. - jw de UNE en veevoer. LIBRARY ’ \N OF THE : | : MUSEUM OF COMPARATIVE ZOÖLOGY. A EEN et ie ál Nomen vo verg Á | bm nn reren eert Ee \ ed gr id Ak OE) fe ANDELENGEN CYAN HEL á ze al 4 SCH GENOOTSCHAP | ETENSCHAPPEN: DEEL 2 3 5 EEBATAVIAGS JANGE & CO. A NDELIJ N 6 MORIDGE,NAES: VAN HET ENOOTSCHAP * WETENSCHAPPEN. AOLOOEE GD Eus | CEM BOU ILG, he VERHANDELINGEN VAN HET BATAVIAASCH GENOOTSCHAP KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. DEEL XXXI BATAVIA, LANGE & CO: PTSe4, EN EO UD. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, door H. von Dewarr. DE MUNTEN VAN NEDERLANDSCH INDIE, beschreven en afgebeeld door E. NerscueR en Mr. J. A. vaN DER Caigs. / . EE. Oe : EE > amen EA Ô TE Ze. on _ Ei E Zl FS: d i 4 Pe Ue > b: 4 ke Hr he EL ie VO Be in DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, DOOR H. VON DE WALL. (*) BEN HA PID EN GL De Maleijers, die al hunne grammaticale begrippen van de Arabieren ontleend hebben, verdeelen, even als deze, de woorden hunner taal in drie klassen: Js fisl, KD « . - verbum ; pe) Ism, nomen, waaronder behooren ons substantef , pronomen, adjectief en Su nwmerale; >, harf, partikel, bevattende ons adverbium, praepositie, conjunctie en interjectie. Diet Sv 7 ___De partikelen en letters, die beiden den naam van se hoer @f (pl. van 5) NA 45 rd Ss 27 v dragen, onderscheiden zij, als het noodig is, door de omschrijving: wt dl ej ZAG else hoercef jang ada báginja masnä, hoeroëf, die eene beteekenis hebben, en NEN Einen vj Gr ZAND sie wis ols ë ij hoerf jang tijäda báginja masnä, hoergef, die geene beteekems hebben. In elke dier drie klassen, of meer speciaal, in elke dier negen woordsoorten, worden woorden gevonden, waarvan door formatieve elementen, namelijk affizen (praefizen en suffiven), reduphicatie (verdubbeling), bijvoeging of verandering van klan- ken, en door accumulatie van formatieve elementen, andere woordvormen kunnen af- geleid worden, die zich onder twee afdeelingen laten brengen: (*) Gebrek aan typen voor deze drie klankteekens: -Y, 2 en —» waarmede ik de klin- kers @ (zachtkorte e), o en e voorstel (z. Schema van transscriptie hierachter) en waarvoor 9 Bart? - > hier niets anders bestaat, dan de wanstaltige zamenstellingen —, — en —, heeft mij genoopt, - 2 van het gebruik van die teekens in dit werk af te zien en mij met de oorspronkelijke klank- , teekens —, — en — te behelpen. Door de transscriptie der maleische woorden wordt aange- - wezen, waar de anderen eigenlijk behoorden te staan. pl DE VORMVERANDEEINGEN DER MALEISCHE TAAL. A. FrExIEN, verbogen woorden (verbuigingen), die alleen verschillende betrekkingen van hetzelfde begrip te kennen geven: conjugatie en declinatie; B. penrvara, afgeleide woorden (afleidingen in een’ engeren zin), die verschillende wijzi gingen van het grondbegrip uitdrakken. En zoo zijn dan ook de formatieve elementen flexief of derwattef. De flezieve elementen zijn weder conjugatief of declinatief. lo ® derivalieve elementen zijn verbaal, substantivaal, adjectwaal, numeratief , adver- biaal, pronominaal, praepositionaal, conjunctief of interjectief , naarmate zij dienen ter vorming van verba, substantiva, adjectiva, numeralia, adverbia, pronomina, praeposi- tiën, conjunctiën of anterjectiën. Het woord, waaraan de formatieve elementen zich aansluiten, noem ik, naarmate daardoor fleviën of derwata gevormd worden, der onderscheiding wege, het stamwoord en het grondwoord. Het stamwoord kan een oorspronkelijk woord, of een derwatum zijn. Het grondwoord kan een oorspronkelijk woord, een derivatum of eene flevie zijn. Namelijk, een direct van een grondwoord gevormd derivatum of flexie kan weder tot. grondwoord dienen van een tweede derivatum, dit tweede tot grondwoord van een derde, enz., waardoor de hierboven bedoelde accumulatie van formatieve elementen ont- staat, en eene rangschikking in primaire, secundaire, enz. grondwoorden of derivata. Het primaire grondwoord noem ik, met betrekking tot alle mogelijke afleidingen, den wortel. Vormen, die door meer dan ééne afleiding (flexiën daaronder begrepen) ontstaan zijn, noem ik accumulatieve vormen. De accumulatieve vormen verdeel ik in constante, inconstante en pleonastische. Onder constante accumulaliën versta ik die vormen, die alleen door deriwatieve ele- menten ontstaan zijn en zich steeds in dezelfde woordsoort bewegen. Ineonstante acoumulatiën zijn dan dezulke, welke eene van die voorwaarden, of beiden tegelijk missen. Pleonastische accumulatiën zijn dezulke, die gevormd zijn door het gelijktijdig ge- bruik van tdentische formatieve elementen uit het maleisch en eene vreemde taal. Eenige voorbeelen zullen die verschillende classificatiën en benamingen duidelijker maken. Spim Alaco Mmem-pe-ber-isteri-ken. Hier is veil isteri, vrouw; echtge- JJ Di Zi . ë . 5 Á Dr 5 . hd DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 5 nool, de wortel of het primair grondwoord van den geheelen vorm en tevens van het, door vo het derivatief praefit > gevormde, primaire verbale derivatum Gr En ber-isteri (2), CALA gene vrouw hebben; ori” ber-istert is het secundaire grondwoord van het door We het derwatief suffit „S gevormde secundaire verbale derivatum (1° constante accwnula- GN lie) epa ber-isteri-ken (9), demand eene vrouw doen hebben“; dit secundaire ver- bale derma is weder het terttaire. grondwoord van het door het derwatieve praefiv zj Bie Bs » 5 (hier ARE) gevormde tertiaire verbale deriwatum (2° constante accumulatie) we had pe-ber-isteri-ken (10), vemand eene vrouw doen hebben (*), doch met meer intensi- teil en transilbivitett der handeling; en dit lendarne bra „Oene eindelijk, is weder het sftamwoord van de, door het flevieve praefi ‚(lier 2) gevormde, verbale flevie Ee MENGEN NAG lin js ; ) SON 4 Ë en 4 du ten: (derde constante accumulalie) im”,Afao mem-pe-ber-isteri-ken, die nu eigenlijk de bij het stamwoord reeds gebruikte infinitief is (10. a). Erie Cd d weides peng-ápä-ken, tels het belang of gewigt eener zaak doen zijn", is eene mconstante verbale Bee, waarvan | äpa, iels enz, de wortel, en het door Ie het praefis —> (hier ë) afgeleid substantief —&läsö peng-äpa (44), het belang of gewigt eener zaak, het secundaire grondwoord is. Met het suffiv e ‚ dat hier het bepalend element is, springt dat substanhef echter tot het verbum over, en daarom is de acenmmulatie es eene nconstante. ef be-rennang-ken (9), tels zwemmende doen zijn", is insgelijks eene incon- stante verbale accumulatie, omdat hier de verbale flexie &s be- rennang (b), zwem- mende zijn, tot middenvorm dient tusschen den wortel Ë rennang, zwemmen, en AED het derivalum _& ». OTE ette Een voorbeeld eener pleonastische accumulatie is het woord ES ter-kadang, Latte, kad Ge eigenlijk gp S5 ter-ke-ädaug, uwen dan; bij wijlen. Hier is het maleische 3 gelijk aan het javaansche om ka (ke), en die plconastische opeenhooping kan ik mij niet anders verklaren, dan door de omstandigheid, dat het zamengetrokken ges k ä- dang, jav. eme kadang, door de Maleijers uit het jav. is overgenomen en als een worlel en uiet als eene flezie van wm hadang erkend. Overigens is EN d- dang een zeer goed maleisch woord, met de beteekenis opwachten; wachten op tels ; CAM ZNUBDEN al 4 vig. â DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. ld ú (dir. obj.) enz., waarvan de flevie grs ter-ädang ook werkelijk bestaat, met de beteekenis van opgewacht, doch niet met de adverbiale beteekenis van bj wijlen; nu en dan, die daaraan toch zonder dwang had kunnen gegeven worden. Zonder- linger wijs hebben de Javanen weder het gemalaïseerde ERGE ter-kädang over- genomen (&iameòr Jav. Ned. woordb. van Gericke 8. v. ameùs) Ik heb mij de taak gesteld, eene volledige lijst te leveren van de op de beschre- ven wijze ontstaande gebruikelijke vormveranderingen der mal. taal, met eene dui- delijke beschrijving, waar het mogelijk is, van de kracht der formatieve elementen en van de daarvan afhangende beteekenis der verschillende vormen. Zij moet dienen tot beter verstand en tot gemakkelijker gebruik van het door mij. te leveren maleisch-nederlandsch woordenboek; zij moet den gebruiker van dat woordenboek in staat stellen, ook zonder eerst de grammatica te raadplegen, iets meer van elken vorm te vernemen, dan de bloote in de taal gebruikelijke betee- kenis; zij is de lijst, aankondigd in mijn » Antwoord op eenige opmerkingen van den Heer A. B. Conen Sroarr, naar aanleiding van mijn ontwerp van cen _maleisch woor- denboek en eene maleische spraakkunst’, voorkomende in het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde, uitgegeven door het Bataviaasch genootschap van Kuns- ten en Wetenschappen, deel VIII, p. 527; zij is, eindelijk, eene vermaking aan, en een leiddraad voor mijn’ opvolger, wanneer ik het begonnen woordenboek niet meer mogt kunnen voltooijen. Ik heb mij de meeste moeite gegeven, om het mij voorgestelde doel te bereiken; bij het streven naar volledigheid, heb ik evenwel de eischen der voor het bedoeld gebruik noodige beknoptheid niet over het hoofd gezien, en daarom het mij on- noodig voorkomende weggelaten. Daarom heb ik ook in de-lijst niet als bijzondere vormen opgenomen constante en pleonastische accumulatiën, zoo als Us peng-ápä-ken en gs ter-kädang. e De meest gebruikelijke únconstante accumulatiën zijn de verbale vormen— > (2), De —ys (5) en 9 — (4), als de grondwoorden, door de ed GC) en afge- leide substantiva zijn. De kracht der verbale affizen „, 5, Ì, en „5, wanneer zij £ zich aan een substantief, oorspronkelijk of afgeleid, aansluiten, is onder 2, 5, 4, vroe enz. duidelijk beschreven, en dit komt mij voldoende voor, om bv. in Gade»; dad ZS; Zal niet bijzondere vormen ber-ke-hendak; peng-ápä-ken; pang- DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 1) límä-i te zien, maar de meer eenvoudige vormen ber-kehendak (2 van gas ke-hendak, 41 van Gode hendak, willen); wil hebben; willen *; pengäpa- ken (5 van ls peng-äpa, 44 van ] apa, dels), iets de grond—; het belang—; AOR G A ; panglímä-í (4 van „A&S pang-lima, 44 van het gewigt van iels doen zijn het oogebr. 4 lima, hand), iets als bestuurder behandelen (*), te onderscheiden. Sommige aceumulatieve vormen kunnen tot verschillende woordsoorten behooren , en dan moet het logisch verband, waarin zij staan, of ook de natuur van den wortel het bepalend element en daardoor de woordsoort aanwijzen, waartoe zij behooren. De vorm Def bv. kan even goed verbaal als substantivaal zijn, naar mate men het verbale suffix \ (z. 4), of het substantiwvale af fia de (z. 44), als het bepalend element, en ae (44), of — b). als secundair grondwoord wil beschouwen. In het eerste geval beteekent die vorm: een object behandelen (s —) volgens de eigenschap van den persoon of hei werktuig Ek dat eene handeling verrigt, in abstracto door den wortel (—) aangeduid. De swbstantiwvale beteekenis daarvan is: de persoon of het werktuig Er dat eene transitieve handeling verrigt («—), in abstracto door den wortel (—) aange- dd e 5 a 7 HOR duid. Deze tweeslachtige natuur kan bv. het secundaire derwatum atas pem- - PT póenjä-i, hebben: iefs als (subjectief), in de hoedarigheid van yyies pem-p@nja (44), bezitter, behandelen *; of: de persoon, die tels transitief bezit, “as póenjä-i (&). Hier moet dus het logisch verband beslissen, wat door slaa beteekend wordt. Een ander voorbeeld van denzelfden vorm is het bereids aangevoerde secun- daire deriwatum Aal pang-líimä-1; doch hier is de natuur van den wortel pel lima reeds voldoende, om te kennen te geven, dat dit woord geene andere, dan eene verbale beteekenis kan hebben, namelijk: vets als (subjectief) of in de hoedanig- heid van „ils pang-lima, (44), bestierder, behandelen; want de wortel al lima heeft in ’t raal. zijne oorspronkelijke beteekenis van hand verloren en slechts de daar- van afgeleide symbolische beteekenis van vúf behouden, en er bestaat geen vorm - — Pl ait ll Iímä-i, behandelen, waaraan het substantivaal praefie —, hier & 44), zich zou Zi En Teal: 4 vlg. 6 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Pd Rd kunnen aansluiten. De beteekenis van hand is alleen in het deriwatum ps pang- lima (44), behandelaar, bewaard gebleven. De substantiwwale beteekenis van dien vorm is van zeer weinig gebruik ; doch vind he ALA ik mderdaad in het m. s. woordenboek van P. P. Roorpa van Ersisea, s.v. oyof Nd # p@nja, Shâss pem-poenjäÉ-i in zijne substantwale beteekenis van bezilter aangevoerd, en daarbij het volgend citaat uit sOemdatoe'lmoehtadjina: Gs 25 0 sues, cen bezitter van twee versleten kleederen. Wanneer van eene accumulatieve afleiding, die miet op de lijst voorkomt, tets der vermelding waardigs te zeggen is, of het dienstig wordt geacht, alleen maar haar gebruik te constatéren, dan zal dit in het woordenboek geschieden, onder den vorm,” die het laatst tot grondwoord heeft gediend. Zoo zal men zes peng-ápä-ken dd vinden onder …_sl&s peng-äpa, 44 vanesl äpa; Sales pem-pebnjä-i, onder 25 y 7 LIL dd ze kad 2 7 Pée nj â-i, 4 van we? P@nja, en onder ysÂes pem-p@nja, 44, van jj p@nja, Bees kase-hä-ni onder ons kásE-han, 40. van zals kaseh. “_Accumulatieve vormen, die men ook niet mn het woordenboek mogt vinden, wor- den zonder moeite als zoodanig erkend, wanneer men zich slechts met de kracht der formatieve elementen eenigzins bekend heeft gemaakt; en alsdan levert hunne beteekenis ook volstrekt geen bezwaar meer op, als welke altijd gegeven is door het laatste grondwoord en het laatste of bepalend afl. De gemakkelijkheid, waarmede de maleische taal deriwvata vormt, is zeer groot, en bij den, tot nog toe geringen, graad van ontwikkeling dier taal, is het ten uiterste moeijelijk te bepalen, hoe ver de vrijheid zich uitstrekt, om van teder woord, door formatieve elementen, dertvata afteleiden. Het taalgebruik en de natuur van het grond- woord komen hierbij in aanmerking. Men moet den geest der taal kennen, om nieuwe derivata te vormen en in gebruik te brengen. Verbale vormen van vreemden oorsprong, hoezeer zij eigenlijk van flevieven aard zijn, en hunne accumulatiën met oorspronkelijke vormen heb ik bij elkander genomen en op de derwata laten volgen, met dezelfde becijfering als deze, doch daarvan af- gescheiden door een kenmerkend opschrift. Ik heb gemeend, daardoor de wetten van homogoneiteit en specificatie op de meest geschikte wijze met elkander te vereenigen. Overwegend echter waren voor mij de eischen van specificatie, bij de vraag, of hie bid DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 7 vormen, die door hetzelfde formatieve element tot verschillende woordsoorten behoo- ren, slechts éóns op de lijst moeten voorkomen, met eene volledige beschrijving, ook ten opzigte van de andere woordsoorten, dan wel in elke woordsoort eene plaats hebben, en ik heb mij dus tot het laatste bepaald, te meer, daar ik niet kan toe- geven, dat in ieder zoodanig geval een of meer woordsoorten als van eene enkele afgeleid moeten beschouwd worden. Hoezeer het nu mijn plan niet was, eene volledige etymologie der maleische taal te schrijven — alleen-de maleische flexiën en derivata zijn het onderwerp dezer verhan- deling — en hoezeer ik mij ook niet had voorgesteld, dit laatste op eene het onderwerp uitputtende wijze te behandelen, waaraan het dan ook te wijten is, dat bij de beschrij- ving van afgeleide vormen niet alle bijzonderheden vermeld zijn, die trouwens soms alleen van de natuur van het grondwoord afhangen, zoo beschouw ik toch dezen arbeid als het voornaamste gedeelte eener mateische spraakkunst, waarvan mij de vervaardiging insgelijks is opgedragen. Waar ik van de bestaande maleische grammatiken afwijk, moest ik wel uitvoeriger zijn. De heer pe Horrasper, wiens zeer aanbevelenswaardig werk (2e druk, 1856) ik hier meer speciaal bedoel, houde het mij ten goede, dat ik het niet in alles met hem eens ben. Zonder mijne beschouwingen als onfeilbaar te willen doen voor- komen, waarom ik dan ook altijd teregtwijzingen, van waar zij ook komen, dankbaar zal aannemen, geloof ik toch, dat daarin het een of ander oplettenswaardige voor- komt, en zal ik mij gelukkig achten, als de heer pe Horrasper daarin aanleiding zal vinden, zijne maleische studiën nog meer uit te breiden en ons met der tijd eene omwerking zijner spraakkunst aan te bieden, waarvan ik het Indisch Gouver- nement zal kunnen berigten, dat zij een’ graad van volkomenheid bezit, die eene verdere bearbeiding door mij onnoodig maakt. Mijne vertalingen der voorbeelden zijn hier en daar voorzeker geen goed neder- landsch, maar zij wijzen alsdan het logisch verband aan, waaronder de Maleijer zich een’ zin voorstelt. Dat ik enkele voorbeelden uit pe Horranpen’s grammatica genomen heb, zal men mij wel niet als plagiaat aanrekenen. Bij het kiezen van korte significatieve benamingen voor een honderdtal vormen, heeft mij mijn vindingsvermogen in den steek gelaten; ik laat nog een ruim veld voor aanvulling aan des meer kundigen over. 8 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Deze arbeid — ik schaam mij niet het te zeggen — heeft mij veel tijd, inspanning en aanhoudende studie gekost. Van den tid ben ik aan het publiek en het Gouver- nement rekenschap schuldig, daar men het eerst een maleisch-nederlandsch woor- denboek van mij verwacht heeft. Toen het Gouvernement mij vroeg, of ik mij in staat en genegen gevoelde, een maleisch-nederlandsch woordenboek zamen te stellen, dat aan de bestaande behoefte zou voldoen, en welke, casu quo, de hulpmiddelen waren, die ik daartoe noodig oor- deelde, beschouwde ik als eene conditio sine qua non, dat mij twee geletterde Malei- jers toegevoegd werden, die ik op alle uren van den dag kon raadplegen. De noodzakelijkheid daarvan werd ook door het Gouvernement beäamd, dat, bij besluit van 15 Junij 1856, no. 410, daartoe een fonds te mijaer beschikking stelde van f 180— ’s maands. Nadat ik te dier zake eenige moeijelijkheden ondervonden en bereids alle hoop op welslagen opgegeven had, kwam, den 50er September 1858, geheel onverwachts, zekere door mij van Matan (Wester-afdeeling van Borneo) ontbodene Sjarif Hasan zich bij mij aanmelden, om met mij eene definitieve overeenkomst te sluiten. Ik begon nu onmiddelijk met hem aan het, zoo goed en zoo kwaad het kon, reeds be- gonnen woordenboek te werken, en al dadelijk de volstrekte onmogelijkheid intezien, om, zonder een’ dergelijken bijstand, een goed woordenboek te leveren. En toen nu Sjarif Hasan, den f7e2 October 1858, weder naar Mätan vertrok, om zijne fa- milie af te halen, gevoelde ik mij zoo geheel buiten magte, om op den ingeslagen weg alleen voort te gaan, dat ik de bearbeiding van het woordenboek moest laten liggen en weder beginnen met het verzamelen van bouwstoffen, waartoe mij de voor- raad van maleische handschriften nog voor een’ langen tijd in de gelegenheid stelde. Maar ik herinnerde mij toen, dat ik eene list der maleische vormveranderingen aan- gekondigd had. Die lijst bestond, wel is waar, reeds als een onvolkomen geraamte; maar nu besloot ik, naast het verzamelen van bouwstoffen en het bewerken van en- kele woorden, waartoe ik geene inlichtingen noodig had, die lijst uit te werken en geschikt te maken, om te dienen tot beter verstand van mijn woordenboek. Den 4en October 1859, na eene afwezigheid van nagenoeg een jaar, kwam Sjarif Hasan te Riouw terug. Ik mogt toen den bijna voltooiden arbeid niet staken en ik heb er nog tot heden toe aan gewerkt. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 9 Met hem nu als voltooid te beschouwen, wil ik in de verte niet beweren, dat hij volmaakt is. Ik zelf zou er nog meer uitbreiding aan kunnen geven; maar voor- eerst was het mijn plan niet —ik zeide het zoo even reeds —het onderwerp op eene uitputtende wijze te behandelen, en ten andere heb ik er geen tijd meer voor over. Of de tijd, dien ik eraan besteed heb, goed besteed is, laat ik aan de beoor- deeling van het geleerd publiek over. Ik mag eindelijk niet met stilzwijgen voorbijgaan, dat de toegestane f 150. ’s maands voor twee geletterde Maleijers, als mijne assistenten, hier te Riouw naauwelijks vol- doende zijn voor bezoldiging en vrije woning van één dergelijk persoon —iets, dat men, zonder voorafgaande ondervinding, niet kon weten. Riouw, 14 Maart 1860. Mijne reis naar Maläka en oponthoud te dier plaatse (12 Jalij 1860—14 Febr.1862) en de daardoor noodig gewordene herdruk der vijf eerste reeds afgedrukte vellen, alsmede de omstandigheid, dat ik te Riouw woonde, terwijl te Batavia gedrukt werd, hebben de uitgifte dezer verhandeling zeer vertraagd. Bijvoegingen en verbeteringen zijn echter het gevolg daarvan geweest. Riouw, Januarij 1864. ta tt Pi 10 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. OVERZIGT VAN DE VORMVERANDERINGEN 5 DER / r MALEKISCHE TAAL. Aanwas | Aanwas Aanwas Stam- of Aanwas 5 Stam woord. p. achter. voor. achter. | grondwoord. voor. A. FrLEXxIEN. | — 8 6) BFG 1. Verbale flexiën. a. mpersondle. Mi: II. Substantivale fexien. y ee a sE „0 17 h ET ed ey b dn > fail i r ki DP | B. DerIvATA. c Re Ò zi ; î 1. Verbale derivata. ns «. Gewone. d — A 28 5 ï Ti _/ B. Personéle, 9 cy e — (ss 33 | 2 ad N Br kl [4 Ur DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL: 11 Aanwas Aanwas Ì Aanwas Stam- of Aanwas Grond woord, P. achter. voor. achter. | grondwoord. voor. md PN — 61: 13 le En „0 86 | 2 ep | en 8 4 A OE Te 5 — (5 Sp — _à | @j DA \ \ 4 vv D vv ep cs dE > (IS IE cr es 3 | Br Er 4 v AA 4 , — A® 79 | 19 el En Ee : De Fe ee pe ey cy u == Ws ie! oef cÍr hl ji (4 4 r e lo va label cÍr — B; 12 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. | Aanwas Aanwas Aanwas Stam- of Aanwas Grondwoord. P- achter, voor. achter. grond woord. voor. © ov | e- D4 cs P — B 86 | 29 Je — 5 oe 4 (4 Dd 6, el Bend oe 87 30 Et 5 4 y as wen rh a Lan 5 4 Vd p _ò Se 88 32 NN 2 30 g. Zeldzame. | 33 — | 45 À 89 Lj Ee ® 6 Nd 9 2 N 34 Ge ee - e) ele RE ° ie rs — er e 4 yv. Vreemde en gemengde: 35 r hes 5 4 Org y — 5 fozlael (5 ey w 5 94 | 95 97 98 99, DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 15 Áanwas Äanwas Áanwas Stam- of Äanwas Stam woord. achter. voor. Pp. achter. grondwoord. voor. ST lp < 114 \ Á 37 or $ 99 | 44 u 122 r\s 7e 47 us Ald NS II. Substantivale derivata. 48 el a IRA 5. Gewone. 49 E Ee 128 20 jy 129 b4 41 ER 5 108 Eli 51 ie — VA id ee y SM al $ | za In 5 On IND Paas || sen ot I-amran) | en Of VE ot nl be r ie < _ {4 5 en 38 | | MU DE VORMVERANDERINGEN | Aatwas |, lo me | A 0 _Stamwoord, nn achter. KTGO MDR oor | Pep 54 De Ee en 0 ey | 7e Rd | Ek Nn EN VEER Bel ch — d en Ee CR) Je li Vreemde en ge: à | | Le 4 | fÜ _ it E 5 Halbe hi hg | B. Zeldzame. | Í | , Î ed ner Í ats ita alevif : 57 == < H iT RES 5 ij j aes = ed b K 0 Ei 58 — RE We 59 B il ° en, Ee EEN Bben” B | | Rs e Je á 2 pe Mts HI. Adjectivale de 61 ed 15 MES | ï DEN) 8, | Ke «a. Gewone. EE zl k dt Rr id K EA, 62 —0 KU hor NN) DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Aanwas : Aanwas | Aanwas Aanwas Stamwoord. p- Stamwoord. achter, voor. achter, voor. 15 P zu r == 5 18 79 Ik | EE EERE (MS: NET ENNE 70 || — ge 142 | 78 jr V., Adverbiale derivata. 72 Eelt ue 144 D2 Dj 80 a 73 r en hs Kaallek z 5 9 5 RE — A 74 ea Nij, + de ed | 4 Le. Vreemde. 82 ES Mid ey ORP ad ik 83 ST B 9 — 146 den’ ike 81 Ee 5 76 yr 147 IV. Numeratieve derivata. sb CA 77 | | 154 ik dk 16 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Stamwoord. | . Stamwoord. Aanwas Aanwas Aanwas Aanwas | achter. voor. achter. voor. | 6 DA OM — AAD 162 | C- DA ef il SN LI ed 91 Rn: O2 5 en =d } ‚L Ln y hi ie 92 r = a _pi62 VL Pronominale derivata. 93 Ie — AND EE L VII Praepositionale derivata. 4 - 94 — } ze Ì Û J del | op — 164/| 8 P IE VIIL Conjunctieve derivata. 5 — 2E k Be 4 y 105 ie ee Tr 96 r EN 5 b IX. Interjectieve derivata. Ge \ rd en KR GP ol IN eN | 165 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 17 SEE Ee SGPNN. VERBALE FLEXIEN. (Conjugatie). Zij zijn dezelfde voor alle verbale stamwoorden, primaire of afgeleide, bij welke zij in gebruik zijn. Zij zijn: ew. vmpersoneel; B. personeel. a. Impersonéle verbale flexiën. 4 id 8 Ee Zij worden gevormd door vier praefixen: p me, „» biens dmdaen „ter. Aanwas | 8 Stam woord. achter. | voor. Äanwas \ C” 16 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Pad a. — #0 ORTHOGRAPHIE EN UITSPRAAK, OOK VOOR DERIVATA. Het praefik sluit zich op verschillende wijze aan maleische of aan arabische woor- den aan. Maleische woorden. Praefix en stam- of grondwoord blijven onveranderd, of wijzigen elkander, naar gelang der beginletter van het stam- of grondwoord. Verandert het praefix, dan blijft het stam-of grondwoord onveranderd, en omgekeerd. De wijzigingen van het praefix bestaan in het aannemen der nasalen êr of y, als sluitletter; die van het stam- of grondwoord in het veranderen zijner beginletter in diezelfde nasalen of de nasaal En pracfix en stam- of grondwoord blijven onveranderd, wanneer het laatste begint met eene der letters RAON EN of Afwijking. Bij enkele woorden, die met eene „J beginnen, wordt het praefix é meng, of Pel zelfs ée. Zl lipar b.v. maakt niet SAale me-lipar, maar falke meng-lipar, of beter ve ld äAlâo meng e-l1 par. Wijzigingen van het praefix. ij Het neemt eene £ aan, — dn wanneer het stam- of grondwoord met eene } ES of 5 begint. De } wordt dan altijd, en de s kan in de meeste gevallen, namelijk als men het woord ook met eene } kan schrijven, door eene hamza (C°) vervangen worden; terwijl de Ê met de tweede letter van het stam- of grondwoord verbonden wordt. De hamza komt dan boven de verbindingstreep te staan, die tot dat einde een weinig verlengd wordt, cf. b.c.d.e. en f. Goy-ke meng-erti, van oj erti; ielläe meng- atjap, van iel ätjap; HEE Ge alle ie meng-ganti, van ds ganti; es meng-hárä-pi, van an härap; Ot Chr Re oe Ae 4 en RE meng-häbis-ken en sene meng-äbis-ken, van Wa häbis of / DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 49 In woorden, die met eene } beginnen, sleept men, in de uitspraak, de d van het praefix in het stamwoord over, of liever, men verdubbelt de £, zoodat de ware uitspraak is: meng-ngerti; meng-ngätjap; meng-ngäbis-ken. Sommigen drukken ve vr die uitspraak ook in schrift uit: w‚&e of w‚äe enz. — Van die twee schrijfwijzen -/ zoude ik aan de tweede de voorkeur geven.—cf. b. Afwijking. Bij sommige woorden, die met eene s beginnen, kan het praefix ook onveranderd blijven. Pod td dt J Pd v [ Pd gekke meng-häbis-ken en „Cuulge me-häbis-ken, van jm» häbis. pj [A 5 Het neemt eene „ aan,— ao, wanneer het stam- of grondwoord met eene «> begint. uee C jee mem-bäkar, van „Sb bäkar. Afwijking. Bij enkele woorden kan ook, of moet zelfs, eene wijziging plaats hebben, even als bij de met > verwante —s—zie wijzigingen der beginletter van het stam- of grondwoord. zi mem-bätja, en zee mEe-mätja, van z batja; „Edse me-midang- GA 6” a (or JE ken, voor „Eotao mem-bidang-ken, van êen bidang. (Er Het neemt eene „ aan, — do, wanneer het stam- of grondwoord met eene Ee of J begint. PR ed 7 Ad „ gede men-djalan, van le djälan; lemice men-tjahäri, van ‚lee tjaha- Oe Eis lake men-därat, van wold därat. Afwijkingen. Bij enkele woorden, die met eene » beginnen, kan het praefix ook onveranderd blijven. e 4d Ee v zr ls, u E sdydke men-dideh en siste me-dideh, van ós) dideh. Bij enkele woorden, die met eene „ beginnen, kan ook eene wijziging plaats heb- hl ve? Sari id 90 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL ben, even als bij de met 7 verwante y= — tie wijzigingen der beginletter van het stam- of grondwoord. vc?’ Nd BEE lere ae. joke men-tj@ekoer en „SA m@-nj@koer, van ezen tjcek oer. Bij enkele woorden, die met eene > beginnen, kan ook eene wijziging plaats heb- ben, even als bij de met > verwante wo. GORE oa DE fe men-dengngar en ‚&ie mE@-nengngar, van ‚£d dengngar. Wijzigingen der beginletter van het stam- of grondwoord. De &> verandert (inv «der mans ende nnn po de ES un mid u vc’ OR ie hen 5e me-nâäroh, van JA täroh; vite me-njälin, van ie salin; Eee GAC ve PON dee me-mandang, van En pandang; Shas: me-ngärang, van Dh, kärang. Afwijkingen. De ww verandert niet in , maar die j komt als sluitletter bij het praefix, bij het vormen van geographische namen. OC re rd zl ike men-terädoes, van zo) terädoes. Bij eenige weinige grondwoorden, geene verbaalwortels zijnde, heeft dit ook in andere gevallen plaats. EAN vr) 5 3 BA slee men-tóehä-ken, van „Ss tóehä-ken, gr. w. 55 teha; —slá, men- tapa, van 5 täpa. Ed De Ss verandert met in p‚ maar die komt als sluitletter bij het praefix, — ax) in de volgende gevallen. In alle door de praefixen «…$ en „£ gevormde afleidingen. v Hero T 0 nes vu’ Woppie mem-per-b@wat, van ws per-b@wat, gr. w. wp bewat. Bij bet vormen van geographische namen. HRA or é\âoe MEem-päwah, van #5 päwah. Bij eenige weinige grondwoorden, geene verbaalwortels zijnde, heeft dit ook in andere gevallen plaats. h AE A ad HO sla, m € m- Pane van „Sb päkan-ken, gr. w. 6 päkan; en m € m- poenjä-i, van sus heamia i, gr. W. En p@nja. Mij is een enkel voorbeeld bekend, dat door de aansluiting van het praefix p de {wee eerste letters van het stamwoord gewijzigd worden. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 21 a / 2 7 F) D Epikko mEe-njengoetd-i, van Zil sekoet@-l, gr. w. wok sek@toe. Arabische stamwoorden. Het stam- of grondwoord blijft altijd onveranderd, doch het praefix alleen dan, wanneer het stam- of grondwoord begint met eene der letters Ê J pws es In alle andere gevallen ondergaat het praefix dezelfde veranderingen, als bij ma- leische stam- of grondwoorden, d. 1. het neemt dezelfde nasalen ë pu tot sluitletter aan, doch niet voor dezelfde beginletter. | Wijzigingen van het praefix. DA 4 Het neemt eene £ aan voor Ì TE EO Eems: Afwijking. Seo MENS en e. Eee SO RRE ar msn hd dad Woorden, die met eene T of fel beginnen, hebben Weljste meng-báräm-ken en ‚el,me me-háraäm-ken; Ste meng-cha- (HAHA Ea bar-ken en „Se me@-chabar-ken. 2. Het neemt eene p aan voor wo en 9. Het neemt eene aan voor &> wo ze dj ve ge ben b. Afwijking. B Pd Enkele woorden, die met eene e beginnen, hebben ook és meng, of zelfs ë Id menge, naast men. OENE ORO Wake menge-sahken en Wale men-sahken. Algemeene afwijkingen. Sommige, in het maleisch het burgerregt verkregen hebbende, arabische woorden kunnen, of moeten zelfs, wanneer het praefix , zich aan hen aansluit, met betrekking tot de daardoor noodige wijziging, als eene maleisch stam- of grondwoord beschouwd worden. GETS 7 ON de EN We me-njebab-ken, van „Aw sebab-ken, gr. w. tw sebab,—ar, bn sabab. 22 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Dit is zelfs het geval met zoodanige arabische woorden, wier beginletter in het eigenlijk mraleische alphabet niet te huis behoort, maar door de Maleijers in de wan- deling uitgesproken wordt, even als hare verwante in het maleische alphabet; naar welke verwante maleische letter dan de veranderingen plaats grijpen, die door de aansluiting van het praefix e noodig worden. v - jee me-mikir, van ’t ar. 16 fikr, dat beschouwd wordt te zijn het mal. woord ONE ae Ss he pikirs „Case me-njedekkah-ken, van ’t ar. sro sadakah(h), dat be- schouwd wordt te zijn het mal. woord asaw sedekkab. S red Het ar. woord «aw sabab is van lieverlede zoo door en door maleisch gewor- B Et OE » arie den —ttw sEebab, naast CA sabab—, dat men het, in het onderwerpelijk 6 Ss geval, ook niet meer als arabisch kan behandelen; terwijl ‚& fikr en &vo sada-_ kath (h) en als arabisch en als maleisch kunnen beschouwd worden. CNN dh Dil Klankwijzigingen, zoo als Sike men-tetoer, in stede van 5e me-n@toer, cv? » Ad \ Vv “Cv rd \ & A van „55 tetoers „Gydue mEen-sadikit-ken, voor „Gode me-njadikitken, v % \N 5 . …. . van weGdw sadikit, die men wel eens in maleische schriften aantreft, zijn niet na te volgen. Het praefix „ duldt geen ander praefix voor zich, DE OORSPRONG van het praefix is voor mij nog niet regt duidelijk. Men raadplege dienaangaan- de W. von Homeorpr, Kawi-Sprache, II, p. 77 en 497, en F. Bore, Verwandtschaft der malayisch-polynesischen Sprachen mit den indisch-europäischen, p. 116. KRACHT VAN } EN BETEEKENIS VAN ej De kracht van het pracfix , schoon altijd dezelfde, openbaart zich op tweeërlei wijze: flevief en derwatsef. Zijne flezvieve kracht, die hier vooreerst alleen in aanmerking komt, is zoo regt eigenlijk het acttef element tn het verbum en stelt altijd een subject als handelend (transitief of intransitief, materieel of immaterieel) voor, doch geheel onbepaald. Het vormt alzoo, geplaatst voor verbaalwortèls of afgeleide verbale stamwoorden, waarin het denkbeeld van eenige handeling ligt opgesloten, den infinitief dier handelingen, volkomen gelijkstaande met onzen infinitief activi. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 25 JE p@koel, het slaan ; Jeen me-m@koel, slaan; ge), rädjok, het pruilen; del m €- DadoE, pruilen; Es) Olak, het warlen; se meng-ölak, warlen; A) lári-ken (r. , ) läri, loopen), het abstract denkbeeld van doen loopen; Aje me-lári-ken, Ee loopen. De meeste intransitieve verbaalwortels, bij welke het begrip eener handeling zoo onkennelijk is geworden, dat men er niets anders meer in ziet, dan een’ toestand, - dulden het pracfix „ niet en zijn verbaal-substantiva en infinitivi activi tegelijk. jos tidoer, hef slapen en slapen; Gòjo deedoek, het zitten en zitten. olie men-djä- di, in de beteekenis van zijn, na voorafgegane wording, naast ola djädi, moet als een door het gebruik gewettigd misbruik beschouwd worden. Er zijn, ja, intransitieve verbaalwortels, aan welke, ofschoon er het denkbeeld eener handeling in ligt opgesloten, het taalgebruik toch niet wil, dat het praefix p zich aansluit. en 3 3 RA ws tEroen, het nederdalen, en jn ‚» teeroen, niet wke me-n@roen, neder- dalen. Anderen van die soort komen als infinitieven in beide vormen voor. Oe ev - Gs pergi, het heengaan, en er 5 pergi en DS yere me-mergi, heengaan; {le mäkan, het eten, en Oak mäkan en 0 me-mäkan, eten; Pens echter duidt een object aan, iets dat men eet. Ik noem de flexie — », in vergelijking met den participiaal-inftmtief activi (b), zut- vere infinitief activi (infinitwus activi purus), of, met betrekking tot den afgeleiden in- finitief (1), flewieve infimlief (infimitivus flevtvus). Deze infinitief dient, om, met behulp van pronomina en adverbia van tijd, al onze actieve verbale verhoudingen uit te drukken. Dat de imperatief activi het praefix D miet duldt, doet geene afbreuk aan de algemeenheid dier stelling; bij dien modus toch ligt het handelende (bevelende) subject geheel buiten het verbum. De conjugatie met den zuiveren infinitief activi noem ik het zwier actief (activum purum). „ NS) in DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. bs ORTHOGRAPHEIE EN UITSPRAAK , OOK VOOR DERIVATA. e Het praefix „ ber sluit zich op dezelfde wijze aan maleische, als aan arabische woorden aan. De beginletter van het stam- of grondwoord ondergaat in geen geval, de sluitletter van het praefix in enkele gevallen eene wijziging. Men kan, als de beginletter eene } is, daarvoor ook eenvoudig hare hamza (*) zetten, hetgeen ik zelfs prefereer, als meer analoog aan a. en als meer bewarende de eenheid van den vorm.—ef. ce. d. en f. 5 sle” in stede van slals, ber-oesäha, van sl) oesäha. Wijzigingen van het praefix. Zij bestaan in de elisie der sluitletter , en in de verandering daarvan in J. Elisie der sluitletter. Cv” Zij moet plaats hebben vóór eene , en het praefix & rs) be-ragam, niet „Sp ber-rägam, van rs), ragam; tems be-per- Guo TU RDA sembah-ken, niet „Xekemyss ber-per-sembah-ken, van „Sams per-sembah- ae, ken. De elisie kan niet wel plaats hebben vóór eene } # of s, die door eene | kan ver- vangen worden. ded Bd Eg GE u Ea s a Ta a 1 : DT . hee ET 2 „lp ber-äjer, niet „ be-äjer, van „l ajer; &5% ber-oentoeng, niet De vof MTS LE PROS Si be-oentoeng, van öloentoeng; eG» ber-ikoet, niet wc) be-ikoet, v > add AA Oe Ld van w&l Ikoet; sëes ber-sakd, miet &äey be-sakd, van ofs sakd; „es 5 Dy} ber-hoedjan, (om ber-@djan), niet „ese be-he@edjan („=s be-cedjan), van y= hedjan B djan). In alle andere gevallen is de elisie willekeurig; doch leent de eene begin-letter of syllabe zich daartoe beter, dan de andere. voor rRddd cue” Men zal b.v. niet ligt „J» ber-läjar, maar „ be-läjar, niet ligt &5 ber- DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL: , 25 Edd ve v RN : terbang, maar 4 be-terbang, zeggen; men zal liever C5sp) ber-hingga dan Ed ESâ be-hingga gebruiken. De elisie is menigvuldiger in het spreken, dan in schrift. Verandering der sluitletter , in J. - Lut (voor Jl ij ädjar en „á) an- Erf en Die verandering heeft alleen voor de woorden ‚>| tära plaats. De J verlaat in die gevallen het praefix, om de beginletter } van het stam-of grondwoord, die uitvalt, te vervangen. jb be-lädjar, in stede van ble ber-ädjar; Ul be-lantära, in stede van en naast Ul» ber-antära. „al: berlädjar, dat men zelfs in goede geschriften vindt, is niet aan te bevelen. De phonetische natuur der , in het praefix … schijnt niet zoo geschikt te zijn, als die der ë in het praefix En (z. A), voor het overslepen in de uitspraak van die letter in het stam-of grondwoord, hetzij met of zonder reduplicatie. Die ineensmelting althans is hier minder hoorbaar, of, als men liever wil, de scheiding is meer ge- prononceerd. Ook is die ineensmelting bij het eene woord hoorbaarder, dan bij het andere, doch bij eenige weinige woorden, die met T 0) beginnen, zoo sterk, dat sommigen de ,, even als de ), geheel van het praefix afscheiden, dat ik echter niet durf aanbevelen. Zulk een woord is bv. Dal (voor A) ängin, dat eigenlijk Ad . one v Are Po 5 El v s „ > 5 vir (of vile) ber-ängin heeft, maar waarvoor sommigen vir be-rängin zetten. en, vr OORSPRONG VAN Pr Onbekend. uv KRACHT VAN y EN BETEEKENIS VAN — De kracht van het praefix is tweeërlei: flevief en derwatief. Zijne flevieve kracht, die hier het voorwerp van behandeling is, bestaat daarin, dat het van allerlei verbale stamwoorden, transitieve of intransitieve, primaire of afgelei- de, infinitieven vormt, die een’ toestand, waarin het subject zich bevindt (een zijn), een bezig zijn of zich bezig houden met de door het grondwoord beteekende hande- ling uitdrukken, die zelfs het transitieve handelen van het subject als een’ toestand voorstellen, dus het begrip eener voorduring in zich sluiten en daardoor de natuur 4 Ee, 96 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. van ons participium activi naderen. Zij staan dan ook gelijk met onze participia activi met het hulpwoord zijn. det JS peekoel, slaan; JS,5» berp cekoel, slaande zijn; dd) zijn met slaan ; in den toestand zijn van slaan; oe djeewal, verkoopen; ole ber-dje@wal, verkoopende zijn; zich bezig houden met verkoopen; in den toestand zijn van ver- hoopen; wowjs per-b@wat, iets maken; wd be-per-b@wat, iefs makende zijn; bezig zijn met iets maken; in den toestand zijn van iets maken ; se läri, loopen; pj ber-läri, loopende he bezig zijn met loopen; in den toestand zijn van loopen; 14 ie 5 rennang, zwemmen ; 8, ) s be- -rennang, zwemmende zijn ; bezig zijn met zwemmen; in den toestand zijn van zwemmen ; ele As kelip-mäta, knipoogen ; ele A65 ber-kelip-mäta, knipoogende zijn; bezig zijn met knipoogen; in den toestand zijn van kmipoogen. Voor enkele intransitieve verba kan de beteekenis tweeërlei zijn: Î, doende zijn, wat door het grondwoord uitgedrukt wordt; 2, verkeerende zijn in den toestand, door de volbragte handeling te weeg gebragt. RE tjerai, wit elkander gaan; Re, ber-tjerai, wit elkander gaande zijn; verkeerende zijn in den toestand, door het volbragte witelkander gaan te weeg gebragt, d.i. wit elkander gegaan zijn. Het conjugatief praefix 5 sluit zich met dezelfde kracht aan transitieve verbale stamwoorden, onmiddelijk gevolgd door het object der handeling, dat dan beter beschouwd wordt als complement en als met het stamwoord een compositum met logische en grammatische eenheid uit te maken. In de flexie ligt dan veelal het denkbeeld eener gewoonte of hebbelijkheid, om eene handeling te verrigten, opgesloten. Se gj djewal-keeda, paarden-verkoopen ; 5 ge ber-dje@wal-keeda, paerden-verkoopende zijn; zich bezig houden met paarden- verkoopen; paarden-verkooper zijn; sole en bewat-sibädah, godsvereering- -verrigten; je Cop ber-b@wat-sibä- dEEs godsvereering verrigtende zijn, eenvoudig, of met Dee denkbeeld van voortduring of gewoonte ; Jas bee langkap-käpal, schip-wtrusten ; ls Al ber-lang- kap-käpal, schip-witrustende zijn; bezig zijn met schip-uitrusten. | Ik noem de flexie partictpiaal-infinitief" activi. De participiaal-infinitief activi dient, even als de zuivere infinitief (a), met be- 1 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Di hulp van pronomina en adverbia van tijd, ter vorming van alle verbale verhoudin- gen, die wij uitdrukken door het participium activi met de conjugatie van zijn = het eng. to be... ing. | Voor sommige stamwoorden kan de flexie — » ook adverbialiter (z. 82.) gebruikt worden. De aldus ontstaande conjugatie zou men kunnen noemen participiaal-actief. C.— dd ORTHOGRAPHIE. Het praefix oJ ondergaat, bij zijne aansluiting aan een stamwoord, geene veran- dering, noch brengt die bij het stamwoord te weeg. Is de beginletter van het stamwoord eene }, dan kan men eenvoudig hare hamza (*) daarvoor zetten, waaraan ik zelfs de voorkeur geef, als meer analoog aan de orthoeraphie van q. en als meer bewarende de eenheid van den vorm. ve veel sle? di-oesáhäken, van „Sleal oesáhaken. cf. b. Oorsprong van d. Volgens het algemeen gevoelen, is het eene verkorting van ola djädi, worden. KRACHT VAN ò EN BETEEKENIS VAN —). Even als , het actieve, zoo is d het passieve element in het verbum en stelt het subject altijd als lijdend voor. De daardoor gevormde flexie staat volkomen gelijk met onzen infinitief passivi. Zij dient ook, om, door middel van pronomina en adverbia van tijd, alle verbale verhoudingen weder te geven, die wij door het participium passivi met worden uit- drukken. Daarbij wordt steeds aan een subject gedacht, dat de handeling op het object uitoefent. Zij kan natuurlijk niet anders gevormd worden, dan van stam- woorden met eene transitieve beteekenis. JS, p@koel, het slaan; Js, di-peekoel, geslagen worden; Ee láriken, het abstract denkbeeld van doen loopen Gente me-lári-ken); wo di-lári-ken, het 98 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL! passivum van doen loopen, in ’t nederl. niet anders dan bij omschrijving uit te druk- ken, welligt het best door gedwongen worden te loopen; vie djálä-ni, het abstract denkbeeld van begaan (olie men-djálä-ni); Ne: di-djálä-ni, begaan worden. Ik noem den vorm — den zuweren infinitief passwi (infinitivus passivi purus) en zijne conjugatie het zuivere passief (passivum purum). Or han ORTHOGRAPHIE. Het praefix 15 ter sluit zich ongeveer op dezelfde wijze aan de stamwoorden, als het praetfix 5 ber (b.). Het houdt echter zijne , vaster, dan dit laatste, en daar- uit volgt dan: jk [Ad Dat de elisie der , wel vóór eene ,, maar niet vóór het praefix per moet GANA vo Ge, plaats hebben, daar men zeer goed 43°55 ter-per-änak, ju» mes ter-per-hijas kan zeggen en schrijven. 2. Dat in de gevallen, waarin bij het praefix ; de elisie der , willekeurig is, van die elisie, althans in schrift, zelden gebruik gemaakt wordt. dd [AAA En KI ih Veebeerden van de verandering der , in ) zijn: „ls te-lantar, voor „5 ter. GRO ev? ut antar; gas te-loendjoek, voor gas’ ter-oendjoek. ve OORSPRONG VAN j Onbekend. vu” ‚ EN BETEEKENIS VAN jj KRACHT VAN 3 ce” Het praefix , 5 de met eenige ie, voor het passief, wat het Pe voor het actief is, en staat tot 9, als „ tot nd waarom ik den vorm— ; _partci- piaal-infinitief passivi noem. De REAR van die benaming zal hieronder nader blijken. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 29 Het heeft de kracht, het subject in tweeërlei toestanden voortestellen: In den toestand, waarin het gebragt is door eene op hetzelve volbraste en door het stamwoord, primair of afgeleid, aangeduide transitieve handeling, welken toe- stand wij uitdrukken door ons participium perfecti passwi. u? 2 ARI Ad Js piss pels slaan; JS,55 ete, geslagen zijn; „AS,55 ter-p@koel- ken (5.), Ji ter-póek@-li (4.) en Jess te-per-p@koel (5), geslagen zijn, u oer AA met intensiteit der handeling; 0,55 te-per-p@koel-ken (6.) en vS 5 te-per- póekce-li (7.), geslagen zijn, met intensiteit der handeling en emphasis der witdruk- AC AAE vvd king; ga pandang, aanschouwen ; EMS5 ber-pandang, aanschouwd zijn; Kesu vr v Sud Zur sennjoem-ken (5, van Aw sennjoem, glünlagchen), doen glämlagchen ; B ter- sennjoem-ken, gedwongen zijn te glimlagchen; moetende glimlagchen ; zr Ens ie GC pandang-ken kapada (5. van Sás gö pandang kapada, naar iefs zien), naar tels doen zien; MAS „KEMIS ter-pandang-ken kapada, gee zijn naar vels te sado v zien ; Raede naar iets zien; el Lb bägoes-ken (5. van Ee b bägoes, moo), dd moot maken; ds ter-bägoes-ken, moot gemaakt zijn ; ee báï-ki (4. van zb baïk, goed), goedmaken; En ter-bái-ki, goedgemaakt zijn ; u dj ála- ni (4. van IE djälan, gaan), begaan; vlas ter-djálä-ni begaan zijn; she EO Es de OEE er-d a= e „jj / hóele-ken, tof voorste gemaakt zijn; „S9y-âe meng-@Prai-ken (8. van Ren Erai, los), doen los worden; —los gaan; „Gp ter-@rai-ken, gedwongen zijn los le worden ;— b] Pd dahóelge-ken (5. van Jed daheeloe vooraan), vooraan doen zijn ; odd nd, los te gaan. Hierbij zijn eenige opmerkingen te maken. Soms nadert de vorm es in beteekenis weder den vorm —) (C), doch met dat onderscheid, dat men daarbij niet aan het subject der handeling denkt, maar slechts algemeen aan de uitwerking op het object, en dat men zich de uitwerking niet anders, dan in het verledene kan voorstellen. Het is dezelfde beteekenis, die wij wel eens door het parsieipiagn perfecti passivi met raken uitdrukken. Oe vn v de NAE 0 Ea Eb ES maka ter-pandang sab@wah delima hâä- 50 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. njoet, en er werd een drijvende granaatappel gezien; el al ss 5 EN Ee maka pintoe ter-t@toep oleh ängin, en de deur werd door den wind digt geslagen. Stamwoorden op „$ en \ werpen gaarne, doch de eersten gemakkelijker dan de s anderen, hunne suffixen weg. Was het grondwoord, reeds vóór de aansluiting van de suffixen, een transitief Re verbum, dan levert die weglating in de flexie — 5 ook in ’t geheel niets bijzon- ders op, als zijnde deze dan niets anders, dan de flexie van het grondwoord zelven. US455 ter-p@koel-ken, bij verkorting IJsyijs ter-p@koel=d. van J$,5 p@- koel; 5, ás te-per- Dis ken, bij verk. JS,5,& te -per- Pe d. van id per-p@koel ($. van es p@k oel). Hebben de suffixen echter gediend tot de vorming van een transitief verbum, hetzij van een oorspronkelijk intransitief verbum of van een adjectief, dan zien wij het zonderling verschijnsel van de geheel heterogene en anders, dan doorde afwerping der suffixen, niet te verklaren zamenstellingen van een intransitief verbaal grond- woord of een adjectief met een paefix, welks natuur alleen voor transitieve ver- ba past. vr / Y RA) Zed cû od piu Sennjoem, glumlagchen; Xe4ms ter-sennjoem- ken, bij verk. «45 ter- sennjoem, gedwongen zijn te glimlagchen; moetende glimlagchen; SS gi pandang SAE NORG AEL „ee Gy Leer kapada, naar dels zien; Sës „Ears ter-pandang-ken kapada, bij verk. as er ter-pandang kapada, gedwongen zijn naar iets tezien; moetende naar tels zien; OEM ve vv Web bagoesken, (5. van usb bägoes, moot), moot maken; vsb ter-bä- goes-ken, bij verk. ub ter-baägoes, moot gemaakt zijn ; ge bái-ki (4. van ue bäïik, goed), goedmaken; Sai ter-bár-ki, bij verk. C6565 ter-baïk, goedgemaakt zijn. Ld Bij enkele intransitieve verbaalwortels, waarvoor de vormen „$— (5) en „— (4.) naast elkander bestaan, houdt de eerste zijn suffix vaster, dan de tweede. ve vor AAE GE vie djalan, gaan; „la djälan-ken (5), doen gaans „ile ter-djälan- ken gedwongen zijn te gaan; „ea djálä-ni (4), begaan; wies ter-djáläni, bij verk. ter-djälan, begaan zijn. Waar het taalgebruik geene uitspraak gedaan heeft, aan welken der beide vor- men de verkorting bij voorkeur toekomt, en er dus onzekerheid zou kunnen be- RG dl: DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 51 staan, welke vorm gemeend is, doet men beter, zich niet van de verkorting te bedienen. | Ten opzigte der zoo even vermelde intransitieve verbale stamwoorden, bestaat eene in het oog loopende analogie tusschen den maleischen vorm ze en den sans- krit- vorm —ta. Terwijl namelijk het sanskrit-suffx ta, even als het maleische praefix ;, van transitieve stamwoorden p‚articipia perfecti passivi vormt, die gelijk staan met de latijnsche participia op tus heeft het ook de kracht, voor intransi- tieve stamwoorden, de beteekenis van participia praesentis activi daar te stellen, waarbij men echter, even als bij den maleischen vorm — >, aan eene causale of transitieve beteekenis van het stamwoord moet denken. F. Boep, Krit. Gramm. der Sanskrita-Sprache, 1845, 6 514. v bs ‚Uit de verkorte vormen be en «—s voor adjectivale grondwoorden is, zoo als het mij voorkomt, eene andere eigenaardigheid der maleische taal te verklaren, die hier dan ook niet geheel op de onregte plaats zal staan. De derivata ut (5.) en Bar (4), namelijk , beteekenen, voor een adjectivaal grondwoord „ ook : het object maken tot hetgeen door het grondwoord uitgedrukt is, en hunne flexiën ed en in of, bij verkorting, En stellen dus het object voor in den toestand van gemaakt zijn. GRA EES E TAZ yrs bägoes, mooi; „Kms bägoes-ken, moot maken ; uisshs ter-bägoes- Lo Ld ken, bij verk. us b)5 ter-bägoes, mooi gemaakt zijn; CSL bäïk, goed; ES bái-ki, goedmaken ; Lj ter-báï-ki, bij verk. Eis ter-bäik, goedgemaakt zijn. B é Aan dit denkbeeld van gemaakt zijn knoopt de Maleijer dat van gemaakt zijn bij witnemendheid, van volmaaktheid, van het bezit eener hoedanigheid bij uitnemendheid, zelfs bij overdrijving, zoodat — 5, voor een adjectivaal grondwoord, ook onzen superlativus comparatiwus of excessivus vertegenwoordigt. bs ter-bägoes, mooi gemaakt zijn; mooist; te mooi; eÁsbs ter-bäïk, goedgemaakt zijn; best; te goed. —z. 10—, Deze eigenschap van den verkorten vorm — maakt een voorzigtig gebruik daar- van raadzaam. Wanneer het grondwoord een adjectief is en men niet den super- lalatief daarvan, maar het participium perfecti passivi van zijne afleidingen ig —(5.) % 52 DE VORMVERANDERD Ni a NRS of asl ek ier if uitdrakken, gebruike iaieiai waar. die 5 Galema voor dit laatste de volle dae #: ba, In En toestand jn vatbaarheid voor de uit tE uitgedrukte transitieve ‘handeling. Het AE ier ze EER 4 even als de nederlandsche suffixen baar en rad niet het gerundium van dien vorm), of als kunnen Fi ETA, ; Eend A eed he! ö ug batj a, het Be zr terbätja, dus) ; kunnende gelezen ns e ë, 2 há 8 ij e ne: Ei hf ke 07 . ed asvenbden: ; adt sian worden ; Zr w Se zé Ka ren gah, ee: afgesnauwd worden. val 4d Sá end Deze tweede en bijzondere beteekenis van abs vorm is te venne wat eene transitieve handeling ondergaan heeft vatbaar voor. ihodegd Ie Beek HOER En Hierboven is het Deng smet, ” à vergeleken. Het komt mij Dit belet ne de uit den vorm — 5 oitconde boataafie) bij J | piaal-passief te noemen. Dat die conjugatie, in ’t nederlandsch kt, es? van alle er elementen ontbloot is, ZOO als B in si en Fe, Î DE| sro je mn bei ie waht 0 OGS DAE POE MOTT VEN wss AA E05 OD tj 1 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. ex} Ui B. Personéle verbale flextën. b] vr Zij worden gevormd door de pronominaal-praefixen ZS koe en „5 kau en het pronominaal-suffix , nja, welke zich, zonder onderscheid, aan alle verbale stam- woorden aansluiten. | Aanwas Aanwas Stamwoord. achter. voor. 9) Í e a le GC Dd 5 6 ie ORTHOGRAPHIE. bl Het flexief praefix £S sluit zich, zonder verandering te ondergaan of te weeg te brengen, aan het stamwoord aan. Begint echter het stamwoord met eene }, dan verbindt men het praefix met de tweede letter van het stamwoord en zet boven de verbindingstreep eenvoudig eene hamza (£), geheel overeenkomstig de orthographie van het praefix ë (Zi A). cr v5 Ss . . Wojss koe-erti, van wo) erti, OORSPRONG. bi Het is eene verkorting van het personeel pronomen &5) äkoe, ak. Ct o4 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, KRACHT VAN CS EN BETEEKENIS VAN -— CS. / Het praefix «£5 vormt den den persoon sing. van àlle tempora activi, en de flexie — ES staat volkomen gelijk meto ST alge me, Jes k Boe ik sla en ik sloeg; JS,#S «5 telah koe-pekoel, ik heb geslagen ; B SN & jang akan koe-p@koel, dien (die, dat) ik zal slaan. Ji pe ORTHOGRAPHIE. Het flexief praefix ‚S kau veroorzaakt, noch lijdt eenige verandering. Voor woorden, die met eene } beginnen, geldt de ten opzigte van het praefix Nn z. b.) gegeven regel. —cf. G - GE efo slu?,S, in stede van zlul,S, kau-oesäha, van A) ie OORSPRONG. Het is eene verkorting van het personeel pronomen ;& engkau, gi (sing. en plur.). U KRACHT VAN is EN BETEEKENIS VAN —,5. Het Pach: 1 vormt den 2en persoon sing 9. en plur. van alle tempora actwt, staande de flexie — 5 volkomen gelijk met — Ne Zen me. des dk kau-p koel, gi slaat en gj sloegt; JSS al 5 telah kau-p@koel, gj hebt geslagen; JS sns B é& jang akan kau-pekoel, dien (die, dat) gij zult slaan. Pad SW ORTHOGRAPHIE. Het flexief suffix , hecht zich altijd onveranderd aan het stamwoord, doch brengt in het stamwoord het verspringen en ontstaan der verlengingsletter te weeg, waarvoor de eenvoudige regel is: Wanneer de laatste syllabe van het stamwoord open is, neemt de laatste klinker DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 59 altijd zijne verlengingsletter aau. Eindigt, in zoodanig geval, de voorlaatste syl- labe op eene verlengingsletter, dan valt die weg. Dit wegvallen der verlengiagsletter in de voorlaatste, en opduiken daarentegen in de laatste syllabe van het stamwoord is, wat men onder verspringen der ver- lengingsletter verstaat. id ed - - rd \ Pach tjahäri, we tjahári-nja; Ts kerdja, vlas kerdjä-nja. AFSTAMMING VAN wg. rd v Het is eene euphonisch gewijzigde verkorting van het personéle pronomen s} à 5 ja, hiys zis het; zij (plur.). KRACHT VAN , EN BETEEKENIS VAN 5 —. Het vormt, met den infinitief passivi, den derden persoon singularis en pluralis van alle tempora passivr. MAN di-p@koel-nja, hij —: zij —s het —; zij (plur.) wordt (worden) of werd (werden) geslagen ; ej S,50 ä5 telah di-pekoel-nja, hi enz. ts (zijn) geslagen - d:d) geworden ; 5D 59 eS5 täkot akan di-p@koel-nja, bevreesd, dat hij enz. zal (zullen) geslagen worden. In de flexie —o) kan ook beteekenen: door hem enz. Het vertegenwoordist dan ingelijks weder het personéle pronomen ‚s) tja, dat zelf elliptisch staat voor A + - 50 AN) oleh dija (euph. voor de xl öleh ija) of Ea ölehnja. _ - 2 ke Sirs î Pd 7 Le) dS Jin ET änak-nja di-pekoel nja, haar kind werd geslagen door haar. Ellipsen van dien aard zijn zeer menigvuldig in ’t maleisch. 2 2) b] 25) (ll) LS 0 EST äkoe di-koetee-ki (oleh) Alläh, moge ik vervloekt worden (door) God; God vervloek me; rans (&)) ED di-djáh@e-ken (öleh) maläi- - kaf, moge (het) verwijderd worden (door) de engelen; mogen de engelen het verhoeden. SUBSTANTIVALE FLEXIEN (DECLINATIE). Ik vat hier de uitdrukking substantivale flexiën in een’ eenigzins ruimen zin op: ik versta er onder alle veranderingen, die het stamwoord ondergaat door klank wij- DE VORMVERANDERI zigingen of aanwas, mits die aanwas onaf Aanwas Stam woord achter. an rad DN ORTHOGRAPHIE. Het praefix De sluit zich aan het stamwoord aan, zonder da wijziging te weeg te brengen, of die zelf te ondergaan. Is de beginletter van bet stamwoord eene }, dan is de Wy (z. A) gegeven regel, van toepassing. CMR vel En sa-ôrang, van 5 orang. UITSPRAAK VAN De uitspraak is in de meeste gevallen se; slechts bij enkele sta Ì ORAONE TEE 5 id ve 5 AN 5 Bk de a duidelijker gchoord, zoo als bv. in Eys SA-Orang. Eve grond van de afstamming en ter onderscheiding van het praefix ii 80), altijd sa transscribéren. OORSPRONG VAN (ym. Het is de wortel voor de benamingen der eenheid in alle westelijke po DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 7 talen, en beteekent zelf een, waarom het gevoegelijk eenheids-praefin kan genoemd worden. KRACHT VAN (‚» EN BETEEKENIS VAN — . (ys, met substantiva verbonden, drukt de enkelvoudigheid van het daardoor beteekend voorwerp uit, doch niet met de algemeenheid van onzen niet-bepalenden artikel, en ook niet met die scherpe tegenstelling tegenover de veelheid, die wij door ons geaccentueerd een (één) uitdrukken. EN is dus en onbepaalde singularis, waartoe zich voornamelijk leenen de tel- of classtficerende substantiva, dat zijn dezulke, die, bij het opseven van hoeveelheden als representanten der getelde voorwerpen optreden, de classe of kategorie A aanwijzen en in de plaats daarvan met de getallen verbonden worden, Die tel-singu- laris kan dan vóór of achter het getelde substantief staan. ee we de haag ë? vene slam; las sa-batang, een slam; bv, Ela fn én Lijang sa-ba- b] rd (A le (DEN Ee tang of & ê 5 Sl sa-bätang tijang, een mast; en Orang, mensch; Ep GE Oe AN ad je u (5E 4E — = AS blt “. & = Orang, een mensch; bv. bo én) Orang sa-Orang of Zo En sa-ôrang Orang, een mensch; JS kali, keer; maal; JUKw sakali, eene heer. Voor som- mige wortels is de vorm —w ook adverbiaal.—z. 52. je Mer ORTHOGRAPHIE EN KRACHT DER REDUPLICATIE IN ’T ALGEMEEN. z12 BETEEKENIS VAN r—_—, ALS DECLINATIEF-VORM. De reduplicatie, als flexief element, drukt bij primaire substantivale stamwoor- den een’ Bh pluralis uit, die echter bepaald wordt door de voorzetting der woorden Ee segála of ten se-genap, de Bons of achteraanzetting van oe sa-kált-an, of door het pronomen relativum # & jang er op te laten volgen. Slechts een klein gedeelte der maleische substantiva is voor de vorming van‘dien onbepaalden pluralis geschikt; zoo dat men, bij de ontmoeting van substantivale reduplicatiën, in de meeste gevallen aan eene andere beteekenis moet denken (z. 49). Het zijn meest concreta, die zoodanigen pluralis vormen. 58 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, vó’ ve ) > 2 bewah; vrucht, res) boe wah- 2, Ore: Hi r@mah, kwis; Foy, 1E- mah- 2, hwizen; aca tingkah, kuur; rash tingkah- 2 2, kuren. B. DERIVAAT AS Ï. VERBALE DERIVATA. Alle woordsoorten leveren grondwoorden, primaire of afgeleide, voor verbale de- ripata; doch de klasse nomen levert ver de meeste. Zelfs het grondwoord van het primitief verbum, de verbaal-wortel, heeft, bij zijne verbale natuur, ook die van het nomen: het is een nomen abstractum, dat het be- geip eener handeling of eener wijze van zijn op de meest algemeene wijze uit- drukt, zonder eenig denkbeeld van subject, ojee: of tijd, _en heeft, in dat opzigt, de meeste overeenkomst met het ar. Jail ee) smoske nomen verli, a) verbaal-substantief, of met onzen infinitief met den dd het. Js pokoel, het slaan; Js gali, het delven; ns djälan, het gaan; de toeroen, het nederdalen; 529 deedoek, het ziiten. Maar het is ook de eenvoudige vapecanen (de versterkte of intensieve wordt gevormd door de aanhechting van het suffix 4 lah): sla; delf; ga; daal neder; zit. Hierbij is evenwel niet uit het oog te verliezen, dat, ofschoon het nomen verbì en de eenvoudige imperatief volmaakt uit dezelfde klanken bestaan, in de uitspraak echter een wezenlijk verschil in toon gehoord wordt. Streng genomen is dus de imperatief eene flexie door toonverheffing. Ik bedoel hier natuurlijk den op zich zelven staanden imper.; in verband met andere woorden blijkt, ook zonder toonverheffing, uit den zin alleen, of het nomen verbi of de imp. gemeend is. Met deze logische beteekenis van het ar. dela) vereenigt het mal. nomen verbi echter ook nog de eigenschap van den ar. verbaal-wortel, Jt asl(5° pers. sing. ‚masc. perf. ind. act), dat is de eigenschap, de kortste grammatikale vorm te zijn, zonder eenigen aanwas. Het is dus tegelijk de logische en etymologische verbaaïwortel. De regelmatige afgeleide verbaal-vormen van 5—10 en van 15—22 hebben geene substantivale beteekenis, maar zijn eigenlijk doode vormen, die slechts het denkbeeld eener handeling uitdrukken en eerst door de flexieve pracfixen leven en beweging DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 99 krijgen. Dat leven en die beweging ontvangen zij echter ook door toonverhefling, als wanneer zij eenvoudige inperatieven zijn. —z. hierboven. Sys besar-ken (5. van „us besar, groot), het denkbeeld eener handeling, die een object groot maakt; maak groot. Voor de nomina verbi en de hier bedoelde doode verbaal-vormen zal ik mij, in het vervolg dezer verhandeling, zoo als ik hiervoren ook reeds hier en daar gedaan heb bij de vertaling der voorbeelden, kortheidshalve, steeds van den wfinittef be- dienen, ten ware de bekendstelling der juiste beteekenis noodzakelijk mogt zijn. gan Men zal dus bv. vertaald vinden: S5 p@koel, slaan, instede van het slaan ; wijs besar-ken, groot maken, instede van het denkbeeld van groot maken. Hier wordt nog aangeteekend, dat er nog eene andere soort van deverbale ab- slracta in het maleisch is, die eene handeling of eene wijs van zijn meer als in de werkelijkheid plaats hebbend, dus bereids als van een subject uitgaand, of aan een object plaats hebbend voorstellen, waarvoor wij in ’t nederlandsch verschillende vormen, doch voornamelijk dien met den uitgang ing hebben, zoo als, om bij de eerste voorbeelden te blijven, slag; delving; gang; nederdaling; zitting. De Mal. heb- ben daarvoor de vormen 40, 42, 45 en 46. Deze soort van abstracta noem ik nomina acltionis. Het verschil tusschen nomen verbi en nomen acltonis is zoo groot niet, dat het eene voor het andere niet zou kunnen gezet worden, zonder den zin te veran- deren; maar in een goed woordenboek, en voornamelijk in eene etymologische verhandeling, moet m.i. wel degelijk daarop gelet worden. Ik verdeel de verbale derivata in drie klassen; gewone zeldzame, en vreemde en gemengde, a. Gewone; anZebd za ne; y Vreemde en gemengde. a Gewone verbale dervvata. Ik tel er 29, namelijk 6 primaire en 19 accumulatteve. id Gna v kene gen Dh an, en de reluplcatie 2 Aanwas / Grondwoord. achter. ON | Ce À KN > k 5 ö en B 6” °, « ed En v-— mmm mmm a \ ° \ DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 41 AÄanwas achter. o-— Grondwoord. O- De \ Äanwas voor. —_/”! Ld js 6 &\ Graphische ophelderingen. het cijferteeken v (2) beteekent de herhaling van het grondwoord. DE VORMVERANDER Grond woord. Aanwas achter. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 45 | Grondwoord. RE Graphische ophelderingen. achter. voor C- er 21 Cc E zj dort OC ET em: 1 eg 22 4 Ee NL Gak PR 0 - Uv Pd rr > ee TSN ORTHOGRAPHIE. Z. à- KRACHT VAN ‚ 8 Dezelfde actieve kracht van het suffix , me, die van verbaal-wortels of afséleide verbale stamwoorden, waarin het denkbeeld eener handeling, transitief of intransitief, is uitgedrukt, den infinitief dier handeling met een handelend subject vormt (a.)— RNN A Bn ARN Ab DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. diezelfde kracht maakt het ook geschikt, om ook van andere woordsoorten, als grondwoorden, rfindtivi activi af te leiden, waardoor intransitieve handelingen uit- gedrakt worden, die het, door de grondwoorden aangeduid begrip in de verschil- lendste, onmogelijk algemeen te definiéren verhoudingen voorstellen. Het zal daarom het beste zijn, de beschrijving der beteekenissen van het deri- vatum —» naar de verschillende woordsoorten, die tot grondwoord dienen, te speci- ficéren. a Substantief. De beteekenis van—», voor een substantief als grondwoord, is het allerminst in algemeene bewoordingen zamen te vatten, zoo als uit de volgende voorbeelden zal blijken. Rd <7 lo darat, wal (land); we elek men-darat, naar den wal houden (met een 2 v vaartuig); „) Ikan, visch; Res meng-ikan, visch vangen; alg: vischwangst drij Ss af ven; jelo dämar, hars; yelake men-dämar, hars inzamelen; + ranggas, DELA Ore dorre, ontbladerde tak ; urbe me-ranggas, zich als een ranggas voordoen; Zi tandjoeng, uitstekende hoek van ’t land; Este me-nandjoeng, een tandjoeng JN] \ E) - - omvaren; doubléren; *,$,, roko®, sigaar, *, De me-röko’, een’ sigaar rooken; zn rädja, vorst; zr me-rädja, zich als vorst voordoen. Er zijn ook veel, van substantiva afgeleide verba van den vorm—, die eene transitieve beteekenis hebben. j Pi gettah, gom; vogellijm ; vete meng-gettah, met vogellijm vangen, bv. GA Ee vogels.; IT atap, dekking; —silâe meng-ätap, van dekking voorzien; dekken, bv. een huis. Dan_ die verba nemen, uit En aard der Js, de twee passieve flexiën . en d. aan: Zo di-gettah; lo di-ätap; SL 5 ter-gettah; ls ter-ätap, en lei- den dan, bij dolken gevolgtrekking, tot transitieve verbaalwortels van den » zelfden vorm, als het substantief: eld gettah, het met vogellijm vangen ; RE ätap, het van dekking voorzien, die oorsproonkelijk echter zeker niet bestaan hebben. Zulke infinitieven houden dan ook op, afleidingen te zijn, en worden flexiën der op voorschreven wijze ontstane verbaal-wortels. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 45 Ook kunnen substantiva met hunne attributen de grondwoorden zijn voor infini- tieven van handelingen, waarin en substantief en attribuut te erkennen zijn. Men beschouwt alsdan het substantief met zijn attribuut als een zamengesteld woord. wies tedjoh-häri, zeven-dagen, mike me-n@djoh-häri, feest vieren, op vu (Ed (re den zevenden dag na het overlijden van iemand; „°,e Eyes tembérang-hálceän, Orne vv” dd het vóór-want van een? mast; w°yle Eyseho e-nembêrang-hálceän, van den wind: in de, door het vóórwant van den mast aangewezen rigting, d.i. kraanbalksgewijs , inkomen. Aangaande het vormen van geographische namen door het praefix (7 z. 48. en Adere en Partvhel. Met adjectiva en partikelen, als grondwoorden, vormt het praefix „ infinitieven van handelingen, welker hoedamgheid door den wortel witgedrukt is, of die een streven naar, dan wel een vertoonen of aannemen van zoodamge hoedanigheid, en dus ook een successief worden, witdrukken. Adjeectief, aä lengah, zorgeloos; «äslo me-lEngah, zorgeloos handelen; gws bägoes, ET v GJ OE MOD; gastkee mEembagoes, mooi doen; «), räpoh, broos; «sl,o me-räpoh, de Gr Ee vu hoedanigheid van broos aannemen, d.i. broos worden; iN lintang, dwars; Zie OMO me-lintang, de hoedanigheid van dwars vertoonen, d.t. dwars zijn; ie kentjang, O7 vS ed stijf; Atte me-ngentjang, stijf worden ; Oe (van den wind); ë bising, (ede ongeduldig, door het aanhoudende hooren van iets; Eersten mem-bising, ongeduldig maken, door aanhoudend iets te doen hooren. Van zulke transitieve verba, als het laatste, geldt hetzelfde, als van die, van substantivale grondwoorden afgeleid. Voor sommige adjectivale grondwoorden is de onderwerpelijke vorm van eene reflexieve beteekenis en ade volkomen gelijk aan 5. a-, reflexive. e= & ae) X vo Vo Sj) @rai, ontbonden, EEn meng- Breiz? vSjste meng-@rai-ken (5. a.) dírinja, zich ontbinden. 46 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Dezelfde kracht heeft het suffix AL wanneer een adjectief onmiddelijk door een complementair substantief gevolgd wordt en daarmede als het ware één woord vormt, welk compositum aan een subject eene door het adjectief uitgedrukte eigen schap toekent, met betrekking tot hetgeen het substantief aanduidt, welk laatste altijd een deel van het subject is, of iets inmaterieels, dat het subject aan zich heeft, gee yes bagoes-mcloet, mooi, met betrekking tot den mond; mooö van mond; lg Urs wave mem-bägoes-mceloet, moot doen, met betrekking tot den mond; een a dd moot mondje zetten; JES jaa besar-kapäla, groot, met betrekking tot het hoofd; dd ad koppig: JS pele me m-b esa r-kapä la ‚ zich koppig Loonen. Adverbium. en sigeráha, onverwijld; s,£4e me-njegeráha, zich spoeden met iels te be- ginnen; niet dralen; las sabelah (hp. van 4 belah), op de eene (andere) zijde; ve slave me@e-njabelah, zich als de eene (andere) zijde van teis afscheiden; twee tegen- 4 á b] De, IRD GET overgestelde zijden vormen; Jymo daheloe, vooraf; Jspie men-dahceloe, den aan- vang maken, vroeger dan een ander. Praepositie. Gd ONRI ys akan, aangaande; aan; naar toe; „S\iäe meng-âkan, streven naar; trachten ie evenaren. Conjunctie. , ES djika, indien; Eske men-djika, met djika voor den dag komen. Interjectie. e'€ \ BILD \ sol adoh, ach! wee! [uitroep van smarl]; sske meng-adoh, ach! roepen; weeklagen. De vorm —… kan soms adverbialiter gebruikt worden. OENE CC oP ’ ie melintang, dwars zijn—z. hierboven onder Adjectief —; ke Gozo dee-doek me-lintang, dwars zitten. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 47 Dergelijke adverbia echter zijn oneigenlijke, en daar geene zuivere adverbia van dien vorm voorkomen, zoo heb ik hen ook onder de adverbiale derivata geene plaats aangewezen. —cf. 82. Ik noem den vorm— afgeleide infinitief activi (imfinitiwwus activi derivatus). B ORTHOGRAPHIE. z_—Db. KRACHT VAN HET PRAEFIX u ) J° [Id EN BETEEKENIS VAN — „. Pd De derivatieve kracht van het praefix dn (cf. bh.) bestaat daarin, dat het van substantiva en ook van andere rededeelen, die echter alsdan als substantiva moe- ten beschouwd worden, als grondwoorden, participiaal-infinitieven vormt, die alge- meen een hebben uitdrukken, materieel of innaterieel, dus een bezitten van, een behebt zijn met, of een voorhanden zijn (*) of plaats hebben van hetgeen in het grond- woord aangedwid is. Im het derivatum ee dus, even als in de flexie (b.), het denkbeeld van een’ toestand en eene voortduring. vof eier en oentoeng, geluk; 5), ber-oentoeng, geluk hebbende zijn; gelukkig zijn ; sr seri, glans; smuk; Dik ber-seri, glans hebbende zijn; schitterende zijn; een hebbende zijn; gesmukt zijn; —), rädja vorst; ak be-rädja een’ vorst heb- jn; g ij re) ie ER Jan bende zijn; « iw seter@, vijand (persoonlijke); . An» ber-seter@, een’ vijand heb- JNs 9Á 25 ‚> Uy P Eene „LETOË, ) bende zijn; in vijandschap levende zijn; US) antära, tusschenruimte; wat zich lus- 2 2uror schen twee voorwerpen egen ús g ber- antaära, van twee dingen: tusschenrwimte A) enz. hebbende zijn; en seddjoek, koud; koude; be ber-seddjoek, koude Gr hebbende zijn; het koud hebben; sss bägoes, schoon; het AAE schoonheid ; c 0 ub ber- Ee schoonheid hebbende zijn; schoon zijn; eis tiga, drie; het getal drie; eli ber-tiga, het getal drie hebbende zijn; met zijn drieën zijn; ln (*) cf. het fransche il-y-a. 48 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. sigeráha, onverwijld; spoed, in dien zin; les ber-sigeráha, spoed hebbende zijn; d.i. hier: met spoed (onverwijld) plaats hebben. Met dezelfde kracht hecht het praefix zich aan composita van een adjectief met een complementair substantief, waarvan bij den vorm—» (Î.) gesproken is. (OR, u (PE ee vor pe Uws bägoes-m@loet, mooi van mond; wle asp ber-bäg@s-m@- loet, een lief mondje hebbende zijn; Js 0 besar-kapäla, koppig; koppigheid ; aeg pe ber-besar-kapäla, koppigheid hebbende zijn; koppig zijn. Voor sommige grondwoorden heeft de vorm hi eene bijzondere, meer actieve beteekenis, die schijnt af te wijken van, doch opgesloten is in de hierboven ge- geven algemeene beteekenis. Er zijn zelfs grondwoorden, voor welke de algemeene en eene bijzondere beteekenis naast elkander bestaan. 55 sceroh, donder; IA ber-g@roh, donderen (impers.); „=> h@edjan, regen; jes ber-@djan, zich aan den regen bloot stellende zijn; Bl ängin, wind; Er ber-ängin, zich aan den wind bloot stellende zijn s een luchtje scheppende zijn; Zels gelombang, golf; gls ber-gelombang, golvende zijn; A5 telor, ei; eo le, \v cv” m5 G „ir ber-telor, eieren of een ei leggende zijn; spim) isteri, getrouwde vrouw; sim” rd £S Ce ber-isteri, eene vrouw hebbende zijn; eene vrouw nemende zijn; trouwende zijn Ge te jb f in Gntr); Gs) anak, hind; Gp ber-ânak, een kind of kinderen hebbende zijn; barende zijn (inlr.). Onze vorm kan ook eene reflexieve beteekenis hebben. otd ver 85 koewwaû, kracht; &5» ber-koewwah, zich inspannende zijns eig: kracht hebbende zijn; kracht aanwendende zijn. | Het spreekt van zelf, dat men zich in vertalingen geheel anders uitdrukt, dan hier opgegeven is. Er zijn afgeleide substantiva van den vorm ze (40.), die, op zich zelven staande, niet in gebruik zijn, maar wel als grondwoorden voor den vorm Sn Z. daaromtrent 11—. Voor sommige substantiva is de vorm a geheel adverbiaal —. z. 82—. Ik noem den vorm —» (2.) possessivum. ‚DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 49 ORTHOGRAPHIE. - Cc « b Pd .n wiet . . e Het suffix „S, bij zijne aansluiting aan het grondwoord, zelf geene verandering ondergaande, veroorzaakt echter het verspringen en het ontstaan der verlengingsletter in het grondwoord, op dezelfde wijze, als het flexief suffix > (z. &.). Afwijking. G (a EI Sommige woorden op + ak of Ì. af (wat hetzelfde is) maken niet, volgens 6 v Ee Eon vs £ C á den regel, „&« ak-ken of „Sl. a*-ken, maar werpen de @ of ) weg en verlen- gen daarentegen de fatha van de voorgaande letter, even als of de laatste syllabe in falha open ware. G 4 id Ze vee eee 5 Bike mintak of We minta® heeft niet ‚Ge mintak-ken of ys le 2 NAS . Ie at, minta’-ken, maar „Sâ4e mintä-ken, als of het woord oke minta ware; v ve 6 U - even zoo jas tIdak of loss tida®, als of het sas tida ware. Pd AFSTAMMING VAN oe EN BETEEKENIS VAN u Het suffix „S is van eene tweeslachtige natuur, als vertegenwoordigende twee (Rr verschillende woorden: het mal. B akan en het jav. emaemaog, haken. En Cn zoo heeft ook de vorm „S— twee verschillende beteekenissen, naarmate hij aan het eene of het andere woord zijn’ oorsprone verschuldied is. 4) P U U 4 OE ORG 5 WS, ALS VERKORTING VAN „$. vig € KRACHT VAN B EN BETEEKENIS VAN ws WS) dient, behalve ter vorming van de futaraen ter aanduiding van verschillende 1 50 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. betrekkingen van indirect object, waarvoor wij in ’t nederl. eene menigte woorden hebben, zoo als: betreffende, tot, voor, om en dergelijke, ook nog ter aanwijzing, pleonastisch, van het directe objeet van eene transitieve handeling. En het is juist deze eigenschap, en geene andere, van „S), die op den vorm „$— overgegaan is. In stede, namelijk, van het transitief verbum, oorspronkelijk of afgeleid, een- Pe SNES Ede voudig met den accusatief te construeren en bv. te zeggen Jl (pwöjme mEe-merek- cv Zu 7 sa hal, de zaak onderzoeken; eg slaje men-tjellop kaïn, het doek verwen; add voto WS isjfere mem-per-bänjak ke-kájä-an-nja, zijn’ rijkdom vermeerderen, zegt de Mal., die evenveel van pleonasmen als van ellipsen houdt (les exlrêmes se touchent), veelal pleonastisch en daardoor meer intensief transitief, en daardoor weder meer bepaald een direct object aanwijzend: Ole „5 Urijse me-mereksa akan v - vc ed Lo rrd d vr CNE häl; vis Ws) slade men-tjellop akan kâäïn, A 4 Haji mem- per-bänjak akan ke-kájä-anja. De zamentrekking daarna van De verbum met v -£ f Oe SA sl tot één woord, met elisie der Î van on en verzwakking van ná kan tot A DRE ken, ligt geheel in den geest der mal. taal: Ae nen e_ME- mereksä-ken ee Le ENG A EAR hal; bd Blade _MECN- tjellop-ken kain, ws werled mem-per-bänjak- ken ke-kájä-an-nja. (°) A zoo als in de meeste gevallen, alleen intensiteit gevend is, laat vo het zich altijd van het grondwoord als 9 afscheiden, zoo als uit de aangehaalde Wanneer Eg voorbeelden te zien is. oo RS £ yS» als verkorting van „Sl, bestaat. dus oorspronkelijk en hoofdzakelijk in het geven van intensiteit aan de transitieve handeling, door het De kracht van het suffix grondwoord uitgedrukt; sommige transitieve verbaalwortels bekomen echter door het geven van intensiteit daaraan op de beschrevene wijze, eene zekere wijziging in de beteekenis, die wij in ’t nederl. veelal door het praefix ver uitdrukken. vi : (*) In de breede taal van Bandjarmasin is zp) ongeschonden bewaard gebleven: GU NC A vS Fu B ’ . . . —_ == web, dae (van de orthographie ben ik niet zeker) mem-per-banjak-akan, voor U Nd bed O7 pi s wee evo mem-per-banjak- ken. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. ol o Oi en .. G Ze) G k …. . . jen hamboer, strooien; „SA hamboer-ken, strooien, int., d.i. wit elkander Ge v ra strooijen; verstrooien; 3 Den tjärik, scheuren; ui tjärik-ken, scheuren, int,, d.i. aan stukken scheuren; verscheuren. Pd De eigenschap van het suffix de het transitieve intensief transitief te maken, gaf later aanleiding, om, door middel daarvan, ook het intransitieve transitief te maken en zoo transitieve verba te vormen, niet alleen van oorspronkelijk intransitieve verba, waar ook van substantiva, adjectiva en andere woordsoorten, zelfs van za- menstellingen. De op die wijze gevormde transitieve verba beteekenen dan alge- meen: hef object behandelen als (objectief) of overeenkomstig, dan wel maken tot het- geen door het grondwoord uitgedrukt wordt. In ’t nederl. vormen wij zulke tran- sitiva wel eens door de praefisen be of ver of den eenvoudigen infinitief-uitgang: en; velen evenwel construéren wij met een indirect object, dat echter aan de directe Gh transitiviteit van den mal. vorm „£— geene de minste afbreuk doet. ) läri, loopen; „G} läri-ken, loopende medevoeren; wegloopen met tels (dir. ob); schaken ; Ön bêrak, kakken (°) (entr.); rn berak-ken, als kak witwerpen; uithakken; hakken, tels (dir. obj.), bv. zlo „Sm berak-ken därah, bloed. kakken. CAS Se ne î 5 Ans Gigo Wid ci De zamenstelling | r bewang-äjer, en hare afleiding „$) Ên be wang- n DE & Ri . . is “ v äjer-ken, beteekenen hetzelfde, fatsoenlijk, — soe mimpi, droomen; te EE . es ze eed mimpi-ken, droomen van iets (dir. obj.); tels droomen, bv. eene gebeurtenis; Esens U AG AEG 5 sembahjang, godsdienstige handelingen verriglen; Skam sembahjang-ken, godsdienstige handelingen verrigten, ten behoeve van iels (dir. obj.); in de voorstelling hd L ze (IJ) Ze rd van den Mal: be-sembahjang-en; al) rädja, vorst; „Sla, rádja-k ze tot vorst Cr GT (e Ze A GC” e 55 Ada ee maken; ais pendjara, kerker; „Sljas pendjárä-ken, kerkeren; kele Salämah, vG Ad Center à ke adres; „Gele “alämatken, van het adres voorzien; adresséren, in dien zin; A Es OE e De . es) Obat, geneesmiddel; „%y\ obatken, tot geneesmiddel maken, d. i. als geneesmiddel gebruiken; met geneesmiddelen behandelen; dit laatste in de voorstelling (*) Ik hoop, dat niemand zich aan dit woord zal ergeren, In een woordenboek spreekt dit van zelf; maar in eene etymologische verhandeling, zal men welligt zeggen, had het wel kunnen vermeden worden. Ik kon het ziet, of ik had aan de volledigheid moeten te kort doen. 52 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, ve Ad „er ee EE a NR die de EN van den Mal: be- medicijn- en; 8\âS kapärah, ongeloovige (scheldwoord); vels kapärat- ken, voor kapärad, uiischelden; in de voorstelling van den Mal: ef esn kaparat- ten ; 51,55) anoegeräha, gunstbewijs; sle, anoegeráhä- ken, geven, sa 6 ë nn 5 od CANS, als een gunstbewijs, iets aan temand; rl Änoe-2, allerlei onbepaald iets; ke änoe-án@-ken, allerlei onbepaalde handelingen aandoen aan tels (dir. obj); m de Oee 5 BM voorstelling van den Mal. : be-dit-en-dat-ten; ‚wg besar, grool; „Sys besarken, vut ve’ PR D groot maken; wvergrooten; Gin «dt leeloh-lantak, fot slof gestampt; GAN all rote) leloh-lantak-k en, tof slof stampen; g8 d & w a, twee; Wee d óe w ak en, tof twee maken; ‚Lu sigeràha, onverwijld; spoediglijk, in dien zin; Ste sigerá- hä-ken, onverwijld doen plaats hebben; bespoedigen, in dien zin; af kapáda, vee naar toe; „S\aäs kapádä-ken, de mgting geven aan icts (dir: obj.) waar; dirigeren „naar. Uit de kracht van het suffix „$, het transilieve intensief transitief en het in transitieve transitief te maken en een direct object aan te wijzen, vloeit dan ook weder voort de eigenschap, het indirecte in zekere gevallen direct te maken, d. 1. in reststreeksche betrekking te brengen met «de transiticve handeling, hetzij als subject, of als direct object. Zoo heeft voor sommige transitieve verbaal-wortels, waarin het denkbeeld van nemen of ontvangen ligt, die dus, buiten hun direct object, nog een indirect object hebben, waarvan genomen of ontvangen wordt, de vorm Zoe eene zeer bij- zondere beteekenis: het suffix „S, namelijk, verandert het indirect object van het grondwoord in het subject der handeling en omgekeerd, terwijl het direct object hetzelfde blijft, en daardoor de handeling van nemen of ontvangen in een geven. GA ee : zin SE WA, huren; „S dys séwa-ken, verhuren ; „is pindjam, te leen vragen - j BD of nemen; „eis pindjam-ken, te leen geven. Voor andere transitieve verbaal-wortels, die het werktuig of middel, waarmede de handeling verrigt wordt, als indirect objeet hebben, maakt de vorm A dat werktuig of middel tot het direct object. Het direct object wordt dan gewoonlij mdirect object. ve doden De tembak, schieten, bv. eeu’ vogel (dir. obj.) met een’ kogel (ind. obj.); Ess tiet nn en peen £ « DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 95 Ede „ee ble Cr HS le tembak-ken pel@roe kapáda b@roeng, een’ kogel (dir. obj.) (Hat schieten naar een’ vogel (ind. obj); „bo bäjar, betalen, bv. zijne schuld (dir. obj.) Á CS de id mel spaansche matten (ind. obj.); 2E, Sph bäjar-ken ringgit, spaansche mal- ten (dir. obj.) betalen. B5 Bij het gebruik van het passief van het hier behandelde derivatum „S—, en voorn. Ge van den participiaal-infinitief passivi daarvan, „S jj @ d.), wordt het suffix De zeer dikwijls weggelaten. Ae Kn 3 ú Ha mees 5 E vetter jedi ter-pendjära, voor „Saäöj ter-pendjárä-ken, gekerkerd ; Esekansd DALEND AGE Za ee ter-sembahjang, voor „sem tersembahjang-ken, besembahjangd; sms Er 5 : N 5 a | 4 1 4 ha 5 ter-sigeráha, voor „Seas ter-sigeráhdä-ken, bespoedigd. Wanneer het grondwoord een adjectief of adverbinm is, moet men van deze apo- De kope een behoedzaam gebruik maken, omdat alsdan de vorm == ook den super- lativus comparativus (70. 85) kan beteekenen (z. d.). shad ter-sigeráha, ten spoedigste (S5.) en bespoedigd (5. d.) (Mdd S S/ komen gelijk te zijn geweest aan die van den vorm «—(4) Dit wordt voor mij zeer - v £ Deze van „Sl afgeleide beteekenis van den vorm S— schijnt oorspronkelijk vol- waarschijnlijk door de omstandigheid, dat het maleische dialect van Batavia (ik be- doel hier niet het zoogenaamde laag maleisch) voor alle verhoudingen, waarvoor het Or malakásche dialect twee vormen, „$—en «—, noodig heeft, thans nog alleen den pd v vorm «—, in de gewijzigde gedaante van °+—in, gebruikt. Ook de Boeginezen en Z Makasaren hebben daarvoor alleen het suffix 1. (*) Met de ontwikkeling der taal en den vooruitgang in geestelijke beschaving heeft men echter hier en daar een onder- scheid gemaakt, dat zijn’ grond had in de natuur van het grondwoord, als welke de afleiding van twee transitieve verba van verschillende beteekenis toeliet. En dat verschil, waarover hieronder meer, schijnt mij al verder alleen zijn’ oorsprong te danken te hebben aan de tweede, minder regtstreeks werkende beteekenis van ge Oi die afgeleid is van „$ als verkorting van ememanp (*) B. F., Matthes, Macassaarsche spraakkunst, $ 178. Dá DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, KRACHT VAN „$. ALS VERKORTING VAN an mam BaN emnemoog, haken beteekent, volgens Gericke, gelasten; laten; iemand sets laten Ap 5 ord - doen, even als het mal. Dn scéroh. En dezelfde kracht heeft het suffix te: het drukt eene uitwerking op een object uit, die voor dit laatste de oorzaak wordt van een intransitief handelen [oorspronkelijk of afgeleid (1.)] of eene wijze van zijn [oorspronkelijk of afgeleid 2e en de daarvan afgeleide vorm Slaat zich altijd vertalen door: doen, met den wnfinitief van hel inlransitieve verbum, is dus een causativum in den eigenlijken zin van het woord. Ld Nd PN v 5 iz zé NL wie djälan, gaan; „Ale djälan-ken, doen gaan; j’ Lari, loopen; ve) Lä- je 2 « . 5 Re ú ee H k ri-ken, doen loopen; Se mimpi, droomen; me mimpi-ken, doen droomen; pd LJ ZO on & ed pn . ò …. dj berak, hakken; „3m bEerak-ken, doen hakken; ee hänjoet, drijven; NEN A 3 4 a rie) 1 Ge Ed p wee hänjoet-ken, doen drijven; jojo deedoek, zitten; „Go,d deedoekken, he doen zitten; JJ ada, zijn; Sla) ádä-ken, doen zijn—z. voorts 9. Voor transitieve verbaalwortels is deze beteekenis van den vorm „$— hoogst zeldzaam, waarbij nog komt, dat die zeldzame gevallen niet van een algemeen gebruik zijn. Ter vermijding waarschijnlijk van twee onmiddelijk op elkander wol- gende accusatieven, bezigt men dan òf de passieve flexie, —) (G.), waardoor het eerste object in den nominatief komt en dus het verbum kan voorafgaan, òf men scheidt rd TS de beide accusatieven door oe akan. ld ed > de CL GOE E) wet Lj Ee peggang neggeri, een gewest bestieren; Jl ERS gE Wi Sie menteri ânoe di-peggang-ken neggeri änoe, den mentert N.N. werd op- é ) ge kad 7 ee ved gedragen, het landschap N.N. te besturen; Jl 55 vl Jl spike yfEKee me-meg- gang-ken menteri äanoe akan neggeri änoe, den menderi N. N. het landschap N. N. doen bestieren. | Alle woorden van den vorm bd, die beteekenen: het object maken tot hetgeen door het grondwoord uitgedrukt wordt, kunnen ook worden beschouwd als te zijn ontstaan door emnsmaop en duiden dan aan: het object doen zijn, wat door het grond- woord uitgedrukt wordt. Zulke grondwoorden zijn voornamelijk de adjectiva. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 915) ECH u Het adjectief is dus eigenlijk het punt, waar de beide beteekenissen van het derivatum besar-ken, groot maken; groot doen zijn. Ee Us elkander ontmoeten, of waar de eene in” de andere overgaat. Het verschi bestaat alleen nog in de meer regtstreeksche uitwerking op het object, wanneer ORE) men zich den vorm als uit „$S) ontstaan denkt, dan wanneer men amqsmaag als formatief element aanneemt. Ge is het dan ook al verder te 5 v verklaren, dat de vorm „$ — voor een en hetzelfde grondwoord, wanneer dit een Uit deze tweeslachtige natuur van het suffix intransitief verbum is, soms twee verschillende beteekenissen heeft. U Ao 4 GEE wets) Ingat denken; indachtig zijn; „S&s) Ingat-ken, 1. indachtig maken, tels 5 s N Oa Ad Id (der. obj) aan vemand; 2, doen denken, vemand ; ej terbang, vliegen; „Kd ter- bang-ken, 1. doen vliegen, 9. vliegende medevoeren; weg vliegen met iets (dir. olj); j läri, loopen; Ie ) lári- ken, 1. doen loopen; 2. loopende medevoeren; wegloopen met iels (dir. obj.); zen Dee Wanneer het suffix he de partikel BS representeert, in hare eigenschappen, verschillende betrekkingen van indirect object of het futurum aan te duiden, dan heeft het geen’ den minsten invloed op de qualiteit of quantiteit van het woord, U waaraan het zich aansluit, en de vorm „$— is in zulke gevallen geene afleiding meer, maar eene eenvoudige zamentrekking. | vvo - ONE rd op gen ingat-ken díri-nja, voor ej B el ingat äkan díri-nja, van zich zelven bewustzijn hebben nen ingat, bewustzijn hebben); Jel dj ä- À 5 IE ee SS) gil djängan akan, laat slaan, betreffende . . . .; spreek GSE GARE SE ta’-kan (*), voor „SI6 ta*-äkan, het zal toch niet; ed Le (Ad (ate negän-ken, voor maar niet van …. weke másä-ken, voor Rd sle maäsa-akan, het zal toch miet; slo Sed ed EN ae di mánaä-ken, däpat, voor lo a wiee di mäna äkan däpat, hoe zal men (dit) verkrijgen? hoe is (dit) mogelijk ? Omtrent meer andere dergelijke zamen- v % rd (*) 5 taf is eene zamentrekking van Hoos tida®, niet— In dit bijzonder geval zegt men beter kan dan ken. . 55 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL OT Can vULE trekkingen, zoo als „del asal-ken „kw selang-ken, „Xl entah-ken, enz. raadplege men de woordenboeken. Û De maleische taalkundigen trachten alle beteekenissen van den vorm „$— (de zamentrekkingen, waarvan zoo even gesproken is, daarvan natuurlijk uitgezon- ik) derd) door het begrip van Bn s@roh, gelasten, dat zij er in leggen, te verklaren; maar komen er slecht mede toe. Dit heeft mij aanleiding gegeven in het suffix 0 eene dubbele natuur te zoeken, die ik ook vermeen gevonden te hebben. - J 2 Daar De moetjelijk van Ju kan afgeleid worden, zoo was het niet meer dan Cr natuurlijk, dat mijne aandacht op het jav. enamp haken =het mal. Bp sE- roh gevestigd werd (*. De verklaring, die ik hier gewaagd heb van den vorm ee te geven, wijkt eenigzins af van die, voorkomende in hoofdstuk VI van de tweede afdeeling der mal. grammatica van de Hollander (tweede druk), de nieuwste en beste, die wij bezitten. De heer de Hollander, namelijk, geleid door de beschouwingen van den heer T. Roorda over het javaansch causatief werkwoord met het suffix annen hake of e £ amdsog haken (Jav. Gram. 6 144 vlg.) kent daarbij aan „S) geene andere be W À teekenissen toe dan betrekkingen van gndirect object aanwijzende: aangaande, betref= fende, ten aanzien van, met opzigt tot, met hel oog op , alhoewel hij hoofstuk XVII, 6 6, zeer juist zegt, dat de wel eens, ter bevordering van den nadruk, gebruikt wordt om de betrekking uit te drukken tusschen het werkwoord en zijn direct object, en zegt dan verder: pen zoo beteekent dan ook het causatief werkwoord eene „werking van het subject met opzigt tot of. met het oog op eenig voorwerp als „object, waarvan, waarmede of waarvoor iets te doen is; of met andere woorden: »met opzigt tot, of met het oog op eenen persoon of eene zaak (het object) zoo- „danig handelen, dat hetgeen door het grandwoord beteekend wordt ten gevolge »van die handeling aan dat object plaats heeft of geschiedt.” Ik weet niet, of de schrijver der jav. grammatica de, het direct objeet aan wijzende ard *) Aangaande de identiteit van ammimaag en S) waag ik geen oordeel. Zooveel echter 5 NE e 5 pe eers is zeker, dat oe thans niet meer-gelasten; laten beteekent.— Cf. W. von Humboldt, Kawi Sprache, II. p. 144 vlg. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 57 eigenschap van het mal. 4 al dan niet gekend heeft; de heer de Hollander echter kent die zeer wel, en het was daarom eenigzins' bevreemdend voor mij, dat hij haar, bij de verklaring van den vorm ok geheel over het hoofd heeft gezien, en zulks te meer, daar hij niet kon nalaten gevallen aan te voeren (6 10), waar- van hij zelf zegt: „en in dit geval komt het causatief werkwoord in beteekenis „geheel met het eenvoudig werkwoord overeen, zoodat dan ook hetzelfde, wat in „het Nederlandsch het direct object is, in het Maleisch het direct object blijft, en _»de betrekking tusschen het werkwoord en het indirect object ook, even als in „onze taal, door een voorzetsel wordt uitgedrukt.” dr Mi L_En hoe ongemakkelijk zijn daarentegen niet doorgaans de indirecte beteekenissen! Men leze Hoe wel te pas komt hier niet de verwaarloosde eigenschap van slechts de betrekkelijke hoofdstukken in de Hollander en T, Roorda, om te zien, hoe men soms aan het denkvermogen geweld moet aandoen, om in wezenlijk directe handelingen het direct object indirect te maken, maar toch te blijven zeggen, dat het direct object is. Met den besten wil en de meeste inspanning is het mij al- thans niet mogen gelukken, mijn denkvermogen zoo hoog op te schroeven, dat het een logisch verband kan ontdekken tusschen de beide verklaringen, die de ja- vaansche grammaticus aan den zoogenaamden causatieven vorm geeft. Na, namelijk, in 6 148, gezegd te hebben, dat daardoor »eene bijzondere betrekking tot een „subjectief object (*) als direct object” wordt aangeduid, geeft hij nog eens, in 6 146, als algemeene beteekenis: »met het oog op of met opzigt tot een persoon „of zaak bewerken of zoo doen, dat plaats hebbe of geschiede wat beteekend wordt »door het woord, waarvan het afgeleid is.” Uit de hierboven gegeven voorbeelden blijkt reeds, hoe de Maleijer zich direct kan voorstellen verhoudingen, waartoe wij de indirecte wijze van uitdrukking be- zigen. Eenige voorbeelden, uit de Hollander getrokken, zullen dit nog duidelijker maken en tevens doen zien, dat het niet altijd noodig is, bij vertalingen van den vorm en onze indirecte wijze van spreken te gebruiken, ja, dat het soms ecen- voudiger is, zich direct uit te drukken, zooals ook de heer de Hollander in enkele voorbeelden zelf gedaan heeft. Zij zullen tevens dienen ter toetsing van mijne theorie. (*) Hieronder verstaat T. Roorda een persoonlijk object. —C£ Deelen der rede (1855) p. 62. 8 58 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Ae | direct object: zijne zaak aangeven; „) — Amòl Sito sE) wle basimâna anekau J ) ) a eg bien 5 ie mengatâ-kan andjing harâm, hoe kunt gij van een’ hond zeggen, dal hij onrein is; met direct object: hoe kunt gij een’ hond onrein noemen. | 65. jep HAS aliS,E0 sol > hij adènda, dengarkanlah kakanda bertjeritra, o mijn jonger broeder, lwster naar wwen ouder broeder, terwijl hùj ver- J ) Ar) ) ) JL ny haalt; met direct object: hoor wwen ouder broeder verhalen; AGE) el, En vl ES Gi) Ade hij Sri Rama, ingatkanlah menangkiskan ânagq pânahkoe ini, o Rama, wees er op bedacht of let er op, om dezen mijnen pijl af te J hij Sri Râma îngatlah âkan menangkis âkan ânaq pânahkoe inr, weren. Ontleed luidt die zin aldus: „2 ses GS AE vS) a) el, ej Es en hier is het eerste âkan indirect en het tweede direct object aanwijzend, en me-_ nangkis âkan ânaq pânahkoe îni, het indirect object van ingatlah, en men zou dien overeenkomstig ook aldus kunnen vertalen: denk aan het afweren van dezen mijnen pijl. Di “ 2 * e re A 3 8 96. ho B laas She fa dsssn handaglah rádja membenarkan bárang sijàpa jang benar, de vorst moet gelijk geven teder, die gelijk heeft; le Westie mengadoe-kan halnjá, aangifte doen van zijne zaak; met met direct object: moet in het gelijk stellen teder enz. ; 6 Je Oe moie Es AE) angkaulah jang mendoestäkan segalla berhâla kàmi, 9 zt het, die van onze goden zegt, dat zij valsch (afgoden) zijn; met direct object: die onze goden valsch noemt of voor valsch verklaart. OEE ers ESE ê Edo UIt wlemil Laqsamäâna pon menetaqkan pe- dang ïtoe kakáânan, Laqgsamana hieuw met dat zwaard naar de regterzijde; in de voorstelling van den Maleijer, met direct object: hieuw het zwaard naar...» en wel met hetzelfde regt, of liever op dezelfde gronden, als voor den heer de Hollander bestaan, om het daarop volgende voorbeeld ook met een direct object te vertalen; wl, SS vels GH lae ws el, 5 Sri Râma pon memânah- kan ânaq pânahnja kapada Rawâna, Rama schoot met zijn pijl of schoot zijn pijl af @) naar Bawana; ES iän & eb, Ede wsf wlj Rawâna pon menerbangkan ratânja jang saqti ka-âdara, HRawdna vloog met zijn wa- gen, die bovennatuurlijke magt had, naar de lucht, dat is, gebruikte zijn wagen om (*) Dat af kan zelfs zeer goed gemist worden, DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 59 te vliegen. Hier heeft het suffix ge zijne tweede beteekenis, ontleend aan het jav. engen, en de vertaling luidt dien overeenkomstig: Bawana deed zijn’ wagen naar de lucht vliegen, en dewijl hij er in stond, werd hij medegevoerd , iets toevalligs, dat wel uit den zin, maar geenszins uit den vorm ‚Cdo kan worden opgemaakt. 68. ES EN ES wl, > hij ràta, terbangkanlah àkoe kalá- neit, O wagen, vlieg met mij naar de lucht; met direct object, wat volmaakt hetzelfde beteekent: voer mij vliegende (d. 4. gij vliegende) mede naar de lucht, doch niet, zooals de heer de Hollander meent te moeten verbeteren: doe mij naar de lucht vliegen. Men moet hier slechts niet de beteekenis van met beperken tot: te za- men met of uv gezelschap met, als wanneer beiden zouden moeten vliegen. Het vol- gend voorbeeld is een geheel ander geval: glas was Ege Gem ws os) ija pon sampejkan sérat itoe kapadanja, dat niet juist vertaald is door: hij kwam met dien brief bij hem aan; maar moet vertaald worden, zooals ook de heer de Hollander zeer juist verbeterd heeft: hij deed dien brief bij hem aankomen, dat echter weder geenszins hetzelfde is als: hij bragt hem dien brief; en vi wije me- larikan bini Orang, met demands vrouw wegloopen; met direct object, dat volmaakt hetzelfde is; wegloopende iemands vrouw medevoeren (zelfs haars ondanks), doch niet: demands vrouw doen wegloopen. | 69. wSjslee memâgarkan beteekent niet: van eene heining laten voorzien, doen omheinen; maar volmaakt als Slee memáâgar of 5) liae memagäri, van eene omheining voorzien; omheinen ; En mengobatkan beteekent niet: genees- middelen laten toedienen, maar, volmaakt als -usäe mengóbat of ede Me- ngôbati met geneesmiddelen behandelen; „Gââe mengafankan beteekent niet: in een doodskleed doen wikkelen, maar volmaakt als ‚„la&e mrengafâni van een doods- kleed voorzien. G 10. Deze geheele paragraaph toont op de meest evidente wijze, hoe onjuist de de heer de Hollander, op het voorbeeld van den heer T. Roorda, de beteekenis van den vorm S— opgevat heeft, hoe ongemakkelijk die opvatting is en tot hoe zon- derlinge stellingen zij verleidt. GQ 10 dan begint aldus: »Somtijds ook beteekent „het causatief werkwoord de handeling van het werkwoord voor of ten behoeve »van of met het oog op iemand verrigten…”” En-verder: » De persoon, voer of ten „behoeve van, of met het oog op wien de handeling geschiedt, die in het Neder- „landsch het indirect object zoude zijn met een voorzetsel voor zich, is dan in 60 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. „het Maleisch het direct object; en de persoon of zaak, die in het Nederlandsch » het direct object zoude zijn, komt in het Maleisch als indirect object, als iets | paccessoirs, achteraan.” Dit zou, als het inderdaad zoo ware, eene allerwonder- lijkste logische zamenstelling zijn. Maar het is niet zoo, gelijk uit de ontleding der voorbeelden van den heer de Hollander zal blijken. „2 la) „48 Es) alisls boe- kâkanlah âkoe pintoe astâna ini. De heer de Hollander vertaalt zeer juist: open voor mij de deur van dit paleis; dan de indirecte betrekking tusschen het openen der deur en den persoon, voor wien de deur moet geopend worden, is volstrekt niet gelegen in den afgeleiden vorm „SU boekâkan, maar in eene uitgelaten prae- positie vóór «25 âkoe, bv. &$ pada (minder goed sä kapada) ES bagi, 95) akan, zoodat die zin aldus zou luiden: „) lie) „435 (2510 El E5laë SU boekäâkanlah padâkoe (bagikoe—akan dákoe) pintoe astâna îni. Voor- beelden van zulke volledige zinnen geeft de heer de Hollander zelf verder beneden: bed AAS HE Ume memboekäâkan pintoe kapada hamba, de deur openen voor mij ; al SS Der Et Gmde mentjaharikan b&wah-boewáhan kapa- da radja, vruchten zoeken voor den koning. En de heer de Hollander kan dan hier natuurlijk niet onopgemerkt laten, zooals pag. 597 reeds is aangeteekend, dat alsdan direct en indirect object in het Maleisch en Nederduitsch dezelfden zijn. En de heer de Hollander gaat daarenboven nog aldus voort: »Dit is zelfs de gewone con- » structie, wanneer een causatief werkwoord twee objecten, een direct en een in- » direct heeft” Het bovenaangehaald voorbeeld kan overigens ook zeer goed, en welligt beter, vertaald worden: open mij of doe mij open de deur van dit paleis, waar de betrekking van ami tot open evenmin als van £S) âkoe tot «áSlG boek â- kanlah door eenige praepositie wordt aangeduid. Evenwel zal het geen’ mensch in den zin komen, in mij den accusatief of het direct object te zien, en ik vind niets hoegenaamd, dat mij het regt, of alleen maar aanleiding geeft, om dit in ZS) te erkennen en daardoor het denkvermogen geweld aan te doen. Ellipsen als de onderwerpelijke zijn iets zeer gewoons in het maleisch, ook bij het oorspronkelijk transitief verbum. Men kan bv. zeer goed zeggen: an is JI sal beli-lah äakoekäjin ïtoe, koop mi dat kleedje ; doch is, de intensief transitieve vorm, bv. hier RENE beli-ken-lah, meer in gebruik. Maar men kan in het onderwerpelijk voorbeeld „Sl boekâkan ook als nog iets anders beschouwen, wanneer men zich ut Ry DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Gl den zin als niet elliptisch voorstelt, maar hem aldus ontleedt: „ijö &slo „S) «ly boekâlah akan dáäkoe pintoe, waarin „S) duidelijk £$} als indirect object aanwijst. In dit geval is dan Sk) niets anders, dan eene bloote zamentrekking van & en „S), zonder dat daardoor @,» in qualiteit of quantiteit eenige wijziging ondergaat, eene zamentrekking, waarvan pag. 98 reeds gesproken is. Het volgende voorbeeld „um jj ke yk alle ds segalla àlim menjembahjang- kan majt Sjerif Hassan staat hier eigenlijk ter verkeerder plaatse. De heer de Hollander vertaalt het: alle wijzen baden bij of ten behoeve van het lijk van Sjerif Hassan, en dit drukt dan ook zeer goed den zin uit, maar de Maleijer denkt zich het lijk onder de regtstreeksche uitwerking van het bidden: alle wij- zen behandelden of bedienden met gebeden (besembahjangden) het lk van Sjerif Has- san. Als hij zich indirect, overeenkomstig de vertaling van den heer de Hollan- der, had willen uitdrukken, dat hij echter zelden of nooit zal doen, dan had hij gezegd „wm sj Geke (unie M-Els ge) ore Si) Ean): ple dee segalla _àlim Baes akan góena (akan fàidah-pada tampat) majt Sje- rif Hassan. | De tweede van emmrmanyy haken afgeleide beteekenis van den vorm „S)— heeft aanleiding gegeven, hem causativum te noemen. De benaming transitivum rectum komt mij meer omvattend voor, en Pd ORTHOGRAPHIE, Het suffix of, zonder klankteekens, gewoonlijk ‚s, heeft altijd het verspringen der verlengingsletter naar of haar ontstaan in de laatste syllabe van het grondwoord ten gevolge, die laatste syllabe moge «. open of @. gesloten zijn. a In dit geval gaat de } van het suffix verloren en staat alleen de * of de verlen- gingsletter verdubbeld, wanneer zij eene , of ‚s is, die dan nog den klinker — aan- neemt. | sle pertjäja; ed, of, zonder klinkers, ‚sues en és? pertjájdä-i; 3 ME ldd dd jie bahäroe; Or of, zonder klinkers, s° en dope bahárc-i, en „ew of, DE VORMVERANDER nne TA zonder klinkers, Cs bahárö-wis » läri B: In bet tweede geval gaat de sluitletter van het grondwoord letter op het suffix over, ter vervanging van de ); en wanneer is, dan verandert die in £S._ (ee Gr Lr ie djälan; vie, of, zonder klinkers, Pen dj ah | Lc Ch Ae paw), ge of, zonder klinkers, ssl lan pâ -Wi; hele zonder klinkers, Spe máso-kr. Afwijking. vC Enkele enden met den uitgang Ge ak of de as vi Ln _ alleen volgens de laatste schrijfwijze, of, hetgeen op hetzelfde ne hunne laatste syllabe in fatha open. ware. Bd, Pe: (78 (hd q ed £ EE Gs dan of Jas tTda* maakt niet His tidä- Ea maar 2155 | Voor woorden, die op eene diphthong (lampaw), bestaan nog twee andere wijzen van aansluiting var Lut woord als beginletter aan, Ee lam pau- WL 4 Hier wordt, ten overvloede, aangeteckend, dat de 5 aan het einde Wen eo ZN der klinkers geschreven woorden geene verlengingsletter (all …_s STA dad laatste letter. OORSPRONG VAN HET SUFEIX |. 5 Gen ) Dienaangaande durf ik mij geen oordeel aanmatigen, daar mijue onc nog niet tot eene bevredigende uitkomst geleid hebben. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 65 KRACHT VAN Ì EN BETEEKENIS VAN ee, 5 0E la: vr De kracht van \is, tot op eene zekere-grens, gelijk aan die van het suffix 5 als verkorting van Be akan, dat wil zeggen: de vorm ‚—is: — lr A, Het intensivum van het transitief verbum, eenvoudig of afgeleid, en daardoor een direct object aanwijzend. RA £ Cd (e % ad U EE ei % 5 urijs pereksa, onderzoeken; olaf 5 pereksä-ken en Aer pereksä-i, tels onderzoeken, intensief; Sla tjellop, verwen ; a tjellop-ken en ie tjel- rard rd (Ee teg See lo-pi, iets verwen, intensief; ls per-bänjak, tels vermeerderen; „Gi per- LL . bänjak-ken en Els perbánja-ki, iels vermeerderen, intensief. B: Een transitief verbum, met de beteekenis: het object maken tot, of behandelen als (objectief), of overeenkomstig hetgeen door het grondwoord witgedrukt wordt, welke beteekenis wij in ’t nederlandsch, in sommige gevallen, uitdrukken door de praefixen be of ver, of den SenTOHUIEen infinitief-uitgang en. Zoo hebben bv. de hierboven (5.) aangevoerde derivata op KS ve lári-ken, wiiee mitnpi-ken, „44m Sem- „2e vur vol bahjang-ken; leid pendjárd-ken; iele salämat-ken; Je) obat-ken; vu - (Eddie vg) Bs Ss kapärat-ken; Sr anoe-ánce-ken; Sr besar-ken; „So dóewä- ken; of sigeráhä-ken; Sla kapádä-ken, dezelfde beteekenis, als de „3 Vv van dezelfde grondwoorden afgeleide derivata op }: *l,a dóew ä-i; mn mid p 1-1; Egon sembahjä- -DE 15 5), sis pendjárä-i; verlede Baan óbä-ti; wl, âs „ Pd Le dd kapáraä-ti „JJ an oe- Aje besä-ri, sal, 4 sigeráhät-i; Sass kapádan. Het spreekt van zelf, dat overal, waar ai vorm e — gelijke beteekenis heeft met (Pe den vorm „S—, en waar men bij dezen laatsten, in den participtaal-infinitief passivi — (d.) het suffix „$ kan weglaten, dit ook kan geschieden ten opzigte van het suffix |. 5 64 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, Leut Gr GA ú Ee jes ter-pendjära, voor “bass terpendjárä-ï; EstAanjd ber-se mbah- ON en \ jang, voor glasems ter-sembahjä-ngi. Het is er evenwel ver van, dat men zich voor alle grondwoorden onverschillig van den eenen of den anderen vorm zou kunnen bedienen. Het taalgebruik is hier wet, en dat heeft zich in het malaka’sch dialect op eene beslissende wijze voor den vorm „S uitgesproken, hoewel niet in die mate, als het Batavia’sch dialect dit gedaan heeft voor den vorm © —, met nagenoeg algeheele verbanning van den vS broedervorm „S—. Men bezigt dus voor de verhoudingen, waarvan zoo even eenige voorbeelden gegeven zijn, bij voorkeur den vorm „S—. Het taalgebruik echter is grillig, en, heeft men reeds grondwoorden, die even goed den eenen als den ande= U” ren vorm aannemen, er zijn zelfs grondwoorden, die den vorm e— boven „$— verkiezen, zonder dat in de beteekenis van het grondwoord daartoe aanleiding besta, noch dat men daarmede ook maar de minste nuance van beteekenis op het oog hebbe. Zoo gebruikt men bv. liever CS) bát-ki, dan „Xl baik- Lef v rd ken, goed maken; verbeteren ; Zas námä-i, dan „ Sas námä-ken, benamen ; olens kasehä-nìi, dan dens kasE&han-ken, bemedelijden. Deze beperking van den vorm *— heeft welligt haren grond in het bijzonder ge- bruik, dat men daarvan gemaakt heeft. Met de ontwikkeling der taal, namelijk, moest men de wenschelijkheid inzien, dat het opmerken van de verschillende ver- houdingen van object, die soms bij een en hetzelfde grondwoord kunnen plaats hebben, niet aan den zin alleen wierd overgelaten, maar dat die verhoudingen door bijzondere grammaticale vormen wierden aangeduid en van elkander onderscheiden. Ter aanduiding nu van de minder regtstreeksche of minder nabij gelegene verhou- dingen van een object, koos men den vorm #«—, en het is alleen door de hem daardoor toegekende bijzondere kracht, dat hij zich van den vorm Be afgeleid van ze onderscheidt. Die bijzondere kracht en het daarin gelegen onderscheid van Ae openbaren zich in vier gevallen. Ln Wanneer ‘het grondwoord een substantief is, dat een levend wezen, of ook, DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 65 doch zeldzaam, een ander voorwerp uitdrukt, waaraan het denkbeeld eener zekere in het oog loopende wijze van handelen of eigenschap verbonden is, of wel een ad- jectief, dat eene wijze eener handeling of gemoedsgesteldheid uitdrukt, dan beteekent Ges het daarvan gevormde derivatum op „$, als de beteekenis van het grondwoord zich niet teven dien vorm verzet: het object maken tot, of" behandelen als objectief), het- geen door het grondwoord wordt aangeduid; de vorm «— daarentegen: het object be- handelen als (subjectief) of in de hoedanigheid van hetgeen door het grondwoord uilge- drukt wordt, of wel door eené wijze van handelen of gevoelen, als waarvan het denk- beeld aan de beteekenis van het grondwoord verbonden is. Rad fa rädja, vorst; je) rádjä-ken, fot vorst maken A, rádjä-i, op de wijze « van een’ vorst (subjectief) behandelen ps panglima, bestierder; „Slak pang lim ä- 2 ve ken, tof bestierder maken; as panglímä-i, op de wijze van een’ bestierder vou? ed (subjectief ) behandelen; pet > harima u, Wjger; B, »harimau-ken, tof lijger maken; - vr on harímä-wi, op de wijze van een’ tijger (subjectief ) behandelen; sn birah, eene En plant van het geslacht der keladiarum), bekend door hare jeulwerwekkende eigenschap ; EE biräahi, behandelen (aanzien, begeeren) met het gevoel van jeuk in de metapho- rische beteekenis van vleeschelijke lust, d. t. ook: verliefd zijn op iets (dir. obj.); vu- . . . . 4 4 — Oes f = : rig verlangen naar iets (dir. obj.); sle märah, boos; „ple märah-ken, boos ma- rd . vv) vr ken; sle márä-hi, boos zijn tegen temand (dir. obj.)s bekijven; Zas tamboeng, zl onbeschoft; brutaal; ME tamboeng-ken, onbeschoft enz. maken; de oorzaak zijn, f Nd dat iemand onbeschoft enz; ts; gpsei ta mbe-ngi, onbeschoft enz. behandelen; brutaliseren. - 2. - Is de natuur van een substantief van dien aard, dat daarvan door het suffix „5 een transitief verbum met een direct en een indirect object kan gevormd worden, dan heeft het suffix } de kracht, wan hetzelfde grondwoord een transitief verbum te 5 CA . . vormen, dat het indirect object van den vorm „S— tol direct object maakt en omge- keerd, hoezeer het indireet object alsdan gewoonlijk zonder praepositie onveranderd in den accusatief staan blijft en daarom welligt beter completief (het verbum aanvullend) direct object, of" tweede direct object kan genoemd worden. 66 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. „0E ts One dd Ed vn ok s), Zl anoegeräha, gunstbewijs; é jm 5 dla So, 5) anoegeráhä-ken hi- käjak pada sa-orang, aan iemand een geschiedverhaal geven, ais een gunstbewijs; On AIG ijk bo je, Ga noeger Amnaes Orang hikaäjah, iemand begiftigen met een | geschiedverhaal, als een gunstbewijs; evenzoo #$ karoenija. 9. Wanneer het grondwoord zelf reeds een transitief verbum is, waarbij ook cen indirect object gewoonlijk gedacht wordt, of kan gedacht worden, dan is de vorm Ce intensief en het direct object aanwijzend; terwijl «+ — hel indirect object tol direct object maakt en omgekeerd. Ook hier blijft het nieuwe indirect object, evenals onder 2 is opgemerkt, gewoonlijk in den accusatief, of, in de passieve wijze van spreken, in den norninatief. dd v eLe rd Zó sis Je me-nänam (r. E (änam planten) kätjang kapada ke- ve dd RA dd bon, boonen in den tuin planten; „AS SÄS de Kailke m@-nänam-ken kätjang rde Eapacn kebon, vene, doch meer intensief en een direct object aanwijzend; „sS (éS De) ag RER kebon di-tánä-mi kätjang (dengngan kätjang), de id dd vr Se tuin werd met boonen beplant ; A5 de APEN jl meng-ädjar beberäpa silmoe pada sa-Orang, aan temand verscheidene wetenschappen leeren (9; WE menen Sn ‚ hetzelfde, doch meer intensief en direct object aan- wijzend ; ie lp En) Jaen meng-ádjä-ri sa-Orang beberäpa silmoe, vemand onderwijzen in ee wetenschappen; Ë Joes de JE el padle me-lin- doeng soewätoe häl pada sa-ôrang, eene zaak aan iemand verbergen; Orres Tied 5 Ig 4 Eike me-lindoeng-ken. ERE hetzelfde, doch meer intensief enz., an ê ie Re. ie eas m e-lind d&-ngi sa-örang soewätoe häl, in het nederl. volmaakt hetzelfde, doch in ’t maleisch is En het direct object en DI ol completief. Men zou eenigzins meer overeenkomstig de maleische constructie kunnen vertalen: vemand onkundig houden van eene zaak. Men zal in de constructie van den vorm «— met eenen dubbelen accusatief mets Pd (*) Ik gebruik hier ‚allá alleen in dezen zin. AT DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 67 vreemds vinden, als men bedenkt, dat die in ’t latijn en ’t arabisch dikwerf voor- komt: bv. docere aliquem aliquid en celare aliqnem aliquid, staat vol- maakt gelijk met de twee laatste voorbeelden; en zoo heeft men bv, in het ar: BOREN ZS ER baas lala) Jeäm) askawce ’ssoeltäna soemma, zij hebben den koning gift te drinken gegenens S de Saey, Il ed., p. 122. Soms zou men zich het logisch verband tusschen het verbum en zijne beide ac= cusatieven duidelijk kunnen maken, door zich het grondwoord, dat dan natuurlijk een verbaalwortel moet zijn, met den completieven accusatief als een compositum te denken. > Zoe? DO ze N ebi lontar-bätoe, slteen-werpen; wlj Er gee me-lontärí sa-ôrang batoe, iemand steen-werpen of be-steen-werpen. Men kan evenwel niet altijd, wanneer men een transitief verbum op } met twee sabstantiva zonder praepositie verbonden aantreft, aan de verhouding ran dubbelen accusatief denken; het in het grondwoord liggend begrip verzet er zich soms met alle kracht tegen. Wanneer ik bv. zeg (aan) demand de deur openen, dan kan ik mij met geene mogelijkheid dien temand als eerste ende deur als tweede direct f b) - - „) object van de handeling openen denken, en in den zin ui ae * boek ä-i ver hamba pintoe is “U volmaakt identisch met „SU boékä-ken, en van den zin geldt hetzelfde, wat ten opzigte van „) „Uwl wands E51 also p. 60 gezegd is, Dre v d.i. es de deur, is hier het direct, Gen, ik, echter het indirect object, waar- vóór eene pracpositie is uitgelaten. Deze kracht, het indirect object direct te maken, strekt zich ook uit op, of heeft zich welligt het eerst ontwikkeld bij de indirecte objecten van oorspronkelijk intran- sitieve verba, en het is juist in deze intransitieve verba, als grondwoorden, dat. het verschil tusschen de vormen «— en dg afgeleid van ammrmaap haken, zich het sterkst geprononceerd voordoet. Drukt de vorm ie —, zooals hierboven gezegd is, eene witwerking op een object uit, die voor hetzelve de oorzaak wordt van een intransitief’ handelen, door het grondwoord uitgedrukt, de vorm „— maakt de intransitieve handeling transitief’ en stelt het indirect object, dat bij die intransitieve handeling behoort, als direct object woor de nu tansi- tieve handeling. 68 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. ce” LOIL pnde Ml — djälan, gaan; „Sla djälan-ken, doen gaan; Je djáläni, begaan; Gos AREN an) dedoek, zitten; „So ee doen zitten; dn doéd@-kis zitten op iels (dir. obj.), in de voorstelling van den Mal.: ee be-zitten, d. 1. de handeling ze ziten uitoefenen op tels; ‚as tidor, slapen; de os tidor-ken, doen slapen; pi tído-ri- be-slapen (iemand of iets-het tweede object is ler in dezelfde verhouding, als Cr Jm, v - ë S het object van ESjoo d oédE-ki); jeêl tängis, weenen; th tängis-ken, doen weenen; ook wel beweenen (weenen over) ; ONES tángi-si, beweenen, zoowel in de. be- teekenis van weenen over, als van weenen tot. 4. Is het grondwoord een intransitief verbum, dat zich echter laat oplossen 1n een transitief verbum met een direct object, waarbij zich ook nog een indirect object laat denken, zoo als bv. Or bErak, kakken =zijn’ drek (dir. obj.) lozen, en waarbij men nog kan denken aan een indirect object, waarop of tegen wat dit gedaan wordt, dan beteekent de vorm De nict alleen: de inlr. handeling doen verrigten, luer : doen kakken, maar ook: door die intr. handeling tets (dir. obj.) transitief behandelen als het in de intr. handeling verborgen direct object, dus Mer: als zijn drek lozen; wit- kakken; kakken, iets (dur. obj.y; de vorm „‚— daarentegen beteekent dan: het ún- direct object als direct object behandelen met de intransitive handeling (z. 5), dus hier: bekakken. Buiten het woord gis kentjing, is mij geen ander intr. verbum bekend, dat dezelfde etymologische eigenschappen bezit. — Zie de noot * op p. Sl. De groote overeenkomst tusschen de beide vormen bet en «— geeft aanleiding, dat zoowel in de spreek- als in de schrijftaal niet altijd bet door het gebruik ge- vesligd verschil in het oog gehouden en wel eens de eene voor den ander gezet wordt. Men geeft daarbij gewoonlijk de voorkeur aan den vorm De taal- vorschers moeten zich daardoor niet van het spoor laten brengen en daarbij aan duistere verhoudingen denken, die in ’t geheel niet bestaan. Ook beschouw ik het als mueeezifterij en een’ nutteloozen arbeid, als men in de _ 68 J ) gevallen, waarin beide vormen gelijke beteekenis hebben, nogtans tracht verschillen te ontdekken, waarvan de Maleijer thans volstrekt nog geen denkbeeld heeft, hoe- * EN Sm te en en a DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 69 zeer ik niet kan ontkennen, dat er grondwoorden zijn, die zulke fijne nuances van beteekenis toelaten. Ik noem den vorm «— fransitivum obliguum. 5 Hr ORTHOGRAPHIE. Oe Het verbaal-praefix „$ verliest, bij zijne aansluiting aan het grondwoord zijne Js ú wanneer het grondwoord met die letter begint, of het praefix … (z. hb. en 2) voor zich heeft, maar brengt in geen geval eene verandering in de eerste letter van het grondwoord teweeg. HE De Á a ie ete 2 radia: Ges Bets s) rämais sf pe-rämai; =) rädja; zy pe-rädja; uren ber-iste \ ri-ken; „Gw ó pe-ber-isteri-ken. 70 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. (RE Voorts geldt, aangaande de elisie der , hetzelfde als voor … (z. .), met de kleine wijziging, dat „s zijne , iets vaster houdt. Z. ook 5. enz. ev OORSPRONG EN KRACHT VAN PL EN BETEEKENIS VAN 5,6 EN 7. Pd De oorsprong en algemeene kracht van het praefix de verbaal, zoowel als sub- stantivaal, zijn bij no. 45 beschrêven. Van de daar opgegeven schakeringen voor het grondbegrip vóór of vooruit komen hier voornamelijk in aanmerking: aan den dug legging; voortbrenging; uitwerking en intensiteit. Het verbaal-praefix A is, in de eerste plaats en hoofdzakelijk: makend; vervaardigend; voortbrengend; bewerkstelli= gend; behandelend; soms met het begrip van voortduring. Het vormt van allerhande woordsoorten transitieve verba, met de beteekenis: het object maken tot, of be- handelen als (objectief), of + overeenkomstig hetgeen door het grondwoord uitgedrukt wordt, veelal even als ons praefix ver (*), bv. in verhoogen; verminderen; vergul- den. Het drukt daarbij meer bepaaldelijk, schoon niet uitsluitend, eene materiële uit- werking op het object uit. Het verbindt op de meest onmiddelijke wijze het sub- ject met zijn direct object en is daarom, ten andere, ook zonder het, in het oor- spronkelijke pra reeds liggend begrip van intensiteit, bijzonder geschikt tot het ge- ven van intensiteit, zoo ten aanzien der handeling, als der witdrukking, soms met het bijkomend begrip van materialiteit, aan transilieve verba, oorspronkelijke of afgeleide Gn (Sens (4) ). Hebben echter de suffixen AS en Ì zelven reeds gediend, om aan een oorspronkelijk transitief verbum meer intensiteit te geven, dan kan men bij £ GAUSS vo de accumulatieve vormen en (6) en Ean j} (7), wel is waar, nog aan eene door E te weeg gebragte verhoogde intensiteit denken, doch niet meer der handeling, maar alleen nog der uitdrukking, en het praefix # dient dan eigenlijk tot niets anders meer, dan om, in de schrijftaal en in een gekuischten stijl, aan een’ zin meer . ee . . . . € . sierlijkheid en rondheid, en aan de uitdrukking meer energie of emphasis te geven, (*) De verwantschap tusschen ons ver en het sanskritsche pra behoeft, dunkt mij, niet ver gezocht te worden. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. zl Het heeft dus, bij eenig verschil, veel overeenkomst met de suffixen on afgeleid van „Sl (z. 5) en ) (z. 4), en de vormen Ien of «…— zijn dan ook voor vele grond- 4 5 woorden zoo goed als van dezelfde beteekenis, als BE Eenige voorbeelden zullen verschil en overeenkomst ‚duidelijker maken. vr EE BE tGellop, verwen; lS per-tjellop = en tjellop-ken= =cijls tjel- 4 5 vu er v dos lö-pi, verwen, DOE Ee beewat, maken; doen ; Wok per EE tels ma- Luu’ ken , meer werktuigelijk; Den bewat-ken, iets maken, Bi sj rädja, vorst; aje pe-rädja, vemand tot vorst maken, bij voortduring, d. ù. als vorst erkennen; use, rádjä-ken, demand tot vorst maken, als afgesloten handeling ; la) rádjä-i, iets als (subjectief) vorst behandelen. Bij de zoo evengenoemde accumulatiën (6 en 7) zoude het nu twijfelachtig kunnen zijn, welk affix, ie of }, dan wel sen als het bepalend element te beschou- wen is; doch de natuur van den wortel kan hier de vraag oplossen. Is de wortel een transitieve verbaalwortel, in welk geval het veelal onverschillig is, welk der drie affixen zich aan den wortel aansluit, om aan de handeling in- tensiteit te geven, dan is het gewoonlijk het beste, K als bepalend en sierlijkheid, ener gie of emphasis aan de uitdrukking gevend te beschouwen. v ud er rid ved ie tjellop, verwen; „es pertjellop- ken=cilef per-tjellö-pi= „le tjellop-ken of ijk tj élló-pi, intensief en sierlijk, energisch of emphatisch, d. 1. dels verwen, met intensiteit der handeling en sierlijkheid, energie of emphasis der uitdruk- king. Verlangt de wortel, onverschillig van welke andere woordsoort, om een transi- tief verbum te worden, bij voorkeur het suffix de of. } boven het pracfix a Z00 als bv. bij de meeste intransitieve verbaal- wortels plaats. heeft, dan is het laatste be- palend en intensiteit aan de handeling en energie, sierlijkheid, of emphasis aan de uitdrukking gevend. A djälan, gaan; jas djälan-ken, doen gaan; ille per-djälan-ken, doen gaan, met intensiteit of materialiteit der handeling en sierlijkheid, energie of em- phasis der witdrukking; „Je djálä-ni, begaan, wies per-djála-ni, begaan, met intensiteit der handeling en sierlijkheid, energie of emphasis der uitdrukking. Ì DE VORMVERANDE en oa LEIS n of Ms gn 18 Nn of E hekend. en intensiteit aan et handeling ve 4 GA d \ Gb bänjak, den hf Pp er- bä Ei ak, iets vormaardoren; on rn ken, tels vermeerderen 5 intensief; on mäïn; spelen; 2 ef 5 pe Ee ze} ies iets dir. obj.); iets als speeltuig behandelen; es per- mäi n-k: NC tensief. Nn 0 î » Ee Ö ES K j Hf re oe e Ge 8 en nj verschillende betekenissen hanben } an moet het logis h v welke vorm als secundair grondwoord moet beschouwd orden. + Char ze or 5 eg ea Eu zl) rädja, vorst; _lf pe-rädja, als vorst erkennen; os - vorst maken; „Sles pe- -râdjä- ken nu kan beteekenen: 1. als en ee tensief; 2. tot vorst maken, intensief of materieel (bo. mel ceremo de handeling, en elegant, energisch of emphatisch, met betrekking tol Het kwam mij en voor, de © beschrijving der vormen 8, 6 te vatten. NS BR art t MRS A St Sd ei Ik geef daaraan de vo ole benamingen: B. Factitivum. Het is mij niet onbekend, dat de behaalag a matische terminologie eene andere beteekenis heeft, dan de vorm staat met causalivum; maar ik kon geen betere vinden; 6. Energicum (of, als men liever wil, emphaticeum) rectum. 7. Energicum (emphaticum) obliguum. u Zh 3 / 4 sä _ORTHOGRAPHIE. z. a. en 9. - AFLEIDING EN DETEEKENIS, Deze verbale accumulatie heeft tot stonde gn en derivatun en tot bepalend element het suffix gieken ultzisipels verkorting van en EN ve (TEE - DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 75 ed —x (Ì) verrigt (de handeling Î. doen verrigten). Voor substantivaal-wortels is deze vorm uiet in gebruik, ook niet vooralle soorten van partikelen. Van de mogelijk- id heid eener afleiding ook van deflexie— (q.) wordt hier slechts ter loops gewag gemaakt. (A Rd as), rapoh, broos; ale meräpoh, (L.) de hoedanigheid van broos aannemen, d. 1. Wer ed broos worden; sle me-räpoh-ken, de hoedanigheid van broos doen aannemen, d. 4. Ea u - doen broos worden; &&N lEngah, zorgeloos; «&ale me-léngah, zorgeloos handelen ; esse m e-l Engah-k en, doen zorgeloos handelen ; 55 sigerá ha, onverwijld ; 55de Oe ee e . ra DAL J $ Pd 5 . Là _ J me-njegeráha, a noden met iets te deg s Wss me-njegeráhaá-ken, si BIE GA ORANG doen spoeden, enz.; so) adoh, ach! wee! saiâe meng-edoh, weeklagen, „moiäe meng-edoh-ken, doen weeklagen. rd Vv Ef Het verschil tusschen de accumulatie go EL de flexie van denzelfden vorm (5. a), voor een’ adjectivaal-wortel, is — men ziet het onmiddelijk — daarin gelegen, dat de eerste tot een voortdurend intransitief handelen, de andere echter tot een zijn dwingt. A Add zl, räpoh, broos; „le me-räpoh-ken, de hoedanigheid van broos doen aanne- vz ze men; 5. a (yS)), broos maken; 5. a, (ememeng) doen broos zijn Daar het praefix , geen ander praefix vóór zich duldt, zoo heeft de onderw. accumulatie ook geene flexie a.; doch bestaan de flexiën b., @ en d., waarbij » als uitgevallen moet beschouwd worden. Deze zijn dan in vorm wederom geheel gelijk aan de corresponderende flexiën van ó. G 7 Ld … . . Wanneer men den vorm „$—» en zijne flexien b.,e. en d. ontmoet, 1s het in den regel onverschillig, welke van de drie mogelijke afleidingen men wil aannemen, bv. Ae Ie vuur v „ier ete p g; he, e …s _ vl B) (YS) Ep ete, ramboetnja ter-@rai (ter-Brai-ken) öleh áä- nein, voor 5. d.: heur haar werd door den wind gedwongen los te gaan (zich te ont- binden); voor 5. d.: los gemaakt; — gedwongen los te zijn. Ee e ö Ik noem den vorm wss het causativum van 1. ELEN 1 74 DE VERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAD. ME ORTHOGRAPHIE. Zie ph. en 5 DE BETEEKENIS 6 Pd „ van de accumulatie „S—», eene van de minder gebruikelijke, heeft verschillende Ze schakeringen, naarmate de flexie, of het derivatum en „{(b- 0f25) als grondwoord en het suffix ie (z. 5.), als verkorting van emnroraog he ‘als bepalend element, Eid dan wel het derivatum Dee (5) ee hier als verkorting van Ee akan) als grond- (IR woord en het praefix » (z. b.) als bepalend element moet beschouwd worden, en eindelijk ,‚ naarmate de wortel al dan niet een complement bij zich heeft. ve re fe a. FLEXIE En (B), SUFFIX Volgens de wetten der analogie, is hier de beteekenis: zoodanig op een object wer- ken, dat het in een’ toestand komt (een object in een’ toestand brengen), waarin het eene eenvoudige handeling, intransitief of transitief, verrigtende is, en men zou dus bv. de volgende geheel juiste afleidingen kunnen maken. Je djälan, gaan; JE ber-djälan (Rp), im den toestand zijn van gaan; gaande zijn; elles ber-djalan-ken, zoodanig op een object werken, dat het in den toestand komt (een del in den toestand brengen) van gaan; doen gaande zijn; 4 päkai, ge- bruiken; St ber-päkai, im den toestand zijn van gebruiken ; gebruikende zijns ast ber-päkai-ken, zoodanig op een object werken, dat het in den toestand komt, (een object in den toestand brengen) van gebruiken; doen gebruikende zijn. Ofschoon er nu inderdaad eenig verschil bestaat tusschen de beteekenissen der u Ci vr … . vormen „$— (5.) en „S—» (9), wanneer de wortel intransitief verbaal is, zoo zoude het toch in de meeste gevallen haarkloverij zijn, in een woordenboek ook nog het bestaan van dezen laatsten te constatéren, daar het toch in de meest letterlijke vertalin- gen geheel onverschillig is, of men bv. doet gaan, ele djälan-ken (5), of zi gaande zijn, les ber-djälan-ken (9). Bij transitieve Ve is het geheel iets anders. Daar toch dient de vorm ee (5.) nagenoeg alleen, om meer intensiteit aan de handeling te geven en een direct object aan te wijzen (de gevallen, waarin hij kan beteekenen: eene transitieve hande- DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 15 ling doen verrigten, zijn zeldzame uitzonderingen —z. p. à4.) en het verschil tus- schen de twee vormen is wezenlijk; doch men bedient zich niet anders van dezen vorm, dan wanneer de transitieve verbaalwortel het object als Geene bij zich heeft. vu dd ze sé päkai-bädjoe, een badjoe gebruiken (aan hebben); zi si ber-päkai- badjoe (6.), in den toestand zijn van een badjoe te gebruiken; een badjoe gebrwikende dd zijn (aan hebben); a vsi ber-päkai-ken-bädjoe, zoodanig op een object wer- ken, dat het in den toestand komt (een object in den toestand brengen) van een badjoe te GAO Gie EEn Eee Ee Der päkai-ken sa-orang bädjoe-rantai, iemand een kettingpantser doen aan hebben. gebrwiken (aan te hebben); een bädjoe doen aan hebben rd ed Doch ook onder die voorwaardeis de vorm „$— in zijne natuurlijke beteekenis weinig in gebruik. Hij heeft, zonderlinger wijs, meest altijd eene passieve betee- kenis: hij stelt, hoezeer geen passief element daarin voorhanden is, het object voor, als eene ng ondergaan hebbende, waardoor het in den zoo even omschreven toestand gebragt is. Lede es & 5 päkai- -tijang best, úzeren masten gebruiken (van een vaartwig); — ve ss Ee sij ber-päkai-tijang best, in den toestand zijn van ijzeren masten te ERGE & ; dn | ie 4 ij st éS Weste, ber-päkai-ken-tijang best, eigenlijk, volgens den vorm: in den toestand brengen van ijzeren masten le gebrwken, doch werkelijk: 1 den gebruiken ; toestand gebragt zijn van úzeren masten te gebruken; van ijzeren masten voorzien zijn ; en AGED dd dd et © vsi lS jr besar käpal-nja ber-päk ai-ken-tijang besi, het schip was gron en had ijzeren masten. (Sd De vorm Ss kan, in zijne BAKE zeer goed alle fe: aan- Le nemen; bij B. ee wordt het praefix De van het stamwoord geëlideerd , zoodat die flexie in vorm aan het stamwoord gelijk wordt. vc” G. DERIVATUM — „ (2), SUFFIX He Hier is de natuurlijke beteekenis: zoodanig op een object werken, dat het in den toestand komt (een object in den toestand brengen) van iets te hebben of met iets behebd te zijn; dan wel van tels te zijn van het subject; of eindelijk van eene intransitieve handeling te verrigten. Doch het suffix 4 sluit zich niet even goed aan alle derivata van den vorm — », hangende dit af van de natuur van den wortel, soms ook van het taal- gebruik. 76 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Syn Se ri, luister ; Sy) ber-seri (2) luister hebben ; huisterrijk zijn; op as ber- NC \ serï-ken, doen luisterrijk zijn; sjim) isteri, vrouw (echtgenoot) ; Sri) sj ber- EN . ni £ E . \ GA Oe \ : isteri, eene vrouw hebben; api ber-isterï-ken, eene vrouw doen hebben; tot Pdf vC” GS v \ vrouw hebben (ys ber-isteri-ken, B. van 5., beteekent: tof vrouw nemende u „yv vv” - 5 Ga d - Ô Een ze ES _ zijn), wo HÌ Gepetp beristeri-ken änak d&wa, de dochter van een’ god tot vrouw hebben ; sbs sigeráha, spoed; 5d ber-sigeráha, spoed hebben; met GE É Ae spoed; „JS EE ber-sigeráhä-ken, met spoed doen zijn; bespoedigen; &sel$ gelom- vur Sed bang, golf; deld; ber-gelombang, golven (wv. intr.); wel ber-gelombang- On 7 GER, s î ken, doen golven; zl änak kind; 5)» ber-änak, een kind ig kinderen hebben vS “ot v “ur “or (ook baren, intr.); vn ber-änak-ken, tot kind hebben, bv. z) Ep ber- änak-ken rädja, een’ vorst tot kind hebben. vS Pf Voor deze afleiding kan de vorm Se even als voor de afleiding «., alle fle- xiën aannemen, zoolang de beteekenis binnen hare natuurlijke grenzen blijft. Doch naast deze natuurlijke beteekenis bestaat er nog eene andere, die der analogie geweld aandoet. Daartoe is echter noodig, dat de wortel een substantief zij en een materiale, simplex of compositum, waarvan de wortel gemaakt is, als complement bij zich hebbe. En dan stelt de accumulatie weder, hoezeer er geen passief element in voor- handen is, het object voor als eene uitwerking ondergaan hebbende, waardoor het üù den toestand van bezit of behebd zijn gebragt is. vg Pf ven ä tepi emas, boorden van goud; gouden boorden; vn á ber-tepi emas, RE boorden hebben ; De An ber-tepi-ken emas, sce volgens den vorm: on den toestand brengen van gouden boorden hebben ; doch werkelijk: ú den toe- stand gebragt zijnde van gouden boorden te hebben; van gouden boorden voorzien zijnde, bv. dr ve dd Ad ee, GA: grtn selenda ng ber-tepi-ken emas, een sluijer met gouden boorden 2 Gre (die er aan „gemaakt zijn); een ES tijang besi, masten van ijzer; ijzeren masten; sus Sp vu 1 ber-tijang besi, úzeren masten hebben ; oe sp ber-tijang-ken bes1, eigenlijk, volgens den vorm: u den toestand brengen van ijzeren masten te hebben, doch | j | d DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. WT werkelijk : in den toestand zeen agt ga van üzeren masten te hebben: van ijzeren mas- Urd _ten voorzien zijnde, a Pen: JES BEG käpal‘ber-tijang-ken besi, een schip met ijzeren masten (aj er ingezet zijn); ss alors käpa-2 däoen nipah, tijdelijk en los schutsel van ol bladeren op het boord van een laag vaartuig, tegen het inslaan der golven; ks) hb ris, 3 ber- käpa-2 däoen nipak, zoodanig schut- vr on: EG sel hebben; aâas lo Srei ber-käpa-kápaä-ken däoennipah, eigenlijk, vol- gens den vorm: út den toestand brengen van zoodanig schutsel te hebben, doch werkelijk: in den toestand gebragt gj van zoodanig schutsel te hebben ; van zoodanig schutsel voor- L Ad v Ze Ed Cie GZ zien zijnde, bv. aâö wold wr view sampan ber-käpa-kápä-ken däoen nipah, een bootje met zoodanig schutsel ag er aan gemaakt 15). Geeft men in deze voorbeelden aan Ae ber-tepi-ken, es tijang-ken en SrSs ber-käpa-kápaä-ken hunne EE beteekenissen (z. 5) en ber- Pd dg e äanak-ken en vr Jr Sj} ber-isteri-ken, hierboven), dan verkrijgt men, wel is waar, de even goede vertalingen: een sluwyer, hebbende goud tot boorden; een schip, hebbende ijzer tot masten; en bootje, hebbende nipah-bladeren tot schutsel; maar dan is men ook sendnd zee, het complementair verhoud te Wennen dat toch onge- eg twijfeld tusschen _„& Ep en (gee) Emas, ë tijang en > best en tusschen GS, 5 45 rl käpa-2 en AE SE däoen-nipah bestaat, om de complementen Gek pd rd st 0 € eet EN &H wsld tot objecten eener handeling te kunnen maken. ed y. DERIVATUM Ge PRAEF. Onze vorm is, in dit geval, eigenlijk niets anders, dan de flexie Ip. van het de- rivatum 5., doch staat hier, in het gevolg van twee homonyme derivata, om de eigenaardige beteekenis, die hij verkrijgt, wanneer hij gevormd is van transitieve verbaalwortels met twee objecten, waarvan het indirecte tevens als complement van den wortel moet genoemd zijn. Bij den wortel is het complement door de praepo- eg sitie io dengngan, met, daarmede verbonden; bij het derivatum 5. kan, bij de flexie Wp. van die laatste moet die praepositie uitgelaten worden. En dan is de be- teekenis, weder geheel tegen de analogie, eene participiale perfecti passivi: het ob- 18- DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. ject wordt voorgesteld als intensief ondergaan hebbende eene handeling, uitgedrukt door den verbaahwortel en nader gequalificeerd door het complement. idd OG A6 «5 täatah dengngan intan, met diamanten inleggen; zl NAS) eb u ad Ád (0 (0) £ CG dra dd tätahken (dengugan) intan, hetzelfde, intensief: ve vl vecan h-ken 8 ER GL Cn E intan, met diamanten ingelegd ; Be wid ul) Tkat dengngan emas, mel goud 5 4 ENG Id Old invallen: (ges) (WE) GAG) rkat-ken: (dengngan) emas, hetzelfde, intensief; 5 CTED red veel 9SGsp ber-ikat-ken emas, mel goud ingevat. De gevallen, waarin dit derivatum zonder qualificérend complement van den wor- tel gebruikt wordt, zijn hoogst zeldzaam. Daarbij moet men zich dan iets onbe- paalds (en daarom niet uitgedrukt) als complement denken. (Nd Fed Edd U veys keris ber-tätah-ken, een dolk, ingelegd met heteen of ander. v Ik stel mij voor, dat de Maleijers, bij het toekennen aan den vorm „S—s van de hierboven beschrevene abnormale beteekenissen, ongeveer op, de Me wijze, 200 al niet gedacht of geredeneerd, althans gevoeld hebben. _» Het praefix „ drukt „genoegzaam uit, dat het subject zich in een’ toestand bevindt; het suffix He » met zijne makende, bevelende kracht, toont verder duidelijk genoeg aan, dat het »subject zich niet in dien toestand bevindt uit zijne eigene natuur, maar daarin als „object gebragt is door eene uitwerking van buiten, en ver tegenwoordige das het e » passief element, hier jp ter (z. CG), in de accumulatie Hen >, die dan den toe- »stand voorstelt, waarin iets gebragt is door eene daarop volta uitwerking. Of de > wortel der accumulatie substantivaal, dan wel transitief verbaal, of het comple- „ment een adjectief, dan wel een direct of indirect object zij, dat kan ons wet- »nig schelen; men begrijpt ons toch wel.” En in der daad, als men in de anomale hetegkenisen der afleidingen «. en 6. het, door. He vre ed passief element y den vorm ws werkelijk aan- J hecht, waardoor men De verkrijgt, dan a de beteekenis geheel met den - rd vue er rde vorm overeen: se ÈÌ Sis te-ber-päkai-ken tijang besi (4); Sr JÓs =>) - ee rd bin SA te-ber-käpa-kápä-ken daoen nipah (@). In die gevallen zou men dus des noods, hoewel vreemd genoeg if kun- DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 0 Ke nen beschouwen als eene verkorting (aphaeresis) van gn „5, d. van het stam- v” woord oe —j) EN ik gevoel mij zelfs genoopt, zulke gevallen in mijn woordenboek op die wijze te behandelen en duidelijk te maken. De afleiding „. onttrekt zich echter aan die uitlegging. Het behoeft naauwelijks nog aangeteekend te worden, dat bij alle complementaire composita het suffix we zich altijd aan het hoofdwoord hecht en het complement onmiddelijk op zich laat volgen. dE Ik noem de accumulatie _S—» omusativum van 2. (possessiwo-causalivum), wan- 3 neer — „ (2) grondwoord is en de wortel geen complement heeft, en participium neutro-passivt, in alle andere gevallen, wanneer de wortel van een complement voorzien IS. Cc Eene analoge vorm +— » (z. 4.) bestaat niet. ee dd 10. 5 —j ORTHOGRAPEIE. Zie B. 3 en 5. BETEEKENIS. Eje accumulatief is mets anders, dan het intensiwvum of energicum van den Jen vorm id ev — , grondwoord — 7 (2.), gevormd door de aansluiting van het praefix » (z. 9.) of hier, bij elisie, 5, en nog minder menigvuldig, dan zijn grondwoord ve” AN RAE Id gie Ge pest ber-isteri-ken, eene vrouw doen hebben, „Syiwss pe-ber-isteri- ken, hetzelfde , met intensiteit Hen handeling en energie, emphasis of sierlijkheid der É Ze Cit uitdrukking. In stede van dit ge en vindt men gewoonlijk, bij syllabale meta- Lv Ge thesis , pies sj be-per- ist erï-ken, dat echter eigenlijk is: de flexie b. van den vorm b., voor den wortel sjed isteri, vrouw, en dus beteekent: bezig zijn met £ demand tot eene getrouwde vrouw te maken. 80 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 11. [OM TRS ORTHOGRAPHIE. Aangaande het praefix BE b. De klankwijzigingen, die door de aansluiting van het suffix l in het grond- woord of in het suffix zelven ontstaan, zijn geheel gelijk aan die, door en aan het suba ez 5 vr op 3 ak of ) te weeg gebragt, ook met dezelfde afwijking voor woorden, die ) a* (wat hetzelfde is) uitgaan. ev rd KRACHT VAN „ EN vr Aangaande „} z. b. en 9. Den oorsprong van À vermeen ik in het Sanskrit te moeten zoeken, waar men vier suffixen heeft, die daartoe kunnen medegewerkt hebben. 1. Het krit—suffix at (masc. an), dat dient, om van transitieve verbaalwor- tels participia praesentis activi (*) en passivi te vormen—Bopp, krit. Gramm _ der Sanskrita- Sprache, 1848, { 928 en 552. 2. Het unadi—suffit an, dat nomina agentis en appellativa vormt —Bopp, 6 978 (8). 5. Het unadi— suffix wan, met de kracht, adjectiva en nomina agentis te vor- men —Bopp, 6 975 (58). 4, Het taddhita— suffix wat (masc. wan), dat oorspronkelijk eene gelijkheid, gelijkenis of overeenkomst schijnt aan te duiden en substantivale in adjectivale pos- sessiva (**) en adverbia vormt —Bopp, 6584 en 259, en Wilson, Sanskr. dich Al die eigenschappen der vier genoemde Sanskrit-suffixen nu, vinden wij, met verschillende schakeringen, en zelfs met een’ nog grooteren werkkring, in het mal. pd C suffix ) vereenigd. Die grootere werkkring ontstaat voornamelijk door het nog bijkomend begrip van veelheid, hetzij in getal (meer dan één persoon of zaak), (*) In het persisch vormt het suffix ll an participia praesentis activi. U. Ea (**) In het persisch is ls ban bezitter. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 81 tijd (herhaling eù voortduring) of ruimte (meer dan ééne plaats), zoo als uit de betrekkelijke vormen zal blijken. dende kt nn hd Het vormt dan ook, op verschillende en soms uiteenloopende wijze: participia activi, praesenlis en perfecli; participia passivi, praesentis, perfecli en futuri (ge- rundiva); adjectiva en adverbia, die zich echter, bij alle verschil, op het grondbegrip van toestand, overeenkomst of veelheid laten terugbrengen. Re (Sa BETEEKENIS VAN nb «u. Voor verbaalwortels, Participaal-infinitief (vr. Rp), met veelheid. sl gädoh, tieren: zl ber-gädoh (r. b), terende zijn: one ber- gádo-han, terende zijn, met hun velen of van verschillende zijden : jas pan- tjar, gudsen ; an ber-pantjar (r. b), gudsende zijn; wp ber-pantjä- ran, gudsende zijn, bij herhaling en voortduring (veelheid im tijd), bv. bloed; ten hamboer, zich verspreiden : Be ber-hamboer (r. Kp.), zich verspreidende zijn : KE a Kd EN wssn ber-hamb@e-ran, participiaal-infinitief praesentis: zich verspreidende zijn naar verschillende rigtingen (veelheid in ruimte)—s participiaal-infimtief" perfecti: zich U” verspreid hebbende zijn naar verschillende rigtingen, d.1. verspreid zijn; „SS tikam, vr Leet steeken : Re ber-tikam (r. B), stekende zijn : Jel ber-tíkä-man, stekende zijn, met Jun velen, bij voortduring en van verschillende zijden (veelheid in getal, tijd en ruimte). Hier is —» (r. B.) als grondwoord aangenomen, waaraan het suffix ) nog het begrip van veelheid geeft. Maar men zou ook den substantivaal-vorm en (40.) voor verbaalwortels, die, even als ons gelier, geguds, gesteek, veelheid aanduidt, als grondwoord en het pracfix 5d als bepalend, d.i. eene parlicipiaal-infinitive beteekenis (z, 2.) gevend, Kun- nen beschouwen, en dan zou men nagenoeg tot dezelfde beteekenissen van den vorm ves komen, met dat kleine onderscheid alleen, dat hier meer toestand, daar meer handeling uitgedrukt wordt. Daarbij komt nog, dat de meeste sub- ' stantiva deverbalia van den vorm Ean niet gebruikelijk, of liever in onbruik. ge- dato \ raakt zijn, zoo als „mas gádö-han, wed; pan-tij@-ran enz, vu 82 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, B. Voor substantivaal-wortels. Hier wordt aangenomen, of liever herinnerd, dat alle rededeelen substantiva kunnen zijn. Het natuurlijkst is hier, (2) als grondwoord aan te nemen en a zich daar- aan bepalend, d.i. meer en bepaalder toestand aanwijzend, te laten aansluiten— iets, dat wij moeijelijk in ’t Nederl. kunnen uitdrukken, daar ee zelf reeds toestand uitdrukkend is. Daardoor wordt dan soms eene bijzondere nuance der verhouding — Ore (Se uitgedrukt. De veelheid, die de vorm y°—» soms uitdrukt, is meer toe te schrij- Ee 5 v 5 ven aan de natuur van den wortel, dan aan het suffix Ans, 1e AT à ji (NE rd zijns in vijandschap levende zijn; w’yimp ber-seter@-an, vijandschap bestaande Pe zee (plaats hebbende) zijn : elo dämai, vrede; za , ber-dämai (2) vrede hebbende } vS LT Dzn zijn; pledp ber-dáma-j Ane vrede bestaande (plaats hebbende) ZOE ce pätoet, behoorlijk: behoorlijkheid, Ú ber-pätoet @ behoor lijkheid hebbende zijn; Sis ber- -pát@-tan, hetzelfde, meer toestand aanwijzend; behoorlijk ; in overeen Ss, stemming met...; bn pandjang, lang; lengte; én ber-pandjang (2), CANT Ne lengte hebbende zijn; wii ber-pandjä- ed hetzelfde, meer toestand aanwij- zend; in de lengte getrokken; langwijlig : ES säma, gelijk; hetzelfde; gelijkheid; dd Pe pws ber-sâma (2), gelijkheid hebbende zijn; o°lomys 'ber-sámä-an, hetzelfde, meer toestand aanwijzend; in gelijkheid zijnde; mans zijnde; overeenstemmende met...; &lu sälah, afwagkong; gls ber-sälah (2), afwijking hebbende zijn; wrds ber-sálä-han, hetzelfde, meer toestand aen in afwijking zijnde; ver- a schillende van... ; ANG p@loh, tiental; àl,» ber-p@loh (2), tiental hebbende zijns. ev 7? werlis ber-poélo-han, hetzelfde, meer toestand aanwijzend; uit tientallen bestaande. De kortste, algemeenste en voor mijn woordenboek beste wijze om de beteekenis Cd Ca k van den vorm we—,: voor een’ substantivaal-wortel uit te drukken, is welligt: in den toestand 2. zijn. vo Ce E Voor sommige wortels is de beteekenis- van den vorm °—» ook adverbiaal— z, 87 —, zoo als uit de gegeven voorbeelden blijkt. Âw seter@, vijand (persoonlijke): , plus ber-seterce (2), een’ vijand hebbende EN EE Bei dn do in pn DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 85 12. r— OF REDUPLICATIE VAN DEN WORTEL. ORTHOGRAPHIE EN UITSPRAAK IN HET ALGEMEEN. Men drukt in ’t maleisch de reduplicatie (verdubbeling), die zich overigens alleen tot den wortel bepaalt, op tweeërlei wijze in schrift uit. a. door letters; rd B. door het cijferteeken (ZS) angka) r, 2. De schrijfwijze met de r is meer algemeen; doch geeft men in enkele gevallen, waarop hieronder zal gewezen worden, de voorkeur aan die met letters. In mijn woordenboek zal ik overal de angka gebruiken, doch de transseriptie voluit schrij- ven, wanneer er klankwijzigingen plaats hebben. Elke wijze heeft hare eigene orthographische regelen. | ze De reduplicatie wordt zooveel mogelijk als één woord geschreven. ra dd 5) eet Oe geile djälan-djälan; is tentoe-tentoe; mslashh bägoes-bägoes. Woorden van twee opene syllaben, waarvan de eerste lang is en eene fatha (a) tot klinker heeft, verliezen, wanneer zij geredapliceerd worden, in het grondwoord hare verlenginssletter, maar behouden die in de reduplicatie. ese dd Edd Es laki-laki; fap) radja-rädja; p Lowa sama-säma; eolS kata-käta, Zand 5 | 55) apa-apa. De twee eerste woorden vindt men meest voluit geschreven, deer zouder de r. \ Is de klinker der eerste syllabe van zoodanige woorden een andere, dan be- houdt men, vooral als men zonder klinkers schrijft, gaarne de verlengingsletter, doch bedient men zich in die gevallen’ liever van de r. » 2 , ’ pep YEritjeri en „aje tjoéritjeri; doch beter ra tjeri-2; Jalas À gila-gila en als, gila-gila, doch beter ras gila-2. Voor woorden met twee opene syllaben, waarvan de eerste lang is, geldt de zoo even gegeven regel ook, wanneer praefixen er zich aan aansluiten. - dd d » belts » Nd lie me-ngáta-ngäta; ess pen-tjoerl-tj@ri, ED sms pen-ljori- a rad tjeri; doch beter r ‚ais pen-tj@ri-2, - dier DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE van eenig pracfix ondergaan heeft, ‚ leeft ook in de herhaling voort, ISIS ,s pk oel- pek oel, JSyelcae ER m@koel, en v - In e- m ck oel-p @k oel; 5 wijs tidor-tidor; jojo pensdorn v 7 rent dn pe-nidor-tidor. Eon gevole van dezen regel is ook, dat, wanneer in de redup rx (15) en od B4) de wortel tweelettergrepig is, met eene }_ raefixen en e in &e en #5 veranderen, dan de in de e WoO fi ë het bnn (z. a. 1.) reeds naar den wortel medegesleepte k van den blijft bestaan, maar daar ook, als men voluit adt hide in ge wordt, met geheele wegvalling men de } of haren représentant, Od GA Se hd ij kJ Es meng-erti- -ngerti, gewone Nan m e- ngerting erti Le C£ 9 Oel AREN ES ngerti-ngerti, van wo) ertij Aalâialiëe meng-ätjapngätjap, me-ngätjap-ngätjap of meng-ngätjapngätjap, van Al ätjap peng-äpa-ngäpa, gewone uitspr. pe-ngäpa-ngäpa of peng-ng äpa En ON ENE: He | Men kan denzelfden regel ook toepassen (doch ik beveel die toepas op den reduplicatieven vorin rs (15) voor wortels, die met Le) Di in het simplex (z. B), in de gewone uitspraak, de , van het pracfix hd 5 trekken; maar dan vervalt ook de * in het eerste gedeelte der reduplica v rad v td En e Es 7 3 EL ale Hi con 8 E vb wsflp be-rängin-rängin, doch niet wil welp ber-ängin rä A wel ängin. | De wijzigingen, die door de aanhechting van suffixen ontstaan, zijn: catiën dezelfde, als voor gewone woorden. ; wpd gel Te SSS a pa- Apâ ken; visila of, zon lj sille dj älan-dj álä-n1; UGS, of, zonder en, SUS of sus (rdt) rde DIe 5 5 kátäi; „Sub paätoet-pätce-tan; wils en gilden rice 1 4 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 85 El 0 ed ZE Ez rd Het cijferteeken r 2, „o Es angka deewa, of ook eenvoudig &S£) angka genoemd, is in ’t maleisch schrift eene abbreviatuur en staat in de reduplicatie in stede van het oorspronkelijke of door affixen euphonisch gewijzigde grondwoord. CNG 5E Ce Che vgl djälan-2, voor /lsäla djälan-djälan; re) rädja-2, voor fa) ra- dja-radja; ral&e me-ngäta-ngäta-2, voor wolsiëe me- ngata- ngäta; HE he Dre vS zee meng-äkoe-2, voor LSl&Cäe meng-äkoe-ng äkoe; RT apa-2-ken, voor „S1455) apa-ápa-ken. Voor de reduplicatie van grondwoorden van meer dan twee syllaben bedient men zich altijd van de angka. rd Voor reduplicatiën met de suffixen } i (z. 4) en ) an (z. 29) bestaan verschil- £ = Pal lende schrijfwijzen. Ik De meest gebruikelijke is de „angka tusschen grondwoord en suffix te zetten. LE 3 bs SA rl style, of, zonder klinkers, s*rjle of ger „le djälan-2-i, voor „dsäla, of, illa djälan-djála-ni; sruolf, of, zonder klinkers, ews of dr reels kata-2-i, voor ;&&S of, zonder klinkers, e°4&S of csi k atas id Gig Leder zonder klinkers, , k áta-1; rel pätoet-2-an, voor „Jëölb patoet-pátce-tan; rdt gil MED) Es ze 2-an, veor „Sas gila-gild-an. 2 Wanneer het grondwoord op eene geslotene syllabe uitgaat, dan laat men ook wel, instede van de suffixen, de laatste syllabe van de reduplicatie, wanneer zij voluit geschreven is, op het cijfertecken volgen. dd v LA vre djalan-2 -nl; rel pätoet-2-tan. - Ik heb besloten deze schrijfwijze voor mijn woordenboek aan te nemen. Eene minder gebruikelijke, doch daarom niet minder goede schrijfwijze is, dat men den wortel volgens de regelen der orthographie met zijn suffix verbindt er het herhalingsteeken daar achter of boven de laatste letter van het woord zet. 86 DE VORMVERANDERINGEN DER manen d de Pd Dj Gen lä Tl an - ryle djála-ni-2 of Dee dj á la=n is ge iS gilä-an-2 E) Of In ook wel eens weggelaten, welke schrijfwijze echter niet aan te bev aa ve v d Ed Je, voor wird; ; reld „voor inE Ted J. Hetzelfde heeft plaats, ten opzigte van het suffix } (z. 4), wann veruslf voor ce rds of “eres. DE KRACHT. der reduplicatie in ’t algemeen is veelheid; daaraan sluit zich, al naar during, gewoonte of natuurlijke eigenschap; en uit een en ander is al « klaren het vermogen der reduplioatie, om van sommige verbale en substan woorden , andere woordsoorten (substantiva of adverbia) te vormen. “Voor verbaal-wortels in ’t bijzonder is zij van dien grooten omvang zij: tn het geven van intensiteit aan de handeling, of in de aanduiding, dut deling bij herhaling, voortduring, wil dE of. natuurlijke eigenschap, te gelijk ‚ wederkeerig áf op onderscheidene. wijzen Kak plaatsen verrigd za » läri, loopen; ) läri-2, hard loopen ; gel rätjoek, pruilen; tj en ‚_ gedurig ne : RN tikam, steken; es trkam-2, wederkeer EM (SE 6 Cie Lompat, springen; wil lompat-2, heen en weder springen; el sian NE GRE JRE. Re vigten, vr ë oenting-2, gedurig ian ; be De E95 OD MA gedurig scheppen En hiermede is dan ook de verklaring gegeven van alle reduplicatieve van 15 af tot 22, voor zoover zij van verbaal-wortels afstammen. Voor gro den. aan andere woordsoorten ontleend, zijn de respectieve reduplicatiën Se 18., 91., 105., 104, 105., en 106) na te zien. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 87 Sommige verbaal-wortels gaan door reduplicatie in het substantief of adverbium over.—z. 49. en 91. ed vr 95: U’ LE ie ORTHOGRAPHIE, gaperen 12. AFLEIDING EN BETEEKENIS. K . Cen od » Ie …. Het is de vorm ge—» (ÂL), met reduplicatie van den wortel, en bij de daar- „ Ed Td voor gegeven beteekenis komt nog, als dit niet reeds in den vorm wij Uitge- drukt is, dat de toestand van twee zijden, bij herhaling of voortduring plaats heeft. Onee Ge Waar de veelheid reeds door den vorm ye—> uitgedrukt is, geeft de reduplieatie slechts noe intensiteit. ORTHOGRAPHIE. ZIE en AFLEIDING. Deze accumulatie is ontstaan door de zamenstelling van het grondwoord met de daarvan gevormde flexie of afleiding ne (a. of 1.). Het hangt geheel van de na- tuur van het grondwoord af, of de reduplicatieve aanwas flexie of derivatum is. —z. a. en Î. Men zou ook kunnen zeggen: zij is de verdubbeling vana. of f., met euphonische onderdrukking van het praefix f in het eerste lid. BETEEKENIS. Zij geeft miet alleen eene herhaling der handeling —» te kennen, maar stelt die handeling ook voor als op verschillende wijze, naar verschillende rigtingen, van twee tegenovergestelde zijden, of bij afwisseling plaats hebbende, al naar de natuur van het grondwoord. Zed —xs (A-)- ge EAI, Gri Ss pekoel, slaan; JSsee JSS p@Ekoel-me-mcekoel, bij herhaling, van twee DER M DE V vo RMVERANDER ENG tegenovergestelde zijden en bij afwisseling slaan; &s ‚ tim ba ng: 5 wege Ll, EE houden ; Ereho Ema hasbanr me- nimbang, van On het Kn rd Oee rop od 3 lin Eje s@rat, schrijven ; dd. jg s@rat- Mm e- Eg eén EO ven, X RE (le): Gn? ON RE és sErong, schuin; &jsve me-njerong (L), van de regte lijn df Ae Eje SErong-me-njêrong, van de regte lijn afwijken, naar ve ee en bij afwisseling, nw eens naar de eene, dan weder naar de andere ereen djoeng, een uitstekende hoek van 't land; Zie me-nandjoeng v Iser (AN omvaren; Eike #sdì tandjoeng-me-nandjoeng, verschillende hoek: In het volgende voorbeeld is het begrip eener handeling zoodanig ve wij daarin niets anders zien, dan een adverbium. rd das sabelah, (h. van belah) op de eene (andere) zijde; ze Eeen _ORTHOGRAPEIE. zie hb. en’ 12% AFLEIDING EN BETEEKENIS. is. Hdi, of deken is ook Ee keda cigenscha gtt or ek (B). Ge itoeng, tellen; el Dj Ë loen DEE -itoeng, tellende en weder telle de Ge van weêrskanten tellende zijd. afrekenen; kai tambah; baange He tam bah-b er-tambah, bij herhaling bijvoegende zijn. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL: 89 — (2). dia (Ted UA = ge hak, regt; Ger ge hak-ber-hak, van beide zijden regten hebbende zijn; oe jur? ORE SE En ss) imo soehbat, vriendschap; wmo wss soehbat-ber-soehbat, weder- keerige vriendschap hebbende zijn. ? a. ZELDZAME VERBALE DERIVATA. Ik noem de ondervolgende afleidingen zeldzaam, omdat zij slechts bij enkele grondwoorden voorkomen, ofschoon die enkele gevallen van algemeen gebruik zijn. Ik heb er nog niet meer, dan twee ontmoet, en daarvoor zijn de formatieve elementen: bijvoeging en verandering van klanken en reduplicatie. Aanwas Aanwas E 8 ì Grond woord. Graphische ophelderingen. achter. voor. 4 Het punt beteekent de beginletter 26 —/e van het grondwoord. De drie klinkers en de twee pun- Er ele ten, waarmede de reduplicatie be- hebd is, geven respective de veran- of medeklinkers van het grondwoord ondergaan. Het voorkomen der re- duplicatie, zoowel in de 1° als 3° ko- lom, beteekent, dat het klankgewij- zigde woord het grondwoord zoowel Í deringen te kennen, die de klinkers kan voorafgaan, als volgen. gd y 26). B zel AFLEIDING, In dezen vorm treedt eene J achter de eerste letter van het grondwoord, aan welke zij hare vokaal ontneemt, doch daarvoor eene doffe e — (e) in de plaats geeft. Í 12 90 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. KRACHT DER J D4 EN BETEEKENIS VAN di De J heeft hier eene frequentatieve en daardoor ook, al naar mate van het grond- woord, qualitatief versterkende kracht; zij duidt eene veelvuldige herhaling en de daar- door veroorzaakte wijziging in de qualiteit der handeling aan. CEI vr uriss kepas, schillen; uebls kelcepas, schilferen; EEn sidik, onderzoeken ; Gea selidik, naauwkeurig onderzoeken ; exploreren. De zoo gevormde woorden zijn weder de wortels voor eene reeks van afleidingen. 2 rd 2 - fe Ld P. en, Pp. ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. Deze vorm is eene variérende reduplicatie (reduplicatio varians) (*), d.i, eene redu- plicatie, met verandering van een’ of meer klinkers of een’ of meer medeklinkers van het grondwoord. Het geredupliceerd gedeelte kan het grondwoord zoowel voor- afgaan, als volgen. BETEEKENIS, ALS VERBAAL-VORM. Hij drukt met alleen eene herhaling, maar ook eene verscheidenheid der handeling 2 uit, d.d. hij stelt ook de handeling als naar verschillende rigtingen (in ’s Kreuz und in die Quere), dus ook wederkeerig plaats hebbend voor. gn „ Or Sms SESOCP, zich bukkende ergens in- of door- gaan; il Âsgs sESOep- säsap, hetzelfde, bij voortduring en naar verschallende rigtingen ; Ä) celang, dels bij Dee 5 herhaling doen; &) ë celang-äling, hetzelfde, heen en weder, naar verschillende righngen; ‚sj tjerai, scheiden; wit elkander gaan ; 5 Le tjerai- -berai, uik v ol uf es elkander gaan naar alle rigtingen; &öl oentang, dobberen; ë é) oentang-an- ting, dobberen, naar alle rigtingen; £S5 terka, gissen; raden ; Tj Gs terka- dd terki, of ook se tekä- tek1, wederkeerig raadsels opgeven en oplossen (intr). (*) Of bonte reduplicatie (reduplicatio variegata)? DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 91 Dergelijke afleidingen laten, als wortels, weder eene reeks van flexiën en aflei- dingen toe. y. VREEMDE EN GEMENGDE VERBALE DERIVATA, Onder vreemde vormen versta ik die, welke in eene verwante taal in algemeen of menigvuldig gebruik zijn, zich in ’t maleisch echter tot enkele woorden bepa- len. Ik heb er twaalf (zuiver of gemengd) in de maleische geschriften of in de levende taal aangetroffen, waaronder twee (28 en 52) primaire. Pd rd vr De formatieve elementen zijn: het praefix £$, de suffiken ) an, „S en } en 5 eene ingelaschte p tusschen de eerste en tweede letter van het grondwoord. Aanwas . Aanwas Ì Grond woord. Graphische ophelderingen. achter. voor. 28 — GAS ge / 29 Gh — CE $ 4 / Rais E es D4 81 e mc ( s$ a 4 DAs 0 e De punten ©, ® en ® stellen de eerste letter van het grondwoord met 32 vd 9 od de doffe e‚ de oe of de o, dus de sylla- vs DA ben «@, soe en vo voor. © j 83 Ee vd 6 © 34 C° 2 Zia ed y el Aanwas “Aanwas Grondwoord. achter. ú A AGNOOT V 85. Ot | (se Het praefix &S sluit zien aan de vanden, zonder eene beginletter daarvan te veroorzaken. Ik ken slechts En voorbeeld, woord nog eene euphonische nasaal vóór de beginletter aanneemt: A di-an voor weids 5 ke- óedi-an. OORSPRONG EN KRACHT VAN WS Daaromtrent waag ik niet eene verklaring te geven. De Hollander steunende op het gezag van T. Roorda (jav. gram. 6 165), escho of praepositie, als den grondvorm van het javaansche woord aan men; aankomen; tot iets komen beteekent, en lus ook van eene daar dende kracht. | ige Als derivatief praefik heeft het de kracht, al naar de natuur van ie woord, verbale, A, numeratieve en adverbiale ver houdingen aan te dk dd dd gy DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 95 D, BETEEKENIS VAN ED Ik beschouw den verbalen vorm —S$ als het zuiver javaansch passief (T. Roorda jav. gr. 6 158), die echter, voor zoover hij in ’t maleisch, zonder zamenstelling met andere formatieve elementen, in gebruik is, niet gelijk staat met het zuivere maleische passief —ò (@.), maar de grootste overeenkomst heeft met den maleischen participiaal-infimilief passwt — ie (d.). Die overeenkomst is zoo groot, dat het bata- viaasch dialect nagenoeg alleen den vorm ae gebruikt voor de verhoudingen, bij B (d.) onder «. en B. beschreven. In het eigenlijk maleisch heeft zich dat ge- bruik bepaald tot de bij «. opgegeven bijzondere verhouding, die een° lijdenden toestand van het object wildrukt, zonder dat men daarbij aan een subject der hande- ling denkt, maar slechts in ’t algemeen aan de uitwerking op het object, welke witwer- king miet anders dan in ’t verleden kan voorgesteld worden. De passieve natuur van het praefix £s geeft genoegzaam te kennen, dat de grondwoorden voor den vorm —S$ transitief verbaal moeten zijn. De vorm —S is aan eenige weinige woorden in ’t bijzonder eigen. 2 u Id Nd id u’ vr ve Lr Le dd v E) Le Pd idd = “ a AN \ e & : ee RN KN Ss A rN efen OK As € had (5 LIE Le v U wiib ss jie maka ke-lrhat Noesjirwan dälam tänah se-perti sa-Orang jang tidor dengngan sentösä-nja dan ke-däpat tigatjintjin pada ta- ngan-nja, en (het lijk van) Noersjirwan werd gezien (zag er uit) tn de aarde als vemand, die gerust slaapt, en drie ringen werden gevonden aan zijne hand. Er zijn enkele voorbeelden, dat het praefix & zich aan beide deelen eener va- riérende reduplicatie (27.) hecht. 2 Ke, vof vut vof k f &) oentang, dobberen ; &) 0) oentang anting (27.) dobberen, naar alle rig- vo) Here GAG GMO lingen; &S &US koentang-kanting, verkorting van Es Ess ke-oentang-ke- z E) ’ i) v CE cvfor OON OEE antine= 84) 445 ter-oentans-anting, verkorting van ,&5) &uls ter-oen- AV as ERI À Ö Lo, 0 OT : tang-anting-ken (5. &. van 27,) door de golven heen en weder geslingerd. Ik noem den vorm —S den javaanschen participtaal infinitref passwvìi. Voor sommige grondwoorden is hij geheel adverbiaal. Z. 85. nt E TE (C.) nadert. Zulke passieve vormen, met eene beteekenis als ORTHOGRAPHIE. zie b. en 11. AFLEIDING. Deze vorm is eene accumulatie, waarvan Ag (28) Ee ‚grondwoord a het bepalend element is. (Ne / BETEEKENIS VAN w: — 5. _ Hier is de kracht van 5 passief a praes. of perf.; terwijl van het grondwoord B zich weder van — j (dIJ verwijdert en het zu z doelde, zijn GE weder niet anders, dan in de vereeniging met W) De accumulatie De —$ stelt dan het object voor in een’ toestand, waarin e handeling daarop ee wordt of is, doch zonder het denkbeeld, van Se zien ; ee ke-lihat, gezien worden (ongebr); ge Ee kad tan, geen wordend; zigtbaar, he h@djan, regen; B ke-c on an, b ge cdilrd (ongebr. IE EM ke-oédjä-nan, beregend wordend of. geworden ; Gen scat He Gems ke-seddjoek, koud worden (ongebr); Spas ke-se ddj@-ka Ke) dend of” geworden; het koud krijgen of hebben; De Geri, stelen; Rad el ‘& (Id Le bestolen worden (ongebr); rs ke- -tjoéri-an bestolen geworden; Ka rad FS SEE, vorst gemaakt worden (ongebr); og kend dan, vo vr geworden ; je vel pänas-matahäri, hitte der zon; AE bek ke EE Ward ne. tahäri, door de zon verbrand worden (ongebr); Ne Id ke- -pánáâ- -8a häri, door de zon verbrand wordend of geworden ; Jes dahcloe, vooraf; eerde Kn A Te / cl Al Jsros ke-dahe@loe, voorbij ed OL (ongebr); ons ke- Cn voorbij gestreefd geworden, DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. J5 Rd Ce Ik noem den vorm ws het gemengde participrum passivi (participium _passwi mixtum). Soms is hij geheel adverbiaal. Z. 90. een 50. es ORTHOGRAPHIE. Le Senw 5. AFLEIDING EN BETEEKENIS. Deze accumulatie heeft „S— (5) tot grondwoord en in dit geval volkomen dezelfde beteekenis als „S—s (5. @): hij geeft te kennen, dat eene transitieve handeling ran (5) op een object witgeoefend is ój kan worden. nr banding, vergelijken; Ess banding-ken, (5), vergelijken, intensief ; „ Ess ELL (EEH dd ke-banding-ken= „@ahs ter-banding-ken, vergeleken geworden; kunnende v 2 (orde Od il vergeleken worden; Ss Ean ot, bevreesd; „GS takot-ken (5) bevreesd maken ; vee Lv? Sur gsus ke-täkot-ken= vis ter-täkot-ken, bevreesd gemaakt ; kunnende bevreesd en worden. Eend ek ORTHOGRAPHIE. Len Oensd: AFDEELING EN BETEEKENIS. Deze vorm heeft twee verschillende beteekenissen, naar mate men «——i (4) - AES ke — (28) als het grondwoord beschouwd. GRONDWOORD « —. - \ De accumulatie .—S beteekent in dit geval, dat eene transitieve handeling »—(4.) _ op een object uitgeoefend. is of kan ande ‚en staat Saen gelijk m ed « edn täkot, bevreesd ; es ták ó-ti (4) beoreesd dun voor úols, DN) sitief: dels met vrees behandelen of aanschouwen ; iels vreezen wid Ee ( a beschaamd ; iN m á-l ce-1 dj, of tels ontzien; s „las k e-m âl@-i= £ „aS5 ter- ke Ber Ei, ontzien (e sé er kunnende ontzien worden. 2 GRONDVORM —S ( De beteekenis is hier: een object behandelen overeenkomstig hetgeen - ee passivi — $= a (d.) wtgedrukt is. Edd Ed 46 tahoe, weten, sláS ke-tahoe= 5 ter-tahoe (ongebr), gei Edd zeis ke-táh@-i d, iels als geweten geworden ‘behandelen; iets weten door De vorm « Be kan, in beide gevallen, als stamwoord ‘beschouwd , 90 Ee de flexiën —» (a), — rn (B), —v (C.), en En (d.), welke flex geval niet veel van die van het grondwoord, en in het andere ni van den wortel verschillen, echter bij. voorkeur gebezigd worden. de transitiviteit der handeling meer uitkomen. er ane Rd Ë Eg uee me-nge-tákö-ti sa-ôrang, bang voor iemand zijns syle dd málée-i, ontzien worden; syreSì ter-ke-málce-i, ontzien renden ed El tàhee-1, weten ; el ziele ) (di) ke-táh @-i ólehmoe, door w word afleidingen. Jer 15 Je eer ss ke-táh@e-i, weten door erlangde ke wists pe-nge- on x- langde kennis; wetenschap. DE VORMVERANDERINGEN DER MALKEISCHE TAAL. 97 ‚ nk ; | nd ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. De vorm, dien ik hier door — ‚8 voorstel, is het javaansch toestandswoord (T. eG Bs CRS de Roorda jav. gr. 6 188 vlg.), dat voor een klein getal grondwoorden, voornamelijk zulke, die een geluid of eene zigtbare beweging uitdrukken, in het maleisch is overgegaan. Hij ontstaat door de invoeging eener „ tusschen de eerste en tweede letter van ZAAR {5 het grondwoord, waarbij de „ de vokaal der eerste letter en deze eene —, — of — aanneemt. Is de eerste letter eene }, dan valt zij geheel weg. Woorden, die, onverschillig, eene £S of C{ tot beginletter hebben, hebben in den toestandsvorm liever de £$, dan de JJ. Er zijn zelfs woorden, die alleen eene £S tot begin- letter. hebben en toch in den toestandsvorm eene &$ aannemen. Anderen, wier y eerste syllabe gesloten en wier beginletter met eene — voorzien is, breiden in den toestandsvorm die eerste syllabe tot twee: uit, en wel zoo, dat de beginletter met We de —de eerste syllabe vormt, de gedjazmeerde sluitletter der eerste syllabe zijne . A : . djazma verliest, daarentegen eene —, — of — met de analoge verlengingsletter NEA, aanneemt, en aldus de tweede (in de afleiding de derde) syllabe daarstelt. Of ook , Dé Z de gedjazmeerde sluitletter der eerste syllabe neemt in dat geval eene — en de be- ginletter der tweede syllabe de tasjdid (*) aan, BETEEKENIS. Die vorm stelt het subject altijd woor in een’ toestand of in een intranstlief bezig zijn, al naar de beteekenis van het grondwoord. Hij heeft veel overeenkomst met en 8 js in de meeste gevallen gelijk aan deflexie of het derivatum —» (BB. of 2). Voor transitieve verbale grondwoorden bestaat er altijd verschil tusschen dezen vorm en Wp. pe eu UT Ger d ROER ek f é js „ús gentar, schudden (intr.); ideas gementar,=,äS„» ber-gantar (RB), schud 13 „ u or 98 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. è - on DJD 0 Jer : eed D El de f : a De 2) EE d3 7, ® dende zijn; #45 g@roh, donder; zwaar geluid; sys goe-m@roh=sss» ber ER Td gt g@eroh (2), een zwaar geluid makende zijn; &4$ gilang schitteren; — Ees 8 0- milang= hs» ber-gilang (b.), schitterende zijn; wl -angkat, aanheffen; E v Tcfer 5 5 5 . ee. % er Wils ber-angkat, eene reis aannemende zijn; op reis gaande zijn; ws mang- ik ; v (Add kat, voor wkèel a-mangkat, op reis naar de eeuwigheid gaande zijn; sterven; GAD vo 7 gestorven zijns; SS kirlap, flikkeren; les go-mirlap=,& be-kirlap, fukkerende zijn; Gejs gersik, grof zand; heg be-gersik (2), grof zand hebben- IE Ee Ce Ne ew de 4 & Ee 0 ee de zijn; Guusje ge-merisik en Gusjes ge-meressik, een geritsel makende zijn, als grof zand, waarin men loopt. se ORTHOGRAPHEIE, AFLEIDING EN BETEEKENIS. Men kan zich dezen gelwidnabootsenden vorm als op twee verschillende wijzen ont- staan voorstellen. - Le ‘De geluidnabootsende letter &$ met de — (&$) sluit zich aan den wortel en vormt een nieuw grondwoord, dat het geluid uitdrukt van hetgeen de wortel te kennen geeft, onverschillig of dat nieuwe grondwoord al dan niet in gebruik is, en tusschen de twee eerste letters daarvan schuift zich dan de toestands-mim (z- 025 int e - st cu an RE spattend door den val daarin van een zwaar ligchaam (ongebr); Ges ge-me-rettjik, si 5 _ . … . . of Gas ge-me-rêtjik, een geluid makende zijn, als het beschrevene. jen 1e, Van den wortel wordt eerst, naar gelang van zijne beteekenis, &. of 1. ge- vormd, en daaraan sluit zich dan de geluidnabootsende £5. de) rettjik, spatten; He gerettjik, een geluid maken als water, op- DE - VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 99 De 5 gu vu <7 de, rettjik, het spallen; Gaye me-rettjik (@.) spatten; Ee ge-me-ret- ad ä tik of Gs ge-me-rétjik, als boven. Td Pd 54, WW en) ORTHOGRAPHIE. Zen S AFLEIDING EN BETEEKENIS. e£ ___ Deze accumulatie ontstaat door aansluiting van het suffix „) (z. 29.) aan het ja- __vaansch toestandswoord (52) en staat in beteekenis volkomen gelijk met y-—» (11) wanneer — (B) het grondhaveud en j lS kirlap, glinsteren, wle gö-miìrlä-pan= 49% be-kirlä-pan, (ÁL.) __ glinsterende zijn, van vele plaatsen. 85, 36, 37 en 38. Zijn de vormen 28, 29, 50 en 51 met het geredupliceerd grondwoord, en de __beteekenissen daarvan zijn gegeven door de verklaring van die vier vormen en van de kracht der reduplicatie (12). « 59. — sG p\s_ e ORTHOGRAPHIE, AFLEIDING EN BETEEKENIS. _Dit i, eene zamenstelling van het grondwoord met den daarvan afgeleide vorm ve” (s AEK gelijkstaande met Den (25), wanneer vr de flexie — » (RB.) voor- wp ® stelt. Zij geeft herhaling en wederkeerigheid te kennen. DE VORMVERANDERINGEN DI pn 100 Cn NG gilang schilleren; Ee gomilang (32. 7 schitterende zijn lang-gomilang= £ LS nd gilang- ven Een en weder Voor sommige grond woorden is de onderwerpelijke vorm alleen ling met den grondvorm in gebruik. Oe Nd Sn wr teroen, nederdalen; yseö ws t@roen- te- m@roen ber-toeroen, nederdalende en weder nederdalende zijn, d.i. nakom geslacht tot geslacht. IL. SUBSTANTIVALE DERIVATA. uit alle woordsoorten. 1 En evenals de verbale derivata, verdeel ik de substantivale in dr 4“ gewone; B. zeldzame; Z, vreemde en gemengde. a GEWONE. SUBSTANTIVALE DERIVATA, . Zij zijn zeventien in getal, zeven primaire en tien ge ec Re De formatieve elementen zijn de pracfixen ein So Cn en 4 en de: reduplicatie van het grondwoord. Aan was Grond woord. 4 voor. RAN Re. 402 Dr VORM Aanwas reve Grondwoord. 3 achter. Bn " « ‘ . N , hk d $ | ted en er ER Aere As Heef Er EE DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 105 40, We ORTHOGRAPHIE. Ziel uE 5 OORSPRONG VAN wl. Zen DE BETEEKENIS, Wd van den vorm -—, als substantief, is verschillend, naar gelang der grondwoorden, waarvan hij afgeleid is, die kunnen zijn: d. een transitief verbum; GA. een intransitief verbum; y. een substantief; t. een adjectief; s een adverbium, «q TRANSITIEF VERBUM. Zn Voor dit grondwoord heeft de substantivaal-vorm …— weder drie verschillende beteekenissen. JR Eene beteekenis van nomen patientis, hetzij perfecti, praesentis of futuri (gerundi- vum), d.i. van object, waarop eene handeling uitgeoefend is, wordt of moet worden, voor welke betrekkingen in ’t Nederduitsch veelal door het praefix ge of de suffixen sel of ling van verbaalwortels afgeleide substantief-vormen, dan wel participia ge- bruikt worden: eene beteekenis dus van participiaal-substantief passtvi. Cs dd) Pd 4 wils boéwä-ngan, banneling; ‚5 täwan, gevangen nemen, (üm den oorlog of bij roof); „ls táwä-nan, zoodamg gevangene; oss ki- èn be@wang, bannen ; SE Or GE dd E rim, zenden ; veijs kíri-man, het gezondene; het te zendene; JL lärang, verbie- dd Ed OR \ Ee den; gel lárä-ngan, het verbodene; Sas tempa, smeden; y°âaï tempä-an, Cv 7 Dy 9) wis) Engen, begeeren; uêl éngEé-nan, voorwerp van begeerte; ’ eene plotselinge witblazing van lucht; Adan soem pi-tan, blaaspijp ; é jys SÖTONg, e% )» ve schuiven ; wijs sÓrö-ngan, schuiflade ; 5 timbang, wegen; „les tim ba- -ngan;, weegtoestel. Zulke substantiva zijn waarschijnlijk niets anders, dan nomina actionis (2.), in eene De ehouding gedacht met Be 6 perkakas, gereedschap, toestel ; Aris uses perkakas gant@-ngan, hang-toestel ; iden sies perkakas s oe m pi-tan, blaas-gereedschap ,‚ enz. Er zijn grondwoorden, die in den vorm he meer dan eene van die beteekenis- sen kunnen hebben. dae timbang, wegen; ilse timbä-ngan, 1. het gewogene; 2. wêerga; 5. weeg- (Brs 27 toestel ; Eu gantoeng, hangen; „irùs gant - ngan, Î. wie moet gehangen wor- den; 2. galg. G. Intransitief verbum. De daarvan afgeleide substantiva hebben drie verschillende beteekenissen: 1 Van nomen agentis, praesentis of perfect, d. i van subject ,‚-dat eene intransitieve handeling verrigt of verrigt heeft en daardoor in een’ zekeren toestand verkeert: dus van participaal-substantief activi. jr t@roen, afstammen ; din toérce-nan, de afstammende of afgestamde; af- u 72) stammeling s &) TÔ boh, storten ; ven) Tr óbo-han, het ingestorte; instortsel; puin. Je © Van nomina actionis, aandwidende eene handeling, waarbij steeds aan eene veelheid, hetzij um getal (meer dan één subject), tijd (herhaling of voortduring) of ruimte (meer dan ééne plaats) gedacht wordt, welke abstracta wij in ’t nederlandsch gewoonlijk door het suffix ing of den imfinitief met het, soms ook door het praefix ge uitdruk- ken, in het maleisch overigens in dien vorm zeer weinig” in gebruik. en geeft voor zulke verhoudingen de voorkeur aan de vormen ad (42) en Oe s (45). 14 106 „6 fikr, gew. „8 fikir, denken (eig. gedachte); CG ï : overleggings gedachte; ans) Ingat, zich herinneren ; JN LGB, ta: s Een vu vet jew Semboer, spuilen; wjskem sem b @- -ran, gespuit. Het wlan zach veel dergelijke abstracta, die wel als mda accumulatie een (11.) moeten beschouwd worden, doch, op zich z niet of zelden voorkomen: abstracta, die wij gewoonlijk door het Heat fix OA ess gádo-han, gefter van velen, van zo gâdoh, lieren ; ej ei re loop van velen, van » läe, loopen; on terdje, nan, afgespring GIG N 7 (US Re | | wer terdjoen, afspringen. $ : Van werktuig of middel voor de handeling, door het grondwoord aa ee NMS kendära, rijden; y°)sis kendárä-an, rijbeest; fs pe e A wists poép E-tan 5 En vst s hes toem poe, steunen; « Eni uv” 7) p@-an, steunpunt; pays p@sar, vuur maken door wrijving; vld P reedschap, dat daartoe dient. wi KR Wi En ke 4 vn IR (Sr Dergelijke substantiva zijn waarschijnlijk niets anders dan nomina ac genitief-verhouding gedacht met sbs perkäkas, gereedschap; ij Á 38 Es D as sss perkäkas kandárä-an, rúd-toestel; wis jn poép@-tan, blaas-toestel; enz. he ”. Substantief, R Od d Substantiva op w\, die een substantief tot grondwoord hebben, nem BS de natuur van den wortel, drie verschillende beteekenissen aan. JE Lene meer algemeene, collectieve beteekenis. ii Jit bekkal, leef togt; ie bekkä-lan, de gezamenlijke leeflogt, br. — v 22 vr ze , reis; wo, läoet, zee; jp láce-tan, oceaan; Eys pij@tang, schuldvor u) wis pijoétä-ngan, (iemands) gezamenlijke schuldvorderingen. Ed KE À pe & k sE EK Eu Pal Û k ge ’ DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 107 2. Eene overdragtelijke, gelijkstellende, of eenige overeenkomst, geschiktheid of bestem- ming aandwidende beteekenis. JS pangkal, het dikke of boveneinde van zets; Jd pang kälan, het begin, dus ook het einde, van een’ weg; landingplaats; He del lamboeng, de zijde zer (flank) van een levend wezen of vaartuig; NM la mb - -ngan, wat aan levenlooze _ voorwerpen met de zijde van levende wezens overeenkomt, d.i. de zijde van levenlooze er Ad voorwerpen ; GT en kind; ae) anä-kan, wat op een kind gelijkt; pop; beeldje; e cf ee oenggoen, blok hout of klomp van eene andere brandstof, waarmede men het vas vuur aan °t smeulen houdt; sl oeng g E-n De wat daartoe dient, heeft gediend, SA le id moet of kan dienen, bv. rinse sé käjoe Des gece-nan, hout van of voor een’ oenggoen. ö. Bene beteekenis van geographische benamingen, die eene eigenaardigheid van het be= naamde voorwerp uitdrukken. ve? 3 vs) jfn bengoer, een boom van dien naam; wt boéng@-ran, eene plaats, waar bengoer groeit. > ò. Adjectief. 5 ve Van adjectiva vormt het suffix ), doch zeer zelden, substantwa concreta, die de door het grondwoord witgedrukte eigenschap in een’ hoogen graad bezitten. CR On al 4 E n vele mänis, zoet; assie mánisan, honig (*), eig. zoetigheid, doch in die be- dd teekenis niet in gebruik; de edap, lekker; EI sedä-pan, lekkernij. ee Adverbium. De van adverbia gevormde. substantiva beteekenen iets, dat de door het adverbium aangeduide hoedanigheid bezit. Kord u) de u j» l@war, buiten; L loéwäran, wat van buiten is; bv. wl êj) 0 örang ne, loéwä-ran, vreemdeling; Jl sakali, ten eenenmale ; As sakál1- an alheid ; geheelheid, bv. „le Eke sakálr-an “alam, de geheelheid den wereld. (*) In Bandjarmasin suikerriet, te Batavia confituren. 108 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. A. —S. ORTHOGRAPHIE. OORSPRONG EN KRACHT VAN US. zie 28. BETEEKENIS VAN —í. Omtrent de algemeene beteekenis van dezen vorm, zie 28. Hier heeft hij die van participiaal-substantief praesentis passivi, gelijkstaande met de omschrijving — IJ ë jang di—. zló kaäseh, beminnen; zlS ke-käsch= dl 9 ES jang di-käseh, wat be- ee” ev” mind wordt; beminde; Goin hendak, willen; Goes ke-hendak,= gard ë jang di-hendak, wat gewild wordt; de wil, ook als zielsvermogen. Geheel vreemdsoortig komt hierbij: —&4xä$ ke-tipoe, bedrog, van —&s tïpoe, - bedriegen. ee ORTHOGRAPHIE. zie 28. en 11. AFLEIDING. Voor sommige wortels kan Se 0 als grondwoord worden beschouwd, waar- aan & (4{.) zich bepalend aansluit; voor de meeste echter moet men zich de ac- cumulatie ontstaan denken door de gelijktijdige aansluiting van het praefix $ en het suffix Hi BETEEKENIS. De aldus gevormde substantiva zijn abstracta of concreta, soms beiden te gelijk. Dit hangt af van de natuur van den wortel, die uit verschillende woordsoorten kan genomen worden. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 109 ABSTRACT A. Voor de vorming van abstracta, die de Maleijer door den vorm „-—S$ voorstelt, be- dienen wij ons in het nederlandsch veelal van de affixen ing, heid, ij en schap of, als wij er geen’ bijzonderen vorm voor hebben, den infinitief met het artikel het, dan wel van de substantivale zamenstelling het—zijn, waar de streep een adjectief re- praesenteert. | | De vorm he — CS is niet de eenige tot het daarstellen van abstracta ; de vormen Ve (40), ee 6 (45) en eo B (46) dienen daartoe eveneens. Het is moeijelijk de juiste grens af te bakenen, binnen welke ieder vorm zijne wortels neemt. Onze accumulatie beweegt zich meer speciaal in het intransitief verbum, het substantief en het adjectief. 4 Intransitief verbum. ols djädi, het worden; sss ke-djádi-an, wording; JT äda, het zijn; het (3 Lr v Ne) bestaan; g°lsss ke-ádä-an, hetzelfde; ws t@roen, het nederdalen; het afstammen ; ev” Pd is ke-toér@nan, nederdaling ; afstamming. @. Substantief. = ed Eed fj \ Ne in 3 róegi, schade; Ad ke-roógiï-an schade, die geleden ts; a) rädja, ko- NR ae ì 7 ORN OZON Rgs W°)S ke-rádjä-an koningschap; Jam soendal, hoer; ams ke-soen- dalan, hoerachtig gedrag; coquelterie. | y. Adjectief. en besar, groot; het groot zijn; Oleg ke-besä-ran, grootheid ; En senang, op zijn gemak; het op zijn gemak zijn; je ke-senä-ngan; gemak ; so) rendah, laag; nederig; het laag zijn; het nederig zijn; elai,s ke-réndä-han, het laag zijn; nederigheid. Soms is de vorm A —_$ slechts voor enkele beteekenissen van het adjectief in gebruik, terwijl voor de overige de wortel zelf of een andere vorm gebezigd wordt, om dezelfde verhouding uit te drukken. ele säkit ‚ pijn lijdende; ziek; ongemak lijdende; in moetjelijkheid verkeerende ; 4 het pijn lijdende enz. zijn; pijn; zichte; cans ke-sákrt-tan nu beteekent niet pijn - ee he | er jg 6 4 E To of ziekte, maar wel ongemak, moegelijkheid. Voor zichte heeft Be kit (44) eig. wat ziek maakt. Bk hl CONCRETA, - Eee zijn zeer zeldzaan. Re rf ude ober cold De concreta van den vorm ik G) leveren daartoe grondwoorden. a. Substantief. fa rädja, ee lS ke-rádjä-an, han „ee god; „ Eus , ä-ngan (1), godenverblijf. En Adjectief. een’ ane van ee vie 18. fd OORSPRONG DER PRAEFIXEN „ EN $. Het sanskrit bezit het praefix pra, dat vóór of vooruit beteekent (h prae en pro) en waarvan die taal zich bedient, om van allerhande nomina abstracta, nomina agentis, nomina ‘patientis, partici pia activi, sivi, verba (z. 53, adjectiva en adverbia te vormen, waarin het de of vooruit, op verschillende wijze gemodificeerd, gevormde woorden die beteekenissen mede te deelen. vooruit doet zich, al naar de natuur van het dte, EN elij eerderheid; meerderheid; eerstheid; witstekendheid ; voortrefeljkheid; (*) Geheel onregelmatige uitspraak, waarschijnlijk door onkunde ontstaan. nt Te ar ef | en E k * u Ì í DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 1D graad ; specialiteit; intensiteit; hevigheid; voorafgaan; voorwitgaan; aan den dag legging; voortbrenging; uitwerking, enz.; soms echter is het ook geheel onkenbaar. Men ver- gelijke hieromtrent de woorden, voorkomende in Wilson’s dictionary in sanscrit and english (ed. 1852) p. 956595. Dit sanskrit-praefix pra is met zijn uitgebreiden, ja, eenigermate onbepaalden werkkring, in den verzwakten vorm > per, in het maleisch overgegaan, en wel waarschijnlijk in een’ zeer vroegen tijd, zooals ik vermeen te mogen opmaken uit de eigenaardige vorming, die het in die taal ondergaan heeft. | Het lag namelijk in den geest der taal, de , in # te elideren, analoog aan de wijze, waarop dit bij het praefix 5 ber (z. Bp.) plaats vond. Nadat nu de euphonie, langs dien weg, de wijziging pe naast pe per had daargesteld, is men welligt opmerkzaam geworden op de lijnregt tegenovergestelde beteekenissen van nomina agentis en nomina patientis, die door het praefix 5 té weeg gebragt werden, zonder dat in de natuur van het grondwoord daartoe een voldoende grond te vinden was, en is men op het denkbeeld gekomen, zich van de, door de euphonie in het leven geroepen onwezenlijke onderscheiding in den vorm te bedienen ter daarstelling van een wezenlijk, logisch onderscheid in beteekenis. Men koos 5 ter vorming van nomina agentis, het overige nog onbegrensde gebied aan Ö overlatende, dat zich echter tot het substantiwum (45.) en verbum (5.) bepaald heeft. Tot die keuze vond men wel- ligt aanleiding in de omstandigheid, dat de overeenstemming van $ met het active £ (z. a.) het middel aan de hand gaf, door aanwending van de voor dat praefix be- staande klankwijzigingen, ook de actwe natuur der nomina agentis nog meer te doen uitkomen. Deze onderscheiding is evenwel niet streng gehandhaafd en men vindt nomina agentis met gr zoowel als met En zonder klankwijziging , welk verschijnsel moei- jelijk anders is te verklaren, dan door aan te nemen, dat zulke nomina agentis, bij het invoeren van het logisch verschil tusschen 7 en 55 in den anderen vorm bereids te diep wortel hadden geschoten, om nog gewijzigd te kunnen worden. Zonder klankwijziging is dus $ niets anders dan met elisie der , en geen afzonderlijk pracfiz. Bij het vasthouden van den vorm ze (43.) voor nomina agentis heeft echter geene ongeregelde willekeur plaats gehad: zulke nomina agentis correspondéren 112 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, altijd met een intransitief verbum ae be ber (Db. of 2.), die van den vorm —$ (44) daarentegen met een verbum met 7 me, transitief of intransitief (a. of 1.) | A daaraan is het en ook toe te schrijven, dat intransitieve verba, die zoowel met » ber als met É m € voorkomen, ook gewoonlijk beide vormen voor hunne no- mina agentis kunnen gebruiken. Een en ander zal bij de speciale behandeling dier vormen nader blijken. 45 ORTHOGRAPHIE. De klankwijzigingen van het substantivaal-praefix Ke wijken in zoover van die van 4 verbaal homonymum ($.) af, dat, terwijl dit laatste meer ,— houdend is, dan Je Even als bij D verandert kn in eene ), vóór de woorden ek, zi en „U „ (zb), in Ke eerste de , zelfs nog gemakkelijker loslaat , dag de , in - GS antära, waarbij nog het Bee ee bägai komt. Rd Ad dd jk peladjar; o°),b pe-lantárä-an; MRE pel-bägai. Geheel onregelmatig is de verandering der , in de verwante nasaal van het grond. oe, waarvan mij ook slechts een enkel voos med Is. id 4 505 teha; dje pen-t@ha, instede en naast ss per-teha. Het praefix „ vormt, in de uitgestrekste beteekenis, nomina patientis, nomina agentis en nomina abstracta. a. Nomina patientis. Zij zijn altijd te omschrijven door —o ë jang di—, —o zj jang telah di—, vr of—o JS) & jang akan di—; duidende de streep een transitief verbaal grond- n\ woord , oorspronkelijk of afgeleid, A dE) Od Oe ee) ve er syn S@roh, afvaardigen; sys pe-s@roh, eig. 5m per-s@roh=sjjwo 4 & jang telah di-sc@roh, wie afgevaardigd geworden is; TE ge sä- lin, werwisselen ; ie pe-sâlin, eig. ver per- sälin=, gei Ri End jang DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE win L. 115 akan di sälin, wat te verwisselen is; wisselhleed (ook van andere voorwerpen, die tot eene eotiptef® Bid behooren) ; ss s tinggi, hoog; Els pe- tinggi, eig. n % _ 5 IC L ver ij per-tinggi=s, Aalto al5 ë „jang telah di-per- tinggi- -ken (6), wie ver- rd id Pd ae ov” Lager ve hoogd. vwordet is; hoofd; jaar antära, tusschen; „wss per-antära= S145”50 45 & (OL) G- jang” tela ts di-per-antárä-ken (6), wie tusschen beide gesteld geworden is; es, E) id ve “ur Or (Gt scheidsman; s ‚6 täroh, zellen; « s,Li pe-täroh, eig. 55 ik bnatdaek «ls ë jaug telah ditäroh, wat gezet geworden ús; inzet; onderpand; en) warta, berigt Ce) GE - ven u Ci a (Ied [Jd (geheel abstract); st pe-warta, eig. ID per-warta= stij d 5 ë jang te- - dr) \ E js, El . Jah di-wartä-ken (5), wat berigt geworden. is; berigt, dat gegen is; sj teha, de ce) Ge - Zer een oudste; hoofd; s55 per-teha, ook sis pen-t@ha=sss, 50 Ë jang di-per- teha (9), wie als oudste erkend wordt; oudste. £. Nomina agentis. Zij beteekenen den witvoerder eener intransitieve handeling en zijn altijd te om- (A schrijven door —r & jang ber= (fp. van r. of 1). ‚is tapa, zich afzonderen en van de gewone leefwijs onthouden, ter verkrijging er dd AS à Gd _ bedek a EA EEN Ï f i . is É van bovennatuurlijke krachten of kennis van God; U$ per-tä Pe & Jang ber-täpa (r. B), wie zich op die wijze afewaeeg: kluizenaar ; dje sölek, zich op- : ve sa hÛ Tí: dp Ee v ee NE en re = ws Efi. - schikken; yd pielen, eig. lj? per- sôlek= Grey ë jang ber- solèk (r. Gr 7 OE Kp), wie, zich. opschikt; pronker; Bam som bong trolsoh; opgeblazen; gsami pe- d … El Be Gld 5 eBtnbone! eig. nh per-sombong= ffe) ë jang ber-sombong (L. B), e Ren Ì wie trotsch enz. 185 4 trotschaard (ef. eed p e- -njom bo ng od Ad etn je SEN, Y. Nomina abstracta. Hier zijn de grondwoorden zelven abstracta; De verhouding, waarin het deriva- tum tot het grondwoord staat, is niet algemeen aan te wijzen. Soms is het eene naauwelijks van het andere te onderscheiden. , ed dd ge bahäsa, spraak; spreekwijze; mlas per-bahäsa; spreekwijze; spreeh- woord sie däja, list selef per-däja, listig bedrog; verschalking ; ie b bägai, 15 114 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. éh eG sito es wk ee ere soort; ss en voor tr ern kds verscheidenheid ; EA retti ep (ren m2 per-istiw&’, rb jad OE du dd verd. vlee) per- -bahäsa zou men ook kunnen beschouwen als een nomen patients - ee” dd (zes 6 wlhjanan Se per-bahàsä-ken (6. van (mla bahäsa), tot spreehwijze maken, en zou dan beteekenen: wat tot spreekwijze gemaakt is, d.i. eene gevestigde spreekwijze. Âb, 8 ORTHOGRAPHIE. rad Voor het praefix ES gelden dezelfde klankveranderingen, als voor het praefix e (z. a), met de wijziging, dat, wanneer het grondwoord met eene „of J begint, in welk geval geene verandering in grondwoord noch pracfix plaats heeft en men dus het praefix 3 niet onderscheiden kan van het, door elisie der , uit (z. 45.) ontstaan praefix ek men het pracfix gaarne, doch niet doorgaans, eene £ toevoegt, even als plaats heeft bij grondwoorden, die met eene }, ES of s beginnen, waartoe die beide liquidae bijzonder geschikt zijn. | | Ad Nd Oe (adt id vl 1 "äsa; wl peng-räsa; „àl par; jalss peng-lipar. In de uitspraak laat men dan gewoonlijk nog eene doffe e (e) na de ng hooren; pe-nge-räsa; pe-ngelipar; en men heeft niet alleen het regt, dit in schrift uit „er Ors dd te drukken, maar het is zelfs goed, het te doen: wle: bad KRACHT EN - BETEEKENIS VAN —$ De kracht van het praefix «S is reeds bekend, als vormende nomina agenlis, en niets meer. Men moet echter agens in zijne uitgestrektste beteekenis opvatten en dus daaronder verstaan; wie of’ wat eene transitieve handeling verrigt, verrigt heeft, te verrigten de gewoonte, eigenschap of bestemming heeft, of er als werktuig of middel (materiëel of inmateriëel) toe dient; oorzgak eener intransitieve handeling ; Ze ar N à 4 Ki Hd DE VORMVERANDERINGIEN DER MALEISCHE TAAL. 115 wie of wat eene intr. handeling verrigt of te verrigten de gewoonte heeft. Het sluit zich aan geene andere, dan verbale grondwoorden aan, transitieve of intransitieve. De transitieve verba kunnen ook door de suffixen ze (z. 5.) of \(z. 4), de in- s transitieve door het praefix « (z. Î.) van andere woordsoorten afgeleid zijn. Zul- ke afgeleide verba verliezen dan hunne afleidings-affixen. € De nomina agentis kunnen altijd omschreven worden door & jang, of, wanneer vr de het grond woord transitief is, ook wel door &5 & jane telah, met den intransitief- vorm (a.) van het verbaal goud, jl adjar onderwijzen ; pac zs peng-ädjar=, kes & Jang meng-ädjar (a), wie onderwijst ; onderwijzer ; JS,3 p@koel, di Js, ei pe-m@koel= JSzae 4 jang m e-m koel (a), wat klopt; klopper; hamer s ph Glo bäjar, betalen; peld pem-bäjar, ee Ei 2e =ykae & jang wem-bäjar(a), wat (niet wie) betaalt ; betaalmiddel ; „inl par, r , {roos- Td rod ev Id Cc” &’ ten; jás penge-lipar = ile & jang m e-lipar (a.), wal troost ; trooster; «,» e) Ad Ur en e7 beenoh, vermoorden ; aì,sas pem-b@noh = &jtee jang mem-be@noh (a), wie e) Or Wer 7 of wat vermoordt; moordenaar, of = Biyhao &5 & jang te-lah mem-boenoh, wie of v wat vermoord heeft; de moordenaar (volbrenger van een’ bepaalden moord); ‚aas tidoer, Le) - cv slapen; jas pe-nidor= 48 & jang tidor (a), wie de gewoonte heeft te slapen ; sla- - - per; slaapkop; of = ea, & jang me-nidor-ken (5. a), wat doet slapen; slaap- Ld „- ve 77 v middel ; vite mänis, aanvallig ; vides pe-manis = Cuadleve é& Jang me-mänis- ken (5. a), wat aanvallig doet zijn, bv. kuiltjes in Ee wangen , een kneveltje; vele ke lui; elles pe-mâlas — elle ë jang me-m&las (t.) wie luijerl; PVEN Zn lwiaard ; zal lengah, zorgeloos; zals pe-léngah =däle é jang me-léngah (1) dro eee ie 5 wie zorgeloos is; een zorgelooze; of = ile & jang me-léngah-ken (5. a.) ER Gs v 8 wat zonder zorg doet zijn; tijdverdrijf; gom som bong, trotsch; opgeblazen; fs OG AA rd deme & jang m emjom bong (L.), wie zich trotsch enz. gedraagt; trotschaard (ef. baant pe-sombong (45); Je daheloe, vooraf ; Opr pen-da- ke 06 pn tee éi ang men-dahceloe (f.) wat den aanvang maakt ; Jo cloe, hoofd; Met PE e Jiet peng-@loe = yin & jang meng-oeloe (L-niet gebr), wie aan het hoofd pe-njombong — Ia an Pd ts oi hage Weping, (1 niet tan cerstelijk het praefix, # van dien laatsten, d vor „elisie A16 DE VORMVERANDE slaat, Hoofdman, in de witgestreksten zin; gertye Jo ovoifbantd „men mal Eh on: Voor sommige, grondwo oorden heeft de vor ga rooebTtoow Gibas erdee En oedervorm ehh (45), dln iel. AREAS aA gj! en is, 5 daarna de beginletter, van het, grondw oord, volgens, de eu hot ische gewijzigd is. ld 5 cs Arogsghasorg Andrey | NE „5 taboer, MEG penäb oer, voor „lë pe vb oer, per;täboer ( )=jie, eh ä. jang wokgem di BEPA, wat d e he Hin A IEA om gestrooid te worden ; strooisel» hen (korrels om te schieten); Ae raden ; nes Ee penerka, voor &, pi pe-terka „en dit voor (43) = aks A, & Jang telah di-pe- t lr Bla wat als ca ee so is; raads! Ër tamp ang), doorsnijden, br. een” hoek: ee B, e A ei pe-tampang, en dit voor GL per: tampang (5) Es tn er Fo A9 tt lapis lah di-tampang, wat doorgesneden is; doorsnede en van daar; LN vO Si Men heeft dus hief Het verschijnsel, dat JO twee op ke nische klank wijzigingen eene verwisseling van vormen. voortgebrag wende komt aan , den, vorm — de naam omen, e) ip. Kn bat ate M-IG Belen soba air jp ns U | î 3 af ee EN: 1 Np A ED ARR ik wins gt jee Spio inr 8 Di eds hi . El ; Ris te p: dt ee , af ORTHOGRA PEIE, HE ven heid, zie 5. en IL bid (AFLEIDING ele _Men kan zich dezen vorm, als, op. drieërlij wijze ontstaan ‘ ae alen Ba def EE 1° door gelijktijdige aansluiting g der be “door aansluiting van het suffix al aan den FE Darf, Dn hetzij ee (45.); hoed \ vit: Mat Mik rens ER ve Îâ mats shure vig wend pee 4 (*) De uitspr aak pang, instede van” peng ‚is eene alleen ste a DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE PAAL. 117 Ba door aansluiting van het pracfix Fe aan den substantief-vorm De, Ak: beschouw de eerste wijze als de eenvoudigste eú als geheel voldoende, of- schoon ik niet kan ontkennen , dat in sommige gevallen een tusschenvorm in het belang der aanschouwelijkheid is. ea lain BETEEKENIS. Zij is verschillend, naar den aard van den wortel, die kan zijn: vg. een transitjef verbum ; RR. een intransitief verbum; Ye een substantief; è. een adjectief of eene partiekel. Het hangt van de natuur van den wortel en van het taalgebruik af, welke (eene GA Ga of meer) van de hieronder te vermelden beteekenissen aan den vorm ye —,# kun- nen gegeven worden. a, Transitief verbum, De beteekenis is hier: het nomen actions van r. of een daarvan afgeleid verbum (5, 4, 9, 6. of 1), d.4. het substantief voor de, door den wortel of een daarvan afge- leid verbum aangeduide handeling (subjectief), of voor het daardoor te weeg gebragt lijden of den daardoor te weeg gebragten toestand (objectief) ; het nomen pattenlis, dt. het object der handeling, hetzij in het praesens, perfectum of futurum (gerundivum) : het nomen instrumenti, d.i. het werktuig of middel tot de handeling; het nomen loct, d.i hier: de plaats der handeling. Substantiva van de twee eerste beteekenissen vormen wij in ’t nederl, wel eens door de suffigen ing en sel. Gui ver 4 ' : Ji dje wal, verkoopen; fles per-djoëwä-lan, nomen acttons : verkooping ; lr) v SE ig verkoop; b@roe, jagen; wist per-boérc-an, nomen actionis : het jagen; jagt: Be ; "ef nomen patientis: wat gejaagd wordt; Ae) ampoe, op beide handen dragen; w°sie, aa per-amp@-a id nomen actionis; het op beide handen dragen —; in den zamenge- AE \ trokken vorm verdad pe ramp@wan, nomen patientis (gerundivum) : wat behoort o) beide handen gedragen te worden, als tezwak, om op zich zelve te staan, of als van te B % veel waarde, om verwaarloosd te worden, d.i. eene vrouw; &sm s@roh, zenden ; bien : 118 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. per-soéröó-ha n, nomen actionis » zending — ; nomen Dar Hi : wal gezonden wor dl ge- er wide > zantschap ; en tj ellop, verwen; gislejs per- tje l1o- -pan, nomen „Gotan: ver. Cu wing-; nomen locu: plaats, waar geverfd wordt; verwerijs ver hijas, ver sieren he, & EA rd vr . TS . . . . _ . . Ee cd _ | vebeji per-hijä-san, nomen actionis: versiering —; nomen instrumenti: middel tot versiering; versiering; versiersel (hier is groote overeenkomst met ons verbaal-sub- OET Nd stantief op ing); ‚aen ham boer, strooijen; „Ser hamboer-ken (5. )» le 3 or SMET kle \ saar hamb-ri (4), bestroogjen; yyser;s per-ha mb &-ran ‚ nomen actionis van r. ee li | strooijing—. nomen actionis van S.: verstrooijing; nomen aclionis van 4. : bestrooijing. mw 6. Intransitief verbum. ATA Het nomen actionis van r., d.i. het substantief voor de, door den wortel (r.) aan- geduide handeling of’ van den daardoor te weeg gebragten toestand; het nomen actionis der, van het intransitieve verbum afgeleide transitieve verba (5., 4., 9., 6. of 7); het nomen pattenlis van die verba; het nomen intrumenti van r.; het nomen loet van r. on4AT aje Je djalan, gaan; „Jes per-djälä-nan, nomen actionis : en gaan ; gang, bv. ORE [id KE EA wies per- de nan tiga djäm, drie uren gaans; 57 äd oe, slapen ; PR) MS _ k Pe . Em "A An j IIe * 0 . 4 NS i . Ln, wss per-ád @&-an, nomen actionis: het slapen; slaap —; nomen PRE) aten om fe ves Ae slapen; slaapplaats; slaapstede; Sie mandi, zich baden; HED 5 per- mand l-an, nomen actionis: het zich baden —; nomen loci: plaats, om zich te baden; badplaats; AG Zer . 5 s ä _ _ .. Ad badhuis; pie mäïn, spelen ; sle per-mâäiï n-ken (6), spelen (zijn spel drij- Re ven) met iets (dir. obj.); itt) 3 per-mái-nan, nomen aclionis van r.: ket spelen—; nomen actionis van 6.: het zijn spel drijven—; nomen instrumenti van r.: middel tot spelen ; speeltuig—; nomen patientis van 6: voorwerp, waarmede men zijn spel drijft; speels tuig; speelappel; 5 tä pa, ki eene zekere afzondering en onthouding leven (zie p-A45.); are DC wikis per-tápä-an, nomen actionis: het leven în eene zekere afzondering enz pe nomen loci: plaats voor zoodanig leven; verblijf van een’ eremiet; ‚ojm tjerai, wit ve elkander gaan; van elkander scheiden; Xe tjerai-ken (5.), doen uit elkander gaan Kh Ee T enz. ; scheiden, transitief; p\=js per-tjerä-jan, nomen actionis van r.: het uit elkander gaan; scheiding (handeling); het wit elkander gegaan aje scheiding (toe- oe & rekel sland)—; nomen acttoms van 5.: scheiding; «is bantah, twisten; Ad 5 per-ban- ae DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 119 ofer eer tah-k en (6), twisten over iels (dir. obj.); betwisten ; eis 5 per-ba ntä- han, nomen Bd actionis van T.: twisling ; lwist—- nomen actionis van 6 twisting ; twist over zels; Erthe . . E 5 nek belwisting; nomen patienlis van 6.: waarover getwist wordt; bwistappel ; sas toem- 8 ve Red \ En À Î poe, steunen tegen zels; ri sies toemp E-ken {5.), doen , d. v. drukken of ae zetten (bv. zijne voeten— dir obj.-) tegen iets (indir. obj); Zld toe mp ei (4) druk- Hes Rd ken of zellen (bv. zijne voeten- ind. obj.-) tegen iets (dir. obj.); wei per- Loem- p@e-an, nomen actionis van r…: steuning—; nomen actionis van 5.: het zelten van iets (dir. obj.) tegen iets (ind. obj.)—; nomen actionis van 4: het zelten van iets (ind. obj.) tegen tels (dir. obj.)—; nomen patienlis van 4.: waartegen men steunt, steun (matericel en immaterieel). ye Substantief. De derivata van substantivaal-wortels zijn: abstracta, drukkende een’ staat of eene verhouding uit, waartoe wij in °t nederl. veelal onze woorden op schap, heid of’ ij gebrui- ken; nomina instrumenti; nomina loei; collectiva; nomina achonis of nomina patienlis van transilieve, van substantiva afgeleide verba; nomina acttonis van intransitieve, van substantiva afgeleide verba. „vt ur 7 vies per-bóedjä-ngan, staat van ongehuwd enz. man; boedjangschap; de jonge lut, x s . & =S . Ge Ge r e=) collectief ; soort van wachtkamer voor de jonge lui; sf Api, vuur; ca 5 per-ápi- dd (NAH an, vuurpot ; comfoor ; 3 arak, (verb. van het ar. je sarak, zweet), arak; „15 5.) per-árä-kan, nomen loci: arakstokerij; ST anak, kind; is per-änak / LAW De baren; transitief; bs per-ána-kan, nomen acttonis van &., baring; geboorte — ; nomen patientis van 5.: kroost; afstammeling, gew. van een’ vreemden vader en cene 0 wlandsche moeder—; nomen instrumenti van 5.: baarmoeder; Jai soendal, hoer; Neen CS Ze tg Jaike me-njoendal (1.), zich hoerachtig gedragen, „lomi per- soen d ä- lan, nomen actionis van Î.: hoerachtig gedrag; hoerenleven. e 7 u” - Voor enkele substantivaal-wortele heeft de vorm :—, even als y-— (40), Je bS 490 DE VORM VI eene over dragtelijhe ki rate EN in dat dan Hod EA angen dd au Kil E) Ga eener ma ding geet ls: lun ded ns E A „à Adjeetief en pere, Ears D Ant en nk CLAN alg t g Hiervoor is Be > beteekenis ke ef hot zaam. Zi) 1% rf eren Re sh kieandide 1 Siem SOmbong, trofsch; opgeblazen ; s Eeke M e-nj omb onl Gr her On 90 gedragen ; des som bö-ngi (4), trotsch enz. benzeen Ave Honen actions van À.: trotsch enz. gedrag—; ‚… nomen actionis van bejegening ; úie djinak, lam ; An djïnak- ken WS sole vis watt djíuä- kan, nomen actionis van 5.: temming;_ Ren bänjak, « pel IN > njak (8), vermeer deren ; ws Ws p er-bá aj, ä-kan, MN actionis. GL he ent ekeeg id Bd dering; epa serta, zamen; mede; Sri: m e- mjerta (1) Ki oid A santen 5), belen es pe- sertä-ken Ön doen zi \ :Bojhesenk #0n sertä-i (4.), zamen „enz lean met iets (dir. oli: vergezelschappens ta-an, nomen, acticnis van Aers het zamen, enz, doen om ol: ig het doen, vergezeld gaan— ; nomen actions van hr het zamen. enz, d ping ; ga sigeráha, onverwijld; en in dien zin: haastiglijk: Ä We U), Te Ai wa me-njigeráha (1.), zich haasten enz. rot een’. aanvang met. ien ed DS [A sigeráhä-ken (5.), bespoedigen, in dien zin; Edu, ad per- men actionis van fs het zich haasten “enz. ; voortvarendheid î 5.: bespoediging ; én ee malle Kl” bid ang-ke e 1 gr dog en wad Aare gy Lb st welsjs per-bida- -ngan, og instrumenti van 5: raam. ad 6 Wiesen vs ve pen: „Nae se jc kermis eg Ke zin Ei á In de 69 «en @. heb wij gezien, EA ke vorm, zi —f voor somm | DE VORMVERANDERINGEN DER MALRISCHE TAAL. dod , sitieve en intransitieve verbaalwortels, zoowel het nomen actionis, als het nomen loci kan beteekenen. Neemt men ie in aanmerking, dat zulke plaats-aanwijzende Weg Ad } v woorden ook in zamenstelling met RE tempat, plaats, gebruikt MORE (aios vr ù or Ere vu Sieg win tempat per-tjello-pan, br Wies tempat per- man di- -an), waar zij toch niets anders hunnen zijn, dan nomina actionis, en dat andere woorden van vo vr den vorm ye —s niet anders plaats-aanwijzend worden, dan ik zulke zamenstellingen (2 bad ij Pe Ge Vv Oe (wils Dr ies tempat per-bitjárä-an, B van beraadslaging), dan moet Tod Ee men tot het besluit komen, dat de vorm wr —j’, waar hij eene plaats-aanwijzende beteekenis heeft, eigenlijk niets anders is, dan het nomen actionis, in eene genitief- A GT verhouding met het onderdrukt wisi tempat. Voor de van substantiva afgeleide (ar nomina loei vaa den vorm gk (z. y-) is men dan genoodzaakt, ‘analoge abstracta aan te nemen, hetgeen m. i zeer gevoegelijk kan geschieden, hoewel het, voor de gegeven voorbeelden, in het nederl. aan andere woorden ontbreekt, die zulke ver- houdingen uitdrakken. Men vergelijke evenwel onzen uitgang ú, die abstracta, collectiva en nomina loci vormt. c De vorm bd dient dan ook tot het vormen van geographische namen, waar hij de plaats voorstelt als de plaats bij witnemendheid voor hetgeen door den wortel uitgedrukt wordt. ORN ee gd Fon, el z DENON Ee “Ice HT BAE? On &S kaäloeng (*), vliegende vos; „EWS pe-kálce-ngan, voor „#Sf per-ká l@ngan, plaats, waar veel kaloengs aangetroffen worden ; naam eener plaats op de Noord- kust van Java (Kaloengs-huizen; Kaloengs-oord; Kaloengs-tuin; Kaloengs-kerken); es ENE Id AO, sägoe, sago; Dn pe-ság@-an, voor wird per-ság@-an, plaats, waar sago gemaakt wordt; naam van een landschap in de wester-afdeeling van Borneo (sago- huizen enz). Op dezelfde wijze kan men redenéren aangaande de nomina instrumenti van den (or Ad Oke Celer vorm w°—jf, als men oss perkakas, werktuig; toestel, of EN barang, goed, in de plaats stelt van mäss tempat. One (Orij ”) 85 is geen classiek maleisch, dat daarvoor éS kele wang heeft, 122 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEIS( [ld Edd wilen usbs perkäkas per- -máï- nan, speeltuig; v Pd eee híjä-san, goed, om er mede te versieren ; Sr ls perkäkas per = baar-gereedschap ; baarmoeder. N ei p BN dat zij zich ook gaarne leenen ter vorming van a met G tempat, BG perkakas of ë barang, waarin palend gedeelte uitmaken. | ee) de vr wrsjsjs Sole “ada per-soór@-han, gezantschaps-ceremonjeel; Ke djing per-boér@-an, jagt-hond. SN Ee dl 46. a, ORTHOGHARH TE MR pie daens nl "5 AFLEIDING. Men kan zich dezen vorm voorstellen als op tweeërlei wijze te onts 4. door de gelijktijdige aansluiting der affixen aan den wortel; 2. door de aansluiting van ket suffix HE (z. 40.) aan het substantivale d ri (44). ze De eerste wijze is de eenvoudigste en voldoet volkomen. Duidelijk schouwelijkheid worden soms door een’ tusschenvorm bevorderd. _ a ' BETEEKENIS. ec Daar …— eleohts eene Wiene van pe is (z. 45), zoo heeft ook de veel overeenkomst we, Dn Ge ), echter: hij is niet zoo algemeen ; zijn > _ is beperkter (cf. (45) en —S (44); er ligt meer handeling in. Even als voor y°—5, neem ik ook hier drie kategoriën van wortels aan: eN DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 125 d. transitief verbum; G. intransitief verbum; ”. adjectief en partikelen. %. Nomen actionis, voorn. , doch niet doorgaans, als, handeling (voortdurend of volbragt) van het agens (& 44); nomen patientis; werktuig of middel. (ned ed od ze adjar, onderwijzen; wlaZas peng-ádja-ran, nomen actionis; onderwijzing ; (Ie Les onderwijs Lostmidrndede of volbragte handeling van den onderwijzer, gele peng- adjar Td Te (44.)); óp) benoh, vermoorden; oyimes pem-boónö-han, nomen actionis; ver- EO moord [volbragte handeling van den moordenaar «ses pem-baenoh (44.)], Se Ze 5 beri, geven, wi as pem-beri-an, nomen actonis; het geven; nomen patientis ; Gs het gegevene; gift; gave; ës giling, malen; Esa peng-gili-ngan; nomen actionis ; het malen; middel tot malen; maal-gereedschap : molen. B. Nomen actionis, hetzij van de oorspronkelijke, intransitieve handeling, of van eene daarvan afgeleide transitieve; nomen patientis van eene afgeleide transitieve handeling. Gee : dd “ = “ oa EE 3 ) IC» p . e 5» härap, hopen; less peng-háräa-pan, nomen acttonis; het hopen; hoop; TnT 5 LLL v ze dd vel, räsa, van meening -of gevoelen zijn; ne pe-rásä-an en w°la,ss pe- gee -rásä-an, nomen gehpn; het van meening of gevoelen zijn; meening , gevoelen ; Bes tinggal, blijven; „ Wte tinggal-ken, (5.), doen blijven; achter laten ; ver- laten; vertrekken van... men pe-ninggä-lan, nomen actionis van 5.; achterla- ting; verlating; vertrek van... [in die beteekenissen ook wel tot Seas pe-ning- gal verkort]; nomen palientis van 5.; het achtergelatene enz. ; nalatenschap. Mi Nomen actions, als handeling van het agens (44): werktuig of middel. vo? Ô OI À és sombong, trofsch; opgeblazen; Sero me-nj ombong (f.), zieh trotsch . G Le 3 Ge \ enz. gedragen; gêskes p@-njombö-ngan, nomen actionis van 1.; trotsche enz, han- cv u deling van het agens, den éen penjombong (44); Een bidang, witgespreid; . e 124 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. _ ORR dd Ed yEssmo me-midang-ken, voor Esmee mem-bidang-ken (5), witspreiden; Cie 4 ee nin nd wils pe-mídä-ngan, voor r glad pem-bídaä-ngan, middel tot 5; raam; Jyzo RA AEN AAS dahceloe, vooraf’; Jynde men-daheeloe (f.), den aanvang maken; v°Jasi ea pen-dahoél@e-an, nomen actions van 1., aanvangmaking ; voorrede; js ke E- vo” war, (zamentrekking van Es ka, naar, en } le@war, het buiten), naar buiten; EE v ug? EE wSjns kel@war-ken (5.), naar buiten brengen; wist pe-nge-loéwa-ran, no- men actionis van 5.; het naar buiten brengen. Voor de in dit hoofdstuk voorkomend: nomina instrumenti geldt, wat aangaande — zulke woorden van den vorm vj} s (45) gezegd is: zij zijn nomina actionis, in eene CG d gemtief- verhouding met SS, Ss per kakas, gereedschap; toestel. ce (Id Ad MENE peng-gíli-ngan= ls us perkäakas peng- -gili-ngan, nn v< Pd (AEEA eed ler CAH gereedschap; molen; jas pe-mídä-ngan= gildes (aSbjs per-käkas pe-míidáä- ngan, bede s raam. - ed Voor gek geldt insgelijks, wat van —? 3 (44) gezegd is, aangaande twee op elkander volgende klankwijzigingen: het staat alsdan in stede van Ee En (45). E55 terka, raden; LS pe-nerka ek voor zj pe-terka (45.), nomen Ed ar LA dd patientis; wat moet geraden worden; raadsel ; „6 is pe- nerkä- an, voor w°éö pe \ terkä-an (49), 44. En zoo staat ook y-—? soms voor „-—*, bij het vormen van geographische „namen. gp tram, oester; gel, p@-nírä-man, voor gels per-tírä-man, naam eener plaats in de wester-afdeeling van Borneo, eig: dad - Het onderscheid tusschen de nomina actionis van de vormen es $ (45) en w-— (46.) bestaat daarin, dat de eersten de handeling, ofschoon daarbij wel aan een agens (44.) gedacht wordt, toch als meer algemeen, de anderen daarentegen meerendeels als bepaaldelijk van een agens uitgegaan voorstellen. rr IE Voor sommige wortels is in ’t geheel geen verschil tusschen beide vormen: „£ls8 e ot te 4 per-bídä-ngan en „ses pe-mídä-ngan, raam S En de Bs ie br DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. H25 4 AEN * ORTHOGRAPHIE. - Het derivatieve praefik ‚w veroorzaakt of ondergaat evenmin klankveranderingen, als zijn daarvan wel te onderscheiden flexief homonymon (z. h), met uitzondering, dat het, in enkele gevallen, de klank wijzigende kracht van het praefix rz a) heeft. ie % ev e 7 en, a plm S@n-diri, instede van „dw s@-diri; EEn seng-giling, in stede van É UU L ú q Gn GR ORM je 5 6 Ee … 0 IJ) …, OLK EA se-giling; &&iw se-monggeng, in stede van &Aw se-tonggeng; Afar OO se-njampang, in stede van Eens se-sampang. - OORSPRONG EN KRACHT VAN ee De oorsprong van dit praefix is in het sanskrit te zoeken. Die taal namelijk bezit het pracfix sa, dat dient, om adjectiva en adverbia te vormen, en als eene verkorting van sam of saha wordt beschouwd. Sam nu drukt het begrip van vereeniging (met, te gelijk met), volmaaktheid of intensiteit uit; saha verschilt daarvan niet veel in beteekenis: aan het denkbeeld van vereeniging en volkomenheid sluit zich nog dat van gelijkenis of overeenkomst. Dit sanskritsche sa is met dezelfde kracht, doch in de zwakkere gedaante van vs Se, in het maleisch overgegaan, om daar substantiva, adjectiva (69.) en ad- verbia (80.) te vormen. Substantivum, Voor een beter overziet, verdeel ik zulke substantiva in drie klassen, naar de hierboven opgegeven drie hoofd-eigenschappen van het praefix ‚a. : u. Vereeniging. Re ad v » v wan Cree, sb taboe, weten; sw se-tahoe, medeweten ; jn) beerit, de achterste; Gho sem-beerit, paederastie. 6. Intensiteit, Ee HES Ie, es) v wss ke-tí{do-ran (42. van PASS tidor, slapen), slaapstede; ‚siku se-ke-tí- ® S a Jd jj d K dö-ran, wie op dezelfde slaapstede slaapt; slaapkameraad. $ € 126 DE VORMVERANDE IRINGEN DER MALEISCHE TAAL. De meeste der in deze kategorie vallende substantiva sluiten het begrip eener plaatselijke gesteldheid in en zijn daarom bijzonder geschikt voor geograplusche eigen- namen. Zij stellen dan eene plaats voor, waar het door het grondwoord uitge- drukte, toen de naam gegeven werd, in ’t oogvallend (begrip van intensiteit) ge- weest is. Zeldener drukken zij eene andere gesteldheid of eigenschap uit, die echter steeds karakterisérend = ad GEIT ë NS käwang, een boom van dien naam; gpu se-käwang, eene plaats op de westkust van Borneo (europ. verbast: Singkawang); eìg.: Kawang-oord; en RG ONIG ier bemban, een struik genas van dien naam; oan se-bemban, eene plaats op A ze de zuidkust van Borneo; le EERDE rundvee ; a de le m boe, naam van twee eilanden in de Java-zee; bai j lindoeng, schuilen ; gait se-lind oe ne, het OP vc’ AS voorwerp (plaats), dat tot verschuiling dient; &, $ geeloeng, oprollen; de seng- g@loeng, een dwizendpootachtig dier, dat 4e eigenschap heeft, zich tot een’ kogel op te rollen, wanneer het aangeraakt wordt ; 5, rindoe, sterk naar iets verlangen; zin se-rindoe, in wiens karakter of natuur het ligt, gedurig naar iets te verlangen, b.v. se-rindoe belan, wie naar de opkomst der maan verlangende is, een bijnaam van eene soort van uil, pongegok genaamd, die bij donkere maan een klagend, var- langend gelwid laat hooren. Welligt zijn de twee laatste voorbeelden eerder te be- schouwen als, in de uitspraak verbasterde, composita van het woordje ev Si of gap od 2e > y= si en het grondwoord: dr sig@loeng; dw si-rindoe, staande wederom 6 CPE ae 4 : voor Erde 5 el st Si änoe, jang mengg@loeng, die iemand, die zich op- 2 - - & Os roll; dje ë vl sn si änoe, jang me-rindoe, die temand, die verlangende is. clb ”. Gelijkenis of overeenkomst. DE. CERA CRAEN ed Se tonggeng, het onderste naar boven keeren; &S&hm se-nonggeng, zooda- 4 G v v % nige posilie; Se djengket, op de punt (bv. op de teenen) slaan; wfssw SC- Mid we £ djengket, zoodanige sland; w>$ pe-retti (45. van ew, retti= @»,l erti, belee- Eg uwe kenis enz); beteekenis enz; pj SE-D erti, zamentrekking van wv,‚äw S€-pe- -retti, Ea \ TE vn Áo oe Ha _m ettjah, zeker kans-spel, waarbij twee harde, nootachtige vruchten op elkander gelegd EE hg t. ni 3 K DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 127 (Id ae ï Ô Cn _ dezelfde beteekenis; overeenkomst; behooren; das pettjah, in stukken; maw SE- __ worden en hij het spel verliest, wiens woot door een’ daarop aangebragten slag stuk „gaat. f 48. — …. ORTHOGRAPHIE. AFLEIDING EN BETEEKENIS. Deze vorm is eigenlijk niets anders, dan 1., en drent alleen tol vorming van geo- graphische eigennamen, die te kenmen geven, op welke wijze, of met wat eene plaats zich voordoet (—e (L.)), waarbij die plaats als handelend wordt voorgesteld. Het na- tuurlijkst is, hier de weglating van & jang, welk, vóor het derivatum aan te nemen. Gre ON sed (len He e= linsoem, eene heerster van dien naam; pile mE@-linsoem, eig. geile & jang mEe-linsoem, wat zich met de linsoem-heester voordoet; cene plaats in het Sa- 2 ver Ke kadana’sche ; Sols terädoe®, een boom van dien naam; *,0liie men-terädoe®, eig. Dj ENECO 05 Sad) ike à jane men-terädoef, wat zich met teradoe”-boomen voordoet; eene bekende zig De f E ) = ( plaats in het rijk Sambas (europ. verb. Montrado); ss päwah, een boom van dien 5 vor dd vr naam; s,lkee mem-päwah, eig. slee &s jang mem-päwah, wat zich met pt- wah-boomen voordoet; eene plaats en rijkje op de westkust van Bornco. „dek 128 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE 19. en ORTHOGRAPHIE EN KRACHT DER REDUPLICATIE IN ’T ALGEMEEN. zie 12 BETEEKENIS VAN r— ALS SUBSTANTIVAAL-—-VORM. De reduplicatie van een primair substantivaal grondwoord drukt, als deriv substantivaal-vorm en op zich zelve staande, voor sommige ziondsd cone lijkens of eenige overeenkomst met het grondbegrip wit. | os keda, paard; Pass keda-2, schraag ; cl lan hemel ; Re | A 5 (scheepswoord); 2) laki, man (van eene vrouw); ris) läki-2, een levend weze LBR) ngit-2, verhemelte; 2 t@pai, eekhoren; rv sr toepai-2, klamp met ee. E) F) js Á -van het mannelijk geslacht; moed; Jl äloe, stamper; rJl äloe-2, een naar e redigheid lange visch van dien naam. Substantivale reduplicatiën met andere beteekenissen, zooals van herhaling he tensiteit, komen alleen als Srem eoetlen van derivata voor. ee) Tyn seka, vreugde ; es s@ka-2 (niet gebr), groote vreugde; Sp En seka-2 (Î5.), groote vreugde hebbende zijn; 2090 deka, droefheid ; rds ka-2 (miet gebr), herhaalde droefheid ; MG Cassata men-deka-doék ä-ken (14 temand zeer of herhaaldelijk bedroeven. bki Verscheiden woorden zijn niet anders, dan in den reduplicatieven vorm, and in beide vormen, in gebruik. E Card Gad je 4 ZZ z 2 Ae 2 fel Ez : x 50 nn LCS rs kepoe-2, vlinder; re} läba-2, spin (°), 45 koenang en r&,s k dd ip nang-2, vuurvlieg; rosa pandai-2, de spruw, bij gespeende kinderen tot deg _ ouderdom van ongeveer vier jaar. Sommige verbaal-wortels Spb en door de reduplicatie naar het binn v e és) oenting, riglen; rb Voenting-2, rigt-insirument; u siboer, schepp rn siboer-2, glazemaker (gevleugeld insect), dat, boven de oppervlakte van water heen en weder vliegende, daaruit van tijd tot tijd schijnt te scheppen; ze kán (*) Het simplex t) laba, winst, staat in geene de minste boLstlene tot Pi). pe, aak hei DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 129 toeng, dobberen ; Be kätoeng-2, een andere naam van hetzelfde insect, dat, als het ware, op het water dobbert. Enkele substantivale grondwoorden nemen, door de reduplicatie, eene geheel adverbiale natuur aan. — Zie 91. | De beteekenissen van de andere substantivale reduplicatief-vormen, van 50 tot 96, zijn gegeven door de beteekenissen der daarmede correspondérende vormen, van 40 tot 46, en de reduplicatiën der woordsoorten, die daarbij als grondwoor- den fungéren. B. ZELDZAME SUBSTANTIVALE DERIVATA. Wat ik onder zeldzame vormen versta, is bij de zeldzame verbale derivata gezegd. De zeldzame substantivale derivata zijn, voor zooveel ik heb kunnen nagaan, zeven in getal, waarvoor als formatieve elementen dienen de praefixen ws te (verk. ov” van js ter. z. d.) en ) ke en voorts: klank-bijvoeging en — verandering en redu- hi . . _plicate. Á À EE Grondwoord. der Graphische ophelderingen. achter. voor, 4 57 — ) 58 Ii 45 59 mn Het punt beteekent de beginletter, van het grondwoord. it | ere Als bij 59. 17 / 430 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Aanwas ê Aanwas q ; REN Grondwoord. Graphische ophelderingen. achter. voor. He 62 ges Ti 4 Het punt beteekent de letter, die — 4 de beginletter van het grondwoord vervangt. 2 9 63 a ij 8 ee Ain Als bij 27, 7 ee ad NS - mg A bk b Sen ek B > E De EN ee Sn ie eee Ë ie dd 5 î 97, — 5 ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. Het praefix 5 is niets anders, dan 5 (z. d.), met elisie der ,, heeft echter de eigenschap, even als , rp (z. a), klankwijzigingen te veroorzaken of te ondergaan, dan wel, even als; ‚> (z. Db), eene ) in de plaats van de , te zetten. BETEEKENIS. De vorm —s is het participium perfecti passwi (d.), in al zijne beteekenissen, als substantief gebruikt, en altijd te omschrijven door „5 & Jang ter—. Dat, bij de vorming, wel eens eene afwijking van den gewonen regel, of de weglating van — een geheel woord, en, bij het vaststellen der beteekenis , verwisseling van kate- gorieën en andere vrijheden voorkomen, zal wel niemand bevreemden. Soms be- E staat er geen verschil tusschen grondwoord en derivatum. on @ ’o (Ged ev 5 gsi) oendjoek, een minder gebruikelijke vorm voor Gais toen El oek, wijzen; — ve “veter í gei te-loendjoek, in stede van Gils ter-oendjoek, eigenlijk: de aangewe- KE zene, doch werkelijk: de aanwijzende; de wijsvinger (z. 60); NG giling, oprollen ij E oe add DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 151 BE, Wee meng-gilingken (5. a.) diri, zich oprollen; Ess teng-giling eig. êus ter-giling, en dit Ho vS ë jang ter-giling-ken (5. d.) diri, sets, dat gedwongen 1s (welks natuur het is), zich op te rollen; de mieren-eter ; NS gceloeng, oprollen ; Den Erle meng-g &loe ng-k en ($. a.) diri, zich op- u? Jor ve? or ve? 7 vr rollen ; NE teng-g@loeng; eig. An ter-geloeng, en dit voor Ji vers ë jang ter-g@loeng-ken (5. d.) diri, iets, dat gedwongen is (welks natuur het is), zich op te rollen; een dwizendpootachtig diertje, dat zich, bij de minste aanraking; tot een kogel oprolt; Jsú bak oel) mand; od mem-bakoel (f.), de hoedanigheid van eene mand vertoonen ; AES tem-bäkoel, eig. Jsújs ter-bakoel (8. d), dels, dat gedwongen is (wiens natuur het is), de hoedanigheid eener mand te vertoonen; een wisch met een? dikken, stompen kop, dien men, doch wat ver gezocht, met eene mand vergeleken heeft. Ik zie ij door die voorbeelden en aan te nemen, dat de elisie der , van het praefix ‚5 en het toekennen daarna van uw van dezelfde klankwijzigende Rad als aan» (z. a en 1), niet toevallig en evenmin zuiver euphonisch is, maar zijn’ grond heeft in het eigenaardige streven der taal, om het passieve door de natuur ge- dwongen zijn van het individua te vereenigen met zijn schijnbaar toch actief handelen. BES, ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. Deze vorm kan zijn: g. een afzonderlijke vorm; G. 52., als subst, gebruikt. Als «. kan ik mij hem niet anders ontstaan voorstellen, dan uit—£s (28.) met inschuiving der nasaal p‚ in stede van de beginletter van het grondwoord, die ver- loren gaat en van welke de p den klinker overneemt. 152 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. At BETEEKENIS, Xe “ De eigenlijke beteekenis is moeijelijk te vatten uit de twee mij bekende woorden, die dien vorm aannemen. EA awan, wolk ; os (*) ke-mäwan, vereeniging van wolken (Gewölk, hoogd.) — hier is de beteekenis collectief —; gis poentjak, kruin; top; Gies ke-moen- tjak, eene quasi-kruin; een gemaakte top; een knop, bv. van een’ degen, stok of iets anders — hier is de passieve natuur van het praefix £S (z. 28.) voorheerschend. rj p= B. 52., als subst., duidt aan: zets, dat bij witnemendheid eene hoedamgheid heeft, en heeft als zoodanig veel overeenkomst met 48., d.i. 1., als s. gebruikt. bd 6, kening, geel; bres ke-m@ning, als 52: geelheid hebbende zijn (niet gebr.) ; als s.: wat bj witnemendheid geelheid hebbende is, d.1. zekere boom, met een fraai geel hout. id B ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. De vorm, dien ik hier door — De voorstel , ontstaat door de inschuiving eener tusschen de eerste en tweede letter, die dan eene doffe e (% ) aanneemt. BETEEKENIS. De … schijnt aan den vorm eene collectieve beteekenis te geven. J 2? Ges tjEtjoek, insteken ; En tjercetjoek, staketsel; paalwerk; palissaden. (*) Om zich hier de vervanging der beginletter van het grondwoord door eene „ beter te kunnen voorstellen, losse men de | van het grondwoord in zijne bestanddeelen op, waar- ve # 5 8 door men wal} verkrijgt. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 133 60. —); ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. Als van den homonymen verbalen vorm (26). KRACHT DER J EN BETEEKENIS VAN —. Kan moeijelijk in algemeene bewoordingen opgegevene worden. u? ve vier Hls paätok, pikken, als een vogel; 35 pelätok en, meer gebr., db be- Ne y ve 5 lätok, naam eener soort van specht; Gak toendjoek, wijzen; Gsis teloen- (ed Idd djoek, wijsvinger; 355 täpak, onderste vlakte van iets, voorn. van voet of hand; 35% te-lapak, spoor; indruksel [van zoodanige vlakte]. 61 — as ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. Dit is een reduplicatief-vorm, ontstaan door de zamenstelling van het grond- woord met zijn derivatum— «$ (58). BETEEKENIS. Voor het eenige mij bekende woord, waarop deze vorm kan aangewend wor- den, is de beteekenis intensief collectief. - CT ws) äwan, wolk; Eg ke-mäwan, (58.), Gewölk (hoogd); Le oil äawan- ke-mäwan, eig.: de wolken en das Gewölk, d. i. de gezamenlijke wolken. 62. —.— « ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. Een reduplicatief-vorm, die ontstaat door de herhaling van het grondwoord met veel de mij bekende voorbeelden laten Ee 6} BETEEKENIS, eh en Keien VEF NRS EE EEEEUDE Zij is collectief. ei en verscheidenheid aantoonend. J5 täli, touw; Jets of JW alina, louwerk; op rijst uit het dierenrijk 5 Ent Za läoek-pä oe k, allerhande z. 27. BETEEKENIS ALS SUBSTANTIVAAL-VORM. te, d. i. verscheidenheid Jel plaats en rigting. vr saf lekok, kuil; Zi GS lekak- lekok, kuilen, naar alle rijd 19 kuilen, die men telkens (tijd) tegenkomt ; eet beras, rijst; ens vr rijst en al dergelijke. ed Van sommige ZOE reduplicatiën is het grondwoord niet ee r died > „a ze hiroe-hära, ongerustheid ; ‘ontroering ; 5 an häroe-bir R vlg kunnen Ge An se elkander ge en ven middel, in he geheel middelen beteekent, ‘onder EE variérende de gerekend worden. — se ANR ELEN DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 155 Y,. VREEMDE EN GEMENGDE SUBSTANTIVALE DERIVATA. Wat men zich onder vreemde vormen moet denken, is bij het verbum (p. 91) gezegd. Vreemde of gemengde substantivale vormen heb ik in ’t maleisch vijf aangetroffen, waarvan twee (66 en 67) accumulatief en gemengd. cc” Le De formatieve elementen zijn: de praefixen — pi en # per (,$ para) en de rd 4 suffixen ) an en o da. N | | | Aanw Aanw achtig Grondwoord. dn | Graphische ophelderingen. achter. voor. 65 rr Pd 66 ie ee ® O- cy 67 jk == ° De | 68 &) — | | | 64, —$ ORTHOGERAPHIE. Uit het eenige voorbeeld van het gebruik van het praefix 5 in het maleisch moet men opmaken, dat, waneer het grondwoord met eene ) of s begint, deze in eene ‚s verandert. 156 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, OORSPRONG EN KRACHT VAN wó. Ik kan dat praefix als niets anders beschouwen, dan als eene wijziging van 5 pe, verkorten vorm van „5 per (z. 45.). Trouwens in het eenige voorbeeld, “ waarin het voorkomt, heeft het ook dezelfde kracht, en de vorm — is een nomen vr ov” ad patientis, te omschrijven door ME 4 & jang telah di-per—ken (6. C.). 8) cetang, schuld; debet ; Syd pi-j tang -É)f per-@tang (45) = o us & k ss jang telah d i-per-@tang-ken (6. G.), wat op schuld gegeven is; schuld- vordering; credit. | Ter staving van deze mijne stelling kan dienen de omstandigheid, dat men in ev ooien Bercenai (Borneo proper) veil per-oétä-ngan (45) voor schuldvordering gebruikt. ORTHOGRAPHIE. e 5 Ë eas De praefixen ‚5 en „5 veroorzaken, noch ondergaan eenige klankwijziging. Het eerste zou zijne , kunnen verliezen alleen in het geval, dat er een voor dat prae- fix vatbaar grondwoord was, dat met dezelfde letter begint. u Le OORSPRONG VAN „# EN „5 Zij zijn oorspronkelijk het käwi-substantief um pärâ (pers. sb parah, lat. pars), dat deel; aandeel beteekent en voornamelijk in de verzwakte gedaante van Be deet ne 3 5 x „5, zeldzamer ongewijzigd, als „5, in het maleisch is overgegaan. (\) / ve” & dad L) A 5 J KRACHT VAN Ee EN j EN BETEEKENIS VAN — | « Met het grondbegrip van deel, dienen „$ en „5 in ’t maleisch : (*) Sks parang, rad. para, (In Logic), subst., one species of common property, that wich comprehends many objects, genus (Wilson, sec. ed., p. 502). DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 157 «, Ter vorming van breuken van getallen. Ts tiga, drie; Zj per-tiga, derde gedeelte. Hierbij is op te merken, dat, wanneer het cardinaal-getal zamengesteld, of de Ko teller van de breuk grooter dan 1 is, men liever den vorm be (67) gebruikt. G _ Fer vorming van collectiva van personen, die zekere ambten of rangen bekleeden, of eene zekere maatschappelijke klasse witmaken. Aan de collectieve beteekenis blijft even- wel die van deel ten grond liggen, zoodat de afleiding altijd kan vertaald worden door afdeeling of klasse van hetgeen het grondwoord beteekent. Sommigen gebruiken voor die beteekenis liever het oorspronkelijke #, dan het 07 gewijzigde „. Lo” ENE dd gld, dd jie menteri, raadsman; pike para-menteri, of eyes per-mente- rd = 3 ri, de afdeeling der mentert’s; de gezamenlijke mentert’s; „is poéterä, vorstenzoon ; ien AI 1485 para-poétera of )ö5 per-poéterä, de klasse der vorstenzonen; de gezamen lijke vorstenzonen. Gewoonlijk staat de segala, alle, nog pleonastisch bij dergelijke collectiva. Ada Ze Sido JJ segala para-menteri. Gels ORTHOGRAPHIE ZL. 64. en 11. AFLEIDING. Deze constante substantivale accumulatie heeft tot grondwoord —5 (64.) en tot bepalend element het suffix oe (z. 40). 18 158 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAA | BETEEKENIS. - ge Voor het eenige woord, eeen de vorm van oenRens is, ë ot een RR is (40., er. w. Sante, a). 5 Etang, schuld; debet ; EM pi-@tang, (64) schuldvorderi ing; Als pi-joét ngan, demands gezamelijke schuldvorderingen Sau Over meer algemeen, voorname lijk gebruikelijk in zamenstellingen bv. Alas els kitäb pi-joétä-ngan, schuld. sà vorderings-boek. ' : Oe ded AE Es en gi 61) ORTHOGRAPHIE. 65 en 1e AFLEIDING. Aan het grondwoord — # (65.) treedt het suffix Je (z. 40), als bepalend elemen en vormt zoo de constante substantivale accumulatie … — 5 BETEEKENIS Die vorm dient alleen tot het maken van breuken en verschilt van 5 (65) door niets anders, dan dat hij de substantivale natuur meer aanwijst en bij voorkeur gebruikt wordt, wanneer de noemer van de breuk een zamengesteld getal, of de _ teller grooter dan één is. e oe Oe dd Le urilja sa-rátos, een honderd; wyijmjim sa-per-sarátö-san, een honderdste gedeelte ; Wij 5 o dEwa- -per-tígä- -an, twee derden. î Het getal veer gaa hiervan eene uitzondering, dat meer van den eenvoudi-_ | ‘gen vorm houdt: we dl En tiga per-empat, drie vierden. an ve - (ee — (z. 65.) is niet gebruikelijk. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 159 68. Eeke ORTHOGRAPHIE EN UITSPRAAK. De klankveranderingen, die het suffix » in het grondwoord te weeg brengt, zijn niet in regels zamen te vatten; het gebruik gaat hier met de grootste willekeur te werk. In de meeste gevallen evenwel neemt het grondwoord euphonisch eene ge- djazmeerde Ge als sluitletter aan. Eindigt het grondwoord op een’ medeklin- ker, dan scheidt die zich van de laatste syllabe af, om, voorzien van eene fatha, met de euphonische 8 eene bijzondere syllabe te vormen. Men moet zich daarom de klank wijzigingen voor ieder woord in het geheugen prenten. Die woorden zijn trouwens niet veel in getal en zullen hieronder, zoo veel mogelijk, opgegeven worden. Een vaste regel voor de uitspraak is, dat het accent altijd op de voorlaatste syl- labe valt. OORSPRONG VAN 0. De geleerde R.H. Th. Friederich te Batavia beschouwt > als oorspronkelijk te zijn geweest een pronominaal-suffix van den derden persoon en als afkomstig van, of van denzelfden oorsprong als het thans nog op Bali gebruikelijke hida, zijn; haar. Im welk verband daarmede het kawi-pronomen «mv ta, uw, staat, waag ik niet te bepalen. KRACHT VAN ò EN BETEEKENIS VAN O—. In het maleisch dient het suffix 6 om, achter familiebetrekkingen aanduidende substantiva geplaatst, den persoon te eeren, van wiens betrekkingen gesproken wordt, hetzij dit de sprekende, de aangesproken of een derde persoon zij. Voor betrekkingen van den aangesproken persoon gebruikt men gewoonlijk geen pronomen possessivum of diens plaats bekleedend substantivum. Men bedient zich van dien beleef heids- vorm voornamelijk voor vorstelijke betrekkingen. x1 äjah, vader ; Sial aja-handa; B iboe, moeder ; sh bonda; Gd n€- 5 OR (oe ze nek, grootvader of grootmoeder ; oi men-da; Êrse MOjang, overgrootvader of over- DEAD (ENIS „ur grootmoeder; Asse mOöjang-da; Gele mämak, oom of moei van vaderszijde; Shas DE VORMVERA a NN de: À â * Pr 6 GORE Oe maman-da, ë Inang, min; à&s) inang-da; 35] ânak, ke z k S ' EN HE E kat ze Aiel ANA 7 dhet L 25 Lute Se en ou) ana a’-da, AA) anak- an-da (spreek: he ee Lv GOE en MG) ana-kanda (niet aan te bevelen), zr pe Zn da; te tjitjit, achterkleinkind; Mas ei srdn el Î v der of zuster; ais ka- kan-da, sä adi” en sd äde, rd ter; sol adin-da; de Baba gija (@) en es bagija, hiene, at gee, „ titel van vorsten ; dt $5o, il AG Mu senda, eig: uw sT, a i. de persoon, ‘dien gij gewoon zijt met si aan te duiden, een nederig gan de IA Le? Et bäboe (**) vorstelijke moeder ann Ais baboen- d. ITI. ADJECTIVALE DERIVATA, u Gewone adjeectivale derivata. Zij worden gevormd door de praefixen yu se (z. 41.) en 5 ter Od í s À wi an (z. 29), de reduplicatie en klankveranderingen, en zijn zes in et Aanwas | Aan was NN Grondwoord. Graphische ophelder: achter. ; voor. EN (*) Cf. het skr. bhagja. (#2) Papoe is in ’t skr. pleegvader of — moeder ; min. ik Mn Per. Lee ig, PP en UU D, EN PES jd Ee nr Wd d ats \ m a DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 141 Aanwas Aanwas | Grond woord. k Graphische ophelderingen. achter. voor. | ’ ie zo EAN ER RAe za | Je 1 — V4 73 Ek == hi ee eed 74 ele en abe Als bij 27. J sj HO ORTHOGRAPHIE VAN —w. OORSPRONG EN KRACHT VAN (m Zi. 47. BETEEKENIS VAN —m, Als adjectivaal-vorm heeft — alleen substantiva en adjectiva tot grondwoorden en twee verschillende beteekenissen: 149 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. g. Gelijkstelling; 8. Intensiteit. «v Gelijkstelling. Nd rbe pd AS „8 agäma, godsdienst ; pn se-agäma, van dezelfde godsdienst ; ml erti, rd id pi s u} beteekenis ; osn SE-erti, VI dezelfde beteekenss ; af pe-retti 4 van wo, rd GEE weer retti= el erti, beteekenis); beteekenis; wa>jÂm se-perti, zamentrekking van ds se-pe-retti, van dezelfde beteekenis; overeenkomstig; even als; behoorlijk. ye besar, groot; jaw sebesar, zoo groot als, bv. ES tw se-besar Eg gcenoeng, zoo groot als een berg ; FE pandjang, lang; zoo lang als, bv. vl Gn se-pandjang ini, zoo lang als dit. —cf. 80. « g.- Intensiteit, Met deze beteekenis is de vorm —w de superlativus comparativus van het grond- woord, doch weinig als zoodanig in gebruik. (omde) GEAN - „re êen keerang, min; OTIS: se-k@rang, de minste (adj. s.). bv. „6 20 Ens se-k rang dari pada kämoe, de minste van u. Hos vr ORTHOGRAPHIE VAN =P rd EN KRACHT VAN — „. Ziel BETEEKENIS VAN — B Het is een’ superlatiwus comparatiwvus of een excessivus van het grondwoord, en in- [Ad u derdaad niets anders, dan de verkorte vorm Sy (5. d.) voor een adjectivaal grondwoord. (Orc vS CL UT TUT y=? besar, groot; ‚ai ter-besa r (verk, van „Sjmjö ter-besar-ken, groot gemaakt zijn), grootst; te groot, EE -E VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL; 145 Rn ed _Met &sjo dari pada, er Te wordt het ook soms , hoewel oneigenlijk , gebruikt - ars een comparatief. f d 7 rs af vi ter-bägoes dari pada, mooijer dan. vi vn ORTHOGRAPHIE EN KRACHT DER REDUPLICATIE. Zien: BETEEKENIS VAN r—, als adjectivaal—vorm. Deze is: & intensief; g. deminutief, &s ee CE B Als intensivum drukt de adjectivale reduplicatie den absoluten superlatief of den E emphatischen positief van het grondwoord uit. RE Ont v usb bägoes, moois rijnbs bägoes-2, zeer mooi; mooi, emph ; se mêrah, _rood; rijke mêrah-2, zeer rood; rood, emph. B. Deminutief. Als deminutivum geeft zij een’ minderen graad eener hoedanigheid of slechts eene _ gelijkenis daarmede te kennen, welke verhoudingen wij door Sg eenigermate ; tamelijk of het suffix achtig uitdrukken. GS (led vusb bägoes, mooi; rijasbs bägoes-2 tamelijk mooi; ere mErah, rood; rs bye _mErah-2, eemgermate rood; roodachtig. Het hangt geheel van de natuur van het grondwoord en van zijne verhouding tot de overige deelen van een’ volzin af, of eene adjectivale reduplicatie intensief of deminutief is, In de levende rede is de meerdere of mindere accentuatie een E middel ter onderscheiding. Soms wordt de deminutie der een lon IE woordje 5 je „geduid, dat dan gelijk staat met ons nog al. 8 Cha Bs rub bägoes-2 djega, nog al bep 72E en == ORTHOGRAPHIE. ZA ldsen Rd OORSPRONG EN KRACHT VAN Z. 29. BETEEKENIS VAN ye — Voor adjectivale grondwoorden geeft deze vorm eene gelijkenis me ie kennen, wanneer dit eene uiterlijke hoedanigheid, voornamelijk van hl (SE ed vr 5e mÊrah, rood ; vele mêrah- aba, roodachtig. A Der Seen ORTHOGRAPHIE VAN Mw, 2, OORSPRONG EN KRACHT VAN (» EN DE REDUPLICA Zie AT en 12. AFLEIDING VAN Pm. wil beschouwen. BETEEKENIS, Deze reduplicatief-vorm heeft niet de twee afzonderlijke beteeken eenvoudigen vorm —w (69), gelijkstelling en intensiteit, maar ver Zp die Ld op eene bijzondere wijze in zich. Ö peat mT AR VE en A einde he len dd DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 145 v pe. v „er Ee 5 ON SAE v Eed rJ en pd ESil baik, goed; rss law se-bäik-2, hoe goed ook; renkum Wio ve El 3 - — eee 5 DE À Eee eedle Sym Ul ge sE-baik-2 djin dan se-djähat-2 mänoesija bäik dje&ga mänoesija, hoe goed een djin (eene soort van geesten) en hoe slecht een 2 d a CA & dd As ’ ee mensch ook zijn moge, de mensch is toch beter (dan de djin); sla) rESi lau Hye Ì apa dj@ga se-baïik-2 oesäha? wat is eigenlijk de beste bezigheid fl Dld rd BT PE „ ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. DD BETEEKENIS als adjeetivaal— vorm. Zij is veelheid in ruimte, d.i. verscheidenheid van plaats en rigting. gd: En NGE NE &e, roempang, verminkt; Èke, #ke, roempang-ramping, op verschillende vr “, : À (a) 5 @® plaatsen verminkt; wos) Eroet, scheef getrokken, voorn. van het aangezigt; Ws) er) 5 £ Erang-Groet, scheef getrokken naar verschillende riglingen. Soms is een woord alleen in den reduplicatief-vorm in gebruik, weshalve het dan ‘ook in het woordenboek als zoodanig op zich zelven zal behandeld worden. v — rd 2 =S ges Kk@etjar-kätjir, adjectief voor de hoedanigheid van een” hoop levende wezens, die zich naar alle rigtingen door- en over elkander heen bewegen, zooals b.v. kippen, die vreten krijgen. Onder alle woordsoorten is het adjectief het rijkst aan dergelijke reduplicatiën, waarom deze vorm ook onder de gewone derivata gerekend wordt. G. Vreemde adjectivale derivata. GA Er zijn slechts twee, grondwoord door de suffixen , wan en e man. 146 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. Aanwas Aanwas aaien Grond woord. Kg Graphische ophelderingen. | | U 15 9 ens | | 5 | | 76 Gr en Tis (Ob) verte ORTHOGRAPHIE. Als van odt. Omtrent de uitspraak echter valt aan te merken, dat in de het grammaticale accent steeds het voorheerschende is. Rd OORSPRONG EN KRACHT VAN ws Z. 29. Bed BETEEKENIS VAN ws—. De door 0 gevormde adjectiva drukken een behebt- of bedeeld zijn uit met dat, wat het grondwoord, dat altijd een substantief is, uitdrukt. Dn Ce ve Ls en Kern d EN kw s@etija, de trouw; woad setijä-wan, trouw; getrouw ; jn harta, goe- deren ; wijn hartä-wan, gegoed ; He derma, liefdadigheid ; el dermä-wan, liefdadig ; fn sastera, wetenschap ; Ok sasterä-wan, met wetenschap be- deeld; een geleerde; duizendkunstenaar; wos g@n a, nuttigheid ; han goenä-wan, nuilig ; dá) r@pa, vorm; „5 roepä-wan, welgevormd ; ee bangsa, geslacht, wsbwaig bangsä-wan, van goede afkomst; edel, NN q DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 147 Al die grondwoorden en, tot op één na, ook al die afleidingen komen in het sanskrit voor en zijn daaruit overgenomen : satja-wäns; artha-wän; dharm-ma- wän, sästra-wan; goena-wan; r@pa-wän; doch wangsa vormt niet, zoo als in het maleisch, wangsa-wän maar wangsjah. Dit bewijst, dat de Maleijers niet alleen enkele sanskritwoorden van den vorm —wän overgenomen, maar ook de kracht van het suffix begrepen en naar eigen goedvinden toegepast hebben. Eene andere eigenmagtige aanwending van het suffix A is gelesen in de vorming van het woord ole tempä-wan, geslagen, d.1. niet gegoten (wan metaal), van B tempa, hameren; smeden bv. is gea) emas tempä-wan, geslagen goud. Wilde men beweren, dat dit derivatum moet beschouwd worden als te zijn ontstaan uit lees tempä-an (40. van ge- slagen werk, door de inschuiving eener euphonische ,, dan dient daartegen, dat de woordvoeging van emas tempâ-wan die uitlegging niet toelaat, dewijl alsdan de beteekenis zou zijn: goud van geslagen werk. Voor de beteekenis: geslagen goud zou de woordvoeging moeten zijn: tempd-wan emas. v 76. ue ORTHOGRAPHIE EN UITSPRAAK, Als van en — (75). v OORSPRONG EN KRACHT VAN ue ye is het sanskritsche man, het masc. van het tadhita-suffix mat, dat dezelfde - CG kracht heeft, als, doch minder in gebruik is, dan wat, de wortel van wan (yy —z. -78—). Bopp, 6 579. (ey BETEEKENIS VAN „en De beteekenis is dan ook dezelfde als van ‚— (75). Ik heb nog maar een enkel voorbeeld van dien vorm in ’t maleisch ontmoet. id Ed , 2 op bedi, verstand; „ess boedi-man, verstandig. - 148 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. IV. NUMERATIEVE DERIVATA. De numeratieve vormveranderingen zijn drie in getal, zuiver maleisch, en hebben tot formatieve elementen het praefin @S ke en de reduplicatte. De grondwoorden zijn cardinaal-getallen. [ Aanwas Aanwas Á Grond woord. Graphische ophelderingen. | achter. voor. / 77 — 5 TITS ORTHOGRAPHIE VAN —$ EN OORSPRONG EN KRACHT VAN 4 Z. 28. | | BETEEKENIS VAN —. | Als numeratieve afleiding heeft de vorm —$ eene dubbele beteekenis. 04» Hij duidt de ordinaal-getallen van de cardinale grondwoorden aan. Goede schrijvers ven gebruiken dien vorm niet anders, dan met & Jang. an 0 ve oe ; „o de@wa, twee; „AS é& Jang-kedewa, de tweede; msljm saratoes, een hon- RN vr derd; gils & Jang ke-sarätoes, de honderdste. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 149 s. Ten tweede heeft hij eene collectieve en terugwijzende beteekenis, d. i. hij stelt de door het cardimaal-getal witgedrukte veelheid als eenheid en als iets, waarvan reeds ge- sproken is, voor. Met deze beteekenis komt de vorm niet wel anders, dan met er - ëj JRE of met het pronominaal-suflix …, nja voor. > EE ce EN dewa, twees wsl 105 ë EG käanak- 5) jang ke-d@wa itoe, de twee 5 „re kinderen, waarvan gesproken is; ylys$ ke-doéwä-nja, beiden. 18. ORTHOGRAPHIE EN KRACHT DER REDUPLICATIE, Zie 12. BETEEKENIS VAN r—, ALS NUMERATIEF - VORM. Zee (76. 2.) en r— verschillen alleen daardoor van elkander, dat het eerste meer teru gwijzend, het tweede echter meer goollechie) is. Het tweede kan dan ook zonder ë jang of het pronominaal- SUfIX wy nja staan en nadert meer het substan- tief. Zee zig E & ; so dewa, twee; ro deewa-3, alle twee, waarvan gesproken is, voltallig; beiden : RR, 5 he : ele was rod deewa-2 pon mäti, en beiden kwamen om. : Herd ORTHOGRAPHIE. Mierden 12: Afleiding. _l ll Voor deze accumulatie dient r— (78) tot grondwoord en het praefix S (z. tot bepalend element. 6 Pape 150 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEIS „BETEEKENIS, Zij is nog intensiever collectief, dan r— (78.), en kan niet beter verg dan met ons alle, met een cardinaal-getal. Es trg andries hus ke-tiga-2, de drie, waarvan gesproken i 155 — drie; grus ke-tiga-tígä-nja, al die drie. V. ADVERBIALE DERIVATA, Alle adjectiva, die de hoedanigheid eener handeling kunnen uitdruk kelijk of afgeleid, alsmede alle participia en ordinaal-getallen, hebbe leisch,, voor zoo ver de natuur van den wortel het gedoogt , zonder 4 verandering, ook eene adverbiale beteekenis. Terwijl het adjectivum, gewone derivata, op zich zelven beperkt is, neemt het adverbium woorden ook uit andere woordsoorten. | De formatieve elementen voor adverbiale afleidingen zijn dan ook dez voor adjectiva (met uitzondering van ze wan en B man, die het zonder Geen zijn), LEU en numeralia: de Pane yv. se z. (z. an ter (@. d.)men 2e ke (z. 28); het suffix Jan (22055 WE, catie. Door middel daarvan worden drie en twintig derivata gevormd, zeven bee Ì | E | Aanwas nk Aanwas | Grondwoord. | achter. voor. | | | | | b4 | 80 En On Á 7 : ee 1 | 81 en AN | | | 91 92 93 94 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 151 oe Aanwas Eee: Ane Graphische ophelderingen. achter. Vo ha cy 7 52 5 Sn vy 63 = 5 57 84 gn $ e © 85 e, en ov 86 Ee 28 5 B Dd 87 SN Ee he ve ie 88 Se et > Ee Je 89 (Sn Te oh dn y 90 Gn ge 5 DS DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 155 BON ORTHOGRAPHIE VAN —w EN - OORSPRONG EN KRACHT VAN Zie 47. - BETEEKENIS VAN — , Het adverbium —… heeft een” wijderen werkkring, dan zijn adjectivaal homony- mon; niet alleen, dat het zijne grondwoorden ook uit andere woordsoorten dan het adjectief put, drukt het ook, behalve gelijkstelling en intensiteit, nog verschillende andere betrekkingen uil; doeh zijn de kategoriën van gelijkstelling en intensiteit het rijkst. | d. Gelijkstelling. Gerd Er rd u Bi akan, betreffende; „Aw s@-akan of „Sá se- akan, even als; el belom, dd Detd nog miel ; pits SE- belom, zoo lang nog niet ; 3 lägi, nog; ES se-lagi, zoo vn Td d lang nog; Gie tjeppat, vlug; dan se-tjeppat, zoo vlug als; gn handeling, ESI se. lakoe, even als; 95) y läari-k cd a, het loopen van een paard; } YA 5, se-läri-k@da, zoo (hard) als een An loopt ; wle Os kehendak-häti, ver Ed Ad begeer te des har ten, ela Ghhglm se-kehendak-häti, naar hartelust: alas nen- er Fed tijäsa (*), gedurig; duur; eik se-nentijdäsa, zoo lang (in duur) als (ge- durende) ; z00 lang er duur 18; gE En pandjang, lang; Er se-pan- EE djane, zoo lang als; langs, b.v. ene se-pandjang s@ngai, langs de Ds rivier ; wos pe-retti (45. van 5, retti= en) erti, beteekenis enz), beteekenis RN Cain Kel (id u) rard ENZ; jw SE-perti, zamentrekking van jan se-pe-retti, even als; als ware het; aangaande; betreffende. (*) Sanskr. nitjasas. 20 VORMVERANDERINGE! EL Inte hik Bi / vo? ese 4 ke@rang, min; HE, se- keraaks ten ‚minste; des Mt ak zh Ll zl Ad se m@Ela, oorsprong ; Sin s e-m Ela, er nieuw; van. voren; \ oale lijd; Nr s e-k oe tika, tijdens; Js peni ng al, vertrek. Lr van eene plaats); Jilin se. -pening zal sedert het vertrek; é 5 Zi à Ne van En) 6 Orang, persoon), een enkel persoon ; Eren s e- sa o rang lijk of op zich zelven. Ke — Deze vorm is de substantivale flexie h., adverbialiter gebruikt. | voudigheid van het denkbeeld, die niet door den substantivaal-vorm is hier, voor sommige woorden, praedominérend. | En orang, persoon ; a sa-orang (h), een ‚ persoon; al a persoon, d. i. alleen; Js kali, keer; maal; Js sa-k ali (a), > eens; ten eenen male; volstrekt; heel; zeer. v” ORTHOGRAPHIE VAN — EN KRACHT VAN r Zie hb. en 2. BETEEKENIS, DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 155 —r (b. of 2.), welke vormen voor eenige grondwoorden eene geheel adverbiale be- teekenis hebben aangenomen, of althans adverbialiter kunnen gebruikt worden, in welk laatste geval ik hen oneigenlijke adverbia of participiaal-adverbia activi noem. » Nd ye mMEla, aanvang ; Öe? ber-mcela (2), aanvang hebbende zijn, doch als zoodanig niet in gebruik; als adv., aanvankelijk, een woord zonder wezenlijke be- teekenis, dienende alleen ter aanduiding van den aanvang van een’ hoofdvolzin, in ’t nederlandsch welligt weder te geven door: om weder te beginnen mel iets anders, d.i. om voort te gaan; voorts; HÎ äpa, iets; wal? enz; ss beräpa, zmtr. eaf LOGT 5 Ze van 5) ber-äpa (2), waarde hebbende zijn.; als adv., hoeveel? zm sige- enn | eh ráha, spoed; sm ber-sigerâha, (2), spoed hebbende zijn; als adv., met spoed; so d@wa, het gelal twee; Ee ber-dewa (2), hef getal twee hebbende zijns als adv., met zijn tweeën; ) Lari, loopen; jp ber-läri (6), loopen- de zijn; als adv., al loopende, bv. jr Se mäkan ber-läri, al loopende eten ; Jen 50 döedoek ber-dj@wal, ziten te verkoopen; ce es tjerai-be- rai, wit elkander gaan, naar alle rigtingen, 5 en ber-tjerai-berai (B), wt elkander gaande zijn, of gegaan zijnde, naar alle rigtingen; als adv., al wit el- kander gaande, naar alle rigtingen; al verkeerende in den toestand, door het wit el- kander gaan te weeg gebragt. Van de hier aangehaalde voorbeelden zijn alleen de twee eerste, Jr ber- mla en …5l beräpa, eigenlijke adverbia; de anderen zijn onetgenlijke en heb- ben alleen om der eersten wil hier eene plaats gevonden.—ef. 4, ne ORTHOGRAPEIE VAN je Zie d. BETBEEENIS VAN de. Zij is tweeërlei, naarmate het grondwoord is: 1 56 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. &, een oorspronkelijk of adjectivaal adverbium. G. een transitief verbum. g, Oorspronkelijk of adjectivaal adverbium. eT In dit geval is de vorm — 5, even als zijn adjectivaal homouymon (70), een dd 2 superlativus comparalivus, een ezcessivus, of, met ss jo dari-pada er achter, een on- eigenlijke comparatief. pe sigera,. spoedig ; jij ter-sigera, ten spoedigste; te spoediglijk; &$ pof ter-sigera dari pada, spoediger, dan; id lampau, dn ‚ dan; ovêr; Aas ter-lampau, te ver; wilermate; al le; Js laloe, voorbij; JIS ter-läloe, te veel voorbij; wilermate; al te; we tjeppat, vlug; wies ter-tjeppat, vlugst; te vlug; SS jo wies tertjeppat dari pada, vlugger, dan. 7 B. Transitief verbum. - vv Voor een transitief verbaal grondwoord, primair of afgeleid, is de vorm — 5 een participium perfecti passivi (d.), met adver biale beleahenns nan ticipiaal-adverbium passivi— viel lampau, overschrijden; te boven gaan; edel lampau-ken (5.), doen te GENRES voer boven gaan; te boven voeren; „Ssyiels ter-ampau-ken, bij verkorting sä ter- lampau (5. d.), te boven gevoerd; zekere grens te boven gaande; als adv.: witermate; Ed fora tid al te; JJ läloe, voorbij gaan; „SN lalce-ken(5.), doen voorbij gaan; voorbij voeren ; wss terlalc-ken, bij verkorting JIS ter- en (5. d.), voorbij gevoerd; zekere Nr Ln LA grens voorbij gaande; als adv: uitermate; al te; en sy tjerai-berai, uit elkander gaan naar alle rigtingen; „Gp om tjerai-berai-ken (5.), doen wit elkander gaan (scheiden tr.) naar alle rigtingen; „Sop sa tertjerai-berai-ken, bij verk. ver” v EE vm (PP tied er Sy terstjerai-berai (5. d.), gescheiden of verspreid naar alle rigtingen; als adv., al gescheiden of verspreid zijnde naar alle rigtingen. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 157 rg ORTHOGRAPHIE VAN —$ EN: OORSPRONG EN KRACHT VAN e Mies. Ed BETEEKENIS VAN —$. Deze vorm is niets anders, dan zijn verbaal (28.) of numeraticf (77.) homony- mon, adverbialiter gebruikt. a Perboriwonm sg (28) iT ada ne > wachten op tels; zals ke-adang, bij verkorting gs kädang (28), bij wijlen; gl gi) oentang-anting, dobberen naar alle riglingen ; Aas Els ke-oentang-k e-anting ‚ bij verkorting EUS Es koentang-kanting (28), al wordende door de golven heen en weder geslingerd. B Numeratief-vorm— $ (17) „dewa, twee; jos ke-dewa, adj. (77), tweede; adv., ten tweede ; Ji ee tiga-käli, driemaal; JS ES ke-tiga-kali, ten derden male. B ORTHOGRAPHIE. Are ls JIE OORSPRONG EN KRACHT VAN : J Hie 297 BETEEKENIS VAN w-— Zij is toestand- of overeenkomst witdrukkend. £ v ed zaas tambah, bijvoegen; „plaes tambä-han, daarenboven; Jm sakäli, In. ì - Kak ; At aken j eee GOT En van JS kali, maal; keer, een enkel maal; 81, eens; „Kw — Wie eens; te gader; allegaár. LEG ER 86. Dien) ORTHOGRAPHIE. Zie 47. en Db. AFLEIDING. c het zee on (z. 5D aan den ERD r BETEEKENIS. . Zij verschilt in ’t geheel niet van die van don grondvorm oe de" ac heeft alleen een meer adverbiaal voorkomen. ded ber-m@la= Den se-ber- m@la (z. 82). Ik ken geen a voor dien vorm. ki 87. U TN ORTHOGRAPHIE. Zie dT en It. AFLEIDING. (om rad De vorm y° —w 18, ontstaan door: : e5 Er 5 N . Eet de aansluiting van het suffix } (z. 85.) aan den adverbialen v als grondwoord; B. de gelijktijdige aansluiting van beide affixen aan het grondwoo BETEEKENIS. ad a. Grondwoord —w EENDEN 0 De adverbiate natuur van het grondwoord wordt door de aansluiting van e DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL 159 Wv) nog versterkt en het grondwoord daardoor tot het gebruik bij verba geschikter gemaakt. É De beteekenis is dan: op eene door het grondwoord uitgedrukte wijze. re meela, begin; Jyam sE-m@la (80), van voren; op nieuw; Wda se-m ol- lä-an op eene door se-mcela wilgedrukte wijze. g. Gelijktijdige aansluiting. In dit geval is de beteekenis gelyjkstellend, even als ed (60). (ES oe le mälam, nacht; „polam s@e-málaä-man, zoolang als de nacht duurt; den ge- fin heelen nacht. ie N 88. W° EES ORTHOGRAPHIE. Zie hb. en 11. AFLEIDING. id v- De accumulatie 1 as LS En als gevormd van het adverbiaal-derivatum — „» ($2.), door het Ailkerbidal: suffix Ji (z. 85). BETEEKENIS. De onderwerpelijke gccumulatie is, in den grond, niets anders, dan de participiaal- rg 5 Ge . vorm pr — 55 (11), adverbialiter gebruikt. In enkele gevallen is zij pleonastisch, als eg wanneer het suffix _) tot niets anders meer dient, dan om de adverbiale natuur van het door (82.) uitgedrukt begrip nog meer ie doen uitkomen. ie m@la, aanvang ; rep ber-m Ela (82) = Haps ber-moelä-an, ganvanke- Rd Es Ce lijk; 5 d@wa, het getal aad Der ber-deewa (82), met tweeën; wije, ‚ ber- dóewä-an, twee aan twee, b.v. ie sy a gie djaälan ber-dóewdä-an, twee aan lwee gaan, ds peeloh, tiental; dos ber-p&@loh (8e: Deb lanen (van eene me- 2e nigte) ; vri ber-p@lö-han, tien aan ten ; » lari, loopen; jr ber-läri(82.), Rd Aij al loopende; Lln ber-lári-an, al loopende, van velen. 160 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE 89. ve— ORTHOGRAPHIE. Zie Dd. venir AFLEIDING. hd De tenue: val door de aansluiting van het ZOE biaal- suffe oe an (z. aan den vorm — 5 (85. 5., of d.). BETEEKENIS. a. Grondwoord — KEER aen) Het grondwoord, hoewel reeds adverbium, wordt door de aansluiting van k suffix nog meer geadverbialiseerd en zoo tot het gebruik bij verba geschikter ge maakt. De accumulatie beteekent: op eene door het grondwoord wtgedrukte wijze. GA CAO ö sal lampau, voorbij; sies ter-lampau (85), zekere grens te boven gaa GA MNGARE ‘ \ 4 uitermale; wylkals ter-lampä-wan, op eene, zekere grens le boven gaande, wo B. Grondwoord — (d)- In dit geval is de accumulatie eigenlijk geen bijzondere vorm, maar niets and: er hj dan de adverbiale-vorm ye— (83.) voor een participium perfecli passwi, als gron woord, mel dezelfde beteekenis, als «., d.i, zij geeft te hennen, dat iets plaats h op eene wijze, waarvan het denkbeeld in het participtum opgesloten ligt. CRC v 4 d ze je landjoer, te ver gaan; „Sj=h (Imde 3 CTU brengen; Sails ter-landjoer-ken (5. d.), bij verkorting en met elisie der land; oer ken (5.), doen te ver gaan, le Oi, in s ter, áö te-landjoer, te ver gen te ver gaande; dh telandje f ran, op eene wijze, die te ver gaat, bv. Sial je Ër psi te- landj @-ra EA ard abang me-ratap adinda, ge weeklaagt overmatig over uwe beminde. Dit ws te-landj @-ran moet soms op eene geheel bijzondere wijze in het nederl. verta rt (ld Pd - dd worden: „la, ee gil te-landj@-ran kita ber-djälan, daar wij nu toch eens op weg zijn. | ri dij DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL; 161 TRP E, ORTHOGRAPHIE. Zi. 287 em F1: AFLEIDING EN BETEEKENIS. Deze accumulatie is òf haar verbaal homonymon (29.), adverbialiter gebruikt, of 84 . CE £., met het suffit j\ an; en dienovereenkomstig is hare beteekenis. c” Pd zg. Verbaal-vorm ye —S (29). De beteekenis is toestand witdrukkiend. ol cedi, opvolging in tijd; os ke-cedi (28.), in opvolging gesteld worden (niet gebr); (NE, Rd Di . . - Ge vides ke-móedit-an, door invoeging der nasale „‚ m, in stede van ys ke- óedi-an (29), doch gew. ss ke-móedi-jan, tm opvolging gesteld geworden ; later; adverbialiter: later; na; daarna; naderhand; vervolgens; Ji betoel, regt; | Arius ke-betcelan (29), regt gemaakt geworden (niet gebr); adverbialiter: juist; toevallig. B. Grondwoord—S (84. g.) Hier is de beteekenis niet verschillend van die van het ‘grondwoord, dienende het suffix IJ alleen, om de adverbiale natuur van het grondwoord te versterken. a al so deewa, twee; ‚AS ke-deewa (84)= y°hhss ke-dóewa-an, ten tweede. Os ORTHOGRAPHIE EN KRACHT DER REDUPLICATIE. Zie 12. BETEEKENIS VAN r—, ALS ADVERBIAAL-VORM. ge Voor zuiver adverbiale grondwoorden. Intensiteit. cer Cr” z pe GS kelak, te eeniger tijd; aanstonds; rj\S kelak-2, hetzelfde, intensief, wat ek xy sen 4 d el 162 DE VO RMVERANDERIN: T de toekomst betreft, en dea meer ZA \ dd d WT tijd enz; gie mana, waar; dele atnto EN EN Ae ke, Intonsitoit on def minnie To mióg 5 …l ; à 1 _ PT Likd | ie as TN: t v de e, ' ä eis tjeppat, vlug; rd - teppat?, zeer vlug; eenigermate KAA ER V's EE VU nd Moeijelijk onder eene grammatikale formule te brengen. 5 en tiba, aon rk tiba- 9, onverwachts; a älch, mi FO! ZON ze) RE $ aleh-2, tegen verwachting; Jre mla, aanvang ; rp mela2, aanv ADS 4 AS ve eritan ägak, vermoeden; ril ägak-2, vermoedelijk ; unie) empat, The oled empat-2 (z. 78), vier aan vier. „hen En hiermedesis de beteekenis der accumulatiën datk reduplicatie 101, gegeven. Î id | inesar Join ind watch ES 1 Epe dOr PE, / 4 ret ORTHOGRAPHIE EN AFLEIDING. En N Zie 27. BETEEKENIS, Ek ALS ADVERBIAAL-VORM. ct Kik Orel rn adverbium activi, d. ie al doende, wal door den “er ie 27. uitgedrukt wordt; of ook: al verkerende in den toestand, door de volb deling te weeg gebragt. De meeste verba van dien vorm komen, Gozo vormverandering, als actieve adverbia voor, hoezeer zij ook den vollen v Eem Pe 1 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 165 u voor, — » (82), kunnen aannemen, even als zij voor den passieven adverbiaal- v” vorm — (85.) vatbaar zijn. 6 on EEK ON, DD klas wg SES OE D- säsap (27. van Ams SESOEP) of Ee ene ber- s@soep-säsap(82.), al g gebukt ergens in- of daor gaande, bij gegorng: en naar td vr £ vr ee verschillende rigtingen ; ë és) @lang-aling (27. van ë) lang) of êTé és» ber- elang-äling (82), al doende tets, bij aich heen en weder of naar en de riglingen; ep ey= tjerai-berai (27. van ee tjerai) of ven wojmp. ber- tjerai-berai (82), al uit elkander gaande of gegaan (toestand), naar alle rigtingen ; ev UE ove cd 4 uv UE vreten &) és) oentang-anting (27. van &) oentang) of és) El ber-oentang- anting (82.), al dobberende, naar alle rigtingen. es ae G vg kies Sr SI ter-tjerai-berat (S5.) en El £1 ter-oentang-anting (85.) of as 0” EAS ZS koentang-kanting (84.) daarentegen beteekenen: zich bevindende in den toestand, door 5. a. van 27. te weeg gebragt. VI, PRONOMINALE DERIVATA. De reduplicatie is de eenige vormverandering, waardoor eene pronominale wijzi- ging van een pronomen kan aangeduid worden. 105. Pp — ORTHOGRAPHIE EN KRACHT DER REDUPLICATIE. Zie 12. BETEEKENIS VAN [? —, ALS PRONOMINAAL- VORM. Het onbepaalde pronomen —] äpa, tels, is het eenige, waarop de reduplicatie kaun toegepast worden, en deze geeft aan het grondwoord meer intensiteit, d. i. in het onderwerpelijk geval, een? hoogeren graad van onbepaaldheid en hoeveelheid. rs] äpa-2, iets, wat ook, 164 DE VORMVERANDE: 5 Ht ik gi Ehat do ED At to (Erie De ORTHOGRAPHIE EN KRACHT DER ERE i tere terier ba | î kl Vias tk 6 BE T EEKENI Se, ALS PRAEPOSITIONAAL - VORM. | In het eenig mij bed voorbeeld is zij overeenkomst of aannade ing dd 5 Arg S akan, aan; naartoe enz; r SÌ er 2, nagenoeg als; ongevee tr VIII. CONJUNCTIEVE DERIVATA, De reduplicatie is bak hier het eenige derivatum: re 105. ORTHOGAPHIE EN KRACHT DER REDUPLICATIE. Zie 12, dv kk OCLLAE TAA B E TEEKENIS, ALS GN U NCTIEF - VORM. Intensiteit, voortduring of- shin De conjunctiën, die de redt aannemen, zijn zeldzaam. rd ATEN 5 16 kälau, enden ; 5 kälau-2, idien mogelijker wite gen ge EN en ka, indien; En djika. zn daten he voortduring of herhaling, doch z (*) In ’t mal. blijft de beteekenis praepositionaal. km seh sid pien rrd, an Ken nn est Bed DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 165 in gebruik, dan als grondwoord voor de afleiding ete men-djika-2 (15); bij voortduring of herhaling met indien voor den dag komen. IX. INTERJECTIEVE DERIVATA, De reduplicatie is de eenige vormverandering, waardoor eene interjectieve wij- ziging eener interjectie kan aangeduid worden. A06 ee, ORTHOGRAPHIE EN KRACHT. BETEEKENIS VAN r—, ALS INTERJECTIEF-VORM,. Intensiteit. Slechts weinig interjectiën gedoogen de reduplicatie. u ve One: ii £ . « . £ . vol adoeh,-ach!; rso) adoeh-2, ach! intensitief; po) adc@-hai, zamenstel- vc (Ze AE VO ling van sol adoeh, en > hai, ach!; myolso) adoeh-ade-hai, ach!; intensief. Ik geloof aan de beoefenaren der maleische taal geene ondienst te doen, door hen, ten slotte, aan te bieden de paradigmata voor de afleidingen der verschillende woordsoorten, die ik ‚ naarvolgens deze verhandeling, voor mijn eigen gebruik bij het zamenstellen van mijn woordenboek, heb opgemaakt. Zij maken op eene eenvou- dige wijze aanschouwelijk, voor welke der menigvuldige afleidingen iedere woordsoort zonder dwang vatbaar is. Men zal zich er welligt over verwonderen, dat ik we- derom (cf. mijne tweede proeve eener bewerking van een mal. woordenboek, voor- komende in dl. VIJI, afl. 6. van het tijdsch. voor Ind. taal-, land- en volkenkunde) eenige veranderingen in de behandeling der woorden heb gemaakt; maar billijk den- kenden zullen inzien, dat dit niet meer, dan een zeer natuurlijk gevolg der hier / 166 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL geleverde opzettelijke beschouwing der vormveranderingen der maleische taal was. Stilum saepe vertas—gij moet uwen griffel dikwijls omdraaijen — heeft Horatius reeds aanbevolen; en dat van die aanbeveling ruimschoots gebruik gemaakt wordt, bewijzen de tallooze verbeterde en vermeerderde uitgaven van werken van geleerde mannen. En waarom zoude ik, een leek, dan niet ook twee maal veranderingen mogen maken in de wijze van bewerking van mijn woordenboek? Als men wil, kan men dus deze paradigmata beschouwen als mijne derde verbeterde en vermeerderde proeve eener bewerking van een maleisch woordenboek. Ik wil hier op twee orthographische veranderingen in het bijzonder opmerk- zaam maken, omdat men ze anders over het hoofd zoude zien, of als drukfouten beschouwen. Bij de aansluiting van praefixen aan grondwoorden, die met eene Ì beginnen, is het een nagenoeg vaste regel der mal. orthographie, dat, als de eenige of laatste letter van het praefix naar voren verbindbaar is, men deze met de tweede letter £ van het grondwoord verbindt en, instede van de }, alleen hare hamza (*) boven de CAO Ce Le 0 verbindingsletter zet: wo‚ike mengörtis wfes (men vindt ook wentel) keem- je pat; bn saörang. Dit geschiedt, dunkt mij, alleen, om de eenheid ‘der aflei- ding aan te duiden. | pw Is echter de eenige of laatste letter van het praefix niet naar voren verbindbaar, dan schrijft de Maleijer doorgaans de Ì van het grondwoord voluit, zonder zich NO He evenwel van het waarom rekenschap te kunnen geven: ls berdentoeng; dels pera am oek; Se diädjar; Jala diambel; maar daar hij bijna nimmer klank- of andere orthographische teekens gebruikt, zoo wordt dit: els hels; jelog Oel. Ik heb mij, tot dus ver, ook van deze schrijfwijze bediend, om dat zij de meer algemeene is, maar later ingezien, dat dit eene inconsequentie is en- er geen eene | reden bestaat, om in zulke gevallen niet ook eenvoudig eene hamza te zetten, die toch dezelfde phonetische kracht heeft en waardoor tevens de eenheid der af= leiding aangeduid wordt, daar de * op zich zelve nimmer aan het begin van een woord staat; waarom ik voortaan schrijf: Ens dels selo elo. — Dat daar- ike door tevens de duidelijkheid bevorderd en voorkomen wordt, dat men bv. jl dädjar, in stede van diädjar, leest, is van zelf duidelijk. Vroeger zette ik, in de transscriptie van mal. woorden, wanneer de klem- DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 167 toon op eene gesloten syllabe moest aangeduid worden, het daarvoor gekozen tee- ken (°) boven den klinker der syllabe (pertoèmp@an), doch, voortaan zal het zijne plaats hebben boven de sluitletter (pertoe mp@Ean), waar het mij voorkomt eigenaardiger te staan. Om tijd te winnen, was mijn eerste plan, de woorden van sanskritschen oor- sprong zoo maar op goed geloof uit de bestaande woordenboeken over te nemen, in welk voornemen ik versterkt werd door het gevoelen dienaangaande van den Heer J. Prasapper; de ondervinding heeft mij echter geleerd, dat die woordenboe- ken zooveel onnaauwkevrigheden en leemten bevatten, dat ik mij heb gedrongen gezien, de beteekenis van elk sanskrit-woord in de sanskrit-woordenboeken zelven na te gaan, en ook woorden, die in de mal. woordenboeken niet als zoodanig worden ‘aangeduid, doch die mij voorkomen cene sanskrit-physiognomie te hebben daarin op te zoeken.— Mijn woordenboek kan er slechts bij winnen, hoewel eenige tijd wordt opgeofferd. Ik acht het, emdelijk, niet overbodig, voornamelijk ten behoeve van buitenlandsche geleerden, deze verhandeling te slniten met mijn, nu eenigzins gewijzigd, schema voor de transseriptie van maleische en arabische woorden, met ne- derduitsch schrift, voorkomende in het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde, dl. VIII, afl. 6, Ban PARADIGMATA ij VOOR DE AFLEIDINGEN DER MALEISCHE WOORDSOORTEN. VERBUM TRANSITIVUM. adjar, n. v. trl het leeren, hetzij iemand in ’t alg., zonder 2. obj., hetzij iets aan Iemand, als: 2rvobj,, dir; (Of indian „het onderwijzen; het onderrigten; het vermanen ;het bestraffen. — imp. van a.—a. j„=ke mengädjar, leeren enz. b.—e—d— IL. het leeren van iets (dir. obj.—imp. van a. —a.=r., iets leeren. —b. =l ber ä djar en jk beladjar, leerende zijn in 't alg., zonder dir. obj.; moetende echter je an gedacht worden al wat voor iemand. noodig geoordeeld wordt te leeren (onderwijs ontvangende zijn); iets (dir. obj.) leerende zijn—e—d— Keras adjarnja, zijn leeren (I) is streng—Deras adjarnja, zijn leeren (II) ús snel— Meng ä djar kanak-2, kinderen leeren I)—-Meng ädjar beberap a silm@ pada sa- orang of mengäüdjar saorang beberapa silm@, temand verscheiden wetenschappen leeren (2 Hamba beladjar men@lis, ik leer (LI) schrijven — Dalam ij a berädjar anak- nja, terwijl hij zijn kind leerende (I) was— Ber ädjar (b e ladjar) pad a mam, bij den imam leeren (ID—Bedak itoe djik a diadjar, indien die jongen geleerd (I) wordt— sil- me, jang diädjar bedak-2 di sïtoe, ja-itoe, de wetenschappen, die de kinderen daar leeren (II), zijn—Tiijada terä djar bedak Ttoe, die jongen is niet te leeren (I.)— Tijä- da t erä djar silme ïtoe oleh nj a, die wetenschap leerde (EI) hij niet of kan hij niet lee- ren (II). | s " 3 el ädjarken, imp. van a.—a. vj Ee mengädjärken, r.a IT, int, Goe en bijz. voor de bet.: leeren iets (dir. obj.) aan iemand (indir. obj. of 2 dir. obj.)— b.—e—d. — Diadjarkennja soewatoe silm@ pada (kapada) anaknja, hij leerde eene wetenschap aan zijn’ ezoon—Adjarkenlah akoe (pádakoe, kapádakoe, akan da koe) terbang leer mij vliegen. —Tijad a ter adjark eu, dat kan miet geleerd worden. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 169 weed aädangken (r. all adang, het afwachten; het belagen enz), imp. van a.—a. „@oliâe mengädangken, r. a., int‚—b.—c.—d. ce” vr täboerken (r. „u täboer, het strooijen. enz), imp. van a.—a. Sje men äboer- rd ken, r.a., int.; verstrooijen— b.—c.—d. se ädjäri, imp. van a—a. slsiâe mengäüdjäri, r. a. T., int., doch alleen voor de bet.: iemand leeren in ’t alg.; onderwijzen; onderrigten; vermanen; bestraffen-; voorts: lee- ren aan iemand (Ll. dir. obj.) iets (2. dir. obj.); onderwijzen of onderrigten iemand (1. dir. obj.). in - iets (2, dir. obj.)— b.—e.—d. Sj terädjarTi, bij verk, els terädjar—Adjäri hamba, âpälah leer mij toch,— Engkau tijada terädjari, 9 zijt niet te leeren —Me- pgädjari saorang beberaäpa silme, iemand in onderscheidene wetenschappen onderwijzen. a sie E Syr túberi (rj ‚5 taboer, het strooijen enz), imp. van a.—a. se menáb@ri, be- strooijen— b.—e.—d. SE tertáberi. IEP zel perädjar, imp. van a.—a. „=ljâae memperädjar, r.a. I., emph.—b.—e.—d. u perädjarken (a. Pl Zero memperädjarken), 3., emph. Ee perädjäri (a. 5) jen memperädj ari), 4., emph. vg berädjarken ez vk beladjarken, imp. van a,—a. vijlen mem ber- adjarken en vj ie membeláädjarken, in den toestand r,b. II. brengen; doen leerende 5 zijn.— b‚—ce.—d. Eer >, A teberädjarken en rk terbeladjarken, bij verk, jl teberädjar MI terbeladjar. Ws berpäkaiken ( A Es pakai, het gebruiken enz), imp, van a—a. wsl me m- ief päkaiken, in den toestand r. b. brengen; doen gebruikende enz. zijn — b.—e—d. wsl teberpäkaiken, bij verk. Ss teberpakai en vesten heup kaiken *).— Ber pä- kaiken badjoe, met een badjoe gekleed. ver bertatahken (r. 45 tatah, het invatten enz), de handeling 8. a. ondergaan hebbende; ingevat (‚Bert tahken emas, met goud ingevat. vp peberädjar ken en wsl per belädjarken, of, bij ene metathesis , Sn rè ‚ ] beperâdjarken en vb ber peladjarkea, gew. vj ls bepeladjarken, 9., emph. vj berädjaran, r.b.I., met veelheid van subject of bij voortduring; ín den toestand (*) De aphaeresis is alleen gebruikelijk met een onmiddelijk daarop volgenddir. obj, zoo als in het aangehaald voorbeeld. (**) Met enkele uitzonderingen, alleen gebruikelijk meteen onmiddelijk daarop volgend dir. obj., zoo als in het aangehaald voorbeeld, 22 170 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 23 24 26 28 23 30 31 40 41 ee ee zijn, door r.a. E. te weeg gebragt; r. b. ri _met veelheid van subject of bij voortduring — wies beladjaäran, r. b.II., met veelheid van subject of bij voortduring. ie r » 8 ri 0 ME A ies beresáhään (r. zl) esaha, het arbeiden enz), r. b., met veelheid van subject of bij voortduring. Ed ke tr ber täaberan (r. 6 t JEE het strooijen enz.), in den toestand zijn, door 3. a. te weeg gebragt. ee wel adjar-2, r., int…—enz. enz., van 15 tot 19—zie overzigt, vi Wy els berädjar- ádjaran en wek belädjar-lädjaran, IL ‚ int. zele) adjar- -mengädjar ra. deb herhaling of wederkeerig en bij afwisseling. zl, ‚—) adjar- berädjar en j=bjel adjar-belaädjar, onderwijzende (r. b. I) en ea (r. b. ÍI) zijn, bij afwisseling. 3 Salas selidik enz. (r. Ee sidi k en Erin sïdis, het onderzoeken), n. v. tr, naauwkeurig zeden zoeken.— z. 4. „ee er ESES terkarterki en SW tekaä-tekï (r. ES terka, het gissen; het raden enz), n. v.intr., het wrefeidenidat opgeven en oplossen van raadsels— imp. van nk: Ane é beterka-terki en sSlS, > berteka-tekï, wederkeerig raadsels opgevende en oplossende je gls kelïhat (r. Ön lrhat, het zien), gezien ner | as - wies kelíhatan (Tr. el Irhat, het zien), gezien wordende zijn; zigtbaar zijn. 7 5e HS kebandingken (r. Ë Az banding, het vergelijken), vergelekeken geworden; kunnende— 7 worden. bd ss ketahei en SS ketähe@wi (r. sl tahoe het weten), n. v. tr., het als geweten geworden (28. behandelen, d.i. het weten door erlangde kennis of kennisgeving—. imp. van a—a. 5 tie mengetäh@i enz., als geweten geworden behandelen enz— b—c. ig E 46. wss pengetáähean, n.a. van 31. a: het weten; kennis—; n.p. van 31. a.: wat geweten wordt; wetenschap. oi J wie) ádjaran, n.p. van r.a. I.: wie onderwezen is; wat geleerd is aan iemand; les, die gegeven is—; n.p. van r.a. II.: wat iemand geleerd heeft; les, die ontvangen is— Anak sahaja adjäran imam anoe, mijn zoon heeft van den imam N.N. les ontvangen, letterl.: is het leersel van—. — A palah djega ádjaran kau? wat hebt gij toch eigenlijk geleerd? 1etterl.: wat is toch eigenlijk het door u glnenrake zor ee vam ádjaran imäm anoe, dat heeft de ima ù N. N. geleerd ; dat is het leersel (de leer) van den—, | r Gr Ges kehendak (r. GM» hendak,' het willen), n.p. van r. a: het gewilde; wil. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL: 171 4, sSleks k eheù daki, imp. van a.—a. ss Mee mengeheùdaki, willen; verlangen; begeeren — b—e.—d. RLS ke kaseh r. als. kaseh, het beminnen enz), n.p. van r.a.: beminde. wils ketjellaän (r. Jk tjella, het beleedigen; het smaden enz), de woorden of hande- lingen, waarin eene beleediging of smaad bestaat —de substantie. jl perädjar en „=d peladjar, n.p. van r.a. I.: leerling. vpt pesc@roh, voor bind pers@roh fe: GAL s@roh, het afvaardigen enz), n.p. vanr.a.: afgevaardigde. ' „= pengädjar, n.ag. van r.a. IL: leeraar; onder wijzer. us penâboe r, voor het ongebr: ús petaboer, en dat voor het ongebr. Pee pertaboer (43) (r. 5 taboer, het strooijjen enz), n.p. fut. (ger.) van r.a.: hagel (korrels om te schieten) wid perädjäran, n. a, van r. a. IL; n. p. van: iets (dir. obj.) leeren aan iemand (r. a. L of 3. a): leer.— vels peládjäaran, n.a. van r.a. II weiss peng idjaran, n.a. van r. a. I., als handeling van 44.; plaats voor r. a. I.: school. ul ed 5 de pee - 4 _ © _ wijk Der An en wijkes pemberijan (r. Sr beri, het geven), n.a. van r.a., als _volbr. handeling van 44.; n.p. van r.a.: gift; gave; geschenk, ed hd wu setähoe (r. slö tahoe, het weten), medeweten. Ca EN sengge@eloeng (r. ö g@loeng, het oprollen enz), naam van een duizendpootachtig 5 dier, dat zich tot een’ kogel oprolt, wanneer het aangeraakt wordt, b] u v£ r&b) oenting-2 (r ë) oenfing, het rigten enz), rigtinstrument. dee ne dd terendjoek enz. (r. Gi) oendjoek en *,jl oen- J djoe’, het wijzen enz), de wijsvinger. Geis teloendjoek enz, voor js en 4 z U 5 E dl NA tenggïling, voor Rf tergïling (r. &ss gïling, het oprollen enz), de miereneter, die de gewoonte heeft, zich tot een’ kogel op te rollen. ce) roksak Ola: Gy tjer@tjoek enz. (r. hmm tj@tjoek en Os tj@toe”, het insteken enz.), staketsel ; paalwerk ; palissaden. d ve U pelatok enz. en (Hb belatok, enz. (het laatste is het meer gebruikelijke) (xr. Gs patok Crlguice K en 26 päto’, het pikken), naam eener soor van specht. ORR OC in Gek teloendjoek enz,‚(r, psAiò toendjoek en “smkì toendj oe’, het wijzen enz), de wijs- vinger. \ 172 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. « 84 gs kaädang of, pleon. „ el terkädang, (r. ë ädang, het afwachten enz), bij wijlen ; pu en. dan. (AA Dlaos tambahan (r. &Aes tambalh, het bijvoegen enz), daarenboven. (0 Rr 96 ros kaädang-2 of, pleon, res; terkädang-2 (r., ël adang het opwachten enz.), 84. T © y … v G 7 an selidik enz, 26. van (jdm sIdik of CedAw sidi’, n. v, tr, het naauwkeurig on- aad > derzoeken. — imp. van a—a. (jAAAc menjelïdik erz., naauwkeurig onderzoeken. —b.—e—d. 3 gfodw selidikken en „saw selidi’ ken, imp. van a—a WE dlae menjelïdikken EZ A, mtb edt 6 Eys perselïdikken enz. (z.3) (a. „Salw,dao mem perselrdikken enz.) 3, emph.—enz. VERBUM INTRANSITIVUM. k dens | | Ces toempoe, n. v. intr., het drukken of steunen tegen iets, hetzij om daar in rust te blij- ven, of om, dbor een’ schielijken druk, het steunpunt te verlaten, zoo als bv. bij een’ sprong. — | imp. van a.—a. ei menoempoe, drukken enz. —b. 3 Werker toe mp@ken, imp. van a—a. WSskeke men oe mp@ken, doen drukken enz. fe. a) drukken met iets (dir. obj.); zetten tegen iets (ind. obj.). —b—e—d. w$skeij? tert oe mp @- ken, Wij verk, haï)i tertoem poe, j ve djalanken, imp, van a—a. elke mendjalanken, doen gaan; in beweging brengen; aan den gang brengen; ten uitover brengen — b—e.—d. vlas terdjälanken, bij verk, vie terdjalan. Á 4 5 sie toe mp@i en Sie t oe mpewi, imp. van a.—a. 5 ylake men oem p@r, enz, drukken of steunen met iets (indir, obj.) tegen iets. (dir. obj.).—b—e—d. Srei ter « t oe m per enz., lij verk. ai) ter toe m poe. + ste djáläni, imp. van a—a. she mendjálani, begaan — b.—e—d. ele terdjálani, 6 wSsieijs pertoe mp@ ken (a. weeke mem per toe mp © ken), 8., emph. 7 5 sie per toe mpeï enz. (z. 4.) (a. Eed mem pertoe mp@iï enz), 4, emph. | 11 worker ber toe mpe@an en wies ber toe mpewan, r. b., met veelheid van subject of bij voortduring. ke | shed bersemb@ran (r. ‚aw semboer, het spuiten enz), 2 van 40 (n. a.): gesputt enz. _ hebbende zijn ;— plaats hebben, 12 23 2E 25 } 4 | | DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 17 A Kad . _ . . Fte) toempoe-2, r., int.—enz. enz., van 15 tot 19—zie overzigt. reke bertoem poe-toemp@an enz. (z. 11) Ml, int. of van wêerskanten. Ln gek vie djalan-mendjalan (r. „le djalan, het gaan enz.), r. a., bij voortduring of herhaling: gaan en weder gaan. . vier y= djalan-berdjalan, (r. „le djälan, het gaan enz.) r. b., bij voortduring of herhaling: gaande zijn een weder gaande zijn. « Kd Ee kn % A 5 K À eek hos mam SHSOCpP-SASAp (z. wg S@SOeP, het zich bukkende of wringende ergens in — of door gaan — durch etwas schlupfen —),n. v. intr., r., naar verschillende rigtingen.—z. a— vg vof vze ! ë) @ntang-anting (r, ë) oentang, het dobberen enz), n. v. intr., 12., naar alle rigtingen…— z. d.— 5 U re Es kekentjing (r. sd kentjing, het pissen), gedwongen te pissen, « v 5 : wis ketíidoran (r. jos tidor, het slapen) ‚ ingeslapen zijn. - äees gomïlang, (r. ë gïlangs het schitteren enz.) ‚ schitterende zijn. wijs gomirläpan (er: is girlap, het glinsteren enz), glinsterende zijn, van vele plaatsen: (’ ROT ws teroen-tem@roen (r. wr teroen, het nederdalen, het afstammen), r.b., bij herhaling: nederdalende, en weder nederdalende zijn, d.i, nakomelingschap zijn; van geslacht tot geslacht. Wiske toemp@ean en Wyfas toemp@wan, n.p. van 4, a. (mater): steunpunt; al waar het . . \ =E == se ki einde van iets tegen komt— Toemp@ean orang, plaats, werwaarts zich veel menschen begeven; nt plaats van bijeenkomst. Sl iden ‘ she s em beran (r. Ae Sem boer, het spuiten enz), n.a. van r.a., met veelheid: ge- spuit—;.n.p. van 3. a, of 4.a. B wl wi toérenan (r. vr teroen, het nederdalen, enz.);n. ag. perf. van r. a: nedergedaalde, d. 1. afstammeling. wir) róbohan (r. &9) roboh, instorten), n.ag. perf. van r.a.: instrostsel; puin. a v wysS fikiran, (r. Pis fikir, het denken enz), n.a. van r.a.: denking; gedachte—;n. a. ; van 3.a.: overlegging. kl grdes kedjädtan sen goes kedjädrjan (r. ole djadi, het worden enz), m. a. van r.a.: wording. RM) vs ketóerte@nan (r. Ws t@roen, het nederdalen, het afstammen), n'a. van r.a. «2 hi wrs ketídoran (r. jn tidor, het slapen), plaats voor r.a. / % 174 DE VORMVERANDERINGEN DE AT wjpdikw seketidoran, aller, die op dezelfe slaapplaats slapen; dd 43 ls pertäpa (r. 5 t täpa, het zich hzonlloddt enz.), n ag. van r. b.: pratäpa, majesteit; waardigheid ; bezit van rang en magt; geestkracht— 5 G ) 2 uber “Toho mo anme 3 hpt dre enz. (xr. Eon solek en Jee sole*, het zich opschikken “- w Er on sin ib sadenatä ih persölek, n.ag. van r. ba: Oron winst Sl 0 on wobow. Hen afie shinag gain 41 ja penidor, Ey) Aa tidor, het slapen), n. ag. van r. a.: slaapkop—; ! „Ml de ed } [ARE Geff 902 A Maf 45 Rn pertoemp@an enz. (z. 11), n.a. van ra, 3. a. Ee immat.): steunpunt; steun; al, waar het einde van iets tegen komt—z. 40 E oft ME) BtÀ Fit D-GRA 47 Filan selindoeng ( r. go lindoeng, het sche, paid voorwerp, dat tot ek mj PN EI sedjengket (r. Grens djengket, het op de En slaap. enz), ie, S St 55 &s koentang-kanting, 27., adv.+ al wordende door de golven hee . - 91 Fl trba-2, (r. bss tTba, het aankomen enz), 12, adv.: nia \ Leh rl Ge em) ERG t AT Tait 8, wl Cs ge s@soep-säsap, 27. van Kee S@soep, nv. let ope iris wringende ergens in— of door gaan., naar ver schillende rigtinged — imp an a menj@soep-njasap, zich bukkende ob wringende ergens is— of door gaan, ne “jo aan > rigtingen. — b, ; ; god aout ati 3 Sas agen s@soep-säsapken, imp van tte edel de mcg de hand. r. a. doen verrigten— b—e—d. Sl en ters@soeps säs tss Aywò ters@soep-sasap. bi … j ea pe D St A RY 6 Sh gd pers@soep-säsapken (a- gf hugs memperse zl p Ï b P - a rid 8,, emph.— enz. enz. / if kerr nn 3 eq vi _ t WEE OE vof RS 0 se ee. ee vk E € 25) oentang-anting, 27. van £#) oentang, mn. v. intr., net dobberen, een weert J Is ze hect . „re te 5 fs b, imp. van a.—a. fel Eide mengentang-anting en Ös ê- set me ting, dobberen enz— b. ani 3 we) & oentang-ant 1 ng k en, imp. van a—a. gi Elize m engentang- aud eid me ng @n tang- Es ansti ng k e ef doen dobberen, naar — alle Tig Ee Ni DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 178 f . ier Te En favore Kees a ee D kb, me en Ates u en weder slingeren (tr.)— b.—ce—d. gei) ESP terentang-antingken, lij verk, Ee zi) tercentang-anting—enz. enz. | € 5 4 DME CG aet Aen eee f je k : ws OOR À 5 see 0 ee AN 28 En ss koentang-kanting, zmtr. van B ES keoentang-keanting,= ee er „tercentang-teränting (3,d.), gedwongen, naar alle rigtigen te dobberen; heen en weder | geslingerd. VERBUM MIXTUM. 0 0 Soaamd hamboer, a. v—intr., het zich met snelheid uitspreiden, zoo als bv. een geworpen net; het EN EN MS uit elkander vliegen, zoo als bv. geworpen zand; van menschen en grootere dieren: het schielijk springen, meer in de verte, dan in de hoogte— imp. van a—a. zitte menghamboer en Aai meng à m b oer, zich uitspreiden enz— b——tr., het uit elkander werpen, bv. een net, zand of dergelijke; het strooijen; het zaaijen— imp. van a—a.=a. intr., uit elkander werpen enz. -- plee K weken ha 15 boerk en, imp. van a.—a. Sjee m eng hamb oer k en en Sjeik m e ng- ämboerk en, doen zich uitspreiden enz, (r.a. intr.); uit elkander werpen enz. (r. a. tr.), int. ; verstrooijen — b.— c—d. Sjem t er hamboerk en, bij verk. ed t er ham boer. Syn hamberi, imp. van a.—a. Ajshegie menghambe@ri en 5yrkaine mengämberi, bestrooïjen.—b.—e.—d. Eje terh ambori. jans perh amboer, imp. van a—a. jad Âaro memperhamboer, r.a.tr., emph— b-—e—d. Sje perha m hb oer ken (a. Sjem Bare mem per hamboer ken) ‚ 8., emph. Isse perha mberi (a. SMD an „mem perh am b eri), 4., emph. wy AD berh amb@ra n, r, b.intr., met veelheid van subject en naar verschillende rig- tingen (dit büjbegrip lgt reeds in den Wortel); in den toestand zijn, door r. bh. of 3. a. te weeg gebragt: verstrooid zijn. rjAad hamboer-2, r., int.—eng. enz, van 15 tot 19—zie overzigt, wijken) berhamboer-hamb@ran El ibn wkn hamb@ran, n. p. perf. van r. a. tr.: strooisel. Des penghamboer en ‚Aa-k pengämboer, n. ag. van r.a. tr, 3, a. of 4, a. wen perhambe@ran, n. a. van r.a.intr.: sprong—; n. a. van r, a. tr.,3. a. of 4. a, wjrned penghaamb@ran en vj pengämb@ran, 45, als handeling van 44, z. wijders de paradigmata voor het tr. en intr. verbum, 176 _ DE VORMVERANDE RINGEN DER MALKEISCHE T IT v kont á 5) 3 ej al ì ï Ws AR, aa kik as hepa àl A anak ez bl anas (minder goed), s., kind; jong van dieren of planten; 0 erd tb 6 3 A x kt a | ) da en een klein van dezelfde soort; lid; geel inboorling. Ko cad Ì 7 KE den h. De saorang EE orang, mensch ; persoon enz), © een Sa rn 8 EFA ed le; - Lr) orang-2, pl. it GN Cv B ij ee, EUS mendarat (r. we lo därat, het Er IE zr hifr naar daa: wal h Ei er Jsiêe m eng loe (r. Js @loe, begin; hoofd enz), zich als hoofd voordoen Pe Ake Aike m e Dj. oendal (r. Jas soendal, hoer), BE men leven. 5 OM il 1e p 2 Hp } beränak, een kind of kinderen hebbende zijn; barende zijn, intr.;-van een ai ri navale dérende zijn; interest gevende zijn. f ze dd erjetin dei ‚190 dine tn Sr brem iis blemen “Ie Sa ister?, getrouwde vrouw), sene vrouw. of vr 7 ; p 1 E oa lik vate zijn; eene vrouw of vrouwen ree zijn. WA 5 hd kod % aj? berseter@® (r. zjjn seter@, persoonlijke vijand), een’ vijand of vij . . . n Ér . . : Q é Ë vijandschap hebbende zijn met iemand. ek ek WAD N abt Eâ zo dark IJ berg&@roh (r. 5) ns g@roh, donder), donderende zijn. 3 vir berängin (r. 5 ängin, wind), zich aan den wind bloofstellende zij Pi: bertelor (r. je vele ei eijeren hebbende zijn; heien ten ais bergettah (r. Ks gettah, gom), gom hebbende zijn; van de huid, ee? . Gl anakken, imp. van a—a. ge mengänakken, tot kind make Erelóp bergelombang ( r: Els gelombang, golf), golven hebbende zijn ED 8 , men; als kind voortbrengen— b—e—d. vil terä nakken, bij verk, Deze afl. is weinig gebruikelijk. or 38 deg OR ie Wey obatken (r wy) Obat, geneesmiddel enz), imp. van a—a. ken, tot geneesmiddel maken; als — gebruiken; met — behandelen— b.—e.— ken, lij werk, sj) teröbat. vs, rädjaken (r. zu radja, vorst) imp, van a—a. Je merò ken — b—e.—d. gen ter ben bij verk. zr terâdja. NN ie ì rd al pj Kf pel isterïken (r. sel is 3 BEL, getrouwde vrouw), imp. van a—a. £ ommen na, an tre Ei isterïken, tot zijne vrouw maken— bed. ken teristerïken, bij . . k pe . an 4 Kl ei , iE 2 teristert. | | ©, DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 1717 eb óbati (r. nds) obat, geneesmiddel enz), imp. van a—a. eaiâ mengöbati, met . geneesmiddelen behandelen (3.)—b.—e—d. st P teröbati. Se ràdjaï (r. a rädja, vorst) imp. van a—a. 5 je meràdjäiï, als vorst (subjectief) behandelen— b.—c—d. 5 ed terádjaï. HN, 5 Pp e ränak, imp. van a—a. CH jäave m em pe räna k, baren, tr.—b.—e—d. El peränakken (a. velie mem p erânakken), 8.,emph.; 5:, int. wens pe röbatk en (r. EN obat, geneesmiddel enz.) (a. „Sis”,Hae mempe röbatk en) 3., emph. Ser peröbati, (r. ) obat, geneesmiddel enz.) (a. sr ujiee memper Óbäti), 4, emph. ge b erä nakken, imp. van a—a. Uljee membe ränakk en, in den toestand 2. brengen; doen een kind of kinderen hebbende zijn enz.; tot kind hebbende zijn— b—e—d. RE te b erä nakken, bij verk. HIS teb erä nak, inden toestand 2 gebragt; kun- nende — worden; kind zijn van iemand (*). we Lo ver or beristeriken (r. eve isterï, Wann vrouw), imp. van a—a. were memberisteriken, in den toestand 2 brengen: doen eene vrouw of vrouwen hebbende zijn; van eene vrouw of vrouwen voorzien—; de handeling 2. doen verrigten: doen eene vrouw of vrouwen nemende zijn; doen trouwen—; tot vrouw hebben.— b.—e—d. wer teberí iS- terïken, bij verk. Sj teberisterï, in den toestand 2 gebragt; kunnende—worden; vrouw zijn van iemand, u” vr bertelorken (r. „ö telor, ei), imp. van a—a4. wSripke membertelorken, in den toestand 2 brengen: doen eijeren leggende zijn—b—e.—d. vr 5 tebertelorken, bi verk. Pa tebertelor. Ad vs bertïjangken (r. ê tijang, mast enz), imp. van a—a. Ere mem ber- tïjangken, in den toestand 2 brengen: doen een’ mast of: masten hebbende zijn; van een’ mast of masten voorzien. —b—c.—d. uE tebertïjangken, lij werk, EAS te- bertijang en ver } bertïjangken (**)— Bertïjang ken besï, van ijzeren masten voorzien. Pi vers peberisterïken en, bij syllabale metathesis, ver beperisterïken (r. ek c (*) De beteekenis van d. wordt alleen dar opgegeven, wanneer zij niet onmiddelijk en voor min geoefenden gemakkelijk uit a. op te maken is, zoo als hier, waar de laatste beteekenis letterlijk is: tol kind gehebt. (*) De tweede verk. alleen voor wortels, die een materiale als complement bij zich hebben, zoo als in het aangehaald voorbeeld: tijang besi, een mast van zer, er 178 Ll ho lele) LS) ot 40 pn Do 44 46 47 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. REN, PE en ister, getrouwde vrouw) (a. geren Zee Me peberister Iken en Wer De een mem be- \ _—_ peristerïken), 9., emph. »gonoy AC 2 Se in En \ 1 À we … fn e a . e pj? berseter@an en ad ber seter@wan (a py Seter@®, persoonlijke vijand), 2., van wêerskanten, d.i. in vijandschap met elkander zijn. bo bosten wr berseter@&-2=an enz. (z. 11), rr. Al, int, of bij voortduring. qr GR Le JE 0) 1m ber hir dhr n (r. JD hrir oe-hara, ontroering enz.), in den toestand p. Ajn. a Hp 5) anak-beränak, de ouders of een der ouders met hunne (zijne, hare) kinderen; van vader tot zoon, uee dnakan, wat op een kind gelijkt: pop; beeldje.—; eenig voorwerp in 't klein; interest. v bed Dd od u làöetan (r. 24°) laoet, zee), oceaan. 8 re keróegian en os keróegijan (r' en r@gi,schade enz), schade, die geleden is. laks kesoe ndalan (r. JöÂwsoendal, hoer), n. a. van 1: hoerachtig gedrag ; coquettèrie vel, 5 perbahasa (r. 08 babasa, taal; spraak enz), spreekwijze; spreekwoord. BE pelbagai (xr. et bagai soort enz.), voor EI perbagai, verscheidenheid. nin per daj a (an slo daj a, list enz.), bedrog. dies Js=ê2 pengöeloe (r arj @loe, begin; hoofd enz), n.ag. van 1: hoofdman; hoofd; president. a fL peränakan, n. a. van 5,a.: het baren; geboorte —; n.p. perf. van 5. a: kroost; afstam- ber gew. van een’ vreemden vader en eene inlandsche moeder— middel tot 5. a.: baarmoeder. Ag? il odujd persoeùd alan (re. JAA soendal, hoer), n. a. van 1.: hoereleven, (din Id ve 2 zer » JS peság@an, voor wijl perság@an (r. Slw sagoe, ‚sago), plaats, waar sa- os MEN go gemaakt wordt; naam van een landschap in de Westerafdeeling van Borneo.» Oe vels peníraman, voor re ols petíiraman, en dit voor polis pertiraman (r. tr tiram, oester), plaats, waar oesters gevonden worden; naam van een dorp in de Westerafdeeling van Borneo. 2 Lj yo SCM betaat ik ES In berit, de achterste enz), paederastie. (ra dad Ph seka wang résS käwang, naam van een’ boom), plaats waar kawang groeit; naam — 5 Ì 5: eener stad in de westerafdeeling van Borneo (europ. verbast. Singkáä wang). ad je seërti, (zr. wo) erti, beteekenis enz), dezelfde beteekenis. dd „Sa seagama (r. „S) agama, godsdienst enz), dezelfde godsdienst. od ws js seperti, zmir. van Dj Âns seperetti (grondw. Eed peretti, 43 van en=r. G>, ke 5 Aat iik 7 retti= | erti, beteekenis enz.), dezelfde beteekenis; overeenkomst; behooren. - PN DEB VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL, 119 | 48 prdke melinsoem (r. ps linsoem, naam eener heester), plaats, die zich met linsoem- struiken voordoet; naam van een dorp in de Westerafdeeling van Borneo. Ù Û Soli. menter adoe® (r. zons teradoe® ‚ naam van een’ boom), plaats, die zich met tera- | d oef — boomen voordoet; naam eener bekende plaats in het rijk Sambas (europ. verbast. Mo n- | trado). 49 rh) anak-2, bij werb. en meer gebr. PS kanak-2, kleine kinderen. ros keda-2 (r. 5,5 keda, Bad wat als paard dient: schraag. r5S3 laki-laki (er. 2) laki, mannelijke wederhelft van vrouwelijke individuën), levend wezen van het mannelijk geslacht; moed. | 50 Aro anak-2näkan, wat op een kind gelijkt: pop; beeldje. | 57 JSlaes tem bakoel (er: Ist bäkoel, mand), n, ag. van 1, eîgenl. mn. p. van 8.: “naam van een’ visch, met een’ dikken kop, die bij eene mand vergeleken. is. 58 wales kemawan (r. Ah, aäwan, wolk), verzameling van wolken (gewölk). 62 Jie Je tali-mali (r. Jl tali, touw enz.), allerlei touwwerk. ES laoek-päaoek (r. EN) laoek, toespijs bij de rijst uit het dierenrijk), allerlei toespijs bij de rijst. GS ad lekak- lekok (r. ds lekok, kuil enz), kuilen, maar alle rigtingen. ie Ô ss pij@tang r. ê) Etang, schuld (debet) nn \ ge spier? paramenten? en erpen Ip (r. ide menteri, raadsman enz), de gezamen- lijke menterï's, eij. de menteri- afdeeling. ce 25e) etang, schuld (debet)), de gezamenlijke schuldvorderingen. ges pijédetangan (r. Re & Ss, k  . ners sr De 0 zeke … - A MU) anakda, U) anasda, MZ) anakända, as’U) anatünda en MG) anakanda (minder goed), kind, in de eerbiedige of beleefde spreekwijze. ia % Rn 2 „£ pi seagama (T. rs) agama, godsdienst enz), van dezelfde. godsdienst. wals bangsawan (r. yi bangsa, geslacht, enz.), van goede afkomst. 2 vin boediman (r. 2e bedi, verstand, enz.), verstandig. — er u )jÂan seperti, zmir. van Eej seperetti (grondw. ej peretti, 48. van en=—r. u, er retti=w) erti, beteekenis enz), even als. - 4 5 —= d A , . Eyprtesa orang (z. êen orang, mensch; persoon enz), r.h.,-adv,: alleen, reysen saorang-2, 81., int,: geheel alleen. 180 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. SUBSTANTIVUM NUMERATIVUM. - vwb EN vr 9 dal } g: de 1d a) ss p@loh, s. num., tiental, —h. &,öw sap@loh een tiental; tien. —z. a—i. "4, pelohet pl 2 DO berp@loh, tientallen hebbende zijn, d.i uit tientallen bestaande zijn. hi EN 6 wees, 5 perp@lohken imp. van a—a. Wiske memperp@lohken, vertienden— b— e—d. eri teperp@lohken, bij verk. ass teperp@loh. en ek fe) vs berp@lohken, imp. van a—a. were memberp@lohken, in den toesta dte 2. brengen. —b.—e—d. „% DEN teber p@lokken, bij verk. Kei teberp@lotr 2 k 11 wert ) ber póelohan, in den toestand 2. zijn. It r&sip berpeloeh-2, 2., met veelheid. kj, ND veras berpe@eloh-p óelohan, 11., met veelheid. w) 45 vers) perpóelohan, n. a. van 6: vertiending. | ande ed 82 Ai berp@loh, 2, adv.; met tientallen. 88 voir berpóelohan 1l:, adv.: bij tientallen. | 94 rab berp@loh-2, 14., adv.: 82., met veelheid. lts 1 99 were,s berp@loh-póelohan, 23., adv.; 88., met veelheid. Rs ‘ig A | PRONOMEN PERSONALE. k ad 5 ‚4 5) akoe, pron. pers. 1. sing., ik. — Het wordt in de spreektaal gebruikt: tegenover minderen uit den lagen stand; door ouders tegenover hunne kinderen; door kinderen tegenover hunne ouders, met eenige uitzonderingen in de vorstelijke familên, die echter meer betrekking hebben tot den vader, dan de moeder; door ouderen tegenover de jongere naaste bloedverwanten 3 gew. door kinderen, voorn: speelkameraden, en lieden uit den laagsten stand, onder elkander; tegen- over God; in een’ verheven’ of emph. stijl, tegenover iederen, bv. tegenover oer veldoverste, wanneer men ten strijde trekt— Met verlangt eene euphonische J na de praepos. Mij akan: slo AN U en jk dakde het kan die euph. J aannemen na eene yy en %: ZSlo Wilde men daäpatken Vane BEAM dakoe en E57 glad mendäpatken Ee ES dake menjembah daäkoe en zn Es if menjembah äkoe— De verkorting Es koe is: 1. een personaal pronominaal-praefix , dienende ter vorming van den 1°" pers sing. der gebr. tijden van het act, door zich, zond: klankwijzigingen te ondergaan of te veroorzaken, aan den stamvorm te sluiten; 2. een possessief pronominaal-suffix van den 1°” persoon, dat zich onmiddelijk aan het subst. hecht, en daa in bepaalde gevallen, het verspringen of ontstaan van de verlengingsletter ten gevolge heeft. — A. Ve DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. fe p—intr. het ik— zeggen, d.i. het zich: zelven als den persoon aanwijzen, waarvan iets ge- zegd wordt; het belijden; het bekennen; het als zijn gevoelen te kennen geven; het beweren — imp. van a—a. LES mengäk oe, ik- zeggen enz— tr., het als het zijne erkennen; het erkennen als iets; Her belijden; het bekenen— imp. van a—a. US \Zän mengäk oe, als het zijne erkennen enz. —b.—e—d— Koelrhat, ik zie. — Telah soedah koelïhat, ik heb gezien — Äjahkoe, mijn vader. —Îb @koe, mijne moeder. — Tijäda moe ïja mengäkoe, hij wil niet bekennen. — Mengäk oe, bahwa allah tacala tehan jang äsa, belijden, dat God de aller- hoogste de eenige Heere is— Diäkcenja anak, hi werd door hem als zijn kind erkend, — Mengäk oe salahnja, zijne schuld erkennen. des) ák@ken, imp. van a—a. „SyC&e mengák@ken, doen ik— zeggen enz. (r. a. intr), beweren van iets (dir. obj.); uitgeven voor iets; als het zijne erkennen enz. (r. a. tr.), int…— b—e—d. 05 terák @ken, bij verk. 5 teräk oe. 4 55) ákei en s5s) àkcewi, imp. van a—a. 5 Cio mengák & enz., als het zijne erkennen (r. a. tr), int.—b_—e—d. es teräk@iïenz., bij verk. 5 teräk oe. 4A GS pengäk oe, n.-ag. van r. a. intr. of tr. 46 wise pengák@an en wies pengâk@wan, n. a. vanr. intr. of tr.;-n. p. perf. van r. a. tr.: belijdenis; bekentenis; verklaring. ADJECTIVUM. MRS O2 © PS) intjoet, adj. en adv., van vorm of gestalte: scheef; kreupel-; van de uitspraak: verkeerd, B 4 versch. van gebrekkig—s., het scheve enz., als hoed; het scheef enz. zijn. 1 Emke ‚mengintj oet, de hoed. r. aannemen ; — vertoonen; scheef enz. worden; scheef of, Í kreupel gaan; de weorden verkeerd uitspreken, ele être menamboeng (r. Pad tamboeng, onbeschoft enz), de hoed. r. vertoonen; zich onbeschoft enz. gedragen— b. Re : be rerai (e 5) @rai, los; niet verbonden enz), losheid enz. hebbende zijn ; los enz. zijn. 8 visi intjoetken, imp, van a—a. wesite mengintjoetken, scheef enz. doen zijn (ma- ken). — b.—e.—d. we: 's terintjoetken, bj verk. ed terintjoet. 5 GAZ Ce Wb bänjakken en week banjaken (r. jk banjak en Wb banja’, veel enz), imp, van a—a. Wree membänjakken enz., veel enz. doen zijn (maken); vermeerderen— b— ed. wijs terbanjakken enz, bij verk. Hp terb a nj ak enz— Deze afl. is minder gebr., dan, j— he € 11 40 _J RAAS kedjem@ean en Hee kedjemewan (r. sem djem@, a neiging, last mans DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAK ye tj elákak en (re Te tjelaka, ongelukkig enz.), imp. van aa. 4 läk aken, ongelukkig of rampzalig doen zijm weeer — bed? bij verk. Dies >tertjelaka. esi) in nj ti (a. Een mengiktj@ti), 3 $ sd sd 5 x , efo taidùbengi ï De êse tamboeng, onbeschoft enz), imp. van a—a. pe ngi, onbeschoft enz. behandelen— b‚—e.—d. geet 55 ter tam beng, bij verk. 4 J Da mb oemg. 7 d dÁ MK — sne Hp perbanjak enz. (r. Gb b anjak en 66 banja’, veel), imp. van ann. lijken m perbänjak enz., vermeerderen— b—e—d.— Deze afl. is eigenl. niet anders, dan eene van 6., emph. van 8., doch in dezen vorm het meest gebr. Ra Es be yeni p erin tjoetken (a, Ínjie memper intjoetk 5e n), 8, 5 emph ä He nt, vr vbs perbänjakken enz. (z. 3) (r. hi bänjak en Lit ne nil veel) (a ie KE 8. , emph.;=5., int. hemd perintj@ti (a. Jadore m em erin et i) emphse “son MES AD: pe J TE an p J ‚dus an af geile mengintj oetken ‚ de ‘handeling 1. doen verigten.— beds | Ni tjoetken, bij verk. nd terintjoet. tuobliled s Ke e vi sir berpandjängan (r. en pandjang, lang enz), in den toestand 2. zijn; hebbende zijn, d.i. lang zijn; in de lengte getrokken zijn. ve” hd wire berta mb@ngan (r. horad tamboeng, onbeschoft enz), Pi b., Taak ne jeet of bij voorduring. dein Wai) intjoet-mengintjoet, 1., op verschillende wijze en bij af wisseling. ’ EVA. Ko ebbe yssdde máni EA n (Te rie manis, zoet enz.), honig, eig. zoetigheid, doch à in del el, 7 niet eb vk tjembóerman en waken tjembóere@wan (Tr. em tjemb@roe, aires naijver enz. EC EL DEN shhh e: dt & zE re ve Lloseddos alg BE se dapan (rf, —_SAw sedap, lekker enz), lekkernij. gede 5S ok e intj@tan, scheef heid ; verkeerde uitspraak. Se cd meer tot iets gevoelende enz.), het dj em zijn. Gen walk Cee Ee pertamboeng (r. êen tamboeng, onbeschoft. enz:), ag. van Lt of gn lo vlegel, Ea oe Wiss. pe ng! ntjoet, n. ag. van 1; n. ag. van 3. | Hm vc “ A \ er, EE - 6 bi weej pertamb@ngan bi Ere tamboeng, onbeschoft enz), n. a, van 1; am. a. DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 185 58 ërs kem@ning, (B: ë kening, geel), naam van een’ boom met fraai geel hout. 4 Cv Le 69 Pe ad sebesar (xr. B ac besar, groot), even groot; zoo groot als. [0e terintjoet, sup. comp. van r.; exe. van r. 7 raa) intjoet-2, sup.-abs. van r.;r.; int.;-r., dem. à e \ „ v Ne “ … DE - ai 53 - . - gr berpandjang-pandjangan (r. En pandjang, lang.enz.), 11, int. ss) Kerl intjang-intjoet, r., op verschillende wijze. ADJECTIVUM NUMERATIVUM. Ke ze 5 — Or sapeloh, h. van &9 peloh, adj., num. eard., tien— s., het getal tien. F0 Kg bersa : @loh, tien in getal zijn. Gigi sap@elohken, imp. van a—a. „Sdsäte menjap@lohken, tien doen zijn; tot tienen _makén.— b.—ec.—d. wrij tersape@elohken, bj verk. Klim) tersapeloh, ) ed persap@lohken (a. Seger memperspelohken), 3, emph. Ws bersapelohken, imp. van a—a. KdsÂw,Aeve membersapcelohken, in den toe- {stand 2. brengen— b—ed. yin tebersapmlohken, bij verk. Koks tebersa- _peloh. gid persapeloh, tiende deel. re persapóelohan, 65. Alias kesapeloh, ord.: tiende—; r., relat.: de tien, waarvan gesproken is. vald sap@loh-2, r., int. en relat.: de tien, waarvan gesproken. is, voltallig. ralpduas kesapoeloh-2, r.,relat. (71), int.:-de tien, waarvan gesproken is, allen; alle tien. Eem) bersapceloh, 2., adv.: met zijn tienen. EsimaS kesap@loh, 77., adv: ten tiende. wirt bersapóelohan, bij hoopen van tien. räsâmw sap@eloh-2, 78., adv: tien aan tien. ADVERBIUM. v EA Gd Id tida’, bij zmtr. 5 ta”, en (j4aï tidak, bij amtr. G> tak, adv. van ontkenning: niet; fan soms door neen vertaald worden.— Van de zmtr. worden geene afl. gevormd; ook kunnen zij met, “even als de volle vormen, op zich zelven staan, dus ook niet neen beteekenen. Men gebruikt ze ook 184 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TA H Or RD, niet ligt in een’ gekuischten stijl, behalve in eenige zmst. di hieronder). „> De sg - / Dd weet) miet, d.i. neen. — Ta maoe akoe, ik wil niet.— T1ida” ada, it or € ede tadäpat niet hunnen— kw tam@sah, niet behoeven— ES t e 8 da (ea), ni Fro! RE Nd „ee Ws takan ex KE ta’kan; Jl teäda; ou ijadaz sie s.v. £ jk \aade aren en Ge menidak, met tida’, d.i, ontkennend, ontwoorden.- - sjÁe menin (r. & sns sigeräha (le/st als subst. en wortel voor fn Zi gin k d Le, Ì Ed q B jm sigera en ‚Kw sigera [liefst als adv], onverwijld; nasi spoed — 5 = ad % 5 ai u Se ie d zin] enz.), onverwijld enz. handelen. id k Ss 4 e br Hi E À ' of he 2 a 3 Wyse tidafken en „Sd tidakken, imp. van a—a. WEE menideken, kennend beantwoorden; voor niet achten; verachten —b.—e,—d. Alas Leen £ bij verk. Vaas tertida® enz. Laaj ú A gs) tídai, imp. van a—a ws 6 MiG pertïda’ken enz. (a. rs mempertida’ken oan 8. zein ns En En a ss pertidai (a. slate mempertídai), 4 ‚‚.emph. hid mit ha Nt kn a ; 5 an je 44 Lais penïda® enz, n. ag. van 1., 8. of 4, ie: 45 vidi pertídaään, na. van 1, 3. of 4. wks persigeràhaän, n.a. van 1, en 3. a 46 wilmji penjigeràhaään enz. (z. 1), n.a. van 1.: voortvarendheid. S 80 \aAw setida* enz., minstens— Setida’nja, op zijn minst É gn ; 8 narod &liu setelah (r. 4là telah, verleden enz.), nadat. En 83 sjim tersigeráha enz. (z. 1.), sup. comp. van r.; exc. van r. 91 em sigera-2, sup. abs. van r.; r., int.s r., dem. 92 ro setïda’-2 enz., 80., int.: allerminstens. PRAEPOSITIE, C 6 mos ©, à \ akan, praep, van een menigvuldig gebruik en zeer verschillende beteekenissen, die DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 185 daarin met elkander overeenkomen, dat zij eene rigting naar iets uitdrukken: aangaande ; » Ts ten opzigte; naar toe; jegens; over; aan; voor; ten behoeve; om; tot; verband tusschen ver- bum en dir. obj.; vormt, vóór het verb., het fut. kik 104 rd, akan-2, naar toe, int.; ten naaste bij, als; ongeveer, als. CONJUNCTIE. Te djika, eonj., indien; bijaldien; ingeval; als; zoo. eet ESske mendjika, met indien enz. (r.) voor den dag komen, 1 riSake mendjika-2, 1., bij herhaling of voortduring. INTERJECTIE. / u € Ge njoet (alleen als zuiwere wortel), e enjoet en eN ennjoet [meer als wortels voor apflei- dingen), interj., uitdrukkende de beweging, veroorzaakt door het zachtjes rukken aan iets, zoo als bv. van een’ visch aan den hengel, of door het kloppen van een ziek liychaamsdeel. me Ee ce; . . . …. …. « . . ‘ dee mengënnjoet, in de beweging als bij r. zijn; zich op die wijze bewegen. u ges mengënnjoetken, de handeling 1. doen verrigten; in eene beweging als bij r. bren- De Eg ie ni) u gen; zachtjes aan iets rukken— b.—e.—d. ver terënnjoetken, bij verk, en, ter- « IN . . . ® . ën nj oet. / u, « hi Ë 41 As pengënnjoet, n.ag. van 1. of 8, bv. een visch, die gedurig trekt, zonder te bijten. 106 rum njoet-2., r., bij herhaling. ARABISCH NOMEN VERBL rd Pe hamd (hamdoe), ar. r. Mem, n. v., het loven; het prijzen; het vergelden, het danken;— lof; prijs; welbehagen; goedertierenheid; vergelding. De ens Nn hasr (hasar), ar. r. jan DV; het omsingelen; het belegeren ;— omsingeling; belegering ; beleg. 3 San hasarken, imp. van a—a. Wersste menghasarken en uren mehasarken, Sr omsingelen enz— h.—e—d. veras terhasarken, bij verk. ye terhasar, 24 186 DE VORMVERANDE enen à AL shab ‚etos ro ” ‚ha Ae in ebi ej ar. r. ha. n. Neel aar eg £ et É 5 AMS, er A Dee EE 3 gebie! ih tisabken, imp. van aa y heef mengiht cae8 4 Ginb NAK cas eh GE lade, terihtisäbken, ze verl Kn terihti Ber ar eier zie S ss, aman (aman) en wel aman, arr. wen n. Ee van 0 het gerust z het veilig zijn;— gerustheid; rust; veiligheid.— In ’t mal, ook „og: adj. wen; zonder vrees; rustig; veilig. 2 Ba: beráman, rust enz. hebbende zijn; in rust enz. zija. 3 wel manken, imp. van a—a. ens mengämanken zi het mal. adjectivum e, ee 6 — ‚ EST hidjab, arr. bss, 0. V., het bedekken; het toedekken ;— be Cd met pl. Ls hoedjoeb: sluijjer; gordijn; zedigheid ; schaamte. de 3 „Sla hidjabken, imp. van a.—a. Welsste men hidj abk en en PO kca d : Ee ken, bedekken: toedekken; Slmijdeen. —b. ed welse, j} te r else terhidjab. 5 es LL Ju) asd (asad), ar. r. Aus), n. vo, het verwekken van. tweedragt of opschu en ë ed daarvan owl asoet (z. 4.) gemaakt. . Rn ARABISCH SUBSTANTIVUM, Ge NS djins (djen?s), ar. (gr. REH00), 5 vie, pl. gsi djoen@s en, E zj / geslacht; soort; stam; slag. — Pod 5 e Dee. en So bra IER Ean hant (haraf), rl Ki, pl. je hoer ef, s,, letter van GEN £ nietig De Mal. gebruiken den aÙ gew. ook als sing. A0 6 ee „. * Ed Ad & Sne ee _ Ee hasjaraf, ar.r. ke pl dn hasjaräat, : Elen darts kruip gedierte, hetzij viervoetig of le E e n en wr HERT, VEREN Aff Lu De 5 eld G en >; S., levend wezeni— miet pl. oben iks a en em 1 RS wo ej 6 KAS haijatsiarr. E _ ‘ DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 187 he 2 ed r sf L WN 11 dm) alhaijah, het sterrobeeld de draak. SLE Gi 8 “ RL me = atzar, ar. T. Pl, pl, 5 | atzär, s., gedenkteeken; merkteeken. Nidi Ì 55) alätzar, de gedenkteekenen der oudheid; de gezegden en handelingen van Mochammad. % _ z kad 4 wk a f ) ab (aba), voor „labsw,ar., pl ue) abena en % z EA SA ee (4 labat, 8, vader— * \aba’ (pl. fr), Ae voorvaderen — Zn _ommiddelijk verband met een’ genitief, gebruikt men „) ab@e— Aboe sAlt on Ere) Dad $ « vader van sAli— Abe 'lhaijah, vader des levens, dà. de regen. dd & ard - b Pd Ribnrtibnooipiar. r, Wo, pl: U) abn’ er weg ban@na, s. zoon=— De alif valt wei wan- G E neer in een en dezelfde zinsnede het woord za) wordt voorafgegaan door het nomen proprium van den zoon, in denzelfden casus, en gevolgd door dat van den vader of de moeder, in den gen=—= en, aen HE GT rl) vid Zaidoe bnoe Ibrahtm, Zaid, Lbrahims zoon. bid pn + ban, gewz. pl— Bane Himjar, de zoonen (het volk) van Himjar, d.i de Himjariten. - sr banr, gewz, pl— Banï Adam, de zoonen (afstammelingen) van Adam, d.ò. de menschen— Bani Israjil, de zoonen (afstammelingen) van Israël, d.i de Israëlsten, ad Ss’ ZN { £ „> boemm en ps bem, ar., eoll. (n. un. &ess bemak), uilen. „ > ATS € Ber pl. 6) atzaniïn, s. num. card., twee. 6 6 , viel itznain, gen. en ace— Hari itznain, de tweede day der week, maandag — Mälam 8 ; itznain, de nacht van Zondag op maandag. k- . ARABISCH ADJECTIVUM. Big N el er Sc’ . py) ADEAR, JUT. vor pl. ver boers (boeroes), adj., melaatsch—s, melaatsche— In ' hr: 7 j : hd mal. ook noy- s., het melaatsch zijn; melaatschheid. Sid br verp teräbras, sup. comp. van r., exe. van Tr. ee OG A % e Dr …. … . …. 5 5) gn djauharij, ar. Tr. Pen, adj., wezenlijk; natuurlijk; stoutmoedig; kloek —s, wezenlijke E 188 DE VORMVERANDERINGEN DER MALE ISCHE enz.; juwelier — In 't mal. ook nog, en wel voorn: adj, ervaren ; wan 5 8 EREN E « HRE varene enz. BRE a jk 6 7 „ee fi i En W > ro har zm, arr; Dat adj., bij de er verboden.— s, ee Di ik wet , p Si ks In ’t mal. ook nog: s., het bij de wet ener ‘zijn — Met pl. ro dt eerenswaardig; heilig; beschermend.—s., vereerenswaardige enz— In ke _ gi vereerenswaardig enz. zijn. | 3 wiele haramk en, imp. van a.—a. veelste m eng haramk en en …f ken... z. wijders het parad. voor het mal. adjectivum. Ono ad Kr) Dg has@d, arr. Ansmj Pl Aas hoesoed, adj., nijdig.— s., nij nog : s., het nijdig zijn, ee ze kafir, ar.r. j5, pl. das kafarajg, adj., de weldaden Gods ien Gods afslaande; Ean Van den pl. hebben de Mal. >) is kapära âz 6 ee é LD gs dai joetz (de Mal. schrijven ook wel verlo daje ak ®. wdn zijner vrouw verdragend of er zelfs de hand toe leenend— s., verdragende 1 Esse mendaijetz, zich als een daij@tz gedragen; de echtbreuk zj daartoe medewerken. be) adjla, ar. r. de f.i, adj. comp., sup. comp. en sup. abs. van: schi eren helder; duidelijk ie djalrj]; er van daar: schoon van gelaat; kaalhoofdig 5 s., schitterende enz. 70 et terädjla, sup. comp. pleon.; exc. van r.; sup. comp. van: schoon k exc. daarvan. Oef ‚3 N48 Et oe itahar, arr, A adj., God betreffend ; goddelijk — s., het God betreffend: ri Del alilahijah, Jem. met den art., de wetenschap, God beleend: delijke natuur. ’ G — En en Ba rabis, sar, EE) adj. num, ord., vierde— s., vierde, DE VORMVERANDERINGEN DER. MALEISCHE TAAL. 189 GEMALAISEERD ARABISCH. led Suf asoet en Wmld häsoet, verb. van het ar. Am) asd (z. a), —n. v—intr., het kwaadstoken— imp. van a—a. Wmliëo me ngäs oet, kwaadstoken.—b.— —tr., opstoken — imp. van a. —a.— a. intr., stoken— b.—e.—d— 2. wijders het parad. voor het verbum mixtum. P belle — as kapärat, verb. van het ar, Bas kafarah, pl. van „Ss kafir (2. a), ongeloovigen— In ‘t mal. ook als sing. gebruikt, is het een gewoon scheldwoord, dat men veelal schertsen- der wijs geeft— Z. wijders het par. voor het substantivum. ARABISCHE SPREEKWIJZEN. EK KT 5} …. 8 7 k Ad lilibtida’ (z. la) ibtida'), ar., voor het begin; om te beginnen. 108 „5 E) 4 Ned Ì ES an _) jarhamka 'llah, ar., moge God zich uwer ontfermen, een wensch, dienen- Se © de voorn. ter beantwoording van den uitroep: alhamdoe lilah! Gode zij de lof (z. dem hamd) van iemand, die geniesd heeft. PERSISCH. Or tjatjar— pers. CS tjatjak—s., de kinderpokken. SANSKRIT. tjelaka— skr. tjelaka, slecht; boos; verderfelijk — adj., slecht; boos; verder- s á felijk; onheil brengend; ongelukkig; rampzalig—s., het slechte enz., als hoed.; slechtheid; boosheid; verderfelijkheid; ongeluk; ellende; ramp; tegenspoed. tj ella— skr, tjela, slecht—s., onvolmaaktheid; gebrek; fout; vlek; smet. klasse —s., broek. NO We erk da gekravalgnse wäla, MEDE olene Pe vak 1 Ad sr EIN using mé hd tjeri—skr, tjoera, stelen; rooven —n. Hult , kr vn < ï ‚dnrstor tad A0 a pede mentjeri, TEE enz. pede bindstndenrei ape Wea vente BE eN ie Erde dta ve rj ra p en E pe 4 a * _ reren Te k er PE: Ld } TA À VE En. 4 A  Ki WIE. _ N es _ í : p 8i Ne ir b, zb ‘ eran ed pr i _ _ rt 0E) NE bi brt Fi _ _ N 1 s tn Ld : | onm | je vl K pi , p k ks MN | > RTE ï E ‘ ' _ í EL = LN b 4 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 491 CHEMA voor de transseriptie van maleische en arabische woorden met ne- derduitsch schrift, ten behoeve van een Maleisch-Nederduitsch Woordenboek. en Ge et ‚t kens / TRANSSCRIPTIE: OPHELDERINGEN. Maleische uitspraak. ze ys | Arabische uitspraak. EE re RE ENC To RO | Is, op zich zelve, al- leen als verlengingslet- ter (60) in de transserip- | | tie zigtbaar— cf. 49— | Bt, 65, 66, 67, 70, 77—, | RER nek ba. EN b. | kh | ens OE NEE VINE le ee ft, | | | d de tz, | ke | 8 T EE a Zed ega oe, dj. 5 EE es | eene tj. Ì Nm | | ch. Zn De a an # _ dE tn OE: dt fo) EE OEE eerd lee dz. | à 192 dk, Vorm der let- ters, teekens ARN ecombinatiën. 12 Za; zäj. . 18 me. 14 Si REN 16 br GG de 18 19 ee 20 EE 5 21 Cp: | | 8 Den nn ® „ 150] (ee) C | LS Hen : KR. Aaen Ve ES Arabische uitspraak. 1 . _ DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 195 let- N AAM. JR rit RENEE Ne TRANSSCRIPTIE OPHELDERINGEN. Rn Arabische uitspraak. | Maleische uitspraak, kaf. ee SE — Pe U ne K: ga. End 0 5 at lam 1 d MURENEN Jee | Trop LT EEn ma OBAN ef 4 MOEN ne n MOES ee omde WIEDEN Den 1 witef. 58, 65, 64, 68, Zed noses EE Re een h e 7 | TA jatoie anqiwosen j. cf. 59, 61,62, 69,71. Pinc ne Ni Weep asnodsoor | nia. At or eoni: ‘hamza;hamzah(h). Is, op zich zelve, in de | transscriptie niet zigtbaar.— | ef 49) —59—10,— doer: 11 hamz, hamzah (/). tä marboetah(h) tä marboet; hä Als t uitgesproken, h; « | hämarböëtah(k). marboet; ta ber-, als h uitgesproken, h (%)- 5 ; a Biel; tä verlat. | | Ee fathah (A); fath. fathah RAY baris | —a;—a. ef. 49, 60, 65, | a is de finale a in maleische is, dijatas. EREN TO one dk \_ woorden. al | é | | | Zn ==: se: «1 fathan (X) ber- | —-e. cf, 50...» e is de zachtkorte e. __{imalan(h), 5 ' Zo De ad < 194 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE T Vorm der let- 3 oe AAST KC dr anneke, TRANSSORIPTIE [OP eombinatiën, | Arabische uitspraak. | Maleische uitspraak. Foongatter achsainlaMt | Jucngak | Rt + Ee js £ : INN kasrah (h);kasr. kasrah (h); ba- ' —i. ef, 51, 61, 66, 71. ES | ris di bäwah. .… zo | NE er seat (h) ber: Eeke zen /£ EE ARS imalan (Xh). 40\ —_— | älammah (A). .| dlammah (h);\ —e. cf, 53, 63, 67,73. baris di háda- | pan (verk. baris | di dapan). 41 | ae lam man(ljibez- | Sonnet 5E Ne LE imälah (A). . Be [A 42 — an. ef, 55. .. De. 43 tanwin. … fl tanoewin. … ul an Ch 0. — Bh, Cf, DAT non bA wl 44 | djazm ; soeköen. | djázam; sóekoen;' Is, op zich zelve, in | baris mati. . .| detransscriptie niet zigt- | baar.— cf‚ 68 —74—. } A 46 — tasjdid; sjadd;. ( tasjdid; sjaddoe. Verdubbeling van let- De Maleijers ters— cf, 78—. voorkeur de eN) doe. 47 — Ee eee zo EE BNN #5 }__Is, op zich zelve, in de transscriptie niet zigt- baar: ef, 78—: madd; maddah(h).' mad. ..... Is, in de transscriptie, alleen dan door een bijzonder teeken vertegenwoordigd, wanneer zij boven eene } staat, inde | k plaats eener tweede }, verlen- hes waat Ad gingsletter (60) der eerste (T es E £ [2 48 è B EE roaches Rie Ï voor \ }), en wel, even als die dj dadde )verlengingsletter, dooreene | ls dwarstreep (—). bv. wl vo | Boven verlengingsletters (60, | Ze | 61, 63) wordt zij niet vertegen- | lcna. woordigd.—ecf, 65, 66, 61 —, ekens \nmer ZA \n Dd AEN SO Dd Naf 5 Ar Nm rn er Mr All LIN m5 let- „DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. NAAM. De OR Be Dee Jel ET Se Ne | —_—__, di „| Arabische uitspraak. | Maleische uitspraak. ROn Pe Met: WR Jr PROC ME dan Al Bld Sd ome ks: Ken Te Oep ee 195 TRANSSCRIPTIE. (OPHELDERINGEN, In de meest gevallen niet getransseribeerd. | SE t bv. —% ) raoef; ed läoet. |_bv. Jobs far; sil gew. ESE baik. A Es 196 DE VORMVERANDERINGEN- Vorm der let- Bes ak hl An k en Arabische uitspraak, Maleische uitspraak. eo) Jz zer De letters Ì _s 62 | (6! zinin diecom-\ hóeroef mad, binatiën hoere- 3 foe mad. 63 Ke haa nn G4 Es en 65 BRR mad 9 9 67 Zn ee en ae ee 9 De letters ‚en (Aucd 68 |. e- Ss zijn in die | ——, un combinatiën hoe- ° | roefoe ‘lain. 8 691 6 ETEN Le) fi £ ee 70 PE ne ns CONCHE MEK IENS nT ne adve We ijs [9 5 | 61 een hemm Cf CPT ML TT (RLR G En ” Le 5 72, ( En enne s AR me Te iK el Cr td PDE (9) 2E) 13 | OENE Ed DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE TAAL. 197 NAA M. | DN TRANSSCRIPTIE (OPHELDERINGEN. sj, | Arabische uitspraak. Maleische uitspraak. | BS wen ” s t je be we Na tabkeon 0 : Men vindt ook ; —% —s— ERN A angka; angka | ren of, „amen oe 1 bv. rts bäik- 2 re EEC ‚verdubbeling van woorden, | jama -läma, Boen door de koppelstreep (16) id 5 verbonden. EAN ad Ae ro mmalhetmn ” o —, de koppelstreep, dient bv. do jp djeroe-m@di; ‚tot het verbinden der deelen 4 van alle soorten van compo- | „4 daat ne soorten van compo en ze ple, lama -läma. u je dje@roe- bahásä- ken, vertolken. LN le Pe 2, het trema, aanduiding | pv. aft keadäën: Ts van het begin eener syllabe. le gi re korän, niet ko-räan. ee En ed *, apostrophe aanduiding ‚van het uitvallen in de uit- spraak ; ws a. eener letter aan het einde bv. & Jt mi’rrabbihi ; eener syllabe, volgens de re- À Eede | gelen voor het gebruik der | # An É euphonische tasjdrd, inwelk | 9,’ are’ttoe, geval de uitvallende letter in het schrift hare djazm (45) verliest. Sea b. enner gehamzeerde | bv. ri) Lines tammatoe k SP E 4 alif ()Ì)) aan het be- pu s | gin van een woord, volgens de regelen voor het ge- ‚bruik der wasl (47), in welk geval de alif hare | hamz en vokaal verliest en de wasl boven zich neemt (Ì); IE AD ce. van het arabische | bv. wies-Slse abdoe'r- lidwoord J) al, door { rahmän. | de vereeniging der rege- len voor het gebruik der euphonische tasjdid en ‚der wasl. 198 DE VORMVERANDERINGEN DER MALEISCHE, Vorm der let- | Be NAAM rk ne gag reen a TRANSCRIPTIE E EE pn ze ige a adeischie je viprak he 8 we 79 See tf / ‚aanduiding, 6 bij- zondere gevallen, van den klemtoon whale | A (oat (ts rene syllabe. be p k 80 A AES SHE OK NN \, aanduiding, in bij- | br. w zondere gevallen, van den klemtoon op eene | + geslotene syllabe. VOORNAAMSTE ERRATA. ‘A regel STAAT — LEES 1 vo. men-pe- ber-isteri-ken mem-pe-ber-isterï-ken 4 vb. els als 5) 5 É IR A a ij » 7 v. 0. id. / 8 | ' id. » AD and ) ° pr Nh yv 8 den | e e ‘a be df 12 No. 34 a Gi) ® / 18 nd) ” —_ AN 2 dl NJ v. 0 b d » pe 5 » … poeteri poéterï v. b. | AFSTAMMING OORSPRONG v. 0. Je 450 ze 9) ‚yv. b. deripata derivata NiO: 5,5) y 55 )) bd 5 ei Ed - » 25e 55e innaterieel immaterieel id bladz. regel | 48 1m 0: isterï 49 HOEN AFSTAMMING 50 7 v. b. hal 52 9’ D) si g er àh a 5 Wv 0. HA) ve \ 54 1 v.b. EL Ba ma0i sy pereksä-ken D) ner etn à pereksaä-i 65 Rt ne behandelen pals » 138 » ier > » wss? DN 14 » B 66 B saorang A Oral gak E vilt Bav.b. tjel- 5 138 v. 0. per-tj ell o-pi N MAER tjello p-ken 5 ARE As ll o-p i 73 | 8 vb. | 5e » 9 me-njegeráha » Deen WS js » » » En e-njegeráh ä-ken meeten adoh B) D) D) meng-e doh U zer ror e sier fe 4 v. 0. We”) 5 ER DvD: (6) 76 6: v, 0 boorden hebben 77 Dvb, tïjang-ken 5 240, die laatste STAAT 2D | in (er) isteri A OORSPRONG hal BEENS sigerá ha Fha) (ope hed A, red een pereksa-ken Vr À pereksa-i behandelen ; PA] - Ce AA ONS A pen ks gen iN „E sa-0 rang 2 cv Ee ê She IE ds: | N MA ND NAE EEN NS Es A57 he Ee A p 5 en „ N fe n £ 0 \ tjel- per-tjellöpi. tjello p-ken tjelis-pi fe me-njigeráha Sein me-njigeráhä-ken adoh | bn f meng-e d oh voe era Mo) boorden te hebben ber-tijang-ken dit laatste bladz. IL regel STAAT LEES 80 Gar. k0. “in en 84 vab: is, met is en met » 2 » men van 85 5 v. b. me-ngäta-ngata-2 me-ngäta-2 BEB | 1, tp rf Pean ORN Dj} Del ws ris Dak W ® ® 91 | No 32 —{ 4 Nep De 4 ® ® ne „ 34 —= 5 - 2 3 19 ts p Ld e ® f | | y . © 92 ee En EE 0 „| |; î \ 94 9 v. 0. ke-seddj @-kan ke-seddj @-kan 95 B AFDEELING AFLEIDING 8 us Ee v Ae 98 | 8 vb. Heije eijes : / 99 A EN LO en {2 at D v ® @ ki 13v.b. Zijn zijn 108 DY 0. zoodanig |_zoodanige EOL | 13 vb. ikatan 4 ikatan mI09 | 16 vo. hetzelfde ; hetzelfde; gesteldheid ; KE 5 KR 5 ke-soen ke-soen 7 ke-réndä-han ke-reùda-han IV - bladz. regel 115 15 vb: 5 10 v. 0. » 6 »„ ” 5 ” 116 12 vb: 117 MANO: 118 4 v. b. 120% 0 AO Pres » 5 »”„ » 2 » 12 Oe SE U Stas 133 6 v. b. en 186 | Eri 188 Vve 0: 5 Bve ID: » | 6 4 145 em 7 18 40: 146 B 147 15. v. WD; »” »„ » » » lore keen 5 2 ”„ STAAT Ä cv Iv pe-manis Id Td À ele ve’ ee Ees là di-pe-tèrka-ken per-djoò watlan per-djàla-nan sert ä-i Ee EI vee, Zajk per-sigerah a-ken Beb TE a-ngan per-k à- niet anders opgegevene JL Je (ne ov 5 TN v 4 Cr dels ka-kan-da, Lv NG AL v EIA fen ES grondwoord behebt — tempa-wan lalce-ken … ber-lalg-ke n t e r-lale 85 — (rd vj ber-pelo-han N Drammen OP ‘ dns ao ‚lat pe-mä Enis ed AA nd sd ee badk ijde Hak ee 2e wanen En m: ä Ees hik di-pe-terkä-ken per- dje w alan per- djála-nan 2 7 serta-i ce ed Pi ö ok 5 per- per=bída-ngan per-ká- beeld niet als anders A opgegeven Ì ee de J5 hes dn ka-kan- har Cd, , ee saf gp B Bon vei fi ei” EOD 45 gevat behebd Ë e mp Cr a 4 ar ramadan 3 r Ere ; 4 Kad 5 p t E enden EME lále-ken — terlále-ken t e r-la a Ee oe EU Nes id rr 85. WT ol - 8 KN Pes de Le k EE it NO ie ber-póel o-ha n ad oe h « adoeh-2 adoeh-ad @-hai ketjellaän neel n. a van menghamberi — hahb@ran 11, meràdjaken mengöbati teröbati baai meràdjaï Ha peröbaäti memberisteriken - ve OK ës Gn Ve ae Ge Es WE gehebt tijang besi win bi (a. Dies (Ze Geen nne laöetan od vs ele a doeh adoeh-2 a doe h-ad @-hai ketjellzän stanie n. a. van menghambe@ri hambeeran hamboeran, 11., merädjäken mengöbäti teróbati rádj ar merádjaï GP fae peróbäti 5) oml memberisterïken gehebd tijang besï warden? (r. ji (zer ALY erde läöetan 5) EA „ oels? VI bladz. „ » bi) » n 14 15 el ma ON A ANP 4 kh N Ve Vv. 0. „ mempersp@lohken mempersap@ Ohm p À e Wehe ontwoorden. _ antwoorden HA [ 3 s (aad GAG T penjigerahaän penjige ORGEL 1e f RE ant vor ONES N fi : LOTTE KR EAN ns) es) ee ART 8 ED TEN van r. a. intr. emph.; 5. > verrigten … p. — intr. van r, intr. 5 emph.; 5." ° verigten 5 EAA ‘ za ile \ _ Ô devos 4 «} Bevo MN Eer  ê krupond kruipend hajawat slang hajawaät, slang pd ») ° „Ì t ús, beat VU STAAT LEES 187 BeOne O5 atzanin en atzaänin E | SCHEMA | no. | kolom N Er N A5 02. 12 8 ä ze 19 4 en OR, (9 20 B) ‚ rain rain en rin 193 B 4 | ef 49, 59707 cf. 4959, 7074. 195 56 | 5 | meest meeste ES, 59 5 Ess gew. L_ Eb, gew. H97 75 4 ed ee Of e= 2, of 5 77 5 keàdaän keádaän E 78 d apostrophe aanduiding apostrophe, aanduiding Ek _» ” » b. enner b. eener 5 Pabdoe'r- sabdoe’r- n. a. n. ag. n. gen. » „ EN _ BIJZONDERE TEEKENS. excessivus 5 excessief. nomen actionis. ; ’weagentis. ie 7 if „generis. nomen patientis. | | | Kr unitas. radix (wortel). substantivum (substantief ). verbastering ; verbasterd. | T, verkorting. heeft betrekking tot het laatste woord of gezegde. ze heeft betrekking op meer dan één woord achteruit, tot aan REG En herhaling van een of meer woorden. slot van hetgeen het tot een : behoort. DE MUNTEN VAN NEDERLANDSCH INDIË, BESCHREVEN EN AFGEBEELD E. NETSCHER en Mr. J. A. VAN DER CHIJS. INLEIDING. Gedurende vele jaren bevond zich in het museum van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen een kastje, waarin ordeloes en schier zonder eenig nut was geborgen een aantal Europesche gedenkpenningen en een veertigtal oud-Indische munten. Reeds in het verslag omtrent den toestand van dat Genootschap in 1779, afgedrukt in het 1ste vel zijner Verhandelingen, vindt men op bladz. 40 (3de druk) gewag gemaakt van eene verzameling, aan het Genootschap door zijnen stichter, Mr. J. C. H. Radermacher geschonken, bestaande uit: valle [?] de Oost-Indische, zoo „gouden, als zilveren munten; onder welke twaalf stuks, zoogezegde gouden zodiaks „ropijen, heerlijk uitmunten: behalve nog ettelijke Europesche munten, welke ver- „zameling wij hopen, dat uit het Vaderland zal kunnen worden aangevuld” Doch, voor zoo verre bekend, heeft niemand zich de zorg voor die verzameling in het bijzonder aangetrokken, voordat de eerste referent in 1855 de eer had van tot besturend lid van het Bataviaasch Genootschap gekozen te worden, als wanneer die verzameling — liever eenige overblijfselen daarvan — spoedig zijne aandacht trok en hij besloot te trachten aan haar door uitbreiding, volgens een bepaald plan en in eene bepaalde rigting, zoomede door rangschikking meerdere waarde te geven. Hij wenschte namelijk haar te ontdoen van alle niet Indische bestanddeelen, maar daarentegen in haar te vereenigen al die munten en penningen, welke òf met betrek- king tot Nederlandsch-Indië elders òf binnen dat gebied zelven vervaardigd zijn en zullen worden. Want behalve dat het Bataviaasch Genootschap geene middelen genoeg bezit, om jaarlijks eene voldoende som af te zonderen voor een algemeen munt- en penningka- binet, ligt ook het bijeenbrengen van eene zoodanige verzameling geheel buiten den kring, welken het voor zijne werkzaamheden gekozen heeft. Artikel 1 toch zijner wetten zegt, dat het Genootschap zich ten doel stelt de bevordering van kennis en wetenschap IV INLEIDING. van de Indische en andere Oostersche volken en landen, speciaal die van den Oost- Indischen Archipel, en van de geschiedenis der aldaar gevestigde Nederlanders. Bovendien bestond wel de waarschijnlijkheid , dat te Batavia allengs eene zoo volledig mogelijke verzameling van Nederlandsch-Indische munten en penningen bijeen zou- de kunnen gebragt worden, maar, afgescheiden van de beperkte middelen van het Bataviaasch Genootschap, gaven de Indische toestanden volstrekt geen hoop op wel- slagen in het verzamelen van een algemeen munt- en penningkabinet, dat eeniger- mate in vergelijking zoude kunnen komen met de Europesche kabinetten van dien aard, zelfs niet met die van den tweeden of derden rang. De eerste referent stelde dus aan de Directie van het Bataviaasch Genootschap voor, om hem de beschikking te laten over de munten en penningen, aan dat Ge- nootschap toebehoorende, waartegen hij zich verbond om ten behoeve van dat Ge- nootschap bijeen te brengen een kabinet van Nederlandsch-Indische munten en penningen. Dit voorstel werd aangenomen. (*) Het eerste gebruik, dat van de verleende magtiging werd gemaakt, was het aan- gaan eener ruiling met het munt- en penningkabinet der Leidsche Hoogeschool. Verder benuttigde de eerste referent zijne tijdens een langdurig verblijf in Indië op verschil- lende plaatsen aangeknoopte betrekkingen, om allerwege medewerking in te roepen. En die medewerking is hem in ruime mate geschonken. Talrijk waren de giften, die uit schier alle oorden van NederlandscheIndië voor het bijkans op nieuw te beginnen kabinet naar Batavia te zamen stroomden en nog blijven die giften een van de voornaamste middelen, waardoor het herboren kabinet zich steeds meer en meer uitbreidt. Zelfs van hem persoonlijk onbekende ingezetenen heeft hij in deze de meeste wel- willendheid mogen ondervinden en immer zal hij dankbaar erkennen de hulp en voorlichting, zoo belangeloos gegeven door een aantal personen, te groot om bij na- men te noemen. Aan hunne medewerking is het dan ook grootendeels te danken, dat het Bata- viaasch Genootschap thans, nagenoeg kosteloos, in het bezit is van een aanzienlijk kabinet van Nederlandsch-Indische munten en penningen, dat reeds nu eene zoodanige uitgebreidheid heeft gekregen, dat het, vooral wat zeldzame stukken betreft, eene vergelijking met de grootste kabinetten kan doorstaan. Wel ontbreekt daaraan nog (£) Zie Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, VIII, 295, Ì * INLEIDING. Vv veel, dat er behoort aanwezig te zijn, maar allengs vullen zich die leemten aan en wij zijn overtuigd, dat, zoo slechts ernstig wordt voortgegaan op den eenmaal inge- slagen weg, het tijdstip niet verre meer af zal zijn, waarop men het kabinet com- pleet zal kunnen noemen. Terwijl dit kabinet zich op de boven omschreven wijze allengs vormde, gevoelde de eerste referent alras behoefte aan een werk, volgens hetwelk hij de zich onder zijne handen steeds ophoopende massa Nederlandsch-Indische munten zoude kunnen rangschikken en waarin hij verklaard zoude vinden, wat voor hem ten aanzien van die munten onduidelijk, onzeker en onverklaarbaar was. Maar na al die werken aangeschaft te hebben, waarin over Nederlandsch-Indische munten wordt gehandeld, zag hij zich in de vervullmg zijner behoefte ten deze grootendeels teleurgesteld. Wel gaven die werken hem licht omtrent enkele van de door hem verzamelde mun- ten, maar er bleven daaronder ook velen over, waaromtrent hij die werken te ver- geefs nasloeg. Hij besloot dus zelf de handen aan het werk te slaan, ten einde eenmaal tot de uitgifte van een algemeen Nederlandsch-Indisch muntboek te kun- nen overgaan, en dit te eerder, zoowel omdat het muntkabinet van het Bataviaasch Genootschap hem daartoe, wat de munten zelve betreft, de gelegenheid aanbood, als omdat zijne toenmalige ambtelijke positie hem het raadplegen van ’s Gouverne- ments archief te Batavia gemakkelijk maakte. In dien stand der zaak kwam omstreeks het begin van 1858 de tweede referent in Indië, die gaarne op zich nam mede te werken tot het bereiken van het door den eersten referent beoogde doel. Die zamenwerking heeft tot stand gebragt het muntboek, dat wij thans de eer heb- ben het publiek aan te bieden. Onze arbeid had — een ieder zal het voorzeker gaarne toestemmen — zijne eigenaar- dige moeijelijkheden. | Zooals vroeger reeds is opgemerkt, was het terrein door ons te bearbeiden, voor een groot deel braak. Wel waren door dezen en genen, meestal naar aanleiding van eenig ander onderwerp, de Nederlandsch-Indische munten van het een of ander tijd- perk, dan wel die van eenig deel van den Nederlandsch-Indischen Archipel beschre- ven of afgebeeld, maar nimmer had iemand de numismatiek van Nederlandsch-Ind:ë in haar geheel behandeld. De eenige, die opzettelijk zijne aandacht aan de Neder- landsch-Indische munten had gewijd, was de Hoogleeraar Millies in zijn werkje: de munten der Engelschen voor den Oost-Indischen Archipel, maar uit den aard van VI INLEIDING. zijn onderwerp omvat dit hoogst belangrijke werkje slechts een klein deel van het ge- heel, dat wij ons ten doel hadden gesteld te leveren. Wijders vonden wij nog bijdragen in de werken van v. Loon, Raffles, Crawfurd, Verkade, Marsden, Nahuys, enz. enz. De arbeid dezer verdienstelijke mannen heeft onze taak in menig opzigt verligt, maar toch bleef die nog in vele andere opzigten zwaar en moeijelijk, vooral wat betreft de munten van inlandsche vorsten van den Oost-Indischen Archipel. Bij het gebruik maken van ’sGouvernements Archief te Batavia hebben wij in ruime mate ondervonden de welwillendheid van den Algemeenen Secretaris, Mr. A. Loudon, wien daarvoor hier openlijk onze dank zij toegebragt. ; Onder de vele Indische burgers, die ons op-allerlei wijzen behulpzaam hebben en len zijn, verdient allezins de eerste plaats de heer J. S. van Coevorden, secretaris der Algemeene Rekenkamer. Hoeveel wij aan hem verschuldigd zijn, zal telkens uit ons werk kunnen blijken. Wij betreuren het dan ook zeer, dat wij eerst zoo laat met de schatten, in zijne muutverzameling opgestapeld, persoonlijk hebben kunnen kennis maken. Ook uit Nederland mogten wij vele en belangrijke mededeelingen ontvangen van den hoogleeraar P. O. van der Chijs en van den archivaris van Zeeland, den heer V. P. van Visvliet. / Indien waar is het gezegde van een Fransch geleerde, vque la numismatique est un des flambeaux de |’histoire”” en indien juist is onze overtuiging, dat elk weten- schappelijk onderzoek, hoe beperkt of bijzonder ook het onderwerp zij, zijne waarde heeft, dan meenen wij geen onnut werk te hebben verrigt. Ons streven is geweest- eene bijdrage te leveren tot de kennis van ons geliefd, tweede vaderland, en in hoe- verre wij daarin gelukkig geslaagd zijn, mogen wij zelf niet beoordeelen. Maar bij de beoordeeling van ons werk door anderen vermeenen wij aanspraak te kunnen heb- ben op eenige welwillendheid, uit aanmerking, zoowel van de eigenaardige moeijelijk- heden, die in Indië aan een wetenschappelijk onderzoek in den regel verbonden zijn, als van den aard van het onderwerp. Bovendien mag eene eerste proeve slechts zelden op volledigheid aanspraak maken. Tot eene welwillende beoordeeling bevelen wij ons dus aan, terwijl in het belang der wetenschap niets ons aangenamer zal zijn dan onze misslagen en verzuimen aangewezen en verbeterd te zien, om welligt later in de gelegenheid te zijn een beter geheel te leveren. Ons werk handelt alleen over de munten van het tegenwoordige gebied van Neder- INLEIDING. VII landsch-Indië, vermits het ons niet doenlijk was daarbij te behandelen de munten van die landen, welke in vroeger jaren tot het zoo uitgebreide gebied van de Vereenig- de Oost-Indische Compagnie behoorden, zooals: de Kaap de Goede Hoop, Malabar, Koromandel, Bengalen , Geilon, Malakka. Immers al die gewesten hadden hunne eigene regten en verpligtingen, waaraan dik- werf nog door de gezagvoerenden aldaar eene willekeurige uitbreiding werd gegeven. Zij stonden bovendien in vele opzigten in regtstreeksche gemeenschap met het hoofd- bestuur der Compagnie in het moederland, zoodat niet alle regelingen werden ge- troffen door of in overleg met het bestuur te Batavia. Het archief te Batavia is dientengevolge niet voldoende om zulk een ingewikkeld onderwerp, als de geschiedenis van den oorsprong en de lotgevallen van de vele mun- ten, welke in die halfzelfstandige gewesten werden aangemaakt, tot klaarheid te bren- gen. Men zoude daartoe de beschikking moeten hebben , zoowel over de archieven van de Oost-Indische Compagnie in Nederland, als over die van de bedoelde landen en van de vele kantoren, die daar vroeger bestonden. Dit werk hebben wij dus vermeend aan eenen Nederlandschen numismaticus of aan eenigen tegenwoordigen bezitter van die landen te moeten overlaten. Overigens is ons werk niet meer dan eene geschiedenis, beschrijving en afbeelding van de Nederlandsch-Indische munten als specie en niet eene geschiedenis van hetgeen algemeen wordt verstaan onder den naam van het Nederlandsch-Indische munt- of finan- cie-wezen. Wij hebben, zoo getrouw mogelijk, willen bekend maken, welke munten in Ne- derlandsch-Indië gangbaar waren of zijn, op wiens last, wanneer en waar zij werden geslagen, welke gedaante zij hebben en welke waarde er aan gegeven is. Wij heb- ben ons dus onthouden van de beschrijving der geschiedenis van den invloed der geld- circulatie in Nederlandsch-Indië, hoezeer wij ook vermeend hebben eenige aanwijzingen, die daarop betrekking hebben en welligt voor anderen, die zich met de studie van het Nederlandsch-Indische financie-wezen onledig houden, niet onbelangrijk zijn, niet te streng te moeten ter zijde leggen, wanneer wij die aantroffen. Hierdoor heeft, zoo wij hopen, ons werk ook iets minder behouden van het drooge, dat anders, meer nog dan thans,een van zijne kenmerken zoude zijn geweest, hoewel wij niet behoeven te betoogen, dat het door ons gekozen onderwerp uit zijnen aard geene boeijende lectuur kan opleveren. Onze platen laten, wat naauwkeurigheid betreft, hier en daar te wenschen over. Wij VII INLEIDING. erkennen dit, hoe ongaarne ook, zelve, omdat de schuld daarvan niet aan ons, maar aan de omstandigheden, waaronder dit werk moest uitgegeven worden, ligt. Immers vermits de graveur, zooveel mogelijk, volgens de af te beelden munten zelve, onder ons toezigt en volgens onze aanwijzingen moest werken, viel er niet aan te denken, om die platen elders dan te Batavia te laten maken; en daar hadden wij geene keus. Want van de twee graveurs, die aldaar voor dit werk in aanmerking konden komen, was de een zoozeer met arbeid overstelpt, dat, wilden wij de uitgave van ons werk niet ad calendas Graecas verschoven zien, wij wel moesten besluiten den anderen daarvoor aan te nemen, en deze graveur wist geen middel om de proeven zijner platen zooda- nig in te rigten, dat daarin iets van belang kon verbeterd worden. Intusschen be- palen de fouten onzer platen zich over het algemeen tot kleinigheden, die slechts in het oog vallen bij eene zeer naauwkeurige vergelijking van de munt met de afbeel- ding. Het karakter der munten, dat eigenlijk het voornaamste is, is meestal juist teruggegeven. h Ten slotte nog eene korte toelichting. Het is ons niet onbekend, dat de hoogleeraar Millies aan een dergelijk werk be- zig was, als wij thans voltooid. hebben (*), en oogenschijnlijk maken wij ons der- halve aan eene onbescheidenheid ten zijnen aanzien schuldig. Maar na zoolang te vergeefs gewacht te hebben op de verschijning van zijn sedert jaren toegezegd werk en terwijl ons uit eene goede bron verzekerd werd, dat nog vele jaren zouden moeten verloopen, alvorens de hoogleeraar Millies met zijn Nederlandsch-Indisch muntboek dacht gereed te zijn, vermeenden wij op een zoo onzeker resultaat niet langer fe behoe- ven te wachten en zulks te minder, omdat wij ons vleijen door ons leven en werken als aan de bron van de Nederlandsch-Indische numismatiek een in sommige op- zigten vollediger werk te leveren, dan de hoogleeraar Millies met den besten wil en de meeste inspanning zoude kunnen leveren. (*) Zie Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, III, x. Ik INHOUD. Inleiding. MUNTEN DOOR EUROPEANEN VOOR NED. INDIË GESLAGEN. Compagnie van verre. Zilver. Vereenigde O. I. Compagnie. Goud. . 7, Oad 7 Zilver. # NN, 7 Onedele metalen. Bataafsche Republiek. Goud en zilver. 7 " Onedele metalen. . Koningrijk Holland en Fransch Keizerrijk. Goud, eeb en BE bes _ Britsch bestuur. Goud en zilver. u „ Onedele metalen. 4 Beene Nederlandsch-Indisch Gouvernement. Goud en en Been 7 7 y Onedele metalen. . Munten van de Engelsche O. I. Compagnie en van Engelsche ee voor -Sumatra. Muntlijst. ee Ls Lijst van duiten , door ds Rede 0. L. bisnis in Nees Eren Idem, halve duiten. INLANDSCHE MIJNTEN, Java gedurende het Hindoe-tijdperk. Goud. (4 Vi // il /j Zilver. fi / IJ / 73 / Onedele metalen. . Java gedurende het Islamitische tijdperk. Bantam. Cheribon. . Sumanap. Sumatra. Atjeh Ane Palembang. . . .… Djambin fn: Sta kEMRPAR ERE en Ik BanlcaAne epen. cu Borneo. Pontianak. Sambas of Mampawa. . . … … Dambas:' … 15,0% MOEN ENE ER Bandjermasin. ne) hr Celebas. „18. s MANEN Eel ENE Nalezingen. : —MBU MELG Te AE R e Bijlagen. ol Instructie voor den Muntmeester te Batavia van 2 Februarij Geschiedenis van de Munt te Soerabaija. . . . . … … COMPAGNIE VAN VERRE. ZILVER. Voor dat het zilver uit de mijnen van Amerika in groote hoeveel- heden door Kuropa was verspreid en voor dat het van daaruit eenen weg naar de andere werelddeelen had gevonden, was het overal be- trekkelijk schaars en had dien ten gevolge eene grootere waarde dan in latere eeuwen. Die schaarschte van zilver was vooral groot in Oost-Azië, waar dit metaal slechts op weinige plaatsen werd aangetroffen. De behoefte aan zilver bestond daar echter niet minder, ja was eêr grooter dan in andere deelen van de wereld, omdat in China veel daarvan, tot uiterst dunne plaatjes geklopt, door middel van verbranding bij zekere godsdienstplegtigheden, telkens verloren ging. Deze omstandigheid, gevoegd bij de reeds bestaande zeldzaamheid van zilver in Oost-Azië en de moeite en kosten om het daar aantevoeren, maakte steeds, dat het zilver in die streken voortdurend eene hoogere waarde had dan b. v. in Europa. De schaarschte van zilver in Oost-Azië en de behoefte, welke aldaar aan dat metaal bestond, konden niet onopgemerkt blijven voor de Portugezen en later voor de Spanjaarden, nadat deze zich over Achter- Indië, den Archipel, China en Japan hadden verspreid. De groote winsten, welke daarop te behalen waren, verlokten hen om, in weerwil van het toenmaals algemeene vooroordeel, dat uitvoer van edele metalen een land verarmt, van hunnen voorraad bij voor- keur zilver naar de pas ontdekte oordente voeren. Van daar de ruwe, ongefatsoeneerde stukken zilver, in Amerika ter naauwernood van een 1 2 Comp. van verre. — Zilver. stempel voorzien, die men vooral óp Java meermalen uit den grond ziet komen en rejal batoe genoemd worden. Deze en andere met meer zorg bewerkte munten der Portugezen en Spanjaarden bleven in Oost-Azië minder ruilmiddelen, zoo als het eigenlijke doel van munten is, maar werden veelal koopwaar, even als de overige Europesche goederen, welke aangevoerd werden, en even als alle latere zilveren munten in dat deel der wereld (*). Als eindelijk de Nederlanders hunne lane gekoesterde plannen tot de vaart op de rijke oorden, waar de peper en de nagelen groeijen, verwezenlijkten, waren zij ook ingelicht omtrent de meerdere waarde van het zilver in die streken dan in hun vaderland. Hun landsman Jan Huijgen van Linschoten, de vraagbaak, gedurende vele jaren, van alle zeelieden, welke niet met Spaansche of Portugesche schepen Indië opzochten, had hen geleerd, dat op de in Indië bekende, Spaansche realen zelfs eene winst van 40 p. c. te behalen was. Reeds Houtman kwam dien ten gevolge met veel gereed zilver geld te Bantam. HEveneens voerden van Neck, Heemskerck en zoo vele andere vlootvoogden uit dien eersten tijd bij voorkeur zilver, en meer bepaald Spaansche realen aan. Doordien echter het verkeer met de beide landen, van waar de Nederlandsche kooplieden deze soort van munt voornamelijk moesten erlangen, Spanje en de zuidelijke provincien, door den toenmaligen tachtiejarigen oorlog zeer bemoeijelijkt werd, konden zij ten laatsten hunne voor Indië bestemde schepen niet genoegzaam van realen voor- (*) Deze rejal batoe zijn echter ook nog in latere tijden aangevoerd geworden, toen de Oost Indische Compagnie reeds lang hareen andere munten over Indië had verspreid, blij- kens exemplaren in de verzameling van het Bataviaasch genootschap aanwezig en op Java gevonden, die jaartallen voeren van de achttiende eeuw. De overige Portugesche en andere munten, welke in de eerste tijden van de vaart op Indië aldaar gebruikt werden , zijn opgegeven en afgebeeld achter de Eerste Schipvaart der — Hollandsche Natie naar Oost-Indien, te vinden in het 1ste deel van Begin en Voortgang van de Vereenigde Nederlandsche geoctroïjeerde Oost-Indische compagnie. Comp. van verre. — Zilver. 3 zien. Bovendien was eene groote menigte van valsche realen in om- loop gekomen, die men in Indië volstrekt niet kon gebruiken. De eerste reederij, welke zich in Nederland op de vaart naar Indië toelegde, de bekende Amsterdamsche Compagnie van verre, verzocht daarom, in het jaar 1600, aan de Staten van Holland, zooals het in de resolutie dier Staten van 1 Maart 1601 heet, na het advies van den gouverneur van Bantam (?) ingewonnen te hebben, om in de munt te Dordrecht munten voor Indië te mogen slaan, die het gebrek aan realen zouden kunnen verhelpen. Ter aanbeveling van haar ver- zoek voegde de Compagnie er bij, dat deze munten tevens zouden kunnen strekken tot bevordering der bekendheid van Nederland in die streken. De Staten van Holland bewilligden in dit aanzoek, ter- wijl zij een accoord met de Compagnie van verre aangingen, omtrent het allooi deraantemunten stukken, met bepaling, dat deze nimmer in Nederland zelf gangbaar zouden zijn en dat ook andere steden dan Amsterdam die zouden mogen laten slaan. De vroedschap dezer stad bevestigde op den 7 Maart 1601, op verzoek der bewindhebbers van genoemde Compagnie „het believen van de Heeren Staten” tot het slaan dezer munten, welke zouden mogen vertoonen «’t wapen van de voorsz. stad met d'inscriptie van Aemstelodamum versiert.” Negen maanden later werd hetzelfde verzoek door de Middelburgsche Compagnie aan de Zeeuwsche Staten gedaan, die eveneens het munten van „zeker quantiteit realen van achten” aan de kooplieden toestonden. Uit de resolutie der Staten van Zeeland van 16 November 1601 blijkt, dat de muntmeester te Middelburg had aangenomen het leveren van het zilver tot het slaan van omtrent 1200 mark van deze munt, mits dat de Middelburgsche negocianten daartoe eerst consent verwerven zouden van de Heeren Staten en dat het aantal stukken, dat zij zouden begeren, zonder prejudice van den lande in vijf of zes dagen zou kunnen worden geslagen. De onderdeelen der Amsterdamsche realen waren halven, vierden, achtsten, zestienden en twee-en-dertigsten. Zij werden gesteld op 11 penningen in gehalte en 7 engels, 22 azen in gewigt. « kl ES VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE. u GOUD. In de eerste tijden van het bestaan der Oost-Indische Compagnie schijnt geen gouden munt door eenige Europesche mogendheid in den Oosterschen Archipel gangbaar te zijn verklaard. Zelfs blijkt niet, dat de Nederlandsche gouden munten aldaar gebruikt werden. Herst in 1673 vinden wij, dat » het geld zoo krap aankwam, dat men langer „kwalijk raad wist om de kostgelden en subsidiën te betalen,’ waarom, bij de resolutie van 7 Maart van dat jaar, „ noodshalve” werd bepaald, de Japansche gouden kobangs, tegen 9 rijksdaalders het stuk, gangbaar te maken, welke waarde, bij de resolutie der Hooge Indische Regering van 10 Februarij 1679, werd verhoogd tot 10 rijksdaalders. Bij een nieuwen aanvoer van die munt met de jonken uit China en Japan, werd op voordragt van den directeur generaal, bij de resolutie van 20 4 Januarij 1681, deze verhooging bevestigd, valzoo daarbij geen schade — „werd geleden en dezelven toch anderzins door vreemden van Bantam nenz., evenwel meest naar Koromandel als anderzins werden vervoerd.” Deze waarde bepaling werd nog eens herhaald bij de resolutie van 31 October 1687, waarbij tevens de Japansche gouden itzeboes wer- den gesteld op 20 schellingen of 21/5 rijksdaalder. E Bij gelegenheid dat in 1686 de staat der groote en der kleine kas _ te Batavia werd opgenomen, omdat wederom interesten moesten be- taald worden van het groote kapitaal, waarmede de Compagnie reeds — bezwaard was, en eenige contanten naar Bengalen moesten gezonden E worden, bleek het, dat daarin, behalve eene aanzienlijke hoeveelheid — zilver geld en eene kist met baar goud, voorhanden waren 20.000 gou- 3 Ee be Vereemigde 0. JI. Comp. — Goud. 5 den dukaten. De Regering nam daarop in overweging, of en tot welke waarde men deze dukaten zou uitgeven, ten einde zij niet uit het land zouden gevoerd worden. Men besloot daarop, bij de resolutie van 20 Augustus, die 20.000 dukaten uittegeven tegen 21/4 rijksdaalder à 60 stuivers w met intentie „om dezelven daarvoor weder aantenemen en te ontvangen, ten welken „einde al dezelven, bevorens de te doenen uitgifte, gemerkt zouden „worden met de letter B, opdat er geen meer of anderen in plaats „aan d’ Ed. Compagnie weder gegeven mogten worden, waardoor dan „ook alle occasie om daarop met ontbieding van andere plaatsen winst „te doen, afgesneden zou zijn” (*). Bij resolutie van 8 Junij 1690 werd bepaald, dat, ook de gouden kobangs en itzeboes, die, gelijk wij zoo even zagen, te Batavia en in het ressort daarvan gangbaar waren tot 10 rijksdaalders en tot 20 schel- lingen, uithoofde van hunne aanmerkelijke vervalsching, eveneens ten overstaan van gecommitteerden uit den achtbaren raad van justitie van het kasteel en het eerwaardig collegie van schepenen, zouden worden geklopt met veen overeind staand leeuwtje naar de linkerhand ge- keerd” (}). Alle Japansche, Chinesche en andere kobangs en itzeboes, welke op eene dergelijke wijze niet waren geklopt, zouden slechts als koopwaar volgens allooi en zwaarte te Batavia mogen verhandeld wor- den. De geheele voorraad aan kobangs en itzeboes in de Compagnies kas was reeds den 18en Julij 1690 aldus geklopt en twee malen ’s weeks, tot aan den laatsten September van genoemd jaar, werd op het kasteel bij die kas aan de burgerij gelegenheid gegeven om hare goede Ja- pansche kobangs en itzeboes eveneens te doen stempelen. In het jaar 1700 vinden wij een merkwaardig bewijs van de verre- gaande stelselloosheid van de toenmalige regering dezer landen. Bij de re- (*) Van dezen hebben wij geene afbeelding kunnen leveren, zoowel omdat ons geen exemplaar daarvan is voorgekomen, als omdat wij daarvan geene afbeelding elders hebben aangetroffen, (f) Ook hiervan zijn ons geene afbeeldingen, noch exemplaren bekend, 6 Vereenigde O. I. Comp. — Goud. solutie namelijk van 29 Januarij werd wederom, op voordragt van den directeur generaal, bepaald, dat 49.495 gouden dukaten zouden wor- den geklopt wtot stijving der kas in de dagelijksche uitgifte, zoo om- „trent den inkoop van Chinesche waren, als anders” (*), en daarop werd eensklaps, bij plakaat van 13 April daaraan volgende vom de „groote excessen in ’t vervalschen en snoeijen der gouden dukaten,” bekend gemaakt, dat voortaan geene met de letter B. geklopte du- katen meer gangbaar zouden zijn, en dat de Compagnie, wtot ge- „rief der goede ingezetenen,” voortaan geene andere dukaten tegen 18 schellingen zou uitgeven, dan ongeklopte doch wigtige Kuropesche dukaten „tot 72 stuks in het mark Trooisch of ieder 2 engels, 7 vazen, overeenkomende met 1/g reaal of ruim 9 kondarijn Japen „ gewigt.” Tegen datzelfde gewigt en anders niet werden de met B geine Ban in ’s Compagnies kas aangenomen wen gemortificeerd” (#). (£) Het blijkt dus, dat men, na de in 1686 gestempelde dukaten, die natuurlijk bene uit de kas zijn verdwenen, geene dukaten van Compagnies wege ‘heeft uitgegeven. (+) Hoewel al deze en dergelijke maatregelen, zoo het heette, tot gerief der goede oan werden genomen, kan men de last en moeite, welke de burgerij toenmaals met het geld had, nagaan uit het slot van het aangehaalde plakaat van 13 April 1760: „doch zullen de valschelijk „ uagemaakte of geconterfeite dukaten bij d'Ed, Compagnie aangenomen en de eigenaren betaald „worden tegen het gewigt en de waarde van het goud, het eerste naar hetgeen men bevinden „zal, dat dezelven in effecte zullen wegen, en het laatste of de waarde en allooi van het goud „door den.gnder gerekend tot 20 karaat, omdat het niet doenlijk is aan ieder, stuk voor stuk, „eene nette“ proef door de toets of het essaai te nemen; zullende het goud van voorzegde valsche „of geconterfeite dukaten bij d'Ed. Compagnie worden aangenomen en betaald tot zestien rds. „de reaal zwaarte fijn van vier en twintig karaat enz. In het geheel werden bij deze gelegenheid onderzocht 190.829 dukaten, waaronder wien bevonden 109.698 onwigtige of gesnoeide Europesche en 10.475 vervalschte of nagemaakte dukaten. De Compàgnie verloor hierbij door onbruikbare dukaten, die ín hare kassen te Batavia werden gevonden, 5.802 rijksdaalders, en de goede gemeente 18.545} rijksdaalders, te zamen 223474 rijksdaalders. Zoowel de noodzakelijkheid van den genomen maatregel als het enorme verlies, dat hierdoor aan den dag kwam, blijkt hieruit ten duidelijkste. Zie de resolutie van 18 Junij 1700. Vereemgde 0. L. Comp. — Goud. 7 De waarde bepaling der dukaten op 18 schellingen, volgens het even genoemd plakaat van 18 April 1700, werd vervolgens herhaald en bevestigd bij het plakaat van 17 Maart 1701 en de resolutie van 9 Maart 1716. | | Ook de Bewindhebbers in Nederland bragten het hunne bij tot verwarring van de geldeireulatie in Indië. Zoo blijkt uit -de resolutie van 18 Januarij 1730, dat w onder het zware goud kapitaal van 3.447.999 „gulden, 8 stuiversen 8 penningen” zich ook bevond eene hoeveelheid van 7.9451/, gouden crusado's wsuccessief van de kamer Zeeland ont- vangen.” Om de Compagnie op alle mogelijke wijzen van die munt met voordeel aftehelpen werd zij, op voorstel van den gouverneur-gene- raal, bij openbare notificatie en affixie van billetten gangbaar ver- klaard „te dezer stede mitsgaders in ’s Compagnies verder gebied in „ Indië”, en uitgegeven tot 61/3 rijksdaalder of f 19:10, doch onder be- ding, dat de Compagnie geene grootere hoeveelheid van die specie in betaling zou aannemen dan uit hare kas was uitgegeven. Het slaan van gouden munt voor ’sCompagnies rekening te Batavia waseen gevolg van het contract met den soesoehoenan van Soerakarta van 11 november 1743, waarbij in artikel 22 die vorst zijn muntregt aan de Oost-Indische Compagnie afstond. In 1744 werd van dit pas verkregen regt „tot verzekering van dat „regaal voor de Maatschappij door eene werkelijke exercitie van het- „zelve” het eerst gebruik gemaakt (*). In de geldkamer te Batavia was eene aanzienlijke hoeveelheid ongemunt goud voorhanden, terwijl er groote schaarschte aan alom gangbare munt werd ondervonden, doordien er sedert eenige jaren geene dukaten meer uit Nederland waren aangevoerd, welke muntsoort dien ten gevolge ook zeer hoog in prijs was gestegen. De Regering meende zich dus, met veel waarschijnlijkheid van een „zoet” voordeel, te kunnen bedienen van het (*) Zie resolutie van 18 December 1755. 8 Vereenigde 0. I. Comp. — Goud. bedoelde muntregt, door weene gouden munt, niet alleen voor Java, „maar zelfs voor al de andere koloniën van de Compagnie in In- „dië te slaan, naar het gehalte en het gewigt van de Nederlandsche „ dukaten, bij nog iets daar boven, om des te meer crediet daar aan „te geven.” Tot het nemen van zoodanige proef werd besloten bij de secrete resolutie van 28 Februarij 1744, en bij billet van 29 Maart 1745 werd deze nieuwe munt,onder den naam van Javasche dukaten, uitgegeven en gangbaar gesteld tegen 21/5 rijkdaalder (*). Vooral om de west van Indië stelde men zich groote voordeelen van deze gouden munt voor (f). Bij het einde van het boekjaar 1745/ werd door den directeur generaal aan de Hooge Regering voorgelegd een berigt wegens de win- sten en de lasten van de Javasche munt over dat jaar. Daaruit bleek, (*) Volgens de resolutie van 29 October 1765 zouden ook particulieren deze gouden munt des verkiezende hebben kunnen laten slaan, doch geen gebruik van deze vergunning hebben gemaakt, omdat zij er geen voordeel of noodzaak toe zagen. Wij hebben evenwel die vergunning in de resolutie van 28 Februarij 1744 niet kunnen vinden. APR om twee voorname redenen, .….……. waarvan de eene is de munterij van goud „geld groot en klein, in de landen van Malabaar, Madura en langs Koromandel, waartoe „de hoogheid (?) gaarne eene geaccrediteerde munt van een bekend allooi hebben, dat hun „in de mattan of toesats (?) geen of minder onkosten geeft,en de andere omdat in die landen, „ doorgaans vol roovers en stroopers, de compendieuse gouden speciën geprefereerd worden „boven de zilveren, al was het ook met eenig verlies bij diegenen die het montant en ren- „dement van het goed, dat zij hebben aangebragt niet in goederen weder besteden kunnen „of om de nabijheid en de beletselen van de minsten over den landweg terug willen keeren, „waardoor het dan komt, dat, bij gebrek aan goud of gouden muntspeciën, de dukaten „menigmaal voor 4 ropijen op Malabaar worden opgewisseld, nader te zien bij den brief „der ministers van dat kommandement van 7 Mei 1748, waarbij zij zelfs uit dien hoofde — „eene winstrekening ten aanzien der Europesche dukaten komen op te maken,die nog veel » grooter zoude vallen omtrent deze, door den lagen inkoopsprijs van het goud, waarop wel — „30 à 40 pr. co. naar gedachten zoude geavanceerd worden, ongerekend het gerief onderde _ „gemeente en in den handel, mitsgaders het verzekeren van zoo eminent prerogatief als „dit, door de werkelijke exercitie van dit regaal”. ; Vereenigde O. I. Comp. — Goud. 9 dat men had geslagen 7.212 dukaten, ter waarde, à f6 het stuk, van f43.272. De winst daarop was bruto f 3.831 of, na aftrek van de kos- ten à f959:9, netto f 2.871. In het volgende jaar werd eene gouden munt, ter dubbele zwaarte der gouden dukaten, met eenen eenigzins gewijzigden stempel gesla- gen. Tot onze bevreemding hebben wij van die munt wel exemplaren, maar geene officiële melding gevonden. De Javasche dukaat werd oorspronkelijk gestempeld met het woord „ derham ”, in Arabische karakters, maar bij resolutie van 14 Maart 1747 werd goedgevonden dat woord alleen te blijven behouden voor de zilveren munt, en op de gouden te doen stempelen wdinar”, « dewijl die „woorden ook eigenlijker uitdrukken de differente speciën.” (*) Het is ons echter niet gebleken, dat aan dit besluit uitvoering 18 gegeven, daar al de ons bekende exemplaren van de hier bedoelde gouden munt het woord » derham” voeren. Deze munting bleek, uit een in Junij 1751 ingekomen berigt van de beide opperkooplieden van het kasteel Batavia, eene slechte speculatie te zijn, vooral wegens het namaken dezer speciën (wsedert reenigen tijd grof in zwang gaande”) en vde excessive duurte van het „mineraal (t. w. het goud),’ waarom reeds bij de resolutie van 18 Junij. 1751 van de munting van goud geld te Batavia werd afgezien. Het gevolg hiervan was spoedig eene wgroote schaarschheid van v gouden en alom gangbare muntspeciën, inzonderheid te dezer hoofd- „plaats’, en, om hierin te voorzien, werd, bij de resolutie van 18 December 1753, bepaald, dat eene pas aangebragte partij van 11.450 gekartelde Hollandsche dukaten «alsmede die in't vervolg uit Patria „alhier ’s Compagnies wege stonden ontvangen te worden,” ten over- (*) Deze opmerking is juist, want gewoonlijk beteekent derham: zilveren munt; b. v. Uy 29 (derham wa dinar) = zilveren en gouden munt. Zie Richardson, Dict. Persian, Arabie and English, in voce. Lal bp 10 Vereenigde O. I. Comp. — Goud. staan van den commissaris van ’t klein zegel en ‘van één der opper- kooplieden van het kasteel Batavia, zouden geklopt worden met het | woord « Djawa” of Javain Arabische karakters (*), alsmede dat die, met uitzondering van alle andere Hollandsche en verdere Europesche dukaten, welke niet aldus geklopt waren, gangbaar zouden zijn tegen J6:12 of 22 schellingen. Deze hooge koers werd bepaald om het uit- voeren, voornamelijk naar de west van Indië, tegen te gaan. | De Indische Regering was hiertoe overgegaan zonder voorafgaande goedkeuring, maar niet zonder voorkennis van Heeren XVII. Deze keur- den evenwel den maatregel niet dadelijk goed en schreven, bij hunne missive van 8 October 1753, ter zake van de voorziening in gouden munt in het algemeen en van het stempelen der dukaten in het bij- zonder, het volgende aan de Indische Regering: | „In welker voege wij uw eisch (f) van goud voorleden, en nu we- „der van dit jaar hebben voldaan, kan UE. uit ons schrijven van „verleden jaar, en uit hetgeen wij UE. daarvan bij onze volgende let- „teren zullen communiceren, blijken, dat naardien een eisch van „goud uit het vaderland eeniglijk wordt gedaan uithoofde van de „schaarschheid van dat metaal door de geringe aanbrengst van het- „zelve uit China en van andere goudgevende kantoren, zoo vereischt „het uwe attentie, wel bedacht te zijn en te letten, dat zoodra van „die plaatsen wederom eene genoegzame en gewone quantiteit goud „zal kunnen worden bemagtigd, het eischen van goud uit het vader- „land ook weder moet worden gestaakt, dewijl altoos geconsidereerd is, „dat goud, uit het vaderland naar Indië gezonden, verlies gaf, ten — „ware dat de dukaten op Ceilon, Malabaar etc. voor f 7:16 enteBa- — (*) Het stempeltje, waarmede dit zou geschieden, moest berusten onder den commissaris van het klein zegel. 4 (f) Deze eisch en de mededeeling van het voornemen om dukaten te stempelen moeten \ zijn gedaan bij de Indische missive van 31 Maart 1752, welke aan het archief te Batavia ä ontbreekt, Vereenigde O. I. Comp. — Goud. 11 „tavia voor f 6:10 Hollandsch voor altoos konden worden gangbaar „ gemaakt. „Sequinen of Venetiaansche dukaten zijn niette bekomen, en wij „ oordeelen, dat men niet opregt zou handelen, wanneer men expres ligte „of onwigtige Hollandsche dukaten opkocht, om die in Indië uit te „geven voor denzelfden prijs, en dus alsof die wigtig waren, en daar- nom zullen wij, zooals wij ook verleden jaar hebben gedaan, UE. „van dit jaar, mitsgaders Ceilon en Malabaar, direct weder toezen- „den nieuwe, wigtige, Zeelandsche, Hollandsche en West-Frieslandsche „gouden dukaten; maar dat men, om die dukaten gangbaar te maken „tot f 6:10 dezelve zou bestempelen met een teeken in de Javasche „munt, hebben wij al zoo min kunnen begrijpen, alsof dat teeken, en „dus het crediet, zou moeten gegeven worden alleen aan de onwigtige „dan alleen aan de wigtige, of wel aan beide, want zoo men door „dat teeken crediet zou moeten geven alleen aan de wigtige, wat „zou er dan worden van onwigtige zonder crediet? Doch moet het „teeken gegeven worden alleen aan de onwigtige, hoe zou men het „dan stellen met de wigtige, die UE. vraagt voor Ceilon en Malabaar, „alzoo de dukaten voor die beide plaatsen direct uit het vaderland „worden verzonden en dus in de Javasche munt met dat teeken niet „ bestempeld zouden kunnen worden? Ook zou het zeer vreemd moe- „ten voorkomen en in het oog loopen, dat op de plaatsen, zoo na- „bij de andere gelegen, van Comp. wege zouden worden uitgegeven „dukaten, de eene door een teeken van de Comp. geaccrediteerd en „de andere zonder dat teeken, schoon het beide dukaten van dezelf- „de munt waren; maar zou door dat teeken de geaccrediteerdheid waan beide zoowel wigtigen als onwigtigen, moeten worden gegeven, „dan zou dat teeken met opzigt tot de onwigtigen, ook zelfs in het „geval, dat men dat teeken alleen zou willen stellen op de onwigtigen wen niet op de wigtigen, al vrij wat beginnen te gelijken naar kwa- „de munt, en schoon deze speculatie wel vervalt, ia zoo verre wij „geene anderen dan wigtige Zeeuwschen, Hollandschen en West- 12 Vereenigde 0. 1. Comp. — Goud. „Frieslandschen voldoen, zoo blijft er echter nog eene bedenkelijk- „heid over, bijaldien dat teeken alleen zijn aspect heeft op de wig= „tigen, te weten of men die dan op de eene plaats gangbaar zal kun- nnen maken tot die prijzen, meten op eene andere plaats, zonder dat „ geaccrediteerd teeken;— van het een en ander moet UE. ons nader „ elucideren.” | din, Hierop werd door de Indische Regering bij resolutie van 21 Mei 1754 besloten aan de Heeren XVII medetedeelen: „ Eerstelijk, dat de concatinatie der woorden, die over de gekartelde „dukaten spreken, op eene tastbare wijze denoteren, dat het nader „bestempelen van die wigtige, en geen onwigtige gouden specie al- „leen betrekking stond te hebben op Batavia benevens die kuiten- „kantoren, alwaar de Comp. magt heeft de geldspeciën op zulk eene „waarde te fixeren als geraden wordt geoordeeld, en daar dezelven „alsdan tegen f 6:10 zouden rouleren; dat ook het stellen van dit „teeken met geen ander oogmerk stond te geschieden dan om die „soort te distingeren van andere Hollandsche dukaten, die hier ech- „ter voor 18 schellingen, ook somtijds wel wat meer gangbaar zijnen „doorgaans als goud naar de west van Indië verzonden worden, doch „welke men, zonder de gedachte voorzorg, zekerlijk in abundantie „hier naar toe zoude zien voeren, in welk geval de Compagnie ge- „ priveerd zoude worden van eene plausibele advance, welke haar door „de in train gebragte nadere bestempeling der dukaten als van zelfs „in den schoot vloeit, ingevolge het geresolveerde op den 13en December „des gepasseerden jaars, waarbij die gedistingeerde muntspecie op „f 6:12 of 22 schellingen gesteld, en ook geintroduceerd zijnde, thans „in effecte rouleert, mitsgaders door welk expedient de Maatschappij „ conseguentelijk 27 stuivers op iederen dukaat, berekenende 26 p.c., „komt te profiteren, 't geen in comparatie van het zilver, gemunt „en ongemunt uit Europa aangebragt en door. malkanderen gerekend » wordende, een verschilten goede aanwijst van plus minus 6 ten hon- » derd. k se Vereenigde O. T. Comp. — Goud. _ 15 „Ten tweede , dat ten opzigte van de geëischte onwigtige Venetiaan- „sche en Hollandsche gouden dukaten voor Ceilon, Coromandel en Mala- „baar, het nimmer de intentie dezer Regering geweest is, om die on- „wigtige muntspecie voor denzelfden prijs en als wigtige dukaten uit „te geven, mitsgaders dus door illegitime en wraakbare wegen en „middelen de Comp. voordeel te brengen, neen maar alleen om Hun „Edelen Hoog Achtbaren, uithoofde der presente schaarschheid aan „zilver, in de ruimte van goud in Europa, een waardig en tevens „voordeelig middel te suppediteren, om spoedig een goed gedeelte „ van den geld-eisch te besteden in eene munt, die in Nederland naauwe- „lijks bij iemand acceptabel is dan voor dier intrinsique waarde, hoe- „danig dezelve mede te Ceilon, Malabaar en al de Westersche kan- „toren gedebiteerd wordt, invoegen het om het even is, of dezelve „het juiste gewiet van eenen gangbaren dukaat hebben, dan niet, dewijl „de inlander alleen zijne rekening maakt op het allooi en het ge- „wigt van het goud, zich om den stempel weinig bekreunende, dan in n zooverre hem dezelve tot een gerust kenteeken verstrekt, dat hij goud „ontvangt van het ordinaire gehalte. _ „En ten derde, dat na hetgene hierboven in het voorbijgaan reeds „met een woord gezegd is, het stellen van een Javaansch stempeltje „alleen aspect heeft en voortaan zal hebben op de geheele door de „Heeren Meesters herwaarts gezonden wordende quantiteit wigtige ge- „kartelde Nederlandsche dukaten, en geene anderen, waarmede de „Comp. zich zoo min ten aanzien van ’t gewigt als van de waarde in * „geheel niet bemoeit, door welke eenvoudige interpretatie ten vollen ngesolveerd wordt de tegelijk door de Heeren Meesters gedane vra- „ge, of namelijk de voorsz. wigtige dukaten op de eene plaats niet nen op andere wel, zonder dat teeken geaccrediteerd te zijn, gangbaar „zullen wezen voor dezelfde prijzen, terwijl voor het overige nog goed- „gevonden is Hun Edelen Hoog Achtbaren ter speculatie toetezenden „drie der hier andermaal gestempelde dukaten, namelijk voor de „Kamer Amsterdam twee, en voor de Kamer Zeeland, een.” 14 Vereenigde O. 1. Comp. — Goud. De Heeren Meesters namen in deze ophelderingen geen genoegen, en schenen niet juist te begrijpen, welke soort van dukaten men eigen- lijk in Indië wilde stempelen. De Indische Regering besloot daarom, bij resolutie van 7 September 1756, de bovenomschreven inlichtingen nog eens te herhalen, „en gemerkt de Heeren Majores niet hebben „gelieven te ordonneren, om met de voorsz. bestempeling, in voorsz. wcas, te dezer hoofdplaats te supersederen, zoo is geresolveerd daar „mede te continueren, tot tijd en wijle men daaromtrent met het goed- „vinden van Hun Edel Achtbaren zal wezen getmunieerd, te meer pomdat deze nog naauwelijks geïntroduceerde en bij den inlander ge- „recipieerde munt thans ingetrokken wordende, daaruit: ongetwijfeld. „confusie en wantrouwen onder de gemeente zouden moeten resulteren, vom geen gewag te maken hoe men verzekerd kan zijn, dat zoo wan- nneer de gekartelde dukaten zonder onderscheid, dat is met het Ja- „ vaansche stempeltje onderscheiden of niet, tegen 22 schellingen zou- „den blijven rouleren, het alsdan niet zoude kunnen missen, dat par- „ticuliere personen aanzienlijke partijen zouden ontbieden om dezel- nven hier met een avans van 26 ten honderd aan den man te hel- „pen, waarvan de Comp. voor tegenwoordig alleen possesseur is en „ blijven kan.” | De gemeente maakte van de stempeling gebruik om ook ongekartel- de gouden dukaten van een valschen stempel Djawa te voorzien en die tegen den verhoogden koers in de wandeling te brengen. Om dit tegen te gaan verklaarde de Regering, bij plakaat van 8 Januarij 1760, dat die ongekartelde, schoon valsch gestempelde Hollandsche duka- ten voor niet meer gangbaar zouden mogen worden gehouden en aan- genomen dan tegen 21/4 rijksdaalders, » zoo als de dukaten in 't generaal gesteld geweest zijn.” De gekartelde gestempelde dukaten bleven hunne waarde van 23/4 rijksdaalders of 22 schellingen behouden. Deze maatregel van het stempelen van dukaten mogt, niettegen- staande al de door de Indische Regering gegeven inlichtingen, echter geenzins de goedkeuring wegdragen der Heeren Meesters, die, bij Vereenigde O. 1. Comp. — Goud. 15 brief van 15 October 1760, „betuigden hunne suspicie, dat andere redenen „ dan het belang der Maatschappij in deze stempeling der dukaten zouden „ hebben geprevaleerd , met order, wegens het nadeel dat daarin voor de „ Compagnie zou liggen opgesloten, om ten eersten het bestempelen „der dukaten te doen ophouden.” De Regering deed daarop onmiddelijk, bij resolutie van 17 Augustus 1761, het stempelen staken en de stempels door opzettelijk daartoe gecommitteerden vernietigen, die van deze vernietiging een proces- verbaal moesten opmaken om aan het Opperbestuur ter speculatie toegezonden te worden, doch gaf aan de Heeren XVII ten antwoord: „dat wel verre dat de Regering door deze of gene redenen gepermoveerd „zoude zijn geworden die stempeling te introduceren, daarmede niets „dan het voordeel en interest der Maatschappij was bedoeld.” Bij het plakaat van 4 September 1761, waarbij aan de gemeente werd kennis gegeven van het ophouden der stempeling van dukaten, werd. de gekartelde ongestempelde dukaat even als de gestempelde gesteld op 23/4 rijkdaalders, doch « naardien de particulieren door deze verhoo- „ging hetelijk aangelokt en geanimeerd zouden kunnen worden om „tegen 's Comps. orders, deze gekartelde Nederlandsche gouden du- „katen voor hunne rekening uit Nederland te laten overzenden en „alhier invoeren om dezelve tegen gedachten prijs te debiteren,’ zoo werd de invoer van die dukaten scherpelijk verboden. Bij gebrek aan gelegenheid om goud tot munt te laten slaan, was intusschen bij de gemeente te Batavia de wensch gerezen, dat men weder, even als vroeger, de rentelooze kapitalen in dat metaal vruch- baar mogt maken, door dezelven in gangbaar geld te vervormen. Hieraan werd door de Indische Regering toegegeven, en bij de reso- lutie van 29 October 1765 aan een ieder w vrijheid gegeven om goud. „in de munt te brengen, ten einde daarvan heele, dubbele en twee- „ dubbele gouden ropijen te laten slaan, naar den stempel voor de zil- n veren ropijen ingevoerd, op de zwaarte van 7, 14 en 28 stuivers res- „ pectieve en het gehalte van 20 karaten,. ...-. en dezelven gang- 16 Vereenigde Ò. 1. Comp. — Goud. „baar te verklaren voor 20 schellingen of 21/3 rijksd., 5 en orka, „naar proportie aan ’t voormeld gewigt.” De De onkosten voor den inbrenger of eigenaar van net goud hen E bepaald op: rhenen 2 pet. aan geregtigheid voor de Compagnie, | | Íl/g w voor den muntmeester, 1/4 w_voor den essayeur, 1/4 » voor den adjunct muntmeester of, bij onstentenis van Er voor den boekhouder van de munt. ri Ook deze maatregel was kort van duur, want reeds bij resolutie van 15 Januarij 1768 werd, wegens het grof namaken der gouden Javasche ropijen, besloten wnietalleen het munten daarvan te doen ophouden, „met intrekking van den stempel, maar ook al dezelven, in hunne di- „verse soorten, te doen inwisselen.” Bij plakaat van denzelfden dag werden zij billoen verklaard en, tegen den vastgestelden koers, inwisselbaar gesteld. Toen echter weinige jaren later het gebrek aan contanten zich te Batavia op nieuw sterk deed gevoelen, werd, bij billet van 20 Sep- tember 1782, weder aan de gemeente vergunning verleend, om, op de wijze en voorwaarden als in 1765 bepaald, enkele, dubbele en twee-dubbele gouden ropijen te laten slaan op hetzelfde allooi van 20 karaten, die ook tegen 21/3 rijksd. gangbaar werden gesteld. Zonden genoeg werd het allooi reeds vier dagen later gewijzigd. Volgens artikel 2 dat instructie voor den muntmeester, van 24 Dep- _ tember 1782, moesten alle Javasche gouden en zilveren ropijen worden — geslagen rop het gewigt en gehalte, dat daartoe is gesteld, te weten, Á „de enkele, dubbele en twee-dubbele gouden ropijen, op het gewigt | vvan 7, 14 en 28 stuivers respectieve ieder, en het gehalte van 19 — kataten 1d. Wee en alle gekarteld. ” NE Van deze verandering van allooi werd de gemeente eerst kennis ge- Á geven bij billet van 15 November 1782. ol Deze munting heeft echter niet in de behoefte kunnen voorzien, en Vereenigde O. 1. Comp. — Goud. ET de Regering zag zich verpligt, bij plakaat van 6 December 1782, de volgende vreemde gouden munten «hier ter plaatse en dies ressort” gangbaar te verklaren: de gouden Perzische Hindi ropij Amod1 " ( tegen 81/3 rijksd. ieder. Crimeansche « | halve Crimecansche ropij, tegen 4 rijksd. 1 1 kwart I 1 u ) 1 Venetiaansche gouden dukaat 21/3 u zoogenaamde Turksche gouden dukaat inn on — útrinhed A | or gede VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE: EE A ZILVER. fA Bij hare oprigting, op 20 Maart 1602, vond de Vereenigde Ooste Indische Compagnie, zoo als wij op bl. 2 hiervoren gezien hebben, eene voor Indië bestemde Nederlandsche munt (*). Zij zelve deed niet on- middelijk geld met haren stempel slaan, maar voerde in Indië het Ne- derlandsche zilvergeld aan, dat aldaar op aanschrijving der Heeren XVII van 10 December 1622 een wettigen koers erlangde (f). De invoer van dat geld voldeed weldra niet meer aan de vraag 4 tot uitvoer. De contanten verdwenen zoowel uit de kassen als uit den omloop, tot groot ongerief van den handel en voor het dagelijksch d gebruik. Bovendien benadeelde de onverzaadbare zucht der Ooster- | lingen naar zilver den omzet der overige artikelen, waarmede de Com- pagnie handel dreef. Zijen de verdere kooplieden van Batavia bleven „ met hunne koopmanschappen (die de alhier verschijnende vreemde- „ lingen anders in retour zouden trekken en medenemen) tot zen „interest en merkelijke schade verkropt zitten” De Indische Regering, aan welke de onbtdtohnsss oeconomïische N 4 EE. waarheid nog niet bekend was, dat gebrek ten gevolge van uitvoer (*) Minder juist zegt derhalve Zuijlen van Nijevelt, pag. 364: „gedurende de eerste jaren — „na de oprigting der O. 1. Compagnie schijnen er in Indië geene uitheemsche muntspeciën — „in omloop geweest te zijn, behalve de Spaansche reaal van achten, met onderdeelen ter _ „waarde van 1/5 ns ele NEU ne ede NE (f) Zuijlen van Nijev alt t. a. p. De bedoelde missive en het dien ten gevolge doorde _ Indische Regering genomen besluit of resolutie zijnin het archief ter Algemeene Secretarie il te Batavia miet meer aanwezig. Dit is te meer te bejammeren, omdat het munt-tarief, in 1622 vastgesteld, het eerste van dien aard van Nederlandsch Indië schijnt geweest te zijn. — Vereenigde O. I. Comp. — Zilver. 19 slechts verholpen kan worden door evenredigen invoer, begreep der- halve ten onregte hare toevluet tot kunstmiddelen te moeten nemen, om den al te grooten uitvoer van zilvergeld tegen te gaan, alsof de natuur der zaken zich op den duur door kunst liet bedwingen. Het eerste bewijs, dat wij daarvan aantreffen, is het plakaat, dat den 11 Julij 1639 wv van de puije dezer stede (Batavia) bij affictie aan „den volke in ’t generaal” werd bekend gemaakt, luidènde als volgt: „ Änthonio van Diemen, Gouverneur-Generaal, en de Raden van Indië „over den stand der Vrije Vereenigde Nederlanden in Oriente, allen „dengenen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: n Alzoo wij, tot ons groot leedwezen, eenen geruimen tijd herwaarts „hebben bevonden en bij de dagelijksche experientie meer en meer te wonzer kennis gebragt wordt, dat de contanten of geslagen Neder- nlandsche munt te eenmaal, zoo bij de vreemdelingen en van bui- vten inkomende handelaars, uit Batavia en de jurisdictie van dien u vervoerd, als ook bij eenige Indiaansche trafiquerende inhabitanten nen andere negotierende personen naar verscheiden afgelegen kwar- vtieren verzonden worden, zoodanig dat daardoor alhier ter plaatse „eene groote schaarsiteit dienaangaande gecauseerd, de aftrek in goe- ude waren en koopmanschappen ganschelijk verzwakt, en de burgers nen goede ingezetenen alhier hunne dus lange gegaudeerde prosperi- „teit in velen benomen en onttrokken wordt; en dat door oorzaak van n’t waardig allooi der Nederlandsche gelden en de lage of geringe gesteld (*), v evaluatie in regard van de uitheemsche munten op dezelve g (*) Zuijlen van Nijevelt, pag. 365, geeft als reden vanden uitvoerop: 7 het ín omloop „brengen (ten gevolge van de aanschrijving der Heeren XVII van 10 December 1622) van „eene groote massa kleine, onaanzienlijke en onbekende speciën, als schellingen, enkele en „dubbele stuivers, meerendeels van slecht allooi, deed den koers der grove zilveren speciën „stijgen, wat trouwens wel te voorzien was, naardien de kleine zilveren munten niet, „ overeenkomstig hare wezenlijke bestemming, als scheidemunt werden gebezigd, maar bij „zakken van f 300 uitgegeven en als betaalmiddel voor onbepaalde sommen toegelaten „ werden.” In het plakaat worden uitheemsche munten tegenover Nederlandsche gelden gesteld, en 20 Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver. „weshalve gebeurt, dat gezegde handelaars, hunne aangebragte waren „en menigvuldige klemmigheden tot hun contentement alhier gevent nen te gelde gemaakt hebbende, geenzins tot inkoop en uitvoering „noch van eenige kleeden noch andere hunlieden ook dienstige en „alhier in overvloed te bekomen koopmanschappen, maar alleenig „tot opzameling van meer geroerde contanten inelineren, strekkende n'tzelve tot groote prejudice en nadeel van de Comp. en het wel- „varen der goede ingezetenen alhier; | „Zoo is 't‚, dat wij, genegen zijnde hierin tijdelijk te voorzien, en „willende, om redenen boven gededuceerd, deze onmatige uitvoering nen verzending van de vorengemelde specie naar vermogen prevenie- „ren en in toekomende weren, hoog noodig geacht en goedgevon- „den hebben, gelijk wij hoog noodig achten en goedvinden mits „deze, onder anderen, de evaluatie van de Nederlandsche kroonen (*) „van twee en veertig tot op acht en veertig stuivers of vièr en twin- „tig dubbeltjes te stellen en verhoogen (}), willen en statueren dier- „halve, dat dezelven, onder dusdanige nieuw gestelde valeur, alom | „in Batavia en de jurisdictie van dien, bij allen en een iegelijk in „of buiten dienst van de Comp., zoo wel inhabitanten dezer stede als „van buiten inkomende handelaars, onder ons gouverno sorterende, „zullen uitgegeven, ontvangen en gangbaar gehouden worden, mits „expresse toezegging dat dezelven in gelijke evaluatie van vjer en „twintig dubbeltjes, ieder, voortaan en hier namaals wederom bij de „Comp. ontvangen en een ieder tot zijn contentement uit Comp. cas- LE RAE, met deze laatste woorden niet alleen schellingen of enkele en dubbele stuivers bedoeld, waar- van Zuijlen van Nijevelt spreekt. Men zocht derhalve in 1639 de reden van den uitvoer der grove zilveren (Nederlandsche) speciën niet in eene slechte verhouding der Nederlandsche muntsoorten onderling, zooals Zuijlen van Nijevelt als reden aanneemt, maar in het betere gehalte der munten van Nederlandschen oorsprong, dan dat der Spaansche en andere munten, welke in Indië gangbaar waren. (*) In de resolutie van 10 Maart 1640 worden zij leeuwendaalders genoemd. (t) In Nederland was deze munt slechts voor 40 stuivers gangbaar. Zuijlen van Nijevelt tap: Vereenigde O0. 1. Comp. — Zilver. 21 nsa vergoed zullen worden, want wij zulks ten meeste dienste van „de Comp. en tot nut en welstand van deze onze republiek alzoo „bevinden te behooren.” / Het laat zich bijna niet denken, dat een dergelijk plakaat, door eenen Gouverneur Generaal uitgevaardigd, niet voor alle kantoren en bezittingen der Compagnie in Indië zou geldig geweest zijn en der- halve de waarde der bedoelde munt op al die plaatsen schijnbaar verhoogd zou zijn; en toch heeft dit plakaat slechts voor w Batavia en de jurisdictie van dien” gegolden. Deze jurisdictie strekte zich uit, ten oosten tot aan Cheribon, ten westen tot aan Bantam, ten zuiden, zooals het heette, tot aan het zuiderstrand, en ten noorden over de eilanden op de reede van Batavia. Alleen binnen die gren- zen zouden derhalve de Nederlandsche kroonen tegen 24 dubbeltjes moeten gewisseld worden. Of dit voorbeeld op andere plaatsen door de in vele zaken onafhankelijke hoofden van bestuur werd nagevolgd, is ons niet bekend. Uit latere bescheiden, zoo als uit de resolutie van 6 Oetober 1649, — waarover straks nader, — schijnt te blijken, dat voor de uitvaardiging van muntwetten, welke voor geheel Neder- landsch Indië geldie moesten zijn, eene speciale aanschrijving en au- torisatie van het Opperbestuur in Nederland noodig was. Eenmaal tot zoodanigen maatregel van willekeurige waardebepaling overgegaan zijnde, bleef de Indische Regering bij dat systheem volhar- den, hoewel de ondervinding haar had kunnen leeren, dat al haar streven de zucht naar zilver van den Oosterling, op werkelijke be- hoefte gegrond, niet kon beperken (*). Wij vinden dan ook spoedig, dat, om dezelfde redenen als voren omschreven, voor Batavia en jurisdictie, bij plakaat van 10 Maart 1640, de rijks- of harde daalders van 56 op 60 stuivers gebragt werden, (*) „ Natuurlijk kon deze maatregel (het plakaat van 11 Julij 1639) geen ander gevolg „hebben dan den uitvoer der overige grove speciën te bevorderen of althans hare circulatie „te belemmeren.” Zuijlen van Nijevelt t. a. p. 22 Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver. Ea tot welke waarde de Indische Regering de Spaansche daalders of rea- len reeds oogluikend had laten stijgen, en nu bij genoemd plakaat | wettig verhoogde (*). De Regering werd tot dezen maatregel geleid _ ook door het vwegsteken” der rijksdaalders door de ingezetenen van Batavia, die bij de eerstdaags verwacht wordende komst der Chine= sche jonken hoopten meer waarde voor hun zilvergeld te zullen krijgen, dan op dat oogenblik het geval was. Indien iemand zich door deze verhooging der rijksdaalders mogt benadeeld achten, het- geen niet waarschijnlijk was, omdat zij in Indië werkelijk eene groo- tere waarde aan stuivers van minder allooi hadden dan die, waarvoor zij in omloop werden gegeven, dan was de Compagnie bereid om deze geldstukken ten allen tijde tegen dertig dubbeltjes intewisselen (ú). (*) Merkwaardig is de omstandigheid, dat dit plakaat geconcipieerd werd door den pen- sionaris en president des achtbaren Raads van Justitie®te Batavia en ter gewoner plaatse gepubliceerd werd door den fiscaal en een gecommitteerde uit gemelden Raad. Het is niet duidelijk waarom de Justitie zich met den koers van het geld bemoeide. Im 1682 geschiedde eene inwisseling van geld ten overstaan van den fiscaal van Indie en eenen gecommit- teerde uit den Raad van Justitie. klas Zuijlen van Nijevelt zegt ter dezer plaatse: „hierbij werd echter geene gelijkmatigheid „en evenredigheid in acht genomen. De zilveren reaal van achten, die steeds 48 stuivers „had gegolden, werd alsnu tot 60 stvs. en dus met 25°/, verhoogd. De zilveren keizers- „daalder daarentegen, die tot nu toe voor 52 stvs. gangbaar was geweest, werd eveneens „tot 60 stvs., derhalve slechts met ruim 18°/, verhoogd.” Deze voorstelling is volgens het „plakaat geheel onjuist. ERN (f) „In dezen maatregel,” zegt Zuijlen van Nijevelt (pag. 366), » ligt de bron van al de ver- „ wikkelingen, welke gedurende zoo vele jaren in het Indische muntwezen zich hebben Ei „ geopenbaard. Had de Regering kunnen besluiten om de evenredigheid tusschen de kleineen „de grove zilveren speciën te herstellen door de eerste, overeenkomstig hare wezenlijke bestem- „ming alleen als scheide-munt te laten circuleren en alzoo haar het radicaal van wettig „ betaalmiddel tot onbepaalde sommen te ontnemen, zoo waren alle moeijelijkheden op een- „ maal afgesneden geweest, behoudens eene nadere regeling der evenredige gangbare waats — „de der grove speciën, in zoo verre deze van sommige speciën boven de wezenlijke, in= — „nerlijke waarde was opgedreven. Nu verkoos men eene willekeurige waardebepaling, — „eerst van eene enkele, daarna van alle andere grove speciën. Al dadelijk ondervond — „men er de nadeelige gevolgen van. De boekpenning,tot dus verrede zilveren reaal vam E EES EE Vereenigde O. I. Comp. — Zilver. 23 Het verhoogen der waarde van het grove zilvergeld kon echter den uitvoer daarvan niet tegenhouden, omdat zijne werkelijke waarde toch dezelfde bleef en slechts afhankelijk was, even als bij alle koop- waar, van vraag en aanbod. De Chinezen vooral sleepten groote hoe- veelheden Nederlandsch geld, bijzonder kroonen, rijksdaalders en rea- len, weg. En daar de aanvoer uit Europa niet in verhouding bleef „48 stuivers, werd na de verhooging van deze munt tot €0 stuivers verwisseld in eene „zoogenaamde courante reaal, eene denkbeeldige munt, welke den koers van 48 stuivers 4 th „bleef behouden. Maar ook de reeds bestaande onevenredigheid tusschen de gangbare „waarde der muntspeciën in Nederland en in Indië werd door den onderwerpelijken maat- „regel aanmerkelijk vermeerderd, want de keizerdaalder gold nu 20°/ , de zilveren Spaansche „reaal 25°/, meer in Indië dan in Nederland. Wel is waar, werd hierbij, als *t ware „tot verontschuldiging, aangevoerd, dat het zilver in Indië eene hoogere waarde zou be- „zitten dan in Nederland, maar het valt moeijelijk de beteekenis van deze stelling te door- _pgronden. Immershet laat zich begrijpen, dat de betrekkelijke waarde van ieder voorwerp „en dus ook van een stuk zilver kan verschillen naarmate van de plaats, waar het zich „bevindt; het is dus zeer wel mogelijk, dat ket zilver in Indië eene hoogere betrekkelijke „waarde bezit dan in Nederland, dat is, dat men voor een gelijk bedrag van hetzelve eene „grootere hoeveelheid van alle andere voorwerpen magtig kan worden. Maar hoe is het „mogelijk, die hoogere betrekkelijke waarde door een grooter getal onderdeelen of stuivers uit „te drukken? Immers de hoogere waarde van het zilver kleeft evenzeer op den zilveren „stuiver als op de zilveren reaal of keizerdaalder , zoodat toen de Indische Regering beide voor „60 stuivers gangbaar verklaarde, niettegenstaande de'eerste slechts 48 en de laatste 50 „stuivers waarde bevatte, zij daadwerkelijk de eenheid gelijkstelde, in het eerste geval met „60/48, in het tweede geval met 60/50”, | Hoewel deze redenering volkomen juist is, moet men daarbij echter in aanmerking nemen, dat het zilver van de stuiverstukken en dat der realen en daalders niet hetzelfde was, zijnde het laatste van veel beter gehalte dan het eerste en daardoor ook veel meer door Chinezen en anderen gezocht. Vermits nu de Indische Regering minder eene juiste verhouding van het kleinere tot het grootere geld, dan wel het tegengaan van den uitvoer van het laatste bedoelde, was het vrij wel onverschillig of zij de eenheid in het eene geval aan 60/48 en in het andere aan 60/50 gelijkstelde, mits slechts zooveel meer stuivers en derhalve ook zooveel meer andere zaken, als men voor een stuiver bekomen kon, door Chinezen en anderen moesten gegeven worden om een reaal of daalder te bemagtigen, hetgeen natuurlijk eenige belemmering in den uitvoer der laatstgenoemden moest ten gevolge hebben. ed Vereenigde 0. 1. Comp. — Zilver. tot den uitvoer, geraakte de Regering weldra in groote moeijelijk- heid. Ben oogenblik, maar slechts flaauw en schier onbewust, blijkt zij gevoeld te hebben, wat haar eigenlijk te doen stond, namelijk even veel zilveren geld aantemunten of aantevoeren als aaseliid het land uitstroomde, want bij het plakaat van 26 Februarij 1645 besloot zij, om. „ van het bij ES hand hebbende Japansche schuitzilver (*), op represen- „tatief signaal der koperen munt (f), zooveel gangbare, Bataviasche „kroonen door den burger en goudsmid Jan Ferman en den Chinees „Conjok bij provisie te laten maken, als te onzer ontzet van noode v zal zijn, wel verstaande van zuivere en onvervalschte substantie, des vmeer geroerde schuitzilver ter juste wigte van 7/8 reaal of leeuwen- „daalder, daar van de raauwe massa weinig meer als kroonen allooi „halende, buiten dubitatie het gesmolten en gerafineerd corpus van „nog fijner specie zal komen te wezen; in consideratie van ’t welk, „doch meest om niet meer verlegen en geen uitvoer subject te wezen, vt gewigt van 1/g op ieder reaal verminderd hebben, wegende 1.000 „tailen schuitzilver 1.370 R" van achten of kroonen, waar dan afgetrok- „ken behoorlijke laccagie (?) en 11/2 ten honderd voor geconditio- „neerd maakloon, daaruit effectief, volgens genomen calculatie, 1.487 „nieuwe realen tot 7/g te reduceren staan, die hij Ferman en Con- „jok, op zoodanig gewiet en besten vorm, bij overhanding van 1.000 „ tailen Japansch (schuitzilver) telkens aannemen te zullen uitleveren.” ($) (*) Hieronder wordt verstaan eene soort van Japansche munt, bestaande uit klompen zilver met Japansche karakters voorzien, welke eenigermate den vorm eener schuit hebben. Ze zijn afgebeeld bij Tavernier. In latere tijden schijnen zij in Japan niet meer gemaakt te zijn, daar de Nederlandsche Kommissarisin Japan, Mr. J. H. Donker Curtius, hen ergens eene denkbeeldige munt noemt. (f) Zie verder, bij het onderdeel: Vereenigde O. I. Comp. — Onedele metalen. (9) „Tot verhindering van bedenkelijke bedriegerijen” zouden drie opperkooplieden en een koopman bij het vervaardigen dier munten / gestadig aanwezen.” et In de considerans der resolutie van 14 Februarij, waarop het plakaat van 26 dier maand volgde, wordt gezegd: „onze generale kas ook van allerhande groot geld, bijzonder kroo- 3 „nen, rijksdaalders, realen in specie enz, door der, vreemdelingen uitvoer zoo ontbloot — Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver. 25 Hoezeer wij daarvan in de resolutiën geene melding aangetroffen hebben, zijn van deze Bataviasche kroonen, die 48 stuivers golden, ook halven en kwarten geslagen. Zij schijnen echter in zeer gering getal te zijn gemunt, en reeds in 1647 werden, bij plakaat van 23 September, uithoofde van het veelvuldig namaken en vervalschen, de Bataviasche kroonen (daar Bataviasche realen genoemd) ingetrokken en de munting daarvan gestaakt. Aan de gemeente werd acht dagen tijd gegeven om die kroonen bij ’s Compagnies kas tegen w andere gevalueerde Europesche munt” intewisselen. Het blijkt, dat, buiten de O. 1. Compagnie om, sommige specu- lanten onwigtig of vervalscht geld in Indië in wandeling bragten (*) en „bevonden, dat naauwelijks de gedane petitiën van verscheidene kantoren en residentiën, wals wel gaarne gezien hadden, hebben kunnen suppleren, daartoe dan zoo destituut „successief geworden zijn, dat niet alleen nu en dan onmagtig blijven ons redevabel debet „pecuniele satisfactie in gangbare munten te presteren, maar ook somwijlen de gerequi- „reerde contanten tot noodwendige alimentatie van ’t garnizoens volk te mankeren komen; „— in dier voege geperst en genoodzaakt worden expediënt middel te beramen, om voors. „intervallige schaarschheid op ’t gevoegelijkste te remedieren, opdat onze goede meeninge, „strekkende tot vigoureuse voortgang van Comps. trafikerende [lieden?]en vooral noodigen „handel, niet eenigermate gestaakt, en de aanbrengers der menigvuldige koopmanschappen, vspecialijk peper, in alles prompt contentement op vorigen voet gedaan mogt worden.” (*) De considerans van het plakaat van 6 October 1649 luidt, onder anderen: „ mede pten principale in consideratie gekomen de munten en gelden, à present hier in Batavia wen bijgevolg in verscheidene afgelegene, onder haar gezag sorterende plaatsen gang- „baar, waaronder bevinden, gelijk wij dezelven ook al over lang aangemerkt hebben, ver- „scheidene vreemde en andere ligte speciën, bij eenige der respective kameren nooit over- vgezonden, maar bij andere particuliere baatzuchtige personen, tegen Hun Eds. expresse xorder en verbod, overgebragt, ook onder de goede wigtige en gevalueerde munt, ver vboven de waarde en valuatie derzelve, van tijd tot tijd zoodanig ingekropen, dat reeds bij „een ieder aangenomen, doch de gemeene man grootelijks daardoor bedrogen en verkort wordt, vhebbende ook de profiteerders daarvan dit werk zoodanig aangezoet, dat zij, zich met de vacht en twintig stuiverstukken uittegeven en alzoo acht stuivers op elk derzelven te pro- „fiteren niet meer latende genoegen, nu ook in *t werk hebben gesteld en zich bezig houden „om zekere ligte soorten van realen van achten, in Nederland peculeros genaamd en niet „meer dan omtrent twee en dertig stuivers ’t stuk waardig, voor gevalueerde realen met 5 26 Vereenigde O0. T. Comp. — Zilver. dat hunne kwade practijken zoodans uitbreiding hadden gekregen, dat zij de aandacht der Heeren XVII hadden getrokken, waarom, ‚ bij brief van 29 Maart 1649, de Indische Regering werd sangeschreven „om hierin bij expres bateae, naar behooren en de gewigtigheid der „zake te voorzien”. (*) In voldoening aan dien last en overwegende „hoe de materie van „de munt in alle welgestelde analiliekenk zeer teeder zij, en dat daar- „des Comps. komende schepen van daar mede herwaarts te doen overbrengen en alhier gang- „baar te maken, waaruit dan infaillibelijk zou komen te resulteren, dat, geconsidereerd „alle goede zware en wigtige munt, onaangezien bij wat middelen dat tegen gegaan wordt, „bij de vreemde en van buiten aankomende negotianten geheel vervoerd en Batavia daar- „van ontbloot wordt, ten laatste niet dan ligte en ongevalueerde munt zal overgelaten „en gevonden worden, tot zeer groote schade, interesten prejudice niet alleen van de Ge- „nerale Vereenigde Oost-Indische Compagnie, maar ook tot totaal verderf en ruïne van de „gemeene ingezetenen dezer stede.” (*) De gemoedelijke toon, waarop toenmaals veelal de zoogenaamde Pasen opens gegeven werden, laat zich o. a. uit de volgende volzinnen , aan den evengenoemden brief der Heeren XVIL ontleend, opmaken. d „Wij zijn verwonderd, dat bij UE. tot nog toe dit werk niet onderzocht is en haar „daarin zoo hebben laten misleiden; en het schijnt, dat dit profijt iedereen, daarmede hande- — „lende, zoo zoet en wel smaakt, dat zij, verstaande hoe de speciën, gaande op den naam — „van 28 stuiverstukken, aldaar [Batavia] niet meer getolereerd zullen worden, nu bezig zijn „om eene ligte soort van realen van achten met de schepen van de Compagnie naar Batavia „te zenden. Hoe dit de Compagnie smarten zoude, indien hiertegen geen goede order ge- Ì „steld werd, kan iedereen, de materie van staat en regering begrijpende, ligtelijk verstaan. E „laat UE. dan deze zaak ter harte gaan, en dat wij uit UB. rescriptie de effecten daarvan 4 „vernemen mogen, om ons hier gerust te stellen.” E: Deze gemoedelijke toon ging echter ook somtijds overin eenen toon, welken tegenwoor- ! dig geen Minister van Koloniën tegenover het Indische bestuur! zou aannemen. Als E bewijs hiervoor kan dienen, wat de Heeren XVII omtrent het onderwerpelijke punt ee hunne missive van 29 September 1649 schreven: gezien hebbende, hoe UE, direct tegen vonze orders in het stuk van de gelden, welke nu getrokken worden, aldaar gelande „hebben en wat sobere redenen UE. van haar doen in dezen ons geven, weten wij niet, wat „[wij] daarvan anders zeggen zullen, dan dat UE. ons aanzien, alsof hier geene kenn gering was, en [wij] niet weten, hoe die door ons geïnstrueerd behoo 5 ie „te worden, hetgeen vreemde imaginatiën zijn: in alles schijnt of wij op alle zaken (alvo „van de Indische re Vereemgde O. 1. Comp. — Zilver. 27 „in miet dient geconniveerd, maar alle personen, daarmede naar hun weigen profijt en tot nadeel van alle menschen handelende, rigoureus „naar de wetten gestraft moeten worden” (*), werd, bij het boven- aangehaalde plakaat van 6 October 1649 bepaald: w dat voortaan, zoo „op Batavia als alle andere kantoren en residentiën van de Generale n Comp. hierin Indië, geen de minste andere gouden of zilveren speciën „uitgegeven, noch ontvangen zullen mogen worden, dan de zoodani- „ge, dewelke van de respective kameren (f) ons successivelijk zijn „en zullen toegezonden, mitsgaders bij de speciale memorie of het re- „gister daarvan door HunEd. specifiek genomineerd en aangewezen „worden ($), namelijk: „leeuwendaalders of kroonen uit de zeven respective provinciën en „geene andere; „ schellingen ; „dubbele en enkele stuivers, geene vier-, noch acht-stuivers daar- nonder te vermengen, noch te tolereren; „Spaansche realen van achten in specie, met hare gedeelten; gansch „geene gegotene, maar alle geslagen en wigtig; nen ook dat de Brabandsche of kruisdaalders, nu alreeds in In- „dië, provisionelijk tot Hun Eds. nader order of afzetting getolereerd „zullen worden, voor zooveel dezelve wigtig en niet te ligt zullen „worden bevonden. Van gelijken de dukatons, nu en dan in Indië „gekomen (**), en al deze genomineerde speciën ten valeure dezelve „rens onze orders daarop te geven) UE. instructie zouden moeten hebben. Wat UE. intentie vin dezen en meer anderen zij, kunnen wij niet anders begrijpen, dan dat de vergadering „[der XVII] daar [te Batavia] zeer groote kleinachting geschiedt.” (*) Deze overwegingen zijn ontleend aan den meergenoemden brief der Heeren XVII van 29 Maart 1649. (f) Te weten de kamers der Vereeenigde O. I. Compagnie, gevestigd te Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Enkhuizen en Hoorn. (5) De hier bedoelde memorie is gevoegd geweest bij den boven genoemden brief der Heeren XVII van 29 Maart 1649, doch in het archief te Batavia niet te vinden. (**) Hier komt de eerste vermelding van dukatons voor. 28 Vereenigde O. I. Comp. — Zilver. rrespective hier in Batavia en op alle andere Compagnies residentie. »„ plaatsen tegenwoordig gangbaar zijn.” (*) BR Alle andere speciën moesten, binnen den tijd van acht dagen, aan ’s Compagnies kas ingewisseld worden en werden voor « billioen, valsch en onwaarde” verklaard. De straf op het niet inwisselen was con- fiscatie door den officier van justitie, ten laste zoowel van den uit- gever als van den ontvanger. Omtrent het trade van dit plakaat berigtte de Hooge Indische Regering aan Heeren Meesters in het vaderland, bij missive van 10 December 1650 of van 20 Januarij 1651, welke stukken mede aan het archief te Batavia ontbreken. Dit is te meer te bejammeren, omdat de Heeren XVII, bij missive van 14 October 1651, te ken- nen gaven, dat hun (uit den niet meer voorhandenen brief der In- dische Regering) bleek, dat hunne bedoeling met het voorschrijven van het bedoelde plakaat door den Gouverneur Generaal en de Raden van Indië niet wel begrepen was, terwijl het thans, bij het ontbreken der onmisbare bescheiden, onmogelijk is met zekerheid nategaan , waarin de misslag der Indische Regering gelegen was. Waarschijnlijk lag de fout daarin, dat in het Aen slechts opgenoemd waren de soorten van Europesche munten, welke in Indië gangbaar zouden zijn, terwijl de Heeren XVII in hunnen brief van 29 Maart 1649 ook de waarde, aan die munten toetekennen, in stuivers uitgedrukt, hadden opgege- ven, waarmede zij eene reductie der waarde hadden bedoeld. Uit den naderen brief der Heeren XVII van 14 October 1651 blijken nog duidelijker de kwade practijken, welke men met het in- voeren van ligt geld in Indië beoogde: w verscheidene particulieren” — namelijk wregard nemende, dat de Nederlandsche speciën in Indië — » hoog uitgegeven worden en dezelve voor het vertrek der retoursche- — „pen [uit Indië] ook zoo hoog aan het Comptoir Generaal [te Batavia | 8 (*)Deze regeling geschiedde alzoo oplast van het opperbestuur in Nederland en was voor — geheel Nederlandsch Indië geldig. 8 Vereenigde O. IL. Comp. — Zilver. 29 „ uitgeteld en daarvoor assignatiën of wisselbrieven [op Nederland | met navance van 10 pet. daarenboven bekomen kunnen worden, geprac- „tiseerd hebben om met de retourschepen van de Compagnie verschei- „dene speciën naar Indië te zenden en alzoo door middel van dien in „den tijd van 18 maanden 36 à 40 pet., tot groot nadeel van de Ge- „nerale Compagnie, te profiteren, alzoo de retourschepen, op het voor- „jaar uitgaande, in October of November ordinair op Batavia aanko- „men en de gelden, daarmede voor particulieren overkomende, met „de retourschepen van hetzelfde jaar of in Januarij daar aan het „ Comptoir Generaal aangeteld kunnen worden om hier in het vader- „land, na de aankomst van de retourschepen en de vergadering van „de Zeventienen, ontvangen te worden, hetwelk dan op de voornoemde „18 maanden ten langste aankomt en waaruit verscheidene personen „groote middelen vergaderd hebben.” De Indische Regering was van oordeel, dat de Compagnie zeer veel voordeel behaalde bij het in omloop laten der bewuste onwaardige geld- stukken, maar de Heeren Meesters zagen juist daarin een groot na- deel en zeer opmerkelijk zijn de oeconomische denkbeelden, welke zij om- trent dit punt in de volgende woorden ontwikkelden: w want zoo doende „de Compagnie haar kapitaal merkelijk in waardij verminderen zoude, „zonder dat hier tegen door de zwarigheden, bij UE. gemoveerd, dat, „als de speciën aldaar niet hoogerin koers als hier te lande gehouden „zouden worden, geene zilveren munten aldaar overblijven, maar bij „de Chinezen en andere Oriëntalische natiën in het kort alle vervoerd nzouden worden, hetwelk wel haast zal komen te cesseren, als de w voornoemde natiën, dewelke op de regte waardij van haar geld wel „ weten te letten en hetzelve behoorlijk te onderscheiden, gewaar zullen „worden, dat zij, met de ministers der Compagnie handelende, voor „hare koopmanschappen zwaar geld krijgen; en van de Compagnie „kleeden of andere koopmanschappen begerende en met zwaar geld ter „markt gaande, dezelve zoo veel beterkoop zullen kunnen bedingen „als het zware met het ligte geld in waardij komt te differeren, zoo- 80 Vereenigde O. IT. Comp. — Zilver. „dathet verre van daar is, dat de Chinezen naar Compagnies klee- „den (de gelden gereduceerd zijnde) niet meer zouden talen en de b „ Compagnie van zoodanige treffelijke winsten (zoo UE. schrijven) van — „8 à & tonnen gouds, als op de realen, rijksdaalders en kleeden jaar- E „lijks zijn gauderende, verstoken blijven, gemerkt zoodanige winsten „inderdaad imaginair zijn.” De Heeren Meesters zouden volkomen gelijk gehad hebben, indien de toestand in Indië dezelfde was ge- weest, als die, welken zij in Nederland kenden, maar zij schijnen niet geweten te hebben, dat de Chinezen liever met ledige jonken, maar volle beurzen naar hun land terug keerden, dan hunne sche- pen met Compagnies lijnwaden te beladen, waaraan in China niet zulke behoefte bestond als aan zilver. Ki In verband met de waarde van sommige geldsoorten, vastgesteld. bij de plakaten van 11 Julij 1639 en 10 Maart 1640 (*), was de nieuwe waarde der munten, voorgeschreven bij de meergenoemde missive der Heeren XVII van 29 Maart 1649, voor die soorten eene reductie, « terwijl zij voor andere voor de eerste maal de wettelijke waarde in Indië — bepaalde (f). Ter voorkoming van ongelegenheden, uit de reductie Î voortvloeijende, bepaalden de Heeren Meesters: « dat alle voorgaande „contracten en handelingen, waarvan de betaling met courant geld is „bedongen te moeten geschieden, haar effect sorteren, de gelden tot „ zoodanigen prijs de crediteuren aangerekend en de achicnn tot zoo- „danigen prijs valideren zullen, gelijk mede van huur van huizen, „item huur van landen en andere diergelijke zaken, waarvan bij voor- — „ gaande contracten en accoorden blijken zal. En dat de reductie zal Á vingaan voorts na publicatie van het plakaat, daarvan na de aankomst Ì nvan onze order te emaneren”’ al Vermoedelijk om niet leden verkeerd begrepen te worden, voeg- (5) <5 boven, blz. TO em 217 van 10 December 1622; zulks kunnen wij echter daf gemis van dat stuk niet nagaan, E Vereenigde 0. I. Comp. — Zilver. 81 den de Heeren Meesters bij hun schrijven een concept van dat pla- kaat, hetwelk den 4ie Mei 1652 te Batavia werd afgekondigd en dat niet alleen de Europesche muntsoorten aanwees, welke in Indië gang- baar zouden zijn, maar ook tevens, om de fout bij het vorige plakaat begaan te herstellen, de waarde opgaf, waarvoor elk stuk zou moe- ten aangenomen en uitgegeven worden, namelijk: rijksdaalders van de verschillende provinciën à 52 stuivers; realen van achten (Sevilische en Mexikaansche) à 50 stuivers; leeuwendaalders of kroonen uit de Nederlandsche provinciën à 42 stuivers; schellingen van provinciale munt à 6 stuivers; dubbele en enkele stuivers, oortjes en duiten, in de Vereenigde Provinciën gemunt en geadmitteerd; Brabandsche en kruisdaalders bij provisie te tolereren à 50 stuivers; dukatons bij provisie te tolereren à 63 stuivers. Onbegrijpelijk schijnt het, dat reeds een paar weken later in deze waardebepaling wijziging werd gebragt. Bij advertentie van 21 Mei 1652 werd namelijk afgekondigd, dat # de Gouverneur Generaal en de „Raden van Indië, in nadere deliberatie genomen hebbende de koers „der gelden onder Comp'. district in deze landen gevalueerd en het „plakaat op 4 dezer alhier daarop geëmaneerd, in hetwelk de realen vinspecie en de kruisdaalders gesteld worden op 50 stuivers het stuk, „mitsgaders de provinciale daalders op 52 stuivers, om verscheidene „redenen en motiven goedgevonden en geresolveerd hebben het voorsz. „plakaat zoo verre te veranderen en de voorsz. drie speciën op ééne „ valuatie en waardij, namelijk, door elkander tot 51 stuivers te stel- „len.” Ook werd daarbij verstaan: w dat alle obligatiën en contracten, „eenige sommen van gelden inhoudende, voortaan niet zullen worden „gemaakt van realen van 48 stuivers, maar van realen van 8 en nrijksdaalders van 51 stuivers het stuk.” Met de eerst vertrekkende schepen van Batavia naar de kwartieren, waar de Compagnie jurisdictie en gebied had, werden hare vier 52 Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver. gouverneurs en opperhoofden met het verlangen der Heeren XVII bekend gemaakt: „ met expresse belasting om, op de receptie deszelfs , „volgens de teneur en in conformité van hier [ Batavia, zulks | te doen „publiceren en tot genoegdoen onzer Principalen en tot egaliteit aller- nwegen, precies te doen achtervolgen.” Deze regeling was alzoo mede op last van het opperbestuur voor geheel Indië geldende. Deze maatregel, hoewel met vroegere lijnregt instrijd, werd echter uitgevoerd, want wij vinden, kort daarop, de volgens de Indische Re- gering nadeelige gevolgen er van vermeld. De Compagnies kas raakte „geheel destituut van contanten,” zoodat de gewone koophandel niet kon worden gedreven. Daarbij kwam, dat de Heeren XVII vw on- „der eene quantité van honderd duizend provincie- en kruisdaalders vin specie, een getal van tusschen 86 à 87 duizend ditos realen, „alle verbodene rijksmunt, hebben toegezonden.” De Indische Regering vond in deze omstandigheden geen beter uitweg om zich uit den nood te redden en w de negotie levendig te houden” dan de maatregel, om, bij resolutie van 26 Augustus 1652, ral de voor dato „alhier voor billioen en ongangbaar verklaarde munt (*) provisioneel „haren koers, ten prijze van de provincie- en kruisdaalders, te laten „nemen, tot tijd en wijle, bij nader vaderlandsch secours of ander „ontzet, magtig [zouden] worden geroerde rijksmunt, in conformité nonzer Heeren Principalen order, alsdan weder in te trekken en den „koers derzelven te verbieden, in conformité als voor dato geschied is.” De kwestie der geldswaarde bleef een belangrijk punt van gedach- tenwisseling tusschen de Indische Regering en de Heeren XVI uit- maken, tot dat deze laatsten, bij brief van 2 November 1655, beslo- ten de waarde van de voor Indië toegelatene munt w# weder te value- ren en te zetten op haren ouden prijs,’ indien de Indische Regering zulks bleef noodig en dienstig oordeelen. | (*) Zie boven blz. 28. Vereenigde Ò. 1. Comp. — Zilver. sd De Bewindhebbers schreven daaromtrent in hunnen even genoem- den brief het volgende: „staande deze vergadering hebben wij na- nder gepondereerd en overwogen alle de redenen en motiven, die nons tot de geordonneerde reductie van de gelden in Indië bewogen „hebben; ook [hebben wij | daartegen ingenomen UE. consideratiën ter neontrarie, en kunnen niet anders verstaan of onze redenen behooren walsnog plaats te grijpen. (£) Evenwel, dewijl de experiëntie niet wschijnt te corresponderen met de rede, maar die tegengaat en over- n wint, en dat UB. beter kennen en weten de humeuren van de na- ntiën en lieden aldaar en hoe die dienen getracteerd en behandeld „te worden, zoo hebben wij goedgevonden UB. te autoriseren om dit „hoog gewigtige punt nader en rijpelijk te examineren. Én zoo UK. nalsnog meenen en daarbij blijven persisteren de gemelde reductie ven gestelde valuatie van de gelden der. Compagnie schadelijk te „wezen, dat UE. alsdan daarop zoodanige nadere of andere order vzullen vermogen te stellen, als UE. zullen meenen ten dienste van de (*) Op eene andere plaats in denzelfden brief ontwikkelen de Heeren XVII hunne rve- denen aldus: wsedert de Javanen katoen geplant en lijnwaden daarvan hebben begonnen te „maken, heeft men den kleederenhandel, die een van de principaalste mijnen van de Compagnie „is geweest, vrij zien declineren. Of nu tot de voorzegde slapheid mede geholpen heeft de „lage valuatie van de gelden, waardoor deze, om de hooge estime, waarin zij bij de Javanen wen andere Indiaansche natiën zijn, in plaats van kleederen en andere waren van daar weg- „gevoerd worden, zoude wel kunnen wezen. Immers altijd schijnt de experiëntie zulks te „leeren, hoewel wij het evenwel niet anders inzien kunnen, of de reden, die ons tot de reductie „van de gelden gemoveerd heeft, blijft alsnog aan onze zijde militeren. Wantals men de „goederen naar advenant der waarde van het geld stelt en het geld reducerende ook de „waarde van het goed vermindert, zulks dat men, bij voorbeeld, voor tien realen van, 59 „stuivers zoo veel waren kan koopen, als te voren voor tien realen van 60 stuivers, zoo „zijn er immers geene redenen, waarom, bij gedane reductie van het geld, de goederen „minder aftrek zullen hebben dan te voren, toen het geld hooger was.” Het is vreemd, hoe dezelfde personen, welke in sommige opzigten toonen zulke juiste oeconomische begrippen omtrent de beteekenis van geld gehad te hebben, weder in andere opzigten zoo geheel verkeerde begrippen konden koesteren, waarvan wij spoedig op nieuw doorslaande bewijzen zullen zien. 84 Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver. „Compagnie te behooren, met dien verstande nogtans, dat, wanneer | „UE. tot de verhooging resolveren en de realen van achten mitsga- „ders de rijksdaalders op zestig stuivers, als voor dezen, weder stellen „en gang doen nemen, dat alsdan behoorlijk gelet wordt op de kleine „speciën, als schellingen, dubbele stuivers, enz. om die naar adve- „nant der waarde van die standpenning van 60 stuivers te stellen en „ valueren, alzoo anderzins de kleine speciën, als waardiger zijnde dan „de groote munt, ons telkens ontvoerd en [wij] daarvan altijd ontbloot „zullen wezen. Wij verstaan ook, dat de voorzeide kleine speciën al- „leen daartoe moeten dienen, om de lieden, in onze steden, plaatsen en „ residentiën wonende, daarmede des te beter van malkander te helpen en „niet om handel met vreemde natiën daarmede te drijven en dezelve - „daarvoor kwijt te worden, tot welken einde wij het zenden van dezelve „ook na dezen meenen te excuseren. En alzoo wij UE. met de gereed „liggende schepen eene notabele som geld toezenden, zoo zullen UE. „wel doen, alvorens daarvan, mitgaders van de verdere gelden bij UE. „in kas zijnde, te disponeren, een vasten voet en generale order op „de munt te beramen en vasttestellen, ten einde de Compagnie mag „ gauderen van de imaginaire voordeelen, die in zoodanig geval op deze „ gelden zullen vallen. En om hierdoor dan niet weder eene deur te ope- „nen tot het drijven van particulieren handel tusschen deze landen en „Batavia, die, ingeval daartegen niet werd voorzien, weder grof en groot „in zwang zoude gaan, hebben wij UE. willen ordonneren, dat degenen, „die eenige gelden aan het generale kantoor komen aan te tellen om „weder hier te lande te ontvangen, in de wisselbrieven of assignatiën, „daarvan te passeren, alleen gesteld worde de specie, die zij gegeven „of geteld hebben, zonder uittrekking van sommen om dezelfde specie „hun weder hier te lande goedgedaan te worden, als, bij voorbeeld, „bij hen aangeteld zijnde honderd realen in specie of duizend schel „lingen, dat hun weder honderd realen of duizend schellingen hie 4 „zullen worden gerestitueerd, mits welken UE. ook niet alleen zoo- — „ danige assignatiën zullen vermogen te geven aan vrije lieden, geh » Vereemigde Ò. I. Comp. — Zilver. 35 „onze vorige order medebrenet, maar zelfs mede aan Comp’. dienaren „en zonder dezelve op hunne rekening te stellen goed te doen, mits „noetans wel en naar behooren examinerende en onderzoekende, hoe nen in wat maniere de voorzegde dienaren aan de gelden, door hen aan- „geteld, gekomen zijn, zooals onze vorige orders mede zijn dicterende.” In opvolging daarvan werd, „na langwijlige deliberatiën,”’ bij pla- kaat van 26 Mei 1656, bepaald, dat de volgende speciën, in alle bezittingen der O. IL. Compagnie, wederom zouden koers hebben vol- gens de daarbij vastgestelde prijzen: „alle rijksdaalders in de respective provinciën van de Vereenigde „Nederlanden gemunt, wigtig zijnde, tegen zestig stuivers het stuk; nrealen van achten, die haar behoorlijk gewiet hebben, wel ver- „staande opregte Sevilische en Mexikaansche, maar geene Perusche, „noch Javaansche (*), dewelke vervalscht en merkelijk slechter van „allooi wezende, van de goeden kwalijk kunnen onderscheiden en der- „halve verboden worden, insgelijks tot zestig stuivers het stuk; „ Brabandsche kruisdaalders, van overlang in Indië zijnde, alsnog te „tolereren mede tot zestig stuivers het stuk; „leeuwendaalders of kroonen, wietig en in de Vereenigde Neder- „landsche Provinciën geslagen zijnde, doch geene andere, ten prijze „van acht en veertig stuivers het stuk. „ Wordende wijders, aangaande alle andere speciën van geld, bij „dit tegenwoordig edict vernieuwd onze order op 4 Mei des jaars „1652 daarover gesteld en beraamd”. (+) Bij hetzelfde plakaat werd de reaal van 48 stuivers tot standaard- penning van alle openlijke transactiën verklaard ($). (*) Deze laatste soort van realen is ons overigens onbekend. Om de volgende woorden vermeenen wij, dat hier bedoeld worden op Java nagemaakte Spaansche realen. (t) Zie blz. 81. ($) „ Dies zoo zullen, om alle disputen, geschillen en onverstanden (welke uit deze her- „stelling der gelden zouden kunnen ontstaan) voortekomen, van nu voortaan alle contracten „en obligatiën, van eenige geldsommen in goud en van realen sprekende, verstaan worden van | ï ' Vat a 36 Vereemgde 0. L. Comp. — Zilver. SOON Eene verhooging der kleine speciën bleef derhalve achterwege, het- geen aanleiding gaf tot eene nadere aanmaning van de Bewindhebbers, _ om aanstonds, op ontvang van hunne orders, de verhooging algemeen te 4 Á maken (*). In voldoening aan dezen dringenden last der Heeren XVII | werd, bij plakaat van 4 November 1658, ook voor het kleine geld of zooge- — | naamd payement eene verhoogde koers « naar advenant [van] hetzware geld” vastgesteld, waarbij de schellingen tot 71/9 stuivers, de dubbele stuivers tot 21/3 stuivers, en de stuivers naar rato verhoogd werden. Daar dit echter eene moeijelijke rekening gaf ten aanzien van de standaard reaal van 48 stuivers, werd als zoodanig vastgesteld de reaal of rijksdaalder van 60 stuivers, ook genaamd zware reaal (f). „Men ziet ($),hoe door deze opvolgende maatregelen de verwarring „allengs was toegenomen, zoodat het schier onmogelijk is zieh de we- vzenlijke bedoeling der bepaling van bovengemeld plakaat (**) voor te „stellen. Zoo lang toch de verhoogde waarde der grove speciën uitge- „drukt werd in eene maat, welke onveranderlijk bleef (de stuiver), was „het kennelijk doel, de opwisseling der grove tegen kleine speciën te- „gen te gaan en was in zoo verre de maatregel volkomen doeltreffend. „Toen echter ook de stuiver, de maatstaf, naar welke de verhoogmg „werd afgemeten, zelf verhoogd werd, was het doel ten eenemale ver- wijdeld, omdat de vroeger bestaande evenredigheid tusschen de waarde „realen van 48 stuivers het stuk, ten ware tusschen partijën [bij] contracten anders werd ge- „stipuleerd, waarnaar zich alle secretarissen, notarissen en andere publieke schrijvers, van „heden af, in het maken van hunne acten en instrumenten zullen hebben te reguleren,” (*) Zuijlen van Nijevelt, blz. 868. | | (7) Als een bewijs tot welke moeijelijkheden en last dit telkens veranderen der geldswaarde aanleiding moet gegeven hebben, kan de clausule van bovengenoemd plakaat dienen: vlatende evenwel, desniettegenstaande, alle obligatiën, schuldbrieven, schepenkennissen „en contracten, voor dezen tot 48 stuivers gemaakt, in hun geheel getal en ongeprejudis „eieerd, alzoo wij hetzelve ten dienste der goede ingezetenen zoo hebben bevonden te „ behooren.” ($) Zuijlen van Nijevelt, blz. 869, EN (*%) Van 4 November 1658. Hg Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver. # de) „der grove en die der kleine speciën, welke, naar men beweerde, „tot het inwisselen en uitvoeren der eerste aanleiding eaf, volkomen „werd hersteld. Vroeger waren 48 stuivers gelijk aan ééne zilveren „reaal; thans werd diezelfde reaai gelijkgesteld met 60 stuivers, maar „elk dezer stuivers was op zijne beurt met één vierde verhoogd, zoo- „dat de evenredigheid volmaakt dezelfde bleef, 1: 48 = 11/4: 60. „Imtusschen was deze verhooging van den stuiver eene rijke bron „yvan nieuwe verwarring. Al dadelijk moest de vraag ontstaan van n welken stuiver hier (*) sprake was? Men kan het er toch niet voor „houden, dat bevelhebberen en, op hunnen last, de Indische Regering „zouden hebben willen verklaren, dat én gelijk was aan vijf vierden. v Klaarblijkelijk werden er dus twee verschillende soorten van stuivers „bedoeld, waarvan de eene als maatstaf voor den anderen moest dienen. „Van hier de onderscheidins tusschen den zwaren of klinkenden en „den lieten of denkbeeldigen stuiver. Terwijl deze laatste in de plaats „trad tot dusverre door den eersten bekleed en dus eene denkbeeldige v waarde, gelijk aan die, welke de stuiver altijd had. bezeten , bleef be- „houden, werd de zware stuiver, even denkbeeldig, met een vierde van ndie waarde verhoogd.” Op deze waarde schijnt het zilvergeld gedurende geruimen tijd ge- houden te zijn, maar desniettemin had men ook andere munten in Indië gangbaar weten te maken, tegen eenen koers, die niet in ver- houding stond tot de standaardpenningen. Daartoe behoorden de du- katons of zilveren rijders, die voor 90 ligte stuivers of 11/2 courante rijksdaalders gangbaar waren. | Als de Indische Regering van dit laatste aan de Heeren XVI] ken- nis had gegeven bij hare generale missive van 28 November 1676, opperden dezen hunne ‘bezwaren daartegen in hunnen brief van 18 October 1677, op de volgende wijze: n wij zien hetzelve voor eene (*) In de missive der Heeren XVII, naar aanleiding waarvan het plakaat van 4 No- vember 1658 werd uitgevaardigd. 39 Vereenigde Ò. LI. Comp. — Zilver. — „ „zeer bedenkelijke zaak aan, en hadden daarom wel gewenscht, dat „zulks nagebleven ware geweest, gemerkt wij dat zoodanig begrij- „pen en considereren, dat bijaldien men daarin kwam te continue- „ren, aan vele lieden occasie en aanleiding zoude worden gege- „ven om groote sommen in zoodanige specie van hier naar Indië te „zenden, en wel speciaal de Engelschen, Deenen en andere Europe- „sche natiën, om de merkelijke voordeelen, die daarbij te behalen zou- „den zijn. En wanneer de Compagnie die alle weder ten voorzegden „prijze zoude moeten aannemen, zoude hetzelve tot hare groote schade ven bezwaarnis kunnen strekken. Evenwel zullen wij, alvorens hierop „finalijk te disponeren, gaarne afwachten de verdere redenen, die tot „deze verhooging zouden mogen dienen. Derhalve zien wij die te ge- „moet, zoodat wij ons [intusschen| niet zullen laten afleiden van den v voet, eenmaal vastgesteld en waarbij wij ons in zoo langen tijd wel be- „vonden hebben, om den dukaton hierte lande [niet] hooger dan te- „gen 63 stuivers, dat is dukaton voor dukaton, te betalen. Alleen zul- „len wij, om UE. gegeven woord daarin te praesteren, dat voor ditmaal „zoo passeren en de betaling in conformité van UE. ‘voorschreven schrij- „ven laten geschieden. Inmiddels zullen UE., voort na den ontvang „dezes, het verder uitgeven van de voorzêide alata ten prijze voor- „schreven hebben te staken en deze niet hooger doen koers nemen, „dan naar advenant van den rijksdaalder, ee altijd gehouden voor „de standpenning.” | Bij brief van 30 November 1681 gelastten de Heeren XVII de du- katons niet hooger dan tot 76 (zware) stuivers uittegeven, vooral niet Ä aan Compagnies dienaren, en veelmin die muntsoort in ’s Compagnies kas hooger aantenemen. « Des is onze meening hiermede niet,” schreven de Heeren XVII verder in evengenoemden brief, „dat UBE. niet 1 „zouden vermogen dezelve als eene koopmanschap te verkoopen tot d „ zulken hoogen prijs, als UE. daarvoor kunnen bedingen, alzoo, gelijk — „UB. zeggen, dezelven toch meestal worden vervoerd, des dat de Com- — „ pagnie niet zal gehouden wezen dezelven tot gelijken prijs, hetzij van — Vereenigde Ò. Z. Comp. — Zilver. 39 „90 of minder stuivers, zooals UE. die zullen hebben verkocht, weder raan te nemen, maar alleen tot den voorzegden gestelden prijs van n16 stuivers ieder.” Zij gingen zelfs nog verder in het depreciëren dezer munt en, op hunnen last, werden, bij het plakaat van 11 Augus- tus 1682, de dukatons teruggesteld tot 75 ligte stuivers of 11/4 rijksdaal- der at de gelegenheid aan een ieder, gedurende acht dagen (van 11 bot 19 Diele 1682), was gegeven, om die muntsoort tegen 90 stuivers bij 's Compagnies kas intewisselen (*). „ Alzoo”, zegt Zuijlen van Nijevelt, # was de dukaton volkomen ge- „lijkgesteld met den zilveren rijksdaalder of reaal (}). Dan uit deze „gelijkstelling van den dukaton met eene penning van veel minder „innerlijke waarde vloeiden nieuwe ongelegenheden voort en het schijnt „schier onbegrijpelijk, dat de Mi dische Regering zulks bij het nemen „van haar besluit niet heeft ingezien. Het schijnt toch tegen alle „gezonde begrippen aan te druischen, dat twee penningen, wier inner- „lijke waarde een verschil van ongeveer 26°/, oplevert, voor dezelfde pn gangbare waarde in omloop zouden kunnen blijven.” De waarde vermindering schijnt eenen grooten uitvoer van die munt ten gevolge te hebben gehad, althans wij vinden dat „om het groot geld hier ter stede te houden”, bij de resolutie van 3 September 1686, „de zilveren rijders en andere soorten van dukatons weder, gelijk „voorheen, van elf tot twaalf schellingen werden verhoogd.” Te gelijker tijd werden de in 'sCompagnies kas ontvangen en daar (*) Vermits de aangegeven tijd ter inwisseling veel te kort was om iedereen daartoe in de gelegenheid te stellen, schijnt het, dat dit plakaat weder uitsluitend voor Batavia is be- stemd geweest, hoewel het gerigt was aan: valle onze dienaren, burgers en onderdanen on- „der Compagnies gehoorzaamheid en subjectie in deze landen staande en gehoorende,” Zuij- len van Nijevelt, blz. 8372, zegt: „ofschoon hier (in de boven aangehaalde missive der Heeren „XVII van 18 October 1677) de ratio legis kennelijk medegebragt, dat er zilveren rijks- „daalders en zware stuivers bedoeld worden, schijnt echter de Indische Regering zulks niet „aldus te hebben begrepen.” (ft) Vergelijk boven, blz. 35. 40 Ve ereenigde O0. L. Comp. — Zilver. ie 8 uitgegeven wordende rijders of dukatons, ten overstaan van een ge- committeerde uit den Raad van Justitie van het kasteel Batavia en van een burger uit het Kollegie van Dchepenen, w genoteerd met een bijzonder merk van eenen ruiter naar de slinkerhand rijdende.” De ongestempelde dukatons zouden slechts elf schellingen gelden (*). Deze gestempelde dukatons werden, blijkens het billet van 26 Pe- bruarij 1692, op last der Heeren Principalen, die het in omloop zijn van twee soorten van dukatons niet konden goedkeuren, ingetrokken en buiten koers gesteld. | Deze wijze van gangbaar maken, door middel van een staanden: stempeltje (zoogenaamde Klop), werd in 1687 ook toegepast op de stuivers. Ten einde het uitgeven van valsche Zeeuwsche stuivers te= gen te gaan, werd, bij plakaat van 16 Mei 1687, bepaald: «alle goede ven gangbare Zeeuwsche stuivers te laten inslaan met een klein Zeeuwsch „leeuwtje, ter zijde, op dezelfde zijde, daar het Zeeuwsche wapen „gemunt staat, en welke alzoo gemerkte Zeeuwsche stuivertjes dan „ook maar alleen, behalve de ordinaire bezemstuivertjes, gangbaar „zullen zijn.” Hi | Ook werd dit middel aangewend, om vreemde zilveren munt bin- nen het ressort van Batavia gangbaar te maken, tot welken maatre- gel de Regering moest overgaan, om in het gebrek aan contanten te gemoet te komen. Bij advertentie van 17 Julij 1698 werden de Soe- ratsche zilveren ropijen, geklopt met den stempel van een klem ruitertje, naar de linkerhand rijdende, tot 28 zware stuivers gangbaar gemaakt. Deze koers schijnt te laag gesteld geweest te zijn; althans in 1699 werd daarvan „naauwelijks ééne meer gezien,’ waarom de Regering, om in het nijpend gebrek aan zilveren munt te voorzien, bij plakaat van 11 Maart van dat jaar, besloot de Soeratsche ropijen, * (£) In voldoening aan het verlangen der Heeren Meesters, uitgedrukt in hunne generale — missive van 8 October 1685, werd, ongeveer een jaar later, bij resolutie van 31 October — 1687, de waarde der aldus gestempelde dukatons behouden op twaalf schellingen. AR Vereenigde 0. 1. Comp. — Zilver. 41 ongestempeld, tegen 30 zware stuivers gangbaar te stellen, w zijnde „zooveel, als bij een naauwkeurig uittreksel, door de beide opper- „kooplieden dezes kasteels, den visitateur generaal en den kassier, vol- „gens hun schriftelijk berigt, geoordeeld werd het naaste te wezen.” Maar wat de Indische Regering ook beproefde, zij kon haar groot doel, het tegengaan van den uitvoer van zilver, voornamelijk naar China, niet bereiken. Hoezeer daartegen zware straffen bedreigd waren, was de uitvoer in het jaar 1700 zoo aanzienlijk geweest, dat w het noodige tot de da- gelijksche uiteiften niet kon worden bijgebragt” De Regering be- sloot daarom, volgens plakaat van 23 Augustus 1700, dein 1692 in- getrokken dukatons weder uittegeven en gangbaar te maken, maar, om den uitvoer te beletten, werden zij gesteld op 18 schellingen of „ 15/g rijksdaalder. Daarbij werd aangeteekend, dat zij moesten wegen 18/16 reaal het stuk, en elke Soeratsche ropij 7/16 reaal schaarsch. Ook de kleine zilveren munt of het payement moest in ruime mate de wispelturigheid in het bepalen van hare waarde ondervinden. Hier- voren hebben wij gezien, dat in 1658 de waarde werd bepaald van de schellingen op 71/2 stuiver, van het dubbeltje op 21/2 stuiver en van den stuiver naar rato. Bij plakaat van 29 April 1707 werden zij teruggebragt op 6 en 2 stuivers, maar in 1785, bij plakaat van 23 Mei, om den uitvoer naar China tegen te gaan, weder op de vorige waarde gesteld. De geschiedenis der zilvercirculatie in Indië levert voortdurend zulke bewijzen op van het gebrek aan stelselmatigheid, dat de direc- tie der zaken van de Oost-Indische Compagnie, zoowel in Nederland als in Indië, kenmerkte. Daartoe behoort ook, dat, niettegenstaande toch eenmaal was uitgemaakt, welke munten in Indië wettigen koers zouden hebben, de Kamers der Compagnie groote hoeveelheden an- der zilvergeld naar Indië zonden. Daaronder waren een groot aan- tal Brabandsche dukatons of zoogenaamde Philippussen, die door de Indische Regering, bij plakaat van 18 September 1715, tegen de 49 | Vereemgde O0. L. Comp. — Zilver. waarde der Nederlandsche dukatons, hoezeer zij vin gewiet en pd cie ruim zoo goed waren,’ werden ea verklaard. | Het gebrek aan dukatons en ander zilvergeld deed zich echter voort- durend gevoelen , zoodat eerstgenoemden zelfs eene agio van 25/, behaal- den. De Heeren XVII trachtten hierin te voorzien, door, bij brief van 27 Juli 1719, de waarde der dukatons, die officieel was geste- gen tot 971/5 stuivers liet geld, terugtebrengen tot eenen koers van 11 schellingen, gelijk staande met 821/3 stuivers ligt of 66 stuivers zwaar geld, vermits hare hooge waarde aanleiding gaf tot het zenden van die muntsoort naar Indië, om er wissels op de Compagnie naar Ne- derland voor te nemen, die à pari voldaan werden. Hierdoor had de Compagnie in vijf jaren tijds (van Î712 tot 1717) verloren de som van f 792.927:7 (*). | Bij deze schaarschte aan zilveren munt kwam nog het slechte gehalte daarvan. Aanvankelijk werd de oude en oib al munt van Batavia naar Bengalen gezonden en aldaar hermunt; maar om reden het verlies daarop zeer aanzienlijk was, gelastten de Heeren Meesters, bij brief van 30 Julij 1721, die munten naar het Vaderland te zenden, ten ware men ze te Batavia, vóór de verzending naar Bengalen, op het gehalte van ropijen kon versmelten. Het slechte gehalte of welligt de verminking van de dukatons leidde de Indische Regering in 1722 tot het voorstel, om al de dukatons te doen smelten en vervangen door eenen anderen standpenning, voor- zien van eenen inlandschen (v moorschen”’) stempel. De Heeren XVII hechtten, bij brief van 17 Julij 1724, hieraan hunne goedkeuring, met last om die nieuwe munt op hoogen prijs te stellen, zoo ter voorko- ming van verwarring met de Europesche munten als om den uitvoer door de Chinezen tegen te gaan. Na de gangbaar verklaring van die (*) w Het schijnt onbegrijpelijk, hoe men zich gedurende zoo vele jaren eene moedwillige „opoffering van niet minder dan 15 stuivers op elken dukaton heeft kunnen laten aanleu- „nen.” Zuylen van Nyevelt, blz. 874, br eenden eer PS eee a ; Vereenigde 0. L. Comp. — Zilver. 43 munt zou de dukaton niet hooger dan voor de Nederlandsche waarde mogen worden aangenomen. Het blijkt niet, dat aan dit voornemen eenige uitvoering is gege- ven. Integendeel, de dukatons bleven bestaan en werden zelfs nog vermeerderd met eene soort, die de Oost-Indische Compaenie "uit- sluitend voor zich deed slaan. Het was namelijk in Nederland aan een tegelijk en derhalve ook aan eene wettig erkende vennootschap, zooals de Oost-Indische Com- pagnie, geoorloofd in de verschillende, toenmaals bestaande, provinciale munthuizen munten voor eigene rekening te laten slaan, mits de beel- denaar, het gehalte, enz. der munt, welke men verlangde te laten aan- maken, overeenkwamen met de daaromtrent door de Hooge Regering uitgevaardigde voorschriften. Het weinige ontzag echter, dat de van elkander schier onafhankelijke provinciën over het algemeen voor dergelijke, door en voor alle provinciën gemaakte bepalingen hadden, bleek ook uit de wijze, waarop de afzonderlijke provinciën de gene- rale munt-reglementen nakwamen. Zoo hadden de Staten Generaal, bij resolutie van 19 Junij 1659, voorgeschreven, hoedanig de zilveren Generaliteits rijder of dukaton zoude behooren gemunt te worden: evenzoo gelastten zij den 11den Augustus daaraanvolgende de munt- meesters in de verschillende provinciën, om onder eede te verklaren die rijders niet anders te munten dan op zoodanige w figure, rescriptie ’ wapenen en titulen,’ als hun was bekend gemaakt. Niettegenstaande deze en meer andere bepalingen verzochten in den aanvang van het jaar 1726 de Bewindhebbers der Oost-Indische Com- pagnie, zonder voorkennis en vergunning der Staten Generaal, noch van het collegie van raden en generaal-meesters der munt, aan de Sta- ten van sommige provinciën, om, met afwijking van den voorgeschreven stempel van den dukaton, deze muntsoort op eenige provinciale munt- plaatsen voor Indië te mogen doen vervaardigen. De Staten van Holland en die van Zeeland verleenden aan de Compagnie deze vergunning, zonder zich aan de bepalingen omtrent het munten van dukatons te 44 Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver. storen, welke zij vroeger hadden helpen vaststellen, en zelfs ging men _ in de munt te Middelburg zoo ver, om met het snijden der noodige stempels een aanvang te maken. rik Doch nu kwam, overeenkomstig art. 22 zijner instructie, het boven genóemde collegie van raden en generaal-meesters der munt met eene remonstrantie van 31 Mei 1726 bij de Staten Generaal tusschen beiden waarin het, onder mededeeling der eigendunkelijke handelwijze van de Oost-Indische Compagnie en der Staten van Holland en Zeeland, voorstelde de muntmeesters der Vereenigde Provinciën, op eene boete van 1.000 zilveren rijders voor elk tegen de bepalingen gemaakt stuk, te verbieden eenige andere zilveren dukatons te munten of te doen munten dan voten was, tot tijd en wijle Hun Hoog Be daaromtrent anders mogten beschikt hebben. De gedeputeerden uit de Staten van Holland en Zeeland bij ik, Staten Generaal namen van deze remonstrantie kopij, om haar in de vergadering der Staten hunner respective provinciën te behandelen,en de remonstrantie zelve werd in handen gesteld van Hun Hoog Mogenden gedeputeerden tot de zaken van de munt, ten BEN van consideratiën, berigt en advies. 2 Het collegie van raden en generaal-meesters der munt, dat door den voortgang, welken intusschen het slaan van dukatons voor Indië in Zeeland nam, bijzonder gekrenkt schijnt geweest te zijn, diende, weinige dagen later (15 Junij 1726) eene nieuwe remonstrantie bij de Staten Generaal in, waarbij het vooral deed uitkomen, dat hierdoor de Gene- — raliteits waden veranderd werd in eene provinciale munt, ‚ge Á mengd met het merk eener particuliere societeit. | ait Na eenige deliberatiën werd door de Staten Generaal goed oeren | den muntmeester en de muntbediendenin Zeeland aanteschrijven,zich — te onthouden van het maken van eenige verandering in den stempel — van den zilveren dukaton en van het slaan van penningen met zoodanig — veranderden stempel, op straffe volgens de plakaten te zullen worden _ vervolgd. Tevens werd besloten aan de Staten van Zeeland bij mis-_ An Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver, 45 sive te kennen te geven, dat het tegen de goede orde aandruischte, indien de Staten van eenige provincie, en nog meer, indien de ge- committeerde raden van zulk eene provincie verandering maakten in den stempel van den zilveren dukaton, die met algemeen goedvinden van de gezamenlijke bondgenooten was vastgesteld: dat het boven- dien tegen alle bepalingenop het stuk der munt aandruischte, indien een stempel, die een teeken was van souvereiniteit en een regaal, den souverein alleen competerende, gemeen werd gemaakt met eene societeit van particulieren, zooals de Oost-Indische Compagnie: dat eindelijk Hun Hoog Mogenden geen reden wisten, waarom de zilveren dukaton, geslagen met bijvoeging van het merk der Oost-Indische Compagnie, een betere negotiepenning zoude zijn, dan die, welke het merk der Unie droeg, moetende toch het merk van den souverein en „niet dat van eene particuliere societeit het crediet aan de munt geven: weshalve de Staten van Zeeland werden verzocht met het veranderen van den stempel en het slaan van de bedoelde munten te doen op- houden en de Bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie, in- dien zij omtrent zilveren dukatons of andere munten eenis verzoek wilden doen, daarmede naar de Staten Generaal te verwijzen. De gedeputeerden bij de Staten Generaal uit de Staten van Holland en Zeeland behielden zich natuurlijk voor tegen dit besluit later zoodanige vertoogen intebrengen, als hunne lastgevers zouden bevinden te behooren. Of deze vertoogen door hen bij de Staten Generaal zijn voorge- bragt, is ons niet gebleken, maar wel, dat, in weerwil van het uitdruk- kelijk verlangen der Staten Generaal en van schending der Generali- teits muntwetten, de Staten van Holland en West-Friesland, in 1726, op de munt te Dordrecht dukatons, volgers het verlangen der Oost- Indische Compagnie, lieten aanmaken. Het collegie van raden en generaal-meesters der munt liet echter deze zaak niet onopgemerkt voortgang nemen, maar diende den 17de Julij 1726 weder eene remonstrantie bij de Staten Generaal in, waar- bij het zijn voorstel van 31 Mei te voren eenigzins uitvoeriger en met meer nadruk vernieuwde. 46 Vereenigde 0. I. Comp. — Zilver. Dit aanhouden van jn. cone Ean eindelijk de ‘Bewind zi )r Bel ie. waarbij zij verzochten gemagtigd te worden, om op de Mie in Nederland eenen negotiepenning te doen slaan, die zoowel in gewigt, alsin gehalte en beeldenaar zoude overeenkomen met de ge- ze wone dukatons, met dit onderscheid alleen, dat onder het wapen der B: Unie zoude mogen gesteld worden een klein merk, w denoteerende de | Oost-Indische Compagnie”, en dat, tot meerdere zekerheid om die N dukatons altijd van de Vaderlandsche te kunnen onderscheiden, dein- — scriptie in zoodanige bewoordingen zoude mogen vervat worden, dat, — wanneer bedoeld ads (hetwelk het onderscheid moest doen aide k, men aan hen, die de Latijnsche inscriptie niet verstonden) mogt uit- gesleten of slecht gestempeld zijn, alsdan toch uit die inscriptie dui- ä delijk zoude blijken, dat die dukatons niet voor het Vaderland, maar — alleen voor Indië bestemd waren. Die inscriptie zoude tevens moeten — gewijzigd kunnen worden naar gelang van de provincie ‚ waarin de verlangde dukatons zouden geslagen zijn. | ett De Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie verzochten bij B datzelfde request, dat de Staten Generaal de muntmeesters nadruk- kelijk zouden bevelen die dukatons voorde Oost-Indische Compagnie _ te vervaardigen; ook dat zij daarvan geene grootere hoeveelheid zou- den aanmaken, dan jaarlijks door die Compagnie zoude aangevraagd — worden, opdat die munt een wisselpenning tusschen Indië en Nedecdid i land zou kunnen blijven. iis Wederkeerig beloofden de Bewindhebbers der Oost Chia pagnie die dukatons altijd voor dezelfde waarde te zullen inwisselen, _ waarvoor zij die zouden uitgeven, namelijk te Batavia voor 13 schel lingen of tegen zulken koers, als mogt voorkomen (*). of (*) „In spijt dus van den wettig vastgestelden koers van 11 schellingen [zie boven blz. 4D „schijnt de dukaton al spoedig zich op den voormaligen koers van 13 sch. [zie boven blz. ai Ker rd Ee er ee Vereenigde 0. L. Comp. — Zilver. 47 Voor het overige beloofden zij den gewonen Nederlandschen duka- ton in Indië gangbaar te zullen laten tegen zulke waarde, wals de constitutie van ieder gewest komt mede te brengen” Dit request werd, ten fine van berigt en advies, in handen gesteld van de raden en generaal-meesters der munt en eene kopij daarvan overgegeven aan Hun Hoog Mogenden gedeputeerden tot de zaken van de munt, om te visiteren, examineren en van alles in de verga- dering rapport te doen. Als beide collegiën gunstige op het request hadden geadviseerd, werd in de vergadering der Staten Generaal van 7 October 1727 het verzoek der Bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie toegestaan, onder voorwaarde nogtans: 1°. dat de ordinaire Vaderlandsche dukatons, zoo als die in Indië genoemd werden, volgens het voorstel der Bewindhebbers zelve, on- feilbaar in hun geheel zouden moeten gelaten worden om inden han- del te Batavia met de Chinezen en elders gangbaar te blijven tot zoodanige waarde als de constitutie van ieder gewest zoude mede- brengen; | 2°. dat de respective muntmeesters in de Geünieerde Provinciën, die achtereenvolgens tot het munten der verzochte dukatons door de Be- windhebbers zouden worden gelast, gelijk zij bij dezen werden gelast, telkens bij eede aan de Heeren Staten hunner provincie of aan die- genen, welke daartoe in diernaam gequalifieeerd mogten zijn, te be- loven geene dukatons met het merk en de inscriptie van de Oost-In- vte hebben hersteld, en dit is dan ook de eenige reden, welke kan worden bedacht, hoe per na de te lage taxering van 1719 nog dukatons in omloop hadden kunnen blijven. De „natuur der dingen herstelde eenigermate, wat door verkeerde maatregelen en verorde- „ningen werd bedorven. Eenmaal voor den standpenning, de reaal of rijksdaalder, een te „hooge koers aangenomen zijnde, was het niet mogelijk de overige speciën beneden dien koers „te bedwingen en moesten deze zich, in spijt van wetten en besluiten, pagenoeg in ver- „houding tot den standpenning plaatsen of opgewisseld, versmolten en uitgevoerd worden. „Een derde geval is niet denkbaar.” Zuylen van Nyevelt, bla. 875. men ee 48 Vereenigde O. LI. Comp. — Zilver. dische Compagnie te munten dan alleen voor die Compagnie en ook in geene grootere hoeveelheid dan de Bewindhebbers dier Compagni zouden verlangen, en zich voor het overige te regelen naar den inhoud van Hun Hoog Mogenden instructie van 11 Augustus 1659 op het munten, mitsgaders omtrent den beeldenaar van den zilveren rijder, zonder aan dien beeldenaar, door daaraan iets bij of af te doen, onder welk voorwendsel ook, eenige de minste verandering te maken, dan alleen zoodanige, als Hun Hoog Mogenden bij deze hunne resolutie goedgevonden hebben of namaals zullen goedvinden aan hen munt- meesters te gelasten, tot een teeken, dat de dukatons ten dienste van de Oost-Indische Compagnie alleen dln zijn als val Bene Indië en het Vaderland; gi . dat de Oost-Indische Gant gehouden zal zijn deze ten haren gn geslagene dukatons altijd weder aantenemen tot denzelfden prijs, waarvoor zij die eenmaal gangbaar heeft gemaakt of zooals de koers bij tijd en wijle zoude mogen wezen. Op deze wijze, welke een staaltje is van den ongelukkigen regerings- _ vorm van Nederland in de 18% eeuw, kwam de dukaton, voor Ne- derlandsch’ Indië bestemd, tot stand en verkreeg eindelijk, na veel | moeite, een wettig bestaan (*). De ane dukatons werden bij de Patriasche missive van 18 Maart 1728 als wisselpenning slechts gesteld op 66 stuivers, en bij brief van _ 18 Maart 1738 volgde de last om die munt bij voorkeur te versmel- E ten. De dukaton bleef, desniettegenstaande, bij voorkeur standpen- — ning en, hoezeer bij advertentie van 21 October 1755 de nieuwe du- E katons van 1753 en later werden gesteld op 80 stuivers, werden de _ dukatons, bij de Indische resolutie van 14 Junij 1767, op last van — Heeren Meesters, tegen 66 stuivers, aangewezen als de eenige munt, waarin de rekeningen bij de boeken der Compagnie, uitgezonderd van — de soldijen, voortaan zouden moeten worden gehouden. (*) Verg. van Loon, Hedendaagsche penningkunde, blz. 42 vlg. et, Ld . EN Vereemgde O. Il. Comp. — Zilver. 49 De verscheidenheid van zilveren munten, die gedurende de acht- tiende eeuw in Oost-Indië gangbaar waren (*), werd in 1747 nog ver- meerderd, doordien de Indische Regering, bij resolutie van 17 Februarij , nuit aanmerking van het groot gerief, dat men reeds ondervond bij „de inlandsche munterij van de Compagnie, schoon die tot nu toe „niets had uitgeleverd dan gouden speciën, vermeld bij resolutie dezer „tafel van 21 October 1746, verstond, naar denzelfden stempel, al- nmede tot gerief van de gemeente, te permitteren de vermunting van „zilver alhier tot stukken van elf penningen en tien greinen in essaai men twintig en een halve stuiver in gewigt, mits betalende daar voor naan geregtigheid twee ten honderd en aan den muntmeester, voor „de onkosten der vermunting, drie ten honderd; en van die soort „van inlandsch zilvergeld ook voor rekening van de Compagnie te „laten slaan, om te zien, of men daar mede om de West van Indië nteregt komen kan, dewelken hier gangbaar zullen zijn tegen dertig „zware stuivers het stuk, zoo bij de Compagnie als onder de ge- „meente, als staande dan gelijk met de Soeratsche of de meest gang- „bare ropij, zoo in gewigt als gehalte, volgens het daarvan ingediend „berigt van den essayeur en muntmeester Dorsman.” Het munten van deze geldsoort moet echter spoedig gestaakt zijn, daar in 1751 de Compagnies munt, als w maar eene heel geringe „winst gevende, in tegenstelling van't geen het zilver in Indië ordi- „nair afwierp, en daarbij aangemerkt zijnde de valsche namaking van „die soort van geldspecie”, welke, sedert eenigen tijd, grof in zwang was, bij resolutie van 18 Junij werd ingetrokken. In 1753 was men in Nederland begonnen met eene nieuwe soort (*) Slechts voor memorie, als betreffende vreemde munten, teekenen wij aan, dat inl755 de Soeratsche ropijen van den mogol Mohamad Sjeik Badai Sjeik werden gangbaar verklaard tegen 30 stuivers; dat in 1757 de Perzische ropijen met den stempel „… (Djawa = Java) werden gesteldop 30 stuivers; dat in 1758 alle roepias, behalve de derham djawa (zie lager), de Soeratsche en de gestempelde Perzische, werden ingesteld tegen 30 stuivers en de Ben- gaalsche tegen 27 stuivers. 50 Vereenigde O. IL. Comp. — Zilver. van gekartelde dukatons te slaan, die aan de eene zijde het wapen der Generaliteit en aan de andere, vden ouden rijder of ruiter te paard” vertoonden. Van deze nieuwe soort had in 1754 en 1755 de B kamer Zeeland „eene tamelijke quantiteit” naar Indië gezonden, welke hoeveelheid, naar de meening der Hooge Indische Regering, eerlang door nadere uitzendingen, zoowel van genoemde kamer, als van de overige kamers der Oost-Indische Compagnie zoude vermeerderd wor- den. Om die reden en omdat deze nieuwe muntsoort tegen iets meer dan de gewone prijs, namelijk van f3:6 tot f3:61/2, aan de Indische Regering werd in rekening gebragt; ook omdat de Compagnie, door de waarde dier munten op 80 stuivers per stuk te bepalen, ongeveer 211/5 pet. en dus nog iets meer dan op het uitgezonden wordende zilveren payement (als slechts 201/3 pet. voordeel afwerpende) zoude winnen, stelde de Gouverneur Generaal in de vergadering van den Raad van Indië van 3 October 1755 voor, om deze nieuwe dukatons tegen 80 stuivers gangbaar te verklaren. Zijn Edelheids voorstel werd w volkomen geamplecteerd” en dien overeenkomstig den volke bij de vorenaangehaalde advertentie van 21 October 1755 medege- deeld, dat de nieuw aangemaakte, gekartelde dukatons op 4 guldens of 80 stuivers werden gesteld „om in deze en alle de Oostersche „koloniën, Malakka daaronder gerekend, daarvoor ontvangen en weder „uitgegeven te worden, met dien verstande echter, dat daaronder niet „begrepen zullen wezen eenige gekartelde dukatons, die buiten de „zeven Vereenigde Nederlandsche Provinciën geslagen of gemunt zijn, „dan wel als nog geslagen of gemunt mogten worden”. Men had alzoo in Indië munten van denzelfden naam en alle gekarteld, maar toch van verschillende. waarde. De ongeriefelijkheid van het toenma- lige Indische munt-systeem moet al zeer groot geweest zijn. Trouwens in het moederland was het toenmaals daarmede niet veel beter gesteld. Buiten de reeds hiervoren genoemde soorten van ropijen treft men nog in de resolutie van 2 October 1758 aan v van Compagnies wege „met een apart stempeltje gedistingeerde Perziaansche ropijen, van mp Vereenigde O. 1. Comp. — Zilver. 51 „welke methode echter geen verder gebruik gemaakt werd”. Deze ropijen deden, even als de Bataviasche en Soeratsche, 30 stuivers. Alle overige ropijen, waar gemunt of van welken stempel, werden op 27 stuivers gesteld. Deze koers bleek echter alweder spoedig voor het algemeen on- voordeelig te zijn, daar Batavia weldra van valsch gestempelde ro- pijen overstroomd was. Om dit tegen te gaan besloot de Regering, bij plakaat van 8 Januarij 1760, alde Bataviasche, Soeratsche en Per- zische gestempelde heele en halve ropijen tegen 830 stuivers de ropij intewisselen en daarna weder tegen 27 uittegeven (*). Bij plakaat van 10 Maart 1780 vindt men de Soeratsche, Perzische, Bengaalsche en Arkotsche ropijen weder op 30 stuivers gebragt. Ook de Bataviasche ropijen werden spoedig weder aangemunt, want in 1764 was er op nieuw zulk eene schaarschte aan geld, dat de Re- gering alle middelen in het werk wilde stellen, om daarin te gemoet te komen. Door de depreciatie van het zilvergeld hadden de inge- zetenen zich daarvan vele zilverwerken doen aanmaken en de Regering rekende er op, dat een aanzienlijk gedeelte van die werken in geld zou te herscheppen zijn, bijaldien de gemeente daarin winst zag. De Regering zag in het openen eener gelegenheid tot het doen aanmaken van zilveren munten ween voor de Compagnie onschadelijk middel tot opbeuring van den staat dezer kolonie” en besloot, blijkens de resolutie van 6 November (plakaat van 9 November) 1764, het munten van Ja- vasche zilveren ropijen, op den voet zooals in 1747, weder toetestaan „met deze alteratie, dat de ropij, welke bevorens in essaai houden „ moest elf penningen tien greinen, en zwaar woog twintig en een halve „stuiver, thans geslagen zou worden ter zwaarte van drie en twintig \ (*) Zuijlen van Nijevelt zegt, blz. 385, dat de Perzische, Bengaalsche, Arkotsche enz. ropijen, ofschoon van slechter allooi dan de Soeratsche en Javasche, toch niet zelden op eene bedriegelijke wijze daarmede werden verward en verwisseld, welk ongerief schijnt me- degewerkt te hebben om alle soorten van ropijen op eene en dezelfde waarde te stellen. DD Vereenigde O. L. Comp. — Zilver. „stuivers en op het gehalte van tien penningen, om dus de liefheb- _ „bers, wijl het gemaakte zilver hier doorgaans minder, zelden meer _ „dan tien penningen essayeert, te eerder tot de vermunting aantemoe- — „ digen.” vrm Tevens werd bepaald, dat deze ropijen, ter voorkoming van be- snoeiijlng, zouden worden gecordonneerd of gekarteld. sta In het gehalte en gewigt dezer ropijen werd bij de resolutie van _ 8 Januarij 1765 eene wijziging gebragt door de bepaling, dat op het allooi van tien penningen zou geleden worden ween remedie” van een grein op het fijn, en in het gewigt drie stuivers of 11/10 ac het mark werks (*). | ar Hetzij dat deze maatregel een gewenscht gevolg had dû datde aân- voeren van contanten uit Nederland buitengewoon ruim waren, bijde _ resolutie van 15 Januarij 1768 werd, uit aanmerking, dat men toen- maals genoegzaam van gereede munt in de kolonie voorzien was, be- — sloten het munten der zoogenaamde Javasche zilveren ropijen met het — einde dier maand te dn ophouden en de stempels daarvan te wer nietigen. ins dina ja 1782 echter was men weder buitengemeen om geld verlegen en besloot de Indische Regering op nieuw tot het middel van munten door — particulieren haren toevlugt te nemen. Bij resolutie van 13 September — van dat jaar werd daarom, onder anderen, besloten te adverteren, dat — een iegelijk, die Javasche zilveren ropijen tegen 30 stuivers wilde laten — munten, vóór medio October aan den Directeur Generaal opgaaf zou moeten doen van de partij zilver, die hij wilde doen vermunten. ä De zaak had geen opgang, en daar men meende, dat dit aan de _ verpligting tot aangifte van de te vermunten partij zilver was te wij-_ ten, werd deze verpligting bij de resolutie van 5 October 1782 in- getrokken. aj (*) Daar tot het munten van deze ropijen eerst in November 1764 is besloten en geen exemplaren van dat jaar ons bekend zijn, meenen wij te mogen aannemen, dat er in jaar geen geslagen zijn, maar eerst in het volgende. he E jn jd Vereenigde O. I. Comp. — Zilver. 53 Even als in 1640 de Spaansche daalders of realen, buiten eenige bemoeijenis van de Regering, in de wandeling door de ingezetenen van Batavia tegen eene hoogere waarde werden aangenomen en uit- gegeven, dan waarvoor zij wettig bekend stonden, welke hoogere waarde de Regering vervolgens bij plakaat legitimeerde (*), evenzoo waren in 1785 de Spaansche pilaarpiasters en de nieuwe kopstuk- ken onder de ingezetenen van Batavia, op de kantoren om de Groote Oost, op Java, te Cheribon, Bantam, Pontianak, Bandjermasin en Palembang allengs van 60 tot 64 stuivers in waarde gestegen, terwijl deze muntstukken van Regeringswege steeds tegen 60 stuivers wer- den uitgegeven. Vermits de Compagnie, door de inmiddels ingeslo- pene waardebepaling aantenemen, bij de eerste uitgave van ieder stuk eene winst van vier stuivers kon genieten, werd den 16°" Augustus 1785 dienovereenkomstig besloten en zulks bij billet van denzelfden datum inde Nederduitsche en de gewone landstalen den volke be- kend gemaakt. N . Vijf jaren later, in 1790, maakten sommige ingezetenen zwarigheid om de toenmaals sedert kort uit Nederland aangebragte Spaansche matten of kopstukken aantenemen, waarom de Regering, bij billet van 15 Januarij, aan de gemeente bekend maakte, dat de bedoelde mun- ten op harenlast gewogen, geëssaijeerd en in orde bevonden waren, weshalve zij elk en een iegelijk beval de voornoemde Spaansche mat- ten en kopstukken als goede en gangbare munt aantenemen. Dit bevel schijnt echter, om niet medegedeelde redenen, allengs zijne kracht verloren te hebben, want den 26° Junij 1798 moest de Re- gering bij billet op nieuw verklaren, dat haar voorgekomen was, dat sommigen zwarigheid. maakten om de Spaansche kopstukken tegen 64 stuivers het stuk te ontvangen. De Regering stelde derhalve dezen koers, ook naar evenredigheid voorde halven en kwarten, vast, w ver- „klarende en begerende, dat een ieder, wie hij ook zij, niet zal mo- (*) Zie boven, blz. 22. D4 Vereenigde O. I. Comp. — Zilver. NE, „gen weigeren, maar gehouden en verpligt zal zijn de gemelde kop- — „stukken tot de voorschrevene waarde te accepteren, zonderaan der- „zelver koers of circulatie eenige verhindering of stremming te ver- „oorzaken, op poene van als overtreders van Onze wetten geconsi- „dereerd en behandeld te zullen worden.” B Het laatste, dat wij omtrent ’s Compagnies zilveren Javasche De | aangeteekend aa is, dat bij de resolutie van 17 April 1792 de ongerande Bataviasche ropijen tegen 30 stuivers werden gangbaar ver- klaard, Kort te voren had de Compagnie ook zilveren drie-guldens, $ guldens en halve guldens in Nederland doen slaan. De aanleiding E daartoe was, dat op een vertoog van de Raden en de Generaalmeesters van de Munten in Nederland, aan de Staten Generaal ingediend, om — maatregelen te nemen tegen den uitvoer en het versmelten van zilveren — standpenningen, bij resolutie van de Staten Generaal van 21 December _ 1785 aan de Bewindhebberen van de Oost-Indische Compagnie ter presidiale kamer Zeeland werd toegestaan, om de zilveren standpen- ningen en hunne gedeelten, die in het loopende jaar reeds waren ge- \ munt, naar Indië uit te voeren, maar dat voor den vervolge geene zil- veren standpenningen of gedeelten daarvan voor de Compagnie zou-_ den mogen worden gemunt, noch naar Indië gezonden, dan die van het kennelijk teeken van de Compagnie, in den stempel gegraveerd, zouden zijn voorzien; alleen de pijlstuivers mogt de Compagnie, met toestemming van Hunne Hoog Mogenden, nog doen slaan. E: De eerste naar aanleiding hiervan Stilen stukken zijn van Hei jaar 1786 en de laatsten van 1791. 4 Men is echter tot in de laatste jaren der vorige eeuw voortgegaan met het munten van Bataviasche ropijen, hetgeen blijkt uit de daar- van bestaande exemplaren. „ij Ter verduidelijking der wisselingen in de waarde van iedere munt- soort en der onderlinge verhouding op eenig gegeven tijdstip hebben wij het vorenstaande in een tabellarisch overzigt te zamen gevat. Vereemigde O. IL. Comp. — Zilver. 55 1699 — R7OO. 5; | Waarde der munt in Nederlandsch Oost-Indië in, NAMEN k 55 | stuivers (na 4 November 1656 in ligte stuivers.) DER 282 TT MUNTSOORTEN. EREN KS MSN Ea I= ES ESE EES Eg oe SD | er fo 0 Io je ej —! md mí md md rd lam! am! rd md ed | SISLenreaal — |—[60f—f{ 50 | 60 | — | — ||| — lat. 51 Nederl. kroon of leeuwendaalder | 40 | 48 |—|—| 42 | 48 | — | =| | — Dukaton of zilveren it Ge 63 [—|—|— | 63 | 63 | — | 90 [75 |90*) — | —| (*) Namelijk de geklop- ed. N te; de ongestempelde Rijksd., provincie of keizerdaald. | 50 |—/[60|—| 52 | 60 | —|—|— ||| — 825 lat. 51 Brabandsche of kruisdaalder..…| — |—|—|— | 50 [60 | —| — | —[—|— | — lat. 51 Bataviasche kroon ...........…. — Sl 48 — Il | — SGBERISCHSLEOPIJ stent oe ee —_ lele ele 35 [374 Srute gen 6 |—-l—l—| 6 | 61 A | — Dubbele SGUIVEN RN eee ee eee 2 lll 212 A | Sam sE l Foll LIW 15990 — 1S0D. | Be Ne) 4 o (ee) lam! — len} Se) =H 1D 10 le) de} foo) co D= T= D= D= D= D= D= D= (Ed o= T= Ed En | 0 D= Gelk ol Hin had il iel Skim kil ( md AN Man! ueh deter pane 63 [97E — | — 8E) — |— | —| 80 — | — | — | 66 |— | — | — MRAAMSChe reaal... — [elle == el | — | 80 [— Brabandsche of kruisdaalder.…| — |—|— le | — oden EE Brabdukaton ot Philippus. — |= TT |T miesje ‚ Dukaton der V.O. T. Comp... — |—{f—|— | 78 | LOO ij TT Bataviasche ropij............. — Ill — | BE | [38E — BE — | — Soeratsche ropij.-……......... == SS == Ii 30 — | — |98Ì) — IBE — | — Perzische ropij..............…. ee 80 BTB — IE — | Biikofsche ropij...….......-.-. — eee == li == IE — | — EAN ele idee = elst == le — | 60 NEE re. bn end od dn nnb BENNenSulden.. te ij ej ei 0 rit AAR 6 || 6) =| =| — en | | Dubbele stuiver ............…. 2 ll 2 — | 4 mie el nn AN TEEEEESEN Wie le hl ee He ee Se ze EA OE DN A EN LOG EN EE VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE. ONEDELE METALEN. De eerste vermelding van koperen munt, die wij uit den tijd der Oost-Indische Fonpienie aantreffen, dagteekent van 1644. Waar- schijnlijk heeft men vóór dien tijd bij 's Compagnies kassen de A inlandsche en Chinesche of Japansche munt aangenomen. In het gemelde jaar echter trachtte de Regering te voorzien in het, door onophoudelijken uitvoer door Chinezen, voornamelijk van dub- ® bele en enkele stuivers, toenemend gebrek aan zilveren scheidemunt, welk gebrek zoodanig was toegenomen, dat Batavia en ommelanden „van gespecificeerde munt bijna ten eenenmale gepriveerd” waren en onmogelijk voorzien kon worden in de behoeften van Banda, Malakka en Ceilon, die mede grootelijks ontbloot en ontriefd waren van klein geld, terwijl: wr onze inwoners door mankement van kleine munt, zoo vin’t koopen van fruiten enz., alsin 't overvaren der rivier de Chine- „zen voor ’t gebruik hunner praauwen niet minder dan met enkele „stuivers kunnen contenteren, hetgeen met zoo geringe snuisterijen wen kleinen arbeid niet quadreert, de gemeente bezwaarlijk valt en „wij voor overloon taxeren.” De Regering besloot derhalve, zoo spoedig mogelijk, koperen pen- ningen van een halven en een vierden stuiver, die men vertrouwde, dat niet uitgevoerd zouden worden, in genoegzame hoeveelheid om — Batavia, Banda, Malakka en Ceilon te voorzien, te laten aanmaken. Bij plakaat van 19 Augustus 1644 werd goedgevonden, aan wden „ Chinees Conjock, bij exclusie van anderen, specialijk toetestaan dat „ [hij zekere] quantité koperen munt, op ‘tgewigt van een halt en À \ Beret Vereenigde O. 1. Comp. — Onedele Metalen. 57 „een kwart lood Hollandsch, ten valeure van halve en kwart stuivers, „ met impressie van het wapen van Batavia en ’t signaal van WY zal ver- „mogen te formeren.” In het contract, dat deswegen met genoemden Chinees werd aan- gegaan, was ook bepaald, dat hem, uit ’s Compagnies magazijn, zou geleverd worden goed Ongers (Hongaarsch?), Zweedsch of Japansch koper en wel tegen 35 realen de pikol of 120 pond, alsmede dat hij uit elke pikol zou moeten vervaardigen 4.000 halve en 7.000 kwart stuivers, zullende hij het meerdere voor arbeidsloon, onkosten en lac- cage (?) zich mogen toeëigenen. Bij ontvangst van gelden zou men niet genoodzaakt zijn van elke honderd realen meer dan drie realen waarde in die munt aantenemen. Deze munt schijnt nietin voldoende hoeveelheid aangemaakt te zijn of men heeft het aanmaken spoedig gestaakt. Althans in 1658 on- dervond men wederom «groote haspeling en onlusten onder de ingeze- „tenen over het opzetten van ’tklein geld of payement, vermits geen „halve stuivers of minder munt hebben, waardoor in't koopen en „verkoopen van den anderen kunnen komen.” Wel hadden de Heeren XVII beloofd wv kleine munt van halve stui- vers en minder specie” uit Nederland te zenden, maar daar was nog niets van gekomen, en de Regering besloot dus, bij resolutie van 9 November 1658, „om de ingezetenen te accommoderen en weder tot „rust te brengen, bij provisie stukjes getrokken koper te gebruiken „en gangbaar te maken, in zoo verre als de tangen, die op de kust „van Indië, Ceilon en Koromandel worden gemaakt, hebbende aan „ieder eind een klein teeken, om niet gekort of verkleind te kun- „nen worden.” (*) Men schijnt met dezen maatregel verlegen te zijn geweest, daar men hoopte, dat noch de Heeren van de Hooge Regering (de Sta- ten Generaal en de Stadhouder), noch de Heeren Meesters in het Va- (*) Bij Tavernier vindt men een zoodanig Koromandelsch stuk afgebeeld. 58 Vereenigde O. I. Comp. — Onedele Metalen. derland zulks kwalijk zouden nemen, daar de nood drong, verdere À beroerte en tumult onder de gemd moest voorkomen worden, en deze munt toch op geene Europesche geleek. biss EE Deze tangen werden gangbaar verklaard tegen een oortje het stuk 4 of vier op een stuiver, en zouden moeten wegen vier engels. ik | zwaardveger des kasteels Batavia, en, op zijne klagt, dat het Ja- pansch staafkoper, wegens deszelfs brosheid, zeer moeijelijk te be- — werken was, zoodat hij «kwalijk zooveel tangen kon gereed krijgen — „als hier op Batavia vereischt werden, zulks de buiten-Gouvernemen- — „ten om dezelven noodzakelijk zouden moeten verlegen blijven”, be- sloot de Regering, bij resolutie van 28 Mei 1660, de tangen voort- \ aan van tin, op in gewiet van zes engels te laten maken. J De dien tijd schijnen de il Chinesche of Japansche E zoogenaamde pitjes (verbasterd van het tried uead, pities) te Ba- tavia niet alleen gangbaar maar ook aangemaakt te zijn. Men vindt namelijk in de resolutie van 8 April 1664, dat de meester van de _ wapenkamer te dier plaatse zou worden gelast „ weder eene quantiteit” — daarvan te laten maken, vermits er geene meer onder de gemeente 4 gevonden werden en de HADI: van de groentenmarkt geklaagd had, dat hij zonder die munten met de luf niet teregt kon komen. 4 In 1666 ontving de Indische Regering te Batavia, als kargazoen — of lading uit Pegu, over Koromandel, eene factuur Peat kasja’s, waarvan haar 1236/14, stuks op één zwaren stuiver te staan kwamen De steeds meer en meer afnemende voorraad van gereed geld in de Compagnies kas te Batavia, welke door geene toezendingen uit het Vaderland werd gestijfd, deed de Regering, bij resolutie van 6 Mei 1666, besluiten, om deze vreemde munt gangbaar te verklaren en wel tegen 10 stuks op een zwaren stuiver of 480 stuks op een rijksdaalder van 60 liete of 48 zware stuivers. | il De Regering ging er te eer toe over, om zich van deze uitheemsche munt als hare eigene te bedienen, sa de geringe winst, welke an 5 Vereenigde O. L. Comp. — Onedele Metalen. 59 hare aanvoer bestond, waarschijnlijk anderen daarvan zou doen afzien ; omdat deze muntsoort, wegens haar slecht allooi niet gemakkelijk natemaken was, en eindelijk, omdat zij, rond en eenigzins w kloeker” dan duiten zijnde, aan den gemeenen man vermoedelijk beter zou bevallen dan de tangen, waarvan hier boven sprake was. Ook Japansche pitjes of kasja's waren te Batavia gangbaar, echter mede niet in voldoend getal, want in 1697 had men aldaar geen kleiner munt dan stuivers, hetgeen natuurlijk een groot ongerief voor de gemeente was. De Regering besloot daarom, bij resolutie van 7 Junij van dat jaar, 200 kisten kasja's uit Japan te doen komen vom nalhier, als voor dezen, weder gangbaar gemaakt en uitgegeven te „ worden.” Deze schaarschte van kopergeld duurde inmiddels te Batavia lan- ger dan twee jaren voort, want eerst in de maand November of De- eember 1699 kwamen van die bestelling 100 kisten, ieder inhouden- de 19.200 kasja's, die, bij billet van 24 December van dat jaar, even als de kasja's, welke eenige jaren vroeger te Batavia in om- loop waren geweest, tegen tien per zwarèn stuiver, werden gangbaar verklaard. j In Mei 1703 moest de Regering wederom koperen pitjes eischen, vermits deze op nieuw zeldzaam begonnen te worden. Al dit gehaspel schijnt er toe geleid te hebben, dat, in het begin der achttiende eeuw, de Indische Regering met de Heeren XVII in ernstig overleg trad, nopens de middelen om de kopercirculatie te verbeteren. Men mag dit afleiden uit het aangeteekende bij de re- solutie van 27 Maart 1711, dat het „hangende nu Hun Ed*. ge- „dachten omtrent het kopergeld, onnoodig werd geacht meer pitjes „uit Japan te ontbieden, maar dat over het verzoeken van koperen „duiten uit het Vaderland, tegen den tijd der bezending, nader zou „worden gedelibereerd”. De zaak verbeterde echter niet spoedig, want in 1713 vinden wij, dat het kollegie van schepenen te Batavia de tusschenkomst der’ Re- 60 Vereenigde O. 1. Comp. — Onedele Metalen. gering inriep # wegens den toenemenden aanwas der Re e 1 oen en speciaal van Grissee alhier kn ch aa | E „door niet alleen deze kolonie langs hoe meer met [allerlei] soor, — vten [van] vuile, valsche speciën wordt vervuld, maar ook weder „daarentegen van even zoo vele zilveren speciën in waardij door ver- — „ voering ontbloot, tot verarming der kleine lieden.” Ten Ee. ienie werden, bij billet van 27 Julij 1718 ‚ voor E „deze stad en omlanden,’ al de valsche pitjes voor billioen verklaard — 3 en de aanbreng en uitgift van alle pitjes of kasja’s, uitgenomen de — goede Javaansche, verboden, op straffe, niet alleen van verbeurdver „À ) klaring van dezelve, maar ook wv nog tegen de aanbrengers en doleuse — „uitgevers eene ne van tweemaal de waarde van dezelve, gerekend _ „tot tien stuks voor een stuiver, mitsgaders zoodanige verdere cor- „rectie aan den lijve, als bevonden zal worden naar de kwaadaardig= — „heid en obstinaatheid der aanbrengers en wisselaars te behooren.” _ Tevens werd bepaald, dat „niemand gehouden zou zijn in ’t ont — „vangen van eenige gelden, meer dan de nn van Ten schel „gen in goede Japansche pitjes aan te nemen’ De bekenden van dit besluit geschiedde bij gong-slag de ied boden van de En Schepenen en der Chinezen, alsmede door ken- nisgave aan de inlandsehe hoofden der kampongs en der suikermolens _ in de ommelanden van Batavia. ARTS Behalve enkele en dubbele stuivers uit de Nederlandsche provin f ciën en goede koperen Japansche kasja's, die echter langsalle wegen — werden oee vervoerd en verduisterd, bezat men in Neder- landsch-Indië, omstreeks 1723, geen wettig klein geld. Om aan dien uitvoer zoo veel mogelijk een gelijken invoer overtestellen ging de In- dische Regering voort met kopergeld uit Japan te ontbieden, ma in dat land verlangde men evenmin als in Nederlandsch-Indië een belangrijken uitvoer van deze muntsoort, weshalve de Japansche R Vereenigde O. 1. Comp. — Onedele Metalen. 61 gering tot eene verhooging der waarde van hare kasja’s overging, die met een verbod van uitvoer gelijk stond. Deze omstandigheid bragt te weeg, dat de Indische Regering aan de Heeren Bewindhebbers verzocht eene goede hoeveelheid kopergeld naar Indië te zenden, van de soort, welke in Nederland bekend was onder den naam van duit, w waardoor geringe en ook andere men- „schen, aldaar ter markt komende, in dingen van kleine waarde „van elkander kunnen geraken bij wege van afrekening.” Als nu „door de goedheid” van boven gemelde Heeren, eene ze- kere hoeveelheid duiten, in de Hollandsche munt van zuiver rood ko- per gemaakt, te Batavia was aangebragt, werden deze en alle andere duiten uit de Nederlandsche provinciën, bij billet van 13 Junij 1724, tegen vier stuks per stuiver, gangbaar gesteld, onder bepaling, dat een ieder die duiten zou kunnen afhalen bij’s Compagnies kassier, doch “niet meer dan voor één rijksdaalder te gelijk, wv ten-einde dusdanig ade „deze munt van koperen duiten moge vinden haren koers, alzoo men „zulks ten nutte van allen en een ieder heeft noodig geoordeeld.” De gemeente had daar echter niet lang genot van. De Regering meende, dat de uit Nederland gezonden duiten met eenen bijzon- deren stempel moesten zijn geslagen, wtot voorkoming van morserijen „en baatzucht, wijl men, niet zonder reden, beducht was, dat partij „waaghalzen die koperen munt, om hare hooge waarde, clandestien „te dezer plaats zouden aanbrengen.” Om dit te voorkomen werden, bij billet van 18 December 1725, de koperen duiten, «tot nader dispositie der Regering,’ ingetrokken, door gecommitteerden, tegen zilvergeld, drie malen ’sweeks, tot ultimo Januarij 1726, ingewisseld, en ongangbaar verklaard. De proef met Nederlandsche duiten genomen schijnt zich tot de jurisdictie van Batavia bepaald te hebben. In 1726 deed de Oost-Indische Compagnie de eerste koperen munt voor Indië slaan op het gehalte der Hollandsche duiten. Hiervan werd, in hetzelfde jaar, eene bezending gedaan naar Indië, afkomstig 62 Vereenigde O. I. Comp. — Ônedele Metalen. van de provinciale Hollandsche munt, terwijl eene bezending van Zeeuwsche muntslag werd toegezegd (*). Toen echter in het laatst van 1727 die nadere bezending nog niet in Indië was ontvangen, besloot de Regering niet langer te wachten, maar stelde, volgens plakaat van | 18 October, de eerstgenoemde duiten, naar het voorbeeld van 1724, tot gerief der ingezetenen, gangbaar tegen vier per stuiver. Het zijn d deze duiten die tot in het jaar 1859 in Nederlandsch-Indië gangbaar zijn geweest. Deze duiten schijnen echter aanvankelijk, ten minste op Java, niet veel verder dan het ressort van Batavia gangbaar te zijn geweest; al- thans in de resolutie van 13 November 1733 vinden wij aangeteekend: „dat tot dezen tijd de uitgaaf der duiten in de landen van Cheribon „almede niet heeft kunnen worden in trein gebragt, ter zake de ge- vzamenlijke prinsen daarin geen te grooten zin betoonden te heb- „ben, uit inzigt zulks eenige vermindering zou kunnen toebrengen „aan hunne inkomsten, door het missen van het voordeel, hetwelk „door hen met het slaan en distribueren van looden pitjes behaald — n werd.” EE Tien jaren later vinden wij weder eene nieuwe poging omde koper- _ circulatie te verbeteren. De daar over handelende resolutie van 8 December 1743 geeft eenige belangrijke ophelderingen betreffende het toenmalig muntwezen in Indië, waarom wij haar in 't geheel doen volgen. „Wijders door den Heere Gouverneur Generaal aan de Vergades E (*) Tot het doen slaan van deze duiten had de O. I. Compagnie telkens eene magtiging ii noodig van de betrokken Provinciale Staten of andere over de verschillende munthuizen gestelde overheden. Zoo vermogtzijin 1781 eerst duiten op de Geldersche munt laten slaan , | nadat zij daartoe „op den voet en in conformatie van de plakaten van den lande” verlof had — gekregen aan het Hof en de Rekenkamer van Gelre en Zutphen. Zie Register van de Besluiten dier beide collegiën van 16 April 1731. Uit datzelfde register, Dec. Tree blijkt, dat ook uit Keulen duitenplaatjes voor de O. I. Compagnie ter munting in Gel derland werden aangevoerd. AEM ri k Vereenigde O. 1. Comp. — Onedele Metalen. 63 aring vertoond zijnde eenige pitjes, die welgem. Zijn BEdelheid in »’sCompagnies ambachtskwartier (*) van rood koper had laten aanma- „ken, in die grootte en zwaarte, dat zestien dergelijke pitjes in een stui- „ver gaan, en op dezelven nog de plaats gevonden wordt, om hunne „eigenlijke waardein het Nederduitsch aan de eene en Maleisch aan de „andere zijde gesteld, en die munt voorts van hieraf gerekend tot aan „’t eiland Madura gangbaar gemaakt zoude kunnen worden, om daardoor n voornamelijk op Java voortekomen en te beletten de verlegenheid, „waarin de arme ingezetenen om eene kleiner munt dan een duit, „worden gebragt en waarin zij, tot hier toe, geholpen zijn door de „looden pitjes, die de sabandars (f) alom hebben gemaakt, hoewel op neene zeer gebrekkige en voor de ingezetenen lastige wijs, omdat „gemelde pitjes van zoo zachte specie, om de goedkoop, gemaakt vzijnde, miet kunnen resisteren aan de dagelijksche behandeling en ‘walzoo aan stukken en te zoek geraken, ter schade van den gemee- „nen man en enkel tot voordeel daarentegen van dien pachter, daar „het introduceren van eene vaste soort van pitjes of penningen, „bij de Compagnie alhier gemaakt, niet alleen een geaccrediteerd. „werk zal zijn, waarop de gemeene man staat kan maken, maar ook „door de verbeuring der specie, ’t zij dezelven op bovenstaande of „eenige andere manier konden worden gefabriceerd, de voorschreven „pitjes veel duurzamer en ten minste een geheel jaar zullen kunnen „gangbaar zijn, waarna de Compagnie dezelven voor eenen zekeren „prijs zou kunnen inwisselen, om jaarlijks nieuwen onder de gemeen- „te te doen rouleren, met verandering van het merk op dezelven, „tot voorkoming van vervalsching en fraude en het namaken derzel- „ven, alles zonder schade en zelfs nog al tot een zoet voordeel van (*) Volgens Valentijn, IV deel, Beschrijving van Batavia, pag. 237, een groot gevaarte (gebouw) aan de Oostzijde van Batavia en wel ongeveer op het midden dier stad gelegen, waarin allerlei ambachtslieden van de O. 1. Compagnie gehuisvest waren. (f) Inlandsche ontvangers van inkomende en uitgaande regten; ook havenmeesters. 64 Vereenigde O. IL. Comp. — Onedele Metalen. „de Compagnie; — zoo is verstaan: die propositie in alle deelen te am- „plecteren en de benoodigde materialen tot voortgang van dat werk „te laten in gereedheid brengen” slik Het is ons echter niet gebleken, dat deze zaak voortgang heeft ge- had; wij betwijfelen dat zelfs, want uit de resolutie van 22 Decem- ber 1750 blijkt, dat twee jaren te voren de Indische Regering aan de Heeren XVII had verzocht halve duiten te laten munten, waaraan gevolg was gegeven. Bij plakaat van 31 December 1750 werd deze nieuwe munt w bin-_ nen den ganschen omtrek van het koningrijk Jakatra en langs Java” gangbaar verklaard tegen twee stuks per duit. | De aanvoer van deze halve duiten, waarvan op medio 17 54 ter som van f 77.540.— voorhanden was, schijnt de Regering wat ruim te zijn voorgekomen, daar zij, bij resolutie van 20 dier maand, besloot voor f 20.000.— van die munt naar Soerabaja en Grissee te zenden, dezelven met een gaatje te doen doorboren, om te zamen geregen te kunnen worden, ten einde met de Balische pitjes te concurreren. Door eenige in Cochin China gevestigde beambten der Compagnie werd in 1755 berigt, dat zij van den vorst aldaar de vergunming hadden verkregen, om te Batavia te laten stempelen en in Cochin China in te voeren zekere aldaar gangbare munt van gemengd metaal } sapeka (?) genaamd, en wel op de volgende voorwaarden: 1°. dat de Compagnie jaarlijks, volgens een overgezonden monster, naar Cochin China zou overmaken 200.000 kwans (?) gelijk staande met eene waarde van f 600.000, mits daarvan 12°, aan den vorst en bovendien van iedere duizend kwans twintig kwans aan den algemee- nen En in Cochin China betalende; | . dat daarentegen de Compagnie eds bevrijd zode zijn van de Dn der scheepsgeregtigheden, ten bedrage van 8.900 kwans of f 26.700, onder deze voorwaarden nogtans, dat wanneer in 1755 de 12°/, der aan te brengen sapeka's niet zooveel bedroeg, als de be- doelde scheepsgeregtigheden aan den vorst hadden kunnen opbrengen, Vereenigde O. I. Comp. -” Onedele Metalen. 65 de Compagnie het ontbrekende zou einvullen, even als omgekeerd de vorst gehouden zou zijn het meertere terug te geven. Nevens deze reeds verkregene, gun“tuge voorwaarden berigtten nog uit Cochin China teruggekeerde personen, dat de Compagnie, in- dien zij de levering dezer muntsoort op zich nam, geene concurrentie, althans vooreerst niet, te duchten zou hebben. Want aan de Chi- nezen was het‚in Cochin China verboden deze munt aan te maken en aan de Franschen ontbraken daartoe de materialen en eene munt- plaats. Deze laatsten waren echter zoo begeerig om aan het verlangen van den vorst te voldoen, dat zij reeds met groote onkosten deskun- digen in het vak van munten naar Cochin China hadden laten komen. Om al deze redenen en omdat de Compagnie door dat middel 1° steeds den voorrang in de negotie in Cochin China zou hebben, 2° in staat zou zijn, onmiddelijk bij aankomst aldaar van hare schepen, goud, suiker en meer andere producten te laden, op welke zij anders wel drie à vier maanden wachten moest, 3° vele moeijelijkheden zou vermijden met geschenken, ongelden en bedriegerijen in de sapeka’s, eindelijk 4°, om- dat men vermeende, dat op het vervaardigen dezer munten nog al eenig voordeel voor de Compagnie te behalen zou zijn, werd den 24e Junij 1755 in Rade van Indië besloten eene proef daarmede te nemen, te meer omdat men begreep, dat, wanneer die munt in het vervolg bevonden mogt worden voor Cochin China niet geschikt te zijn, zij toch nog altijd met voordeel in Oost Java en op Bali zoude kunnen gebruikt worden. Volgens het overgezonden monster moesten deze munten vervaardigd worden uit eene alliage van koper, lood en tin. Ten overstaan van eenige gecommitteerden werd tot de munting overgegaan, doch alras bleek, dat men eene slechte speculatie was begonnen, waarom bij resolutie van 7 November 1755 besloten werd van deze onderneming geheel aftezien. - In 1757 kwam de Regering op het zonderlinge denkbeeld, om het verwisselen van zilveren munt tegen kopergeld te verbieden, behalve aan den pachter te ‘Batavia van de groentenkramen en winkels. Zij had 10 66 ie ONW Comp. — Onedele Metalen. namelijk v tot Mis groote omst enhiek ” bemerkt » die verried À bruiken,’ welke bij dat verwisstlen te Batavia gepleegd werden, be- staande (nota bene) uit eene agió op het zilver van 10, ja 12°/,. Allerlei bepalingen waren noodzakelijk om dit curieuse besluit uitvoerbaar te maken. Geene twee maanden duurde het echter, of dezelfde Regering moest erkennen, dat haar besluit niet beantwoordde aan het goede en heilzame smaken dat zij daarmede bedoeld had, en dien onge- lukkigen maatregel weder intrekken. kle Tot gerief van de goede ingezetenen en om het zeer toegenomen gebrek aan payement en koperen munt te verhelpen, werd in 1764 — goedgevonden te Batavia duiten te laten slaan, welke aan de ééne zijde in het Nederlandsch en aan de andere in het Maleisch met Ara- bische karakters zouden vertoonen de woorden „ Duyt Java” en daar- onder het jaargetal. Bij plakaat van 9 November van genoemd jaar werden zij, tegen vier op een stuiver, gangbaar verklaard. … Met ampliatie van een verbod, bij plakaat van 13 Maart 1765, op — den aanvoer te Batavia van gesnoeid of versleten payement (kleine _ zilveren munt) werd, bij advertissement van 31 Januarij 1769, hetaan- _ brengen van alle soorten van kepings of pitjes, zoowel te Bataviaals — op Java's Oostkust, Cheribon en Bantam, op straffe van confiscatie, « zonder vorm van proces, verboden. Dit verbod trad onmiddelijk in _ werking ten opzigte van de Palembangsche pitjes; Chinesche en Ja- pansche mogten nog aangebragt worden tot primo Januarij 1770. De aanvoer van duiten uit Nederland schijnt, zoo als reeds uit het — munten van duiten te Batavia in 1764 is optemaken, op den duur niet _ voldoende geweest te zijn, daar op nieuw, bij de resolutie van 18 Fe- 4 bruarij 1783, werd besloten, den essaijeur de Warem, op zijn aan- bod, te magtigen tot het slaan, voor eigen rekening, van koperen _ teel ter zwaarte van 1/g reaal ieder, bestempeld, even als de duiten 3 van 17 64, aan de eene zijde in het Nederlandsch en aan de tegen- zijde in het Maleisch met de woorden „Duyt Java” en het jaargetal — 1783 daar onder, om vervolgens, tegen 841/3 rijksdaalders de 18.000 N Vereenigde O. I. Comp. — Onedele. Metalen. 67 stuks, aan de Compagnie geleverd en door de Regering gangbaar ver- klaard te worden tegen den koers der Nederlandsche duiten. De essaijeur de Warem. bleef echter nalatig in zijne verpligtingen, waarom de Regering, bij resolutie van 20 Junij 1783, de hem ver- leende magtiging introk en, bij resolutie van 28 November daaraan- volgende, „tot gerief van de Bataviasche gemeente,” besloot zooda- nige duiten zelf te munten, die, bij billet van 1 December 1783, werden gangbaar verklaard. In datzelfde jaar 1783 werden koperen twee-stuiverstukken geslagen, waaromtrent wij echter geene beschei- __ den hebben gevonden. Met den achteruitgang der zaken van de Compagnie schijnt ook nog slechter dan vroeger in de geldeireulatie te zijn voorzien. De Indische Regering erlangde dientengevolge in 1796 de speciale toestemming der Hoog Edele Heeren Commissarissen Generaal over geheel Ne- derlandsch Indië en Kaap de Goede Hoop, Mr. 5. U. Nederburgh en S. H. Frijkenius, om koperen en tinnen munt aan te maken, waarop zij, bij publicatie van 26 Mei van genoemd jaar, bekend stelde, dat de nieuwe koperen munten zouden bestaan uit gekapte stukken Japansch koper (zoogenaamde bonken) ter zwaarte van 11/2 en 3 lood, waarop gestempeld zou worden aan de eene zijde het cijfer der waarde (vier duiten voor de bonken van 11/9 lood en acht duiten voor die van 8 lood) en aan de andere zijde het jaartal. De tinnen munten zouden bestaan uit duiten naar het formaat der koperen duiten, elk stuk ter zwaarte van twee koperen duiten, en bestempeld aan de eene zijde met het merk \ en aan de andere zijde met het woord Dut, terwijl zij van een gaatje zouden voorzien worden, om aan draden te kun- nen worden geregen. Deze noodmunten werden gangbaar verklaard in Batavia en ressort, Java, Cheribon en Bantam. Baatzuchtige lieden begonnen echter weldra deze tinnen duiten na- temaken, hetgeen nog in tijds ontdekt werd, voor dat deze valsche duiten van ’s Compagnies wege uitgegeven waren. Ter voorkoming van schadelijke en nadeelige gevolgen, welke dit straf baar „gedoente” 68 Vereenigde O. T. Comp. — Onedele Metalen. zoowel aan de Compagnie als aan de goede gemeente zou 5 | Benaming. en E Voorzijde. Keerzijde. SE EN EE 8 : 5 zE 5 ze Ei ze >) 9 ‘AT | 8 Stuk of Reaal P P | Een met lofwerk versierd | Het gekroonde wapen- van achten. (apen: waarvan de | schild van Zeeland tus- kwartieren bestaan uit de | schen 8... R(eaal) wapens der ridderschap en | Daarom: luetor. ef. emergo. stemhebbende steden van | [ik worstel en kom boven]. Zeeland. Daarom: mone. | ‚ (ta) arg. (entea) ordi. (num) | Zeelandiae. [zilveren munt ‚der Staten van Zeeland]. ® | | ‚Boven: het muntteeken | \{burgt) van Middelburg. | De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Rr | ss @ SE « Sen Benaming. ZE jn E @ je) Dubbele fsi) | Java dukaat. | Java dukaat. 4.35 à 4.35 [Nederlandsche dukaat. 1E Twee dub-| 22.512 Pe * {bele ropij. BR Datbeleroni.| 11.256 Ropij. 5.628 Gehalte. 0.756 0.882 0,833 U u Vereenigde Oost-Indische Compagme. (1602—1799). Goud, geslagen in Indië. 99 ee | Voorzijde. | | Keerzijde. (derhammin Kompani we- landawi = munt van de Hollandsche Compagnie]. Onder en boven de inserip- tie eene touwstrik. Als no. 8, doeh zonder touwstrik, De gewone type van den Nederlandschen dukaat, doch geklopt met het woord et [Djawa = Java]. Als no. 8. Als no. 8. Als no. 8. lila djazirat Djawa al-ha- bir= voor het eiland groot Java]. Boven: een haan. Onder: het jaartal in een versierd vak. Als no. 8, doeh boven eene ster en onder het jaar- tal zonder versierd vak. De gewone type van den Nederlandschen. dukaat. Als no. 8. Als no. 8. Als no. 8. Ophelderingen. Van 1746. De beteekenis van den haan op de keerzijde is geheel onbekend. Het op- schrift is Arabisch. Van 1745. Van dit jaar zijn ons twee stempels be- kend. Van 1765, 1782, 1785, U Aen OB, Zie omtrent het. gehalte van die van 1782 blz. 16. 100 Doorloopend nummer. waarop over t gehandeld Bladzijde, deze mun wordt. iks Benaming. Vereemgde Oost-Indische Compagnie. (1602—1799). Zilver, geslagen in Nederland. Voorzijde. Gehalte. Keerzijde. en Ke) 14 54 Dukaton. Drie-gulden 32.4 (gemidd.) 31.8 (gemidd.) 0.941 Een geharnast ruiter met uitgetogen zwaard, waar- onder het wapen der pro- vincie, waarin de munt geslagen is. Rondom : mou: (eta) foed; (eratae) belg: (lae) pros (vincia) Holl: (andia) dx wsum Societ: (atis) Zud: (icae) Orient. (alis) [eudi jussit] [munt van de Vereenigde Neder- landen: de provincie Hol- land [heeft deze] ten ge- ‚« | bruike van de Oost Indi- sche Compagnie doenslaan ). 77 De gehelmde Nederland- sche maagd, rustende met de linker arm op den bijbel, die op een altaar staat; in de regter hand houdt zij eene speer met den. vrijheids- hoed. Omschrift: hac niti- mur hone tuemur [op hem (bijbel) steunen wij, hem (vrijheidshoed) verdedigen wijl. Onder: het jaartal, De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen, Het gekroonde wapen | der Vereenigde Nederlan- | v: den met twee leeuwen als | schildhouders. Boven: het | jaartal. Onder: Ki in lof- | 1 werk gevat. Rondom: con- cordia res parvae crescunt [door eendragt ontwikke- len zich kleine zaken |. Het gekroonde wapen der Vereenigde Nederlan- den, zonder schildhouders, tusschen 8... GL, Ouder: 3e in lofwerk gevat. Rondom: mo: (neta) arg: (entea) ord: (inum) foe; (deratae) belg: (iae) west f: (risia) [cudi jussit} [zilve- ren munt van de staten der Vereenigde Nederlanden: (de provincie) West-Fries- land (heeft deze doen slaan) ]. ali Nd Vereenigde Oost-Indische Compagnie. 101 (1602— 1799). Zilver, geslagen in Nederland. bij no. 14. Zeeland: van 1790, 1791 (drie stempels, waarvan eene heeft teumur in plaats van twemur). West- Friesland: van 1786 (twee stempels), 1787. Gelderland: van 1786, 1791, Utrecht: van 1786, tal boven of bezijden de kroon van het wapenschild. 5 … Lb) 4 ui © Benaming. DE 5 Voorzijde. Keerzijde, Ophelderingen. EI @) Ez © (de) Gulden 10.38 0.917 | Als no. 14. Als no. 14 maar met | Voor het omschrift der keer- (gemidd). Ld GL of G. Alleen | zijde en de muntteekens zie ; bij no. 14. die van Utrecht hebben ER REETL van 1789, 1790, niet in een versierd vak. [1791. West-Friesland: van 1786 (twee stempels), 1787. Gelderland: van 1786, 1790. Utrecht: van 1786 (twee stempels), 1790. WSE Tien-stuiver- 5, # Als no. “14, maar zon- a J Voor het omschrift der keer- [_ stuk. (gemidd.) der jaartal. ú nd De Bei ie zijde en de muntteekens zie | Dat De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der EN E52 5 sad ‚© SIE. iet 5 SE ©, El IJ E E De Benaming. ETD E Voorzijde. ESE PE 6) © 5 s z SEE © ISS | 5) | o | S 0 A lA?® 17 24 Bataviasche P eik Een zwaard met eene kroon. ‚krans (het wapen van Ba- tavia). Daarom: Bataviae el anno 1645. Onder en boven lofwerk. 18 25 Halve id. P Als no. 17, maar met Bg- tavia anno 1645. 19 7 Vierde id. P P . Als no. 17. opteer Betriete | EE end dS ops zc . Ä en (Derhammin kompani welan= dawi munt van de Hol- landsche Compagnie). Pa- relrand. platen. Koorrjde. zak f À ik Bi | Het cijfer Lan (ven: 48. St. lofwerk. Als no. 17, maar met 24 / St. Als no. 17, maar ea Rr St. „Le 1 anas en al ha= bir = voor het eiland groot- Java). Boven: eene roset van zeven punten. Onder het jaartal. Parelrand. Á | Vereenigde Oost-Indische Compugnie. 103 (1602—1799). Onedele metalen, geslagen in Nederland. SE E | SE A. BE 5 | Benaming. Bar Z Voorzijde, Keerzijde. Ophelderingen. SEE 0E = el IE 5 38 3 Ak: | | I Ee, 61 Duit. 2-15tot2.8 koper. Het gekroonde provinciale W Boven; het munt- |___De muntteekens zijn: voor wapen. Die van Utrecht hebben twee leeuwen als schildhouders. De Zeeuw- sche van 1727, 17/28 en 1729 hebben het randschrift teeken tusschen twee pun- ten, behalve op de Zeeuw- sche en West-Friesche, waarop twee sterren voor- komen, Holland eene roos of vijf bla- dige bloem (Dordrecht); voor Zeeland: eene burgt (Middelburg). voor West-Friesland: eene luctor et emergo [ìk worstel en kom boven]. De Gel- dersche van 1732 in Deo sp. (es) nos. (tra) [op God is onze hope]; van latere jaren | 7 hebben de spreuk voluit. kt schuitmet mast (Medemblik), een raap (teeken vân den muntmeester Knol), een haan, eene ster. voor Gelderland: een ko- renaar, een vos, een boom. voor Utrecht: het provin- ciale wapen. Betreffende de Jaren, zie bijlage. Als no. 21. A Halve id, [0.9totl4| u Als no. 21, maardievan | Als no. 21. De Zeeuw- Zeeland alle zonder rand- schrift. De Geldersche van af 1788 hebben de spreuk sche en de Geldersche heb- ben het muntteeken tus- schen twee sterren. voluit: ip Deo est spes nos- tra [op God is onze hope] En P: nnn en fe ee (end lo En De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Benaming deze munt gehandeld wordt. Bladzijde, waarop over Onedele metalen, vervaardigd in Indië. Gewigt in Ned. wigtjes Metaal. Vereenigde Oost-Indische Co mpagnie. (1602 — 1799). || Doorloopend nummer. 25 67 Twee stuiver stuk (rond). 24 7 Idem (bonk) 25 69 | Stuiver (rond) 26| 67 | Idem (bonk) 21 56 | Halvestuiver (rond) 28 57 _|Vierde stuiver (rond) 29 | G6—67 Duit 30} 67 7 26.5 | Koper Ki (Generale Vereenig- | 46. 32 7 16.5 7 (ook van geel koper). 23.16 | Koper dell, Als 2 kope- ren duiten. Rn, Voorzijde. Keerzijde. G de Oost-Indische Compag- pagnie) tusschen twee ro-, setten van vier punten. Onder: 2. S. Parelrand tus- schen twee streepen. 2: S: in een vierkant van punten. Java. Boven: eene ster. Onder het jaartal en eene strik. Parelrand. Als no. 24, maar met ghlsje Het zwaard van het wa- pend van Batavia zonder krans. Rondom, tusschen eene gladde en eene parel- rand: Batavia. anno. 1644. Als no. 27. Duyt Javas. Onder: het jaartal. B Kij (Vereenigde Oost- Indische Compagnie: Ba- tavia). De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Het jaartal. Boven: eene | Va roset van vier punten. On- der: twee krullen met eeni- | ge stippen. Parelrand tus- | schen twee streepen. Het jaartal in een vier- kant van punten. 1: St. Boven: eene ster. Onder: eene strik. Parel- rand. Als no. 24. 3 Boven: £St, Glad- | _ de rand. Als no. 27, maar met £ St. „ie sd (Doewit Dja- Di Onder: het Christelij- ke jaartal in Arabische cijfers. Bataafsche Republiek. | (1800—1806/7). ren Goud, geslagen in Indië. deld || « ‘ EE | 6 as & 603 5 sle PE We „5 BE 5 | Benaming. Te 5 Voorzijde. Keerzijde. SEE „Ee 8 8 2 ER 5 ss 70 Java ropij. 7.8 | 0.792 al PE DAL 0.876 | [derhammin Kompani we- landawi = munt van de Hollandsche Compagnie |. Onder en boven: eene touwstrik. [dla djuzirat Djawa al-kabir =voor heteiland groot Java]. Boven: het jaartal in een versierd vak, met de letter enke d De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Gt Ophelderingen. Van 1801, 1802 en 1807. De letters der opschriften zijn zeer slecht gevormd. De letter Z op de keerzijde is het initiaal van dên muntmeester en essaijeur te Soerabaja, Johan Anthonij Zwekkert. Hoewel de O. I. Compag- nie had opgehouden te be- staan, vindt men toch haren naam, zoowel op deze en an- dere munten, als in staats- stukken uit dien tijd. EEA 106 Benaming. se 5 25 ES © rs Sed ses dl ses ro S 5 El Es © © =| 5 SaF eI&E En NN OD E38 A lz?s 82| 70 BR} 7 34 v 35 W 36 7 Gulden. Halve idem. Vierde idem. Achtste id. Zestiende id. 10.5 53 2,6 1.3 0,5 Gewiet in Ned. wigtjes. Dd pj Gehalte. 0,917 | Een zeilend schip. Daar- |_Hetgekroonde wapen van om: Zndiae Batavorum (Ba- | Nederland tusschen 1... _G (ulden). Daarom : mo :(ne- i/4 IÁ V/A taafsch Indië). Onder in den rand: (1802). Als no. 32. Als mo: 32) Als no. 32. Als no. 32. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. ta) arg: (entea) ord: (inumi) Joed; (eratae) belg: (iae) | hol: (landia) [cudì jussit)) = Zilveren munt van de | vor Staten der Vereenigde Ne- | de derlanden [de provincie] Holland [heeft dezen doen | slaan]. Boven: eene ster. | Als no. 32, maar met SOE o Als no. 32, maar met ….. . E La Ged N ä Als no. 32, maar at gansjes . Als no. 32, maar met | Ze «-…. G. en zonder rand | versch aan de binnenzijde van het | meld. omschrift. Bataafsche Republiek. 107 (1800—1806/7). Zilver, hi in Indië. - en og kel Il Sd Kb) k 25 es Ë 8 8 En 5 Benaming. Dn E Voorzijde. Keerzijde, Ophelderingen. eld @ EE K [AS ee ' iasch: 11.42 0.6 Van 1800, 1801, 1804 71 wen e sla, en od a Eje Ee, an el riathamimd Kompani we- Erne at Djawaal-kabir| De letters der opschriften landawi = munt van de | =voor het eiland groot Ja- | zijn zeer slecht gevormd. Hollandsche Compagnie]. [va]. Boven: een klaver-| Over de letter Z, zie bij | blad. Onder: het jaartal | no. 31. boven de letter Z. De ropijen van 1805 en 1806 zijn grooter, maar dun- ner dan die van vroegere ja- f ren. In hunne opschriften zijn de volgende gedeeltelijk foutive spellingen: voorzijde 5) AAI) sies (at-Kom- pani al-welandawt) ; keerzijde | Jee voor s) (da). „ Halve idem. |1l5stui- 9$pen-| Als no. 37a. Als no. 37a. Van 1805 en 1806. ver. | ning. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. 108 Doorloopend nummer. Sr) le) 40 41 42 43 44 over deld p gehan Bladzijde, waaro deze munt wordt. It Ke) Benaming. Duit. id, id, id, Halve duit. id. Onedele metalen, geslagen in Nederland. Gewigt in Ned. wigtjes 3.1 | koper. | Het wapen van Neder- | Zudie Batav. (orum)[Ba-| Van 18 , land tusschen 5... -4 | taafsch Indië] Boven: eene | ons niet mog gemidd. ri 1.6 gemidd. V4 Metaal. Bataafsche Republiek. (1800—1806/7). Voorzijde. Keerzijde. Daar onder: G. Het wapen van de pro- vincie Holland. Het wapen van de pro- vincie Gelderland. Daarom in. deo. est. spes. nostra. [op God is onze hoop]. Het wapen van de pro- vincie Overijssel tusschen Daten: Daaronder: G: Rondom: vigilate et org- te [waakt en bidt]. Het wapen van Neder- land’ tusschen” Deens Daaronder: G. Het wapen van de pro- vincie Holland, De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen een 02 tot 1 G beteekenis van ster. Onder: het jaartal. [king 5146 te | tdekken. kan toch niet beteekenen, vijf van deze munten gelijk zouden zijn in waarde aan Wíe gulden (no. 36), die aanw: kelijk weder gelijk was 13 stuiver : want, vermi 39 immer als duit is geb zoude men alsdan een st krijgen van minder d duiten. \ Van 1802 tot 1804. over het muntteeken bij no, 21. Ë 4 Boven: eene vijf bla- dige bloem. tusschen twee punten, Onder: het jaar- tal. Van 1802 tot 1806. over het muntteeken bij 21. Eenigen hebben de 1085 voor 1805. Van 1803—1805, 180 overde uitdrukking 5. bij no. 39: het munttee een arend (Deventer). vam pr Van 1802 tot 1807. omtrent de uitdrukkime bij no. 39. Zie ook bij no. qe Boven : eene koren- aar tusschen twee sterren. Ouder: het jaartal. Indie Batuv. (orum) [Ba- taafsch Indië). Boven: een adelaar. Onder het jaartal. Indie Batav. (orum) [Ba- taafsch Indië]. Boven :eene ster. Onder: het jaartal. Ki Boven: eene vijf- | Van 1802. bladige bloem tusschen| Zie over het muntt twee punten. Onder het | bij no. 21, sy jaartal. | Bataafsche Republiek. 109 (1800 — 1806/71). Onedele metalen, geslagen in Indië. Els 858 rö : } z es cp] EN NEE | S= @Ò GS » E 2 SE Benaming. ae Z Voorzijde, Keerzijde, Ophelderingen: AlS5E BE | 5 nd 5 EEE 5 nn 8 45 73 | Achtstuivers{ 157,5 |koper.| STV binnen eene cirkel | Als de voorzijde. Van 1803. (bonk). van punten. Aan het andere einde der staaf : het jaartal met eene door eene streep afgescheidene ster daarboven, binnen eene cirkel van punten, 7 Tweestuivers| 33.5 Pi Het jaartal in eene cir-| 2 S. im een vierkant van | Van 1800, 1801, 1802; (bonk). kel van punten. punten. 1804, 1807. ” Stuiver (bonk). 18.0 u Als no. 46. Als no. 46, maar met | Van 1801, 1802, 1803, à Tes: 1804, 1805, 1807. 22.0 v__ {Stuiver (rond). 16.5 ore Als no. 25. Als no. 25, |_ Van 1800, 1801. E geel ko- per). | u Halve stuiver 5.5 1 Als no. 46, Als no. 46, maar met £S. | Van 1804, (bonk), 74 Duit, 2.5 „ Java. Boven: eene ster. Kv Boven: eene ster, Van 1806 en 1807. Er Onder: het jaartal. bestaan ook van deze mun- ten van 1808 en 1809, die alzoo onder een volgend be= stuur zijn geslagen, Het tee= & ken WE is op deze laatsten zeer oneigenaardig. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Doorloopend nummer: f Or [en] os > om rt a © DA if 8 © 43 vi Ss bs oe RIO, EF 5 | Benaming. En ade et el Ee =S zE NS @ EE 2 AA rg 5 Voorzijde. Gehalte. 76 | Bataviasche | 12.54 [0.917 ropij. 7 Halve id. Koningrijk Holland en Fransch Keizerrijk, 111 (1807 — 1811). | Onedele metalen, geslagen in Huropa. | EE 63 sl E A S 5 ERS E: B … 5 | Benaming. Len Be Voorzijde. Keerzijde. Ophelderingen. SEE EE zi m8 E rd ien Duit. 3.1 |koper.| Als no. 839: Als no. 39. Van 1808. \ emidd. : BBN 7 Halve id. 1.6 7 Als no. 43. Als no. 43. Van 1808—1810. | ‚ gemidd. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Oncle metalen; geslagen in Indië. (1807 — 181 5 : DOO es) ile de sl 58 bel slaa Ke) î 5 o 8 Z 2 p=) holen! u Deel es Ee ELSA ES E\ES5 | Benaming. | 25 | 8 | Voorzijde. | Keerzijde. Vl SE k hei) er ä B, 5 ee >, er = el Es | :=8 = TE NS © sa) oo [TS NS | @) | © | S 0 =S 54| 77 | Tweestuiver| 415 pee Het jaartal in een vier-| 2 S. in een vier jerant ee (bonk). kant van punten. punten, htc 55| 76 |Stuiver(bonk).| 20.5 Pi Als no. 54. 1 S. in een vierkant van | punten. 56 77 Id: (rond). 8.6 n Java. Boven: eenester. | L. N. [Lodewijk Napo-| Van gemidd. Onder: het jaartal; daar- | leon] ineen gestrengeld ter Z onder Z. tusschen l.... St. Boven; | eene ster. Getande rand. A 57 „ Halve id. 43 IJ Als no. 56. Als no. Ge, maar mand | (rond). gemidd., Tite tan baseren pie, Duit. 2.3 u Als no. 50. - Als no. 50. — gemidd, 59 v Id. / ” Als no. 50. L. N. [Lodewijk brad leon) Boven; eene ster. 60 7 Id. v „ Als no. 50, maar onder | L. N. [Lodewijk Napo- a-b. het jaartal: Z. leon) ineengestrengeld. Boven: eene ster, 61 # Halve id, 1,2 Als no. 43. Als no. 43. gemidd. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen: y Britsch Bestuur. (1811 — 1816). Goud, geslagen in Indië. E= elks} r5 8 | ä © CNE is ps 5 0 5 (2) @ mj | S WT Ô ne EZ & a | F… 5 | Benaming. ee E Voorzijde. K: a [| . Eend A 0 Ale5E SS 5 0 | o |:>8 2 ir NN ke») Bes n A |A 62| 81 Java-ropij. P P |De a; pij Fan en Uh on a an on a n Bam (eempniingglisjasa ing soerapringgd=—= Engel- sche Compagnie, gemaakt te Soerabaja). Boven : het jaartal in gewone Euro- pesclie cijfers. Onder: het jaartal volgens de Javaan- sche tijdrekening in Ja- vaansche cijferletters. La- ger: Z. 63 7 Halve id. ? f De cijfers in de eerste kolom komeu overeen met die der platen. hd 3 | 8 Kk 118 Ophelderingen. Keerzijde. veins als AE « ° ° . Ökan (sekah _kompani _hinglis dzarb deri djazirah djawa, sanah.,... == geld van de Engelsche Compagnie, munt van het eiland Java , jaar …..) Het jaartal vol- gens de Hedjira in Ara- bische cijfers. Van 1813—1816. Zie over de letter Z bij no. 31. Slechts genoemd door Marsden , Numismata Orien- talia Illustrata, II, 813. 16 114 | Britsch Bestuur. (1811 — 1816). Zilver, geslagen in Indië. f BIES || 563 zi | SO 2 © Be 4 : SEE B lS E E … 5 | Benaming. EEE E Voorzijde. Keerzijde. alSZE EE 8 e [SE E eN KS Ce) SIEN Ee AlAs EAN HO OBE BELIEN BEER DRA Een An 64 | 83 | Java-ropij en gi tot | 0.917 baj aen ard AAG» A NL zon | jn tan (kempni ing- ze Dn Bh, Ben glis jasa ing soerapring- f ee | ga Engelsche Compag- = nie, gemaakt te Soerabaja). | (sekah kompani he | | Boven: eene vijfbladige | dearb deri djazirah djawa, bloem. Onder: het jaartal | sazah.... — geld van de | in Javaansche cijferletters , Engelsche Compagnie voor | volgens de Javaansche tijd- | het eiland Java, jaar... …) | rekening. Lager: 4. | | stempe | hebben | | | DN | | Ì | nd | | | | | | ig | | | | denn 65 | v Halve id. 62 Ln | Als no. 64. Als no. 64. | EE | | k De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Britsch Bestuur. (1811—1816). 115 _ De cijfers in de eerste kolom komen Keerzijde. Ophelderingen. it). Lager; eene vierbla- dige blaem tusschen twee sterren, overeen met die der platen, Java. Boven: eene ster. Van 18129—1815. Zie over Onder: het jaartal. Lager; | de letter 4 bij no. 31. Z. Gestreepte rand. Äls no. 66. Als no. 67, maar zonder rand. 1 tusschen twee punten. Onder: Doit. Lager: Java. | Het cijfer 1, tusschen twee vijfbladige bloemen. Daaronder: sd (voor Ley) = doeit) met drie schuine punten boven de Een schild, an Wd (doei matsrif — marktduit). Het geheele veld wordt ingenomen door eene bloem binnen eene parelrand. Eene vierbladige bloem twee sterren. Daaronder: terra (1228 — 1813). Lager: eene halve bloemenkrans. tusschen. E e 05 Onedele metalen, geslagen vn Indië. löss 8 62 ke ENNE £ BE ses 4.8 5) El E 5 = | Benaming. daten S Voorzijde. raldsF „NE a IES Ad EIS 5 Y ie} S 0 RE m9 8 84 Stuiver 125 | Koperj Fen hartvormig schild, gemidd waarin B 1, gescheiden C door twee schuine stree- | pen. Boven: B, makende deze letters uit de initia- len van British United. Bast India Company. Het schild staat tusschen 1... St. Gestreepte rand. 7 Halve id. 5.0 77 Als no. 66, maar met gemidd. Boeven r Duit. 2.5 IJ Als no. 67, maar zonder gemidd waardebepaling en rand. 7 u 5.7 Tin. Eene groote V tusschen B....C. Boven: I (Uxit- ed Hast India Company) Onder: het jaartal. 7 7 1.9tot|Koper| Pene figuur als eene H 2.65 waaijer met negen punten, versierd met eenige stree- | pen en stippen. Daar- onder het jaartal frtv (1227 — 1812/13). 7 z tot Isler ow Een schild, waarop de jaartallen 1813 trra (1228). „ „ „ 7, Een hartvormig schild, waarboven 4. Daarin: heerd) ET) doet. Iern _ \1228. 5 v | 5 rr I tusschen twee sterren. Daaronder: wands (doe- | waarop ff Van 1811—1815. Van 18111814. Van 1813 en 1814, Omtrent deze munten heb- ben wij geene bescheiden gevonden. Het is daarom te meer waarschijnlijk, dat zij zijn van inlandschen munt- slag met eene zwakke na- bootsing van de Engelsche type. Het aantal in Indië door inlanders vervaardigde valsche duiten van allerlei stempel is zeer groot. Wij hebben het niet de moeite waard geacht deze alle te be- schrijven en aftebeelden. 116 Nederlandsch Indisch Gouvernement. (1816—1861). Zilver, geslagen in Nederland. ses | | El Os el 5 we alss ö Be 5 | S apt € En == = we ee AlEsS Benaming. ED E Voorzijde. Keerzijde. alsde RS ES oo Ee Û 25 5 dE 5 Alas An 89 Gulden, 10.766 | 0.893 | Beeldtenis van Koning| Het gekroonde wapen (1821) \(1821) Willem IL. Daarom: Wil-| van Nederland zonder | 10.00 | 0.945 | lem Koning der Ned. G.H. | schildhouders tusschen 1 | | (1839) ((1839) | 7. ZL. Onder de beeldte-| .…..G. Daarom: Munt nis een liggend onklaar | war het Koningrijk der Ne- | en In de afsnede van | derlanden. Boven: het de beeldtenis de naam van | jaartal. Onder het wapen: den graveur Michaud. Nederl. Indie. Als munt- teekens bezijden, onder aan het wapen, regts: een Mer- eurlusstaf (Utrecht); links: eene brandende fakkel. 75 v Halve id. 5.38 Vi Als no. 74, maar zonder | Twee palmtakken van on- anker. In de afsnede van | deren verbonden door eene de beeldtenis de naam van | strik. Daarboven: Neder- den graveur van der Kel- | landsch Indie. Binnen de len. palmtakken : Halve gulden. Daaronder: het jaartal tus- schen een Mercuriusstaf en eene brandende fakkel. 76 7 | Vierde id. 3.05 P Als no. 75, Als no. 75, maar met Kwart gulden. 71 | 89-90 id, id. 3.18 0.720 |_Het gekroonde wapen van| Eene zevenpuntige ster, Nederland zonder schild- in AAR lee ee „houders tusschen £....G. nen BEN (saperampat _roepiah Onder: het jaartal. Boven: B) Nederl. Indie, Bezijden | Cen Vet de gulden). Tus- onder aan het, wapen, regts, schen de punten van dester: een Mercuriusstaf, links | a5(ezeramg op Auug\ s4- | eene degen. prapat roepiah). 78 rr Tiende id. 1829 u Als no. 77, maar met | Eene cirkel, waar binnen 56. Ki) EUN) Äw (saper- poeloh roepiah — een tien- de gulden). Rondom: ax arn mm AN d u HOIee ” Ùraurz\ (saparasepoeloeh _roepiah) Boven: eene ster. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Oving. Van 1821, 1822 1840. Die van de beide laa’ genoemde jaren hebben en lelie (teeken van meester Suermondt van de fakkel (teeken muntmeester Poelman) Van 1826 en 1834, Van 1826, 1840. Het gewigt en g, dezer munt is bepaald b Koninklijk besluit var Februarij 1826, 1. US heim, waarvan wij uit aard der zaak geene hebben kunnen nemen. N. 1. Staatsblad 1839, no Van 1854, 1855, 185 1858. Van 1855, 1858. 1827, 1856, _ Nederlandsch Indisch Gouvernement. 117 (1816—1861). ä Zilver, geslagen in Nederland. 0.61 0.720 | Als no. 77, maar met | Als no. 77, maar met G gulden. Ge AD es ji (saperdoewapoelohroepiah=—=, 3 | een twintigste gulden) en ang neg ng nj rug | (separarongpoeloeh roepiak. | | EE | 5-5 | | 5 | | ai | © Ien 5 8 2 | | E…5 | Benaming. Ee EE Voorzijde. Keerzijde. | Ophelderingen. ets Ie @ Í 5 8 2 | 5 z jes} | ! El BER | | 52 | | | 9 | 89-—90 Twintigste Van 1855. 118 Nederlandsch Indisch Gouvernement. (1816—1861). Onedele metalen, geslagen ll eee, E65 el ARE Ze |E is EE: B |E 5 | Benaming. | 5 8 Voorzijde. 25E „or zi o [58 E ES @ SEE ® Alas 50 | 90 \Halve stuiver. 63 Koper Het gekroonde wapen- | schild van Nederland, zon- | der schildhouders, tus- | Scheme el er St. | Slee 125 cent-stuk. | 12.45 7 Het gekroonde Neder- | landsehe wapenschild tus- | schen het jaartal. Beneden, | ter zijde van het schild, resets een Mercuriusstaf, links eene degen, alles binnen een parelrand. Bo- ven: Nederlandsch Indie. Onder: 2} cent. | | “ 82\ — |[Vierdestuiver, 3.1 # Als no. 80, maar met 4... | gemidd. St. | 53 92 { __Cent. 4.75 „ Als no. 81, onder het | | wapen: l cent. | | | | | | 84! 92 Duit. Pi Als no. 39. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. in Nederland. Keerzijde. Nederl. Indie. Boven: eene ster. Onder: S. Binnen een parelrand : (saperampatpoeloh roepiah — één veertigste van een gulden) Omschrift: anar nn nan af az mj ai auunz \ (saparapatangpoeloeh roe- piah). Boven: eene roset. Als no. 80. Ì Binnen een parelrand; KAN ) ue Baud (ank toes roepiah — één hon- derdste van een gulden) Omschriff: on IN GN AN NY) Boor (saparasatoes roepiah). Boven: eene ro- set. Als no. 39, doch onder het jaartal de letter H. Nederlandsch Indisch Gouvernement. 119 (1816—1861). Onedele metalen, geslagen in Nederland. | ok! | | | En NE | 5 | 55 Ak | SD ar sl z jn 5 Benaming. Ra Te 5 Voorzijde. Keerzijde. Ophelderingen. B El E DE A | 5e Eed ER EE | — Achtste stui- 1.5 |Koper., Als no. 80, maar met | Als no. 80. Van 1822-1826. | ver. gemidd. EEE St. 92 Halve cent. | 9.45 7 Als no. 81, doch onder | Binnen een pareirand:| Van 18551860. Overi- het wapen: & cent, KAD) uil, ya gens als bij no. 81. (superdoewaratoes roepiah=—= één twee honderdste van een gulden). Omschrift : an | aam agen ap Tj aang | (sapararongatoes roepiah). B — Halve duit. | 115 Als no. 43. Als no. 43, doch onder| Als bij no. 84. gemidd. ‚het jaartal de letter H. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. 120 Nederlandsch Indisch vormd (1816—1861) Onedele metalen, geslagen in Indie. | RE kollkel Re slag E ses is AIS 28 E: Be 5 | Benaming. Bn S Voorzijde. Keerzijde. @ Ie. ksb} alge WE Sd 5 EE 5 SM EEIS 88 91 live nen Koper. 2 St. in een vierkant. | Het jaartal in een vier- | stuk (bonk). kant. 89 | IJ He stuiver ” 1 St. in een vierkant. Als no. 88. | (bonk). 90 — | Idem (rond).| 5.6 ge- / Het gekroonde wapen-| Zudiae Batav (orum). Bo- : é midd. schild van Nederland, zon- | ven: eene zesbladige bloem ‚1818 en 1819 der schildhouders eu zon- | tusschen twee punten. On- der de blokjes in het veld der: het jaartal. van het wapen, tusschen het wapen G. — 91 91 |[Tweeeentstuk.! 5.8 ge- Ve Het gekroonde wapen-| Nederl. Indie. Boven: | midd. schild van Nederland zon- | eenester. Onder: het jaar- der schildhouders tusschen | tal en het muntmeesters- ZN AOL teeken. 9g 72 Cent. 3.0 ge- 7 Als no. 91, maar met) Als no. 91. midd. Wda Ol artillerie Demmenie teur van ’slands c st winkel te Sc de stempel ver die van 18 V (de Vogel en 1839 eene. J en van 1839 end _—_—_—_ De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Neerlanden Indisch Öbuvernikent 121 _ (1816—1860). Onedele metalen, geslagen in Indië. _ as E ei. | IS Ee) Sn zin S 5 ERS E Ô E … 5 | Benaming. A 2 Voorzijde. Keerzijde. Ophelderingen. SEE we | 2 | a 5 Er 3 EE : Duit. 3.L | Koper. Als no. 39. Als no. 39. Van 1818—1825. gemidd. Men heeft ge- bruik gemaakt „ 2.3 7 Als no. 60. Als no. 60. Van 1818{ van oude, zeer gemidd oneigenaardig „ / „ Als no. 59. Als no. 59. Van 1818./gewordenestem- pels, met ver- andering van € jaartal. Halve duit. ING / Als no. 43. Als no. 43. Van 1818, 1821 en 1822. Î ; | gemidd. “Ad ij r De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. dd 17 s | Ss zi EE Si Ors 5 z xd ‚© NE Ze k SD 5 6 © : Kij TT | S ao 5 l8 5 A PE) Z |E 5 | Benaming. an E: Voorzijde. ____ Keerzijde. 2 S5E mjs 8 TERENDE 5 al 5 5 9 |:D8 ld Ee 5 fe) E NS A's 9/| 94 | Halve dollar. P P Fort Marlbro (Marlbo- | 4 Dollar. rough, de naam van het fort te Benkoelen). … Ô el 98 Pi Ropij. 12.8 P Fort Marlbro. Boven: ZS jo ies AN het cijfer 2. Onder: het _ jaartal, in Romeinsche cij- [wang kompani doewa soekoe fers. =— geld van de Compagnie, |_ twee soekoe’s |. Boven: het | Arabische cijfer r (2). On- | der: het jaartal in Ara- bische cijfers. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen, A en mmer Doorloopend n \ Bladzijde, waarop over | handeld deze munt ge wordt. Benaming. Munten der Engelsche Oost-Indische Compagnie voor Sumatra. Gewigt in Ned. wigtjes. 9.45 (1786 en 1787) Metaal. I/ Onedele metalen. Voorzijde. 8,45 Koper. Het wapen der Engelsche Oost-Indische Compagnie met twee Keerzijde. Ës edo) [ampat he- leeuwen als | peggy — vier kepeng] Bo- { schildhouders, welke tevens | ven: het Arabische cijfer twee banieren der Com- | (4). Onder: het jaartal, pagnie vasthouden, alles | in Arabische cijfers. staande op eenen band, waarop de woorden: au- sp (iciis) regis et senat(us) Angliae [onder toevoor- zigt van den Koning en het parlement van Enge- land]. Het wapen is ge- dekt met eenen helm, waar- op een staande leeuw. Om- schrift: Mast India Com- pany. Onder het wapen het jaartal. Een hartvormig schild, Vv waarin: EB 1, [United East C India Company], gescheiden door twee schuine stree- pen. Boven: eene soort van 4. Onder: een roosje en het jaartal. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. zis ES [liga ke- peny —drie kepeng]. Bo- ven: het Arabische cijfer rw (3). Onder: het jaar- tal in Arabische cijfers. 123 Ophelderingen. Van (r{9—=l219=1804, Van (ree=—=l200=1786, (ver — 1202 —= 1787 en (rim —=12138—=1798. Die van 1798 hebben geen roosje onder het schild, maar op de keerzijde eene baris di bawah (klank teeken) onder de (5. Die van 1786 zijn geslagen in de fabrijk van Boulton te Soho bij Bir- mingham, volgens het plan van W. Marsden. Het hart- vormige schild is het dale mark van de Engelsche Oost-Indische Compaguie. 124 Onedele metalen. Kb) . Sag E ZES, Ee, B 0 + A Td Ë EE | Benaming. | :© En E Voorzijde. 5 EE WE IS SS E Susi 5) Alas 101) 9% ges Kaper: Als no. 100. 102 /À 4,45 I Als no. 100. (1783) 6.75 (1786 en 1787) 103 7 4.15 n Als no. 99. 104 P Als no. 99, maar in plaats 4 van het randschrift eene breede, dubbeld getande rand. 105 f 4 Het wapen der Engelsche Oost-Indische Compagnie zonder schildhouders, doch omgeven van stralen. Om- schrift: Uuited. East. India. Company. Onder: het jaartal tusschen twee sieraden. Alles gevat in eene soort van schelpenkrans, mede met stralen. De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. Munten der Engelsche Oost-Indische Compagnie pengy —drie kepeng). Bo- Keerzijde. ss ES liga ke- ven: het Arabische cijfer rm (3). Onder: het jaar- tal in Arabische cijfers. Alles binnen twee zaâmver-| bondene lauriertakken. | Sel ho [doea kepeng — twee kepeng) Boven: het Arabische cijfers r (@). Onder: het jaartal in Ara- bische cijfers. Als no. 102. Als no. 102, maar de in- scriptie binnen eene stra- lenkrans. Als no. 104, maar al- les gevat in eene rand als op de voorzijde. Overigens ho ot Munten der Engelsche Oost-Indische Compagnie voor Sumatra. 1 Onedele metalen. EE | SE E | a Ze So = 8 "S En E | Benaming. Dn 5 Voorzijde. Keerzijde. Ophelderingen. sE „0E = DE E ie z Cles) 94 |_ 317 [Koper Als no. 100. Zàku [sd-hepeng —een| Van (r.… —1200—1786 kepeng]. Boven: het Ara- | en frer — 1202=—=1787. bische cijfer 1. Onder: het jaartal. in P 7 (Onbekend). Als no. 106, maar de | Van (re r—=1202—1787. inscriptie binnen stralen en Bf : en eene tamelijk breede en bh ne rand. nee n 3.0 / Als no. 99. es eel, [satoe he- Van (p13 —=l219=—=1804. peng — een kepengj Ove- rigens gelijk aan no. 106. ri ‚_ 205 „ Als no. 99, maar met) Als no. 108, doch het | Als bij no. 108. het omschrift: Zsland of | cijfer boven de inscriptie Sumatra. is fautief en onder het woord Zepeng staan twee : baris di bawah. 5 n Als no. 109. Als no. 108, maar de | Van (rev — 1248 —= S is verkeerdelijk uit twee | 1831/2, doch op de voorzij- stukken te zamengesteld.| de staat 1804. Vermoedelijk valsch, De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. À LMA 1 REEN 126 Munten door Engelsche particulieren voor Sumatra Onedele metalen. 8 es Es SE 5) Sl SES Zi d EEE Ê |E E Es 5 Benaming. | 7 En 5 Voorzijde. IEN a) EE En Sn 5 SUIS A As Ul, 94—06 | 4,95 Koper. P Dj [Lpoeloe Per- | k Als no. 102. | Ú de het eiland Sumatra]. | Onder en boven eene punt, , omgeven door stralen. | ë 4 12 ee 4 d de) 5 Ki [negri Atjeh Als no. 102. =— het rijk Atjeh]. Á 113 v | ” 7 | we 55 (negri T'g- Als no. 102. jm | \roemon — liet rijk Taroe- | Á | | | mon |. Á 114 73 7 73 „ke [Menangkabaa] Als no. 102. Overigens gelijk no. 111. Dn ed | | 156 ij Als no. 111. Als no. 108. en 7 | pe V7, Als no. 114. Als no. 108. É 117 r | 7 7 Ed ve Silwegri Siak Als no. 108. — het rijk Biak]. 18 | 7 „ ee 55 Luegri Deli Als no. 108, | | an ile DEM. d | De cijfers in de eerste kolom komen overeen met die der platen. MRSE VAN DUIETEN, DOOR DE VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE IN NEDERLAND GESLAGEN (*). Jaren. Provinciën. | Jaren. Provinciën. oe BAO. 1743 H. F. ann 7. 1744 H. |Z. [F.pl U. | Bas. Ze. 1745 Hil Zoe Bj: 1729 ZE 1746 El Zan Ree U DO CH, Z. 1747 B ZENE BH ZF G 1748 B NZ. he ZF G den Bar Zoe MEE ZF 1750 Blan Zet MERZ 1751 B Zinken Mt IE ZE KT B Ze 0 Me TH ZP 1753 ED ZS: ME ZHU. 1754 EDS ZON ED. 1738 Z. 1755 ERD. 1739 VAA 1756 H. |Z. [Fen 1740 1757 HB ZE UG 1741 1758 Enz ue rd Een 1759 H. (*) Zie bij no. 21 (pag. 103). (4) Van deze bestaat ook een valsche stempel. ($) Tweederlei stempel met groote en kleine letter. (**) Van deze bestaan ook exemplaren met een sieraad als twee takken om de type der voorzijde, | Jaren. Provinciën. | Jaren. | 1760 H. 1780 H. IE GANT B 1761 H. U 1781 H. NEE 1762 H. U. 1782 H. Nn 1763 El U 18e | LG 1764 Hal ZR 1784 HZ nn 1765 He Zieke 1785 H. í Zo en 1766 Hi Zp 1786 VAR 1767 EEA Zope Jt 1787 H. |Z. Ee 1768 El MER, 1788 H. | Ze EE 1769 U. | G. 1789 H. |Z. En 10 H. 1 ZAAR TE NEE 1790 BH. ZE it Hs Monte ea 1791 H. | ZE 1772 Hi. Mo RIED 1792 HiZ En 1713 7/08 bl Ee 1793 EMR EIL 1774 1794 AR Ui Ge 1775 1795 | 1756 RED B NGE 1796 | 1d EE Zikle Briek 1797 1778 Ek Zotdeee 1798 1779 Hs Ze | 1799 (*) Van deze duiten, evenals van de dubbele duiten van 1790 en 1792, zijn nog in 1840 tot ult. 1843, in gevolge Koninklijk besluit van 27 Jan. 1839 no. 96, in de muntte ted aangemaakt, omdat zij zeer gewild waren bij de inlanders. De duiten van 1790 hebben — Ë tweederlei muntteekens, namelijk het Utrechtsche en het Harderwijksche. Sommigen heb- f ben eene ster, anderen eene Egyptische mummie (zoogenaamd gebakerd kindje), zijnde die” laatste het imaginaire wapen van den muntmeester Y, Suermondt. E RAN HALVE DUITEN, / DOOR DE VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE IN NEDERLAND GESLAGEN. —_ ; | Ï | B Jaren. | Provinciën. | Jaren. | Provinciën. L | | | En ELLEN: 1772 | z EE 1750 |H. 13 KR 1751 En 1774 | EB 1752 H. U 1775 ER 1753 H. U 1776 | EE Wot H. U 1777 EE 1755 H. U 1778 | 1756 H. U 1779 | ER 1757 EB BEG, 1780 H. Is |H. U 1781 H. B 1759 En U 1782 EE 1760 H. U 1783 | __ 1761 H. U 1784 | 1762 EL U 1785 MR 1763 |H. U 1786 FE 1764 1787 | 1765 5 1788 er RE 1766 1789 G. 1767 U. 1790 G. 1768 H. 1791 769 |H. Fe 1792 MO IH. Ze B U 1793 U. Trel Z U. 1794 J0ë TAG GEDURENDE HET HINDOE-TIJDPERK ©. GOUD. Crawfurd zegt in zijne History of the Indian Archipelago, deel Ed blz. 281: wv de armoede en barbaarschheid van de oude inlanders van — „den Archipel wordt aangeduid door hunne onwetendheid in het gebruik „van edele metalen als geld. Onder de uitgebreide en merkwaardige — „verscheidenheid van overblijfselen uit den voortiijd, die Java heeft „opgeleverd, en terwijl eene groote verscheidenheid van koperen en „tinnen munten is gevonden, is nimmer eenige gouden munt ont- „dekt, en zilveren munt is slechts bij eene of twee gelegenheden — gevonden.” Gouden munt heeft evenwel vóór de invoering van het — Mohamedanisme op. Java bestaan en zilveren munt is aldaar ver van EL zeldzaam geweest. B Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen deed twee soorten van gouden muntjes uit de Hindoe-periode, in midde B opgegraven. N De eene soort (pl. 11, no. 119) weegt gemiddeld 2.4 ned. wigtjes, en — heeft een gehalte van 0.834. Aan de eene, eenigzins ingedrukte zijde ziet — men een vierkant vakje, met eene streep in het midden, aan welker beide zijden zich eene kleine, meer of min bolvormige RE bevindt, zoodat _ het geheel doet denken aan eenen linggam of aan een lotus ä ht Cn S, (*) Onder Java verstaan wij hier dat gedeelte van genoemd eiland, hetgeen ligt ten oosten van Cheribon of van de Soenda-landen, en waar de Javaansche taal wordt gesproken. NE 4 | id 4 4 , NN et Enne Ke at En Java (Hindoe-tijdperk). — Zilver. 1531 Deze laatste opvatting schijnt de juiste te zijn, daar sommige zilveren stukken eene dergelijke figuur vertoonen, welke duidelijker den lotus- vorm heeft. Op de andere zijde ziet, men eene figuur, welke ongetwijfeld eene letter is, doch welke ons niet gelukt is te bestemmen. Van deze soort bezit het Bataviaasch Genootschap ook een exem- plaar, dat juist den vorm van eene mais-korrel heeft en in stede van de letter op de keerzijde twee tamelijk diepe en paralelle groeven of insnijdingen vertoont. De andere soort (pl. 12, no. 120) is een fraai, plat en rond muntje, wegende 0.9 ned. wigtjes. De eene zijde heeft eene ster met vier punten. De andere zijde is glad. Cok Marsden heeft twee oude, gouden muntstukjes van Java gekend; hij geeft er geene afbeelding van, maar uit zijne korte beschrijving (Numismata Orientalia, deel II, blz. 811) kan men afleiden, dat zij in vorm gelijk waren aan die, onder no. 119 hiervoren bedoeld. ZILVER. Zilveren munt is in de Hindoe-periode op Java lang zoo zeldzaam niet geweest, als men uit Crawfurd en Raffles zou opmaken. Het Bataviaasch Genootschap bezit een groot aantal zilveren, oud-Javaansche muntstukken en nog zeer velen zijn in handen van liefhebbers of in het bezit van kabinetten in den vreemde. De meesten zijn gevonden in midden-Java, beoosten ‘Cheribon en de Preanger-regentschappen en bewesten Bezoeki. Gedeeltelijk zijn het brokstukken van holle of platte stukken zilver, die waarschijnlijk eerst in eenen regelmatigen, plat-ronden vorm gegoten en daarna ruw in stukken gekapt en gestempeld zijn. De anderen zijn tamelijk regelmatig ronde, deels holle, deels platte stukjes. Raffles zegt, dat deze gevonden werden in de nabijheid der voornaamste tempels. Men vindt ze echter ook in het open land begraven. 132 Java (Hindoe-tijdperk). — Zilver. Wij zullen deze stukken volgens hunne grootte beschrijven. No. 121 weegt 53.5 ned. wigtjes. Aan de bolle zijde ziet men duidelijk de moet van het holle voorwerp, waarin het stuk, in den vorm van eene platte, ronde schijf, waarvan het meer dan de helft uitmaakt, met kracht is gedreven. Binnen den cirkel, dien deze moet vormt, is eene figuur als eene vaas met drie lotus-bloemen. De holle zijde heeft eene scherp ingestempelde vierpuntige ster, met kleine ronde blaadjes, als van eene geopende bloem, in het midden. Deze figuur is dezelfde, die men, doch kleiner, ziet op de onder no. 120 be- schrevene ade munt. No. 122 weegt 21.9 ned. wigtjes en schijnt te zijn de juiste helft van eene platte, ronde schijf. De stempels zijn overigens geheel, ook in grootte, gelijk aan no. 121. No. 123 weegt 14.7 ned. wigtjes en schijnt het juiste vierde van een rond, plat stuk te zijn. De stempels zijn geheel gelijk aan die van no. 121 en 122. No.124 weegt 19.8 ned. wigtjes. Twee dergelijke stukken zilver, in het kabinet van het Bataviaasch Genootschap voorhanden, wegen 15.9 en 17.7 ned. wietjes. Het zijn ruw afgekapte, vierkante brokken van platte stuk- \ ken zilver van nagenoeg dezelfde grootte, maar van verschillende dikte. | De eene zijde heeft een scherp ingestempeld, vierkant vak met eene enkele lotusbloem, blijkbaar eene meer uitgewerkte figuur als die van de onder no. 119 beschrevene gouden muntjes. De andere zijde is glad. Omtrent den ouderdom van deze munten durven wij geene gissing wagen. Wij willen slechts mededeelen (zonder daarmede, tot nader BCM vene eN 1 Ue bewijs, intestemmen) wat dienaangaande het gevoelen was van wijlen den sulthan Pakoe Nata Ningrat van Sumanap, aan wiens kennis van oudheden sommigen nog al waarde hebben gehecht, hoewel de kritiek die niet altijd even juist heeft bevonden (*). Deze vorst zag (*) Zie R. H. Th. Friederich, Ontcijfering der inscriptiën van Kawali, in het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde van het Bat, Gen., deel III, blz. 153. Java (Hindoe-tijdperk). — Zilver. 133 in de vaas met bloemen op no. 121, 122 en 123 eene vaas, waaruit eene rookkolom opstijgt en daarneven twee bloemen. Volgens de tjondrâ-sengkâlâ of figuurlijke tijdberekening der oude Javanen ver- klaarde hij de vaas door 9, de bloemen door 6, en de rook door 5, zoodat het jaartal zou zijn 569 = A. D. Dat deze holle munten door Hindoes zijn aangemaakt, is een ver- moeden, dat wordt versterkt door de omstandigheid, dat Marsden in zijn werk Numismata Orientalia, deel II, plaat XLVIIL, afbeeldingen geeft van oude Ceilonsche gouden munten van gelijk fatsoen, hoezeer geheel anders gestempeld. No. 125 is een klein, rond stuk, mede hol ingestempeld met eene vierpuntige ster in den vorm van eene geopende bloem evenals op no. 120— 122. De bolle zijde heeft gewoonlijk eenige sporen van figuren, die volgens den heer Friederich de sanskrit letter má uitmaken. Of deze letter het begin is van Madjapait, dan wel van eenigen anderen naam, durven wij niet beslissen. Op sommige exemplaren schijnt zich een grove parelrand rondom de letter te vertoonen; ook is de vorm van de letter, hoewel hetzelfde karakter behoudende, op alle exemplaren niet volkomen dezelfde. No. 126 is eene variant van no. 125. Deze soort is kleiner, veel dikker, eenigzins ligter en niet hol ingestempeld. Ten aanzien van de daarop voorkomende letter, wier vorm, naar het schijnt, regel- matiger is, geldt overigens hetzelfde als bij no. 125 is aangeteekend. Nog bestaan er zilveren muntjes met ongeveer denzelfden stem- pel als no. 125 en 126, die echter gemiddeld slechts 1.1 Ned. wigtje wegen en waarschijnlijk onderdeelen van eerstbedoelden zijn. Ver- mits deze soort zich slechts door haren kleineren omvang onderscheidt, hebben wij het niet noodig geacht haar afzonderlijk aftebeelden. No. 127 is een muntje, dat gemiddeld 0,6 Ned. wigtje weegt en aan de eene zijde duidelijk eene vierbladige bloem vertoont, terwijl op de andere, zeer platte zijde soms sporen te vinden zijn van de letter, welke op de voorgaande munten gevonden wordt, 134 Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen ONEDELE METALEN. sad Pnt: 3 ge Het is met wantrouwen op onze krachten, dat wij overgaan tot en beschrijving van de koperen stukken van ken voortijd, die men _ gewoon is voor munten aantezien. ed | Het ontbreekt ons aan voldoende oudheidskennis om met vertrou un wen voor ons gevoelen uittekomen, te meer daar dit gevoelen afwijkt van dat van vele kundige mannen, en wij dus zooveel te meer bewij- — zen noodig hebbên om het onze te staven. hs Er zijn op midden-Java, bij opgravingen, herhaaldelijk gevonden platte schijven, met een vierkant gat in ’t midden, en versierd met beelden en andere voorwerpen, die onmiskenbaar naar de Hindoe- periode van de Javasche geschiedenis heenwijzen. Hun aantal is aan- zienlijk; het Bataviaasch Genootschap bezit 30 stuks, Raffles spreekt van eene naar Engeland overgebragte verzameling van ongeveer 100, Marsden van eene verzameling van 15 stuks; uit het Koninklijk munt- kabinet te ’sGravenhage en uit dat der Leidsche Hoogeschool ont- Vingen wij de teekeningen van 18 stuks; de heer J. S. van Coevorden, — voormalig secretaris der residentie Soerabaja, bezit een 2ötal, en nog — zeer vele exemplaren zijn in handen van bijzondere personen. Hoezeer er een groot verschil bestaat in de figuren van deze stuk- 4 ken, zijn er toch verscheidene exemplaren met denzelfden stempel Ee Bend Dit blijkt uit de volgende opsomming, waarbij de cijfers Ë dezelfde zijn als die onzer platen en de kapitale letters de volgende — verkortingen aanduiden: G. voor: Bataviaasch Genootschap. L. voor: de kabinetten van Leiden en ’s Gravenhage. C. voor: Crawfurd's History of the Indian Archipelago. M. voor: Marsden's Numismata Orientalia. R. voor: Raffles’ History of Java. v. C. voor: de verzameling van den heer van Coevorden. Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. 135 No. 128 L. No. 148 G. ra OS 006 We dra Ge BR ME MOL TE den 190 DL: mens d pand Ge NR. „ 132 L. 1 152 G. neme “G: „158. G. "134 G. n 154 L. Dn Woo Tu 100155 NGR: vG ge 86 UI R: ne toor. PAR ST SL GE aon Ge 240138 LE: UD ole ER „ua 30r 6. nl AGE „ 140 G. 4 exempl. M. Mant GONG „ 141 G.R. aorl61 GE „ 142 G. 2 exempl. ma O2 RG: SE CAE DNA wan h68e rs CL „n 144 G. To Rs bv: Ö n 164 G. EE ACH „ 165 wv. C. „ 146 G. L. n 166 v. C. „ 147 G. 2exempl. LR. v.C. Mogelijk zijn er in de verzameling van den heer van Coevorden nog meer exemplaren, waarvan gelijken bij het Bataviaasch Genootschap of «elders gevonden worden; wij zijn niet in de EE geweest om ons daarvan te overtuigen. De bovenaangehaalde Engelsche schrijvers verklaren deze stukken te zijn geweest munten. Crawfurd zegt daaromtrent: w This was the currency of the Buddhist nsovereigns, whose empire was at Majapahit.” Bij eene aandachtige beschouwing der stukken komt ons dit nog niet zoo uitgemaakt zeker voor (*). Men zoekt toch daarop te vergeefs naar (*) Ter gemakkelijker vergelijking hebben wij de afbeeldingen dezer voorwerpen zoodanig gerangschikt, dat die, welke de meeste overeenkomst hebben, bij elkander geplaatst zijn. 136 Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. iets, dat op nit Boedhisme betrekking heeft, of dat aan een symhaol van oppermagt doet denken. Het is waar, dat op Java het Bood en het Sivas benk sn vermengd waren, maar dit juist zoude ons op de munt des lands doen zoeken naar de voorstelling vaniets, dat onzijdig, dan wel aan beiden eigen was, zoo als wij dat op de gouden en zilveren munten _ vinden in de voor alle sekten heilige lotus-bloem; en, zonderling, dat symbool treffen wij op de metalen stukken nergens aan. | Hebben onze stukken voor munt moeten doeken dan rijst al da- delijk de vraag, waarom zij in uiterlijk voorkomen zooveel moesten verschillen van de gelijktijdige gouden, zilveren, tinnen en koperen munten. In Bantam bestonden zilveren en koperen munten van on- derling gelijksoortigen stempel. Op Java had men zilveren munten, alle met gelijksoortigen stempel, doch van verschillende grootte, en tot op eene geringe waarde toe, en tevens had men daarneven eene kleine koperen munt van denzelfden stempel als no. 125, wegende 1.2 ned. wigtje,en nog eene geringer tinnen munt (no. 167), blijkbaar voor de dagelijksche behoefte des volks. Wat betreft de kleine koperen munt, is het opvallend, dat zij zoo hoogst zeldzaam is aangetroffen, terwijl in Bantam de oude koperen munt nog veelvuldig wordt gevonden. Op midden-Java zal de behoefte aan kleine munt wel niet minder zijn geweest dan in Bantam, en de zeldzaamheid van de kleine koperen munt van Java kunnen wij ons daarom alleen daardoor verklaren, dat _ zij, van zeer oude dagteekening en van zuiver rood koper zijnde, spoedig door oxydering is vergaan, terwijl die van Bantam niet alleen van jongere dagteekening, maar ook vaneen alliage van koper en tin is, dat welligt langer aan roest weerstand biedt. De ons bekende, groote, metalen stukken kunnen niet van geringe waarde geweest zijn, daar de specie (koper en tin), waaruit zij gegoten werden, niet op Java werd gevonden en dus van elders, — het koper _ zelfs van China of Japan, — moest worden aangevoerd. Waren het munten, dan rijst nog de vraag, om welke reden de d Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. 157 stempel der ons bekende gouden en zilveren munten, die ook op zoo even bedoelde koperen munt werd gebezigd, onveranderd bleef, terwijl die van de groote, metalen stukken gedurig en dan nog wel meestal slechts in kleine bijzonderheden werd veranderd? Was het een gevolg van de optreding van eenen nieuwen vorst? De bekende zilveren munt- jes, die allen denzelfden stempel hebben, zullen toch ook wel niet allen onder denzelfden vorst gemunt zijn, en het verschil der figuren van sommige der metalen stukken is soms zóó gering, dat het niet aanneembaar is, dat men daaruit tot de optreding van nieuwe vorsten zou kunnen besluiten. Men heeft dus voor het meerendeel ééne: type gevolgd, zonder dat die bij de optreding van eenen nieuwen * vorst naar aanleiding van die gebeurtenis werd gewijzigd. Die type moet dus op iets anders dan op den vorst des lands hebben betrek- king gehad. | Kunnen de figuren niet betrekking hebben op de: wuekoe's, de oude weken der Dane? Elke zoodanige woekoe had hare godheid en vaste attributen, — zoo als verschillende soorten tan boomen: en vogels; een gesloten of een geopend huis, een tempel, eene: pot ‘met water; eene put, eene kris, eene piek, eene werpschijf, eene vlag, de slan- gen Ántäbog? en Näâsgägeni, — en werd geacht eenen grooten invloed te hebben op het lot en de geaardheid van den persoon, die daarin geboren werd (*). D Het komt ons niet onwaarschijnlijk voor;:dat de onderwerpelijke stukken meerendeels hebben gediend als amùletten, om den invloed der woekoe in het geheugen te houden en te' bestendigen; eenigzins ee beim zonet DRE (*) Zie: Indie, ter Besordering der kennis van Nederlands Oostersche“ bezittingen’, door P. P. Roorda van Eysiëga, 1848, III boek, I deel, blz. 275 vgg., waarbij de afbeelding van eene woekoe is gevoegd. De gedrogtelijke, menschelijke gedaante, het huis, de boom, de vogel daarbij afgebeeld , komen. in karakter grootendeels overeen met hetgeen men op vele der zoogenaamde oude munten -ziet. Zie ook: De voorspellingkunst uit de woekoes van de Ja- vanen, door F.H. J. Netscher, in het tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde van het Bat. Gen. van K, en “W,, deel VI, blz. 571. 19 158 Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. it an id overeenkomstig het begrip, dat, in sommige landen, den Roomsch- Katholieke eene penning doet dragen met het beeld van den Heilig op wiens naamdag hij geboren is. 2d) Het gat in het midden kan hebben gediend om eene snoer door te laten gaan, waarmede de penning om den hals werd gehangen, op dezelfde wijs, als thans nog onder den inlander en den Chinees op Java kinderen met penningen worden behangen. | Indien wij aannemen, dat dit vroeger gebruikelijk waste doen ies woekoe-penningen, dat is niets natuurlijker dan dat ook penningen met andere voorstellingen, bij wijze van sieraad of onheilwerend of heilaanbrengend middel, op dezelfde wijs werden gebezigd. Daar- toe kunnen hebben gediend de door ons afgebeelde penningen, welke niet op de woekoe's betrekking hebben, zoo als no. 156 tot en met no. 162. | Ook deze penningen hebben vermoedelijk eene bijzondere betee- kenis gehad, die wij echter thans niet meer kunnen nagaan. Zoo schijnen de visch en de krab op no. 160 als teekenen van den dierenriem in ver- band te staan met eenige astronomische of astrologische berekening (*). Maar vooral twijfelachtig als munt van Java komt ons voor no. 163; die aan de eene zijde eene geheel Hindoesche voorstelling en aan de andere zijde eene Arabische, godsdienstige spreuk heeft, die wij aldus lezen: san, 9) il 41 3 d. ji. er is geen God dan de eenige God. Kan men sterker contrast zich voorstellen dan op dit stuk? Aan de eene zijde Indië met zijne olifanten en gedrogtelijke menschelijke figuren; aan de andere zijde de hoofdspreuk van het Mohame- daansche geloof, dat elke nabootsing van door God gemaakte schep- selen eene zonde noemde! En toch heeft dit stuk, evenals de overige, munten genoemde stukken, een vierkant gat in het midden. Maar het is immers niet denkbaar, dat de Mohamedaansche overheer- (*) Vergelijk Raffles, History of Java, 1817, deel I, blz. 477, Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. 139 schers van Java een enkel muntstuk zouden hebben doen slaan, dat naast het symbolum van de nieuwe, tevens eene herinnering aan de vroegere, te vuur en te zwaard vervolgde en uitgeroeide godsdienst vertoonde. Het is ons wel bekend, dat er munten bestaan, die Mo- hamedaansche en Christelijke kenmerken te gelijk voeren, maar die zijn afkomstig uit Syrië, oud-Armeniëen klein-Azië, uit landen dus, waar eeuwen lane Christenen en Mohamedanen zamen woonden, en uit eenen tijd, toen wel de Westersche Christen-vorsten vijandig ston- den tegen over de Mohamedanen (welligt meer uithoofde van de veroveringszucht der laatsten dan uit zuivere liefde voor de Gods- dienst), maar de wereldlijke overheersching der Arabieren zich nog niet naar het verre Oosten had uitgebreid. In Spanje zelfs droeg de Mohamedaansche overheersching niet dat karakter van geloofs- dwang als in de Oostersche landen, waar de bevolkingen meer ge- dwee waren en bovenal het Mohamedanisme niet te strijden had te- gen eene Godsdienst van nog meer zedelijke waarde dan het zelf be- zit. Tegen over het heidendom trad het Mohamedanisme als vernie- tiger op; het Christendom daarentegen liet het neven zich bestaan. Most al het heidendom bij het onnadenkende volk nog lang sporen “ achterlaten, bij de vorsten des lands was dit, althans uiterlijk en in hunne regeringsdaden niet het geval, toen zij met het wereldlijke gezag, het oppergezag in zaken van Godsdienst verkregen. Van hen kan men dus niet verwachten, dat zij munt zouden hebben geslagen, die de herinnering droeg aan de oude Godsdienst, waaraan zij geen gezag konden ontleenen (*). Wat overigens het stuk no. 163 beteekenen mag, kunnen wij moeije- lijk gissen. Aan eene spotpenning kunnen wij niet denken, want het vervaardigen van zoodanig stuk zoude eene al te gevaarlijke grap geweest zijn. Misschien is het stuk vervaardigd door eenen eenvou- (*) Zie ook over dit stuk het Journal Asiatique 1860 pag. 321 vlg., alwaar men niet geslaagd is in het lezen en verklaren van de legende, 140 Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. 5 digen fabrikant van soortgelijke penningen, die nog niet genoeg van de eischen van het Mohamedanisme doordrongen was om de misdaad te beseffen, die hij bedreef. Hoe dit zij, het karakter eener munt meenen wij aan dit stuk niet te kunnen toekennen, hoezeer de vorm er voor schijnt te pleiten. Wat betreft den ouderdom der hiervoren behandelde stukken, B nen wij evenmin iets met zekerheid aangeven. Raffles (History of Java, 1817, deel II, blz. 61 en de bijbehoorende plaat) geeft wel eenige zaet voor de door hem afgebeelde stukken op,en wel van de 9°, 10°, 11°, 13° en 16° eeuw, maar deze opgave steunt op de verklaring van den kiai adipati (regent) van Demak volgens de berekening van de tjondro sengkolo (*). Raffles zelf hechtte zeer weinig waarde aan die verklaring, daar hij zegt: „ The mode of determining „these dates by the Chandra Sangkala appears however so uncertain and „ill understood, that perhaps but little reliance is to be placed on „it. I have, nevertheless, given them, in order to shew the notion „of the Javans on the subject, and as it is not improbable they may „be found useful in illustrating the early history of the country.” Dat overigens het maken van penningen met Hindoesche symbolen niet zeldzaam was, blijkt uit het bestaan van zoodanige stukken, die, wegens hunne grootte of den aard hunner bewerking, — zij zijn blijk- baar met de’ hand bijgewerkt en hebben ook geen gat in 't mid- den, — niet tot munt kunnen gediend hebben. Wij geven daarvan af- beeldingen onder no. 165 en 166. | (*) „For ordinary purposes, the Javans ..... use a modification of some of the let- „ters of their alphabet as numerals .... ; but on occasions of importance, it is usual to „employ certain signs or symbols, in lieu of these ordinary numerals, and this practice „appearsto be of great antiquity among them. These symbols are termed chandra sanghala, # vreflections of royal times”, or „the light of royal dates”, and consist in a certain number „of objects, etc. either represented in design or named, each of which is significant of one » of the ten numerals.” Is het denkbaar, dat zulk eene moeijelijk te begrijpen uitdrukking van getallen zou zijn gebezigd op een voorwerp van zoo algemeene circulatie als een muntstuk ? et tn, DEP ine ann nT = B Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. 141 Van een geheel ander karakter dan de overigen is het stukje on- der no. 164 afgebeeld. Het is van tin en stelt aan de eene zijde een persoon voor, die eene zeeschelp-in de hoogte houdt, waaruit water vloeit, en aan de andere zijde vier figuren, waarvan alleen duidelijk zijn eene ster en links daarvan eene vlag (pandji),zoo als bij Chine- zen en inlanders op Java in gebruik is; de figuur regts stelt misschien voor het bekende Chinesche driepuntige handwapen. Het stuk heeft aan beide zijden hoog uitstekende randen enis te fijn van bewerking om het te houden voor een muntstuk, dat misschien twee honderd jaren in den grond bedolven is geweest; want het is met een oud lemmet van eene kris en eenige koperen sieraden gevonden in de rivier, niet ver van Mataraman, bezuiden Batavia, zijnde de plek, waar, tijdens het beleg van Jakatra in 1621, de troepen van Mata- ram gelegerd waren. — Wij hebben dit stuk alleen daarom in ons werk opgenomen, omdat het nimmer was beschreven en afgebeeld, en om- dat het, evenals de overige hier behandelde stukken, nog niet uitge- maakt is, dat het geene munt is geweest. Hoewel wij nu hebben vermeld, op welke gronden onze twijfel aan de echtheid der hiervoren beschreven stukken als munten rust, willen wij echter niet gerekend worden daardoor geheel ter zijde te stellen het tegenovergestelde gevoelen van kundige mannen als Raf- flesen Crawfurd, die zich zeker hebben doen voorlichten door lieden van kennis. Het is ons overigens niet onbekend, dat de tegenwoor- dige Javanen die stukken voor munt houden. Zij noemen ze gobog en verhalen, dat er ook dergelijke gouden en zilveren stukken, der- ham (n. b. Arabisch) genaamd, hebben bestaan, wier waarde volgens hen was, als volgt: 1 gobog = ‚ 5 kètêne (zie lager.) 1 zilv. derham = 400 gobog. 1 gouden id. = 4000 gobog. De stempel van de gobogs en zilveren derhams bestond, zooals zij zeg- gen, uit een wajang klitik en die van de gouden derhams uit een wa- 142 Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. jang gedog *). De derhams zouden niet meer worden Lange B Aan deze opgaaf mag men echter niet veel waarde hechten, _ want het is bekend, dat de oudheidkennis der Javanen hoogst verward _ en oppervlakkig is. Wij hopen, dat dit onderwerp waardig zal worden gekeurd om door Indische-oudheidkenners nader te worden onderzocht. Wij moeten hier nog bijvoegen, dat op vele plaatsen van Java in den grond begraven worden gevonden geel koperen, Chinesche munt- stukken, soms in aanzienlijke hoeveelheden. Zij dragen de kenmerken van hooge oudheid en zijn waarschijnlijk gedurende de oorlogen, waar- mede het Mohamedanisme in de 15° eeuw het heidendom verdrong, te gelijk met de metalen afgodsbeelden en eeredienst instrumenten, begraven. Hun aanzienlijk getal wettigt de onderstelling, dat zij tot het circulerend medium van de gemeente behoorden, waartoe zij trouwens veel beter geschikt waren dan de groote stukken, hiervoren door ons beschreven. Ten huidigen dage is die Chinesche munt nog de eenige, gangbare scheidemunt op het in godsdienst Hindoesch geblevene eiland Bali. En dat die munt oudtijds in Indië gangbaar en in som- mige landen in algemeen gebruik was, blijkt o. a. uit de volgende woor- — den van den ridder Pigafetta, een der weinige overgeblevenen van _ de togtgenooten van Maghellanes in 1519 tot 1522: „ Les Maures de „ce pays (Borneo proper) ont une monnaie de bronze et perforée pour „Yenfiler. D'un côté elle porte quatre lettres, qui sont les quatre — vearactères du grand roi de la Chine. On T'appelle pici” Van — Ternate werd ons medegedeeld, dat, volgens overlevering, ook op — dat eiland Chinesche munten oudtijds, voor de komst van de Por- _ tugezen aldaar, gebruikt moeten zijn. | (*) Zie omtrent de soorten van wajang hetstuk getiteld: Wajangvoorstelling, in jaargang 4 VIII, deel 2, van het Tijdschrift voor N. I. Het groote onderscheid tusschen wajang ge- — dog en wajang klitik bestaat daaruit, dat de poppen der eerste in leder en die der tweede — in hout gesneden zijn. Zij onderscheiden zich beiden van de overige soorten voornamelijk — daardoor, dat de poppen gemeenlijk hoofddoeken en krissen dragen, terwijl die van an- dere wajangs meestal of blootshoofds of met eene kroon voorgesteld worden. Java (Hindoe-tijdperk). — Onedele Metalen. 143 Waarschijnlijk naar dit model zijn gemaakt de oude Javaansche tinnen muntjes, genaamd kètêng, afgebeeld onder no. 167. Zij zijn aan de eene zijde glad en hebben aan de andere zijde vier vierpuntige sterren, — bijkans van denzelfden vorm als die, welke men op de kleine zilveren muntjes (no. 125 en 126) ziet, maar en relief — en daar tusschen vier ronde punten. Thans nog zijn die kètèngs in ge- bruik als offerpenningen bij de goenoengngans (piramiden van gevloch- ten bamboe, met eetwaren bedekt bij de garebeg feesten). Wanneer daartoe oude kêtêngs ontbreken, worden, naar het vaste model, nieuwe gegoten in eenen vorm van sawoe-hout, waarvan wij eene teekening mededeelen. JAVA GEDURENDE HET ISLAMITISCHE-TIJDPERK. Het is ons niet gebleken, dat de vorsten van Java (wij verstaan daaronder de vorsten van Mataram, later die van Soerakarta en van Djokjokarta), na de invoering van het Mohamedanisme immer gouden of zilveren munt hebben geslagen. Zij, of de min of meer zelfstandige, doch hunne souvereiniteit er- kennende hoofden, schijnen de door vreemden ingevoerde gouden enzil- — veren munt dadelijk in hunne landen toegelaten en, in sommige gevallen, — door stempeling eene soort van authenticiteit gegeven te hebben (*). 4 Hoezeer daarvan geene exemplaren tot ons gekomen zijn, weten wij, _ dat, omstreeks de helft van de vorige eeuw, in destrandgewesten van _ Java zoogenaamde pities in omloop waren. Bij de Resolutie der In- — dische Regering van 3 December 1743 werd het volgende aangetee- — kend: „ Wijders door den Heere Gouverneur Generaalaan de Verga- „dering vertoond zijnde eenige pitjes, die welgem. Zijn Edelheid in — n's Comps. ambachtskwartier van rood koper had laten aanmaken, in — „die grootte en zwaarte, dat zestien diergelijke pitjes in een stuiver „gaan en op dezelve nog de plaats gevonden wordt, om hare eigen- ' vlijke waarde in het Nederduitsch aan d'eene en Maleisch aan d'an- „dere zijde gesteld, en die munt voorts van hier af gerekend tot aan _ v’teiland Madura gangbaar gemaakt zoude kunnen worden, om daar — „door voornamelijk op Java voortekomen en beletten de verlegen-_ „heid, waarin de arme ingezetenen om eene kleiner munt dan een (*) Vergelijk hierachter het medegedeelde bij Sumanap en pag. 7. Java (slamitisch-tijdperk). — Onedele Metalen. 145 „duit worden gebragt en waarin zij tot hiertoe geholpen zijn door „de looden pitjes, die de Sabandars alom hebben gemaakt, hoewel „op eene zeer gebrekkige en voor de ingezetenen lastige wijze, om- „dat geen pitjes, van zoo zachte specie, om de goedkoopte, gemaakt „zijnde, kunnen resisteren aan de dagelijksche behandeling en al- „zoo aan stukken en te zoek geraken, tot schade van den gemeenen „man en enkel tot voordeel daarentegen van dien pachter, daar het „introduceren van eene vaste soort van pitjes of penningen, bij de „Comp. alhier gemaakt, niet alleen een g'accrediteerd werk zal zijn, n waarop de gemeene man staat kan maken, maar ook door de ver- „beuring der specie, t'zij dezelve op bovenstaande of eenige andere „manier konden worden gefabriceerd, de voorschrevene pitjes veel „duurzamer en ten minste een geheel jaar zullen kunnen gangbaar vzijn, waarna de Comp. dezelven voor een zekeren prijs zoude „kunnen inwisselen, om jaarlijks nieuwe onder de gemeente te doen „rouleren, met verandering van het merk op dezelven, tot voorkoming „van vervalschingen fraudeen het namaken van dezelven, alles zon- “„der schade en zelfs nog al tot een zoet voordeel van de Comp., zoo is „verstaan die propositie in alle deelen te amplecteren en de benoo- „digde materialen tot voortgang van dat werk te laten in gereedheid „ brengen.” | | Het blijkt alzoo, dat toenmaals het aanmaken van looden pitjes een prerogatief was van de Sabandars (de ontvangers der inkomende en uitgaande regten), die hunne betrekking gepacht hadden. Of dit prero- gatief hun door de O. 1. Compagnie wettig toegekend was, valt te betwijfelen, want in de aangehaalde resolutie is geen spraak van ver- goeding voor de schade, die hun door de invoering van pitjes van Compagnies wege zou worden toegebragt. Waarschijnlijk was het tot op dat tijdstip over midden en oost Java een regaal van den Soesoehoenan. Die pitjes of welke andere munt, door of met toestemming van de Com- pagnie, toenmaals ook voor Java mag geslagen zijn, waren slechts gang- 20 146 Java (slamitisch-tijdperk). — Onedele Metalen. baar in de onder ’s Compagnies direct beheer staande gedeelten des eilands, want tot ongeveer de helft der voorgaande eeuw behield de Soesoehoenan van Mataram het muntregt. Herst bij de zoogenaamde „ Artikelen van reconciliatie, vrede, vriend- en bondgenootschap tus- „ schen de doorluchtige Nederlandsche Oost-Indische Compagnie en den „Soesoehoenan Pakoeboeana Senopati Ingalaga Abdoel Rachman Sa- „hidin Panatagama” van 11 November 1743, werd hem dat regt ont- nomen. Artikel 22 van die overeenkomst luidt, als volgt: „ Voorts verklaart de Soesoehoenan bij deze nog aan de Comp. te „ecederen en af te staan het regt, dat hem als een souverein Vorst com- „peteert om in zijne landen munten te laten slaan, en zal hij daar- „van noch in kleine, noch in groote speciën immers voor zich zelf „buiten de Comp. eenig gebruik maken, doch het zal de Comp. „daarentegen gepermitteerd zijn den stempel van den Soesoehoenan, „zoo zij het goed vindt, op hare munt te laten zetten en die munt „alom in de landen van den Soesoehoenan te laten slaan en vervol- „eens naar hare waarde gangbaar te maken, zonder dat de Soesoe- „hoenan daarvoor ooit iets zal mogen pretenderen, 't zij dat het gou- „den, zilveren of koperen, looden, groote of kleine muntspeciën zijn, nen zullen ook alle muntspeciën, thans bij de Comp. cours houdende, „of dewelken na dezen mogten worden gangbaar gemaakt, even en vin zelver voege, zonder eenig onderscheid, in de landen van den » Soesoehoenan gangbaar zijn alomme.” Het munten is hoogst waarschijnlijk door de Mataramsche vorsten, even als de meeste van hunne bronnen van inkomsten, verpacht ge- weest, en die verpachting schijnt door de O. I. Compagnie voortgezet te zijn. Althans wij vinden in de Besoigne der Hooge Indische Regering van 24 Junij 1751, dat de kapitein der Chinezen te Samarang, Oeij Tje Laauw, had verzocht om wrelevatie van de pacht van ’t slaan der loo- den pitjes, om derzelver presente ongangbaarheid.…” De Gouverneur van Javas Noord-Oostkust ondersteunde dit verzoek, als betreffende eene slechts geringe pacht, en ten einde alsdan in Java (Äslamitisch-tijdperk). — Onedele Metalen. 147 's vorsten munt te doen slaan koperen Balische pitjes, » welke ter kuste best gewild waren”, en waarop men zich een aanzienlijk voordeel be- loofde. Dit voorstel werd aangenomen en het v ministeriumn van Java’s Noord-Ooskust tevens gelast die koperen pitjes, zoo wel als de ko- peren heele en halve duiten gangbaar te maken.” Welke de stempel van den Soesoehoenan was, waarvan in boven bedoeld artikel wordt gewaagd, blijkt verder niet. Wij gelooven niet, dat daarmede bedoeld werd de cijferstempel, op bl. 143 en veg. beschre- ven, want die kan men moeijelijk aanmerken als eenen nationalen of vorstelijken stempel. Wat de tinnen munt aangaat, kan men veilig aannemen, dat het die was der ketengs, hiervoren op bl. 143 beschre- ven, omdat die stempel thans nog bestaat en zich door de teekening vasthecht aan den voor-mahomedaanschen tijd. Het is ons ook niet ge- bleken, dat er werkelijk in de vorige eeuw gouden en zilveren mun- ten in Mataram zijn geslagen of het moesten de op bl. 141 bedoelde derhams zijn; — maar daartegen pleit, dat zij gezegd worden wajang- poppen te hebben tot stempel gevoerd. Wij betwijfelen, dat de pitjes, waarvan bij de resolutie van de Re- gering van ò December 1743 spraak was, immer zijn aangemaakt, en nog meer, dat zij in de wandeling gebragt zijn. Hoe dit zij, de pitjes konden de mededinging van de in Europa gemunte Compagnies-duiten niet volhouden, zoo als blijkt uit de volgende woorden van de Memorie, bij gelegenheid der overgaaf van zijn bestuur, in 1780 opgemaakt door den aftredenden Gouverneur en Directeur van Java’s Noord-Ooskust, J. B. van der Burgh. wv Omtrent de geldzaken hebik te noteren, dat „op Java dezelfde speciën koers hebben als te Batavia, excepto dub- „bele stuivers, die op deze kust niet meer gangbaar en met Ja- „pansche, Chinesche, Tongkingsche en Palembangsche keppengs of „pitjes ook geheel uit de wandeling zijn, terwijl de daarvoor sedert „1761, doch voornamelijk sedert 1769 in de koers gebragte duiten „nog met zoo een goeden voortgang rouleren, dat ik in de negen „boekjaren van mijn bestier heb omgezet: 148 Java (Aslanutusch-tijdperk). — Onedele Metalen. aan heele duiten «u ee vern ate OO „ halve u of penningen wennen Je en daarop voor de Comp. geprofiteerd . . . . … w 268.960: 3:8 of in * geheel gedebiteerd. voor …. … … nj Ge „ Maar zullen de duiten in koers blijven en, zoo als tot hiertoe, de „waarde van 2,8 tot 4 per cento beneden grof zilvergeld houden, „dan zal voortaan een jaarlijks fournissement van 30 à 40.000 florij- „nen toereikend zijn aan heele, nieuwe duiten en geen penningen, „omdat de inlander op die, wegens hare kleinte, minder is gesteld.” Het is merkwaardig, dat de inlandsche bevolking, die zoo lang gewoon was aan eene munt van zoo geringe waarde als de pitjes en zoo vele dagelijksche benoodigdheden zich heeft aanteschaffen van luttele waarde, als sirihbladen, sigaren, vruchten enz., minder gesteld is geweest op de halve dan op de heele duiten. Dit pleit tegen het beweren van sommigen, dat voor de inlandsche bevolking van Java eene nog kleinere munt dan onze tegenwoordige halve cent aan te bevelen zou zijn geweest (*). zn Indien al in 1780 op Java de pitjes uit de wandeling waren, als handelsmunt voor Bali bleven zij nog gewild, en in de Verhandeling der munten, maten en gewigten van Nederlandsch Indië, in het vierde deel van de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen (1784) vindt men aangeteekend, dat te Sumanap en op Java de looden pitjes gingen tegen 8.000 stuks voor eene Spaansche daalder en dat de koperen Chinesche of Japansche pitjes, ook keppengs genaamd, in Java’s oosthoek deden 405 à 410 stuks voor eene ronde Spaansche reaal. (*) Zie H. C. Millies, notice sur les nouvelles monnaies pour les colonies orientales Neéerlandaises, in de Revue de la numismatique belge, Tom. II, 3e série. Hetzelfde verschijnsel doet zich thans voor met de stuivertjes, welke de inlander ongaarne aanneemt, omdat zij te klein zijn. BANTAM. Van het voormalige rijk van Bantam zijn ons bekend eene ziiveren en drie geel koperen munten met Javaansche opschriften en eene tinnen munt met Arabisch opschrift. Als de oudsten dezer munten beschouwen wij die met Javaansche opschriften. Daartoe behoort in de eerste plaats een fraai, zilveren stuk, afgebeeld onder no. 171, van 4.7 Ned. duimen middellijn, met een zeskant gat van 1 Ned. duim in de grootste doorsnede. Dit gat is omgeven door een smal randje, tusschen hetwelk en een bree- deren rand men in ouderwetsch Javaansch schrift leest: ugumargnes (Pangeran Batoe). De lettergreep mp (toe) is eenigzins misvormd. De andere zijde heeft alleen de randen, terwijl het veld daartusschen glad is. Deze munt schijnt te zijn gegoten, volgens het model der Chinesche koperen munten. Van gelijken stempel, maar beter gevormd, is eene geel koperen munt, afgebeeld onder no. 172, van 3 Ned. duim middellijn, voorzien van een zeskant gat, waarvan de grootste doorsnede 1 Ned. duim lang is, omgeven door een smal randje, tusschen hetwelk en den bree- deren buiten- rand mede het opschrift unemegmag (Pangeran Ratoe) te lezen is. Deze munt weegt ongeveer 5 Ned. wigtjes. Daar op beide voorgaande munten geen jaartal voorkomt, kan men het tijdstip van het munten daarvan niet met juistheid aan- geven. Raffles neemt voor de koperen aan het jaar 1489, dat hij schijnt afteleiden uit het opschrift Pangeran Ratoe, „the title by „which a prince of Bantam, who reigned in that year, is recognised „by the Javans.” Het bewijs hiervan wordt echter niet geleverd; maar als een negatief bewijs van de oudheid dezer munt kan men 150 Bantam. aanvoeren, dat de eerste Europesche reizigers, die in Bantam kwamen, niet van deze munt spreken en dat zij nog geen kenmerk van Mo- hamedaanschen invloed draagt. Crawfurd zeet in zijne Hidot of the Indian Archipelago, deel L bl. 281, dat He Pangeran Ratoe wordt verstaan de Pangeran Sebrang Ler, ween hoofd, dat te Demak regeerde in het begin van de zestiende „eeuw.” Deze opvatting echter is meer dan onwaarschijnlijk, vermits geen enkel exemplaar dezer munten immer elders dan in Bantam is gevon- den,en hieronder nog eene munt wordt beschreven, die nevens « Pa- ngeran Ratoe” ook tot opschrift voert: « ing Bantan” (van of te Bantam). Eene derde, schijnbaar vóór-Mohamedaansche munt van Bantam, van geel Eine en waarschijnlijk ook gegoten, afgebeeld onder no. 178, heeft eene middellijn van 2,5 Ned. duim, weegt ongeveer 4 Ned. wigtjes en is, evenals de voorgaande, voorzien van een zeskant gat, tusschen welks rand en den breederen, buiten-rand, zes malen her- haald worden de Javaansche cijfers s (4) en o (0). Welke hiervan de beteekenis kan zijn, hebben wij niet kunnen nagaan. De andere zijde heeft alleen de randen, zonder letters of cijfers — Deze munt schrijven wij aan Bantam toe, omdat zij slechts daar is gevonden. Eene vierde, geel koperen, waarschijnlijk gegoten munt, afgebeeld onder no. 174, is een weinig grooter dan de hierboven beschrevene. Zij weegt ongeveer 4 Ned. wigtjes, is 2,5 Ned. duim in diameter en heeft mede een zeskant gat, eene smalle binnen- en eene breedere buiten-rand. Tusschen die randen is het opschrift gs & „lb vas (Pangeran Ratoe ing (van, te) Pantan,—de drie stippen vande # in ë zijn wegens plaatsgebrek weggelaten). Deze munt, hoezeer nog een Javaansch opschrift voerende, dagteekent reeds uit den tijd, toen met het Mohamedanisme het Arabische schrift was ingevoerd. Het Mohamedanisme had toen echter nog niet genoegzaam veld gewonnen, om met het schrift ook de taal des lands van de munt te bannen, — en het komt ons voor, dat men haar kan stellen als te behooren tot d het laatst van de 16de of het begin van de 17de eeuw, toen een vorst — Bantam. 151 van Bantam, gedurende zijne minderjarigheid, den titel van Pangeran Ratoe voerde. Zulks vinden wij opgeteekend in een handschrift van 1710, getiteld: w Oorsprong van de eerste heerschappij of de beginselen van de „Javaansche regeringen op 't eiland Groot Java,’ alwaar wij lezen: „En gelijk die vorst (Pangeran Mohamad), op zijn vertrek naar „ Palembang, op Bantam eene van zijne bijwijven, genaamd Kiai Gedeh „ Waranoe Giri, zwanger gelaten had, zoo was die onderwijlen be- „vallen van een zoon, ’t welk dan de eenigste nagelatene spruit „zijnde, dewijl de vader met zijne echte vrouwen geen kinderen ge- „procureerd had, zoo was hij ook zijns vaders successeur en genaamd „Pangeran Ratoe gedurende zijne minderjarigheid, in welken tijd de „Regering waargenomen werd door den rijkbestierder Kiai Dipati „ Mangkoeboemi en na diens overlijden door Pangeran Rana Manga- vla, en dit heeft geduurd tot dat voorsz: Pangeran Ratoe 15 jaren „oud was, als wanneer hij de regering met groot ontzag en aanzien „zich zelf aantrok met den titel van Sulthan Aboel Mafokier Abdoel „Kadir, die sommigen willen, dat hij zoude hebben gekregen uit Ara- pn bië en anderen dat zich zelven daarmede zoude hebben doen tituleren. „Dit is dan ook de eerste Bantamsche vorst, die effective den naam „van sulthan heeft gevoerd en rekenen de Javanen zulks geweest „te zijn volgens derzelver Djisaka Ao. 1540, hetwelk naar onze „reekg. zoude wezen Ao. Christi 1615”. Het komt ons miet onwaarschijnlijk voor, dat een vorst, die uit Arabië den titel van sulthan kreeg (wij vinden dit ook elders dan in het vorenbedoelde handschrift opgeteekend), zoodanig onder den Moha- medaanschen invloed stond, dat hij het Arabische schrift op zijne munt aannam en daarom meenen wij te mogen gissen, dat de Pangeran Ratoe, wiens titel met Arabische letters gegrift werd, de hiervoren genoemde vorst was. De eerste Europesche reizigers melden de vorenbedoelde munten niet. Zij schijnen alleen gekend te hebben eene kleinere munt van zeer slecht allooi, waarschijnlijk van koper, vermengd met veel tin. 152 Bantam. Want, terwijl Linschoten, omstreeks 1590, haar zegt te zijn van ko- per, verklaart Houtman in 1596, dat zij was w erger van allooi als lood.” „Sprekende van de manier men aldaar koopt, verkoopt en han- „delt” zegt Linschoten in het 20ste capittel van zijn Itineraritum: wv Zoo „is te weten, dat in de Sunda en is anders geen geld als een munte „van koper, genaamd Caixa, van de grootte van een Hollandsche „duit, doch wel de helft dunner, en heeft in *t midden een gat, nom een snoer daar door te rijgen: want zijn gemeenlijk 200 of. „duizend aan malkanderen geregen, waarmede zij haar rekening we- „ten te maken, als volet: 200 caiwvas is een sata, en vijf satas doen „ duizend caizas, welk is zoo veel als een ecrusaat van Portugal, of 3 „ Carolus guldens, Nederlandsche munt.” Houtman zegt in zijn Journaal, den 11 Junij 1596, in Straat Sunda: „de maats mangelden voor 12 realen van achten cazias, om altijd vpaijement te hebben. Dit is zeker munte, erger van allooi als „lood, en worden bij 200 teffens bij malkanderen geregen, ‘t welk „men dan noemt, una sata de cavas.” Volgens hem gingen 116 caxas op een reaal, maar deze waardebepaling verschilt onbegrijpelijk veel van die van Linschoten, volgens wien 1000 stuks gingen op drie Carolus guldens. Van de kasja’s of pitjes uit den tijd van Linschoten en Houtman zijn geene exemplaren tot ons gekomen en zullen er vermoedelijk wel niet meer bestaan, daar zij om hunne broosheid zoolang geen weer- stand hebben kunnen bieden aan de behandeling door menschen of aan den tand des tijds. De eenige munt van die soort, welke wij ken- nen, is van een veel later tijdperk. Het zijn zeer dunne, tinnen stuk- jes, afgebeeld onder no. 175, wegende ongeveer 1,2 Ned. wigtjes, van 2 Ned. duimen middellijn met een rond gat van een duim, waarom het opschrift, aan de eene zijde: (mes &m öp deme (Mohamad Ban- - tan, jaar 1149 (1786/37). De andere zijde is glad. De toen re- gerende sulthan van Bantam was genaamd Aboe'l alfatah Mohamad Sjafa’ Zin’ oelarifin. De juiste waarde van die munt is slechts bij 4 Bantam. 153 gissing nategaan, namelijk door te onderstellen, dat zij van gelijke grootte was als die van lateren tijd, waarvan ons eene waarde-bepa- ling bekend is door eene verhandeling der Munten, Maten en Gewis- ten van Nederlandsch Indië van omstreeks 1782, geplaatst in het 4de deel van de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Daar wordt van de pitjes gezegd: „op Bantam wegen 6000 5/4 pond, en gaan 25 op een duit, doch „op de Lampongs zijn ze niet gangbaar.” Nevens deze inheemsche was ook de Compagnie's koperen munt reeds in het begin vande 18de eeuw in Bantam gangbaar. Bij artikel 9 van het op den 9 December 1733 tusschen de 0. I. Compagnie en den Sulthan van Bantam gesloten contract « beloofde en nam de Sulthan, uit eigen beweging en ter betooning van zijn’ goeden wil omtrent, de Maat- schappij, aan, om koperen duiten met Compagnie’s stempel in zijn rijk gangbaar te zullen maken tegen den prijs, zoo als die op Batavia haren vasten koers hebben, namelijk acht voor eene dubbele stuiver, in voegen dat ook reeds bewerkstelligd is gemaakt door de publicatie van het plakaat, op den 31 Julij dezes jaars door zijne Hoogheid deswegen geëmaneerd.” 21 GU fs 1 Et pa # . kre STI ns CHERIBON. Ook de vorsten van Cheribon hebben munten geslagen, hoewel geene andere, voor zoo ver ons is gebleken, dan kleine tinnen pitjes of pities, die aanvankelijk gemaakt werden onder toezigt van aan- zienlijke hoofden, waarschijnlijk voor rekening van de vorsten. Het volgende uittreksel uit een contract tusschen de Oost-Indische Com- pagnie en de drie vorsten van Cheribon, Sulthan Sepoeh, Sulthan Anom en Panembahan Cheribon, op 8 September 1688 gesloten, geeft omtrent die munt eenige bijzonderheden aan. „Art. 14. En om nu voorts te beter alle confusies, bedrog en schag- cherij in 't maken der pitjes te weren en voor te komen, mitsgaders om te kunnen onderscheiden wiens pitjes te ligt of te klein gemaakt zijn, zullen vooreerst niemand eenige pitjes mogen maken dan Raksa Negara van Sepoeh's, en Soera di Nata van Anom’'s wege, als van ouds daartoe geregtigd wezende, en ieder ook niet meer mogen heb- ben dan twee vuren, mitsgaders een stempel van gelijke grootte en rondte, op een van dewelke staan zal moeten de karakters of letters van Sulthan Sepoehenop de andere die van Sulthan Anom, en zullen ook geen pitjes voorts mogen worden voorgebragt of gangbaar gesteld. dan met voorgaande kennis van de respectieve prinsen, Sulthan Sepoeh en Sulthan Anom, hunne heeren en meesters, en die dan ook zoodanig in de rondte gestempeld, getjapt, mitsgaders een kwart rijksdaalder waardij van een katti twee tail netto zwaarte en gewigt moeten zijn, of zullen anders in boete en verlies van al hunne goederen vervallen. „Art. 15. Doch zeggen gemelde prinsen Sepoeh en Anom wel spe- ciaal aan zich te behouden en te reserveren ’t regt en vermogen om bij t afsterven of veranderen van de nu gestelde en gekwalificeerde pitjes-makers, de toemenggoengs Raksa Negara en Soera di Nata, l Cheribon. 155 anderen, 't zij een of meer personen daartoe aan te stellen en te kwa- lificeren, met dit onderling beding nogtans, dat de stempel of stem- pels in hunne tegenwoordige grootte en karakters en zoomede de pit- jes in hare tegenwoordige zwaarte en gewigt, gelijk ook ’t getal van de tegenwoordige vier vuursteden, zijnde van ieder’ oudsten prins twee stuks, niet zullen mogen veranderd, verminderd of vermeerderd worden, dan met gemeene berading en goedvinding van de gezame- lijke drie prinsen gebroeders, Sulthan Sepoeh, Sulthan Anom en den Panembahan Cheribon.” Deze overeenkomst doet zien, dat reeds toenmaals de Bataviasche regering trachtte het uitoefenen van het muntregt door de inlandsche vorsten op Java onder haren invloed en bedwang te brengen, na- tuurlijk met het doel om den omloop van ’s Compagnies munt te bevorderen. Hierin schijnt zij echter niet te best geslaagd te zijn, want in eene resolutie van 13 November 1733 leest men nog: » dat „tot dezen tijd de uitgave der duiten in de landen van Cheribon „niet heeft kunnen worden in trein gebragt, ter zake de gezamen- „lijke prinsen daarin geen te grooten zin betoonden te hebben, uit vinzigte zulks eenige vermindering zoude kunnen toebrengen in hun- „ne inkomsten door het missen van het voordeel, hetwelk door dezelven „met het slaan en distribuëren van looden pitjes behaald wordt”. De voordeelen van de munt voor de Cheribonsche vorsten waren echter hoogst onbeduidend. Na het overlijden van de bovengenoemde, gekwalificeerde pitjes-makers, Raksa Negara en Soera di Nata, werd het muntregt verpacht aan Chinezen, en uit eene overeenkomst tusschen de vorsten Pangeran Panembahan, Pangeran Dipati Anom, Pangeran Aria Cheribon, Pangeran Radja Koesoema, en den kapitein der Chi- nezen en Sabandar (ontvanger der zee- en handelsgeregtigheden) te Cheribon, Tan Siangko, van 1 Januarij 1710, blijkt, dat deze het maken der looden pitjes had gepacht voor niet meer dan 200 rijks- daalders ’sjaars, welke som niet verhoogd werd bij de opvolgende overeenkomsten van 2 April 1715, 29 April 1720, 1 September 1744 en 18 Januarij 1752. 156 Cheribon. Volgens het aangehaalde contract van 1688 moesten de pitjes voe- ren de karakters of letters van den Sulthan Sepoeh of Anom. Er zijn ons geene exemplaren van die munt uit dien tijd bekend, maar wij onderstellen, dat het opschrift in Javaansch of Maleisch schrift zal zijn geweest, zoo als toenmaals ook in Bantam gebruikelijk was, en zich ook laat denken, omdat het fabriceren geheel voor regtstreeksche rekening van de vorsten en onder toezigt van inlanders plaats had. Waarschijnlijk uit den tijd, dat het munten der pitjes in pacht aan Chinezen afgestaan was, dagteekenen de beide munten, afgebeeld. onder no. 178 en 174, die wij uit Cheribon hebben ontvangen. Wij laten hier volgen de verklaring van de Chinesche opschriften, zoo als die ons is gegeven door den Heer M. von Faber, ambtenaar voor de Chinesche taal in Nederlandsch-Indië;— gebrek aan Chinesche druktypen noodzaakt ons de daarin voorkomende Chinesche karak- ters achterwege te laten. „No. 178. Hierop vinden wij twee verschillende karaktervormen; de drie karakters su (het bovenste), taan (het onderste), en ju (het regtsche) zijn in den gewonen drukvorm, terwijl hau (het linksche) den zegelvorm heeft. Op de gewone wijze te werk gaande, kunnen de twee eerste karakters shu en taan den naam aanduiden van eenen vorst, terwijl de twee andere karakters eene gedeeltelijke aanhaling uitmaken van een gezegde van Confucius, algemeen als gelukwensch gebezigd en beteekenende: later (daarna, in den vervolge) bloeijend (voorspoedig), zijnde het geheele gezegde: kwang ts'ien ju hau, eerst doorluchtig, daarna bloeijend. Mijne meening is echter, dat de twee eerste karak ters niet in het hofdialect (dus niet shi taan), maar wel in dat van Emoei behooren uitgesproken te worden, wanneer wij voor de uitspraak krijgen: soe taan, en dat zij niet den naam van eenen vorst aandui- den, maar slechts gebezigd zijn tot transcriptie van het woord Sulthan (*). (*) Vergelijk de hiermede overeenstemmende verklaring van den Heer C. F. M. de Grijs, in het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, deel V' bl. 488. Cheribon. 157 „No. 174. De vier karakters op dit muntstukje zijn in drie verschil- lende vormen geschreven. Het bovenste, pang, is in den gewonen druk- vorm; het onderste, k%, in den loopenden vorm, voorkomende in schrijf- voorbeelden; terwijl de twee overige karakters, laan (het regtsche) en páu (het linksche), loopende vormen zijn, door handelaren en parti- culieren in hunne brieven gebezigd. „Met deze drie schrijfwijzen voor ons op één muntstukje, waarop geene verkorte vormen van karakters mogen gebruikt worden, moe- ten wij besluiten, dat de vervaardiger daarvan, even als de meeste Chinezen op Java, niet meer afwist van zijn karakterschrift, dan het hoog noodige voor dagelijksch gebruik en geene bepaalde studie heeft gemaakt van zijne taal. „Men kan, even als bij elke echt Chinesche munt gedaan behoort te worden, de twee karakters pang en £% aannemen als te zijn de naam des vorsten, gedurende wiens regering het muntstukje geslagen is, als wanneer laan in verbinding met pdu, beteekenende kostbaar- heid en op munten vertaalbaar door munt, verkeerdelijk gebezigd is voor het gelijkluidende laan, een bijvoegelijk voornaamwoord „ over- dragtelijk gebezigd in de beteekenis van uitstekend, dewijl laan de naam is van eene bloem, door de Chinezen geacht als de koningin der bloemen. Laan (het eerste) kan echter ook juist zijn, indien het met pang en 1 dient tot transcriptie van eenig Javaansch of Arabisch woord” (*). Ook de Europesche invloed deed zich gevoelen op de Cheribonsche munten, zoo als blijkt uit no. 175, dat in slechte en onduidelijke Ro- meinsche kapitalen is gestempeld met het woord CHERIBON. (*) Vergelijk als voren. Wij wagen de onderstelling, dat pang k'i laan eene transcriptie is van het Javaansche pangéran (prins), en verbonden met pau dus beteekent: munt van den pangéran. DA SUMANAP. De Sumanapsche Regenten hebben, voor zoo ver ons bekend is, nimmer muntregt gehad of uitgeoefend. Evenwel hebben zij hun stempel geslagen op reeds gangbare munten. Wanneer dit een aan- vang heeft genomen, hebben wij niet kunnen nagaan; de tegenwoor- dige Sumanapsche hoofden en beambten schijnen niet rond voor de zaak te willen uitkomen. Zooveel is zeker, dat dit stempelen reeds voor lang in zwang was, althans er bestaan zoogenaamde reaal ba- toe's (ruwe, met het wapen van Spanje gestempelde stukken zilver), die zijn geklopt met het woord «Stew (Soeménép) in een vierkant, zooals de onder no. 176% door ons afgebeelde munt (*). Dit is tot in den loop van deze eeuw voortgezet, want men vindt zoodanigen stempel op Nederlandsch Indische guldens van 1822, verder op Ne- derlandsche rijksdaalders, Maria Theresia-daalders, Nederlandsche generaliteits guldens (no. 177) en gouden tienguldenstukken. Dlechts op de reaal-batoe’s is de stempel vierkant; op de andere (*) Het zijn zeker deze stukken, die in de verhandeling der munten, maten en gewigten van Nederlandsch Indië, in deel IV der Verhandelingen van het Bataviaasch genootschap (1784) worden genoemd vierkante Spaansche realen en waarvan gezegd wordt, dat zij gemeenlijk bij het gewigt werden berekend, zijnde in Holland f22:10!/, waard, doch bij ’s Compagnie’s boeken gesteld op f 33:6 (zoo leest men op blz. 311 van het aangehaalde deel der Ver- handelingen, tweede uitgaaf; op blz. 294 staat echter f 23:6, hetgeen beter met den prijs in Holland overeenkomt) het mark, terwijl zij perstuk op Batavia, Java en Malakka waard waren 1:12, rkds. doch op Bantam en in de Luaampongs wel 1:16 rkds.; bij massa gaven de Chinezen ter vervoer voor de 101 realen 1331/, rkds. Per stuk zal hier zeker beteekenen zoo veel van dat zilver als aan gewigt gelijk stond aan een rijksdaalder of dukaton. Sumanap. 159 stukken ovaal. Op sommige reaal-batoe's vindt men bovendien nog eenig getal met Arabische cijfers ingeklopt, waarvan wij onder no. 176? almede eene afbeelding geven. Men zegt, dat de in 1854 overleden Sulthan van Sumanap, Pakoe Nata Ningrat, een niet onaanzienlijk voordeel trok uit dit stempelen, waarvoor hij natuurlijk liet betalen, onder voorgeven, dat de stempel een waarborg was voor de echtheid van de munt. Volgens mede- deeling van den ouden Raden Adipati Pringgo-lojo, die gedurende vele jaren rijksbestierder van Sumanap was, heeft de genoemde Sul- than in 1818 of 1819 eene kommissie benoemd om het zilvergeld te stempelen, daar er toenmaals veel valsch geld in omloop was. Aanvan- kelijk was de stempel eene bloem, maar daar ook die werd nage- maakt, besloot de Sulthan tot het doen stempelen met het woord Sumanap. Im 1825 zou men dat stempelen hebben gestaakt, toen de Sulthan de Nederlandsche krijgsmagt naar Celebes vergezelde, maar aangezien de heer van Coevorden in het bezit is van eenen zoodanig gestempelden Nederlandschen gulden van 1842, schijnt men later daar- mede, hoezeer welligt op minder groote schaal, te zijn voortgegaan. Thans is het voor goed opgehouden. Omtrent de plaats van stempeling der bovenbedoelde stukken kan uit den aard van den stempel geen twijfel bestaan. Minder ze- ker is die plaats voor de eveneens gestempelde of liever geklopte reaal-batoe’s, waarvan wij eene afbeelding geven onder no. 178—180. Vermits wij echter hier handelen over dergelijke geklopte munten, hebben wij geen bezwaar gezien in het opnemen van laatstbedoelden te dezer plaatse, hoewel wij volstrekt niet zeker zijn, dat hunne stempeling mede te Sumanap heeft plaats gehad. No. 178 vertoont in Arabische cijfers hetzelfde getal (230), dui- delijk met denzelfden stempel daarin geklopt, als no. 176%, en boven- dien ingegrift of hol ingeslagen het woord belandjar met Arabische of Maleische letters. Zoowel de overeenkomst in de cijfers, als het woord. belandjar, dat in zuiver Maleisch belandja luidt, schijnen op een’ Ma- dureschen oorsprong te wijzen. 160 | Re. De stempel op no. 179 en 180 (600 en 300 binnen een E Sumanap. van Madureschen of inlandschen oorsprong, vermits de cijfer meinsche cijfers en het halfrond eene figuur bevat, die ve kruis gelijkt. Met dit soort van stempel vindt men ook rea of eenig ander ien ore econ zijn, ween | van kooplieden, evenals de teekens op het syceezilver in Ch a. Sale Ar TRA ATJEH. Hoewel het rijk Atjeh geen gedeelte uitmaakt van Nederlandsch- Indië, meenen wij toch eene beschrijving der munten van dat rijk gevoegelijk in dit werk te kunnen opnemen, omdat Atjeh gelegen is op het eiland Sumatra, waarvan verre weg het grootste gedeelte tot Nederlandsch-Indië behoort, en ook, omdat Atjeh blijkt de inlandsche staat van den Oosterschen archipel te zijn, waar een ordelijk munt- wezen het ernstigste is gemeend geweest. Wij mogen dit immers afleiden uit de omstandigheid, dat munten van hetzelfde gehalte en dezelfde grootte aldaar door verschillende vorsten zijn geslagen, zoo- dat daarbij een vast systema op den voorgrond stond. Sedert lang zijn gouden en tinnen munten van Atjeh bekend. In de reisbeschrijving van John Davis van 1598 (*) leest men: „ Men „ heeft er verscheidene soorten van munt: cashes ‚mass, koupan, pardaw nen tayell. Kapitein Davis zag maar twee soorten: eene van goud, „genaamd mass, ter grootte van eenen stuiver, en zoo gemeen als „deze in Engeland is; de andere van lood [tin?], genoemd cazas „of cashes. Omtrent 1600 cashes maken eenen mass; 400 cashes eenen nkoupan; 4 koupans eenen mass. Vijf mass zijn 4 Engelsche schel- „lingen; 4 mass maken eenen pardaw; vier pardaws zijn een tayell.” De koepang’s, pardaw’s en tails zijn hoogst waarschijnlijk slechts conventionele munten geweest, want deze zijn ons nimmer voorgekomen. (*) Prevost, hist. beschr. der reizen, enz., deel I, bl, 449. 22 162 Atjeh. J. J. de Roij zegt ook in zijne Voyagie, gedaan naar Borneo en Atchin in ’t jaar 1691 en vervolgens, bl. 127: Het gangbaar „munt, dat hier [Atjeh] meest in zwang gaat, zijn goude masen, „doende 1/4 rijkd. ieder, doch zijn dezelve van zulk een goed allooi „niet als het ongemunte goud, 't welk ten meesten deele [daaruit | „spruit, dat de koningin de magt van de munt te laten slaan aan haar zel- „ ve neemt en behoudt, en consequentelijk haar voordeel daarvan heeft.” Het is opmerkelijk, dat de Roij niet spreekt van de tinnen Atjeh- nesche munt. Misschien was die toenmaals en later weinig in de wandeling, want ook Marsden maakt in zijn uitgebreid werk over de oo oostersche munten (*) daarvan geen gewag. In dat werk zegt hij omtrent Atjeh alleen: wOf this kingdom, now in a state of the „ utmost degradation, though formerly of some political importance in „ that part of the east, there are a few small, thin and gold coins, weigh- „ing only 9 grains each. They are impressed with rude Arabic cha- „racters, have no dates, and are denominated mas (from a word signi- „fying gold), which is by our traders more commonly written mace.” In zijne History of Sumatra, 3e uitgaaf, 1811, bl. 401 en in zijn Maleisch Woordenboek spreekt hij echter ook van binnen Atjeh gang- bare, kleine, looden munten, genaamd piti's of cash, geslagen voor het verkeer op de markten. Marsden geeft slechts drie verschillende gouden masen van Atjeh op, namelijk eene met het opschift: st& en ee Wo Jl (Sulthan Djohan bin daulat sjah), eene met: sä #0 pps!) oSj (Lloekn’oedin bin daulat sjah), en eene met: sä #0 # Nl jas (Safaroedin bin daulat sjah). Op de andere zijde van al deze soorten ontcijfert hij slechts de woorden: lele verw (Sri sulthan). Marsden twijfelt aan de juistheid zijner verklaring van deze opschriften. Hij meent, dat drie zonen (Djohan, Roekn'oedin en Safar'oedin) van eenen Sulthan, genaamd Daulat Sjah, muntregt uitoefenden, w tenzij (*) Numismata Orientalia Illustrata, 1825, deel II, bl, 808, 9 A Atjeh. 163 laat hij volgen; „wij veronderstellen, dat de volzin ben daulat niets „meer beteekent, dan dat zij van vorstelijke afkomst waren”. Volgens de exemplaren van dergelijke munt, in het kabinet van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen aanwezig, en volgens de afbeeldingen bij Marsden zelf (pl. LIV) mogen wij echter stellig verklaren, dat de lezing van Marsden &,o > (ben daulat) fautief 1s en zijn moet #0» (berdaulat). Kasimirski (*) verklaart ä,o door: „pouvoir, „empire, monarchie universelle (comme une chose, qui passe des uns aux wautres). Delà, dynastie, famille régnante; princes de la maison ré- „gnante; ef par evcellence, le khalifat. De là vient que des princes puis- „sants, reconnaissant la légitimité du khalifat, se faisatent accorder des » titres honorifigues comme ceut-ci: Byal aam Eipde de V'empire ” enz. &,9» (ber- daulat, of daulat met het Maleische voorvoegsel ber) beteekent dus: de regerende. Het is te meerte verwonderen, dat Marsden aan eenen sulthan Dau- lat heeft gedacht, omdat hij geenen vorst van dien naam in zijne History of Sumatra vermeldt, terwijl hij het woord daulat wel in zijn “woordenboek opneemt als een Arabisch substantief en adjectief (heil, voorspoed, geluk enz. en heilig, voorspoedig, gelukkig enz.), dat als een titel of bijnaam gegeven wordt aan al de takken van het geslacht der Sulthans van Menangkabau. De onjuiste lezing van Marsden is voorzeker toe te schrijven aan de slechte stempeling der door hem beschrevene exemplaren, maar die stempeling is toch niet zoo slecht, dat wij uit zijne afbeeldingen niet wat anders en duidelijkers zouden kunnen lezen. No. MCCXXXV van Marsden (bij ons no. 181) vertoont duidelijk Boop slm De olle opw (Sri Sulthan..... Djohan Sah berdaulat). Wanneer men het geschiedkundig overzigt van Atjeh in de History of Sumatra van Marsden vergelijkt met de kronijk van Atjeh (Trans- lation of the Annals of. Acheen) in het Journal of the Indian Archi- (*) Dictionnaire Arabe-Francais, 1847. 164 | Atjeh. pelago and Eastern Asia, Singapore 1850, deel IV, bl. 598, dan blijkt, dat twee vorsten over Atjeh geregeerd hebben, die den naam Djohan droegen. Zij waren Ala'oedin Djohan Sjah, van 1735 tot 1760, en Badr'oedin Djohan Sjah, van 1768 tot 1765. Hetlaat zich begrijpen, dat onder de 25jarige regering van den eerste meer munt is gesla gen dan onder de hoogstens 2jarige van den tweeden, zelfs al neemt men aan, dat deze laatste vorst, te midden van de onrust, die zijne regering kenmerkte en met zijne vermoording eindigde, daartoe de middelen en gelegenheid hebbe gehad. Wij zijn dus van meening, dat deze munt moet geacht worden tusschen 1735 en 1760 geslagen te zijn. No. MCCOXXXVI van Marsden (bij ons no. 182) vertoont min of meer duidelijk: 8,0 ….…… sl ijlde all opw LSO (Padoeka Sri Sulthanak Anajat iSah 5. berdaulat). De naam Anajat, welke zeer duide- lijk te lezen is, was die van de koningin Anajat Sjah, welke van 1672 tot 1684 regeerde. No. MOCXXXVII bij Marsden (bij ons no. 183) is onduidelijk ge- stempeld , maar laat toch toe zonder veel moeite te lezen: aölllm ej 2S0ls Bor AA de allel) > (Padoeka Sri Sulthanah Tadj'al-alam Sifat’ oedin ber- daulat). Deze was ook eene koningin en regeerde van 1638 tot 1672. Het Bataviaasch Genootschap bezit vier gouden masen van Atjeh, _ waarvan wij drieafbeelden en beschrijven, zijnde de vierde te ondui- Ö delijk om met eenige zekerheid beschreven en afgebeeld te worden. — No. 184, zwaar 0,7 Ned. wigtjes. Voorzijde: sluw dla pAl) “eol ej (Sri Sulthan Ala'oedin Ma-ajat Sah); keerzijde: zu seal Jab NNC Sulthan Ahmad Sah);, d.1. de verhevene Sulthan Ala'oedin Mad Sak, zoon van Sulthan Ahmad Sah. Volgens de kronijk van Atjeh regeerde deze Sulthan van 1635 tot 1638. Hij was getrouwd met eene dochter van zijnen voorganger en behoorde dus welligt niet tot het stamhuis der vorsten van Atjeh, _ waardoor zich laat verklaren, dat hij zich noemt zoon van Sulthan — Ahmad, van welken naam eerst veel later een Sulthan den troon — van Atjeh beklom. ' Atjeh. 165 No. 185, zwaar 0,69 Ned. wigtjes. Voorzijde: sle los all ojw 25 ols (Padoeka Sri Sulthanah Kamalat Sah); keerzijde #0... iisever. berdaulat); d. 1. de beminde verhevene Sulthanah Kamalat Sah ..…... de regerende. Jammer dat een gedeelte der keerzijde onleesbaar is, want daaruit zou ons waarschijnlijk zijn gebleken de naam van den vader dezer vorstin, die van elders niet bekend schijnt. Zij heeft geregeerd van 1684 tot 1695. No. 186, zwaar 0,69 Ned. wigtjes. Voorzijde: sale olle opm (Srz Sulthan Ala'oedin); keerzijde: #0» sä ese (Djohan Sjah berdaulat); d.i. de verhevene Sulthan Ala'oedin Djohan Sjah, de regerende. Deze vorst bekleedde den troon van 1735 tot 1760. Er zijn ons dus gouden masen van Atjeh bekend, geslagen gedu- rende de regering van de volgende vorsten: Ala'oedin Ma-ajat . . . . … van 1635 tot 1638 Tadj’al- alam Sifat, oedin cd. ba 1638, tot 1612 Mae(keninem) ee MR MUI An 1672 tot 1684 Wma (kommempen ne ee ret 11684 tot 1695 een Wjobans eh he es oetan 1735 tot 1760(*). Van de tinnen munt van Atjeh zijn ons twee soorten bekend. De eene soort (no. 187) is zeer onduidelijk gestempeld en slecht af- gerond. Slechts door vergelijking van eenige exemplaren met elkan- der kan men daarop lezen: ([?] dl) lo sel ‚ad (bandar Atjeh dar [al- salam]); d. i. de stad Atjeh, het verblijf (des vredes?); en aan de andere zijde: (}) se of &o en tert dw (sanah 6521). Het jaartal moet blijkbaar omgekeerd gelezen worden, aldus: tre: (12561840). De andere soort (no. 188) is duidelijker gestempeld. Voorzijde: (*) Deze jaartallen zijn volgens de kronijk van Atjeh en verschillen eenigzins van die van Marsden. ol (f) Misschien staat er dao. Kasimirski heeft in zijn woordenboek: is ==petite partie (de toute chose). 166 | Atjeh. shal) lo del jak (bandar Atjeh dar al-salam); d. i. de stad verblijf des vredes. De keerzijde vertoont drie figuren ie gende e waarvan de gs ons niet, ee Bn relrand. Ì Deze munten behooren tot de zoogenaamde kasja’ 's ze laatste woord is asen van het Maleische ves A: sche mat gaan. De kasja's moeten in den El ® aanmerkelijk kleiner zijn geweest dan de thans bekende, geldt thans en gold ook ten tijde van de Roij (1691) rijksdaalder of Spaansche mat. In den tijd van Davis hee Spaansche mat moeten gelden 6400 kasja’s of pities of cent van onze tegenwoordige munt, hetgeen niet on is, wanneer men nagaat, welke buitengewoon kleine ti van de Sulthans van Palembang bekend zijn. pT Bedr LE M BANG. Van geenen inlandschen staat uit den Nederlandsch-Indischen archi- pel bezit het Bataviaasch Genootschap zulk eene uitgebreide verzame- ling inheemsche munten als van Palembang. Zij zijn, op eene enkele uitzondering na, die van rood koper is, van tin gegoten en dalen af tot eene buitengewone kleinte. Wij zullen deze munten volgens chronologische orde overzien. No. 189. Tin. Rond. Zwaar 0.75 Ned. wigtje. Middellijn 17 millimeters. Met een rond gat van 5 mill. in het midden. Daarom: > # will bert Aim Bred (al Sulthan fi bulad Palembang sanat 1061); d. 1. de Sulthan van het rijk Palembang, jaar 1061=A. D. 1650/51. __ No. 190 Tin. Rond. Zwaar 0.38 Ned. wigtje. Middellijn 14 mill. Opschrift als voren met het jaar 1130=A. D. 1717/18. No. 191. Als no. 190, maar zwaar 0.48 Ned. wietje en met het jaartal 1163=A. D. 1749/50. ‘No. 192. Als no. 190, maar zwaar 0.4 Ned. wigtje en met het jaartal 1183=A. D. 1769/70. No. 1938. Rood koper. Zwaar 2.1 Ned. wigtjes. Middellijn 21 mill. Met een rond gat van 7 mill. diameter. Het stuk heeft eene gladde rand van ruim 1 mill. en eene dergelijke, maar smaller, rondom het gat. Het opschrift luidt: tian wed Gao Ah vests ln (haza feloes fi balad Palembang sanat 1198); d. 1. deze obolus is van het rijk Palem- bang, jaar 1198—A. D. 1783/84. Het genootschap bezit ook twee muntjes, als no. 189, maar met het jaartal 1200 (verkeerd gestempeld) =A. D. 1785/86 en. met het jaartal 1202=A. D. 1787/88. 168 Palembang. No. 194. Als no. 189, maar met het jaartal 1203=A. D. 1788/89. No. 195, 196, 197, 198, en 199 hebben allen hetzelfde opschrift, luidende: (ru aal Sd ya (matsroef fs balad Palembang 1219; d.i. duit van het rijk Palembang 1219—A. D. 1804/5. Het versn tus- schen deze vijf munten bestaat uit de grootte en het gewist en uit de meerdere of mindere juistheid van de opschriften : No. 195 is groot 18 mill. diam. en weegt 0.8 Ned. wigtjes. I 1 9 6 I LL LL JA I LÁ llá I I ld POR ZONE wel De " u me OR " n I 1 9 8 1 u lk I I u I „ I u EA BODE AT sar Ok tn Di 7 „ 0.08 CD Tot zoover de munten, die een jaartal voeren, waardoor men weet, dat zij zijn vervaardigd: no. 189 onder Pangeran Seding Radjeh. ei no. 190 en 191 onder Sulthan Mahmoed Badar'oedin Lemah-bang. no. 192 onder Soesoehoenan Ahmad Nadjam'oedin. no. 193 en 194 onder Soesoehoenan Mohamad Baha'oedin. no. 195 —199 onder Soesoehoenan Mahmoed Badar'oedin. d No. 200. Rond. Middellijn 15 mill. Met een vierkant gat van 7 mill. doorsnede. Weegt 0,45 Ned. wigtje. Opschrift: leu äele (ala- — mat Sulthan); d.i. teeken des Sulthans. f No. 201. Rond. Middellijn 14 mill. Met een vierkant gatvan8h 9 — mill. doorsnede, in de hoeken eenigzins afgerond. Weegt 0,18 Ned. wigtje. Opschrift als voren. No. 202. Rond en digt. Middellijn 18 nmll. Zwaarte 0,8 Ned. wigtje. Opschrift: a, iss #5) vla (Sulihan Ratoe papoetran dalkarih [2]; d.i — Sulthan Ratoe zoon.... Wij kennen geene aanneembare verklaring — van deze woorden. No. 203. Rond. Middellijn 21 mill. Met een rond gat van 6 mill. diameter. Weegt 2.3 Ned. wigtjes. Opschrift: lu ja fred al dae (matsroef fo balad Palembang dar salam); d.i. duit van het rijk Palem- bang, het verblijf des vredes. Het eerste woord is onduidelijk en moet Palembang. 169 ynisschien anders gelezen worden. Daar de overige woorden echter zeer duidelijk zijn en geen twijfel omtrent de lezing overlaten, zoo kan het eerste woord, althans in beteekenis, niet veel van «ee ver- schillen. No. 204—217 zijn onduidelijk; op enkelen kan men het woord Palembang onderscheiden, maar de meesten hebben slechts krullen en teekens, die geene geregelde lezing toelaten. No. 217 is de ligtste munt, die wij kennen. Al deze munten, behalve no. 193, zijn tin en aan de keerzijde glad. De stukken zonder gat heeten w pities boentoe” en die met een gat w pities teboh.” De eersten werden in zakjes van nipah-bladen, koe- pat geheeten, genaaid. Elke koepat bevatte 250 stuks, ter waarde van een wkedjer” of 1/16 reaal, gelijk aan 20 Nederlandsch-Indische duiten. 2 kedjer waren in waarde =s'tali (setal) of 1/g reaal=40 duiten, B talr y 1 nu een soekoe wv 1/4 u u 80 mn 2 soekoe u u Mardan pellen) 160 4 2 djampel « _n nm u reaal=820 duiten. Een reaal werd gerekend als een Spaansche daalder; 16 koepats of 4000 stuks pities boentoe hadden dus eene waarde van ongeveer f 2'/,. Dit geldt voor de pities boentoe van de standaard-grootte, zoo als die, afgebeeld onder no. 190—193. Van de overigen is de waarde niet meer bekend; men zegt, dat zij in minder aantal dan de genoemden gemunt zijn. De pities teboh werden bij 500 stuks aan eene dunne rotan geregen. Zulk eene ris heette “een tjoetjoeb en was in waarde gelijk aan 1 tali; 4000 stuks gingen op de reaal. Natuurlijk is de waarde van de kleinere soorten ook minder geweest. Deze tinnen munten, blijkbaar gegoten in eene soort van wafel- ijzer, werden aangemaakt door de hoofden der Chinezen ter hoofd- plaats, die het regt daartoe, waarschijnlijk bij wijze van pacht, van de Palembangsche vorsten verkregen. 23 RD Palembang. Zij waren in 1821, tijdens de verovering van Palembang door de Nederlanders, nog in de wandeling, echter zeer weinig in getal en niet gewild, daar zij verdrongen waren door de Compagnies- en Goe sulthan, Mahmoed Badar’ deine zware straffen had bedel op her weigeren der pities. zi Puiten deze inheemsche munt waren in Palembang onder het vor- stenbestuur gangbaar Spaansche piasters, Maria Theresia daalders, ä ' drieguldens en guldens, en stukken (halven of djampels, en kwarten of soekoes) van Spaansche piasters. De Maria Theresia daalder was alleen in de verre binnenlanden gewild. Ook kleine munt, zoo ub stuivers, dubbeltjes en schellingen, was in omloop. MEE Bij de grensvolken van de vaan Moelak, LE en ned distrieten is thans nog, voor de ene van 10 à 12 duiten, in om- 4 loop een klein, rond, zilveren muntje, afkomstig van de kust van Ko- — romandel, en beksa onder den naam van wang djagong (maïs-korrel- j geld). Ook in een gedeelte der Lampongsche districten en van — Benkoelen is deze munt nog in de wandeling. ed mm Dede Ar Me Bak Even als Palembang, schijnt Djambi in vroegere jaren eene uitge- breide circulatie gehad te hebben van kleine, tinnen munt, die ook daar pities heette en waarvan verscheidene exemplaren van verschil- lenden stempel zich in het kabinet van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen bevinden. Zij zijn de volgende: No. 218. Rond. Gewigt p. m. 5 Ned. wigtjes. Diameter 3 Ned. duimen, met een vierkant gat van 1 Ned. duim in doorsnede. Voor- zijde: „Ake Spall kêe (Chalifat al moeminin); d. 1. heer der geloovigen. [Wij hebben ook een exemplaar, waarop deze woorden omgekeerd zijn gestempeld. | Keerzijde: rror &iw (sanat 1256); d. 1. jaar 1256=A. D. 1840, benevens eenige strepen, die meer schijnen te dienen om de ledige ruimte op de munt te vullen, dan eenige beteekenis te heb- ben. De vorst, die in 1840 in Djambi heerschte, was Sulthan Mo- hamad Fachar'oedin. No. 219. Rond. Gewiet ongeveer 5 Ned. wigtjes. Diameter 3 Ned. duim met een rond gat van 18 millimeters middellijn. Voorzijde: wi) (Ani pities belandja radja fathant). De spelling is nog al foutief, vooral door het weglaten van de meeste punten, die bij de letters behooren. Oppervlakkig zou men geneigd zijn dit opschrift te vertalen door: „deze pities is een betaalmiddel van den vorst van Patari (op het Maleische schier-eiland). Maar vooreerst hebben wij deze munt uit Djambi ontvangen met de verzekering, dat zij daar te huis behoorde, en ten tweede zou de spelling „lk voor „lö of „W al zeer vrij zijn. Veeleer meenen wij „slet te mogen afleiden van „ke, dat Richardson Hen? Djambi. verklaart door wise, intelligent, sagacious. Wij zouden dan hebben: „deze pities is een betaalmiddel van den wijzen koning.” Keerzijde; tri dim gähe Soa) dâda (Chalilifat al moeminin sanat 1261); d.i. heer der geloovigen, jaar 1261 — A. D. 1845). In dat jaar re- geerde eveneens de Sulthan Mohamad Fachar'oedin. * Ook bij dit opschrift zijn de meeste punten weggelaten. No. 220. Rond. Gewigt ongeveer 5 Ned. wigtjes. Diameter 3,2 Ned. duim, met een rond gat van 1,3 Ned. duim middellijn. Voorzijde: irr äw em ged pl (Amt pities harba (?) sanat 1261); d.i. deze pitiess Zr jaar. 1261 — A. D. 1845. Wat e= beteekent, weten wij niet te verklaren; de stempel is duidelijk. | Keerzijde glad. No. 221—231. Elf soorten van kleine, tinnen, achtkantige pities met een rond gat, waarvan de zwaarste ongeveer 1 Ned. wigtje en de ligtste ongeveer 0.7 Ned. wigtje weegt. Zij zijn allen aan de eene zijde glad en dragen aan de andere zijde het opschrift: &S UE) ope pil ols (Sulthan Anom Sri Inglaga.) | Een jaartal is op deze munten niet.uitgedrukt, zoodat wij tot gids, om den tijd der stempeling te bepalen, slechts de namen en titels van den vorst hebben. Onder de Djambische vorsten vinden wij, volgens de zegelstempels onder de originele contracten, door hen met de voor- malige Oost-Indische Compagnie en de tegenwoordige Nederlandsch- Indische Regering gesloten, in 1721 Sulthan Astra Inglaga; in 1756 Sulthan Ahmad Zin'oedin, wiens zegel in het randschrift heeft: Sul- than Anom Sri Inglaga; in 1833 Sulthan Fachar'oedin met hetzelfde randschrift om zijn zegel. Dit randschrift heeft een sterk Javaansch karakter en beteekent: „de jonge Sulthan (oppervorst), de luisterrijke in den oorlog.” — De vorsten van Soerakarta en Djokjokarta voeren ten huidigen dage nog — den titel van Senapati ingalaga, dat is: opperbevelhebber in den — oorlog. | De vorst van Djambi, die in 1721 regeerde, schijnt de laatste geweest id Djambi. 17 te zijn, die eenen. zuiver Javaanschen naam, dien van Astra Inglaga, voerde. Zijne opvolgers voerden Arabische namen, maar toch konden zij hunne Javaansche titels niet geheel ter zijde stellen, en, tegen de gewoonte der Indische vorsten, die gewoonlijk Arabische spreuken tot randschrift voor hunne zegels gebruiken, plaatsten zij als randschrift hunnen Javaanschen titel. De onderwerpelijke pities zijn dus waarschijnlijk geslagen door de Sulthans Ahmad Zin'oedin of Mohamad Fachar'oedin, dus in de laatste helft der vorige of in de eerste helft van deze eeuw. Wij hellen over tot het gevoelen, dat deze pities niet veel later dan 1760 zijn gemunt, en gronden dit gevoelen op het bestaan van nagemaakte Compagnies-duiten, allen met een jaartal van het laatst der 18e eeuw, die vroeger in Menangkabou vervaardigd werden en in Djambi gangbaar waren (no. 282 en 233). Hen inlandsch muntstelsel, zoo ingerigt, dat tinnen en koperen scheide-munt gelijktijdig aanwe- zig was, laat zich moeijelijk denken, daar het een begrip van financieel evenwigt veronderstelt, dat men bij eenen inlandschen vorst wel te vergeefs zal zoeken. Daarom meenen wij, dat de kleine tinnen munt de eerste, oorspronkelijke is en dat de nagemaakte duit slechts eene stuiptrekkende poging was om door eigen munt den invloed van 's Compagnies-munt en gevolgelijk ook dien van de Compagnie zelve te keeren. Later heeft men dan ook in Djambi grootere, tinnen munt gemaakt (de onder no. 218 — 220 hiervoren beschrevene), die in waar- de eenigzins de duit naderde. | In de verhandeling der munten, maten en gewigten van Neder- landsch Indië, in deel IV der Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen (1784), vindt men voor de gangbare muntin Djambi overgewezen naar Palembang, en aldaar to) gezegd, dat 4000 pities gingen op eene Spaansche reaal. Eigen munt van Siak is ons niet bekend. | Alleen is ons omtrent de tegenwoordige geldcire: dollar, wier waarde in Siak afhankelijk is van den tij gen voorraad van zoogenaamde haantjes-duiten (*). al naar mate van het voorhanden zijn van veel of weinig haan Deze laatste, ongelukkige muntsoort blijkt alzoo munt van DSiak te wezen; — een bewijs te meer voor / standpunt, waarop dit Maleische rijk nog staat. (*) Zie over deze muntsoort lager, onder Celebes. BNA, Geene natie ter wereld is zoo aan hare nationale eigenaardigheden en gebruiken gehecht als de Chinesche. Waar zich dan ook Chine- zen in groot aantal ophouden, trachten zij zich een eigen bestuur te geven en eene zekere onafhankelijkheid aan te nemen. Het is dus in het minst niet te verwonderen, dat in de groote Chinesche vestigingen ter Westkust van Borneo en op het eiland Banka ook munt werd geslagen, die onder de Chinesche mijnwerkers gangbaar was, zonder dat die gangbaarheid door den souverein des lands was erkend. Zulks hield stand, tot dat de souverein tusschen beiden trad. en slechts de door hem als wettig betaalmiddel erkende munt toe- stond te gebruiken. „‚ Van Banka zijn onstwee tinnen, Chinesche munten bekend, waar- van wij de verklaring door den Weleerwaarden Heer J. J. Langen- hoff, R. K. geestelijke te Soengei Selan laten volgen. No. 234. Voorzijde, in het Kai-of Keh-dialect, dat op Banka het meest gesproken wordt, boven: sjoen (gelukkig); onder: Auen (voor- spoedig). Keerzijde, links: st (best); regts: kong (gemeene). De letters kong-st vindt men zeer veel boven de deuren van Chinezen, die gezamenlijk handelen of werken, en staat gelijk met ons: firma. Sjoen-hien is de naam, welke het gezelschap, dat soms uit leden van dezelfde familie bestaat, aanneemt = firma N.N. De Chi- nezen kiezen voor dien naam uit hunne bloemrijke taal gewoonlijk geluk en voorspoed voorspellende woorden. Sjoen-hien kong-si be- teekent dus niets anders dan den naam, door den munt-uitgever voor zijne firma aangenomen. Zijn persoonlijke naam luidde natuurlijk ge- heel anders. 176 | Banka. Vóór de invoering van duiten op Banka was aldaar algemeen in gebruik, dat een gegoed, Chineesch koopman geld sloeg en eene waar- de naar goedvinden aan dat geld hechtte. Deze munt werd zeer veel van tin geslagen en wel zoodanig, dat de intrinsieke waarde, welke slechts 1 cent bedroeg, eene waarde van 50 of 100 centen represen- teerde. De geldmunter gaf zijne munt voor die waarde uit en nam haar ook wederom daarvoor in ontvangst, doch door het namaken van deze munten verloor de oorspronkelijke munter soms een aanmerkelijk kapitaal. Zoo werd vroeger een rijke Chinees, Lim-Njoekpiang, die tinnen geld sloeg, gangbaar in de drie distrikten Pangkal-pinang, Koba en Toeboali, door het namaken van zijne munt, welke hij op be- vel van het Nederlansch-Indische Governement moest inwisselen en versmelten, geheel geruïneerd. Vruchteloos heeft men getracht van zijne munt nog een exemplaar te vinden. Uit het voorgaande blijkt, dat die munten slechts in eenen bepaal- den kring gangbaar waren. De uitgebreidste kring was die van Lim-Njoekptang. No. 235. Voorzijde, boven: tien (voorspoedig, regtvaardig, echt); onder: foeng (wind); links: njat (zon); regts: mien (klaar). Keerzijde, links: kiem (nu, thans); regts: koe (vroeger). De beteekenis dezer woorden is: de van oudsher gelukkige en echte, ware munt. Gelijk boven reeds is opgemerkt, zijn ook deze woorden bloemen- taal en worden slechts als teekens tot onderscheiding van de munt van dezen of genen gebruikt. No. 286. Hoat (vruchtbaar) Auen (voorspoed). | „ 237. Hoé (terugkeerend) Auen. De keerzijde van „ 238. Tang (langdurig) hen. al deze munten is „ 289. Sing (overvloed) Juen. (gelijk aan die van „ 240. Hap (vereenigd) Sing (overwinning). {no. 234. n_ 241. Toa (verheven) Jen. BON 0. PONTIANAK. Van dit rijk kennen wij twee koperen en eene tinnen munt. De laatste (no. 242) is waarschijnlijk de oudste, voor zoover zich dit uit het niet duidelijk gestempelde jaartal laat bepalen. De middel- lijn is 2,6 Ned. duim; de zwaarte 6 Ned. wigtjes. De voorzijde heeft: (eer Äo Splâave lo ilids ils (belandja Pontianak dan Mampawa, sanat 1228); d.i. munt van Pontianak en Mampawa, jaar 1228-1808, De keer- zijde heeft eene balans met schalen, en daar onder: gole (adsl); d.i. reot- vaardigheid, alles in navolging van Engelsche munten, voor Britsch- Indië geslagen. Deze munt moet geslagen zijn door Sulthan Sjarif Kasim, die zij- nen op den eersten dag van dat jaar overledenen vader, Sulthan Abd’- oel Rahman, had opgevoled als Sulthan van Pontianak, en tot 1819 regeerde. Hij had vroeger het beheer gevoerd over Mampawa, maar bij zijne bestijging van den troon van Pontianak gaf hij de beneden- landen van Mampawa over aan Panembahan Soeria Nata Kasoema. Uit het opschrift zijner munt schijnt echter te blijken, dat Sulthan Kasim souvereiniteit over Mampawa bleef pretenderen, hoezeer vol- gens de tractaten beide rijken geheel zelfstandig waren. Want ver- mits niemand anders dan de Sulthan van Pontianak deze munt heeft kunnen doen slaan en het voorkomen der namen van beide rijken op dezelfde munt op zekere eenheid schijnt te duiden, zoo bewijst dit, naar wij vermenen, genoegzaam het beweren, dat Sulthan Kasim op souvereiniteit over Mampawa bleef aanspraak maken, al zegt hij zulks op deze munt niet met ronde woorden. 24 B 178 5 Pontanoe Dezelfde stempel, maar van anderen slag, vinden wij rood koperen munt van dezelfde grootte als En vonk gende ongeveer 5 Ned. wigtjes (no. dee 1220 AS maar van anderen slag is ons Herent) En is echter té. E En peld, om het jaartal te kunnen onderscheiden. B, Dit stuk draagt aan beide zijden de duidelijke po te zijn gestempeld ERS an het cijfer 87. SAMBAS or MAMPA WA. De munten, die wij rekenen tot één dezer rijken te behooren , kun- nen wij slechts op grond van eenige gissingen bepalen. Wij kennen er twee, beiden van tin. De oogenschijnlijk oudste (no. 245) is 2,7 Ned. duim in middel- lijn en weegt ongeveer 4 Ned. wigtjes. Zij heeft tot opschrift: Jola) 2éde (malik al-adil); d.1. de regtvaardige vorst. De keerzijde is glad. No. 246 is 1,7 Ned. duim in diameter met een rond gat van 0,9 Ned. duim. De eene zijde is glad; de andere heeft tot opschrift HRS le we malik al-adil 22). Het eerste woord weten wij niet te verklaren, evenmin als het cijfer 22. Het eenige, waar wij ons aan kunnen vasthouden, zijn dus de woor- den malkk al-adil. Deze bijnaam werd gevoerd door verschillende vorsten van de te- genwoordige Wester-afdeeling van Borneo, zoo als blijkt uit een groot aantal van hunne zegels, die wij geraadpleegd hebben. Zoo noem- den zich vorsten van Sintang oee &Sle (makik al-maboed); d.1. de geëerde vorst, of gem) CSle (malik oel-rahman); d.i. de goedertieren vorst: van Pontianak (in 1823) en van Mampawa (in 1787) &$le sw (malik al-bari); d.i. de weldoende vorst: van Sambas (in 1819) en van Mampawa (in 1822) Jas) sle (malik al-adil). Wij hebben de twee voren beschreven munten ontvangen uit de Wester-afdeeling van Borneo en wij meenen daarom ze te mogen be- palen als te zijn geslagen door een der beide vorsten van dat ge- west, die zich makk al-adil noemden, en deze waren die van Sambas en van Mampawa. SAMBAS. bn In het rijk van Sambas heeft zich het, zonderlinge verschijnsel voor- gedaan van een imperium in imperio in den letterlijken zin des woords. De Chinesche kolonisten aldaar hadden zich een rijk gesticht met eigen bestuur, eigene regtspleging, eigene gemeentelijke instellingen en eigen munt. d5 al Maar ook hier kenmerkte zich de associatie-geest, die de Chinezen zoo innig bezielt en zoo sterk maakt. De bevolking was verdeeld in verschillende vennootschappen of kongsi’s, die onderling onafhan- kelijk waren, ieder hun eigen bestuur en hunne eigene instellingen hadden, en dikwerf ook vijandig tegenover elkander stonden. Zij hadden ook ieder hunne eigene munt (*). | Na de geheele onderwerping dezer kongsi's aan het Nederlandsche gezag is natuurlijk hunne munt vervallen, maar nog weinige jaren geleden waren slechts zilveren Spaansche matten en Nederlandsche guldens de gewone handels- en de eigen tinnen munten de verkeer- penningen. De Chinezen, hoewel tot verschillende kongsi’s behoorende, hebben het nut ingezien van eene gelijkvormige munt, want hoezeer de op- schriften verschillen is de vorm en de zwaarte van de hier bedoelde munten, voor al de kongsi's gelijk. Zij zijn allen drie Ned. duimen — in diameter, omgeven door eenen vrij breeden, gladden rand, in het midden voorzien van een vierkant gat met een smal randje, en we- (*) Deze kongsi’s, vereenigingen om mijnen te ontginnen, moet men wel onderscheiden _ van de geheime genootschappen of hoei’s der Chinezen, welke ook in Sambas eene zoa belangrijke rol hebben gespeeld. Ee Sambas. 181 gen 13 à 15 Ned. wigtjes. Zij hadden eene verpligte waarde van vijf duiten ieder en zoo iemand het gebied der kongsi verliet, kon hij die stukken voor de opgegevene waarde bij het kongsi-bestuur inwisselen. Wij kennen van deze munt de vier volgende soorten: No. 247. Van de kongsi Tai-kong. De voorzijde heeft in de Chinesche hoftaal: ta-kiang-kongst, en in het Kantonsche dialect: tai-kong-kongsi, hetgeen beteekent: het genootschap (of de vennootschap) van de groote rivier. De keerzijde heeft in de hoftaal: hó sjoen en in het Kantonsche dialect: wóÓ sjoen of: fo sjhoen, dat is: overeenstemning en gehoorzaam- heid, of: overeenstemmende gehoorzaamheid. De kongsi Tai-kong had vroeger haar hoofdkwartier te Montrado. No. 248. Van de kongsi Tjap'ng-foen. De voorzijde heeft in de hoftaal: sjihwoe-fan-kongsi, en in het Kan- tonsche dialect: Zhap'ng-foen-kongsv, dat is: het genootschap (of de ven- nootschap) van vijftien aandeelen of deelen. ‚ De keerzijde heeft: li-joeng, dat is: voordeelig in ’t gebruik. Deze kongsi was vroeger gevestigd te Loemar. De verklaring der opschriften van de beide voorgaande munten is die van dr. A. P. Happer, een Amerikaansch presbyteriaansch zendeling, die in het jaar 1854, op zijne terugreis naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Batavia aandeed. Dr. Happer was een van die Christen-zendelingen, die aan eene grondige, wetenschappe- lijke opleiding tot hun vak, in verband tot het land, waarin zij zich voornemen hun werk te aanvaarden, eenen onbegrensden, maar ver- standigen en bedaarden ijver paren voor hunnen soms zoo ondank- baren werkkring. De verklaringen van dr. Happer werden ons tref- fend bevestigd door vertalingen van de opschriften van de beide genoemde munten, die wij uit Sambas ontvingen, en dit doet ons vol vertrouwen stellen op de mede uit die streek ontvangen verta- lingen van de beide volgende gelijksoortige munten. Is: opregte OON H EN EN, De kongsi Liem-tien was vabrestdd te Bb No. 250. Voorzijde: samtiaoe-keoe kongsi, dat is: vennootschap) der drie mijnen. Keerzijde: munt. | sE Deze kongsi was vroeger gevestigd in de om he BANDJERMASIN. De eenige munt, die ons uit dit rijk bekend is, is van rood koper en eene nabootsing van de oude Oost-Indische Compagnies duiten. Aan de eene zijde voert zij het zeer slecht bewerkte cijfer à# met een christen-jaartal er onder. Wij kennen daarvan twee verschillende stempels (no. 251 en 252). De andere zijde heeft een gekroond wapenschild, beladen met het woord „twe ‚sit (Bandjarmasin). Zij weegt ongeveer 1.5 Ned. wigtje. Omtrent den oorsprong of de waarde van deze munt is ons niets met zekerheid bekend. Alleen wordt door bejaarde en met Bandjer- masin goed bekende Arabieren verzekerd, dat zij zou zijn geslagen door den Engelschen Resident, Alexander Hare, die onder het Britsch tusschenbestuur niet alleen daar het Gouvernement vertegenwoordigde, maar zelfs al zeer goed op weg was om zich zelven daar een onaf- hankelijk rijkje te stichten. Misschien zou hij daarin geslaagd zijn, indien Sir Thomas Stamford Raffles, met wien hij naauw bevriend was, langer aan het bestuur ware gebleven. Bij de wederoptreding van het Nederlandsche gezag moest hij echter, hoewel protesterende, zijn rijk in embryo verlaten. Wij hebben wel nergens het authentieke bewijs gevonden, dat Hare munt zou hebben geslagen, doch zouden niet verwonderd zijn, indien het bleek, dat hij werkelijk zich dit souvereine regt had aangematigd; maar het komt ons voor ’shands onaannemelijk voor, dat hij daar- toe zou hebben gekozen eenen stempel met het cijfer der O. 1. Com- pagnie, terwijl zijn Gouvernement op Java dien stempel niet bezigde. De hoofdtrek van het karakter van Hare was eene grenzelooze zucht 184 Bandjermasin. naar onafhankelijkheid. Deze zucht voerde hem zoover, dat hij vrijwillig in ellende en afgescheiden van de gansche beschaafde maat- schappij op de Kokos-eilanden ging wonen en daar een leven leidde, dat iederen man van opvoeding, zoo als hij toch was,een walg moest wezen. Iemand van zoodanig karakter zal niet waarschijnlijk het zinnebeeld eener maatschappij van uitsluiting en monopolie op zijne munt heb- ben doen stempelen. Veeleer houden wij dus de onderwerpelijke mun- _ ten voor het fabrikaat van eenen der inheemsche vorsten van Ban- djermasin. Het nabootschen van wapenschilden en kroonen is onder — hen toch niet vreemd, zoo als blijkt uit hunne rijkszegels, en even-_ ä min was hun het namaken van Europesche munt vreemd, zoo zelfs, dat de Indische Regering, bij advertissement van 28 Julij 1778 de goede ingezetenen waarschuwde voor valsche gouden dukaten, scheep- jes-schellingen en Spaansche realen, die van Bandjermasin ingevoerd werden. De schaarschte in het Bandjermasinsche rijk van munt in het ie meen en van eigene Bandjermasinsche munt in het bijzonder blijkt ook uit de omstandigheid, datin 1857 de luitenant Bangert, op eene reize in de binnenlanden, in de kampong Marantohoe, welke eene markt- plaats is, geen geld aantrof: alle koopwaren werden aldaar tegen an- dere waren, meestal tegen rijst, geruild (*). reet ” Ee (*) Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde, deel IX, pag. 144, EE CELEBES. Uit het boek, getiteld: Patoeriyolowâma Tálló of oude geschiedenis van Tello blijkt, dat onder de regering van “Toe-mámênanga ri-aga- mâna, die omstreeks 1600 leefde en als Toe-mábitjâra of rijksbestier- der over Goa heerschte, aldaar de eerste gouden en looden munt is geslagen (*). Volgens mededeeling van den tegenwoordigen koning van Goa moet die gouden munt tweederlei geweest zijn, namelijk dinara of djingara (de grootste soort) en koepa (de kleinste soort), en Arabische karak- ters vertoond hebben (}). De looden munt, van welke soort er ook wel eens van koper vervaardigd werden, zoude beneggolo geheeten hebben. Zekere Käâre-Pôle moet de eerste muntmeester van bovengenoemden vorst geweest zijn. Van deze munten is ons nimmer eenig exemplaar voorgekomen. Alleen hebben wij twee gouden muntjes gezien, welke de koning van Goa beweerde tot boven bedoelde soorten te behooren. Zij waren echter zoozeer afgesleten, dat geen opschrift daarop meer herkenbaar was. De grootste had een diameter van ongeveer 1.7 Ned. duim en woog 3.4 Ned. wigtjes; de kleinste was 1.3 Ned. duim groot en 2.4 Ned. wigtjes zwaar. Het slaan van munten binnen Goa moet, volgens traditie, reeds omstreeks de helft van de 17de eeuw opgehouden hebben en wel on- (*) Zie Matthes, Makassaarsche Chrestomathie, bl. 285. (f) In de Makassaarsche Historiën, afgedrukt in het 7de deel van het Tijdschrift van Indische taal-, land- en volkenkunde, wordt op bladzijde 147 gezegd, dat de gouden pen- ningen (munten) van Toe-mamenanga heetten kare kandjara. 25 186 Celebes. der de regering van Toe-mênanga ri-bâllá-pangkâna of I-Malombâssi, wiens Arabische naam Hasan oedin is. De dinara is waarschijnlijk dezelfde munt als die, welke in de Ver- handeling der munten, maten en gewigten van Nederlandsch Indië, in deel IV der Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap, wordt genoemd maas «gouden Macassaarsche munt, in 1650 op Macassar „geslagen, en toen waard een Spaansche reaal.” In een stuk, getiteld: Afbeeldsels der gouden, zilveren en koperen „stukken, en der schulpen en amandelen, die in geheel Azië voor „munt gangbaar zijn, uitgegeven t’ Amsterdam, bij de weduwe van nJ. van Someren, boekverkoopster in de Kalverstraat, bij de Gaper- „steeg, in Perkuis, 1682 (*),” vindt men de afbeelding van de beide zijden van een stuk, omschreven als volgt: «no. 5 en no. 6 is de „gouden munt des konings van Makassar, of van Celebes. Dit stuk „weegt twaalf grein; en de Hollanders houden ’t voor een gulden „van hun munt; ’t welk van onze Fransche munt drieëntwintig stui- „vers en acht penningen zou wezen. Het goud daar af is zeer goed.” Ook Crawfurd (deel I, bl. 282) spreekt van de Makassaarsche gou- den mas. Hij geeft ook eene teekening, die twee van die stukken moet voorstellen, maar verzwijgt, dat die teekening is eene verklein- de navolging van de plaat bij Tavernier. Het opschrift van één dezer stukken is nog duidelijk te lezen, als „am lele (Sulthan Hasan... waarschijnlijk Hasan'oedin). | De waarde dezer masen schijnt of oorspronkelijk zeer verschillend of naar omstandigheden veranderlijk geweest te zijn. Terwijl wij in de aangehaalde Verhandeling lezen, dat zij in 1650 een Spaansche re- aal waard waren, en Tavernier (ongeveer 1675) zegt, dat zij een gulden Hollandsch golden, vinden wij in eene manuscript-memorie van den admiraal Cornelis Speelman van 1669: (*) Wij meenen als vast te mogen verzekeren, dat dit stuk een gedeelte uitmaakt van de vertaling van de reizen van Tavernier. Het is ons niet gelukt een exemplaar van het werk van Tavernier in handen te krijgen om het te vergelijken, \ Celebes. 187 „Intjeh Berou, Maleijer, is nog pro reste schuldig 60 maas of 90 gulden.” Hier wordt dus de maas tegen f 11/2 gulden berekend. De oorzaak van dit verschil in-waarde-berekening zal nu wel niet meer opgehelderd kunnen worden. Van andere munt van Makassar is ons niets gebleken dan het vol- gende, uit het manuscript: Rapport der bevinding wegens de Makas- saarsche kommissie, door Dirk de Haas, de dato 21 Julij 1691: # Dewijl „alle eetwaren tot Makasser zeer goedkoop en de marktgangers „bij gevolg voor een stuiver meer kunnen koopen als telkens benoo- „died zijn, zoo is tot accomodatie van een ieder van oudsher in „gebruik geweest zeker geld van minder waardij, 't welk door en se- „dert de verwoesting der oorlogen verloopen en niet meer gevonden n wordt. Zoo is ieder, tot slaven incluis, een muntmeester geworden, „makende van lood kleine, ronde, plat geklopte stukjes, wat dikker „dan een vlies, gaande zoo slecht heen, zonder stempel of iets daar- nop, tot 500 stuks in een dubbele stuiver, met dewelke op de markt „alles, dat er te koop is, kunnen koopen, zijnde bij gevolg zeer ge- nriefelijk voor arme menschen, die voor 10 stuks derzelven een pisang nen zoo voorts na advenant kunnen koopen. Men zoude op dezen „voet wel eene soort van gemunt geld kunnen slaan en in gebruik „brengen op den naam van Zijne Hoogheid Boni, die buiten twijfel „daar tegen niet zal hebben, en zoo zoude de E. Compag®. daaruit nook eenige voordeelen kunnen trekken.” Het is ons niet gebleken, dat dit denkbeeld immer uitvoering heeft erlangd of dat andere, kleine munt speciaal voor Makassar door de Compagnie is vervaardigd. Daarentegen hebben Engelsche speculanten getracht eene bijzondere koperen munt, met toepasselijken stempel in het Boegiesch, op Celebes gangbaar te maken en in sommige streken, vooral aan de golf van Boni zijn zij daarin niet ongelukkig geslaagd. Deze munten hebben het volgende voorkomen. No. 253. Zwaar 1.8 Ned, wigtje. Voorzijde: een haan, van de 188 Celebes. linkerzijde gezien, staande op eene lijst, waarin gegrift C. R. Read, en daaronder vier onduidelijke teekens, die men bij den eersten oogopslag zou lezen: 1560, maar toch geen zuivere cijfers zijn. Voor den haan staat: sle 5 (tata, voor 5 tanah, melajoe, d. 1. het land der Maleijers) le achter den haan: #&$ wolw (satoe kepeng, d.i. een kepeng). Keerzijde: eene dubbele, achtbladige bloem of ster, waaronder in Europesche cijfers het Mohamedaansche jaar 1250 (1834/5), en rondom in de taal en het schrift der Boeginezen: Wanoewa tana oerai— sedì kepeng, d.i. het land van het westen, één kepeng. No. 254. Gewigt als no. 253. Voorzijde: een haan van An regterzijde | gezien, op een stukje grond. Daar boven: s%e «lb (tatah, voor &ls tanah , melajoe, d.i. het land der Maleijers). Keerzijde als no. 258. No. 255. Gewigt als no. 253. Voorzijde, in Boegineesch schrift: tana Oegi (d. i. het land der Boegi’s) en daaronder 1250 (1834/5). Keer- zijde: seoewa doewi (d.i. één duit). Hoezeer deze munten niet uitsluitend voor Celebes aangemaakt zijn en de opschriften in de Maleische en Boeginesche talen alleen ten doel schijnen te hebben de aangegeven waarde voor het gros der inlandsche handelaren begrijpelijk te maken, hebben wij vermeend hen onder de munten van Celebes te moeten opnemen, als het eenige gewest van Nederlandsch-Indië, waarop zij ge betrekking Den Deze zoogenaamde haantjesduiten worden ook in vrij groot aantal gevonden in de binnenlanden van Sumatra en van Bandjermasin. Op het eerste eiland zijn zij ingevoerd langs de rivieren van de oostkust, en op het tweede hoogst waarschijnlijk door de in Koetei, Pegatan, enz. ten handel komende Boeginezen. Op het tot Celebes behoorende eiland Boeton wordt nog eene zeer zonderlinge munt gevonden. Zij bestaat uit grove, katoenen lapjes van ongeveer vijf duim lang en drie duim breed, meestal blaauw en soms ook rood gekleurd. Men zegt, dat het een voorregt is van de princessen en hofdames van Boeton om deze lapjes te weven en tegen d Celebes. 189 tien op een duit uit te geven. Ook zijn aldaar gangbaar zeer kleine, rond geknipte stukjes van oude Hollandsche dubbeltjes. GO Boetonsche lapjes vertegenwoordigen aldaar de waarde van één dubbeltje en wel van zulk een dubbeltje, waarop nog ééne letter van het opschrift zigtbaar is; wanneer ook die letter bij het snoeijen geschonden is, heeft het dubbeltje slechts de helft van zijne waarde. 50 dubbeltjes hebben op Boeton eene waarde van f 2,50. De in- lander heeft het bijgeloof, dat al wie zulk een lapje in- of uit-voert, met zijne praauw zal vergaan. Die zonderlinge muntsoort moet op Boeton zeer oud zijn, want reeds in het journaal van Apollonius Schot vindt men op 17 December 1612 aangeteekend: wop Boeton heb ik bevonden, bij gebrek van eenige „munt, haar daar te behelpen met lapjes in plaats van geld, zoodat nin dit eontract (namelijk het contract door Apollonius Schot met den sulthan van Boeton aangegaan) ook een artikel is, met het- „welk (de Compagnie) belooft op Boeton eene goede kwantiteit van „kasjes of andere koperen munt te brengen, die de koning belooft „ook reciprogue onder zijn volk gangbaar te doen worden.” De voorliefde voor oude dubbeltjes heerscht eveneens op Celebes zelf, en in het district Wawa Boeloe was zelfs in 1860 geene andere munt gangbaar. Met moeite kon men er voor een gulden 6 en voor een 21/3 guldenstuk 15 dubbeltjes bekomen. Goederen van mindere waarde dan een dubbeltje werden op de passers geruild, omdat men geen kopergeld wilde aannemen, hetgeen men vreesde, dat het uit- sterven der koffij zoude ten gevolge hebben. Te Geliting (Flores) was het in 1860 verboden oude dubbeltjes uit te voeren, die aldaar mede de eenige gangbare muntsoort uitmaakten en ten getale van 8 stuks op een gulden gingen. Pas. 2, Noot. Bij te voegen: Men vindt heele en halve rejal batoe, kenbaar Ô NA LEZINGEN: aan de grootte en aan het aantal streepjes, ter wederzijde van het wapen op de voorzijde. De meesten zijn echter zoozeer gesnoeid of À liever ruw afgekapt, dat aan het bepalen hunner waarde door eene vergelijking van hun gewit niet meer gedacht kan worden. reg. 13 v. o. wversiert”. Bij te voegen: De bedoelde resolutie der Staten van Holland luidt in haar geheel, als volgt: De ridderschap, « edelen en steden van Holland en West-Vriesland, representeren- 4 de de Staten van den zelven lande, doen te weten; alzoo de be- windhebberen van de Oost-Indische Compagnie binnen Amsterdam ons te kennen gegeven hebben, dat zij supplianten, genegen zijnde bij alle mogelijke middelen de, voorsz. Oost-Indische navigatie en de trafiek tot welstand dezer landen niet alleen in train te houden, maar ook te vermeerderen en deze landen hoe langs hoe meer aldaar bekend en in reputatie te maken, daar toe God Almagtig Ë (*) Hoewel wij, indachtig aan het Horatiaansche nonum prematur in annum, met het drukken van dit werk eerst een aanvang hebben doen maken, nadat wij daaraan eenige jaren gewerkt hadden, zoo hebben toch allerlei omstandigheden te weeg gebragt, dat veel eerst ter onzer kennisse kwam, toen reeds die gedeelten afgedrukt waren, waartoe dat nieuwe en onbekende behoorde. Zulks te vermijden was alleen mogelijk geweest door nog langer met den afdruk te wachten, maar wanneer zoude dan daarmede moeten begon- nen zijn? Hoe het zij, wij hebben het beter geacht die nader ter onzer kennisse geko- mene bijzonderheden als nalezingen, hoewel dan ook uitvoerige nalezingen, aan ons werk toe te voegen dan die aan onze lezers te onthouden. Wie weet, hoeveel nog na de uit- gifte van dit werk aangaande de Nederlandsch Indische numismatiek, een nog zoo weinig bearbeid veld der wetenschap, aan het licht zal komen, waarvan wij het bestaan thans z niet vermoeden kunnen ? Nalezingen. 191 zijn genadige zegening believen zal te verleenen, en tot nog toe denzelven handel in den lande gedaan is met realen van achten, halve en vieren, die de Portugezen (als gehad hebbende d’ eerste trafiek en navigatie op dezelve landen) aldaar hebben bekend ge- maakt, dewelke alles nu door den stilstand van de vaart op Spanje zoo schaars en kwalijk meer zijn te bekomen, dat de supplianten geen raad en weten,om van dezelve naar den eisch van de handeling gestadelijk geriefd te mogen worden, zoo hadden de supplianten, na voorgaande communicatie bij hare gecommiteerden over deze zaak met den Gouverneur van Bantam, en bij goedvinden van denzel- ven zeer raadzaam, ja hoog noodig bevonden dat eenige andere munt, ter eerster instantie tot een proeve geslagen, aldaar te lande ge- voerd en geëxperimenteerd worden, om redenen eerst, dat daar- door deze landen en d'ingezetenen deszelfs in de voorsz. Oost- Indiën en andere contrijen veel beter bekend zullen worden; ten tweede, dat door zoodanige middelen zal worden geprevenieerd de valscheid in geld, voor dezen in de realen van achten bevonden en die nog weder gepleegd zoude mogen worden doordien dezel- ven realen, ten tijde als de schepen toemaken, bij de gemeene participanten opgewisseld worden, om daar mede den handel te drij- ven; door welke valscheid van munt deze landen in dezelve plaat- sen zouden worden suspect, en geraken in groote disreputatie, ja verlies van haar goed succes en faveur met groote perikelen en zwarigheden verkregen; ten derden, dat bij gebrek van realen, die hier te lande zouden mogen ontbreken, waartoe de vijand genoegzaam zijn devoir is doende, als pogende de trafiek op de quartieren van Spanje en Portugal te beletten, dezelve navigatie tot een instal (?) zoude geraken, dat ook daardoor die kwade penninkjes, Cassias genaamd, in Oost Indiën cours hebbende on- der 't gemeene volk, wezende valsche materie, te niet zoude mogen komen, in de plaats van dewelke de supplianten zullen zoeken in te voeren, heele, halve en kwarten van enkele reaaltjes, we- 192 Nalezingen. zende het achtste deel, zestiende deel en twee en dertigste deel van een reaal van achten; door welke reformatie van munt de sup- | plianten d’ ingezetenen van de voorsz. landen zoo zullen behagen, dat zij zonder twijfel daarom meerder acces en vriendschap als van te voren zullen genieten, te meer dezelvige, zijnde van zeer kleine middel, minder munte behoeven; verzoekende daafom dat _ tot eere en reputatie dezer landen, en welstand van de voorsz. Oost Indische navigatie, Ons believe hen supplianten te vergun- nen, accorderen en octroyeren den stempel, dat zij in de munt van Holland zullen mogen laten slaan stukken gelds van de groot- te van een reaal van achten en van geliijk allooi en zwaarte, met ook halven en vierendeelen, aan d’ eene zijde versierd met het wapen van Holland en Hollandia daarom, en aan d’ ande- re zijde met het wapen van Amsterdam, geteekend Amsteloda- mum, als mede heele, halve en vierendeelen van enkele realen, alles, ten dienste als boven; welke penningen alleen in de voorsz. handelingen zullen mogen worden gebruikt, zonder hier te lande cours of gang te hebben; Zoo is 't, dat wij de zaak voorsz. over- gemerkt, uit onze regte wetenschap, volkomen magt en autho- riteit, de supplianten alhier, om redenen als voren, gegund, gecon-_ senteerd en geoctroyeerd hebben, gunnen, consenteren en octroye- ren bij dezen den voorsz. stempel, om tot Dordrecht in de munt van Holland te mogen laten slaan en doen munten zilveren stukken van de grootte, gewigt en allooi van een reaal van achten, en ook halven en vierendeelen van dien, aan d’ eene zijde versierd met het wapen van Holland, en Hollandia daarom, en aan d’ andere zijde met het wapen van Amsterdam en daarom Amstelodamum, ook van heele, halve en vierendeelen van enkele realen; mits dat de voorsz. munt binnen deze landen geenzins haren cours of gang zullen mogen hebben, uitgegeven, noch ontvangen zullen mogen worden, maar alleenlijk in de voorsz. negotiatie binnen Oost-Indiën gebruikt, welverstaande dat de stempelen daar af bij andere steden Nalezin gen. 1953 van Holland (des verzoekende) zullen mogen gebruikt worden, of dezelve doen veranderen en gebruiken elks hunlieder Statenwapen aan d' eene zijde, zoo wanneer zijlieden mede op Oost-Indië negoti- eren zullen. Gedaan in ’s Graven-Hage onder t zegel van de Staten, hierop gedrukt den 1 Maart des jaars onzes Heeren en Zaligmakers 1601. fee. 15 v: Oo. „welke waarde... werd verhoogd tot 10 rijksdaalders”. Bij te voegen: De Regering had namelijk goudgeld voor Koromandel noodis en wilde tevens den particulieren uitvoer van kobangs naar Ban- tam, Koromandel en elders tegengaan, waarom zij besloot deze munt tegen laatstgenoemden prijs van de Bataviasche gemeente aan te ne- men, hetzij in ruil voor zilvergeld, hetzij tegen betaling van interest (1/2 pCt. 's maands) voor het in kobangs aan haar te leenen kapitaal. reg. 15 v. b.: w aanmerkelijke vervalsching’. Als noot bij te voegen: Bedert twee à drie jaren waren de Portugezen te Macao en de Chi- nezen, aldaar en in andere streken van China woonachtig, bezig met gouden kobangs te maken, volgens het Japansche model, welke zij, hoewel veel minder waard, te Batavia voor 10 rijksdaalders trachtten uit te geven. Benige «# vuile en baatzuchtige” menschen hadden bo- vendien zilveren, doch zwaar vergulde kobangs en itzeboes in de wan- deling gebragt. reg. 3 v. b. vplakaat van 17 Maart 1701”. Als noot bij te voegen: Bij dit plakaat, dat slechts voor Batavia w met den ressort van dien” gold, is niet alleen sprake van Nederlandsche, maar ook van Vene- tiaansche, Hongaarsche en andere Kuropesche dukaten. In Indië blijkt dus, wat goudeeld aangaat, dezelfde bonte verscheidenheid van munt- soorten, afkomstig uit allerlei landen, bestaan te hebben, als toen- maals in Nederland aangetroffen werd. reg. 9 v. b. w concatinatie”, lees: concatenatie. reg. 13 v. o. „blijven kan’. Bij te voegen: Uit deze Resolutie blijkt, dat de ongekartelde en meer of min gesnoeide, Hollandsche, Vene- tiaansche en andere dukaten slechts bij het gewigt verhandeld wer- 26 194 Nalezingen. den. — Het goud was toenmaals om de West van Indië hoog in prijs in vergelijk met het zilver. Pag. 15, reg. 10 v. o. „bú gebrek aan gelegenheid .... vruchtbaar mogt maken”. Lees: Nadat op den 6den November 1764 door heropening te Batavia van eene « muntplaats” (vergel. pag. 51) wederom gelegenheid be- stond tot het aanmunten van geld, was bij de gemeente aldaar de wensch gerezen, dat men weder, evenals vroeger, de rentelooze ka- pitalen in bewerkt en onbewerkt goud vruchtbaar mogt maken. „ 16,reg. 5 v. b. w2 pct. aan geregtigheid voor de Compagnie’. Bij te voe- gen: Twintig jaren vroeger (1745) bedroeg deze geregtigheid 4 pct. , doch zulks werd nu te bezwarend geacht. nn reg. 11 v. o. wiegen 21/9 rijksd.” lees: tegen 21/9, 5 en 10 rijksd. „17, in fine. Bij te voegen: Bij billet van Ì December 1795 achtte de Re- gering het noodig de op- en ingezetenen van Batavia te herinneren aan de voor hen bestaande gelegenheid tot het doen aanmaken van heele en halve gouden ropijen op de boven omschrevene voorwaarden. „ 18,reg. 4 v. b. Zi voerde in Indië het Nederlandsche zilvergeld aan. Bij te voegen: Zeer talrijk zijn in de Resolutiën van de Staten en Ge- committeerde Raden van Zeeland de autorisatiën voor de kamer Mid- delburg van de O. 1. Compagnie tot het doen slaan op de provin- ciale munt te dier plaatse van verschillende soorten van payement en ander zilvergeld. Merkwaardig is, dat meermalen bij het verleenen dier magtiging uitdrukkelijk werd bepaald, dat geen stuk geld, ten behoeve van de O. I. Compagnie gemunt, in Nederland zoude mo-_ gen uitgegeven , maar alles naar Indië vervoerd zoude moeten worden. Zelfs werd in 1624 bepaald, dat de stempels terstond na de munting weder vingetrokken” zouden moeten worden. Waartoe deze bepa- lingen noodig waren, is ons niet duidelijk, vermits de schellingen, dubbeltjes, enz., welke de O. I. Compagnie liet slaan, volmaakt de- zelfde waren als die, welke alom in Nederland gangbaar waren. De eenige reden, welke wij daarvoor kunnen uitdenken, is, dat de Regering welligt eenige winstderving op het stuk der munt vreesde, Nalezingen. 195 indien de voor de O. IL. Compagnie geslagene stukken hielpen voor- zien in de behoefte aan geld in Nederland. BEenig bewijs voor dit vermoeden kunnen wij echter niet aanvoeren. Pag. 24,reg. 7 v. o. systheem’, lees: systeem. u 31, »„ 12 v. b. voortjes”, lees: oordjes. n 32, wv 7 v. 0. vin conformtdé als voor dato geschied is” Bij te voegen: De Regering ging tot dezen maatregel te eerder over, omdat zij eene groote hoeveelheid van die soort van geld in kas had, welke zij nu niet langer onbenut behoefde te laten liggen, noch „den vreemdeling „nen aankomenden koopman met zijne waren van de hand te wijzen en „verlegen te laten, waardoor (deze) in 't aanstaande geheel zoude „mogen achterblijven en (de Regering) van ’t een en ander noodige „zoude verstoken worden.” ‚ ó6, noot (*) Bij te voegen: Patriasche missive, 16 April 1658. n u un _(f) Bij te voegen: Het bevel, in bovengenoemd plakaat ver- vat, gold mede voor vallen en een iegelijk onder Onze gehoorzaam- heid staande.” | ‚ 39, noot (*) vin deze landen staande en gehoorende.” Bij te voegen: Ook de plaats, waar de inwisseling zoude geschieden (het kasteel van Batavia) bewijst, dat dit plakaat geheel van locaal belang was. De inwisseling zoude plaats hebben ten overstaan van den fiskaal en van gecommitteerden uit den Raad van Justitie, alsmede onder de voorwaarde, dat een ieder onder eede verklaarde, dat zijne ter in- wisseling aangebodene dukatons zijn eigendom of dat van zijnen last- gever waren en dat hij reeds in het bezit daarvan was geweest op het uur van afkondiging van dit plakaat. ‚ 40,reg. 9 v. b. wv buiten koers gesteld.” Bij te voegen: Zie generale mis- sive van 17 December 1690. Deze last werd ook medegedeeld aan de overige Oostersche kwartieren en verdere kantoren, terwijl in het kasteel te Batavia gedurende twee maanden tweemalen ’s weeks ten overstaan van gecommitteerden uit de beide collegiën van Justitie ge- legenheid werd gegeven tot inwisselen. == Pd _ FA 196 Nalezingen. Pag. 40, reg. 10—12 v. b. wv Deze wijze van gangbaar maken, door middel van u u I IJ een afzonderlijk stempeltje (zoogenaamde klop), werd in 1687 ook toegepast op de stuivers.” Deze zinsnede moet vervallen, om reden het kloppen niet geschiedde met het doel om de stuivers gangbaar te maken, maar om de echte van de valsche te onderscheiden. „Ten einde het uitgeven van valsche Zeeuwsche stuivers tegen te gaan.” Bij te voegen: die den schijn hadden van dubbele stuivers, omdat zij met hetzelfde wapen als deze gestempeld waren. é Dat hier alleen van Zeeuwsche stuivers wordt gesproken, geeft aan- leiding om te veronderstellen, dat de stuivers van Zeeland in grootere hoeveelheid dan die van andere provinciën in Indië in omloop waren. Waarom zou men anders bij voorkeur Zeeuwsche stuivers vervalschen ? Dit vindt bovendien bevestiging in de omstandigheid, dat, volgens eene opgave van den Heer J. P. van Visvliet, archivaris van Zee- land, tusschen 81 October 1624 en 15 December 1684 door de Staten en door de Gecommitteerde Raden van Zeeland magtiging werd ver- leend om, voor rekening van de O. IL. Compagnie, in de Zeeuwsche munt te doen slaan voor eene waarde van f 180.500 aan dubbeltjes en stuivertjes, ongerekend nog het aantal van die muntsoort, dat zich moet hebben bevonden onder de som van f 175.000 aan payement (schellingen, dubbeltjes en stuivers), tot het munten waarvan mede gedurende dat tijdvak autorisatie werd gegeven. De Zeeuwsche dubbeltjes en stuivers zijn dus zeker in de groote meerderheid geweest; als de overige provinciën evenveel geleverd hadden, zouden de klagten over gebrek aan payement stellig minder dikwerf herhaald zijn geworden. reg. 10 v. o. w Ook werd dit middel aangewend … te gemoet te komen. Lees: Ook werd dit middel aangewend om vreemde, zilveren munt te- gen een hoogeren koers binnen het ressort van Batavia en het ver- dere gebied van de Compagnie gangbaar te maken, tot welken maat- regel de Regering moest overgaan,om den uitvoer daarvan tegen te gaan en in het gebrek aan contanten te gemoet te komen. Nalezingen. 197 Pag. 40, reg. 5 v. o. wtot 28 zware stuiwers gangbaar gemaakt” Bij te voegen: terwijl de niet geklopte slechts 24 zware stuivers zouden gelden. n_ u reg. 3 v. o. „werd daarvan” Lees: werd van de gestempelde. „ Al,reg. 1 v. b. wegen 30 zware stuivers.” Bij te voegen: binnen de stad u EL Batavia en het ressort van dien, mitsgaders binnen het verdere ge- bied van de Edele Compagnie op het eiland Java. reg. 4 v. b. w het naaste te wezen.” Bij te voegen: De gestempelden ble- ven hunne vroegere waarde van 28 zware stuivers behouden. — Op- merkelijk is, dat blijkens dit plakaat de Regering niet alleen het „ bedektelijk namunten” van deze ropijen door particulieren niet wen- schelijk achtte (hetgeen zich door vrees voor vervalsching laat ver- klaren), maar ook het invoeren van die muntsoort door particulieren „tot betrachting van hun voordeel” wilde voorkomen. Er schijnt dus met dat verhoogen van den koers meer bedoeld te zijn dan alleen zorg voor te grooten uitvoer; want anders moest invoer door particu- lieren der Regering juist te stade zijn gekomen. Zij schijnt een klein- geestigen naijver voor particulieren handel in dit artikel gekoesterd. en zich bovendien verbeeld te hebben, dat zij zich aanmerkelijk be- voordeelde door eenige, in hare kas aanwezige muntstukken plotseling eene schijnbaar hoogere waarde te geven, dan waarvoor zij die, naar zij dacht, ontvangen had. Meergenoemd plakaat is alzoo een merk- waardig bewijs van de occonomische dwaalbegrippen van de toen- malige Indische Regering. reg. 10 v. b. w niet kon worden bijgebragt.” Bij te voegen: Als een merk- waardig staaltje van den willekeur, waartoe de alles vermogende Rege- ring zich liet verleiden, om den uitvoer van zilveren muntte beletten, laten wij hier hare Resolutie van 16 April 1700 in haar geheel volgen. n Om naar vermogen te verminderen of te verbeteren het presen- ate gebrek en de schaarschheid van payement, [strekkende] tot zoo » groote moeijelijkheid en ongerief van de gemeente te dezer stede, „is na deliberatie en het ophalen der adviesen van de absente heeren, „den Directeur Generaal, Johan van Hoorn, en den Raad Ordinaris, 198 | Nalezingen. „Dirk de Haes, noodig geoordeeld en goedgevonden bij plakaat te „verbieden den uitvoer naar China van enkele en dubbele Neder- „landsche stuivers, item schellingen, als ook van Soeratsche ropijen „en ongemaakt of gesmolten zilver, en zulks op verbeurte, niet „alleen van hetgeen men uitgevoerd of getracht zal hebben uit te „voeren, maar ook onder arbitrale correctie naar gelegenheid en be- „vinding van zaken, onder eene premie van 1/6 der aan te halen „som voor dengene, dre iemand schuldig aan het uitvoeren van voor- „schrevene speciën komt aan te wijzen. „En om ook de gelegenheid tot voorschreven uitvoer eenigzins te v verminderen, is verstaan mede te verbieden het opwisselen van voor- „schrevene speciën tegen goud, met eenig opgeld, mitsgaders het „verpanden van dien onder anderen, waarvan door sommigen werk „wordt gemaakt om het daarna weder aan de vertrekkende Chinezen „te verhandelen; en zulks almede onder verbeurte van het opgewis- „selde of verpande, dat men zal kunnen achterhalen, en eene pre- rmie van 1/6 voor den aanbrenger in de som, die men door zijne vaanwijzing zal magtig worden. „Ook is verstaan te ordonneren, dat een iegelijk, die van voor- „schrevene speciën bij de publicatie van onze order iets in pand „van anderen onder zich heeft, hetzelve niet zal vermogenaf te ge- „ven, maar daarvan kennis zal moeten brengen aan den kassier de- „zes kasteels, om daaromtrent af te wachten de order dezer tafel, „ten einde het uitvoeren daarvan te kunnen verhinderen.” Pag. Al, reg. 14 v. b. wv Zi moesten wegen 13/16 reaal het stuk, en elke \Soe- ratsche ropú 7/16 reaal schaarsch’. Lees: Zij moesten wegen 1/16 reaal het stuk en elke Soeratsche ropij, die, evenals vroeger, 30 zware stuivers bleef gelden, 7/16 reaal schaarsch. reg. 3 v. o. „ Daaronder waren.” Lees: Daaronder was. reg. 2 v. o. » Philippussen, die.” Bij te voegen: de kassier te Batavia niet dan met moeite kwijt kon raken, omdat de gemeente aan hunne geldigheid twijfelde, weshalve zij... Nalezingen. 199 ’ Pag. 42, reg. 1 v. b. v hoezeer zi.” Lees: vermits zij. „ 43,reg. 10 v. o. als hun was bekend gemaakt. Bij te voegen: Vergelijk Groot Placcaatboek, deel II, fol. 2554. „ 48, noot. Bij te voegen: Door de welwillendheid van den heer J. P. van Visvliet zijn wij nog in de gelegenheid gesteld in deze Nalezingen op te nemen de Resolutiën der Staten en der Gecommitteerde Raden van Zeeland, betreffende het slaan van dukatons met het teeken der O. L. Compagnie. Daar die stukken een aaneengeschakeld overziet van deze kwestie geven, meenen wij best te doen door zein hun ge- heel hieronder op te nemen. Resolutie van Gecommitteerde Raden van 3 Junij 1726. „Gedelibereerd zijnde op het request van de bewindhebbers der ge- | „octroyeerde O. Ll. Compagnie dezer landen ter kamer Zeeland, in „de notulen van de laatste sessie gemeld, en gehoord het rapport. „Is goedgevonden en verstaan den muntmeester Kappeijne, ten ein- „de en onder de bepalingen, als aldaar uitgedrukt, te autoriseren, ge- „lijk geautoriseerd wordt bij deze, eene som van driemaal hon- „derd duizend zilveren dukatons, ten dienste van de vertoonders als „eene penning van negotie voor de Indiën, te mogen slaan, conform „de teekening daarvan ontworpen en overgelegd, hebbende aan de „eene zijde het merk van d’ Oost-Indische Comp. onder het provin- „eiale wapen, met het gewone devies: Luctor et Emergo, en aan „de andere zijde den ruiter te paard met het omschrift: Moneta „nova Ordinum Zeelandiae in usum Societatis Indiae Orientalis. — „En zal van deze gegeven worden extract aan de bewindhebbers van „de geoctroyeerde Oost-Ind. Comp. ter kamer van Zeeland tot hun- „ne narigting, mitsgaders aan den waradijn en muntmeester Kap- „peijne om zulks onder de gewone precautiën te bezorgen.” | E Á Resolutie van Gecommitteerde Raden van 19 Juli 1726. „Is nog gelezen eene missive van dezelve heeren Staten-Generaal, „geschreven in den Haag, den 15den dezer loopende maand, houdende, 200 Nalezingen. „dat de Raden en de Generaalmeesters van de munten dezer landen — vaan hen hadden vertoond bij eene remonstrantie, kopielijk nevens f „dezelve missive gevoegd, dat bij de bewindhebbers van de O. L rv Compagnie voor eenigen tijd instantiën waren gedaan bij eenige „provinciën, om zilveren rijders of dukatons, die generaliteits-ne- „gotie penningen zijn, te doen munten met geheel andere stempels „als dezelve met unaniem consent van de bondgenooten op den 19er | „Junij en 11e Augustus 1659 zijn gearresteerd en geordonneerd , ver- „zoekende, dat hun Ed. Mog. met het veranderen van den stempel „en met het slaan van de voors. penning willen doen inhouden. — Waar- „op zijnde gedelibereerd, is goedgevonden en verstaan dezelve missive naan te houden tot meerder aantal van heeren.” zo Resolutie van Gecommitteerde Raden van 22 Juli 1726. „Bij resumtie gedelibereerd zijnde op hun Ho: Mo: missive van „den 15 dezer, vermeld onder de notulen van den 19 daaraanvol- „gende, waarbij verzocht wordt te doen supercederen met het slaan „van den zilveren rijder of dukaton ten behoeve van de O. 1. Com- npagnie, alsmede op het bekend. gemaakte, door den heer raadpen- „sionaris, dat hun Ho: Mo: hadden kunnen goedvinden, bij reso- „latie en aanschrijving van den gen: 1ó dezer maand, aan den „ muntmeester en de muntbedienden alhier te interdiceren eenige ver- „andering in den stempel van den zilveren rijder te maken, of zoo- „danig veranderden stempel te slaan, op poene dat tegen hen volgens „de plakaten van den lande geprocedeerd zoude worden. — Is goedge- „vonden en verstaan, dat van deze zaak kennis zal worden gegeven „aan de heeren Staten van Zeeland; dat dien onverminderd de heer „ raadpensionaris zal worden verzocht, gelijk hij verzocht wordt bij deze, naan den muntmeester alhier het sentiment van de heeren van den „Rade van aan dat verbod, en hoeverre, niet te differeren kennis „zal worden gegeven en te betuigen, dat [hij] wel heeft gedaan, „ [door] van die missive geen verder kennis te hebben gegeven als [hij] Nalezingen. 201 „gedaan heeft; dat daarenboven van deze provisionele resolutie kennis „zal worden gegeven aan de heeren ordinaris gedeputeerden wegens „deze provincie ter Generaliteit, tot hun Ed. narieting, en dat de- „zelve daarenboven zullen worden verzocht, gelijk verzocht worden bij „deze, ten spoedigste doenlijk, de heeren van den Rade te willen in- „formeren, of op den 15 dezer loopende maand gelijke resolutie van „interdictie ten opzigte van den muntmeester en muntbedienden tot „Dordrecht is genomen, als ten opzigte van die tot Middelburg is „geschied, of wel na den 31 Mei laatstleden, wanneer diergelijke „klagt tegen gem. muntmr. tot Dordrecht is ingebragt, en aldaar „onverminderd de overneming door de heeren gedeputeerden wegens „de provincie van Holland en Westfriesland, en die van Zeeland vkommissoriaal gemaakt, en of naderhand, in conformité van die / hand resolutie, daarvan ter Generaliteit rapport is ingebraet, ook of tot „Dordrecht met het slaan van die penning wordt gesupercedeerd, en „of daartoe order is gegeven door de heeren Gecommitteerde Raden „of wel de heeren Staten van Holland en Westfriesland, ten welken „fine kopie van deze resolutie aan gem. heeren zal worden toege- „ zonden.” Resolutie van Gecommitteerde Raden van 25 Juli 1726. „De heer raadpensionaris heeft aan de heeren van den Rade ge- „rapporteerd, dat hij, in gevolge de resolutie van den 22 dezer, aan „den muntm'. alhier kennis had gegeven van het geresolveerde no- „pens het verzoek van hun Ho. Mo. tot stilstaan met het slaan van „den zilveren rijder of dukaton, met eenen anderen stempel voor de „O. L. Comp., en dat de muntmt. had aangenomen zich naar de „heeren van den Rade's intentie te zullen gedragen. Waarop zijn- „de gedelibereerd, is, nadat de heer raadpensionaris voor de genomene „moeite en gedaan rapport was bedankt, hetzelve aangenomen voor mn notificatie.” to han 202 | Nalezingen. Resolutie van Gecommitteerde Raden van 1 Augustus 1726. „Na het gebed enz, is gelezen eene missive van de heeren ordi „naris gedep. wegens deze provincie ter Generaliteit, geschreven in „den Haag, den 29 der voorledene maand, meldende den ontvang „van hun Ed. Mog. beide resolutien, den 22 te voren genomen, en „dat het verzoek van enz. zouden trachten te bevorderen, ook wat „hun omtrent het nemen van de resolutie over het munten van den „zilveren rijder ten behoeve van de O. 1. Compagnie in Holland was „ voorgekomen.” | | Resolutie der Staten van Zeeland van 18 Augustus 1726. „Is gelezen eene missive van de heeren hun Ed. Moe. ordinaris „gedeputeerden ter Generaliteit, geschreven in den Haag den 29 „Julij laatstleden, houdende onder anderen responsive op de missive „van de heeren hun Ed. Mog. Gecommitteerde Raden van den 22 „der voorledene maand, over de gezonden orders van wegens hun „Hoog Mog. aan den muntm'. en de muntbedienden alhier, om te „supercederen met het munten van den zilveren rijder of dukaton „voor en ten behoeve van die der Oost-Indische Compagnie dezer „landen, en hoe zulks aan de muntmeesters in Holland en Westfries- „land mede was geschied, en die zaak bij de heeren Staten van die „provincie was opgenomen; en heeft de raadpensionaris verder ou- „vertures gegeven hoe hierin was geprocedeerd. Waarop zijnde ge- „delibereerd, is goedgevonden en verstaan, dat de directie dezer za- „ken gelaten zal worden aan gemelde heeren Gecommitteerde Raden; „doeh nogtans met dien verstande, dat geen verder voortgang hier- „mede zal worden gemaakt, voordat verzekerd zijn zulks in Holland n geschiedt.” Resolutie van Gecomnutteerde Raden van 14 October 1727. „Is nog gelezen eene missive van de heeren ordin. gedeput. we- „gens deze provincie ter Generaliteit, geschreven in den Haag, den Nalezingen. 203 „ll dezer, houdende dat, na verscheidene besoignes over het ver- „zoek van bewindhebberen der O. L. Comp. dezer landen om auto- „risatie tot het doen slaan van eene penning van negotie, mitsgaders „op het daarover ingekomen beriet van de raden en generaalm'. van „de munt, het zooverre was gebragt, niettegenstaande zeer sterke ge- „ dane instantiën door verscheidene provinciën, ten einde het slaan van „de voors. penn. onder al de munten mogt worden verdeeld, dat het- „zelve, onder eenige conditiën, was toegestaan; en met eene serieuse „recommandatie van bewindhebberen, dat in het doen slaan van de w voors. penningen, de muntmeesters op de munten van de respec- „tive provinciën, die in staat zijn om de voors. penn. te slaan, zoo „veel doenlijk geriefd en hun alle redenen van klagten benomen „mogen worden, daarin niet anders dan onder hun Ed. Mog. welbe- „hagen hadden geconsenteerd, gelijk mede het nader gedaan verzoek nvan, enz.: wachtende op het een en ander hun Ed. Mog. orders. „En voorts hebbende tot bijlasen verscheidene kopijen van resolutiën nen missives ter Generaliteit genomen en ingekomen houdende ad- „ vertentiën. Waarop zijnde gedelibereerd, is goedgevonden en ver- „staan, de punten daaruit voortvloeijende aan te houden tot meerder „getal van heeren.” Resolutie der Staten van Zeeland van 5 December 1727. „Bij resumtie gedelibereerd zijnde op de missive van de heeren „hun Ed. Mog. ordinaris gedeputeerden ter Generaliteit, geschreven vin den Haas den 11 October van ’t loopende jaar, houdende, on- „der anderen, advertentie, dat onder het welbehagen van hun Ed. „Mog. zich hadden ingelaten in het doen munten van eene penning 7 van commercie voor die van de O. I. Compagnie dezer landen, „volgens hun Ho. Mo. resolutie van den 7 October van ’t loopende njaar (*). Is goedgevonden en verstaan, dat gemelde heeren hun Ed. (*) Zie bl, 47 hiervoren. 204 Nalezingen. „Mog. gedeputeerden zullen worden geautoriseerd, gelijk geautori- „seerd worden bij deze, om het voorschreven welbehagen te zuiveren. „(Nog) bij resumtie gedelibereerd zijnde op het verzoek van den „ provincialen muntmeester, om autorisatie tot het mogen munten voor „driemaal honderd duizend gulden van de penning van commercie, „voor die van de 0. IL. Compagnie dezer landen,ingevolge hun Ho. „Mo. geresolveerde van den 7 October laatstleden. „Is goedgevonden en verstaan: den muntmeester daartoe permissie „te verleenen, gelijk hem verleend wordt bij deze, onder de eondi- „tie in voors. hun Ho. Mog. resolutie, zoo veel op hem applicabel, „begrepen, mits het wapen van Zeeland in plaats van dat van Hol- „land op de standpenning alhier te slaan en de circumscriptie we- „gens deze provincie gebruikelijk daarop worde gebragt.” ‚in fine. Bij te voegen: Inmiddels had in het begin van 1735 het collegie van schepenen te Batavia de aandacht van de Regering ge- vestigd op „de ongemeene stoutmoedigheid en verfoeijelijke baatzucht „van dezen en genen,’ die gesnoeid zilveren paijement in de wande- ling bragten, en als middel daartegen voorgesteld het uitloven van eene premie voor den aanbrenger van een wschroeijer, snoeijer of verligter „” dan wel het verlagen van de waarde van de w ondeugende” dubbele stuivers tot één stuiver of het billioen verklaren dier munt, met verhoo- ging van de waarde van den goeden dubbelen stuiver tot drie stuivers. De Regering, erkennende, dat het rouleren van gesnoeid geld on- der de gemeente een gevolg was van zekere noodzakelijkheid, voort- spruitende uit de ongemeene schaarschte van goede dubbeltjes en enkele stuivers door uitvoer daarvan naar China, begreep, dat tegen het in ontvangst nemen van dat gesnoeide geld met geene gestreng- heid kon gehandeld worden, alvorens door overvloed van goed paije- ment het gebruik van gesnoeid geld kon nagelaten worden. Eene verhooging van den dubbelen stuiver tot de waarde van drie stuivers hield zij voor het regte middel om dezen en genen bedacht te doen zijn op het ontbieden van groote hoeveelheden dier munt- Pac. 51, Nalezingen. 205 soort uit het vaderland, ten einde die met een belangrijk w advans” te Batavia uit te geven. Zij besloot derhalve: 1°. alle geschroeide, gesnedene en verligte dubbele en enkele stui- vers, alsmede alle dubbele en enkele stuivers, waarvan de stempel niet meer kon herkend worden, te verklaren voor billioen; 2°. het schroeijen, snijden en verligten van voorschreven geldspetiën, alsmede den invoer daarvan, te verbieden op straffe des doods; 30, alle goede dubbele stuivers gangbaar te verklaren voor 21/9 stui- ver of 10 duiten, dito enkele stuivers voor 11/4 stuiver of 5 duiten, en dito schelling voor 71/, stuiver of 80 duiten (de Regering hield deze waardeverhooging voor een bekwamen middenweg), met bepa- ling, dat men bij ontvangst van eene som van 100 rijksdaalders voor niet meer dan de waarde van een dukaton,en bij ontvangst van eene som van 1000 rijksdaalders voor niet meer dan de waarde van 10 ee aan dat paijement zoude behoeven te ontvangen; . bij achterhaling van gesnoeid geld zulks verbeurd te verklaren on behoe van de diaconie-armen te Batavia; „ de vorenstaande bepalingen in de Ni aidiikeehe, Bananen ze Maleische en Javaansche talen te laten he maken. Dit laatste geschiedde bij plakaat van 23 Mei 1735. reg. 1 v. b. wvan welke methode echter geen verder gebruik gemaakt werd.” Lees: gemaakt zal worden. reg. 4 v. b. wop 27 stuivers gesteld.” Bij te voegen: ntot wegneming „der irregulariteiten, die omtrent den koers der menigerlei soort van „ropijen van differente stempels, beide in deze kolonie, als op andere „plaatsen onder ’s Compagnies jurisdictie gelegen, bespeurd worden.” De laatstbedoelde ropijen, hoewel «door verval der tijden” in allooi en gewiet aan de Soeratsche gelijk, hadden tot dien dag nog geene legitime waarde, van welke omstandigheid baatzuchtige menschen gebruik hadden weten te maken om die niet dan voor lagen prijs, zelfs voor 24 stuivers te ontvangen. 206 Nalezngen. Pag. 51, reg. 6 v. b. u valsch gestempelde roptújen.” Lees: valsche ropijen. n__n reg. 18 v. o. „om daarin te gemoet te komen” Als noot bij te voegen: JI IH „Het gebrek aan roulerende, zilveren spetiën belemmert den nog „overgebleven handel en de kwijnende neeringen dezer hoofdplaats „op eene zigtbare wijze en levert een zorgelijk vooruitzigt op van „verder verval en van eene ongemeen lage verpachting, die men zelfs „door meer roulerende spetiën onder de gemeente te bezorgen mis- nschien niet geheel zal kunnen voorkomen ......... Zelfs de „ gegoedste lieden vinden werks genoeg om eene matige som in gereed ngeld bijeen te brengen.” Resolutie 6 November 1764. 52, reg. 8 v. b. «8 Januari 1165.” Bij te voegen: naar aanleiding van m MI een ‚request van J. S. van Naamen, muntmeester van de bij resolutie van 6 November 1764 gearresteerde munt van zilveren derhams Javaasch. reg. 11 v. b. whet mark werks.” Bij te voegen: en zulks naar het voorbeeld van de Nederlandsche munt-ordonnanciën. reg. 8 v. o. „besloten: te adverteren.” Lees: besloten, alvorens ter zake een finaal besluit te nemen, te beproeven, in hoeverre het munten van geld bij de toenmalige duurte van het goud en zilver zoude opne- men, en daartoe te adverteren. n 1 v. o. ningetrokken.” Bij te voegen: welke resolutie tevens de finale openstelling van de munt voor de particulieren inhield. B4,reg. 4d v. o. uhetgeen blijkt wit de daarvan bestaande exemplaren.” Bij te voegen: Zulks geschiedde vermoedelijk naar aanleiding van het billet van 1 December 1795, waarbij de Regering aan alle op- en ingezetenen van Batavia vergunde om die muntsoort te laten aanmaken, ter zwaarte van 23 stuivers, met een gehalte van 9 penningen, 12 grein, en gang- baar voor 30 stuivers. 56, reg. 4 v. b. wv Japansche munt aangenomen.” Als noot bij te voegen: Volgens een ter Algemeene Secretarie aanwezig register op de aan- komende patriasche missives hebben de Heeren Meesters bij schrijven van 11 September 1640 het aanmaken van geld in Indië „ gedesayou- den en ' é | Nalezingen. 207 eerd” als komende slechts aan souvereinen toe. Deze last weer- hield echter de Indische Regering niet, zooals wij dadelijk gelegen- heid zullen hebben om op te merken. Pag. 57,reg. 2 v. b. w't signaal van &f.”’ Bij te voegen: Bij de resolutie van I u 1 / de Heeren Zeventienen van 28 Februarij 1603 is gearresteerd, dat „bij de Generale Vereenigde Comp. zal worden gevoerd 't merk als hier in margine, en dat daaronder de letter van elke respectieve kamer zal worden gesteld.” (In margine staat eene V, door heteerste been van die letter eene O, door het laatste eene C. Onder de V eene M, omtrent half zoo groot). „ reg. 18 v. b. wv Deze munt schijnt met in voldoende hoeveelheid aangemaakt „te zijn of men heeft het aanmaken spoedig gestaakt. Althans in 1658 „ondervond men wederom » groote haspeling” enz. Lees: het aanmaken dezer munt werd spoedig gestaakt naar aanleiding van uit Nederland op nieuw ontvangen verbodsbepalingen (patriasche missive van 21 Sep- tember 1644), hetgeen ten gevolge had, dat men in 1658 wederom ondervond « groote haspeling” enz. 59, res. 1 v. b. v hare aanvoer” Lees: haren aanvoer. 60-res. 10 v. b. wal de valsche pitjes.” Lees: al de koperen pitjes, die jaarlijks van allerlei uitheemsche plaatsen werden aangebragt, tot bedros van den gemeenen man. „ reg. 12 v. b. „ Javaansche”” Lees: Japansche. 61 ree. 10 v. o. waanbrengen.” u Ôm dit te voorkomen.” Lees: aanbrengen ‚ reg 9 gen, welke zienswijze zij bij haren eisch van kopergeld voor 1726 (240,000 stuks duiten), den 30sten November 1724 naar het vaderland verzon- den, aan de Heeren XVIlre mededeelde. Om in afwachting van dus- danige duiten den invoer van andere duiten te voorkomen. n reg. 3 vw. o. „In 1726 deed de Oost-Indische Compagnie.” bijte voegen: waarschijnlijk naar aanleiding van evenbedoelden eisch in Nederland. 62, res. 1 v. b. „terwijl eene bezending” Lees: terwijl door de Heeren XVIlren bij brief van 14 September 1726 eene bezending. 208 Nalezingen. Paz. 62, reg. 1 v. b. u terwijl eene bezending van Zeeuwschen muntslag werd toegezegd.” He Bij te voegen: de provinciale muntmeester van Zeeland had namelijk bij de resolutie der Staten van dat gewest van 1 Maart 1726 de mag- tiging verkregen tot het slaan ten behoeve der O. 1. Compagnie van duiten met het Zeeuwsche wapen aande eene en het merk der Com- pagnie aan de andere zijde tot eene waarde van f 3000. reg. 2 v. b. w Toen echter in het laatst van 1721 die nadere bezending nog 2 met m Indiê was ontvangen.” Bij te voegen als noot: De reden voor het achterblijven dier toegezegde bezending van duiten was een verzet van de Raden en Generaalmeesters van de munt der Vereenigde Nederlanden tegen het slaan daarvan. Bij missive namelijk, gedagteekend ’s Hage 9 Augustus 1726, gaven zij aan de Staten van Zeeland te kennen, dat ambt en pligt hen gebood zóó te handelen, vermits zij in hunne instructie uitdrukkelijk gelast waren de regten en de hoogheid van den lande in het stuk der munte te bewaren, daarbij voornamelijk zorg dragende, dat geene verandering werd gemaakt in den stempel der munt, als vertoonende het zegel van den souverein. Bovendien was het zeker, dat in alle wel ingerigte staten niets meer ter harte werd genomen dan al datgene, wat de souvereiniteit en de uitoefe- ning en de beteekenis daarvan betrof, waarom dan ook nimmer aan eenige vennootschap of aan eenig particulier was toegestaan gebruik te maken van het zegel of het wapen van het land, dat aan de mun- ten vertrouwen bijzet. Zulks streed dan ook lijnregt met alle be- schrevene regten. — Om al die redenen vertrouwden Raden en Gene- raalmeesters der munt vande Vereenigde Nederlanden, dat de Staten van Zeeland zouden zorgen, dat het slaan van duiten met het wapen hunner provincie ten behoeve der O0. IL. Compagnie geen voortgang zoude hebben, en dat zij omtrent den stempel daarvan en de reeds aangemaakte duiten zoodanige maatregelen zouden nemen, als zij in hunne hooge wijsheid zouden vermeenen te behooren. De Staten van Zeeland besloten naar aanleiding hiervan den 20°» Augustus 1726 de zaak over te laten aan de beslissing van de ge- ki, £ 63,reg. 7 v. o. » Ten overstaan van eenige gecommitteerden werd tot de mun- 5 E 8 Nalezingen. 209 committeerden Raden, die Zeeuwsche duiten, in 1727 voor de O. 1. Compagnie geslagen, de bedenkingen van de Raden en Generaalmees- ter der munt van de Vereenigde Nederlanden als ongegrond hebben beschouwd. ag, 62, reg. 5 v. b. vnaar het voorbeeld van 1724,” Bij te voegen: en overeen- komstig het verlangen der heeren Meesters. u u noot, reg. 4 v. o. wgekregen aan.” Lees: gekregen van. w 64 reg. 16 v. b. wdezelven met een gaatje te doen doorboren.” Lees: haar van een gaatje te doen. voorzien. reg. 17 v. b. wien einde met de Balische pitjes te concurreren” Lees: ten einde met de aldaar gebruikt wordende Balische pitjes te concurreren. Uit de Patriasche missive van 10 November 1754 blijkt, dat het la- ten vervaardigen van halve duiten of penningen veel minder voor- deel aan de Compagnie opleverde dan het aanmaken van heele duiten. reg. 11 v. o. #sapeka.” In Sehmieder’'s Handwörterbuch der gesamm- ten Münzkunde wordt gezegd, dat dit woord hetzelfde beteekent als cazia, kasche, pitie. In de Revue des deux mondes van 1 September 1861, bl. 248 leest men in eene beschrijving van gebeurtenissen uit _den Spaansch-Franschen oorlog in Cochin-China: w Le fort (Rach-tra) renfermait des caisses de lingots d'argent et des sapêques soigneusement enfilées et ficelées. Il y avait environ. pour 20,000 francs d'argent et 50,000 francs de monnaies de zinc.” reg. 9 v. o. vkwans.”’ Volgens den hoogleeraar Hoffman te Leiden is een kwan (Chineesch-Japansch) gelijk aan 100 tail en een tail gelijk aan 93 stuivers, als wegende 102/13 Engelsch fijn zilver. 200,000 kwans of 20,000,000 tails is dus gelijk aan f 33,000,000 en niet aan f 600,000, zooals in de resolutie staat aangegeven. Het is echter onmogelijk, dat de O. 1. Compagnie jaarlijks f 33,000,000 naar Cochin-China zoude hebben willen of kunnen zenden. Daarvoor stonden de zaken in 1755 te slecht; zoodat men aan eenige foutin de cijfers schijnt te moeten denken. 28 210 Nalezingen. ting overgegaan” Bij te voegen: waartoe opzettelijk eenige personen uit Cochin-China waren OTeEBR CEE Pag. 66, reg. 15 v. b. w gangbaar verklaard.” Bij te voegen: De resolutie, waar- bij het slaan dezer duiten werd bepaald, vangt aan met de merk- waardige verklaring, dat het geschreeuw (sic) om duiten toenmaals, zoowel te Batavia als op Java, zoo groot was geworden, dat de rege- ring, hoe ongaarne ook, beslmiten moest om de gemeente met de | eene of andere koperen munt te voorzien. De Gouverneur Generaal | meende, dat de Compagnie het regt tot het slaan van die duiten kon ontleenen aan het 22ste artikel van het tractaat, in 1748 met den Soesoehoenan gesloten, waarop besloten werd die munt van Japansch staafkoper te doen aanmaken en wel zoodanig, dat 192 stuks zouden wegen 11/4 pond en dus 100 pond koper, dat met 20 pCt. smeltverlies kostte f 86, zoude opleveren voor 80 rijksdaalders of f 192 aan duit- ten, waarvan afgetrokken: f 15.— voor koeli-loon, „ 12.— «„ den munter, „ _6.181/5 , smeekolen. te zamen f 22.10.8 nog eene winst zoude opleveren van f 169,9:8 of nagenoeg 371 pCt. n 61,reg. 8 v. o. nmet het merk Q#”. Bij te voegen: en eene B daarboven. n 14,reg. 16 v. b. nin Cheribon en in Bantam.” Bij te voegen: zulks ge- schiedde met intrekking van het verbod tegen den aanbreng dier pitjes, uitgevaardigd bij advertissement van 31 Januarij 1769. Ver- gelijk pag. 66. „ 81,reg. 6 v. o. nder gouden munt.” Lees: der munt. nn reg. 5 v. Oo. „niet tot stand te zijn gekomen.” Bij te voegen: Bij reso- « _lutie van 18 Januarij 1815 werd het gehalte van de gouden ropijen gesteld op 20 karaten in stede van 18. „ 85,reg. 1 v. o. Bij te voegen: Te gelijk met de bovenvermelde verbe- tering in het gehalte van de gouden ropijen (resolutie van 18 Januarij 1815) werd ook het gehalte van de zilveren ropijen van 91/3 op 10 Nalezingen. 211 penningen gebragt, waarmede tevens de waarde van 262/3 tot 281/16 stuivers steeg. Pag. 84, reg. 4 v. b. wòleven ook de halve en dubbele duiten gangbaar” Bij te Hu 1 U voegen:. Welke munt onder den naam dubbele duit verstaan wordt, is niet duidelijk. Misschien de dubbele duiten van 1790, waarover zie pag. 128. 92, reg. 10 v. b. ntwee-cent-stukken van 1826.” Lees: twee-cent-stukken van 1821—1826. 93.reg. 6 v. b. nkelen” Lees: keelen. 97, no. 5 en 6. Doordien de graveur van plaat I voor de afbeelding van de hier bedoelde muntjes bij vergissing gevolgd heeft de afbeelding bij van Loon, Ned. Historipenningen, [, 555, in stede van die bij Verkade, Muntboek, pl. 299, heeft hij, aan de regterzijde van het wapen op de voorzijde, op no. 5 twee en op no.6 één bolletje ver- geten. De wijze, waarop de waarde op no. 1 is aangegeven, is ge- heel in navolging van de oudste Spaansche matten. 99 no. 8, vvan 1746.” Lees: van 1746 en 1747. id „ 9, wvan 1745.” Lees: van 1744 —1747, 100, no. 18, u West-Friesland: van 1128, enz.’ Lees: ducatons van West- Friesland, voorde O. 1. Compagnie geslagen, bestaan van al de ja- ren van 1728 tot en met 1741. e meno. 14, « Utrecht: van 1786.” Bij te voegen: en 1790. 101, no. 15, nw West-Friesland: van 1786 (twee stempels), 1187.” Bij te voe- gen: en 1790. „ no. 16, « Utrecht: van 1786.” Bij te voegen: (twee stempels). 162, no. 20 Van 1747, enz.” Lees: van 1747, 1750, 1764, 1765, 1766, MOO LAS ERSOEN DT Oo EN TOG 1797. 1798, P1799. wde eerste hebben.” Lees: deze laatsten en sommigen van 1765 hebben. „Van 1766 bestaan twee stempels” Lees: van 1766 en 1783 bestaan twee, van 1750 drie stempels. 103, kolom voorzijde, reg. 4 v. b. nde Zeeuwsche van 1727 —1729 hebben het randschrift. Bij te voegen: De reden, waarom dit handschrift later P ï 212 | Nalezingen. werd weggelaten, blijkt uit de resolutie van de Gecommitteerde Raden van Zeeland van 27 April 1730, waar gezegd wordt, dat de munt- meester Kappeijne, bij gelegenheid eener aanvraag van de Bewind- hebbers der O. I. Compagnie, om wederom voor f 12,000 aan duiten op de Zeeuwsche munt te mogen slaan, te kennen heeft gegeven, dat de stempel van die duiten in netheid zoude winnen, indien be- doelde woorden daarop niet voorkwamen. — Het was dus louter eene kwestie van smaak. 104, no. 23. » Generale,” Lees: Generale of Geoctroyeerde [?]. „ nu Van 1783, 1784.” Bij te voegen: ook komen voorstukken van een stuiver, met volkomen dezelfde type, van 1783, 1784, 1785 en 1786, alsmede dergelijke stukken, doch zonder jaartal, van 1/a, 1/4 en 1/s stuiver. Zoowel omdat, blijkens het aangevoerde op pag. 67, geene bescheiden betreffende no. 23 zijn aangetroffen, als wegens de over- eenkomst in type en vorm van deze munt met munten, geslagen te Paliacatte, durven wij niet met zekerheid beweren, dat deze munt in den Oost-Indischen Archipel is geslagen. „_ _no. 25. » Van 1799.” Bij te voegen: (twee stempels). „_no. 26. v Van 1796, enz.” Lees: Van 1785, 1786, 1796—99. „no. 29. Bij te voegen: van 1764 en 1783 bestaan twee stempels. 107, no. 37. # Van 1800, enz.” Lees: van 1800, 1801, 1802, 1803, 1804, 1805 en 1806 (twee stempels). n__n De ropújen van 1805 en 1806 zin grooter” Lees: De ropijen van 1804, 1805, 1806 en 1808 zijn grooter. 108, no. 40. Bij te voegen: Dergelijke duiten vindt men zelfs nog van 1818. nn 42. n Van 1803—1805, 1807.” Lees: van 1805—1807. 109, no. 46. » Van 1800, enz.” Lees: van 1800—1807. n__n 47. n Van 1801, enz.” Lees: van 1800—1807. | n__n BO. u Er bestaan ook van deze munten van 1808 en 1809.” Lees: Er bestaan ook van deze munten van 1808, 1809, 1810 (vier stem- pels) en 1811. 410, no. 51. » Van 1808.” Bij te voegen: (twee stempels). | : Î ' Ee 1u, no. 52. » Van 1808.” Lees: Van 1808 en 1809. 112, no. 57. „1812 en 1813, Lees: 1812, 1813 en 1814. W/) Ú Li I Nalezingen. 218 1 59. Bij te voegen: Ook van 1818. n_ 60. Bij te voegen: Enkele van 1810 missen de letter Z op de voorzijde. | no. 61. « Van 1807—1809.” Lees: van 1807—1810. 115, no. 70—73. Onder de valsche duiten hebben wij nog de volgende meer of min merkwaardige aangetroffen: a. Voorzijde: een eenigzins berte wapenschild, met eene niet minder vreemdsoortige kroon, en ter wederzijde versierd met eene figuur, uit drie bladen bestaande: binnen het wapenschild: wv? — ke: 5e ner = goedkoope tijd. Keerzijde: eene soort van weisierde V. 6. Voorzijde: een zeer regelmatig, gekroond wapenschild, waarin UT djaman e ini Keerzijde: 9f met een jaartal daaronder, hetgeen op het door ons geziene exemplaar niet kon ontcijferd worden. — deze tijd. bo he daha moet de oude naam zijn van het tegenwoordige Kediri. Keerzijde: als bij b, doch verkeerd gestempeld. d. Voorzijde: een gekroond wapenschild met vier kwartieren, waarin: cure î be Ge Nevens het schild: =:.... tv Keerzijde: mr … Iver De beteekenis van deze cijfers is waarschijnlijk van geheimzinnigen aard, evenals dergelijke cijfers, welke meermalen, in vakken afgedeeld, op inlandsche wapenen of in inlandsche manuscripten voorkomen. Ee 116, no. 74. Bij te voegen: In 1815 schijnt men een oogenblik er aan gedacht te hebben om de type van de oude generaliteits gulden 214 Nalezingen. met eenige kleine wijzigingen voor de Indische gulden te bestem- men. Althans in Februarij 1863 is op eene verkooping van mun-_ ten bij den boekhandelaar Bom te Amsterdam verkocht een gulden, waarvan wij op pl. XXXI, onder no. 276 eene afbeelding geven. Dat dit denkbeeld goed gezien was, bewijst nog tegenwoordig de voorliefde van den inlander voor de oude gulden, welke nog soms in de wandeling voorkomt. De beeldenaar van deze munt is overigens te duidelijk dan dat wij Caan eene beschrijving zouden ie ‚no. 78. „ Van 1855, enz.” Lees: van 1854—1858. ‚a 719. n Van 1855.” Lees: van 1854 en 1855. „ 83. Bij te voegen: De eerste proef dezer munt, welke niet in de Basie is gebande) had in stede van Mederlan dien Indie als om- schrift Nederl: Indie. no. 84. Op plaat XXVII, onder no. 257 geven wij eene af beel- ding van de zoogenaamde zwaantjes-duit. Wat eigenlijk de bedoe- ling met die munt is geweest, die nimmer in groote hoeveelheid schijnt aangemaakt te zijn, — hoewel zij ook niet bijzonder zeldzaam is,— hebben wij niet mogen ontdekken, Volgens van Orden en Schinkel, bijdragen voor de penningkunde, blz. 43 is zij eene proef w voor „den zoogenaamden muntslag in de Oost-Indie, om daardoor de be- „palingen van kosten voor stempelwerk te leeren kennen. Verschil- „lende stempelsnijders hebben dergelijke proeven ingeleverd. (*) „Dwalen wij in deze onze meening, alsdan zal het ons aangenaam „zijn door meer kundigen hierin te worden teregt gewezen.” Deze betuiging van v. Orden en Schinkel onderschrijven ook wij gaarne, daar wij omtrent deze munt niets dan haar bestaan weten. (*) In het werk, waaraan deze woorden ontleend zijn, worden dan ook twee muntjes beschreven en als proeven voor Oost-Indie opgegeven, waarvan het eene dezelfde voorzij- de heeft als de door ons onder no. 257 afgebeelde munt. Zij dragen overigens volstrekt geene kenmerken van voor Indie geslagen te zijn, waarom wij ze in ons werk niet heb- ben opgenomen en zulks te minder, omdat het gevoelen van v. Orden en Schinkel ter zake eene bloote gissing is. Nalezingen. 215 ag. 120, no. 88. Bij te voegen: Ook de stempels zijn onderling zeer verschillend. „ AMU, »„ 93. „Van 1818—1825.” Lees: van 1818—1826. u 122, „ 97. Bij te voegen: Van deze munt is ons een tweede koperen exemplaar voorgekomen, hetgeen ons doet vermoeden, dat zij nim- mer in zilveris geslagen en welligt, wegens tijdelijk gebrek aan dat metaal, eene noodmunt is geweest. 124, » 102. Bij te voegen: De fautieve spelling ),o, in plaats van „o, | komt slechts voor op die van 1783. „ 128, De beide G's bij de jaren 1769 en 1770 moeten staan bij de jaren 1771 en 1772. Ook moet bij het jaar 1799 eene H ingevuld worden. 129. Bijcte- voegen: 1737, Z;-1781, U; 1782, Z; 1790, U. 150, reg: 5 v. o- „pl. 11, no. 119”. Lees: pl. 12, no. 119. 140, reg. 1 v. o. Bij te voegen: Door de tijdige terugkeer, in ver- band met de uitgave van ons werk, van den heer van Coevorden uit Nederland zijn wij nog in de gelegenheid geweest de in diens verzameling voorkomende oud-Javaansche stukken met de door ons op pl. XII t/m XX afgebeelde te vergelijken. Het gevolg daarvan is geweest, dat wij een 14tal meer of min belangrijke varianten aantroffen, waarvan wij de afbeelding op XXVIII t/m XXX ge- ven. Vooral no. 258 is daaronder merkwaardig, omdat het op de keerzijde eene inscriptie in oud-Javaansche letters vertoont, welke, hoezeer tot nog toe onverklaard, toch een bewijs voor de oudheid van het stuk oplevert. Een tweede exemplaar van dit stuk moet volgens gerucht als een heiligdom in het Tenggersche-gebergte (Oost- Java) bewaard worden. 149, „ 6 v. b. wonder no. 171. Lees: onder no. 168. U re EB 0. / 1 172, 1 Li „ 169. 150, # » v. b. 7 ZEN 175 ANT 7 rans}? A OAN AO: 1 „ 174, wm 7 wle he ME Ow 6 un 1 raden ER 7 ra Vee 151, v. o. Bij te voegen: Ten aanzien van de Cheribonsche munten, on- der no. 272 t/m 274 afgebeeld, valt alleen aan te teekenen, dat 216 Nalezingen. no. 272 eene variant is van no. 175 en no. 273 van no. 178 (*). De vermoedelijk Chinesche karakters op no. 274 heeft niemand ons kun- nen verklaren. Het jaartal 1761 was op het door ons geziene exem- plaar zeer duidelijk. Twintig stuks golden in Cheribon, maar niet in de aangrenzende landstreken, één duit. Zij werden in een sa- woe-houten vorm gegoten, die wegens spoedige verbranding telkens vernieuwd moest worden. Pas. 165, reg. 2 v. o. Bij te voegen: Er bestaan ook dergelijke munten met Irve (1273). „ 166,reg. 2 v. b. wde keerzijde vertoont drie figuren als groote, liggende 9.” Bij te voegen: Uit nader door ons ontvangen, zeer duidelijke exem- plaren blijkt, dat de onderste dezer drie figuren niet is eene _&,maar eene A. | „ 174, v. o. Bij te voegen: Reeds voor eenige jaren zond de hoogleeraar Millies aan den eersten referent ter verklaring eene afbeelding van de munt, door ons onder no. 275. opgenomen. Die afbeelding was echter in het ongereede geraakt en werd eerst na het afdrukken van plaat XXIV teruggevonden. Zij stelt ongetwijfeld eene munt voor, die in de Lampongsche districten te huis behoort. Het Chinesche opschrift op de voorzijde toch luidt: Lampong-kongsi, en het Ma- leische op de keerzijde: Gd GS$ == pokok [of poko *] Lampong = Lam- popgsch kapitaal, fonds, geld, waarmede men handel drijft. Vermoedelijk is het aanmaken van deze munt eene Chinesche speculatie geweest, waarvan echter thans de herinnering, zelfs in de Lampongsche districten, verloren is gegaan. „ 184,reg. 13 v. b. Bij te voegen: De heer M. von Faber, tolk voor de Chinesche taal, vroeger te Montrado, thans te Batavia, deelt ons omtrent de Chinesche munten van eerstgenoemd district nog het vol- gende mede: (*) No. 273 is door den graveur bij vergissing liggende afgebeeld, Het karakter aan de regterzijde moet namelijk bovenaan staan. Nalezingen. 217 „De duit was in den beginne, gedurende den tijd der kongsì’s, on- der de Chinezen te Montrado de gewone munt, welke zij te Ponti- anak en te Sambas verkregen door inwisseling tegen stofgoud. „Periodieke schaarschte van die duiten deed echter de kongsi Tai- kong besluiten zelf eene looden munt te gieten en in omloop te bren- gen, waaraan zij de waarde van vijf duiten gaf. „Maar zoodra de bevolking de enorme winsten zag, welke de kongsti door deze munt behaalde, begon zij al ras dergelijke muntstukken na te maken, waardoor eerlang meer valsche dan echte looden mun- ten in omloop waren. „De kongsi vaardigde nu den last uit om de valsche munters op te vatten, ten einde hen voor het geregt te brengen, als wanneer zij gestraft en hunne bezittingen verbeurd verklaard zouden worden. „Geen valsche munter werd echter gegrepen, waarom de kongsi zich genoodzaakt zag de waarde harer munt tot twee duiten te vermin- deren, ten einde het voordeel op het namaken daarvan weg te nemen. „Later, toen het Nederlandsche bestuur zich in de Chinesche dis- tricten ter Westkust van Borneo vestigde, verdween deze munt. Zij werd versmolten en van het op die wijze verkregen lood maakte men thee- en arak-potjes. Blechts weinige exemplaren zijn dien ten ge- volge overig gebleven. | „Tegenwoordig vindt men nog te Montrado looden muntstukjes, die evenwel dunner en kleiner zijn ‚dan die, welke ten tijde der kongsi Tai-kong aldaar gangbaar waren. Zij zijn nimmer als betaalmid- del gebruikt, doch alleen gebezigd als vischjes bij het spel, waar- voor zij nog wel worden aangewend. „De vorm, waarin de kongsi-munten (en soms nog evenbedoelde vischjes) gegoten werden, bestaat uit twee looden, langwerpige blok- jes, aan alle zijde, op twee na, in hout gevat. Op één dier twee zijden zijn en. creuy drie stempels van munten aangebragt. De an- dere dier twee zijden is boven elken stempel een weinig uitgesneden, zoodat, wanneer beide blokjes tegen elkaâr aangebragt worden, een 29 id | Nalezingen. gaatje gevormd wordt, waardoor, evenals in elken kogel-vorm, het lood in de stempels kan gegoten worden. Een uitstekend puntje in het eene blokje en een corresponderend gaatje in het andere, beide aan de zijde van de stempels, dienen wijders om de twee deelen van den vorm stevig aan elkaâr te kunnen verbinden (*). „Fo-sjhoen op de keerzijde van no. 247 is de naam der unie, ge- vormd omstreeks 1780 door zeven kongsi’s in Montrado. Vroeger bestonden aldaar zestien kongsi's, doch na ongeveer dertig jaren naast elkander bestaan te hebben, raakten negen daarvan door ver- huizing enz. uit elkaar en smolten de leden te zamen met de leden der sedens zeven, voornaamste kongsi's. _ te „Het bovenste urls: van stroksdereinan vischjes heteen bloeijend, voorspoedig, rijk, enz; het onderste: groot. Gezamenlijk maken deze twee karakters den naam uit, dien de vervaardiger aan zijne gieterij heeft gegeven. „De twee ter linker- en regter-zijde staande karakters beteekenen rijkdom en bron. Daar het eerste in den tweeden naamval voorkomt, beteekenen zij gezamelijk: rijkdoms bron. „De teekens op de keerzijde moeten Mandsjoe karakters voorstel- len, waarvan de verklaring aan de beoefenaren van de Mandsjoe- Hal moet overgelaten worden.” Pag, 484, reg. 10 v. b. v nabootschen.” Lees: nabootsen. (*) Zie plaat XXXIII. pp BLG Br Instructie voor den muntmeester te Batavia. Bij resolutie van 2 Februarij 1745 is vastgesteld de navolgende in- structie, welke gewijzigd is herhaald bij het plakaat van 6 November 1764. Die wijzigingen hebben wij aangeduid door de verschillende lezingen onder elkaar te plaatsen, zoodat de bovenste regel bevat den tekst van de instructie van 1745 en de onderste dien van 1764. Wat tusschen haakjes is geplaatst, komt niet voor in de instructie van 1764, maar daarentegen bevat die de artikelen, welke men hieronder in ‚„margine zal vinden. x 1. inlandsche munt | Alle de vase ziveren vopjen 4úllen moeten geslagen worden onder de Javasche zilveren ropijen directie en het opzigt, ook ter verantwoording van den muntmeester, op het gewigt van 23 stuivers en gehalte van 10 penningen, met den stempel voorheen reeds gein- Pp gewigt en gehalte, dat daartoe zal worden troduceerd , en gekarteld. gesteld. 2. muntmeester En om hiervan verzekerd te zijn zal de « Essayeur van iedere partij, die geprepareerd is voor de munt, een stuk moeten (laten) uitkappen en essaijeren, (ontvangende daarvan ter zijner decharge een briefje van den essaijeur, die de wedergade) — hetzelve met het essai- stukje (zal moeten) overgeven aan den heer direct. generaal of den eersten opperkoopman van 't kasteel, om (als een slaper) bewaard te worden van iedere partij, die ter munt gebragt wordt. 220 ART. 4. De muntmeester zal van ie- dere partij zilver, die hem tot het slaan van ropijen zal wor- den aangeboden, evenals een hem toetevoegen boekhouder ook zal moeten doen, ordentelijk moeten boekhouden, met be- kendstelling van den naam des eigenaars en van wat essai hetzelve bevonden mogte we- zen en hoeveel ropijen hij daar- van geslagen en afgegeven heeft, zonder daarvan aan iemand bui- ten de Hooge Overheid eenige opening of kennis te geven. Art. 5. De muntmeester zal moeten zorg dragen, dat, indien eenig zilver boven de 10 penningen in allooi bevonden wordt, het- zelve met koper geallieerd wordt, in zoo verre, dat die partij, gelijk alle andere, ge- bragt worde op het gehalte van Bijlagen. 5 ï (De muntmeester zal op de gouden munten hebben een half grein onder of over de bepaalde essaijen, zoodat hij omtrent hetgeen twintig ka- raat van gehalte wezen moet, zal kunnen vol- staan met negentien karaat, elf en een half grein, of met twintig karaat en een half grein.) 4. De muntmeester zal (bij provisie en totdat een meerdere omslas meerdere bedienden vereischt.) een beëedigden adjunct hebben, onder hem staande en van hem dependerende, voor den- welken hij ook zal moeten responderen. leed IJJ. Hij zal ook hebben een munts-boekhouder, die mede een beëedigd persoon zal zijn, dewel- ke alle partijen, bij den muntmeester van de groote geldkamer ontvangen wordende, ten or- dinairen, thans gefixeerden prijze van het goud en zilver zal inboeken en wederom afschrijven ten prijze courant (waarop) het gemunte geld in specie, dat in de voorzeide geldkamer of geld- kasse zal worden afgegeven, houdende voorts boek van de lasten en profijten der munt, om jaarlijks op den ordinairen tijd aftesluiten. 6. De muntmeester zal het ongemunte goud, dat hij ontvangt, naar de marken fijn goud, die hetzelve inhoudt, volgens de essaijen daarvan gemaakt, weder tot marken fijn goud verant- woorden, bezorgende, bij aldien het hooger van voorzegde 10 penningen, en dat daarentegen al het minder be- vonden wordende zilver door toezet verhoogd worde tot op vorenstaand gehalte, blijvende de beide posten, zoo van het koper als van het zilver, ten laste van den inbrenger, van wien de muntmeester bij de afgave der gemunte ropijen de voldoe- ning zal moeten vragen. Art. 6. De muntmeester zal voor smieltverlies en lekkagie op het zilver, dat hij ontvangt, ten laste van den inbrenger mogen bere- kenen één percent en boven- dien ter goedmaking van alle de ongelden, die tot het smel- ten, essaijeren, munten, etc. zullen moeten gedragen wor- den, mede drie percent ten laste als boven. Art. 7. Ongerekend nog twee per- cent, die een ieder voor het gebruik van de munt als eene geregtigheid aan de Compagnie zal moeten contribueren, en overgeven aan gem. muntmees- ter, welke dezelve ontvangen en maandelijks verantwoorden zal aan den heer Directeur Ge- neraa). ART. 8. Voorm. essaijeur en adjunct zullen van de voorzegde vier Bijlagen. 221 toets ie dan de munt, het koper of zilver, waar- mede geallieerd moet worden, en zoo het min- der toets, dan het op het behoorlijke essaij ge- fineerd wordt, zonder opbreng van spillagie of iets anders dan hetgeen hem toegelegd is afte- schrijven. de Het zilver zal insgelijks aan den muntmeester naar het gehalte en gewigt der staven afgege- ven en door hem op dezelfde wijze verantwoord. moeten worden, zonder voor de toezats wat te nemen of voor het raffineren iets te vragen. 8. Voor al hetwelk de muntmeester, zoowel tot loon, als voor spillagie, item de specie tot het allieren noodig van alle gouden en zilveren mun- ten, die in de voorzeide munt gebragt worden, zal genieten een en een half ten honderd van hetgeen voor rekening van de Compagnie wordt vermunt eneen percent daarenboven op de par- tijen goud van Sumatra's Westkust, nevens de permissie om wanneer er niets voor de Compag- nie te munten is, ook voor rekening van par- ticulieren te mogen slaan, naar de bepalingen der soorten, het gewigt en gehalte der munt- speciën, die in deze Javaansche munterij zullen mogen gefabriceerd worden. Van welke par- tijen hij, boven het voornoemde een ten hon- derd van Sumatra's Westkust-goud, zal mogen genieten, twee ten honderd voor alle spillagie en andere verliezen, moeite en kosten, waarvan 222 percent genieten één en dus ieder een half percent, mitsga- ders daarvoor nevens gedachten muntmeester responsabel zijn voor het ingebragt wordende zilver. Art. 9. Al het inkomende zilver zal door den muntmeester, ten over- staan van gedachten. boekhou- deren adjunct, moeten ontvan- gen en door hem en laatstgen. moeten bewaard en de daarvan komende ropijen in zelve voege, onder quitantie ten behoeve van den muntmeester, afgegeven moeten worden. Art. 10. Het vermunten zal moeten gereguleerd worden in dezer voege, dat die zijn zilver het eerst inbrengt, ook het eerst zal moeten geholpen worden, bedacht zijnde, dat de partijen behoorlijk genummerd worden ten voorkoming van verwarring. Art. 11. Na den stempel, die den munt- meester door de Hooge Indische Regering zal worden aangewezen en voorwaards reeds art. l ge- meld, zal hij eenliijjk heele ro- pijen en zulks precies naar het voorgeschrevene gehalte en ge- wigt mogen slaan , zonder eenige andere munt of eenig meerder of minder in allooi zijnde zil- ver te gebruiken, sub pene van bij het contrarie strafbaar te zullen zijn aan den lijve. Bijlagen. hij een vierde gedeelte zal moeten geven aan de munts-bedienden, zijnen adjunct, den boek- houder en een bediende of meesterknecht, de- welke daarentegen ook gehouden zullen zijn hem, zoowel in dit werk, als in dat van de Compagnie alle hulp en dienst te bewijzen, staan- de de voornoemde meesterknecht almede onder den eed. En zal de muntmeester de partijen, die hem gebragt worden (om) te vermunten, niet mogen ontvangen dan in presentie van zij- nen adjunct en den boekhouder, als gecommit- teerden, en gehouden zijn hetzelve na de ver- munting weder ten overstaan van dezelfden aan den brenger te extraderen, zonder te inquireren, van waar het komt of ook iets daarvan te mo- gen reveleren, waartoe ook de voorzeide gecom- mitteerden gehouden zullen zijn; en zal degeene, die het eerst zijne partij in de munt heeft ge- bragt, ook het eerst geholpen moeten worden. 3. En dewijl bij provisie een begin zal worden gemaakt met het slaan van de Javaansche gouden munt, dewelke onder den naam van derham of Javaansche dukaat bekend zal zijn, op het essaij van twintig karaten, tegen zeven en een half stvs. in gewigt of acht en veertig in de zeven en een half, dan wel zes en negentig in de vijf- tien realen, naar het alhier bekende, geusi- teerde en geiijkte reaal-gewigt, zoo zal de ge- melde muntmeester ook geen andere als deze munt mogen maken, hetzij van wat stempel of merk die mogt zijn; ook hierin en hier om- Bijlagen. 223 trent geen anderen stempel mogen gebruiken dan degeene, die hem bij resolutie der Hooge Indische Regering zal worden aangewezen, op poene van aan den lijve daarvoorstrafbaar te zijn en, naar bevinding van zaken, volgens alle strengheid van de plakaten. 10 (Echter zal hij van deze muntspecie mogen slaan op denzelfden stempel voor diegeenen, die het begeren, halve en kwart stukken, ook dubbele en vier dubbele, dewelke ook naar den koers der en- kele derhams zullen gangbaar zijn, als bij resolutie van de Hooge Regering gefixeerd, zijnde op zes guldens of honderd twintig stvs, zwaar geld, zoodat die speciën dan zullen zijn drie of een eneen half, dan wel twaalf of vier en twintig guldens). IRE (Van alle partijen, die vermunt worden, zullen twee of drie stuk- ken worden afgegeven aan den heer Directeur Generaal of eersten opperkoopman van het Kasteel, om bewaard te worden met behoorlijke superscriptie van den tijd wanneer, de grootte der partij, hoeveel en door welken muntmeester geslagen zijn, doch van kleine partijen zal maar één genomen worden tot een slaper). 12. (De munt-meester zal op den inhoud van deze instructie moeten afleggen den volgenden eed. Eed voor den Muntmeester. Ik beloof en zweer, dat ik de Hoog Mogende Heeren Staten Ge- neraal der Vereenigde Nederlanden, mijne Souvereinen, de Edele Hoog Achtb. Heeren Bewindhebberen der generale geoctroijeerde Oost- Indische Maatschappij, mitsgaders den Gouverneur Generaal en Ra- den van Indië gehouw en getrouw zal zijn. Dat ik geene andere specie, allooi of stempel in deze mij aanbe- 224 Bijlagen. volene munt admitteren, tolereren of conniveren zal als degeene, waartoe ik bij speciale Resolutie van de Hooge Indische Regering gequalificeerd en geordonneerd zal zijn; de bovenstaande ordonnantie en alle andere daartoe relative Resolutiën of reglementen, reeds ge- maakt en genomen of nog te maken en te nemen, zoo in dezen als in alle andere opzigten getrouw onderhoudende, en zorg dragende, dat dezelve door mijne bedienden getrouw onderhouden worden: ook zelfs daarnaar ziende, dat geene speciën ter munte worden gebragt, waarvan mij niet alvorens door de handteekening van den beëedigden essaijeur gebleken zal zijn, dat dezelve met de geordonneerde gehalte der munt, die daarvan gestempeld moet worden, overeenkomt, en dat ik voorts in alles mij zoodanig gedragen zal als een vroom en ge- trouw munt-meester toestaat en betaamt. Zoo waarlijk, enz. Eed voor de Munts-bedienden. Ik beloof en zweer, enz. Dat ik ook den muntmeester, onder denwelken ik als ....... gesteld ben, met alle trouw en vigilantie zal adsisteren, zijn interest als het mijne behartigende, in alle dingen, die regt en billijk zijn, naar den inhoud van de mij bekende ordonnantie of instructie voor gemelden muntmeester en alle verdere orders door de Hooge Rege- ring van Indië op dat stuk beraamd en nog te beramen, dewelke ik beloof opregt en getrouw na te komen. Zoo waarlijk, enz.) Bij het plakaat van 1764 is mede een gewijzigde eed voor den muntmeester, diens adjunct en boekhouder gevoegd. De instructie is ten derden male, wederom eeniezins gewijzigd, vastgesteld bij plakaat van 24 November 1795. BIJLAGE IT. Geschiedenis van de Munt te Soerabaja. (5) Volgens mededeeling van eenige Soerabajasche oudgasten is de eerste munt te Soerabaja opgerigt in de onmiddelijke nabijheid van de protestantsche kerk, terwijl de pletmolen was geplaatst, waar de Gouvernements postpaarden in 1853 gesteld waren, — beide opgerigt onder het bestuur van den Maarschalk Daendels. Onmiddelijk na de overgave van het Indische bestuur in 1816 werd, ter vervanging van voormelde munt-inrigting, te Soerabaja eene nieuwe munt en pletmolen opgerioet, welke gebouwen thans, na belangrijke veranderingen te hebben ondergaan, gebezigd worden tot ketting- kwartier, binnenboeijen en kantoren van den Adsistent-resident voor de policie. Beide etablissementen zijn, na de voltooijing in 1818, tot 1826 voort- durend in werking geweest, onder het bestuur van den muntmeester van Leeuwen. De werktuigen van beide etablissementen waren volgens eenige, door mij aldaar gevonden debris, welke als oud ijzer en koper op publieke vendutie verkocht zijn geworden, hoogst gebrekkig, niet alleen wat de uitvoering betrof, maar zelfs de constructie bleek te zijn volgens de eerste uitvinding van pletmolen en muntpers in den jare 1558 en 1641. | De pletmolen werd gedreven door water, uit de vroegere rivier Krambangan, thans gekanaliseerd en alleen dienende als hoofdriool {*) Medegedeeld door den heer F. D. Gedon. 30 226 | Bijlagen. van de zoogenaamde stad Soerabaja, tot stand gebragt door den Resident de Perez. | De waterstand van genoemde rivier was niet genoegzaam om de pletmolen voortdurend in werking te houden, en wel hoofdzakelijk ten gevolge van het hooge achterwater, hetwelk door den vloed der zee werd veroorzaakt, zoodat men in de oostmoeson slechts bij eb kon doorwerken. Eene technische beschrijving van alle destijds bestaan hebbende werktuigen is, zonder tot groote omslagtigheid te vervallen, niet wel mogelijk. Wanddts men daaromtrent eenigzins op de hoogte wenscht te zijn, behoeft men slechts de oudste encyclopedie’ en wel die van Herborn, uitgegeven in het jaar 1620, na te lezen, met dien ver- stande Seen dat de practische uitvoering van veel minder gehalte te Soerabaja is geweest dan daarin wordt beschreven. Beide etablissementen werden met ultimo 1826 tot 1838 gean Bij de invoering van het kultuurstelsel op Java deed zich onmid delijk gebrek aan kopergeld gevoelen. Dat gebrek vermeerderde aanmerkelijk door het niet uitzenden uit Nederland van zilveren specie en het successivelijk verdwijnen van het weinige, nog aanwezige zilver-geld naar China, Singapoer en andere plaatsen, waar bijna hoegenaamd geen ruilhandel bestaat. Ten ge- volge van dien kon men voorzien, dat het kopergeld de standpen- ning van Java zou worden, gelijk het zulks werkelijk geweest is tot aan de uitgifte van recepissen en gouvernements-wissels op Nederland door den Gouverneur Generaal Rochussen. Men voorzag toenmaals, dat de munt-etablissementen , vooral de plet- molen, geene genoegzame capaciteit zouden bezitten om aan de toene- mende behoefte aan koperen munt te kunnen voldoen, ten gevolge waar- van men bedacht was een nieuwen pletmolen te Tawangsart, 10 à 12 palen opwaarts aan de rivier de Kalimas, op te rigten. De uitvoering der daartoe benoodigde gebouwen werd aan den inge- nieur van den waterstaat van Thiel opgedragen, die zich daarvan ten _ Bijlagen. 927 volle kweeten de beweegkracht der machinerie uit twee waterraderen deed bestaan. Het stellen van de benoodisde werktuigen werd opgedragen aan den ingenieur Naninga, die speciaal tot dat einde werd benoemd en tevens belast werd met de leiding der werkzaamheden. Om een denkbeeld te geven van den ongeschikten toestand van al de werktuigen is voldoende aan te stippen, dat de pletrollen of cylin- ders werden vervaardigd uit koper, derhalve uit hetzelfde metaal, als hetgeen geplet moest worden, namelijk Japansch koper, zonder voorzien te zijn van stelschroeven of ronselwerk, tot het geven van eene valserende beweging. Uit den allerslechtsten toestand van het geheel laat het zich ver- klaren, dat de hersmeltingen van afval of liever, technisch uitgedrukt, van schroot belangrijk en het smeltverlies aanzienlijk waren. Hoewel munt en pletmolen van elkander gescheiden waren, bleef toch de financiële en materiële verantwoording van beiden bij de directie der munt berusten. En als om de zaak nog omslagtiger te maken moesten, op last van den directeur de Vogel, de plaatjes in het munt- gebouw gepoetst worden, waardoor het transport van koperen plaat- jes en afval van en naar den pletmolen belangrijk vermeerderd werd. De ingenieur Naninga, die uit den aard zijner betrekking het best in staat was om den waren stand van zaken te onderzoeken, deed het voorstel om het administrative gedeelte van den pletmolen geheel bij hem te doen berusten, ten einde eene geheele afscheiding van munt en pletmolen te bewerkstelligen. De inrigting van het muntmaterieel was in vergelijk met dat van den pletmolen even ongeloofelijk slecht. Om daarvan een volkomen waar en afdoend voorbeeld te geven, is het genoeg te vermelden, dat, bij slijting van de schroefdraden der muntpersen, die slijting aangevuld werd met rotting. Aanvankelijk, bij de wederoprigting van de munt in 1833, werden de muntstempels vervaardigd in ’s lands constructiewinkel, welke des- 228 Bijlagen. tijds onder de directie van den kapitein der artillerie Demmenie stond. Vermoedelijk is het hieraan toe te schrijven, dat de duiten, in 1833 geslagen, instede van het muntmeestersteeken V (de Vogel) te voeren, met het merk D (Demmenie) voorzien zijn. De directeur van de munt, die met den directeur van den eonstruc:- tiewinkel steeds in onmin verkeerde, wist te bewerken, dat het aan- maken der muntstempels in het muntgebouw en onder zijn onmiddelijk toezigt plaats vond, van welken tijd af de D vervangen is door eene V, De onvoorziene en snelle uitbreiding der kultures, geschikt voor de Europesche markt, deed in gelijke verhouding de behoefte aan koperen munt toenemen, ten gevolge waarvan de pletmolen, die slechts de capa- citeit bezat om 8000 pikol Japansch koper tot plaatjes te verwerken, lang niet voldoende werd bevonden om aan de behoefte te voldoen. Alstoen werd besloten, tot aanvulling dier behoefte, plaatjes uit Nederland te ontbieden, wier uitzendingen jaarlijks zoo aanmerkelijk toenamen, dat, niettegenstaande er reeds een vermeerderd aantal munt- persen aanwezig was, de behoefte aan die werktuigen zich steeds deed gevoelen. Het Indische Gouvernement, overtuigd van den slechten en alleron- doelmatigsten toestand van de te Soerabaja gevestigde munt en plet- molen, besloot eindelijk in 1838 een deskundige te ontbieden, tot het maken van uitbreidingen bij de inrigtingen en het invoeren van een beter systeem van werken, dan vroeger aldaar gevolgd was. Dat lot viel mij te beurt; en reeds in 1840 mogt ik het genoegen hebben alle muntpersen te kupnen voorzien van gegoten, stalen stem- pels, waarin, door middel van matrijzen en ponsoenen, de gravure werd ingedrukt, zoodat eerst van genoemd jaar af, gelijkvormigheid in den stempelslag heeft bestaan. Ook de oude muntpersen, welke zich alle, zooals reeds vermeld is, mm desolaten toestand bevonden, werden successivelijk door andere vervan- gen, naar het model van Poncelet, alleen geschikt tot de munting à coin libre. ' Bijlagen. 390 Evenals voor de munt, werd ook voor de uitbreiding en verbete- ring van den pletmolen het benoodigde materieel in den constructie- winkel, volgens de door mij opgegevene modellen, aangemaakt. Juist op het tijdstip, dat nuttig gebruik zou kunnen worden gemaakt van alle nieuw aangemaakte werktuigen, werden, ten gevolge van de invoering van het recepissen-stelsel, munt en pletmolen gesuppri- meerd, zoodat meerendeels alle, aan beide etablissementen gemaakte verbeteringen tot niets hebben geleid en de gelegenheid heeft ontbro- ken om de-gunstige resultaten te ontwaren, die men zich daarvan had voorgesteld. | Elf jaren na gemelde suppressie werd eene nieuwe koperen pas- munt vastgesteld, die bepaaldelijk in den ring zoude moeten gestem- peld worden. De geheele nieuwe materiële inrigting van munt en pletmolen werd daardoor nutteloos. Bij het ministerie van koloniën bestond aanvankelijk het plan om de aanmunting van het nieuwe koperen pasgeld in Indië te doen plaats hebben. Als een gevolg daarvan werd aan mij en aan den Ingenieur van den Waterstaat de Bruyn opgedragen begrootingen te maken van het kostende, om de munt en pletmolen weder in dien staat te brengen, waarop zij het laatst hadden gewerkt. Bij die gelegenheid werd door mij opgemerkt, dat het Indische Gouvernement in eene belangrijke dwaling verkeerde, vermits het Nederlandsche Gouvernement de ringmunting had bevolen. -Aange- zien nu de munt te Soerabaja nimmer in den ring had gemunt, konde het dus de bedoeling niet wezen, die munt weder in dien staat te brengen, waarin zij het laatst had gewerkt. Het schijnt, dat, niettegenstaande door mij eene memorie van toe- lichting bij mijn rapport ter zake was gevoegd, ten einde het Gou- vernement van deze dwaling terug te brengen, mijne technische bemerking niet begrepen konde worden. Het was hoofdzakelijk voor die zaak, dat ik mij in 1854 naar Ne- derland begaf. 280 Bijlagen. Bij aankomst in Nederland werd ik van wege den Minister van — Koloniën uitgenoodigd, een verslag te geven van den toestand van de munt en pletmolen te Soerabaja. 3 Dat verslag kwam hierop neder: dat van al het bestaande, zoowel nieuw aangemaakt, als oud, van munt en pletmolen niets meer ge- bruikt konde worden; dat munt en pletmolen nimmer gunstige resul- taten, noch eene redelijke muntsoort hadden opgeleverd , omdat steeds op de gebrekkigste wijze was gewerkt; dat, bijaldien de munt en pletmolen tot ringmunting moesten worden ingerigt, ook daartoe twee geheel nieuwe etablissementen moesten worden opgerigt; dat, zoo het Gouvernement in de spoedige aanmunting van het koperen pasgeld bijzonder veel belang stelde, blijkbaar uit de bepaling, dat in drie jaren tijds f 12,000,000 aan dat geld moest zijn vervaardigd, het alsdan was aan te raden de aanmunt van het koperen pasgeld over te laten aan de vrije concurrentie in Europa, want, dat het volstrekt ondoenlijk was, in drie jaren tijds twee belangrijke etablis- sementen op Java tot stand te brengen en daarin kopergeld tot het verlangde bedrag aan te maken. Het was hoofdzakelijk door dit verslag, dat het Ministerie van Koloniën tot het besluit be de aanmunting in Nederland uit te besteden en geheel af te zien van een herstel van munten pletmolen te Soerabaja. in PL.L. : COMPAGNIE VAN VERRETE AMSTERDAM. zógh - 1602. ML. Huart, Lith Batavia VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE. 2602 -— 1799 _ ML Hurart, Lith Batavia heen 7 on Ott en AKO 505955 4002" (5 soos o e hehe nl o' Ors > 20022 a 2005 oocoor 29 ooo | PLUIE E COMPAGNIE. LE Lt LZ ï gr ee A nie en Ee rd ee en ee nn MED eran ORE Def eee … er et od PL. IV MUL Heart, FitlvBatavra nd PES VEREENIGDE OOST-INDISCHE COM 2602-1799. PAGNIE. zij mart, Datartas en denn vj ent BATAAFSCHE REPUBLIEK. zêo0 - 140 2 jl INDIA, BATAY: 1802. JEL, VI. & 1802, UL Huart, Lith Batavta ' 1 n AIN d pk s in Enden mensenn nn tn va ne > me mg eee he nd ‚5 en ie REEN Pi ie ne mr ek ed PL.VII. BATAAFSCHE REPUBLIEK. Se bhi eG iS ej ‚ KONINGRIJK HOLLAND EN FRANSCH B = zón. s JAVA Bt Ih in = ZT 1, 1 er Ra oo 29020599 f of mvr Nan dn a gn ien ae mgee da ni DE min, | N BRITS | | CH BESTUUR. BOLL OT ML Huart, Lith Batarvta ED nn en PL. IX. NEDERLANDSCH INDISCH GOUVERNEMEN 2060. BONO ML Huart, Lith Batavia PL. A. NEDERLANDSCH INDISCH GOUVERNEMENT. 1016 — 1960. Ds NE DERILS INDIE W % 1835 y ‚DaLBRO | ek we M LHuart, Lith Batavia zi ENGELSCHE OOST-INDISCHE COMPAGNIE voor hed Sp \ EKE En 9 PL. KI MUNTEN DooR ENGELSCHE PARTICUL VOOR SUMATRA GESLAGEN. de Sr 110 MD Heart Ju LÔN ee pmen PL. XII. We 105 INTE NA re SN se |D) UN, ME q Je S SR SON St ID INA EN NS laf NC | Ig BX mee | 4 DN { \ | | 1E | \ fenmaale > \/ | BTO Z j) le DE alike PL. XVI. PL. XV: SSN 5 N ANN tt) \ d 2) 5 LOE > 1D 5 ERVA CET PL. XVII. tn « RK “ TE PRE DEE d ie 4 ù É Erie eb TAN / ; zt k ere PERL! | ke 5 | 4 (7 = PD Dj: /j SN M.L. Huart, zee il if - if q Eon 8 PL. XXI. GH RIBBON. e £ dt % se 4 lik SUMANAP. PEN ij 5, 6 m0 ó IS u PL. XXII. PL. XXIV. 22d 221 7 21 FA G | PL. XXV. VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE. En PS IN Nore W/- sk 2ó7 INDIE NEDERL OK ee ML Huart, Dith Datar PL XXVII. JAVA. UL PL. XXIX. GK JAVA. Aar AD En a Lr 1 a) \ PL. XXXI. DISTRICTEN. zE Ke, Je) (de) ZZ o A = sd ll and a Lei NN ie ZS der ware grootte. EE E SIL SS == ne Ze ds De ej — 5 SEE ze en EE SS AN IA / sin KEEN OA eN Ens MAN nd A In PL.NXXII. Dee EE js VEE Ede EE S en ne Ware grootte 2 En AZ Te Se EEE Le en / UND) JANNN MIND) MON IN ISA ZN < Gh JJ) NNSINNEN/ Zie blads. 217. EREA SI ER En Ne IL Tijn ESA SSNSNT ES ee en SSS9)) fi es, BEEREN, ki HAAN k det en LEON 3 2044 118 681 089 Dd en mn en hd EN Nea ® _- hd ee 0 Ten ö Es ® e