uitputting en gevoel van zwakte, aan- houdende hitte en pijneliijke gevoeligheid der praecordia, hevigen dorst en gedurige walging Ì ont= C 278) ontwaarde men. bij den lijder in de remissie, welke, gewoonlijk, ‚vooral in den «beginne; van korten duur was. De exacerbatie had meesttijds ‘savonds plaats, ‘ Vroegersof later nw, gewoonlijk echter reeds na de derde of vierde koorts-verheffing, decideerde zich de ziekte, en nam of het zenuwachtige ka- rakter aan, of gmg tot genezing over ; aanhoudend. delirùun of soporositas, onverschaltigheid- om- trent. zijtie gesteldherd, eene: met eene bruine drooge korst belegde tong, menigvuldige, onwil= lekeurige, waterachtige; stinkende stoelgangen;, krampachtig belette pistozing , beven. en pe- zenspringen , uitbotting eener menigte bloed zweren over het geheele ligchhaam „ welke zelden tot rijpheid komen , maar spoedig eer zwart puntjevertoonen , waaruit bedorven etter zij pelty doorliggen en koud vuur aan de doorgelegerre deelen „ waren de gewoneliijkste verschijnselen welke dezen zenuwachtigen toestand begeleiden. Voor den zevenden dag had gewoonlijk de ont— scheiding der ziekte reeds plaats, en dezelve ging alsdan of tot herstel over, of de lijder verviel im slepende naziekten, of hij strerf. In enkele zeer kwaadaardige gevallen, waar de ziekte van den eersten beginne reeds gedecideerd nerveus was, werd de-tweede of derde koorts-verhefling reeds doodelijk. De overgang in genezing deed zich ken nen doorgrootere en duidelijker remissien naiedere koorts verheffing, welke als dan spoedig der In= (279 } intermitterenden pus aannam, vermindering van alle verschijnselen, vooral van de verhoog=- de gevoeligheid „der „praecordia en. van. den brandenden dorst , met ophouding der brakingen. De tong werd gastriesch, maarlos geel, beslagen; gelijkmatige warme „zweeten. volgden op de koorts - aanvallen , terwijl de hevige. onrust en gedurige angst van den lijder. plaats maakte voor, eenen verkwikkenden slaap, … De constipa- tie of de mdnigvuldige waterachtige sedes-hielden op,en eenige goede materiele stoelgangen, volgden. Over het geheel echter was bij deze ziekte zel den eene duidelijke crisis te bemerken; (*) In zeer ligte, goedaardige gevallen . was de. re+ convalescentie niet zeer langdurig ‚ en_ weinige dagen na den geheelen afloop der ziekte hadden de lijders reeds weder zoo aanmerkelijk aan krachten toegenomen, dat zij des noods hunnen dienst, hadden kunnen verrigten; maar des te langduriger was dezelve bij lijders, welke deze ziekte in eenen hoogeren graad gehad hadden , en (*) Zeer dikwijls heb ik deze ziekte, hier te Batavia ef vroeger op Muntok en andere plaatsen , reeds met den derden aanval doodelijk zien afloopen, zonder dat zich nerveuse verschijnsels in de vroegere koorts-aanvallen vertoond had- den. Op den eersten of tweeden aanval volgde in deze ge- vallen zeer vaak eene remissie, die bijna intermissie kan genoemd worden; alle ziekte-verschijnselen hielden op, en de lijders waanden zich hersteld; doch dit duurde ge- woonlijk naauwelijks 24 uren; met vernieuwde krachten keerde hierop de koorts terug met benaauwdheid hevigen dorst. woedende hoofdpijn , brakingen enz., en gewoonlijk be zweek de lijder in dezen aanval, ( 280 ) en in het zenuwachtige vervallen waren ; lang bleef hun eene dispositie-tot recidiven erf ale mede eene gevoeligheid en zwakte der maag en ingewanden , zoodat de minste afwijking van den strengsten leefregel voldoende was, op nieuw eenen …gastrischen staat voort te brengen; de reproductie over het algemeen bleef lang op eenen zeer lagen trap staan, en de krachten keerden uiterst langzaam terug; somtijds was de prik- kelbare zwakte der darmbuis zoo groot, dat geene bittere en versterkende middelen hoegenaamd verdragen konden worden; als dan duurde de- ze kwijnende toestand nog langer, en eindig- de meestal, met in slepende ziekten overtegaan ; menigvuldige dijspepsien , vermagering ‚ uit- puttende diarrheen en dijsenterien , algemeene cachexien , waterzucht, enz. zijn de gewoonlijkste uitgangen , welke den lijder na korteren of lan -_ geren duur in het graf sleepten. Vooral was de overgang in diarrhaea en dysenteria het me- nigvuldigste , en voornamelijk bij subjecten, welke reeds vroeger aan die ziekte gelaboreerd , en dus door eene bijzondere zwakheid en ge- voeligheid hunner darmbuis daartoe bijzonder gepredisponeerd waren. Oorzaken. Omtrent de oorzaken valt, na hetgeen in het vorige hoofdstuk, zoowel omtrent de voorbe- schikkenende als gelegenheid-geyende oorzaken isdn ( 281 ) in het algemeen gezegd is, weinig bijtevoegen. Áls bijzondere oorzaken dien ik hier echter nog aantehalen de blokkades, welke onze. troepen bij enkele gelegenheden door te staan hadden. (Zulks vond tijdens de Gelebesche expeditie plaats in het fort Boelecomba, waar de bezet ting, gedurende meer dan drie maanden, ingeslo- ten, en van allen toevoer verstoken was, met slecht en weinig voedsel , volkomen gebrek aan ver- verschingen, slechte en vooral na eene aldaar aangekomen versterking van het garnizoen veel te kleine kasernering, gebrek aan zindelijk heid, onmogelijkheid, om de zieken uit gebrek aan plaats van de gezonden te scheiden , benevens een volslagen gebrek aan al het geen wat, be- halve geneesmiddelen, tot verpleging der zieken “behoort; dit alles deed deze ziekte in eenen ge- weldigen graad uitbreken , en zoo spoedig toene- men , dat alhier aan vorming van een miasma geen twijfel overbleef _ Eene gelijksoortige bele gering had het fort Djocjokarta, tijdens de Java- sche onlusten, doortestaan, en de gevolgen wa- ren even verderfelijk). Prognosis. De voorzegging in deze ziekte, ofschoon nooit geheel gunstig kunnende. zijn, varieert toch aanmerkelijk naar verschillende biijjomstan- digheden, waarvan men hoofdzakelijk opde vol gende punten te letten heeft, De constitutie, î ou= ( 282 }) ouderdom «en temperament des lijders zijn bij zonder in aanmerking te nemen; jonge, nog al robuste , blondbarige lijders, van cen, sanguïnisch of _sanguineo — phlegmatsch temperament le- veren over het algemeen meer hoop op dan reeds den mannelijken ouderdom ingetredene, min of meer verzwakte cholerische lijders, De periode van hun verblijf hier devert een tweede punt op; gevaarlijker voor de pas aan- gekomen, juist op het tijdstip der akklimatisatie aangedane lijders, woedt deze ziekte onder hen het allerhevigst, en heeft den snelsten verloop, terwijl de ziekte minder. hevig uitbreekt bij reeds geakklimateerden, ook langzamer verloopt en niet zoo gevaarlijk wordt. Goedaardiger is deze ziekte, wanneer zij «den lijder voor de eerste maal overvalt, of waaneer hij nog niet te voren aan andere. zware ziekten gelaboreerd heeft ; voor de tweedemaal overvallende , of bij lijders , welke te voren reeds aan Mepatitis of Dysenteria gelaboreerd. hadden, is zij reeds zeer moeijelijk te bekampen. Gewigtig is verder het tijdstip, wanneer de lijders onder behandeling komen, en de min of meer vergevorderde staat hunner ziekte; alle overige opgenoemde conditien gunstig’ zijnde, kan men hoop op eenen gelukkigen uitslag vestigen, wanneer de lijder onmiddelijk na de gewaarwording der eerste ziekte- verschijn= selen onder eene goede geneeskundige verple- ging ( 285 ) ging kan opgenomen worden; ‘doch is de ziek= te reeds eenige dagen oud ,„ heeft de lijder, zelfs na het uitbreken’ der ziekte , nog met vermoei= jenissen- te worstelen gehad, of is lrij aan een ver en moeelijk transport onderworpew geweest, dan is meestal alle hoop op eene spoedige, en grondige genezing verdwenen , en, al komt de lijder ook den eersten schok dezer ziekte te boven, zoo zullen toch meestal slepende naziek— ten. of: een langdurige kwijnende toestand des ligelvaams overblijven. Indicatien ter genezing. _ Deze zijn mij voorgekomen, het e envoudigste en beste te „bepalen tot de, volgende drie: Vooreerst. Matiging der verhoogde reactie of ontspanning der kr ampachtige aandoening van het galsijsteem , vermindering van de congestie der vochten derwaarts en bedaring der verhoogde gevoeligheid der maag. Ten tweede, Instandhouding der krachten, en; zoo veel mogelijk, te beletten den: overgang der ziekte in het zenuwachtige. Ten derde. Herstelling der krachten des lij ders, en vooral van het systema reproductionis , het voorkomen van recidiven of van slepende na- ziekten. Ter voldoening aan de eerste indicatie dient men weder, wat de geneeswijze betreft, behoor— lijk te individualiseren. Is de lijder jong, ro- bust , voor de cerstemaal ziek, onlangs in deze | E ge- (8 ) gewesten aangekomen, en de ziekte in haar begin, zoo kan men veilig de antiphlogistische, methode hier. aanwenden „ altijd echter in het oog houdende , den lijder niet te zeer te ver- zwakken, en wel lettende op. den staat der levenskrachten in het algemeen; ook dient men wel te bedenken, dat alle, op den lijder als ziekte- oorzaken ingewerkt hebbende, prikkels «van eenen verzwakkenden aard waren. Zoo nuttig zich, onder voormelde omstandig heden, de antiphlogistische methode, aangewend. in eenen gepasten graad, overeenkomstig met de constitutieen krachten der lijders en de hoogte der ziekte, bewezen heeft, even zoo verderfeiijk wordt zij in eene te hoóge maat aangewend, (*) bij de neiging, welke deze ziekte alreeds heeft in het zenuwachtige overtegaan. Men late zich niet misleiden derhalve al verschijnselen, schijjnelijk dikwijls alle teekenen van ware ontsteking dragende der bovenbuiks ingewanden , terwijl het slechts eene congestie der voelden derwaarts met verhoogde gevoe lig- (*) Welligt waren hevige aderlating en in de omstandighe- den, waarin zich het leger zoo bij de Celebesdhe expeditie als bij die op Java in den beginne, bevond en bij de menig- vuldige debiliterende potenzen , die op den lijder reeds ee- nigen tijd ingewerkt hadden , minder gepast , en motiveer- dln deze omzigtigheid dafiëhatidé het aderlaten bij den Schrijver. Zonder dezelve te laken , mag ik toch hier niet onopgemerkt laten, dat onder de gewone omstandigheden , vooral bij jonge, pas uit Europa in dit land aangekomen, manschappen men werkelijk zeer ruim in het aderlaten zijn kan, zonder nadeelige gevolgen te vreezen, ( 285 } gevoeligheid dier deelen is, welke door de he- vige koorts, vermeerderde hitte en versnelde circulatie momentaneel vermeerderd wordt, en men sla zijnen lijder naauwkeurig zoo wel in de remissien als in het acme febrili gade , ten einde te kunnen berekenen, hoeveel op reke- ning der plaatselijke aandoening dezer deelen , of der momentaneel algemeen vermeerderde re- actie der koorts te stellen is! Waar eene V.S. geschieden kan, dáár trach- te men, door eene wijde opening en plots linge be van bloed, eene afleiding aan te brengen , welke als dan ten uiterste heilzaam werkt ! oneindig minder is de uitwerking van eene langzame’ of herhaalde kleine V. S., als te kracliteloos, om op de hevige congestien te in= flaeren. Men trachte dus in ééns, de quanti- teit van het aftetrekken bloed te bepalen! in allen gevalle echter zij de geneesheer. bij de lating tegenwoordig , en de verandering van pols determinere bij hem de quantiteit der latung! Van groot nut, en eene uitgestrektere aan- wending toelatende, zijn de bloedzuigers, waar geene V.S. geinstitueerd kan worden; waar men twijfelachtig is omtrent het al, of niet doen _derzelve, en na de aanwending derzelve; kan men altijd nog zijne toevlugt tot de bloed zuigers nemen , welke meer piaatselijk afleiden= de, en minder algemeen verzwakkende, meestal van groot nut zijn. M m Zui ( 286 ) _ Doch ook hier is voorzigtigheid aan te be- velen , en wel omtrent het soort der aantewen- den bloedzuigers, aangezien zich dikwijls een root soort onder dezelve bevindt, vulgo kar- baauwen bloedzuigers genaamd, wier beten die- er doordringende, dikwijls kleine huidvaatjes kwetsende, tot gevaarlijke nabloedingen gele- genheid geven , des te gevaarliijker, daar deze nabloedingen door den lijder zoo wel als de oppassers niet geteld of miet bemerkt worden, en de liijder zóó eene aanzienelijke menigte bloeds buiten weten des geneesheers verliezen Kane Ati | _ Inwendig worde den lijder niets. als zuurach- tige, verkoelende dranken toegediend, zoo veel mogelijk , hem. van het gebruik van medicamen- ten verschoonende, uit hoofde der aanhoudende walging en, brakingen, hoogstens hem hiervoor de aër fixus, of gewone mixtura. RIVERI (*) voorschrijvende. ps Bij gebrek aan ontlasting bevordere men deze door. verkoelende lavementen of eene mixtura Eccoprotica in de remissio gegeven , waarvan de niet te zeer onaangename smaak de misselijkheid niet vermeerdert; waar. echter eene krampach- tg belette galsecretie plaats heeft, dn ook nog na de aanwending der bovengemelde. bloed-ont- _ las- …(*} Van de potio rivent heb ik weinig of geen goede uitwerking gezien. ( 287 } lastingen blijft bestaan , de lijder niets als, een slijmerig water uitbraakt, geconstipeerd is ‚en de hypochondria , vooral en regter ‚ turgeren;, ‚is dikwijls. het aanbrengen van een’ schok door „middel van een drasticum het,beste, middel, om de galsecretie te herstellen. Men kieze als dan daartoe, eene. ruime dosis calomel. met. jalappe… welke, in pillenvorm. gedurende. de. remissie toe gediend, nog al bmnen gehouden worden: uit= wendig verzuime men geene afleidende, kramp= stillende middelen, zoo als Linimenta volatilias emplastra aromatica, rubefacientia, zelfs kleine vesicatoria ad scrobiculum, cordis! (zie R‚no. hhetDe dos oen Door deze aanwending der antiphlogistische methode tegen alle vrees van ontsteking „bc veiligd , kan men nu gerust „ ter verdere bestrij ding der verhoogde gevoeligheid, der „maag , ‘tot de methodus sedativa over.aan, en anodyna met. involwentia zullen geindiceerd zijn. (zie R.„no. 6. ) Zijn nu, zoo als in goedaardige ‚gevallen en onder gunstige omstandigheden , waar. men op de voorzegde wijze heeft kunnen handelen, pleegt te gebeuren, de ziekte-verschijnselen aanmerke— lijk verminderd, heeft de koorts aanmerke- lijk aan intensiteit ‘afgenomen, zijn de remis- sien grooter en duidelijker geworden ‚ of heb- ben er intermissien plaats, is de gevoeligheid der praecordia verminderd , en heeft het braken opgehouden , dan treedt de tweede periode der ziek= ( 288 ) ziekte in, een gastrische toestand namelijk, tevens met eene verändering van den activen staat des leversijsteems in eenen meer passiven;, welke laatste altijd geëvenredigd is aan dé voor- afgegane bovenmatige reactie. Hier dient men nu overtegaan tot de anti- gastrische methode, in verbinding ’ met zulke middelen , welke de natuurlijke secretien bevor= deren, eböbs op de afscheiding der gal werken, derzelver- afscheiding en ontlasting vermeerderen , en zoo den passiven turgor dezer deelen Wale | nemen. | | Hiertoe zijn resolventia in verbinding met ca- thartica , doch vooral de calomel van het grootste nut; dit laatste middel is wegens zijne oplossende en spëcider op het leversijsteem inwerkende krachten, bijna onontbeerlijk in deze ziekte, en zelden zal men de geheele voltooijing eener kuur zonder hetzelve kunnen bereiken. Men geve het echter ook niet met onverschilligheid ‘omtrent de gifte! Hetis een vooroordeel, *) indien men meent, dat juist de mond aangedaan of de lijder im ( ) Hoezeer de Schrijver gelijk heeft , om het gebruik van den calomel , zoo veel mogelijk te bepalen, en deszelfs bui tensporige aanwending tegen te gaan, daar deze buiten- sporige aanwending, vooral bij een leger (en bij een leger onder zulke omstandigheden, als het geval bij de hier bedoelde expeditie was ) veelal de allernoodlattigste, ge- volgen heeft, zoo kan ik mogtans deze aanmerking niet geheel todsrtmnmda* in de meeste gevallen , waar men in deze koorts tot het gebruik van den calomel heeft moeten, be- sluiten, heb ik hetzelve tot het verschijnen van salivatie rnoeten voortzetten. (289 J in volle salivatie vervallen moet zijn, om van deszelfs goede werking verzekerd te wezen. Men bepale de giften naar de meerdere of mindere torpor ‚ welke ingetreden is ‚ naar de gevoeligheid des lijders voor dit middel , en naar de uitwerkin- gen, welke men van deszelfs aanwending bespeurt ; en men houde met het gebruik op, zoodra de secre tien normaal beginnen te worden! Men kieze ver der onder de resolwentta en evacuantia die midde- len, welke niet te zeer verzwakkend op het darmen- kanaal inwerken! men wachte zich vooral voor het. dikwijls herhaalde gebruik van purgantia, vooral salina. Het darmkanaal, reeds door den schok der ziekte verzwakt, aan passive bloed- ophooping onderhevig, wordt hierdoor nog slechts meer gedebiliteerd, de vaten verliezen , hoe langer hoe meer, hunnen tonus, en de passive plethora wordt weldra habitueel, hetwelk tot habituele ver- meerderde afscheiding der darmen, en dus tot uitputtende diarrheêën gelegenheid geeft, m alle gevallen echter de reproductie aanmerkelijk ver- mindert. (zie R. no. 7,8 en g.) Ouder deze behandeling nu alle secretien tot den normalen staat terugkeerende, wijkt de koorts ook veelmalen ‘van zelve, of zij neemt den in- termitterenden typus aan. Deze wordt als dan gemakkelijk door het gebruik van den cortex of de sulphas qguininae weggenomen. Men ga echter met te lang met het gebruik van den cortex voort, niet langer dan het aanwezen van Mat: den ( 290 } den koortsachtigen toestand vereischt !_ Deze ge- heel weggenomen zijnde, verwissele men het ge- bruik van den ‘cortex met andere amara aroma- tica, rhabarbárina;, en trachte hiermede de krach- ten der digestie-organen te herstellen, en het te rug keeren der koorts te beletten! | De cortex, als tonicum toegediend, wordt dat | de verzwakte digestie-organen niët verdragen, ter+ wijl voornoemde amara aromatica, rhabarbarina, met of zonder kleime doses calomel, naar mate de leversecretie geheel hersteld of nog &en wei= nig torpideis, gemakkelijk verdragen. en, zeer goed tot besluit eener kuur ‘kunnen , dienen, (zie R‚ no. 10, 11 en 12 ) De voldoening der tweede indicatie, de instarid- houding der krachten namelijk , en het beletten van deh overgang der ziekte in typhus , is niet al- tijd gemakkelijk. ‘Dezelve is vooral van gewigt bij lijders, welke reeds zwak van constitutie waren , bij lijders, waâr. de eerste, periode „der ziekte reeds verloopen was, -&n wier door de ziekte reeds te zeer gedebiliteerde constitutie geene aanwending der antiphlogistische methode meer toeliet, welke gevallen maar al te menig= vuldig zijn; wanneer de lijders op-marsch, ziek geworden zijn, «of eenigen tijd op buitenposten ziek gelegen hebben zonder geneeskundige ver pleging, en zonder van dáár gêëvacueerd te hebben kunnen worden naar een der hospitalen. De naauwkeurigste oplettendlieid op de-indi— vas ie 201 )_ j viduele constitutie der lijders, en den staat zijner devenskrachten wordt hier van de zijde van den geneesheer vereischt. Bijzonder dient hij hier het oog te vestigen op de zoo hevige, uitput- tende koortsen, en, zoodra het maar eenigzins mogelijk is, zich van dezelve meester trachten te maken , met ter zijde stelling van alle tegen- bedenkingen, welke eene gastrische tong , volheid. en gevoeligheid der praecordia, hypochondria ‘enz. zouden kunnen verwekken. Deze teekenen van congestiones naar de Ay- pochondria zijn als nu geene gegronde contra- indicatien meer. Dezelve zijn: passief geworden, vereischen eene der antiphlogistische methode geheel tegenovergestelde geneeswijze , terwijl de reeds te zeer verzwakte constitutie des liij- ders geene andere indicatie als die, welke zijne tevenskrachten betreft, toelaat. Van het hoogste bélang is het , dezen activen of passiven staat be- hoorlijk te onderscheiden , en hier vooral is het, waar de opvolgers van het sijsteem van BROUSSAIS zoo veak schipbreuk lijden, dewijl zij, der anti- phlogistische methode te zeer toegedaan, dit ge- wigtig onderscheid uit het oog verliezen , en niet als na menige treurige ondervinding van hun voor- oordeel tegen andere geneeswijzen terugkomen. _ De ziekten zoo veel spoediger hier verloopende, als in. Europa „ de. reactien zoo veel heviger , en dus de daarop volgende ontspanning zoo veel grooter zijnde, is hettijdstip, waar de antiphlogistische M= (292) methode geindiceerd. is, zeer kort eu spoedig vervlogen. (*) De grootste voorzigtigheid, dus. rade ik mijnen jongeren ambtgenooten aan in het aanwenden der antiphlogistische methode, vooral dien genen, welke in Europa de leer van, BROUS- sArs beleden hebbende, en onlangs her; aange- komen zijnde, nog niet genoegzaam met ‚den, aard ‘en verloop der ziekten alhier bekend, niet kun- nen weten, hoe spoedig de overgang van het active in het passive hier plaats grijpt, en hoe zeldzaam zuiver inflammatorische „ziekten hier zijn. De onheilen , hierdoor te weeg gebragt kunnende worden , zijn, onherstelbaar. | Men wage het ook niet, hier den, tijd te ver- spillen met te trachten , deze stasis inhet le- versijsteem te willen oplossen; zelfs de calomel verliest dáár , waar de ziekte tot het nerveuse overhelt , zijne heilzame werking , vermeerdert in tegendeel de hitte en. intensiteit der. koorts; en draagt dus slechts als een nadeelige: prik= kel tot de verzwakking bij. Men reike der- halve , zoodra slechts de gevoeligheid der maag zulks toelaat, den cortex of de sulph. guininae , bij welke middelen men echter altijd nog re- : _sol= (*) Ik herhaal hier mijne vroegere aanmerking: in de ge- wone omstandigheden, in welke ik deze koorts menigmalen zag, zal men doorgaans bij eene zeer ruime aanwending der antiphlogistische methode, en een zeer matig gebruik van geneesmiddelen beter varen, dan bij het vroegtijdig ge= bruik van nervina en versterkende middelen. C 293 ) solventia voegen kan (R, no. 15), in rijke= lijke doses toe, tot zoolang de koorts overwonnen is; men houde dan metdezelve op , en ga tot de resolverende en. antigastrische methode over, altijd echter deze methoden zoodanig inrigten- de, dat zij tevens den organismus dien graad van opwekking mededeelen, welken de toestand der krachten vereischt, (R. no. 14); vooral zij men hier. behoedzaam met de si kouotende middelen, van dewelke men zich met als bij volle indicatie daartoe bediene! Waar de krachten aanmerkelijk beginnen te zinken , en een algemeene tovrpor plaats grijpt; diene men de excttantia wolatilia en nervina toe! (R. no. 15 en 16). En vooral applicere men spoedig sinapismata. rubefacientia of wesica- toria, zoodra zich maar soporositas en onver- schilligheid als woorloopers van den nerveusen toestand. iwstellen ! Bij die lijders echter, wier ziekte zoodanig vergevorderd is, dat zij reeds met eene vaaillerende pols, zwarte bevende tong , bewusteloosheid ‚ matheid , delirium mussitans, tremor partium enz. , onder behandeling komen, kan ook de; cortex reeds niet meer aangewend worden. Hier kan men niet anders doen, ils door - excitantia, antispasmodica en nervina de krach- ten ondersteunen, en de scheiding der ziekte afwachten en trachten te bevorderen; genoeg- zaam, doch niet te veel , opte wekken , om niet Nn door ( 294 ) door overprikkeling den lijder nog meer te verzwakken , wordt hier de eerste indicatie. Men onderscheide hier wel, of de nerveuse toe= stand met erethismus, dan wel met torpor ver= bonden. is, en rigte daarnaar den graad der opwekking in! De derde indicatie, het herstellen der krach- ten des lijders namelijk , vooral van het systema reproductionis , en het voorkomen van recidiven en slepende naziekten, is mede zeer gewigtig; en hoezeer het ook in ligtere gevallen, en na eenen goeden verloop. der ziekte, vrij wel ge- lukt, des te, moeijelijker en langduriger is het daarentegen bij lijders, welke slechts eeniger mate sterk door deze ziekte aangetast geweest zijn, en waar het systerna nervosum, zoo wel als de organa digestionis veel geleden"hebben. De prikkelbare zwákte, in deze organen over- blijvende, maakt het aanwenden der tonische mid=- delen dikwijls ten uiterste bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk , en de uiterste behoedzaamheid en toezigt van den geneesheer is bij het aanwenden dezer middelen noodig , ten einde wel nategaan , of deze middelen verdragen worden dan niet; waar zij niet voegen aan den graad van vers hoogde gevoeligheid der darmbuis , of door de zwakke digestie- organen niet behoorlijk ver teerd worden , werken zij als schadelijke prik- kels op de gevoelige darmbuis, geven daardoor bij den, door de voorafgegane congestien reeds zóó ( 295 } zóó verzwakten staat der vaten, gelegenheid tot nieuwe passive congestien , abnormaal ver- anderde en vermeerderde seeretien, en daardoor tot uitputtende diarrheën, waartoe buitendien deze ziekte toch zoo zeer overhelt , om in overtegaan: Men zij derhalve in de eerste -dagen der re= convalescentie, nadat de koorts geheel opgehou- den heeft, en de secretien ten naaste bij normaal geworden zijn, ten uiterste voorzigtig met de keuze der toetedienen geneesmiddelen! Men ga naauwkeurig den graad van verhoogde gevoe ligheid der. darmbuis na, en waar dezelve zeer groot is, bepale men zich liever voor de eerste dagen ‘tot het aanwenden der zmethodus re= staurans nutriens alleen, en traechte door eene zachte voedzame diëet van melk, (* eieren, sago en goede soep, met emollientia en anodyna tot geneesmiddelen, en hoogstens eenige oncen wijn tot opwekking, de verhoogde gevoelig+ heid te doen bedaren! voorzigtig en langzaam ga men daarna tot het gebruik der tonica over ! Onder dezen worden de bittere aromatische , zoo als de cascarilla, en de bittere slijmige midde- len, als Lech. Yslandicum, rad Colornbo en cort. simaruba, het beste verdragen. Zuiver bit- tere middelen , zoo als gentiana „ quassia , enz, werken in den eersten. beginne reeds te prik ke (*) De melk wordt zeer zelden in de buikziekten dezer gewesten „ en bijzonderlijk in de dijsenterte bij na nimmer ver- dragen, ( 296 } kelend , en slechts, wanneer de eersten goed en in ruume giften verdragen worden, kan men ter afwisseling tot dezen overgaan, altijd echter nog met bijvoeging van mucilaginosa ; aromatica en anodyna amara adstringentia, vooral de cortex ‚ worden zelden verdragen. Men ‘wake, zoo veel mogelijk, tegen alle uitspattingen in de diëet! de kleeding des lijders zij voldoende warm, en hij wachte zich, zoo veel mogelijk , zich aan koude, togt of plotselinge tempe- ratuurs —afwisselingen bloottestellen ! met de be- weging ook zij de lijder voorzigtúg, en wachte zich vooral voor vermoeijenissen! Men stelle verder het stadium reconvalescentiae niet te kort, geve geen gehoor aan de menigvuldige beden van den soldaat, om de hospitalen te verlaten (daar hij meesttijds te onverschillig om- trent zijne gezondheid is) voordat men zich wel overtuigd heeft, dat alle functien normaal ; en zijne krachten genoegzaam toegenomen zijn; en men voorzie hem dan nog, waar het maar eenigzins geschieden kan, van eene vrijstelling van dienst, ten minste van ééne maand voor iederen lijder, welke maar eenigzins hevig door deze ziekte aan= getast geweest 1s. Nutug is het, dat hij ook, gedureude dezen tijd van kwartier-ziekte, in de casernes onder een zeker opzigt gehouden , en het begaan van excessen ‚ vooral in den drank , hem onmogelijk gemaakt worde; dat men hem, tot oefening zij= (297 ) zijner krachten, beweging late nemen, echter van g uren ’smorgens tot 4 uren na den mid- dag belette uittegaan , en zich omvoorzigtig aan de hitte der zon te exponeren, en dat „men hem van zijn tractement een grooter ge- deelte in de menage late storten, ten einde hem, en eene betere diëet te verschaffen, en tevens buiten de gelegenheid te stellen , zich in de arak te buiten te gaan. (*) GAP. HI. DYSENTERIA. Onder alle endemische ziekten, in de keer- krings-gewesten grasserende, komt zeker de Dysenteria het menigvuldigste voor , houdt door alle jaargetijden stand, heerscht niet alleen als primaire ziekte, maar is nog bovendien maar al te dikwijls de secondaire ziekte van andere ongesteldheden, en aan haar alleen kan men zonder vergrooting meer dan de helft der slagt- offers toeschrijven, welke de ziekten dezer ge- westen onder de Europesche bevolking wegslepen. Wezen der ziekte. Het wezen dezer ziekte komt mij voor te be- (*) Hoe wenschelijk dit ook wezen mag, zoo weinig is hetzelve hier te bereiken, en hier ligt meestal de hoofd— grond van de groote sterfte onder het leger. Zelfs in de hospitalen is het bijna onmogelijk, ook bij de meeste gestrengheid en naauwkeurigheid deze verzwakte en hongerige zieken van het gebruik van nadeelige spijzen en dranken aftehouden; hoeveel minder in de caserne? ( 298 ) bestaan in eene verhoogde en tevens tegen natuurlijke werkzaamheid des darmkanaals, aan ontsteking grenzende, of werkelijk ontsteking= — achtig, sterk vermeerderden toevoer der vochten naar den onderbuik , en krampachtig verminder= de afscheidingen der ingewanden, vooral der lever. Verschijnseten en verloop der ziekte. De prognosis dezer ziekte is niet moeijelijk zelfs voor den uit Europa pas aangekomen ge- neesheer niet te miskennen; zoo weinig echter de verschijnselen op zich zelve van die van Europa verschillen, zoo aanmerkelijk versclult de naaste oorzaak , het verloop der ziekte en de verhouding der verschijnselen tot elkander. Voorloopende verschijnselen zijn bij deze ziek te, zoo als bij de meesten hier, zelden aanwezig , en waar zij aanwezig zijn , bestaan dezelve meestal in gastrische verschijnselen, zoo ais, gebrek aan eetlust, wit of geel beslagen tong , dorst, wal- ging, somtijds galachtige brakingen, ongeregelde ontlastingen, afwisselende buikloopen met ver- stoppingen , buikpijnen enz. Es Gewoonlijk bevangt dezelve echter plotselings, en kenteekent zich door hevig snijdende pijnen in den onderbuik, welke somtijds zeer gevoelig, ja pijnelijk bij het aanraken is, somtijds ook niet; door menigvuldige persingen en pogingen tot af- gang, zonder dat hierdoor iets geevacueerd wordt, als een weinig slijm, die , vroeger of later, wan- neer ( 299 ) neer deze persingen een tijdlang aangehouden hebben , eerst met bloedige strepen vermengd en welhaast door eene min of meer aanzienlijke hoe- veelheid klaar bloed gevolgd wordt; deze bloe- dige ontlastingen echter zijn niet, zoo als meesttijds bij Europesche dysenterien, kenteekenen van eer hoogeren graad der ziekte; dikwijls s5a „H reeds in den beginne der ziekte aanwezig , met wer= nig of geene buikpijnen verbonden , en bij eenen slechts geringen graad der ziekte, en duiden als __dan meer aan eene laxiteit der vaten des onder= buiks en vooral der vasa Ahaemorrhoidalia, als wel zeer hevige congestien, of eenen ontsteking- achtigen toestand der darmen; de koorts, indien dezelve aanwezig is, is van eenen remitterenden aard, des avonds exacerberende; echter kan men over het geheel van deze ook niet zeggen, dat dezelve in evenredigheid staat met het plaat- selijk lijden des darmkaraals, zoodat men dezelve hier ook bezwaarlijk tot onderscheidings-teeken tusschen buikloop en perstoop zoude kunnen aannemen; dezelve is niet altijd ( en meesttijds slechts bij robuste, volbloedige , voor de eerste maal met deze ziekte bebebte, of kortelings uit _ Europa aangekomen lijders ) aanwezig. Somtijds nu bij eenen goedaardigen verloop en ligten graad der ziekte komt er spoedig eene ontspanning in den krampachtigen toestand der afscheidings- werktuigen; één of twee meer natuurlijke ont- las= ( Zoo } lastingen van stoffen hebben plaats , en zulks ge woonlijk in den morgenstond, waarop gemeen lijk groote verligting en verminderingen der persingen volgen; de afscheidingen herstellen zich allengskens; er treedt een ligte gastrische staat in, en dikwijls een galachtige buikloop met veel verligting, waarop de ziekte- ver- schijnselen an ook onmiddelijk verminderen, eene verkwikkende rust met een goed gelijkma= ug zweet volgt, de zoo lastige en vermoeijende persingen geheel ophouden, en de lijder spoedig herstelt. Het verloop der ziekte is in deze gevallen kort van duur , en de ziekte duurt zelden over de zeven dagen. In het tegenovergestelde geval echter, hetwelk wel het menigvuldigste is, keeren deze zoo pijne- lijke en uitputtende persingen, spoedig ‘en met vernieuwde kracht terug , en martelen den lijder op de schrikkelijkste wijze af; de pijnelijkheid des onderbuiks neemt toe ; de congestien van bloed naar de ingewanden worden hoe langer hoe ster ker; de koorts verheft zich hoe langer hoe meer ; derzelver remissien worden korter ; de pols klein, krampachtig en rad, de huid gedurig heet en droog, de tong meest vurig rood en de dorst enverzadelijk de snijdende buikpijnen, voorheen zich slechts tot den onderbuik bepalende, en ook niet altijd bij aanhoudendheid aanwezig , wor- den nu aanhoudend, en verspreiden zich meer en E (Sos en hooger op in de dunne darmen tot aan dé praecordia toe; somtijds deelt zelfs de maag in deze verhoogde gevoeligheid en sub—inflamma- torischen toestand, als wanneer de lijder niets meer binnen kan houden, en nu dubbel door gedurig braken en persingen afgemat wordt. Spoedig worden nu de secretien ook hoe langer hoe tegennatuurliijjker en menigvuldiger., eindelijk colliqaauf ; er komen krampen bij, vooral dikwijls eene krampachtige ischurza , de handen worden koud en met een klam zweet bedekt, terwijl de buik brandend heet is. Plot- seling, wanneer de ziekte ten top gestegen is, houden de pijnen in den onderbuik op; het gangraena verspreidt zich in de dikke darmen; colliqpuative stinkende. ontlastingen volgen nu onwillekeurig ; dikwijls ontstaan er ware Aae- morrhagiae intestinorum ; zenuwtoevallen, als subsultus tendinum, singultus , delirium mus- sitans, enz. stellen zich in,en eindelijk , ten hoogste uitgeteerd cum factie hippocratica, maakt de dood een einde aan zijn bitter lijden. Over- gangen in andere ziekten, of zmetustasis naar andere deelen zijn in deze ziekte ten hoogste zeldzaam ; of dezelve genezen of zij gaan in de chronische dysenteria over , of de lijders sterven. De genezing mag men zich voorspellen, wan- neer de snijdende pijnen in den onderbuik en de persingen niet lang aanhouden, zonder dat er ontlasting volgt; wanneer deze ontlasting, in den O o be= ( 3o2 } beginne slechts uit slijm met bloed bestaande, spoedig met meer consistente stoffen of natuur= lijke excrementa verbonden wordt ; wanneer de lijder jong, vaneene goede onbedorven con- sttutie en van een sanguinisech of sanguineo- phlegmatisch temperament is; wanneer een ligte gastrische staat , of wel eene bilieuse diarrhee met verligtmg intreedt, de pols het krampach- tige ingetrokkene verliezende, weeker en volier wordt, eene algemeene gelijkmatige transpiratie uitbreekt, de wriza eopiosa en met sedimertum voorzien is, en de eetlust zich weder instelt; dan kan men op eene grondige genezing hopen. Den overgang in eene chronische dysenteria heeft men te vreezen , wanneer de graad der ziekte hevig is geweest, wanneer het individu van eene verzwakte constitutie, reeds meermalen ziek geweest, van een cholerisch of melan- cholisch temperament is, wanneer de ziekte lang duurt; enz.; als dan verminderen de ver- schijnselen slechts tot op eene zekere hoogte, de ontlastingen blijven nog altijd menigvuldiger ; en zijn liquider dan in den gezonden toestand, gewoonlijk nog van tijd tot tijd met buikpiijjnen en persingen verzeld; de eetlust herstelt zich wel allengskens , wordt zelfs somtijds zeer sterk; doch uithoofde der geringe absorptie en weel= vuldige ontlastingen is de reproductie gering, en de lijders blijven in den staat van zwakte, waarin zij zich bevinden, of komen ten uiterste lang- ( 3o3 ) langzaam „bij; de teruggeblevene torpide zwak= te der vaten des onderbuiks vooral stelt des zelve gedurig bloot aan passive congestien, wel= ke tot passive ontstekingen aanleiding geven; waartegen de zorgvuldigste en meest gepaste geneeswijze zeer dikwijls schipbreuk lijdt, Hier door frequente recidiven , zoodat dikwijls bij de geringste gelegenheid - gevende oorzaken, b. v, een enkele: koude nacht, of eene geringe fout in de diëet, de ziektean hare volle kracht terug- keert, terwijl met elke nieuwe verheffing de moeijelijkheid tot herstelling toeneemt; slechts de zorgvuldigste oplettendheid zoo wel van de zijde van den lijder, als van den. geneesheer kan in dezen toestand nog de genezing bewer= ken, en dikwijls is de spoedige vervoering naar meer gematigde luchtstreken , of eene zeereis nog het eenigste redmiddel; anders verval len de lijders door geheel vernietigde resorptie van het darmkanaal in Zienteria, Aydrops enz, worden cachetisch, of de herhaaide recidiven brengen eenen chronischen ontstekingachtigen toestand in de darmen, vooral de dikken, voort, welke in desorganisatien overgaat, en zoo toch met den dood eindigt. (*) De chronische dysenteria kan ook maar sym= *) Na acute zoo wei als chronische dysenterien blijft blj vele lijders , die of door hunne meer lymphatische ener- gielooze ligchaams-gesteldheid daartoe gepredisponeerd zijn; ot die door onoplettendheid in het regimen, of andere oor- ii ( Zot ) symptomatisch zijn, als wanneer dezelve voort- gebragt en onderhouden wordt door een orga- nisch gebrek van het een of ander ingewand des onderbuiks, suppuratie der lever of darmen, en als dan eindigt de ziekte gewoonlijk ook met den dood. Als secundaire ziekte verschijnt de dysenterie na alle ziekten, waar de buiks-ingewanden hevig aangetast geweest zijnde, in eenen staat van groote verzwakking zijn overgebleven, en daar dit met de meeste hier - heerschende ziekten plaats grijpt, kan zij na alle deze ziekten volgen. | Sec- oorzaken aan herhaalde recidiven zich blootgesteld hebben , een toestand over, die hier te lande in het algemeen met den naam van spruw, ( misschien aphtae tropicae?®? } bestempeld en zeer gevreesd wordt; het voornaamste sy7z- ptoma van dit lijden is de verandering, die men’ aan de tong opmerkt;.deze is namelijk hoogrood, of bleekrood , of donkerbloedrood , zonder het minste beslag, veel meer zoo glad en liniiende, als een spiegel; zelfs de kleine pa- pillen zijn onzigtbaar 3 het slymvlies schijnt geheel verdwe- men te zijn, en zou veel meer voor eene sereuse mem- braan kunnen gehouden worden, indien hetzelve meer vocht afscheidde; doch de tong is droog, en deelt aan den vinger de gewaarwording mede, als of men fijne gedroog- de darmen aanvoelt; daarbij zijn de sedes of vrij regel matig, min of meer gebonden, of diarrhee-achtig; geene pij- nen hoegenaamd; de zieken houden zich voor hersteld, en denken en spreken alleen van het &pbeuren hunner ver- lorene krachten; het eenigste, waarover de lijders somwijlen klagen, is dorst; de eetlust is dikwijls, ja meestal vrij goed. Heeft deze staat eenigen tijd geduurd, dan blijft in der daad zeer weinig hoop op herstel over; de droogte der tong neemt toe, de epidermis schijnt zich in stukken van de- zelve los te maken, waardoor mond en tong zeer gevoelig worden; dikwijls vertoonen zich duidelijk aphtae om de randen der tong , en maken het gebruik der Mere slij- ( 3o5 ) Secttones cadaverts. De autopsien der aan dysenteria gestorven lijders toonden altijd teekenen van aanmer- kelijke desorganisatien in de dikke darmen aan, welke zich, naar mate van de hevigheid der ziekte , meer of min tot de dunne darmen uitgebreid hadden ; meesttijds vond gangraena in de dikke darmen plaats, of dezelve waren aanmerkelijk verdikt, geulcereerd, op sommige plaatsen , vooral in het coecum , dikwijls rup- turen , met uitstorting der stoffen in de buiks- holte, en het weefsel somtijds zoo broos, dat men slijmige mondspoelingen noodig; kort of lang daarna begint de dysenterie op nieuw , dikwijls met zeer onaangename en onophoudelijke buikpijnen en tenesmus vergezeld , doch dikwijls ook zonder dezelven; eindelijk worden de ontlas- tingen putried en zeer stinkend, en de lijder sterft. Bij de sectio cadaveris vindt men dikwijls de darmen, vooral de dunnen’, zoo dun als papier , rozenrood , zonder slijmvlies, de inwendige oppervlakte derzelven omtrent in denzelfden toestand als de tong; het dikke gedarmte veelal geulcereerd , verdikt en gedesorganiseerd. De eenijste middelen, die mij in zoodanige gevallen nog somwijlen goede diensten bewezen hebben, zijn: 1°. Eene allerstiptste en zeer gestrenge diëet; de eenvou- digste spijzen , arrowroot, sago, rijst of meelpap moeten den lijder bij het gewigt worden toegediend ; 29. Tegen den lastigen tenesmus moeten herhaalde reizen vrij groote giften van castor-olie worden toegediead , tot dat dezelve bedaart. 3°. Tot versterking van de verslapte ingewanden moe ten zachte tonica worden aangewend, edoch met groote voor- zigtigheid ; mij is hier in deze gevallen geen beter middel bekend dan de radix et herba psydii pyriferi in decoc— tum of infusum , als gewone drank gebruikt. 4°. Wanneer deze middelen niet spoedig beterschap bewerken, dan verandering van klimaat. ( 3o6 } men het naauwelijks tusschien de vingers vatten konde, zonder het te verscheuren. De glandutae mesentericae waren gewoonlijk vergroot, verhard en somtijds ook verzworen; meesttijds was de lever of de milt of beiden vergroot of verhard, somtijds abcessen in de lever aanwezig. Oorzaken. Als gelegenheid-gevende oorzaken, kan men alles beschouwen, hetwelk tot stoornis der huid- en lever- secretie iets bijdragen kan; want dat deze beide functien in de dysenterie altijd abnormaal zijn, hierop heeft ons Dr, JOHNSON reeds opmerkzaam gemaakt; dat op verre na in de meeste gevallen de functie der huid primair, de functie der lever daarentegen secundair aangedaan moet zijn, laat zich ge- makkelijk opmaken uit de reden, dat de huid meer in contact met de uiterlijk op ons inwer- kende oorzaken zijnde, daardoor ook meer bloot- gesteld is; deze beide funclien nu gelaedeerd zijnde, wordt het evenwigt in de algemeene circulatie opgeheven , de aandrang der voch- ten naar de inwendige deelen, vooral den onder- buik, vermeerderd , waärdoor de opwekbaar- heid der ingewanden stijgende, hunne werk- zaamheid zoo wel daardoor als door hunne consensus met de huid, als vicarierend orgaan, vermeerderd wordt , waardoor het ontstaan der ( 3o7 ) der dysenterische verschijnselen zich gemakkelijk verklaren. taat. Plotselinge temperatuurs — afwisselingen , zich blaottestellen aan togt met een bezweet ligchaam, of wel nog meer het onvoorzigtige baden op het midden van den dag, waartoe de soldaat, ver- bit zijnde door den marsch, zoo zeer genegen is, wanneer eene rivier of water zich bij zijne rustplaatst bevindt, het bivouacqueren op den blooten grond bij koude , door den rijkelijken daauw altijd vochtige nachten , het aanhouden van natte kleederen zijn als voldoende gelegenheid gevende oorzaken te beschouwen. Men dient verder bij alle, door deze ziekte aangetaste lij- ders eenen aanleg of voorbeschikkende oor= zaak te veronderstellen, welke in eene, het indi vidu eigene prikkelbare zwakte van ingewanden bestaat , zoodat die genen, welke van de ons beduidendste oorzaken buikpijnen en buikloo- pen krijgen, ook het ligtste door de dysenterie aangedaan worden. Alle overmatige prikkels, wel ke door overprikkeling bet darmkanaal verzwak- ken, zoo als het misbruik van sterke dranken, specerijen enz. , vermeerderen den aanleg dezer ziekte, en zijn somtijds op zich zelve vol- doende, dezelve voorttebrengen ; hiertoe behoort ook het gebruik van slecht voedsel , slecht brak water, en bij zeer zwakke ingewanden zelve, het overmatige gebruik van de te zeer verkoelende vruchten, en eindelijk nog het mis- bruik “ ( 3oB ) bruik der purgantia, waartoe zoo vele menschen , welke bij elke kleine ongesteldheid van niets als van ophooping «van vuile: stoffen of van gal droomen, en gedurig den belagchelijken term van obstructien in den buik in den mond hebben, zoo genegen zijn. Indicatien ter genezing. Wat de geneeswijze dezer ziekte betreft , zoo is wel geene ziekte , zoo als Dr. ToHNSON te regt zegt , aan meer verschillende stelsels hier omtrent onderhevig geweest , dan de dysenteria; men heeft dezelve dan door de antiphlogis- tische% dan door de evacuerende, dan weder door de diaphoretische methode behandeld , naar mate men de naaste oorzaak of in ontsteking, of in ophooping van galachtige drekstoffen , of in eene catharrale oorzaak zocht. Iedere dezer onder- scheidene geneeswijzen moet niet van succes ont- bloot geweest zijn, daar zij eenen geruimen tijd stand gehouden en practici van ondervinding ter voorstanders gehad hebben; eenigzins laat het zich uit het vooraf gezegde ook verklaren, daar de antiphlogistische zoo wel als de evacu- erende methode door afleiding of ontlasting de plethora abdominalis verminderde, de dia- phoritische , echter geheel in den beginne of in zeer ligte gevallen, door wegneming der naaste oorzaak de ziekte voorkomen of stuiten konde. Aan ( Sog ) Aan Dr. TomNson komt de eer toe, van, door ons opmerkzaam te maken op -den.toestaud „der huid en dever-secretie ‚den grond gelegd te hebben totieene meer: rationele behandeling ; docht hoe ierationeel het ook,wezen moge, met eene der te voren aangenomene methoden exclusivelijk deze ziekte altijd en onder alle omstandigheden te wilien genezen, even irrationeel zoude het mij daarentegen voorkomen „deze methoden geheel te ver werpen. „Op onze,vooraf gemelde, theorie, der. ziekte gebaseerd komen ons'de, volgende indicatien ter genezing de ‚beste: voor: | Vooreerst, gente der verloogde werk= zaamlieid der,„darmbuis, voorkoming van der zelver „overgang in ontsteking; Ten tweede „ herstelling der, huid en lever secretie: „Een der de, geriezing der. an blijvende prike kelbane zwakte en vermeerderde afscheiding r, darmbuis, verhoeding. van, recidiven en over- mers in chromsche dijsenterie; De darmen;-als edele, aan-zenuwen en iede vaten „zoo rijke sn giasdent hier …hoofdzake- lijk lijdende, verlangen onze eerste en naauw- keurigste- oplettendheid , „en waar „de hevig- heid der, verschijnselen, reeds eenen ontsteking- _achtigen toestand, of. den overgang. in denzelven zoude kunnen doen vreezen, is, het. de eerste phgt, hier, tegen te waken en de antiphlogisti- sche methode aantewenden ; zeer zelden echter P p komt { 1d } komt deze methode vin’ hare volle uitgestrekt heid te pas, en waänneer dezelve plaats vand, dan is dst slechts bij zeer sterke, jonge / »vola bloedige; ‚ nog miet door een tang: verblijf in deze gewesten, of door ziekten verzwakte subjecten ; en waar de gelegendheid-gevende- oorzaken hevig ingewerkt hebben; en dan altijd nog wel iden eersten beginne der ziekte. De primitive zetel der affectie van de darmbuis zijn buitendien in den beginne altijd de dikke darmen; “welke reèds minder gevoelig van vaard, ook theer- tot eerien sereusen ontstekings — tóastaaid overhellen, wel- ké de antiphlogistische methode nooit zoo in hare voMe kracht noodzakelijk maakt ; de vin= dividaele constitutie, de graad en het den rekel der ziekte moeten ons hier geleiden. #J Waar men eene V.S. institueren kan, trachte men ín ééns de kwantiteit bloeds te bepalen, óm, z00 mogelijk, door den schok, hierdoor wan de’ algemeene circulatie tongebragt: het gestoorde cvènbwrigt te herstellen en den vermeerderde? toevoer der voektten maar den onderbuik’ âfte- leiden! Plaatselijke bloedontlastingen , door mid del. van bloedeuigers of koppen, zijn meer al- gemeen aan te bevelen ; en ook vaneen uitge= strekt nut. Imwendig bin alle «geneesmiddelen bmten de emollientia én” inwolventia te sek rte vj (zie R. no. 17 en 18.) VAN GANSEN Uitwendig applieere men, bij groote giochi heid des onderbuiks, cataplasrmata emollientia, bij € Bur bij mindere. gevoeligheid ,„ Zinimenta volatilia anodyna sj emplastra aromatica, rubefacientia, enz;;*) Clysmaáta emollientia (6) zijn , waar de tenesmi de’applicatie maar eenigzins toelaten , van: zeer veel nut, voornamelijk „ wanneer. de ont— stekingachtige toestand. gematigd zijnde, men: dezelye met. eenige weinige gremen-opium. ver- bindt; zij zijn-dau zoo) wel. door hunne ontspan— nende werking; als. door de evacuatie en. ruimte, welke zij in de darmen bren,en, van het beste eftect. (zie R. no. 19.) tis bE “Aan deze eerste indicatie naar omstandigheden: __ voldaan zijnde, ga men. over tot de tweede, en trachte namelijk, door herstelling der „huid-en lever-secretie ‚de naaste oorzaak: te verwijderen ! De. functie der huid meest primitief aangedaan: zijnde, zoude. men:hier veel nut van de diapho— retische methode „moeten verwâchten ; dan dit zoude ook tevens-- geheel, in. den. beginne. ders ziekte moeten wezen „ en-deze periode is te: kort „ dan : dat, dezelye, niet reeds’, verloopen - zoude, zijn , woor. wij ,deoslijders, te ziem. krijgen want of de gelegenheids-oorzaken, hevig inwer- kende; heeft de luesio der beide functien-eens=- ) 0 klaps , Teylers ardeche Lull toek niet in!den beginne der zjekte , en bij den acuten aard worden aange nd ? _ ($) Van geene geneesmiddelen heb ik bij de dysenteria in het algemeen minder uitwerking gezien dan van-clysmata ;'de eenigste clysmatas, die somwijlen nog in den ehronisghen aard. der ziekte eenig nut schenen te stichten, bestonden uit eene solutio acet. plumbi met opium; doch ook hjervan was de werking zeer onzeker, ( Zui) klaps en bijna gelijktijdig plaats, en het gestoorde: evenwiët in « den organismus is zoo hevig dat naaste. oorzaak en ziekte elkander’ oogen- blik kelijk opvolgen; als wanneer de tijd te kort is, om dit voortekomen, of dezelve ontstaan lang- zaam, en worden als dan door de lijders zelve over het hoofd gezien. Het eerste is het geval met de acute dysenterien bij-robuste, plethori- sche, nog met volle energie en reactie-vermogens begaafde, of pas uit Europa aangekomen sub jecten; in het tweede geval zijn de dysenterien minder haastig, en vinden ook meer plaats bij reeds eenigzins geakklimatiseerde en door den in= vloed van het klimaat verzwakte individus. > Desniettegenstaande blijft": tóch „de herstel — ling vof bevordering ‘der huiduitwaseiming ‚> of- schoon ook niet voldoende, om de ziekte in harem voortgang te stuiten, altijd van groot belang ;- en brengt, wm den beginne-gebezigd, altyd eenige. verligting aan. ‘Veel komt- het ‘hier tevens!aan: op ‘het karakter der ziekte, hetwelk’ zeer: naar het jaargetijde variëert; zoo” predomineert ‚ ge— durende de oostmouson, van de maand Mei tot September toe, het catharrhaal-rheumatisch ka rakter, hetwelk vooral op deze ziekte zeer in- flueert. Het is:als dan ook, dat dezelve van het meeste nut is; terwijl dezelve i in de kenteringens waarin het karakter meer gastrischis, minder te pas komt. Zonder zich derhalve nu juist ge- heel alleen tot de diaphoretische methode te be ( 315 ) bepalen ;-late ‚men ‚den lijder. evenwel in den _ beginnealtijd een « zacht diaphoretisch _ regi= men. observeren, zonder :daarom andere , meer aan! het oogmerk::voldoende middelen: achterte= laten! Menbereikt dit, door den lijder, zoo veel mogelijk , in eene geld eenieini temperatuur te houden, warm te bedekken en door zacht op de uitwaseming ‘werkende potiones: ( R. no. 20.) de diaphoresis te bevorderen; laauw — warme ba= den . vooral -zijn niet “te verzuimen, als het beste en meest algemeen werkende middel, ter her stelling der-huid-secretie, tot afleiding der vochten naar de huid, en tot ontspanning van den meest- tijds, in den beginne aanwezigen. krampachtigen toestand-der vaten; «ook „de ipecacuanha, in re- fracta dosi, of met opium verbonden, ‘als pulvis DOVERI; bijzonder tegen den nacht gegeven, is van. bijzonder nut. Met de grootste zorgvuldig heid wake men verder, dat de lijder bij het menigvuldige opstaan, waartoe hij door de fre- quente „persingen «en neiging tot stoelgang ge- noodzaakt wordt , geene koude vatte; en be- lette, zoo veel > silt dat hij niet hlhsihoats ga! het invoeren van eene warme wollige kleeding , zoo als van flanel of eene andere even: zoo slechte geleider der warmte-stof, waar- _ mede de lijder altijd bedekt bleef, zoude dit na- deel--veel voorkomen: Even eens als wij nu hier de diaphoretische methode, als. een op verre na in de meeste ge- ( 31ië ) gevallen ontoereikend middel ter genezing dee zer ziekte, maar, veel eer, alseen nuttig adje vans ter bereileimg van dhet:groote doel der hers stelling ‚namelijk. van-de gestoorde-functen „ bes schouwd hebben; zoe is het ook met de aans! wending der» evacuerende methode, de pur— gantia, namelijk, gelegen; deze’ zijn nog meer. als enkel palliatief werkende. tebeschouwen: 5 even zeldzaam, geloof: ik, is met dezelve eene grondige genezing: bewerkt; ew waar ook, vin enkele gevallen „ de ziekte woor het aanhou- dend. gebrwik.van onlast-middelen geweken: mag zijn, daar kan mem gemakkelijk «priori he sluiten, welk eene groote zwakte der: imgewan= den moet. overgebleven zijn ‚ hoogst moeijelijk naderhand te verbeteren „ “waardoor. de lijders gedurig aan’ recidiwen „geexponeerd „ nog Jang daarna, em mogelijk gedurende den: geheelen overigen tijd van zijmw verblijf alhier, 1/cenen kwijnenden toestand heeft. moeten doorbrengen: Evenmin echter: zijn dezelve geheelte verwerpen ja zelfs weinige gevallen van dysenteriem zuilen voorkomen, ‘waar: dezelve miet éénmaal of zelfs meermalen geindiceerd zijn; men beschou= we dezelve echter niet ‘als meer, dan zij wer= kelijk ziju, namelijk slechts. als palliative mids delen „ op eene momentanele ontlediging - der darmbuis en daaruit voortspruitende ruimte der vaten bevustende! Men bediene zich der— halve niet wan dezelve, als wanneer indicatie daartoe aanwezig is, wanneer , namelijk , de lijder sa À ( 315 } sedert: eenigem ‘tijd «geene materiele sedes. ge- had en metsrals:slijm em bloéd -onttast diebbendes men tot chetaanwezen. van: fueces, door kräampach= tige.» zamentrekkingen der darnsbuis sterug: ge houden; beslusten- kam! men bediene “zich, bij voorkeur, van zachtere. escoprotica ( R.-no. 21 en -22 ‚ waaronder het oleum ricináé bijzonder aantebevelen +s, en hetwelk an de moebtegevals len: swoldoende - zal zijn! in; enkele gevalten, _ waar: meer-éorpor ww den tractus intestinalis predomimeert,, ‘vof … seb: “hevige irritatie der darmbuis aanwezig is, heeft.amen het toedienen van R, no. 25; zoo welswegens de verhigtngs opde ruime-ontlastingensvolgende, alsnrede onr eenen-schok; ‘aan de afscheidende vdatjes der lever toetebrengen , ven-zoo: de seeretie te herstellen, nuttig: bevonden; zeldzaam was de’ goede „wer= king echter van langen dwar. Nadeelig em ge- contramndiceerd zijn. vooral deze middelen in den eersten beginne der ziektes waûneer: men. dilewijls. nog» in staat zoude zijn „door een:ge= _ past-diapboretisch regime; de hevigheid der ziekte te vverminderen , 7 waartoe men zich door het vroegtijdig gebruik der purgantia. den weg geheel afsnijdt, en de congestien naar de intes— tinaslechts vermeerdert (*). — «> - Het: (*) Het oleum ricini wordt bijna in alle stadien der ziekte, _ van den eersten beginne af, tot de herstelling toe, met voor- deel gebezigd; ik kan inderdaad dit middel in toereikende giften aangewend, miet genoeg prijzen; ‘dáarentegen heb ik van het gebruik van diaphoretische nriddelen alleen noch in den beginne noch in het vervolg der ziekte immer eeni- ge voldoende resultaten gezien. ( 316 } Het hoofdmiddel in deze ziekte is ven blijft echter «de _calomel „… en geen middel, ook is in deze gewesten meer voegende. aan’ «den tegennatuurlijken toestand, welken in de :ende- mische ziekten hier in onze functien. plaats grijpt. Men «heeft slechts de ziekelijke, plaatsgriijpende conditien, zoo door den invloed van het klimaat, als door bijkomende gelegerheids— oorzaken „op onzenorganismus voortgebragt, te vergelijken met de uitwerkingen van den calomel, om te kunnen begrijpen; hoedanig dit middel het paracea uni- versalis … inde ziekten „der keerkringen” ge- worden is.(*). Zoo speelt het nu ook in de ge- neeswijze der. dysenterien hier „ sedert eenen ge- ruimen ‘tijd, de hoofdrol, en is. zelfs van eenige schrijvers, waaronder. Dr. JOHNSON , als specifi cum, “bijna “met alle „verwerping van andere kuurmethoden, aanbevolen geworden; hetis ook niet te ontkennen, dat deszelfs eigenschappen,’ als bewerkende eene algemeene vermeerdering der levenswerkzaamheid ‚ bevordering van” alle „se eretien; doch padifiek die der lever, en mogelijk. oxijdatie, van het bloed , volmaakt aanvelk gène- zingsplan, tot herstelling der in deze ziekte plaats grijpende. conditien, beantwoorden moet, en vals zoodanig hebben niet alleen-de- op daadzaken en Ek ke Ì (C°) „De calomel, pn ja, in deze, gewesten, een bijna, on=, misbaar middel; maar men bestem pele: betzelve toch nim—- mer met den naam van panacea! van deszelfs gebruik of, misbruik, als panacea heb ik oneindig veel nadeel gezien. (317) en ondervinding steunende observatien van ver - scheidene schrijvers, waaronder ook de schoone - verhandeling van Dr. JouNsoN,; over de Dysen=- terie , maar ook onze eigene ondervinding van verscheidene jaren ons hetzelve leeren kennen. Dan dit alles moet ons niet blind maken jegens de kwade gevolgen, welke van de andere zijde weder uit een onverschillig gebruik van dit, op onzen: organismus zoo ingrijpend werkmiddel onstaan — kunnen, en men dient wel in het oog te houden, dat het slechts zoo lang absolut heilzaam blijft, als het op eene rationele wijze, en overeenkomstig met de krachten en con- _stitutie des lijders, en den graad en de peri- ode der ziekten toegediend wordt. Het be- wustzijn, dat, zoodra wij den lijder tot sali- vatie gebragt hebben, de verschijnselen der ziekte ophouden zullen, geeft. ons geen regt, deze salivatie nu voortaan slechts bij iederen lijder te bewerker, tenzij wij ons van te voren verzekerd kunnen houden, dat úu ook de ziekte hiermede geheel hersteld zal zijn; dan dit is op verre na niet het geval ; menig malen storten de lijders, na doorgestane salivatie, weder in, en hoogst moeijelijk is het als dan, deze lijders nog te redden ; meestal, wanneer zij ook ditmaal den dans ontspringen, vervallen zij in eene chronische dysenterie, waaraan zij lang- zaam uitteren „bij de minste oorzaak weder in- storten, ea over het geheel hun leven slechts redden kunnen, wanneer zij deze gewesten ver- Qq la ( 318 } laten. … De werking des calomels bestaat in eene algemeene vermeerdering der levens-reactien; de salivatie is deze werking tot haren hoogsten top gebragt ; wat moet het gevolg zijn? verzwak- king naar evenredigheid der plaats gehad heb=- bende opwekking, en hierdoor dan weder grootere torpor in de vasa abdominalia, en dus meerdere voorbeschiktheid tot congestien en óphooping van bloed daarkenen; ook eene ver= hoogde gevoeligheid blijft na het gebruik van den calomel achter, en eene sterk vermeerderde vatbaarheid, van door de minste catharrhale oor- zaak aangedaan te worden, zoodat na deszelfs ge bruik de lijders in atle opzigten tot recidiven voor= beschikt worden, terwijl de krachten, om weder- stand aan de ziekten te bieden, verminderd zijn; en de werking van hun redmiddel, de calomel, voor de tweede maal gebruikt, zelden zoo goed aan het doel voldoet, als de eerste maal, zonder in aanmerking te nemen de®steeds grootere na- deelen, waarmede een tweede gebruik van dit middel tot dien graad toch noodzakelijk verbonden moet zijn; ook niet altijd gelukt het , m geval van recidiven, den lijder voor de tweede maal in sali= vatse te brengen alsdan verwekt het gebruik van den calomel slechts eene versnelde circulatie, brengt den lijder in eenen koortsachtigen toestand, verwekt groote pijnen in den mond, echter zonder die zwelling en copieuse speekselloozing , welke eene anders zoo weldadige afleiding van het lijden | der ( 319 } der darmbuis en verligting van alle toevallen te weeg brengt; integendeel de, ziekte-verschiijnselen nemen onder deszelfs gebruik -toe, em vooral de pe vand pre worden dan sterk vermeer derd. | Het. zij wetre van mij, dat ik hiermede de geneeswijze der, dysenterie door middel van den calomel zoude. wallen afkeuren; integen= deel bekenne ik, in alle hevige gevallen dier ziekte mijne toevlugt tot deszelfs gebruik , en zelfs tot salivatie toe; te hebben moeten nemen , en zelfs in de meeste gevallen van eenen goed= aardigen ‚ min hevigen aard, waar het mij gelukt was, de ziekte. door andere middelen te breken, evenwel mij-altijd van kleine giften calomel, als het beste middel tot. geheele herstelling der secretie des onderbuiks, bediend te hebben. Ik zeg dit alleen, om dat middel niet als zoo geheel onschadelijk te doen voorkomen, als menigeen ‚ de verhandeling «en rapporten over de geneeswijze met dit middel lezende, wel zoude gelooven , en‘ hierdoor in ket denkbeeld gebragt worden, dat salivatie een specificum tegen ‚ de dysenterie zijnde, men slechts onverschillig jederen lijder, aan die ziekte laborerende, behoefde te laten saliveren, om hem te genezen. Het is _ immers even irrationeel als strijdig met alle regelen eener gezonde ziekte-kunde;: dat een middel, zulke hevige reacten in onzen organismus voortbrengende, even goed voor alle individus, van ( 32ò ) van welken ouderdom, kunne, temperament, constitutie , levenswijze, in alle graden van ziekten, en onverschillig, welk karakter in deze ziekte predomineert, zoude passen. En zal iemand, die Dr. sorNson’s verhandeling leest, miet ligt in zulk een denkbeeld gebragt worden , wanneer hij ziet, hoe onbepaald de gift van dit middel daarin opgegeven wordt, en dat aan alle intentien voldaan schijnt te zijn, zoodra de lijder slechts saliveert ? Het is waar , het eerste succes dezer behan- deling schijnt alle verwachtingen te overtreffen; de salivatie naauwlijks ingetreden zijnde, hou- den alle ziekte — verschijnselen plotseling op, en de: lijder heeft, uitgenomen de ongemakken der kwijling, die in evenredigheid van zijnen vori- gen ziekte-toestand werkelijk gering zijn, zich nergens over te beklagen. De kwijling ophoudende, en de lijder het be- hoorlijk regimen gedurende dezelve betracht heb- bende , blijven ook de ziekte-verschijnselen meest al weg, en slechts de voorheen vermelde zwakte en groote gevoeligheid blijven over, dewelke ook, wanneer de lijder den behoorliijken tijd van re- convalescentie uithouden, en zich aan den invloed van alle nadeelig werkende potenzen, of welgeheel aan. de endemische constitutie onttrekken kan, zonder verdere nadeelige gevolgen door den tijd ver- dwijnen; dan hoe weinig zijn deze laatste condi= tien vooral op den militairen stand alhier toepas- | 8 selijk ( Zar ) selijk te maken! en daar het zoo wel onder de pligten van den geneesheer behoort, de ziekten zijner lijderste herstellen, als hen voor dezelve te bewaren, voldoet hij daa wel aan dat oogmerk, wanneer hij dezelve van onder zijne behande- ling weg laat gaan met eene groote voorbeschikt- heid, om die ziekte terug te krijgen, terwijl de hulpmiddelen, welke hij tot hunne genezing heeft, hoe langer hoe krachteloozer worden ? En dit bekende onze waardige Schrijver zelf, wanneer hij zegt: « Dien genen, welke in hee- «te gewesten eenige ondervinding gekregen «hebben, zal de treurige daadzaak niet ont- «gaan zijn, dat, na iederen aanval van dy- csenteria, en na ieder jaar langer verblijf « tusschen de keerkringen ‚ dit middel (de ca- « lomel ) grootere moeite heeft, de ziekte te «overwinnen; na verloop van tijd, wanneer «de tusschentijden tusschen de- aanvallen kor- «ter worden, vinden wij het eene zeer ver- «drietige geneeswijze, den mond gedurig door « kwik aantedoen; en wat erger is, de verlig- cting, hierdoor aan de kwaal toegebragt, is «slechts palliatif; zoodra de werking ophoudt, «krijgen wij den lijder terug, erger dan ooit; «op het laatst kan de organismus in het ge- «heel niet meer aangedaan worden, en de lijder csterft, daar’ het eenigst hem overblijvende C vódhitidaer hem ontbreekt, namelijk, verande- «ring van klimaat.” De - ( 522 ) De aangevoerde gronden zullen, hoop ik, wol- doende zijn, ter staving van mijn gevoelen, dat namelijk de calomel, hoe onschatbaar en onont- beerlijk ook in meest alle ziekten dezer ge= westen , geenszins echter een zoo geheel onscha= delijk middel is, dat deszelfs onverschillig gebruik niet in hed zoude kunnen ontaarden, en dat men, behoudens eene rationele aanwending van denzelven,. waar dit middel geindiceerd is, evenwel, zoo veel mogelijk, de aanwending tot het punt van salivatie toe moet trachten te ver= mijden. Ten uiterste moeijelijk is het, dit beken ik, vooral voor den jongen, pas uit Europa aanko= menden geneesheer, hier den juisten middelweg te treffen, en zich te hoeden, om niet te veel noch te weinig te doen, te meer, daar zich geene vaste algemeene bepalingen.daar laten stellen, waarnaar hij zich zoude kunnen rigten, en welke hem tot een zekere. gids op dit glibberige pad zouden kunnen strekken; behoorlijk te individualiseren is bier de, groote kunst,en hiertoe geraakt men slechts door een gezond oordeel en ondervinding. Eenige punten zijn er echter, welke, met be= hoorlijke oplettendheid inhet oog gehouden , hoe wel verre van onsmet zekerheid te deiden ‚de taak evenwel gemakkelijker kunnen maken. Een eerste punt, en hetwelk al onze oplettend= heid verdient, is de verandering van het heer= schende karakter der ziekten naar de verschil= lende jaargetijden. Ge- ( 325 ) Gedurendede kenteringen, namelijk, in de maan= den Februari, Maart en het begin van April, en in September , October tot half November toe, wan= neer de hoogste graad van warmte plaats wiki; geene frissche, goed doorwaaijende winden de atmospheer verkoelen en zuiveren, de lucht, ge- durig met onweders bezwangerd, ter neder vhn uk kend op den organismus urwerkt, dan heerscht ook de grootste torpor in alle onze functien en sijstemen , de vaten des onderbuiks zijn dan meer aan passive, congestien en stases onderhevig; de secretien vooral van het galsijsteem gaan traag voort; gastrische ziekten of gastrische com= plicatien zijn frequent, en het heerschende karakter is doorgaans asthenisch. . Het is als dan, dat bij het geringe reactie- vermogen, waarmede onze organismus in die tijdperken begaafd is, ook sterke , en kwantitatif grootere prikkels vereischt worden, om den ziekelijken toestand te bestrijden 3 en het is ook alsdan ‚dat men in de gevallen , waar de calomel geindiceerd is, ruim in zijne giften zijn moet; men talme hier niet, maar trachte, zoo spoedig mogelijk, die algemeene ver hooging der werkingskracht te weegtebrengen , welke _ vereischt wordt, ‘om het gestoorde evenwigt te herstellen! Men verwachte hier ook, vooral in de dysenterie, weinig effect van de andere geneeswijze; want in de meeste gevallen hangt hier alleen van de spoedige en volkomene werking van den-catomel het heil des lijders af; het ( Saá } het is ook als dan; dat men veelal in het toe dienen van den calomel tot salivatie toe stijgen moet. — | Doch naauwlijks is de kentering voorbij, en de oost-mouson ingetreden, of de lucht veerkrach- uger geworden, van onweders vrij, door frissche doorwaaijende oostelijke winden dagelijks gezui- verd, de temperatuur gedaald, en de atmospheer , gedurende de koelere nachten, morgens en avon- den meer gecondenseerd, rijker aan oxiijgenium , eene verkwikkende nachtrust verleenende, die niet door overmatig zweten of verstikkende hitte ge- stoord wordt, werkt opwekkend op onzen, door het vorige jaargetijde afgematten en prikkelbaarder geworden organismus, en met de terugkeerende energie in denzelven grijpt eene geheele zeer merk bare verandering in het karakter der ziekte plaats, hetwelk nu catharrhaal, ja zelfs sub-in— flammatorisch catharrhaal wordt. Het is ge- durende dit zoo gunstig jaargetijde, van Meij af tot September toe, en bij dit zoo gunstig ka- rakter der ziekte, dat men zonder nadeel voor den lijder met de toediening van den calomel spaarzaam kan zijn. Het is als dan , dat men van de overige geneeswijzen vooral van de diaphore- tische methode, im den eersten beginne der ziekte veel nut verwachten kan, en dat men veelal slaagt de lijders te herstellen, zonder zich van den ca- lomel anders te bedienen als in kleine giften ter bevordering der gal-afscheiding , zonder tot den= zelven als algemeen opwekkingsmiddel zijne toe= ( 325 ) toevlugt te moeten nemen; ook de receptiviteit van onzen organismus voor dit middel is als dan vermeerderd, en de kleinste giften voldoen als dan aan het doel. | Een tweede punt van gewigt is het indivi- duele onderscheid. der lijders betrekkelijk hun temperament, constitutie , ouderdom, te voren gevoerde levenswijze , korter of ligbe verblijf in deze gewesten, en het al of niet doorgestaan hebben van vorige ziekten. Jonge, blonde, sanguinische en sanguineo-phleg- matische constitutien hebben eene groote recepti= viteit, om door den calomel aangedaan te worden ; kleine giften zijn reeds zeer werkzaam bij hen, en zeer ligt vervallen zij in salivatie, welke altijd. bij hen ook meer volkomen is, en met die al= gemeene reactie verbonden, welke men met de aanwending van dit middel bedoelt. Hetzelfde heeft plaats met jonge, robuste, nog niet door een lang verblijf in deze gewesten, of vooraf-- gegane ziekten verzwakte constitutien ; kortom ;, waar verhoogde prikkelbaarheid met een nage- noeg evenredig werkings- vermogen gevonden wordt, dáár zij men spaarzaam in het toedienen van den calomel! __ Ook de periode der ziekte, waarin de lijders on- der onze behandeling ekomen, doet zeer veel af. Waar wij in de gelegenheid zijn, de lijders in den beginne onder verpleging te krijgen , staan ons ook alle hulpbronnen, welk de geneeskunde Rr in ( 326 ) in deze ziekten, buiten den ecalomel, oplevert, nog ten dienste, en de ziekte krfigt hierdoor eene wending , welke minder, en in mindere giften, het gebruik van den calomel noodzakelijk maakt; terwijl de lijders, in eene meer gevorderde periode onder. behandeling. tredende , dikwijls slechts van de spoedige en ruime toediening van den calo—- mel hun herstel te hopen hebben; het spreekt van zelf, dat in tegenovergestelde gevallen ook het tegenovergestelde plaats vindt, _De werking yvan den calomel verschilt verder zeer naar gelang van deszelfs verbindingen; en wegens deszelfs veelvuldige genezende eigenschap pen, heeft dit middel, meer dan eenig ander, het eigenaardige, om in verschillende verbindingen tot ‘verschillende geneeswijze te strekken, Zoo is het reeds uit zich zelf vermeerdering van sedes te weeg brengende, in verbinding met an» dere purgeermiddelen, zoo als rAeum, jatappe, of voor het gebruik van anderepurgantia toegediend, is het een der beste en algemeen gebruikelijkste. purgantia in alle ziekten dezer gewesten. Met diaphoretica verbonden , zoo als optum ;, camphora, ipecacuanha enz., bevordert het de diaphoresis ‚ terwijl het op de lever-secretie tevens werkende, van witstekend nut is, vooral in de dysenteria, waar deze verbinding ten uiterste heilzaam is. (R. no. 24. ) En eindelijk met azzaricarntia en rhabarbarina, in kleine giften verbonden, bevordezt het der- zel C 327 } zelver werkingen, maakt, dat dezelve beter vers dragen worden, en verbetert, door het bevorde- ren van alle secretien des onderbuiks, de spijs- vertering; uitwendig is de inwriijjving van het _ung. mercurialè, hetzij alleen of in verbinding met vlugge en krampstillende middelen; ats arme monia liguida, camphora en Vaud. big. Sijdenh. op den onderbuik, bij de dysenterie, zeer aan= tebevelen. | Een tweede hoofdmiddel in de dysenteria is het opium; die gevallen uitgezonderd’, waar de ziekte in den beginne werkelijk ontstekingach= tg is, en waar dus het verhoogde werkings- vermogen eerst verminderd moet worden; is, van het begin der zickte tot derzelver einde, geene periode , waar hetzelve of alleen of in- ver= binding met andere geneesmiddelen niet gein= diceerd zij. De ziekte zelve haren verloop geein= digd hebbende, blijft nog tang eene verlroogde gevoeligheid der ingewanden over, welke deszelfs _ aanwending en verbinding met versterkende mid= delen noodzakelijk maakt. Men zij echter niet al te ruim met de giften! in kleine doses toegediend, werkt het beter dan- in grooteren, daarlaatstgemelden, aanhoudend ge= bruikt, eene te groote atome der darmbuis achter= laten. Het wordt vooral in verbinding met dert calomel toegediend , welke deszelfs constiperendes kracht verbetert, terwijt het door deszelfs kramp stillende kracht de werking van dem calomel ter ( 528 ) ter. bevorderimg der lever-secretie vermeerdert, (R. no: 25) Aan de derde indicatie, de genezing namelijk der terugbliijvende prikkelbare zwakte en ver- meerderde afscheiding der darmbuis , verhoeding van recidiven en van overgangen in chronische dysenterien , voldoet men door het toedienen van versterkende en bedarende middelen, door het doen houden eener ligte, weinig prikkelende, doch voed- zame diëet, terwijl men tevens de lijders voor alle nadeelige inwerkende oorzaken met de grootste zorgvuldigheid trachte te bewaren, den recon- valescentie=tijd niet te kort bepalende. Er is echter wel geene ziekte, waar men met de toediening der roborantia voorzigtiger wezen moet, en waar dezelve meer onze verwachtingen te shan eelde dan hier; zelfs dáár, waar de vol- komenste indicatie tot dezelve aanwezig schijnt te zijn, waar niets als de verschijnselen eener zuivere zwakte met verhoogde gevoeligheid over- blijven, worden zij dikwijls niet, of slechts voor eenen korten tijd verdragen, en er volgen als dan weder vermeerderde ontlastingen met snijdende buikpijnen en persingen op; somtijds worden zij in het geheel niet verdragen, en men moet het herstel der krachten als dan enkel van rust en van het houden eener goede, voedzame diëet afwachten. Het blijft derhalve een vaste regel, om altijd een begin te maken met die middelen, welke het Ld ren ( 329 ) het ligtste verdragen worden, en dit zijn die, waar de bittere extractie-stof in slijm, of in eene an= dere overschillige stof ingewikkeld is, zoo als de lichem. Ysland , rad. Colombo. cort. Simaruba. Hierop volgen die, waar bitterheid met een aroma verbonden is, zoo als de cas- carilla, angustura enz. Bij de aanwending van deze moet reeds de verhoogde gevoeligheid. merkelijk verminderd zijn, om verdragen te kun- nen worden. Het allerminste ‘heeft men te ver- wachten van de zuivere adstringentia, zoo als de tormentilla gummi kino, terra catechu, alumen enz. ; zeer enkel zijn de gevallen, waar zich deze nuttig bewezen hebben, en dit kan dan nog enkel bij zeer verouderde diarrheën, uit zuivere atonie voortspruitende, het geval geweest zijn (* De arnica, hoezeer anders aangeprezen in de vermeerderde afscheiding der darmbuis, uit zwakte voortkomende, voldoet hier weinig of niet ; meer nut heeft mij nog de rad Ratanhiae bewezen, ofschoon deszelfs werking ook niet. doorgaans zeker en gestadig in hare resul taten is; trouwens dat is, helaas! in deze ziekte met zoo vele middelen uit de klasse der robo- rantià , amaraen. aromatica het geval, dat zich, een. middel bij den eenen lijder ten uiterste, werkzaam bewijst, hetwelk bij eenen anderen in een bijna volkomen gelijksoortig schijnend ge- val (*) Over het algemeen heeft mij tot het hier bedoeld einde geen. middel beter voldaan, dan de herb. et rad, Spydii pyrif. ( 350 } val niets afdoet, ja somtijds wel den toestand verergert. | ) Daar dit grootendeels aan de verschillende graden en nuances van de individuele gevoe tigheid der onderscheidene lijders moet toege= schreven “worden, zoo laten zich hieromtrent ook geene vaste bepalingen hoegenaamd’ ma= ken, en de grootste oplettendheid op de indivi duele constitutien met een trouw geheugen, ten einde zich spoedig eene goede mate onders vinding, eenen scherpen practischen bhk te ver- schaffen, kan alleen den geneesheer uit deze wer= kelijk uiterst verdrietige omstandigheid redden, Onder de bedarende middelen staat zeker het opium, van welks uitgebreid nut en aanwending in deze ziekte wij reeds vroeger gewag ge= maakt hebben, bovenaan; zeer doelmatig is het derhalve, hetzelve in kleine giften aan voor= noemde tonica toetevoegen, of gedurende eenen geruimen tijd lang in de reconvalescentie:, des: avonds, den lijder eene gift optam toetedienen. Van groot nut in deze ziekte is ook het extr. nuc. vomicae. Dit middel, tonische en nareotische krachten in zich verbindende, te= vens met eene specifique, den motus peristalti— cus der ingewanden verminderende werking, is volmaakt voor dezen ziekelijken toestand gepast, en wordt zeer ligt, zelfs bij de grootste gevoelig heid der ingewanden, verdragen. (R. no. 26) (*). Ook (*) Ook dit middel heeft slechts zelden aan: mijne ver- wachting voldaan. ( 331 ) Ook het owyd. zinci nativum en de flores zinci brengen bij zeer verhoogde gevoeligheid, der ingewanden , door hunne revulsive werking op de zenuwen, veelal goede werkingen voorts dan het effect as miet duurzaam, en men kan met deze middelen niet lang aanhouden; zij passen derhalve slechts tusschen beiden, en in ver- binding met andere tonische middelen gegeven, als wanneer zij, door de gevoeligheid der darm— buis aftestompen , maken, dat de laatstgenoem= den beter verdragen worden. In die enkele gevallen, waar zuivere adstrin= gentia konden aangewend worden, bij terugbliijj= vende chronische diarrheën, of bij aanhoudende copieuse bloedontlastingen , uit zuivere atonie voortspruitende, zonder teekenen van de minste ontsteking, is mij de cortex granatoruimn voorge= komen, nog al het ligtste verdragen te worden, vooral in verbinding met het een of ander aroma. \R. no. 27). Minder kan ik dit zeggen van het a/lumen, _£- kino, terr. catechu, enz; meesttijds ontston- den na een kortstondig gebruik op nieuw persin= gen en buikpijnen, die mij verpligtten, met deze middelen op te houden. Waar deze copieuse bloedontlastingen uit zui- vere atonie, zonder schijn van ontsteking, plaats vonden, hebben zich de konde begietingen op den onderbuik mm verscheidene gevallen nuttig bewezen. Imwendig hier bij de A. digitalis | pur= ( 352 ) purpurea toegediend , bewees meer nut, dan de adstringentia. | Het zij mij veroorloofd , hier onder adstrin- gentia ook het saccharum saturni aan te halen! dit middel heeft mij bij eenige weinige lijders, welke aan eene uitputtende diarrhoea, ten gevolge der dysenteria , uitteerden ,‚ met zoodanig ver- hoogde gevoeligheid der ingewanden, dat de higtste tonische middelen niet verdragen werden, en na alle overige middelen en geneeswijze te vergeefs beproefd te hebben, zoodat ik aan de mogelijkheid tot herstel wanhoopte, een uit- stekend nut bewezen. Niet alleen het getal ontlastingen verminderde onmiddelijk op des- zelfs gebruik, maar ook de groote gevoeligheid, welke tot dus verre hardnekkig aan alle zar— cotica en sedartia weerstand geboden had, week in zoo verre, dat tonische middelen konden aan- gewend worden, en de lijders herstelden geheel. Van vijf lijders, welke aan. dit middel, nu twee jaren geleden hun toegediend, hun herstel te danken hadden, heb ik er twee gezond en sterk, de vermoeijenissen van den oorlog gedurig vol houdende, te Djocjokarta ontmoet, zonder dat zij over de minste ongesteldheid klaagden. Ik beken, dat bij het dubbel en mogelijk drievoudig aantal lijders, waar ik dit middel aan gewend heb, hetzelve geenszins aan de verwach- ting beantwoord heeft, en of slechts een mo- mentaneel palliatif, of in het geheel geen effect betoonde. Dan welke practische arts zal dit ( 333 ) niet van zoo veel andere meer beproefde ge- neesmiddelen, wier goede werking algemeen erkend was, niet bekennen moeten, dat hem dezelve ook wel eens verlaten hebben? En dan, men neemt niet gaarne zijne toevlugt tot dit middel, als wanneer alle anderen te ver- geefs aangewend zijn, en de lijder dus reeds genoegzaam in eenen hopeloozen toestand is. Uit dien hoofde komt het mij voor, niet ge- heel te verwerpen te Lijn. Nadeelige gevolgen heb ik van deszelfs aanwending niet bespeurd; ja, andere geneesheeren hebben mij betuigd, het- zelve tot de enorme gifte van 8 à 10 greinen daags te hebben gegeven, zonder eenige buik- pijnen te verwekken. In deze groote giften heb ik hetzelve nooit toegediend; 1 à 5 greinen daags hoogstens; meesttijds was het werkzaam in deze gifte in verbinding met opium en mu- cilaginosa. (R. no. 28). In lavementen bij habituele tenesmi, meer uit eene plaatselijke verzwakking van het iztestinum rectum voortkomende, was ook het extract. Saturn, ingewikkeld in een slijmig vehikel met opium, van een gestadig goed effect. (R. no. 29). (*) In enkele gevallen van terugblijvende habi- tuele diarrheën met torpor in de gal-afscheiding, en verminderde reproductie, hebben zich was- schin— *) Eenige malen heb ook ik van deze lavementen goe- de uitwerking gezien; doch cp verre na niet altijd. S s (531 ) sehingen over het gelieele Hgehaam, doch voor- al van de onderste extremiteiten, met verdunde minerale zuren, volgens JOHNSON, (R. no. So), zeer nuttig bewezen. Wat de diëet betreft, dezelve zij, vooral in den beginne der reconvatescentie ‚ miet te rijkelijk ! de overmatige eetlust, welken de lijders als dan ondervinden, doet han dikwijls excessen begaan ; dezelve zij zacht, niet prikkelend, ligt ver- teerbaar en toeh voedzaarì, melk (*), eijeren, goede soep , meelpap of sago met melk, en hoender- vleesch ! hiertoe bepale zich dezelve in den he- ginne! groenten en vruchten zijn, als min verteer- baar en minder voedend, te verwerpen , terwijl de meer voedende vleeschsoorten, als al te voed- zaam , de opslorpende vaatjes ligt overprik- kelen; langzamerhand, naar mate de spijsverte- rings-krachten toenemen, kan men toegevender worden; doch men houde vooral het kwantitative nog meer als het kwalitative in het oog! De grootste matigheid in het gebruik van geestrijke dranken dient in het oog gehouden te worden ; het onzalig vooroordeel, dat een goed glas wijn tot spoedige herstelling der krachten bijdraagt, heeft reeds menigeen doen instorten, even als bij den soldaat het te vroegtijdig ge- bruik van arak; hoe grooter de terugbliijijvende gevoeligheid der ingewanden was, hoe minder dezelve toetestaan zijn. Ge= (*) Ik herhaal hier mijne vroegere aanmerking; melk verdragen diergelijke lijders hier bijna nimmer. ( 355 ) Gelijkmatige ‚ eenigzins warmere dan de ge wone kleeding, vermijding van catharrhale oorza= ken, en eene matige beweging zonder vermoeijing zijn zeer aan te bevelen. NA CAP IVi FEBRIS INTERMITTENS, Deze koorts levert in haren verloop en ver= schijnselen bijna geen onderscheid op met de onder dezen. naam bekende ziekte in Europa, wel echter, in hare gevolgen en uitwerkselen op onzen organismus, wiens verschillend gewij zigde functien der onderscheidene sijstemen, door het proces van akklimatisatie voortgebragt, ook hier aanmerkelijk influeren moeten; van waar dan ook de congestien naar den onde:buik ge- durende de paroxysmi hier grooter, de dis- organisatien der ingewanden des onderbuiks, bij langer duur dezer koortsen of herhaalde recidi= ven, hier menigvuldiger zijn. Het karakter dezer ziekte hangt v van ha= re complicatien af, welke gewoonlijk of ca= tharrhaal of gastrisch zijn; over het geheel kan men. dezelve mede onder de goedaardigste klasse der hier voorkomende ziekten tellen. Dezelve heerschen ook het meest in den beginne van, en gedurende den oost -mouson, ook wel in het midden des regen-mousons, minder in de ken- te= ( 336 } teringen, als wanneer de remitterende typus meer predomineert. Bezelve komen menigvuldiger voor in de bin- nenlanden dan wel aan de stranden; op sommi- ge plaatsen, welke door nabijheid van moe-, rassen of door een koel vochtig klimaat derzelver ontstaan begunstigen, zijn zij zelfs endemisch. De meest gewoonlijke typus is de guotidiana en tertiana. Quartana is zeldzamer, en waar dezelve bestaat, hebben ook meestal reeds orga- nike gebreken, hetzij van andere voorafgegane ziekten overgebleven, of door langen duur en menigvuldigesrecidiven dezer koorts ontstaan, plaats. De verschijnselen der febris intermittens laten dezelfde verdeeling van den puroxysmus in drie perioden toe, namelijk , die der koude, hitte en zweet, even als in: Europa; welke drie stadia ook meestal waargenomen worden. Een mis- leid gevoel van koude, welke door geenen toe- voer van warmtestof weggenomen kan worden, krampachtige zamentrekking der huid ( cutis anserina) , beven en schudden van het geheele ligchaam, kleine, wel snelle, doch onregelmatige en zwakke pols, hevige dorst enz. zijn hier ook de gewone symptomata van het stadium der koude. Veelal, ofschoon niet altijd , komt hier nu bij een gevoel van volheid in de prae- cordia, hetwelk angst veroorzaakt, hevig braken van niets anders als de genotene dranken, be= ( 337 ) benevens eene drukkende pijn in het linker lypochondrium ter plaatse der milt. De graad en duur van dit stadium is verschillende ;, ten einde loopende , gaat het langzaam in het et, de, namelijk der warmte, over, als wanneer alle te voren krampachtig te zamen getrokkene organen zich uitzetten, en de onderdrukte le- venskrachten met versterkte veerkracht alle functien aansporen. Het gevoel van hitte wordt overmatig, de huid blijft nog droog, de pols voller, harder en regelmatiger , de ademhaling wel wat ruimer, echter het gevoel van volheid in de praecordia;, de drukking en pijn in het linker AZypochon- drium, de mislijkheid en brakingen blijven, en worden somtijds erger; zware hoofdpijn en somtijds deliria zijn meestal ook aanwezig. Dit stadium duurt gewoonlijk langer dan het eerste, stijgt al toenemende tot eene zekere hoogte, en neemt even zoo langzaam af, als wanneer, met het uitbreken van een copieus zweet, het derde stadium, ook wel criticum genaamd, eenen aan- vang neemt; alle functien keeren als dan weder tot derzelver norma terug, en alle secretien wor- den overvloediger, vooral die dershuid en wrina, welke ook als dan met eene geevacueerd worden- de materies morbosa bezwangerd schijnen te zijn. Het zweet namelijk heeft in deze ziekte eenen eigendommelijken zuren reuk, en de wrinza, gedu- rende het eerste stadium helder als water,en in het ( 538 ) het tweede spaarzaam en donker rood gekleurd, wordt nu troebel, en deponeert een sedirmentum De door de vermeerderde werking uitgeputte levenskrachten doen den lijder in eenen verk wik= kenden slaap vallen, wit denwelken hij. wel cenigzins mat, doch overigens zich redelijk wel heek meldde. pe jn Geheel vrij van ziekelijke verschijnselen, zijn, de apijrexien zeldzaam ; gevoel van loomheid en. een pijnlijk gevoel in meest alle gewrichten, gebrek aan eetlust, bittere of onzuivere smaak in den mond, dorst enz. blijven den lijder meestal rats à den koorts - vrijen tijd bij. Gedurende de volgende paroxijsmen, die gewoon- lijk anticiperen en langer duren, ontwikkelt zich de gastrische staat hoe langer hoe meer „ de tong wordt dik en geel beslagen, het wit der oogen, en de hoeken van den mond wor den geel, somtijds de geheele habitus van den lijder ieterisch; bij enkelen kan men dan reeds witerlijk eene zwelling der milt bespeuren. Aan zich zelve overgelaten , kunuen deze koort- sen vrij lang aanhouden, zonder den lijder geheel uitteputten. Bij eenen goedaardigen vedo wordt na den vijfden tot den zevenden aanval de typus gere- geld, de gastrische sijmptomen houden na eenige evacuationes eriticae spontaneae op, de eetlust keert te rug, de lijder bevindt zich gedurende de apyrexien wel, ener blijft niets over als eene. per ( 359 } periodike koorts, die meestal na 14 dagen bij eene feb. quotidiana, en 21 dagen bij eene feb. tertiana van zelve ophoudt. Niet altijd is de verloop zoo gunstig; dikwijls, waar de aanvallen der koorts van den beginne af hevig en langdurig, en de begeleidende ver- schijnselen, vooral de pijn in de praecordia en in het linker AZypochondrium, sterk zijn, verminde- ren de krachten der lijders bij de eerste aanvallen reeds zoodanig, dat dezelve niet meer toereiken- de zijn tegen de ziekte te worstelen, en de sen cretien tot derzelver normalen toestand terug te brengen. De koorts-paroxysmen nemen in evenredigheid der krachten toe, de apyrexien worden hoe lan- ger hoe korter, en welhaast slechts remissien, de lijder wordt nerveus, en sterft mn eenen tijpheusen staat, of er treden dysenterien of uitputtende diarrheën met disorganisatien der ingewanden bij, die den lijder in eenen cachectischen toe- stand, veelal in Zz/drops, doen vervallen, waar- door hij langzaam in het graf gesleept wordt. In alle gevallen evenwel , waar deze koortsen lang geduurd hebben, blijft de lijder lang im eenen verzwakten toestand, en zeer geneigd tot recidiven, welke gewoonlijk van 7, 1á tot 21 dagen toe plaats hebben; waar deze bij herha- ling plaats hebben, volgen dan ook spoedig or ganike gebreken der ingewanden des. onder buiks, vooral vergrooling en verharding der 7 mult, ( 3ko ) milt , waaruit dan bovengemelde dyscrasien eu naziekten ontstaan, die zonder spoedige hulp en verpleging meestal een treurig einde nemen. De gelegenheids-oorzaken, welke deze ziekte voortbrengen, zijn niet verschillende van die der vroeger behandelde febris biliosa remittens, en het schijnt alleen in de bijzondere constitutie der atmospheer te liggen, dat deze ziekte den inter- mitterenden 4ypus aanneemt, en zoódanig van vorm en karakter verandert. De groote ver- andering, welke in de atmospheer plaats grijpt bij het doorkomen van den goeden mousons schijnt de wording dezer ziekten te bevorderen op dat tijdstip ten minste heerschen dezelve het meest algemeen, terwijl de andere ziekte- vormen”afnemen. In het garnizoen te Djocjokarta begon deze feb. intermittens op het laatst der maand April zich reeds te vertoonen, en gedurende de maand Mei waren van de 1oo recente zieken, uit het garnizoen in de hospitalen opgenomen, zeker go met feb. intermittens. De febris remittens biliosa had bijna geheel opgehouden, en de anders zoo frequente dysenteria werd nu maar zeer enkel waargenomen. Welke echter deze ver- andering der atmospheer is, die “zoodanig de wording: dezer koortsen bevordert, behoort nog onder de verborgenheden. Over het geheel kan men aannemen, dat de koortsen alhier gedurende den goeden mouson meer tot den intermitteren- den , (341) den, gedurende de kenteringen , en ook in. den kwaden mouson, meer tot den remitterenden typus overhellen; aan de stranden is de inter- mitterende fypus minder frequent, dan “in de hooger gelegene binnenlanden (*). Op sommige plaatsen, zoo als Kadoe, Bagaleen enz. wordt dezelve het geheele jaar door waargenomen. _ Eene zwakkelijke constitutie, of. voorwerpen; welke door voorafgegane ziekten reeds veel ge- leden hebben , zijn meer dan amderen tot het krijgen dezer ziekte voorbeschikt, en dik wijls is die zekere luchtsgesteldheid als; dan alleen voldoende „ zonder andere bijkomende oorzaken; deze ziekte voorttebrengen; plotselinge afwis- selingen van temperatuur zijn mede eene fre quente oorzaak. | De liijijken-openingen bij deze ziekte leveren weinige resultaten op, eensdeels, dewijl hoogst zeldzaam een lijder aan den koorts-paroxysmus zelven sterft, en dus. de aan deze ziekte over- lij= (*) Volgens de waarnemingen van eenen officier van ge- zondheid, die eenige jaren geleden, tijdens de onlusten. op Java, te Magelang diende, den Med. Dr. musrer, behiel- den velen, die lang aan feb. intermittens geleden hadden „ weken , ja maanden lang eene bleeke , somtijds zelfs witte tong, waarbij de spijsvertering regelmatig was en de lij- ders zelfs bijkwamen. Alle deze lijders zag Dr. MUrLER weder instorten; als een allergunstigst verschijnsel daaren- tegen, heeft his eenen uitslag van blaasjes om den mond opgemerkt, waarna gewoonlijk na weinige dagen de koorts ophield. Bij langdurige koortsen zag Dr. MULLER, dit laatste verschijnsel nimmer. TT ( 5t2) diijdenden of hoogst. verzwakte voorwerpen ‘wa= ren, waarbij de ziekte bij de eerste koorts-aan= vallen in eene zenuwkoorts overging, als wan- neer zich de intermitterende typus ook verloor, of aan naziekten overleden, door den langen duur veelvuldige recidiven en daardoor te weeg gebragte organike gebreken in den onderbuik ontstaande. In het eerste geval, waarbij de ziekte eenen acuten verloop gehad had, bevonden zich de buiks-ingewanden meestal in eenen zeer nor- malen toestand, somtijds de milt een weinig vergroot; in het tweede geval echter waren altijd aanmerkelijke disorganisatien der buiks- mgewanden aanwezig, gedeeltelijk door de voor afgegane koortsen, gedeeltelijk echter ook door de nagevolgde secondaire ziekten veroorzaakt 3 vergrooting en broosheid van substantie der ils was echter meestal een bestendig verschijnsel. De indicatien ter genezing kwamen in het algemeen op de volgende drie hoofdpunten neder: Vooreerst, behandeling naar het karakter der koorts, met wegneming der begeleidende com- plicatien, en terugbrenging tot eene zuivere feb. intermittens; é Ten tweede, genezing der koorts zelve; Ten derde, verhoeding van recidiven, her- stelling der krachten des lijders, en werln ming van naziekten. Eerste indicatie : Betreffende het karakter dezer koorts, dit hangt in deze ziekte bijna geheel van de ( 343 ) de individuele gestellen af;-hoogst zeldzaam ins tusschen is het inflammatorische karakter. In het begin van het doorkomen van den oostmouson, wanneer de aanmerkelijk gunstige weêrsvers andering alle sijstemen en functien des lig= chaams tot vermeerderde reactie. aanspoort, en de organismus als het ware met eene nieuwe reproductie - kracht begaafd wordt, kan men zich bij enkele jonge, nog robuste en pletho- rische voorwerpen tot eene antiphlogistische methode genoopt vinden, vooral wanneer de koorts-aanvallen hevig, de congestien naar den onderbuik sterk, de angst en pijn in de praecordia en het Aypochondrium sinistrum groot zijn, Deze geneeswijze behoeft echter bijna nooit in eene groote uitgestrektheid aangewend te worden. Eene enkele V.S., en veelal slechts een aantal bloedzuigers in de regio epigastrica;, vooral wanneer de gevoeligheid derzelve ook in den koortsvrijen tijd niet bedaart, met inwen- dige, zacht openende middelen, wr hier vol- Aoenide: De weêrsgesteldheid doet de complicatien van het catharrhale tot het gastrische varieren ; -hier- van vereischt het catharrhale van de sdk van den geneesheer ook „weinig werkzaamheid; als oorzakelijk verband tot de koorts betracht, komt de lijder gewoonlijk te laat onder be- handeling , om hier, door eene snelle herstelling B transpiratie , de ziekte te kunnen breken; een ( 344 } een of twee paroxysmi zijn gewoonlijk reeds voorbij , en door deze is de ziekte dan ook al geheel gevormd, en de stoornis in het even- wigt der functien heeft reeds volkomen plaats gegrepen. De begeleidende symptomata catharrhalia,1o0 als eene ligte bezetting op de borst, hoest, vlugge rheumatische pijren zijn gewoonlijk van zeer weinig belang, en het warme regimen gedurende den Vobfa: bishotasign ‚ de menigte dranken, welke de lijder door den dorst ge noopt tot zich neemt, en eindelijk de koorts- peroxysmus zelve, door een overvloedig: zweet eindigende, zijn voldoende, om deze te herstel len, en de lijder heeft zich enkel gedurende de apyrexien te wachten voor togt of het vat= ten van eenige koude. Van meer gewigt is het gastrische karakter, of liever de gastrische complicatie i in deze ziekte. Dezelve is zoo bestendig aanwezig, dat mij nog geene febris intermittens voorgekomen is, zone der gastrische verschijnselen. Zeldzaam komt dezelve als oorzakelijk moment dezer koortsen voors even zeldzaam zijn deze verschijnselen van den beginne af aanwezig, maar doorgaans voegen zij zich m den verloop der ziekte er bij, of als gevolg der door de gestoorde func= tien abnormaal geworden secretien, of er treedt een ware status gastricus venosus in. Hoe verder de oostmouson verloopen is, en tot de ( 345 ) de kentermg nadert, hoe meer deze gastrische complicatie predomineert. Wanneer dezelve slechts een gevolg der door den algemeenen koortsprikkel abnormaal gewor- den secretien is, dan is dezelve ook van minder aanbelang , wijkt dikwijls van zelve, of ten minste zeer gemakkelijk , na het aanwenden der antigastrische methode, en levert ook weinig con— tra-indicatien op tot den spoedigen overgang der tweede indicatie, het wegnemen der koortszelve namelijk. Eenige ligte resolwentia en aperientia (R. no. 8 en g), zijn hiertoe voldoende. „Waar een stutus gastricus venosus intreedt, daar is de stoornis in de functien der digestie reeds van meer aanbelang. Dit vindt dan ook doorgaans plaats bij voorwerpen, wier spijs verterings - werktuigen zich reeds vroeger in eenen verzwakten toestand bevonden. De an- tgastrische methode dient hier langer en in grootere extensie aangewend te worden; daar zich meestal de iztestina hier in eenen torpiden staat bevinden, zoo dienen hier ook alle aante- wenden middelen van dien aard te zijn, dat zij geene te groote verzwakking veroorzaken, of de reeds bestaande vermeerderen. Daarom moeten de resolwentia, hier toegediend, ten einde die transsudatio intestinalis te bevorderen, alle meer of min prikkelende zijn (R. no. 51 }; veelal heeft in dezen status gastricus wenosus een krampachtige toestand der lever plaats, wel- ( 346 ) welke zich door de bovengemelde biliéuse sijmptomen verraadt. Hier doen emetica in refracta dosi, wanneer dezelve niet gecontra- indieeerd worden door eene bijzondere groote gevoeligheid der maag, of door reeds bestaan= de * brakingen , zoodat men dezelve zonder vrees voor eene Ayperemesis kan toedienen; voortreffelijke diensten (R. no. 52); waar deze niet toereikende zijn, moet men zijne toevlugt tot herhaalde kleine giften calomel en kwrk- inwrijvingen in het Zypechondrium dextrüm nemen. | De purgantia, hier toegediend , moeten ook van eenen prikkelenden aard zijn , en vooral niet te dikwijlsen te aanhoudend toegediend worden ; dikwijls zijn de resolwentia alleen voldoende tot evacuatie der ziekelijke stoffen; Anders voldoen rhabarbarina, het éxtract…— aloë aquosum , bij torpide gestellen de jaZa ppa met calomel het beste. Moeijelijk te bepalen is het, hoe lang men hier met deze evacuatie isnhosdsk kan, daar niet altijd de nog voortdurende gastrische sijmp- tomen voldoende redenen hiertoe zijn; dikwijls, worden ook deze alleen door atonie der inge= wanden telkens op mieuw voortgebragt, en dan dienen de evacuantia slechts, om en deze zwakte te onderhouden, en door hunnen prikkel de tensie der vochten naar het darmkanaal , en alzoo der= zelver copieuse, en tevens zt pe secretien t@ bevorderen. ' Men ( 3i7 ) _ Men ga derhalve met de resolverende en evacuerende methode voort, zoo lang de evacua- tien nog materieel, en met verligting voor den lijder verbonden zijn, zonder dat zij zijne krachten uitputten , de koorts-paroxijsmen na dezelve min- der hevig en geregelder worden, en de gastri- sche verschijnselen verminderen! waar groote atonie der darmbuis de vorming van den status gastrieus schijnt te bevorderen, doet: men wel de purgantia met amara, zelfs met den cortex te verbinden (R: no. 55). Neemt echter de zwakte van den lijder met iederen koorts - -peroxysmus aanmerkelijk toe , worden de apiijrexien hoe langer hoe korter, is de voortdurende gastrische toestand , zoo als dik wijls het geval is, niet anders als eene terug- werking der koorts op de gastrische organen, dreigt de lijder in eenen nerveusen toestand te vervallen, dan houden alle indicatien, den gas trischen toestand betreffende, op, en men gaat onmiddelijk over tot het bedwingen der koorts zelve. : Waar de. koorts een nerveus karakter aangenomen mogt hebben, het zij omdat de lijder te laat onder de behandeling gekomen en reeds tot eenen hoogen graad van zwakte gebragt was, het zij door de individuele zwakke con- sttutie des lijders zelve, dan wordt de indica= tio witalis de voornaamste aanwijzing. Men trachte mot opwekkende en tevens door - | kramp- (348 ) krampstullende middelen, zoo als de valeriana ; serpentaria, de aetherea, T. castorei, extr. hyosce., ipecacuanha en zelfs opium, de levens= krachten des lijders in eenen behoorlijken graad van opwekking te houden, en de kramp- achtige verschijnselen te bedwingen; ruime, zoo veel mogelijk , de gewoonlijk bestaande gastrische complicatien uit den weg, echter altijd in het ovg houdende, den lijder door geene sterke evacutantia nog meer te verzwakken , totdat men zich in de gelegenheid gesteld ziet, de koorts zelve door febrifuga aan te ute Daar bij den nerveusen staat zelden zeer zuivere apijrexien zijn, ja de ziekte hier dikwijls zelfs den typus remittens aanneemt, zoo kan men hier met de toediening van den cortex ook geenen volmaakt koortsvrijen tijd afwachten , maar diene denzelven dus reeds toe, wanneer men slechts duidelijk remissten bespeurt ! Tweede indicatie: Hoe eerder men tot dezelve - overgaan kan, hoe beter zulks in het algemeen voor den iden is; ieder koorts-paroxysmus is altijd met sterke abdominale congestien verbon— den; bij iederen aanval wordt het parenchima van lever en milt vooral sterk uitgezet, waarna eene evenredige relaxatie dier ingewanden over- blijvende, de grond gelegd wordt tot disorgani= satien dier ingewanden en daar uit voortspruitende naziekten. Het is een vooroordeel, aantenemen , dat een zeker aantal paroxysmi Aaa zer moe- ten ( 349 } ten ijk „ âlvorens men tot het gebruik ‘van defi cortex kan overgaan; zoodra de aanvallen ge+ regeld op bepaalde tijden komen, en geene gas= trische complicatie het gebruik oeiwertbididesadd wende men denzelven veilig aan! Waar het karakter zuiver catharrhaal is, of waar eene ligte gastrische complicatie slechts het gevolg der koortsen zelve is, kan men dit bij den tweeden of derden koorts-paroxysme reeds doen ; waar een reëel gastrisch karakter predomineert, of een status gastricus venosus aan= wezig is, moet dezelve eerst op bovengemeide wijze uit den weg geruimd worden, Men diene derhalve, zoodra geene contra _ indicatien meer aanwezig zijn, den cortex of des- _ zelfs preparatien toe! de sulphas quinine vol doet hier in alle opzigten het beste (*). Ligt te verteren, en gemakkelijker te assimileren, in kleine giften, en dus in eenen gemakkelijken vorm toegediend kunnende worden, heeft zij het voordeel, van bij verhoogde gevoeligheid der maag niet zoo ligt braken te verwekken ; zich bovendien in alle verbindingen latende toerei+ ken , verdient zij op verre na de voorkeur. Waar dus de koorts-paroxysme zuiver en geregeld op bepaalde uren komt, diene men (*) Dr. mvizan zag vele gevallen , waar op het gebruik van den cortex peruv.in poeder de koorts genas, nadat er te vergeefs groote giften van de sulph. guinine langen tijd waren gebruikt geworden; en ook mij zelven zijn “vers schieidene zoodanige gevallen voorgekomen. Uu ( 350 ) dezelve-het best. met een bitter- extract, tot pil+ ten gemaakt (R. no. 35+), eenige uren voor den koorts - paroxysme toel wegens het gewoon- lijk anticiperen der parvxysmi, doet men wel, den lijder vijf of zes uren voor dien tijd, waar op de laatste maal de koorts gekomen „is, met het gebruik daarvan te laten beginnen , en zoo- danig de giften te verdeelen, dat dezelve tot aan het tijdstip, waarop de. aanval komen moet, reiken. Den volgenden dag de koorts nu weg- gebleven, of in eenen. minderen, graad. aanwe zig geweest, of later gekomen wer wordt hetzelfde voorschrift. herhaald, en_ zeer „zelden weërstaat de koorts hieraan. donk - Bij nog aanwezigen status gastricus, of waar neg: tevens eenige evacuationes vereischt worden, verbinde men dezelve met zAeum (R. no.….55 en 55); waar eene torpide, secretie der lever met vobarijthi habitus reeds plaats vindt, voege men den caiomel in kleine giften er bij! Dit is tevens, in verbinding met den sulphur Rt: ook geindiceerd, waar men eene lig te zwellimg der. lever. of mailt bespeurt. „bij groote gevoeligheid der maag «en ingewanden ; waar de sulphas guininee of uitgebraakt wordt, of wel tot „waterachtige .diarrheen aanleiding geeft, is de verbinding met opium zeer er Bed ceerd. (R. no:-36). | | Waar de sulphas gquinine ontbreekt, make men gebruik, van den corten. in substantie „ op de ( 35ù) dezelfde wijze” eenige uren voor den koorts- patoxysme toegediend, en in dezelfde - ver scluüllende verbindingen, naar gelang der omstan= digheden , als met de su/phas quinince. Het electuarium antifebrile (R. no. 57) heeft mij meestal zeer wel. voldaan, vooral dáár, waar reeds ligte obstructiones hepatis of lienis be- stonden , schoon hetzelve, zoo als over het al- gemeen de aanwending van den cortex in sub= stantie, wegens de zoo algemeene neiging tot brakingen en de gevoeligheid der na medje: lijk ingenomen werd. SE , Waar de koorts-paroxysmen nog geenen ge. regelden typus aangenomen hebben, zoodat het uur van den koorts aanval niet wel vooruit bestemd “kan “worden , de toenemende zwakte des lijders ons echter tot het gebruik der koorts verdrijvende middelen noopt; doet men beter, den cortex in een geconcentreerd ëzfuso decoct, toe: te dienen, hiermede onmiddelijk na den -af— loop van den parotysmus te laten beginnen en: onafgebroken voort te gaan tot het begin van den volgenden toe, in verbinding altijd met de middelen, welke de begeleidende verschijnse= len vereischen, zoo als de tinct. rhei aquosa, of het sulphas potassaesulphuros, waar degastrische verschijnselen zich nog openbaren, of met zer= vina en antispasmodica, waar een zenuw-en. | Jen eN toestand nog aanwezig is. Bliek altijd wordt de cortex tot de gung ; ‚de pe af _ (3552) dezer koortsen vereischt ; somtijds wijkt; in goed aardige gevallen de koorts. van zelve na het aanwenden van eenige resolverende middelen, somtijds is ook het gebruik van eenige ama ricantia, zoo als een znfusum amarum van quassia, absynthium, calam, aromat, of eenige bittere extracten, zoo als van het centaureum, minus of de Aerb. cardwi benedicti , met een aromatisch water afgemengd , voldoende; veel tijds echter ook laat ons de cortex met al dese zelfs preparatien in den steek , en is als febri- fugum onvermogend. Dikwijls is dit het ge brek bij hardnekkige febres quartanae en ook bij guotidianae en tertianae nafrequente recidiven, en; waar de lijders door het veelvuldig gebruik van denzelven tegen den prikkel daarvan afgestompt. _en reeds te veel aan denzelven gewoon geraakt zijn. Hier beproeve men andere febrifuga, of alleen, of in verbinding met den cortex, waaronder de, cascarille , caryophillata, en angustura bije zonder aan te bevelen zijn. De laatste vooral, _ gemakkelijker: te verteren dan de cortex ‚ past nog bijzonder, waar de koorts met loslijvigheid, of verzwakkende diarrheën gepaard gaat, De behandeling gedurende den koorts-paro- — xysmus zelven is, daar er zeldzaam buitenge- wone verschijnselen plaats grijpen, zeer eenvou-, dig; twee verschijnselen , waar de lijders het meest. over klagen, en die bestendig aanwezig zijn, zijn het braken en de geweldige hoofdpijn. else | boris D ki volg 8 (553 ) volg «der: congestien naar het hoofd; om het braken zoo veel mogelijk te verminderen, zor ge men vooral, dat de lijder kort voor den paroxijsinus geene spijzen tot zich neme, late hem, hoe zeer hem de dorst plage, toch nooit onmatig drinken, en reike hem tot. gewonen drank ‘eene potio leviter acidülata toe, wel- ke beter. den dorst verslaande, in mindere kwan» titeit voldoet, late hem den aër fixus gebrui- ken’, en in hardnekkige gevallen voege men er eenige droppeis Laud lig. sydenh. hij! uiterlijk make men krampstillende inwrijvingen of legge emplastra aromatica anodyna, ja zelfs wvesi= cautia op de maag. Tegen de hoofdpijn hel= pen koude fomentatien op het hoofd, sizapis- mata in den hals aan armen en benen afwissen lend als rubefacientia gelegd, welke mede de periode der koude verkorten, wdn, met zout en mostaard , enz. … Derde indicatie: Het. luiste gedeelte te on komt men voor door het eerste ; zeldzaam zal men. naziekten zien geboren worden, wanneer de lijders geregeld behandeld zijnde, niet korten, tijd daarop instorten ; waar deze recidiven echter bij herhaling plaats grijpen » zijn verhardingen en, disorganisatien der ingewanden, waterzucht, _ehronische uitputtende diarrheen, enz. ' hgvnpon lijke gevolgen. | …— Als: voorbeschikkende pisand tot: vi a kan men, behalve eene eigene individuele predis— J po- (354 ) ositie daartoe, vooral ligchaams-zwakte tellen; Gegeuhindzovenken zijn meestal fouten in de diëet , vermoeijenissen , hevige gemoeds-aandoe- ningen, verkoudheid, enz. welke, gev, egd bij de epidemische luchts-gesteldheid, deze instortingen maar al te ligt doen ontstaan. Men kan dezelve bijna met zekerheid ver moeden, wanneer de lijder „ hoewel de koorts hem verlaten heeft , ‚zich evenwel niet volmaakt wel bevindt, wanneer een loom gevoel in de Tedematen tien: overblijft, hij ten tijde, wanneer voorheen de koorts-aanval plaats had , nog sterk zweet, over hoofdpijn klaagt, dorstig is, enz. zijne krachten niet toenemen, en over het ge- heel het systerna reproductionis kwijnt. Nog meer heeft men dit te vreezen , wanneer reeds eene vergrooting en verharding de milt plaats beeft. Gewoonlijk, boel niet altijd, hebben deze recidiven op vaste dagen plaats, waaronder de 7, 14 tot 21 dag toe voornamelijk te rekenen zijn; alvorens deze tijd dan verstreken is, late men den lijder niet van onder de behandeling weggaan „ en diene hem febrifuga toe, vooral op de vermelde dagen. De cortex wordt op den duur niet wel verdragen, verwekt ligt diarrheën, en de lij der gewent er zich ook aan, zsdi dezelve bij’ aanhoudend gebruik zijne koorts-verdrijvende Kracht verliest. Men doet dus wel, zoodra de koorts door den cortex bedwongen is, met den ( 355 ) denzelven op ‘te houden , en door andere amarä te vervangen; die dagen der recidiven uitge zonderd, op welke men weder den cortex ot de sulph. quinince toedient. Slechts wanneer de 21ste dag na het wegblijven der koorts ver- loopen is, de lijder sints lang reeds geen gevoel van ongesteldheid meer heeft, en alle functien , vooral die der reproductie normaal zijn, kan men den lijder voor recidiven veilig achten. _— Zoodra bij aanhoudend gebruik der amari- cuntia de sedes al te menigvuldig worden, houde men met de toediening derzelve geduren de eenigen tijd op, en kieze daarna weder de zachtere amaricantia mucilaginosa, zoo als lich. ysland , Colombo enz. welke men bo- vendien nog met opiaten dient te verbinden , ten einde de verhoogde gevoeligheid der dar- men af te stompen. De cortex angustura past hier ook zeer goed. Waar men eenige overblijvende verharding en vergrooting der milt bespeurt, verbinde men den calomel en suiph. aurat. ant. in kleine giften met wara en rhabarbarina, en zoeka zoo de resolutie te bevorderen, tevens met inunctiuones mercuriales of emplastra resolven— tia in het Aypochondrium sinistrum. Hoe beter men hierin slaagt , hoe meer men zich voor recidiven en naziekten veilig kan achten. Wat de diëet in deze ziekte betreft, zoo zij dezelve uiterst spaarzaam in den beginne der | ziek- ( 556 ) ziekte bij gastrische complicatie! en vooral drage men zorg, dat de lijder kort voor iederen paroxysmus niets nuttige! In de reconvalescentie - kan dezelve voedzamer zijn, echter altijd met def graad der verteringskrachten overeenkomstig! alle bij de febris remittens biliosa aanbevolen voor= zorgen gedurende dit tijdstip zijn hier mede aangewezen. De lijst van formulae med. bedoeld door dè in deze verhandeling hier en daar voorko= mend n°, heeft niet kunnen worden ge= ‚plaatst. Ml, | JOURNAAL EENER REIS WELERIE | NAAR HET elen GEBERGTE PRAAUW. MA Doon Ä EN ere et + + Ots 9 Toen RESIDENT VAN SAMARANG. hr“ BT -AE En ane 1 el Me > on Ni ‚€ pt bps A f 4 h Ür a JOURNAAL EENER REIS van WELERIE NAAR HER GEBERGTE PRAAUW. „Den 15den Mei 1825. Met den aanbrekenden dag verlieten wij, on- der het genot van eenen schoonen morgen; Kandal, en bereikten met den wagen spoedig de post Welerie, en vervolgens, op eenen af- stand van Q palen van daar, te paard, de hoofd - negerij Selokaton van het Djambarang- kasche district van dien naam. Even voorbij Welerie slaat men zuidelijk eenen binnenweg in, en passeert kort daarop de rivier Dammer,' welke haren oorsprong uit het uitgestrekt gebergte Praauw ontleent. Zij heeft eene noordelijke rigting , en doorsnijdt in haren loop den grooten weg, eerst op één paal van Selokaton, en daarna nog eens in de vallei van Dadap Ajam, waar zij zich met de rivier Desso vereenigt, doch onder den naam van Dammer blijft voortloonen, en eindelijk aan genen kant van Welerie in zee stort. | V v Een ( 360 ) Een klein jatie- bosch , met jong en weelderig hout prijkende, bepaält vervolgens de vlakte dezer streken; voorbij de rivier Damimer neemt het bnbphoudeljk zacht klimmen eenen aan- vang, en gaat over bergruggen zoo door, tot men de Kandangs, welke cene Z. O. rigting hebben, bereikt heeft, waar eene onmetelijke vlakte, mede geheel uit bergruggen te zamen- gesteld, en aan alle zijden door bergen omringd, waaruit de Sondoro, Soembing en Praauw zich statig verheffen, het gezigt aan alle kanten beperkt. Niets, waarlijk, is trotscher dan dit verhe- ven tooneel; zoo ver het oog reikt, ziet men; beneden zich, duizenderlei schakeringen van bos schen en vlakten, heuvelen en dalen; op den achtergrond eene lange lage strook gronds, __svaartusschen de rivier Bodrie, als eene kron- kelende witte streep , zich schilderachtig voor- doet, en in een blaauw verschiet de effene zee, zich aan de kimmen met de wolken veree- nigende. kie De nieuw aangelegde weg … ondertusschen was door de regens uitermate slecht, en met moeite konden onze paarden het ophalen. In den loop van deze reis rijdt men, onder schoone afwissclingen van voorwerpen, succes- sivelijk voorbij de gehuchtjes Soendiemoktie en Pagger Goenong, even voorbij -welk laatste de grensscheidimg tusschen F'roeko en Selokaton IS; Pee ( 361 ) is; zij zijn van weinig beduidenis, tellen eene gexnge bevolking , en vinden hun bestaan , zoe ais meest alle berg -dessa’s, in den anika De dessa Dadup Ajam, nabij den top der Kandungs gelegen, is echter van meerder aan- belang , en heeft overschoone sawa- en tagal- velden, die door hunnen amphitheaters-gewijze aanleg het oog immer bekooren. Poetjong is de eerste plaats voorbij de Kan= dang; men vindt hier eenige koflij-tuinen, die vroeger aan de heeren. HAVENGA en VAN VLIS- SINGEN toebehoorden ; de boomen bevonden zich, ondanks al de kenmerken van groote verwaar= loozing, daar zelfs het gras op de meeste plaat- sen sterk gegroeid was, in eenen voordeeligen staat; als vrij zonderling. merkten wij tevens op ; dink de dadap tusschen de koffijboomen zelve en op dezelfde rei geplant was , terwijl zij niet eens den afstand van 5 voeten had, Selokaton, eigenlijk Seloketingal, in het Javaansch Zigtbare Teen , naar eenen dusdanigen steen, even bwten de dessa gelegen , waarvan zij haren naam ontleent, ligt op eenen afstand van 3 palen van Poetjong ‚, op een uitgestrekt heu- velachtig „ doch zeer vruchtbaar terrein, met tallooze spruitjes doorsneden, en biedt, door de menigvuldige pfpisspangge van bergen, hoeken de velden, schoone sawa’s , en hier en daar eenen weelderigen koffij-tuin, een treffend uitzigt aan, De dessa is van eenen nog, al aanmerkelijken onr- (362 ) omvang, doch onregelmatig gebouwd, vormen- de bij kleine partijen nagenoeg eenen langwerpi- gen cirkel; zij telt voorts eene tamelijk groote bevoiking, doch dezelve moet, voor het in de laatste jaren plaats gehad hebbende volks-ver- loop, veel grooter geweest zijn, zoo als uit de nog aanwezige spoven dienaangaande nategaan is. Onder de voornaamste gebouwen telt men een Mesiegit , het huis van den Demang, thans een Passangeran en een pakhuis; overi- gens kan dezelve op geene nette, noch zinde- lijke woningen roem dragen; zelfs de Passange- ran midden in de dessa, en onder het geboomte als verscholen, biedt volstrekt geen uitzigt aan, alleen de passer ligt aangenamer , oostelijk „even buiten de dessa, onder ettelijke zware wa- riengin-boomen, wier schaduw den aankomen= den een koel werblijf verschaft. | Zij wordt voor eenen bovenlandschen passer veel bezocht; voortbrengselen van den grond en inheemsche manufacturen , als kleedjes, kris-scheedjes en dergelijken, is daar de voor naamste markt; in het algemeen zagen de in= gezetenen er welgesteld uit, | De grond van het Selokatonsche is uitmun- tend, en zeer geschikt voor alle soorten van kulture; den koflij-grond in het bijzonder vonden wij van zoodanige goede zelfstandigheid, dat dezelve onbetwistbaar voor de beste soort kan gehouden worden; trouwens de tuinen, die he in As ( 365 } in het eerste vrucht-jaar waren, stonden -zoo weelderig , dat men aan de boomen eerder 5 dan 3 jaren. zoude geven, ongeacht hunnen verwaar- loosden staat. De barometer teekende 28°. De thermo- meter gemiddeld, tusschen de 7o° à 75°, Volgens het kompas peilden wij. den Berg Praauw s. 53 W., Sondoro s, 5 W., Soem- bing s.t. 0. 15 0., Mar-baboe s. 45 O. en wenti s. 55 0, Den 18den Mei oh pe Te Serodjo, 11 palen van Selokaton, kwa= men wij heden vroegtijdig aan, namen onzen intrek bij den Chineschen Pachter , een zeer vrien= delijk man, die ons zoo. goed mogelijk huis- vestte. De kamers waren donker en klein, en wij waren des namiddags om 1 uur verpligt, met aangestokene. kaarsen te eten, Onder het middagmaal viel er een enkele donderslag, doch dezelve was zoo sterk als ik mij voorstel in lang gehoord te hebben. | Deze dessa, zeer aangenaam gelegen ; doet zich bij den eersten aanblik voor; als een alleen— staand boschje op eenen slaande heuvel, en is geheel omgeven door terras-gewijze bebouwde velden. Trotsch doet zich de Berg Praauw aan de zuidzijde voor, terwijl men een fraai gezigt over de noordelijke bergruggen op den oceaan geniet roel e Deze ( 364 ) Deze dessa is wel aangelegd, doch schijnt, naar de wijken te oordeelen, geene groote be= volking te hebben ; een veertigtal Chinesche huis= gezinnen, die pan hier gevestigd hebben, drij= ven eenen sterken handel in tabak, welk bro t naar de markt van Pekalongan kbs vond word\, De ruime woningen, waarvan sommigen” var hout, staan evenredig naast elkander in afzon- derlijke wijken, voor welke eene houten poort geplaatst is; een zindelijke, breede. weg leidt door de dessa henen, en op denzelven komen de poorten der wijken uit. De bevolking zag er welgesteld uit; de Javanen waren meest wel- gespierde, krachtige menschen; doch wij ont= dekten niet veel kinderen, ten minste niet im vergelijking met de strand-dessa’s. ER De groote vruchtbaarheid van den grond; , vooral im deze streken, is opmerkenswaardig, en zeker voor aile takken van landbouw ge= schikt; voegt men hierbij de tallooze spruitjes, f die alle hun aanwezen van dit uitgestrekte ge- bergte hebben, en die, vereenigd met de rivier Aroes en Anden, zeker. met geringe moeite de velden overvloedig zoude kunnen besproeijen, zoude men zich dan nog kunnen verbeelden, dat naauwelijks een vijfde van deze tanden be- volkt is, terwijl hier en daar menige vroeger bebouwde plek nog braak ligt,en als het ware den niijjveren landman schijnt aftewachten ? Onder weg,” meest op cen rijzend terrein, -pas- nn etend ne ( 365 ) passeert men eenige gehuchtjes, doch ook van weinig beduidenis: de voornaamsten zijn Ban= kong , Mangong Parakan, JV onodadate, Lo- ban en Bawin, waar zich een heilig graf be- vindt. Biij Bankong Magong gaat men over de rivieren Terong en Lampier, scheiding tus- schen de Residentien Sarmarang en Pekalongan; vervolgens de Noengal bij Tjandie, alwaar zich even buiten de dessa op eene hoogte een fraai wachthuisje bevindt, waarvoor eenige beelden, als van Siewa en Genesa, geplaatst zijn; daar- na de Bellah, en eindelijk de Aroes digt bij Serodjo, alle welke rivieren in eene noorde= lijke rigting afloopen. BOT 000 … De barometer teekende 27 d. 12 streken; De thermometer gemiddeld, tusschen de 62° en 74°. wee | | Den 1gden Mei 1825, … Zeer vroeg zetteden wij onze reis voort, doch hadden eenen geheelen morgen noodig, eer wij Dollok konden bereiken, uit hoofde van het steil gebergte, langs hetwelk men op moest. Nadat men één paal van Serodjo andermaal de „droes gepasseerd is, bereikt men dadelijk het hoogere gebergte, en langs eene kloof komt men, steeds steil klimmende, op den top van de Goemplong , waar het uitzigt wel grootsch , doch niet zoo bekoorlijk is als meer beneden, daar de voorwerpen zich als kleime stipjes in eene eindelooze diepte verliezen. Men : dient ( 366 } dient dezen togt echter bedaard te doen , daar men soms plekken over moet ‚ waar aan weêrs- zijden peillooze afgronden zijn, terwijl de weg naauwelijks drie voeten breed is. De gehuchtjes Lieboe, Pete, Goemplong en Kapediman, hier en daar eenzaam in deze woeste streken gelegen, leveren wel schilderachtige gezigten op, doch verdienen anders geene opmerking. Bij geene derzelyen vonden wij de rijstteelt meer aanwe- zig ; slechts djagong en tabak, echter bij kleine kwantiteiten, tierden er weelderig; de eerste staat 10 à 12 maanden te veld, alvorens haren vollen wasdom te bereiken, en is soms 16 voe- ten hoog. | In het algemeen merkten wij op; rs slide de barometer 26 en een half teekende, de rijst- kultuur der beneden-landen geheel ophield, ter- wijl de bamboes er zelfs niet meer voortkwam; de pakies of varen daarentegen, dat in de beneden-landen een dwerggewas is, en naauwe- lijks de hoogte van 2 voeten haalt, vonden wij hoe hooger hoe grooter, en op deze plaatsen 8 tot 10 voeten. Vrij zonderling intusschen staken bij de kromme en kleine boomen op de toppen der bergen de hooge en zware bosschen af, waar- mede de diepe valleijen als bedekt waren ; som- mige boomen aan de kanten, met eenen regt opstaanden stam ‚ waren , naar gissing , over de 200 voeten hoep zij zijn bekend onder den naam ed ne AF al KN hef Glen ed ad En En EN ee ee nti En on en sd in n rn mre ( 367 } naam van Kzentoengan , terwijl er zich, vol- gens hunne opgave, ook nog kazjoe surin, tjemmoro, sono bevond. De geheele weg is als met bloe- men bezaaid , die eene aromatische geur afge ven ; onder dezen vonden wij de manchette blan= che, eene soort van witte dal lelie, bekend on- der den naam van dagrep, welke, zoo in geur als vorm, veel van de delieën van de dalen heeft, de bij de Javanen zoo bekende bloem a/e ale, welke volgens het sprookje een geest is, wit de ingewanden van Mladjoeno herkomstug; voorts de Aruis en munt en weegblad. Tusschen het houtgewas, vooral in de laag- ten, vonden wij onderscheidene soorten van mos, onder anderen het zoogenaamde haarmos , kaz/oe- angien , welke in baarden benedenwaarts hangt; en daaronder prijkte ook eenzaam de Zoeroe, in blad en stam veel op den laurierboom ge- lijkende; voorts eene soort van elzen, de liijs- terbes en zelfs de eik, terwijl eene menigte van bramen en wilde frambozen van tusschen de struiken zich voordeden. De Berg Pane aan genen kant van de Goemplong , ontleent zijnen naam van het Ja- vaansch woord pane, hetwelk pot beteekent; nabij den top vindt men nog eenige steenen van eenen tempel, eneen half gebroken steenen pot, van een gewoon maaksel, waarvan de overle- vering zegt, dat Radjoeno daar meermalen ha- nen-gevechten hield , dienende deze pot speciaal om (368 ) om de hanen in water te koelen. In dezen omtrek zijn ook eenige lagen steenen, bevorens blijkbaar een trap, en, zoo als men verhaalt, tot de vesting behoorende, die Radjoeno on de grenzen van zijn rijk stichtte. Niet ver van dezen berg ligt de krater Telo- go Lerie; nadat men alvorens het riviertje Kabitingan, waarvan wij het water bijna kokend bevonden te zijn, en hetwelk eenen zwaren damp van zich afgaf , welke uit hoofde vande koude voor ons verkwikkend was, en ons eenige oogenblik= ken op het bruggetje deed vertoeven , overge- trokken is, genaakt men , steeds steil dalende , de Zelogo Lerie, eene uitgebreide vlakte. met water, welke circa roo voeten steil beneden den weg ligt, en eene groote kolom van zwa= veldaasip opgeeft, die men reeds van Serodja als eene wolk ontwaárt. Deze naam beteekent in het Javaansch rijstwater, zoo genoemd. naar de kleur van het water , hetwelk men in dezeive vindt, en hetwelk van de hoogte veel geliijkeuis heeft op water, waarin de rijst schoon ge- maakt as. Zij ts blijkbaar van eenen vulkanischen oor= sprong; het inwendige bestaat uit eenen spon- steusachtigen grond, waarin men gemakkelijk doorzakt; eenen stok daarin stekende, geeft dezelve spoedig damp en. heete modder. op: daarom is het gevaarlijk deszelfs bodem zonder gids te betreden, daar de grond schier onder de en (369 ) de voeten waggelt, en men steeds gevaar loopt, in heete zwavelmodder te zakken. Boven Wie rosarie, in het Samarangsche gelegen, is de grond van de vlakte, waarin de modderwellen gelegen zijn, hetzelfde. | Eenige heete zwavelbronnen „ van eenen ad- stringe: ‘enden smaak , met niet zeer helder wa- ter, en eenen zwaren zwavelstank afgevende;, bevinden zich aan deze zijde van den krater; aan den overkant ziet men twee in één loopen- de meeren van eene witachtige kleur en den- kelijk mede heet. Wij zagen er echter eenige troepen Meliw:s, of eenden , in zwemmen , hoe- zeer hetons onbegrijpelijk voorkwam, op welke wijze die dieren hierin konden leven; zij wa- ren roodachtig, en grooter dan de gewone soort; alle onze pogingen echter , om eene te schieten, mislukten, daar het gebergte aan dien kant zoo stijl afliep, dat men, zonder gevaar van de hals te breken , dezelve niet kon ge- naken ; deze krater schijnt overigens in de laatste jaren geene aanmerkelijke eruptie gehad te bebben; doch wij vonden daar basalt, puimsteenen , lava en asch; sommige steenen waren met een korst zwavel bezet, waarvan ik eenige heb mede- genomen. De Javanen kunnen zich mede niet herinneren, denzelven ooit te hebben zien branden. Met genoegen verlieten wij deze woeste stre- ken , en bereikten, onder het faveur van ee- nen stortregen, die gevoegd bij de sterke kou- f 370 ) koude, ons geheel verkleumde, op een paal af= stand , de negerij Dollok. De dessa doet zich zeer sdilderachtijg voor 3 van de laatste steile aanhoogte afrijdende, of liever afgliijjdende, daar de weg door den re- gen bijzonder glibberig was, Ontwaart men vóór zich eenige groepen houten huizen, die hier en daar als verstrooid liggen, geheel om= ringd door eene houten heining, en daar tus- schen eenige kleine alleen staande boomtjes ; s terwijl de gêheete omtrek , (zij higt mm eene kom ‘, geheel door een keten van bergen om- zoomd, tot aan de toppen der bergen met dja= gong, Káol; en een weinig tabak beplant is, hetwelk aan het geheel een rustiek aanzien geeft. Ten gevolge van hunnen verwijderden afstand van de stranden, en de moeijelijkheid van trans- port, bezitten de weinige ingezetenen dezer streek ook weinig middelen, om handel te drij- ven, en verhandelen de voortbrengselen van hunne nijverheid , voor de comsumptie niet be. noodigd, hetwelk meest in djagong en tabak be- staat, aan de Chinesche, ook wel Inlandsche opkoopers van Serodjo, die deze produkten veelal voor eenen geringen prijs opdoen. Zij ge- ven ook de plantjes der tabak aan de inwo- ners van Kadoe, de duizend voor 2 en een half dubbeltje. Van daar dan, dat men hier ge- ringe welvaart, ja zelfs aan de schamele ar= moede grenzende, ontwaart, koezeer „de grond voor. _ ( 371 ) vooral voor den tabaksteelt bijzonder goed is, en bij aanmoediging en ondersteuning veel voor deelen zoude afwerpen. Wij hadden hier eene natte koude uittestaan 3 somtijds was de thermometer 54 graden, doek gemiddeld ging dezelve Go niet te boven, ter= wijl de barometer 25, Q aantoonde, Een veld- vuur , waarbij wij ons verwarmden, leverde voor ons, die onlangs onder de brandende hitte der stranden gezwoegd hadden , een zonderling contrast op, en verschafte aangename herinne- ringen aan ons vroeger verblijf in Europesche gewesten. en Den sosten Mei 1825. Wij bragten dezen dag door, om al de bij zonderheden van den berg Djing , te bezigtigen; en speciaal de zich in den krater TIONDRO. DIE MOEKO bevindende zwavel optesporen. Op eenen afstand van circa 2 en een halve paal van Dollok, voor het grootste gedeelte over heuvelen, nadert men eene groote vlakte, geheel door bergen omzoomd. « Bij het oprijden van de laatste aanhoogte, wordt het oog plotse ling zeer verrast door een schoon gezigt op de 5 tempels van Badjoeno, die zich als in het midden der vlakte geplaatst voordoen, terwijl men regts van zich, op eenen geringen afstand verder, aan den weg, die langs een digt wand loopt, ook nog de 4 tempels van Petro ont= waart, welke beide schoone groepen vormen. Eene (372) Eene heldere lucht, en de zonnestralen, die op de voorwerpen in de vlakte een helder licht verspreidden , terwijl derzelver schaduw langs den zoom der bosschen eenen donkeren voorgrond uitmaakte, gaf aan het tafereel eene overschoone mengeling van kleuren; in het verschiet blaauw « den een dono (meertje ) en de omliggende bergen. Deze tempels zijn in denzelfden hals trant en smaak opgetrokken, als de meeste Bra- miensche, op den berg Oenarang aanwezig, en in het algemeen vierkantig; sommigen bezitten versierselen ‚ anderen geene; de grootste van Petro zal nagenoeg de hoogte hebben van 18 voeten en 10 breed in het vierkant, doch heeft „ behalve eenige beschadigde beelden, waaronder die van Siwaen Genesa, geene aanteekenswaar- dige overblijfselen. De vlakte Djing, zoo genoemd naar den berg van dien naam , waarvan dezelyve aam alle kanten omgeven wordt en als hetware deszelfs vallei uitmaakt, zal ongeveer een omtrek van 6 palen beslaan; zij 1is moerassig en staat, buiten twee kleine heuveltjes, die, zoo men gist, tot begraafplaatsen gediend hebben, ge- heel bij de tempels onder water. ‚De vijf tempels, aan Radjoeno gewijd , staan aan deze zijde van de vlakte Djing ; op eene bijna regte lijn heeft dezelve de strekking van het noorden naar het zuiden; aan de zuidzijde is een meertje en voorts adi. men de oppervlakte als hee (372 ) bezaaid met steenen en beeldjes, hetgeen in al le opzigten kenteekenen zijn, dat hier ter. plaatse vroeger. een Bramiensche zetel. bestaan heeft. De overlevering der Javanen gewaagt flaauwe- lijk , dat eenmaal, deze streken bevolkt waren en dat op dit plein de hoofdzetel van. Pandoe Dewo Notto (vader van Radjoeno) geweest zij; dat deze Vorst aanvankelijk gelukkig. regeerde „ doch, door heerschzucht gedreven, zich, boven. Batara Goeroe ( Opperste Godheid) willende, verheffen , door deze daad zoo zeer ‘deszelfs gramschap opwekte, dat hij- hem. tot straf in, den krater Zjondro di. Moeko. wierp, en tevens zijn geheel rijk door eene, uitbarstng liet, ver= woesten, met uitzondering van vijf tempels, wel ke hij spaarde. Zijn zoon bewoonde sints dien tijd, tot een aandenken aan zijnen ongelukkigen vader , den- grootste derzelven , en offerde. dáár, tot aan zijnen dood vlijtig voor deszelfs heil. _Het fabelachtige van deze overlevering dáár gelaten, schijnen echter de mienigvuldige, bij el- ken stap- opeengestapelde ruinen, ‘welke meeren— deels uit gehouwene . bazaltsteenen « bestaan , en de vele tot Brama’s. geloof. behoorende, hier en: daar verspreide brokken van beelden het gevoelen aangaande. het vroeger aanwezen „van eene aanmerkelijke plaats te wettigen. bwtuodse Het is niet onwaarschijnelijk „ dat toen: het | Bramiensch geloof „de heerschende - Godsdienst van Java was, en‚ zoo. als de meeste ontdekkin- W w gen— ( 373 ) gen ons leeren, de hoogste bergen werden uit- gekozen tot het uitoefenen van denzelven, als zich nader bij de Godheid “wanende, Pandoe Dewo Notto, een voormalige beroemde pries- ter , zich op de Djing gevestigd hebben- de, daar tempels stichtte , en zijn rijk uit- breidde, waarin hem zijn zoon Zadjoeno op- volgde, die zijn rijk tot den berg Pane, waar nog overblijfselen gevonden worden, vergrootte, én bijzonder de Djing tot zijnen hoofdzetel ge= maakt heeft. Het voorledene heeft wel eenen digten sluier over dit alles. verspreid ; «doch de menigvuldige overgeblevene steenen lagen, kentee= kenen van muren , beeldjes , en in het algemeen de hooge ligging van de Djing met alle deze tempels, schijnen voor dit gevoelen te pleiten, Nog één paal verder zuidelijk “bereikt men eene andere groep tempels, midden in het-bosch gelegen, en aan Bimo gewijd; zij bestaan uit vier, waarvan slechts drie de vernietiging ont- hari zijn, zijnde de vierde geheel vernield, en onder de struiken naauwelijks herkenbaar. De grootste derzelven,en de fraaiste van allen in deze ommestreken, waarvan in de werken van RAFFLES geen gewag wordt gemaakt; zal Eirca 25 voeten hoog zijn; hij is gelijkzijdig gebouwd , met vijf verdiepingen, die langza- merhánd tot eene spits loopen, en op de bene- denste laag aan de drie kanten van bordessen voorzien zijn. Het inwendige bestaat uit een voor= ( 574 ) voorportaal , voorts eene binnenzaal , zeer don- ker en vochtig, met nissen ; doch geene orna- menten. ‚ Boven den ingang vindt men arabesken, ver= beeldende een kop van een gedrocht met twee olifants-snuiten (Genesa), en voorts loofwerk, waarmede de randen ook versierd zijn. Op elk der étages vindt men ook eenige nissen ‚ met dergelijke versierselen, waaronder wij opmerkten eenige menschen-hoofden, Budha voorstellende , die -wél in stand gebleven, en met smaak gebeeldhouwd waren. Op den voorgrond lagen een paar beschadigde beelden, van Shiwa; doch naar alle waarschijnelijkheid zijn in den omtrek nog meerdere, welligt on- bekende beelden, die door den tijd bedolven zijn , en waarop thans geboomte prijkt. Ook het geheel van deze groep , zoo een- zaam, met hunne bemoste kruinen onder zware boomen verscholen, wier lommer eene aange- mame koelte verschaft, is boven.alle bedenking schoon , en een gezigt wel der teekening waar- dig. „Wij bleven hier een weinig vertoeven, in onze gedachten ons bezig houdende met aan- gename herinneringen aan vervlogene tijden, in welke wij ons op deze plaats zoo gereedelijk konden verplaatsen. gem | Vol verlangen, om ook de verschrikkelijke natuur-tooneelen te zien, spoedden wij ons van deze minzaam koele plaats naar de Zjondro di (575 ) zi Moeko; welke nog ruim één paal verder in eene vallei ligt. | | De krater, geheel van zware bergen omringde ligt in de laagte, en zal eene uitestrektheid van circa 4oo en eene middellijn van 200 roeden beslaan. Over lava, basalt en puimsteen , met zware korsten zwavel bezet, waarmede de ge- heele omtrek als overdekt Is, komt „men eerst aan eene groote kom, waarin drie belangrijke ‘kokende wellen zijn, die zware heete dampen opgeven, met eenen sterken zwavelstank, dien men op eenen halven paal afstand reeds ruikt. Het zich daarin bevindende water kookt - onophou- delijk met een verbazend geraas, borrelen en schuimen, is: blaauwachtig van kleur en adstrin- gerend van smaak, Eenen stok rondom in den grond stekende , bosrelde uit den grond een kokend water met - Zwavelmodder, die -ondra- gelijk heel was. Langs de randen der wellen zelve, in de heete dampen vindt men zuivere zwavel, welke zich in trossen geketeknenaf had. | ‚De andere bom. ligt Z. O. tegen over. de eerste, aan de helling van steil en kaal geberg- te, wier toppen geheel begroeid zijn, Zij heeft geene kokende _ wellen , doch daarentegen diepe kloven, waaruit eene dikke wolk op- stijgt, terwijl men een onderaardsch. geraas, ge lijk aan dat van eenen wagen, hoort. De dam- pen worden in-de lucht ontbonden, zetten zich aan Be am gE ge ( 376 ) aan de randen neder, en kristalliseren zicht mede in lange trossen zwavel van eene hoog= geele kleur, die wij bij onderzoek zuivere zwa= vel bevonden te zijn. Uit de omringende ga- ten wordt ook zwavelmodder gehaald, doch van mindere kwaliteit. Naar onze berekening intusschen EN de massa, over een geheel jaar genomen, nhaauwe- lijks 20 pikols zuivere zwavel kunnen afwer= pen, aangezien dezelve slechts bij kleine kwan uteiten gevormd wordende, eenen langen tijd noodig heeft, alvorens eenige hoeveelheid van belang te kunnen opbrengen. Het geheel had een woest en schrikverwekkend aanzien, em hoezeer de ommestreken weder geheel begroeid: waren , en met zacht groen prijkten , moeten. de verwoestingen echter, naar hare uitwerkselen te oordeelen , ontzaggelijk geweest zijn. De kompasnaald was ter dezer plaatse bui-= tengemeen levendig, en had een langen tijd noodig , alvorens haren stand te erlangen. Langs denzelfden weg keerden wij terug, na= dat alle deze voorwerpen, het doel onzer reis; _bezigtigd waren, en bezochten aan de overzij= de van de Dying, op eenen halven paal afstands, de zoogenaamde veelkleurige F'elogo’s of meeren. Zij beantwoorden echter niet aan de ver- wachting , die men zich hiervan maakt; in de laagte ziet men ver van zich twee in één loo= pende meeren, die op sommige plekken, naar het uit= | (577 ) titerlijk aanzien, eene groene kleur lichben, en dit is ook alles; welligt staan ed meeren met de Tjondro di Moeko in verband. - In de verte ten zuiden zagen wij eene kale plek op een der bergen en hielden dezelve mede voor eenen krater, doch dezelve was te verwij derd, om die te kunnen bezoeken. _ Weinig voldaan over den laatsten togt, be- zochten wij, op den terugkeer naar Dollok, nog de vijf tempels van Radjoeno; dezelve staan bijna geheel onder water, en zijn van dezelfde con- structie als de overigen; het eenigste opmerkens- waardige in eenen dezer tempels was een over- blijfsel van een altaar met water gevuld. De hedendaagsche Javanen hechten hieraan een groot bijgeloof , en verhalen, dat een bad daarvan verjeugdiging en geluk zal aanbrengen. Eenige onzer Inlandsche begeleideren en voornamelijk de Regent van Kendal, hetwelk voor hem van groot belang was, daar het juist hun nieuwe jaar was, in ee zieh vol eerbied met dit water. De batomdten teekende op de Djing 25 1. de thermometer ’s middags 64 gr. Den sosten Mei 1825. Wij ‘hadden, gedurende ons verblijf te Dollok , steeds mist en regenachtig weêr gehad; en ed de stralen van de zon in deze hoog gelegene teken zelden sterk doordringen, vooral in dit (“378 ) dit jaargetijde bij het eindigen van de mousson; zoo was de weg naar Batoor, werwaarts wij heden onze reis vervolgden, ook uitermate slecht en modderig; dit was dan ook oorzaak, dat wij eerst laat dáár aankwamen, hoezeer naauweliijjks 8 palen verwijderd. Had Dollok ons door hare groeps - gewijze staande houten huizen, met … slechts een paar boomtjes, verrast, niet minder werden wij dit, bij het zien van de negerij Batoor.. Zonderling doet zich die massa van houten huizen, zonder door eenen enkelen boom beschut te zijn, voor; doch eene aangename wisseling bij deze dire vertooning geven de _met bladeren begroeide daken der huizen, waar- uit hier en daar eene menigte roode en geele bloemen prijken , die een schoon gezigt ople- veren; hij, die gewoon is op Javate reizen, en daar dagelijks de dessa’s onder schaduwrijke bosschen van klappus- en palmboomen voor oogen heeft, vindt zich, Batoor naderende, door het vreemde daarvan zeer verrast. Ik zal den dag van morgen alhier overblijven. In den loop van dezen togt passeert men de dessa’s Pekapon, Podwatte en Sember. Digt bij de eerste, die aan de helling van eenen berg gelegen is, heeft voor eenige jaren eene instorting van den berg, denkelijk door eene aardbeving van de Telogo Werie , plaats ge- grepen; waarbij 40, huisgezinnen geheel zijn omgekomen , terwijl zij eenen omtrek van na- Sen (379) genoeg 6 morgen bezaaid land met steenen opgehoopt en vernield heeft. Men zegt voorts, dat eenige palen nbasded lijk van de dessa Poetjoekan een meer of poel, bekend onder den naam van Goea oepas, zich zoude bevinden , welke eenen doodelijk vergif tigen damp opgeeft, en die zoo sterk zoude wezen , dat vogels en gedierte, bij toeval in denzelven komende, dadelijk het leven verlie- zen. Dezelve was echter te ver uit onzen weg, om bezocht te kunnen worden, hoezeer het onzer aller wensch was. Den a3sten Mei 1825. Butoor, aan den voet van den berg Peta- rangan, is op een hoog en kaal terrein ge- legen. In het noord-oosten wordt dezelve bepaald door de Pakarman ; in het oosten en zuiden door kaal gebergte, waarboven de Bismoe zich verheft, en waaromstreeks men een uitzigt heeft op de zuid — - zee; in het westen door de Logo Sambangan, terwijl men nog den berg van Tagal in het verschiet ontwaart: zij is gere= geld gebouwd, van eene omheining voorzien, en voorts van eene gracht, die de geheele plaats omgeeft. | De overeenkomstig het klimaat van hout op- getrokkene huizen staan geregeld naast elkan- der, en formeren daardoor eenige zoogenaamde straatjes , waarvan de voornaamste midden door de dessa heên loopt, en op de markt aan de westzijde uit komt, De- _ (380 ) ‚Deze markt is de voornaamste van de om= gelegene streken en wordt zeer sterk bezocht, Het was- heden toevallig marktdag, hetwelk ons in de gelegenheid stelde dezelve te bezoe- ken ; onder de te verkoop aangebodene goe- deren vonden wij: aardappelen , kool , vleesch, djagong , verfstoffen, bloemen, kleedjes en an- dere kleedingstukken, welke beide laatste ar- tikelen, voor het gebruik , op de plaatsen zelve „worden geweven en gemaakt. Het klimaat van „Batoor is koud, en in den morgenstond kan men hier, doch vooral te Doltok , zeer wel de Europesche warme kleederdragt verdragen. „De bevoiking , meerendeels bestaande uit Ghi- nezen s die zich hier gevestigd hebben, en een sterken handel in tabak drijven, had een wel- gesteld en gezond aanzien; de mannen waren gespierd, en bij de vrouwen en kinderen, voor- al die der Chinezen , bespeurde men eene fris- sche roode kleur en bloozende wangen; doch «ook hier vonden wij de kinderen niet talrijk 3 deze vergelijking heb ik in den loop mijner reis meermalen kunnen doen, dat hoe meer men in het gebergte. komt, des te geringer de bevol king is, vooral bij het aankomend geslacht, terwijl in tegendeel aan de stranden schier iedere dessa met kinderen als overladen is. Wij merkten echter in het algemeen op, dat de bergbewoners. van de lagere klassen geen ondezscheid in kleeding uitmaakten bij die der be ( 381 ) benedenlanders ‚ gaande, even als deze laatsten, ligt gekleed, hoezeer de thermometer hier Go teekende, en in de maanden Julij en Augustus wel onder de 5o daalt. De Chinezen kleeden zich warmer, en wij vonden onder hen een soort van buisje, van binnen met eene schapenvacht gevuld, welke uit China wordt aangebragt, en die ook wel dien- stig voor deze luchtstreek mag wezen. Ook de tolpoort op de markt vonden wij nog in werking. De ommestreken van Batoor zijn, met be- trekking tot de vegetatie, niet weelderig ;- de grond heeft een bar aanzien, meest door hoog grasriet sterk bewassen; slechts hier en daar ‘staan eenige djagong-velden , en voorts tabaks- plantagien. Meer naar Dollok toe moet dezelve echter voor den tabaksteelt bijzonder vrucht- ‘baar en geschikt zijn; wij zagen daar ook eenige dier velden, die, hoezeer nog in de eerste opkomst, veel beloofden. De buffels vindt men hier noch op Dollok meer, om welke reden de grond slechts gepatjold wordt. Eene bijzondere manier, om de geschiktheid van den grond voor dezen tak van kultuur te beproeven, merkten wij voor het eerst hier op. Men plant, om dit te weten, op de uitgeko- zene velden geheele bosschen van Dadap, en zoo dezelve goed opkomt, is dit een bewijs van eenen voor den tabak geschikten KR, hetwelk zeldzaam mislukt. | Per (382) | Den 28sten Met 1825. De eertnldhee de dat mijne tegenwoordigheid te Samarang werd vereischt, en dat ik toch denzelfden weg zoude moeten terugkeeren, deed. mij besluiten , nadat wij hier eenen rustdag hadden gehouden, op heden de terugreis aan- tenemen. Aanvankelijk keerden wij den weg, naar Dollok op, terug toteven voorbij de dessa Sembar , waar een nieuwe weg, noordelijk, ons bragt tusschen de bergengte van Pakerman en Kombang ; nu eens over laagten en-hoogten, langs welker randen peillooze afgronden steil beneden Onze voeten lagen, dan weder afgewis- seld door eene. vallei , bereikten wij, steeds das lende , ‘de plaats, waar ‘zich de Kamoelang met de Kombang vereenigt, en werden met een der zonderlingste, en tevens vertrukkendste gezig= ten welke’ de afwisselingen der wolken kan voortbrengen, verrast. Gedurende deze geheele reis, tot op dit oogenblik, hadden wij zware _ mist en bewolkte lucht gehad, die het uitzigt beperkten, doch hier trok, even als een gor- dijn, de massa van wolken statig omhoog, en vertoonde ons plotseling de geheele strook der benedenlanden , in den heerlijksten zonneglans , als een groen tapijt voor onze voeten. Nadat wij dezen berg afwaren , namen wij, op een aangenaam gelegen heuveltje » eenige verfrissching en vervolgden onze reis tot Adi- noesoe;, waar wij ontbeten, Uit (385) Uit het gure en herfstachtige weder der: Pia venlanden komende, was ons de zachtere en ge- matigder luchtstreek dezer plaats bijzonder aan genaam: reeds bij het gehuchtje Potjo hadden wij de vegetatie der benedenlanden zien terug keeren; doch hier was de natuur weder weel- derig in geboomte en voortbrengselen van den benedenlandschen grond; zelfs de klapper von- den wij er rijkelijk, en in het geheel was deze. dessa. even schaduwrijk in kokos- en andere vruchtboomen, als de an de vh landen zoo aangenaam gelegene dessa’s. | Den weg oostelijk ‘vervolgend; Kenichesl wij zonder eenige merkwaardigheden „langs steeds. wel bebouwde velden’ de negoriijj Serodjo, en keerden van daar den volgenden dag langs den- zelfden weg naar Kendal terug, op welke plaats ik op den volgenden dag vroegtijdig. genoeg aan kwam , om nog raa vr tot Senn dap te reizen. 1080 © ( 384 ) MANTISSA. ‘ Âd Num, 45 Karias, Japon. Est vero Era thus tinctorius, Sieb. (r- $. rij «-_ « 46 „Amane, Japon. Est vero Orperid amane, Japon. ( v.v.h.b. « « 69 Taxus macrophylla, Th. FL. Est vero. Podocarpus Thunbergii, Sieb. « «157 Quercus matasi, sive mateba-si, Japon. Est vero Querc. Slabrá. Th. FL. (v. KME PE ded Sieb. Est vero Mi, yrrhis Canadensis, R. S. I- 062 202 Zizyphus nats’me, Japon. Est vero _Zizyph. Chinensis. L. E. « « 525 Gossypium herbaceum, Eh. EL. KC € Est vero Goss. Andicum. DG. P. _Bataviae, die 12° Febr. 1830, Dr. von SIEBOLD. | VER- ( 385 ) VERKLARING Van eenige Eigennamen, voorkomende in het Kort Verhaal der Javasche oorlogen sedert den jare 1741 —1758. Bl. 78 Mangkoe Boemie of Hamangkoe Boe- zie Bezitter der aarde, of die de aarde in zijnen schoot draagt ; zamengesteld uit Mangkoe bezitten , iemand die be- zit of iets op den schoot houdt, en Boemie de aarde. «& _« Maas Said, beter Mas- Said. Mas is een titel , dien alle aanzienelijke Java- „pen zonder onderscheid aannemen ; Radhen Mas is een afstammeling van den Vorst. Said is het Arab. ow Heer, Vorst. In plaats van Maas Said zal “hier moeten staan Radhen-Mas-Said. « _« Mangkoe Nagara moet eigenlijk zijn Mangkoe-Nagoro Bezitter des lands; gerne uit U angkoe en Nagoro „het land. C 79 Soesoehoennan, de nea dere. Titel des Keizers van Soerakarta. « 85 Mamangkoe Rat Bezitter der wereld ; of die de wereld in zijnen schoot draagt; zamengesteld met Mangkoe en Rat de wereld. c« _« Tagalwangie, eigenlijk Tegal-WWangngt een geurig veld; zamengesteld uit Ze gal of Tig rilweld;, en wangngi geurig. Bl 85. pe NE Bl. CE (dé C « & 85 A A ( 386 ) Pangeran Depattië Anum, eigenlijk Pangngeran-Hadhi Pati-Hannom ; zamengesteld uit Pangng seran Heer, Hadhi voortreffelijk, Pati dedood, en Hannom jong. * Poegar „ eigenlijk pobhehite een steun. Pakoe Boeana, eigenlijk Pakoe-Boewono spijker der wereld; zamengesteld uit Pakoe een spijker, en ‚ Boewofo de wereld. Souro Pattij , eigenlijk Soero-Patë iemand , die den -dood niet vreest; zamengesteld uit Soero durven, en Pati de dood. Kartasoera, eigenlijk Kerto- Soero de bestendige wrede; zamengesteld uit Kerto de vrede, en Soero dapper, ook bestendig. Ö Wieramangata , eigenlijk Wiro- Menggolo, een schrandere held; za- mengesteld wit Wiro een held, en Minggoto schrander, listg. Toppo Sono , eigenlijk Fepo-Sono eene liefelijke plaats ; zamengesteld uit Tepo hefelijk , aangenaam, en Soro plaats, rustplaats. Radeen Djo Koesoemo, eigenlijk Ra- dhen-Djojo- Koesoemo. Radhen is een tel onder de Javanen; Djojo uit- muntend ; ‘Koesoemo eene bloem, ook eene vrouw. Bl. 84, Bl « C C « (587 ) EN 84, Maas Grendie, eigenlijk MZ aeGrend/ds Dit laatste tohed beteekent: toorn , gramschap. | 85 Parks zja, eigenlijk Mobfo Bojo de deur des tegenspoeds; zamengesteld uit Poero de deur, het paleis ‚ en Bojo hindernis, tegenspoed. «c Aria Mataram , eigenlijk Harijo- „Mataram tot de familie van Mata- ram behoorende. Margo beteekent > familie , maagschap. C a dipattij Danoe Redja, eigenlijk Zadhi- „Pati-Dhanoe-Redjo. Dhanoe een wolk ; Redjo donker, zwart. 88. Boemi Nata, eigenlijk Boemie- Noto Bestierder aarde; zamengesteld uit Boemie , en Noto iemand, die het bestier over iets heeft. ‚« Lorring-passir , eigenlijk Zor-ring- Pasar ten noorden van de markt. 89 Singosarie, eigenlijk Singngo- Sarie de tijger der vrouwen; van Singngo cen … tijger, en Sarie eene bloem, vrouw. 95 Said Aloewie de voactwéffljke heer. _ Haloewie beteekent: overtreffen, uit- munten, | gg Nata Koesoema, eigenlijk Noto- Koe= soerno Koning der bloemen ; zamen- gesteld uit Noto Bestierder, Vorst, _en Koesoemo. Bl. 1oo, gE - enn men ee ne ee er Ee “ Bl. C «C (388 J 100 Aria Pringalaj ja , ‘eigenlijk Harijox Pringgo-Lojo eene door wederwaar- digheden verstrooid geraakte familie; zamengesteld uit - Marijo familie, Pringgo Wederwamiijheld', en Lojo omzwerven. 105 Ingebeij, eigenlijk Ngabehi een Bewind- hebber. 104 Brahim, eigenlijk Zorahim Abraham. 105 Pkanga, eigenlijk Ronggo zich bezinnen, bedenken. 160 Silarong , moet zijn Selarong overgang tot den vijand. « Prangmedana, eigenlijk Prang-we- dhono een oorlogshoofd ; zamenge- steld uit prang de oorlog, en wee dhono het hoofd. | « Tjakra diningrat, eigenlijk Zjokro- Dhinningng rat het voortreffelijke wa- pen van het land; zamengesteld uit Tjokro het wapen, Madhi voortref- _felijjk, en Ngrat het land, de bewoonde aarde. « Soera Diningrat, eigenlijk SR Dlhun- ningngrat. 111 Sosra, eigenlijk Sosro duizend. « Rana, eigenlijk Pono het slagveld, 114 Gusti Agong eigenlijk Goesti- Ha- goeng de groote Heer; zamengesteld uit Goesti de Heer, en Zagoeng groot. Bh 210, Bl. { 589 à 115 Wansing Sarie, eigenlijk Wongseng= Sari familie van bloemen ; zamenge- steld uit Jongso familie, en Sart bloem. « Wiera Negara, eigenlijk iro-Nagoro de verstandige des lands. 117 Benting, eigenlijk Binting eene schans. 151 Mangkoe Joedo bevelhebber des oor- logs ; zamengesteld uit Mangkoe, en Joedo de oorlog. 154 Slarong moet zijn Selorong. 155 Mantjanagara , eigenlijk Montjo -Na- goro een vreemd , verwijderd land ; zamengesteld uit Montjo vreemd , en Nagoro. 156 Passebaan, eigenlijk Paseban verschijn plaats; van Sebo verschijnen. 158 Adi Nagara, eigenlijk Madhi-Na- goro de voortreffelijke in het land. « Danoepaija, eigenlijk Dhanoe-Pojo een wilde buffel, 159 Djaja Winata, eigenlijk Djojo-M inoto de zegenvierend Vorst. LIJST van eenige zinstorende DRUKFOUTEN. BL 3. P. milaceum ; lees miliaceum. ) >» Beaur; er Beauv! » 4. ‘ovizeus; — orizetis, » “6. corocana; — coracaná. » 7. Luikiu; mt Liukiu, » 8. velatum; — relatum. -D “DP oroïdeis; — ovoideis. » 10. Tournet; tet T'ouwnéf. » «11. ‘adhibet; — „adhibetur. » » _Zuikiu; — Liukiu. 24, imiroductum; — introductum, D» So, Eommers; — Commers. » “53. (dua); se { Dunjs Dn. Louny: __—- Lour. » 41. conomom ; —- COROMON. » _ 42. emetocum; — emeticum, » » _elavato; — clavato. » 4m, graveolum ; —- graveolens. » 48. kusju; — Kii-sju » 58, Bakkwasij ; — Rakkwasij. » _P _pactis; — parts. » 65. A. medica; — A. media, » 65. erenata; == Gerenaia. » 66. Lirigo 5 — Ringo, >» 70. Ghamero; — Chamerops. Mer k vi, ! EE AET 5 hd dn id A! p a En cen Ede ' À ’ ve N ‚ sed wah de” en =$ hef wert En ten + Ee ed hodn a aas badhadedhaas. „bd 14 rs de + ee De ed 2 Ge 7 dt Ten na ie k: Ki en ed sag En id \ Ln is Bte es ve hema kn. NV enge man On rd Ee AM EJ ONE mn van fn ed a nge tt : * ' k ah Md TR KERN El EN 4 IE 4 * 8 4 it Riet: ê 43 PEEM b viel RE RTS tete. pee den a: . veen et Verwer. ne ni „ p Gt oé E - ai, „4 , 3 mgee eg e ggn * j ee — nege : nrd Es FAA el d ries EE A Ln t Á 4 Et 1 pe Dé & damn a d Rd, Hr « { zr HE Tie 8E Id pn LEAO. Bedeker en ze pale Ì 4 vet en > = ek a oan enden dt FP ’ ä, Dg a id - : , - ne eer N oden peper bgn mt = ® . de pe pu age h e paf birg ot a n Be &‚n FEEL { in ern =n ape s n var ’ “nen, “ : meer men nnn a rn ng teven enen, 4 En Te f roden Î DN n mm ee oen ab EE dd ed jana -Ò en ands he meng etn rd ee pen evn ee en ebde te _ ee EEEES DE 4 pe A eeen