eed npe ham an hm _ > an De 8 Tg nn HARVARD UNIVERSITY LIBRARY OF THE Museum of Comparative Zoology 6e hei ARAS EN, bk n KO OA IP Kle k KE b v Wint p 4 Tan nj, hj ) 5 \ } t Ki En Baravia, den / AA Arfd8, Wit naam van Besturende Leden van het Bataviaasch Genootschap van Kun- sten en Wetenschappen, heb ik de eer Z Ae» Lg hierbij aan te bieden een exemplaar van het ter dezer dagen door hetzelve en. uitgegeven /5” Deel van deszelfs vasndalinceb: Ik neem deze gelegenheid te baat, om 4 zb verzekering te ge- ven van mijne bijzondere hoogachting. De Secrctaris van voornoemd Genootschap , RUN jl mt je plees / OE VLAS, ll ik En iz 1 ron bd TUMIUOM , Vief VEE (At U FN ob ea ReN | hens NÀ EN À 3% En - HAN = AF | \ Re et ni: nr Te And ee EE RIN kel /// \ 5 ELO, re Se been E Ô kr Se ri Ld Vr LS uilterg ve DO 2 > Z Á hp RAP de Pt | Es JAVAANSCHE SPRAAKKUNST, DOOR WIJLEN Á. D. CORNETS pe GROOT; UITGEGEVEN IN NAAM EN OP VERZOEK VAN HET _BATATFIASCHE GENOOTSCHAP KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN, J. EF. GG; GERICKE, DOrrecheur warn het Truus Trut TE SOERAKARTA, ID EDGE OIO NB BiA TAMA, TER LANDS DRUKKER IJ. 1853. Foorrede De Directie van het Bataviasche Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen heeft hier- bij het genoegen, het XV Deel van deszelfs Werken aan het letterminnend Publiek aan te Öieden, Hetzelve bevat de Javaansche Spraak- kunst, opgesteld door wijlen den Heer A. D. CORNETS DE GROOT , iz leven Secretaris bi den Resident aan het Hof van Soerakarta, en Lid dezes Genootschaps, en door hem bi ui- tersten wille aan hetzelve vermaakt. De blijk- bare bedoeling van den waardigen Overledene daarmede was, dat deze zijn arbeid door onze zorg zoude uitgegeven worden; en ook wi meenden , door de uitgave daarvan, zoo wel eene regtmatige hulde, ook van onze zijde, te bewijzen aan de nagedachtenis van den ver- dienstelijken , te vroeg aan de Wetenschap- pen en de Maatschappij ontrukten Schrijver, als eene niet ongewigtige Bijdrage te leveren voor de verdere Kennis en beoefening der zoo belangrijke Javaansche taal. De uitvoering van dit plan zoude echter voor ons hoogst moete- lijk, zoo niet onmogelijk geweest zijn, indien de Heer 1. F.C. GERICKE, Directeur van het Javaansche Instituut te Soerakarta, en Lid de- zes 11 Vv OoORRED EE zes Genootschaps , ons daarin niet zijne verplig=- tende hulp verleend had, Op verzoek der Di- rectie heeft die taalkenner niet alleen het werk, hetwelk de kundige Schrijver door den dood verhinderd was geworden te voltooien , geheel ten einde gebragt, maar zelfs de druk proeven nagezien , en al het zine gedaan , dat deze Spraakkunst Z00 volledig mogelijk het licht zoude zien. Het is voor ons pligt en genoegen tevens , dit hier openlijk te erkennen, en den Heer GERICKE voor den belangrüken ar= beid, aan dit werk besteed , den hartelijken dank des Genootschaps aan te bieden. Voor het overige gedragen wy ons aan hetgeen de uitgever in het Voorberigt aangaande dit werk heeft aangemerkt, en hopen, dat het goede | oogmerk des Schrijvers daardoor moge bereikt _ worden, namelijk, eene meer en meer toenemen- de beoefening der zoo nuttige Javaansche taal. De Directie heeft het doelmatig geoordeeld, om den inhoud van het XV Deel alleen tot deze Spraakkunst te bepalen ; en het noodza- kelijk gevolg daarvan was, dat de maatregel, waarvan gewag gemaakt is in het Voorberigt van het XIII Deel, van namelijk de Werken dezer „Maatschappij voor den wervolge bij Cahièrs wit te geven, ook op dit Deel niet kon toe- gepast worden. Met het XVI Deel , waarvoor wij reeds eenige bouwstoffen verzameld hebben, zal met dien maatregel, zoo de belangen van het Genootschap denzelven noodzakelijk maken , een aanvang gemaakt worden. | Wij VvooOoORRED E, II Wij nemen deze gelegenheid waar, hier- bi bekend te stellen, dat na de uitgave van het XIV Deel dezer Verhandelingen opgemerkt 4 is, dat, in het daarbij voorkomend Geschied- kundig Overzigt van den Handel der Europezen op Japan, op verscheidene plaatsen de uitdruk- king Spaansche matten, 2 stede van die van teilen , is gebezigd, en zulks ten gevolge van de overéénkomst der teekens, waarmede beide grootheden gewoonlijk in manuscript uitge- drukt worden. Men leze dus overal , omge- keerd. teilen, in plaats van Spaansche matten, en vergelijke overigens, zoo veel noodig, hetgeen van de onderscheiding en de waarde van Komps.— en Kambang-teilen op bladz. 267en 368 van het Geschiedkundig Overzigt gezegd wordt. Ten slotte draagt de Directie de hulde van hare eerbiedige erkentenis aan het Gouverne- ment op voor den bijstand, ter uitgave van: dit Deel even als van de vorigen geschonken, zoo wel door het verleenen van het kosteloos gebruik van ’s Lands Drukpers en de dienst der geëmploüeerden daarbij , als ‘door wele andere bewijzen van welwillenheid en bescher- ming, terwijl wij de belangen dezer letter kundige Maatschappij aan de verpligtende medewerking van alle Hare Leden, en van alle Voorstanders van Kunsten en WV etenschappen cp de dringendste wijze aanbevelen, BATAVIA, den 20 Met 1835. / Av Ì Mikes: VOORBERIGT. Mer genoegen heb ik aan de vereerende uit— noodiging van het Bataviasche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen voldaan , om de door wijlen den Heer A.D. CORNETS DE GROOT voor eene Javaansche Spraakkunst verzamelde en aan gemeld Genootschap gelegateerde Stukken tot een geheel zamen te stellen, en de uitgave daarvan te bevorderen; zijnde mij hierdoor eene gewenschte gelegenheid gegeven , om eene regt- matige hulde te bewijzen aan de nagedachte nis van den verdienstelijken en voor de Javaan- sche taal en letterkunde te vroeg overledenen Jongeling , en den beoefenaren der Javaansche taal een nieuw hulpmiddel aan te bieden ter verrijking hunner kennis in deze buitengewoon moeijelijke taal. Ik acht het mijnen pligt, om rekenschap te geven van de wijze , waarop-gemelde Stukken door mij bearbeid zijn geworden. Getrouwelijk heb ik alles, hetgeen mij is voorgekomen, eenig- zins tot eene Javaansche Spraakkunst te behoo- ren, medegedeeld. Slechts hier en daar heb ik mij eenige veranderingen in de constructie der woor-= IT VO DIR BIE MR FG TT, woorden veroorloofd, terwijl ik alleen sommige herhalingen, en hetgeen mij is toegeschenen voor de Javaansche ONE N hisin, beschaamd. E\ o, deze op zichzelven staande klinker © komt overeen met het teeken 9% al Taroeng of EEN Taroengngan genaamd, waar van de beduidenis vechten niet kan: geacht wor- den op dit teeken van toepassing te zijn, wes- halve het niet is na te gaan, waarom die naam aan hetzelve gegeven is. De Taroeng wordt achter de letter geplaatst, en alleen geene kracht hebbende, gaat dezelve altoos van de Taling verzeld, bekomende in zamenvoeging daarmede de (28) as Hp de benaming 5 SNN Taling -taroeng of Q. } a ALC) KI Ae \ Zalingngan -taroengngan. ab Dit vercenigde teeken geeft aan de letter den klank der Nederduitsche scherplange o , in: boom , stroom, als MEN 2 Gj) 2 \bodo, dom; jn 9 On) AN logro, wijd, en ondergaat ook dezelfde verkor- ting van klank, waarvan hierboven is gewaagd, wordende in de woorden ww and 2 AN halon , zacht, langzaam ; UN GEN ZN hamor, gemengd, uit- gesproken als onze scherpkorte o, in: zon, tor. De overeenkomst van den oorspronkeliijjken klank der Haksoros met dezen laatsten klinker is oorzaak , dat de Javanen, die met weinig naauwkeurigheid schrijven , dikwerf en meest— al, wanneer de volgende letter mede den klank van deze o heeft, de Taling-taroeng weglaten, als: naja ,\ voor gen? ga DN bolong „een gat; GPRNAN voor DEN 2 BEM 2 \ bokor , eene kom; welke woorden door iemand, die daarvan on- kundig is , verkeerdelijk balong en bakor zou- den worden uitgesproken. Als een algemeene regel kan worden gesteld, dat (29) dat wanneer de eerste lettergreep van een woord de Taling-taroeng heeft, en met eene stomme letter wordt besloten, terwijl daarop eene letter volgt, die geen teeken voert of GUN EDN legenno is, alsdan de Taling-taroeng den vollen klank van eene Legenno hebbende , daarmede geheel wordt gelijk gesteld, en wordt weggelaten, zoedra de laatste letter van het woord door eenige verbuiging of bijvoeging een teeken of stomme letter bij zich neemt; b. v. Gen IN bordho, Ü vleugelen binden , wordt EWA \ bandhan, | DL een gebondene of gevangene; gn? EN rondo ; eene weduwe, DAGEN randanne, zijne weduwe. es, BJN oe, staat gelijk aan het vaste teeken , dat” onder de letter wordt geschreven, door aan- hechting van deszelfs laatste voet, en hetwelk den eigenaardigen: naam AIEN soekoe , voet, draagt. Hetzelve heeft den klank van onze oe, in: boek , doek , waarmede dit teeken ook kan wor= den voorgesteld; b. v. poepoe , eene dij ; an\ goeroe, onderwijzer. _Ín de laatste let- tergreep van een woord, onmiddelijk van een? stom do) Ss stommen medeklinker gevolgd zijnde, wordt de klank echter, even als bij de vorige tee kens, in eenen zachteren veranderd en korter dan de gewone klank oe uitgesproken , als: NEN JEN sampoen, gedaan, reeds; TELIN rampoeng , beslist. Omtrent de gedaante van de Soekoe dient te worden aangemerkt, dat dit teeken in vlug schrift meestal regt naar beneden wordt geschre ven, terwijl bij meerdere sierlijkheid daaraan eene binnenwaarts gekeerde bogt wordt gegeven. Ten aanzien der verkorting (*) van de vokaal klanken, wanneer dezelve in de laatste letter— greep van een woord staan, en door eene stom- me letter worden gevolgd, van welke bijzonder- heid bij de beschrijving van elk teeken is gewaagd, moet nog worden aangemerkt, dat die verkorting ‚nimmer op de eerste lettergreep der woorden, al ware die ook door een’ stommen medeklin- ker besloten , van toepassing is, behoudende al- daar den vollen klank, die aan het teeken eigen Ch. Er is;b. v. MAIN szzdjang, kleed; NIA Kip \ szz- G ay Len ; (*) Hetgeen hier volgt over de lengte en kortheid der lettergrepen , behoort eigenlijk tot de Prosodie der Javaan- sche taal, doch kan hier ook gevoegelijk eene plaats vin- den, G. (31) . G. en ° ten, wie, welke; GEN \bendjing, morgen; Cel IN G boemboeng, een koker; Cy LAN boentoet , staart. Bijzonderlijk is deze volle uitspraak van den vokaal gebruikelijk in woorden, aan welke het aanhechtsel Ue N han As gevoegd, alwaar zelfs de klinker der tweede letter greep den volien klank terug erlangt, als in: De 1 Gau } KO) Kf \ _böngkokkan , van gen Af KV Oja 2 BN bongkok, een bundel su 9 ID Ne ae Re pondokkan, van gu 2 PA 2 EAN N pöndok, woning ; | bib ie gna iN derekhkan, een kamiriboom: KV ag QA ann nu de IN gilrran, van (MNNAN gz/ir, aflossen, De Ben dat de klinker der eerste letter greep, met eene stomme letter besloten zijnde, vol wordt uitgesproken, gaat evenwel niet al- toos door, alzoo in vele woorden , zoo wel deze als de klinker van de laatste lettergreep kort van klank zijn. Hoewel deze onderscheiding voor geen’ bepaalden regel vatbaar is, en voor- namelijk door oefening moet worden verkregen, zal het echter doelmatig zijn, hier eenige hoofd trek= (52) trekken aan te halen, waaraan men zich over het algemeen in de uitspraak zal dienen te houden. 1°, Wanneer de eerste lettergreep van een woord de Taling-taroeng voert en door een’ stou:men medeklinker besloten is, terwijl daar op eene WVE VAE HON Haksorro-legenno, (letter zonder teeken ) volgt, dan is de Taling- taroeng kort van klank, als: Enz IN bondo , rijkdom. Uu ga KIN gondho, reuk. (4 gu UIEN Kombo , breed. l Men (MN bonggo, wederspannig. 2° De Talig op die zelfde wijze geplaatst zijnde, is daarentegen vol van klank, als: gen 1 \zerdho , schaap. 4 BNN rendho ‚ passement. a | 5°, Indien de Taling evenwel wordt gevolgd door eene andere Taling, die ook met eene stom me letter besloten is, dan is de klank van de eerste kort, als: A BENEN lengket , kleven. GL) 7 EN (55) gege AEN dempet', tegen aan liggen. gean GEN SIN kembet , in eene zaak betrok- Cl ken worden. ko, Ook als de eerste iettergreep niet door eene stomme letter besloten is, als: DENG N bethet , zekere vogel, AJN 8N seleh , nederzetten. 5°, Is de tweede letter daarentegen van eene Taling-taroeng voorzien, dan is de klank van de eerste Taling vol; b. v: ga Ga 2 N lengkong , eene bogt, EN 2N\ bengkong , krom. 6°, Wanneer de Taling-taroeng gevolgd wordt door Taling-taroeng , en deze laatste met eene stomme letter besloten is, dan is de eerste Taling-taroeng zacht, als: GD RON 2 EONJN rokok , een cigaar. ge ajar zeup\ dhokok, zetten. OA 3 CH 2 OAN lobok ‚ wijd. 79, De Taling dan wel de Taling-taroeng C ge (54) gevolgd zijnde van eene Hoeloe of Soekoe; wor- den kort uitgesproken, als: Q MEN bert , schenkblad. ONUN sewoe ‚duizend. Al ë gean ZN\ Aori, poort. ga 2 AN woloe , acht. gen 2 a boloe, eene soort van gebak; behoudende echter den vollen klank, wanneer cen andere klinker dan Hoeloe of Soekoe volgt; b. v: GENUIN bedho, anders. gENNTN kero, scheel. | gn? gar kowe , gij. OEI MN tale , jongen. Het is welligt niet overtollig aan te merken, dat de vorenstaande wijzigingen van de uit- spraak der klinkers eigenlijk slechts zoo vele zachte nuances van den toon der klanken zijn, welke niet als eene verlenging of verkorting in ket aanhouden derzelve moeten worden be= | schouwd : (55 ) schouwd; want er bestaat hoegenaaamd geen teeken, hetwelk hunne lengte of kortheid be paalt, rigtende de toonval zich overigens ge- S heel naar den maatklank. De verkortng der vokaalklanken is derhalve eigenlijk eene meer dere zachtheid derzelve in de uitspraak, en werkt eenlijk daarop , doch geenszins. op den maatklank der lettergrepen. | De Javaansche taal heeft geene tweeklanken en het letterstelsel laat ook niet toe, dezelve uit te drukken, terwijl voorts de vereeniging van twee of meer klankteekens bij denzelfden medeklinker onbestaanbaar is. Om tweeklan- ken , in vreemde woorden voorkomende, te schrijven, splitst men dezelve, en voegt eene der letters Ul Ao, U wo of UW jo daar= tusschen, naar gelang van den overgang van het eerste tot het laatste gedeelte van den tweeklank Het niet aanwezig zijn van twee- of drieklan- ken draagt grootelijks bij tot de eenvoudigheid en duidelijkheid in de spelling en uitspraak. Omtrent de kracht der klinkers kan geene onzekerheid bestaan, vermits dezelve aan geen tweeledig ver— stand onderhevig zijn, en altoos den juisten klank aantoonen, dien men wil voorstellen. Indien deze hoedanigheid geacht wordt een voornaam deel van de volledigheid eens schrifts uit te maken, dan kan het Javaansche letterstelsel onder diegene Wor= (36) worden gerangschikt, welke het best de in de taal aanwezige klanken uitdrukken. >DE DEN OIOleio > VIERDE HOOFDSTUK, Over de Spelteekens of Sandanengans. Er ziijn nog zeven teekens, gelijk de vorige SES Sandangngan, genaamd, waaraan de Uu benaming van Spelteekens kan worden gegeven, als dienende tot onderscheidene eimden in het spellen der woorden. Het eerste dier teekens is genaamd LJA \ Paten, (*) beteekenende met betrekking tot des- zelfs kracht, doodend ; men noemt het ook wel LIE Zo N Pangkon , die op den schoot draagt , waarmede waarschijnelijk op de plaatsing van het teeken wordt gedoeld ; wordende hetzelve in deze gedaante dl achter de letter , met het onderste gedeelte beneden. dezelve geschreven. De letter, waarbij dit teeken gesteld is, wordt door hetzelve van haren vokaalklank beroofd, blijvende een— lijk de medeklinker over, welke zich met de voor- Q (”) Paten wordt in de beleefde taal of Kromo ENIG N Kisas, genaamd, waarvan de beteekenis dezelfde is. G (84) voorgaande letter vereenigt en daarmede eene lettergreep uitmaakt; b. v. WAAN Laman, Q CC tuin, hof ; UVMNMAJN Ailat, tong; bep, \ wedoes , schaap. De LATEN Pasangngan, voorkomende op de tafel des Alphabets, staan met het teeken U GjANEEIN N Paten in de naauwste betrekking , als zijnde deszelfs (*) volstrekte plaatsver- vanger. Wanneer namelijk in het midden van een woord eene stomme letter voorkomt, zoude tot afsnijding van deszelfs klinker de Paten ver— eischt worden. Om door het plaatsen van dat teeken evenwel geene afscheiding in het woord daar te stellen, geeft men met weglating van de Paten aan de letter, welke op dien stommen medeklinker volgt, een’ anderen vorm, Pasang- ngan genaamd , waardoor dezelve de kracht van Paten erlangt, namelijk het berooven van den voorgaanden klinker; wordende deze Pasangngan in stede van op den regel, onder de stomme letter geplaatst, als: Uy € \ Aoento, kameel, a voor (*) Dit kan alleen gezegd worden: van de Pasangngans in zoo ver dezelve de Haksoros, onder of naast welke zij staan, van haren vokaalklank berooven; de Pasangngans oefenen daarenboven de kracht uit van: wezenlijke Haksoros. G. (38 ) voor UIEN je \ Zoemboeng , padieschuur , voor WU GN Aileen de Pasangngans JU\ A en A blijven hunne plaats in den regel behouden, &7 Q als: ENKMA\ mekso, dwingen , MN EN EUN lampit, eene mat. De je GED Mn bl) njo, worden door verlenging van den laatsten voet der stomme letters aan dezelve vastgehecht, als: ED hannak , kind; KUN swargo, hemel ; GDA EON bannjak, gans. Zulks kan ook geschieden met UU do G djo Ul bo en @ tho; dan men treft dit zelden aan, hangende zulks van de willekeur des schrijvers af. Alle overige Pasangngans kunnen niet aan de letter gehecht worden , maar moeten ongebonden onder dezelve geplaatst worden. In de tafel is gezien , dat de WM ro, U jo ‚ann goen 6] neo, als Pasangngans geene andere gedaante aannemen ;, hetwelk misschien ‘onduidelijkheid zoude doen vooronderstellen; doch dit kan miet tot verwar- ring aanleiding geven ‚dewijl de plaatsing dezer letters onder den regel genoegzaam aanwijst, dat dezelve Pasangngans zijn. | Het (59 ) Het gebruik der Pasangngans strekt zich “zoo ver uit, dat wanneer een woord met eenen stom men medeklinker eindigt, de eerste letter van het volgende woord (indien er geene zinsnij- ding tusschenbeiden is) in eene Pasangngan wordt raar en de Paten weggelaten; b. v. NLENIJNIJMS JN sampoen pedjas, voor, NIEN JE Ge US JN hij is dood ; EN noempak kapal voor Ren naaa ang N te paard rijden, Deze schrijfwijze zal in het begin eenige moeije- lijkheid veroorzaken en beschouwd kunnen wore den eene vereeniging van beide woorden daar te stellen, daar de eerste letter van een woord eene uitwerkende kracht op het voorgaande heeft; het gebruik echter en de toenemende kennis der woorden zal de meoeijelijkheid daarvan weldra wegnemen en de eenvoudigheid en duidelijkheid van het schrift doen ondervinden, Het is zonder tegenspraak, dat de inrigting der Pasangngans in het schrijven dezer taal veel beknoptheid medebrengt, en als eene verbetering van het Sanskritische letterstelsel mag worden aangemerkt, volgens hetwelk de stomme letters slechts gedeeltelijk worden ter nedergesteld en met de volgende letter inééngesmolten , waare d door (40) door dikwerf eene onverstaanbare vermenging van karakters geboren wordt. | Daar de Pasangngans hunne kracht als letter steeds blijven behouden, zoo volgt daaruit, dat zij ook van de onderscheidene schrijfteekens kunnen verzeld gaan; deze volgen altoos de Pa- sangngan, welke onder den regel wordt geplaatst. Al de teekens boven en op den regel, te weten … Q Woeloe, C° Pepet, 0} Taling, 0 Taling- Taroeng, / Lajar „, « Tjetjak, en 7 ig- njan , door eene Pasangngan gevoerd wor dende, hebben hunne plaats boven en bezijden de letter , welks klinker door die Pasangngan is afgesneden. Vermits deze stomme letter een en- kele medeklinker is, die geene bijvoeging van klanken gedoogt blijkt het van zelve, dat de. daarbij geplaatste teekens geene betrekking op dezelve , maar tot de onderstaande Pa- Q sangngans hebben, als: ENMI\ marndhi, vergif- Gs li tg ; Ben CIN N kandhel, dik; nun En \ Lambe , nn 4 | Cl lip; eee 2 AC \ ambon, Amboina; al pan- | Oei djang, lang; 100 3N ngantifi, spinnen ; IN Kl \ | av adv santer, snelstroomend. De teekens beneden den regel , als: | soekoe , tjokro, (41) tjokro en | Pingkal , worden aan den laatsten voet van de Pasangngans gehecht, b.v. (U KIN penthoeng , knods; ME 2 KI \ djontro, spinne- Q / wiel; gu NIN Zestri , eene vrouw. Hierbij moet worden opgemerkt, dat in het schrijven de ophaal der Pimgkal zich tot de lijn, waar- langs men schrijft, verheft, en de Tjokro meest— al zooveel wordt verlengd, dat dezelve boven den regel uitsteekt, en de bovenstaande stomme letter omvangt. Somtijds hecht men dit laatste teeken niet aan de Pasangngan, wanneer de ge- daante van deze letter zulks moeijelijk maakt of zij van de Soekoe verzeld is, als: OE (AN Dr narendhro ; Vorst ; on (9 N tanwroeh, niet weten. | Wanneer de Pasangngans V ko, a&V to en IV lo, teekens voeren, welke aan derzelver laatsten voet moeten gehecht worden , nemen dezelve meestal de gedaante eener gewone letter weder aan , blijkende het genoegzaam uit hunne plaat- sing onder den regel, dat het Pasangngans zijn; b. v. LNININ Kapal koelo, mijn paard; Q / 6 KLAN boentoet, staart ; MI KI\ sarntrz, pries- Fr ter; 42 ter; MALEN gloedoeg , donder. Sommigen laten de Pasangngan deszelfs gedaante behou- den ‚ wanneer de Tjokro daarbij wordt geplaatst, Q als: MMS 7 GEN Ar CON doch keurige schrij- vers beschouwen dit als met fraai. Aangezien de JU\ A en A op den regel wor- den geplaatst, voeren zij de teekens op dezelfde wijze als de gewone letters, met uitzondering alleen, dat de Taling vóór den stommen mede- klinker wordt geplaatst, ten einde door tus- schenvoeging van dat teeken geene afscheiding van die letter en de Pasangngan te veroorzaken; wordende zulks zelfs in acht genomen, als de Pasangngan het Dn van een ander woord uit- maakt; b.v. MAEDNUN Lazpit, eene maat ; En) Q UIEN te, BAN Aemprit, zeker vogeltje; UM gen Heij N himpen, een droom; DUW Z BEN ID \ Aompong , zonder tanden : GIENI BAR UIN sampoen sedho, hij is overleden. SS De zachtheid der taal gedoogt geene opeen- hooping van medeklinkers zonder tusschenvoe- ging van eenen vokaalklank. Er worden zeer weinig woorden aangetroffen, waarin meer dan twee (45) Zien twee medeklinkers op elkander volgen, en de weinige woorden, waarin zulks plaats heeft, bepalen zich tot zoodanigen, die de Ml Z tot derden medeklinker hebben, als: UE 1 N qu hangngoentjlang ‚ecene lans of eenen stok wer- Gi oade pen; AS GU \ djemblang , „een dikke. burk;; ME 2 El TAN djompláng , overhelling. Om de- av ze woorden te schrijven moet men noodzakelijk van den algemeenen regel afwijken en in het midden van het woord de Paten gebruiken, de- wijl anders drie letters onder elkander zouden moeten worden geplaatst, hetwelk onduidelijk heid en onregelmatigheid zoude te weeg brengen. Sommigen verkiezen echter van de Paten geen gebruik te maken, maar splitsen liever het woord door err van den klinker Pepet, als: MAELDAUN (EENIN ME 2 EN NN \ mjin Gar qe De eerste letter van een woord kan ook door eene Pasangngan van deszelfs klinker beroofd worden en vormt daarmede alsdan ééne letter- ° / greep; b, v. IM KI\ gloendoeng, rollen ; &1 LUN Q AUT nglajar, zeilen ; KWEN\ Alambi, buis. Doch na een (4) eene Pasangngan aan het einde van een woord staande kan nimmer haren klinker verliezen, omdat hierdoor twee stomme medeklinkers het woord zouden. doen eindigen, welke de Java- nen niet kunnen uitspreken. De overige vijf teekens , als ARE W ig KS njan, of LETS DS Sagnjan, NOTEN Tjetjak;, GQ. MWUIN ZLajar, AIEN Tjokro, en LNE LN Pingkal, waarvan nog moet worden gehan- deld, zouden in het Javaansch schrift zeer wel kunnen ontbeerd worden; dezelve dienen eenlijk tot bevordering van gemak en beknoptheid in het schrijven en zijn eigenlijk de vervangers van eenige letters, die bij de voorgaande letter ge- dn zijnde, daarmede eene lettergreep uitmaken. a EjN Wignjan , (*) eigenlijk RATEN Sagnjan genaamd, is van deze gedaante $\ en wordt als vervanger van de stomme A ach- ter de lettergreep geplaatst, b. v. an 9 \ ZLoerah, hoofd, gebieder; Guy 2 EN AN homah ‚ huis ; NI LAN tja- (*) De Wignjan geeneeigene plaats in het Alphabet be- kleedende, wordt met de Hoksoro U zo gelijk gesteld waarvan zij den consonant uitdrukt. G. (45) tjahjo, glans, luister, In hetzelfde woord door eene luidende (UM Zo gevolgd wordende, laat men dikwerf , tot voorkoming eener harde uitspraak, de Wignjan achterwege, als: voor 1 JLN rahhajoe, schrijft men TUNLUN rahajoe, geluk, voorspoed. Dit kan evenwel geen plaats heb- ben, wanneer de luidende U Zo het begin van een volgend woord uitmaakt, vermits alsdan de uitgang van het eerste woord eene verande= ring zoude ondergaan; men schrijft derhalve niet gu EDEN homa hannjar , maar gun (EN ' OD N lomah hannjar, een nieuw huis, 6 WEES GIR N tjetjak (*) of RIKI N tietjek „wordt door een enkele punt (+) (+) uitgedrukt | Q + en boven de letter geplaatst; b. v. dUUIN fz7ang, | Ga mensch , EN JAC 2 \ mengko, straks. BOE EN ú koe- (*) De Tjetjak kan als eene wokaallooze &1 ng be- schouwd worden, waarom dezelvein de Alphabetische rang— schikking met deze gelijk is gesteld. G. (+) In sierlijk Javaansch schrift vindt men in plaats van de punt een klein gebogen streepje. G. (46) koemambang, drijverfde. Wanneer op dit tee- ken mm hetzelfde woord eene ©] ngo volgt, kan hetzelve, even als van de Wignjan is gezegd, achterwege blijven (*), en ofschoon ook ter ne- dergesteld zijnde, als overtollig worden be- schouwd , vermits deze dubbele ne niet zoo hard wordt uitgesproken als de verdubbeling eigen- lijk zoude medebrengen , doch bliijft even zacht, als of er slechts eene ngo geschreven ware; b. v. El CU) of EGT N mangan „ eten; LIEN N of AES dangan , ledigheid, / Ais MNUIN Zejar,(f)ook genaamd anny run Hoe loe-lajar, is een schuinsche streep ( st ), die onge bonden boven de letter wordt geschreven it ter deszelfs klinker(6) eene 7 voegt, als: OaUN Á hd warto, berigt, tijding; SNN toekar, vechten; / EN NIN (*) De etymologie der woorden maakt de plaatsing der Tietjak dikwijls noodzakelijk, zijnde de daarop volgende 61 rgo meestal uit dezelve ontstaan. G. (+) De Lajar en de volgende Tjokro sorteren in de Al- phabetisché rangschikking onder de Hoksoro YI] ro, wier medeklinker zij uitdrukken. Ü (S) Staat de Lajar boven eene Haksoro, die haren oor- spronkelijken zelfklinker blijft behouden, dan verandert dit teeken denzelyen altoos in cene zuivere «, G (479 / e/ EIAIN zeirso, weten; LAD N djerro, diep; AIEN) N Tjokro, wordt door verlenging van den laatsten voet, onder aan de letter gehecht en voegt eene stomme r tusschen haren mede klinker en klinker , hetzij deze laatste al dan niet door een teeken gewijzigd zij, als: SAN brono , schatten ; CAN nE2T0S0 , ge- | A} voelen; MLN gro, huis. Hieruit volgt, dat de Pasangngan ro, nimmer in het midden van een woord wordt gebezigd, tenzij met die letter een volgend woord begint ; b. v. NA IKE JN an sampoen rampoeng , hetis beslist, en met Mel „tak he De Lajar en Tfjokro zijn bekend onder den naam van BNLIN repo (*), welk Sanskritisch woord eene benaming is van de letter 7, die door deze teekens wordt voorgesteld. Q. KE WANIJN Pingkal, wordt mede door ver lenS- (*) Ook het in den druk gemist wordende teeken Kerret wordt mede onder de Repo gerekend, | G. (48) lenging van den laatsten voet der letter aan de- zelve vastgehecht, terwijl de laatste ophaal van het teeken zich tot het boveneind der letters verheft. In zelver voege als de Tjokro eene r tusschen de letter voegt, is de Pingkal de plaatsvervan= ger van de UÙ fo, (*) en moet derhalve gelijk deze letter worden uitgesproken, als in de woor den : EJN moeljo of moelio, heerlijk ; CIN | Gr bjar of biar, dageraad; Mae MN gebjog wand, beschot. Sommigen vermeenen, dat dit de ware uitspraak niet is, en geven daaraan eenen zeer moeijelijken klank, gelijkende naar dien der za- mengevoegde letter jw ; doch kundige Javanen verzekeren, dat de eerste de ware uitspraak is. Daar de Pingkal altoos op eenen medeklinker volgt, staat hare uitspraak meestal gelijk aan de i, zoo als uit de gegevene voorbeelden ook duidelijk heeft kunnen blijken. Het zal daarbij verkieslijk zijn de #, instede van de 7 te be- zigen, omdat, wanneer deze letter op de £ en de d volgt, die zamenvoeging ligt voor de Nl tjo, en (& djo, konde genomen worden , als: ACN (+) De Pingkal wordt voornamelijk gebruikt in woor- den van Kawischen oorsprong. In het alphabet kan de- zelve onder de (UW jo gerangschikt worden. G. (49 ) NON wadio, (wadhio’) heir , leger; KNLS kadio (kadhio \,gelijk, als. De woorden wadjo en kadjo schrijvende, zoude men in het denk beeld kunnen geraken, dat dezelve MUS \ csi) | moesten gespeld worden. Er valt on:trent de schrijfteekens alleen nog aan te merken, dat zij niet zonder onderscheid bij el— kander kunnen geplaatst worden ,‚ omdat hieruit menig werf tegenstrijdigheden en wanklanken zou- den ontstaan. Ten aanzien van de spelteekens is het een algemeene regel, dat de Wignjan, Tjen tjak, Lajar , Tjokro en Pingkal met ieder klank= teeken kunnen worden vereenigd, vermits: deze eenlijk op den klinker invloed hebben, en gene de bijvoeging eener stomme letter te kennen geven; weshalve dezelve op elkander geene be trekking nog eene tegenstrijdige werking hebben, ‚_ Voorts zijn omtrent de zamenvoeging van tee- kens de volgende bijzonderheden in acht te nemen: ‘De Lajar met de Woeloe tegelijk gebe- zigd zijnde, wordt meestal op deze wijze aan dezelve gehecht, als: MEN gambrr, zeker struik- | gj qì ee | gewas, dVaUN\ Zzrto, water, NIKIN sirzo, verdwijnen. | | ‚De Tjetjak, met Woeloe vereenigd -zijn= D de { 5o ) de, moet bezijden laatstgemeld teeken worden geplaatst, doch niet in dezelve , vermits bet als— dan eene zinsnijding , alleen in gezangen gebrui= OQ. kelijk, voorstelt; b. v. UWE Aeking, droog ; gn Es hd Ui Ang, te; UWIM Ainekang, die, welke. Met de Pepet gebezigd zijnde, stelt men de Tjetjak m dn dezelve, als: WaV\ dateng, komen; ENKIN mandheng , aanstaren. Û 59, Ter vereeniging van de Tjokro en Soe- koe wordt eerst dit laatste teeken op de gewo= ne. wijze geschreven, en vervolgens de Tjokro op de linkerzijde van de letter geplaatst, ais: OEI proenggoe, metaal, NI GN satroe, vijand. 49, Op dezelfde wijze wordt de Pingkal, van Soekoe vergezeld gaande, eerst aan de letter gen hecht, en vervolgens door verlenging van den laatsten voet der Pingkal de Soekoe daaraan ge voegd, als: WN koebjoeng , zamenvioeijen, zich verzamelen. De Taling wordt achter den op- ge haal der Pingkal geschreven, als: MED)? MAN gebjog , wand, beschot. „5% De Wignjan, Tjetjak en Lajar, stom- me slutletters voorstellende, kunnen nimmer met (31) met elkander door dezelfde letter gevoerd wor- den, doch wel met de Fjokro of Pingkal zamen | / staan, b.v. pe ; \ pasrah, overgave; GIN bjar, dageraad. Eindelijk zal het niet overtollig zijn aante halen, dat de ietters UW Ao, WM roen &] ngo niet door een Paten of Pasangngan kunnen wor- den afgesneden, vermits dezelve als stomme letters door de teekens Wignjan, Lajar en Tje- tjak worden vervangen. Alleen maakt de &1 790 hiervan eene uitzondering, wanneer de letter MA lo op dezelve volgt, als: @UUIN\ zelajar, zeilen, AN nv CI gaN ngladhenni, bedienen. Ook moet nog nv | in acht genomen worden, dat de uitspraak der letters A fjo, Ml wo, Wdo, (&S djo, UU jo, GW jo en {1 tho, geene berooving van hare kiinkers gedoogende , nooit door een Paten of Pasangngan. tot stomme letters worden gevormd, dewijl de klanken , welke daaruit zouden ontstaan , in de taal niet aanwezig zijn en meestal niet kunnen uitgesproken worden, makende alleen de Pasang- ngan fo hierop eene uitzondering , als in het woord: nj \ njlawe, bij vijfentwintig. bi Nd En TWEE TWEEDE DEEL. OVER DE WOORDGRONDING. OORD EERSTE HOOFDSTUK. Over de verdeeling der woorden. De Javaansche woorden kunnen het eigen- aardigst verdeeld worden in oorspronkelijke of stamwoorden en afgeleide woorden. Deze on- derscheiding omvat een aanzienlijk gedeelte der taal; de juiste kennis benevens het behoorlijk ge- bruik daarvan is zeer noodig tot hel leeren der taal. De oorspronkelijke of stamwoorden zijn zulke, ‚die in hunnen oorspronkelijken staat, zonder bij voegselen vof verbuigingen , uit, de taal zelve „gevormd zijnde, op zich zelve eene beteekenis | Q ze kennen geven, als: CyjenN boemi, aarde; DEIN tansngan, hand; ELIEN mangngan, eten ; MN gawe, doen; UNEUN\ Zabang , vlag y rood; LION pethak, wit; aen \ lan, en benevens; MU Lawang, poort, Van (35) Van deze worden de afgeleide woorden ge- vormd door het voorplaatsen of aanhechten van deeltjes , welke op zich zelve miet kunnen be- staan en zonder beteekenis zijn, maar den zin van het oorspronkelijk woord veranderen; wij- zigen of uitbreiden; b. v. A LIESTE Ark rijk, gebied, ‘ook paleis, van TBN ratoe, vorst ; u ELEN At aje) \ hangngloempoekkake , El verzamelen, van ENEN JOIN Kloempoek , ver— Ù - , 9 8 eenigd, bijéén; UVENUMSIN Zamadangngi , ver- lichten, van (MAN padans; licht, helder ; MN gj LIN pagawéjan, een bepaald werk, be- roep ‚ van MEN gawé, doen, werken. De meeste stamwoorden der Javaansche taal bestaan uit twee lettergrepen, waarvan op de eerste in de uitspraak altoos de klemtoon valt, als: TIE N djdran ;, paard 3 gn? rl) 3\ homah, huis 3 EN tóekoe , koopen > KAN nóeli , vervolgens. Woorden van drie lettergrepen, welke den klemtoon op de middelste letter heb ke eee elk (3%) Q ben, als: MNAN tarito, verhaal, geschie- € Q } denis ; UK EUN pandito, leeraar ; Gj un N S0e- UÛ lojo, verschil, twist; WENN prakoro, zaak, worden weinig aangetroffen. Zulke welke vier lettergrepen hebben zijn zeldzaam, en, zoo als bereids is aangeliaald , meestal zamengestelde of van Kawischen oorsprong; b. v. ENEN moro toewo, schoonvader ; UWIAUMNIN Aoro horo, een veld, heide; gn 3 EUN gondho poero, F1 zeker gewas, waarvan welriekende olie gemaakt wordt. Zeer gering is mede het getal der woor= den van ééne lettergreep, als: NI\ sizg en UN kane, die, welke; BJU ij \ jen, als, indien; B S\ djer, immers, enz. Deze enkele klanken schijnen voor het gehoor der Javanen zeer on- aangenaam te zijn ; ten minsten trachten zij de welluidendheid van zoodamige woorden altoos te bevorderen door een’ zachteren klank, welke aan de beteeken:s niets afdoet, voor dezelve te plaatsen, als: UWE SN hemeh, voor gens N meh , omtrent, bijna: Wang N hereh voor 3 hal (85) Ce gg N reh , oorzaak , beweegreden; U, ENGIN hemas ‚ voor ENGIN mas , goud. Er bestaan voorts nog zamengestelde woor- den, welke ontstaan: a. Door de zamenvoeging van twee woorden Q van verschillende beteeken:s ; b. v. WE VJELLIN A; djoeroe moedt, stuurman: (& Tj A Kij \ djveroe Ü toelis, schrijver ; Dey NNP AMIN potromenggolo;, naam van zekere bloem: Tot dit soort van woore den behooren vele namen van plaatsen op Java; / als : ATEN Soero Karto, Soerakarta; A | | EUUANANIN Bojo Leali, Rojolahi ; alsmede eigenna- G. | men van personen, als: NEUS LUN Sineneo djojo, Q AL HIDDEN Soero pati, b. Door de verdubbeling van hetzelfde woord ; als: EN MUM EN NAG \ Aoemboel hoernboelt, zeker ekepr Sonne soort van Javaansche wimpels ; UE telle Op | UD _ vUUKV Beurdak hoendakkan ‚ eene trap; WOEON hawang ngawang , het uitspansel. TWEE- Ë (56) za FWEEDE HOOFDSTUK. . Over de zelfstandige naamwoorden. ‚De zelfstandige naamwoorden zijn in deze taal aan geene verandering of verbuiging ter aanduiding van geslacht, getal of naamval on- derworpen. g Het geslacht, in andere talen toegekend aan voorwerpen , welke door de natuur niet on= derscheiden worden, is in het Javaansch on- bekend. „Dit gemis kan geenszins als een gebrek , maar veeleer als een voordeel der taal worden beschouwd ; dewijl het stelsel, om iedere zaak tot een geslacht te brengen, niet alleen vele moeijelijkheden te weeg brengt, maar ook on- natuurlijk mag genaamd worden. “Alleen de levende wezens, die werkelijk door hunnen aard in geslacht verschillen ,‚ worden over het algemeen op eene eenvoudige wijze onder scheiden , door bijvoeging van woorden, welke het geslacht bepaaldelijk te kennen geven, als : / voor het mannelijke MAAN lannang of SN djaler , man, mannelijk , en voor het vrouwe- lijke OUT ij \ wadhon , gg ON wé- Q dhak > of gan IN hestri , vrouw; vrouwe- B ero tod gwen grijs (97) lijk 57 bev. ASN IN djaran lannang , een AV hengst; ENE EIN mendho djaler, een ram; | Ö ls OCD GIN kebo wadhon , een wijf- jes buffel ; Ue) guy hee poetro hestri ‚ eene dochter. Sommige voorwerpen hebben voor elk ge- slacht eene afzonderlijke benaming , als: (jen EN djago, haan, CUEN GIN babon , hen; ziel a) Q bantheng, een wilde stier, (SUN djawt of SISON | | 6” djadjawi , eene wilde koe; ENEN bentjé , eene kwartel van het mannelijke geslacht, NEN OAN gemak , het wijfje daarvan. Het getal echter van zoodanige woorden is zeer beperkt. Het getal (numerus) der naamwoorden is in de Javaansche taal zeer onvolledig, daar hetzelve door geenen uiterlijken vorm, hetzij in verbui- ging, uitgang of anderzins gekenmerkt wordt. Hoewel in het algemeen mag worden aangeno- ‘men, dat een woord in deszelfs oorspronkelijken staat eene enkelvoudigheid te kennen geeft en tevens uit de zämenstelling der taal genoegzaam blijkt, (58) blijkt, kan de zin echter menigmaal een woord in het meervoudig getal plaatsen. Wanneer het getal, ter voorkoming van mise verstand of onduidelijkheid, eene nadere bepaing vereischt dan wit den zin der rede kan worden opgemaakt, bedient men zich van eene omschrij= ving, bestaande in het bijvoegen van woorden, die eene meerderheid of minderheid aanduiden , of wel van een bepaald telwoord, zonder dat het zelfstandige naamwoord daarom aan eenige Q verandering onderworpen is, als: MINA AM ' N ER peksi kathah , vele vogelen; ge 2 } MIO a N | a. hoewohs sawetoro, eenige vruchten, Naja j ud Gu \ sakeh hing wong, alle menschen; A Ge aajt) (AN saroepanning prakoro, alle (of alle Ce | soorten van) zaken; ie del angie prahoe téloe, drie praauwen of vaartuigen; VLEES djaran papat, vier paarden. Op gelijke wijs wordt het enkelvoud dikwijls bepaatdelijk aan= QQ gewezen door het telwoord MUS \ sidji, één, of het. tn deszelfs plaats komende voorzetsei NIN SO » NE ar TS en nh enn ( 59 ) EC so ‚b. v. gans El } MIS, \ Aomah sidji, één huis; is | ann gu AIEN ACH AND \ Luwe satoekel , ééne streng ga- QQ Et of ren ; (8 ENNIOUS, \ djamboe sawidji, ééne djame boe (zekere vrucht). Bet onbepaalde meervoud wordt somtijds te kennen gegeven door herhaling van hei woord; b. v. MAN a \ ratoe ratoe, vorsten; BJU KU deb hd ha Ake Lj \ toewan toewan, heeren; (EN WI En U \mman- Dean tri mantri, mantries (hoofden ); MI UUNNUUN Balloen lajang lajang, brieven; NIENANIKUA\ seksi seksi, getuigen. Deze wijze van het meervoud uit te drukken is echter niet algemeen in gebruik en moet geenszins verward worden met de ver- dubbeling van zelfstandige naamwoorden, waar= van later zal worden gehandeld, Meer gebruikelijk is het bijvoegen van hulp woorden, welke de AE aanduiden , vooral door het woord NEN sami, Kr. of UU podo Ng. beteekenende zamen, allen, voor het werkwoord, hetwelk door het naamwoord wordt GQ. OQ. heheerscht, te plaatsen; b. v. ERO MAAKT GON | ( 60 ) ON LIL AN ale INN Kawoelanningsoen hingkang Podo lakoe dhagang, mijne onderdanen ‚ die (alle) ) ENGE Ge handeldrijven, die ed A) Tel KRUID bekelle Be roemeksoho , de Bekels dr Q zullen (hen) gezamenlijk bewaken ; ogen Lu Q a gj 2 TA EN LD TANN hel \ panggennan tijang UU hawon sami handellik, ter plaatse waar de boos- doenders zich (allen) schuil houden. Van meer dan éénen vorst of andere verlievene personen sprekende, bedient men zich tot aan- duiding van het meervoudige van het woord MAN poro, alle; b. v. WATTEN poro ratoe, alle of de Vorsten; aandienen \ poro zijoko, de Rijksgrooten. Er dient hier te worden aangemerkt, dat de dwoorden, welke in andere talen in een naauw verband staan tot de naamvallen der zelfstandige naamwoorden, in het Javaansch niet aanwezig zijn, welk gemis evenwel naar den aard de taal geene zwarigheid in het regte verstand eener 0 veroorzaakt. Het onafscheidbare aan- hangsel TEN hipoen Kr. en GUN he, Ng. het (61) hetwelk later meermalen zal-voorkomen, vervangt dikwijls de plaats van ons bepalend lidwoord (*) de of het, en zoude met dien naam kunnen be- stempeld worden , zoo hetzelve een op zich zelve staand woord was. Doch men zal bespeuren, dat dit aanhangsel ook als bezittelijk voornaamwoord „wordt gebezigd, zijnde dit eigenlijk het rededeel, waartoe hetzelve het meesté betrekking heeft. Daarentegen heeft de taal het voorzetsel UN | Q poen Kr.en NI sz Ng. hetwelk op zich zelve niets beteekent, doch voor een eigennaam of titel geplaatst wordende, de kracht van een bepalend Q lidweord (+) heeft, als: COEN Si Troenno, Q EE EE USUUN 57 Dojo, AUW UIMIN $7 adhi Pati, de Q {*) De aanhangsels (suffiza ) eN \ Kr. en BAN Ns. kunnen nooit als iets anders dan eigenlijke bezittelijke voornaamwoorden beschouwd worden; voor het bepalende lidwoord zouden eer de betrekkelijke voornaamwoorden Q. id r . UURUN zingkang, KUN Kang of AIN sing, kunnen ‚gehouden worden. G. (FH) Vermits het geheel oneigenaardig is voor eigene na- men en titels een bepalend lidwoord te vooronderstellen , A zullen de genskels ALES Kr. en MÁ\ Ng. welke tot nadere aanwijzing van den persoon dienen, als eigenlijke voornamen moeten worden aangemerkt. G. (62) (7 | de Rijksbestierder: U Ei Poen Dhemang, De- vi mang. Ook plaatst men dit voorzetsel voor woorden , die juist geene eigenenamen zijn, doca figuurlijk daarvan de plaats bekleeden; Ar aA er b.v. MUVUN Sé Madi, jongere broeder; NIS Kij \ Sé Djennat, de zalige, de overledene. Het moct niet onopgemerkt blijven, dat dit voorzetsel alleen in den gemeenzamen stijl ge bruikt wordt, en men het derhalve niet voor den naam van een’ verhevenen of geëerden per- soon stelt, tenzij zulks in een’ hespottenden of prynachtenden zin geschiedt. Hetzelve wordt al- Len gebezig1, wanneer men van iemand spreekt, of ook in den tweeden persoon , zoo dezelve in den vorm van eenen afwezigen of den derden persoon wordt toegesproken. De naamvallen worden door geene verande- ringen, welke het zelfstandige naamwoord aan het einde ondergaat, aangetoond, maar enkel uit de zinschikking verstaan, of door bijvoeging van voortzetsels, en somtijds van een onafscheid- baar aanhechtsel, te kennen gegeven. Ofschoon de taal derhalve geene naamvallen heeft, in den zin als deze benaming door ons verstaan wordt, is het evenwel zeker, dat de naamwoorden in de woordvoeging in dezelfde betrekkingen ko- men ; (63) men, en is het derhalve noodig, de daarbij ge- bruikelijke bijvoegseis en omschrijvingen op te geven, terwijl het doelmatig zal zijn, die on- derscheidene betrekkingen der naamwoorden met de sewone naamvallen in vergelijking te brengen. Bij ontstentenis van een lidwoord wordt het zelfstandige naamwoord mm den eersten naamval in eenen onbepaalden zin, geheei op zich zel— ven, zonder bijvoeging van hu!pwoorden of aan A EE 4 hangsels, ter nedergesteld, als: Re VMR dja- | Ee a \ ran njandher , een paard rent; gen? AL EUS N botjah ngadji, een kind leert. Deze zamenstel- Linz behefst hoegenaamd geene stellige aanwijzing van het handelende voorwerp; heizelve bekomt eerst eenen meer bepaaiden zin door bijvoeging van het onafscheidbaar, en hier als bepaiend lidwoord optredende aanhangsel UN Kr, en En Md guv\ Ng. b. v. reen gee an njan— dher, het paard rent; GENI AI GUUCUEN bo- ë le, ORO tjahhe ngadji, het kind leert; BP LVL KOER 8 { \ twasenginoen sepoeh, de man is oud. in den tweeden naamval of in den bezittelij- | ken (64) ken zin ontvangt het naamwoord „dat -het von= derwerp van den. eigendom of der bezitting (*) A uitmaakt, het meergenoemde aanhangsel LRL NS Kr. en GUN Ng. , dat hier de plaats van een bezittelijk voornaamwoord vervult, als: MG 3 Q UL KIO EN gadalihipoen toewan, de bezitting Q van den heer ; GUM UDO AEN \ bawafi- zeke nrg, het. gebied van den prins; DIT gg ELEN Prag St T'roenno, de hand van Troenno ; gyn a gend gean KEN godong- gné wit hikoe, de bladeren van dien boom. Wanneer eene werking of aanwijzing van tijd en plaats het onderwerp der rede uitmaakt, is dezelfde bijvoeging gebruikelijk, dan wel die van Q | het aanhangsel UIN hing, hetwelk op dezelfde wijze aan het woord wordt gehecht; b. v- DOS JOBNGENNEIJN dawoehhé _pangéran, het (*) Het is derhalve het naamwoord in den eersten naam- val, dat aan het einde door bijvoeging van een aanhangsel Psn 9 eene verandering ondergaat en daardoor de betrekking aanwijst in welke hetzelve tot het Golgende naamwoord staat, G. (65 ) het hevel den Prins; KWB MEN HLN 2 00 et bevel van. den #rins; PEN Tl kandanné wong koenno, het verhaal der ouden; GOC? UN ENUM N papakemming négoro, de jaar U Lus. boeken des lands; ENEN karsanning ra- ELN toe, de wal van den Vorst; (3 LU BENEN tjahjanning srenongénge , de glans der zon; IED Q. gj LEN, sakoelonning nagoro, ten wes- ten der stad, Dikwijls werden deze aanhangsels weggelaten en het woord , dat in den tweeden naamval staat, zonder eenige bijvoeging, dadelijk achter het voorwerp der handeling geplaatst; hetwelk al mede geschiedt, wanneer eene maat of een geheel, waarvan deelen zijn genomen, in de rede ligt opgesloten ; als: dan gan 3 nn Md 2 ij \ regol ka- KV raton, de poort van het paleis ; NUL ' EC ETEN \ | î 7 | Id ‚ hajahhan dhalem,de dienst vanden vorst; CU MAR EV gan N berras sabagor , een zak rijst; E a ga 3 (66 ) ga Gen 2 gene SEN lakon rong djam, twee uren gaans. In den derden naamval plaatst men voor het zelfstandige naamwoord een voorzetsels, het- welk de strekking der handeling aanduidt, als: Ci | jn ; a dateng, UIN Zing, ENNN marang, a Ges Cr ENNN maring,. ENKRF\ mernnjang EN N ) Kf 8» a He toemekko, welke allen de beteekenis hebben van EM AE voor, aan, naar; b, v. UNE MAK KLIMT Cla5V EN hangngatoerraken bekti hing ratoenné, hulde bewijzen aan den Vorst. Deze naamval wordt ook nog aangetoond door het werkwoord , hetwelk de handeling bevat, en, met aanhechting van het onscheidbare aan Ch hechtsel., MNN N Kr. he) Ng. , in den Q bedrijvenden vorm wordt gebruikt, als: (UU Goy Crtaen apa 2 ac gee BNN Aadikoe dhak toekokhake djaran, ik koop een paard voor mij- nen broeder. De vierde naamval wordt dikwijls zonder bijvoeging van voorzetsels aangeduid, als: el gaa ä (a) El go) gg 3 vaatenniwong, eenen mensch dooden 5 CQ ij, - vj COLE \ zjoemedh dhijan ‚ een licht aanste- 7 | Q Ll . ken; C1UMISNNJN 7elapakki djaran, een av KV paard zadelen. Somtijds wordt echter het voor- QG. zetsel UW Zing voor het zelfstandige naamwoord ER TEEN geplaatst ; als: GO MN BLS) MU ANNEN JEN UD N ) nv koelo ningngalli hing sampejan, ik zie u. Een punt van veel grooteren omvang dan het voorgaande is de wijze, waarop men zelfstan dige naamwoorden van andere rededeelen vormt. Deze afleidingen zijn van veel belang , omdat zij de taal van eene menigte woorden voorzien , en aan de onderscheidene beteekenissen van dezelve velerhande wijzigingen , hetzij van meerdere uitgestrektheid, dan wel eene beperking of an- dere doelmatige strekkingen geven. Dezelve dra- gen tevens veel bij tot de duidelijkheid en juist heid der uitdrukkingen, als ook tot de fraaiheid van den stijl. De afgeleide zelfstandige naamwoorden wor- den van oorspronkelijke, van bijvoegelijke naam- woorden , van werkwoorden en somtijds van kleinere rededeelen gevormd, door bijvoeging na- (68) namelijk van zekere onafscheidbare voorzetsels of aanhangsels, die op zichzelve geene beteeke- nis hebben. De meeste afleidingen worden ech- ter van werkwoorden en bijvoegelijke naam- woorden gevormd, terwijl die van oorspronke- lijke zelfstandige naamwoorden en van andere rededeelen minder in getal zijn. De afleiding geschiedt op de volgende wijze: 1°. Door achtervoeging van LEE \ han, in- dien het grondwoord op eene stomme letter uit- gaat, en Ml} 7, wanneer hetzelve met eenen klin- ker eindigt, als: a, Van oorspronkelijke zelfstandige naam- woorden , als: LENEN pangngannan, lekker nij » versnapering , van TESTES Parngngan, spijs, voedsel; Gj } WEI N lémahhan, grond, gebied, land, van GEN ZN lemah, grond, aarde; gen? C1EOD EIN Kothakkan, een kistje, doosje, of iets dat daarvan de gedaante heeft, van jean 2 ELAN \ kothak , kist; ann Gean 2 EN lakon, gang , bedrijf, _ van ( 69 ) van AAN lakoe ‚ gang, wandel, handeling, gedrag ; ON BAN sj N kalen, beek , leiding, Q Er geut, van (MNI\ Lai, rivier; OLNE N G2 ségaran, een meer, van NIUNNNN ségoro , de zee. b. Van bijvoegeliijke © naamwoorden, als: AEON handappen, varken (of het lage, U verachte dier ), van OPOLE N handap, Vaag, di Wee Arte nederig ; RA EEN koenningngan, geel koper ( het geele voorwerp), van ed bk koenning , CF GF geel ; 114 EM GN pethakkan, zilver, van 111 N KV 3 petak, wit; EE legen ; palmwijn ì van ELAN legi, zoet. c. Van werkwoorden, als : gen ju LTN bojongngan, buit in den oorlog (inzonderheid van weggevoerde vrouwen ), van MEN? uu \ OQ. bojong ‚ wegvoeren; IRON NN tinggallan, Er nalatenschap, van Nn tinggal, verlaten ; na- (70 } nalaten; NIE J TEI \ sampirran, een ‘gespannen touw, stok of rak, om kleederen over te han- ® gen, van MEN sampir , overhangen, ieks over een touw hangen; mans WEN loeng- goehhan; zitplaats, van. mans \ Hs hete ‚ zit- ten; WENN REIN hoetoessan, zendeling ‚ van ONES hoetoës, zenden , uitzenden. 2%, Door aanhechting van bovengemeld aan= hangsel LE) N han of EN n en het voor- plaatsen van KVN\ Za. a. Van oorsponkelijke zelfstandige naamwoor- den ; als: GON AM AJN 2 IN karaton, paleis, vor- stelijk verblijf, van TBN ratoe , vorst; (on eV HEN kapoetran, de woning. van eenen zoon van den Vorst of-Prins ‚van UE) N poetro zoon: EDEN NAR CCI) \ kenitdssan, goudsmit of de werk- plaäts van eenen goudsmit, van ENNIJN zas, goud; Ket 4 goud; GON LANEN kapaten, de dood, de staat | GG of het verblijf na dit leven, van (Mua \ pati, de dood, het sterven. b. Van bijvoegelijke naamwoorden, als: MUI KL JEN kahandappen, nederigheid, onderda= A18) ij nigheid, van ONT N handap, laag; nederig ; ad be EO EG \ Aaloepoettan, schuld, misdrijf, rel van aeg loepoet, verkeerd, schuldig; AM | | - a vn JESUS kawannen, dapperheid, van OAN wanni, dapper. | _ De woorden GOD 5D 3D N kanjatahhan, waarheid, zekerheid, en GN Ik UNE \ Zala- c | koehhan, gedrag , handelwijze, zijn denkelijk van de Maleische taal overgenomen, dewijl de aflei- ding van de Javaansche grondwoorden GW UN njoto, waar, zeker, en MEN lakoe , gang, handeling, zouden moeten luiden: EON MAENE \ banjatan en GO NA jean 3 Cf \ falakon. c. Van werkwoorden, als: GEN CALI AN NEEN \ kadha- KEA hadhadhossan, wording, uitkomst, uitwerksel; vaa Ul ka 2 Gl \ dhadhos, worden; &U nj ns UNO N hatoenggoelilian, eene post, een ambt, van MSN loenggoeh ‚ zitten. 5°, Door het voorzetten van Ul pa: a. Van oorspronkelijke zelfstandige naam- | Ae woorden, als: MMA pawarti, tijding, van ae | Gr aA warti, nieuws; ONCHEN AN padhamel, gen bedrijf, van UIEN ANNEN dhamel, werk , daad. b. Van biijjvoegelijke naamwoorden, als: (U | 65 IKE: \ pakewoeh en (Ul jen \ pakewedh, moeijelijkheid , bezwaar, van IEN kewoelt € en jean DN kewedh , moeielijk, bezwaarlijk. An | Aa c. Van werkwoorden, als: Lienen pami- QQ Zih, eene keuze, van ELN milih , uitkiezen ; unjen \ pasoembang ‚een geschenk of gift bij een Gl . feest , van del soembang ‚ geven , bijdragen ; naja 2 (75) Leen 20 \ pakor, een last, bevel, van gien 2 aci kon, gelasten , laten doen. 49, Door bijvoeging van het aanhechtsel DEIN han of JN 7, en het voorzetsel UN pa: a. Van oorspronkelijke zelfstandige naam- woorden, als : EDEN pabejan , tolpoort, k a heffingsplaats , van JENLUN bejo, tol; LANEN patjinnan, de buurt of wijk der Chinezen ‚ van GQ en tjinno, een Chinees; LDS ENEN pa- gadjalihan, de stal van eenen olifant, van S%: N gadjah, een olifant ; OTA N padhesan, ver- zameling van dorpen, eene uitgestrektheid land, waarin vele dorpen liggen, van GUIRIN dheso, een dorp: wanen \ pagoenoengngan, ge- berste, bergachtig land, van soenoeng 5, » 5 5 NN eel ó zE berg ; LE, GANGEN padjaten , jaubosch, van Q j (SN djati, jatiboom. CG b. Van bijvoegelijke naamwoorden , als : Lia] CIAEN patelessan ‚ een” kleed waarin men zich OA, AA 2 E zich baadt, van cete he teles , nat; LIUIM a5 ECI \ pahasattan ‚ een kleed waarmede men zich dU 7 na het baden afdroogt, van LDA N hasat , droog. c. Van werkwoorden, als: OAN EN pagawejan, werk, bezigheid, van am gar gawe, doen , werken ; UAL JN dta slaap | É 1 rf plaats, van TN toeroe , slapen; ae rh pasoedjoedhdhan ‚ bidplaats , van AE U \ soedjoedh, bidden; (hal KME \ patandhoerran , de grond, welke geschikt is om beplant te wor= Q den, van dU Zendkoer, planten; LIaRNNA Q REN patilassan , overblijfsel , van NBE N tilas , nalaten, achterlaten. 59, Door het voorzetten van Lj N paz, Leij pam of LIN pang, welke alle dezelfde kracht (76) | kracht hebben en zich rigten naar den klank der eerste letter van het grondwoord: a. Van oorspronkelijke zelfstandige naam woorden , als: pra CIN pardhongo, wensch, €rÀ van BUT EIN dhongo, gebed ; MERCIA N pam Cl bedil, de afstand van een geweerschot, van kj «PEN EUA N bedil, een geweer; Lana 3 N pang- Q galih , overlegging, gedachte , van (MNM 3N galih , het hart. b. Van bijvoegelijke de: ‚Cals: (1 EEN pamboeri ; de mindere in rang, van nie a Ge CAN boert, achter ;. LIENS \ pangngadjeng , gan de voornaamste, van @US\ zgadjeng , voorste. c‚ Van werkwoorden, als: (ITUN pandjarwo, | Kenis uitlegging, verklaring, van (SUN djarwo, | / : verklaren ; EU pannjahoer , betaling, vol- Á doeding , van EM UN njahoer, betalen ; LIG1 gn pangngangg é , kleeding, van TEEN nganggé, zich kleeden; LANGEN pangawé, daad , (9701) daal , handeling, gewrocht, van MJN gawé, doen , verrigten. a\ | 62, Doór voorplaatsing van LIN pi. a. Van oorspronkelijke zelfstandige naam- ER woorden , als: in pikadjeng , iv iede verlangen, van EN kadjeng, de wil; EVN pitoenno, van EN eN schade, verlies, b. Van bijvoegelijke naamwoorden , als: Q LAGER) 3 N pikoekoeh , ‚ stevigheid , hechtheid , standvastigheid, van GOED \ koekoek, stevig, sterk, standvastig ; Lanna) \ pihangkoeh , trotschheid , van LION hangkoeh ‚ trotsch. | sits c. Van werkwoorden, als: AUT IN. pité= dhah, aanwijzing, van SCS tedhal ‚, aanwijzen: Als Milla | f / WALEN Pitoetoer , onderrigt, van OAN Loe- Ads | toer , zeggen; LAN pitoeloeng, hulp, bij- hd Q . - stand , van AIN toeloeng ‚ helpen ; URJALN Pi- Soeng= UM) 0 soerigsoeng; geschenk, van KANN gadngaslig) geven, schenken. 27 Sommige naamwaorden ontstaan door het Er / voorplaatsen van UN pra, (*) of ti\ per, als: O&N 2 EON pratondo, bewijs, van 5 2 KIN el UU | UÙ tondo, teeken , merk; U NAD N pratélo, opga- ve, van KS of een jane \ tetélo, duide- CF AG lijk, klaar; u Lj LU Gj per! hipejan; de be- trekking tusschen twee zwagers, onlker vrouwen Q zusters zijn, van Uus hipèé , zwager; ARE naars prabedho, verschil, onderscheid, van GENUIN bedho, anders, verschillende. | nd Deze pra dient eigenlijk beschouwd te worden als eene ” afleiding van het woord (NY poro; allen, gezamenlijk ; b. v. in üj La is \ prapaitan, een alV (C) Het voorzetsel ( kruisweg , hetwelk duidelijk blijkt te zijn zamengesteld uit LILA N papat, of LAN pat , vier en (YIN poro, dus: vier wegen diezamenloopen; zoo ook Ee GULSCHS j pradjangdjejan, oerbindtenis, gezamenlijke overeenkomst; van SIS \ djangdji, eene drh G Ur. (78) Deze beschrijving van de wijze om afgeleide zelfstandige naamwoorden te vormen heeft zich tot hiertoe alleen tot de regelmatige afleidingen bepaald. De aanhangsels, welke daartoe gebe- zigd worden, zijn echter aan veranderingen on- derworpen, naar mate de welluidendheid zulks vordert met betrekking tot den klank der naaste letter , waarbij die aanhechtsels geplaatst worden, Om dit zoo duidelijk als mogelijk te maken zal ieder van deze onafscheidbare deeltjes afzonder lijk worden nagegaan en de afwijkingen, die zij, hetzij uit noodzakelijkheid of wegens de welluidendheid, dan wel uit eenvoudig taalge- bruik, ondergaan, zoo naauwkeurig mogelijk worden’ aangewezen , en daarbij te geliijker tijd. worden aangehaald, welke wijziging zij aan het afgeleide woord geven en welke kracht zij in het — algemeen uitoefenen. Evenwel zal dikwijls eene afwijking van den oorspronkeliijken zin dier afleidingen worden aangetroffen, welke, door het gebruik gewettigd, met geene mogelijkheid on- der bepaalde regelen te brengen zijn. AIEN han plaatst men achter het woord en wordt daarmede vereenigd. Wanneer het woord — op. een’ stommen medeklinker of daarvoor in de plaats komend spelteeken, als: Wignjan, Lajar en Zjetjak, uitgaat, wordt die stomme letter verdubbeld en de CM Zo van het aanhechtsel weg- gelaten ; 4 Ei: " te ee Deen Pe a ET on WC Ee OE: (79) | Ev vangsoell hj gelaten ; BIV. OA bele wangsoellan , ant woord, van OAN wangsoel , terugkeeren , MNI 3 DEIN gadahhan, eigendom, van (Ma 3 IN gadah ‚ bezitten 5 Alel CEI N samboengngan, aan= lassching, van WIEN « samboeng ‚ aanlasschen, | B „À aanvoegen ; ODE ESTEN hatoerran, aanbod, van / ENN hatoer ‚ aanbieden. In woorden , welke op Wignjang ($ ) uitgaan, wordt dit teeken ‚ omdat het overtollig zoude zijn, wel eens achterwege gelaten, als: MANON N gadahan voor UWCN SNE N gadahhan, bezitting, eigendom ; EMI N djaralhan voor Ee EN djarahhan, plundering, roof. Î In woorden, welke op de teekens Soekoe en Wignjan uitgaan, wordt en het laatste teeken en de UM Ao van het aanhechtzel somtijds ver- wisseldin @ wo; b. v‚ AEN gadoewan , voor Be voor AN) 3 DEN gadoehhan, iets dat men in tijdelijk bezit heeft. De teekens Woeloe en Wig njan een woord eindigende veranderen daaren- Q tegen in ÙÙ jo, als: ke pasijan, voor € LAA ' ARLES \ destine liefde, De afwijkingen, welke alleen om de vloei- baerheid plaats hebben, vindt men voornamelijk bij minder naauwkeurige schrijvers en moeten ook afgekeurd worden , omdat de oorsprong van het woord daardoor verloren gaat, ofschoon het gebruik die schrijfwijze bij sommige woorden heeft gewettigd, als in: AJN pee QQ voor LA 2 UNE N patjoehhan, verbod; aal aa ODE N titijan ‚ voor CU DEIN tztihhan , een rijpaard. Indien het grondwoord. met eenen vokaalklank eindigt, vervalt de klinker van het aanhechtsel geheel, wordende alsdan alleen de stomme GAN | 65 n achter het woord gevoegd; b.v. BRA N @: segaran, een meer, van NIUNNN sesoro, de Zee; US, A \ wadjan, eene braadpan, van MUIS \ wodjo « E (81) wodjo , “staal ; MNGENIJN raramen, vrolijke heid, levendigheid, van gE rame , vrolijk, levendig. | | Wanneer de laatste klinker eene Zoeloe of Soekoe 1s , verandert de ‘eerste in Tating en de * laatste im Zaling-taroens, als: OG) N kapoetren, het verblijf der Prinsessen, van 5 Dj N poetri, eene prinses ; DELAIN pasoe= jen, de plaats om zich (voor het gebed ) te rei= Q | nigen , van RAIN soetji, rein; LN? EN patoeron, slaapplaats, van BNN toeroe ‚ slapen, Hierin heeft echter deze afwijking plaats, dat het aanhechtsel az somtijds achter eenen klin- ker geplaatst wordt met tusschenvoeging van eene letter, welke den overgang van klank uit- drukt; namelijk als de klinker, waarop hef woord uitgaat, eene Soekoe is, wordt ie de= zelve eene (l wo (*) geplaatst ; b. v. LEN > pd _ (*) Daar de (Ì wo dikwijls verwisseld wordt met de UW Ao, gelijk in de woorden GAN Doop N sowan, of el RI ACKENN soran UZ NTMNN worter of MUS eed fl badaist 1 (82) pasémoewan, een gezelschap van welgekleede Ee menschen, van MEIN sémoe, fraai, schoon. Indien de klinker eene Taling is, bezigt men de letter UU jo; b, v. LNE UK \ pagawejan, werk, van (NN ga \gawé, werken ; LNG) NI LIN a 8 parantejan, kettingganger, van gj KON ranté, ay’ ketting ; LOENEN N pasarejan , slaapplaats, van NIN saré, slapen; LRL LNE N pa- gadejan, lombard, van MN gadé, panden. Deze schrijfwijze van op de Taling eene UU jo te doen volgen, is meer algemeen dan achter dien klinker enkel eene stomme GN n te plaat- sen, en is zeer dienstig om deze woorden te on- derscheiden van zoodanige, welker grondwoord met Hoeloe wordt geschreven, als: GOD MAG \ kalen, Ge EEN honten, ON woeloe , of pn N hoeloe , zoude ook hier in plaats van de U] wo in het aanhechtsel - an de UM 7o kunnen geplaatst worden, welke insgelijks den overgang der Soekoe mogelijk maakt, G, (85) | | Ei | halen, eene beek, geut, van UNAIN Aali, eene rivier. Somtijds wil het gebruik, dat van de alge meene regelen geheel wordt afgeweken, schrij- vende men aldus: LINE 3 NE \ pagaweh- han, voor Lanna LLN N pagawejan, werk, van MNN gawé, werken; ON ULT 9 UDC N ka TE voor KN ULLA) \ pok een ID ; Wor ding, uitkomst, afloop, van wu \ dhadhi, worden ; El 6 TS Î LONEN pradjangdjehhan , ook TVL SCTES pradjangdjejan , belofte; verbindtenis , van (S(&\ djangdji, beloven, zich verbinden, | Gelijk volgens den algemeenen regel de klank o van de letters in het woord, die Legenno zijn, door bijvoeging van ij 7 ina, verandert, als in NINWMJN ségaran, zoo ook komt de klinker Taling-taroeng te vervallen , wanneer dezelve in de eerste lettergreep van een woord staat en door eene stomme GN rn, El ze of Tjetjak wordt (84) wordt gevolgd, terwijl de tweede lettergreep. des woords eene Pasangngan legenno is; b. v. BELKIN bondho, vleugelen , binden, wordt vá EAT \ bandhan ‚ een gebondene ; qa AAN \ F4) \ songgo, opbrengen, leveren , wordt ATEN sanggan , opbrengst. | „Er blijft nog alleen op te merken, dat het aanhangsel OTN han de kracht heeft van den algemeenen omvang der beteekenis van het grondwoord. tot een’ kleineren kring of een bijzonder voorwerp te bepalen, ‘gevende ook Een onderdeel van een geheel te kennen, als- mede eene vergelijking met de zaak, die door het grondwoord wordt aangeduid of eene ver- kleining. dier beteekenis, hetwelk alles uit de gegevene voorbeelden genoegzaam. blijkt. In- dien, dit aanhangsel achter een woord staat, dat een tijdsbestek te kennen geeft, drukt het eene menigvuldigheid (*) van zoodanige tijd vak- (*) Op gelijke wijze wordt door het suflixum EN han of GC \ zeen meervoud der getallen uitgedrukt, alsz GAN NTR CEN hatoessan, honderden, van EN (85 ) _wakken uit, als: DUA N tahoennan, jaren; van EN tafioen, jaar ; on KEN woelan- nan, maanden, van Aa N woelan, maand, Het voorzetsel KM Za, hetwelk in afgeleide zelfstandige naamwoorden meest altijd verzeld gaat van het aanhechtsel UIEN han , wordt met de UM Zo, als deze de eerste letter van het grondwoord is, dikwijls inéén gesmolten, door deze weg te laten, en deszelfs vokaalklank en schrijfteekens op de U ko over te brengen, als: eN karép, de wil (niet begr 10 van UL N harep, willen ; 5 RN katoer , aan- bod (niet TEN ) van wapN dek aanbieden. - Wanneer de klinkers Hoeloe of Soeckoe de UW Ao vergezellen, worden meestal dezelfde regels ten aanzien der verandering van die klan- 1 ken hatoes , honderd; gauw ga 2 Cf N Zewon , duizenden, van gemanN hewoe , duizend; LNLNEN joetan, mil- Loenen, van LJN joeto, millioen. G, (86 ) ken in acht genomen, welke hierboven zijn . opgegeven, wanneer dezelve op het einde van een woord staan; b. v. JE 2 EON kolek , een draaikolk , van JEN hoetek ‚ omdraaijen. De eerste letter van het grondwoord Ml ro of MN Zo zijnde, wordt de vokaalklank van het voorzetsel dikwijls weggelaten , en die letters, de eerste in den vorm van het teeken Tjokro en de andere in dien van Pasangngan, onder de MM ko geplaatst; GO JD 2 AAJ N kraton , pa- eis, voor KAMMEN KN Aaraton ; HON KN \ gers) ; Wig) klangngennan, vermaak , verlustiging , voor GF FO MG GE \ kalangngennan. De afleiding door gep Ka en DEN han geeft eenen afgetrokken’ zin, eene hoedanigheid of eigenschap te kennen, en bepaalt de algemeene beteekenis des woords mede tot een’ bijzonde- ren kring; wordende daardoor ook de plaats, het verblijf of de staat, waarin iets geschiedt _ of verrigt wordt, dan wel de werker of uit- voerder eener handeling te kennen gegeven. Hetzelve dient tevens in het bijzonder om eene woning (87) woning of een huis aan te duiden, door bij den naam van den bewoner deze aanhechtsels ur ON | te plaatsen, als: KU UIEN ENIN kadhemangngan, CE het huis van den Demang ; EAN N de woning van Sosro-Negoro. Het voorzetsel (U pa is op dezelfde wijze als KN La aan vereeniging met de eerste letter van / het grondwoord onderworpen; b. v. LASTEN / patoerran, opgave , verklaring, van UN G/ hatoer , aanbod ; Mu OMEN Pogerran ; een el regter, van anynnN hoeger ‚ op iemand steunen; Q Q ij KIN pranti, een gereedschap, van MKIN\ _ranti, gereed zijn. Dit voorzetsel ondergaat bovendien dikwijls in woorden , welke van den onbepaalden tijd eens werkwoords zijn afgeleid, eene verandering in LN pan, LEN per en (U pang, wanneer het grondwoord met zekere bepaalde letters be- gint, B (88 ) gint, welker klank met den uitgang dier voor= zetsels: overeenkomt, te weten : LIN par, wordt geplaatst voor de letters KÌ zo, Ul dho, QW do, (S djo,of EM jo; b. v. ae \ pannoengkoel, onderwerping , van EC cor \ noengkoel , zich onderwerpen , La 8 KO CMI \ pannantangngan, uitdaging, van 1 KI \ zantang, uitdagen ; age GUN pannambang- ngan, het overvaren, oversteken (eener rivier), e Q van KIEIN zambang, overvaren; LAUMIN\ par- 4 a dhoegi,-gissing, meening, van CJN dhoegi, Q gissen, meenen; LEN 9 N pandhalih, verden- | a bd king, van CIN 2\ dhalih, verdenken ; 1} & CIE pandoedoek , uitdieping; van COEN doedoek; , uitdiepen ; 000 EN pandjaloek , verzoek , van G | Q RAL UN djaloek ‚ verzoeken ; Ln ij \ pan- njip= (89) bij meening , van WM Ll % njlpio, vermeenen ; ab weg gn 2\ pannjengklong aftrekking , mhou= ding , van PT ge an mengklong, inhouden, aftrek ken. LIEN N pam, stelt men voor werkwoorden, wel Cr ke met eene Ell 70 of GU Lo beginnen, als: (NEN Nl N | U Ay pammelling , bestelling , last, van 1 NA \ melling, | ny bestellen, belasten, opdragen ; Maen gan 2 AN Ö pammogok, wederspannigheid, onwilligheid, van gel 2 ajann 2 AN mogok, wederspannig, tegen= / / strevig zijn; (IENUU\ pambajar, betaling, van / ú ENLUN bajar, betalen. IN „Pang, staat voor de letters [N 50 en 61 nf Q b.v. aan du \ panggali, AE ‚ van REEN Q sali, uitgraven , graven ; wann Î \ panggalih, Q ° gedachte , van (MINA ' \ rid het hart; a CEN Hangngroengoe;, gehaor ‚ van CEN naroengoes | hoo» (go ) rens OEREN pangngahoebban , schuil- plaats, van CI EUEN ngahoeb , onder een dak schuilen. Daar deze bijvoeging der stomme letters Kj n, Elm, en Zjetjak bij het voorzetsel (Ll pa; dikwijls eenen dubbelen medeklinker doet ont= staan, wanneer het grondwoord met eene dier letters aanvangt, zoo wordt die bijvoeging, ter vermijding van de daaraan verbondene verwar ring van klank, veeltijds door kiesche schrijvers achterwege gelaten; en hoewel de afleiding des woords het tegendeel moge vorderen, is het echter verkieslijk niet altoos een’ dubbelen me- dekiinker te schrijven, zoo ter bevordering der zachtheid van de uitspraak , als wit hoofde men die verdubbeling niet altoos noodzakelijk kan beschouwen, daar het woord toch genoegzaam kenbaar is, en hieruit geen misverstand kan geboren worden; zoo schrijft men : LOE \ panoengkoel, onderwerping, voor Ls) EREN pannoengkoel ; uren CAN pamoelangngan , eel voor r DEUEIJN Rae” | Sh LEI EEN (91) Ca LIEN LN pamengkoe , bestuur, regering , voor kat LENGJN Ppammengkoe ; IGN pangroengoe, Y . gehoor, voor AGN pangngroengoc. _ Het weglaten echter van de dubbele „7 (Zjetjak) is minder gebruikelijk, als wordende dit schrijf- teeken volgens den algemeenen regel niet zwaar uitgesproken en meermalen zonder noodzakelijk heid door de Javanen ter neder gesteld. De verdubbeling wordt ook veelal bewaard, wan- neer de letters van het grondwoord Zegenno of zonder schrijfteeken zijn; men schrijft derhalve beter min pannoto, regeling, dan UKTLNN panoto, dewijl dit laatste ligt poxoto kan wor- den uitgesproken. Het voorzetsel Ul pa gaat veelal verzeld van het aanhangsel AG han of Ki) n , waarbij is op te merken, dat, wanneer in woorden, welke van werkwoorden, met (ll dho, (U do, (& djo, (MA go of GW bo beginnende, zijn afgeleid, dit aan— hangsel ook wordt gebezigd, men alsdan het voorzetsel Úl pa gebruikt, en dit laatstgemelde niet van Lip paz verzeld zijnde, hetzelve in dat geval den vorm A pan, Ll pam of Li Ors (92) i } pane aanneemt. Zoo schrijft men Un U EIN Av ig | Kr. padhamellan, werk, van UIEN NA \ dhamel; werken; WENUM Ng. pagadejan, werk; jp | van (MMMIJO game , werken; LUTTEN pd- - { / pn dhadharran ‚ toetssteen, van UIUIN dradhar, toetsen , Uns paboekan, opening, begin, van GEN boeko, openen, beginnen; en daar- Cg entegen LIALEN AAN pandhamel ,„ gewrocht, /4 | | / | MIN pardhadhar , het toetsen ; 11 ENQ \ pam- q le, „Hopko; het openen ; aal nimmer MENT pandhamellan, Laan gu UU \ panggawejan, enz. Het spreekt van zelve, dat deze regel alleen doelt op de vorenstaande vijf letters, en op de overige, namelijk Ml zo, CM jo, El mo, en C1 ”go, van geene’ toepassimg is, als wordende deze met de voorzetsels LEN per , UA) Par en (LD pars dubbele medeklinkers , waarbij het on- (95 ) onderscheid, bij dien regel aangewezen, B. merkbaar is; en aangaande welke ook reeds de noodige uitlegging is gegeven. _ In de beteekenis maakt het ook eenig verschil, of het voorzetsel ll pa al dan niet met OIEN han is zamengevoegd; daarvan verzeld gaande duidt de beteekenis des woords een onderwerp; gebruik of einde aan, terwijl in het tegenover gestelde geval hetzelve eene uitwerking, ook de wijze hoedanig iets geschiedt, te kennen geeft. - Als ‘eene onregelmatigheid wordt hier voorts teven -dat in de woorden LOE N | gen pakewoeh, Ne. en EE ELEETN pakewedh, bi man zwarigheid, afgeleid van EN C> Ke en GEN hewedh, moeielijk, be- Re dsk ‚ eene IM & tusschen het voorzetsel ( pa en het grondwoord wordt gevoegd, waar= van zich geen ‘ander voorbeeld dan dit opdoet: ‚ Zoo wel in schrift als uitspraak en voorna= melijk in het gesprek , worden de voorzetsels (ON ka en (l pa ‚benevens de afleidingen van het ee Ee laatste dikwijls veranderd in KW Ae, ml at a) (Co) > Er (BE: anp per, MEN) pem en LN peng, hetwelk aan de beteekenis niets afdoet, maar alleen tot ver- zachting van den klank geschiedt. Q LI pi, wordt voor het grondwoord geplaatst; zonder daaraan , wanneer hetzelve een zelfstandig naamwoord is, eenige verandering van beteeke- nis toe te brengen ; hetzelve schijnt geen ander nut te hebben, dan dat een bijvoegelijk naam- woord en ‘een werkwoord daardoor tot zelfstan= dige naamwoorden gevormd worden. Dit voor- zetsel staat ook gelijk aan het voormelde ll pa, vermits men zoo wel Laos N pakoekoefi ke Ge Q Mal 3 N patedhah, als: LIRIYS \ pikoekoeh en ale, LEU JN Ppitedhah zoude kunnen schrijven. De laatste schrijfwijze van die en meer andere woor- den is echter algemeen aangenomen en wordt in den eerbiedigen stijl dikwijls, doch ook zonder noodzakelijkheid , voor het woord geplaatst; be- schouwende de Javaan het welvoegeliijk zijne woorden , wanneer hij tot een’ meerderen spreekt, zoo veel mogelijk uit te breiden. 7 De voorzetsels 5) pra en ]Ì per hebben geene andere strekking dan het voorgaande en wor- den (99) den zelden aangetroffen; schijnende het zelfs, dat zij niet oorspronkelijk tot de Javaansche taal be hooren, maaf van het Maleische voorzetsel per ontleend zijn. De aanhechtsels, welke bij een werkwoord worden gevoegd ter aanduiding van de onbepaal- de wijze of tot eenig ander einde worden na= tuurlijker wijze weggelaten, wanrieer dat grond- woord tot een afgeleid ibn naamwoord gevormd wordt, als van: CIE N ngedhoem , verdeelen , komt ENEN dhoemman, aandeel, RA, Ge gedeelte, van ET N handheleng, zien, GF, Á er bh pandheleng , gezigt. Er blijft ten aanzien der zelfstandige naam woorden alleen nog te vermelden , dat zij dikwijls worden herhaald of verdubbeld , dan wel twee naamwoorden te zamen gevoegd, waardoor aan de beteekenis eene zekere wijziging wordt gege ven. Men kan dezeive in de voormelde beide soorten verdeelen , als: herhaalde naamwoorden, waarin het grondwoord alleen wordt- herhaald, _en zamengevoegde naamwoorden, bestaande uit de vereeniging van twee biijjzöndere woorden. ‚De eenvoudige herhaling van een naamwoord geeft (96 ) geeft somwijlen een onbepaald meervoudig getak te kennen ; in andere gevallen echter wordt door de herhaling eene verschillende beteekenis aan het woord gegeven, welke zich tot een bijzon= der voorwerp bepaalt, hetzij dat hetzelve in vergelijking met het grondwoord wordt gebragt, \ of op deszelfs beteekenis geene de minste be- trekking heeft en alleen eene bijzondere bena- ming van een voorwerp uitmaakt, zoo als uit de volgende voorbeelden zal blijken; OEE EN haloen-haloen, plein of voorhof van een paleis of woning van een’ aanzienlijken persoon (bij de Hollanders verkeerdelijk Passeerbaan ge= naamd ), kan met beschouwd worden eenige be- trekking te hebben op het enkele woord nd haloen, eene golf, baar; anje pie ar AN hoemboel -hoemboel , beteekent eene soort van langen wimpel, welke aan een bamboes opge- stoken wordt, terwijl Uyen IN hoemboel, eene benaming is van iets dat t opstijgt, als: eene fon= tein „ bron, enz. Er zijn voorts vele herhaalde woorden, waar= van het enkele niet bestaat, als : NNU Zoe ro- (97) ro-horo, een veld, weide; UYNAUVMIN Zalie sor EN, or) hali, een ring; UVIMNUNNNN Aanggi-hanggi, ge= neesmiddel ; MOON hawang -ngawang , het uitspansel , de dampkring ; gyn 2 La) ZLD N 4 lopak-lopak , eene sirih-doos ‚ en meer dergelijke, Andere en wel de meeste herhaalde woorden hebben betrekking op de beteekenis van het enkele RAE ‚ waarvan zij gevormd zijn; b. v. Q WEJUAN hanni-hanni, eene soort van sikkel, Q waarmede de padie wordt gesneden, van UÙKN a, Cr hanni of eigenlijk BIN ngenni, padie snijden, Behalve deze regelmatig herhaalde naamwoor= den is er nog eene andere soort, waarvan de vokaalklanken eene verwisseling ondergaan, als: e Q. gen AMNKUAIN Kolang-kaling , eene soort van gewas ; gun ANN horang-ngaring , zeker o Es E blad ; gun? OWK N\ Aorntang -nganting, een Vv a Q eenig kind ; 3 0 NAT wora-wari, Ze kere bloem; _gepann EN balang — baloeng , _voor GOE en ‚ beenderen, gebeente. G | (98) „De zamengevoegde naamwoorden kunnen mede in twee soorten worden onderscheiden , name= lijk in zulke, welke bestaan uit twee verschil- lende woorden van gelijke beteekenis, als: Q | CNAME N soeko-pirenno ‚ genoegen, welbe- ae Hr hagen ; NI jZALN sih-tresno, hefde , genegen- heid; en in de zoodanige, waarvan elk woord eene andere beduidenis heeft, uit welker ver= eeniging echter eene bijzondere beteekenis ge- Q giet wordt, als: KE jc NU O0 \ djoeroe-toelis, een schrijver , van (SN djoeroe, bestierder, A | werker, en OUA \ Zoelis, schrijven ; 6 Ne \ djoeroe-moedi, stuurman, van TN djoeroe id Q e » Q en EL \ moedt, roer; IN 3 ANN NL Cl) \ SOAZgO= larigngit, de naam van zekere bloem, van gan an N songgo , ondersteunen, stutten , en MELANN de lucht; ENT ON moro-toewo , een schoon- vader (die als oudere verwant toegenaderd is), van EN oro, naderen en BON toewo , oud. Er 4 (99) Er dient voorts nog te worden aangemerkt, dat de eerste letter van het woord dikwijls vere dubbeld wordt , waardoor de kracht der uit» drukking van hetzelve zeer wordt vermeerderd. Deze herhaling geschiedt echter dikwijls zonder noodzakelijkheid en strekt alsdan alleen tot be= vordering van de fraasheid en den nakruk in de Ge ESO, voordragt; b. v. OENE LADA STEUN hodio kenno mamannissing roeroebo, laat u niet door het zoet der verleiding wegslepen. In vele woorden echter heeft de herhaling altoos plaats, en kan niet worden verwaarloosd zonder ‘de beteekenis van het woord te verduisteren, als: Oer gj LNE N pépéko, een dreigend onheil; AN UIN lélédho ‚ onopregtheid ; MAAN, léléwo, eene aangenomene houding. Al hetgeen in den loop. van dit hoofdstuk ten aanzien van de voorzetsels en aanhechtsels der zelfstandige naamwoorden, derzelver vera eeniging daarmede en de verandering van letters „of klanken in sommige gevallen is gezegd, is ook op de dubbele naamwoorden geheel van toepassing, moetende hieromtrent slechts worden aangemerkt, dat de voorzetsels voor het eerste Woord en de aanhechtsels achter het laatste ge plaatst ( 100 ) plaatst -worden , en alzoo geene afscheiding der= zelve kan ontstaan. De naamwoorden , “welker eerste letter verdubbeld is, kunnen echter geene verdubbeling aannemen, en daarvan verzeld moetende zijn, vervalt de bedoelde herhaling. 000 ee DERDE HOOFDSTUK, Over de Bijvoegelijke Naamwoorden, In ‚de eenvoudige zamenstelling wordt het bijvoegelijke achter het zelfstandige naam- Ca woord geplaatst,als : et phase bannjoe ha- GQ. dern; koud water ; Nn U] NN wa \ Zadhing landep 5 een scherp mes ; ga 2 EN SMN GEIN homah gêdé, | Q een groot huis; A PRN OAN laré hatit, een klein kind. | Eene meer uitdrukkelijke bevestiging der hoe- danigheid wordt dikwijls voorgesteld door het bijvoegelijke naamwoord te doen voorgaan; het- welk geschiedt zonder de beide woorden door een werkwoord te verbinden; doch zijnde het zelfstandige naamwoord alsdan altoos van een aanwijzend voornaamwoord of een daar- mede (roi) mede geliijjkstaand aanhechtsel verzeld ; b, v. CQ EN UT AM ANN LNA) \ Zorabo dhel ghik Add új, a) ombo dhelanggoeng hikoe, breed (is) die weg, of die weg (is) breed; Q/ GAN WE NN bigar djaranné, het paard (is) wild. De nadruk wordt ook dikwijls vermeer- derd door tusschenvoeging van de woorden Q. e Q. Ad NIN sig, MN Kang, UIN Aingkang , die , dewelke; b. v. (ERUIT ROI \ prakoro kang dalen | gee wen die moeielijk. is ; Cia El YR 2 mnu ige en UINNN Zrono Kora kenno pengngoeloe hikoe hangandhel marines wong kang holo, want de hooge priester kan eenen mensch, die slecht: is, niet vertrouwen. De bijvoegelijke naamwoorden zijn, even als de zelfstandige, aan geene verandering ten aan- zien van geslacht, getal of naamval onderwor- pen, zijnde al hetgeen in het voorgaande hoofd- stuk dienaangaande is gezegd ook op dit rede- deel van toepassing. In de herhaling van een bij- voegelijk naamwoord ligt insgelijks veelal een onbepaald meervoud opgesloten; doch in andere 5t- { zo2 ) gevallen moet dezelve niet daarvoor gehouden wore den , maar dient tot Verne eO ae van den na= U druk in de rede, als: gna en gage gj EE homnah edel! ‚ groote huizen; LE NMA ca egg pen En bebrihebeijan ‚ goede sol- Gl. CR daten ; AIN IN serroe=serroe , zeer hard, De afleiding van bijvoegelijke naamwoorden uit andere rededeelen bepaalt zich, onder de in het vorige hoofdstuk aangegevene regelen, voor= namelijk tot die, welke van werkwoorden gevormd zijn, door de aanhechting van «mm #a en OST han ; welke afleidingen wel als bijvoegelijke naamwoorden in de rede voorkomen, doch eigen- lijk moeten beschouwd worden tot de voorle- den deelwoorden van het werkwoord te behoo- Q. ren , als: GEN TIETEN keringngan , geacht , ge= ëerd, eigenlijk : die vele aanhangers of volge= Q Oe lingen heeft, van NEN hiring, volgen, naast of. op zijde gaan. Van bijvoegelijke naamwoorden leidt men ook andere af door bijvoeging van _ UE N han. of GIN ( 105} IN 7; b, v. MFE N hirengngan, onbeplant | a. (rijstveld na den oogst), van DIN N hireng , ope / zwart; BOETE N koenningngan , beplant ( rijst- veld, ki: het tijdstip dat de padie rijp, dus geel is’) van sos koenning , geel. Geheel onregelmatig is de afleiding der woorden BON IJLE N kapennak , (Ng.) en OLEN AIN saketjo ( Kr.) aangenaam, gemakkelijk, behage- lijk, van GNEEDN hennak en GUIKIN hetjo, lekker (van smaak ), doende zich daarvan ook geen ander voorbeeld op. Door bijvoeging van (MN Aa en EDEN han , bekomt het bijvoegelijke naamwoord ook den zin, welke in onze taal door het voorzetsel te wordt uit- gedrukt, als: Ae \ kahamban, te breed, van guns EN hombo, breed; 5 ELEN ka- l te Ce geden, te groot, van le \ gede, groot, enz. dy Het aanhechtsel verandert ook wel in UNE N hens GE CP b.v. ETA katjendakken, te korts De ( 1oé ) De trappen van vergelijking der bijvoegelijke naamwoorden ondergaan geene verandering van uitgang of anderzins; doch men bedient zich van de bijvoeging van woorden of eene omschrijving, waardoor de onderscheidene betrekkingen, die de vergelijking vereischen, worden te kennen gegeven. De vergrootende trap wordt gewoonlijk uit= gedrukt door het bijvoegelijke onmiddelijk voor het zelfstandige naamwoord te plaatsen, als wan- neer de vergrooting a en zin moet worden verstaan: b. v. CO EON doewoer hoe= wit hikoe, die boom is hooger ; ans AUS, TTE N röso djarankoe, mijn paard is sterker. Indien het vergelekene voorwerp genoemd wordt, neemt hetzelve een der woorden EWI? N Karo, Q Q (VENN kambi, TUIN lan, aan nn N kalih, inde- Gal zen zin alle dan beteekenende, voor zich; b. v. ER EEDE / 0 Ulsen (N ede kelde ELEN REGN hoewit hiki wis doewoer karo hoewit hikoe , deze boom is hooger dan die boom. Ook plaatst men voor het bijvoegelijke naam woorde volgende woorden, waardoor de vergroo- ting wordt versterkt, als: CU LON Sr en jag \ N ‚ ' / ï ( 105 j a ER loewili, meer; UV CI TN hangnglang= Q Q koengngi en UW OD dh hangngloewihhi , over- . U, Q treffen; b, v. MAM Î N langkoeng soegih, Q rijker; m$ MNN loewih gedé, grooter; ada DL EDNOIJN loewih betjik, beter. De overtreffende trap wordt doorgaans op de- zelfde wijze als de vergrootende uitgedrukt, en moet alsdan uit den zin verstaan worden; b. v. Q > as) an on K vpt Á TT \ Zoelissan kans loe- eve, nije (EMA HES win betjik, het fraaiste schrift, un &1 EO ANN \ A hangnglangkoengngi-hageng, zeer groot, bui- | | Q. tengewoon groot. Ook wordt het woord NIA \ lg Ge | saking, (*) aNAMN tZekko of MIM N\ sekko er ze he dik- GG. (*) Naar alle waarschijnelijkheid is het woord MIA \ saking eene afleiding van GRI BON songko ; weshalve ‚ Q. het beter is hetzelve TN sangking te schrijven, ge— lijk hetzelve door de meeste Javanen wordt uitgesproken. G. ( 106 ) e e ° Q e Ì | 1kwijls bij d, als: B CUISINE EWI AN ve dikwijls bijgevoegd, als bin, a Ijs _hangnglangkeengngi saking bagoes, uitstekende — schoon. De meeste nadruk wordt echter aan den over- treffenden trap gegeven door achter het bijvoe- Q | A gelijke naamwoord UIEN IN püambak of Ul | a GUN déwé, zelf, aileen, eenig, of AN Pisan, geheel, gansch, te doen volgen, als: C4@ ON LWENGDIJN Aageng pjambak, de grootste; 6x 65 ND ASN ENA BAN ON tjilik déwé, de kleinste. U Ì Eene herhaling van het woord met bijvoeging van het aanhangsel MEN hipoen en u hé geeft ook eenen, zekeren overtreffenden trap te kennen, als in de woorden: nnan nl OINAN | uy lawaslawassé, het langste, ten langste ( van den / tijd ); RTRTIGEN doewoer doewoerré, het hoogste, ten hoogste, enz. | In den verheven?’ stijl, bijzonderlijk wanneer van de godheid, eengn Vorst of ander’ verhe- | venen ( 107 ) venen persoon wordt gesproken, bedient men zich veel van het Kawische woord ERUMIN 720k0, hetwelk in dezen zin eene verhevenheid of uit— muntendheid aanduidt en in de Javaansche taal. ak in deze zamenstelling gebruikt wordt; b. v. Q qu tr GA ann NEN AIN Goesti: Allah kang ay ud No: moho soetji, de allerheiligste God; OE; 1e EOD ES ENUVUWINN kangdjeng rodjo kang moho hageng , de grootste, verhevenste koning ; (*) ED UVENNIJN moho moeljo, de heerlijkste. Van de bijvoegelijke naamwoorden valt alleen nog te zeggen, dat zij in de zamenstelling, even als de bijwoorden en werkwoorden , dikwijls het onscheidbare voorzetsel UW Za bij zich nemen, hetwelk de kracht der uitdrukking bevordert en tot aanvulling en verfraaijing van den stijl zeer OAD CG dienstig as; b. v. MN EBEN 2 LNE) JL LMS Q AN lamoen hono wong patrappé habetjik, indien iemand een goed gedrag heeft. VIER- (*) Aldus noemen de Javanen bij uitsluiting den Koning der Nederlanden, G, ( 108 ) VIERDE HOOFDSTUK, — » Over de voornaamwoord. De voornaamwoorden ondergaan, even als de zelfstandige naamwoorden, geene verandering noch verbuiging tot aantooning van. geslacht, getal of naamvai, wordende de onderscheidene betrek kingen in de rede insgelijks uit de zamenstel- ling of door bijvoeging van daartoe dienende woorden verstaan. VAN DE PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN,. Levenlooze voorwerpen komen in de Javaan- sche taal niet als personen voor en kunnen dien- volgens niet door een persoonlijk voornaam- woord worden voorgesteld. De zeldzame onderscheiding van den rang en meerdere of mindere waardigheid der personen, welke de gesprekken en schriften der Java- nen «zoo zeer kenschetst, vindt biijijjzonderliijjk plaats in het gebruik der persoonlijke voornaam woorden, aangezien dezelve. onmiddelijk op den persoon, die spreekt of toegesproken wordt, betrekking hebben, en alzoo zeer dienstig zijn -om deszelfs meerderheid of minderheid te kennen te geven. Er zijn derhalve verscheidene bewoor- dingen om den eersten of tweeden persoon uit te drukken , welke zich alleen rigten naar den graad van ( 109 ) van bovengeschiktheid en gezag of van nedrig- heid en eerbied, waarin de stijl is zamengesteld. Eene volledige kennis dier woorden en van het gebruik, dat van elk derzelve behoort gemaakt te worden is mitsdien zeer noodzakelijk om den geest der taal en zeden van het volk , waarmede men wil onderhandelen, te kunnen nakomen; er zal derhalve van elk eene voldoende beschrijving _ worden gegeven. Ie, -VOORNAAMWOORDEN VAN DEN EERSTEN PERSOON. AWRAIN hakoe , ik, is de eigenliijke gewone uitdrukking voor den eersten persoon, en wordt in den gemeenzamen stijl jegens eenen gelijken gebezigd, doch voornamelijk door meerderen tot eenen minderen van rang sprekende, en behoort alzoo tot het lage Javaansch (Ngoko); b. v. LOVEN) 5 TN hakoe ar toeroe , ik wil sla- pen ; AMW AOR IJE EN EN hakoe toekoe ho- _mahmoe, ik koop uw huis. Voor een bedrijvend werkwoord geplaatst zijn= de verandert dit voornaamwoord in ‘het onafe scheidbare voorzetsel UIN dhak , of ae tak, hetwelk met het Slenk odd verbonden en op ek zelven geene beteekenis heeft, Het woord. dat ( 210) dat de handeling ondergaat staat alsdan meestal voor het werkwoord, of. hetzelve moet vroeger in den zin zijn opgesloten; kunnende alleen; wanneer aan het werkwoord meerder nadruk _ moet worden bijgezet, achter hetzelve geplaatst worden ; doch bedient men zieh, indien het werkwoord voorgaat, bij voorkeur van het oor- spronkelijke woord CMDAAN hakoe; b.v. uren eht EER Bar UWE) LD EEN LEED NDACHEN GJL A JLN N hakoe hamasrahhake doewit hiki marang kowé, en a a ea omgekeerd , 074012 gauw JG JWJ EN SEAN, kowé dhak pasrahhi doewit hiki, ik geeft het geld over aan u. BOU MN N kahoelo, of EO EUN kawoelo, is een Kawisch woord, beteekenende dienaar, en wordt, zoo als in meer oostersche talen gebrui» kelijk is, als een voornaamwoord van den eersten persoon gebezigd, en wel in het hooge Javaansch (Kromo), namelijk als men tot een’ meerde- ren spreekt, Deze oorspronkelijke spelling des woords bepaalt zich alleen tot het schrift in den nederigen stijl, doch wordt in het gesprek en wapnner men minder eerbiedig schrijft, verkort in: dar ze koelo, ik. Dit voornaamwoord zis het alge= (Tarn algemeen gebruikelijke in het hooge Javaansch en rigt zich ook tot personen van juist geen’ meer deren rang dan de spreker, doch dien men echter eenige onderscheiding toekent en niet in het lage Javaansch (Ngoko) wil toespreken. Hetzelve komt in deze zinsnede voor: ANNEN Koelo matoer, ik zeg, of eigenlijk : (uw ) dienaar zegt. BNO NIN Aawoelo of Bon N koelo, wordt ook gebruikt in de zamenstelling GEAN DEN koelo noewoen , letterlijk beteekenende: ik verzoek , ik smeek, welke uitdrukking bij de Javanen her- haaldelijk en in het begin van iedere zinsnede wordt gebezigd, wanneer zij tot een’ voornamen persoon spreken, verstaande daardoor: ik ver- zoek verlof (om te spreken), het zij mij ver- gund (te zeggen). Q ENKJTIN manntro, behoort mede tot het Kaw: en- is uit die taal ontleend als een voornaamwoord van den eersten persoon, hetwelk door iemand van aanzien tegen zijnen ondergeschikten wordt gebezigd. Dit woord wordt als zoodanig gebruikt in de hedendaagsche lastbrieven, bevelschriften, akten enz. ; als ook , hoewel zonder onderscheiding van rang, in boeken, gedichten en gezangen. In het dagelijksch gesprek is hetzelve echter niet anders (112 ) anders gebruikelijk dan in de spreekwijze, welke GUNT) BJE 2 JN boso kraton, hoftaal, wordt genaamd , die namelijk gesproken wordt tusschen _ onderdanen , wanneer zij in tegenwoordigheid van den vorst zijn, en ook door zendelingen, welke eenen last van den vorst aan deszelfs onderda= nen overbrengen. | WENEN hingsoen, mede van het Kawisch ontleend, wordt bij uitsluiting door eenen vorst tot zijne onderdanen gebezigd, en bepaalt zich overigens tot den verheven’ stijl in boeken en gedichten. In sommige oostelijke distrikten is dit woord echter in de dagelijksche taal algemeen in gebruik. Dit zijn de voornaamwoorden van den eersten persoon, welke het meest op die plaatsen, waar het zuiverste Javaansch wordt gesproken, in zwang zijn. In andere gedeelten van het eiland hoort men echter verscheidene bijzondere uit drukkingen, als in het distrikt Bage/en : ELN AD te réjang, LNE N hinnjong , en meer andere. Daarenboven worden in de Javaansche boeken ve- le aangetroffen, welke tot de Kawische en Maleie Q Q. Ad sche talen behooren, als: BENN zami, MIE N hing= El ERE el re (HB 3) hingngong, UO N hingwans , ENTN Moro , CC El) \ zeeno Kp Zoeloen, ANEN\ Aam- |) 7 LU) Alf 5 ’ on in | Q bo, Ma N patik, MMENLN Kami, enz. Deze menigvuldigheid’ van uitdrukkingen wordt nog vermeerderd door den ongemeenen ijver van de Javanen , om in het gesprek jegens hunne meer deren de meest mogelijke onderdanigheid ten toon te spreiden en een’ gezochten nederigen stijl te bezigen; welke zucht hen al hun ver- neeft doet besteden, om bewoordingen te zamen te brengen, welke hunnen persoon met betrek king tot dengenen, dien ziij toespreken, in de diepste laagheid doet voorkomen. Zoo bedienen zij zich van uitdrukkingen, welke eer als zinnebeeldige’ en willekeurige voortbrengselen van de nederigheid des sprekers, dan wel als _ woorden, die tot de geregelde spraakkunst beheoren, moeten worden beschouwd; b. v: _Q MENEN habdhi dhalem, een slaaf of die- EE naar; (GD NN A GEN A OLEIN gébal samptjan , _ het stof uwer voeten. JR | 20 Voor= (14) 20, VooRNAAMWOORDEN VAN DEN TWEEDEN PERSOON. Bac 3 JON kowé, gijij, staat in het lage Ja- vaansch ( Ngoko ) gelijk met er Ie hakoe, ik, en is alzoo de gewone uitdrukking voor den tweeden persoon in de taal tot eenen minderen, of in den gemeenzamen stijl tusschen gelijkstaan— _ de personen. Voor een bedrijvend werkwoord geplaatst zijnde ondergaat dit voornaamwoord eene verandering in BEMI N Zo. (*) Op de plaatsen, alwaar de Javaansche taal nader aan het Soendasch grenst, als te Tegal en Bagelen, heeft het woord gen BO \ Aowé, den Ee & uitgang Oje 2 UNE \ Zohen, of jen 2 Of \ Â5- wen. gen Hanos samptjan, is een woord uit de Kawische taal» beteekenende woeten , en wordt in het hooge Javaansch ( Kromo) gebezigd als het voornaamwoord voor den tweeden persoon, als het gesprek tot een’ meerderen is gerigt, zijnde gelijk aan EOD LU \ kawoelo of COL N koelo in den eersten persoon. Deze EE ENT N (*) De verkorting 7 \ var het voornaamwoord gaan 3 dj N wordt wel in gesprekken gehoord , maar komt zelden in schrift voor G. (425 ) Deze uitdrukking levert een sterk bewijs op van de onderdanigheid, waarmede de Javanen hunne bovengeschikten toespreken , daar zij naar de letterlijke beteekenis van het woord niet den persoon , maar deszelfs woeten aanspreken. EPs; A WIS GIUMN Aidjengngandhiko, (*) gj, be- D hoort mede tot het hooge Javaansch, doch is minder nederig dan het voorgaande woord , wordende meestal gebezigd tegen een’ persoon, die, hoewel minder van rang dan de spreker, uithoofde van zijnen meerderen ouderdom of an- dere betrekkingen, onderscheiding verdient, of omgekeerd, waanneer de toegesproken’ persoon hooger van rang, maar jonger van jaren iS. Het woord EN wordt door wegla- Eer ting der eerste lettergreep verkort in hd djengngandhiko. Q CIE v (*) Het is mij nog niet voorgekomen ; dat het woord MCE r a) US, TTE N als persoonlijk voormâamwoord gebezigd wordt; het drukt daarentegen eenen bezittelijken zin uit en staat in gep van ke on NUE N achter het zelf- | AE a ‘“standig naamwoord: b, v. TENNIS CIT rare hi= djengngandhiko, uw vader, và G. \ ( 116 ) Q ú UM -dAiko of eigenlijk UIKIKWN -Aandhiko, ge gij, hetwelk gebruikelijk is wanneer men een? gelijken van rang in een’ zeer gemeenzamen stijl toespreekt, of een’ minderen, dien, uit aan- merking van bejaardheid of andere hoedanig- heden , achting wordt toegedragen , wordende alsdan de wijze. van spreken ENCON madhjo » middentaal genoemd. OLK A De vergelijking der woorden UMS EIKIM N ‚ en 7 Rl | @) | hidjengngandhiko en- UIN dhiko, zoo ten aan— zien hunner gedaante als van het gebruik, dat van dezelve wordt gemaakt, geeft in den geest Q der taal alle aanleiding om te stellen, dat UIEN dhúko niets, anders is „dan eene verkorting van ENE AE pd ziene, Doch het aan- 48 wezen van hetzelfde gd in- het Maleisch, Sao dikau, zoude aan den anderen kant eene betrekking tusschen dezelve kunnen doen gis- sen, te meer: daar men het Javaansche voor naamwoord UIN Zakoe, ook in het Maleisch aantreft. Indien echter de hierboven gegevene | a afleiding van het woord UIEN dio, juist . . | e . Q ig Q is, vindt men daarin (vermits UMS GII N Pin seul hi- ( M7 ) hidjengngandhiko in het Malaeisch niet bestaat ) reden , of om de verwantschap tusschen deze ge- lijkluïdende woorden der beide talen te ontkennen , en ons aan de stelling. van den heer MARSDEN in zijne Spraakkunst op Bl. 46 gegeven, te houdeu, dat namelijk 950 dikau eene verande- ring van het Maleische woord 45) angkau is; dan wel om aan te nemen, dat die verwantschap werkelijk bestaat, en het gemelde Maleische voor- naamwoord van de Javaansche taal is overgeno- men, waardoor de bedoelde afleiding van den En- gelschen taalkundige hare kracht zoude verliezen. CRN ONIKGINIS UUKN\N pandjennenenesan anr Armed sampéjan, wordt alleen tot Prinsen en andere aanzienlijke personen gerigt en geeft een’ ver- heveneren rang van dengenen, dien men ‘aan- spreekt te kennen, dan met het enkele woord AIEN ALLEN sampéjan wordt uitgedrukt, CAE te pandjennengngan ìs waarschijnelijk CREE CAGE Pee van WAN djenneng of JS El HN djoe- menneng , staan, en beteekent alzoo hetgeen waarop men staat, dat is: de voeten, (*) STENS ed ED, fgelcide Ì k ha f A is e afgeleide beteekenis van LS GEN o LEN AIJN ( 118 ) UIEN dhalem , is een woord, dat in den letterlijken zin, Awis, woning van eenen groote, en bij uitsluiting paleis, beteekent, doch met andere woorden zamengevoegd zijnde, daarmede een voornaamwoord van den tweeden persoon te kennen geeft, zonder dat tot nog toe is ge- bleken, in welk verband zulks tot de eigenlijke beteekenis des woords kan staan. In den be- zittelijken zin wordt UIEN dhalem ook op zich zelve gebezigd , als: ALE 2 AUKE ZEN soemoenggo karso dhalem, uw wil worde geëer- biedigd , hebbende alsdan altoos betrekking op eenen. persoon van aanzien. De zamenvoegingen van dit woord zijn de twee volgende: ME ‘ LI KE KI Gel \ pandjennengngan dhalem, 6 Vi ‚ver= is: bewind voeren, regeren , als in: RS RFN djoemenneng ratoe, als Vorst regeren. EEN G pandjennengngan kan derhalve vertaald worden door: Ze- | wind, gezag, regering, en LIEGT JEN NLNEGIJN | G pandjennengngan sampejan, deer: uwe regering, uw ge— zag, voor gij. G. (119 ) verheft nog meer den rang van den toegespro- ken’ persoon dan UAUKYGINKIA MEN JUL EEN \ e en” pel Bach Af El pan djennengngan sampéjan, en wordt alleen ge- rigt tot personen van vorslelijken bloede of an- deren, welke de hoogste ambten bekleeden, NUE meh sampéjan dhalem ‚ Is de hoogste uitdrukking, welke men voor den twee- den persoon in het Javaansch kan bezigen, en wordt alzoo bij uitsluiting tot een’ vorst ge- wend, of somtijds tot den prins, die daarop in rang volgt. Het gebruik heeft dit voornaam- woord ook in een’ eeretitel veranderd, om van eenen vorst sprekende daarmede deszelfs persoon aan te duiden. (BG De drie laatste voornaamwoorden MTC G A BEN LOE \ __pandjennengngan _sampjan , ESGr LIENS EN \ pendjennengngan dhalem , en GS IN MN JUNK EL \ sampéjan dhalem, rigten ef zich, wel is waar, zoo als bij elk is aange- haald, naar de meerdere of mindere verheven- heid en aanzien des toegesproken’ persoons, maar het gebruik derzelve wordt ook veelal gewij- zigd door de waardigheid van den persoon , die spreekt. & ( 120 } spreekt. „Zoo zal b, v. een onderdaan van lagen of gemiddelden rang jegens zijnen prins het woord LAA EIANE DENN pandjennengngan dha- Su esn ‚gebruiken, doch zijn jongere broeder kan CHEF | | t t MN] 8 JUT — vols A me a Be A eN LU) EIN ace djennengngan samptjan, Een prins of regent zal den eersten verwant van den vorst niet het woord NIGJEN AUDOCIEEN \ sampéjan dhalem, toevoegen , hetwelk denzelven door eenen ondere daan van de lagere klasse wordt toegekend. Dezelfde aanmerking 1s toepasselijk op de voor- naamwoorden, welke vroeger verhandeld zijn. Ee EANUIN pekenniro, giij, wordt in den tweeden persoon gebruikt zoo als STUN man niro in den eersten, en staat daarmede in alle opzigten gelijk. | Q | B. | MIN siro, komt op dezelfde wijze overeen as | met WIALEIN hingsoen , ik „ wordende op plaat- sen ‚ alwaar dit woord in dagelijksch gebruik is, in zelver voege algemeen gebezigd. Even als voor den eersten persoon zamen- Vvoc= (121 ) voegingen worden gevormd tot vernedering des persoons van den spreker, zoo bedienen de Ja- vanen zich ook van onderscheidene bewoordingen, welke den toegesproken’ of. tweeden persoon als het ware. verheffen „of waardoor uit ontzag wordt vermeden hem een voornaamwoord toe= Q. Qs « tevoegen , als: UNKARIMINN Zizgkang saliro, het of een ligchaam, uw persoon, eg. Id 5% VOORNAAMWOORDEN VAN DEN | DERDEN PERSOON, | Zeer bevreemdend is het, dat bij de buiten= gewone en overtollige ‘menigvuldigheid der voornaamwoorden, welke tot hier zijn verhan—. deld, er voor den derden persoon geene eigen lijke uitdrukking in de Javaansche taal bestaat, Dit gemis, dat dikwijls eene gaping en gebrek kigheid in den stijl veroorzaakt, ‚waarmede de Europeaan zich bezwaarlijk kan vereenigen, en welke het hem dikwijls moeijelijk maakt, zijne gedachten naar de hem eigene begrippen en ge- wone wijze van voordragt,. behoorlijk in het Javaansch uittedrukken , wordt bij den Inlan- der evenwel niet bespeurd. Over het algemeen verstaat men den persoon of de zaak, welke in het gesprek wordt aangehaald, uit den zin der rede, waartoe de zamenstelling der werkwoorden bijzonderlijk toebrengt. Dikwijls herhaalt men ook den naam, wanneer zulks tot meerder klaar (4420) klaarheid mogt vereischt worden. De duide- lijkheid, welke de werkwoorden in dezen te . weeg brengen , bestaat daarin, dat, wanneer de derde persoon de lijder of het voorwerp is, waarop de handeling werkt, en alzoo in den derden naamval staat, het werkwoord alsdan den overdragtelijken zin bevat, welke niet kan bestaan zonder een voorwerp , waarop die werking overgaat, alware hetzelve ook niet genoemd. De persoon waarvan men spreekt wordt echter somtijds op eene meer stellige wijze uitgedrukt door het woord BUBJON déwé (Ngoko) en- Q haren ie ambak, (Kromo) of met het aan- ae Q hechtsel (je IA jn: \ dêwéhké ; LIL EN RDE pùambakkipoen , beteekenende, zelf, zijn zelf, GQ. / hij zelf, als: MUM MEN an dèwekké sin dagen: nets le, ing toetoer ‚ hij (zelf) heeft het gezegd; Uuu GAAS AARS Ce KN ELDER AN Ppüambakkipoen hing- kang hadhamel, hi (zelf) heeft het gedaan, Het dikwijls herhalen van deze schrijfwijze verraadt echter eene gedwongenheid van stijl, welke moet worden vermeden; want de Javanen beschouwen. dezelve als oneerbiedig, wanneer van (“125 J} van een’ meerderen wordt gesproken, en be- dienen zich zelden van die uitdrukking , anders dan in den volstrekt bepaalden zin, gevende liever den derden persoon uit de zamenstelling te kennen of zij verkiezen het naamwoord te herhalen. Gelijk in vele andere talen is het om de welvoegelijkheid ook in dezen gebruikelijk ‚ som- tijds den naam, den titel of eenige andere aan- duiding eens aanzienlijken persoons, waarvan men mina zi den loop der rede te herhalen; b. v. jin geagrngenn KI gan ATAR Sok EEN koelo hinggih derek poennopo saparen— tahhipoen mas toemenggoeng , ik zal mas Toen menggoeng’s (of uwe) bevelen nakomen, In de gemeenzame spreek wijze duidt men den derden persoon, wanneer die eene handeling of werking ondergaat, almede aan door bij het werkwoord, dat het voornaamwoord beheerscht, Q het aanhechtsel ij N hipoen, Kr. of gund hé, Ng. te voegen, zijnde dit echter in schrift niet gebruikelijk; b. v. nrg \zak gitikhé, ik zal (hem) slaan, De persoonlijke voornaamwoorden ondergaan even als de andere rededeelen, geene verande rit ij ( ro ) ving of verbuiging tot aanwijzing van het meer= voudige getal, waarvoor in de taal ook geene bijzondere uitdrukkingen bestaan, of liever, men bedient zich van de hiervoren opgetelde voornaam- woorden, zoo wel in het meervoud: als in het enkelvoud. Er is alzoo geen kenteeken of de spre kende of toegesproken wordende personen, één of meer zijn , hetwelk over het algemeen uit de zamen stelling der rede, dan wel door eene omschrijving, waardoor de meervoudigheid bepaaldelijk wordt uitgedrukt , moet blijken. at hean bedient men zich daartoe van de woorden MIENN -sa7az , | a: | Kr. ALMI podo, Ng. NIUIMIN sedhojo, Kri EEn N kabeh, Ng. beteekenende alle, welke achter het voornaamwoord worden geplaatst, als: UPE LINDA GIN Aakoe podo harep loengo; wij (allen) willen gaan. VAN DE BEZITTELIJKE VOORNAAMWOORDEN. De bezittelijke voornaamwoorden zijn in het Javaansch zeer eenvoudig en staan in het naauwste _ verband tot de persoonlijke voornaamwoorden, als zijnde meestal dezelfde uitdrukkingen, wel ke door hunne plaatsing. bij een zelfstandig naamwoord, instede van bij een werkwoord, eene bezittelijke kracht bekomen. Alleen in de spreekwijze tot een’ minderen zijn er zekere ons af | | (DA) afscheidbare‘aanhechtsels, die’op zich zelve niets beduiden, doch bij een woord geplaatst zijnde, daarvan de bezitting te keririen geven. «Deze zijn: Voor den eersten persoon, BN koe, als: UNO N annakkoe ‚ mijn kind; UMINIKI \ - Aen= du daskoe ‚ mijn hoofd. ie _ Voor den tweeden persoon EN moe, als: guns en 2 EIN homahmoe, uw huis; MEN gawémoe, uw werk ; enz. ‚ Voor den derden persoon het aanhechtsel Gu hé, hetwelk naar de gewone regels van verbinding aan het woord wordt gehecht; name- lijk als hetzelve op eene stomme letter uitgaat, wordt deze verdubbeld en met weglating der UIN A, van het vokaalteeken U é voorzien, als: AAE IRN tangnganné, zijne hand , van AGT \ tangngan, hand ; LIL ge \ pedangngé, zijne sa- EE _ bel, van NIN pedang, sabel. De sluitletter des woords een, klinker zijnde plaatst men achter denzelven eene dubbele 7, voorzien. van ‘de q (taling ), als: Ne IKN gawénné , zijn werk: 5 ( 126 ) werk ‚ van MRUN gawdé ; OENE N hatinné , zin hart, van ANN hati. Veeltijds wordt de bezitter genoemd, en in dat geval kan het aanhangsel BUIN Aé, eer beschouwd worden de kracht van een lidwoord te hebben; b. v. Q AE, NS LUN Kn si Djojo, het sale / van Djojo ; when vale beden ka karsanné goesti Allah, de wil wan God, den Heer. In het hooge Javaansch ( Kromo) of de taal, die men tot een’ meerderen spreekt, alsmede in de andere spreekwijzen, welke in het voorgaande hoofdstuk zijn aangestipt, wordt de bezittelijke vorm van den eersten en tweeden persoon eenvou= digliijk uitgedrukt door het persoonlijke voor- naamwoord dadelijk achter het zelfstandige naam- woord te plaatsen, als: GWLIMANIN bapak koelo, mijn vader, arseen ON hatoer Kawoelo, Q mine werklaring, MN UU COTON \ lajang dhiko, Q uw brief, AM LUI AEN LLN) \ raji sampéjan, Q uw jonger broeder , Lan NI } ENAJIN paren- arg tah ( 127) 4 OE, CC tal manniro , mijn, bevel ; OOP AMEN 60E) A Zatémennan pekenniro , uwe opregtheid. Hier geldt dezelfde aanmerking, welke reeds vroeger gemaakt is, dat , wanneer men tot een’ meerderen sprekende, iemand noemt, wiens meer- dere.of gelijkstandige betrekking tot den toege- sproken?’ persoon niet toelaat, hem met de voeten van dezen gelijijk te stellen, zoo als het voor- naamwoord NUE MLN sampéjan , zoude aan- duiden, men zich, om de welvoegelijkheid, alsdan in stede van die uitdrukking bedient. van ee Q het woord (MUS EIKIN\ Zidjengngandhiko, b. v. er > MENS EK N zomzo Aidjengngandhiko, uw Vd AGE A , vader; MINUS CMN roko hidjengngan- se” dhiko, uw ouder broeder, en niet MENEN A LEI N romo sampéjan, enz. Het gesprek zich rigtende tot eenen Vorst of anderen aanzienlijken persoon, welken men de benamingen RMJEN ANC N sampéjan dha- | (â lem of mscn en dj dha- Be à dj AN pandjennengngan a lem, geeft, wordt de bezittelijke vorm door het ap (128) het enkele “woord UIN dhalern, met weg> lating der daarmede verbondene woorden,” te / kennen gegeven; b. v. OE karso dhalern, uw wil ; UE) UIEN poetro dhalem , | | GES uw zoon, Heezelfde heeft plaats met LIG AO G A OE DLC pandjennengngan sampéjan , waits d neer het eerste woord mede vervalt „Als: U ge IKN IEN LL KN pangngestoe sampéjan , uwe zegening. EX. De voornaamwoorden TTN hingsoen, zE Q en NIN siro, gi, worden in den bezittelijken vorm aan het woord vastgehecht, op dezelfde wijze als hierboven van het aanhechtsel GUN hl is gezegd, en met weglating der eerste in ters A en s3 saw, oriens hae nganningsoen, mijn eigendom, van GU MEN en € enauogig \ _ balanningsoen ;, mijn Leger, van GWNIN Lolos; LETTEN rd- toen- ( r29 } toenniro, uw vorst, van \MB)\ ratoe; Kg Bd) sagoehhiro, uwe belofte, van KAS N sagoeh. De bezittelijke verm van den derden persoon wordt in-het hooge Javaansch (Kromo) uitgedrukt AN door het onafscheidbare aanhechtsel EN hipoen, hetwelk in allen deele overeenkomt met WUIN AE in hetlage Javaansch (Ngoko )en op dezelfde wijze aan het woord gehecht wordt, als: Er, f À â. 8 MM eUANN serrattrpoen , zijn brief: UL EEE pane jn Brief; MERE) LEN grùannipoen, zijn huis. Aangaande den oorsprong van. de bezittelijke aanhechtsels EAN koe en BN moe, is weinig met zekerheid te bepalen. Hoewel het eerste kan gezegd worden eene verkorting van LEON hakoe te zijn, mag men deze gissing met als zeker aanemen, dewijl EN moe, niet tot eene dergelijke afleiding te brengen is. De gedachte ontstaat dus, of deze: aanhechtsels ook dezelfde zijn, die men in de Maleische taal aantreft; welke veronderstelling zeer gegrond schijnt te zijn. Daarentegen vindt men geen spoor tot uit- Ï leg ( 150 } LA legging van het aanhechtsel gN hé en LN hipoen, hetwelk in de meest bekende talen (*) van den archipel niet voorkomt, en derhalve alleen aan het Javaansch eigen is. Eenig voorwerp bepaaldelijk gezegd wordende het eigendom of de bezitting van iemand te zijn, bedient men zich van de woorden UZUN dhoewé of Un KAN dhoewek (Ngoko) en NNC UNE N gadahhan, ( Kromo), of van een’ aanzienlijken persoon sprekende (M IEN kagoengngan, alle eigendom, bezitting, beteekenende ; wordende alsdan bij een dier woorden het aanhechtsel, of voornaamwoord, dat den bezitteliijjken vorm te kennen geeft, gevoegd, als: UJ ENE TIEN dhoewekkoe djaran, mijnpaard, of eigenlijk : mz e e ig eigendom het paard; Me geo LONGAIN kagoengnganné wong gedé, het eigendom der groo- OQ (*) De aanhechtsels (suflixa) LE \ hipoen en GN hé worden in de Javaansehe taal op dezelfde wijze gebruikt als het bezittelijke voornaamwoord «3 nja in het Maleisch. G, Czar Je grooten. Vooral is deze uitdrukking gebruike- lijk, wanneer het bezetene voorwerp niet ge- noemd wordt; b. v. age KN drhoewekmoe, het “ uwes INN 9 «mn KINA N gedahhan koelo, het mijne ; GI men OE \ Kagoensngan dhalem, het uwe (tot een’ Vorst sprekende). VAN DE WEDERKEERENDE VOORNAAM WOORDEN. Voor de wederkeerende voornaamwoorden be- staan in het Javaansch geene bijzondere uit- drukkingen. De zin van dezelve ligt in de zamenstelling en onderlinge betrekking der woor- den opgesloten, of blijkt uit de beteekenis van het werkwoord, dat de handeling aantoont. Somtijds bezigt men ook, om de wederkeerende werking aan te toonen, de woorden DRO N dlwé ‚ MALEN déwek, MANDA MN dewikké, geoon) deet, gaans (Ns), LLU EN BON N piambak en UUNEN IM 1 CKV Leap püambakkipoen, (Kr.) zelf, zich zelf , of van: Ann dj ON GJL NN hawakké déwé, (Ng.), KV Uw ( 152 ) UU U Aja JEN hawakkipoen pijambak KV Cl (Kr.) zon eigen ligchaam, zich zelf. VAN DE VRAGENDE VoORNAAMWOORDEN. De vragende voornaamwoorden zijn meestal dezelfde woorden, welke ook in den aanwijzen— den en betrekkelijken zin gebezigd worden, en bepalen zich tot de volgende: ELN poennopo ( Kr.) EILIN nopo ( Md.) en WINN opo (Ng.) beteekenen wat, welke, als : MEN A UU IOENAAI UN sampéjan toembas Taa té poennopo, wat hebt gù gekocht? jen 2 ua MEERTEN kowé harep hopo, wat wilt gi? gaz eN hoewong hopo, welke man? wie ?s Ou N CO | U poendhi, (Kr.), a hendhi, (Ng.) zijn eigenlijk het bijwoord wddr, alwaar ; doch worden ook in den vragenden zin als voornaam Q woorden gebezigd ; b. v. (M Lan JAN kapal | ss poendhi, welk paard? MAUNGIIN Lajang ngen dhi, welke brief’. Deze woorden nemen ech- ter { A35) e 1 … OQ. 2 ter veeltijds de aanwijzende woorden LINK N id EN hingkang , KMN\ Kang en MN sie voor zich. ac . RIT N sizten, (Kr.) RILIN sopo (Ng), wie ? — ab A ER Q als: KN NI Kl} * poezrniko sinten, en UNE KIL TN ay? ij | hikoe sopo, wie is dat?. VAN DE AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN. De woorden, die eene aanwijzing van eenen persoon of eene zaak te kennen geven, zijn de volgende: QQ QQ OjBjean N poenniki kaas KEIGRAN at (Md. ) EC en DIN hiki (Ng. ) es dit, toonen eene zaak aan, die gesteld wordt nabij te zijn, als: | aa | UNK N tahoen hiki, dit jaar; GON NNU) AG . QQ sa kapal tje dit paard; sarge tang poenniki, deze eg, | (IN poezziko, ue \ poennikoe (Kr.) jens zooi, WN zor KON 7220, BON nikoe , (Md.), CMU Ziko, GQ | us hikoe, (Ng.), die, dat ‚ worden gebruikt tot aanwijzing van een voorwerp, dat meer ver- wij= (154 ) | Aep wijderd is, als: ananda N gro ponniko, Q . dat huis; gu 3E 3 UAE \ Zomak hiko, dat huis ; . Q Ll ie ele goenoeng ngikoe, die berg. VAN DE BETREKKELIJKE VOORNAAMWOORDEN. Als betrekkelijke voornaamwoorden worden Claus ° gebruikt WINN ingkang (Kr.), IN Kang, Q. (Kr. en Ng.) en NIN size, (Ng.), beteekenende Q -Q. die, dewelke, welke, wie, als: eV LUNA AU El EN $ \ {jang hingkang loemampah , iemand GQ. die gaat; (5 TTA BNEOHEOIN djaran sing tak toekoe , het paard, dat ik gekocht heb. IOO EE! VIJFDE HOOFDSTUK. Over de Werkwoorden. Het werkwoord is in de Javaansche taal zeer mocijelijk en ingewikkeld, zoo in den uiterlij- ken vorm als ten aanzien van deszelfs behoor- lijke toepassing in de rede. De werkwoorden bezitten namelijk , behoudens hunne eenvoudig- heid (145 )) heid in vele opzigten, eigenschappen, welke dikwerf de geringste onderscheidingen , ten aanzien der omstandigheden eener handeling, daarstellen, en alzoo een groot gedeelte van het begrip der rede in zich bevatten. Ér worden daar- entegen veranderingen of bijzondere vormen des werkwoords aangetroffen, waarvan bezwaarlijk rekenschap te geven is} als kunnende derzelver be- _teekenis veelal niet aan vaste regelen onderwor- - pen worden, zijnde die vormen dikwijls alleen aan sommige werkwoorden eigen , zonder op andere te kunnen worden toegepast. VAN DEN VORM EN:DE SOORTEN DER WERKWOORDEN. Naar de uiterlijke gedaante is de eenvoudig- ste verdeeling der Javaansche werkwoorden in oorspronkelijke en afgeleide , verstaande onder de eerste die, welke uit hunnen eigen’ aard een werk— woord aanduiden, zonder daartoe eenig bijvoeg— sel of ander taaldeel te behoeven, als: MON gawé, doen , maken, BLUN toeroe ‚slapen ; LN JUL ANN hadhol , verkoopen. Onder de af- geleide werkwoorden behooren de zoodanige, welke van een oorspronkelijk werkwoord of van eenig ander taaldeel zijn Bevormd door bijvoeging van aanhechtsels, welke aan het - woord (156) woord eene bijzondere beteekenis of strekking geven; b. v. BENIN roeboeh , omvallen, u G Gj LJN N hangngroeboehhaké ‚ omverhalen 3 5 ® (ee e UN pelang, sabel, WIENUIN hammedang , met | U Me ‚ a de sabel houwen ; UUN padang, licht, WIENEN | U hammadangngi , verlichten. Nagenoeg kunnen de meeste oorspronkelijke werkwoorden aldus ‘tot afgeleide gevormd, en deze tot de eerstgenoemde teruggebragt worden, zoodra de beteekenis van het woord slechts eenigzins toelaat aan hetzelve de kracht toe te kennen , ‘welke zoodanige aanhechtsels mede brengen. Het zal doelmatig zijn alle veranderingen en wijzigingen der werkwoorden, door de bijvoeg- sels aan dezelve toegebragt, «en de bijzondere kracht, die dezelve in elken vorm uitoefenen, naauwkeuriglijk en ieder op zich zelve na te gaan, zullende zulks tot de volgende verdeeling leiden ; te weten: 1. Oorspronkelijke werkwoorden, of wel ke geene wijzigende aanhechtsels bij zich heb- ben, zijnde van eene bedrijvende of onzijdige beteekenis. 2, De- ( 157 ) 2, Bedrijvende werkwoorden met het aan= Q hechtsel UIN A2. 5. Overgaande werkwoorden met het aan Ce \ hechtsel ANNEN haken, (Kr.) of NEED N haké (Ng). 4. Bedrijvende werkwoorden met de voor- zetsels ENEN an of SAN men, El mang e/ of El meng, en El mar of El mer, 5. Onzijdige werkwoorden met he voorzet sel El 7 of ma. 6. Dubbele werkwoorden. 7. Onregelmatige vormen des werkwoords. 1°. VAN DE OORSPRONKELIJKE WRRKWOORDEN. Het werkwoord in den oorspronkeliijken of natuurlijken staat, zonder bijvoeging namelijk van wijzigende aanhechtsels, heeft eenen bedrij venden of onzijdigen zin, welke geheel in den aard van het woord ligt opgesloten , en alleen van deszelfs beteekenis afhangt , doch aan den uiterlijken vorm niet te onderkennen is, Voor- beelden daarvan zijn: NL ENIN éompo, ontvan aA gen ; (NN NEON gitik , slaan; MON gawé, doen , maken ; UN Gja V) GN \ Aakon, gelasten, be- (158) bevelen; mjs N\ doenggoeh, zitten; ON toeroe, slapen ; BIEN mikir, denken, peinzen ; bn goejoe , lachen. Deze eenvoudige vorm van het werkwoord is hetgeen men deszelfs grondwoord noemt , waar- van alle andere vormen of wijzigingen van dit rededeel worden afgeleid, en waaronder ook de woorden moeten gerangschikt worden, welke uit andere taaldeelen zijn ontleend en als werk woorden worden gebezigd. Het. is dikwijls bezwaarlijk te onderkennen, of zoodanig grond - woord, geen uiterlijk teeken hebbende van een werkwoord te zijn, tot dat rededeel, dan wel tot een ander behoort, vooral wanneer de be- teekenis voor dubbelzinnige uitlegging vatbaar Q Is, Zoo zijn de woorden AIN tjidhro, be- driegen en bedrog , verraad ; uja \ ZAoekoer ! Q meten en maats MNUIN prtojo, vertrouwen en vertrouweling, zoo wel zelfstandige naam- woorden als werkwoorden, en het moet er voor gehouden worden, dat deze grondwoorden tot beide soorten behooren, naar gelang zij in de rede voorkomen. Alle werkwoorden nemen, behalve de wijzi- gende aanhechtsels, “een voorzetsel bij zich, het- ( 153 ) hetwelk als eigenlijk kenteeken van het werk- woord mag worden aangemerkt. Het oorspron kelijke werkwoord aan deze bijvoeging ook onderworpen zijnde, wordt daardoor dikwijls van een zelfstandig naamwoord onderscheiden; doch moet uit dien hoofde niet worden verward met de afgeleide werkwoorden, waardoor alleen zoodanige worden verstaan, die van aanhecht- sels voorzien zijn, of bijzondere vormen hebben aangenomen , waardoor de beteekenis des woords wordt veranderd of gewijzigd. _ Het voorzetsel ‚, dat. het eigenlijk kenteeken van het werkwoord is, heeft deze drie’ vormen , AEN han, VEN N ham en UIN hang, welke alleen in den uitgang verschillen en hetzelfde voorhechtsel zijn, doch ter bevordering der welluidendheid tegen elkander worden verwisseld naar gelang van den klank der letter, waarme de het grondwoord begint. Men kan aan deze voorzetsels geene bepaalde kracht toeschrijven , kunnende dezelve bij meest alle werkwoorden geplaatst en ook weggelaten worden, zonder dat in beide gevallen de betec- kenis van het woord GN: veranderd of bevorderd wordt; b, v. MEICOMNN hangnga- GG Ee dheg en MUMIJN ngadheg, staan; WELL har ( 140 ) hannedhjo en KIOJN redhjo, voornemens zijn; @/a e/o UNK WAN Aandjerrit en ES NLINN djerrit , GS E } , schreeuwen ; UIEN SN hangngarah en Gs \ ngarah pogen, trachten, In andere gevallen veranderen de voorzetsel onzidige in bedrij vende werkwoorden , als: ir CHAN hang- ngobah, bewegen, in beweging zetten, van un Uk \ Aobah , bewegen ;. (onzijd. ); U ae 3 $ \ hangngowah, iets veranderen , van gun 0 Î \ howah, veranderlijk zijn. Daarente- gen kan een aantal woorden nimmer deze voorzet sels, tenzij dezelve tevens vergezeld gaan van de wijzigende aanhechtsels , aannemen. Zoo- danige zijn: DUIN hadhoes , zich baden ; man K ENE: ‚ zitten ; Gj 9 an GC \_ dho- lan, spelen ; MGUN rabi, trouwen, eene vrouw ne- QQ mens GCUNIN bali, terugkeeren ; Ugo dhoe- Q wé, bezitten ; any AIN hoelat, zoeken ; (NM } s hasih, beminnen, Dezelfde voorzetsels dragen tevens veel bij tot aanvulling en verfraaijing van den stijl en worden in een eerbiedig en met zorg ( 141 ) zorg zamengesteld schrift veel gebezigd, doch in de gemeenzame voordragt en _ bijzonderlijk in het gesprek meestal achterwege gelaten; het- geen almede ten bewijze strekt, dat deszelfs gebruik tot wijziging der beteekenis of kracht van het woord niet volstrekt noodzakelijk is, Omtrent de plaatsing der gemelde drie voor- zetsels ‚ met betrekking tot de eerste letter van het grondwoord, zijn de volgende regelen in acht te nemen: anna \ han wordt geplaatst voor de letters Kl zo, Uldho, QMldo, IS djo, en CM zjo, als: LDA \ hannalar, de bijzonderheden eener zaak vermelden, van K1AU \ nalar ; U KICENN handhoedhoet , trekken, van Ujje DN dhoe- dhoet 5 MI XK CON handoedoek , uitgraven , van CON doedoek 5 UNATN g N handjarah , roo- G ven , plunderen, van WSJ \ djarah ; UNE CEN hannjoewoen , bidden , verzoeken ; van Gy OKKI) N\ moewoen, DENN N ( 142 } NEN N ham , staat voor fl mo, en Gh bo, Q als: UN GJENNA NN hammelik , begeeren , beja- rd € Q e gen, van (je) AU Og \ melik s MEIN Zamba- Gl lang, werpen, van GUMIN Zalang, UIN Kang, wordt geplaatst voor de letters MN go en CI ngo, als: UWIMON Zanggowo, brengen, van {MMUN gowo; ONJELJGTN hang- ngenger, dienen, van ETEN ngenger, Het is duidelijk te zien, dat deze voorzetsels geplaatst worden voor zoodanige letters, welke met derzerver uitgang inéén vloeiijijjen, en dat de zachtheid der taal niet gedoogt, dat dezelve vereenigd worden met de overige hierboven niet genoemde letters, als: CM Zo, N to, M zo, (ON ko, al to, Nl so, MD wo, Nl do, U po, (A jo, en (1 tho. Ten einde den wanklank voortekomen , welke daaruit zoude ontstaan, verandert men die letters in zachtere, welke _ zich met de aanhangsels welluidend laten zamen- voegen, met behoud evenwel van de schrijftee- kens, welke oorspronkelijk tot de letter be hooren , namelijk : 1, Wan- ( 145 ) 1, Wanneer het grondwoord begint met eene UN Ao of IM Ko, worden dezelve met &1 ngo, verwisseld en nemen het tecken UIN Aang voor zich, als: LCI UN hangngadhoe , aanhitsen , Ci. f van BIL hadhoe;(*) UIEN hangngepoeng ; CE, omsingelen , van GRLIN kepoeng. 2. Indien NN t#oof Nl so de voorletter uit- maken, veranderen dezelve in GM 770 en beko- men het voorzetsel DEN han, als: hd hed Î \ hamijëg zich ee ‚ gets vermijden ‚ van Nlann ' \ gjézah; UI EEC \hannjidhro, bedriegen, verraden, Gn EN tidhro ; LGE hannja- poe , vegen , van RIEN sapoe. Algemeen wordt echter instede van GM zjo, de Kl zo gebezigd, indien namelijk de tweede letter des grondwoords insgelijks eene IN tjo of NI so is, in welk geval de verwisseling in (GM njo eenen wanklank voor het Javaansche oor zou- de (*) Uit dit en de volgende voorbeelden ziet men, dat het grondwoord (radix) het zelfstandige naamwoord is, en dat de voorzetsels hetzelve in een werkwoord veranderen, G, ( 144 ) de veroorzaken: men schrijft b. v. U) TUN hannoetjoel , losmaken, van GREEN tjoeljoel ; | ná UAAJNIN hannasar , verdwalen, van NIN\ sa- brenda / sar, en niet dps Sk \ Aannfoetjoel, ammecged 8 hannjasar. Hetzelfde heeft dikwerf plaats met sommige andere woorden, die met MN so be- ginnen, bijzonderlijk zoodanige waarvan de twee de letter eene (ll wo of lS djo is, als: DEE) EEN hannoewoen , verzoeken, van LON SOewoen, | SUIS hanédíé „veranderen , van IN MEN sédjé. 5. De voortetters «1 toen (1 tho worden ver- anderd in Kl zo, en nemen het daarmede over- eenstemmende voorzetsel U han voor zich, als: ne Je IN hannoempoek „ opstapelen , van EN GS \_ foempoek ; SN, Ee 2 ON hannothok ‚ aankloppen ‚ van ME ET UN thothok. 4, De letters Ù wo en ll po worden ver- wisseld tegen de El zo, en daarvoor het voor- zetsel (145 ) zetsel amen \ Aam , geplaatst, als: aM ENEN \ ijs fam, geplaatst, als: CEN hammales, beantwoorden, vergelden, wreken, van AEL \ wales; UIEN AE \ Aammasoeh , ‚ U wasschen , van OA \ wasoeh ; LENA j\ ham=- €. 1 misah, scheiden, van UIN $ \ pisah, scheiding. 5. Wanneer de II ro, MY Lo- en UU jo. voor- letters zijn, nemen zij enkel eene stomme &1 neo voor zich met het voorzetsel UM Kane, veran- deren de M ro alsdan in Zjokro, de U jo in Pingkal en de MÌ Zo in Pasangngan lo; b.v. LN 6) NIN Aangngroso, gevoelen , van INN roso ; Ne a/ LU C1 UN hangnglipoer , troosten , van slk lpoer: Indien. de voorzetsels OMEN han , EN ham en WW Aang achterwege worden gelaten, wordt in de uitspraak der eerste letter van het grondwoord altoos een kenteeken bewaard; de _ klank der laatste letter van het weggelaten voor- zetsel wordt namelijk bij die voorletter uitge- sproken, welke voor dezelve verondersteld wordt ‚ maar in schrift is weggelaten. De Ul dho, K | (AL C 186) (IW do en M& djo spreekt men alzoo uit als of eene 7 voor dezelve stond; de CW bo met eene m en de MI go met 79; b.v. het woord UW Q | Kn iN. handhalih, verdenken, wordt bij, weg- ns | | | lating van het voorzetsel geschreven IJN dhalih, doch uitgesproken ndhalih; en in zel vervoege voor UIKIGN Aandangnir, omspitten, UV ° EN, ndangngir ; voor DETLESUJN handjaloek , G | verzoeken , 6 ALIJN ndjaloek ; voor MM UN hanggadé ; in pand hebben, MUUN nggadt; voor. NEN UN hambalang , werpen , GMN mbalang. WK | Het spreekt van zelve, dat dit geen plaats kan hebben met de voorletters Kl zo, GM 70, EN mmo en €] ngo, dewijl daardoor eene verdubbe- ling van denzelfden medeklinker in het begin van een woord zoude ontstaan , welke niet kan worden voortgebragt ; weshalve men alsdan het voorzet- sel eenvoudig weglaat, zonder dat hetzelve in de uitspraak in het minste gehoord wordt, als: 4 / INN Zafer, voor UNK N hannalar , eene zaaÂ: ( 147 ) zaak omstandig verhalen ; GMKIN zjono, voor UNE N hannjono , gissen , meenen ; TA J En Jh / hid JN mates , voor U] oe De daken es } wreken ; EEEN ngoengoen , voor DELE EN hangngoengoen, beklagen, betreuren, Er dient nog te worden. aangemerkt, dE, wanneer deze vier laatst genoemde voorletters in de plaats van UÙ Zo, Nl #50, KM Ko, dU to, Nl so, M wo, U po, en C\ tho staan, zij bij weglating van het voorzetsel in wezen blijven, en alzoo: van zelve aanwijzen, dat er een voor- zetsel bij het woord moet verondersteld worden ; b.v. ie red leiden, voor NK) KAN — dn hannoentoen, van B KK]. KIN toentoen ; ba AAN \ Er njékel, vasthouden, voor LD BONA N hannjekel, CAM van MIGE \ tekel; CDE N ngoembé, drin- Gl ken, voor NE ENN\ Aanongoembé ‚van EN\ ‚voor UREN. Vangrgoembd ‚van Uijen hoembé. In woorden met Ii ro, MA Zo en UU jo beginnende, wordtde bijgevoegde letter @1 ne ansgeliijjks behouden, als: an NZT0S0, gevoe „den, ( 148 ) . len , voor ON hangngroso.; Cap N neranskoel , omhelzen, voor MIE NANA N Zane ded » 7 ) he Lj \ 8 ngrangkoel; UN zglajar, zeilen, voor MI CI ny M/L UU Zanenglajar. De oorspronkelijke werkwoorden nemen dik- wijls, hetzij in de onbepaalde wijs, of in vele vormen der vervoeging, het voorzetsel (MI Aa bij zich, hetwelk alleen de strekking heeft om de kracht des woords te versterken Ee den stijl te versieren en aan te vullen, als: EKO UAL LI eN | MAMGU mennowo hareb harabi, indien gj wilt trouwen, Dit voorzetsel wordt veelal in het ge- dicht gebruikt, en is daarin zeer dienstig tot het voltallig maken van de voetmaat. Hetzelve wordt altoos voor het oorspronkelijke werkwoord ge- plaatst, en kan van de voorzetsels DEN han, UIEN ham, en an hang , noch van eenige an- dere bijvoegsels vergezeld gaan ; behalve van zoo- danige , welke de vervoeging der werkwoorden _ medebrengt en nader zullen worden aangetoond. 20, VAN (149 ) 20, VAN DE BEDRIJVENDE WERKWOORDEN MET HET ÄANHECHTSEL Q UIN Zi. Q De aanhechting van UIN Az aan het woord geschiedt op dezelfde wijze als gezegd is van het aanhangsel NEN han bij de zelfstandige naamwoorden, en rigt zich derhalve naar de letter, waarmede het grondwoord eindigt. De- ze uitgang namelijk eene stomme letter zijnde , wordt dezelve verdubbeld en daarboven het schrfijteeken Q ë geplaatst, als: van CUGHE N @ babadh , MENENUIN Aambdabdadhdhi, omhakken ; U /4 Q van GN Mp\ djaloek, UKINIKN \ Aaxrdja- Say dieter, a) loekki, verzoeken; van BOER EON noempak , d | Gn een \ zoempakki, berijden. Indien daar- KV entegen het woord met eenen vokaalklank ein- digt, stelt ‘men achter denzelven eene dubbele zl nn met het schriijfteeken Q #, en met in achtneming van dezelfde verandering in eenen zachteren klinker, wanneer de Moeloe of Soekoe aan het einde staan; b. v. van Aje N socko ; | komt (15) Sne aa komt B ENKJN njoekanni, geven; van UIN EN . k Q | hisi, komt. Ah ngisenni, vullen; van Q | jen dhoeko , komt JEN dhoekanni, berispen. a\ De beteekenis welke het aanhechtsel. UW Zi te kennen geeft, is de overgang eener handeling op een ander voorwerp, hetwelk alzoo in- den derden naamval staat. Hetzelve geeft bepaalde lijk te kennen, dat de persoon of zaak, tot of van wien men spreekt, de werking ondergaat, en mag derhalve gezegd worden den bedrijven- den zin stellig aan te duiden, gelijk uit de volgende zinsneden voldoende blijkt: GEN NUL Ja (CT an UD FTD LN LAG \ samptjan koelo hatoerrt el Ad kapal, ik geef w een paard; (eon BEONE) KKT NU NI KG | EN JE LNE EO BETTEN kengkennan koelo sal a5y’ sampoen koelo bektanni serrat, ik heb aan mijj= nen zendeling eenen brief medegegeven. De vierde naamval” kan evenwel ook door Q het aanhechtsel U Zi beheerscht worden , als ondergaande mede de handeling des werkwoords; | b. v. 151 \ ) QQG b. wv. EPD LNE JUN A NLA MAN U Poen Djojo badé hammahossi siti koelo, Djojo sE Q zal min land pachten; AE steek hs u BEN koelo hanggentossi Poen Troenno, ik vervang Troenno, a Ook geeft het aanhechtsel UW Zi dikwerf eene mgervandinheid van het tio voorwerp a WE Q te REEN ‚ want: huig el je jean JI DAN tang poenniko sami hammenek hoewit , kad beteekent: die menschen beklimmen éénen boom k ih plebs terwijl deze zinsnede : abn dad danae Pe O8 An POE ke | 8 Ka ud ANN ‘Zjang poenniko sami hammenekki _hoewiet, moet vertaald worden: deze menschen beklimmen de boomen. 50, VAN DE OVERGAANDE WERK WOOR- DEN MET HET AANHECHTSEL. Gif NEEN haken (Kr.) of UIA haké (Ng.) | En Het aanhechtsel annae N haken. (Kr.) of ann (45) | UNIE Lekt (Ng.) wordt op dezelfde wijze als het voorgaande aan het werkwoord gevoegd, met dit onderscheid alleen, dat, wanneer het grondwoord op eenen vokaalklank uitgaat, ach- ter denzelven instede eener dubbele ol nn eene stomme KW # wordt geplaatst, gevolgd van het 2 i aanhechtsel NAO IJN haken of UIEN haké, | / G als: van ENKIN mirso, zien, EN IEN ADEN EIN. Er mirsakhaken ‚ doen zien; van &l BIN metoe, C IS) uitgaan, El Ga VAN aje \ Jnetokhaké , doen uitgaan, uitbrengen, Het is evenwel ook ge- bruikelijk de eerste letter van het aanhechtsel in dit geval in Pasangngan KV ko te veranderen, als: AMK GON ECI N mirsakkaken , EN MJD 3 KO KV | avg mean N metokkaké. In woorden, welke op eene andere stomme letter dan de IM & uitgaan, is het verkieslijk dezelve te verdubbelen en de eerste letter van het aanhechtsel weg te laten, Ch / als: El WS CNE N mdjeggaké, verpachten ; C) NI inn’ ATLAJaO\ ngoendhoerraké , doen terug wijken. Door 6 200. } C> Door de bijvoeging van het aanhechtsel annamn GEN. haken of UN EONN haké wordt aan het werk- woord een overgaande of veroorzakende zin ge- geven, aanduidende dat de handeling wordt ver- oorzaakt, en het voorwerp, waarop de werking wordt uitgeoefend, door dezelve eene liijding of wording ondergaat, ten behoeve van of met be- trekking tot eenen anderen persoon of eene an- . Ce GQ. Q o dere zaak ; b. v. ANS) NIE KI LAAN ND LUN KV hannjoekakhaken kapal hing tang, aan ie- Elien mand een paard schenken; MATTE JOD GN Ge Q en GHA GON DEONET ADLER MNN serrat. poenntko . a5y | badé koelo bektakhaken hadi koelo, dezen brief’ zal ik aan mijnen broeder medegeven; U KT EN Er CH Q gap tu mna) 3 NIR KMIIR MUS \ poen Áromo koe ab lo gentossaken Saridjo, Kromolaat ik Saridjo vervangen, a: | Voorts wordt door annandtij\ /aken of LEON N haké nog uitgedrukt, dat het voorwerp, het- welk door het werkwoord wordt beheerscht, GENE (a5t 3 eene gedaante verwisseling ondergaat, of uit eenen vorigen stand tot eenen zoodanigen, als het werkwoord aanduidt, wordt overgebragt , als: | GG UU VRN| A EEG N dhadhossaken, doen zijn, of worden ; ce ' LN je \ Nr ‚ ver- (3 he khen ; BIEDEN ngadheggaké, doen overeind. staan , opzetten , opregten. De bovengemelde aanhechtsels kunnen echter niet bij alle werkwoorden’ gebruikt worden, vermits de beteekenis des woords geheel vat baar moet zijn voor de wijziging, welke de aanhechtsels aan hetzelve geven. 40 VANDE BEDRIJVENDE WERK WooR- DENM ET DE VOORZETSELS ; Ji cr | EIN man, El\ mang en EN\ mar, of ELN. | CE, On men, @ meng en El mer. In de Javaansche taal wordt aan de werk— woorden eene near vende kracht BEER door het voorplaatsen van ENGIN man en El mang C> of met eenen zachteren klinker EN \ men en chick ENN meng, welke dezelfde voorzetsels schijnen te ( 155 ) te zijn, die in het Maleisch zoo algemeen wor- den gebezigd. Afgescheiden van die taal be- schouwd, kunnen zij eigenlijk niet gezegd worden tot het Javaansch, maar eer tot het Kawi te behooren. Zij zijn uit die taal overgenomen en worden in het Javaansch voornamelijk gebruikt in het gedicht en andere deftige opstellen, waar- aan men eenen meer hoogdravenden en naar het Kawi zweemenden stijl wil geven. Ofschoon de voorzetsels LEEN han, DENS ham en MIN Aang, welke in beteekenis met deze niet verschillen, meer eigenaardig tot de Javaansche taal behooren, zijn er echter vele woorden, welke zich welluidender met Eer man of EN mang laten schrijven, en bij ver- scheidene is het zelfs een onveranderlijk ge bruik geworden, zich altoos van de „laatstge- melde voorzetsels te bedienen. De zamenvoeging met het grondwoord ge- schiedt somtijds op dezelfde wijze als met de aanhechtsels NEN han en UIN hang, als: El | RA ile CTA \ mangngaras, ruiken, zoenen; ENGEN En mangngarti, verstaan ‚ begrijpen ; Ed mannembah, hulde bew, zen; el RAN mang- godho, (+196, ’) sgodho, met eene knods slaan. Dikwijls wordt echter eenvoudig de letter El mo met weglating der stomme Kl 7 of Tjetjak, voor het grond- woord geplaatst, als: @NMMIN mawarno, een opsteld maken, verhalen; EEN GOY EN OON ND JEN N makramakhaké ‚ wittrouwen, uithuwelijken. Veeltijds hebben deze voorzetsels eene betee— kenis, welke eene beweging, rigting of veran- dering van plaats te kennen geeft; als van de , Q woorden : grz N lor , noord, BON COLA N ki- dhoel, zuid, ESTEN wetan, oost, en a GN 3 IN koelon, west, wordt afgeleid: El &1 . Q yn 2\ mangngalor, (ENG Cn \ mangngi- dhoel, (El Gr aENEIJN mangngetan; El Cpu 1 iN mansngoelon , noord- zuid- oost- of west Q waarts gaan. Wijders van GUN N NZiSOT ; C° beneden, onder, wordt «l &1 U 2 \ mangngisor , nederwaarts gaan of gekeerd zijn, afdalen, ne- / derhangen; van eN doewoer ‚ hoog , boven, wordt PE ( 157 ) wordt &l Kl a mandoewoer, stijgen, opwaarts gaan, naar boven gekeerd zijn. Á e/ Het voorzetsel EN mar of EN mer wordt ook in het Javaansch gebruikt, hoewel niet zoo menigvuldig als de voorgaande, waarmede het over het algemeen in beteekenis overeenkomt, als in de woorden: E1AUKIKJ\ zartandanni, tee- Side rd kenen, kenmerken; EBUUMN merdhagang , han- del drijven. 5o, VAN DE ONZIJDIGE WERKWOORDEN MET HET VooRZETSEL ENN\ 72 of za. Het werkwoord heeft eenen volstrekt onzij- digen vorm, welke in eenen meer bepaalden zin aldus mag genoemd worden dan de onziij- dige werkwoorden , waarvan hiervoren is ge- sproken, hebbende deze geene uiterlijke ken- teekenen , waardoor de onzijdige zin wordt aangetoond, terwijl gene duidelijk te onder- scheiden is, bestaande namelijk in het plaatsen van eene El zm voor het grondwoord. Des- zelfs eerste letter eene UU Aa zijnde, wordt de- zelve door de El zm, gevolgd van den oor- spronkelijken klinker der eerste lettergreep ; | ver- (298) | vervangen ; b. v. van eN hoeroeb, vlam, ECN moeroeb, vlammen ; UEEN osn roa ad ld beweging , terugwijking , abt moendhoer , ‘terugwijken ; ALENA N hoemhoel , oprüzing „ .opstjging, El ENA N moemboel, oprijzen , opstijgen ; ARE JN Aem- ad wer, en ijkenis 5 ge EN.A\. memper, zon zjken ; Wa Br GUNNEN \ Aesen , glimlach , ge NIENN meser, glimlagchen. De aldus afgeleide woorden moeten wel onderscheiden worden van diegenen , welker grondwoord met @ wo of U po begint, en die door de verandering dezer letters in El mo dezelfde gedaante maar eenen bedrijven- (\ den zin bekomen, als: EIA 3N misoeh , De= Q | schimpen, schelden, van U N] ' \ wisoeh; &l Ak \ masoeh, wasschen, van OA \ wasoeh ; EN CIO N mad= ( 199) males, beantwoorden , vergelden ‚ van UE Ni wales , Enz. Indien het grondwoord met eene dane let ter dan UW Zo begint, blijft dezelve onveran= derd en neemt het voorzetsel @l zo, dat ook wel stom wordt door de eerste letter in den vorm van Pasangngan te « veranderen , voor zich; b. v. van En 2 N loermah, ENEN 3 N maloemah, op den rug liggen; van acg rambat , ENMELOINN mzarambat of ELEN N ranbat , mani) gero mrambat, kruipen; van MN lakoe, EN UNO malakoe of EN BN mlakoe, gaan. U Men plaatst bij dit soort van werkwoorden, welke, onzijdig zijnde, nimmer de ‘aanhechtsels Q & | UIN Ai, ONECSTDN haken of EEG haké kunnen voeren, somtijds het voorzetsel UIEN ham, als: amen a \ Aammoemboel, UI ge id, c/ Ee ENAN\ Aammemper, enz. Doch dit is niet al- leen geenszins noodzakelijk , maar moet eer af- gekeurd worden , vermits hierdoor eene over- tol ( 160 J tollige bijvoeging van twee voorzetsels ontstaat, daar DENN ham, zoo als vroeger is gezien, meer aan den bedrijvenden zin eigen is. Deze voorzetsels evenwel in goede schriften wordende aangetroffen , en tot aanvulling der dichtmaat ook zeer dienstig en geheel niet onwelluidend zijn de, is het eigenaardiger te stellen, dat dit het enkele voorzetsel UW Za is, en als dan behoort men te schrijven: EN EN N hamoemboet , e/ ú) UM GEN EN IN hamëmper ‚ enz. 6% VAN DE DUBBELE WERKWOORDEN, Eene soort van veel grooteren omvang dan de voorgaande zijn de dubbele werkwoorden. Dezelve bestaan wit twee soorten, te weten : herhaalde werkwoorden, waarin het grond- woord wordt herhaald , en zamengevoegde werk= woorden, welke gevormd zijn door de vereeniging van twee onderscheidene woorden. 1. Door de herhaling van een werkwoord wordt te kennen gegeven, dat de handeling, die hetzelve uitdrukt, herhaaldelijk dan wel bij aanhoudendheid geschiedt. Men onderscheidt van dezelve de volgende soorten: a. Werkwoorden bestaande uit eene eenvou- dige verdubbeling des grondwoords zonder de min- ( 161 ) minste verandering te ondergaan, met uitzon- dering van de vereischt wordende voorzetsels of aanhechtsels , als : ENEN JAN handhoego- CQ dhoego , gissen, nadenken ‚ overdenken ; (MEN Gl Ea rate \ hambedilbedil, aanhoudend schieten ; waer \. poeroenpoeroen , weigeren, onge- hoorzaam ‚ brutaal of driest zijn ; (SINIS INN djogodjogo, gedurig de wacht houden, op schild wacht staan. b. Werkwoorden wier oorspronkelijke klin- ker in eenen anderen wordt verwisseld , als: van Q Q el GAAN N mabit , gen % ENNE N mobabat- U mabit, zwaaien, heén en wederslingeren ; van Q Q GRAN bali, gen? MAEPNIN bolabali, gedurig terugkeeren, heén en wedergaan, De klinkers zijn in zoodanige herhaalde woorden van het laatste meestal de oorspronkelijke. 2. De zamengevoegde werkwoorden zijn ins- gelijks van twee soorten, als: a. Zamengevoegde woorden van gelijke be- teekenis, welke tot versterking van den zin en nadruk , of eenvoudiglijk door het gebruik wor- L den ( 162) den: vereenigd ; b. Ve AMETENIJN hangnga- roebiroe, verstoren, verontrusten ( hiervan wor- den de grondwoorden niet afzonderlijk aange- troffen) ; anann Puun g \ handjarahrajah, plun- deren, van SN djarah en nau 2 N rajah , beide plunderen beteekenende. b. Woorden van verschillende beteekenis, welke, te zamen gevoegd zijnde, eenen bijzonde- ren zin voortbrengen , als: aak ie ie, hannjaroewoewoes, iemand in de rede vallen, een gesprek onwelwoegelijk storen, iets ongepasts aan voeren, van be saroe, ongepast , onwelvoe— gelijk , en DOEN woewoes , spreken, zeggen ; El MaM N morotamoe , een bezoek afleggen, van AIN moro, naderen en EN tamoe, ge- zelschap. | | In het gebruik van de voorzetsels en aan- hechtsels rigten de dubbele werkwoorden zich geheel naar de enkele ; zij kunnen dezelve na- melijk op de gewone wijze bij zich nemen, wanneer zij als enkele werkwoorden daarvoor vatbaar zijn, wordende alsdan de voorzetsels voor het eerste woord gevoegd en de aanhecht- sels ( 163 ) sels aan het laatste, zonder dat de beide woor- den mogen afgescheiden worden, als: LE KUG if ETAM AA CN hangngoendhoerhoendhoerraken, ge- Q durig terugplaatsen ; UNIE 9 Gaten 9 KN hannakonnakonni, ondervragen, navragen ; UW U 2 je ) jee 2 0) 2 jen \ Aandosokdosokka- Uu Uu KV | ké, gedurig stoten , aanstoten, Wanneer het grondwoord met eene UW Zo be- gint, blijft deze letter bij de herhaling in den oorpronkelijken staat, dat is: zonder de ver- andering te ondergaan , welke de biijijvoe- ging van een voorzetsel medebrengt en waaraan het eerste woord onderworpen is, als: van QG. div ke El gan N heling , dje ann gjann ann ajar \ hang- ngelinghelingngaké , doen herinneren, te bin- nen brengen : van En N Aoemboel 8 ok Te JN ; me) en on fl En ann aa N hansngoemboelhoemboel— ig laké , herhaaldelijke doen opstijgen of in de hoogte werpen ; UNE MCN hangngadhoeha- _dhoe, aanhitsen. Ook kan men deze UW Zo, waar- ( 164 )) waarmede het tweede woord begint , verwisse- len voor eene verdubbeling der sluitletter van het eerste woord, indien dezelve namelijk stom ® D, 8 is, en aldus schrijven : NGT AND GEAN Cea N khen, uw dl en nnen ann vrede han sonen ds: Dit nde alleen om de welluidendheid , door eene ineenvloeijing der klanken te bevorderen en heeft ook meestal plaats bij woorden, welke op eene Tjitjak uit= gaan, terwijl bij andere sluitletters de eerste schrijfwijze gewoonlijk wordt gevolgd, Wanneer de onzijdige vorm door voorplaat- sing eener Éll 70 is aangenomen , wordt deze let- ter ook bij het herhaalde woord uitgedrukt, als: (EN Nn EN \ moemboelmoemboel, gedurig stij Eh gen , ryzen; ENE EN wngmgs ‚ Qan=— houdelijk voorwaarts gaan; gel 3 Aaen EN mobatmabit, zwaaien. Het grondwoord met eene andere letter dan UÙ ho beginnende, rigt dezelve zich in het herhaal de woord naar de regels, welke ten aanzien der verandering van de voorletters zijn opgegeven ; wanneer de letter namelijk in het eerste woord onveranderd blijft, behoudt dezelve ook in het her ( 265 ) herhaalde woord hare oorspronkelijke gedaante ; Q ANN 9 b, v. van CHAN BNN dhilat, CANET aBNNN BAN pe j Kh | handhilatdhilat „ likken; van ASS doedoek:, ann 4 jen ASUS handoedoekdoedoek ‚ graven, Phn Wall a delven ; van MEN geboeg , EREN an IN. Aanggeboeggeboeggi, slaan „ afrossen ; van HEIN boebrah, ij CD ZEP JGD \ hamboebrahboebrahhaké, vernielen, bederven. Bij de herhaalde woorden , welke met TI ro, MA Zo of UU jo beginnen, en eene €] ngo voor zich nemen, geschiedt zulks alleen bij het eerste en geenszins bij het tweede woord, als: van FLU JN rajah , UE) WIG uu N hangngrajah- rajah, plunderen; van VEA GUESTN lengket, UNECE GEO AEON EN \ hangnglengketlengket , gen gegen geenen) , kleven ‚ aankleven. Ingeval het herhaalde werkwoord met eenen klinker eindigt en van het bedrijvende aanhecht- Q sel UW Ai vergezeld is, wordt deze klinker in een?’ C 166 } een’ zachteren veranderd en achter het eerste woord eene stomme (Gj \ 7 geplaatst, terwijl het _ A) __aanhechtsel UW Ai aan het tweede woord wordt gevoegd door tusschenplaatsing van eene dubben le nn; b. v. van LUN goejoe, nan gun? | RAR. pa GC uu 2 GN hanggoejongoejonni, uitlaechen ; van AQ Q Q UURIN Mist, MEIDEN hangngisen- hisenni ; vullen, Om de welluidendheid en de imeenvloecijing der herhaalde woorden, welke met eene Ul Zo beginnen, te bevorderen, vereenigt men dezelve dikwijls door deze letter in het herhaalde woord. wegtelaten en de lelter, waarmede het eerste woord eindigt, te verdubbelen, schrijvende alzoo: . Q Q Q ONE IJN Gj EN hangngisennisenni, vullen; wei hs A REN hangngantennantenni, op— wachten, Es Bij de aanhechting van NNM ON haken en- LJN haké; zijn dezelfde regelen in acht te nemen Q ’ als met UW Az, uitgezonderd alleen , dat men in- stede ‘van Kl 7 en ok nn de letters (U £ en KON KV (167 } EN AA achter het grondwoord voegt, als; Af KV Cn) js 2 CON aju Dean EON N Hil „goejok goejokkakd | doen lagchen ; uy €) shet: gen (el) (Jao hd hlh Ee KV ngrabekrabekkaké, uittrouwen, Even als bij de zelfstandige naamwoorden heeft de herhaling van het werkwoord dikwijls alleen betrekking op deszelfs eerste lettergreep, welke met het oorspronkelijke klankteeken wordt verdub- __beld, nemende alsdan beide de gedaante aan, welke de voorletter gewoonlijk door eens van de voorzetsels UWKIJN Aar UIEIJN Kam of UN Jeng GEEN bekomt; b. v. van (CON wedht ‚ bevreesd, UMD CACEA ENEN CON hammemedhdhïü, bevreesd maken, vrees id) of Ea aanjagen; van ANG Aj sengrg Si, haat, nijd, CFE Q er NEEMT N hannjenjengngit, haten, ook hatelijk handelen. Wanneer het grondwoord evenwel met Ml ro, MA Zo of UI jo begint, blijven dezelve onver- anderd, bekomende alsdan alleen de herhaalde lettergreep de €] 790, als: van MD) \ lawas, LN 1 nn ON \ hanenetulawas, verlengen, ver= AV | ira- ( 168 ) tragen; van MIM. Loro, TG) AAN hang- ngloloro , pijnigen. Indien de voorletter geen schrijfteeken heeft, plaatst men, om. de welluidendheid, somtijds — eene Pepet (€) op de herhaalde OEI, b. v. wi si MN ARA \ hanenglelawas, u LE MAIN an Av hangnglèloro. Eindigt de eerste lettergreep met eene stomme letter, zoo wordt deze niet her- tg haald, maar alleen de Histreelen als: DEK N he | wangngen, bepaling, ENEN GIN mamansngenni, beperken, bepalen. Grondwoorden welke met de letter UI Zo be- ginnen kunnen nimmer tot dezen vorm van het werkwoord gebragt worden, hetwelk alleen moet worden toegeschreven aan dezelfde reden, om welke men zich voor deze letter zelden van het voorzetsel U Zo bedient, namelijk de wan klank, welke eene herhaling der UW Zo zoude te weeg brengen. Zulks kan echter niet in de beteekenis van het woord gezocht worden, want het woord gun (en } \ Aornah, (Ng.) wonen, kan den bedoelden vorm niet aannemen, terwijl in het- Q zelfde woord (Lun gro, ( Kr.) de herhaling der eerste lettergreep meer voorkomt dan het en C 169 ) EED enkele woord , schrijvende men za gé- gro, wonen. 7% VAN DE ONREGELMATIGE VORMEN DES WERKWOORDS EN EENIGE Bij- ZONDERHEDEN VAN DIT REDEDEEL. De tot hier opgegevene vormen van het werk- woord bepalen zich tot dezulke, welke regel matig behandeld en aan vaste regelen onderwor- pen kunnen worden, en bestaan in afleidingen van een oorspronkelijk werkwoord of naam- woord, welke door bijvoeging van aanhechtsels als anderzins in hunne beteekenis worden ge- wijzigd. Van deze algemeene beginselen zijn echter eenige afwijkingen, die niet onder eenen bepaalden regel te brengen zijn, bestaande voor- namelijk in eenige afleidingen en bijzondere vor- men, welke slechts op weinige woorden, ja somtijds op niet meer dan een enkel woord kunnen toegepast worden. In de eerste plaats zullen wij onze aandacht vestigen op eenige vormen van het werkwoord, welke op vele, doch geenszins op alle woorden van toepassing zijn, en daarna van sommige bij zonderheden of afwijkingen van den algemee- nen regel handelen. 1. Vele woorden welke reeds van andere zijn afgeleid, kunnen op de gewone wijze tot werk- woorden gevormd worden , door bijvoeging na- m- Gan) melijk “van de bij dit rededeel gebruikelijke voorzetsels en aanhechtsels. Voorbeelden daar- van zijn: Q Van OAN wis, genoeg, gedaan, uitgeschei- den, vormt men eerst het afgeleide naamwoord (A OTA EIJ N wissan, het uitscheiden, ophouden, en hiervan het werkwoord (MEN NI SG \ Zammis- id) Q Q san of (MEN NARE hammissannt , doen uits U scheiden , ophouden. Van het Arabisch woord Be käfir, ongeloovi- A4 ge, dat in het Javaansch GUN kapir, geschre- ven en veel gebruikt wordt, leidt men inzel- vervoege GLI N kapirran af, waardoor de Javanen verstaan: misrekening , teleurstelling , niet geslaagd of nergens te regt gekomen (als _ een ongeloovige, die van Mohammed verstoten is , en, zoo als zij vermeenen, ook van zijnen ei- gen’ Heer geen heil te wachten heeft). Van YY | BON LNTTEE N kapirran , ontstaat vervolgens het . Q werkwoord ONELENNAN hangngapirranni, te leur 278 3 leur stellen , iemands oogmerken doen mislukken, Op dezelfde wijze worden de afgeleide woor- den opn $ LNG \ woerahhan, geraas , gedruisch, UR } U \ pasangegrahhan, verblijfplaats , tent of loods, en vele soortgelijke woorden gevormd tot de werkwoorden ELO J NEGIN mawoerahhan, geraas, gedruisch maken (als van eene menigte menschen); € ND Î UIEN masanggrahhan, vertoeven, pleisteren, | 2. Eene geheel bijzondere afleiding hebben vele werkwoorden, waardoor eene wederkeerige of wederzijdsche handeling wordt te kennen ge- geven, door het aanhechten van LONEN han achter het grondwoord, en somtijds met ver= dubbeling der eerste letter; b.v. van UN prang, oorlog , komt El CEI \ prangngan , of utg CEN \ paprangngan, oorlogen; van AOR \ toekar , vechten, worstelen , komt ey TI \ toekar- / ran of SA MEN toetoekarran , te zamen vechten, met elkander worstelen; van BVMMN | ba- (172 ) balang , werpen, komt CHAIN balangngan of Eene CY \ babalangngan, over en weder werpen, elkander gooien ; sad MEN lawan, zich werzetten, zich verdedigen , komt aa, EN lawannan, of NI NTU EN lalawannan 3 zich wederkeerig verdedigen, vechten, Deze vorm kan aan vele woorden, welke voor eene wederzijdsche handeling vatbaar zijn, gegeven worden. 5. De telwoorden bekomen ook den vorm van een werkwoord door de voorzetsels op de ge- wone wijze bij zich te nemen, als: van ANA N Cr 9) teloe , drie, UOALLUN hanneloe ; van ALAIN satoes , honderd, LEN hannjatoes ; van ONO\ sewoe ‚ duizend , jj \ hanje- GQ Q woe ; van MNNN EL hoeveel , UMENN\ Aam- Q Q miro of ENNN\ meiro en ook zc ham- miranni , enz. Men bedient zich van deze woorden, welke van (173 ) van ‘het werkwoord alleen de gedaante hebben aangenomen ; doch eer tot de telwoorden be- hooren, om uit te drukken hetgeen in het Nederduitsch , van prijzen of hoeveelheden spre- kende ‚door: ieder , elk, het sink, wordt te kennen gegeven, als: ME g anhacn gE gjaUD fiscaal of EEN hoewoh hiki Gj DN 0 oewo ï réganne hannèloeng doewit, of nèloeng doewit, deze vruchten kosten drie duiten het stuk; GU Re AEN | GU Kl KIT IEN gu np \ batoerkoe wis tak | AVING AV gandjar nglimang réal, ik heb mijne bedienden met wijf spaansche matten elk beloond ; GUN Es à NN) jn a ) ge dheso hikoe miro wongngé, hoeveel volk ts in elk dier desas? Deze woor- den komen ook in eene andere beteekenis voor, CT Q Bede Gi als: Baj a JN nélonni ( van SIALN teloe , drie), zets drie malen doen of herhalen, in drieën verdeelen, ook: de derde maand der zwangerschap van eene vrouw vieren: 4. Sommige werkwoorden hebben, behalve de regelmatige vormen, ook nog bijzondere af- leidingen, welke slechts aan dat woord eigen zijn ; (174) zijn, en zelden op een ander woord kunnen worden toegepast, Het grondwoord nj MEN 2 SJN hamot heeft bij voorbeeld den gewonen vorm E | A UETEN DENN hangngamot of UNENJEN 2 OAN, hangngemot, inhouden, bevatten, beladen zijn, en daarbij de bijzonder afleiding OjEN 2 JEN 3 AJN momot, of uden ) (el 9 BU \ Aammomot , bela U den (bedrijvend), belasten. Inzelvervoege ko- men van het hoog Javaansche woord UWE) SAN hawrat, zwaar, beladen zijn, de. werkwoorden UNADENN Aangngawrat, UWENDENN ham. EN | SS ) 5 5 U mawrat en UNE) BAN hamrat, alle beladen in eenen bedrijvenden zin beteekenende. Geheel onregelmatig is voorts de afleiding UN jn an N U hammémé, of (JEN jen \ meme, iets in de zon drogen ‚ van het grondwoord ajang N pépé, dat evenwel ook op de gewone wijze kan geschre | ven worden UWIENMUN Aanunepé, of MEN IUN gend ged mepé (179 ) mèpé. Men heelt ook UI LIN hangngèpé, A van gun pé of UNLN hepé, waaraan dezelfde beteekenis verbonden is. 5. Eene der voornaamste afwijkingen in den vorm der werkwoorden heeft plaats, wanneer de grondwoorden met eene UW Ko zonder klanks teeken beginnen, in welk geval deze meestal de Peépet aanneemt, hetgeen alleen om de wellui- denheid schijnt gedaan te worden, alzoo de beteekenis van het woord door deze bijvoeging niet verandert; b, v. van UNE \ hadjoer ‚ komt ve EUS \ hangngadjoer en WIENEN hangngé= Q Ee djoer , smelten; van UNI $ \ Aal, angan $ DN hd de, Q hangngalih en Maand ì \ hangneglih , verhuizen, Ane Q Q van plaats veranderen ; van UNA NNAEN hanni- er Arrr A hanni, MIG jen) BN hangngannihanni, en Ul ACEA | 61 LUN BN hangngennihenni. padie snijden. Het getal dezer woorden bepaalt zich echter tot zeer weinigen, kunnende eene menigte van die soort de bijvoeging van Pépet niet onder- gaan (176) gaan; b. v. OON harep, willen ; EEEN ° lohan hangngalem, prijzen; UMG] ju ZEN hangnga= id, jommi, beschermen, beschaduwen. Over het algemeen heeft deze bijvoeging alleen plaats bij woorden, waarvan de eerste letter UIN Cr | CJN ho legenno, of zonder oorspronkelijk klankteeken is. Hiervan heeft echter eene af= wijking plaats in het woord EEEN hoeloeng , e e Q dat EN hangngoeloengngi, maar ook el CA an GAMEN hangngèéloengngi, overreiken, kan geschreven worden. EQ 6. De afleiding van het woord GUI \ bekt, a5 eerbied, hulde, onderdanigheid, is geheel onregel— matig, nemende hetzelve de letter U ze voor zich, AEGEAN Bit ©” waaruit het werkwoord MGICNIU \ Aangnga- ay” We) | bekti, of SHI \ zeabekti, eerbiedigen, hulde al bewijzen, ontstaat, terwijl de regelmatige vorm (2 HEN UNENIOIN Aambekti, in de taal miet aanwezig is. la5V 7. Het 64) 7, Het woord AZEN dhangdhan, of UIR | 4 GN dhandhan wordt, wanneer het van UD N haké vergezeld is, naar den algemeenen regel ge- schreven UMA AJECR \ handhangdhannaké, klee- (4 | den, toerusten, optooïjen. Hoewel deze aflei- ding veel voorkomt, geeft men echter daaraan, voornamelijk in het gesprek, dikwijls eenen on- regelmatigen vorm, door de laatste letter van het grondwoord in KM & te veranderen, als: AREN Jdjaan N handhangdhakhaké. wall. | | Daarentegen wordt cBN ECD 2 CO \ takon, vra- gen, op dezelfde wijs altoos onregelmatig uy GEAR 2 ECV ND JEN N hannakokhaké , doen vragen of. onderzoeken , geschreven , zijnde de gewone afleiding LD Eon 2 86) LD \ hanndkonnaké, niet bekend. 8. Vele grondwoorden en biijzonderliijjk zoo- danige, welke uit slechts eenelettergreep bestaan, nemen in den vorm van een werkwoord , zonder verandering der voorletter, de letter UW Za of UI hé voor zich, welke alsdan met het voorzet! sel / er ' MIJN Aar wordt verbonden, als: van GE M $ dhoeim (178) dhoem , werdeelen, verdeeling ;, WIELEN GEN id hangngèdhoemmaké , verdeelen, uitdeelen. Een werkwoord, of liever een woord, dat dien vorm heeft, wordt dikwijls in de zamen- stelling als een zelfstandig of bijvoegelijk naam- woord, dan wel als een ander rededeel gebezigd, hetwelk alleen uit den zin is te onderkennen. Zoo komen LEEN hannengngen , regis- | …_Q gaan, eene regtsche rigting nemen, en UMG N hungngiwo, links gaan ‚ meestal als bijwoorden voor. Hetzelfde heeft. plaats met de woorden En aj 3 \ mangngalor , eene noordwaartsche . e Sf Q Ì N rigting nemen; EN CJN mangngidhoel, zich zuidwaarts rigten; (@n AU ON mandoewoer , op » mept pe waarts; ENG ILA 2 \ mangngisor , nederwaarts, IN ERLE Eveneens kan het woord WIEN LIN hangnga- sihhi, hetwelk beminnen beteekent , in dezen N Q 6 Cl e @s e . « zin : N NN 9 UN AONAN KU AMA EN AN 9 A aL ied ane jes A 1 CA 2 UDN Goesti Allah hingkang sakêlangkoeng moe- (279) moerah serto hangngasihhi, de Heer God die zeer barmhartig en liefderijk is, als een bij- voegelijk naamwoord aangemerkt worden. Er dient nog te worden aangemerkt, dat een aantal woorden wel de gedaante, maar niet ge- heel de kracht van een werkwoord bezitten , hebbende alsdan eene bijzondere beteëkenis, welke meestal eene vergelijking met eenig voor- werp, of de bezitting eener eigenschap of hoe- danigheid te kennen geven; b. v. van ON watoe, Et : Ns hammatoe ‚ met eenen steen werpen , ook : zoo hard zijn als een steen ; van ON poengpoeng 5 tusschentijd ‚ U EUN hamoengpoeng, in den tusschentijd of Q wmiddels iets werrigten; van La \ palih, zekere bediening , UIEN 51 $ \ Aammatih 7 patih | e | zjn, of als patih dienen, * VAN DE VERVOEGINC DER WERKWOORDEN. Het werkwoord heeft slechts eenige weinige veranderingen, strekkende om de voornaamste betrekkingen, welke in de rede voorkomen, uit te drukken. Het zal derhalve noodzakelijk zijn, het gebruik der werkwoorden te doen kennen, en ( 280 ) en ten einde hen, die aan de vervoegingen van werkwoorden in Europesche talen gewoon zijn, te gemoet te komen, die gronden op het Ja- vaansche werkwoord, zoo weel zulks kan ge- schieden , toe te passen. Over De Wijze DER WRKKWOORDEN. Men onderscheidt gewoonlijk vier wijzen, waarop een werkwoord of de door hetzelve uit- gedrukte handeling, kan worden voorgesteld, als: de onbepaalde, de aantoonende, de gebie- derde en de aanvoegende wijs. 1. De onbepaalde wijs is de eenvoudige be- naming van het werkwoord, zoo als het bij de aanwijzing van deszelfs verschillende vormen, is voorgesteld; b. v. OLEN toekoe , koopen; vin 9 \ Loenggoeh, zitten; BIYN toeroe slapen; re, | dens handhèleng, zien; WMNNMNUN Zanggo- Pa | wo, brengen ; MN KIM E handhoekannt, beknor- “ ren; UD jen pee je \ hangngoempoellaké ‚ ver= ‚oaata! len zamelen ; AN CINNA EJN hangngisinnisinni , be- schaamd maken. Hoewel de voorzetsels ADEN han, MIN N ham en UW Aang, ook bij andere wijzen en tij- ( 181 ) tijden” worden gebruikt, schijnen zij bijzon= derlijk eigen te zijn aan de onbepaalde wijs, waarvan de overige vervoegingen moeten be- schouwd worden in deze taal af te stammen, daar alle werkwoorden, welke volgens de aan- gegevene regelen voor de bijvoeging van deze voorzetsels vatbaar zijn, dezelve in de onbe- paalde wijs altoos bij zich hebben, of, zoo al niet uitgedrukt zijnde, moeten verstaan worden daarvan vergezeld te gaan. Tot de onbepaalde wijs behooren de deelwoor= den, waarvan men in het Javaansch twee soor- ten, beide zonder tijdbepaling, onderscheidt. Zij verschillen zeer in beteekenis, duidende de eerste eene hoedanigheid of eenen toestand aan, en derhalve onzijdig mag genoemd worden, en de andere eene liijding of het ondergaan eener handeling , hetwelk een dend deelwoord kan worden geheeten; terwijl in het Javaansch geen deelwoord aanwezig is, dat als bedrijvend mag worden aangemerkt, om de uitvoering eener handeling te kennen te geven, gelijk door het bedrijvend deelwoord in onze taal wordt ver= staan. De Javanen drukken het laatste uit door de onbepaalde wijs, somtijds verzeld van een hulpwoord, dat de voortduring of het nog plaats hebben der handeling aantoont. Het onzijdige deelwoord wordt over het alge= | meen (143) meen van een werkwoord afgeleid door eene ver- andering in de spelling, en wijkt in vele opzigten af van de eigenschappen , welke een deelwoord uit maken, wordende ook van zelfstandige of bijvoe- gelijke naamwoorden of andere grondwoorden afgeleid en in eenen anderen zin dan dien van een deelwoord gebezigd, komende somtijds als zelf | standig naamwoord , bijwoord, doch het meest als bijvoegelijk naamwoord voor. De regte beteekenis van een woord in den vorm van het deelwoord geeft te kennen, dat een voorwerp voorzien of begaafd is met de hoedanigheid, welke door het grondwoord ( hetzij zulks een werkwoord of ander rededeel } wordt aangeduid, of zich in den daardoor voorgestelden staat bevindt. De regelmatige afleiding van zoodanig deel woord, hetwelk alle aanheehtsels, die een werk- woord anders vergezellen, doet wegvallen, bestaat in de afscheiding der eerste letter des woords van deszelfs vokaalklank, en aan dezelve den klinker Soekoe (oe) te voegen, terwijl de oorspronkelijke vokaal der eerste letter eene El mo voor zich outvangt en daar- mede de tweede lettergreep van het woord uit- maakt , bij welke tevens alle overige schrijftee- kens, die in het grondwoord bij de eerste letter geplaatst waren overgebragt worden, als: van KEIN Kambang, drijven, COEN EN\ Koermnam- Gl Cl bang ( 185 ) bang, drijvende , in een’ drijvenden staat zijn; van OO \ toengkoel, zich buigen, KE EDEN \ Zoemoengkoel, gebogen , in eene geboge- ne houding zitten; van LN gar klewer , sle- sjed pen, naslepen, nederhangen, (MER DUN koe- Vel mlewer , nederhangend, nastepend;. van UU Ge EE UI IS hadheg , staan, En UI an hoema- dheg, staande, in eene staande houding; van DAN hatoer, zeggen, beristen, pe höematoer, zeggende, berigtende; van STEN Q kaki, een oud man, COENEN koemakt, zich als een oud man aanstellende , verwaand zijnde, Sommige werkwoorden die den klinker Pepet (€) op de eerste letter aannemen, kunnen dat teeken in het deelwoord behouden of naar verkiezing doen wegvallen, schrijvende zoowel ECP 65 | LENIE \ hoemedemn , als UJ ENDENJN hoema- En dem, koud zijnde, van U OTE N haden, koud; el (ABE) | ul GN ZIN hoemesok ‚ als anje MNN DN | hoemadsok, schenkende, gietende, van UN IN v) IN Ok) CE hasok, schenken, gieten ; uyl gan ) IN hoe- melok , als UE Gj AGN hoemalok , schreeu= wende , van ann apann 2 AND N halok, schreeuwen, | roepen. Doch in andere en wel de meeste woor- den van dezen aard, moet de Pepet worden achterwege gelaten, als in: We EN hoema- djoer , gesmolten zijnde , van UIEN hadjoer , smelten ; ue TN hoemarah , trachtende ‚ po- gende, van UN N harah , trachten, pogen; Gj guns 3N hoemadhoh, verwijderd zijnde î van me ) $ \ Aadhoh , ver ; Uijen (q) BAN hoe= masat, opgedroogd zijnde, van OOTES hasat , droog. De ware beteekenis van deze vervoeging des werkwoords, welke het onzijdig deelwoord ge- noemd wordt, is zeer uitéén loopende en beant- woord ( 185 ) woordt niet altoos aan de volle kracht, welke deze benaming zoude medebrengen. De voor- naamste afwijking hiervan is, dat vele werk- woorden in dezen vorm in de onbepaalde wijs, en alle daarvan afstammende vervoegingen ge- bruikt worden, zelfs in eenen bedrijvenden zin. Zoo heeft men de volgende woorden, welke dagelijks in het gesprek, doch ook in goede | Ei schriften zeer algemeen zijn, als: IE KN djoernenneng , staan ; ne kik loernakog ‚ gaan ;. | Ei net agen yi A roemahos, gevoelen ; nel GON AN roemekso, bewaken ; En GUN roemaket , gehecht verkleefd zjn; UIEN dhoemoenoeng , | wonen, gezeten of gevestigd zijn; ann goe- _mogjoe , lagchen; Aje \ soemoeroep , ver— staan ; jr 9 \ hoenangsah ‚ aanrukken, aan- | ri vallen ; jl CAN koemeboel ‚ opstuiven ; KR) ALSI koemrasak , bruisschen s enz. Van sommige dezer woorden zijn de gewone vormen der ( 186 ) der onbepaalde wijs niet in de taal bekend; b. v. Ce Ge Ea SAN djenneng of gn GA dat de oorspronkelijke gedaante van het werkwoord staan moest zijn, wordt nimmer bij de Javanen in dezen zin gebruikt. Anderen daarentegen , als: EN NN La\ malakoe, gaan; uwe ga 2 Gl \ Zang- ngrahos, gevoelen; 5 GO A \ hangngrekso , RNN Ee bewaken; MIE] GEST hangngraket, aankleven ; À | enz. zijn wel bekende woorden, dach zijn minder in gebruik. Vele woorden in dezen vorm worden als bijvoe- gilike naamwoorden gebruikt ; b, v. van UN goeloeng , oprollen, men goemoeloeng ‚op- Ede | CO. gerold ; van CUNIN dhelling, hooren, ujel nn \ MV QN dhoemelling , hoorbaar, helder, duidelijk (van klank). Anderen daarentegen zijn zelfstandige | | Q naamwoorden of bijwoorden, als: van UIUIN Q dhadhi , worden, UJ UI\ dhoemadhi, dat ge- worden, of geschapen is, een schepsel; van gn (187 ) OLEN koekoes, rook, GONE koemoekoes, Q eene staartster , ook: staartpeper ; van NON tjawis, toebereiden , gereed maken, AE EPN tjoemawis, bereid, gereed. | Het Zdende werkwoord, ofschoon mede gee ne tijdsbepaling bevattende, heeft meer over- eenkomst met ons voorleden deelwoord dan het voorgaande. « Hetzelve oefent dikwijls de kracht der onbepaalde wijs uit, wanneer het zoodanig geplaatst is, dat de bijvoeging van de hulp- woorden zin of worden in het Nederduitsch zouden worden gevorderd, doch welke men in het Javaansch niet uitdrukt. Het dende deelwoord heeft twee vormen, in beteekenis geenzins verschillende, waarvan de eene eigenlijk tot de Javaansche taal, en de an- dere tot het Kawai behoort, welke laatste echter in Javaansche ‘boeken en geschriften, zelfs in brieven en andere dagelijksche opstellen zoo veel gebruikt wordt, dat dezelve het burgerregt heeft verkregen, en hier niet kan worden voorbij ge- gaan. Beide doen de voorzetsels van het werk woord wegvallen, en deszelfs eerste letter weder den oorspronkeliijjken vorm aannemen. De aan- hechtzels worden daarbij niet verworpen, doch ondergaan somtijds eene verandering, welke hieronder nader zal worden opgegeven. | d. De ( 188 ) a. De gewone vorm van het dend deel- — woord bestaat in het plaatsen der voorzetsels GU \ Q Q ka, Ul dhi en CULIJN dhipoen, voor het werk- woord; b. v. van LDA LON Aarnjoedhoek, steken , IM p\. Lasoedhoek , gestoken ; UK nej. Ae UI MLN handjaloek, vragen, verzoeken, MNS, MN kadjaloek , gevraagd , verzocht; UNE L q JEN hammales, wergelden, wreken, MU Q den kawales , vergolden , gewroken ; anann Q QQG NIN hanggitik, slaan, CLAN EON N Lmteiks Ce geslagen of geslagen worden; NEIL MN aje N ann | Q hangngadheggaké, oprigten, doen staan, Wan engen ahadhegeaks of (met weglating der UW Za) taiengen ie ai ‚ opgerigt of opgerigt worden; (NEN on IRN hammahossi , pachten, uige UND TEN dhipoenpahossi, ge- pacht of gepacht worden. b. De (189) b. De tweede vorm van het dende deel- woord is de splitsing der eerste letter des grond woords van deszelfs klinker, voegende bij die voorletter het teeken Moeloe (7) en vereenigende die lettergreep alsdan met den oorspronkelijken klinker door tusschenvoeging eener dubbele nn, waarbij alle overige schrijfteekens, welke in het grondwoord bij de eerste lettergreep ge- staan hebben, worden overgebragt; b. v. van (EI Dn $ \ Aangngrajah , plunderen, ah ee $ N Q rinnajah, geplunderd; van LEE KN hänna- Q Q lenni, binden, NN KN. tinnalenni , gebon- den; van meen Ja OON hangngoempoellaké, a nv verzamelen , KMK) ENJ MN MNN Ainnoempoellaké 4 ele hd | of Wen Ju ISN kinoempoellaké, verzameld; q My van NEEN hangngoendjoro , opsluiten ge- G G | an vangen zetten, Ri ATI kinnoendjoro of GW G BEN kinnoendjoro, opgesloten. G | Wanneer het grondwoord met eene UW Zo be- gint, heeft de afleiding evenwel eene bijzondere 5e ( 190 ) gedaante, wordende namelijk niet de U) zn ‚ maar eene dubbele @1 740 tusschen de lettergreep in- gevoegd ‚ als: van REEN hangngoetoes é GQ of UN hoetoes, uitzenden, andeng K, | fet } / hingngoetoes, uitgezonden; van annet” in Ha hangngoendhoerraké , terugplaatsen , UMG) U Ajaa \langngoendhoerraké , teruggeplaatst. 0 Eenige woorden oefenen in deze gedaante somtijds eenen anderen zin uit dan dien van het lijdende deelwoord en zijn als zoodanig in de dagelijksche taal aangenomen; zoo zegt men: Q A | EON BEEN kinnen ( Kr.) en OU EJK) j\ kinnon (Ng.), gelasten, om de onbepaalde wijs uit te drukken. Voorts ontstaat uit het lijdende deelwoord in den laatsten vorm nog eene aan de Javaansche taal eigene verbuiging van het werkwoord, be- staande in de verdubbeling van het grondwoord in deszelfs oorspronkelijke gedaante, zonder voorzetsel, terwijl aan het tweede woord de vorm van dit lijdend deelwoord wordt gegeven, waardoor eene wederkeerige of wederzijdsche handeling wordt aangeduid, als: ven EEL Loe- (191) je goeloeng, helpen , bijstaan, SY AN ANA UN Loe loeng.—tinoeloeng , elkander helpen, bijstaan ; ij Egt ale ga van EUN N bedil, schieten, NCN NU CHAIN ( bedil binnedil, op elkander schieten. Somtijds wordt eene soortgelijke wederkeerige „handeling te kennen gegeven door het lijdende deelwoord te doen vooraf gaan door een woord, dat de tegenovergestelde beteekenis heeft en al dus eene wederzijdsche handeling aanduidt, als: UEC? ent N hadhot-tinoekoe, verkoopen en koopen, Tot hiertoe is alleenliijk gesproken van de vormen der deelwoorden , welke van bedrijvende werkwoorden afstammen; doch kunnen ook de onzijdige werkwoorden de kracht van het deel woord uitoefenen, en hebben alsdan meer over- eenkomst met ons voorleden deelwoord, als behelzende eenen toestand, welke alleen het denkbeeld van den voorleden’ tijd aanduidt, zon- der eene liijding of het ondergaan eener hande- ling te kennen te geven; zij veranderen echter alsdan niet van gedaante , maar behouden den Q vorm der onbepaalde wijs, als: El\ mati, sterven en gestorven; RKM \ tekko, komen en aangekomen. | À | 2. De (192) 2, De aantoonende wijs 1s die , waardoor ‘men de daad , welke een werkwoord uitdrukt , naar de verscheidenheid der tijijden regtstreeks aantoont. Het werkwoord behoudt daartoe den vorm der. onbepaalde wijs, hetzij zonder ee- nige hijvoeging of vergezeld van hulpwoorden , waardoor de tijden bepaaldelijk worden aange- toond, als: unne et ELENN hakoe mangkat , ik vertrek ; ek th hakoe loenggoeh , tk zit; Q. Q Gynt RNR NIN Koelo hanningngdlli, zh zie, Er kann NSL gean Aken GON ND AU Kij \ Koelo sampoen _hannjoekakhaken, ik heb gegeven, De vragende vorm behoort ook tot deze wijs en wordt meestal te kennen gegeven door een hulpwoord, hetwelk eene vraag bevat, als: UIN hopo (Ng.) UN poennopo (Kr.), wat? b. V. HE ss ie poennopo _ sampéjan ) e ee Q à ningngallt , ziet gi ? UNIO 2 OO IEN N\ q hopo kowé wis mangngan, hebt gù gegeten ?. 5. De gebiedende wijs bestaat alleen in het lage Javaansch (Ngoko) of de taal, welke tot een’ minderen wordt gesproken , als kunnende alleen in ( 195 ) in deze betrekking een bevel worden gegeven, hetgeen in het hooge Javaansch (Kromo), de taal die men jegens een’ meerderen in rang of jaren spreekt, geen plaats kan hebben, Wanneer in deze erpen spreekwijze een verzoek of verlan- gen wordt voorgedragen, bedient men zich van de aanvoegende of wenschende wijs, dan wel van een hulpwoord, dat den wensch uitdrukt. In het gedicht of andere geschriften, waarin hoog Javaansche woorden voorkomen, welke om de welluidendheid, dichtmaat als anderzints wor den gebezigd, zonder juist een onderscheid in den stand der personen daar te stellen, maakt men ook wel van de gebiedende wijs gebruik ; dan dit is op het dagelijksch gesprek niet van toepassing. De gebiedende wijs van het grondwoord af- geleid wordende, vervallen de daarmede ver bondene voorzetsels, waardoor de eerste letter des woords hare oorspronkelijke gedaante weder aanneemt, terwijl het bevel door bijzondere aan- hechtsels , aan deze wijze eigen, wordt aange toond, rigtende deze zich naar de aanhechtsels van het werkwoord, welke deszelfs beteekenis bepalen of wijzigen. Het is geenszins noodza kelijk daarbij den persoon uit te drukken; doch wanneer zulks tot meerderen nadruk geschiedt , wordt dezelve voor het werkwoord geplaatst. N in (19é ) „In woorden welke geene aanhechtsels hebben, bestaat het kenteeken der gebiedende wijs in de bijvoeging van UW Zo of eigenlijk van den en- kelen klinker o, welke, naar gelang van den uitgang des grondwoords, voor eene andere letter wordt verwisseld. | | De enkele UW Ao wordt geplaatst achter woorden, die met eene Legenno eindigen , als: van (MON gowo, brengen, (MUUIN gowoho, breng ; van UIKIN AZono, zijn, wezen, WNIUNN Zonoho, het zij. Wanneer het woord met eene stomme letter eindigt wordt deze eenvoudigliijk verdubbeld, als: van ENGIN mangngan, eten, ENGIN mang- nganno, eet, van AN loenggoeh, zitten, tue } DN piamgttabhas jk Het woord op eenen klinker uitgaande blijft dezelve onveranderd en neemt het aanhechtsel zoodanige gedaante aan, die pdlen zachten over- gang van den klinker tot hetzel ve daarstelt; te weten: Bij den uitgang op eene Moeloe en Taling, . Q wordt het aanhechtsel eene UU jo als: a1G1\ . Q tangngi, opstaan , AUGWUUN Lanengjo, sta op; Q Q UIN dradhi, worden, geschieden, CILAUUN dha- (199 ) dhadhijo, het worde , geschiede ; DE BENN Ul neombé, drinken , OCD JEN UN ngombéjo, drink ; Gl MON gawt, doen, MON gawéjo, doe, Bij de Soekoe en Taling-taroeng verandert het aanhechtsel in Ul wo, als: van OREN toeroe, slapen, BON toeroewo, slaap ; SEN toekoe, koopen, eN toekoewo koop ; van CMN AN nganggo, aantrekken, EN ON nganggowo, trek aan. | | Deze regelen worden dk dikwijls om de vloeibaarheid opgevolgd, wanneer het woord met Wignjan eindist, in welk geval men deze doet wegvallen en onmiddelijk door het aan- „hechtsel vervangen, zich daarbij rigtende naar den laatsten klinker van het woord, als: voor OIELEN loenggoehho , ngen loenggoewo, : Q En zit; voor EU } LN moelihho > EISEN Moe lo, keer terug, „Deze vorm der gebiedende wijs. schijnt zich te bepalen tot woorden zonder aanhechtsels, welke eene onzijdige beteekenis hebben , dan wel eene handeling aanduiden, die niet dadelijk op een ander voorwerp overgaat, Wanneer aan het ( 196) | het woord een meer volstrekt bedrijvende zin verbonden is, verandert het aanhechtsel der ge- biedende wijs in URN hen, hetwelk in de verbinding met het woord aan dezelfde regels als het voorgaande Re is; b, v. van — gan ij ij kon, rn geen v/ BN konnen , gelast hem; van ORE JEON hangngoendhang À En roepen , LEL \ hoendhangngen , roep hem (op een’ bepaalden persoon heënwijzende ). De gebiedende wijs wordt in werkwoorden met het bedrijvende aanhechtsel ir hi uitgedrukt, door wegläting van dit aanhechtsel en daarvoor in de plaats te stellen UWKI\ Zozo, bij welks vereeniging met het woord almede dezelfde re- gelen zijn in acht te nemen , behoudende ‘het grondwoord nogtans den uitgang, dien hetzelve door de verbinding met UW Ai bekomen heeft; .Caa b. v. van UÙ GRON hangngrèsikki , zuive- KV ren, schoon maken, AES ION resikhono, zuiver, ä ind AN maak schoon; van UWE gn GN hangngisenni , vul- (m0) | vullen , ie gatcark hisennono , vul; van KI ELEN natonni, wonden, kwetsen, Aer BEN tatonnono, wond, kwels. Deze uitgang der gebiedende wijs bevat dik- wijls hetzelfde denkbeeld van meervoudigheid”? | a hetwelk aan het bedrijvende aanhechtsel UN Zz is toegekend; b. v. je Hoendharigngo- no, roep (hem ). CG Wanneer het overgaande aanhechtsel LNE \ haken of see haké bij het werkwoord staat , werdt hetzelve bne ili Rn den uitgang EC a \ henno, of bij enden 0 no, waarvan de pn pfd aan het ld, op degetide wijze CE geschiedt als voren; Bn v. AMM hash gawak- kenno, van AMA AN KN gen N hansgawakkaké,la= NV an ten brengen 5 LIG) 3 UN passrahhenno. of a) SEON pasrahino, van EN) DEAN ma srahhaken, overlaten, overgeven, De ( 198 } De nadruk der gebiedende wijs wordt ver= sterkt door bijvoeging van het onscheidbare en op zich zelven niets beteekenende aanhechtsel B Zo, waarvan de Javanen zich op dezelfde wijze bedienen, als in het Nederduitsch het woordje toch ; b. v. ENTMAIN moroto, kom toch ; EK Q ‘ e ENGIN Laagngito, sta toch op; ENCI KU \ ay mangnganto , eet toch, Om eene ontkenning of liever eenen last 1m den verbiedenden zin uittedrukken, wordt van de aanhechtsels , welke de gebiedende wijs aandui- den, in het geheel geen gebruik gemaakt, be- dienende men zich alsdan alleen van een hulp- woord, dat het verbod of de ontkenning aan- toont, en het werkwoord voorgaat; b. v‚ NEN JUN te soepe , vergeet het niet; un ie rj an fj EN hodjoto dijn hadi= CEE) moe, roep uwen broeder niet; NS UIN ho- djo wèdhi, wees niet bevreesd. 4, De aanvoegende wijs heeft met die der gebiedende veel overeenkomst en bestaat in het plaatsen van de aanhechtsels UW Zo, UI Aoro en WIEN henno achter het woord, zijnde aan dezelfde wijzigingen en regelen onderworpen en kan oe (ae kan om die reden dikwijls met dezelve verwis- seld of daarmede verward worden. In de za menstelling wordt deze wijs dikwijls opgehel- GE derd door de woorden ELAN mennawi, El EN mennowo, Aja BIj soepadhos , N hae LUN soepojo, Gui N Jen, LEN SEH Q | nadjan, NUL sahoepami ‚ enz. welke voor dezelve worden geplaatst, als: Njugens NI ° | Q MUM MENG N soepadhos koelo hangsallo ba nf {behal dit Eich thi, opdat ik voordeel behale ; ENE) KY AU MIN UN harer mennawi koelo sagedhdho, indien ik in staat ware, Over DE TuDEN DER WERKWOORDEN. De tijden worden in het Javaansche werkwoord niet door eene verbuiging of eenen veranderden uitgang des woords gevormd, maar, wanneer de zin bedrijvend is, in den vorm der onbe= „paalde wijs geschreven, met bijvoeging van hulpwoorden, welke den voorleden’ en toeko- menden van den tegenwoordigen tijd onderschei den. Alleen valt hierbij ten aanzien van den vorm des woords aan te merken, dat de werk- Woor- ( 200 ) woorden, welke naar den algemeenen regelt in de onbepaalde wijs een voorzetsel aannemen „ en gevolgelijk veelal eene verandering van den voor- letter ondergaan, dezen vorm blijven houden. De tegenwoordige tid wordt gewoonlijk door het enkele werkwoord zonder bepaalde aan- wijzing van tijd uitgedrukt, als: GAAN 2N koelo gadah, ik bezit ; MMTE DENN latoe moeroeb , het vuur vlamt. Eene meer stellige bepaling, dat de handeling nog voortduurt terwijl men spreekt, wordt ver- kregen door middel van een bijwoord, hetwelk deze egens, uitdrukt, als de woorden: Nl Q | MIN Zagi, NON saweg „ pas, zoo even, Q QQ | juist ; IANA JN taksih, MINI N hisih nog; a\ /a BE eN kalih, ENEN karo, (NON sarwi;, fau a NON sarwo, ENUN mawt, ENUN\ mawo, met ; id MIN sareng , EDU N bareng , toen, enz. De voorleden tijd bepaalt zich in de Javaan- sche taal hoofdzakelijk tot den volmaakt voorle- den tijd, welke eenvoudig aantoont, dat de daad. geëindigd is, zonder betrekking op eenigen anderen tijd, en wordt over het algemeen door voor- ( 201 ) vaorplaatsing van het hulpwoord NEN N sampoen, in het. hoog Javaansch ( Kromo) en Q | f OAN wis of DAN woes in het laag Javaansch (Ngoko ), beide, reeds, voorbij, gedaan, ge- schied, beteekenende, uitgedrukt. In de Boso-madjo of taal tusschen in rang ge- lijkstaande personen, wordt het woord NUENEN | CG sampoen , meestal veranderd in (mh AEN hem poen; dan deze uitdrukking bepaalt zich, even als de bedoelde spreekwijze meer tot het ge- sprek en den | gemeenzamen briefstijijl , ‘doch wordt in geschriften weinig aangetroffen. Het laag Javaansche woord DEN woes is daaren= tegen meer aan den deftigen stijl en het ge- schrift verbonden, bedienende men zich zelden van hetzelve in het gesprek. __De onderscheiding van den onvolmaakt voor- leden? en den meer dan volmaakt voorleden’ tijd is eigenlijk van geene toepassing op de Ja- vaansche taal, als zijnde er geene bijzondere uitdrukkingen, waardoor die tijden duidelijk bepaald worden. Vooral de eerste is zeer on- volledig, en wordt meestal op dezelfde wijze als ( 202 ) als de tegenwoordige tijd, zonder eenige bij- voeging of aanduiding, dat de zaak voorbij is, voorgesteld , als: LEN NN hakoe toeroe, ik slaap of ik sliep; Me 2 (a Las köwe padhoe , ej twist of ej twistet, Wanneer echter de rede eene naauwkeurige onderscheiding dezer tijden mogt vereischen, bijzonderlijk ten aanzien van den meer dan volmaakt woorleden tijd, wordt zulks door den zamenhang of het gebruik van daartoe strekkende omschrijvingen opge- helderd. De toekomende tijd wordt even als de voor- gaande met een hulpwoord gevormd, te weten ENDAN badé in het hoog en Gan N bakal in het laag Javaansch, welke woorden in betee- kenis geheel overeenkomen met zal, zullen, dienende alleen om, zonder betrekking op eeni- ge andere omstandigheid, aan te toonen, dat eene zaak toekomstig is; b. v. Fy U CUL ATI N koelo badé mantoek, ik zal naar huis gaan ; LOVE ERE AMEN hakoe bakal toekhoe, ik zal koopen, Men bedient zich ook wel van andere hulp- woorden om den toekomenden tijd uit te druk- ken, | ( 205 ) ken, als: ANW Aarep ‚ UWWNSN Aadjeng, wil- GH Q. il \ Q len ; ON kenno; jen GIN Aénging , URN Ne dine as | j biso , MAN) sagedh, kunnen ; fl ac 1\ meng- ko, el apean \ mangké, straks, aanstonds, Deze doelea echter bepaaldelijk op de omstandigheid, welke de beteekenis dier woorden medebrengt; b. v. NN NN hakoe harep toeroe , ik DNA wil on 5 El a hej ENENNIN mangké koe- AV lo timballi, ik zal (hem) roepen, VERVOEGING VAN EEN BEDRIJVEND ERA end HET VOORZETSEL NN han, migen El TN hannimballi ‚ roepen. ENC) Onbep. wijs: AND MIN Zannimballi , roepen. GAU * | | Pt pe Onzijd. deelw. on. ENA N toemimbal ‚ roepende, al Lid. deelw. av ne NEE En QQ of Mena meh tinnimballan. pen. Tegenw. ( 204 ) | et A vd Tegenw. deelw. ANLLWALENNN sareng hannim- j anr balli, roepende. Voor denis LEN oorl, deelw. RIEN JJKJKJENNN\ sareng sam- pac adr er, poen nannimballi, geroepen hebber, 3 Di A Toek. deelw. RAZ EDEN ANNA EN AAN sareng badé | (lv hannimballit, zullende roepen. AANTOONENDe Wiss. 1 LSO ENEEËNAN koelo hannimbal 'egenw. tijd, UNKJENNAN Koelo hannumbat- 8 DES Woo li ; ik: roep. a a ALGEN AUNOT-NNKEN NN sampéjan nne ‚San hannimballi, gd roept, SE pdf: val ee dnek 2e on koelo sami kannimballi , wij roepen. A Oe NGE NUUK ENLNRGENINAN sar NORTEL 7 péjan sami hannimbalti, gi roept. Zi bot Voorl. tijd, Kpn IEN JE EN NN « Koelo sam- | any poen hari? ik heb geroepen : UK b ( 205 }) Ek OQ L. tijd. MEO MK) EN JI, KIAN NEN AIN poerz Voorl. tij U Kl dt zp Pp hanoe sampoen koelo timballt, ik heb (hem) gE Toek. tijd. gr engage dt koelo badé hannimballi , ik zal bj Q of up zogende en poen hanoe badé koelo tirnballi, ik zal (hem) roepen. Aanv. wijs. Ayia MINNIENAIKIN soepa- Oy) AMV dhos koelo timballono jef Q nae MET N hannimballono ‚ dat ik roepe. >en oled: este ZESDE HOOFDSTUK. Over de Telwoord, De telwoorden worden in twee soorten onder= scheiden , in bepaalde en onbepaalde. De eerste toonen eene bepaalde hoeveelheid of een juist getal aan, en worden verdeeld in hoofdgetallen, rangschikkende en gebrokene ge= tallen. De ( 206 ) De Aoofdgetallen zijn : KROMO, TN NGOKO, AEC) EON U$ N / bog vpe Ot 2 B \ e) Eon aA N k EIL N NEMON MUI. é a) ATRAN N . MEN C/C, ee KT BOEI ‚ AMIN Q Q LIN k . LN. gura. rna ‚IAN NIGIN … NEON NICONIN . 5 MLM SN . dig Cr NO NN NOMEN CQ OA ‚ NUIS\ of NOESN 1. N39 . JO. KROMO. Ch: GE GON Un S OTN EIN B Ce BATON AN BIJN é Ge wei ar atm en Ke zelde nis do ‘ ECT KOEN NIJN Cl Q mn an . gE ZA ANEIN E BIEN RIJN Q BONE COIN Ë (07) NGOKO. ‚2 UIN EE SI MAGIN "Bir MAN me Q ALENA \ Ke. ‚ Nl MAIN. rn a | ë el BETEN had \ PAN EIN : NIENUGIJN. . 12, KROMO, Dan) SDAL N oe WO KI enke qvr BE A s ap ama NNI NAI NNU JANSEN Q - Q Eik LT CINEMA GIN | AUS gn 24 Ne. IWORKINN … 4 reen pesten JD ANN N ( 209 } KROMO. NGOKO. ES nf CC NN EEN AIEN bikes 2400, RCS . EC GO PNIL NIJN , JNR N «51 G a NEUMJN «NOM . . 60. Qs Eh | UJUN\ MIN zo. AKEOTTAN Hi EEEN de NEI en ATEETEN de oi BIEN enen tg MIGIRIEN en 100, NON deet „ONON - - - ooo. NITEL LTN Pe pna geren “4 21000. NEMAN ONEMAN 40,000. CAA Ela NENEIN - - « « NEUGIN -« _ 100,000. KEES REE ETUUJ BNN . 1,000,000. o Het Crea kh Het is noodzakelijk tot goed verstand dezer getallen en van de veranderingen , welke dezel- ve in de zamenvoeging ondergaan, ieder van nabij gadeteslaan en elke bijzonderheid daarvan aan te teekenen. Er Het telwoord NU&\ sidji, is te zamen ge- trokken uit het onafscheidbare voorzetsel MN so, QQ beteekenende eene éénheid , en het woord MIS \ QQ hidji, stuk, hetwelk ook in MUS \ widji, ver- andert, en alsdan een korrel beteekent; terwijl in zelver voege in Boso- Kromo dit getal is zamengesteld , uit AAN so, en eN LIJN toeng- gal, eenig, éénheid, In de woordvoeging wordt slechts het onafscheidbare voorzetsel MM so tot aanduiding der éénheid voor het naamwoord ge- A Á plaatst, als: NINMNANJN saringgit, eene spaan Q sche mat; ININI\ sasast, eene maand. QQ Men bedient zich alleen van het woord NIS \ sidji, of Aap N satoenggal , wanneer het- zelve niet in verband met een naamwoord voor- komt, dan wel om eenen biijzonderen nadruk aan de bepaling der éénheid bij te zetten; b.v. Oje 3 Cen) ids /a | j gen 2 ike, CNY, LINN kowe hanggowo ba- toer piro, hoe vele bedienden brengt gi mede? | QQ . hierop is het antwoord: NU&\ sidji, of NI Rane MAAN éénen; (ST KUENEN djarankoe hamoeng sidji, ik heb slechts één paard. Het telwoord DN 3 END N loro, twee, 1s ei- genliijjk eene verdubbeling van het oorspronke- lijke woord MM? N ro, met verwisseling van de letter WM ro voor Ml Lo, zoo als in meer woor- den dezer taal gebruikelijk is, gelijk ALS N Dr Bi papat, vier, OON \ nènem, zes, eene herha- ling zijn der eerste letter van DAN pat en EC | van KIENJN ze. Deze verdubbeling komt alleen voor, wanneer de telwoorden achter het woord, welks getal uitgedrukt wordt, geplaatst zijn, als: GA en LANGEN \ lajang nenem, zes boeken. | dd De getallen jaan 2 on N loro, twee, ANNN aad tigo en INN teloe, drie , OLLASAN papat, vier; Q NEN ME Q « ee. Q . NIENN Limo, vijf, LAAN pitoe, zeven , 2 AN woloe, acht en NIGIN songo, negen , onder- gaan eene bijvoeging van het teeken Zjetjak in den uitgang, wanneer dezelve onmiddelijk door een naamwoord of ander telwoord in de za- es menstelling gevolgd worden; b. v. ans LEGEN \ Oss Q rong pikoel , twee pikols ; SPAN BEN LNB N En tigang prakawis , drie zaken ; NN WN . Q teloeng prahoe, drie vaartuigen ; UREN od Anery patang dhinno, vier dagen; on EN MAAN \ li- : ei Q hd Q mang rakit, vijf paren ; LJ NINN pitoeng sa- si, zeven manden ; ga ij METEN woloeng- ngatoes , acht pe : ecn \ sangang poeloeh, negentig. | Deze bijvoeging, welke evenwel geene plaats heeft in de vorming der getallen tusschen 11 tot 19 en 21 tot 29 , schijnt alleen te dienen tot bevordering der welluidendheid, alsmede tot verbinding van het telwoord met het volgende woord, In het hoog Javaansche ( Kromo ) ver- lies ( 215.) liest in dit geval NIM OMI N sakdwan , vier , de ac eerste lettergreep; b. v. MOM KTMJN Laman Oa T° dhinten, wier dagen; MOM jj kawan av tahoen, wier jaren; MMOKININ Kawar dhoso, veertig. 7 De woorden UIN N dAoso en LN poeloeh beteekenen tienheid, en dienen tot vorming der tientallen door het voorplaatsen van de enkele telwoorden, gelijk in de bovenstaande opgave is aangetoond, Hierin vindt evenwel deze bijzonder heid plaats, dat de getallen vijftig en zestig G a ONEMAN séket en ROCA \ sawidhak ge- naamd worden. Van twintig tot dertig a de getoliee Q gevormd door het woord AMON likoer , voors afgegaan van de enkele teldwoorden, met uit zondering alleen van ALAN BON ‘salawé, 25. Dikwijls gebruikt men voor vier en twintig ook het woord MAANEN salawé, doch voegt alsdan daarbij ter onderscheding het woordje ( 9 \ praf, Cn als: uee NU ga N pelem salawe prak, vier ( 314) vier en twintig mangas. Om 25 uittedrukken voegt men dikwijls bij NADON salamé het woord EEN bentet, hetwelk wol, gesloten, beteekent, V De overige tusschengetallen zijn zeer een- voudig en bestaan uit de benaming der tien- heid, achtervolgd van het enkele telwoord, als: mAn Q eg Lan 9 LAN tèloeng — poeloeh-— pitoe ie Cr GE DAL ANN séket-teloe, 55; NI CD ALIEN N av sawidhak — papat , 64 ; (a, ALI NIE OJ \ woloeng dhoso sakawan , 84. Somtijds bedient men zich van dezelfde zamenstelling ook in de getallen van 21 tot 29; b.v. gna 3 gn | a gna N rong -poeloeh-loro, 22; NNI} ONIN EVN GIJ \ kalih dhoso sakawan, 24 enz. Honderd en duizend worden uitgedrukt door de woorden UBA N hatoes en DIEN hewoe, voorafgegaan van een teldwoord , hetwelk de Q hoeveelheid bepaalt, als: &ana } UL AIJN kalik ha= ( 215) Wie hatoes, twee honderd ; GIN EEN EN téloeng nee- woe , drie duizend. Voor tien duizend gebruiken de Javanen het woord CJODAN lekso, hetwelk in het Sanskritsch honderd duizend beteekent. da De uitdrukkingen GM O3 $ \ karo-teng- Ear CA ì ngah, 1E, KM ai ee bd $ \ katéloe - tengngah , 5 ia ike RNN ; \ karo-las tengngah, 115 ay DAN AE \ Zasatoes-tengngah, 99 zijn ° a5V zeer algemeen aangenomen; zijnde het ook ge- bruikelijk voor Monderd en vijftig en duizend vijf honderd zich te bedienen van de woorden Gt EE | (4 KN NN Á Cann ' Nkalih-belah( Kr.) EET GN $ E karo-belah ( Ng.) anderhalf (honderd of duie zend). Tot meerdere duidelijkheid voegt men daarbij meestal de woorden LEEN hatoes Q Ci en GULON héwoe 3 b, v. chen ol dnnk URN \ pradjoerit karo-belah- hatoes , 150 aa, Q.a soldaten; gong 3 nau 9 U GPM SIN kalih- belah ( 216 ) belah hewoe-ringgit, 1500 spaansche matten. De rangschikkende getallen worden op de | Q | volgende wijze uitgedrukt, als: UILEN — Q Q sapissan, de eerste; LRT N pindo of ELINT N Uu Uu kapindo, de tweede, Alle anderen worden ge- GQ. 5 vormd door het voorzetsel (UIN pizg of (QUINN kaping te plaatsen voor het telwoord, als: GQ. G Q. OALRANINNN Kaping tigo, de derde 5; AMLINEM ENEN OE \ kaping sakawan, de wierde 5; (INNEN \ GQ. ping limo, de vijfde ; BON LEJRDON kaping sewoe, de duizendste. Gebrokene getallen worden gevormd door het woord UI\ poro (een deel, gedeelte) te plaatsen Q voor het getal, als: RILNNMIENN saporo limo, 5; ° Q Gr gn? MNNNIENN Fong poro limo, 3; LLN, saporo nem , & 5 ENTIRE 3 N saporo sd= poeloeh, Z. Het woord, ONIN poro is in IGUSIJN saprapet, 5, NMJGUIJN tÖloeng prapat , 3 ineen gesmolten in z pra; terwijl | | het (2247) het insgelijks gebruikelijk is te zeggen , MU ar Ci | Mas 24 \ saporo telon, of A ON 2 N « Ce sapratelon , £, gn en, rong pra- telon, 5. Alle de overige gebrokene getallen worden op de voorschrevene wijze regelmatig \ Pira gevormd, uitgezonderd nog de woorden (al s> A) satengngah, Es NIN Î \ sapalih ( Kr.) en MILD \ saparo (Ng.), de helft. De verdubbeling geschiedt door het voorzetten &, | as van het woordje KUUN kaping of UN ping, als: avait UNLNajEC 3\ ping pindo, twee malen, tweevoudig ; 68) @; | f Q. DUIN ping pat, viermalen , viervoudig, KU RUBEN kaping satoes , honderd maten , hon- Er derdvoudig ; of ook van de woorden MLI N GES | rangkep en GUKWANN. tikel , dubbeld , als. EK C> Ge à Q Ce man U an rangkap teloe , drie dubbeld , «&W&M a k AUM IN tikel sapoeloeh, tienvoudig. ger ak ( 218) Ook moet nog worden aangemerkt, dat de telwoorden de voorzetsels aannemen, welke ter vorming. van de werkwoorden dienen en de eerste letter van het grondwoord alsdan. dezelfde verandering ondergaat als bij het werkwoord. De verbogene staat geeft te kennen, dat het tel- woord stuksgewijze betrekking heeft op de voor- werpen , die door den zin worden voorgesteld , en is vooral in de es ann rekening pes ach b, v. wwaopenjbejerujg genk OTN hakoe toekoe pelem sapoeloeh ré- ganne nêloeng doewit , ik heb tien mangas CC e gekocht voor drie duiten teder ; 1 an bl $ \ ngerong roepjah, twee ropyen het stuks; MM gran \ mjarejal , voor eene spansche mat het stuk De cijijferletters, welke bij de Javanen in ge- bruik zijn, zijn de volgende: me 6 qe m es wm 0 De omB esi hs Ge ori B / tp de Deze teekens , welke men ligt zal bespeuren voor het grootste gedeelte gewone letters te zijn , | wor- ( 219 ) worden op dezelfde wijze als de getallen. van Europische talen geschreven. Ter voorkoming van verwarring , welke door derzelver gelijkheid met de letters zoude kunnen ontstaan , worden de cijfers altoos op eenigen afstand van elkander geschreven , en meestal voor en achter dezelve twee punten of een zinsnijdingsteeken geplaatst, b. v. u EE\ 25, MEN 14; 1 DNLICINEN 1832. em ZEVENDE HOOFDSTUK. Over de Bijwoorden. De woorden der Javaansche taal, welke tot dit. rededeel behooren, zijn moeöelijk te bepa- len , vermits dezelyve uit andere hoofdrangen tot deze kunnen worden overgebragt, hetzij door dezelve alleen in de rede als bijwoord te bezi- gen , en deszelfs kracht uit den zin van zoo= danige woorden toe te kennen, of door de bij- voeging van aanhechtsels, welke tot de ver- lengde beteekenis worden vereischt. Eene volledige kennis en het gebruik der bestaande bijwoorden door oefening moetende worden verkregen , zal het voldoende zijn zich hier slechts tot de volgende aanmerkingen te bepalen. 1. Van (220) 1, Van andere rededeelen worden bijwoorden: ontleend, alleen door de plaatsing in den zin en zon= der verandering van het woord zelve, als: GOW \« kolo, toen, tijdens , wanneer (eigenlijk: de ti/d ).. 2. Verscheidene bijwoorden worden gevormd! door verdubbeling van het woord , waardoor eene herhaling , voortduring of onbepaaldheid | aket wordt te kennen gegeven ; b. v. OMIMINN karikari, eindelgk , laatstelijk, gevolgelijks ETEN dhoeroengdhoeroeng , alvorens, voor= Á dat ; U GE UI GC annjarhannjar,pas, onlangs; maere ann KO MN AN gertigenti, beurtelings. av a 5. Bijwoorden worden gevormd door aan- hechting van het voorzetsel INI so, beteeke- nende in dit geval: overeenkomstig , naar mate, Q naar gelang , dienvolgens ; b. v. MILLEN sahoepami , bijaldien ; NIAS DN sapatoetté , | ab naar behooren ; va EN DEN satemnenné, in waar= heid. 4, Ook het aanhechtsel EJN han wordt somde, gebruikt tot vorming van bijwoorden, als: alEN 3 NLIJN ternahhan, eindelijk, ten laatste, 5. Ver- (aon) 5. Verscheidene bijwoorden, welke eene aan wijzing van tijd en plaats bevatten, nemen het Q. QG. voorzetsel AM Aizg voor zich, als: Enge BEEN. ingkenné, hier, wigan ge \ hing konno, ae dáár; UIKINNIMN Aingnaliko, tijdens , Ula] gen \ hingtembé , voortaan, | Gak Er blijft alleen nog overig de meest gebrui- kelijke bijwoorden op te geven en dezelve te rangschikken onder de algemeene benamingen van bgwoorden van tijd, van | plaats en van verschillenden aard , zonder de naauwgezette on derscheiding van de verschillende soorten , waar— in dezelve naar hunne beteekenis kunnen wor- den gesplitst in aanmerking te nemen. BiswooRDEN VAN Tuup. RINGEN sadhoeroengngé , voordat , alvo- Q | Aga rens; IRI N sawissé, nadat ; NIUVKIN sahiki, nu; ELN mahoe, straks, zoo even, Q E RJ =| onlangs ; OAN wis, voorbij , geleden ; UIN dhoeroeng , nog miet; CPL N bijen, wvoor- | QQ 4 Ee heen, te voren; ASG disik , eerst; El jan EN meng > (222) | Es QQ mengko, aanstonds, dadelijk; (el gen LEN Og 6) mengko hiki, tegerwoordig ; A hing boer, ‘(lg Ben tembé , naderhand; ERN bareng 3 a) terwijl ) GIA \ ngiras , te gelijker tijd ; ami ON AN salawassé ‚ altijd, altoos, zoo lang als ó e/ hd Ld ° S EIMMUIN Zerkadang, KUOMUN Ladangkan dang , somwijlen, somtijds; UA AE \ sesoek , ENA Ee | morgen; GN weigngt , gisteren ; UNE \- Cl hemben, overmorgen; QUENMUN dekhopo , GON, MUNIN Lolo hope, UILEN NN ge) NZopo kalanné, A Nn uee \ kolo poennopo, wanneer; KM ANN kolo, EON AJEE)N kalanné , Na NIN Latkolo „ KV Q Cls: 1A AOM zaZzko, UWITMIUN Zinenaliko, toen, ten tide dat, tijdens; IEN abel samangsan- Q GE | né, zoodra; NNMIN Lagi, MIO N saweg, pas, Ei nu, gerst; NGN saben, telkens ; GP AN | Q. hesoek, EN hendjing , vroeg. G B17- (225) BijwooRrDEN VAN PLAATS. Q ge DEN kenné, REN. ngriki, hier; KIN | Q Q kono, gean 2 USK \ fönno, 6) ON ngrikoe , CJ \ Q ngriko, dáár ; WIKI Zerdhi, GUIN zgen- Q Vá dhi, LEN poendhi, waar ; LDL 3N hadhoh, Be 4 î En AREN ; \ febih, ver ; NICJEOAN \ tjedak , MAU) N F/ aks gjaket, nabij 5 EN ON JEN merrenné, EON. mri e/ e/ ki, hier, herwaarts ; ENNNI\ merrono, El Q gna gj N merrönno, daar, derwaarts; Nl ESTEN liwat , ESI langkoeng ‚ voorb; eN \ safhoeroette , langs ; GN doewoer, Q.Q EE CUNMAN zeinggil, boven ; ELAN N ngisor , G1 ; Q GON ngandap , beneden ; 5 CIN djobo, SUN uu e/ | GE djawi, buiten; lS on? \ djerro, GI CHAN pe in aa. ek nelébet, binnen; ON EIEN hiringngan, be- | kie zijden; EUN N zgerep, GUS \ ngadjeng , voor; Q gait af | GAN boeri, MN wingking, achter; enz. | B IJ- ( 24) BuwooRrDEN VAN VERSCHILLENDEN AARD. Gr Cr AG EN IM iel \ mengkaten, fl aje DEN meng ken ne, zoo, dus, aldus; ergens Ma \ mengkönno, ZOO 3 alzoo, op die wijs ; erna ka- dhos poendhi, EON PEELEN biptikkipods ej EEEN kaprijé, hoe, hoedanig ; EN nd- moeng 3 MEN hamoeng, ER wike slechts, alleen ; Last püambak, Mju) or déwdé, ì SE alleen, eenig; MIGINJN sangnget, GE BAN bannget, zeer; a A \. prssan, geheel , gansch; INI sa7z gsojo, allengskens; Ju ON lo- woeng , no loewoeng , EN hangngoer , he CAE 4 OOM CEP eerder ; liever; WMNN Î \ Zanggih ,egnann 9 \ zeng- Q Q gi, MIJN gi, UWLUN Hijo, UN zo, ja, wel, GE kkn ook; OEL aM N boten, gun? NIN Zora, neen, niet; qWguN dhedhe, UN dhoedhoe , het Ls (15400) | is niet; NEN JEN sampoen ; UIEN Aodjo, dat Pr Era mt niet (verbiedend ); LIN pesthi , NU JEN js | @) | ab __sajektos, zekerlijk ; Cue) DN lepat , MEIN loepoet, verkeerd ; CIUGIJN leres, GAN benner , er Ean regt, juist ; LN \ temen , NEN BIDEN \ Lemen er nan , opregtelijk 3 EEEN han > ALIJN Q kerrep, dikwijls; MAAN hawis, NIN ha- rang, zelden; enz. | ee ne ACHTSTE HOOFDSTUK, Over de Woorzetsels. De meest gebruikelijke a zijn: Q. u Ab 5485 0p aard, …in „tot. Dit voorzet- sel duidt doorgaans een aanzijn of eene jen ling van tijd of plaats aan, als: TSH IC BC on BO AAKINMAIN. egen wonten Ming negari; hi A EE is reeds in de stad ; MY PNT UINIEN GN SANS nget roewedh hing männah, hy was zeer ver= P legen ( 226 ) « DE) OQ QQ legen in zijn hart; ACN BONNET B JM gelde 4 : Q | | UEO)N naliko padhollé hing dhinno hikoe, t- CIRC dens den werboop op dien dag ; ga TANIA Q a5V OBI N wonten hing Semawis , zich te Sama- rang bevinden. \ | Q. UI King, wordt dikwijls geplaatst voor bi woorden van tijd en plaats, en geeft alsdan een’ meerderen nadruk aan de bepaling van het QG. î s aanzijn; b. v. UNIE MEN häüng kenné, hier; UW Oe Be 2 ED N hing konno, daar; àl \ Zing En HE doewoer , boven; MMS GEIN Aing djobo, buiten; Ene | UICIKTN hing ngendhi, waar, 7 _ IN so, hetwelk sommigen verkeerdelijk SS sak, schrijven, is een onscheidbaar voorzetsel _ en dient veelal tot de vorming van bijwoorden, GQ AYA) ì p vi als: OTLEEJEON \ sapoenniko, MIUWIMN safiki, thans, nu; RENNO ETR \ hande zoo lang als; Sink samangsanné ‚ zoodra. Voor | naam= _ ( 227 } naamwoorden of werkwoorden geplaatst zijnde heeft hetzelve de beteekenis van: als, ingevol- ge, overeenkomstig ‚ naar, bi; b. v. NUON MEN NEEN sakarso. sampéjan, ingevolge uwen ETEN OET NT OD wil 3 AVNETUJ ALDEN LIN N sadatengngi- poen lung Waane, bi zi jne komst te Samarang. Cs ds AARS ens 3 ERIN marang , ENN\ ma- C> © ring ; ST mennjang , naar, aan, tot, heb— ben allen dezelfde beteekenis van eene rigting of beweging naar eene plaats en worden voor het woord geplaatst, waarvan het de betrekking aanduidt; b. v. DE qa EREN À gan ha- Ce koe weweh marang kowd, ik geef aan u; ae Kn quan? VA, ns gd IN Lan men nowo kowé toetoer marang sawidji wong, en zoo gi tot iemand zegt. Dit voorzetsel heeft dik- werf veel overeenkomst met het voormelde UIN hing , em kan alsdan daarmede verwisseld of ( 228 in verbonden worden; b.v. nac achag aans KV DC rl lk A | gan gu CIEIN barang kang kapratjajakkaké hing wong ngikoe, het goed, dat dien manis TEA hd Cr Qe ee JWE, ES 0 toevertrouwd ; AIN a] NEN \ serrat kang KV dateng hing koelo, een aan mi gerigte brief. EE LEON \ saking , ASN sangking, UI \ fek- GQ. ko, van, uit; als in: ril daer saking gro, Gar ok van huis 5 LEON NAAR 0 Ch hangkatkoe tekko hing ‘kenné hesoek, ik ben ES vroeg van hier vertrokken; ANACTR CN Sj KR CULN Lan sadhoeloer lannang tekko bopo, KV en de broeders van (denzelfden) vader, Dit voor- zetsel is in de toepassing vrij regelmatig , val-_ lende daaromtrent alleen aan te merken , dat hetzelve somtijds zonder werkwoord wordt aangetroffen en alsdan de veronderstelde bewe- Q p N GQ. ging in zich sluit, als: @MINKNKINNN \ Koe lo saking negari, ik (kom) van de ja De voorzetsels BUNKJN dhenné, ges dhen- ning ( 229 ) ning, COLE kalih ‚en GON AMD N karo „ door, worden geplaatst voor de naamwoorden, welke den werker aanduiden , en biijzonderlijk , wan- neer het werkwoord, in den lijdenden vorm GE @, Ee Gr voorkomt, als: Ung NI JUD EN DAI KV ° OQ. e En ' Eijk Kaj ] CU Â ERN dherrapon kennoho dhihanggo sembahjang dhenning wons slam, opdat het door de Mohammedanen kunne ge- bruikt worden ter verrigting van de godsdienst, Er volgt hier nog eene opgave van voorzet sels, welke dikwijls voorkomen en regelmatig in de toepassing zijn, als: rk handjog tot, tot. aan ; rn toetoeg , tot; n5 EON ale En tekkon , tot ; RATN tjedak, KIL N tjaket, Gr AGO (NN KUN tjellak, nabi ; NEN ) X Zebih, UM U gur iN hadhoh, ver; RIEN sabrans, over, 5 Q Q aan de overzijde; ENUON mawi, KNNN ; \ #alih, CN ANN LUIGG) \ kalajan MMM ( \ _ kalawan , RIUIN saho, RlaIN sarto, GED aj? \-Karo, met be ( 250 ) One benevens , bj; Denz RAON \ Loten mawi, GENE | U ° Q KOMINNN- boten neangeé | | | Che n nsgangse, bile. > hie hora kathik , gu nerds \ Aora nganggo, GOD, GIIAN farpo, zonder ; AAMGTNN ANNEN hing- G. neinggi , bied hing doewoer, boven; Q COIN neandap, CIN AN ngisor, beneden ; NI U AN nar sello, UID OAN hantawis ‚R&M AN ANN a My n5y hantoro, tusschen ; EREN manoet 7 en hanoet , volgens; enz. ê =D Or Dm NEGENDE HOOFDSTUK. | Over de Voegwoorden. Men kan de voegwoorden in twee soorten. verdeelen ‚ namelijk in verbindende en scheidende, De eerste zijn de zoodanige, welke de woorden of leden der rede verbinden en eene bevestiging , bijvoeging of oorzaak te kennen geven; deze zijn : Q Q gonna JN kalih , EON AN LNG N kalzjan ‚ NAMMN / soho, MaGW sarto, ARUN sarwo;, GWM anp N | ka- EE Een en sonde en nd be RE ( AI} kalawan , MN lan, alle en beteekende; 1 ENEN el Q. enn VEEN malihhipoen, ENKJENN manning- neé, en, voorts; et MEN mongko, daarom, derhalve, zoo; MIEREN sabab , NLLLSDN Sd= ele «, wab, GUI NI CE \ Kerranten , MANKIN Zerrono , Q hand UND ENON Aizghang mawt, KWAO < Kang mo- Q. wo, Rn he \ sarehning ‚ NI On } OKI \ sarelt- né, want , dewijl, omdat, vermits ; enz. Onder de scheidende kan men alle andere voegwoorden rangschikken, welke eene schei- ding, voorwaarde, uitsluiting of tegenstelling aanduiden en tevens het verband der rede daar- „Q stellen, als: EN hoetawi, WEN hoeto- Ad EL À Ld EN, 8 wo, of; IAGI\ zangnging, Lj \Aannangnging, maar, doch , evenwel , nogtans; AIEE N sannadhjan ; AIS IN sannadjan , afschoon, Q alhoewel ; WMSUN Kadjawi, KMSCUN Za- djobo, tenzij, behalve, uitgezonderd; enz. de TIEN- ( 252) TIENDE HOOFDSTUK. Over de Tusschenwerpsels. De tusschenwerpsels zijn in de Javaansche taal niet menigvuldig , althans bepalen zij zich meestal tot het gesprek, en worden zelden in de geschriften aangetroffen. De voornaamsten zijn deze: UN jo, (aanroeping), 0! vun 6 nl j\ | 4 jo Allah, uunahenn 3N jo Tallah, oGod! gun N ny | heh, he! o! MN hadoeh ( van droefheid ), ach! helaas! gj 2 \ Aajo;, En dj 2 \t Majo, Q ENIIN oro, Kom! komaan! jn? Cn anaf Ni} a) tobil (van verwondering ) ziedaar / RAIN tjis , foei! EIN DE, eige br Pin nt meh e vg Ape gtr N We, hu Ì ed tr hf he tet db fi ° EN, Ag / MI) sd Bonsoy EE le ê BEN alte And CT ä s okt: ” Ne heh ad Eb kon er ee lk bn / earn oc EN N rak oe Wi “ ak Art ie e 1 | der hel gerne edn Ae vrdgnie va N Nn ed ND bl ade Cs a d an mn ten Sp vr G her oane ele on AE jn kwijl } P, ee, he bbr Bo dk of, vond Me. entire , zrdgnne ne ile ber qd jd en p n Vopmae pn & Pae vter inde’ » pn de 6 rn p enb ad olsa AN k vane brit BOEDA Heh Kak ik De Np al Id, } nd 4 ad ba ATEN ie ite Praat Mw, df / wird A pe f al EM en ALA Mn er Es Ni vito IN a su l | EE ‚e Bl er it % nT, 4 vR Ae Aen DATE IL An - In Ea er Bi sd _ Ea # v 5 Ee Ake, min PS ì E e ld . -. hdd Jd LN EA. & , p kt p k Ee p Has 1e € 4 ê . À A re 44 Saki IN Kg AAE s} El Ee, id elen kT PE r ELC DL 4 t voakt | =, ran. mm _ pepe Win. Ir jn ngen jn nd Ds ies a en nen: à mi, nd nen Kan heij te en AK an sn heete ape eten beding Eten nne ee Bin, alen mn gn ee hin me B 3 dn eng EF te 7 _ ee tener ee an gnd arr ein gn « 5 nin ien et nd a t « meed Nd ad ti zn Ed nde one need a te ede ideen, ennn mn —_— em he en en nde Enne eN