FOR THE PEOPLE FOR EDVCATION FOR SCIENCE LIBRARY OF THE AMERICAN MUSEUM OF NATURAL HISTORY VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DKR KONINKLIJKE AKADEMIE VAX WETENSCHAPPEN. [Cj i^bi X\ X VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER S ^') Qu \ KONINKLIJKE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN. Afdeeling NATUUEZUNDE. TWEEDE REEKS. ACHTTIENDE DEEL. AMSTERDAM, J ü H AN INE S MÜLLER 1883. GEDRUKT Bl J DE ROEVER K HÖBER - BAK K1,S. I N H O U D VAN HET ACHTTIENDE DEEL TWEEDE REEKS. VERSLAGEN. Rapport over eene verhandeling van den Heer Dr. J. W. van WlJHE : „Ueber die Messodermsegmente und die Entwicke- lung der Nerven des Selachierkopfes”; uitgebracht in de vergadering van 25 Maart 1882 blz. 71. Rapport over eene verhandeling van den Heer P. L. Banker : „De schijf, ter vervanging van de kruk aan de as, ont- leend aan den ontwonden cirkel, in toepassing te brengeu op de werktuigen”; uitgebracht in de vergadering van 25 Februari 1882 „ 86. Brief van het lid der Koninklijke Akademie van YVetenschap- pen E. II. von Baumhauer aan de natuurkundige afdee- ling derzelfde Akademie; voorgelezeu in de vergadering van 28 April 1882 „ 89. Advies betreffende eene nieuwe geologische kaart van Europa, in antwoord op een schrijven van den Secretaris d.d. 24 April 1882; voorgedragen in de vergadering van 24 April 1882. „ 90. Rapport over eene verhandeling vau Dr. W. Kapteijn : wEenige opmerkiugen omtrent gevvone lineaire differeu- tiaalvergelijkingen” ; uitgebracht in de vergadering van 28 April 1882 blz. Nader rapport aangaande de verhandeling van Dr. .T. W. van Wijiie „ Rapport over eene verhandeling vau den Heer Dr. Max Weber : «Over coalescentia calcaneo-navicularis” ; uitgebracht in de vergadering van 28 April 1882 „ Rapport van de meei-derlieid der Commissie, in zake de lijkenverbranding, benoemd in de vergadering vau 28 Ja- nuari 1882 „ Rapport van de minderheid der Commissie, in zake de lijkenverbranding, benoemd in de vergadering van 28 Ja- nuari 1882 „ Rapport over de verhandeling des Heeren J. Bueno de Mesquita : »Algemeene vergelijkingen voor een gecentreerd stelsel van lenzen” n Rapport in zake de vaststelling van een eersten meridiaan. Voorgedragen in de vergadering van 24 Februari 1883. . „ Rapport der llijkscominissie voor Graadmeting en Waterpas- sing over het al of niet bestendigen der Akademische Commissie voor de daling van den bodem van Nederland. Voorgedragen in de vergadering van 24 Februari 1883. . „ Verslag omtrent de werkzaamheden der Commissie voor het onderzoek naar de daling van den bodem van Nederland. Aangeboden in de vergadering van 24 Februari 1883. . n Verslag over het antwoord, aan den Minister van Biunen- landsche Zaken te geven op vier vragen, betrekkelijk de Vivisectie. Uitgebracht in de vergadering van 24 Februari 1883 92. 94. 118. 208. 212. 326. 391. 394. 399. 415. ! K H O U B. VII M E I) £ D E E L 1 IN G E IN. Ch. M. Schols. Berekening van afstand en azimuth uit lengte en breedte. (Met 1 plaat) . blz. Dr. W. Kapteijn. Eenige opmerkingen omtrent gewone lineaire differentiaalvergelijkinsren « Dr. Max Weber. Over coalescentia calcaneo-navicularis. (Met 1 plaat) E. Mulder. Bijdrage tot de kennis van normaal cyaanzuur. Derde gedeelte E. Mulder en H. G. L. van der Meulen. Ozon tegen- over platinazwart // E. Mulder en H. G. L. van der Meilen. Bijdrage tot de thermo-chemisehe kennis van ozon. Aanhangsel tot ket tweede gedeelte . ' „ A. C. Ou dem ans Jr Over ket soortelijk draaiingsvermogen van apocinckonine en kydrockloorapocinckonine onder den invloed van zuren „ D. Bierens de Haan. Bouwstoffen voor de gesckiedenis der wis- en natunrkundige wetensckappen in de Neder- landen 218 en Ch. M. Schols. Over de aansluiting van een driekoeksnet van lagere orde aan drie punten van een net van koogere orde. (Met 1 plaat) J. Bueno de Mesquita. Algemeene vergelijkingen voor een gecentreerd lenzenstelsel (/ D. .1. Kortf/weg. Algemeene Stellingen betreffende de sta- tionaire beweging eener onsamendrukbare, wrijvende vloei- 1. 95. 121. 137. 170. 176, 178. 277. 303. 329. 343. VTTI I N H O ü D. C. A. J. A. Oudemans. Bijdrage tot de Flora Mycologica van Nederland. IX blz. 360 E. Mulder. Bijdrage tot de kennis van normaal cvaanzuur. Tweede Gedeelte , ... „ 424 ERRATA.. Blz. 401 regel 12 v.b. Staat : vorige, lees: overige n 406 n 1 n n in, lees: in de u 411 II 1 v.o. n worden, lees-, werden \l 414 // 4en 7 v.b. n macrograaf bladen, lees : mareograafbladen BEREKENING VAN AFSTAND EN AZIMUTH UIT LENGTE EN BREEDTE. DOOB Ch. M. S C H 0 L S. A. Opsojiming der formules. § 1. Tn het in 1880 versehenen werk van Prof. Hel- mert : Die mathematischen und physikalischen Theorieen der höheren Geodäsie, wordt de wenschelijkheid besproken, om lief vereifenen van de fouten in een driehoeksnet uit te voeren volgens de methode der indirecte waarnemingen, met de geographische lengteu en breedten als onbekenden. Hierbij doet zieh telkens het vraagstnk voor : uit de breed- ten en het lengteverschil van twee punten hun afstand en de wederkeerige azirauthen te berekenen. Voor de bereke- ning daarvan verwijst liij (blz. 496) naar de oplossingen van dat vraagstuk op blz 157 en 313. De eerste daarvan heeft betrekking op astronomische azimuthen en op de koorde, de tweede op geodetische azimuthen en op de lengte van de geodetische lijn. Geen van beide stel formules bezit die eenvoudigheid welke voor de veelvuldige toepassingen, die voor het bovengenoemde doel daarvan gemaakt nioeten wor- den, noodzakelijk is. Ik heb daarin aanleiding gevonden, eene reeds vroeger begonnen studie over dat onderwerp wederom op te vatten, en wensch thans eenige van de zeer eenvoudige resultaten mede te deelen, waartoe ik gekomen ben. De gevonden VERSL. EN MEDED. APD. NATUL'RK. 2de REERS. DEEL X.VII1. 1 formules zijn van dien aard, dat de berekening daarmede voor alle meetbare driehoekszijden even eenvoudig is, alsof de punten op een bol gelegen waren. Ook bij grootere af- standen, waar die forxnnles niet meer toereikend zijn, is bet aanbrengen van de noodige correctien zoo eenvoudig, dat de daarvoor noodige berekening zoo goed als nul is. In het algemeen wil ik hier opmerken, dat de in bet ver- volg bedoelde azimuthen zoogenaamde astronomische azi- muthen zijn, de hoeken dus tusscken de verticale doorsneden en de meridiaanvlakken, lretgeen voor het bovengenoemde doel juister is dan bet gebruik van geodetiscbe azimuthen. In de eerste plaats wensch ik liier de formules te geven voor de berekening van de azimuthen en van de koorde en wel tot op afstanden gelijk aan het tiende gedeelte van den straal van den equator of 638 kilometer. Voor de daarop volgende formules, die betrekking liebben op de azimuthen en de directe berekening van de lengten der elliptische bo- gen, zal ik mij voorloopig tot körte afstanden moeten be- palen, maar die toch nog van dien aard zijn, dat daaronder alle meetbare driehoekszijden begrepen zijn. Voor grootere afstanden ben ik nog bezig met het onderzoek naar den besten vorm aan die formules te geven. § 2. Stellen wij ons in de eerste plaats voor, dat wij te doen hebben met een bolvormig aardoppervlak en dat wij daarop twee punten Ax en A% hebben, met de geographische breedten cp1 en m sec \ 1 sec ^ ß (1) K’ sin A’m = 2 R' sin \lcos 2 — cpl het breedteverschil en R' den straal van den bol voorstellen. ( 3 ) Neemt men voor Az altijd het punt met de grootste breedte, dan is ß altijd positief, en voert men X ook altijd met bet positieve teeken in. dan bereikt men bet voordeel dat «' en A'm altijd positief en kleiner dan 90° zijn, zoo lang men op betzelfde balfrond blijft en vergissingen met bet teeken dus tot de onmogelijkheden bebooren ; alleen na afloop der berekening moet men op de teekens letten om de azimuthen uit A’m en ol af te leiden. Onderstellen wij om de gedachte te bepalen, dat de punten op het noordelijk balfrond liggen en dat men de azimuthen uit bet noorden door het oosten telt, dan heeft men: 1°. Als bet punt A2 met de c/rootste breedte bet meest oostelijke is (fig. 1): Azimuth Al A.2 = A'm — ^ (4) Azimuth A2AY = 180° -f Äm -}- ^ ol . . (5) 2°. Als bet punt A2 met de grootste breedte bet meest westelijke is (fig. 2) : Azimuth Ai A2 — 360° — A'm 4- . . . (6) Azimuth A2 Ai = 180° — A'm — ±a' . . . (7) § 3. Nemen wij thans de ellipso'id-vormige aarde en drukken de daarop betrekking bebbende grootheden door de- zelfde letters als boven uit, maar zonder accenien, dan kan men de meridiaan-convergentie altijd blijven berekenen volgens de formule (1) voor den bol; zelfs bij afstanden, overeenko- mende met een tiende van den straal van den equator of 638 kilometer, wordt de fout in u nog siech ts 0''.00015 (Regel van Dalby, zie Helmert blz. 150). Met bet gemiddeld azimuth en de koorde is het anders. Men kan echter tot op afstanden van 100.000 meter met dezelfde nauwkeurigheid als die, welke in bet algemeene bij de berekening met logarithmen met zeven decimalen bereikt wordt, de formules (2) en (3) met eene kleine wijziging toepassen; men heeft nanielijk in (2) den straal slecbts te verfangen door de nonnaal Am voor de ge- 1* middelde breedte en in (3) door den kromtestraal TtM van den meridiuan, ook voor de gemiddelde breedte ; dns : K sin Am = 2 Nm sin cos (8) K cos Am = 2 Rm sin l ß cos % X (9) Heeft men A,n en u berekend, dan worden de azimuthen wederom gevonden uit form. (4) en (5) of (G) en (7). Bovenstaande formnies (8) en (9) zijn benaderingsformules ; de juiste formules vindt men door ieder van die formules te vermenigvuldigen met een factor, die op grootheden van de vierde orde na gelijk zijn aan de eenlieid, waarbij de excen- triciteit als eene grootheid van de eerste orde besckouwd wordt *). Voor zooverre betreff de terrnen, die afhangen van lief vierkant van den afstand, zijn deze factoren: a 1 — 4 sin2 q>M + 2 e2 sin2 -f e2 sin* ,fm _ 5 (1 — e2 S1V2 (Pm)2, -{l2 ) C0s6 m C0S 2 Am (1°) 1 + i^«2 1 — 2 sin 2 if,„ + 4 e2 sin2 cpm — 3 e2 s/’k4 cp,,, (1— e2 sin2 cp,,)2 — ö COS4 cpr, 1 — t * ! ; 2 e2 \2 \l—e2 COS6 cp m COS2 Am . (11) Let men op deze terrnen, dan vindt men voor de fout in Am berekend uit (8) en (9): *) In de recensie van bovengenoemd werk van Helmert, voorkomende in Heft 3, 1881 van lief Vierteljahrschrift der astronomischen Gesellschaft en overgenomen op blz. 359 van bet Zeitschrift für Vermessungswesen 1881, Staat bij vergissing dat Helmert als grootheid van de eerste orde beschouwt. In overeeustemming met Helmert neem ik e als grootheid van de eerste orde, hetgeen voor groote afstanden het mecst doelmatige is. sinAmcosA,n . . (12) ( 5 ) {ß2e2 l-l-e2-2e2sin2q)m . nn\m-\l2- — -cos*cpm (1 -e2 sin2 9m)2 1 -a2 of, als men 1 en ß uitdrukt door K, namelijk : K 1 cos ym =--sin Ar ■N m .(13) IX IX cos Am = — cos A , Rm Nm dan gaat de uitdrukking voor die fout over in: e2 K 2 r i (1_-,-2 |_(* + e2 — 2 e2 sin 2 q>m) sin2 m; daartusscken liggen een positief en een negatief maximum. De allergrootste waar- den verkrijgt die uitdrukking voor cpm =0, A,a =60° en voor 2 K ^ l1 2 (—■" - j cos 6 cp,n cos 2 Am + \ l2 - — — cos* cp,n cos 2 A„ 1 — 4 sin2 cpm + 2 e 2 sin2 m -i — ^ e •“* J-J= 1 e2 Ks r — — - — - I (1 -f- 2 sin2 cpm) (1 ~e2) cos 2 Am — 8 (\—e2)2 NJ LV ^ } — (2 — e2 -j- 2 e2 sin2 qim — 3 e2 sin * m) (1 — e2) 2 (2 — e2 + 2 e2 sin2 qim — 3 e2 sin * qpw) ^ ^ Voor Am = 90° wordt de uitdrukking (16) altijd nul; voor Am = 0 wordt zij : 1 e2 Kz — ö Ti 2T2 ÄHt "~2 w'“8 9»* + 4 ß2 «*2 — 3 e2 qp,„) o (i — c ) jy ni en voor Am gegeven door formule (17): 1 0 (1 + 2 sin 2 cpm)2 32 Nm2 2 — e2 + 2 e2 sin2 q>„, - Be2 sin* m . q1. , . . . (22) K0 cos Am — 2 Rm sin \ ß cos ± X . q2 . . . . (23) K= K0(is (24) waarin : logqi = — [1] sin2 1 ß sin2cpm — [1] sin2 1 ß sin2(ptll sin 2 ^ ß cos 2 1 X — — [1] sin 2 4 ß sin 2 cpm sin 2 4 ^ cos2 m cos2 Am , . (27) Drukt men de correctien nit in deelen van de 10de deci- maal als eenheid, dan liebben de constanten de volgende waarden : e2 [1 ] = Jf- rlO10 ^[1] = 7,46510 %i[!]= 7,16407 1 — e~ 5 [2] = ~e2 log[ 2] = 8,222-10 2 e2 [3] = i- log [3] = 7,526-10 1 — e" De bij de laatste formules verwaarloosde termen van de 8ste orde zijn van dien aard, dat zij bij een afstand van 638 kilometer alleen invloed liebben op de llde decimaal van de logarithmen ; al die termen te samen genomen kunnen de 10dc decimaal wellicbt een of twee eenheden fout maken, zoodat men de azimutken bij genoemden grootsten afstand altijd nog tot in 4 decimalen van de secunde nauwkeurig vindt, terwijl in de lengte der koorde hoogstens eene fout van 2 millimeter kan optreden. ( 11 ) De correetie-termen (20) en (21) en (25) — (28) mögen eenigszins samengesteld voorkomen, voor de berekening zijn zij dit niet, als men in aanmerking neemt, dat men er vol- strekt niets anders voor behoeft op te‘ zoeken dan de log cos 2 ; al de vorige grootkeden zijn bij de koofdbere- kening, die gebeel met de spheriscbe berekening overeenkomt, reeds opgezocht. Het duidelijkst blijkt dit uit de hierackter volgende voor- beelden, waarin de grootkeden, die uit ket vroegere gedeelte der berekening worden overgenomen, door kleine letters zijn aangewezen. § 5. Als toepassing nemen wij de twee voorbeelden, die in ket werk van Helmekt voorkomen en in de eerste plaats ket tweede voorbeeld op blz. 164 — 166. De lengte der koorde is daarbij ongeveer 120000 meter zoodat de fouten bij de berekening volgens form. (8) en (9) grooter können zijn dan de kiervoor berekende en wel voor ket azimutk in reden van 1 tot 1,23 = 1,44 en voor de koorde in reden van 1 tot 1,23 = 1,728. Wij geven eerst de berekening volgens form. (7), (8) en (9), dus zonder eenige correctie, en rekenen met 8 decimalen, daar bij zeven decimalen de fouten van de formules door die van de logarithmen bedekt zouden worden. ,„ = 56°36'54", 51093 log sin ^ X log sin q>m log sec | A log sec | ß log tg t a = 8,0770318.4 = 9,9216830.0 = 7,9987556.0 309.6 98.0 34'16",678 ( 12 ) log 2 — 0,3010300.0 log Nm = 6,8056563.1 log sin 4 ^ = 8,0770318.4 log cos x = 56°13'49", 02186 \l— 41'3", 01635 q>m — 56°36'54", 51093 i ß = 23'5", 48907 log sin f h = 8,0770318.4 log sin qm = 9,9216830.0 = a log sec 1- /. = 309.6 log sec ' ß = 98.0 log tg * a = 7,9987556.0 ;«= 34'16”, 678 log 2 = 0,3010300.0 log [1] = 4,465 log Nn = 6,8056563.1 2 d = 5,654 log sin ^ Ä = 8,0770318.4 =b 2 a = 9,843 log cos qjm = 9,7405680.1 = c log q = 9,962 — C1 = — 92 + c2 = —26 log K siu Am = 4,9242860.4 log \ [1] = 4,164 log sin Am = 9,8451111.8 2 d = 5,654 log K = 5,0791748.6 log cos 2 q>m = 9,596* log = 9,414* log 2 = 0,3010300.0 log Rm = 6,8047736.4 log sin ^ fi = 7,8271747.0 = d f off [1] = 4,465 log cos \ 1 = 9,9999690.4 2 b = 6,154 ' c3 = - 38 4 c = 8,962 + cz = — 26 log c3 = 9,581 log Kcos Am = 4,9329473.2 log cos A,n = 9,8537724.6 log K = 5.0791748.6 ( 14 ) log K sin Am = 4,9242860.4 log Ii cos Am = 4,9329473.2 log lg / lm = 9,9913387.2 Am = 44°25'43",333 i « = 34'16",678 180° — Am — = 134°59'59'',989 360° — -j- — 316° 8'33'',345 A'= 119998,237. De hier verkregen uitkomsten verschillen met die van Helmert slechts 0 " , 0 0 1 voor de azimuthen en 3 millimeter voor de koorde. Zij stemmen met die uitkomsten zoo goed overeen als met logaritkmen met acht decimalen mogelijk is ; wan t in de log K is slechts een verschil van eene een- heid van de 8ste decimaal en indien men de log tg Am in de achtste decimaal met eene eenheid vermeerdert, vindt men in de azimuthen eveneens eene afwijking van 0'',001, maar in tegengestelden zin. Nemen wij thans het eerste voorbeeld van Helmert (blz. 158 — 164) brengen wij de termen van de zesde orde in rekening en rekenen wij met 10 decimalen. Koningsbergen qp3 = 54° 42' 50 r,,6 Berlijn m — 9,9057908074 = a log sec i )* — 8341494 log sec i ß = 807294 log lg i a = 8,6985334993 i tt =2°51,34", 32410 ( 15 ) loysin \l = 8,7918278131 % [1] = 7,46510 log cos qpm = 9,7732652484 = 5 2 * = 6,57020 8,5650930615 = c 2 a = 9,81 158 log Nm = 6,8055846752 = d % c: = 3,84688 log 2 = 0,3010299957 2 /= 6,569 — e1 = —7028.8 2 c = 7,130 — c2 = — 2.6 log c3 = 0,416 — m 4- 2 e2 sin 2 qp,„ + e2 sin4 cpm (1 — e2 sin2 q>m)2 1 — 2 sin2 cpm -f- 4 e2 sin2 cpm — 3 e2 sin4 cpm (1 — e2 sin2 3 = 570 = 5601319”, 02186 qjm = 56036'54”, 51093 log X = 3,6924972.9 = a hg [1] = 4,9298 log sin cpm = 9,9216830.0 = b 2 a = 7,3850 log sec £ ß = 98.0 2 c = 9,4811 + «l = 62.5 hg c1 = 1,7959 log cc = 3,6141963.4 (X = 4113”, 356 log [2] = 4,6287 2 a = 7,3850 logNmbgl " = 1,4912311.7 2b = 9,8434 log X = 3,6924972.9 log c2 = 1,8571 log cos cpm = 9,7405680.1 — c — c2 = — 71.96 log [3] = 4,6163 + c3 = + 31.74 2 d = 6,8853 + c5 = — 26 log Cg = 1,5016 log S sin Am = 4,9242924.2 log sin Am = 9,8451111.8 log [5] = 2,933 log S = 5,0791812.4 2 d = 6,885 log cos 2 cpm = 9,596* logRm IgV' = 1,4903485.0 hgc5 Cf i-H oi* II log ß = 3,4426331.0 = d log cos £ X = 9,9999690.4 log [4] = 4,6234 + = 30.87 2 a = 7,3850 + c5 = — 26 2c = 9,4811 log S cos Am = 4,9329537.0 log = 1,4895 log cos Am = 9,8537724.6 log S = 5,0791812.4 log S sin Am = 4,9242924.2 log S cos Am = 4,9329537.0 log tg Am = 9,9913387.2 Am = 4402513", 333 £ « = 3416”, 678 1800 _ Am — £ « = 134°59'59”,989 360° — Am + £ « = 3160 8'33",345 S = 119999,997 ( 25 ) Voor de azimuthen vinden wij dezelfde waarden als vroe- ger ; yoor den afstand S vinden wij een verschil van 3 mil- limeter met 120000 meter: eene overeenstemming dus, die met acht decimalen niet beter te verkrijgen is. Bij de toe- passing van de formules (31) — (33) met R — Nm , dus zonder correctien, vindt men voor de azimuthen dezelfde waarden als in de eerste berekening van § 5, voor den afstand 120000,022, of 22 millimeter te veel. De bij bovenstaande berekening voorkomende logarithmen van Nmbg\" en Rmbg\" zijn ontleend aan de »Rech- nungsvorschriften für die trigonometrische Abtlieilung der Landesaufnahme. Formeln und Tafeln zur Berechnung der geographischen Coordinaten aus den Richtungen und Län- gen der Dreiecksseiten. Erste Ordnung. Berlin 1878”, waarin de logarithmen van de reciproque waarden dier grootheden met 8 decimalen voorkomen, voor breedten van 47° — 57°, opklimmende met eene minuut. § 8. Ten einde na te gaan in hoeverre de hier gebezigde ontwikkeling mag worden toegepast, zal liet voldoende zijn de termen in s4 te ontwikkelen, die onafhankelijk zijn van e 2. Wij vinden dan, dat bij de logarithmen van «, en ScosAm respectievelijk de volgende termen van de orde s4 verwaarloosd zijn: YiA0^^COs2cf>m — 13X4s/n2qpw cos2tpm — 30 l2ß2sins wJ, . . (41) M gggQ^l l{ß*+Wcoi>2(pm)2 - lO/.hw-qp,,,— 10(B— 30|J2A2— A4J,..(42) 2^[l 1 (ß2+Wcos2m)/tm°Am~\, ..(44) ( 26 ) voor de fout in Am 1 / 5 \4 rsin5 A/n cos Am 2880 \RJ L cos4„, en voor de fout in S: sin Am cos 5 Am (45) 1 Sb 1 f( 1 — cos4 qp,;l) sin6 A 2880 i24 cos4 (pm Lv r ' — 13 cos^cpm) sin^A,n -f- (30cos2(jp,„ — m — (20 cos2 q om 23cos4qpw) sin2Am 1. . (46) Met beliulp van deze formules zijn de twee volgende tabel- len berekend, waarin voor S = 100000 M. en S = 200000 M. de maximum-waarden van de fouten in «, Am en 2 + ^l) — en het breedte-verscliil (cp2 — qpx) = ß, dan geven de analo- gien van Gauss onmiddellijk : cos ^ s' sin | cd — sin \ X sin . (1) cos ^ s' cos \ cc' — cos | ß cos ^ X (2) sin ^ s' sin A'm = sin ^ X cos cp,„ (3) sin £ s' cos A 'm = sin \ ß cos \ X (4) Stellen wij verder den straal van den bol door R', de lengte der koorde A1 Az door K' en de lengte van den boog A1 A2 door S' voor, dan heeft men: waaruit gemakkelijk de formales (1) (2) (3) (28) (29) en (30) van afdeeling A volgen. De oplossing voor een bolvormig oppervlak is hiermede geheel gegeven ; voor de vordere ontwikkeling hebben wij echter nog enkele formules, die op den bol betrekking hebben, noodig; deze formules laten wij hier volgen. Door vermenigvuldiging van (1) met (2) en van (3) met (4) volgt : sin \ u' cos 4 (*' cos 3 £ s1 = sin $ A cos 4 A sin cos % [ S . . (ö) sin A'm cos A'm sin 3 ^ s' = sin 2 A cos 2 A cos q>„, sin h ß . . (6) en door die zelfde uitdrukkingen op elkaar te deelen: K — 2 R' sin i s1 S1 — R! s ' tg h u' — tg \ A sin q>m sec ß (7) tg A'm = tg \ A cos .2 sin sin A sin idl = V sin s' ^ ffcos^cos % d cos\ scos \o sin Lxsin £<5j = Qsins'. 3 ( 36 ) Deelen wij deze uitdrukkingen op elkander en deelen teller en noemer van ket eerste lid door cos \ s cos £ a cos A cos ^ d dan komt er: fff j s tg \ o -f tg A tg j 8 _ Q 1 + /ff \ s tg % o tg A tg \ 8 ~~ P en hieruit volgt door oplossing van tg \ s tg \ g: tg \ s tg \ g ■= Q — Ptg Ltg \ 8 P — Qtg Atg | d‘ Vervangen wij nu nog in den teller van deze uitdrukking de grootlieid P door liare waarde uit (26) en in den noemer de grootlieid Q door hare waarde eveneens uit (26), dan komt er, na eene eenvoudige lierleiding: tg \ stg \ G — Q cos2 A P cos2 \ 8 (33) Deze formule geeft met (32 door vermenigvuldiging en deeling en worteltrekking : , cos A tff\s = tg\s — (34) COS i 0 en Q cos A i « = p <* i < —Tu (35) voor deze laatste kunnen wij, als wij op (26) letten, ook schrijven: , sin 4 8 tff 2 1 ctg ^ s s/n A (36) waardoor s en g en dus ook Sj en s2 bepaald zijn. § 12. De lengte der koorde vinden wij het gemakkelijkst uit (31); als wij die door (34) deelen, komt er: P sin \ s cos ^ s' cos ^ 8 cos A K cos \ s cos \ G — 2 ( 37 ) en clus: r, P . , ,cos\s' cos \ 8 h — 2 sin b s cos A cos \ s cos \ G (37) Voor de berekening is het gemakkelijker eerst de waarden van K sin Am en K cos An uit te rekenen. Voor sin An en co-s A,n vinden wij in verband met (23) en (27) : sin Am =. sin ( A'm + A) = sin A'„ , cos A(l + tgLxctgA'm)=\^ cos ^ = sin A'm -p- (P -f- L ctg A'm + Q tg \ 8 ctg A'm ) cos Am — COs(A'm + A) = COS A'm COS A(1 — tg A tgA'm ) = , cos A ). . (38) = cos A (P L tg a m — Qlg \8 tg Am) en hieruit volgt, door vermenigv aldiging met (37), als wy tevens op (3) en (4) letten : K sin Am = „ , cos bs'cosbd = 2 (Pa Lctg A 'm -f Qtg\8ctgA m) — : — sin £ Icosy,, c os$scos$G K cos A ui — . . ^ * i .cosks'cosid = 2 (P — Ltg A m — Qtg^ö tg A m) — —sin^ßcos^X cos\scos\g 1 ..(39) § 13. De tot hiertoe ontwikkelde formules zijn absoluut nauwkeurig; voor de directe berekening zijn zij echter weinig geschikt, wij zullen daarom enkele van de daarin voorko- mende grootbeden in reeksen moeten ontwikkelen. Dit zal vooral bet geval zijn met de factoren : P + L ctg A'm + Qtg £ 8 ctg A'm P — L tg A m Qtg ±8 tg A m en cos ^ s' cos ^ 8 cos £ s cos £ G ( 38 ) n met de verhouding Q P' waaruit in verband met (26) de aan a' aan te brengen correctie d volgt ; de waarden van P en L afzonderlijk zrjn minder noodig. Uit (18), (19) en (20) volgt: P -f L ctg A'm = — 2 ~j~ sin2 | «' ctg A'm = 2 sin X -A72 + _ V tg A'm cos 2 \ a tg2 ± a 2 2 tg \X cos 2 \ X tg 2 A'm ’ P — L tg A'm = -2" 1 — ~~r COS 2 \ cc' tg A'm = 2 sin /. + JS/1 p_ tg A'm COS 2 ^ ft' 2 2 tg \ A cos 2 ^ ’ iVo — iVi » . 0 = — sm 1 a cos = 2 «w l 2 jV2 — iVi tg A'm cos 2 ^ «' ^ a 2 2 tg \X cos 2 ^ * of als wij op de betrekkingen volgt : i cos ^ « cos ^ X tg A m tg h x en tg\<*' tg A m dan gaan die P L ctg A m (2), (8) en (9) letten, waaruit cos ^ ß i r 1 cos % s COS m) uitdrukkingen over in: -^2 + ^1 Pcoscpm J 9 sin2±ß — tg^Cfm 2 sin ^ ß cos 21 • • (40) ( 39 ) P — L tffÄ'm = N2 4- JVj A73 -f- iVj p cos cpm cos 2 i (3 2 2 -vi» ^ (3 cos 2 1 s' p cos 9,„ p cos cfm sin1 \ s'-sin 2 1(3 « = ^.-*1 2 s/w 4 (3 p cos (pm 2 sin \ (3 ^9« 2 sw? ^ (3 s??? | (3 cos ^ (3 cos 2 1 • • (41) COS2 4 s' (42) Ontwikkelen wij vooreerst de grootheden : — — — 1, — ~ 2 2 pcos 9« ^2 + ^1 pcosym en — , die uitsluitend at hangen 2 sin l (3 2 2smi|3 ° van de breedten 9X en 92 van de twee punten. Wij zullen deze grootbeden hier in reeksen oniiwikkelen en uitdrukken uitsluitend in de gemiddelde breedte cpm en het halve breedteverschil ^(3 en die reeksen eenigszins ver- der voortzetten, dan voor de later volgende ontwikkelingen noodig is, omdat die uitdrukkingen bij vele beschouwingen te pas komen. Yervangen wij 92 door ( cpm -j- i ß) dan kunnen wij voor Y2 schrijven : AT2 - V l—ez sin2 (ym -f~ \ (3) V 1 — e2 sin2 (pm — e2 sin \ (3 (sin2cpm cos ^ß-\- cos2 ymsin \ (3) of als wij teller en noemer door |/ 1 — e2sin2 sin \ (3 (sin 2n\ ß x -j- -vß sin2 \ ß x2 -f- — vß svß ^ ß .r3 -f- L o Io 16 35 63 . 231 n + - — -io* si//4 i ß x* w5sitß ^ßx5 -I w6sin6ißx6 4- .. I 128 21 ~ 256 21 ^1024 21 “ J Ter ontwikkeling van Nj hebben wij ß slecbts van teeken te veränderen, stellen wij alsdan : sin 2 cpm cos \ ß — cos 2 ym sin \ß — y dan vinden wij : 3 5 iVj = Nm j|l — i wsin ^ ß y -j- -w2 sin2 \ß iß — — vßsirß \ßy* -f- 35 63 231 t"7— -w^ si/ß\ß ß — vß sitß 4 ß iß -r~~~vß siiß\ ß iß — . .1 128 2iy 256 J 1024 21 J J Hieruit volgt nu door het nemen van de halve som en bet balve verscbil : lft + *1 r x-^-y 3 „ x*-hy* = Nm [1 + £ w sin 4 ß — — - i- - w sw 2 \ ß — — 1 - 4 x2-{-y2 8 5 .?8 — iß 35 x^-\-ß + — sin 3 \\ß ~y~ + — iß ^n4 i ß ~ 2 1 + 63 . . . x5—ß 231 • & *'6-f.V6 4- io5 sin 5 4 ß ‘ 256 21 2 1024 vß siß ^ ß + ...] — — 0 -*= Nm \wsin i ß ~~~ [l + - w sin \ ß {x — y ) -f 5 35 -f- -vßsin2\[ 3(x2 — xy 4- y 3) -f — w3sin3%ß(x3— x2y -f xy2 — ya) -}- 8 64 63 + — sin 4 \ ß (m -(- ~ w sin4tpm sin2cpm -f- — w2 sin^2cpm 5 -j- 8/4 48 • o -4- — w3 .i»i6 A ß ' 16 2 1 cos 6 cpm -j — w sin 6 cpm sin 2 cpm 4 63 . . , . 3 _ 231 — w 2 sin 4 cpm sin 3 2 cpm + — — w 3 nnb 2 cpm Ou O a\) + ...]•• (44) N,-S\ — Nm^w sin \ßcos\ß sin 2 f m [" 1 -J- w sin2 ^ ß | -cos 2 cp,a -f- -j- - w sin2 2 cpm ( -\- w2 sin 4 \ ß 8 i - (Scos22cpm — sin2 2 ,n cos 2 cpm) + -{- w3 sin 6 \ ß 63 / \ 693 „ + T7 w \ bsm22cp,ncos22(f)"'—sini2(f)m \+——w2.'in42cp„lco$ 2cpm4- 64 \ ] 256 + • • •] (45) 429 1024 w3 sin 6 2 m -i + — o — ct9*ß n — ^ — I 2 14- wsin^d m J en door hierin de bovenstaande uitdrukkingen voor 4- wsin*pm ■ N, + N \ No-N- en - over te brengen vindt men, na behoorlijke her- leiding : pcoscpm wcos2cpm [^1 -\-wsin2\ß j \{2cos2cpm-\)+-wsin22cp, 2sin^ß -hto2sin4‘tß 8 3 7 -(4cos22cpm-2cos2cpm -l)-\-~wsin22cpm (Acos2cpm-l)- O 1 0 63 0 + — «>3 sm4 2 cpm 4-w3 sin° ^ ß 45 — (8 cos3 2 m (6 cos22cpm — 2cos2„, | + 3 ~i + -102 sin* LßcosAcpm +- T10J, (48) N2 4- pcosq>m 8 p cos m *^^=Itm[l-j-±wsin2bß | cos2cpm-j-^iosin? 2qpOT j + (49) 2 2sin\ß 3 “I + ~ w2 sin* £ ß cos 4 qp m -f T10 J 2 s/« $ß =Nmwcos2cpm^l-{-±wsin2%ß(2cos2cpm — 1) + .(50) SZTl^ Voor de uitdrukking — ■ 2 , in formnle (40) kunnen cos2 \ s wij schrijven: sin2 % ß -f- sin2 £ ß sin2 \ s -f- sm2 £ ß sin2 tg2 ^ s en door nu deze waarde even als (48) en (50) in (40) ovef te brengen, vinden wij: ( 3 P L dg A'm = Nm |^1 a ß '\Cos2 sin22cpm — wsin2^ßsin2(pm-\-w2sini £ ß |-cos4qpm-^.«m2qpm(2co82(jpOT-l)| — — wsin2\ßsin2\s sin2cpm-w sin2\ ßsin2\s fg2\s sin^(fm+Tiö\. (51) V oor de uitdrukking kunnen wij schrijven : sin2 ^ s1 — sin2 ^ ß cos2 ^ s in formule (41) ') Tt0 en T6 stellen termen van de 10^ respectievelijk 6 dan vinden wij : 1 — e2 sin 2 cpm 1 — e2 r 5 P — Ltg A'm = Rm |^1 -f" ^ w sin2 ^ ß [cos 2qm -J — w sin2 2 y m) sin2 % k cos 4 ifm -f- - w2 snfi £ ß cos 4 q>m -+- 8 2cos2(fm-l ■ sin2\ßsin2\kcos2cpm—- — -wsin2\ßsin2\kcos\ pn l-e2 1-e2 2 ■ -sin2 ^ keos^tfmsin2^' -^-—~^sin2\ßsin2\kcos2cpmsin2\s' — ] — e2 1—e2 sin2 \ X coä4 q m sin2 | s1 tg2 \ s 4- T10l 1 — e2 J (52) Voor de ontwikkeling van — tot op grootheden van de 9de orde na hebben wij: -- -■ 1 -1- = Nmwsin\ßcos %ßsinM fl . : 4- L cosz \ s 8%7i^ ^ ß + 2W — rf"7(3 cos 2 cos 2 s'— 2 cos 2 qpOT 4- 1) + r6”l CO.S"4 i S J of als wij sin2 \ ß door sin2 i s' der ontwikkelen : cos2 A'm ■■ 7 — vervangen exx ver- Q = — Nm w sin ^ ß cos ^ ß sin cpm cos cpm tg2 | s' j^l — 9 4, cos 2 cp,„ + 1 —3 sin 2 \ s cos 2 cpm m -| w cos Am H~ 4 2 cos 2 J ■=z-Nmwsin\ßcos\ßsw(f>mcos(pmlg2^s ^l-ivcos2cpmcos2A'm -1- J*4J.(53) Yoor de waarde van P vinden wij uit (51) en (52) tot op grootheden van de vierde orde na : P = (P 4- L ctg A'm) sin 2 A'm -| - (P — L tg A'm) cos 2 A'm — = A'm sin2 A!m Rm cos2 A'm P4 — = Nm £ 1 — io cos 2 q>m cos2 A'm + r4 J (54) Door deze uitdrukking op (53j te deelen vinden wij eindelijk : Q - = — w sm i ß cos £ ß lg 2 % s s>n <\m cos ifi,„ -f T9 . . . . (55) Q waaruit blijkt, dat — eene grootheid van de 5de orde is. Voor h vinden wij eveneens uit (51) en (52) tot op groot- heden van de 4de orde : L — jjP + L dg A'm) — (P — Ltg A'm) J sin A'm cos A'm = ( A>' m Py?/) Sm A m COS 4 m 4- 1 \ = Nm W cos2 y,„ sin A'm cos A'm 4- Tx (56) ( 46 ) § 15. Voor lg A vinden wij uit (27) met behulp van (54) en (56) v: cos'2 w sin 2 .(63) Voor de berekening van d hebben wij volgens (26) de waarden van sin A en cos A noodig. Daarvoor vinden wij : sin A = sin (Am — ÄM ) — sinAm cos A'm — cos Am sin A'm of als •wij hierin de waarde van sin Am cos A'm uit (61) na- melijk: sin Am COS A'm ~ 1 — w cos~ym fl — sin- i ß sin*q>m -f- L 1 L* + sin~ 2 * COsi V" + T6~\ substitueeren : • • 1 r 1 sin A = St* A m cos Am — LI IC COS ~ (fm e- i ß sm- qpwj — soi- A X coA qp. 1- e2 1 W COS ~ (fm = COS2mcos^q>„^\ — — wcos\msin2 Am — sin2^ß/g2cpm-\- sin2^hos2q>m~j -f Tn . . . (66) Deze waarde van ^ 8 bereikt voor den grootsten afstand van Yio van 4en straal des equators hoogstens de waarde van 0'',00015 en kan dus nog altijd verwaarloosd worden, zoodat men altijd «' in plaats van a kan nemen. Het zal niet noodig zijn dit liier nader te ontwikkelen ; wij kunnen volstaan met te verwijzen naar bet genoemde werk van Helmert, waar dit onderwerp in § 8 (Regel van Dalby) van kapittel 4, blz. 150 uitvoerig bekandeld wordt. Alleen willen wij opmerken, dat de daar beschouwde grootheid 8 zelve is, dus bet dubbel van bovenstaande correctie ^ 8. 16. Voor de ontwikkeling van den factor cos \ s ' cos ^ 8 cos \ s cos ^ G hebben wij volgens (34) en (35): ( 49 ) COS i V COS 4 8 _____ r — : — = \/ cos2 4 s1 COS2 i5(l tg2 \ s) — cos b s 2 2 v v 2 ’ —[/ cos2 2 ^'cos2 45+ 2A=l/ l-s,w24s,sm3A— cos24s's. /t245= — j/ 1 — sin 2 4 *' S2M3 A “I- 244 — — 1 2 s^‘2 2 s s A “t“ 2^2 cos 1 5 Q2 cos2 A — = l/i + ^24^=l/ i + ^34‘'~^ = 4 o Pz cos 2 4 0 <32 = 1 + 4 ctff2 4 «' cos2 A + Tu en dus : COS 2 s CO^d sin2 1 s» sz-w2 £ -4- 4 ^ cty2 1 s' cos2 £ f COS 2 8 COS 2 O -c Q 2 Substitueeren wij hierin nog de waarden van s' en — - P 2 volgens (4), (55) en (64), dan vinden wij tot op grootheden van de tiende orde: „2 \ 2 C08 jl S C0*A Ö I 6“ \ ** r~ — — =1-4 - — 7, ] s/o244cosGm (2 cos 2 cpm — 1) j — Mwsin2\ßsin2\s'tg2\s'sin2cpm 4- „2 \ 2 4- Al — M 1 — e2 1 C‘ sin2 4 X sin2 | ß cos 4 cpm sin2 cp/n cos2 Am — i SW4 4 ^ 005 8 Cpm COS2 Am 4" 4 - \ Mw2 sin2 £ ß tg2 \ s' sin 2 cpm cos2 cpm (68) ( 51 ) en voor log W: 1 / e2 \ 2 - -M w2 st«4 | (5 cos32rpm — \M I sin 4 ^ A, cos8 (p,Ä -f- 8 \1 — e2 ! e2 3 -f- Mw — -si^ißsi/fi^Xcos* pm \cos2m 1 — e" & 6^ -f- M sin 2 ^ ß sin 3 \ X cos 3 q>m sin 2 | s' — + M - sin 3 ^ ß sin 3 | A cos3 Hi cos3 A„ \1 — c3/ I ß2 \3 — M ) st»4 \ X cos8 m cos2 q>m Brengen wij na, zooals wij in de eerste afdeeling gedaan hebben, alleen de termen van de zesde en van lagere orden in rekening, dan kunnen wij bovenstaande uitdrukkingen voor log V en log W nog vereenvoudigen. Splitsen wij dan tevens de termen, die daarin voorkomen in twee groepen, in eene waarin alleen de termen voorkomen, die aan log V en log JF gemeenschappelijk zijn en dus geen invloed hebben op de waarde van Am en die wy door log qä zullen voor- stellen en in eene tweede groep, die de termen bevat, die alleen voorkomen in een van beide uitdrukkingen en die wij door log q1 en log q2 voorstellen, dan kunnen wij stellen: V Nm qi q$ IF — Rm qm + [1] sin2 \ ß sin2 cp,„ [2] cos2 cpm — Jy m (70) — [1] sin2 ^ X coj4 cpm [3] cos2 cpin cos2 A,: dit is de formule (27) van afdeeling A. ( 53 ) Voor de termen van log qx blijven als nu over, in de eer- ste plaats : — - Al w2 sin2 | ß sin2 2 q \> — M w sin2 ^ ß sin2 q om — = — Mw sin2 | ß sin2 cpm (1 -(- w cos2 cpm) = 1 — e2 sin2 cpm -j- e2 cos2 cpm — M e2 sin2 4 ß sin 2 = — M- 1 — e2 sin 2 | ß sin2 cpm (1 — e2 sin2 cpm)2 (1 — p2 sin2 cpm)2 — e4 cos 4 cpnl (1 — e2 sin 2 cpn)2 Met verwaarloozing van een term van de 8ste orde kunnen wij dus hiervoor schrijven: e 2 — M -sin2 ^ß sin2 cp m 1— e2 terwijl de verwaarloosde term, die aan (68) moet toegevoegd worden, is: -f- J/e6 sin2 £ ß sin2 cpm cos4 cpm -f- T10 (71) De tweede term, die in log qx voorkomt, is : — M w sin2 ^ ß sin 2 ^ s' sin2 cpm . In dezen term van de zesde orde mögen wij w door eene constante vervangen ; voor het gemak van de berekening ne- . e 2 men wi) daarvoor en verwaarloozen dus een term van 1 — e 2 de 8ste orde, die aan (68) moet worden toegevoegd ; deze term is: / ^ \ — 11 sin2 ^ ß sin2 £ s1 sin2 cpm | w — j =r \ 1 — ß2 / = + II c4 sin2 % ß sin2 \ s sin2 cpm cos2 cpm -(- T^g. Stellen wij nu nog: sin2 \ 8 — sin2 £ ß cos2 ^ X sin2 \ X cos2 cpm , ( 54 ) dan vinden wij voor log qx : logqi=—M~2sin2\ßsin2(f1ir-MY^sin2\ßsin2(fmsin2\ßcos2\X— e2 ■ - M slw3 ^ ß sin~ m—M ^——^sin2 \ Xcos4cpmsin2± Xcos2q>m -f- — 6^ JL € e 2 + if sin 2 4 ß sin 3 qpm sin2 4 4 cos2 qp* , (73) 1 — C"4 dat is de formule (26) van afdeeling A. § 18. Ter beoordeeling van de nauwkeurigkeid van de ontwikkelde formules liebben wij de verwaarloosde ter- men van de 8ste orde na te gaan. Vatten wij al die ter* ( 55 ) men samen en verdeelen ze in de drie zelfde groepen als de andere termen en brengen ze door verwaarloozing van termen van de 10de orde onder den eenvoudigsten vorm, dan vinden wij bet hier volgende stel termen. De daar achter gevoegde cijfers geven de grootste positieve en nega- tieve waarden dier termen aan, voor een afstand gelijk aan een tiende van den straal des equators of 638 kilometer, in deelen van de tiende decimaal als eenheid. Termen van de 8ste orde in log qy -J- £ M e4 «m4 \ s sin4 cpm cos4 Am +0,60 + M 38 — 0,45 log q% + 0,26 — 1,05 + 1,24 — 1,40. ( 56 ) ln log tg Am komt nu de uitdrukking log q± — log q2 voor ; de grootste fout, die door het verwaarloozen van de termen van de 8ste orde daarin kan ontstaan, zon dus zijn : 1,38 + 1,05 = 2,43 indien alle maximum-waarden gelijktijdig bereikt werden. Dit is echter op verre na niet het geval. Van de twee hoofdtermen b. v. in bovenstaande sommen, die daarin met de waarden 4- 0,60 en — 0,60 voorkomen, verkrijgt de eerste die maximum-waarde voor cpm = 90°, Am — 0° als wanneer de tweede nul wordt ; de tweede verkrijgt zijne grootste waarde voor cpm = 0, Am — 90° als wanneer de eerste nul wordt. De gezamentlijken invloed van beiden kan echter nooit hooger klimmen dan 0,60, zoodat van bo- venstaand bedrag van 2,43 minstens 0,60 moet afgetrokken worden en dus hoogstens 1 ,83 overblijft. Gaat men nu na, dat om in Am een verschil te krijgen van 0,0001 secunde, in de tiende decimaal van log tg Am een verschil moet voorkomen van 4,21 eenheden, dan blijkt het onmiddellijk, dat door het verwaarloozen van de termen van de achste orde geen fout kan ontstaan van de helft van de vierde decimaal van de secunden of 0", 00005. In werkelijkheid zal die fout nog veel kleiner zijn, daar alleen voor hoeken van 45° genoemd verschil ontstaat bij een verschil in de logarithme van 4,21 eenheden der tiende decimaal; voor andere azimuthen geeft een gelijk verschil in de log tg een kleiner verschil in den hoek. De voornaamste termen, die in log qx en log q2 verwaar- loosd zijn, verkrijgen alleen hunne maximum-waarden voor Am — 0 of Am — 90° dus wanneer hun invloed op Am zelve zoo klein mogelijk is. Het zal echter niet noodig zijn de werkelijke invloed van de verschillende termen op Am na te gaan, aangezien uit het bovenstaande reeds genoegzaam blijkt, dat voor de bedoelde afstanden de fout zoo klein is, dat zij zeker altijd verwaarloosd kan worden. De grootste waarde van den invloed van de verwaarloosde termen in log qx en log q% op log K , is, zoo als gemakkelijk ( 57 ) valt na te gaan, hoogstens gelijk aan de grootste van beide ter- men, dus hier hoogstens -}- 1,38 of — 1,05; vo egt men daar nog bij de maximum-waarde van de termen, die alleen invloed hebben op log K niet op Am (3de groep), dan vindt men : + 1,38 + 1,24 = + 2,62 — 1,05 — 1,40 = — 2,45 Ook deze maximum-waarden zullen, om gelijke reden als boven, niet bereikt worden. Om slechts een voorbeeld te noemen, de twee termen, die in bovenstaande som van -j- 2,62 voorkomen met de waarden 0,48 en 0,77, bereiken te zamen nooit de waarde 0,48 -f 0,77 = 1,25, maar hoogstens 0,90, waardoor -f 2,62 zeker reeds gereduceerd wordt tot -f 2,27. Gaat men nu na, dat, om in de koorde een verschil te krijgen van een millimeter, in de logarithme een verschil van 6,81 eenheden van de tiende decimaal moet voorkomen, dan is het duidelijk, dat in de koorde nooit eene fout kan ontstaan ter grootte van iin halven millimeter. Alles te zamen vattende zien wij dus, dat de termen van de 8ste orde bij den afstand van 638 kilometer nog altijd verwaarloosd kunnen worden. Ten einde den invloed van de termen van de 8ste orde na te gaan op het hiervoor behandelde voorbeeld Berlijn- Koningsbergen, volgen hieronder de waarden van die termen in deelen van de tiende decimaal. + 0,006 — 0,022 — 0,008 + 0,028 0,022 + 0,005 + 0,038 — 0,041 — 0,009 — 0,021 + 0,025 + 0,028 + 0,020 4- 0,080 + 0,051 -f 0,004 4- 0,096 De invloed op log tg A m is dus: + 0,051 — 0,004 =r 0,047 overeenkomende met: 0”, 00000092 ( 58 ) en de invloed op log K : + 0,041 + 0,096 = 0,137 overeenkomende met : 0,017 millimeter. De waarde van | 8 volgens formule (66), dat is de fout in \ a, is gelijk aan : 0", 000021 § 19. De lengte van den elliptischen boog S tusschen de punten Ax A2 zullen wij hier alleen ontwikkelen tot op grootheden van de orde e 2 s5. Daar bet verscbil van de twee elliptische bogen Ax A 3 en Az A1 met de geodetiscbe lijn slechts eene grootbeid van de orde e4 s5 is, die zelfs bij een afstand van 1000 kilometer nog geen millimeter be- draagt, zoo bebben wij tusschen beide bogen geen onder- scbeid te maken. Stellen wij de lengte van den cirkelboog door A± en A2 ge- trokken, die in A1 met de normale doorsnede in dat punt dezelfde raaklijn beeft, door S1 en den straal van dien cirkel- boog door R 1 voor, dan is: ^ Substitueeren wij hierin voor R1 de waarde, die uit (37) volgt, als wij K door 2 Rx sin \ sj vervangen, namelijk : R, = P sin s' cos \ 8 cos A 2 sin % cos ^ s cos % ff dan vinden wij : Si = sin s 2 *1 1 COS % 8 cos A s' sin | ^ cos | s cos £ ff Bjj den graad van nauwkeurigbeid boven aangegeven kun- ( 59 ) nen wij voor cos \ 8 drukking COS % ff sin s 2 si de eenlieid schrijven, terwijl wij de uit- 1 slechts te ontwikkelen heb- s' sin % sl cos l s ben tot op grootbeden van de orde s4 waardoor wij feite- lijk tot op grootheden van de orde e2 s4 ontwikkelen, aan- gezien voor e2 = 0, s = s-^ = s' wordt en dus alle tennen, beboorlijk ontwikkeld, minstens e2 als factor bezitten. Wij vinden dus : stn s 1 s1 sin \ *i cos = 1 --s'2 + 24 + is* of als wij *! door s — 6 vervangen en den term ff 2, die van de orde e4 s4 is, verwaarloozen : 1 — — s'2 -I — *2 — — s ff. 6 6 12 Voor s2 volgt nu uit (34) s'2 cos2 A en voor sg uit (33) Q 0 , , 4— cos2 A, waardoor bovenstaande uitdrukking overgaat in : 1 10 1 — -s'2 sin2 A — - „ cos2 A, 6 3 P zoodat wij voor ,„ cos -j, Jr o of als wij ß door s cos A'm Vervangen en op (77) letten: Q p 1 53 o w ppp sin cos y™ o lv m cos 3 Am cos 2 A'm Deze uitdrukking met liet vierkant van (65) vermenigvul- digende komt er : Q „ 1 S3 cos2 A = — — 1 O - — 10 sin q>m coscpm cosAm (1 — wcos2cpm sin2 Am)2 oA en in (74) en (75) overgebracht komt er ten slotte: *Si = s' ( 1 — - s'2 sin 2 A ) + 1 cosA \ 6 / 1 S1 + — wsinq>mcos(pmcosAm(l — wcos2 ß2 (cos 2 9«, + - w sin 2 2 9,„)J -j- \ + — 1 S4 24 R\ ~w s>n (fm cos cpn S2 = R ß [l + - VJ ß2 ( cos 2 9,„4- -W sin2 2 ym)^ — > • • • (79) 4 1 S4 — 777 RT~W sln Vm C0S ty™ i 24 M3„, j De lengte van den elliptischen boog vindt men uit : f+iß S= I 1 -iß R d x waarin R de kromtestraal van den meridiaan voor de breedte 9 = 9„, -j- x voorstelt. ( 63 ) Met behulp van de reeks van Taylor vindt men: R = Rm + X R'm 4- \ x 2 R"m + - $ R"'m 4- — x* Rlvm 4- enz. 2 o 24 en hieruit volgt door integratie : S = f Rm + i ßs R"„ + ^ ?5 R"1" + «*• = r 1 „ R'm 1 , RlVm -I = |S [i + — (S3 — + (5* + enz.]. Door clifferentiatie vindt men verder: , 3 R m — ~ Rm w sin 2 (f’m U 15 R"m = 3 Rm w cos 2 cpm 4- - 7 Rm w2 sin2 2 q>m en das tot op grootheden van de orde e 2 ß5 na : S = R„, ß [l 4- - ß2 w 2 cpm 4- - w sin2 2 . (80) Door hiervan de uitdrukkingen (79) af te trekken, vinden wij voor de aan te brengen correctie voor een boog van den meridiaan : S — S1= — 1 S* 24 R3, -10 sm (fim cos q>m 1 >S4 e~ ( 1 — e2 sin2 qjm) * sin m 24 a3 (1 -m 24 a3 (1-^)3 (81') § 21. Ten einde nu de correctie te vinden, die aan de ( 64 ) formule (78) moet worden aangebracht, moeten wij in bo- venstaande uitdrukking (81) a en e vervangen door de groote as a' en de excentriciteit e van de normale doorsnede Al A2 en cp,n door bet gemiddelde qp'm van de hoeken, die de twee normalen in en A2 op die normale doorsnede met de groote as maken. Hierbij mögen wij echter overal groothe- den van de" eerste orde ten opzichte van grootheden van de nulde orde verwaarloozen. Dit in aanmerking genomen, vin- den wij gemakkelijk uit de formules (5), (6), (7) en (8), voorkomende op de blz. 10 en 11 van de verhandeling van J. J. Baeyer. Das Messen auf der Sphäroidischen Erdoberflä- che, Berlin 1862, de volgende uitdrukkingen: , a l/ 1 — e2 -f- e 2 cos 2 cpm cos2 Am 1/(1 — e2 sin2 cpm ) (1 — e'2 cos2 cpm sin2 Am ) e2 (1 — cos2 q>m sin2 Am) e 2 — 1 — e2 cos2 (p m sin2 Am . 1-e2 j- e2 cos2 cpm cos2 A, 1 e2 sm2 (fm— : ö ö . a , 1 — e 6 cos * ifm smz Am 1 — e'2 — 1 — e2 sincp mcos p m= 1 — e2 cos2 cpm sin 2 Am tg (p'm sin (pm cos cos Am sincpmcos(pmcosAm \+tg2cp'm cos2q>mCOs2Am+sin2gm l-cos2cpmsin2Am en door deze uitdrukkingen in (81) over te brengen: S—S1 = 1 ^ e2sit/cpmcoscpmcosAm(l-e2+e2cos2imCos2Am)2(l-e2sin2(pmyi^ 24 < 23 (1 — e2)3 1 S* — — — — — w sin cpm cos cpm cos Ani (1 — w cos2 q>m sin2 Am )3. 24 DA m Op overeenkomstige wijze vinden wij uit (81'): 1 aS4 S — aS2 = -j- — — w sin cpm cos l( m cosAm (1 — w cos2 cpm sin2 Am )2 ( 65 ) Brengen wij deze correctien nu aan de formules (78) en (78') aan, dan geven beide voor den elliptischen boog tot op grootheden van de orde e 2 s5 : P 1 5 = *' (1 — - s'2 sin 2 A) (82) cos A 6 § 22. Met behulp van bovenstaande uitdrukkingen voor de lengte van den boog kunnen wij nu gemakkelijk de for- mules (31) — (34) en (38) — (39) van de afdeeling A dezer verbandeling bewijzen. Nemen wij de formules voor de spberiscbe oplossing in aanmerking en letten er op dat met verwaarloozing van ter- men van de orde e2 s2 de tangens van Am gelijk is aan den tangens van schrijven : A'm vermenigvuldigd met , dan kunnen wij Pm R sin % Sq sin A°m — Nm sin ^ X cos cpm j R sin 4 *s'o cos A°m — Rm sin \ (i cos^X > . . . (83) *Sq R Sq Dat zijn de formules (31), (32) en (33) van afdeeling A op de indices nul na, die wij hier aanbrengen om onder- scheid te maken tusschen de juiste waarden en de benaderde waarden volgens bovenstaande formules. De juiste waarde van Am vinden wij door deeling van de formules (39) en als wij er op letten dat uit (51) en (52) in verband met (59) en (60) tot op grootheden van de orde e2 a4 volgt : P L do A'm -f- Q lg \ 8 ei; ) A ’„t = \ 1 j g > j = Am[l cos2qm -h~icsi?t22qi,/l i = Am( 1 + ’i)>..(84) P — Lt.j A 'm — Q tg \ 8 tq A'm = 1 5 1 ^2 —Rm [ 1 - g(*a«>|c0*2qp*+ - wsi?t22(fm X*j-jt»Apm] = — Rin (1 + %) VEBBL. Elf MEDED. AID. NATEUBK. 2d« BEEKS. DEEL XV11I. 6 ( 66 ) dan vinden wij daarvoor; Nm sin | l cos cp di tg Am — — — — — r (l+^i — -Lbjn Slfl "2 ß COS A %)• (85) terwijl uit (83) volgt: tg A°m — Nm sin | X cos cpDi Rm sin 4 ß cos | X Uit beide formules te zamen volgt: tg Am = tg AQm (1 + g1 — %) en hieruit vinden wij voor bet verscbil van Am en A°m , welk verscliil wij door t zullen voorstellen : tfU — t/Cf tgt=tg{Am-A\)— m ™ =(vi-V2)sinA°mcosA°m . . (86) waaruit onmiddellijk formule (12) van afdeeling A voor de fout in A°m volgt: Uit de formules (83) en (4) vinden wij : Rm sin 4 s cos A'm — R sin | s0 cos A°/;i en met beliulp liiervan : 4 s' sin 4 Sq sw 4 s' • i S0 sin^s 4 *'o si?/^s0 1 A RcosA°m 24S° IRmcosA'm R Rm 1 24 1 + - 1 \ Am COS AP m I ~ ~ 24 J COS d. jfi COS A j/i Stellen wij nu: Am = A'm + A = A°m + t dan vinden wij met bebulp van (27), (84) en (86): ( 67 ) cos (A'm 4- A) cos A°m _ COS A (1 — tg A tg A'm) _ cos A'm cos (A°rn 4- *) COS i (1 — tg t tg A®m) COsA P — L tg A'm COsA Rru (1 + ^2) — P 1 — (iji — iJz) sin2A°m P 1 — {riy—ij^sirfiA^m _ R„i OS A ^ ^ si/i 2 40,„ 4 % C0S2 . voor s'2 vinden wij verder uit (3) en (4) door de som van de Vierkanten te nemen : s'2 = ß2 X2 cos 2 Cfm en evenzoo voor s02 uit (83) : 7?2 7V2 So* = ß*~ + Wcos2m (l -f* Vi) S cos Am — 2 q Rm sin 4 ß cos 4 Ä (1 H- Vz) (88) waarin q een nog te bepalen factor is. Uit (88) in verband met (3) volgt bieruit voor S: o n • , , sm A'm ^ 2q Nmsin±s'(l + rj) S = 2 q Nm sm 4 s — — — ( 1 + Vi) '■ sin A, cos Li)- + tg A ctg A'm) of als wij hierin de waarde van lg A uit (58) substitueeren en op (84) letten: s _ 2 I1 g Nw sh/ 4 s (1 + Ij) _ 9 P cos L{P -\- L dg A' m) cos A q sin 4 s. Deze uitdrukking nu gelijkstellende aan de waarde van n^s' \ 11 6 )| 1 s’ / 1 \ ScosAm ■= 2Rm sin 4 ß cos 4 Ä ■— ( l-f — -s'~sin~ A sm 4 s \ b / ..(89) ( <39 ) Ten einde deze formules voor körte afstanden gesckikt te maken, stellen wij : 5 s' sin ^ s - = 1 + — = 1 + — ß1 2 4- ' ■ oa ° ‘ 24 ‘ 24 24 l2 cosz cpm waarbij termen van de orde ß4, en A4 verwaarloosd zijn ; wat of het gevolg van deze verwaarloozing is en binnen welke grenzen de formules dus mögen gebruikt worden, is in § 8 reeds uitvoerig nagegaan. Met behulp biervan gaan boven- staande formules over in: SsinAm=NmXcoscplll [ 1-— A2äwjV„+— ß2-\-ift-^s'zsinzA Xi ) -(90) &:os.4m=: Rn,ßeos\l ^ 1 + ^ cos2 (f>"‘ + % — ~s'2sin2A j ^ Voor //j kunnen wij met verwaarloozing van een term van de orde ß2 e6 (zie form. (71)) schrijven: 1 „ e2 . 1 Vl = — ~ $ -ß2 9 sin2 ifm + ~ß*vco8 212 = ~ 4 Y~ g cosi I »« + g ß2 w cos 2 m -j- -- ß2 w2 sin2 2 q>m . Brengen wij alleen de termen van de orde ß2 e2 in reke- ning, dan kan in den term ~Q ß2 w cos 2 m de w vervangen O e2 worden door de constante , waardoor wij verwaarloozen : 1 — e~ 1 ao cos2 m + Drukt men nu nog l en ß in secunden uit en neemt men de logaritbmen, dan volgen daaruit de formules (38) en (39) van afdeeling A. >••(91) Delft , Januari 1882. CK: M. SCHOLS . Af stand en azimuth uit lengle en bieedle . Fier-- 1. Fier- 2. Fi 7. 3 . Ve.rcL.-en. Meded . Afd.Naliiu.rk: 2? R DIXVJII. RAPPORT OVER EENE VERHANDELINO VAN DEN REER Dr. J. W. VAN WIJHE , GETITELD : ,/UEBER DIE MESODERMBEGMENTE UND DIE ENTWICKE- LUNG DER NERVEN DES SELACHIERKOPFES.” (Uitgcb rächt in de Vergadcring van 25 Maart 1882). In de vergadering van de Natuurkundige Afdeeling der o o o ö Koninklijke Akademie van Wetensckappen van 25 Februari 1.1., werden de ondergeteekenden benoemd tot verslaggevers over eene voor de werken der Akademie aangeboden verban- deling van Dr. J. W. van Wijhe, assistent bij bet zoöto- misck instituut te Leiden, getiteld: »Ueber die Mesodermseg- mente und die Entwickelung der Nerven des Selachierkopfes.” Zij hebben de eer bet volgende, als uitkomst van bun on- derzoek, te vermelden en voor te stellen. Dr. van Wijhe deelt in zijne uitgebreide verbandeling de uitkomsteu mede van een zelfstandig onderzoek omtrent een der moeielijkste en meest ingewikkelde vraagstukken der ver- gelijkende ontleedkunde en ontwikkelingsleer. Dat vraagstuk kan in den meer beperkten vorm, waarin bet gewoonlijk voorkomt, en vooral ook de belangstelling wekt van de be- oefenaars der ontleedkunde van den menscb, omscbreven wor- den als : verklaring van den bouw des scbedels en van bet ver- loop en den oorsprong der bersenzenuwen, door vergelijking met den meer eenvoudigen gang van zaken bij de ontwikke- ling der wervelkolom en van de zenuwen van bet ruggemerg. ( 72 ) De zoogenoemde werveltheorie van den schedel en liet al of niet toepasselijk zijn der merkwaardige wet van Ch. Bell omtrent de gevoels- en beweegzenuwvezels in de achterste en voorste worteis der ruggemergszenuwen — om slechts deze twee punten te noemen - hangen ten nauwste met dat vraagstnk samen. Na eene körte inleiding, waarin de Schrijver zijne methode van onderzoek, in het zoologisch Station te Napels volbracht, mededeelt, volgen twee uitgebreide hoofdstukken : I. Ueber die Mesodermseginente des Kopfes; II. Die Entwickelung der Kopfnerven. Een moeielijk punt in de beschouwing van den nervus trigeminus doet den Schi’ijver verder nog een körte afzonderlijke afdeeling daaraan wijden. In een eveneens körte laatste afdeeling: »Allgemeine Resultate” getiteld, beschouwt hij eindelijk de overeenkomst tusschen hersen- en ruggemergs- zenuwen, voornamelijk met het oog op de wet van Bell. Voorts zijn bij het opstel 48, trouwens niet zeer veel vlakte- uitgebreidheid beslaande, teekeningen gevoegd. Ter waardeering en beoordeeling van des Schrijvers eerste lioofdstuk, merken de verslaggevers op, dat onze kennis om- trent de vorming van zoogenoemde Segmenten of somieten, in de streek van den kop der gewervelde dieren (welke Seg- menten homoloog zijn met de zoogenoemde » Urwirbelplatten, Protovertebrae of Metameren, waaruit de wervelkolom ont- staat) het best gekenschetst wordt door de uitspr.mk van Milnes Marshall *). Na de beschrijving van lietgeen reeds door Baleour omtrent de vorming van Segmenten in de schedelstreek der Selachii was gezien, en door Marshall niet onaanzienlijk uitgebreid werd, zegt deze: »It becomes now an interesting question, which, owing to insufficient material, I am unable as yet to answer definitely, whether this divi- sion of the liead-coelom iuto dorsal and ventral poitions is not strictly comparable to the division of the body-coelom into vertebral and parietal portions. I have only observed *) In zijne verliandeling : //The head-cavities and uerves of Elasmo- brancbs,” ( QuarterL y Journal of microscopical Science, Yol. XXI, 1881, blz. 75). ( 73 ) tkese dorsal portions in the first tliree kead cavities — tke premandibular, mandibular and kyoidean.” Die drie met »Urwirbel” of Segmenten aan den ro mp over- eenkomende »dorsal portions” worden ook in figuur 9 van plaat Y zeer duidelijk afgebeeld. Dock uit de voorafgaande beschrijving van ketgeen door Marshall zelf, en in koofd- zaak reeds door Balfour, omtrent nog meer »ackterste dee- len” van »the kead cavity” was gezien (te veel om liier aangekaald te worden) blijkt, dat reeds veel van de vorming van mesoderm-segmenten in den kop der Selackii bekend was, Van Wijhe besckrijft, in zijn aangekaalde eerste lioofd- stuk, rtegen door kem in embrya van Scyllium en Pristiurus gevonden Segmenten of somieten, toont die door teekenin- gen van overlangsche doorsneden dier embrya duidelijk aan, en vermeldt de bijzonderkeden, wat kunne ligging en kunne verkouding tot de zieh tegelijkertijd vormende kaak, tong- beensgordel en kieuwboogen betreft, ook bestudeerd op dwarse doorsneden en door talrijke afbeeldingen toegelickt. Reeds hier meenen de ondergeteekenden te moeten opmer- ken, dat deze uitkomst van van Wijhe’s onderzoek van groot belang mag beeten. Uit de zoo even aangekaalde voortreffe- lijke verkandeling van Marshall bleek tock eensdeels, wel is waar, dat van Wijhe geenszins de ontdekker der meso- derm-segmenten in den kop der kaaien is; maar anderdeels is ket aantal, de tijd van ontstaan dier Segmenten en kunne verhouding tot de kersenzenuwen door Marshall niet vol- ledig bestudeerd; en daarenboven spreekt kij de volkomen komologie dier kopsegmenten met de Segmenten der wervel- kolom nog niet nadrukkelijk uit, al ligt in de aangekaalde zinsneden: »It becomes now an interesting question, enzv.” zijne overtuiging omtrent die komologie volkomen voor oogen. Van Wijhe echter gaat veel verder. Zoo als gezegd werd, bepaalde kij ket aantal dier »sckedelwervels” op negen, en daarenboven toont kij (bladz. 4 en 5) op afdoende gronden aan, dat er volkomen overeenkomst tusschen die mesoderm- segmenten van den sckedel en de protovertebrae der wervel- kolom bestaat. ( 74 ) De neeren schedel-segmenten of somieten worden nu achter- eenvolgens nauwkeurig beschreven. De eerste, praeorale ge- noemd, hangt door die ligging niet met de zijplaten sa- uren. De tweede ligt boveu (achter) de holte, in de viscerale boog welke de kaak zal voortbrengen ; samenhang tusschen deze holte en die welke in de somiet is waar te nemen, bestaat duidelijk. Daarentegen hangen de spleten in de vollende somieten niet samen met de daaraan beantwoordende o spleten in de viscerale bogen (blz. 15. v. o). Die spleten zijn blijkbaar de overblijfsels der holte tusschen de zijplaten (coeloma, voor een deel = pleuro-peritoneale holte), welke door de vorming der ruimten tusschen de kieuwbogen (kieuw- spleten) in even zoo vele stukken werd verdeeld. — Verder kan een samenhang van het coeloma der kieuwbogen met de holte van het pericardium worden aangetoond, metname (zie blz. 9 van het manuscript) op de hoogte der tweede kieuwspleet. Dit feit komt aan v. Wijhe belangrijk voor, dewijl het, in verband met nog andere, een beschouwing moet steunen, welke op blz. 15 en 16 wordt gevonden. De holten (spleten) in de vierde tot zevende kieuwboog kunnen, volgens v. Wijhe, wegens den tijd van haar ont- staan, nimmer met de holten (spleten) in de correspondeerende somieten in verband hebben gestaan; wel de coeloma-spleten van de kaak- en hyoid-visceraal-boog. Daaruit zou volgen, dat de spleten in de vierde tot zevende kieuwboog (welke eveneens met de holte van het pericardium tijdelijk in sa- menhang staan) slechts gemeenschap hebben gehad met , en homoloog zijn aan , het zoogenoemde secundaire coeloma, d. i. de ruimte tusschen de zijplaten (huidplaat- en darmvezelplaat der oudere embryogenesis). Verder zou dan (blz. 16) daarop de meening mögen worden gevestigd, dat de wanden der zoo even genoemde viscerale bogen (waaruit willekeurige spieren, kieuw- en onderkaakspieren voortkomen) met het vormingsmateriaal der zijplaten homoloog zijn. Terwijl aan den romp het stelsel der willekeurige spieren geheel van de somieten afkomstig zou zijn, zouden aan het hoofd (den hals) de zijplaten een groot deel der willekeurige spieren Yoortbrengen. De Sckrijver gebruikt later deze beschouwing ( 75 ) als grondslag voor eene karakteristiek der kersenzennwen , waarop wij nog opzettelijk de opmerkzaamkeid zullen moeten vestigen. Doch, ook oxntrent dien grondslag schijnt ons liier een enkel woord gewensclit. De gansclie bescliouwing van v. Wijhe komt ons eenigszins gezockt, gewrongen, voor. Hare juistkeid blijft natuurlijk voor zijne rekening, met name voor die der tijdsbepalingen omtrent liet ontstaan der kierbij in aanmerking körnende deelen. Het mag evenwel eenigszins bevreemden dat som- mige der coeloma-spleten in de viscerale bogen van bet primaire coeloma worden afgeleid, andere met bet ventrale, afgesnoerde (secundaire) coeloma alleen in verband zouden geweest zijn. Het komt ons voor dat de Schrijver längs een eenvoudiger weg bad kunnen betoogen, dat de wanden der viscerale bogen bomoloog met de zijplaten zijn, en dat bij zieh te veel heeft begeven in eene polemiek tegen de beschouwingen van Balfour. Deze kende de kop-somieten niet of gebrek- kig, vergelijkt echter de visceraal-boog-vorming geheel met de segmentatie aan den romp. Met de primaire cavitas parietalis (coeloma) vormt de holte van het pericardium een gebeel. Op blz. 40, van Deel H, van Bs » comparative embryology” lezen wij : » at first tbe pericardial cavity is quite continuous witb tbe body-cavity”. Weet men nu dat »tbe body-cavity” niets anders is dan bet primaire coeloma (dat volgens Bal- rouit in bet hoofd en de streek der latere viscerale bogen bet eerst ontstaat), en dat na de vorming van de wervels bet voorste (ventrale) deel van dat coeloma (cavitas pleuro- peritonealis wordende) bet secundaire coeloma beet, dan moeten, van zeit', de pericardiale holte en de coeloma-spleten van de viscerale bogen met dat secundan-e coeloma in sa- menbang staan, want al die ruimten zijn oorspronkelijk een doorloopend geheel. Nu is bet niet te ontkennen, dat Balfour, die geen zelfstandige (met wervelsegmenten in den eigenlijken ziu des woords te vergelijken) kop-somieten kent, eenigszins verward of onduidelijk wordt in zijne nomencla- tuur, wanneer bij toeb de visceraalbogen-vorming gebeel met de somieten-segmentatie op een lijn stelt. Doch, vooreerst ( 76 ) was cloor den Balfour’s onderzoekingen aanvullenden arbeid van Marshall in den laatsten tijd meer van de kopsomieten bekend ; en voorts zou Balfour ongetwijfeld, na de kennis verkregen te kebben van de kop-somieten, welke v. Wijhe tbans bezit, de coeloma-spleten in de kieuwbogen als lio- moloogr met ket secundaire coeloma bescbouwen. Dat die bomologie op zieh zelf een steun zou zijn voor v. Wijhe’s opvatting van de genetische beteekenis der kieuw- en kaakspieren, vinden de ondergeteekenden niet duidelijk. De eenvoudigere (ten minste zekerdere) boven bedoelde weg om die opvatting te steunen is blijkbaar: aantoonen uit den moi’phogenetischen gang van zaken, dat de kopsomieten bedoelde Spieren niet voortbrengen. Zij moeten dan wel uit de zijplaten (de wanden der viscerale bogen) voortkomen, en niemand zal aan de juistheid der beschouwing van van Wijhe twijfelen. Zonder daarom dit gedeelte van bet door hen te beoor- deelen werk af te keuren of onjuist te noemen, meenen de ondergeteekenden den Schrijver eene omwerking en ver- duidelijking daarvan (met name van bladz. 15 & 16) te moeten aanbevelen. De verdere besekouwingen van den Schrijver over de op- eenvolgende veranderingen der somieten en van kare ver- houding tot de zieh ontwikkelende hersenzenuwen, geven geen stof tot opmerkingen. Slechts zouden wij gaarne aan liet slot van dit hoofdstuk, op blz. 24, een kleine tabel gezien hebben, waarin de kopsomieten en de zieh daaruit ontwikkelende deelen, naar getallenorde, waren voorgesteld. Het is geen gemakkelijk werk, uit de doorloopende besekrij- ving dier deelen een blijvenden indruk te verkrijgen. Ten slotte vermelden de ondergeteekenden nog, dat van Wijhe eerst na het sckrijven zijner verhandeling vond dat Schneider reeds in 1879, in zijne »Beiträge zur vergl. Anatomie und Entwickelungsgeschichte der Wirbeltkiere” längs anderen weg tot dezelfde meening omtrent het gene- tisch verschil van het spierstelsel der gewervelde dieren in het algemeen, als kij zelf omtrent dat der haaien, was ge- komen. Dat wil zeggen: aan den romp körnen de wille- ( 77 ) keurige Spieren van de somieten, aan hoofd en hals vele van de zijplaten (visceraalbogen). In het tweede hoofdstuk zijner verhandeling geeft v. Wijhe opeenvolgende beschrijvingen van de met elke kop-somiet, bij de door hem onderzocbte haaien ( Scyllium en Pristiurus), in betrekking staande zenuw-oorsprongen. Met bet eerste kop-segment staan de ramus ophthalmicus profundus n. trigemimi en de nerv, oculomotorius in ver- band. 'vDe nervus olfactorius en opticus worden, als her- sendeelen of praevertebrale zenuwen, buiten beschouwing gelatenb De nervus trigeminus (minus den ramus profundus, ner- vus naso-ciliaris, der hoogere gewervelde dieren) en de n. trochlearis zijn de zenuwen van bet tweede kop-segment. In bet algemeen vindt de Schrijver de onderzoekingen van Marshall omtrent bet ontstaan en de verdere lotgevallen der genoemde zenuwen bevestigd. Het door Marshall eerst in bet zoogenoemde Stadium K. der embryonale ontwikkelino- ontdekte ganglion ciliare werd door v. Wijhe veel vroeger gezien en afgebeeld. Ook vond bij een in de richting der arteria oplitbalmica loopenden tak van het ganglion nervi oculomotorii, dat door Schwalbe beschreven en voor bet ganglion ciliare werd gebouden. Op grond daarvan, en van het tijdsverschil in bet ontstaan der twee knoopen en van hunne ligging, meent v. Wijhe dat bet door Marshall en hem beschreven ganglion bet eigenlijke ganglion ciliare, vergelijkbaar met een interspinaal ganglion, moet beeten ; terwijl het door Schwalbe aan den nervus oculomotorius gevonden knoopje, door v. Wijiie voor een sympathisch ganglion wordt verklaard Bij de door v. Wijhe onderzocbte Selachii gaat het, volgens hem, wäre , ganglion ciliare later weder in ontwikkeling terug. Hij laat derhalve in bet mid- den, of bet ganglion ciliare van de hoogere werveldieren, van den mensch bijv., het ganglion van Marshall of van Schwalbe is. De nervus trochlearis zou als ventrale wortel voor bet ( 78 ) tweede schedelsegment beschouwd moeten worden, al is zijn oorsprong daarvoor niet bewijzend. Het voorkomen der spier, naar welke de zenuw gaat (M. obliq. oculi super.), uit de tweede kop-somiet, zou voldoenden grond voor die opvatting geven. Het mag overbodig genoemd worden, bijzonderbeden om- trent de verdere bescbouwingen van van Wijhe over de zenuwen der verschillende kop-segmenten te vermelden ; vooral omdat de verslaggevers tocb nog zullen moeten te- rugkomen op die beschouwingen, bij liet beoordeelen der einduitkomsten van het onderzoek. Alleen wenschen zij nog op te merken, dat alles in dit hoofdstuk van degelijke en uitgebreide nasporing der door van Wijhe onderzockte voor- werpen getuigt. Vooral verdient loffelijke vermelding het ruime en grondige onderzoek van den gang van zaken bij het ontstaan der worteis van den nervus vagus. Mögen nu geene belangrijke, sterk in het oog springende, nieuwe feiten daardoor aan het licht gekomen zijn, menige bijzonderheid, wier vermelding en toelichting hier te groote uitvoerigkeid zou eischen, wordt opgemerkt, menig nog niet genoegzaam zeker feit bevestigd. ’t Is niet te verwonderen als men, bij veel stof tot prijzen, ook aanleiding tot het maken van enke- le aanmerkingen vindt. Behoudens de nog te geven beoordee- ling der eindbeschouwing, of theorie, van van Wijhe omtrent de genetische verklaring der liersenzenuwen, merken de onder- geteekenden op dat de S. dikwijls, tot steun van de eene of andere bewering, zieh ook beroept op de histologische structuur van het behandeld wordende deel, zonder dat kij van die histologische structuur iets vermeldt, of zelfs in het algemeen van een histologisch onderzoek, in den gewo- nen zin van het woord, doet blijken. Verder moet de aan- dacht gevestigd worden op bladz. 41, vergeleken met bladz. 59: »Die ventrale Wurzel des vierten Segmentes fehlt; wir werden im allgemeinen Theile dieser Arbeit die wahr- scheinliche Ursache dieses Fehlens kennen lernen.” En (blz. 59) »das vierte und fünfte Myotom abortiren ehe es zur Ausbildung von Muskelfasern kommt”. Dus is het niet tot ontwikkeling körnen van het gansche materiaal, waaruit ( 79 ) (of ten minste in verband waarmede) de zenuwwortel ont- staan moet »die wahrscheinliche Ursache” van haar ont- breken ! Een andere formuleering van betgeen de Schrijver be- doelt is hier blijkbaar mogelijk. Nog is het noodig op te merken, dat, op bladz. 36, de nervus facialis en abducens als zenuwwortels van bet cler de en vierde kop-segment worden beschreven, terwijl in de »Allgemeine Resultate” (blz. 59) gezegd wordt: »Der nerv, facialis versorgt die Wand der zweiten Visceralbogenhöhle”. De Schrijver zal hebben te beslissen of dit met elkander te rijmen is. Terwijl de indruk, welken de arbeid van Dr. van Wijhe maakt, tot nu toe in hoofdzaak günstig mag genoemd wor- den, moeten de ondergeteekenden tbans hunne weinige inge- nomenheid met de twee bovenvermelde körte slot-afdeelingen uitspreken en toelichten. De eerste heeft tot titel : » Die morphologische Bedeutung der Trigeminus-Zweige”. Ter loops slechts zij opgemerkt dat » morphogenetisnhe Bedeutung”, naar het gewone spraak- gebruik, juister zou zijn. Wat den Schrijver er toe brengt, aan deze zenuw, toch reeds in zijn tweede hoofdstuk, even als de overige, uitvoerig beschouwd, nog eene bijzondere afdeeling te wijden, is de moeielijkheid om aan den tweeden tak (de bovenkaakszenuw) een plaats in het stelsel der dor- sale en ventrale takken — naar de opvatting van van Wijhe — aan te wijzen: naar de opvatting van van Wijhe — want, volgens de algemeen geldige beschouwingen omtrent zenuw- wortels en zenuwtakken, is de moeielijkheid, welke de Schrij- ver hier opwerpt, bezwaarlijk te begrijpen. Het zij geoor- loofd, hier de elementaire feiten in herinnering te brengen. Bij de ruggemergszenuwen hebben wij een achtersten (dor- salen) sensitieven of centripetalen wortel (radix) en een voorsten (ventralen) motorischen of centrifugalen (wet van Bell). Aan gene zijde van den knoop, door den achter- sten wortel gevormd, vermengen beide worteis zieh, en uit ( 80 ) die vereeniging outspringen gemengde, uit gevoels- en be- weegzenuwvezels bestaande zenuwtakken (rami). Ook deze rami worden, naar hun verloop, als achterste (dorsale) en voorste (ventrale) onderscheiden. Op de verdere takverdee- lingen zou dezelfde benaming weder toepasselijk zijn, indien niet door de verbindingen der zenuwen onderling de bepa- ling moeielijk werd, en de verhouding der zenuwtakken tot andere deelen, zoowel wat de topographie, als de eindbestem- ming betreff, tot de meer karakteristieke gebruikelijke be- naruingen voerde. Passen wij deze algemeen geldige beschouwingen op de interpretatie der bersenzenuwen toe, dan lieeft men dus in de eerste plaats de homologe (met die der ruggemergszenu- wen overeenkomende) worteis te bepalen, en van Wijhe tracht zulks dan ook, in zijn tweede hoofdstuk, voor elk der segmentale zenuwen te doen. Zijne meeningen daarorn- trent körnen straks nog ter sprake. — Voor den nervus trigeminus nu, vindt hij (blz. 33) »dass er bei seiner Anlage zwei dorsale Wurzeln repräsentirt”. Op bladz. 55 (begin der afzonderlijke aan den n. trigemin. gewijde afdeeling) lezen wij: »Der ramus I trigemini gehört bekanntlich zu den rami dorsales, der ramus maxill. inferior ist ramus ventralis, und zwar ein ramus posterior (onderschrapt door de verslaggevers). Gewoonlijk worden ramus ventralis en ramus anterior als synoniem gebruikt! — Maar nog minder duidelijk wordt hetgeen nu omtrent de groote »moeielijk- heid”: den tweeden trigeminus-tak, volgt. Er worden eenige redenen vermeld, waarom die geen ramus anterior kan zijn. Doch (blz. 56): »mit einem ramus posterior ist er auch nicht vergleichbar”. Eenige bezwaren tegen die vergelij- king worden vermeld, en dan volgt: »es bleibt also nichts Anderes übrig als den ramus II als zu rami dorsales gehörig zu betrachten. — En ramus posterior en dorsalis zijn vol- gens het gewone spraakgebruik synoniem ! Het schijnt dus dat van Wijhe een eigen nomenclatuur heeft, waarbij posterior, anterior, dorsalis, ventralis andere be- teekenissen hebben dan de algemeen aangenomene. Het is intusschen denkbaar, dat hij in dit opzicht niet alleen staat, ( 81 ) maar dat den ondergeteekenden, in de ontzaggelijk uitge- breide literatuur omtrent dit onderwerp, een beschouwing of stelsel van den een of ander onbekend is gebleven. — In elk geval had dan toelichting beoooren plaats te hebben. Daarenboven is bet, bij elke conjectuur omtrent de nomen- clatuur van den Schrijver, moeielijk te vatten, wat bij met het slot der liier ter sprake zijnde afdeeling bedoelt : dat de zenuw (ram. II n. trigem.), als ramus dorsalis gekenmerkt, ook wel voor een deel »ramus ventralis" en wel een » ramus posterior” zijn kan. Eerst 11a de uitkomsten van verder onderzoek wil de Scbrijver »auf die paradox scheinende Mei- nung : dass ein Nerv zugleich ramus dorsalis und ventralis sein kann, weiter eingeben”. Dit punt moet noodzakelijk verduidelijkt worden ; even- als de afwijking van de gewone nomenclatuur, welke tot verwarring voert. Het is den ondergeteekenden niet gelukt, bij de in aanmerking körnende Zoologen van den laatsten tijd iets overeenkomstigs te vinden. Stannius, die liier, om zijn bijzondere studie van bet zenuwstelsel der visschen, wel het eerst in aanmerking körnt, zegt, in zijne Vergl. Anato- mie d. Wirbeltliiere , 184(5, lstcr Buch, Abscb. 4, Die Fusche, S. 62, het volgende : »Sogleich nach der Ganglienbildung der hinteren Wurzel verflicht sich die vordere mit ihr, und alsbald treten die Zweige aus dieser verbundenen Nerven- masse hervor. In der Regel sind Rami dorsales sea poste- riores, und Rami ventrales sea anteriores vorhanden.” En in »das peripherische Nervensyst. d. Fische, Rostock, 1849, S. 77 — 79” zou, alleen bij oppervlakkige lezing, eenige grond voor van Wijhe's opvatting schijnen te liggen. Van den nervus glossopharyngeus wordt daar gezegd, dat er uit voortkomt een ramus anterior en een r. arcus branchialis primi. Deze worden sub 1° en sub 2° beschreven ; terwijl dan, sub 3°, nog van een bij de haaien voorkomenden, bij de roggen ontbrekenden ramus dorsalis eene beschrijving volgt. Uit den ganschen inlioud van dit gedeelte, eil de beschrijving der overige zenuwen, blijkt echter volkomen, dat hier ramus anter. en r. branchialis primus (welke ook niet posterior genoemd wordt) zijn de Rami ventrales s. an- YfcKSL. KN Id Kl) EU. Sri). NATUUKK. 2de HEEKS. DEEJ. XVJU. 6 ( 82 ) teriores der »Vergleich. Anatomie”, tegenover den, sab 3°. besclireven ramus dorsalis, waarbij men gerust kan voegen seu posterior . Tn de slot-afdeeling »Alg-emeine Resultate” beamt de o o o Sehrijver met de opmerking: »Viele Untersacber haben sich mit der Frage beschäftigt, ob das BELL’sche Gesetz auch für den Kopf gellte.” T*<* gemengde, motorisch-sensitieve, aard, van den nerv, trigeminus, glossopbaryngeus, vagus, e. a., welke tocb, mor- pbogenetiscb, gebeel met achterste worteis schijnen overeen te stemmen, moeten bij den eersten oogopslag elke poging van dien aard bedenkelijk maken. Van Wijhe vermeldt de poging van Balfour om, door een vcrnuftige veronderstelling, toch nog een genetische overeenstemming tusschen ruggemergs- en hersenzenuwen mogelijk te maken. Die poging, wier aard en strekking hier, zonder groote uitvoerigheid, niet kunnen verduidelijkt worden, mag als mislukt beschouwd worden. Als van Wijhe dat heeft aangetoond, tracbt bij, op eene andere wijze, de toepasselijkheid der (gewijzigde) wet van Bell op de hersenzenuwen vol te houden. Daartoe maakt bij gebruik van de reeds vroeger toegelichte, door hem ge- vonden, tegenstelling tusschen de ontwikkeling der wille- keurige spieren aan den rornp uit de somieten of » Urwirbel- platten”, en aan den hals en het hoofd (voor een groot deel) uit de zyplaten. Op grond daarvan : »muss das BELL’scbe Gesetz für den Kopf folgender Weise formulirt werden” blz. (60). Die dorsalen Wurzeln sind sensitiv und innerviren nur die aus den Seiten-platten, nicht aber aus den Sonnten stammenden Muskeln. Die ventralen Wurzeln sind rein motorisch, innerviren aber nur die Muskeln der Somiten, nicht diejenigen der Seitenplatten. Het bevreemdende van »dorsalen Wurzeln, welche sensitiv sind, und Muskeln (waaronder willekeurige ; wij noemen slechts den musc. §tylo-hyoideus en digastricus) innerviren”, ( 83 ) wordt getemperd door eene kleine toelicliting, welke de gan- sche opvatting van van Wijhe wel niet, naar de meening der verslaggevers, zonder meer, aannemelijk maakt, maar haar toch verduidelijkt. Die toelichting volgt terstond op de dubbel onderschrapte twee Stellingen, welke »le eouronnement de 1’edifice” van van Wijhe’s beschouwing over de genetische beteekenis der hersenzenuwen vormen: »lassen wir die vegetativen Muskeln ausser Acht — wie dies so viel ich es beurtheilen kann, von den das Bell 'sehe Gesetz prüfenden Physiologen ge- schehen zu sein scheint — so folgt für den Rumpf, wenn wir das Gesetz in der obigen Fassung zupassen: Die dorsalen Wurzeln sind nicht motorisch sondern rein sensitiv ; die ventralen sind nicht sensitiv sondern rein moto- risch = das Bell 'sehe Gesetz in seiner gewöhnlicher Fassung.” De zin dier, niet in nadere bijzonderheden omschreven, beschouwing is blijkbaar deze: zelfa bij de ruggemergszenu- wen, voor welke de wet van Bell gevonden werd, is het de vraag of niet in de achterste worteis vezelen voorkomen, welke zieh in de spierlagen van het darmkanaal en zijne aanhangsels vertakken. Zij zouden dan, in den strengsten zin van het woord, reeds niet meer zuiver sensitief zijn. Nu gaat van Wijhe, op grond zijner morphogenetische onder- zoekingen, een stap verder, en zegt : ook de kieuwboog- en kaakspieren (sclioon voor een groot deel willekeurige en dwarsgestreepte spieren) körnen uit betzelfde vormingsma- teriaal voort als de darmvezelplaat, derhalve is dat geen beletsel voor de beschouwing der daarheen gaande achterste (dorsale) zenuwwortels, in het licht der wet van Bell. Tegen deze beschouwing zouden velerlei bedenkingen te maken zijn. Wat de formuleering betreft, zou men liever lezen, in plaats van : die dorsalen (hersenzenuw) Wurzeln sind sen- sitiv und innerviren .... Muskeln”: die dorsalen Wurzeln enthalten den bei den Rückenmarksnerven rein sensitiven Theil der segmentalen Nerven, und innerviren überdiess, u. s. w. — of een dergelijke omschrijving. Doch hoofdzakelijk wenschen de ondergeteekenden te doen 6* ( 84 ) opmerken, dat het karakteriseeren der bersenzenuwen als dorsale en ventrale zenuwwortels (waarop liet bovenal aan- komt) door andere ontleedkundigen op gebeel andere wijze geschiedt dan door van Wi.the. In het stelsel van dezen is de nervus trocklearis ventrale wortel, in de tabel van Schwalbe (in diens voortreffelijk Lelirbucb der Neurologie) dorsale. De nervus facialis, bij van Wijhe dorsale wortel, is bij Schwalbe ventrale. De beteekenis der ganglia in bet verloop der liersenzenuwen wordt door van Wijhe met, of slechts ter loops, in aanmerking genomen ; bij Schwalbe zijn zij voor de interpretatie van groot belang. Wij zagen reeds lioe in dit opzicht, wat het ganglion ciliare betreff, verscbil van opvatting tusschen van Wijhe en Schwalbe bestaat. Verder maakt van Wijhe volstrekt geen melding van de bescbouwing der liersenzenuwen, waartoe Wiedersheim te Freiburg *) op grond van anatomisch en genetisch onder- zoek gekomen is. De nervus hypoglossus, en bij van Wijhe en bij Schwalbe ventrale wortel, wordt bij de voorstelling van Wiedersheim een stelsel van vier dorsale en even zoo vele ventrale worteis. Op grond vanv bet onderzoek der zenuwen, neemt Wiedersheim bij Petro myzon elf (van Wijhe bij de Selachiers negen ) Segmenten aan. Daarenboven geeft Wiedersheim eene tbeorie omtrent bet ontstaan der zoo samengestelde toestanden der liersenzenuwen bij de hoogere gewervelde dieren, welke alle belangstellin g verdient, maar liier niet kan medegedeeld worden, indien de ondergeteekenden geen uitvoerig zelfstandig overziclit over O o o o bet ganscbe vraagstuk zullen schrijven. Zij vermelden deze hoofdzaken slechts om te doen zien, wat men denken moet van de rangscliikking der hersenze- nuwen naar de zoogenoemde wet van Bell ; en vragen, of er bij eene opvatting als van van Wijhe nog van die wet sprake kan zijn. Daarmede beweren zij niet dat diens fundamen- *) Morphologische Studien. 1. Das Gehirn von Aramococtes und Petromyzon Planeri, mit besonderer Berücksichtigung der spinalartigen Hirnnerven. Jena, 1880. ( 85 ) teele beschouwingen onjuist zouden zijn. Zij meeneu slechts dat, bij den tegenwoordigen stand van zaken, zulke bescbou- wingen niet als vast staande waarbeid mögen gedrukt wor- o o O den, maar dat blijken van bekendbeid met en in aanmerking nemen van anderer meeningen niet gebeel bebooren te ont- breken. Eene omwerking der verhandeling van Dr. van Wijhe, O O 7 al geldt bet dan voornamelijk aanvulling en wijziging van den vorm der twee laatste körte afdeelingen, scbijnt hun dus wenschelijk alvorens die verbandeling in »de werken der Akademie” wordt opgenomen. Op grond van bet bovenstaande stellen de ondergeteekenden voor: Dr. van Wijhe gelegenbeid te geven, door kennisne- ming van dit verslag, tot wijziging en aanvulling zijner verbandeling ; en deze, als zulks naar bet oordeel der ver- slaggevers voldoende is gescliied, in de werken der Aka- demie te doen drukken. Utrecht , Leiden , Maart 1882. W. KOSTER. C. K. HOFFMANN. RAPPORT OVER EENE VERHANDELING VAN DEN HEER P. L. B A K K E R: „DE SCHT.JE, TEE VERVANGING VAN DE KRUK AAN DE AS, ONTLEEND AAN DEN ONTWONDEN CIRKEL, IN TOE- PASSING TE BRENGEN OP DE WERKTUIGEN.” (Uitgebragt in de gewone Vergadering van 25 Pebruarij 1882). De Heer Bakker, te Everdingen, lieeft aan de Akademie opgedragen een Opstel, dat tot titel lieeft: » Verliandeling van de scliijf, ter vervanging van de kruk aan de as, ont- leend aan den ontwonden cirkel, in toepassing te brengen op de werktuigen.” Die titel heeft, evenals het opstel. de eigenschap van niet zeer duidelijk te zijn. De omzetting eener regtlijnige in eene ronddraaijende be- weging lieeft bij de werktuigen veelal plaats door middel van eene kruk ; de krukstang maakt met den arm lioeken, die afwisselen van 0° tot 180° en er gaat dus van de aan- crewende kracht een groot deel te loor. Ter vervanging van de kruk wil de Schrijver gebruik maken van eene scliijf, begrensd door de ontwindende kromme lijn van een cirkel en wentelende om het middelpunt van den ontwonden cirkel. De krukstang wordt vervangen door eene rol, die om haar centrum draait en tegen de schijf drukt. De normaal op de gemeenschappelijke raaklijn is tangens aan den ontwon- den cirkel en de kracht werkt dus altijd op een kefbooms- ix rm, gelijk aan den straal van dien cirkel, zoodat inderdaad ( 87 ) de doode punten van de kruk worden vermeden en de krackt altijd in de meest günstige rigting wordt aangewend. De Sckrijver ondersckeidt enkele en dubbele schijven. En- kel noemt hij eene schijf, die aan eene zijde van eene xnid- dellijn van den ontwonden cirkel door eene evolvente, aan de andere zijde willekeurig begrensd is ; dubbel, wanneer de eene zijde door eene regtsche, de andere door eene linksclie ontwindende is gevormd. Om een denkbeeid te geven van de werking zijner schij- ven, levert de Sckrijver scketsen, voorstellende de toepassing eener enkele schijf op eene draaibank en van twee enkele schijven op eene velocipede, welke beide scketsen ongeluk- kig zeer misteekend zijn, dock waaruit wel te begrijpen is, wat hij bedoelt. Eene derde sckets is, volgens liet opsckrift, toepasselijk op stoomvermogen. Het is mij, zelfs met de besckrijving, niet mögen gelnkken de bedoeling van den Sckrijver te begrijpen. De verlengde zuigerstang van ket werktuig kan, voor een deel, om een sckarnier, eene slingerende beweging aannemen. Die stang draagt twee rollen, waartusscken zick eene dub- bele schijf bevindt. Bij de voor- en ackterwaartsche bewe- ging van den zuiger deelen de rollen vermoedelijk niet in de slingerende beweging ; maar zij drukken beurtelings tegen den rand der schijf, waardoor deze om haar middelpunt draait. De verlengde zuigerstang is met het einde van een blök Verbünden, dat in eene siede van een hefboom kan lieen en weer schuiven. Het draaipunt van dien hefboom en bet hart van de schijf zijn vaste punten. Door de heen en weer gaande beweging van de zuiger- stang draait het daarmede Verbünden einde van het blök om het draaipunt van den hefboom en schuift het blök in de siede heen en weder. Of nu het einddoel van den Schrijver is de heen en weer gaande beweging van het blök, de ronddraaijende beweging van zijn eene uiteinde, of eene slingerende beweging van den hetboom, is niet te raden. Zeker is het, dat men voor ( 88 ) geene dezer bewegingen de tussclienkomst der sckijf noo- dig heeft. Ook de schets is niet gelukkig uitgevallen. Een werktuig, daarnaar uitgevoerd, zou tot stilstand gedoemd zijn. Nogtans is ook hier eene ronddraaijende beweging, zon- der doode punten, te verkrijgen, door de lijn, die liaaks op de rigting van beweging van den zuiger, door bet middel- punt van den ontwonden cirkel gaat, als hartlijn van de omwentelingsas der machine aan te nemen, en de zuigerstang, door daaraan verbonden rollen, beurtelings, regts en links, op den omtrek eener enkele schyf te doen drukken. Het voordeel der normale drukking gaat echter voor een groot deel, zoo niet geheel, verloren, door de omstandig- heid, dat de straal van den ontwonden cirkel niet grooter zijn kan dan ongeveer drie tienden van de slaglengte der ma- chine, terwijl de arm van de gewone krnk de helft dier slaglengte tot lengte heeft. Het is mij niet bekend dat soortgelijke schrijven ooit bij werktnigen zijn toegepast, doch het komt mij voor, dat het praktisch bezwaar, verbonden aan de constrnctie eener zuivere ontwindende op eene groote schaal, te zwaar weegt tegen- over het voordeel der constante normale drukking, om daar- van bij stoomwerktuigen gebruik te maken en dat dit voor- deel geheel verloren gaat door de beperkte afmetingen van den hefboom. Waar de lengte van den krnkarm van geen ander deel van het werktuig afhankelijk is, of de grootte van de schyf door geene bijomstandigheden wordt beperkt, kan zij mis- schien toepassing vinden. Ter opneming in de werken van de Akademie is het op- stel niet geschikt. Den Haag , Februarij 1882. MICHAELIS. BRIEF VAN HET LID DER KONINKLIJKE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN E. H. VON BAUMHAUER AAN DE NATUURKUNDIGE AFDEELING DERZELFDE AKADEMIE. (Voorgelezen in de Vergadering van 28 April 1882). De ondergeteekende, lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, neemt de vrijheid aan de afdeeling Wis- en Natunrkundige Wetenschappen een briefwisseling met bijla- gen mede te deelen, door hem met Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken gevoerd ten aanzien van de, naar zijn oordeel wenschelijke, deelneming van de Nederlandsche Regeering aan bet op het Interuationaal Geologisch Con- gres in 1881 te Bolagna besloten plan, tot het doen ver- vaardigen van een geologische kaart van geheel Europa, met geldelijken steun der verschillende Staten. De ondergeteekende hoopt dat de Afdeeling, lettende op alinea a van Artikel 2 en alinea b van Artikel 3 van het Reglement voor de Koninklijke Akademie van Wetenschap- pen, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 23 Februari 1855, n°. 1, termen zal vinden om zieh in het belang dezer hoogst nuttige wetenschappelijke onderneming tot Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken te wenden, met ver- zoek op zijn afwijzende beschikking terng te körnen, of wel, gebrnik makende van Art. 22 van genoemd Reglement, aan de Regeering voor te stellen een tijdelijk verhoogd subsidie tot dit aangewezen doel te verleenen. De eer van Nederland op wetenschappelijk gebied gedoogt, naar het oordeel van den ondergeteekende, niet dat ons vader- land bij deze wetenschappelijke internationale onderneming, die zoo luttele geldelijke öfters vordert, achterwege blijve. E. H. VON BAUMHAUER. A D V I E S BETREFFENDE EENE NIE UWE GEOLOGISCHE KAART YAN EUROPA. In antwoord op een schrijven van den Secretaris d.d. 24 April 1882. ("V oorgcdragen in de Vergadering van 28 April 1882). Door den Secretaris der Koninklyke Akademie van Weten- schappen, afdeeling Wis- en Natuurkunde, namens liet Be- stuur daartoe verzecht, heb ik de eer de Akademie voor te lichten omtrent eene nieuwe geologische kaart van geheel Europa. Het plan dezer kaart is opgevat geworden op het tweede internationale geologische Congres, gehouden te Bologna in September 1881, en de uitvoering daarvan opgedragen aan eene internationale Commissie, waarvan de Heeren Beijrich en Hauchecorne te Berlijn tot Directeuren benoemd zijn. De laatst genoemde Heeren hebben de teekening der kaart aan den Heer H. Kiepert te Berlijn toevertrouwd. Door de zamenwerking dezer mannen is de deugdelijke uit- voering van het grootsche werk alleszins verzekerd, indien de Commissie door de Europeesche gou vernementen in vol- doende mate van wetenschappelijk materiaal en van geld- middelen wordt voorzien. Aan bouwstoffen worden gewenscht: de topographische en de geologische kaarten der verschillende landen. Voor Nederland zouden in aanmerking körnen: de topographische kaart, uitgegeven door het Ministerie van Oorlog en de geologische kaart, bewerkt door wijlen Dr. Staring, insge- lijks uitgegeven door het Ministerie van Oorlog. ( 91 ) De geldmiddelen, voor de vervaardiging der kaart van Europa vereischt, worden op 100.000 frs. geraamd. Blijkens eene hierbij overgelegde memorie der Directeuren Beijrich en Hauchecorne, zullen de Europeesclie Staten deze som door aankoop van 900 exemplaren der kaart, a 100 frs., bijeenbren- gen. De Commissie veronderstelt dat de acht groote Staten bereid zullen zijn tot den aankoop van honderd exemplaren elk, en dat de overblijvende honderd onder de zes kleinere Staten verdeeld zullen worden, zoodat dus Nederland zieh tot den aankoop van 17 exemplaren zoude moeten verbinden, waarvan de betaling, die over den tijd van vijf jaar ver- deeld wordt, jaarlijks 340 frs. zoude vereischen, gelijk staande met 164 gülden Ned. Ct. De wenschelijkheid eener nieuwe geologische kaart van geheel Europa behoeft voorzeker geen betoog, aangezien de bestaande te klein en bovendien verouderd zijn. De nieuwe kaart zal op eene schaal van 1: ll/% millioen uitgevoerd worden, in 49 bladen van nagenoeg 50 c.M. kantlengte. Met het oog hierop, komt mij de prijs zeer bil- lijk voor, en de wijze waarop de medewerking der gouver- nementen ingeroepen wordt, dunkt mij zeer doelmatig te zijn, aangezien tal van universiteiten en scholen binnen kort tot de aanschaffing der kaart zouden moeten overgaan, indien daarin niet bij voorbaat door de gouvernementen werd voorzien. Xederl.md mag zieh, mijns inziens, niet aan eene derge- lijke wetenschappelijke onderneming onttrekken , die met luttel gelds veel nut zal stichten; ik acht het dus mijn plicht, mij bij het voorstel van den Heer E. H. von Baum- iiauer, hiernevens overgelegd, aan te sluiten. Delft , 27 April 1882. Het Lid der Kon. Akad. van Wetenecliappen , Ür. Th. BEHRENS. RAPPORT OVER DE VERHANDELING „ EENIGE OPMERKINGEM OMTRENT GEWONE LINEA IRE DIFEERENTIAAL VERGEH JKINGEN,” door Dr. W. KAPTEIJN. (Uitgebraclit in de Vergadering van 28 April 1882). — r — i i De verliandeling van Dr. W. Kapteijn, waarover wij te rapporteeren hebben, bestaat uit twee, gebeel afgescbeiden, gedeelten. De eerste paragraaf behandelt lineaire differentiaalverge- lijkingen van de tweede orde, van berleiden vorm, en zoekt ze terug te brengen tot zulke met standvastige coefficienten, a) door de onafhankelyk veranderlyke, b) door de afhankelijk veranderlyke te vervangen door eene andere. Zulke substitu- tie levert eene nieuwe lineaire differentiaalvergelyking, waar- van nu de coefficienten, om aan de gestelde voorwaarde te beantwoorden, evenredig moeten zijn aan de genoemde stand- vastigen. Hierdoor verkrijgt men twee vergelijkingen, waar- uit men de nieuw ingevoerde veranderlyke en baar ditferen- tiaalquotient wederom kan elimineeren, om alzoo tot de gezöchte voorwaarde te geräken. De tweede paragraaf behandelt lineaire difi'erentiaalverge- lijkingen der mdu orde m dm- k u waarbij ondersteld wordt, dat altijd ak pk (« x) — pjc (a-) en ook am p (a x) = p (#) [waar = 1 is]. Eene integraal f(x) levert er dan /li — 1 andere f (uk .r). Scbrijver neemt vooreerst den herleiden vorm, duspO) = 0, ( 93 ) en bepaalt een determinant A, waarvan het niet-nul zijn aangeeft, dat er geenerlei afhankelykheid bestaat tussclien de fj. bijzoudere integralen f iyA x) voor k — 0, 1, 2, . . u — 1 ; hierbij is u m. Wanneer die determinant A echter wel nul is, geeft hij aan, lioe dit ontstaat door het nul worden van alle uit de laatste v kolommen te vormen onderdetermi- nanten van de orde ; zoodat er alsdan /.i — v -4- 1 lineaire betrekkingen bestaan tusschen die /l/ byzondere integralen. Het geval eener niet-herleide vergelyking wordt tot het vorige teruggebracht door het invoeren van het reken kundig midden der /u byzondere integralen, eene ten opzichte der worteis u symmetrieke functie. En nu leidt schryver, als gevolg, het theorema af: »Van eene lineaire difierentiaalvergelyking, voldoeude aan de bovenvermelde voorwaarden a!c p^a x)—p/c (x) en ump[ux) = P i.x)i [af* — 1], bekeud, dat eene byzondere integraal ont- wikkeld worden kan naar de opklimmende en afdalende mach- ten van x; dan heeft hare integraal den vorm ' y = ~ Ai* of y — 2 Ar[l &V- , al naarmate p (x) al of niet nul is.” Het gezegde wordt toegepast op de differentiaalvergely- kingen der LEGENDßn’sche coefiicienten, der toegevoegde func- tien, der BESSEL’sche functien van de lste soort, der BsssEL’sche functien van de 2(le soort, zoowel voor n oneven, alsook, na eenige discussie, voor n even ; eindelijk nog op eene difi'e- rentiaalvergelijking, vroeger door den schryver behandeld in Versl. en Meded., 2;lc lteeks, Deel XVII. Ten slotte wordt nog gesproken over lineaire differentiaal- vergelijkingen, wier coefficienten eene zelfde periode « bezit- ten, en waaiwan dan eene byzondere integraal f (x) ook de integralen f(x -}- k u ) met zieh brengt. Uwe verslaggevers meenen de Afdeeling te kunnen aan- raden, de behandelde » Opmerkingen” in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen. April 1882. D. BIEKENS DE HAAN. E, J. VAN DEN BEEG. KADER RAPPORT AANGAAJiDE DE VERHANDELING YAN Dr. J. W VAN WIJHE. In de Vergadering der Afdeeling » Natuurkunde” van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, van Maart 1.1., werden de ondergeteekenden, rapporteurs over eene aan de Akademie aangeboden verliandeling van Dr. J. W. van Wijhe, gemachtigd, om, in overleg met ket bestuur der Afdeeling, genoemde verhandeling in de werken der Akademie te doen opnemen, als de Schrijver zijn arbeid op de door rapporteurs wenscbelijk geachte wijze zou bebben aangevuld en gewijzigd. Zij bebben de eer tbans aan bet bestuur der Afdeeling mede te deelen, dat door Dr. van Wijhe, naar bunne mee- ning, op voldoende wijze aan de gemaakte bedenkingen te gemoet is gekomen. Zij nemen derhalve de vrijheid voor te stellen, de gewij- zigde en opnieuw ingezonden verliandeling, naar den wensch des Schrijvers, in de werken der Akademie eene plaats te verleenen. Utrecht , Leiden , 14 April 1882. W. KOSTER. C. K. HOFFMANN. EENIGE OPMERKINGEN OMTRENT GEWONE LINEA IRE DI FFERENTI AAL VERGE- LIJKINGEN. De opmerkingen die hier zullen volgen hebben gedeelte- lijk betrekking op gewone lineaire differentiaalvergelijkingen van de tweede orde, gedeeltelijk op die van willekeurige orde. De eerste, die vereenigd zyn in de eerste paragraaf, liebben ten doel vergelijkingen te vinden die door verande- ring van onafbankelijk of door zekere verandering der af- liankelijk veranderlijke tot vergelijkingen met constante coeffi- cienten können worden lierleid ; de laatste, in de tweede paragraaf vermeld, strekken om een paar eigenscbappen van de integralen van zekere klassen van differentiaalvergelijkingen aan te toonen. § 1 . De difierentiaalvergelijking : waarin »y en r2 constante waarden voorstellen, beeft tot algemeene integraal: DOOR Dr. W. K A P T E IJ N. — o — Gi -t- h) t + d '2 y = 0 » d xl dx (1) y — Cx \ C2 e‘ (2) 6’i en C’o willekeurige constanten zijnde. ( 96 ) Stellen nu P en Q twee functien van x voor dan zal het somtijds mogelijk zijn door gescliikte verandering van de onafhankelijk of afhankelijk veranderlijke, de vergelijking: d2 y dy 7 i + Py + = Q , • • (3) d xl u x tot den vorm (1) te lierleiden ; wanneer dit liet geval is zal uit het volgende blijken. n. Bepaling van de voorwaarde waaraan alle vergelij- kingen van den vorm (3) moeten voldoen opdat het moge- lijk zij door eene substitutie : * = cp ( t ) waarin cp een tiuictieteeken voorstelt, deze te herleiden tot den vorm (1). Stelt men x = cp (t) dan gaat (3) over in : dt,\2d2 y dx) dp ^ d2 l d t\ dy 71 + PT\T, + Q* = °- a x A d xj d t De voorwaarden opdat deze vergelijking identiek zij met: d~ t/ d y — ~ — Di -f- rA i9 y — 0 dl 2 V 1 ' V dl. 1 2y zijn : / d t\ 2 dU dj \ = const. = «. . . (5) V rl r2 De coefficienten P en Q van alle differentiaalvergelijkingen van den vorm (3), waarbij eene dergelijke herleiding moge- lijk is, moeten derhalve aan de voorwaarde (5) voldoen. Indien wederkeerig in eene differentiaalvergelijking van den vorm (3) deze voorwaarde vervnld is, dan vindt men de noodige substitutieformnle uit eene der vergelijkingen (4). Hieruit volgt dat de gegeven differentiaalvergelijking op de volgende wijze kan geintegreerd worden. De waarde van c is bekend : met weet dus eene betrek- king tusschen de grootheden en j, te weten : 2 (^i + r2) l/ri r2 (6) Men neme kierbij nog eene betrekking tusschen deze twee grootheden aan die niet in strijd is met de laatste vergelij- king en losse uit deze beide rx en r2 op. Verder zoeke men de waarde van t uit eene der vergelijkingen (4), bijv. de eerste; dan is: Deze waarde van /, waarbij geene willekeurige constante moet gevoegd worden, en de gevonden waarde en r2 sub- stituerende in: r, n t n ri t y — c\e -r ^2 e vindt men de algemeene integraal van de gegeven differen- tiaalvergelijking. Een bijzonder geval doet zieh voor indien de constante c wordt gevonden gelijk — 4; alsdan toch is, zooals blijkt uit (6): i1 = r2. Het is duidelijk dat de algemeene inte- graal in dit geval wordt: TEBSL. EN MEDED. AFD. NATUURK. ^de BEEKS. DEEL XVIII. 7 ( 98 ) [i — (Ci + i) e waarin, zooals uit (7) volgt: zoodat men kan scliryven : of: waarin C3 evenzeer willekeurige constante is als C%. Eenige vergelykingen waarbij de voorwaarde (5) geldt zijn o. a. : ^ n*y dy (1 + « x2) — ~ 4- a x — ± y = 0 *) , V ^ ax2, ' dx J ’ (*5 + a) ^ t\ + (2 a-2 4- o) X y- ± tfly = 0 *) , d x* dx waarin a, h , A , B constante grootlieden voorstellen. Past men hierop bovenstaande methode toe, dan vindt men voor c in deze drie gevallen : 2 (A — b) VB 0, 0. Beschikt men nu over de willekeurige betrekking tusschen *) Boole, Differential Equations, Tkird Edition, p. 428 eu 429. ( 99 ) r1 en r2, die men mag aannemen, zoodanig dat het product ri r2 respectievelijk zij: B A2’ ± A2, A3, dan vindt men de waarden van rl en r2 uit de vergelykingen : A — A B 7-3 -f- r -(- — — 0, 7-3 ± 7-3 ± A2 zr: 0. b fr Voor t vindt men dan: / (a -f- b x) , I, dx v^T+ a x ,2 ’ / * a' Stelt men deze waarden van 7 , t-2 en t daarna in y = cier'' + c2 r* t dan vindt men de verlangde integralen. Ilet behoeft nauwelijks opgemerkt te worden dat ingeval r1 en 72 imaginair zijn men de integraal 00k kan schrijven met sin en cos. De vergelijkingen, die aan de bovengevonden voorwaarde voldoen, bebben allen, zooals uit het voorgaande blijkt, tot algemeene integraal een vorm als deze: — C\ e u /(*) + C.2e Had men gevraagd alle differentiaalvergelijkingen d2y d x 2 + Py + Qy = 0 dx te bepalen, wier algemeene integralen de gedaante bezitten: r /«/(*) , V — ^\e + W e waarin f(x) eene onbepaalde functie van x voorstelt, dan 7* ( 100 ) had men klaarblijkelijk dezelfde voorwaarde tusschen de coefficienten P en Q gevonden. b. Bepaling van de voorwaarde waaraan alle vergelijkin- gen van den vorm (3) moeten voldoen, opdat liet mogelijk zij, door invoering eener nieuwe afhankelijk veranderlijke, deze te lrerleiden tot den vorm: rP ( // z) d x1 — (ri + *2) + ri rzdz = 0 » • • • (8) waarin z eene onbepaalde functie van x voorstelt. Sclirijft men de laatste vergelijking (}h , i \ Xdv . 2 7 2*^ — (;'l + rz)Z{ j + rix * ! dx ) dx \tfi z dz ) {^-(>•1 +rs)-+wU=°, dan blijkt terstond dat alleen dan (3) met (8) identiek kan zij n indien : d z d*2 z dz 2-, + r2) z —z — (rj + r2) — f r2 z a x d x* fl x 1 P Q Elimineert men uit deze beide vergelijkingen, te weten : cl z dfi z d z Pz = 2 -—(r1 + r2)z en — — (ri + r2)— +7W. . (9) de functie z en hare differentiaalquotienten, dan vindt men dat tusschen P en Q de volgende betrekking moet bestaan: fl P 2 -j- P2 — 4 Q — (r1 — - /2)2 = constante — c. . . (10) CI X Indien in eene differentiaalvergelijking van den vorm (3) wederkeerig deze voorwaarde vervuld is, dan vindt men de functie z uit eene der vergelijkingen (9). Hieruit volgt dat de gegeven vergelijking op de volgende wijze kan geinte- greerd worden. ( 101 ) De waarde van c is bekend uit (10) ; met weet dus eene betrekking tusschen de grootbeden en r2, te weten : (r1-r^ = c. (11) Men neme hier bi] nog eene tweede betrekking tusschen deze grootbeden aan, die niet in strijd is met de eerste en bepale uit deze beide de waarden van r1 en r2. Verder bepale men z uit eene der vergelijkingen (9), bij- voorbeeld de eerste; dan komt: [P + r, + r, , 5 — d’ )g=e (12) Deze waarde van z , zonder willekeurige constante, met de gevonden waarden van en r2, stelle men eindelijk in de algemeene integraal van (8), te weten: 1 J = ~(C ier'x + men vindt dan als algemeene integraal van de gegeven differentiaalvergelij- king. Ingeval de constante c gelijk nul gevonden wordt, dan is ri = r2. Stelt men dit in (12), dan gaat biermede de al- gemeene integraal van (8), namelijk: V — ~ (Ci + -(*)*=/■ M • • (2) eene lineaire dijferentiaalvergelijking waarin Pi (#), p% (#), .... pM (^), p {x) functien van x voorstellen die voldoen aan de vol- gende voorwaarden : «P l (« x) ==P i (*)} «2 p2 (« X)=p2 (X)l > (3) ampm(ax) = pm(x)\ a™ p (u x) = p (#) ■ dan zullen , Indien eene functie f (a;) van x aan de vergelijking (2) voldoet, ook /'(« x), f (ct2 x) . . . f («f*— 1 x) aan deze verge- lijking voldoen. Het bewijs dezer Stelling is zeer eenvoudig. Stelt men tocb x — « 2 dan gaat de vergelijking (2) over in • dmy d"‘-ly dm-2y + “ftMj^rr + “ of, indien de voorwaarden (3) voldaan zijn, in: d»i y d" 1-1 y dm~‘2 y di* + Pl (2) d ^ + p 2 (?) 5^5 + • • Pm (*) y = p (*) Hieruit blijkt dat, indien y — f (x) aan (2) voldoet, ook zal t x\ voldoen y = f(z) = f I - . Verändert men dus in eenige ( 104 ) mtegraal /(#), x in — dan verkrygt men weder een inte- graal; berhaalt men cleze bewerking dan ziet men dat ook ^(5)’ ^ (<^)’ ' ‘ ‘ inteSralen van (2) zullen zijn, en hiermede is het gestelde beweren, immers: waarin i een gebeel getal voorstelt. Wanneer derbalve de vergelijkingen (3) voldaan zijn en eene integraal f (x) van (2) gegeven is, zijn onmiddellijk nog ft — 1 integralen bekend. Deze laatste zijn echter niet al- tijd verschillend van de eerste ; alleen is bet duidelijk dat wanneer een van deze gelijk is aan de oorspronkelijke ook alle anderen daaraan gelijk zullen zijn. Met beliulp dezer Stelling kan men menigmaal uit eene gegeven integraal algemeenere afleiden. Daarbij is bet echter wenschelijk twee gevallen te onderscheiden, namelijk bet geval waarin het tweede lid der vergelijking (2) gelijk nul is en bet geval waarin dit tweede lid niet nul is. 1. p (#) = 0. Zij f(x) een integraal van de vergelijking (2) waarin de voorwaarden (3) vervuld zijn en waarin bet tweede lid nul is, dan zijn /'(«tfj, /'(«2 a-) ... /'(a"-1 ü-) ook integralen dezer vergelijking. Noernt men deze fi integralen kortweg y^ . . yp dan is de voorwaarde die voldaan moet worden, zullen deze nift Verbünden zijn door eene lineaire verge- lijking: V\ -f* ^2^2 + • • • Cp yp — o waarin C ^ Cz . . C ^ zekere constanten, die ook nul kunnen zijn, voorstellen, zooals bekend is deze, dat de volgende deter- minant niet verdwijnt: ( 105 ) d^yi d !/l dxV—C • • , > V\ d x A = 4 dV—xyp d i/i i dxt*—1' a. 1 of : A =/= 0 Is derhalve f (x) gegeven dan kan A bepaald worden; wordt dan gevonden A =/= 0 dan is dus: ^1 Vl + ^2 ^2 + • • Vv- eene algemeenere integraal van de differentiaalvergelijking, daar hierin nu C1 C2 . . Cp de beteekenis van willekeurige constanten hebben. Het is duidelijk dat dit geval slechts kan plaats hebben wanneer [ i m is. Ter opheldering möge dit voorbeeld dienen. Zij gegeven dat aan de differentiaalvergelijking. dm u 1 — — — y = 0 *) d Xm X*™ * ’ voldaan wordt door: _ 1 y\ = xm~ le X = f{x) dan vindt men terstond nog ui — 1 andere integralen aan- o o gezien de voorwaarde : Pm (« •*) = Pm (x) X 2"‘ Voldaan is indieu men « kiest als een oorspronkelijke wor- tel van de vergelijking u,n — 1. ’) Spitzer, Studien 1860. Vorwort p. 8. ( 106 ) Deze integralen met weglating van constante factoren zijn: rjn - 1 l— l a‘2 x jn — 1 • xm — * e Hiermede is de algemeene integraal: _1 _a? aPl 1 y = xm~ 1 | e -{- C% e x -\ - C§e -f- • • -f- Cp e 1 j , daar nog bewezen kan worden dat deze integralen niet door eenige lineaire betrekking verbonden zijn. Daar alle [x integralen een zelfde factor xm~ 1 bezitten, behoeft slecbts bewezen te worden dat de functies : 1 € X 1 a m — 1 e X lineair onafhankelijk zijn. Stelt men deze in plaats van 2/i Vs. 2/3 • • ü\>- — Um in A en noemt de corresponderende waarde dezer determinant A' dan is het gemakkelijk in te zien dat deze beide determinanten van elkaar afkanke- lijk moeten zijn. Dit is reeds opgemerkt geworden dtfor Hesse die bewezen beeft (Crelle 54, p. 249) dat: A = (xm-^)m A'- Tevens geeft Hesse daar ter plaatse een middel aan de hand ter berekening van A' dat op bet volgende neer komt, waarbij gebruik gemaakt zal worden van de notaties door Chuistofeel (Celle 55, p. 298) gebezigd. Noemt men de functies: l e X 1 a m — 1 e x tespectievelijk : fi fi i hi • • /*»— 1 ( 107 ) d, ( f i, k — 1 /u = nlL en voorts: d x \f k, k — 1 waarin i en k geheele getallen beteekenen en A-i =fi,fo,-i =f onderstelcl wordt, dan is: . i M ,.m—\ ,.m— 2 m— 3 2 , ^ ' ' '1,0' '2,1 ’ '3,2 ' m — 2, w — 3* Houdt men nu in ’t oog dat in het bovenstaand geval a = /“ a = /*’ • • /-—i = r“-1 . dan vindt men: /i,o = (« — !) A-2 — A, ! = «(«*— l)/»3-«-l^, dx fs, 2 = «2 («3— 1) A3-“'-1 ^ , dx fm — 2, m — 3 = «OT— 3 («w~ 2 — 1) / fm — 1, m— 2 = «w~2 (ß®1-1 —1) f waaruit, na herleiding volgt : — dx’ ,"-1_«'«-2_l df dx ’ A' — « — 1)(/B — 2) ■ r (« — l)m— 1 (ec2 — l)«-2 . . — 1) — 1 ) ( 108 ) l Hierin substituerende f = e wordt m (yn-'O (m-2) I — m{m— 1) = cc (« — \)m~ 1(a2 — 1 2. 1 — l).r en ?«(?» — 1 )(m — 2) A = « (« — i)»— l («3 — 1)OT — 2 . . («m— 1 — 1) , waaruit men mag besluiten: A =/= 0. Wordt gevonden A — 0 dan zijn de /x integralen aflian- kelijk van elkaär en alsdan is bet van belang te kunnen bepalen hoevelen dezer onderling onafhankelijk zijn. Hiertoe zij opgemerkt dat wanneer tusscben fx functien v lineaire betrekkingen bestaan, men deze betrekkingen steeds zoo kan scbrijven, dat ieder hunner (x — v 4 1 fnnctien be- ! vat. Geldt eene zoodanige betrekking, dan zal ook een de- terminant van orde u — v 1, op dezelfde wijze als vroeger I gevormd uit deze u — y 4- 1 functien', nul zijn, Deze v be- trekkingen geldende, zullen dus v determinanten (u — v -f l)e orde nul zijn. Deze zijn juist de onafbankelijke determinan- ten die men kan vormen door uit de A gevormd met bebulp der /u functien de v — 1 eerste kolommen weg te laten en de overblijvende fx rijen, ieder van u — v -)- 1 elementen, fx — v -f 1 aan /u — v -f 1 te vereenigen. Daar nu omgekeerd een determinant, gevormd als boven, nul zynde, ook eene lineaire betrekking bestaat tusscben de functien in deze determinant voorkomende, zoo volgt uit het zooeven gezegde deze regel: Wanneer in A alle determinanten j/e orde die uit de laatste v kolommen, door vereeniging telkens van v rijen, gevormd kunnen worden, nul zijn, bestaan er /x — v -f- 1 lineaire betrekkingen tusscben de [x functien 3/1 3/2 • - !/p- ( 109 ) Zij bijvoorbeeld gegeven dat aan de vergelijking: d*y 2 dPy 1 dp y lhdy 16 _Q dx^ x d x3 x~ d x 2 x3 d x ar4 ^ voldoet x2 lg x, dan zullen, aangezien voor u* == 1 aan de voorwaarden (3) voldaan is, ook: x2 lg u x, x 2 lg cc~ x , x‘z lg u3 x integralen dezer vergelijking zijn. Bepaalt men nu de determinant A dan vindt men: 1, 2 lg x -f- 3, 2 lg x -|- 1, lg x 1, 2 lg « x + 3, 2 lg cc x + 1, lg a x t\ — 2xl 1, 2 «2 x + 3, 2 lg «3 « + 1, «2 * 1, 2/ja3? I 3, 2 /y «3 x -j- 1, lg a3 x Hierin zijn alle determinanten 3e orde die uit de 3 laatste kolommen gevormd kunnen worden nul, derhalve bestaan er tusschen de vier functien 2 lineaire betrekkingen. Deze zijn: xP lg x — 2 x2 lg a x -j- x2 lg oP x — 0 en: x2 lg a x — 2 x2 lg a2 x -f- xP lg a3 x = 0. Men kan dus twee dezer functien lineair in de overigen uitdrukken en vindt dus als algemeenere uit de gegeven integraal : C\ x2 lg x C'z x2 lg a x of stellende : C\ + C2 = C2, C2' lg u = ■*2 (^i + ^2 x)‘ Ilet is duidelijk dat men deze algemeenere integraal meer direct had kunnen vinden, als ook dat men hier aan (x ( 110 ) andere waarden dan 4 had kunnen toekennen; als toepas- sing evenwel van liet boven gezegde, is bij voorkeur deze weg gevolgd. 2. p{x) -1=0. Zij f (#) een integraal van de vergelijking (2) waarin de voorwaarden (3) vervuld zijn en waarin het tweede lid niet nul is, dan zijn f (« a-), f u2 x) ... f (aP— 1 r) ook integralen dezer vergelijking. Stelt men nu: /'(*) + /'(« x) + • . f (cd*—1 x) — fo 0*0 en: n*) - /o(*> = F(r) dan is f0 (j ), eene functie die onveranderd blijft indien x door c'.x vervangen wordt, een integraal van de vergelijking (2) en zijn F (x), F {a x), . . F(a.u~ 1 x) fx integralen van de verge- lijking waarin (2) overgaat indien bet tweede lid door nul vervangen wordt. Bepaalt men voor deze laatste weder de functie A dan kan men daaruit afleiden koevelen dezer af- hankelijk zijn. Zij dit aantal j/, dan is derlialve de volgende uitdrukking : fo 0*0 + ci F(~r) C2 F (««) + .. Cv F(av- 1 x) eene algemeenere integraal van de vergelijking (2). Verlaat men nu de onderstelling dat een particuliere inte- graal gegeven is, dan kan uit het bovenstaand theorema nog het volgend belangrijk gevolg worden afgeleid. Indien van eene vergelijking (2), waarin de eondities (3) ver- vuld zijn , behend is dat zij een integraal bezit die volgens de positieve en negatieve machten van x kan ontwikkeld worden , dan bezit (2), indien p — 0, een integraal van den vorm: y — JF Aip xn~lP waarin het tweede lid eene som van termen voorstelt , die ver- kregen worden door aan i verschillende geheele positieve waar- ( 111 ) den te geven en n een geheel getal betee/cent ; is daarentegen p —I— 0, dan bezit (2) een integraal van den vorm: y = ■£ r» XrV- waarin r een gelieel getal en A evenals in den vorigen vorm eene constante aanduidt. Zij vooreerst p = 0 ; indien dan f{x) = A0 xn + Al xn -1 -}- . . A„ + An+ 1 «-1 + • • • een integraal van (2) is, dan zijn ook /'(«#), /‘(«2J,),../’(arA— ■ l.r) integralen. Derhalve voldoet ook — n n)f(pfix) 4" . .a iu—l)(y— ”) f(ecl*— f1 aan deze vergelijking. Substitueert men in deze laatste uit- drukking de waarden van f(r), /'(«£•) enz. en geeft acht op de eigenschappen van de worteis der vergelijking «“ = 1, dan vindt men terstond 2 dip Zij verder p~j~ 0; indien dan weder: f 0*0 — xn -j- xn~ 1 + . • dn -j- -/n+l 1 + • . . een integraal van (2) is, voldoet ook aan deze vergelijking: “{/» + /’ (« *) + / («2 *) 4- • • /‘K-1 «) } • Substitueert men hierin de waarden van / (#), f ( u enz. dan blijkt terstond dat alleen de termen overblijven waarin de exponenten van x veelvouden zijn van /n , derhalve wordt deze uitdrukkincr : n 2. An-Tr xrv-. Men ziet het voorgaande bevestigd in vele bekende in- tegralen van differentiaalvergelijkingen. ( 112 ) In de vergelijkingen, o. a. : y _ 2-^ &J_ . n(n + 1) _ d x2 1 — x2 d x 1 — x2 ^ d2 y 2 (tu \)x dy ( n — m) (« 4- m -f- 1) d x2, 1 — x 2 d x 1 — x 2 waarin w en « geheele positieve getallen, waarvan ket eer- ste kleiner dan ket tweede, voorstellen, vindt men de voor- waarden : « V\ (« *) = Pi (*) “*P 2 (“ -0 = />s (*) indien a de oorspronkelijke wortel — 1 van de vergelijking a2 — 1 beteekent, voldaan. De bekende integralen dezer ver- gelijkingen, te weten: y = ** — » (w — 1) -h » (;/ — 1) (« — 2) (» — 3) -n - 4 y — xn 2(2* — 1) 2 . 4 . (2 ra — \)(2n — 3) (n — m) (n — m — 1) 2(2» — 1) x i n — m — 2 + (n — m)(n — m — 1 )(n — m — 2)(v — m — 3) _i_ v / v v — v xn — ni~ ^ T 2 . 4 . (2 « — 1) (2 m — 3) x2 x* \ 2 (2 n + 2) + 2.4(2« 2) (2 w~+4) ~ * j ’ die, afgezien van een coefficient, respectievelijk den naam van Legendre’s coefficienten, Toegevoegde functien en Bes- selsche functien lste soort, dragen bezitten, zooals men on- middellijk opmerkt, den vorm 2 xn~~,!x, waarin /u — 2. Evenzoo blijkt dat aan de vergelijking d2 v 3 d u + ~ dx2 x dx — 1 \ v y = xn 1 ( 113 ) waarin n een oneven getal voorstelt, voldaan wordt door y = 75 1 + nz — lz {nz — lz)(nz — 32) . 0 A “f- eene uitdrukking van den vorm: JZ /ln—2rxZr, lietgeen niet kan bevreemden, aangezien de voorwaarden « Pl (« x) = Pi (x) (“ «) — Pi (*) (#) = p (#) waarin a — — 1, voldaan zijn. Zooais bekend is beeten de waarden der laatste integraal voor verschillende oneven waarden van n Bessel’sche func- tien van de 2e soort, terwijl de Bessel’sche functien van de 2e soort voor n even worden bepaald uit 1 y = - ' + M2 nz(nz 22) + . X \ X“ X * eene functie die voldoet aan de differentiaalvergelijking : n 2 — 1 ' dz y 3 dy v ( y ) — 2 + " j + clx* x cl x y Hierin zijn de voorwaarden (3) niet geheel vervuld en het is daaraan toe te sckrijven, dat ook hier niet de vorm 2 A„~2r r gevonden wordt. Daar hier echterde voorwaarden « P\ (« *) = P\ (*) «2;j2(« x) = p2 («) ctzp (« #) = a p (x) = — p (x) gelden, mag men besluiten dat indien f(x) voldoet aan 1 x f( — x) zal voldoen aan de vergelijking 1 9 (P) = ~ ~ v ijIktiiL VEKSL, MSÜED. AJD. NATUURK. 2de REERS. DEEL XVIII ( 114 ; zoodat 9[ 2 ] •' waaruit blijkt dat de differentiaalvergelijking voldaan kan worden door eene onevene functie, immers /» ~ f(~x) 2 = V (*) zynde, is: ip(x)= — ip ( — x). Is nu f ( x ) eene functie die volgens positieve en negatieve machten van x kan ontwikkeld worden, dan heeft ip (x) de gedaante - 2 A n—2r ^ r hetgeen overeenstemt met het boven- cc vermelde. Als toepassing van het voorgaande zal bovendien nog aangetoond worden hoe daarmede een bewijs, door schrijver dezes elders gegeven, merkwaardig kan bekort worden. In een onderzoek, betreifende den vorm van zekere diffe- rentialen, wier integralen zuiver algebraische functien zijn *), vindt men bewezen dat aan de vergelijking x (a -f- b xn) — -f- {(1 -f- vi) ( a -f- b xn) -f- (1 -f- p) n b xn\y = c , dx waarin m en n geheele getallen, p een willekeurige breuk en c eene constante beteekenen, niet door een polynomium P van graad i voldaan kan worden tenzij i n (1 -4- p) n -}- 1 -J- tu -j- i 0 en P — ~ -A-rn , r=0 zynde r een geheel positief getal. Dit volgt nu onmiddellyk uit het voorgaande, immers in- *) Versl. en Meded. der Koninkl. Akad. v. Wet. Afd. Natuurk., Dl. XVII. ( 115 ) dien een polynomium van graad i aan de vergelijking kan voldoen, moet na substitutie van dit polynominm de coefii- cient van xi+n nul wezen, derbalve moet en voorts zal, a een oorspronkelijke wortel van otn — 1 zijnde, daar uPl(ccx) —Pi{x) (« ff) + «r — r • ff = 0 . d (« x) pr (of x) = Ar (« x)r' 8* ( 116 ) zoodat Pr (*) = Ar XT Evenzoo volgt uit de tweede der vergelijkingen wanneer Ar en A onbepaalde constanten beteekenen. De vergelijking waarin dus de gestelde voorwaarden vol- daan zijn is : dmy Aj dm~l y Aj dm~2y ,mmmAt __ A_^ (lxn a. dxm l a?1 dxm~~^ xm ^ xm Ten slotte zij nog opgemerkt dat de integralen van de vergelijking : dm v dm — 1 y dm % y ^ + * (*) J^=i + ft <*> 5^=5 + ' ‘ ' ft ( x)y = )] <*>• * • <4> wier coefficienten en tweede lid eene zelfde periode a bezit- ten, zoodat: P\ (* + «)= Pl 0*0 y Pz (* + «) = Pz 0*0 j [ (5) Prn (ar + «) = pm (ar) \ p 0* + «) = P 0*0 i eene dergelijke eigenschap bezitten als die van (2), waarin de voorwaarden (3) vervuld zijn. Ts f(x) een integraal van (41 waarin de voorwaarden (5) vervuld zijn , dan zijn ook f (x -f- <*)■> f ,x -\- 2 a) .. . integra- len dezer vergelijking. Stelt men tocli in (4) x = z — a, dan gaat zij over in : d"‘ y dm — 1 y dm ^y ^ + ft (*-a)~^+ft(*“ + -pm(z-*)y=p(z-a) (l117 ) of, indien de vergelijkingen (5) voldaan zijn, in: dmv dm~l 11 dm~ 2w Hieruit blijkt terstond dat indien y — f{z) een integraal is van (4', aan deze vergelijking ook zal voldoen y — f(z) = f {jc -f- «). Verändert men dus in eenige integraal x in x -j- a dan verkrijgt men weder een integraal ; derlialve zijn ook 2a).. integralen der vergelijking (4). RAPPORT OVER EENE VERHANDELING VAN Dr. MAX WEBER, GETITELD : OVER COALESCENTIA C ALCANEO-N A VICULARIS. (Uitgeb rächt in de Vergadering van 28 April 1882). Bij besluit der Vergadering van de Afdeeling Natuurkunde der Koninklijke Akademie van Wetenscliappen van 25 Maart j.l. werd aan de ondergeteekenden opgedragen rapport uit te brengen over eene verbandeling van den Heer Dr. Max Weber, getiteld: Over coalescentia calcaneo-navicularis. Ter voldoening aan die opdracht hebben zij de eer daaromtrent het volgende mede te deelen. Op eene körte inleiding, waarin de Schrijver wijst op de groote zeldzaambeid der door hem besproken vergroeiing van het hielbeen met het scheepswijze been en op het prac- tiscli belang, dat zij bezit, volgt een nauwkeurige beschrij- ving van twee gevallen dier abnorme verbinding : het eerste aan beide zijden bij een 13jarigen knaap, het tweede aan den rechter voet van een pasgeboren, voldragen kind, om- trent welks linker voet geen nadere kennis verkregen werd. De zeldzaamheid der afwijking blijkt uit het geringe aan- tal gevallen, dat de Schrijver in de literatuur heeft kunnen opsporen en uit het feit dat Gruber haar in 2500 opzettelijk daartoe onderzochte voetwortels slechts eenmaal heeft aan- getroffen. Door vergelijking der hem bekend gewordene gevallen, komt de Heer Weber er toe de vollende vormen der abnorme O ( 119 ) verbinding tusscken calcaneus en os naviculare te onder- scheiden : 1°. door fibreus weefsel, waariu een beentje (geval van Zuckerkakdl) ; 2°. door kraakbeen, waarbij een spieet nog de scbeiding tusscben de synckondrose en den processus anterior calcanei aanduidt (Gruber, 2de geval van Weber) ; 3°. eveneens door kraakbeen, waarbij de sckeiding tus- scken synckondrose en processus anterior calcanei niet meer is waar te nemen (Verneuil (?), lste geval van Weber). Een. geleidelijke overgang tusscken de aangekaalde geval- len is niet te ontkennen en bij voortgaande verbeening der synckondrose zou zick nog een 4de verbindings vorm, name- lijk een synostose tusscken de beide beenderen, kunnen voordoen. Bij bet bespreken van den invloed, dien de coalescentia calcaneo-navicularis op de functie van den voet zal uitoefe- nen, geeft de Sckrijver als zijne meening te kennen dat men, bet kootbeen tegenover den gekeelen overigen voetwortel plaatsende en ket in zekeren zin als een meniscus tusscken voetwortel en onderbeen beschouwende, spreken kan van een talo-tarsaalgewrickt. Deze opvatting wordt gesteund door ket feit dat in ket eerste door den Sckrijver medegedeelde geval, niettegenstaande de vaste verbinding tusscken calca- neus en os naviculare, geen stoornis in de beweging was op te merken. Het besluit wordt dus getrokken dat in ket talo-tarsaalgewrickt de beweging normaal zoodanig plaats keeft alsof de beide beenderen een geheel vormen, namelijk in dien zin dat slechts van een zeer beperkte, afzonderlijke beweging van ket os naviculare op ket koofd van den talus sprake kan zijn. De grootere bewegelijkkeid, als pronatie en supinatie, die zoowel den jeugdigen kindervoet als den apenvoet van den voet van den volwassen mensck ondersckeidt, moet gezockt worden in de articulatio talo-calcanea posterior, getuigen o. a. de cijfers, welke door Miss Ann Elizabeth Clark bij bare metingen verkregen werden. De coalescentia calcaneo-navicu- laris zal koogstens de pronatie en supinatieeen weinig beper- ( 120 ) keil, hetgeen voor het gebruik van den voet van weinig be« lang geacht kan worden. Deze bewegingen zal inen mögen opvatten als een overblijfsel der ruimere bewegelijkheid, welke de voet moet bezeten bebben toen hij nog meer was dan een stennend orgaan, dat bet lichaam sleelits te dragen heeft. Phylogenetisch moet de voet van den mensch zieh ont- wikkeld hebben uit een voet met grootere bewegelijkheid, zooals die aangetroffen wordt bij de anthropomorphe apen, waar hij tevens grijporgaan is, en bij den kindervoet zoo lang deze het gewicht van het lichaam nog niet te dragen heeft. Ten slotte beweert de Schrijver, in strijd met de meening van Holl, dat er geen aanleiding bestaat om de vergroeiing tusschen hielbeen en scheepswijze been onder de aetiolo- gische momenten van pes valgus op te nemen. Na deze mededeeling van den inhoud der aangeboden ver- handeling, die zieh door nauwkeurige beschrijving en bon- digen redeneertrant onderscheidt, aarzelen de ondergetee- kenden niet aan de Afdeeling voor te stellen haar, over- eenkomstig den wensch van den Schrijver, in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen. T. ZaAIJER. W. KOSTER. OVER COALESCENTIA CALCANEO-NAYICULARIS. DOOR Dr MAX WEBER. Abnorme verbindingen der voetwortelbeenderen onderling behooren nog steeds tot de zeldzaamheden ; vooral is de hier bedoelde verbinding van den calcaneus met het naviculare slechts in weinige gevallen waargenomen geworden. Wellicht is reeds hierdoor de beschrijving van twee nieuwe gevallen gerechtvaardigd ; meer nog daardoor, dat de verbin- ding niet van praktisch belang ontbloot is wegens de ver- anderingen, die het gewricht van Chopart hierdoor ondergaat en omdat men in die verbinding een aetiologisch moment voor pes valgus heeft willen zien. De door mij waargenomen gevallen zijn juist in staat over dit laatste vraagstuk een beider licht te verspreiden en tevens de enkele, in de literatuur beschreven, gevallen on- derling in verband te brengen. Aan de bespreking van deze laatsten möge de beschrijving van die abnorme voeten voorafgaan, die door mij onderzocht werden. Het eene der beide gevallen van coalescentia calcaneo- navicularis werd door mij in den winter 1881 op het Ana- tomisch laboratorium te Amsterdam aan beide voeten van een ongeveer 13jarigen overigens goedgevormden knaap ge- vonden. Aan beide voeten was noch van buiten, noch by de praeparatie der spieren, bloedvaten en zenuwen iets abnorms waar te nemen. Eerst bij ontleding van het CHOPART’scbe ( 122 ) gewricht bleek dit in tweeen verdeeld te zijn door eene kraakbeenige massa, die den calcaneus met bet naviculare tot een geheel Yerbond. (Men vergelijke fig. 1.) Het nader onderzoek leerde, dat de calcaneus overigens normaal gevormd is. Eene facies articularis medialis anterior ontbreekt, iets wat meer bet geval is, en bier in verband staat met de ontwikkeling der abnorme verbinding van cal- caneus en naviculare. Deze verbinding wordt door eene strook van byalin kraakbeen tot stand gebracht, die zicb van den bovensten, binnensten rand van den processus anterior cal- canei ontwikkelt, aan haar oorsprong 15 mm breed en 5 mm. dik is en die vervolgens overgaat in de kraakbeenige laag, die niet alleen de beide geledingsvlakten van bet navi- culare, doch ook nog deszelfs overige vlakten voor het groot- ste gedeelte bekleedt, overeenkomstig aan de nog niet vol- tooide verbeening. De proximale, naar boven en achteren ziende vlakte van deze kraakbeenige strook gaat geleidelijk over in de kom- vormige proximale geledingsvlakte van het naviculare, terwijl de distale vlakte van de strook als voortzetting der facies articularis cuboidea calcanei eveneens overgaat in de distale geledingsvlakte van het naviculare. Zoodoende is het navi- culare in zijn geheele hoogte door eene stevige synchondrose onbeweeglijk met den processus anterior calcanei verbonden. De kortste afstand der synchondrose van haar oorsprong aan den processus anterior calcanei tot daar, waar zy aan de beenkern van het naviculare grenst, bedraagt 8 mm. Uit de oneffenlieid van genoemde beenkern op deze plaats mag worden opgemaakt, dat de ossificatie bezig was zieh van hier uit verder in de synchondrose uit te strekken. Zoo komt het, dat de rand van de beenkern van het naviculare puntig uitsteekt in de synchondrose. De talus doet zieh normaal voor. Wat aangaat de distale geledingsvlakte van het naviculare en die van den processus anterior calcanei, zoo werd bij het onderzoek van het ver- sehe voorwerp hieromtrent evenmin als over de proximale geledingsvlakte van het cuboid iets genoteerd. Later was zulks niet meer mogelijk, daar door onachtzaamheid de ge- ( 123 ) ledingsvlakten tengevolge van al te hevige maceratie verwij- derd werden. Zoodoende kan niet met zekerheid worden uit- gemaakt of de proximale geledingsvlakte van liet cuboid enkelvoudig of in twee facetten verdeeld was. Ik meen mij te berinneren, dat het laatste bet geval was en dat de eene : grootere facette met den processus anterior calcanei, de an- dere: kleinere met de kraakbeenstrook articuleerde. Het tweede geval beb ik aan de goedbeid van Prof. Fürbrixger te Amsterdam te danken. Hij vond bet, kör- ten trjd nadat bet bovenvermelde geval door mij was waar- genomen, aan den rechter voet van een pasgeboren, voldra- gen kind. Ook bier was van buiten niets afwijkends aan den voet waar te nemen. De calcaneus is normaal gevormd. Zijne facies articularis medialis is zeer duidelijk kegelvormig. De facies articularis cuboidea calcanei is ovaal, tibio-fibulaarwaarts een weinig uitgehold. Naar boven en binnen zet zicb de processus door middel van eene overbangende kraakbeenige strook voort in het naviculare. Deze strook is 7,5 mm. hoog, 4 mm. dik en aan haar distaal vlak van eene geledingsvlakte voorzien, waarmede eene supernumeraire proximale, mediaal gelegene geledingsvlakte van bet cuboid articuleert. De geledingsvlakte van den processus anterior calcanei en die van de kraak- beenige strook zijn plantaarwaarts tot in de balve hoogte van den processus anterior calcanei door eene ondiepe spieet oppervlakkig van elkander gescbeiden. Door die kraakbeenige brug is dus de calcaneus onbe- weeglijk verbonden met het naviculare, er bestaat eene echte syncbondrose. Bescbouwt men den voetwortel van boven, dan ziet men, dat de gebeele dorsale vlakte van den processus anterior calcanei zieh onafgebroken voortzet in die syncbondrose en door middel hiervan in bet naviculare. Eene facies articula- ris medialis anterior bestaat niet als zelfstandige geledings- vlakte, zij is betrokken in die van de syncbondrose en bet naviculare. De sulcus interarticularis accessorius ligt zoo- doende tusscheu de facies articularis medialis posterior en ( 124 ) den lateralen rand van de vergroote proximale geledings- vlakte van het naviculare. De eenige afwijking — als ket eene afwijking verdient ge- noemd te worden — die aan den overigens normalen talus is waar te nemen, is die, dat de geledingsvlakte voor de articulatie met de facies articularis medialis calcanei naar achteren puntig uitloopt en een weinig langer is dan ge- woonlijk. Dat liet cuboid aan zijn proximaal vlak huiten de gewone geledingsvlakte voor den processus anterior calcanei nog eene tweede kleinere, mediaal gelegene heeft voor de ge- wrichtsverbinding met de synchondrose, werd reeds opgemerkt. Beide vereenigen zieh plantaarwaarts onder eenen scherpen hoek, meer naar den rüg van den voet zijn zij door eene derde kleine driehoekige facette van elkander gescheiden. De genoemde kleinere geledingsvlakte is nu niet identisch met die geledingsvlakte, die volgens Gruber *) in de helft van alle voeten aan het mediale vlak van het cuboid sre- vonden wordt en met het naviculare articuleert. In ons ge- val ligt zij anders, en is zij in hare geheele breedte in ver- binding met de synchondrose. In zoo verre deze echter niet te begrenzen is tegenover het naviculare, vormt de bedoelde geledingsvlakte eenen overgang tot degene, die wij in de helft der gevallen aan normale voeten waarnemen. Omtrent de verkouding van den linker voet van het kind ben ik niets te weten gekomen. Na beschrijving der beide door mij waargenomen gevallen möge in kort vermeld worden wat in de literatuur bekend is van eene dergelijke verbinding van calcaneus en naviculare. W. Gruber f ) vond aan beide voeten van eenen 12 — 13 jarigen knaap in plaats van het Ligamentum calcaneo- naviculare interosseum eene kyalin-kraakbeenige, gedeeltelijk reeds verbeende synchondrose, waardoor calcaneus en naviculare ’) W. Gruber, Men. de V Acad. de St. Petersbourg. Sehe 7. T. XVII. p. 9. f ) W. Gruber, Beobachtungen aus d. memchl. u. vergl. Anatomie, Heft i, Berlin 1879. ( 125 ) onbeweeglijk verbonden waren. Volgens de geheele besclirij- ving keeft zij veel overeenkomst met de door ons vermelde synchondrose van de voeten van den knaap van nagenoeg denzelfden leeftijd als in het geval van Gruber. Zij onder- scheidt er zieh echter van door de aanwezigheid eener be- trekkelijk diepe sleuf, waardoor zij duidelijk afgesekeiden is van den processus anterior calcanei. Eene dergelijke sleuf bestond aan onzen jongensvoet niet, werd echter van den kindervoet vermeld, Hoe zeldzaam de hier besproken verbinding is blijkt wel het duidelijkst uit de opgave van Gruber, volgens welke hij opzettelijk niet minder dan 2500 tarsi onderzoeken moest om zijn geval aan te treffen. Volgens Gruber is door Verneuil *) aan beide voeten van een voldragen kind de gelijke verbinding gevonden ge- worden. Calcaneus en naviculare vormden een samenhan- gende massa met twee duidelijk van elkander gescheiden verbeeningspunten, een voor elk been. Er zijn wel nog meer gevallen van aangeboren verbin- ding van calcaneus en naviculare beschreven, zij waren ech- ter allen van meerdere of mindere misvorming der naburige beenderen vergezeld. Om die reden behooren zij in het gebied der pathologische anatomie, terwijl wij het hier met eene varieteit van den tarsus te doen hebben, die, zooals wij later zullen zien, zonder merkbaren invloed op de functie van den voet is — teil minste deze niet essentieel verändert. Onder de rubriek van misvormingen moet ook het door Holl f) beschreven geval worden gerekend, waar eene synosto- tische verbinding van calcaneus en naviculare in dier voege bestond, dat de superficies cuneiformis van het naviculare en de superficies cuboidea calcanei eene groote geledings- vlakte vormden. Daar naast had echter eene liggingsver- andering van talus en naviculare plaats gegrepen verbonden met consecutive verandering der geledingsvlakten der be- ') Medegedeeld door A. Robekt : Des vices congenitaux de confor- matioii des articulations. These, Paris 1851. f ) Holl, Arch. f. Klinische Chirurgie , 1 880. ( 126 ) trokken beenderen. Op de gevolgtrekkingeu, die Holl uit deze anomalie maakt, zullen wij later nog eens moeten terugkomen. Belangrijker is eene door Zuckerkandl *) waargenomen verbinding van calcaneus en naviculare door strak aangehaald fibreus weefsel, waarbij het gewrichtskraakbeen der distale vlakte van het naviculare zonder verschil van niveau gelei- delijk overging in het kraakbeen der superficies cuboidea van den processus anterior. Zoodoende vormden naviculare en calcaneus sarnen genomen eene vlakte voor de gewrichtsver- binding met het cuboid en de drie cuneiformia. In het strak aangehaalde coaleerende bindweefsel vond Zuckerkandl een klein beentje tusschengevoegd. Vergelijkt men de verschillende aangehaalde gevallen onder- ling, dan verkrijgt men, uitgaande van de normale ligameu- teuse verbinding van calcaneus en naviculare, de volgende reeks van trapsgewijze verandering van die verbinding. 1. In plaats van door het ligamentum calcaneo- naviculare interosseum verbonden te zijn, zijn beide beenderen door fibreus weefsel zoo nauw aan elkander gehecht, dat hun beide distale gewriclitsvlakten zieh als een vlak voordoen. Er heeft zieh in dat verbindende weefsel een beentje ont- wikkeld (geval van Zuckerkandl). 2. De verbinding tusschen de beide beenderen is geheel kraakbeenig geworden; er is echter nog eene scheiding tus- schen de synchondrose en den processus anterior calcanei in den vorm van eene spieet waarneembaar (geval van Gruber en de door ons beschreven neonatusvoet). 3. Van die scheiding is niets meer te bespeuren. De synchondrose ontwikkelt zieh zonder grens uit den proces- sus anterior calcanei en gaat gelijdelijk over in de distale en proximale gewrichtsvlakte van het naviculare (geval van Verneuil (?) en de beide door ons onderzochte voeten van den knaap). Een geleidelijke overgang der vier aangehaalde gevallen ') Zuckerkandl, Wiener medicinische Jahrbücher , 1880. ( 127 ) is niet te ontkennen. Houclt men nu verder in het oog dat zij alleen aan onvolwassen individuen toebehooren en dat aan de andere zijde bet begin eener verbeening der synchon- drose vooral door Gruber, doch ook in ons geval, waarge- nomen werd, dan kan men zieh gemakkelijk voorstellen dat in verband met het verbeeningsproces der voetwortelbeende- ren ook de synchondrose verbeenen zal. Als vierden toestand der verbinding tusschen calcaneus en naviculare zouden wij dan in plaats eener synchondrose eene synostose aantrefien. Alvorens de vraag te beantwoorden in hoeverre de ab- norme verbinding van calcaneus en naviculare van invloed zal zijn op de functie van den voet, met name van het tweede voetgewricht, moet vooraf die functie worden vastgesteld. Het tweede voetcrewricht wordt samencresteld uit 1 : de ö O articulatio talo-calcanea posterior, 2 : art. talo-calcanea ante- rior, 3 : art. talo-navicularis. Onder de verschillende opvattingen van de wijze van be- weging in dezen complex van gewrichten heeft voorzeker die het meest voor, volgens welke het primum movens in de articulatio talo-calcanea post, gelegen is. Uit de onder- zoekingen en nauwkeurige metingen van Ajvn Clark *) is gebleken, dat dit gewricht een kegelgewricht is, waarin de beweging geschiedt om eene as, die van het achterste einde van het sustentaculum tali schuins naar buiten en achteren gaat. Het voorste talo-calcaneaal gewricht speelt hierbij eene meer passieve rol, terwijl in de articulatio talo-navicu- laris de schuinsche draaing om de schuins loopejjde as van de articulatio talo-calcanea posterior in eene meer overlang- sche rotatie van den voet veranderd wordt. Houdt men verder in het oog dat eene geisoleerde bewe- ging van het naviculare op het hoofd van den talus, zonder dat zieh gelijktijdig de calcaneus mede beweegt, slechts in geringe mate bestaat, dan mögen niet alleen uit een anato- misch, doch ook uit een physiologisch oogpunt die deelen, waarmede het hoofd van den talus articuleert als eene ge- ') Ahn Elizabeth Clark : The ankle joint of man. A graduation thesia. Berne 1877. ( 128 ) wrichtskom vormende worden beschouwd. Het zijn het na- viculare en het sustentaculum tali, die het beenige gedeelte dier kom vormen, terwijl de driehoekige spieet, die tusschen beiden aan de voetzool open blijft, door het ligamentum calcaneo-naviculare plantare gesloten wordt. De vaste verbinding tusschen de cuneiformia en het naviculare aan de eene zijde en de cuneiformia en het cuboi- deum aan de andere zijde in aanmerking nemende, kan de talus tegenover den geheelen overigen voetwortel geplaatst worden. Zoodoende kan men hem in zekeren zin als een meniscus tusschen voetwortel en onderbeen beschouwen en kan men van eene articulatio talo-tarsalis spreken. Mijns inziens krijgt deze opvatting van de gewrichtsver- binding aan den voet eenigen steun door de gevallen van coalescentia calcaneo-navicularis. Hier toch kan geen sprake meer zijn van eene afzonderlijke beweging van bet naviculare op het caput tali. Dit laatste draait hier inderdaad in een samenhangenden, uit vaste deelen bestaanden ring, die door het ligamentum calcaeo-naviculare plantare tot eene ge- wrichtskom gesloten wordt. Uit het feit, dat niettegenstaande de onbewegelijke ver- binding van calcaneus en naviculare bij den 13jarigen knaap, aan den voet geen stoornis in de beweging op te merken was en evenmin de spieren iets afwijkends vertoonden, mag wel de conclusie worden getrokken, dat ook in het normale talo-tarsaalgewricht de beweging over het algemeen zoo ge- schiedt als waren calcaneus en naviculare een geheel *). Beide beenderen zijn dan ook op bijzonder stevige wijze door de bandhechting der drie ligamenta calcaneo-navicularia ver- bonden. De opvatting dat slechts van eene zeer beperkte afzon- derlijke beweging van het naviculare op het hoofd van den talus sprake kan zijn, verheugt zieh nog niet in de alge- meene toestemming. Door Hütek, en Henke is zij het eerst geformuleerd tegenover de opvatting, dat de pronatorische *) Ook W. Gruber, de nauwkeurige waamemer, vermeldt uiets waar- uit eenige stoornis in de beweging van den voet zou kunnen blijkcn. ( 129 ) en supinatorische beweging in het gewricht van Chopart gescbiedde door beweging van den distalen voetwortel te- genover talus en calcaneus. Dat deze beide bewegingen nu, verbonden respectivelijk met abductie en adductie, in de ar- ticnlatio talo-calcanea posterior plaats hebben, blijkt uit de volgende feiten. De grootte der excursie orn de draaiingsas van den talus in de achterste talus-geleding is — zooals bekend — bij het kind belangrijker dan bij den volwassen mensch. Uit de onderzoekingen van Anis: Clark *) is gebleken, dat deze bij het kind gemiddeld 34,3, in het volwassen gewricht slechts 13,8 graden van een boog bedraagt. Volgens dezelfde schrijf- ster is de geheele grootte van pro- en supinatie bij het kind gemiddeld 36°, bij den volwassen mensch 18°, 9. Eerst als de kindervoet het gewicht van het lichaam te dragen heeft, komt, juist tengevolge van deze drukking hierin eene verandering. Anatomisch berust het verschil in bewegelijkheid in den voet van het kind, dat nog niet loopt, en van den volwassen mensch daarop, dat bij het kind de lengte-as van den talus eenen grooteren hoek vormt met de sagittale as van het lichaam. Met andere woorden : het hoofd van den talus is meer naar binnen toegekeerd. Daardoor is de hoek, die de draaiingsas van den talus met deszelfs lengte-as vormt, klei- ner, de draaiing moet daarom ruimer zijn. Uit de onderzoekingen van Aeby f) is vervolgens geble- ken, dat voor den apenvoet hetzelfde geldt als voor den kindervoet. Ook bij dezen is de ligging van den talus daar- door gekenmerkt, dat zijn hoofd evenals bij het kind meer naar binnen toe ziet. Uit eene instructieve tabel, die Aeby over de verschillende hierbij van belang zijnde assen van den voet van den volwassene, van het kind en van verschillende apen geeft, volgt de groote overeenkomst der beide laatsten *) Ann E. Clark, The ankle joint of man. A graduation thesis. Benie 1877. t) Aeby, Beitrage z. Osteologie des Gorilla. Morpholog Jahrbuch. Bd. 4. TESSL. EN HEBEL. ALL. NATCLEK. 2 25 y> 2 V. 0. » (X » h « 2> 30 » 2 V. b. » sin X » cos X » 32 form. (18) sitfi a! » sin 2 £ «' > 32 » (20) sin a ' cos a' su< ^ a' cos ^ B IJ D E A G E TOT DE KENNIS YAN NORMAAL CYAANZUUR, DOOR E. M U L D E R. DERDE GEDEELl’E *). Iu het Tweede Gedeelte f) dezer Bijdrage werden proeven medegedeeld, waarbij aanwezigheid van water zooveel mogelijk was tegengegaan in de reactie van broomcyaan en natrium- aethylaat; het eerstvolgende strekt, den invloed van water op deze reactie eenigerniate te leeren kennen. Reeds vroeger werd gezegd dat het rnwe product, geraaakt met alkohol A, geen waarneembaar verschil opleverde met dat van alkohol B. Bij de volgende bereidingen werd uitgegaan van alkohol A, en achtereenvolgens een andere lioeveelheid water toegevoegd. Aangenomen, dat natrium-aethylaat door water aldus wordt ontleed : C2H5 0. Na + Ha0 = C2H5.OH + NaOH , zouden 23 gew.-d. natrium eischen 18 gew.-d. water ter ontleding van C2H50. Na in C2H5.OH en NaOH, en der- *) Bijdrage Eerste Gedeelte (verkort : B. I), zic Verslagen en Mcdedee- lingen, 2Je Recks, Deel XVI, p. 280 (1SS0); Tweede Gedeelte (verkort: B. II), 1. c., Deel XVII, p. 162 (1881); zie verder: Berichte der Deutschen Chem. Gesell sch., Jahr. XV, S. 69 (18S2). f) B. II, p. 165. VEESL. EN MEDED. APD, NATUTTEK. 9de BF.EKS. DEEL XVIII. 10 ( 138 ) halve 3,8 gr. natrium (veelal bi) iedere proef genoinen) aan water 2,9 gr. belioeven. Men is liierbij uitgegaan van de veronderstelling, dat alkohol A absolnut is, maar de sterkte komt nagenoeg overeen met 99,5 p.c., en 58 gr. alkohol A (genoinen op 3,8 gr. natrium) houden dus ongeveer 0,29 gr. water in, in staat 1 1Ö gedeelte te ontleden van het natrium aetkylaat. Als eerste proef werd 1,4 gr. water gedaan bij de oplos- sing van 3,8 gr. natrium in het mengsei van 58 gr. alkohol en 116 gr. aether, vervolgens broomcyaan (in aetherische oplossing) bijgevoegd, en overigens te werk gegaan als bij een o-ewone bereiding *). Na filtreeren en overhalen van aether en alkohol op een waterbad, bleef een vloeibaar product te- rug, dat zieh niet merkbaar onderscheidde van dat op ge- wone wijze verkregen. We moeten hier evenwel vermelden, dat het water, gevoegd bij de oplossing van het natrium (in het mengsei van alkohol en aether) een vloeibaar lichaam deed afzetten, zonder twijfel natrium-aethylaat of natrium- hydroxyde verbonden met water. Om die reden werd een kleine wijziging aangebraclit en bij een volgende proef eerst het water gedaan bij den alkohol, daarna vermengd met den aether en vervolgens het natrium toegevoegd; de uitkomst scheen dezelfde te zijn. De laatste proef werd herhaald met 2 X 1,45 = 2,9 gr. water (op 3,8 gr. natrium), en derhalve zou al het natrium-aethylaat kunnen ontleed worden. We- derom werd als eindproduct een vloeistof erlangd, die er uitzag als naar gewoonte. In het voorbijgaan mögen we rne- dedeelen, dat dit laatste ruwe product in een gesloten buisje (onder een exsiccator) werd bewaard gedurende een half jaar ; na praecipitatie met water, zette zieh betrekkelijk zeer spoe- dig een krystallijne massa af. Het vloeibare (water en wat daarin was opgelost) werd afgeschonken ; men liet de vaste massa nog eenigen tijd staan met een nieuwe hoeveelheid wa- ter, vervolgens werden de krystallen gedaan tusschen filtreer- papier ; daarna opgelost in alkohol, water bijgedaan, en aldus *) B. n, p. 163, 165. ( 139 ) na staan onder een exsiccator schoone krystallen verkregen van normaal cyanuurzuur aethyl. Het voorgaande werd me- degedeeld, daar men liier een afwijking schijnt te hebben van den regel, in zooverre als bet ruwe product op gemelde wijze, alsmede den gewonen weg volgende, erlangd, na toe- voeging van water een vloeibaar licbaam geeft, dat vele weken vereisckt, alvorens bet genoegzaam vast is geworden ; bi) staan met water is ongeveer dezelfde tijd noodig om vast te worden, terwijl een läge temperatuur tot bet afzetten van normaal cyanuurzuur aethyl zeer gescbikt is. Maar keeren we terug tot de hoofdzaak. Niettegenstaande de aanwezigbeid eener boeveelbeid water voldoende ter ontleding van al het natriumaethi/laat : C2 H5 . 0 Na in Co H5 . 0 H en Na 0 H, scbijnt de reactie tocli nagenoeg zoo te verloopen, als wäre er geen water voorhanden. Het was reeds bekend, zooals men zicb zal herinneren, dat Na OH (of KOH) in alkoholische op- lossing soms overeenkomstige reacties doet ontstaan als C3H5O.Na (of C2H5.OK) zou doen. Daar de vorming van N C . 0 C2 H5 en bet daarvan afgeleide: 3 (N C . 0 C2 H5) niet wel anders kan geschieden dan met C2H5.ONa, moet wor- den aangekomen. dat de volgende ontleding onder gemelde omstandigbeden waarschijnlijk niet plaats heeft: C2H5 . 0 Na + H20 = C2H5.OH + NaOH, of anders gezegd, dat C2 H5 . 0 Na bij aanwezigbeid van be- trekkelijk veel water zeer wel kan blijven bestaan. Opmerkingswaardig is, dat bij een gewone bereiding en toevoeging van eenig water, betrekkelijk weinig uretbaan scbijnt te ontstaan, en de omstandighelen tocb tot de vor- ming daarvan günstig zijn: 1. C2H5.ONa 4- H20 = C2H5.0H + NaOH 2. NaOH + BrCN = NC.OH + BrNa 3. NC.OH = OC .NH 4. OC.NH + C2H5.OH = NH2.CO.OC2H5. Tot nog toe werd niet nagegaan, of Na OH tot een over- 10* ( 140 ) eenkomstig resultaat leidt *), wel werd uitbreiding gegeven van het vroegere en hoeveellieden water toegevoegd van 2,9 X 2 = 5,8 gr , 2,9 v 3 = 8,7 en zelfs van 2,9 X 1 = 11,6 gr., als altijd op 8,8 gr. natrium. Aangezien evenwel door den aether (ook der oplossing van broomcyaan) wat aan een vloeibare natriumverbinding zon kunnen uitgescheiden wor- den en dit inderdaad het geval was bij toevoeging van de gewone hoeveelheid aether aan de oplossing van natrium in den alkohol na bijvoeging van het water, zoo werd de vol- gende afdoende proef genomen. Bij 116 gr. alkohol A wer- den gedaan 30 gr water, van dit mengsel genomen 40 gr. en daarin opgelost 3,8 gr. natrium. Hierbij nu liet men uit een bnrette langzaam vloeien (onder afkoeling) 19 gr. broom- cyaan in 30 gr. alkohol, en eerst daarna werden 18,6 gr. aether toegevoegd, gefiltreerd en het filtraat als altijd op een waterbad zooveel mogelijk bevrijd van alkohol en aether. Het verkregen product was weder vloeibaar, evenwel ge- kleurd; na zuivering met water werd een vloeibaar licbaam afgezonderd, dat bij staan afzett e normaal cyanuurzuur aethyl. In deze proef bedroeg de hoeveelheid water op C2H5.ONa niet minder dan 5 H2 0. Wijst het optreden van gekleurde stoffen op nevenreacties van een anderen aard als plaats hebben bij afwezigheid van water, de vorming van n. cyanuur- zuur aethyl in dit geval is niet van belang ontbloot. Neemt men in aanmerking, dat C2H3.ONa een stevige verbinding aangaat met ;rC2H60, dan zou het niet zoo vreemd zijn, wanneer C2H3.ONa tegelijk met een zekere hoeveelheid water in alkohol kau blijven bestaan. Het is mijn voornemen niet om dit onderwerp nog nader te vervolgen, en het medegedeelde is dan ook vol- doende om te doen zien, dat de aanwezigheid van eenig water geen noemenswaardigen invloed schijnt uit te oefe- nen op de reactie van broomcyaan en natriumaethylaat, en het zal wel genoegzaam onverscliillig zijn, of men al- kohol neemt van 99,5 p.c. of werkelijk absoluten alkohol; *) Vroeger (zie Eerste Gedeelte p. 5) werd een proef gedaan met K O H, maar onder andere omstandigkeden. ( Hl ) toch werd deze laatste genomen ook bij de later volgende proeven. Alvorens terug te keeren tot bet hoofddoel van ons on- derzoek, namelijk de al of niet vorming van N C . 0 C3 H5 bij inwerking van broomcyaan en natriumaethylaat na te gaan, zullen eenige eigenschappen van normaal cyanuurzuur aetliyl moeten bebandeld worden. De vorming tocb van dit lichaam staat in innig verband met het hoofdvraagstuk, en gescbikte reacties op bet polymerisatie-product zouden niet weinig kunnen bijdragen, ten einde de oplossing mogelijk te maken. Men was zoo gelukkig eenige kenmerkende eigen- scbappen op te sporen. De volgende is al dadelijk zeer ge- scbikt, om een betrekkelijk kleine boeveelheid n. cyanuurzuur aetbyl aan te toonen. Laat men krystallen van n. cyanuurzuur aethyl met water geruimen tijd staan bij gewone tempera- tuur, dan ontstaat er oplossing; ongeveer 0,7 gr. van dit lichaam lost op in 100 C.C. water bij gewone temperatuur na vele dagen bij herbaald schudden. Deze oplossing nu be- zit de opmerkenswaai’dige eigenscliap, dat zij verbit tot na- bij bet smeltpunt (ongeveer 29°) van n. cyanuurzuur aetbyl, een sterke troebeling vertoont *). Dit is in mindere mate of niet het geval met een niet verzadigde oplossing. Bij bekoe- ling verdwijnt de troebeling, en treedt bij verwarming weder te voorschijn ; en dit kan tot in ’t oneindige, om zoo te zeggen, worden herbaald. Of men bij dit verschijnsel te doen heeft met een smelten in oplossing, laat ik voorloopig daar. Wordt n. cyanuurzuur aetbyl met water in een buis boven de vlam verbit, dan wordt de oplossing bij bekoeling eerst troebel en daarna helder. De oplossing vertoont dan dezelfde eigenschap als die gemaakt bij gewone tempei'atuur, nood- wendig verondersteld, dat n. cyanuurzuur aetbyl in genoeg- zame hoeveelheid aanwezig is; in een reageerbuisje gedaan geeft zij door de wärmte der band tevens een troebeling. Het is duidelijk, dat van deze eigenschap van n. cyanuurzuur aetbyl partij kan worden getrokken bij het opsporen van dit lichaam. En wil men weten, of in eenig product der berei- ’) Zie B. II, 167. ( 142 ) ding zeer waarschijnlijk aanwezig is n. cyanuurzuur aehyl, dan kan men dit, 11a wassclien met eenig water, laten staan met water, nog beter liet daarm ede scbudden (sneller gaat men te werk door liet eerst te verwarmen tot liet is gesmol- ten, in geval het product namelijk vast is) en te filtreeren. We zullen later gelegenheid liebben op de toepassing terug te körnen, maar wenschen eerst nog een belangrijke eigen- scbap mede te deelen van n. cyanuurzuur aetbyl, van na- melijk broom te kunnen addeeren. Een genoegzaam verzadigde oplossing van n. cyanuurzuur aethyl geeft met broomwater een gele krystallijne verbinding, die zieh veelal als kleine naalden dadelijk afzet ; soms evenwel is bet neerslag aanvankelijk sebijnbaar amorph, om daama waaraeembaar krystallyn te zijn. De betrekkelijk geringe op- losbaarheid van n. cyanuurzuur aetbyl in aanmerking geno- men, mag dit een gevoelige reactie beeten. Na filtratie en brengen der krystallijne massa tusschen filtreerpapier onder een glazen klok, bleek weldra in merkbare mate broom vrij te körnen, terwijl na staan onder een exsiccator met kalk, een stof terugblyft, die (als n. cyanuurzuur aetbyl) gemak- kelijk smelt op de band, en na staan met water en filtratie een oplossing geeft, die zoowel bij verwarming als tegenover broomwater zieh verboudt als n. cyanuurzuur aetbyl. Som- wijlen behoudt de stof evenwel geruimen tijd een gele tint, maar deze eindigt met te verdwijnen. Bij verbitten in droo- gen staat (tevens in oplossing) van gemeld broomproduct, komt rijkelijk broom vrij ; reeds, als gezegd, bet geval bij gewone temperatuur, zoodat aan een bepaling der samenstel- ling door analyse bezwaarlijk gedacht kan worden. Men mag dus wel aannemen, dat men te maken beeft met een addi- tieproduct, dat zeer labiel is opgebouwd. Van broomwater- stofvorming werd niets waargenomen. In water verdeeld met eenig zilvernitraat, wordt de verbinding ontleed en broom- zilver afgesebeiden. Een additieproduct schijnt tevens te ontstaan bij behan- deling van n. cyanuurzuur aetbyl met broom in overmaat. Wordt in een buis wat gedaan van bet cyanuraat en daarna broom, na een weinig scbudden gefiltreerd door glaswol en ( 143 ) het filtraat geplaatst onder een glazen exsiccator met zwa- velzuur (waarbij eenig broom), dan blijffc na eenigen tijd een oranje-roode verbinding terug, die bij staan onder een exsiccator met kalk broom verliest. Proef I. Een boeveelbeid van 0,5825 gr. n. cyanuurzuur aethyl werd in een soort glazen bakje gedaan met ongeveer 12 gr. broom, en bedekt met een glazen plaatje, onder een glazen exsiccator een dag gelaten, daarna in den exsiccator zwavelzuur met broom gevoegd, en het plaatje afgenomen. Zoodra de massa schijnbaar vast was, ging men over tot het wegen. Na een vermeerdering in gewicht tot minder dan 69 p.c. der verbinding, van n. cyanuurzuur aethyl en broom, werd in den exsiccator kalk geplaatst. Proef II. Werd verricht met 0,343 gr. stof en overigens als vroeger te werk gegaan; alleen was de stof gedaan in een glazen buisje , bij weging te sluiten met glazen stop. Proef III. Werd uitgevoerd als de vorige; alleen was de temperatuur der omgeving liooger en wel ongeveer die van 14°, tenvijl bij de andere proeven de temp. aanvankelijk was 8°. Bij de eerste weging was de massa niet geheel vast. A geeft aan de vermeerdering in gewicht ; B geeft aan het gehalte der verbinding aan broom op 100 gew.-d.; C leert kennen de verschillen in het proc. gehalte : Proef I. A. B. 1,5275 gr. 72,4 sTa een dag. . . . 1,4235 » 70,9 » » » . . . 1,3915 » 70,4 » » » ... 1,3595 » 70,0 » » * » ... 1,3375 » 69,6 » » ... 1,3225 » 69,4 » » » ... 1,3075 » 69,2 7> » » ... 1,295 » 68,9 » zes dagen . . . 1,0425 64,1 3» zestien dagen . 0 7925 » 57,6 2> » » 0,6885 » 54,1 7> veertien » 0,6265 » 51,8 » » » 0,5325 » 47,7 C. 1,5 0,5 0,4 0,4 0,2 0,2 0,3 ( 144 ) Proef II. C. A. B. *. 0,85 gr- 71,2 Na een dag. . 0,8245 » 70,6 » » » . 0,815 » 70,3 » » . 0,806 > 70,1 » 2> » . 0,7995 » 69,9 » » . 0,792 » 69,7 » » . 0,788 » 69,6 5» » » . 0,783 » 69,5 y> » » . 0,778 » 69,4 » » » . 0,771 » 69,2 » » » . 0,765 » 69,0 > acbttien dagen . 0,475 » 58,0 veertien » . . 0,3735 » 52,1 » > » . . 0,305 47,0 Proef in. A. B. 1,4239 gr. 74,7 Na een dag. . 0,9714 » 66,9 » veertien dagen . 0,5514 » 53,4 » » . 0,4724 » 49,5 0,6 0,3 0,2 0,2 0,2 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 C. 7,8 De groote overmaat broom verdampte in deze drie proe- yen in ongeveer vier dagen. De invloed der temperatuur op de snellieid van dissociatie is zeer dnidelijk *). Zooais bekend is tot nog toe niet genoegzaam nitgemaakt, welke der twee volgende formules (A en B) toekonit aan normaal cyanuurznur en welke aan isocyanuurzuur, waarop nog onlangs, onder anderen door Beilstein f) werdgewezen: A. B. N=C— OH HN— CO II II HO-C N OC NH II II II N— C— OH HN— CO. *) Zie hierover later B. IV. f) Eandb. der org. Chem. v. Beiestein. S. 693. ( 145 ) Hetzelfcle geldt noodwendig tevens van tal van verbindin- gen biertoe direct terug te brengen, als melaxnine *), amme- line -j-) enz,, alsmede van vele Substituten (trimetbylamine enz,). Gemelde eigenscbap van n. cyanuurzuur aetbyl maakt bet, in verband vooral met betgeen later volgt, zeer waar- scbijnlijk, dat aan normaal cyanuurzuur is toe te kennen formule A, en dus formule B aan isocyanuurzuur. Bescbouwt men de verbinding van n. cyanuurzuur aetbyl met broom niet als een moleculaire, dat zij tocb ook zoo goed als zeker niet is, maar als een additie-product en wel met 6 Br (over- eenkomende met 69,2 p.c. broom), dan is de daar aan te geven vorm: BrN— CBr — OC2H5 I I C2H50— BrC NBr I I BrN — CBr— OC2H5. Het zou wel overbodig wezen te wijzen op de groote over- eenkomst in dat geval met benzol, dat eveneens 6 Br zou kunnen addeeren, echter niet zonder aanvoer van wat energy (in den vorm van liebt of wärmte). Bi] onderzoek bleek, dat isocyanuurzuur aetbyl (gemaakt door omzetting van normaal cyanuurzuur aethyl) de eigen- scbap niet bezit broom te addeeren, en evenmin bet poly- merisatieproduct gevormd bij staan van methyl isocyanaat (OC.NCH3). welk lichaam niet is te verwarren met iso- cyanuurzuur methyl. Het i«ocyanuurzuur (zoogenaamd: ge- woon cyanuurzuur) addeert evenmin broom. Een en ander is genoegzaam in overeenstemming met de verhouding van normaal cyanuurzuur (aetbyl) en broom, en deze met de structuurformule hieraan toe te kennen naar de syntbese, die leidt tot de formule N=C — OC2H5 voor aethyl-nor- maalcyanaat, waarvan normaal cyanuurzuur aetbyl wordt af- geleid. Hierbij is duidelijk bet streven naar een meer eenvou- ") Beilstein, l. c. S. 714. f) Beilstein, 1. c. S. 716. ( 146 ) dige binding, zooals de dubbel-binding veelal neiging bezit over te gaan in een enkelbinding. Zoo gaat b. v. methyliso- cyanaat : 0 C = N C2 H5 gemakkelijk over in isocyanuurzuur methyl (zie vroeger isocyanuurzuur) en ?iormaai-cyanuurzuur aetliyl kan worden omgezet in isocyanuurzuur aetbyl. In broom schijnt men een zeer geschikt reagens te hebben ter onderscheiding van gemelde cyanuurzuren , namelijk iso- en normaalcyanuurzuur en directe afgeleiden. Yan eenig neven- product in kleine boeveelheid erlangd, wensckte ik te weten, of bet een afgeleide was van normaalcyanuurzuur, en rea- geerde op de waterige oplossing met broomwater; er ontstond een neerslag en reeds daardoor werd waarscbijnlijk, dat bet inderdaad een zoodanig afgeleide zou wezen, dat dan ook in overeenstemming bleek te zijn met andere feiten (zie later). Wil men weten, of gewoon melamine is isomelamine (tricar- bodiimid) of normaal melamine (triamidocyanuur, beter ge- noemd: normaalcyanuurzuurtriamid), dan beeft men slecbts te reageeren met broom. Er is wel niet aan te twijfelen of bet zal zijn isomelamine. Tot mijn leedwezen bezat ik geen melamine meer (gemaakt door melam), en kan dus slecbts wijzen op bet verscbil in structuur: isomelamine : HN— C=NH I I HN=C NH I I HN— C=NH normaalmelamine : N=C-NHa I I H2N-C n II II N— C— NH2. Al mag men niet besluiten van cyanuurzuren tot oficyaan- zuren, wagen we bet tocb als waarscbijnlijk uit te spreken, dat normaaldicyaanzuur (onbekend) broom zal kunnen addee- ren, en dit niet bet geval zal zijn met isodicyaanzuur (on- bekend) : normaaldicyaanzuur : N=C— OH isodicyaauzuur : OC-NH I II HO— C— N HN— CO. Ten einde te weten, of zoogenaamd dicyaandiamid is nor- ( 147 ) maa/dicyaandiamid (beter normaaldicyaanzuurdiamid) of iso- dicyaandiamid (deze benaming is niet gelulfkig ; beter is die van dicarbodiimid), werd gereageerd op de waterige oplos- sing met broomwater. Geen additie trad in, en dit pleit dus voor de formule te geven aan isodicy aandia m id (dicarbodiimid), welke ik reeds voor vele jaren aan het lichaam gaf *j : normaaldicyaandiamid : wodicyaandiamid : N=C— NH2 HN=C— NH I II II H3N— C-N HN — C=NH, Van isodicyaanzuur zouden wellicht tevens bekendzijn: f) OC — NCgH5 CöH5N-CO en OC— NH I I HN— C=NH. Mag men van cyanuuxzuur evenmin besluiten tot cyaan- zuur, zoo is toch al zeer waarschijnlijk, dat «oraiaa/cyaan- zuur broom zal kunnen addeeren, niet aldus: isoeyaanzuur: normaalcyaanzuur : isocyaanzuur : N=C— OH OC=NH. En hetzelfde zal gelden van de esters en andere afge- leiden, zoo van dusgenaamd cyanamid, dat de eigenschap niet bezit broom te addeeren, en ook daardoor is te beschou- wen als te zijn een afgeleide van isocyaanzuur: normaal cyanamid: isocyanamid (carbodiimid) : N=C — NH2 HN=C=NH. Een eenvoudige reactie in een reageerbuisje te volbrengen, kan aldus beslissen met meer of minder waarschijnlijkheid over de structuur van zeer vele verbindingen. Voegt men bij een waterige oplossing van «or/naafcyanuur- zuur aethyl een waterige oplossing van iodiurn, dan schijnt ’) Ber. d. Deutsch. Chem. Gesellsch., 6, 657 j zic Nencki, Ber. 9, 248, 2064 f) Zie Bellstein 1. c. 714, 910. ( 148 ) geen additie-product te ontstaan ; evenmin bij doorvoeren van cyaan. Wordt in het laatste geval broomwater bijgedaan, dan ontstaat broomcyaan, maar er wordt niets afgezet ; ook broom- cyaan in waterige oplossing gaf met die van n. cyanuurzuur aetliyl naar ’t sclieen geen additie-product. Chloor geleid door een waterige oplossing van n. cyanuurzuur aetkyl wordt schijnbaar niet opgenomen, en zoodra is broomwater bijge- daan, of er vertoonen zieh naaldjes. Wordt de oplossing na doorvoeren van chloor geplaatst onder een exsiccator, dan zetten zieh krystallen af, die zieh wat anders scliijnen te verhouden als die van n. cyanuurzuur aethyl, dat later na- der zal worden nagegaan. Yooralsnog was slechts het doel, geschikte reactien te vinden op n. cyanuurzuur aethyl, die zouden kunnen gebruikt worden ter quantitatieve bepaling dezer verbinding in het dusgenoemde lichaam van Cloez. Tot nog toe was niet bekend of normaal cyanuurzure esters in gasvorm kunnen optreden. De onderzoekingen van Hof- mann maakten het alleen zeer waarschijnlijk, dat dit bij ge- wonen luchtdruk het geval niet is, maar daarbij een overgang plaats lieeft in isocyanuurzure esters. Als eerste proef werd n. cyanuurzuur aethyl verhit in een zandbad bij langzaam stijgende temperatuur tot nabij 250°, bij welke temperatuur het betrekkelijk langen tijd werd gehouden. Hierbij ging niets over, slechts was in het bovenste gedeelte van het kolfje, waarin de stof werd verhit, wat van een vloeibaar lichaam afgezet. Bij bekoeling werd de hoofdinhoud, aan- vankelijk vloeibaar, vast, terwijl de massa een weinig ge- kleurd was; het vastworden geschiedde bij een temperatuur verre boven 29°. Bij uitkoken met water, werden dan ook na filtratie prismatische krystallen afgezet met een smeltpunt nabij 95°, dus had er zonder twijfel een omzetting plaats gehad in isocyanuurzuur aethyl. Bij een tweede proef werd n. cyanuurzuur aethyl verhit in een oliebad bij verschillende temperaturen, en hierbij eeni- gen tijd gehouden, zoo bij 150°, 200°, 210° — 220° en ten slotte tot 255° (maar bij deze laatste temperatuur niet ge- houden). Het n. cyanuurzuur aethyl was hierbij bevat in een glazen buisje, zooals dit voor een smeltpuntbepaling wordt ( 149 ) gebruikt. Alleen bij verhitting tot 255° was de stof een weinig veranderd, dat daaruit bleek, wijl de inhoud niet vast werd zelfs na dagen, terwijl dit bij de andere temperatnren, na een dag te hebben gestaan, wel bet geval was; hierbij moet worden gevoegd, dat n. cyanuurzuur aetbyl verbit tot het is gesmolten in den regel ongeveer een lialven dag; be- hoeft om over te gaan in den vasten Staat. Uit een en ander volgt als waarsehijnlijk, dat de omzetting in isocyanuur- zuur aetbyl schijnt gepaard te gaan met de vorming van nevenproducten. Verbit in een lucbtverdunde ruimte onder een druk van 40 — 50ram. ging n. cyanuurzuur aetbyl goed over bij onge- veer 235°. Hieruit volgt derbalve, dat dit lichaam bij een betrekkelijk hooge temperatuur als gas kan bestaan. Later zal men trachten het s.g. in gasvorm te bepa'len, dat over- een moet stemmen met dat van fsocyanuurzuur aetbyl. Tn ’t voorbijgaan mögen we met een enkel woord wijzen op nog onbekende soorten van isomeren, die wellicbt kunnen bestaan. Het laat zieh denken, dat onder sommige omstan- digheden ketens in elkander zijn gewerkt. De cellu lose- wand der cel is wellicbt opgebouwd uit open ketens van Cellulose, die door elkander zijn geslingerd. De eiwitstoffen bestaan niet onwaarschijnlijk uit ketens (meerendeeis open, ten deele ook gesloten, waai’toe meer bepaald een of meer aromatische ketens), (als altijd naar bepaalde wetten) in elkander ge- werkt; maar zou de band liier een meer chemische kunnen wezen. Bij polymeriseeren nu b. v. van N=C — OC2H5 tot een keten met zes scliakels, zou het mogelijk zijn, dat b. v. twee dergelijke ketens in elkander grepen bij de vorming ; een soort isomerie, waaraan de naam van cyclc-isomerie zou kun- nen gegeven worden. Neemt men aan, dat de atomen, welke de schakels vonnen der keten, zoo goed als in een cirkel aaneengesloten zijn, dan is echter de kans tot een bestaan van dusdanige isomerie met ketens van niet meer dan zes schakels (benzol, cyanuurzuur enz.) lioogst onwaarschijnlijk door gebrek aan de noodige ruimte in den ring. Samenstel- ling en s.g. in gasvorm zijn, onder anderen, middelen, ten einde dezen toestand te leeren kennen, waarop we slechts ( 150 ) even de aandacht wenschten te vestigen. Keeren we ander- maal terug tot n. cyanuurzuur aetliyl. In verband met het vroeger medegedeelde aangaande de O O O wijze van krystalliseeren van n. cyanuurznur aetbyl uit een alkoholisch waterige oplossing, diene, dat het onder günstige omstandigheden (de temperatuur raoet noch te hoog noch te laag zijn en wel zoo ongeveer 10°) kan optreden in goed gevormde prisma’s, die den ylans beliouden bij krystallisatie uit de oplossing in alkohol met water. Laat men een ver- zadigde oplossing in water van n. cyanuurzuur aethyl staan brj lagere temperatuur, dan zetten zieh eveneens goed ge- vormde krystallen af, die echter verweeren *) en dan ook bij nader onderzoek bleken krystalwater te bevatten. Deze kry- stallisatie gescliiedt het best nabij 0° bij rüstig staan, in welk geval ontstaan lange fijne naalden. Yan deze werd, in een niet verwarmd vertrek, gebracht op filtreerpapier, nu en dan ververscht, tot geen vocht meer schijnbaar werd af- gegeven. Een hoeveelheid van 1,1613 gr. stof verloor na staan onder een exsiccator aan gewicht: 0,571 gr., dat op 100 gew.-d. der verbinding overeenkomt met een gehalte aan water van: gevonden: 3 (NC. OC2H5)-f- 12H20 eischt: 49,1 50,3. Bij deze bepaling moet evenwel worden vermeld, dat, niet- tegenstaande de temp. van het vertrek ongeveer 6° bedroeg, op kleine schaal verweering intrad, en men zieh dus een weinig moest haasten, de krystallen te bevrijden van aan- hangend water (zie later). Deze proef moet in een strengen winter herhaald worden ln ’t voorbijgaan zij opgemerkt, dat, ingeval in de formule van n. cyanuurzuur (aethyl) dub- bel-binding dusgenaamd wordt genomen als enkelbinding en V N beschouwd als N, het mol. niet minder dan 12 vrije affi- niteiten zou bezitten. Opmerkingswaardig is, dat 50 gr. eener verzadigde oplos- ) B. II, 167. ( 151 ) sing van n cyanuurzuur aethyl, die ongeveer bevatte 0,35 — 0,4 gr. dezer stof, bij läge temperatuur verreweg de grootste hoeveellieid deed uitkrystalliseeren, zoodat slecbts in oplos- sing ongeveer 0,08 gr. overbleef (bepaald door verdampen der oplossing, onder een exsiccator, op een seliaaltje). Reeds vroeger *) werd gewezen op het verband tusschen n. cyanuurzunr, b. v. als aethylester, met benzol, pyridine, barbituurzuur enz.. Belangi'ijk is het verband tusschen de vorming van benzol door acetylen en n. cyanuurzuur uit n. cyaanzuur, waarvan de aethylester zal worden genomen. Gaan we daarvan uit, dat benzol en n. cyanuurzuur terug te brengen zijn tot gesloten ketens met 6 schakelen met opeenvolgende enkel- en dubbelbinding, dan ontstaan ge- melde Synthesen, zoo kan men het zieh voorstellen, in drie achtereenvolgende phasen : acetylen CH=CH • CH=CH , n=c-oc0h5 ; n. cyanuurzuur aethyl: q OC H CH=CH N=C — OC0H3. I. - -CH=CH— 1 0C.^5 1 CH=CH — I. — N=C-N=C-ocsh5 CH=CH N=C — OC2H5 II. CH -CH n. N=C-ocäHs II II CH CH- 1 1 c2H5o-c n 1 CH=CH— 1 II N C-OC,H5 ! 1 m. CH— CH HI. N=C — OC0H5 II II CH CH 1 1 CoH30— C N 1 1 CH=CH II II N-C— OCoH5. •) B. II, 170. ( 152 ) Zooais bekend vinden sommige scbeikundigen gemelde ben- zolformule, veelal teruggegeven in een zeshoek: CH CH niet vrij van bedenking, en wel vooral, omdat tengevolge van enkel- en dubbelbinding, bij verplaatsing der atomen waterstof van 1,2 een lichaam zou moeten ontstaan, iso- meer met dat gemaakt door verplaatsing der atomen wa- terstof van 1,6. Daarbij komt, dat benzol niet gemakkelijk cliloor en broom addeert, en wat erger is, cliloorwaterstof en analogen niet addeert, noch naar ’t schijnt waterstof. In de eerste plaats mag niet worden voorbijgezien, dat een zeshoek willekeurig is gekozen, tenzij men zieh voorstelt, dat de zwaartepnnten der koolstofatomen zijn vereenigd door lijnen, en de atomen in een ring genoegzaam aaneenge- sloten. Wat aangaat het aannemen van een al of niet be- staan van dubbelbinding, zoo wordt wellicbt te veel over ’t hoofd gezien, dat van binding in ’t algemeen door de zoogenaamde alfiniteiten al beti'ekkelijk zeer weinig bekend is. Maar van meer belang is het er op te letten, dat in deze benzolformule alle atomen koolstof op overeenkomstige wijze zijn verzadigd, en wel ieder dezer door twee affiniteiten van een naastliggend atoom en een affiniteit van een ander atoom koolstof, daarenboven door een atoom waterstof. De ring verkeert dns in een toestand van stabiel evenwiebt; maar de hoofdzaak is, dat ieder atoom koolstof kan geackt worden zieh te bevinden in eenzelfden toestand , en om dezen toestand schijnt het te doen te wezen. Naar deze opvatting is 1,2 s= 1,6. Er is voorgesteld, vrije affiniteiten aan te nemen, alsmede verzadiging door enkel-binding : ( 153 ) We laten in ’t rnidden, in hoeverre deze of gene physi- sche of physisch-chemische eigenschap aanleiding zou kunnen geven tot formule A, B of C. De eigenschap van henzol, chloor en broom te addeeren, wijst op A of B ; dat hiertoe eenige energy wordt vereischt, kan vooralsnog geen aanlei- ding wezen, om over te gaan tot formule C. Dit laatste blijkt vooral niet onduidelijk, in geval men benzol beschouwt als slechts een schakel uit te maken van een groote keten, waartoe pyridine, cyanuurzuur, barbituurzuur enz. bekooren, ketens met zes schakels, bestaande uit koolstof of koolstof en stikstof. Nernen we eens pyridine, dan heeft men in bo- vengemelde formules slechts een CH te verplaatsen door N: en blijkt, dat N in formule A nog 2 vrije affiniteiten zou hebben en dit heeft, als bekend, geen bezwaar; tevens zou VfcKSL. EN M EDEL. AtU. NATUURK. 2<1* KEEK8. DEEL XVIII. 11 ( 154 ) dit het geval wezen in 0, maar in B zou N hebben 3 vrije affiniteiten, en bet is zeer de vraag, of N daarmede genoe- gen zou nemen, Wel kan men beweren, dat N niet betzelfde is als C, maar, zooals vroeger werd medegedeeld *), N moet geacbt worden de plaats te ku.nn.en innemen van CH (ver- gelijk tevens: napbtaline en chinoline). Het aannemen van vrije affiniteiten, waar dit niet nood- zakelijk is (dit is b. v. wel bet geval met N in formule A), komt bedenkelijk voor. Reeds willen eenige vrijdenkers vrije affiniteiten aannemen b. v. in acetylen, en tocb polymeriseert acetylen zicb eerst bij verlioogde temperatuur, en moet blijk- baar zekere weersiand worden overwonnen. Het is zoo, voor bet oogenblik doet het er weinig toe, of men vrije affinitei- ten aanneemt of dubbel-binding, zoo in benzol, of alleen enkelbinding daarin doet plaats hebben, omdat onze kennis op dit gedeelte der theoretische scheikunde nog zeer onvol- ledig is; tocb is bet wenschelijk, telkens deze zaak ter sprake te brengen en te toetsen aan de bekende feiten. Door de aromatische stoffen niet te beschouwen als een afgezonderd gebeel, zal men zeker meer kans hebben, wat dieper door te dringen. Na bet medegedeelde beboeft wel niet gezegd, dat de dus- genaamde prismaformule, voor benzol gegeven, tevens zou moeten worden toegepast op pyridine, cyanuurzuren, barbi- tuurzuur enz. en dit schijnt niet aanbevelenswaardig. De bezwaren ook daargelaten, die deze oplevert voor napbta- line (de vorming van phtalzuur bieruit enz.), is bet beter in ’t algemeen zicb te liouden aan een meer eenvoudigen vorm, wanneer de feiten dit genoegzaam toelaten, zooals bet geval is met form ule A. Ten slotte mögen we b erinneren aan een middel, voor vele jaren gegeven f), dat niet onwaar- schijnlijk, als gevoelig reagens ter plaatsbepaling in analoge verbindingen, uitnemende diensten zal kunnen doen, namelijk bestaande in bet substitueeren van waterstof door optisch werkzame resten. Wil men b. v. weten, of 1,2 = 1,6 is in *) B. 11, 171. f) Barl Bur., 7. 1331. ( 155 ) benzolformule A, dan vergelijke men de Substituten 1,2 en 1,6, daarbij gebruik makende van een geschikt optisch werk- zaam lichaam. We twijfelen er wel niet aan, of de Substi- tuten zullen identisch wezen. In hoeverre dubbel-binding kan worden verplaatst, zou ons te veel doen afwijken van het onderwerp, wilden we deze zaak hier behandelen. Het mede- gedeelde kan voldoende zijn, ten einde eenigermate te doen uitkomen, dat gesloten ketens met zes schakels, bestaande uit koolstof en stikstof, tot eenzelfde type moeten worden teruggebracht, en men vooralsnog wel doet, b. v. dezelfde type-formale te geven aan benzol (zie formule A) als aan normaal- en iso-cyanuurzuur: Denkt men zieh in iso-cyanuurzuur een NH verplaatst door CO, dan wordt het alloxan, gemakkelijk af te leiden van barbituurzuur. Zal men een scheikundig proces naar behooren kunnen volgen, dan is het, zooals bekend, niet genoeg, uit te gaan van zoo mogelijk zuivere stoffen en deze in een bekende verhouding onder bekende omstandigheden op elkander te laten inwerken, maar moet ieder product genoegzaam wor- den onderzocht, en de hoeveelheid bepaald, waarin het ont- staat. Kennis betreffende de samenstelling van ruwe produc- ten kunnen tevens goede diensten doen in verband met het andere. En zoo kwam het ons wenschelijk voor, analysen te doen van het ruwe product (A), verkregen na verwijdering zooveel mogelijk van alkohol en aether van het filtraat (be- komen door filtratie na inwerking van broomeyaan op natri- umaethylaat) ; tevens werden analysen verricht van het ruwe product na staan onder een exsiccator met zwavelzuur ge- durende nagenoeg een week (B) en een maand (C). De ana- u* ( 156 ) lysen liebben betrekking op drie bereidingen (I, II en III) met alkoliol B. I. Een boeveelbeid van 0,3359 gr. stof gaf 0,6083 gr. kooldioxyde en 0,2906 gr. water (A). II. Na ongeveer een week te kebben gestaan, gaf van een tweede bereiding 0,4274 gr. stof aan kooldioxyde 0,7569 gr. en 0,3075 gr. water (B); en na een maand gaf 0,3885 gr. stof 0,6547 gr. kooldioxyde en 0,2507 gr. water (C). III. V an een derde bereiding gaf, uitgaande van een verseil ruw product 0,4462 gr. stof bij 3° en 785, 2mm aan stikstof 49 C.C. (A); na een week gaf 0,4108 gr. bij 3° en 777,lmm aan stikstof 68 C.C. (B); na een maand gaf 0,4598 gr. stof bij 8° en 764,2ra,n aan stikstof 85 C.C. (C). IV. Van een vierde bereiding gaf van een verscb product 0,3526 gr. stof aan kooldioxyde 0,619 gr. en water 0,2819 gr. (A). Op 100 gew.-d. komt dit overeen met: A. B. c. koolstof. . 49,3 — 47\8 48^P^^ 46dT""t^ waterstof . 9,6 — 8,8 7,9 - 7,1 stikstof . . — 13,9 — — 20,8 22,8. Na ongeveer twee maanden en in ’t gebeel drie maanden te bebben gestaan, werd III andermaal geanalyseerd en wel koolstof en waterstof bepaald, en na veertien dagen tevens stikstof (D). 0,4996 gr. stof gaf 0,8728 gr. kooldioxyde en 0,3246 gr. water ; 0,3861 gr. stof gaf 72,5 C.C. stikstof bij 13° en 750,lUim (gecorr.). Op 100 gew.-d. komt dit overeen met: D III koolstof. 47,6 — waterstof 7,2 — stikstof — 21,8. Bij staan was een kleine boeveelbeid afgezet van een ( 157 ) krystallijne stof en wel 0,25 gr. ongeveer van 1 2 gr. oorspron- kelijk ruw product, na staan herleid tot zoo wat 8 gr. Deze stof bevatte 35,9 p.c stikstof en kad een veel hooger smelt- punt dan n. cyanuurzuur aethyl ; het bestond waarschijnlijk uit een mengsel van monamido- en diamido-cyanuurzuur aetbyl. Uit bet voorgaande volgt tevens als waarschijnlijk, dat het ruwe product weinig of geen urethaan bezat. Het ruwe product *) van bereiding II woog ongeveer 38 gr. (dat van 1 nagenoeg 39 gr.) en was verkregen met 3,8 X 3 == 11,4 gr. natrium. Na een week te bebben ge- staan, verminderde bet tot ongeveer 23 gr., dus waren niet minder dan 13 gr. vervluchtigd. Bij de bereiding van bet ruwe product was, als vroeger, ter verwijdering zooveel mo- gelijk van aether en alkohol, bet filtraat in een kolfje op een waterbad verhit, en daarna het terugblijvende gedaan in een reageerbuis, die zoo goed als geheel, voor zooverre deze met vloeistof was gevuld, geplaatst was onder het water (van het bad), dat zoolang bij de kooktemperatuur werd ge- houden, tot nagenoeg niets meer overging; bij deze laatste bewerking was dit zeer weinig. Hier moet, naar ’t schijnt, gedacht worden aan een verbinding van ;r(NC.OC2H5) en C2H60, en wel waarschijnlijk van normaal aethjlcyanaat met alkohol, met ’t oog op de samenstelling, ook wijl bet product zeer dun vloeibaar is : # [N C . 0 Cä H6, C2HgO] eischt: koolstof 51,2 waterstof. 9,4 stikstof. 11,9. Een hoeveelheid van 38 gr. dezer verbinding zou ongeveer 14 gr. alkohol bevatten, terwijl, als zooeven medegedeeld, een verlies werd gevonden van 13 gr . Het ruwe product kan in vacuo niet worden overgebaald zonder ontleding. Uit bet vroeger gemelde volgt, dat daarin waarschijnlijk in kleine hoeveelheid eenig monamido- en diamido-cyanuurzuur aetbyl f) •) B. I, 31. f) B. I, 228; B. II, 169. ( 158 ) is; dit bevat minder koolstof en waterstof en meer stikstof dan a;(NC.OC3 H5). Het koolstof- en waterstofgehalte van alkohol niaakt duidelijk, boe aanvankelijk (zie B en C) kool- stof- en vooral waterstofgehalte moeten dalen, terwijl, om gezegde reden, daarna bet koolstofgebalte wat moet rijzen (D). Yroeger *) was ons onbekend, dat by de bereiding zeer duidelijk verlies plaats heeft ; by nader onderzoek is daar- enboven gebleken, dat de aether en alkohol door overhaling van het filtraat erlangd, bij staan eerst aan de lacht, daarna onder een exsiccator, een vloeibaar product geeft, dat gedeel- telijk krystalliseert ( urethaan ) ; ook de kleine lioeveelkeid, bij verbitten in de reageerbuis overgegaan, geeft een krystallijn product. Het vloeibare gedeelte geeft met broomwater een neerslag, en bevat dus zoo goed als zeker tevens een eenvoudig afge- leide van n. cyanuurzuur. Keeren we wederom terug tot het lichaam van Cloez. Er werd uitgegaan van een product, dat vele dagen had gestaan onder een exsiccator met zwavelzuur. Voor het s.g. werd bij 15° gevonden 1,0668 (Cloez geeft voor zijn lichaam 1,1271); bij analyse bleek het evenwel niet genoegzaam zuiver te zyn, in zooverre als 0,4391 gr. stof gaf aan kooldioxyde 0,8123 gr.' en 0,3132 gr. water, op 100 gew.-d. overeen- stemmende met: «(NC.OCj H5) eischt : koolstof* .*...*.. 50,4 50,7 waterstof 7,9 7,0 stikstof — 19,7. Deze uitkomst stemt in hoofdzaak overeen met een analyse, Vl’oeger f) medegedeeld van het lichaam van Cloez, toen het niet lang had gestaan onder een exsiccator. Wegaven even- wel tevens een analyse §) van een product, dat vele weken had gestaan, en waarvan de samenstelling naderde tot die *) B. I, 231. f) B. I, 233. §) B. II, 170. ( 159 ) gevordercl cloor de formule: x (N C . 0 C2 H5). De vraag nu rees, of zulk een lang staan een vereisckte is. Cloee plaatste zijn lickaam in een luchtverdunde ruimte en na 24 uur werd ket geanaljseerd *). Tot nog toe had ik, door gebrek aan een goede lucktpomp en plateau, deze wijze van behande- ling moeten ontgaan. Thans in bet bezit van beiden, ben ik in staat, om te doen uitkomen, dat een gebruik eener luchtverdunde ruimte van uitnemenden dienst is. Een verseil product (gemaakt met alkokol B) werd geanalyseerd, na on- geveer 24 uren te hebben gestaan in een luchtverdunde ruimte met zwavelzuur. Een boeveelbeid van 0,4515 gr. stof gaf aan kooldioxyde 0,8138 gr. en 0,2908 gr. water; na eenige dagen leverde 0,3942 gr. van hetzelfde product, bij 0° en 760,4mra bar. aan stikstof 67 C.C. Op 100 gew.-d. komt dit overeen met : a. b. koolstof. . . . . . . 49,1 — waterstof . . . . ... 7,1 — stikstof 20,5. Later zal blijken, dat bet lichaam van Cloez wel nimmer een zuivere verbinding is, maar, onder anderen, waarschijn- lijk een weinig mono- en diamido-cyanuurzuur aetkyl bevat. In het volgende zal een poging worden gewaagd het lichaam van Cloez nader te leeren kennen. De eigenschap van normaal cyanuurzuur aethyl, in waterige oplossing bij verbitten nabij het smeltpunt aanleiding te geven tot een sterke trocbeling, die bij bekoeling verdwijnt, om bij verwar- ming andermaal te voorschijn te treden, kwam uitermate te stade als een betrekkelijk gevoelige reactie op dit lichaam. En nu bleek, dat een versch product (gemaakt met alkohol B; na verwijdering als altijd van aether en alkohol op een waterbad, praecipiteeren en wasseben met water) ter koe- veelheid van ongeveer 0,06 gr. geschud met nagenoeg 5 gr. water, na filtratie, gemelde reactie zeer duidelijk gaf. Men ’) B. I, 233 (noot). ( 160 ) had sleclits een reageerbuisje, waarin een weinig van dit filtraat, in de liand te houden, en weldra vertoonde zieh een Sterke troebeling, die bij bekoeling verdween, terwijl de reac- tie genoegzaam overeenstemde met een oplossing van nor- maalcyanuurzuur aethyl. In bet voorbijgaan deelen we mede, dat bet praecipiteer- en waschwater, waaruit zieh bij staan onder een exsiecator langzamerband krystallen afzetten van n. cyanuurzuur aethyl, bij verwarming betzelfde verschijnsel opleverde. In gemelde proef werd 0,06 gr. genomen op 5 gr. water, dus 1,2 gr. op 100 gr. water, maar een deel bleef onopge- lost, zoodat de oplosbaarheid van bet liebaam van Cloez tamelijk schijnt te naderen tot die van bet normaal cyanuur- zuur aethyl. Bij een tweede proef werd van een andere bereiding 0,504 gr. van bet liebaam van Cloez (het gew. van een bepaald aantal druppels uit een burette was vooraf bepaald) gedaan in een flescb, en liierbij voorzichtig gedaan 50 gr. water, en thans niet sterk geschud (als in de vorige proef, waarbij de oplossing een weinig troebel was door kleine druppels in suspensie), maar mtt eenige zorg bewogen, in welk geval de oplossing beider is (een gedeelte bleef onopgelost) Ook deze oplossing vertoonde de reactie op duidelijke wijze. Hierbij moet in berinnering worden gebracht, dat alleen een nage- noeg of geheel verzadigde oplossing van n. cyanuurzuur aethyl de reactie geeft. Niet onwaarschijnlijk bevat dus bet liebaam van Cloez, zelfs versch, een betrekkelijk groote hoeveellieid n. cyanuurzuur aethyl. De volgende proef toont evenwel genoegzaam aan, dat bet liebaam van Cloez merkbaar afwijkt van n. cyanuurzuur aethyl. Er werd 0,5984 gr. Cloez gedaan bij 100 C.C. water, en 0,5405 gr. n. cyanuurzuur aethyl bij een overeenkom- stige hoeveelheid water. De laatste oplossing nu werd sterk troebel bij verbitten, niet zoo de oplossing van Cloez. De verliouding van bet liebaam van Cloez en van nor- maalcyanuurzuur aethyl tegenover broom kan wellicbt meer licht brengen in de zaak. Maakt men een verzadigde oplos- sing van n. cyanuurzuur aethyl (0,7 — 0,8 gr. op 100 gr. ( 161 ) water), en tevens een oplossing van het licliaam van Cloez van ongeveer eenzelfde sterkte, dan verkouden deze oplossin- gen zieh zoo ongeveer op gelijke wijze tegenover broomwa- ter. Het neerslag aanvankelijk schijnbaar amorph, wordt, vooral bij sebndden, weldra ziebtbaar krystallijn. De krystal- letjes bezitten een licbtgele kleur en zijn een weinig oplos- baar in water; op een filtrum onder een exsiccator geplaatst, kwam broom vrij, en bleef een stof terug, die na staan met water een oplossing gaf, welke tegenover wärmte en broom- water de eigenschappen vertoonde van n. cyanuurzuur aetbyl, terwijl de stof op de band smolt. Er werd veel tijd toe ver- eisebt, alvorens de gele tint gebeel was verdwenen. Bij een andere proef sebeen te blijken, dat de boeveelbeid van eenzelfde broomwater niet eenzelfde is voor gemelde op- lossingen. Er werden namelijk twee oplossingen gemaakt en wel van 0,5984 gr. Cloez opgelost in 100 C.C. water, en 0,5405 gr. normaalcyanuurzuur aetbyl in 90,3 C.C. water, dus eenzelfde betrekkelijke boeveelbeid. Het gehalte komt dus nagenoeg overeen met 0,6 gr. stof op 100 C.C. water. Het lichaam van Cloez werd ter oplossing in bet water, daarmede zachtkens bewogen; de oplossing is dan zoo goed als beider. Van ieder der oplossingen werden genomen 25 C.C., en deze gedaan in lange breede buizen (te slniten met kleine uitgetrokken trechters) en er bijgevoegd 10,5 C.C. broomwater, waarbij dan een overmaat aan broom voorhan- den is. Na een dag staan, werd de moederloog meerendeeis afgegoten, bet afzetsel met wat moederloog gebracht op ge- wogen schaaltjes, na bezinken de moederloog afgesebonken, en na staan onder een exsiccator met zwavelzuur gewogen. Het gewicht der stoffen bedroeg: CloEz. na een dag. . . 0,0873 gr. » twee dagen. 0,0873 » » » » . 0,0868 » » een dag . . 0,0865 » n. cyanuurzuur aethyl. 0,279 gr. (op ’t oog droog) 0,1307 » 0,128 » 0,128 » Uit de moederloog van beiden zetten zieh van ieder nog ongeveer 0,004 gr. af. ( 162 ) De krystallen van beiden, aanvankelijk geel, worden later kleurloos en vertoonen dan de hoofdeigenschappen van n. cyanuurzuur aetliyl. In aanmerking genomen, dat een vierde gedeelte van 0,5984 gr. is 0,1496 gr., ligt bet besluit voor de band, dat bet licliaam van Cloez zicb blijkbaar anders verboudt; en in verband met bet voorgaande (bet was het- zelfde als waarvan vroeger een analyse was gedaan na staan in vacuo) volgt er uit, dat bet licbaam van Cloez nog een ander isomeer kan bevatten, dan n. cyanuurzuur aetbyl, en men liier wellicbt in hoofdzaak beeft te doen met de ver- binding: N3 C303 (C2H5)3, a;NCOC2H5. Met een overmaat van broom kan bet licbaam van Cloez, als n. cyanuurzuur aetbyl, een steenrood product vormen; beiden zijn in broom oplosbaar; broomwaterstof komt bierbij niet vrij. Bij een bereiding werd bij n. cyanuurzuur aetbyl eenig water gedaan, en zoo ook op bet licbaam van Cloez, en deze geplaatst onder een glazen klok met een kroesje waarin broom ; de vorming van bet additie-product werd door bet water wel bevorderd bij bet licbaam van Cloez, maar niet bij n. cyanuurzuur aetbyl. Van meer belang is wellicbt de volgende proef. Van bet licbaam van Cloez werd 0,526 gr. afgewogen in een glazen buisje (met een glazeD stop te sluiteu) en daarbij gedaan een boeveelbeid broom overeenstemmende met die bij proeven met n. cyanuurzuur aetbyl vroeger aangewend (in ons geval: 10,795 gr. broom). De temperatuur was ongeveer 10° — 12°. Nadat de grootste boeveelbeid broom was verdampt, werd overgegaan tot wegen. A geeft aan vermeerdering in gewicbt, en B gebalte aan broom op 100 gew.-d. : A. B. 1,561 gr. 74,8 p.c na een dag. . . . . 1,111 » 67,8 » » » » . . . . . 0,927 » 63,7 » » twee dagen. . . 0,78 59,7 » drie » . . . 0,661 » 55,6 » » een dag. . . . . 0,636 » 54,7 » » » » . . . . . 0,612 > 53,7 » ( 163 ) Het verschil met n. cyanuurzuur aethyl (zie vroeger) be- staat yooral hierin, dat het zelfs met 54,7 p.c. broom nog dik vloeibaar was, terwijl met 53,7 een zeer klein gedeelte in vasten Staat was overgegaan. Na 53,7 p.c. werd het buisje geplaatst onder een exsiccator met kalk *) (aanvankelijk was, als bij de proeven met n. cyanuurzuur aethyl. zwavelzuur met eenig broom genomen). Het was van eenio- belang tevens na te gaan, of het lichaam van Cloez opgelost in water, ook krystallen afzette van het hydraat van n. cyanuurzuur aethyl; indcrdaad is dit het geval bij plaatsen in een koudmakend mengsei, en de oplossing scheen zieh zoo ongeveer te verhouden als die van n. cyanuurzuur aethyl, maar er schijnt veel minder te worden afgezet. Deze proef werd, alhoewel wat gewijzigd, in ’t groot gedaan. Een ruw product, dat ongeveer twee maanden had gestaan, werd op de gewone manier neer- geslagen en gewasschen. Het lichaam van Cloez aldus er- langd, had men geruimen tijd laten staan met betrekkelijk veel water, en wel met het doel na te gaan, of het onder die omstandigheden ook zou omgezet worden in vasten staat (onafhankelijk van een opnemen van krystalwater). De proef werd gedaan, gedurende het koude jaargetijde, in een locaal, dat op den dag werd verwarmd. Bij herhaling nu werd de inhoud ’s morgens gevuld bevonden met een krystallijne massa, die verder op den dag geheel of gedeeltelijk in den vloei- baren staat overging, en dan zag men, ten minste schijn- baar, weder het lichaam van Cloez op den bodem der flesch. Door toevoegen van water, gezamentlijk ongeveer 1800 gr. werd alles (het lichaam van Cloez bedroeg na wasschen ongeveer 13 gr., waarbij evenwel nog een weinig water was) genoegzaam opgelost, en, na filtratie, geplaatst in de open lucht, bij vriesweder. Ongeveer 8,13 gr. van met krystalwa- ter gekrystalliseerd n. cyanuurzuur aethyl (reeds gedeeltelijk verweerd) werden afgezet; na staan onder een exsiccator her- leid tot ongeveer 4,31 gr.. Alhoewel de hoeveelheid water toevallig wat te groot was, en de 13 gr. kunnen worden *) Zie later: B. IV. ( 164 ) teruggebracht tot ongeveer 12 gr., pleit toch deze proef, in verband met zaken, vroeger medegedeeld, voor de aanname, dat bet licliaam van Cloez (bijmengselen in kleine hoeveel- beid niet medegerekend) bebalve n. cyanuurzuur aetbyl, een andere verbiuding bevat der formule .r(N C.OC2H5), hetzij NC.OC2H5, of een ander. Daarbij komt, dat bet licbaam van Cloez na weken staan eia genoegzaam in vasten staat te zijn ovei'gegaan, tusschen filtreerpapier ontdaan van vloei- bare deelen, zoo ongeveer 1/3 in gewicbt gaf aan ruw n. cyanuurzuur aetbyl. Over bet vloeibare, dat in bet papier is overgegaan, later. Praecipiteer- en waschivater van het ruwe product. Bij staan wordt langzamerband normaal cyanuurzuur afgezet. Op een koele plaats gezet krystalliseerde dit licbaam met krystalwa- ter verder uit, terwijl de oplossing bij verhitten niet meer troebel werd als aanvankelijk bet geval was; daarentegen ontstond een praecipitaat met broomwater (dit was ecbter niet krystallijn, maar bleef vloeibaar). Reeds vroeger *) werd medegedeeld, dat praecipiteer- en wasebwater uitgescbud met aetber, na verdampen van den aetber een vloeistof terugliet, die onder een exsiccator geplaatst, bebalve eenig urethaan, en zooals later bleek tevens n. cyanuurzuur aetbyl, een an- dere krystallijne stof afzette (ter zuivering liet men bet eenige dagen staan met water, waarna men bet plaatste tusscben filtreerpapier), waarvan bet smeltpunt zeer veranderde na weken te zijn bewaard geworden tusschen filtreerpapier. Op 100 gew.-d. bevatte bet: koolstof. ......... 44,1 waterstof. 6,8. Na omkrystallisatie werd een stikstof-bepaling gedaan, overeenkomende met 32,3 p.c.. Monamido-cyanuurzuur aetbyl vordert: koolstof. . . . . . 45,6 waterstof . . . . . 6.5 stikstof . . . . . . 30,4. ’) B. 1, 232, 233. ( 165 ) Ik vermoed, dat er een weinig t/iamido -cyanuurzuur aethyl bij was, ook met ’t oog op bet smeltpunt, bedragende onge- veer 125° (naar Hofmann *) is dat van monamido-cyanuur- zaur aethyl 97°). Het product gaf van de meergemelde twee reacties van n. cyanuurzuur aethyl slechts die met broomivater, zoo kenmerkend naar ’t schijnt voor lichamen opgebonwd naar de type van normaal cyanuurzuur. Bij omkrystallisatie f ) der ruwe krystallijne massa uit water en alkohol, schijnen latere afzetsels van gemelde verbindingen wat te bevatten, die eveneens in zeer kleine hoeveelheid schijnen afgezet te worden uit het lichaam van Cloez §) bij staan bij een be- trekkelijk hooge temperatuur (in den zomer). De uitkomsten, waartoe mijn onderzoek met betrekking tot normaal cyaanzuur en daarvan afgeleiden, alsmede van ver- bindingen daarmede in betrekking staande, vooralsnog heeft geleid, laten zieh aldus teruggeven: 1. Normaal cyaanzuur schijnt als kaliumzout, onder ge- wone omstandigheden, niet te kunnen bestaan * * §) **). 2. Ter bereiding van het dusgenaamde lichaam van Cloez, is broomeyaan zeer geschikt. De absolute alkohol ff) hierbij noodig, laat zieh gemakkelijk maken door ontleding van C2H5.ONa.*(C2H5.OH). 3. Uitgaande van materialen, met groote' zorg gezuiverd, verkrijgt men een ruw product — bij inwerking van broom- eyaan (in aetherische oplossing) op natriumaethylaat (bij aanwezigheid van alkohol en aether), na filtratie en verwij- dering uit het filtraat van vluchtige bestanddeelen — , dat grootendeels oplosbaar is in water, tenvijl bij neerslaan en wasschen met water, het lichaam van Cloez terugblijft. Het ruwe product schijnt in hoofdzaak te ziju: a-[NC.0C2H5.C2H60] §§). *) B. H, 168. +) B. II, 167. §) Zie de analysen: B. II, 170; B. III, **) B. I, 224. ++) B. II, 163, 165. B. II, 16U ; B. III, 157 (zie ook later in B. IV). ( 166 ) Het water, na neerslaan en wasschen, geeft, uitgeschud met aether, urethaan *), na mij tevens aangetoond door Ponomareff f), en als door mij teruggebracht tot de reactie : NC.0C2H5 + H20 = NH2.C0.0C2H5. Tevens bevat dit water n. cyanuurzuur aetliyl en nagenoeg zeker eenig mo- namido- (en wellicht ook wat diamido-) cyanuurzuur aetkyl. Opmerkingswaardig is, dat bij inwerking van broomcyaan op natriumaethylaat bij aanwezigbeid van alkobol en aetber, nog normaal cyanuurzuur aetliyl ontstaat bij aanwezigbeid van water, stijgende tot 5H20 op C2H5.ONa. Daardoor wordt tevens niet onwaarschijnlijk, dat C2H5.ONa, jC2HgO in alkoholische oplossing kan bestaan, bij aanwezigbeid van een betrekkelijk groote boeveelbeid water en veel meer dan vereischt zou worden ter ontleding van C2H5.ONa in C2H5.OH en Na OH. 4. Het lichaam van Cepez geeft, na plaatsing in vacuo, met zwavelzuur, analytische uitkomsten §), die vrij goed stemmen met de formule: x (NC.OC2H5). Niet onwaarscbijn- lijk bevat bet steeds een kleine boeveelbeid monamido- (en diamido) cyanuurzuur aetbyl * * §) **). 5. Bij staan zet bet lichaam van Cloez langzamerhand krystallen af, in hoofdzaak bestaande uit normaal cyanuurzuur aetliyl. Dit lichaam kan optreden in goed gevormde prisma’s. Bij lagere temperatuur gekrystalliseerd uit waterige oplossing, bevatten deze een groote boeveelbeid krystalwater, dat reeds bij 6° vrij komt, waarbij de krystallen verweeren. Het srnelt- punt bedraagt ongeveer 29°. Gesmolten blijft bet veelal uren vloeibaar, om dan weder vast te worden. In een luchtverdunde ruimte Jean n. cyanuurzuur aetliyl worden overgehaald , zonder over te gaan in «‘socyanuurzuur aetbyl. N. cyanuurzuur aetbyl is eenigermate oplosbaar in water; een verzadigde of nage- noeg verzadigde oplossing geeft bij verwarmiug nabij bet smeltpunt een sterke troebeling ff). *) B. I, 232, 233 (1880). f) Berl. Ber., 15, 513 (1882). §) B. III, 165. **) B. III, 150. ff) B. III, 14J. ( 167 ) 6. Normaal cyanuurzuur aethyl is oplosbaar in broom, terwijl na verdampen der overinaat van broom, bij genoeg- zaam läge temperatnur, een oranje-roode verbinding terug- blijft, naar ’t schijnt 3(NC.OC2H5), 6 Br, die wordt gedisso- cieerd. Dit laatste is tevens liet geval met een additieproduct, dat broomwater geeft met een waterige oplossing van liet cyanuraat, optredende in gele naalden *). Iso (gewoon)-cy- anuurzuur, noch isocyanuurzuur aetbyl, noch bet cyanuur- zuur methyl, ontstaan bij gewone temperatuur uit methyl- isocyanaat, vormt met broom een additieproduct , het ontstaan wuarvan als een reactie is te beschouwen op normaal cyanuur- zure verbindingen f). 7. Het licbaam van Cloez is eenigermate oplosbaar in water, geeft een sterbe troebeling bij verwarming, en ver- houdt zieh ook tegenover broom en broomwater in ’t alge- meen als n. cyanuurzuur aethyl. Yan een ontstaan van een eigenaardig broomadditie-verbinding, gelijk men wellicht zou mögen verwachten bij aanwezigheid van aethylnormaalcya- naat: N=OC2H5, werd niets waargenomen. Daarentegen be- staat er tusschen het lichaam van Cloez en n. cyanuurzuur aethyl tegenover broomwater en broom een bepaald verschil ; zoo ook in waterige oplossing bij verlaagde temperatuur §). 8. Ammoniakgas * * §) **) geleid door het versch alkoholiscli- aetherisch filtraat der bereiding, geeft geen cyanamid, noch dicyaandiamid naar ’t schijnt, dat het geval zou kunnen we- zen bij aanwezigheid van N=C — OC2H-, cyanamid beschouwd als N=C — NH2 (of normaal cyanuurzuuramid). Cyanamid addeert evenwel geen broom (noch cyaan) ff), en ook dit pleit er voor, om het te beschouwen als een afgeleide van wocyaanzuur: OC.NH, en derhalve als: HN = C = NH (car- bodiimid) §§). *) B. III, 142. f) B. III, 145. §) B. UI, 159. ”) B. I, 239. ■HO B. T, 227. §§) B 1, 22G. ( 168 ) 9. Lettende op de bekende feiten, mag nog wel niet wor- den besloten, dat normaal cyaanzuur als ester kan bestaan, maar wordt dit vrij waarschijnlijk. Evenwel moet daarbij nog iets in ’t oog worden gehouden, zooals weldra zal blijken. Het ruwe product (na verdampen van aetber en alkoliol terugblijvende) is welliclit in boofdzaak : NC. OC2H5, C2H60. Gaat men na, dat bij oplossen van bet natrium ontstaat : C2H5.ONa, #C2H60, dan zou de vorming eener verbinding : NC.OC2H5, C2HgO niet zoo bevreemdend zijn. Deze laatste is evenwel weinig standvastig, en wordt reeds bij gewone tem- peratuur ontleed; bet NC.OC2H5 daarbij vrij körnende wordt, zoo kan men aannemen , langzamerband gepolymeriseerd tot n. cyanuurzuur aethyl , dat op zijne beurt de eigenscliap bezit NC.OC2H5 te binden tot: N3 C3 03 (C2H5)3, #NCOC2H5. Ook deze laatste zal zwak zijn (als die van NC.OC2H5 en C2 H6 0) en langzamerhand ontleed worden, waarbij het vrij gekomen NC.O C2H5 zieh eveneens zal polymeriseeren tot n. cyanuurzuur aethyl, zoodat ten slotte genoegzaam alles overgaat in N3C3 03 (C2 H5)3. Dat de aetber en alkohol, bij de bereiding van het ruwe product overgaande , behalve uretbaan, een lichaam bevat *), betwelk met broom een ad- ditieproduct vormt, schijnt aan te toonen, dat bet NC.OC2H5 gedeeltelijk vervlucbtigt. Wat bet lichaam aangaat van Cloez, dit ontstaat dan door ontleding van NC.OC2H5, C2H60 met water. Het vrij o-ekomen NC.OC2H5 polymeriseert zieh voor een deel, terwijl zieh bet gevormde N3 03 03 (C2H5)3 verbindt met a.'NCOC2H5 tot een zwakke verbinding, die langzamerband wordt ontleed (zie boven). Inderdaad blijft bet lichaam van Cloez, zelfs vele weken na de bereiding, een weinig af- nemen in gewicht, terwijl bet den aangenamen reuk be- boudt. Het lichaam van Cloez bestaat dan in boofdzaak uit: N3C303(C2H5)3, ä-NCOC2H5. Het vele duistere, dat het lichaam van Cloez van af zijne geboorte tot nog toe opleverde, zou dan genoegzaam opgehelderd wezen. *) B. 111, 158. ( 169 ) In een volgencle verkandeling zullen de uitkomsten van nieuwe onderzoekingen worden medegedeeld, terwijl ik mij vooreerst liet reckt voorkekoud, een nadere studie te klijven maken der estemormaalcyanaten, en wel te meer, daar na Cloez, dat wil zeggen in meer dan vijf en twintig jaren, geen sckeikundige zicli ket lot dezer kelangrijke verkindin- gen keef't aangetrokken. O O Utrecht, 28 April 1882. VKKSL. EW MF.DED. AJfD. NATUUKK. 2 » 4 » » » s> » 9029' 6 | 9028' 5 ’ + 212°.l 0.2946 3> 7 » 9°17'5\ » » » y> » » » » » 9°18' f 9°20' ( + DO O OO 0 J> » » » » 9° 1 8' 1 0.2959 » y> 10 » » » » » 9°16' ( 9°15' ’ + 206°.G 13 VEBSL. EN MEDED. AED. NATVURK. 2de HEEKS. DEEL XVIII. ( 186 ) Chloorzuur. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen zuur op i molecule van het alkaloide. l. ao waarge- nomen. (2)d berekend. 0.2945 gr. 2 302.8 m.M. 9°36' \ » » » » » » » » » » 9°38' / 9°35' ( + 215°.4 » » » » » 9°35' ) 0.2936 » » » 3 » » » » » 9035' | 9°35f i + 215°.7 0.2942 » 4 » 9°34' ) » » » » » 9°35' + 214°.8 » » » » » 9°35' ) 9.2940 » 7 » » 9°29'5 j » » » » » 9°31'5[ + 213°.6 » » » » » 9°30'5) 0.2959 » » 10 » » » » » 9°27' 5 ) 9°28' ) + 211°.3 Overchloorzuur. Aantal mole- Gewicnt aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. culen zuur op 1 molecule van het alkaloide. l. waarge- nomen. (“)d berekend. 0.2950 gr- 2 302.8 m.M. 9°29' ) » » » » » » » » » » 9°31' ( 9°32' \ + 213°.0 0.2938 » 2V2 » » 9°43' \ » » » » » 9°41' ( + 218°.0 » » » » » 9°41' ) 0.2935 » 3 » 9°40' i + 217°.5 » » » » » 9°40' ] 0.2933 » » » 4 » » » » » 9°40' ) 9°39' 5 1 + 217°.l 0.2929 » 7 » » 9°36' ) » » » » » 9°34'5} -f 216°.l » » » > 9Ü34' ) 0.2932 » » » 10 » » » » » 9°33' ) 9°33' i + 215°.2 ( 187 ) A z ij n z u u r. Gewicht aan Aantal mole- alkaloide op 20 C.C. van de culenzuur op 1 molecule l. «j, waargc- nomen. (a)Dherekend. oplossing. van het alkaloide. 0.2938 gr- 3 * 302.8 m.M. 7°58'5 i » » » » » » » » » 8°1 ' 1 8°3' ( 4- 180°.3 » » » » 8°1 ' 1 0.2937 4 » » 8011-51 + 182°.4 » » » » 8°12' J 0.2928 » 7 » » 8527' ) 4- 192°.9 » » » » » 8°27' 1 0.29G1 i> » 12 » » » » » 8°50' ) 8°50' ) 4 197°.l 0.2946 20 » » 8°59' ) » » 2> » 9°0' ( 4 201°.8 3> > » 7> » 9°L' ) Apocinchonine kon niet in minder dan 2.8 inoleculen azijnzunr wor- den opgclost. 13* ( 188 ) A z ij n z u u r. Gewiclit aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen znur op 1 molecule van ket alkaloide. l. aD waarge- nomen. (a)Dberekend. 0.2958 » gr- » 1 » 802.8 » mM. » 9°25'5 i 9°26' i + 210°.7 0.2795 » » » » » » » » 9°24'5 1 9°24'5 ’ + 211°.6 0.2942 » » 2 » » y> » » 9°29' } 9°29' ’ + 212°.9 0.2942 » » 3 » > y> 9°22' ) 9°22'5’ 210°.6 » » 8 » » 9°23' ) 0.2919 y> 4 » > 9°19' 1 + 210°.6 y> y> » y> 9°18' \ 0.2928 y> » 6 » » » » y> 9°14'5 ) 9°15'5 ) + to o oo kJ ( 189 ) Zuringzuu r. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- calea zuur op 1 molecule van het alkalo'ide. l. *d waarge- nomen. («)u berekend. 0.2056 gr. 1 302.8 m.M. 8°34' | » » » » » 8°36' + 192°.4 » » » > » 8°36' ! 0.2944 l1/» » » 9°9' 5 j » » » » » » » » » 9°8' f 9°10' + 2050.5 » » » » 9°10' ’ 0.2942 » » » 2 » » » » 9°14' j 9°15' i + 208°.l 0.2958 » » » 21/. » » » » » 9°16' ) 9016' f + 206°.9 0.2034 » » 3 » » » » 9°9' 6 | 909' f 4- 206°.0 0.2930 » » 4 » » » » 9°4' j 9°5' ’ + 204°.5 0.2940 5 » 9Ü6' l » » » » 9°7' + 2040.6 » » 1 » » » 9°6' ) 0.2964 » » » 8 » » » » 9°5' i 9°5' J + 202°.5 Phosphorzuur. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen zuur op 1 molecule van het alkaloide. 1. aD waarge- nomen. (“)D berekend. 0.2948 gr. » l3/io » 302.8 m.M. » 8°21' ) 8°23' I + 187°.5 0.2920 » i1/* » » 8°57' , » » » » » » » » » 9°0' 8°58' + 202°.9 » » » » 8°57' ) 0.2930 » » » 17t » » 7> » 9°18' l 9°17' ) 4- 211°.8 0.2939 » » » 2 » » » y> 9°30’ 5 1 9°30' 6 i 4- 2130.5 ( 190 ) Pliosphorzuur. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen zuur op 1 molecule van het alkaloide. l. “d waarge- nomen. (“)d berekend. 0.2952 » gr- » 27* » 302.8 » m.M. » 9°31' j 9031' ' + 212f>.9 0.2942 » 3 » » 9029' 5 i 9°29' • » » + 213°.l » » » » » 9030' 1 0.2933 » » 5 » » » » » 9°27' j 9027' i + 2130.0 0.2931 » » » 10 » » » » » 9019' / 9°20' S + to 1— ‘ 0 0 ( 191 ) Hydrochloorapocinchonine. Ter bereiding van hydrochloorapocinchonine volgde ik liet voorsehrif't, door Zorn en Hesse gegeven. De door mij daarbij opgedane ervaringen strooken niet gebeel met die van Hesse. Wanneer cinchonine in eene overmaat van zoutzuur werd opgelost en de vloeistof nog bij — 18° C. met zoutzuurgas werd verzadigd en verder de massa in een gesloten glazen kolf 5 ä 6 uur op 140° — 150° C. werd verhit, was het product niet altijd van gelijken aard. Nu eens was liet lichter dan eens donkerder van kleur en bij toevoeging van een gelijk volumen water sckeidden zieh niet altijd dadelijk kristallen van het dichloorhydraat van hy- drochloorapocinchomine af. Somtijds werd eene vrij aan- zienlijke hoeveelheid diapocinchonine gevormd en somtijds ook weer niet. Het komt mij voor, dat de afscheiding van het dichloorhydraat menigmaal door de aanwezigheid van andere in de vloeistof aanwezige lichamen wordt gestoord ; menigmaal toch verkreeg ik uit het na eenige dagen van de kristallen afgefiltreerde vocht na lang staan nog een nieuwen voorraad van het zout. Ofschoon ik met verscliil- lende hoeveelheden zoutzuur werkte en ook de temperatuur deed afwisselen, zoo mocht ik er niet in slagen, om ten aanzien van de opbrengst aan dichloorhydraat eene meer aanbevelenswaardige methode te vinden. Wat overigens de physische eigenschappen van het dichloorhydraat en de daar- uit afgescheidene basis berieft, zoo körnen rnijne bevindin- gen daaromtrent met die van Hesse overeen; alleen ten aanzien van het S. D. V. der basis kreeg ik, zooals spoe- dig blijken zal, geheel verschillende uitkomsten. Hetzelfde is het geval ten aanzien van het scheikundig karakter van hydrochloorapocinchonine. Om mij te overtuigen, dat ik iuderdaad te doen had met de basis, die door Hesse hydrocliloorapocinckomine is ge- noemd, deed ik eene bepaling van het chloorgehalte der vrije basis en van de hoeveelheid halogeen, die in het dichloor- hydraat in den vorm van zoutzuur voorkomt. ( 192 ) De resultaten van dit onderzoek waren de volgende : 1) 0.2872 gr. van de zuivere basis, door gloeien met zui- ver Na2 C03 ontleed, leverden later 0.1244 gr. Ag CI. Hier- uit berekent men voor het CI gehalte 10.71 proc. De formule eischt een gehalte van 10.74 proc. 2) 0.4380 gram van het dickloorhydraat in water opge- lost en door zilvernitraat neergeslagen, gaven 0.3090 gr. Ag CI. Hieruit berekent men voor het chloorgehalte 17.46 proc. De formule eischt een gehalte van 17.59 proc. Deze uitkomsten, in verband beschouwd met de ornstan- digheid, dat ik goed gezuiverde cinchonine als moederstof bij de bereiding bezigde, laten omtrent de identiteit van de door mij onderzochte stof met hydrochloorapocin chonine geen twijfel over. Omtrent het S. D. V. van de geisoleerde basis in alcohol van 97° vol. proc. verkreeg ik de volgende resultaten : 1) p — 0.0949 gr.; Y = 20C.C., 1= 302.8 m.M; <=18«>C. «D waargenomen : 3°.3'; 3°.l'; 3°.3'. («)D = + 211°. ± io. 2) p = 0.0531 gr.; Y=20C.C.; 1 = 302.8 m.M; t~ 16« C. au waargenomen : 1°.39 ; 1°.41 ' ; l°.43f ; 1°.43'. («)D = + 210° dt 2°. De verkregene cijfers zijn hooger dan dat, hetwelk door Hesse wordt opgegeven (-}- 205°. 4); niettemin zijn de om- standigheden, waaronder Hesse zijne bepaling deed vrij wel gelijk aan die van rnijne eerste bepaling. ZoUTEN VAN HYDE.0CHL00E APOCIN CHONINE . Zooais reeds in den aanhef van deze verhandeling is op- gemerkt, zegt Hesse, dat hydrochloorapocinchonine geene neutrale, maar slechts zure zouten scliijnt te vormen. Deze bij eene tweezurige basis zeker zeer zonderlinge eigenschap ( 193 ) schrijft hij ook toe aan hydracliloorapokinidine. Of Hesse inderdaad beproefd heeft, om van de vermelde alkalo'iden neutrale (naar mijne opvatting basische) zouten te bereiden, blijkt uit zijne verhandeling over dit onderwerp niet. In elk geval kan ik de verzekering geven, dat dit meestal zon- der eenig bezwaar kan geschieden, wanneer men de vrije basis met de berekende hoeveelheid zuur in eene slappe al- coholische oplossing samenbrengt. Alleen in geval men zouten van zwakke zuren, als mierenzuur, azijnzuur en der- gelijke zal willen bereiden, kan het mogelijk wezen, dat men ter bereiding van basisch zout, iets meer dan de be- rekende hoeveelheid zuur zal moeten bezigen. Ik bereidde op die wijze het basische chloorhydraat, sulfaat, nitraat, chloraat en hyperchloraat, waarvan de eerste vier in water oplosbaar genoeg zijn, om er het S. D. Y. van te kunnen bepalen. In het volgende geef ik de beschrijving van de aldus door mij verkregene en onderzochte basische en neutrale zouten. _j_ Basisch hydrochloraat *) (CI Ap H) -j- CI II -f~ H3 0. Zeer fijne naalden, moeilijk oplosbaar in water, gemakkelijker op- losbaar in aleohol, (kristalwater : gevonden 5.2 proc. ; berekend 5.2 proc.) (CI (als CI H) gevonden 9.1 proc.; berekend 9.2 proc.) p = 0.0900 ; V = 20 C.C. ; l = 302.8 m.M. ; t = 1 6° C. oD waargenomen : 2°. 16'; 2°. 15'; 2°.16'5. («)D = + 1650.9 berekend op het alkalo’ide (a)D = 193°. 2. Neutraal hydrochloraat , (CI Ap H), 2 CI H. (Op 130° C. verhit verloor het zout niets in gewicht). “f* ') Kortheidshalve neem ik voor de basis het teeken ClApH aan. ( 194 ) p = 0.3948 gr. ; V = 20C.C.; 1 = 302.8 m.M.; <=16°C. ceD waargenomen : 11°.2 ; 11°. 4'; 11°. 1'. («)d = + 1850.0 berekend op het alkaloide (a)D = -}- 226°.0. + Neutraal hydrobromaat. (CI Ap H) -j- 2 Br H Dit zout gelijkt volkomen op bet neutrale hydrockloraat, en vormt eveneens prächtige kristallen. Het is in water moeilijker oplosbaar dan bet voorgaande zout en waarschijnlijk wa- tervrij. + Basisch sulfaat. 2 (CI Ap H), S04 H3 -f- 3 H2 0. Uiterst fijne, in water moeilijk, in alcohol eenigzins meer oplosbare naalden . (kristalwater : gevonden 6.8 proc. ; berekend 6.6 proc.) \) p — 0.1013gr. ; V = 20C.C.; 1 = 302.8 m.M, \ t— 16° C. aD waargenomen : 2°.25'5 ; 2°. 24'. (a)D = 156°.6 berekend op het alkaloide («)D r= 4- 1 92°. 5. + Basisch nitraat. (CI Ap H), N03 H. Fraaie dünne naal- den, in water moeilijk, in alcohol tamelijk goed oplosbaar, Het zout, op 130° C. gedroogd, verliest niets aan gewicht en bevat geen kristalwater. p — 0.0985 gr.; V = 20.0äC.C.; 1 = 302.8 m.M.; «=16<>C. (a)D waargenomen: 2°.26’5; 20°.26'. («)D = + 173°.5 berekend op het alkaloide (a)D = 4- 194°. 8. 4- Basisch cliloraat. (CI Ap H), CI 03 H. Dit zout gelijkt in uiterlijk zeer op het basische nitraat, maar is in water iets beter oplosbaar; het bevat geen kristalwater en verliest althans op 130° C. niets aan gewicht. ( 195 ) p = 0.1Ö00 gr.; V = 20 C.C.; l = 302.8 m.M. ; t — 16° C. aD waargenomen : 2°. 23'; 2°.20'5; 2°.21'5 ; 2°. 20', («) D = + 155°. 3 berekend op het alkalo'ide («)„ = -f 194°. 9. + Basisch perchloraat. (CI Ap H) . 01 04, H -f x H2 0. Dit zout kx-istalliseert zeer fraai bij bekoeling van eene in de wärmte verzadigde zwak alcoholische oplossing. Het zout is in water te weinig oplosbaar, om het S. D. V. daarvan met eenige juistheid te kunnen bepalen. + Neutraal oxalaat. (CI Ap H) . C2 H3 04 -|- xH20. Witte vezelachtige naalden, in water moeilijk, in alcohol vrij ge- makkelijk oplosbaar. ( 196 ) Hydrochloorapocinchonine onder den invloed van OVERMAAT YAN ZUUR. Chloorwaterstofzuur. Aantal Gewicht aan alkaloide moleculen (*)d bere- kend. op 20 C.C. van de oplossing. zuur op 1 molecule van bet alkaloide. l. aD waarge- nomen. 0.3948 * gr. neutraal 2 302 8 m.M. 1102' j zout // t/ // 11°4' + 2260.8 // // // // // n°r \ 0.4017 gr. neutraal 3 // tt 11°8' I + 2230.8 zout -f- 1 mol. CI H // // // 1109' i 0.4039 gr. neutraal 4 // H 11°9'5| -1- 2230.0 zout + 2 mol. CI H '/ // // lioil' i 0.4034 gr. neutraal zout -f- 4 mol. CI H 6 // // // O // 1105' ) 11°5' i 2210.6 0.4063 gr. neutraal 8 // // 11°1' / 4- 219°.9 zout 6 mol. CI H // // // 1100' i Broomwaterstofzuur. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen zuur op 1 molecule van bet alkaloide. l. aD waarge- nomen. (a)u berekend. 0.3294 // gr. // 2 // 302.8 // m.M. // 11014' ) 11013'M + 2250.2 0.3321 // 3 // // lioil' . // // // // // 11013' + 2230.0 // // // // // 11014' ) 0.3310 // // // 6 // // // // // 1103' ) 1103' ) + 220°.6 0.3317 // 10 " // 10053' |t + 217°. 7 * De liier vermelde waarden zijn afgeleid uit de waarneming omtrent liet S. D. V. van eene oplossing van bet neutrale kydrochloraat in water (zie blz. 194). Eveneens werd bij de volgende proeven betzelfde zout on- der toevoeging van zoutzuur gebezigd. f Nadat de eerste reeks van bepalingen met deze vloeistof was ver- riebt, begon zieh bet neutrale zout in de buis af te scheiden. ( 197 ) Salpeterzuur. Gewicht aan alkaloüde op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen zuur op 1 molecule van het alkaloide. l. aD waarge- nomen. la)D berekend. 0.3296 // gr- ff 2 ff 302.8 ff m.M. ft 11015'B) 11014' ) + 2250.3 0.3300 // // // 3 ff ff ff ff •// 11018’ ) 1 1°18' 5 ) + 226°.2 0.3288 ff tt tt 4 ff ff ff ff ft iion'5) 11°13'51 4- 2250.2 0.3297 // // // 10 ff ff ff ft ff 10059' ) 10059' 1 -1- 2200.3 Chloorzuur. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- cnlen zuur op 1 molecule van het alkaloide. l. aD waarge- nomen. (a)u berekend. 0.3289 ff gr. tt 2 ff 302.8 ff m.M. ff 11°22' ) 11023' ) + 228°.5 0.3295 // ff // 3 ff ff ff ft ff 11026' j 11027' > + 2290.3 0.3290 ff ff // 4 ff ff ff ft ff 11029' } 11030' ) + 2300.7 0.3302 // 5 ff ff 11017' 5 i ft // ft ff ff 11019'5 + 2260.3 // ff // ft ft 1 1°1 9' 6 ' 0.3242 ff 8 ft ft 10059' 5 J 4- 2230.9 ( 198 ) Overchloorzuur. Gewicht aan Aantal mole- alkaloide op 20 C.C. van de culen zuur op 1 molecule i. *D waarge- nomen. (“)D berekend. oplossing. van het alkaloide. 0.3280 // gr, // 3 * rr 302.8 rr m.M. rr 11020' ) 11019' ) -f 2280.1 0.3301 // rr rr 4 rr rr rr rr rr 11024' 5 1 1 1°25' 5 ) + 2280.5 0.3290 // rr rr 5 rr rr ir rr n 11°19' ) 1 1°1 8' ) + 227°. 1 0.3292 rr 6 rr rr 11015' i + 225°.9 // rr rr rr rr 11°16' f Mierenzuur. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen zuur op 1 molecule van het alkaloide. i. aD waarge- nomen. (a)D berekend. 0.3290 // gr. // 2 rr 302.8 rr m.M. rr 10044' i 10°43' ) + 2150.4 0.3295 // 3 rr rr 1103' \ // // rr rr rr 1105' { -f 222°.0 // rr rr rr rr 1105' ) 0.3282 // rr rr 4 rr rr rr rr rr 11013' ) 11°13'6 ) 4- 225°.8 0.3306 // rr rr 6 rr rr rr rr rr 11°26' l 11026' 1 + 228°. 5 0.3290 rr 8 rr rr 11°25' ] // rr rr rr rr 11°23' + 2280.7 // rr rr rr rr 11022'5) 0.3291 rr 20 rr rr 11°25' j + 2290.2 // rr rr rr rr 11°25' 1 0.3318 rr 30 rr rr 1 1°25' ; + 2280.2 // rr rr rr rr 13 c27' j 0.3282 rr 40 rr rr 1 1 °20' } + 2270.9 // rr rr rr rr 1 1 °1 9' j * Bij toevocging van 2 molcculen C104H aan 1 mol. van het alkaloide werd wel een perchloraat gevormd, maar dit kon bij 16° C. niet in de gebruikte hoevecllieid vloeistof opgelost gekoudcn worden. ( 199 ) Azijnzuur. Gewicht aan Aantal mole- alkaloide op 20 C.C. van de culen zuur op 1 moleeule l. aD waarge- nomen. (“)d berekend. oplossing. van het alkaloide. 0.3298 gr. // // 8 * ft 302.8 ff m.M. ff 10°55' ) 10°55' ) + 2180.7 0.3300 // 12 // ff 1100' 1 // ft tf ff ff 10°58' -f 2190.9 tt // tf ff ff 10058' 5 1 0.3296 // ff // 20 ff " ff ff ff 11°8'5 ) 11°8'5 i + 2230.3 0.3317 /, 30 ff ff 11°21'5) // // // ff ft 11023' [ + 2260.4 // // ft ff ff 11°22' ) 0.3310 // '/ ft 40 ff ft " ft ft 11022' l 11°22' ) -f 226°.9 0.3330 // // // 48 ff ff ff ft ft 1 1°18' 5 ) 1 1°18' 5 J + 226°.4 0.3288 // // // 64 tf ff ff ff ft 11016' ) 11°16' ) + 225°.9 Z wavel zuur. Gewicht aan Aantal mole- alkaloide op 20 C.C. van de culen zuur op 1 moleeule l. 0.3325 // ff ft 2 ff ft ff tt tt 11°24'5 1 11°25' ’ + 227°.2 0.3314 „ 3 ff tf 1 1°21' 5 ) + 2260.3 ff ff ff ft ft 11°21' 1 0.3297 // ff ff 8 // ff ft ff tt 11°13' \ 11°13' 1 + 224°.8 Het was niet gocd mogelijk, kct alkaioi'de in minder dan 8 mol. azijn- zuur opgelost te krijgeu. ( 200 ) Z uringzuur. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen zuur op 1 molecule van het alkaloide. l. «l> waarge- nomen. (a)u berekend. 0.3298 gr. // // i1/* * tr 302.8 ff m.M. ff 10°57' > 10057' 1 + 219°.4 0.3295 // // // 2 ff ff ff ff fl 11°12' | lion'5} + 2240.5 0.3294 // 3 ff ff 11°12' ) // ft // ff ff 11°11' + 224°.4 // // ff ff ff n°ir ) 0.3271 // ff ft 4 ff ff ff ft ff 11°3'5 ) 1104' ) + 2230.5 0.3314 // ff ff 5 n ff ft ff ff 1108' | 1108' ) 4 222°.6 Pk osphorzuu r. Gewicht aan alkaloide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culenzuurop 1 molecule van het alkaloide. l. aD waarge- nomen. (ä)d berekend. 0.3268 gr. 12/3** 302.8 m.M. 11°21'5) // // ff ff ft 11°20' J 11°18 ’ 4- 229ü.O ft // ff ff ft 0.3294 „ " // 2 ff ff ff ff ff 11°33' ) 11033' ’ 4- 231°.7 0.3296 „ ff rr 3 ft ff ff ff ff 11°40' ) 11°40' ’ 4- 2330.9 0.3300 „ ff // 4 ff ff ff ff ft 11°43' } 11043' * + 2340.5 0.3307 „ 5 ff ff 11041' ) // // ff ff ff 11°43'5 4- 234°.0 ff ff ff ff ff 11044' J 0.3308 // ff ff 7 ff ff ff ff ft 11°25' ) 11°25' * 4- 2270.7 Met 1 mol. zuringzuur kon liet alkaloide niet in oplossing gebracht worden. Met minder dan l2/3 mol. phosphorzuur kon het alkaloide niet in oplossing gebracht worden. ( 201 ) C i t r o e n z u u r. Gewicht aan alkalo'ide op 20 C.C. van de oplossing. Aantal mole- culen zuur op 1 molecule van het alkalo'ide. l. aD waarge- nomen. 'a)oberekend. 0.3300 gr. // // 9 * ft 302.8 ff m.M. ff 10055' , 10055' | + 218°.5 0.3295 v 3 ff ff 1105’ i // // ff ff •f 1106' + 222°.3 ff // ft ft ff 1 1°5' ) 0.3297 // 4 ff ff 11°6'5 j // // • ff ft ft 11°8'5 + 222°.9 // // ff ff ff 1107' ) 0.3285 - n // 5 ff ff ff ff ff 11°6'5 ) 1107' j + 223°.4 // // 0.3303 // ff ff 6 ft ff ff ft ft 1 1 0 7 ' ) 11°6'5 ) + 222°.2 ft // * Het was ondoenlijk, met minder dan 2 mol. citrocnzuur het alkalo'ide in oplossing te brengen. Uit de verkregen uitkomsten blijkt ten duidelijkste, dat de beide door mij onderzocbte bases ten aanzien van de wijzigingen van het S. D. V. onder den invloed van zuren, dezelfde wetten volgen als de vier kina-alkaloiden, welke ik vroeger lieb nagegaan *). Met een oogopslag zal dit uit de volgende tabellen kunnen worden opgemaakt, waarin ik het S. D. V. van de alkalo'iden, zooals het zieh in de op- lossingen van basische en neutrale zouten voordoet, nevens het maximum van het S. D. V. heb gesteld. *) Zie vooral Reeveil des Iravaux ehimiques des Rays-Bas. T. I. p. 18 — 40. TEURE. EU HEBEL. AF1). KSTE'VBK. 2de BEEKS. DEEE XVIII. H ( 202 ) Apocinchonine. Namen der zuren. S. D. Y. van de basis in de oplossingen van basische zouten. S. D. V. van de basis in de oplossingen van neutrale zouten. Maximum van S. D. V. Cliloorwaterstofzuur + 171°.B 4- 211°.4 4 211°.5 Broom waterstofzuur 4 1680.7 -f 213°. 0 4 2130.1 Ioodwaterstofzuur . + 1750.5 — — Salpeterzuur — 4- 2100.7 4 212°.7 Chloorzuur + 1660.2 4 2150.4 4 2150.7 Overchloorzuur. . . + 1750.3 4 2130.0 4 218°.0 Mierenzuur — 4 199°. 9 4 216°. 3 Azynzuur — (3 mol.) + 180°.3 4 2050.7 Zwavelzuur + 1640.0 + 2100.7 - 2120.9 Zuringzuur — 4 192°.4 4 208°.l Phosphorzuur. . . . — — 4 2130.5 Citroenzuur 4 2060.1 Hydkochlooeapocinchxxnine. Namen der zuren. S. D. V. van de basis in de oplossingen van basische zouten. S. D. V. van de basis in de oplossingen van neutrale zouten. Maximum van S. D. V. Clilo orwaterstofzuur + 1930.2 + 226°.8 + 226°.8 Broomwaterstofzuur — + 2250.2 + 2250.2 Salpeterzuur .... + 1940.8 + 2250.3 4 226°.2 Cliloorzuur 4- 1940.9 -t- 228°.5 4- 230°.7 Overchloorzuur . . . — (3 mol.) -f 228°.l 4 2280.5 Mierenzuur — 4 215°.4 4 2290.2 Azynzuur — — 4 2260.9 Zwavelzuur. . . . -4 192°.5 - 226°.3 4 227°.4 Zuringzuur — (1 1/2inol.) + 2190.4 4- 2240.5 Phosphorzuur. . . . — — 4 2340.5 Citroenzuur 4 2230.4 ( 203 ) Wij zien, dat de maxima van S. D. V. binnen zekere gren- zen zeer na met elkaar overeenstemmen, dat ook bet S. D. Y. van de alkalo'iden, zooals bet zicb in de oplossingen der basische zouten voordoet, geen groote afwijkingen vertoont ; hierbij heeft men wel in aanmerking te nemen, dat deze basische zouten wegens bunne geringe oplosbaarheid niet onder dezelfde omstandigbeden van concentratie konden wor- den onderzockt. Eindelijk komen wij tot bet besluit, dat de bewering van Hesse ten aanzien van de gelijkheid van bet S D. V. van hydrockloorapocinchonine in basische en neutrale zouten, allen grond niist. Delft , 3 Juni 1882. 14* MISSIYE van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Koninklijke Akademie van Weten- SCIIAPPEN, ’s Gravenhoge , 28 December 1881. Bij het liiernevens gevoegd adres vraagt het lioofdbestuur der Vereeniging voor lijkverbranding wettelijke toelating der facultatieve lijkverbranding. Gaarne zal ik omtrent dit ver- zoek, voor zoover de wetenscbappelijke zijde van het daarin behandeld onderwerp betreft, het gevoelen der Akademie verneinen. Ik vestig daarbij meer bepaaldelijk de aandacht op het volgende. Er bestaan, naar ik meen. vergiften, die bij opgraving wel, doch na verbranding niet zijn terug te vinden. De vraag rijst, of het verplichtend stellen eener nauwkeurige lijkschou- wing voor de verbranding voldoenden waarborg kan leve- ren voor de ontdekking van deze kategorie van vergiften. Hierbij moet in aanmerking genomen worden, dat thans na opgraving de lijkschouwing dikwijls geschiedt ten einde het al dan niet aanwezig zijn van een bepaald vergif te con- stateeren, waarop door eenige omstandigheid de aandacht gevestigd is. Bij lijkschouwing, die spoedig na het over- lijden geschiedt en aan de verbranding voorafgaat, bestaat zoodanige aanwijzing — in den regel het vinden van eenig vergif in de woning of onder het bereik van den verdachte — gewoonlijk niet en zal het onderzoek veel moeijelijker wor- den, wanneer elke aanwijzing ontbreekt. Wordt deze vraag — waartoe ik intnsschen uw onder- zoek allerminst wensch te beperken — door uwe vergade- ring in toestemmenden zin beantwoord, dan verneem ik tevens gaarne, welke voorschriften zij noodig acht om hierin te voorzien. ( 205 ) De berichten en mededeelingen der vereeniging voor lijk- verbranding, jaargangen 1876 — 1881, worden hierbij over- gelegd. In den jaargang 1877, blz. 70 v. en denjaargang 1880, blz. 38 v. zijn de verordeningen betreffende de cre- matie te Gotha, Zürich en Milaan afgedrukt. Het adres en bijlagen hoop ik met Uw antwoord terug te ontvangen. De Minister van BinnenLandsche Zaken. S I X. A D 11 E S van liet Hoofdbestuur (1er Vereeuiging voor Lijkverbranding. Aan Z. M. den Koning. Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, uitmakende liet hoofdbestuur der Vereeniging voor Lijkverbranding, aan welke Yereeniging regtspersoonlijkheid is toegekend bij U. M. Beslu.it van 1 September 1875, N°. 39: dat zij tot dusverre, op liunne jaarlijks tot Uwe Majesteit gerigte verzoeksckriften, strekkend tot toelating der lijkverbranding door wijzi- ging der wet van 10 April 1869 (Staatsblad N°. 75), hetzij van Uwer Majesteits Hooge Kegering geene besckikking mogteu ontvangen, hetzij liun verzoek voor inwilliging onvatbaar zagen verklären op grond, dat de lijkverbranding het constateren van sommige misdrijven onmogelijk zou maken; dat dit bezwaar, nog ten vorigen jare door Z. Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken in de Tweede Karner der Staten- Generaal aangevoerd, dus het eenige schijnt te zijn, dat de inwilliging van hun verzoek nog tegenhoudt; dat echter het gevoelen van beroemde scheikundigen zoowel als de elders verkregen ervaring hun aanleiding geeft om dit bezwaar ge- ring te achten; dat immers de sporen van verwondingen ook na de begrafenis in zeer körten tijd verdwijnen; dat de meeste organische vergiften na de begrafenis evenmin in het lijk zijn aan te wijzen als na de verbranding in de asch, terwijl de aanwezigheid der anorganische, als antimonium, zink, lood, koper enz. evenzeer kan worden aangetoond in de asch van een verbrand, als in de overblijfselen van een begraven lijk; dat met name wat arsenicum betreft, door het aanbrengen van een reageermiddel in den schoorsteen van den lijkoven de aanwezigheid van dit zeer ge- bruikelijke vergif tijdens het verbrandingsproces zelf onfeilbaar en op eenvoudige wijze zou zijn aan het licht te brengen; dat derhalve, in nagenoeg alle denkbare gevallen, het belang der justitie bij verbranding evengoed als bij begraving zou gewaarborgd zijn, indien de asch der lijken afzonderlijk werd bewaard en niet aan particulieren afgegeven, terwijl hare identiteit behoorlijk werd gecon- stateerd; welk een en ander in alle steden, waar de lijkverbranding ( 207 ) geoorloofd is en plaats vindt (Gotha, IMilaan, Lodi, Zürich), is voor- geschreven en zonder eenige moeijelijkheid geschiedt; dat overigens, voor zoover uit dezen hoofde nog eenig bezwaar mögt overblijven, dit op afdoende wijze te voorkomen is door het voorschrift eener voorafgaande lijkschouwing ; dat dit alles elders op zeer doeltreffende wijze is geregeld, zoozeer zelfs dat in een geval, waar reeds vergunning tot begraving van een lijk was verleend en later vergunning tot verbranding werd gevraagd, het voor deze laatste vergunning vereischte, strengere onderzoek de bewijzen heeft opgeleverd van eene door niemand vermoede vergifti- ging, die bij begraving ongetwijfeld niet ontdekt zou zijn, (zie „ Revue d’Hygiene” van 18 October 18S0); dat derhalve, bij eene doelmatige regeling, het belang der justitie de toelating der facultative lijkverbranding niet verhindert; en dat de leden der door adressanten vertegenwoordigde Yereeniging (ca. 800 in aantal) zieh dus met reden bezwaard achten door het wettelijk voor- schrift, dat hen zonder voldoendeu grond verpligt tot eene wijze van lijkbehandeling, die stuitend is voor hun gevoel, en strijdig met hunne begrippen van welvoegelijkheid en eerbied voor de afgestor venen. Redenen, waarom adressanten, met verschuldigden eerbied en be- scheiden aandrang, hun reeds meermalen gedaan verzoek om wettelijke toelating der facultative lijkverbranding herhalen. ’t Welk doende (enz). Het Hoofdbestuur der Yereeniging voor Lijkverbranding : October 1881. ’s Graven/iage, RUTGERS, Voorzitter. A. BEAUJON, Secretaris. Corns. DE GROOT, Penningmeester. J. E. de VRIJ. A. L. H. ISING. Joh. J. PERK. Dr. E. J. DUPONT. J. B. KAN. S. HOOGEWERFF. BERGSMA. P. H. HUGENHOLTZ Jr. J. YOuTE Czn. B. H. PEKELPIARING. H. B. van TETS. J. A. KOOPMANS. C. J. YAILLANT. W. A. BERGSMA. RAPPORT VAN DE MEERDERHEID DER COMMISSIE BENOEMD IN DE VeRGADERING VAN 28 JaNUARI 1882. (Gelezen in de Vergadering van 27 Mei 1882). Naar aanleiding van een adres, in October 1881 aan Z. M. den Koning gericht door bet hoofdbestuur der Ver- eeniging voor lijkverbranding, welk adres het verzoek in- houdt om wettelijke toelating der facultatieve lijkverbran- ding, beeft Z. E. de Minister van Binnenlandscbe Zaken zicb bij missive van 28 December 1881, N°. 5012, Afdee- ling B. B., tot de Akademie gewend, om over dit verzoek baar gevoelen te vernemen, voor zoover de wetenschappelijke zijde der vraag betreft. De Minister gaat uit van de onderstelling, die wij al dadelijk als juist erkennen, dat er vergiften zijn, die bij opgraving wel, doch na verbranding van bet lijk niet terug te vinden zijn. Levert nu, zoo wordt op dien grond door Zijne Excellentie gevraagd, bet verplichtend stellen eener nanwkeurige lijkscliouwing voor de verbranding voldoenden waarborg op voor de ontdekking dezer kategorie van ver- giften ? Alvorens tot de beantwoording dier vraag zelve over te gaan, meenen wij op den voorgrond te moeten stellen, dat de volledige verbranding de volkomen vernietiging in zicb sluit van alle, zoowel physische als chemische kenteekenen, waaruit aan bet lijk de oorzaak van den dood bad kunnen worden erkend. Wij scliromen niet de beweringen te dezen aanzien in bet adres der Vereeniging voor lijkverbranding voorkomende licbtvaardig te noemen en wij körnen met den meesten ernst op, zoowel tegen de Stelling, dat de meeste ( 209 ) organische vergiften na de begraving niet meer zouden zijn aan te wijzen, als tegen die, waarin de zekerheid uitgespro- ken wordt, dat anorganische vergiften evenzeer in de asch — of zelfs in den rook — zouden kunnen aangetoond worden, als in het lijk zelf. Wat de eerste betreff, behoeven wij slechts te herinneren aan de veelvuldige gevallen, waarin juist de meest gebruikelijke organische vergiften, alcalo'iden en alcaloid-houdende plantenstoffen, ja zelfs blauwzuur, da- gen en weken, sommigen zelfs maanden, na de begraving zijn aangetoond. Ten aanzien der anorganische vergiften kunnen wij volstaan met de opmerking, dat vele daarvan bij de verbranding overgaan in verbindingen, die van de aschbestanddeelen niet te onderscheiden zijn en dat, indien het chemisch onderzoek in de asch, of — wat wij practisch voor onuitvoerbaar houden — in den rook, bestanddeelen mocht aantoonen, die van vergiften afkomstig kunnen zijn, daaruit bijna nooit het besluit zou kunnen worden afgeleid, dat die stoffen in den vorm van vergif in het lijk aanwezig zijn geweest. Naar ons gevoelen vervalt dus met de verbranding de mogelijkheid van elk vruclitbaar gerechtelijk scheikundig on- derzoek en wij zien in het wegnemen der heilzame vrees voor latere ontdekkiug van het misdrijf een groot gevaar voor de individueele veiligheid, vooral met het oog op den moord door vergiftiging, die, wegens de niet moeilijke uit- voering, meer voorkomt dan men oppervlakkig zou meenen. Wij nemen de vrijkeid hierbij de aandacht te vestigen op een reeds in 1848 te Utrecht versehenen geschrift van ons medelid Dr. A. W. M. van Hasselt, waarvan de titel luidt : De noodzakelijkheid van algemeen toezicht op het gebruik van vergijten , betoogd uit de menigvuldiglieid der oorzaken van ver- giftiging. Wij ontkennen volstrekt niet, dat eene verplichte lijk- schouwing voor de verbranding aan dit bezwaar grooten- deels te geinoet komt. . Grootendeels, doch niet geheel, want het is volkomen juist, wat ook reeds in den brief van den Minister wordt opgemerkt, dat in sommige gevallen de erken- ning eener vergiftiging afhankelijk is van aanwijzingen, ge- ( 210 ) put uit de omstandigheden, die den dood voorafgingen of vergezelden. Zoodanige aanwijzingen nu ontstaan dikwijls eerst korteren of längeren tijd na den dood. De ervaring lieeft geleerd, dat de uit- en inwendige lijkschouwing, hoe volledig ook, op de algemeen in de praktijk gebruikelijke wijze verricht, in meerdere gevallen van vergiftiging zelfs liet vermoeden daarvan niet heeft doen ontstaan en daarom ook geene aanleiding heeft gegeven tot een scheikundig onderzoek, dat trouwens op een tijdstip, waarop nog alle nadere aanwijzingen ontbraken, groote bezwaren in de uit- voering opgeleverd hebben zou. Daarom meenen wij de vraag des Ministers, of het ver- plichtend stellen eener nauwkeurige lijkschouwing voor de verbranding voldoenden waarborg kan leveren voor de ont- dekking dier vergiften, die bij opgraving wel, doch na ver- hranding niet zijn terug te vinden, in ontkennenden zin te moeten beantwoorden. Welke voorschriften er nu, met het oog op dit ontken- nend antwoord, bij eene eventueele toelating van lijkverbran- ding zouden noodig zijn, moet onzes inziens worden bepaald in overleg met de reckt'erlijke macht. Aan haar toch moet de beslissing worden overgelaten öf, en zoo ja onder welke voorwaarden, de mogelijkheid van een later wellicht ge- wenscht scheikundig onderzoek van het lijk mag worden prijs gegeven en daarom zou naar onze meening de ver- branding van een lijk nooit mögen plaats hebben, voordat de rechterlijke macht daartoe verlof gegeven heeft. Op een punt evenwel gelooven wij met nadruk de aan- dacht te moeten vestigen. Het aantal der door studie en oefening volkomen bevoegde, gerechtelijke genees- en schei- kundigen is niet groot en voldoet reeds thans niet altijd aan de behoefte. Bij toelating van lijk verbranding zou de Regeering dus maatregelen moeten nemen om een genoeg- zaam aantal bevoegde deskundigen ter beschikking der justi- tie te kunnen stellen. Door ons medelid Dr. A. W. M. vax Hasselt is de wenschelijkheid dier maatregelen breeder ont- wikkeld in zijne verhandeling : » De gerechtelijke geneeskunde en de lijkverbranding'\ welke verhandeling in het jaar 1875 ( 211 ) opgenomen is in de V erslagen en Mededeelingen der Konin- klijke Akademie van Wetenscliappen (Afdeeling Natuurkunde 2de reeks, 9de deel, 3de stuk, blz. 113). Aan het gezegde wenschen wij niets meer toe te voegen. Wij achten het onnoodig en ongepast, de Natunrkundige Afdeeling door het uitlokken eener discussie te nopen zieh met meerderheid van stemmen voor of tegen de lijkverbran- ding te verklären. De hygienische gronden, ten gunste der lijkverbranding aangevoerd, zijn tot nog toe gebleken niet afdoende te zijn, wat door de vereeniging voor lijkverbran- ding schijnt te worden taegegeven. Immers in het adres van het hoofdbestunr, wordt omtrent het vroeger aangenomen hygienische voordeel thans het stilzwijgen bewaard. Bij de voorstanders der lijkverbranding geven das andere motieven den doorslag, maar die motieven liggen buiten het gebied van natuurkundig onderzoek en behooren dus niet tot het terrein dezer afdeeling der Koninklijke Akademie van Weten- schappen. T. PLACE. A. W. M. YAN HASSELT. J. ZEEMAN. J. W. GUNNING. De Heer van Bemmelen kon zieh met dit rapport niet vereenigen en heeffc zijne handteekening daaraan onthouden. Hij heeft gemeend een afzonderlijk rapport te moeten in- dienen, dat wij liieronder laten volgen. Namens de Commissie T. PLACE. RAPPORT VAN DE MINDERHEID DER COMMISSIE BENOEMD IN DE VeUGADEKING YAN 28 JaNUARI 1882. (Grelezen in de Vergadering van 27 Mei 1882, aangenomen in de Vergadering van 24 Jnni 1882). Naar aanleiding van een adres, in Oetober 1881 door het Hoofdbestuur der Vereeniging voor lijkverbranding gericht aan Z. M. den Koning, en inlioudende bet verzoek om wet- telijke toelating der lijkverbranding, heeft Uwer Excellen- tie’s voorganger, bij missive van 28 December 1881, N°. 5012, Afd. B.B., zieh tot de Koninklijke Akademie van Wetenschappen gewend om over dit verzoek haar gevoelen te vernemen, voor zoover de wetenschappelijke zijde der vraag betreft. Zijne Excellentie ging uit van de veronderstelling, dat er vergiften zijn, die bij opgraving wel, doch na verbranding van het lijk niet terng te vinden zijn. Op dien grond werd gevraagd, of het verplichtend stellen eener nauwkeurige lijk- schouwing voor de verbranding voldoenden waarborg ople- vert voor de ontdekking dier kategorie van vergiften? Ten opzichte der genoemde veronderstelling, en in ver- band met het verzoekschrift van de Vereeniging voor lijk- verbranding, merkt de Afdeeling op, dat de meeste vergiften, zooals blauwzuur, phosphorus, sublimaat, organische vergif- ten, en voor een groot deel ook het arsenicum, evenals de sporen van gewelddadige liandelingen, met de verbranding van het lijk verloren gaan. Bij de tegenwoordige inrichting der lijkovens kunnen vluchtige minerale vergiften, die in een lijk mochten aanwezig zijn, in de producten der verbranding niet herkend worden ; doch al wäre zulks, b.v. door het aan- brengen yan zeer samengestelde en kostbare inrichtingen, het ( 213 ) geval, dan toch zou het niet mogelijk zijn aan te wijzen, in welke deelen van het lijk, en in welke verbinding, het vergif' is aanwezig geweest. Ditzelfde geldt voor de vergiftige hestanddeelen (zink-, koper-, lood- antimoninm-verhindingen), die in de asch teruggevonden kunnen worden. De waarde van het scheikundig onderzoek zou daarmede grootendeels, zoo niet geheel, verloren gaan. Ook de bewering der Vereeniging, dat de meeste organi- sche vergiften in een lijk niet rueer zijn aan te wijzen, gaat te ver. Immers zijn gevallen bekend, waarin, na korter of langer tijd, in opgegraven lijken, sommige plantaardige ver- giften, ja zelfs blauwzuur, herkend zijn. ßovendien kan de wetenschap belangrijke vorderingen ma- ken, waardoor de opsporing van thans niet herkenbare ver- giften in opgegraven lijken mogelijk wordt. Uit dit alles blijkt genoegzaam, dat de waarborgen voor de ontdekking van vergiftiging of van een gewelddadigen dood van personen, wier lijk verbrand wordt, in de wettelijke voorschriften te zoeken zijn, aan welke voor de verbranding moet voldaan worden. In de liierbij gevoegde Bijlage geeft de Afdeeling aan, wat deze voorschriften naar hare meening zouden moeten beheizen, wanneer lijkverbranding door de wet veroorloofd werd. Door die voorschriften kan verkregen worden dat, onrnid- dellijk na den dood, de aandaclit gevestigd worde op alle omstandigheden en gebeurtenissen, die, in geval van een ge- welddadigen dood, juist van het grootste belang zijn. Men mag dan ook vragen, of een misdadiger van alle pogingen om de verbranding van het lijk zijns slachtoffers te bevor- deren, zieh niet onthouden zal, als hij weet, dat dat lijk door deskundigen uit- en inwendig geschouwd zal worden, nadat kennis zal zijn genomen van de inlichtingen des ge- neeslieers omtrent de laatste ziekte en ziekteverschijnselen des lijders, en zijne behandeling; en dat, in geval van den minsten twijfel, tot een toxicologisch onderzoek zal worden overgegaan. Bij de lijkschouwing zullen sporen van in- en uitwendige verwondingen ontdekt worden. Vergiftiging met blauwzuur of phosphorus kunnen kort na den dood beter ( 214 ) bemerkt worden dan wanneer het lijk eenigen tijd begraven is geweest. Bij metaalvergiftigingen kunnen zeer dikwijls ver- anderingen of afzettingen in bet spijsverteringskanaal of in andere Organen waargenomen worden, die de deskundigen tot een nader toxicologisch onderzoek verplickten. Is om- trent de wijze van overlijden en de ziekteverschijnselen niets bekend, of is de verklaring van den geneesbeer onvoldoende, dan zal zeker nooit eene verbranding worden toegestaan, tenzij eerst een toxicologiscb of een justitieel onderzoek hebbe plaats gehad. De Afdeeling gaat bij die beschouwing natuurlijk van de onderstelling uit, dat de lijkschouwing gescliiede : niet door gewone geneeskundigen, zooals tot nog toe in Nederland meest altijd het geval was, die de noodige kennis en erva- ring, voor dat onderzoek noodig, in den regel missen, maar door werkelijk deskundigen, die van het gerechtelijk genees- en scheikundig onderzoek, in den meest uitgebreiden zin, eene bijzondere studie hebben gemaakt. Nogtans zijn er middelen van vergiftiging mogelijk, met zoo veel fijn overleg gekozen en toegediend, dat, wanneer overigens alle aanwijzingen eener misdaad ontbreken, bet op- volgen der voorschriften, in de Bijlage aangegeven, niet zal leiden tot een nader toxicologiscb onderzoek. Ook mag de Afdeeling niet ontkennen dat, voor sommige vergiften, het onderzoek eerst dan vrucktbaar zal zijn, als aanwijzingen van anderen aard dan die door de lijkscbou- wing verkregen worden, bet vermoeden van vergiftiging doen rijzen, en dat die aanwijzingen in enkele gevallen gebeel kun- nen ontbreken. Wanneer dus de lijkverbranding mocbt veroorloofd wor- den, blijft bet noodig dat de Justitie voor elk geval bare toestemming verleene. Daardoor wordt deze in de gelegen- beid gesteld om, in elk twijfelachtig geval, een volledig toxicologisch onderzoek te eiseben of een justitieel onder- zoek in bet werk te stellen, voordat tot de verbranding mag worden overgegaan. Op de vraag des Ministers : » of het verpliclitend stellen eener nauwkeurige lijkscbouwing voor de verbranding vol- ( 215 ) doende waarborgen oplevert voor de ontdekking van vergif- ten, die na de verbranding van bet lijk niet meer als zoo- danig te berkennen zijn,” meent de Afdeeling dus te moeten antwoorden: dat de lijkschouwing niet in elk denkbaar geval de zekere middelen kan verschaffen om, zonder meer, eene vergiftiging tot ontdekking te brengen : maar dat de te ge- o o o o o ö ven wettelijke voorscbriften zoovele waarboi’gen voor die ont- dekking kunnen geven, dat de Justitie in een overwegend aantal gevallen bare toestemming tot de verbranding van een lijk zal kunnen verleenen. J. M. VAN BEMMELEN. B IJ L A G E. Wanneer, cloor eene wijziging in de Begrafeniswet, ook de lijkverbranding zal worden veroorloofd, zal het voorzeker noodig wezen dat, bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, eene verordening gemaakt worde, waaraan bij de uitvoering der verbranding moet worden voldaan. Die verordening zou, naar de meening der Afdeeling, de volgende voorschriften kunnen inhouden, om te voorkomen dat een gerechtelijk scbeiknndig onderzoek door de verbran- ding van het lijk onmogelijk werd gemaakt. De inrichting en de wijze van verbranding moet door de Regeering worden goedgekeurd. De aanvraag tot verbran- ding geschiedt aan de bevoegde autoriteit Eene verklaring van den geneesheer, die den overledene gedurende zijne laat- ste ziekte behandeld heeft, moet worden overgelegd en het antwoord beheizen op de vragen: Aan welke oorzaak de dood door hem wordt toege- schreven ? Welke geneesmiddelen hij in de laatste ziekte van den overledene heeft voorgeschreven? Of eenigerlei verschijnselen door hem werden waarge- nomen, die hy niet aan de ziekte kan toeschrijven, en of die verschijnselen wettigen tot het vermoeden eener vemiftio'ing of van eenige andere misdadige hau- deling ? Als het lijk, met verlof der bevoegde autoriteit, naar de sectiezaal in het gebouw der lijkverbranding is. overgebracht, moet de verplichte in- en uitwendige schouwing plaats heb- ben door twee geneeskundigen, die daartoe van Regeerings- wege bevoegd zijn verklaard. De schouwing wordt hun, voor elk geval van lijkverbranding, opgedragen door een Ambte- naar van het Geneeskundig Staatstoezicht. ( 217 ) Die Geneeskundigen zijn gerechtigd en, in geval van eenig vermoeden van misdaad (hoe dat vermoeden ook verkre- gen zij) verplicht, den inhoud der spijsverteringsorganen, en deelen van deze of van andere Organen, op zulk eene wijze te verzamelen en te bewaren, als voor een gerecktelijk genees- en seheikundig onderzoek vereiscbt wordt. Overigens moet de schouwing geschieden met al de hulpmiddelen, die de wetenschap aan de hand geeft. Zij moeten de uitkomsten van kunne schouwing, of van schouwing en onderzoek, aan de daartoe aangewezen Reek- terlijke Overkeid mededeelen, met de verklaring in koe verre die uitkomsten, naar kunne meening, al of niet bezwareu opleveren tegen de verbranding. In geval zij Organen of deelen daarvan uit ket lijk genomen en bewaard kebben, moeten zij zulks, met redenen omkleed, vermelden. In den tijd, die verloopt tusscken ket overbrengen van ket lijk naar ket verbrandingsgebouw en de schouwing, en tusscken de schouwing en de vergunning tot verbranding, moet het lijk op zulk eene wijze bewaard worden, als in gevallen van gerechtelijk genees- en seheikundig onderzoek vereisekt wordt. Geene lijkverbranding mag plaats kebben, dan nadat de Rechterlijke Overkeid, die van ket verslag der deskundigen heeft kennis genomen, daartoe de vergunning keeft verleend. ViUL. EH MEDES. AEÜ. NATUURK. REEKS. SEEL XVIII 15 BOIJW STOFFEN YOOR DE GESCHIEDENIS DER WIS- EN NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN IN DE NEDERLANDEN. DOOR D. BIERENS DE HAAN. N°. XXI. Cornelis Saskersz. van Leeuwen. — Abraham de Graaf. 1. Deze Mr. Cornelis van Leeuwen, Geswooren Lant- meeter en Liefhebber in Matbematiscbe Konsten, zoo als bij zicb betitelt, lieeft van zicb doen spreken door de uitgave van zijn Scbotsclirift : » Aenhangh Genaemt den Bril, Yoor de Amsterdamscbe Belaclielijcke Geometristen, Bestaende in eenige ©cometn£d;e cn anbere üuegfien/ bie boor f)aer open? baer/ op bc manier alö be Üluacföaberg $i;n aettgeMagcn/ cn nu; öan f>acr ccntgc Doorgeötelt/ bic tcE alle flacr Ijebbe gebe# mongfreert enbe bewegen. Amsterdam 6. Juny 1663” 1). Dit gesebrift werd wederlegd door Abraham de Graaf »Ontleding Yan de Bril Voor de Amsterdamze Belaclielijke Geometristen , ... In dewelke getoont wert, Dat den Au- theur Cornelis van Leeuwen , met alle voorname bescbuldingen (sic), die by andere aantijgt, swanger gaat ; . . . Met een Bljvoegsel ; Zijnde een Brief aan Dirk Rembrantsz. van Nie- rop . . . Amsteldam. 25. November 1663” 2); — door Claes Hendriksz. Gietermaker »Den Amsterdamseben Belacbelijc- ken Geometrischen bril-maker , . . Voorgestelt, 3n 23er* toottingf) ber opgeraepfe miple leugenen / enbe opgebbben £>uacf* äaber&rebenen. Amstelredam. 7 Augustus 1663” 3) — door Curistiaen Martinii Anilaltin »Half slapende Aenspraecke ( 219 ) Over de Bril voor de Amsterdamscke Brillachende Geome- trist . . . -SHaerc en gronbigbe 21ntrooorbf Dp ’t £agterlijcf en £eugenacbtige ©c^rift tegenö mp (en anbere) uptgegeben : . . . Jot waerschouwinge. Amstelredam. 1663” 4); en nog, naar men zegt door Adriaen Claesz. Hellingwerf, die toen nog zeer jong moet geweest zijn: dit werk lieb ik evenwel ner- gens kunnen vinden. C. van Leeuwen beantwoordde bet boekje van Noot 3 in zijn » Antwoordt Tegen bet Lasterboeckje Van den Amster- damschen Belachelychen Geometrist en BRIL-SIFTER, Klaes Hen- dricksz. Gietermaker, Üöacr itmc icf roeberlegge/ 211 ’t gene t) [sic] upt mijn bril geöift f)eeft/ cn be balöcbe £ogen£ bte bp mp te laäte lept; cn oocf nod) borber bcmcöcn maf boor een 23rob; bclacr (>p ip. Amsterdam 1664” 5). Op de laatste bladzijde schrijft hij „£)uö berre boor mp bcantmoort f)Ct £agferboecfjen bau || Claes Hendriksz. Gietermaker, cn Öal in ’t fort mcbc böigen bet 21ntiboort fegend || Mr. Anbaltin cn Abraham de Graef.” Doch van dit vervolg schijnt niet meer gekomen te zijn. Deze strijd, vooreerst van zeer eigenaardigen vorm, is voor ons belangrijk, omdat liij welbekende namen betreft, en aan- toont, hoe juist zij op de hoogte waren van ketgeen er ten onzent gesebreven was, en boe zij verstünden uit het arse- naal, dat hun ten diensten stond, de wapenen te nemen, die zij in het gevecht meenden noodig te hebben. Bovendien worden nog vele andere schrijvers in den strijd gemengd, meest alle tijdgenooten. Eene nadere besebouwing van dien strijd belooft dus niet onvruchtbaar te zullen zijn, maar ons een kijkje te zullen gunnen in de meer intieme gesebiedenis van de wetenschappelijke mannen ten onzent in die dagen. Getuigen de bijzonderheden wel niet altijd van besebaafdbeid, en de uitdrukkingen niet van fijnere vormen ; laat ons daarbij niet vergeten, dat in onze dagen van beschaafden (?) toon en gekuischte vormen, dezelfde drijfveeren dikwerf tot weinig verschillende handelingen voeren, zoodra aan de bartstoebten vrij spei wordt gelaten, en deze niet door wäre besebaving, en edelen, wetenschappelijken zin worden gebreideld, met terzijdestelliug van al het persoonlijke, dat den strijd wel sekerper, maar niet wetensebappelijker maakt. 16* ( 220 ) 2. De aanleiding tot den strijd toch was waarschijnlijk jaloersckkeid op bet gebied van bet onderwijs. Zoowel van Leeuwen, als de door liem aangevallen personen bielden scbolen binnen Amsterdam, die zij gaarne met leerlingen bevolkt zagen ; en bet scbeen wel voor te körnen, dat deze leerlingen van den eenen onderwijzer naar den anderen ge- lokt werden. Een zeer geoorloofd middel daartoe was bet scbrijven van bandboeken over een of ander onderdeel der wetenscbap. Zoo was »de Bril” een aanbangsel tot bet » School - Boeck der Wijnroeijerijen : Waer inne geleert woi’dt . . . Door Mr. Cornelis van Leeuwen, Geswooren Lant- meeter, en Liefbebber in de Mathematische Konsten, residee- rende op de Zeedijck in de Stuurman” 6). In de »Toe-eyge- ninge || Aen alle Liefhebberen der Konst van 't || Wynroeyen” zegt de schrijver : » waer in ick ten eersten bewijse, 1 1 en leere vinden den inbout van twee afgekorte Piramiden ofte Co- nesen [Coni] : Ten tweden || bewijse ick, dat drie grootbeden in geduerige voortganck [evenredigbeid] bet 1/3 der Zorn van alle drie 1 1 minder is als de helft der twee uytterste : En ten derden bewijs ick mede, wanneer van 1 1 alle soorte van ronde Vaten, de gemeedieerde [middenevenredige] diepte met de langbte gemultipliceert werdt, soo komter meerder als de wäre inhout: Ten vierden...” Op deze wijze geeft kij de inboud van zijn boek aan ; verder spreekt hij over de »wan- nigheydt van ale soorten van Vaten . . . waer toe ick een Tafel stelle, die voor desen door Sybrandt Jansz. Cardinael is || bereeckent” ; deze tafel vindt men op blz. 13 — 15. Hij schreef dit boek »om dat ick verscbeyde Leerlingen beb- 1 1 be gebadt en noch bebbe, die ick na dese ordre gbewoon ben te onderwijsen, bevin- || dende dese maniere de bequaemste te zijn, om te volgben, zijnde kort, eenvoudigk || ende klaer, als ick wel wete dat noch by niemant so is gedaen ...” Abraham de Graaf en Claes Hendriksz. Gietermaker j waren toen reeds genoegzaam bekend door liunne gescbriften. j Maar Christiaen Martinii Anhaltin voegde bet boekje van Noot 4 evenzeer achter zijn »Oprecbt, Grondicb en Recht- sinnigb School-Boeck 31 an be Wyn-royeryen” ?), dat eigen- lijk een tegenscbrift was tegen bet voormelde Scboolboek; ( 221 ) op den titel noemt hij zieh verder „Opcec l;t @d?oobf)OUbcnbe in be $ongf t»an (Sijjferen/ ©eomefrie/ 1| SantmtUnj $ortiftc«tion op Sanbf af te ötecc fen/ ^taliaend en !! ©rf;cep;L23oecff)i>uben : tot Amsterdam, op be il baer be jvon5f;©ct)Ool uptf)angf)t en be ©tuur; |i man op be ©toef ötaet.” Wanneer men nu weet, dat Abraham de Graaf ook eene school hield in die buurt, in de Niezel, naest de »witte Ruit” [zie noot 13]; dan verklaart dit eenigzins de jaloesy van hnn buurman Cornelis van Leeuwen. 3. Laat ons nu eerst met de vier genoemde lioofdperso- nen kennis maken ; dan kan dit later geschieden met de overigen, met wie wij te maken zullen hebben. Cornelis Saskersz van Leeuwen — want dat zoo zijn naam luidde blijkt op blz. 22 van het boekje in Noot 1, — gesvvooren landmeter, woonde eerst te Doesburg : want op blz. 76 van hetzelfde boekje verhaalt hij van een „£>ue£tie openbaer tot £>uegburcb aengeölagfjen, uan be ^aubt; i| mecter bie baer looont”; maar Anhaltin deelt ons mede op blz. 33 van het boekje in Noot 4 „be Hantmeter tot Doesburg, || maer jonber naem/ baer moet oan Leeuwen in plaetä ooorötaen.” Naderhand, in 1661, woonde hij te Amsterdam „bupten be ©int 21nti)o? || niö '])oort/ op be (>oecf oan ’t iÄaem en Coolen* pabf”, en in 1663 was hij » resideerende op de Zeedijck daer de Stuurman uythanght” [zie bladz. 20 en titel van het boekje in Noot 1] „in ’t ()upö oan $alc. Mr. Johan Olfertsz. Schoten” »zijn Mr zal[iger]” [zie blz. 3 en 5 van het boekje Noot 3]. Behalve dezen noemt hij ook Sybrandt Hanzs Cardinael zijn meester, en was hij bevriend met Dirk Rem- brandtsz van Nierop. Hij was dan ook, getuige zijn boek in noot 6 niet onkundig in zijn vak, maar werd hetzij dan door jaloesij, hetzij om zijns meesters S. H. Cardinael roem op te houden, hetzij door zucht om bekend te worden, ge- voerd tot het schrijven van zijn boekjes onder Noot 1 en 5; dat hem duur te staan kwam, maar niet duurder dan hij verdiende. Later gaf hij nog uit, behalve de werken van noot 1, 5 en 6, 4. Joh. Buinga: Fondament en principalen Inhoudt van het Italiaenscli Boeckhouden. 10e Druk. Amsterdam. 1698. 8°. Deze Joannes Buinga »Boechouder ende Lief-hebber der ( 222 ) Reecken-Const, residerende naest d’oude Zijts Capelle in ’t Wyngaertstraetje t’Amstelredam” gaf dit werkje in 1636 voor het eerst uit; hij liad toen reeds 24 jaren aldaar on- derwezen. Hi) sclireef 1. Fondament en principalen inhout van liet Italiaens Boeckhouden. Amst. Willem Stam. 1636. 8°. 102 blz. 5e Druk. ib. 1647. 8°.; 10e, 1698. 8°. 2. Corte Instructie om Boeck te kouden voor Commijsen . . . ib. id. 1636. 8°. (22) blz. 3. Diversche Formen van Wissel -brieven . . . ende andere . . . ib. id. 1636. 8°. (16) blz. Ook gaf liij uit : 4. H. Waninghen. Tresoor van ’t Italiaens Boeckhouden. Amst. Willem Jansz. Stenn. Gedrukt bi] Theunis Jacobs. 1629. fol. (208) blz. Herdruk. ib. Gerrit Willem Doornick. Gedrukt bi) Pieter Dircksz. Boeteman. 1657. folio. 5. Id. ’t Recht Gebruyck van ’t Italiaens Boeck-houden. ib. Marcus Doornick. Gedrukt bij Libert van Pashuysen. 1672. 4°. (156), 46 blz. Hieruit blijkt, dat hij ook leefde in den tijd, die hier be- sproken wordt. 4. Abraham de Graaf, een doopsgezinde uit Rijnsburg, stamde waarschijnlijk uit eene weversfamilie ; althans in het boekje van Noot 5 leest men blz. 12 ,,\)\) roa$ eeröt »an be $poeb || baef en ’t 3öeefgetouu> afgefomen.” Later woonde hij te Amsterdam ; op een in ’t openbaar aangeslagen placcaat [waarover straks nader] van 18 Januari 1859, noemt hij zieh en || ®terre;fon$tenaer tot 2lm£telrcbam/ woonenbe aen bett Jßieu# || toenbijef/ in be iftienn^ötraet/ in bc bri.e QSergulbe Oööe^ |] fjoofben” [zie blz. 10 van het boekje in Noot 1]. In 1663 wöonde liij in de Niezel naast de Witte Ruit (zie bo- ven] : en schijnt nog weinig fortuin te hebben gemaakt, of nog niet genoegzaam naar zijn zin bekend te zijn geweest; althans het boekje van Noot 2 werd door hem in gemeen- scliappelijke rekening met C. H. Gietermaker uitgegeven; deze was trouwens toen Examinateur der stuurlieden, dus een man van eenig gewicht. ( 223 ) Op zijn ouden dag schijnt de Graap eenigen tijd weder te Rijnsburg gewoond te hebben; de werken in noot 28 en 29 zijn altbans vandaar gedateerd, in 1706; maar bet werk van noot 80 werd weder 1708 te Amsterdam gedateerd. Hij gaf een tal van werken uit, later ook met bet doel om een volledig zamenstel van leerboeken te leveren, zooals wij zullen zien ; vele van deze werken beleefden een of meer berdrukken. Hij scbreef 1 . Beschrijvinge van de nieuwe Ruyt-Caert . . . Midtsga- ders boe men versclieyde Astronomische questien . . . door een nieuwe Inventie . . . kan solveren. Insgelijcks een klare Instructie om te vinden de Polus-boogbte, de miswijsinge van ’t Compas, . . . regel om Oost en West te varen. 1657. 4°. 8). 2. Bescbryvinge van de Pleyn-Scbael. Amsterdam. 1658. 4o. 3 Cijferboeck. ib. 1658. 4. De seven Boecken van de Groote Seevaert. 1658. folio. 9). 5. De Starre-Kunst. 1659. 4°. 10), waaracbter voorkomt, doch ook dikwerf afzonderlijk, 6. Redenering wegens de vinding der Lengte van Oost en West. 1659. 4°. U). 7. Vier Boecken van de Driehoekmetinge . . . van de Tel- kunstigen [d. i. Logarithmen]. 1659. 8°. 12). Dit boekje be- gint met een tafel der Logarithmen van l."r voor n = 0 1 tot 8; verder A van (IO)2", 1 met daarnaast — voor n— 1 2« tot n — 54. 8. Principia Arithmeticae Theoreticae et Practicae of de Beginselen der Telkunst of Rekenkunst. 1662. 8“. 13) waar- van berdrukken in 1672, 1692. 9. Ontleding van den Bril. 1663. 4°, bet boekje van Noot 2. 1 0. Nieuwe, Konstige Tafelen Sinuum Tangentium et Se- cantium. Zie Noot 16 van Bouwstoffen N°. EU. 11. Wiskonstige Aritbmetica . . . is bij gevoegd een kort Excemplaar- Boekje, [dat ook soms afzonderlijk voorkomt.] 8°. 12. Een kort Exemplaarboekje. 8°. Een 2e druk van beiden werd gegeven door A. van Dam. 1696. 8°. 14j en nog 1702, Buuyn 1705, 1715. Van bet ( 224 ) Exemplaarboekje verscheen in 1761 eene nitgaaf door A, S. Habelius 15), waarachter een appendix van A. B. Strabbe lß). 13. De Beginselen van de Algebra of Stelkonst, volgens de manier van Renatus Des Cartes. 1672. 4°. 17). 14. De Geheele Matbesis of Wiskonst, kerstelt in zijn natuurlijke gedaante. 1676. 4°. 18) Hiervan versehenen her- drukken 1694 19), 1708; de 7° in 1737. 15. De kleene Schatkamer, of een körte beschrijving van de Konst der Stierlieden. 1680 20). Dit werd herdrukt in 1688; een veel vermeerderde derde druk verscheen nog in 1703 21). 16. Instructie van het Italiaans Boekhouden. Met een Memoriaal, folio. Herdruk 2e. 16 8 8 22); 3e. 1693 23); 1710; 4e. 1717; 5e. 1728 24). Tegen het einde der eeuw kwam er een nieuwe uitgaaf van N. Struyck 25); in 1806 van N. A. Vestieu 26). Ook in het Fransch door P. F. Chicot 27). 17. Inleyding tot de Wiskunst. 1702. 4°. met een herdruk in 1706 28). 18. Analysis of stelkundige Ontknoping in de Meetkun- stige Werkstukken. 1706. 4°. 29). 19. De Vervulling van de Geoinetria en Algebra, Begre- pen in het Boek genaamd de Inleyding tot de Wiskunst. 1708. 4°. 30), dat in 1751 herdrukt werd. De Graaf wilde door dit boek, in verband met de beide vorige, een volledig zamenstel van de wiskundige wetenschap- pen leveren, zoo als blijkt uit de woorden der voorrede: »Hebbende onlangs uytgegeven de Analysis, of||de Stel- kunstige Ontknoping in de Meetkunstige || Werkstukken, en kort te voren de Inleyding || tot de Wiskunst, handelende van de Beginselen |[ der Geometrie en Algebra, beyde in gemeen || Quarto, met de figuren bij het geschrift, zo zyn wy te rade || geworden dit weynige liier nog by te voegen, op dat men in || een Formaat zoude können hebben alle het geene wij van de || Meetkunst, en voornamelijk van de Stelkunst heb- ben in ’t licht || gegeven : dit gevoegt bij de Inleyding, so lxeeft men daer door || Compleet, niet alleen de Meetkunst, maar ook de Stelkunst : J| om welke reden wij ook dit Werk de Vervulling noemen van || dat Boek.” ( 225 ) 20. Kleine scliets van het Italiaans of Koopmans Boek- houden. 1711. f'olio. 31), waarvan nieuwe uifgaven 1 728, 1761 voorkomen 21. Proportie, die de middellijn van een rond lieeft tot den omtrek. Amsterdam. 1714. 4°. 22. Memoriaal van het Boekhouden. 1717; met een her- druk in ’t fransch 1718 33). 23. Tafel der voornaamste Zee-plaatsen des hekenden Aart- rycks. 8°. 2lÄ). 24. Yerschillende plakkaten, waarvan er straks ter sprake zullen körnen. 5. Thans komt de beurt aan Claes Heyndricsz. Gieter- haker. Hij was in 1621 te Medemblik geboren en overleed iets voor zijn 50ste jaar te Amsterdam. Zijn motto was : »niet zonder moeite”. In 1660 woonde hij op de Brouwersgracht in de Konst-School; in Mei 1661 verhuisde hij naar de Nieuwe-straat, In ’t liuys en school van Mr. Sybrant Car- dinael zaliger, in de »drie vergulde Ossenhoofden” [zie de voorrede van het boekje in Noot 41]; hij was dus daarin de opvolger van Abraham de Graaf. In 1663 woonde hij op öe .f)acrlcmmcr#bi)cE in ’t J£)up£ oait Lastman (zie titel van het boekje in Noot 3) daar de Konst-School uythangt. Later in 1666 woonde hij op de Haarlemmerdijk bij de Een- lioorn-Sluis. In vroeger tijd had hij ter zee gevaren. Hij was Examinateur der Stuur-luyden, in dienst van de E. E. Heeren Bewinthebberen der Geoctroyeerde Oost- en West-Indische Compagnie ter Karner van Amstelredam. Hij bekleedde dus een invloedrijke betrekking. en het is te begrijpen, dat hij bij het afwijzen van leerlingen dikwerf de ontevredenheid hunner leermeesters op zieh laadde, en tot veel jaloerschheid aanleiding gaf. De werken, die hij schreef, bepaalden zieh voornamelijk tot de stuurmanskunst ; maar zij waren zoo degelijk, dat sommige er van eene groote menigte drukken beleefden, en zelfs nog tot in deze eeuw als leerboeken gebruikt werden. Aan den anderen kant wijzen deze vele herdrukken op een veelvuldig gebruik, en dit is dan ook aan den toestand van menig exemplaar duidelijk te bespeuren. Zijne werken zijn : ( 226 ) 1. ’t Vergulde Licht der Zeevaert ofte Konst der Stuur- luyden. Amst. 1660. 4°. 33) waarvan de volgeude her- drukken : 2e. Door Frans van der Huips. ib, 1671 34). 3e. Door Dirck Rembrantsz. van Nierop. ib. 1683. 4e. Door Nicolaas de Vries. ib. 1697. [Zie Noot 15 van Bouwstoffen N°. Y]. In dezen druk zijn reeds de eerste en de laatste gedeelten van de Tafels op koper gesneden ; in de volgende drukken is dit voor de geheele bundel Tafels ge- schied. 5e. Door Frans van der Huips en Jan Sikkema. ib. 17 0 7 35), waarbij eene belangrijke lijst van al de wis- en zeevaart- kundige werken uitgegeven door Joannes van Keulen. 6«. Ib. 1712. 8e. Door Frans van der Huips, Jan Sikkema en Cornelis Pietersz. Stuurman. 17 2 5 36). lle. Door Frans van der Huips. ib. 1742 37). 12e. Door Frans van der Huips. ib. 1774 38). Het is niet te verwonderen, dat bij zulk een druk debiet, er ook nadrukken voor den dag kwam. Men vindt er o. a. een bij Robijn te Amsterdam 1694 en een bij Aaron van Poulle te Middelburg 1705 39); de laatste zelfs met de ei- genaardige bijzonderheid van een Privilegie van de Staten van Zeeland. En later bij Jacobus Boter , Jan la Roy en Zacharias van Poelie te Middelburg. 2. Wederlegging tegen Pieter Kersseboom. Amst. 1661. 4°. 40 j. 3. Aritmetica ofte Rekenkonst. ib. 1661. 8°. 41) met 4. een tweede Deel ib. 1662 met een herdruk 1663 42). In het eerste Deel, 14 de blz. leest men omtrent zijn »Konst- Schoole” »leerende een yegelyck || Schryven, Cyfferen, Boeck- houden, || Geometria, Landen, Bergen, Bossen || Rivieren ende Toorens meten; leeren- || de oock de ses eerste Boecken Eu- clides: || ende op yeder werckelyeke propositie, || eenquestie; Mitsgaders de loifelycke || ende vermaeckelycke Konst der Stuyr- || lieden op verscheyden manieren: ten || eerste door de Logarithmus, ten twee- 1 1 den door Pleyn-schael, ten der- den || door de Ruyt-Kaert, ten vierden door || Tafel-Synus, ( 227 ) Tangens ende Sekans || leerende oock een yegelyck liet uyt- reec- 1 1 kenen der Klootscke ofte Spkerisclie 1 1 Drie-lioecken : alsmede verscheyden , || Astronomise Werck-stukken : als oock || verscheyden Questien, en het gebrnyck || der Hemel- sche ende Aertsche Globisen:|| en teyckenen der Graetbo- gen, en ’t ma- || ken der Pleyn-schalen en Ruyt-Kaer- || ten: Ende voorts alles wat aende Groote || Zeevaert is erlan- gende. Dit alles door || een subtyle ende körte maniere.” 5. Alinanach nae den nieuwen Styl. 1662 — 1700. ib. 1661. 4°. 43). 6. ’t Vermaeck der Stuurluyden met een vervolgh. 7. ’t Vergulden Lichts vermeerderingh. 8. Tractaetje van het ltaliaensch Boeckhouden 9. Den Amsterdamscken belachelycken Brilmaker. Amst. 1663. 4o. Het boekje van Noot 3. 10. Drielioeks-reekening. Amst. 1665. 8°. 11. De drie Boecken voor Onderwijs der Navigatie. Amst. 1666. 8°. 4*). 12. Aenliangh op het Onderwijs der Navigatie. Amst. 1666. 8°. «). 13. Verscliillende Plakkaten; ook van deze körnen er straks ter sprake. 6. Ten slotte Christiaen Martinii Anhaltin, geboren te Emden in het begin der 17eEenw; in 1663 [zie het boekje van Noot 4, blz. 35] zegt hij toch b^n nae bp be 60 jaeren oubt”; hij was toen [zie blz. 37] „ontrent 48. jaer baer oan bacn geroeeät”, dus omstreeks 1615 als soldaat [zie boekje van Noot 47] hier te lande gekomen. Hij woonde 1663 [zie titel van het boekje in Noot 7] »tot Amsteldam, op be j^bpcf, baer be Äon$G©d)ool uptfrangfR/ en be ©fuur# man op be ©tocf ötact”; reeds in 1653 bewoonde hij dit buis, waar hij even als de overigen eene, naar het sckijnt, druk bezochte school hield. Men kent van zijne hand : 1. Gulden Schale van den grooten Zeevaert. Amst. 1653. 4°. 46). 2. Slot en Slentel van den grooten Zeevaert. ib. 1659. 4°. 47). ( 228 ) 3. Oprechte en Waerachte Ruyt-Kaert van de Groote Zeevaert. ib. 1659. 4°. 48). 4. Scboolboeck van de Wynroeyeryen. Amst. 1663. 4°. met 5. Half Slapende Aenspraeck. De beide werkjes van de Noofcen 4) en 7). Het eerste draagt Inj op »Aen de Eer. en Achtbare seer Discrete Jan Pietersz. Bäcker, Dirck van Helmondt, Barent Wichmans, Frans Bex, Cornelis van Rhijn, Feynte Pietersz., Hendrick Banxer, Kooplieden en Wijnhandelaers”, ten deele namen van nog bestaande geslachten van goeden buize. 6. Konstryck Handboeckjen. 7. Yan Leeuwen geeft een o verzieht van zijne beschul- digingen in de Voor-reden van het boekje in Noot 1), en in de dichtregelen daarachter. Ter eeren van de BELACHELYCKE GEOMETRISTEN. » IcK wensch u veel gelucks , Wiskonstige Apen , En ghy Boecke-makers , met plünderen en kaapen, Met rooven en steelen, een yeder van het haer, En al u eygen doen dat is niet waert een snaer, Met swetsen en rasen , gelyck de Quack salvers In Brief en in Placcaet , blaet als gonge Kalvers : Met andere haer veeren , en andere haer werck Bestelen vroegh en laet , meenich Meester <>n Klerck Van liare naem en eer, van haer werck en kunste , En schrijven Boecken vol om te winnen gunste; En om een groote naem achter te laten na, Versmyten soo de schaemt, en vragen nieuwers na; En sy zijn soo verblint, gelijek de aertsche Mollen, Komt'er een Liefhebber, soo gaense voort hollen, En roepen aen de Meyt, komt voort brenght de schoenen , ' k Moet noodigli eens uyt gaen, 'k heb yets uyt te doene; Maer komter dan een bloet die nieuwers van en weet, Niemant is haers gelyck, laten de Meyt met vreed' , Sy hebben niet van doen, geen schoenen maar muylen, En swetsen dan haer best, g'lijck haer Broers d' Uylen." ( 229 ) En hiermede was de toon van den aanval aangegeven ; laat ons zien met welke wapenen lirj streed. Als aanloop tot de eerste Questie van Abraham de Graaf op diens placcaet van 18 Januar ij 1659, behandelt hij eerst een eenvoudiger vraagstuk, „be ©lot#que£tie «an Stampioens de Jonge fleene ©inu$ 53oecfjc”. [Zie Noot 2 van Bouw- stoffen N°. XIII]. [Deze Johan Jansz, Stampioen deJonghe, zoon van Johan Jansz. Stampioen, werd in 1610 in Rot- terdam geboren, leefde er nog in 1634; maar woonde 1639 te ’s Hage, waar hij leermeester werd van Chris- tiaan HuygensJ. Die eerste questie van de Graaf be- helst een in een cirkel besehreven driehoek, waarbij een middellijn, naar den tophoek getrokken, dien verdeelt in reden van 2 : 3 ; uit het andere uiteinde van die mid- dellijn eene transversaal door den driehoek te trekken, zoo dat de beide stukken tot elkander staan als de opstaan- de zijden. Van Leeuwen geeft eene trigonometrische oplossing en vergelijkt de Graaf bij „een £eec || feren Q3oer, bie meenbe boter uit 3ijn Darren te frpgf)en / en oonbt baer in een negf || met jongf>e hatten... en begon lupbe te roepen/ SBonberlpcfe boter/ monber# || Ipcfe boter”; „mant niijnä oorbeelö/ i6 er nie# mnnbt uro3 gelijcf alö || be Gietermaker, orn bicö roille gbp met u bepben meer al3 gbemeen bent/ om an# || bere lieben f>aer mercf en queätien upt te geoen en am te Maen ooor u epgen roercf || . . . $pit Mr. Sy- || brants queötien 49) . . . lE'n bettet u 2Jöt:onomia, bie || fjebt gbp gcplunbert upt be 2Jötronomia oan Dirck Rembrantsz. van Nierop 50) en || tneent^e beter te mafen, ntaer l;ebt^e jupöt roel tienmael Flimmer gemaeeft . . . en noch burfje u tpteleeren üß;ä# en ©terre#fon$tenaer: maer ^ab gbp || geöd;reoen <5Jiiö# en Jlarre^fonätenaer/ $oo f>a b gbp u recht gbe# tpteleert ... ’t blpcft hier niet aen bat be iWeni !| $ten gaume Äon^fenacrö jijn/ alä onber anbere Xeligien, boemel gbij eenö tegbeuö i! nrij gcöeg(>t hebt bat bet öcheen of ©obt be OXeniöten up^onberbe; roant 3egbt gbp l| baer i£ Geraard Kinckhuysen tot Jpaerlem/ en Dirk Rembrantsz. van Nierop, en || Mr Sy- brand $al. bie iOieniät £pn/ en f)P moitbc Seggen icf ben mebe Sfteniöt: 2Bel l| Graefje iwlje u bp Pulcfe mannen oergelpcfen/ ( 230 ) nu bett Jpoogf) geleerben Professor 1 1 de Bye, en oocf ben Pro- fessor Schoten jal. tot Serben/ $ijn bie oocf 9)ieni£t/ 1| cn Wa- senaer tot Ui)trecl)t cn Jacob Brasser tot Jfpoorn, jijn bat oocf $tcni3ten.” [De hier vermelde Sybrandt Hansz. Cardinael, dikwerf kortweg Sybrandt Hansz. genoemd, was te Harlin- gen geboren, en werd »Rekenmeester” te Amsterdam. Dirck Rembrandtsz. van Nierop komt later ter sprake. Gerard Kinckhuysen was een wiskundige te Haarlem, die in vriend- schappelijke verhoudiug stond tot Newton, die, naar men zegt, zijn Algebra in bet engelsch zoude vertaald hebben; Alexander de Bie opende 1653 een kosteloozen cursus te Amsterdam over wiskunde in bollandscb en latijn, met toe- stemming van Bargemeesteren; hij ontving in 1654 eene voorloopige aanstelling van / 750, en kort daarop den titel van Professor Extraordinarius; in 1659 werd zijn tracte- ment met / 250 verhoogd en werd hij gewoon Professor. In 1668 werd zijn tractement verhoogd op f 1200, en gaf hij toen, ook in bet Nederlandsch, lessen in logica, philo- sopbie, sterre- en zeevaartkunde ; hij leefde nog in 1690. Men meende, dat hij nimmer iets bad uitgegeven, maar on- langs kreeg ik toeb een werk van hem in mijn bezit 51). Met Prof. Schoten wordt bedoeld een der Hoogleeraren aan de Ingenieurs-School te Leiden Franciscus van Schooten, Vader en Zoon. De vader werd te Leiden geboren in 1581, en stierf er 12 December 1646; de zoon overleed, mede te Leiden, 30 Mei 1661; zij vervulden liunue betrekking respec- tive 1610 — 1646 en 1646 — 1660. Abel W. Waesenaer, land- meter te Utrecht, was geboren te Waesmunster in Viaan- deren; hij kwam 1583 in Zeeland, 1613 te Utrecht. Van Jacob R. Brasser weet men alleen, dat liij beeedigd Land- meter te Hoorn was.] Na deze ontboezeming gaat van Leeuwen over tot eene tweede Questie van bet Placcaet van 18. Januarij 1659, » Spits-vinnigh, meetkundigh voorstel. Üöerbt ccn oeber begeerigl) 3pttbe met 5Bi&funöngf) bempg/ te || beantrooorben/ üoorgegfelt boor Abraham de Graef üßiö cn || ©termfonötenaer tot 21m? äfelrebant/ moonenbe aen bcn 31ieu< || roenbpcf/ in beifticitn^ätracP in bc br tc 23ergulbe jDö$e? || boofben. !l De beweginge, tot bet ( 281 ) openbaer voorstel deses, neemt || sijn afkomst, om dat andere liaer met mijn arbeydt soecken || groot te maecken, en niet om dat ick dit zoo ongemeen kun- || stigb achte.” Dit vraagstuk betreft een drieboek, waarvan een der boeken „inijbt beponben i$ te $tjn 60 trappen”, dat is 60° bevat, met ingescbreven cirkel, waarbij gegeven zijn de stukken, waarin een der stralen de zijde verdeelt. Hiervan geeft van Leeuwen vier oplossingen ; maar beweert dat bet vraagstuk beboort tot Mr Sybrandts ,,£lue3tbn.” Vervolgens „in $ptt groote ^Macaet ö taet bopen aen een vraagstuk over een pyramide met vierkant tot grondvlak, waarin, door een bepaald punt van de diagonaal en den top, een vlak te trekken is, die de pyramide in twee stukken verdeelt als 7 : 9.” „£)e3e £!ue$fie. . . jij'n affomötigf) pan Mr. Sybrant || Hansz. Cardinael Zalr . . en i$ nae f)et acbftenbe poorötd pan ’t SSijfbe || SSoecf ber iO?eetbaef Pan be -Bigfungtige gebad?tentööe pan Symon Ste- || veyn 52) met beöe 53dacd)dpcfc ©eometriöcbe SSrit/ na^geaept en gebrilf/ 1| en be öelfbe en pan een natuer.” Ten slotte twee andere vraagstukken. Het een over twee trapezia, die een hoek gemeen bebben, en door eene zelfde lijn ieder in twee gelijke stukken te verdeelen zijn. Het an- dere om eene lijn AB, die aan den eenen kant met AC is verlengd, ook aan den anderen kant met dezelfde lengte BD te verlengen, waarbij de passer slecbts de AB tot opening mag bebben. Beide Questien waren voorgesteld door Sr. Jacob Bos, Landmeeter, die later nog een rol in onze bescbouwing zal te vervullen bebben. 8. Laat ons nu »den Bril” vooreerst ter zijde leggen, en de »Ontleding” daarvan ter hand nemen. In de Voorrede zegt de Graaf » ik niet zien en kan , || of de Stof sal meer dienen tot verrn aacks-oe ffen ing, als tot vor der ing || van Studie: en alhoewel de verlusting en de Studie zieh zeer wel te | | zamen voegeti, zo zal ik mij nochtans meer verlaten op uwe goetgun- || stigheit , als op deze zijne nuttigheit. UL. bekent te maken het over- || val het welke ivij, niet lang geleden , geliadt h ebben, door 't besprin- || gen van eenen Leeuw, acht ik overtollig . . . dat ( 232 ) mijn oogmerk niet zo || zeer geweest is onzen Autheur ten toon te stellen , als wel de zaak de- [| welke van hem uytgewrocht is : 't gewrochte is my tegen en niet de \ \ Werker : . . . en hy is ook ongelukkig genoeg die met het verachte vereenigt is . . . dat gy gelieft te geloven , dat deze bijgevoegde Brief aan Dirk || Rem- brantsz. van Nierop, mitsgaders mijn verantwoording wegens || van Leeuwens beschulding , mij in 't bezonder aangaande, liier meer || bijgevoegt zijn door occasie, als uyt oordeel van noot- zakelijkheit ; om || dat ik oordeelde dat de beschuldingen anders geen openbare verant- || woording meriteerde: beyde verantwoor- denze zieh zelfs , voor een ge- || zont oordeel , genoeg." De »Ontleding van de Beil, || Voor de Amsterdamsche Be- lachelijke Geometristen. || Werdende bij manier van een Aan- spraak tot den || Autheur voorgedragen , || Monsr. van Leeuwen”, begint met eene zeer bedaarde, maar toidi zeer duidelijke ontleding van den titel, en vervolgt dan: »Maar, voor en aleer wy u tot Examinateur bevestigen, zal ’t voor al ge- oorlooft zijn, u || te examineeren, of glry bequaam zijt om dat ampt te bedienen; want indien bevonden || wiert, dat u daar toe geen meer bequaamkeyt ontbeerde, als een blinde om te zien; zo || zoude ’t immers geoorlooft zyn, de meeste bescbuldingen weerkeerig op n toe te 1 1 passen, . . . en u Bril zou || dan nergens anders toe können dienen, als om, door de zelve ziende, u blintkeyt te be- 1 1 schouwen ; en u aan te merken, niet voor een Belachelijke , maar voor een Be- sclirye- || lijke Geometrist. . . . Ontscbuldigt my, indien ik UL. een weynig onsmakelijks moebt || körnen voor te stellen, denkt dat zodanigen ampt al vry wat waart is”. Onze de Geaaf vervolgt daarop »Ik dan, door u Bril ziende, wert gedrongen te oordelen, dat UL. in de Begin- selen || der Wis-kunst noch onwetende zijt. Hier toe parst my voornamelyk dese twee volgende re- || denen: || Ten 1. Dat gy door valsche Regels besluyt een wäre uyt- komst te vinden. Ten 2. Dat gy voor goede Wis-kunstige Demonstration keurt , die in 't minste niet bewijsen. Zijnde die twee eygensekappen, die een sclieydingh ma- ken, tussehen een Mis- en || Wiskunstenaar, of een Brod- ( 233 ) delaar en zijn tegendeel. || De mindere redenen zijn voorna- melijk: || 1. Dat gy in u Demonstratien , veeltijds nalaat die dingen te beioijzen, die de \ \ meeste duysterheyt hebben; of die de be- icijzing 't meest van nooden hadden. 2. Dat gy in u Ontbindingen , noch goet zijnde, meenigh- maal zeer lang en ver- || wart zijt. Uyt welke alle, indienze waar bevonden werden, genoeg- zaam zal blijken, dat u || ervarentheyt u bet School gaan niet verbiet, ik laat staan Examinateur der Wis-kun- || ste- naars te zijn.” Ter staving van de eerste opmerking haalt de Graaf blz. 17, 35, 40, 53 en 71 van den Bril aan; van de tweede op- merking blz. 50, 53, 54 ; van de derde en vierde opmerking blz. 66, 14, 62, 70, 67 ; waarbij telkens de noodige verbe- terinoren «jevoegd worden, zoowel längs stelkundigen als längs meetkundigen weg. De Graaf besluit dit gedeelte [blz. 12], »zo zal ’t ons zo weinig ge- || oorloft zijn, u tot Wiskun- stenaars-Ecaminateur te bevestigen . . . En oversulks zijt be- dankt voor u gewillige presentaty, en u || alree begonnene Dienst . . . En ik heb u te danken, dat gy u onnozelheyt niet getoont hebt, in die dingen, die gy, || by my onlangs School gaande, geleert hebt, door dien ik beducht zou zijn, dat, ik u die || toonende, gy my, ’t noch gansch onbetaalde School-gelt, niet zoud’ willen voldoen; ... Gij dan, van u Ampt ontbloot zijnde, zult geen oneer aangedaan werden, imlien wy || u neffens ons stellen. En ’t zal, derhalven, my geoorloft zijn, u Beschulding, die gy || op my en andere toe- past, te onderzoeken . . . Eerst zal ik on- || derzoeken, of de Beschuldingen, niet weerkerig op u können toegepast werden, en || daar na, die geene, die gy particulierlijk, my toeeygent.” Hij vervolgt dan [blz. 12] »Gy zegt, datze andere haar Werk uytgeven in || BOEkE.v en QüJESTiEy. || Hoe ver ’t eerste op u past, zal ik niet onderzoeken, dewijl dat andere alree gedaan heb- || ben,” waarmede de Graaf doel op het Boekje van Noot 3, dat voor het zijne in ’t licht versehenen was. Omtrent het tweede merkt hij op »Pag. 11 ... de Demonstraty, die gy daar voorstelt, is u VEKSI.. EM lliDLU. All). »iATUUKE. 2de KEEES. DEEL XVJJI. 16 ( 234 ) geleert van J. Cliristiaansz. ... De tweede en darde De- monstraty, over de || zelve Quaesty, pag. 13, van een natuer zijnde, lieb ik u geleert, toen gy my de voor- || noemde De- monstraty vertoonde. 1 1 De Demonstraty van de Quaestie pag. 28. is op de zelve tränt, als C. van Nienrode [zie diens »Vyftkien Boecken Euclides”, zie Noot 2 van Bouwstoffen N°. XJ . . . De Quaesty pag. 58, . . . zwiert zo wel na |J de 44 Quaesty van Ludolf van Ceulen [in diens » Arithmetische en Geometrische Fondamenten” zie Noot 17 van Bouwstof- fen, N°. VIII] . . . Tusschen de tweede Quaesty van de geene die gy aan de Liefhebbers schenkt [blz. 70] en bet || Bijvoeg- sel van van Schooten, gedaan op de 27e. v an zijn vijftig Geo- metrische Quaestien , pag. 77 || [hij bedoelt diens Mathematische Oeüeningen, zie Noot 12, 13 van Bouwstoffen N°. XIII], is geen meer verschil, als tusschen een ziek Wyf, en eene kranke Vrou . . . Maar de grootste verzekering van allen, doet gy door de drie Quaestien, die u, na u || zeggen, onder u Deur door gestoken zijn. [Hierop körnen wrj wel nader terug]. De Voorstellen, Ontbindingen, en Bewij- || zen van de tweede en darde, zijn even de zelve als bet achtste en zevende Voorstel van || Johan Stampioen de Jonge , pag. 300 en 298, [zie het boekje in Noot 2 van Bouwstoffen N°. XIII], en het darde [lees eerste], als dat van Marlois van de sterk- te- || bouwing pag. 10. 53) . . . Zo dat gy genoegzaam toont, dat gy hier in volleert zijt; en datmen u Qualiteit ver- || körten zou, indienmen u het plunderings ampt niet toe eygende.” Nog bespreekt be Graae eene oplossing, voorkomende in de Bril op blz. 55 van de 78ste Quaestie van Gietermaker, toont aan, dat die uit een ander werk, diens » tweede Arith- metischen Beel pag. 127” [zie Noot 42] is afgeschreven ; maar geeft zelf een zestal stelkundige en een drietal meet- kundige oplossingen, van welke laatste er een was »mij ver- eert door Joannis van Loon , van de xoelke ooh afkomstig is || de Meetkunstige Ontleding Pag. 5.” Het vraagstuk betreft twee lappen laken van dezelfde waarde, f 40 ; de som der eilen is 20; het verschil in prijs per el f 71/3; van Loon construeert nu een rechthoek met de basis AD gelijk aan ( 235 ) de som der eilen, en de lioogte AG gelijk aan den hoogsten prijs. Hij neemt op AD een stuk AB gelijk aan de minste eilen, dan wordt BD gelijk aan de meeste eilen; verder neemt hij op AG een stuk AF gelijk aan den laagsten prijs. Dan moet de reck.th.oek tusschen AB en AG gelijk zijn aan dien tusschen BD en AF. Dit zij een staaltje van de metkode om zulke vraagstukken door » Meetkunstige ontleding” op te lossen. Yervolgens herinnert de Graaf [blz, 21] »Gy zegt ook, dat zommige gern Demonstratien verstaan ”; en verwijst van Leeuwen naar de plaatsen in de Bril, waar hij eenvoudige waarheden »met eene groote omstandigheyt gaat bewijzen”, ja zelfs de Stellingen uit Euclides zelve bewrjst, »tot wal- gens toe.” En daarop [blz. 22] »Ook zegt gy datze zeer siechte Quaes- tien uitgeoen , en achte dezelve || voor ongemeene kunstige." Ook dit verwijt brengt hij op het koofd van Leeuwen terug. Hij neemt daartoe »de [7] Quaestien van u Bijvoegsel” [Bril, blz. 6G — 76], en toont aan, dat ze »zeer gemeen zijn” en »men ook, met weinig moeyten, tot een vergelijking komt” ; ook haalt hij daarbij van Schooten [Aenhangh van Simpele Meetkunstighe Werkstukken in het Eerste Boeck der Mathe- matische Oeffeningen] aan, en eindigt » moetende u daar toe te wijs achten, dat gy zulke Kinderachtige Quaestien || . . . zoud voorstellen.” Ten opzichte van de drie volgende Questien toont de Graaf aan, dat ze onvolledig en dus onbepaald zijn, en vervolgt omtrent de derde » ik zal tot hulp roepen u eigen Ontbin- ding, die gy, zo || my bericht is, noch onlangs, in een Bortje geplakt, voor u Deur gestelt hebt”, waaruit »twee dingen [gegevens] blijken die in u Yoorstel niet uytgedrukt || wer- den”, en die »de heele Quaestie bepalen.” Maar, zegt de Graaf »ik vertrouw || dat gyze, konstiger te zijn, aangemerkt hebt . . . door dien gyze, zo ’t gelooflyk is, genomen heb- bende uit u gekochte ge- || schreven Schriften, nagelaten van Jan Olfertsz. en Jan Christiaansz . niet hebt können || gelo- ven, dat u dat Trezoor (zijnde u eenigen Troost, steunzel en toeverlaat, door || ’t welke gy u gemoedigt hebt bevonden, 16* ( 236 ) om de Wiskunstenaars aan boort te klampen) || geen beter kost zoude opdissen.” De beide laatste Questien in de Bril, van Martinii An- haltin, waarover de Gkaaf blz. 27 — 45 in het breede ban- delt, komen later ter sprake. Op blz. 46 wordt het volgende aangehaald. »Gyzegtook, dat het Kreupels werk is , Quaestien te ontbinden metbehulp\\ van de Tafel Sinus , die zonder dezelve können opgelost werden ”, en aangetoond, dat ook van Leeuwen zelf dit doet, blz. 5, 7, 32, 56. »En vorder zegt gy Wanneer ik haar een kleene en siechte Quaesty voor stelle. || zij en konnent niet maken. || Dat gy u oordeel hier gevelt hebt, bewijst gy met de Quaestien pag. 16. 35. 40. 52, de || zeventighste, en pag. 71dedarde Quaesty die gy alle niet hebt können maken gelijk || voren bewezen is . . . maar wat || meer is, gy zijt zo dom geweest, dat gy dezelve noch meende ontbonden te hebben : || zijnde eene dubbelde onnozelheyt.” » En andere willen haar Examen doen van de Landmetery , en vollen door de Mant, || om datze de noodzakelyke Proposi- tien niet verstaan , || die daar toe nodig zijn," waarop de Graaf antwoordt, »Indien dit waar is, zo zijt gy gelukkiger geweest dan zy, dewijl gy de beginselen niet 1 1 verstaande (gelijk voren getoont is) echter niet door de Mant gevallen zijt, maar mis- || schien zijt gy ’er boven uit gekropen, daar ’t gemeenlijk op ’t ruymst is.” »En om dat ik haar geleert hebbe , en zij zeggen datze my geleert hebben ,” »maar gy verhaalt niet by wien j | gy onlangs npch School gegaan hebt.” De Graaf komt terug op de onder de denr doorgestoken Quaestien, en bewijst, waarom van Leeuwen dit zelf moest gedaan hebben; en wat diens scheldwoorden betreft, eindigt hij: »In alle geval, blijkt dan, dat gy ’t zelfs gedaan of ver- || dicht hebt; en diensvolgens hont gy u zelfs voor een Schelm , Eerdief, voor een Uyls-uit- || broedsel of zijn Broeder. . . . door dien gy, boven die misslagen, noch schuldig zijt aan dese onnozelheyt dat |l gy andere hebt betijgt, met het geene gy swanger gingt . . . even gelijk yemant, door een groene Bril ziende, oordeelt )| alles groen te zijn, om dat de ( 237 ) Bril groen is, zo zullen wy u voortaan achte te zijn, || niet een Belachelijke, maar een Beschryelyke Geometrist , op dat wy tegen u qualiteit niet || zouden zondigen. || Dus ver de weer- kerige toepassing op u onderzoclit hebbende, zo zullen wij eens || onderzoeken hoe ver de zelve op my passen, op dat gy, die last alleen dragende, niet || rnocht komen te beswijken.” Doch nu neemt de Graaf een ernstiger toon aan, waar hij de beschuldiging van plagiaat behandelt, en wijst op het onderscheid, dat er bestaat tusschen het geval »dat ye- || mant een zelfde zaak körnt te beschrijven, die een ander alree beschreven heeft” en dat »wanneermen een gemeene sin, van een || Autheur, van woort tot woort na schrijft [blz. 49]” waarbij hij wijst op het boekje van Noot 3; en in dien zin beantwoordt hij de beschuldiging omtrent zijne Astronomia en Boek der Navigaty. Wat aangaat zijn groote Placcaat »door my openbaarlyk zijn aangeslagen, is l| waar; . . . zo deed ik ’t om de zelfde reden, om de welke by- || na yeder een, door biljetten zijn mening bekent maakt, en voornamelyk in Amsterdam, || wiens gelegentheyt sulx, boven alle andere plaatzen, vereyscht ; de biljetten waren om || mijn dienst aant gemeen bekent te ma- lten.” Noch enkele van die plakkaaten zijn tot ons gekomen, waaronder de twee, die in den Bril voorkomen. De Graaf eindigt als volgt, [blz. 51]. »Monsr. van Leeuwek : Dewijl nu alle slagen , van u op my en andere toegebraclit , afgekeert , || en alle , of de voornaamste van dien , op u haar kracht getoont hebben , zo zyt gy bedankt voor de eer van || u gegeselschap , en voor t vermaak my en de Omstaanders , ( door 't toebrengen van uwe Miskunstige || slagen) aagedaan [sic]; en belgt u niet , dat ivy uwe Klauwen , die wij nu getoest heb- ben, voortaan niet rneer || zullen können achten voor Leeuws, maar veel eer voor Kats Klauwen, als meer dienende om te || krabben , dan te vechten; goeden dag: vaart wel: en ik bid u versuymt u zelven niet , maar laat op het || spoedigst den Chirurgijn en Medecijn komen , op dat ze u gequetste lichaam verbinden , en u besioij- 1 1 mende geest herscheppen : anders vrees ik , dat gy ons haast tot u uytvaart zoudt nodigen.'' Daarop volgt een begeleidend schrijven van een quasi- ( 238 ) anonymen. »A. de G.”, geestig en vol »boerterijen”, geda- teerd »In Leyden, den 1. December 1663,” waarin deze aan van Leeuwen aanraadt, de »Ontleding” niet te ontzien, rnaar spoedig te beantwoorden. Ten opziclite van de hier voorkomende personen bet vol- gende. Cornelis van Nlenuode was »landmeeter en school- meester binnen Uytreeht.” Joannes van Loon, was »kaert- drucker te Amsteldam.” Jan Olfertsz Schooten, was in 1620 te Amsterdam geboren; van Jan Christiaansz. is ons niets bekend. Des te meer van de beide anderen. Simon Stevin, in 1548 te Brügge geboren, speelde een groote rol onder Prius Maurits, gaf de schets voor de ingenieurs-school naast de hoogeschool te Leiden [zie Bouwstoffen N°. VIII] en overleed te ’s Hage in 1620; hij liet een groot aantal werken na van groot belang. Samuel Marolois, die veel ves- tingen te onzent gebouwd heeft, schreef ook menig boek voor bouwkunde en aanverwante wetenschappen. 9. Nog volgt nu blz. 54 — 59, liet »Byvoegsel, || Zijnde een Brief, door A. de Graaf, |[ Gesclireven aan || Dirk Rem- brandtsz van Nierop, || Tot verantwoording van eenige Aan- tekeningen in zijn Boek || genaamt des Aartrycks Beweging, &c.” Deze Dirk Rembrantsz. van Nierop was een doopsgezind schoenmaker te Nieuwe Niedorp of Nierop, geboren in 1610. Hij was een vurig verdediger van het stelsel van Copernicus en kwam, mede door zijne veelvuldige geschritten, in aan- raking en bleef in briefwisseling met vele geleerden van zijn tijd, zoo wel binnenslands als buitenslands. Hij over- leed in zijn geboorteplaats den 4 November 1682. Zijn graf- steen, waarom de teekenen van den Dierenriem, bevat het opschrift : Dirk Rembrants van Nierop obiit omtrent 72 jaer. Mr. in de Wiskonst. Hier rust dat schrander hooft Die d’eclips recht verlichten d’ Astronomie wist te sticiiten, Zijn glorie nooit verdooft, Hy toond ons dat de zon ( 239 ) Stilstondt, d’aertkloot draeyde En hoe de Dwaelder swaeyde ÜYT WARE WIJSHEYTSBRON. ScHOON MEENIGH HUNNER SPOT SYN WIJZER DER PLANETEN DoET ELK DE WAERHEYT WEBTEN, Nu RUST ZIJN ZIEL BY GoDT. Den 4 November 1682. Deze schreef in zijne Aardrijks Beweging 54), Afdeeling »Eenige || Aenmerkingen || welche zyn, || 1. Op ’t uytgaen vau verscheyden nieuwe || Boecken, soo van my als oock van || an- dere. || 2. Op de vindingh der lenghte van Oost || ende West. || 3. Op de uyt-reeckening der Son-eclip- || sen, en dat sonder Tafelen, soo wel || particulier als generael [blz. 61 — 151]”, op blz. 63 »Eerste Aenmerckinge” liet volgende: ,,©e&kn bebbcnbe neröcbepbcn nicuroe || Q3occfcn / nu upGgege# »cn ontrent || bc 3aren 1658/ cn 1659/ cnbc bacr in || bemerc? fenbe bo« bat clcf gpn SSoec* || fen toutt met 3o uan b’ccn cn b’anber || 21utf)cur lüat na tc öd;rijv>cn/ cnbc bat || öonber bctt t()cur cof ecrötc 33inber) || jpn naem tc gebenden”. Nadat bij van zijn Tijdt-beschrijvinge 1654 65) en zijn Wiskonstige Reeckeninge 1659 56) gesproken had, en over de Graafs Driehoeks-Metinge, [liet boekje van Noot 12], behandelt bij een 8 tal op- of aanmerkingen omtrent diens Sterrekonst [bet boekje van Noot 10], op waardige, maar niettemin scherpe wijze. Het zijn deze aanmerkingen, die nu door de Graaf behandeld worden, evenzeer op veel ernstiger wijze, dan van Leeuwen door hem behandeld werd. De Graaf eindigt, dat onder die acht »twee begane abuysen of verzin- ningen vertoont” worden, waarbij de taf'els van Lastman 57) worden aangehaald, — en »twee sententien , vervult of vol- maakt worden, die ick alleen teil deele voortgebraebt had . . . maar bet spreekwoort zegt, || die een hond slaan ivil, vint liaast een stok , zo is ’t ook met u geweest . . . een gezel in de Neerduytze-Starrekonst te hebben, zal voor- || zeker u on- aangenaam zijn geweest” waut iets vroeger zeide bij »inziende u Examinaty, zo werd || ik geperst eer te geloven dat u de afgunstigheyt met dit Ampt verzien beeft dan de Reden." ( 240 ) De aanleiding dat dit Bijvoegsel achter de Ontleding op- genomen is, blijkt uit de volgende woorden: »En de Wis- kunstenaars || werden zo doende wel voorzien; u hebbenze tot Examinateur van hare Boeken, en u || navolger, of liever, u gesckapene ( van Leeuwen) hebbenze voor Examinateur van de || zelve en haar Perzoonen. Maar dit overslaande, zo zul- len wij eens onderzoeken of gy 1 1 iia u Examinaty gelukkiger geweest zijt, als hy ; dat gy daar in zediger bent is zeker, maar || of u ’t geluk beter in de rest gedient heeft zullen wij toetzen.” De Graaf teekent zieh » U meer toegeneygde, dan ik vertrou || van U Beminde 1 1 A. de Graaf.1 AANTEEKENINGEN. *)* Aenhangh || Genaemt den 1 1 bril, 1 1 Voor de Amsterdamsclie Be- lache- 1 1 lijcke Geometristen. || Bestaende in eenige || (Seomctrisrlje en an- her« Questicn bie boor Ijaer openbaer/ op be manier||als be (Qnachsaloers jijn acngeslagcid en mp oan Ijaer ecnige uoorgcstelt/ 1| bie ick alle klaer Ijebbe gebemonstreert enbe betuesen. || Door my || Cornelis van Leeijwen, Gesworen Lantmeter 1 1 ende Liefhebber der Mathematische Konsten, resideerende 1 1 op de Zeedijck daer de Stuurman uythanght. 1 1 [Vignette : eene meetkundige figuur, zie blz. 70] || t’ Amsterdam, || 0g Hendrick Doncker, ßoeckuer- kooper en ©raetbooglj- 1| moker/ in be Uieninebrnglj-steegl), in ’t Stuermans öereetsdjap. 1663. 4°. A — K. 4 blz. niet gepagineerd. Bevat Titel, wit in verso, dan «Voor- reden” 2 blz. Dan het werk blz. 5 — 79. Blz. 80 wit. 2)* Ontleding |j Van de 1 1 Bril 1 1 Voor de Amsterdarnze Belackelijke Geometristen, ||Door Abraham de Graaf. 1 1 In dewelke getoont wert, || Dat den Autheur Cornelis van Leeuwen, met alle voorname be- 1| schul- dingen, die hy andere aantijgt, swanger gaat. Mitsgaders, dat hy 1 1 noch onkundig is in de Beginselen van de Wiskunst: dewijl hy diverze|| Falze Regelen stelt ; en voor Wiskunstige Demonstration keurt 1 1 die in ’t minste niet bewijzen. || Versiert met de Ontbinding van al de ongesol- veerde Quaestien, door hem de Lief- || hebbers voorgestelt, en van verscheide andere met haar Demonstration . \ | Met een Byvoegsel, 1 1 Zijnde een Brief aau Dirk Rembrantsz. van Nierop: tot verant- 1 1 woording van eenige Aantekeningen in zijn Bock genaamt des 1 1 Aartrycks-Bew'EGING. 1 1 [Vignette: meetkundige figuur, zie blz. 43] || TAmsteldam, || Gedrukt voor den Autheur en Claas Uendricksz. Gietermaker, woonende op de Haarlem- 1 1 merdijk in ’t Huys van Lastman Zalr. daar de Konst-School uithangt. 1663. 4°. 4 Blz. niet gepagineerd, bevat titel, wit in verso, dan 2 blz. en op- dracht, gedateerd 25 Novemb. 1663. Daarop //OXTLEDIng van de bril, || Voor de Amsterdamsclie Belachelijke Geometristen. || Werdende by manier van een Aanspraak tot den\ \ Autheur voorgedragen.” Blz. 52 «Voigt de Kopy van een Brief, 1 1 Geschreven door ||A. de G. . . .” Blz. ( 242 ) 52, 53. Eindelijk blz. 54 — 59. „Byvoegsel. || zijnde een Brief, door A. de Graaf 1 1 Gesckreven aan 1 1 Dirk Eembrantsz. van Nierop.” Blz. 60 wit. 3) * Den 1 1 Amsterdamschen Belackelijc- 1 1 ken Geometrischen 1 1 Bril- Maker 1 1 Cornelis van Leeuwen. || Voorgestelt|| 3n een Ücrtooningl) bcr opgeraepte uuplc leugencn/ enbe op- || geblasen Önachsaluers-rebenen ontrent sijneit Bril, Boor || be Amsterbamscljc öclacljelijchc öcometristen. || t’Samen- gestelt, door 1 1 Claes Hendricksz. Gietermaker. 1 1 [vignette : Ornament] || CAmstelredam, (| öebruckt Boor beit Autheur, tBoonchbc op be fjaarlem- mer-bijek/ || iit ’t fjups oan Lastman 3alr. Anno 1663. den 7 Augustus. 4°. A, B. Na den titel (wit in verso) begint blz. 3 „Den Amsterdam- schen Belachelijcken Geome- 1 1 trischen Brilmaeckeic 1 1 Cornelis van Leeuwen.” Aan het einde blz. 16 staat „t’ Amsterdam, 1 1 Ter Drucke- rye van Herman Aeltsz. in de Kalverstraat, by 1 1 den Dam, Anno 1663. den 7. Augustus.” 4) * Half slapende|| Aenspraecke, || Over de Bril voor de Amster- damsche Bril- 1 1 lachende Geometrist. || fiortclijck nptgegeuen/ 1| Ende met versclieyde Glasen te samen geset, door den niet wel-geoeffenden, 1 1 in de Konst-Broddelaer 1 1 Cornelis van Leeuwen, tot Amsterdam. 1 1 filaere cn gronbiglje Tlntmoorbt || ©p ’t Castetlijck nt Ceugenadjtige Scljtift tegens tng (en nnbere) ugtge- || gegeueit/ boor uait Leeuwen tot Amsterdam, in een Tractaetjen gennemt beit || Bril noor be Amsterdamsche Belachelijcke Geometristen, met gronbige neu- || uijisinge sijnev ualsclj en gewoone ordre in ’t rochen en meeten oan alle Soorteu || Ban Unten Uegenbncken, ßroumers- ktigpett en ßccckers1 als titebe be stuacr- || te uait U;ere fiogcls/ ft-c, l)et mclcke l)ü allen niet »cistaet/ enbe l)u niet met nl- || len in be Konst en Practyck geoeffent is. || ®ot Waerschouwinge || Aen alle getrouwe enVroomeln- woonders deser Stede en Landen, dat deselve voor 1 1 haer en hare Kin- deren soecken en verkiezen soodanige, getrouwe, oprechte, in de Konst || geoelfende Leermeesters, die niet met groot spreecken en lästeren, maer in 1 1 der daet en oprecht onderwijs haer Konst betoouen, in het leeren 1 1 van haer Schoberen ; dat deselve Stadt en Landt met alle 1 1 oprechtig- heydt dienstigh können zijn. 1 1 Proverb. 17. 2 || Cact u tonen Urecmbcn pripeit eube niet itiuen IHonbt/ eenen ©nbekenben |j eube niet utue Cippett. || Proverb. 3. 5. || Uertroumt op ben üjecre met U gaittscl) Ijerte/ enbe en stennt op n oerstant niet || ’t Derde Boeck Esdre. Cap. 3 en 4. ßooen al otier- mint be tüacrljegbt. 4°. D.— I. De verso van den titel luidt: Lof-dicht, 1 1 Ter eeren ||Mr. Christian Martini Anhaltin, 1 1 op sijn Grondigh en Reclitsinnigk Schoolboeck 1 1 van wijnroyeryen. 1 1 en \ \ „Antivoort op de Geometiische Bril ( en Brillema- 1 1 leer ) onlanglis urjtgegaen 30 regelig vers door I). I. Deane. Dan blz. 29 — 39 //Half slaepende aenspraecke, over de, &c”; ( 243 ) blz. 40 — 50 ,/Bewijs met fondamentale reeden, 1 1 dat 1 1 Cornelis van Leeuwen 1 1 een Broddelaer en windtbuydel is, met alle de geene 1 1 die by bem geleert hebben, en noch leeren.” Blz. 51 — 54 ,/Aengaende Oost en WEST-vindinge, daer selirijft 1 1 Cornelis van Leeuwen aldus van, in sijn tweede Voor-reden, || zijnde den aenhangk genaemt denBrilvoor de Amster- 1 1 damsche Belachelijcke Geometristen.” Blz. 54— 64. „Volght ’t Roeyen van Regenbacken, Brouwers-kuypen, 1 1 en Beeckers, enz.” Blz. 64 — 67. »Volght de swaerte van Yzer en Ysere Kogels.” Blz. 67, 68. „Waerschouwingk aen Cornelis van Leeuwen.” 5) * Antwoordt 1 1 Tegen bet 1 1 Lasterboeckje 1 1 Van den \ \ Amsterdam- sclien Belachelijcken Geometrist 1 1 en Bjul-siftek 1 1 Klaes Hendricksz. Gie- termaker. || tOacr inne ich luebcrlcgge/ 1| TU ’t gene I) [sic] not man Bril gcsift Ijecft/ en be oolsdje Cogens ||bie l)g mg te laste legt; en oock nocl) uorber bemesen || wat ooor een ßrobbclaer l)g is. ||By een gestelt door 1 1 Cornelts van Leeuwen, Geswooren Lantmeter, 1 1 en Liefkebber der Matkeina- tiseke Konsten ; resideerende op 1 1 de Zeedijck, daer de Stuurman uyt- hangkt. 1 1 [vignette : meetkundige figuur, voorkomende op blz. 7 6 van het boekje in Noot 2, maar nu met de meetkundige constructie.] t’ Am- sterdam Gedruckt voor den Autkeur; 1 1 (ßn men oinbtse te koop bg Hen- elrick Doncker, ßoeeberkooper en (Örnet- 1| boogljutoker in be niemuebrugl)- steegl)/ in ’t Stuurmans (Sereetseljap/ II Ijet berbe »an Uieniuebrugl)/ in be Straet. Anno 1664. 4°. A, B. Na den titel (met verso wit) volgt blz. 3 — 12, ket werkje zelf. 6) * Scuool-boeck 1 1 der 1 1 Wijnroeyeryen : 1 1 Waer inne geleert wordt 1 1 Het meeten van alle soorten van Vaten, door de Quadrat ||en Cubick- roede, en oock ’t maken van de selve, met noch 1 1 een onderrecktinge, hoemen sal meeten de Wannigheyt van Halle soorten van ronde Vaten, en noch de inhoudt van Regen- 1 1 backen, Brouwers-kuypen en Bekers, en mede de swaerte van 1 1 Ysere Kogels, door meetinge van een Passer te vinden. || tlod) teil Tlrnljnngl)/ 1| (Öcnacmt ben Bril uoor bc ßclatljclgckc (Öfomctristfn/ 1| ßcstarnbe in renige (Scomctrisrljc cn anbere (Questien/ bio boor||be seine aenslagcn en mg noorgestelt ujn/ betuelcke ick alle||klaer gcbcmonstieert en betnesen Ijcbbe. || door\\ Mr. Cornelis van Leeuwen, Geswooren Laut- 1 1 meeter, en Liefhebber in de Mathematische Konsten, residee- 1 1 rende op de Zeedijck in de Stuurman. 1 1 [vignette, een ton met de roeiing, zie blz. 19] || t’ Amsterdam, || ßg Hendrick Doncker, ßocck- nerkooper en (Sroetboogl)- II moker/ in be Qieuiuebrngljs-steegl)/ in ’t Stuur- mans öerectsdjap. 1663. 4°. 4 Blz., niet gepagineerd, bevatten titel, met verso wit. Dan 2 blz. ,/Toe- eygeninge, || Aen alle Lieflielberen der Konst van 't\\ Wynroeyen, || Dienende tot een Voor-reden deses Boecks.” Gedateerd uln Amsterdam ( 244 ) den 6 Juny 1663” en gevolgd cloor een „Gedicht op het Wyn- roeyen, 1 1 Ter eeren den Konstrijcken Wis-konstenaer 1 1 Mr. Cornelis van Leeuwen” van Warnaar Hessinck. Dan A — D, blz. 1 — 28: bevat „Kort BEGRYP||t)nn be fionst ber|| Wijnroeyers, || Waer inne geleert wort, soo veel als een || Wijnroeyer noodigh is te weten.” Blz. 1 — 9 met 2 gegrav. plaatjes; „Van de Wannigheyt van alle soorten van ronde Vaten” en „Tafel van ’t meeten der Wannigheyt” [van Sybrant Jansz Cardinael]. Blz. 10 — 19: en dan nog blz. 20 — 28 verschillende vraagstukken. 7)* Opreckt, Grondich en Rechtsinnigh || School-boeck || Don be|| Wijnroyeryen. || Waer inne geleert wordt: || £jet inerten »an alle Soor- ten oait Daten! boor be Cüuabrat en (Ünbicq- 1| roeben/ met bc U)annigl)egbt non alle soorten ber ronbe Daten/ nocl) ooch 1 1 mebc ben inljont nan tlejcn- backen/ örouuiers kugpen/ öchcrs en suincrte uan||D$ere fiogcls/ met l)et moken nan ben Uocg en Älugmstok tot 0osscl)ictcigc. 1 1 Als oock 1 1 Den Quadrat- en Cubicq-Tafel, 1 1 Tegens dat verbrodde, valsch en niets doogende, den Maker selfs 1 1 niet verstaende Sckoolboeck van Wijnroeyeryeu, onlanghs uytgegeven || door Cornelis van Leeuwen , Gezwooren Scc. op de Zeeclijck. Met || een antwoordt op zijiien Bnn voor de Amsterdam- 1| sehe Belacche- lijcke Geometristen, || iDoor || Christiaen Martinii Anhaltin, || (Öprecljt Stl)ool-l)oubeube in be fionst nan CijfferciP ©eometrie/ 1| Conbtmeeten/ forti- fication op Caubt af te stecekcn/ Stalioens en || Scljccps-Öoeehljoubcn : tot Amsterdam, op be 3ecbijck 1 1 baer bc fionst Seljool ugtljangljt, enbeStuur-|| man op be Stock staet. 1 1 Met naerder uytschrijvinge van Oost- en West- vindinge. 1 1 [Boekdrukkers-ornament] 1 1 BAmstelredam, 1 1 By Hendrick Doncker, Boeckverkooper en Graet- 1 1 booghmaker, in de Nieuwebrugh- steegh, in ’t Stuurmans 1 1 Gereetschap. Anno 1663. 4°. A — P. Verso van titel, is wit. Blz. 3, 4 „Aen de Eer en Achtbare seer Discrete ||Jan Pietersz. Bäcker, Dirck van Helmondt, Barent Wichmans, Frans Bex, Cornelis van Rhyn, Feynte Pietersz., Hen- drick Banier. Kooplieden en Wijnhandelaers.” Blz. 5, 6 „Lof-dicht|| Op ’t konstiyh en wel-gefondeert School-boeck der \ \ Wijn-royeryen. \ \ Van || De« Rechtzinnigen en Konstrijcken Meester, 1 1 Christiaen Mar- tini Anhaltin” van Le Theodore. Blz. 7 — 26 bevat het werk, en daarin blz. 11. „Den Quadrat-Tafel met sommige thien deelen. Nota: de getallen soo||ofte [lees: after] de stippel ofte punct staen, zijn thien gedeelten.” Blz. 12 „Den Cubicq-Tafel met zijn vern deel het Cubicq- getal. Nota: soo achter || het stippel staet, zijn 16 [lees 10] deelen.” Blz. 22, 23. „Tafel van ’t meeten der Wannigheydt.” Op blz. *27 volgt de titel enz. van Noot 4. 8)* Beschrijvinge van de nieuwe 1 1 Rüyt-Caert, 1 1 Zijnde een nieuwe ( 245 ) en volkomen onderwijzinge hoe men 1 1 op de selfde sal ontbinden de voornaemste stucken der Zeevaert, 1 1 niet alleen de cours-rekeninge soo na de platte als wassende 1 1 Caert, maar oock de Stroom-kavelinge. 1 1 Midtsgaders ||Hoe men verscheyde Astronomische questien, tot de Zee- vaert van 1 1 nooden zijnde, op de selve sal ontbinden, en dat door een nieuwe Inven- 1 1 tie, volgliens vvelcke men alle Spkaerische reeckeninghe lichtelijck 1 1 kan zolveren. 1 1 Insgelijcks een klare Instruclie om te vinden de Polus-kooglite, de mis-wijsinge 1 1 van ’t Compas, en tot besluyt een generale regel van Oost en West te varen, 1 1 zijnde een Instructie om te vinden ’t verschil der lenghte. 1 1 Bescbreven door Mr. Abraram de Graef, Mathematicus, Schoole houdende 1 1 in de selve Konst, op de Nieuwendijck in de Nieuwestraet, in de drie 1 1 vergiüde Ossehoofden. || [Vignette: een schip met volle zeilen] 1 1 1’ Amsterdam, 1 1 By Pieter Goos, op ’t Water in de Vergulde Zee-Spiegel. 1657. 4'. A — N. Verso van den titel is vvit, dan 2 blz. ongepagineerd „Voor- Beden” gedateerd //In Amsterdam den 28 November 1657.” Blz. 5 — 50 het werk zeit, in IV Hooftstucken. Ban //Aenliangh van ’t Buyt-caert.” z/Vde IIooftstuck, Handelende van de Hoogh-metinge” blz. 51 — 71; ,/VI. IIooftstuck, Handelende van de Mis-wysinge van ’t Compas” blz. 72 — 87 ; //VII. IIooftstuck, Handelende Van verscheyde noodt- sacckelijcke vvetenschappen, die men, in Zee zijnde, moet observeren ofte waememen” blz. 88 — 99. Blz. 100 is vvit. 9)* Na een franschen titel „De seven Boecken || Van de (| Groote || Zeevaert, || zijnde n Een volkomen klare, en konstige beschrij- 1 1 vinghe der Navigatie. || t'eschrevcn door Mr. Abraham de Gkaaf, Mathernati- cus. 1 1 [vignette : een stuurmansschool] || FAmsierdam, || By Pieter Goos, op ’t Water in de vergulde Zee-Spiegel, in ’t Jaer 1658. || Met Privi- leg ie voor twintigh Laren.” Folio (verso wit) volgt de titel. De seven boecken 1 1 Van de 1 1 Groote 1 1 Zeevaert, 1 1 Waer in beschre- ven is ’tgheen een Stuer-||man noodigh behoorde te wcten. || Ondcr- wijsende hoe men ’t selfde sal doen op verscheyde manieren, soo wel || door de Logarithmus, ’t evenredigh Liniael, ’t Pleynschael, Ruytcaert, Streeck-schael. &c 1 1 als met de Tafelen Sinibus, Tangentibus Secanti- bus 1 1 En tot dien eynde zijn hier bij gevoeght de Tafelen Sinuum, Tan- gentium 8ecan-\\tium, ofte der hoechnaten Raeck-lijnen en Sny- lijneti, met de Logarithniis Sinibus 8f \ \ Tangentibus, en de Logarit/mis numeris van 1. Tot 10000. Als mede||de Tafelen der Kromstreecken. 1 1 En noch verscheyde andere Tafelen tot de Zeevaert van nooden zijnde. 1 1 Midtsgaders \ \ Hoe men de Tafelen Sinus, &c. sal maken. 1 1 En voorts sulcken volkomen, klaren, en koustiglie Instructie als noyt voor desen de 1 1 Stuerluyden in eenighe Zee-boecken is voor-ghesckreven, zijnde doorgaens verciert met 1 1 verscheyde nieuwe Inventien en Bewerckingen. || Alles beschreven door Mr. Abraham de Graef, Mathematicus, woonende tot Amsterdam. Schoole houdende in de\ \ selve Konst, op de Nieuwendijck ( 246 ) m de Nieuwe-straet in de drie vergulde Ossehoofden. 1 1 Nae wel visiteren, wilt judiceren. || [Vignette: drie oorlogschepen, zeilende] 1 1 t’ Amsterdam, || By Pieter Goos op ’t Water in de vergulde Zee-Spiegel, in ’t Jaer 1658. 1 1 Met Privilegie voor twintigli laren. Folio. De verso van dezen titel bevat liet „Extract uyt de Privilegie” van 8 December 1657. met „Ampliatie” teu aauzien van de instrumenten en kaarten. Dan 2 blz. opdrackt „ 'en de Wel-Edele en Mögende Heeren, De Heeren Ghecommitteerde Raden Ter Admiraliteyt, residerende bin- nen Amsterdam.” van Pieter Goos. Weder 2 blz. «Tot den Lezer” van Abraham de Graef. De zeven boeken hebben elk afzonderlijke titels met den inhoud in verso, allen met het jaartal 1657, en alleen verscliillende in inhouds- opgave. a — f. Blz. 1 — 39, blz. 40 wit. Eerste Boeck (3 Hooftstucken) „Han- delende van de Loop des Hemels ; 1 1 Te weten, van de Sphaerische Ele- menten, de Circulen, ende Beweginghe der 1 1 Planeten, ende ten laetsten, een grondige Instructie van de Hemelsche en Aertsche Globe”, [vignette : sterrekundige figuur, zie blz. 6], f — mm. Blz. 1 — 91, blz. 92 wit. Tweede Boeck (2 Hooftstucken). „Handelende Vande Reeckeninge der platte ende Sp/iaerisc/ie Triangulen, soo wel door de 1 1 Logaritlimi met Additio ende Substractio, als door de Tafelen Sinus &c.” [vignette: meetkundige figuur, zie blz. 3]. Blz. 7 bevat den titel : „Tabulae 1 1 Sinvvm, Tax gentium 1 1 &f Secan- tiuu 1 1 ofte der 1 1 Hoekmaten, Raeklynen 1 1 ende Snylynen, 1 1 Ad, Radius 100000. 1| Met de Logarithmi 1 1 der Sinuum en TangentiumP Blz. 8 is wit: onderaau staat „(jicr uolg(|t l)et Cijfer-werck, beginnenbe met be signatuer A, en embigenbe met be signatuer G.” Deze 72 ingeschoven bladz. zijn niet gepagineerd, en bevatten de goniometrische lijnen en hare logarithmen voor elke minuut, alsmede de Logarithmen der ge- tallen in 5 decimalen, zonder verscliillen. Aaa — Iii. Blz. 1 — 96. Derde Boeck (5 Hooftstucken). „Handelende van de voornaemste ;Stucken 1 1 derselver. 1 1 Bestaende in de Hoogh-me- tingh, de Mis-wijsiuge vant 1 1 Compas, en de Drie-hoecx-Rekeninghe op de gelijek- 1 1 gradige-Pascaerten, als mede de Stroom-kaveling, \ | ende ten laesten een seer klare ende grondige 1 1 Instructie van de Krom- streecx || Reeckeninghe. || [vignette: eene meetkundige figuur, zie blz. 28]. Op blz. 68 onderaan staat „tlu t»olgl)f be rcst Dan ’t Cijffer-werck, beginnenbe met bc Signatuer H, 1 1 en cgnbigenbe met be Signatuer N.” De daarop volgende 8 ingeschoven bladen geven de „TAFEL||Der||WAS- sende 1 1 Latitudo 1 1 Ofte Vergrootende breete” en dan 57 blz. „Tafel || der 1 1 Kromstreeken.” Aaaa — Llll. Blz. 1 — 86, en 2 blz. wit. Vierde Boeck (VI Hooft- stucken). „Tracterende || Van ’t maken en passen op de, soo gelijek, als wassend-gradige-Pas- 1| caerten. Vande Dedinatie der Zon ende ( 247 ) Sterren. Midtsgaders koemen door 1 1 de reeckeninghe der Sphaerische Tri- angulen de uure des tijdts en verschey- 1 1 de andere saecken sal vin- den : Ende ten laetsten een grondige 1 1 Instructie vande loop der Maen en ’t bereekenen 1 1 der Water-ghetijden [vignette: meetkundige figuur, zie blz. 16]. Aaaaa — Eeeee. Blz. 3 — 39. Blz. 40 wit. Vyfde Boeck (III Hooft- stucken). „Handelende van de voornaemste saecken, die men, 1 1 in Zee zijude, moet observeren .” [Vignette : een meetkundige figuur, zie blz. 5], Aaaaaa — Hbbbhh. Blz. 3 — 60. Seste Boeck (V Hooftstucken). „Trac- terende van ’t 1 1 Evenredigh Liniael. 1 1 Te weten : boe men op ’t selfde sal uyt-pas- 1 1 sen, soo de platte en Sphaerische Triangulen, als de Krom- 1 1 streecks-retckeninge, en noch verscbeyde an- 1 1 dere Astrono- mische questien [vignette: sternkundige figuur, zie blz. 44], Hieracbter volgt A — C. Blz. 1 — 18, 2 blz. wit „Aenhangh || Op ’t seste Boeck, waer in ghebandelt 1 1 wordt van een nieuw Instrument, welck ick noe- 1 1 me Streeck-schael.” Aaaaaaa — Mmmmmmm. Blz. 3 — 96. Sevende Boeck (VII Hooft- stucken). „Tracterende 1 1 Hoe men de voornaemste stucken der Zeevaert sal 1 1 zolveren soo door ’t Pleynscbael, ’t Euyt-caert, als noch op 1 1 ver- scbeyde andere manieren, en het besluyt zijn hier noch || inghestelt 100 konstigbe Questien de Navi-||gatie aengaende.” [Vignette, als bij Boeck VI]. Ten slotte nog „Register der zeven Boecken,” 7 bladz. 10)* De 1 1 Starre-Kunst, 1 1 Beschreven door \ | Abraham de Graaf ; 1 1 Leerende 1 1 De boedanigheden der bewegiuge van | [ alle zichtbare Hemel- scue Lighamen, || En ’t berekenen baarder zichtbare plaatzen. 1 1 Mits- gaders, 1 1 Be hoedanijheden der verduistering van Zon en Maan , | [ en de berekeninge van dien. 1 1 [Boekdrukkers Ornament] 1 1 PAmsteldam, 1 1 By Pieter Goos, op ’t Water by de Nieuwebrugk, inde || Vergulde Zee- spiegel. A°. 1659. 4°. Verso van den titel, wit. Dan 6 blz. ongepagineerd. „Voorreden|| Aan de||LEZER” gedatccrd. „t’Amsteldam, toen de Maan in 1 1 ’t midden van zijn verduiste- 1 1 ring van den avont hier gezien 1 1 wicrt. 1659.” A — Q. Blz. 1 — 125 : waarop 3 blz. Bladwyzer 1 1 der |j Starrekunst.” Aan het einde „f Amsteldam, gedrukt by Baulus Matthysz. ( Voor Pie- ter Goos, op ’t Water) 1659.” Blz. 75 — 125 bevatten sterrekundige tafels. n)* Reoenering|| wegens de vinding || der || Lengte || van || Oost en West. || Door Abraham de Graaf. 4". a, b. 13 blz. ongepagineerd. u')* Abraham de Graafs 1 1 Vier Boeken. | | Drie vande 1 1 Driehoeks- 1 1 metinge.II En een vande 1 1 Telkunstigen : 1 1 In welke kort en klaar ( 248 ) verhandelt wert : zo 1 1 van ’t makeu der Telkunstigen, als 1 1 vande Hoek- maten, EAAK-||en Snylynen. || Mitsgaders || Vande ontbindinge der Rechtlinische 1 1 en Klootze Driehoeken. 1 1 Allna met haar bewijs.\\ [Vignette: eene meetkundige figuur, zie blz. 60] || t’Amsteldam. || By Pieter Goos, op ’t Water in de Vergulde||Zee-Spiegel, Anno 1659. 8". Verso van titel is wit. Dan „Tafel om alle Telkunstigen te maken door vergaring” met Tafel A en B; dan het „Tot den Lezer.” geda- teerd „In Amsteldam, den 23 October 1658”. 2 blz. ongepagineerd. A — S. Blz. 1 — 271. (blz. 272 is wit): bevat Blz. 1 —39. Eerste Boek. Van de Hoedanigheden en ’t maken der Telkunstigen. Blz. 40 — 88. Twede Boek. Vande eigenschappen, vergelijkingen en ’t maken der Hoekmaten, Eaak- en Snylijnen. Blz. 89 — 144. Darde Boek. Vande eigenschappen , verqelijkinge en ontbindinge der Eechtlinische Driehoeken. Blz. 145 — 255. Vierde Boek. Van de Eigenschappen, Vergelijkinge en ontbindinge der Klootze Driehoeken. Blz. 256 — 271. Bijvoegsel. 17 Voorstellen. 13) * Principia Arithmeticae, 1 1 Theoreticae, & Practicae. \ \Of de Beginselen der || Telkunst, || O/Il Eekenkunst; || Haar Eigenschappen en Toepassing, || Voornamelijk in de Koophandel. 1 1 Alles, na de wijze van Euclidis Meetkunst, tVis- 1 1 kunstig bewezen. 1 1 Een Werk, bequaam zijnde, om voor des zelfs naerstige 1 1 Onderzoeker, in körten tijt, te körnen tot het hoogste oog-||merk van kennis in de Rekeukunst; dewijl daar in, niet 1 1 alleen byna alle voorvallen worden verklaart, maar 1 1 ook getoont wort d’oorspronk van alle Regelen, 1 1 en Rekeningen, die men daar toe gebruikt. 1 1 Zeer mit voor Eoekliouders, en Oplossers van allerhande sicare Koop- 1 1 mans Ttelceningen, deivijl daar in gevonden werden de Voor- 1 1 vollen, en körte monieren, die op de voornaamste \ | Komptoiren voor- vallen, en gebruikt werden. 1 1 BeschreveD door Abraham de Graaf, Boekhou- 1| der, Rekenmeester, enz. tot Amsterdam [vignette: allegori- sche figuur, voorstellende de „Arithmetica”] || t’ Amsterdam, Gedrukt bij Steven van Lier, || Voor den Autheur, in de Niezel, naast de Witte Ruit, daarze||te bekomen zijn; ook by Pieter Goos en Jan Riewertsz. \ | Boekverkoopers. 1662. 8°. Voorwerk 16 blz. bevat titel, met verso wit. „Voorreden” 10 blz. gedateerd „In Amsterdam, den 35 Novemb. in ’t jaar, ||na Christi ge- boorte, 11405, teilende al-\\leen met dese 1. 2. 3. 4. 5. 0. Talletters.”; Bladwyzer 2 blz.; „Axiomata || of || Algemeene kundigheden” 2 blz. A— Eff. Blz. 1—832. Het werk in V Boekeu. 14) * Wiskonstige 1 1 Arithmetica, 1 1 Zijnde een körte Verhandeling van de Na- 1 1 tuur der Cy fer-konst, in haar begin, mid- | | den en einde, be- ne ff ens een duidelyke on-\\ derrigting om die te verstaan: ||Waar agter ( 249 ) tot Toepassing voor den Leer-||ling is by gevoegt een kort || Excem- plaar-Boekje, 1 1 Inlioudende, alleenlyk die Eegels en Vraag- 1 1 stukken, die in de Negotie voorvallen; met||een Yerklaring van den inhoud van yder Re- 1 1 gel en bewerking deszelfs, op de kortste ma- 1 1 nier, wydlopig verhandelt door 1 1 Abraham de Graat, |] En nu op deze ordre gebragt door 1 1 A. van Dam. 1 1 [Boekdrukkers Ornament] 1 1 Tot Amsterdam, 1 1 By de Wed: van Gysbert de GRooT||op de Nieuwen-dyk. 1696. 8°. Voonverk 8 blz. verso van den titel wit ; opdracht aan „Edele, Wijze Agtbare 1 1 Heer, 1 1 Albert Bentes, 1 1 Out Schepen der Stadt 1 1 Amster- dam” van A. van Dam. 5 blz. „Op de Wiskunstige | [ Archimetica [sic] || Van Abraham de Graaf|| Verkort door || Antoni van Dam.” Van A. Bogaert. 1 blz. A — F. Blz. 1 — 96. „Mathematica, || of || Wiskonst, || van de|| Arithmetica.” Hierachter komt dan: 14a)* Exemplaar-boekje 1 1 Van de || Arithmetica, || Zynde een vervolg van de Wis- 1 1 konstige Arithmetica : 1 1 Inlioudende (beneffens een Jcorte aanleyding \ \ tot de beginselen der Cyferkonsf) alleenlyk die Re- | | gels en Vraag-stukken, die in de Negotie voor-\\vallen, en door een evenredige Rekening\\moeten gevonden werden. 1 1 Met een körte Verklaring van den Inhoud van 1 1 yder Regel, en Bewerking des zelfs, II op de kortste ma- nier 1 1 ln ' t breede verhandelt door 1 1 Abraham* de Graaf, 1 1 Rn op dese order gebragt door II A. van Dam. p [Ornament] || Tot Amsterdam, |]By de Wed: van Gysbert de GROOT.dop den Nieuwen-dyk. 1696. 8°. Blz. *3 tot *12. Verklaring. A — F. Blz. 3 — 72 het werk zelf, dan 4 blz. niet gepagineerd „Aan- wyzing || van DEllPaginaas of Bladzyden.” Aan het einde: „Tot na- richting dient, dat het Tweede Deel [Ivan dit Cyferboekje, namentlijck het Exemplaar-IIBoekje, ook apart tot gebruik voor Leerlingen fl ver- kogt wert. 15)* Exemplaar-Boekje || Van den Arithmetica, || Zynde een vervolg van de Wiskonstige II Arithmetica: II Inlioudende de gansche Reekenkomt, beginnende met de\\ aller eerste gronden; en zoo voortgaande tot alles wat\\ op een Koopmam Comptoir of in de Negotie voor- \\valt,’t welk door een eevenreedige ReekeningWmoet gevonden worden ; niet alleen zeer dien-\\stig om in de Schoolen; maar ook van eenWyder die zig maar eenigzints tot de NegotieW zoekt te begeeven gebruikt te worden.W Met een Verklaaring van den Inhoud van yder II Reegel in ’t byzonder beneevens desselfs n bewerking op de kortste en gemak-llkelykste manier.ll/» ’ tbreedever - handeld door 11 Abraham de G kaae. 1 1 Rn op deeze order gebragt door\\ A. van Dam. II A« nu op nieuws zeer Nauwkeurig naagezien, met veel\\ nuttige en noodige aanteekeningen en zornmen ver- 1 1 raeerderd en verbee- terd, door || A. S. Habelius. 1 1 Zynde deze Druk vermeerdert met een TEBSL. iü MEDED. AID. NATUVBE. 2 JaNj BoumaN, rooont op ’t lhatcr/ in bc iTclge onbcr bc Doorncn. ||ANNO 1660.” Daarop volgen de Tafels zonder titel, A — B, blz. 1 — 45 en 91 blz. ongepagineerd. De volgende drukken kebben veel eenvoudiger titel. 84)* ’x Vergulde Licht 1 1 der ||Zeevaert || ofte || Konst derSTUUR- i/uyden. 1 1 Zynde een volkoomen en klaare onderwysinge der Navigatie, bestaande\\in 't geen een Stuurman lioognoodig belioorde te weten. || Vernieuwt en verbetert door||CLAES Hendricksz. Gietermaker, || in zijn leven Examinateur van de Geoctroyeerde Oost-||en West-Indiscke Compagnie. || Den troeebcn Druck : || Dan »cd in-gesloopen fönten gerudert cn misslagcn Dcrbcctrit: Item ’t o'tcrbc || (ßock ofte) Dctl rrrmeerbert met bc ontbin- bing »an ocrscljcibfn || konotige t’jaam-gmoegbf (Ctucsticn. ||Door| | Frans van der Hüips, bekleedende des zelfs plaats. 1 1 [Vignette: een schip met volle zeilen] || T’Amsierdam, || Hendrik Donkker, ßofkorrkooper cn ©raab- boogmakfr/ in bc ßieutne- 1| brug-stfeg/ in ’t Stuurmans ©crcctsc^ap/ l)tt berbe ljugs ran bc ßrug / in bc straat. 1671. || Met Privilegie voor vijftien jaren. 4°t ( 259 ) Hiervoor dezelfde gegraveerde titel als in Noot 33. In verso van den titel: Extract uyt de Privilegie, gedateerd 17 July 1668. Dan opdracht aan „Gillis Valkenier,” j| „Beider Rechten Doctor|| Oudt-Borgermeester en Raadt Sfc en Bewindthebber der\\geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie ter Karner, \ \ Amsterdam” van Fr. van der Hüips, gedateerd „Amsterdam den 20sten Juny 1671” 2 blz. ongepa- gineerd; dan het See-Compas. A — O. Blz. 1 — 112. Eerste Boek \ Aa — Tt. Blz. 1 — 152. Tweede Boek \ zonder afzonderlijke titels. Aaa — Ppp. Blz. 1 — 120. Derde Boek ; Boven aan de bladzijden staat telkens gedrukt „Schat-kamer 1 1 Ofte Konst der Stuerlieden.” Daarop 34o)* Nieuwe || Konstige || Tafelen, || Der Sinuum, Tangentium en Secantium ; 1 1 Ofte 1 1 Hoeckmaten, Raecklijnen en Snylijnen, met de Lo- garithmus,\\ der Hoeckmaten en Raecklijnen ; als mede de Logarithmus\\ Numeris, passende op de getallen van 1. tot 1000. || Waer door alles alleen- lijck met Additio en Substractio|| liclitelijck kan uytgewerckt worden. || Ulet nocl) een iEafel bcr oergrootenbe brectte ; als mcbe een tEafel ber||firom- streken ; mibtsgabers een »Eafel bcs ®ijbts/ ugt-brreekent || op 53 graben $olus Ijoogljte. Aenwijscnbe be uurc oan || bcn baglj / als be San op ecnige strceck »an || ’t Compas gepeglt morbt. || t’ Amsterdam als boven Noot 34. A — R. Blz. 1 — 45 en 92 blz. ongepagineerd. 35)* Dezelfde titel als Noot 34, behalve dat achter „Compagnie” volgt : Door bc troccbe maal bg mg ©ebrukt. || Het ierde Boeck vermeerdert met de Ontbinding van versckegde konstige V saarn- 1| gevoegde Questien, door Frans van der IIuips. || Als mede de Exame der Stuurlieden, en d’Instructien van de eigenschap der Winden in ’t vaarwa- || ter tusschen Nederlant en Java, en van de Naalden, Parallel leggende onder de Roos van ’tCom||pas, de Declinatie Tafelen verlengt tot ’tJaarl735. En achter aan de Logarithmus Tafelen, || van Sinus, Tangens en Secans &c. Welke alle Curieus in Kopere Platen zijn || gesneden , en de Streek-Tafclen tot op 80 grade uytgereekent. || Dan be ooorgoanbt Druk- fauten oolkomentlijk geeugoert en gccorrigcert. || Door Jan SlKKENA, Leer - meester der Wiskonst alliier. || [Vignette, het schip met volle zeilen] || Worde gedrukt en verkogt, t’ Amsterdam, || ßij Joannes van Keulen, Goek en 2eekaartoerkooper/ en ©raetboogmaker/ || aau be (Dost-zgbe oan be Uieuine ßrug / in be ©ekroonbe ITootsman/ 1707. || Met Previlegie voor .15 Jäaren. 4“. Hiervoor de gegraveerde titel als boven, met in verso de „Privilegte” gedateerd „14 Maard, 1697”. ( 260 ) *6)* Dezelfde titel: alleen met cle verandering „Door br Bgfbrmaal bg mg ©rbrukt”; en het jaartal 1725: Voorts boven de Vignette nog „En dese laatste druk door Cornelis Pietersz. Stuurman, meede Leermeester der Wiskonst alliier.” 87 )* Dezelfde titel: alleen met de verandering „Door bc 3trl)ßtftnnal bg mg ©ebrukt.” en zonder jaartal: maar dit Staat bij de Privilegie „7 Maart 1742.” Yerder valt hier weg «door Jan Sikkena; enz.” S8)* Dezelfde titel als in Noot 37, alleen met „Door be Dcgtnbe mnal bg ons ©ebrukt.” De Privilegie is gedateerd „13 Januarij 1774.” Hel portret op den gegraveerden titel, dat allengs versleten was, is hier vernieuwd, doch weinig gelijkend. 39)* ’t Vergulde Licht || der || Zeevaart, || ©CS© [| Konst der Stuür- LIEDEN. || Ztjnbe een oolkomen rn klare ©nberroijsinge brr ülantgatte/ brstaanbr in || ’t gern een Stuurman Ijoognobig beljoorbc tr nuten. || In ’t licht gebracht || Door Claas Hendriksz. Gietermaker, (in sijn leven) 1 1 Examiuateur van de Geoctroyeerde Oost- en West-Indische Compagnie. || Door bt rfrste maal bg mg ©rbrukt. \\ Het vierde Boek vermeerdert met de Ont- binding van versckeyde konstige saam- \ \ gevoegde Questien, door Frans vander HuiPS: || Ale mrbc be ©*ame ber Stuurlicbtn/ en b’Snstructien uan be cigenscljap || ber tüinbrit in ’t Daar-mater tuescljrn lleberlant fn Sota/ rn nan be Daalben/ parallel || leggenbr oitbrr be Doos uon ’t Comp ob/ be jOerlinatie ®a- fclen cerlengt tot ’t Saar || 1727. ©n aeljter aan be Logarithmus Tafelen, van Sinus, en Secans, &c. || Dan be ooorgaonbe bruk-fauten uolkomentlijek gezugoert en grcorrigrrrt. 1 1 [vignette : het schip met volle zeilen] 1 1 Tot Mid- delburg, 1 1 ©cbrukt/ bij Aaron van Poulle, de Jonge, op be ttoort-zijbe oan ben||Dam in ben Stuurman, 1705. Met Privilegie, voor 15. Jaren. 4°. Voor dezen komt eerst een gegraveerden titel, gelijk aan de echte, met dit onderscheid, dat het portret niet naar links maar naar rechts gekeerd is, overigens vrij goed gelijkend ; en dat de „School” daaronder eene andere is. In verso van den titel de privilegie van „de Staten van den Lande ende Graafifelijkheyd van Zeeland,” gedateerd „Middelburg, den 15 Maart 1703,” zieh gründende daarop „dat het Gemelde laatst herdrukte Boek is doorzaayt|| van Fouten en Mis-slagen, soo dat het sei ve is streckende tot groot Achterdeel van de hoog- 1| noodige Konst.” Dan „Aan de Koopers van dit Boek” 1 blz., verso wit. "Den DRUKKER||Aan den [| Leeser,” 2 blz. Alles ongepagineerd. Op blz. 119 van het laatste boek, staat binnen een lauwerkrans „EYNDE||Dan brn Uieutoen || laatstru Dtrbrtrrbt||C. H. GlETERMAKER.” En hierachter 39a)* De || Taefelen || der || Sinuum, Tangentium en Secantium, || Ofte ( 261 ) der ||Hoekmaaten, Eaecklynen en Snylynen, \\Als mede (feHLogarithmi der Hoekmaaten, Eaecklynen en Snylynen, || En achter de selve de Lo- garithmus Numeri van 1 tot 10000. || Met welcke Log ar ithmische Taaffe- len dat alles licht door toevoegingh || en aftrekkingh gereeckent wort. 1 1 En achter de selve volcht de||Taeffel der vergrootende Breedte, || Als oock de||Taeffel der Krom-streecken. || Synde deze Tafels met de grootste omzigtigheyt nagezien, en van over de 850 f outen gezuyverd , die in de \ \ lauste ködere Plaat-Tafels zyn mgesloopen, hier mögen de gehruykers zig op vertaten en vast gaan. || [Vignette: het schip met volle zeilen] || Tot Middelburg, || By Aron van Poelle, Boek- en Zeekaartverkoo- per. 1702. 4°. In verso van den titel 2 verzen. A — Q. Blz. 3 — 72, 56 blz. ongepagineerd. 4°)* \\ ederlegginge 1 1 Over ’t geen \ | Pieter K arsseboom 1 1 aenwyst. 1 1 Aengaende || Van eenige op-geraepte Mis-stellingen || in mijn vier Boecken, genaemt ’t Yergulde || Licht der Zee-vaert, ofte Konst der Stuer-lieden. || Beschreven door\\ Claes Hendricksz. Gietermaker.|| [Vignette : hetzelfde als bij Noot 33] || t’ Amsterdam. || By Claes Hendricksz. Gietermaker, in de Nieuwe-straat, 1 1 in de Konst-Schoole, Anno 1661. 4'1. A— C. Blz. 1—20. 41) * Aritiimetica || ofte || Eeken-Konst. || Bestaende || In Negenthien Deelen; Waer in begrepen zijn veele || Exempelen, ende door verscheyden Eegulen gesolveert : || Als mede diversche vermaeckelijcke Geometrische Questien. ||By een gestelt 1 1 Door || [Vignette: goed portret in ovalen lijst met randschrift „Claes Heyndericks Gietermaker. Geboren tot Medenblick. Anno 1621”] || Tot Amsterdam, || ©cbnukt uoor Mn Tlutljeur/ Anno 1661.” 8°. Verso van titel is wit. Dan „Voor-reden, \\Inhoud.ende\\ wat Arith- metica zy. |j De nuttigheyt die daer uyt ontstaet. || Ende ||d’Autheur der selver” 7 blz.; dan „d'Autlieur || tot den || Leerlingh.” Gedateerd n Ac- tum in Amsterdam. De Sonne zynde in ’t hegin || van Ar ins. Anno 1661,” 6 blz. Nog 1 blz. met drie gedichten. A — O. Blz. 1 — 226. Aan het slot van blz. 226 staat : t’ Amsterdam, )| Ter Druckery van Gerrit Harmansz en Israel de Baut , in de Oude Nieuwstraet. Anno 1661. Dan 1 blz. „ Druck Fönten” en 1 blz. wit. 42) * Tweede Deel || van de || Arithmetica || ofte 1 1 Rekenkonst. || Bestaende || In drie hondert vijftigh konstige en ver- II makelijke Quaestien, die door Plus en Minus, Hals oock door de Regulae Palsii; Midtsga- ders || door Cos, können gesolveert worden. || Den tweeden Druck. || Vermeerdert met de ontbindinge Arithme- || ticae van yder Questie by- sonder. En een Aenliangh || van vijftigh andere konstigere ende vermake- ( 262 ) ly cker e || Quaestien, elex met haer Ontbindinge Arithmeticae , || soodanigh ons wetens noyt in ’t licht is gegeven. || Door || Claes Hendricksz. Gietermaker. || t’AMSTERDAM, 1663. |) Gedruckt voor den Autlieur Claes Hendricksz. Gietermaker, || School houdende op de Haerlemmer-dyck, iu ’t. huys van II Lastman Zalr. aldaer de Konstsckool uytkanght, en de Stuur- II man op de Stock staet : Presenteert een yegelyck te onderwij- 1 1 sen de Fondamenten der Navigatie, Astronomia, Theoria || Geometria, Boeykonst, Arithmetica, Italiaens en Scheeps- || Boeckhouden, &c. 8°. Yerso van titel is wit. Dan „Aen den Konst-lievenden II Leser” ge- dateerd „Laus Deo, in Amsterdam, de Maen zynde in het || begin van Capricornus. Anno 1663.” 4 blz. ongepagineerd. A — E. Blz. 1 — 80. De vraagstukken : blz. 80 eindigt „Niet zonder moeyte. || Anno 1662.” A — I. Blz. 1 — 136 : de „ontbindinge der 350 Quaestien.” 43)* Almanach, || Na den Nieuwen-stijl, || Fan Negen-en-dartigh een- volgende Jaren, || Dat is : 1 1 Van het Jaer 1662. tot 1700. incluys, || Gestelt op den Meridiaen deser Stadt Amsterdam. || Als mede een ver- volg na desen Almanach, be- || staende voor eerst in eenige Tafelen, en daer na vijf-en twintigh Exem- || pelen der Klootsche drie-hoecken : Midts- gaders tot besluyt, hondert en 1 1 veertigh vermaeckelijcke Astronomische Questien, daer van de vragen || meest al duydehjck beantwoort zijn ; soo dat het selvige sal dienen, voor || alle Schippers, Stuer-lieden, ende andere curieuse Persoonen, die in||verre gelegen Landen reysen, en aldaer eenige Jaren blijven ofte woo- 1| nen. Derhalven ook vermakelijk voor mijn Discipelen en Schoolieren. || By een gestelt door || [vignette : portret met randschrift als in Noot 33. Maar het portret is hier een ander : G houdt een passer en maatstok in de hand] || Gedruckt tot Amsterdam, Anuo 1662. Voor Claes Hendricksz. Gietermaker, Lief- hebber deser II Konsten, School houdende in ’t huys van Lastman Zalig : in de Haerlemmer-straet, aldaer de Konst-schole uythangt, [| en de Stuerman op de stock staet, hebbende alle dese Exempelaren met sijn handt ondertekent als volght: 4°. In verso van den titel een gravure, voorstellende de Eaam boven een halven aardbol, waarop „O. S. Vichem fecit” : en waaronder het vers „Ick die dees Almanach, hier stel voor yder een, Tot nut van ’t Varendt-volck, ten beste van ’t gemeen. En ken geen voor de Mijn, al voeren s’ mijnen Naem, Dan daer op staet gedruckt mijn Trony en dees Faem.” Voor-reden van den || Autheur || tot den günstigen Lezer, gedateerd „Laus Deo, in Amsterdam, de Maan zijnde in ’t begin van || Aquarius, Anno 1662.” 2 blz. Klinck-Dicht van Frederick Verloo, 2 blz. en van J. G. Saegiiman, 1 blz. met verklaring; alles ongepagineerd. ( 263 ) A — I. Blz. 1 — 68 ; Jeder jaar beslaat eene bladzijde. Aan het einde „t’ Amsterdam, || Gedruckt by Gillis Joosten Saeghman,h Boeck-Il verkooper in de Nieuwe-straet, Anno 1662.” 44)* De drie Boecken van || Klaes Hendricksz. Gietermakers || On- derwijs der Navigatie, || ofte Konst der Stuurlieden, Bestaende li In een volkomen, kort en grondigb Onderwijs der Zee- 1! vaert, als oyt voor desen in eenige Zee-boecken is || voorgeschreven : ’t welck alle Schippers en Stuurlie- || den volkomentlijck behooren te vveten, inson- derheyt||de gene, die haer begeeren te begeven in dienst van de || Ed. Ed. Heeren Bewinthebberen der geoctroyeerde || Oost- ofte West-Indische Compagnie; versien met al- 11 lerhande Tafelen ; mitsgaders de volko- mentheyt der -| Spherische rekeninge : in ’t kort, alles wat een Stuer- 1| man van nooden magh hebben, is duydelijck voorge- || stelt en beant- woort. II By een gestelt door Klaes Hendricksz. Gietermaker, geadmit- teert i I Landtmeter, en Examinateur der Stuurlieden in dienst van de II Ed. Ed. Heeren Bewinthebberen der geoctroyeerde Oost- en|| West- indische Compagnie, eertijdts ter zee gevaren hebben- 1 1 de, en nu tegen- woordigh School houdende op de Haeriem- 1 1 merdijck, bij d’Eenhooren Sluys in de Konst-School &c. II Ornament || t’ Amsterdam, in ’t jaer 1666, || Gedruckt voor den Autheur, en Pieter Goos in Compagnie : 11 hy kent geen Exemplaren voor de sijne, als die met sijn eygen handt onder- tekent sijn, als volght: 8°. In verso van den titel een achtregelig gedieht: Dan „Aen de Edele, Erentfeste, seer voorsienige || Heeren || de Heeren, II Bewinthebberen II der geoctroyeerde Oost- en VVest-In- 1| dische Compagnie ter Kameren 1 1 van Amsterdam,” 2 blz. en „Aen den Konst-lievende || Leser” gedateerd „Actum in Amsterdam, de Son zijnde 10 graden U in Virgo, in ’t jaer 1666” 2 blz. ; alles ongepagineerd. A — 0. Blz. 1 — 224. Eerste Bocck. Aa — Ii. Blz. 1 — 144. Tweede Boeck. Aaa — Hhh. Blz. 1 — 120. Derde Boeck. Blz. 120 aan het einde „Niet zonder moeyte.” 45)* Aenhang || op || Klaes Hendr. Gietermakers. || Onderwijs der Navigatie, || Ofte Konst der Stuurlieden, || Bestaende || In eenige Tafelen der Sterren, aenwijsende, hoe men II alle dagen, licht en sonder moeyte, kan sien aen den !• Hemel, hoe laet dat het in der nacht is, als de Sterrenllhaer vertoonen, op alle Maenden des Iaers, en dat van II 5 tot 5 dagen, tot groot gerief en vermaeck voor alle II Schippers, Stuurlieden, en Matroosen: als oock ande-llre die by nacht reysen, ten aensien voor klocke-stellers.llen ambachts-lieden, die haer werck ’s nachts op een II seker ure moet beginnen, en aen tijdt Verbünden sijn:IIItem nachtwa- kers, schildwachten, als oock de gene II die op santernelle staen, doch sij moeten eerst de Ster- II reu aen den Hemel kennen, ’t welck heel ( 264 ) licht te lee-||i-en is. || [Ornament] || Gedruckt tot Amsterdam, iu ' t jaer 1666, ||Voor Klaes Hendricksz. Gietermaker, || Geadmitteert Landt- meter, en Examinateur der Stuurlieden, II in dienst van de Oost- en West-Indische Compagnie, School- |j houdende op de Haerlemmerdijck bij de Eenhooren-Sluys, &c. 8°. a — b, blz. 1 — 32, waarvan blz. 29—32 „StarrI:liedt|| Om daer by l onder eenig werktuig de 1 1 uuren des nachts te vinden. 1 1 Toon ; 0 Hai • lig zalig Bethlehem ” door «Jan Zoet Amsterdammer.” 46) Gulden Schale || van der [| Grooten Zeevaert, || Waer op ge- leerdt wort Breete, Langte, || Cours en Verheyt te passen, sonder eenigh || Figuer te slaen. [| Te leeren in den tijdt van vier dagen! noyt voor de- sen || aldus gepractiseert geweest/ maer nu eerstl door || Godts zegen / ge- vonden || Door |j Christiaen Martini Anhaltin, || In de Konst-Schoole van Geometriae, Fortification, || Zeevaert, en Boeckhouden, op de Zee- dijek || tot Amsterdam. !1 [Ornament] || t’ Amsterdam. || Ter Bruckerye van Cornelis de Bruyn, Boeck-drucker || voor aen in de \ \ Niemce Jely- straetj in Sonsbeeck. Anno 1658. 4°. Iu verso van den titel //Aen den Berisper en Laetdunckenden.” Dan ,/Aen mijne Schoberen,” 2 blz.; „Voorberey dinge tot het Werck,” 1 blz. Dan „Onderwysinge der Linien || op de || Gulden Schale || Van de Groote Zeevaert,” 1 blz. Yoorstellen I — IX, 10 blz. Te zamen 16 blz. ongepagineerd. Aan het einde staat ;/l. Paral, 29. Heere, het is alles van U, en wy geven ’t U || uyt uwe handt.” 47) * Slot en Sleutel || van de || Navigation, || ofte |] Groote Zee- vaert. |]Ontsluytende door verscheyden Grondt-regelen, all l’t gene een Stuerman, en alle die ter Zee varen, behooren te weten, 1 1 en hoe de Konst hoe langhs hoe meer mach verbetert worden. II endeW Tot dien eynde zijn hier by gestelt de Tafelen van de Hoeckmaten, Itaeck-Illijneu en Snylijnen, met de Logarithmi Hoeckmaet en Raecklijn, ||Pleynschael en Ruytkaert, oock grondige instructie en onderwy sing eW der Vlacke en Klootsche Driehoecks-reeckeninge, in diverschew Voor Stellingen, met een uytschrijvinge aen den Konst-begeerigenW Leser ende Liefliebber , in de Voor-reden van Oost en West. II Door J| Christianus Martini Anhaltin, School-houdende in de || Konst van Cijfferen, Geometrie , Lantmeeten , Hooghten, Biepten en V erheden, Italiaens 1 1 en Scheeps-Boeckhouden , Fortification , Architect, Astronomie , Bos-scliieterye 1 1 Roy-konst en Navi- gation, ofte Groote Zeevaert, in ’t körte als ye-||mandt doen kan te onderwijsen en leeren. |i Slot Amsterdam, op M 3ccbijck/ ln«r bt fionBt- Sd)0ol ugtljnugljt/ 1| oit be Stuormnn op bo Stork stuet. II [Ornament] ||t’AM- sterdam, li (3g Hendrick Doncker. öoockoorkooper tn 6raebboogl)-mokcr/ in bc || Wicuiucbrngljs-stceg/ in ’t Stncrtnans gcrcctsdjnp/ on bg ben Autheur. i| Christianus Martini Anhaltin, bie allt best Ooccl.cn, met sijn eggen Ijanbt onber- (I teetkent Ijeeft/ als oolgljt, 49. ( 265 ) Yerso van den titelis wit. Dan „ Dedicatie ” aen de „ Edele , Erentfeste, Gr oot- Achtbare, \ \ Wyse, en Voorsienige Heeren Heeren f|. . . Re- geerende Burgermeesteren . . . Raedts-Heeren . . . Secretarien ... V. Secreta- rius I. U. D. . . . Stadts Eentemeester . . . Heeren der Reeckenkamer . . . Secretarien.” 3 blz. „Aen den Konst-beminden 1 1 Leser”, 2 blz. en uAengaende de Oost en\\WEST Vindinge ,” 2 blz. alles ongepagineerd. A — E. Blz. 1 — 133 in ni Boecken; verder 3 ongepaginserde blad- zijden: de le bevat 2 figuren; de tweede de „Errata” en onder aan „t’ Amsterdam , 1 1 ®er «Drnckerije oan Harman Aeltsz. in be llicuuic- bruglj-steegf)/ 1| in 't ©nbe Htnj>se-nest. Anno 1659.”; de derde bevat een woord en een vraagstuk „Aen den Konst-lievenden”, en eindigt met het vers: „Niet uyt trots, ofte hoogheyt en eer Want ick een scholier ben in ’t A B : Maer tot myns Naest’n onderwijs en leer; O Godt, zyt gby myn Leermeester me’e.” *8)* Oprechte en Waerachte|| Ruytkaert|| Van de Groote Zeevaert.| | Met der selver genoeghsame onderwjis [sic] en gebruyck 1 1 tot de geheele Navigation ofte Groote Zeevaert ,” welck is een recht 1 1 bewijs en ver- lichtinghe der Pleynschael ; als Schieten der Son en 1 1 Sterren, Ty-reecke- ninghe, breedte en langhte, voor mijne 1 1 Schoberen, en die den rechten grondt der Zeevaert 1 1 geerne met haeste leeren willen. 1 1 Dvydelichen voor- gestelt en gepracti&eert 1 1 Door 1 1 Christian Martini Anhaltin, School- 1 1 houdende in ’t leeren van Cijfferen, Italiaens, en Scheeps-Boeck- 1 1 hou- den, Geometrie, Lantmeten, en de Konst van de groote 1 1 Zeevaert, op de Zeedyck, daer de Stuerman 1 1 op de Stock staet. |l [ornament] 1 1 t’ Amster- dam, || 651 IIendrick Doncker, öoeckuerkooper «n ©raetbooglj-mnkcr/ inb« nieniwe- 1 1 brnglj-stccgl)/ in ’t Stiurmnns-ömctstljnp/ cn oocr ben Autheur. 1659. 40. ln verso van den titel „Tot den Konst-beminden 1 1 Leser”, 1 blz. ongepagineerd, dan blz. 1 — 8 en groote plaat. 49)* j)eze „Hondert Geometrische Questien van Sybrant Hansz. Carüinael” körnen voor in het volgende werk: Iprattjuk bts lanbmc- 1| U119 : Cmcnbe ulk redjte enbe || kromjgbigc Can- ben/ ßo88tl)cn/ ßoom- II gnerbtn/ cn anbere Üclbcn meten/ 1 1 soo tucl met be- Ijulp bcs (Öna- 1| brants/ als sonber Ijet scluc. ||Mitsgaders alle Landen deelen in ghelycke ende on- 1 1 gelycke deelen op verscheyden manieren, 1 1 met eenighe nieuwe ghecalculeerde || Tafelen daer toe dienende. 1 1 öe- componccrt boor Iohan Sems enbe Ian Pietersz. Dou, || jl)cabmittc«bc Conbt- meters. || Vermeerdert met hondert Geometrische Questien met || haer Solutien. Door Sybrant Hansz. 1 1 Rehenmeester tot Amsterdam. 1 1 [Vig- nette: een zestal wis- en landmeetkundige figuren] 1 1 6|jcb ruckt tot Am- sterbam bg tUillcm 3ons). op l)d || töatcr/ in be ocrgulbc Sonncmijscr. 8°. TEB8L. EN MEDED. AFD. NATUUEE. 2de BEEKS. DEEL XVIII. 18 ( 266 ) Verso van den titel is wit. Dan „Aen den Hoogh-gheboren Vorst ende 1 1 Heere Mauritz, gheboren Prince van 0- 1 1 rangien . . . Mitsga- dees 1 1 De Edele, Vermogliende, Wyse seer Voorsienighe 1 1 Heeren, Sta- ten van Hollandt, Zeelandt ende 1 1 West-Frieslandt,” geteekend „in 1 1 Leyden desen elfsten October anno 1600, || ” door „ Ioh an Sems || ende 1 1 Ian Pieteesz. Dou” (6 blz.). Dan „Tot de verstandighe Lesers” 3 blz. 1 blz. alles ongepagineerd. A — V. Blz. 1 — 103. Drie Deelen en Appendix. Daarop „Besluyt” 1 blz., „Register” 2 blz. „Vooestellinghe” 2 blz. alles ongepagineerd; dan nieuwe titel. 49a)* l)nn |jct gebrngck ber || (5coinctriscl)e instrnmenten. || Ccmnbo alle on- gljenneckelpche lenkten/ broettrn/ 1| uiijtten/ Ijaocljten enbe btepton/ met beljnlp oan som- 1 1 tntgt) e (Seomctriscljc Instrumenten af meteu/ soo tuet sonber ealcnlatic als met||be!)ulp ber scloiijljen. || Desghelycx Caerten maecken, soo wel voor eenighe 1 1 Landschappen met bare bekoorlycke Steden, Dörpen, 1 1 Casteelen ende Sloten, als van eenighe particuliere Velden, || ende hoemen een gant- sche Provintie, mitsgaders de Middel- 1 1 linie ende ’omineloop des Aerd- bodem sal af meten, ende een 1 1 Stadt, Stercte ofte Casteel in de grondt leggen, met meer an-||dere konstigke stucken der Geometrie belang- hende. || Door Iohan Sems enbe Ian Pietersz. Dou. | | Vignette : dezelfde als by het vorige. 1 1 (&ebrnckt bg Ulillcm Sans;, inbt Sonncmijscr. Verso van den titel is wit. Dan „Den VVelgheboren Heeren, Heeren 1 1 Wilhelm Ludwich Grave tot Nassauw, 1 1 . . . Mitgadees 1 1 Den Edelen, Entfesten, Hoogli-gheleerden VVy- 1 1 sen vermögenden Heeren Ghede- puteerden\\Staten van Vrieslandt ”, geteekent „Uyt Leeuwaerden desen vijfden September. Anno || 1600” door „Iohan Sems 1 1 ende 1 1 Ian Pje- teesz. Dou,” 5 blz. „Tot den konstlievenden Lesers” 3 blz. alles on- gepagiueerd, maar behooren reeds tot de signatuur. A — I. Blz. 1 — 131. Drie Deelen. Dan „Besluyt” l blz. Register 2 blz. ongepagineerd. Daarop weder nieuwe titel. m) Cjonbcrt || föcomctriscljc qnestien || met Ijarc soluticn. 1 1 Door 1 1 Sybrandt Hansz. van Harlinghen, 1 1 Reeckenmeester tot Amsterdam. || Vignette: meetkundige figuur over het theorema van Pythagoras. 1 1 PAmsteedam, 1 1 (Öl)ebruch{ bw iPtllcm Sans;, op l;ct tt)ater/||in bc «crqnlbe öonneroijser. Verso van den titel is wit, dan „Vooeeeden” 1 blz. met verso wit, belioorende alles bij de signatuur. A — H. Blz. 1 — 127. De verso bevat het drukkersmerk : Eene liand houdt een weegschaal, waarin de hemel- enaardglobc; de eerste weegt het zwaarst; daaronder, „peaestat.” Vermoedelijk is deze uitgave van 1612. Eene latere bevat dezelfde titels, behalve dat onder de Vignette Staat. 49c)* „följfbruckt tot Amaterbam bj> Jan Jansz. op l)d II tVotcr/ inbe f)as- ( 267 ) Cnert.” 8°. Voor de twee eerste boekjes loopt de signatuur en paginee- ring door. A — Dd. 4 blz. ongepagineerd (de opdraeht is rveggevallen) blz. 5 — 290. 2 ongepagineerd, geen opdraeht, blz. 295 — 421, 3 blz. ongepagineerd. Daarachter : 49i)* Dezelfde titel als 49i), maar onder Vignette Staat: t’ Amsterdam, || (öljebrncht bp Jan Jansz. op l)ct fcOater/ 1 1 inbe pas-Caert. 8°. A— H. Blz. 1—118. De eerste uitgave, van dit boekje, 49) en 49a), waarop de opdrachten van 1600 betrekking hebben, is eene veel fraaiere uitgave in 4°. 49e)* practijck bes Cantmetens. 1 1 Leerende alle rechte ende cromsijdige Landen,, 1 1 Bosschen, Booragaerden, ende ander velden meten, soo||vvel met behulp des Quadrants, als sonder het selve. 1 1 Midtsgaders alle Lan- den deelen in ghelycke ende | | onghelycke deelen op versc/ieyden manieren, met eenighe\\nieuwe gheealetdeerde Tafelen daer toe dienende. 1 1 Unn niens gljccomponecrt enbe in brnck ngt gl)egl)epcu boor||Iohan Sems, geabmitteert Cantmeter bj; ben fjooe oan Prieslant/ en 1 1 Ian Pietersz. Dou, gljeabmitteert Cantmeter bn ben £jooe pan fjollant. || Vignette : hetzelfde als bij Noot 49, maar eenigzins meer uitgewerkt. || fficbruckt tot Cegbcn bg 3an ßonuiensp Anno 1600. 4°. A — Pn. 8 Blz. ongepagineerd, blz. 1 — 303, 5 blz. ongepagineerd. En evenzoo het boekje van Noot 49a). A — Q. 8 Blz. ongepagineerd, blz. 1— 126, 2 ongepagineerd, met fraaie platen. Het exemplaar in mijn bezit, uit de Biblotheek van Prins Frederik Hendrik, bevat een goed portret van Iohan Sems. «Aetatis süae. 61 ] | Anno. 1623. || MF. Pin.\\ CVSichem. sculpsit ,” met het motto „Tonte ckose par Raison et Mesure est a priser de Nature .” 50)* Uitgekomen in 1653, waarvan de tweede druk: Nederduytsche 1 1 Astronomia. 1 1 Ont is : 1 1 Onderwijs van den Loop des Hemels. 1 1 Leerende 1 1 fjet pinben ber piaotsen en beroegingen ber Paste Ster- 1 1 ren/ öon en filaen; als ootk Ijaer Celipscn of oerbnjstringen.|| 3tem/ ben loop ber Planeten/ welche boor rekeningl)/ en ooch|| tngglj-roerckelgck met een pianeet- tnijser 1 1 aengemesen worbt. 1 1 Hier by gevoeght een Aen-hangh, dienende tot naeder 1 1 verklaeringhe over den Loop des Hemels. Als oock eenighe Voor- 1 1 beelden der Son-eclipsen, 1 1 welcke rekening door verscheyden voorbeelden 1 1 ghetoont wordt. 1 1 Alles nut en vermakelyck, niet alleen voor de Liefhebbers deser honst, \ | maer oock voor Schippers en Stuyr-luyden. \ \ Beschreven door||DiRCK Rembrandtsz. van Nierop, || Ciefljebber ber Mathematische fionsten. || Ende nu met den tweeden Druck, overghe- sien, verbetert ende 1 1 vermeerdert, en den selfden Autheur, als oock een gedruckten ||Peaneet-wyser. || Vignette: eene sphaera arinillaria. 1 1 1* 18* ( 268 ) Amsterdam, 1 1 0g Gerrit van Goedesbergh, 0occh-oerkoopcr op ’t töotcr/ in bc Dclfscljc || 0nbcl/ ouer be Uicuwe 0rngl). Anno 1658. 4°. Voor dezen titel, een gegraveerde, bevattende een Schild, waarboven links „Hipparchus” en rechts «Rex Alphonsis” zittende, te midden van aterrckundige Instrumenten, boeken en een sterrenhemel. Onder „Hip- pnrchus” staan „Petolomeus” en Copernicus” ; onder „Alpkonsus” staan A'Tycho Brahe” en „Joh. Phocylides”; allen ten voeten uit. Op het Schild leest men „Nederduytsche 1 1 Astronomia 1 1 Synde 1 1 Een kort doch volkomen 1 1 Onderwijs van den 1 1 Loop des Hemels | [ Door” 1 1 daaronder een goed portret, waar rondom „Dirck Rembrantsz. van Nierop”, en waaronder „t’ Amsterdam 1 1 By Gerrit van Goedesbergen 1 1 boeck verkoper op het Water. 1658.” De verso van den eersten titel is wit, dan „Körte verklaringe 1 1 Uan bc||TYTEL-PLAET” door H. L. 1 blz. „Klink-Dicht, 1 1 Op den trejfelycken Nederduydtschen \ | Astronomia”, door „J. G. Rurs, Hier na vernieuwt”, 1 blz. Daarop „Tot den Leser”, 3 blz. ; „fiort 0cgrijp bcscs Ooccks” 5 blz. alles ongepagineerd. A — Cc. Blz. 1 — 205, blz. 206 is wit, dat werk zelf in XI Hooft deelen. A — II. Blz. 1 — 65, blz. 66 is wit. Aenhangh. a — k. Blz. 1 — 7 8. Voor-deelde n 1 1 der \ | Son-Eclipsen, 1 1 Waer in ver- toont wordt, 1 1 om in ’t alghemeen te bereeckenen de 1 1 plaetsen des Eerdt- rijcks daer de Son ten grootsten ver- 1 1 duystert wort, en d’uyterste palen daer men de 1 1 Son-Eclips sien kan.|| Als oock |[3n ’t bgaonber 1c bereet- keitcn op «cn ooor-glje- 1 1 atclbc ploctsc/ bc tijbt enbc grootljcgt bcs 0on-0tlip- sen/ 1| ttlutner ’t sclfbc boor oerscljcgbcn aoor-bcclbcn gljc— 1 1 toonbt worbt. Later verscheen nog: 60a)-* By-voeghsel 1 1 Op de N ederduy tse 1 1 Astronomia 1 1 en 1 1 Sonne Stilstant, || tOclche pjn||Eenige Aenteyckeningen dienende tot verbete- ringh en 1 1 vermeerdering des selfden, en dat so wel op d’eerste als tweede II Druck deser Astronomia. 1 1 tüaer moe bat bic ocrnuorbcvt jijn inet een nienme || uptreeckcning op be fllnncte Rlercnrins/ ooortkomenbe ugt be 1 1 twee wnergenomen somen-stnnben in bc Sonne/ gebaen bg 1 1 P. Gassendus cn J. Hevelius, 1 1 By een gestelt door 1 1 Vignette : zijn portret als boven || Liefhehher der Mathematische Konsten. || t’ Amsterdam, || 0g Abel van der Storck, 0oerlioerhooper op ’t lUater/ recljt 1 1 ouer bc Uieuwe 0rngl)/ in be ülelfsclje 02bet/ 1677. 4°. Verso van den titel is wit. Dan „Aen den || Leser”, geteekent „Al- dus ge-eyn- 1 1 dight in Ooghstmaent des 1676. Jaers”, 2 blz. ongepagineerd. A— P. Blz. 5—116. 5i)* Encyclopaedia ||Mathematica|| Ad Academicos Trajectinos, 1 1 Qujm 1 1 Pavente Deo Opt. Max. 1 1 Sub Praesidio 1 1 Jacobi Ravensberg 1 1 A. L. M. k Matheseos in Academia Rheno- 1 1 Trajectina Professoris, 1 1 ( 269 ) Pvhlice examinandam proponunt \ | Alexander de Bie|| Bartholdus ä B esel 1 1 Andreas Lansman 1 1 Amstelo-Batavi. 1 1 Ad dies 4. 5. & 6. Aprilis Jioris locoque solitis. 1 1 Vignette : Abraham offert Isaac met het randschrift //Obedientia potior Victema.” || Ultrajecti, || Ex Officina Aegidii Romano, Academiae Typographi, 1 1 Anno CIO IOC XLII. folio. Iii verso van den titel de opdracht WD. 1). Friderico Kuysoh, 1 1 D. D. Gisberto vander Hoolck, || Inclutae Bei-publ. Trajectinae Coss.” A — G. Blz. 1 — 28 bevatten: Sp haerica (X), Astronomica (XI), Planetaria (XXXY), Astronomica-^Iechanica (VI), Astronomica- Chronologica (V), Astrologica (IV), Geographica (IX), Hydrogra- phica et Navtica (VIII), Acovstica (IX), Optica (XV), Catoptrica (X), Dioptrica (XI), Statica (IX), Arithmetica (V), Geometrica (X), Peribologica (XI), Sacra (VIII), Forensia (III), Medica (V), Phy- sxca (XIV), Practica (III), Critica (III). 52)* Het genoemde werk van Stevin maakt een deel uit van het volgende: Wisconstige 1 1 Gedachtenissen, 1 1 Inhoudende t’ghene daer hem 1 1 in gheoeffent heeft||DEN doorlvchtichsten 1 1 Hoochgheboren Vorst ende Heere, Mavrits Prince van || Oraengien, Grave van Nassau, Catzenelle- bogen, Vianden, Moers Scc. 1 1 Marckgraef vander Vere, ende Vlissinghen &c, Heere der Stadt Grave, ||ende S’landts van Cuyc, St. Vyt, Daelburgh Gouverneur van 1 1 Gelderlant, Hollant, Zeelant, Westvrieslant, Zutphen, 1 1 Vtrecht, Overvssel &c., Opperste Veitheer vande || vereenichde Nederlan- den, Admirael 1 1 generael vander Zee &c. 1 1 Beschreven deur Simon Ste- vin van Brugghe. \ | Vignette : een ovaal met een ketting zonder einde, loopende over twee hellende vlakten 1 1 met het opschrift „Wonder en is gheen wonder” || Tot Leyden, 1 1 Inde Druckende vanIanBouvvensz.il Int Iaer CIO IO CVIII. folio. Verso van dezen hoofdtitel is wit. Dan «Voorrede” 1 blz. ; in verso „CORT BEGRYP DER 1 1 WlSKONSTIGHE 1 1 GHEDACHTENISSEN. 1 1 Bese VVis- komtighe gliedaclitenissen sullen verdeelt syn in 1 1 vyf stucken. \ \ Het eerste vant VVeereltschrift. \ \ Het ticeede vande Heetdaet. 1 1 Het derde vande VVeegliconst.W Het vierde vande Beur sichtighe.W Het vijfde vande Ghe- mengde stoffen. \ | En voor elck stuck sal staen een Cort legryp der bouc- ken, dee- \ \ len, of ondersclieytsels daer in vervangken.” Deze vijf stucken hebben alle een dergelijken titel als de beschrevene ; maar de Vignette is hier een ooijevaar met het bijschrift „Vigilate”, de jaartallen zijn 1608, 1605, 1605, 1605 en 1608, en achter den naam van den drukker Staat bij die van 1605, //woonende op de hoogelandt- sche Kerckgraft.” De verso van die vijf titels geven nu het //cort be- gryp.” Ieder nDeel ” daarvan heeft weder een gewonen titel, en in verso het cort begryp der Boecken. En wel achtereenvolgens. Bit Weer eit schrift sal drie deelen hebben: ( 270 ) Het eerste deel van den Driehouckhandel. IV Boucken. A — Hh. bz. 1—364. Het eerste vant maeckset der tafeln der Houckmaten. Het tweede vande Platte drielioucken. Het der de vande Clootsche driehoucken. Het vierde van Hemelclootsche werclcstucken deur rekeninglie der cloot- sche driehoucken gewrocht. Het tweede deel vant Eertclootschrift. VI Boucken. A — Q. blz. 1 — 191. Het eerste van des Eertclootsclirifts ( Geographia) bepalinghen int ghemeen. Het tweede van syn Stofroersel. Het derde van de Damphooghde. De volgkende boucken sijn het Zeesckrift angaende, te weten: Het vierde vande Zeylstreken. Het vijfde vande Havenvindingh. Het seste Spiegheling van Ebbenvloet. Het derde deel vanden Hemelloop. III Boucken A — Gg. Blz. 1 — 357. Het eerste bouck vande vinding der dwaelderloopen en der vaste sterren deur ervarings dacktafels met Stelling eens vasten Eertcloots. Het tweede vande vinding der dwaelderloopen deur wiskonstighe werckingen met Stelling eens vasten Eertcloots, en eerste oneventheden. Het derde vande tweede oneventheden, waer in comt Copernicus Stel- ling eens roerenden Eertcloots. Bijvough des breedeloops der vijf dwaelders. Anhangh des hemelloops van der dwaelders onbekende roerseis. Tweede stuck . . . vande Meetdaet. VI Boucken. A — B. Blz. 1 — 203. Eerste Bouck van het teyckenen der grootheden. Tweede Bouck van het meten der grootheden. Derde Bouck vande vier afcomsten als Vergaring, Aftrecking, Menich- vulding en deeling der grootheden. Vierde Bouck vande everedenheyts reghel der grootheden. Vyfde Bouck vande everedelicke snyding der grootheden. Seste Bouck van tverkeeren der grootheden in ander formen. Derde Stuck vande Devrsichtighe. III Boucken. A— I. Blz. 1 — 108. Eerste Bouck vande Verschaeuwing ( Perspectivis ). Tweede vande Beginselen der Spieghelschaeuwen (Element is Catoptricis). Anhang. Derde vande Wanschaeuwing ( Refractione ), [ontbreekt]. Vierde Stuck vande Weeghconst. VI Boucken. A — T. Blz. 1 — 219. Eerste vande beginseten der Weeghconst. Tweede vande vindingh der swaerheyts middeVpunten. Derde vande Weeghdaet. Vierde vande beginseten des waterwichts. Vyfde vanden anvang der waterwichtdaet. Anhang. ( 271 ) Seste vande Bijvough , 6 deelen. Het eerste van het Tauwicht. Het tweede van het Catrolwicht. Het derde vande vlietende Topswaerheyt. Het vierde vande Toomprangh. Het vyfde vande Watertrekkingh [ontbreekt]. Het seste vant Lochtwicht [ontbreekt]. Vyfde stuck vande ghemengde stoffen. VI Deelen. Blz. 61. Het eerste van Telconstighe anteyckenbigen. A, blz. 1 — 10 [gebreken verscheyden Hooftstucken]. Het ticeede vande Vorstelicke Bouckhouding. A— R, blz. 1 — 21,1 — 6, 1—58, 1—8, 1—106. Het derde vande Spiegheling der Singconst [ontbreekt]. Het vierde vanden Huysbou [ontbreekt]. Het vijfde vanden Oryghshandel [ontbreekt]. Het seste van verscheyden anteyckinghen [ontbreekt]. Blz. 107. Van ettelicke ghebiiekexde 1 1 stoffen, reeds boven aange- geven. »D’oirsaeck waerom die niet ghestelt en sijn na t’inhoudt der voorschreven 1 1 Cortbegrypen, is datse niet volcommelick genouch ge- reet en waren, doen den || Drucker niet langher by hem en begheerde te bewaren datter een tijt lanck tot || sijn achterdeel ghedruckt hadde ghelegen; Sulcx dat mijn voornemen nu||is de boveschreven rest ter gheleghender tijt te laten uytgaen” ; maar daarvan is niets gekomen. Blz. 108—112. Tafel. Blz. 113—117. De ghedrvckte fovten. Blz. 118 is wit. 5S)* Een gegraveerde titel, door > W. Akersloot” ; boven aan Minerva en Mercurius, tusschen allerlei wapenen; rechts en links tweevrouwen, de meetkunde en de landmeetkunde voorstellende : links onder de ko- lommen van den titel ’een kanon, rechts de cijfers 3781, 4670, 9145, 6780, 1430. Daartusschen de titel Fortificatie 1 1 Dat te/ 1 1 Stcrchtc Gonunng : || So u>cl tot offcnsioe als beten- 1 1 sioe ©orlogl)/ bescfjrmn || cu Door-gcstclt || door || Samuel Maro- lois. 1 1 Oversien en verhetert | 1 Door | | Albert Girard 1 1 Mathernat. \ \ Nu nieus uyt de Fransche in onse \ \ Nederlandtsche Tale over-geset, 1 1 tot dienst van de Liefhehhers 1 1 der selve Konst, | | Door IV'. D. 1 1 A Amsterdam 1 1 chez Jan Janssen|| Anno 1627 || Cum Privilegio. folio. De verso van den titel is wit. A — N. Blz. 1 — 98. Blz. 99, 100 Naschrift van Albert Girard blz. 101 niet gepaginecrd, »Errata”. Blz. 102 is wit; 41 dubbele platen. Dit werk is eene vertaling van 53«)* Fortification 1 1 ov 1 1 Architectvre 1 1 Militajre 1 1 tant offensive que || defensive : Suputee 1 1 et dessignee J | Par 1 1 Samuel Marolois 1 1 1 6 1 5 1 1 Hagae Comitis||ex officina Henr. Hondii \ | folio oblong. ( 272 ) Deze titel maakt een deel uit van een gegraveerden titel door „<$. Frysius A. 1615”: hij stelt eenige geheel misteekende figuren met af- schuwelijke onmogelijke aangezicliten voor te midden van verscliillende wapenen. A — Mm. 77 blz. Premiere Partie. A — M. 24 blz. Seconde Partie. Deze bladz. zijn in plano, in twee kolommen gedrukt, zonder pagi- neering. Dan 40 platen. Dit werk is wederom een gedeelte van het volgende. 684)* Eerst een gegraveerde hoofdtitel. Aan de vier hoeken beeiden van Euclides, Vitelliüs, Archimedes en Vitruvius. Daartusschen een schild, waarboven //Opera Mathematica”, en waarin Ou 1 1 oeuvres MatheMatiques. 1 1 Traictans de 1 1 Geometrie, Perspec- tive, Architecture et 1 1 Eortification. 1 1 par 1 1 Samuel Marolois. 1 1 Ausqueis sont aioints les fondements de la 1 1 Perspectiue & Architecture de I. Yredm. Vriesell Augmentee, & Corrigee, en diuers en- 1 1 droicts, par le mesme Auteur. En waaronder verder // Amstelodami”. 1 1 Apud Ioannem Janssonium Bibliopolam sub 1 1 intersigno Tabulae maritimae. 1 1 Anno 1617. folio oblong. Daarop weder een gegraveerde titel: De Yrede en de Overvloed hou- den een schild, waarop Geometrie 1 1 Contenant la Theorie, 1 1 et prac- TIQUE DICELLE 1 1 NECESSAIRE 1 1 A LA FORTIFICATION. 1 1 PAR 1 1 SAM. MaRO- lois. 1 1 Hagae-Comitis: 1 1 EX officina Henrici Hondii. 1 1 Arnhemi, 1 1 apud Ioannem Ianssonium. 1 1 Cum privileg io. Beide gegraveerde titels zijn veel beter dan die van Noot 53®. De bladz. zijn niet gepagineerd, in plano, in twee kolommen gedrukt. A — X in fraaie letter met 32 regels; maar vandaar af, met veel min- der fraaie letter. Y — XX met 40 regels per bladzijde. Dan Platen 1 — 42, 1 — 5. 61)* Des 1 1 AERTRYCKS BEWEGING, 1 1 EN DE ] | SONNE STILSTANT, 1 1 öeuig- senbe 1 1 Dat dit geensins met de Christelijke 1 1 Religie is strijdende. 1 1 Waer in dat alle Redenen en Argumenten, die tot noch 1 1 toe hier tegen ingebracht zijn, wederleyt ende be- 1 1 antwoort worden. || Riet nod) oer- sdjegben Aenmerckingen, soa uan be 1 1 oinbingl) ber lengljte »an Oost en West, en aitber9:||3ijnbe «lies seer mit en ocrmakclijek/ nocr be Cicf- II Ijebbers »an ©obltjclie/ Itatnerlijcke/ en || tbishonstiglje hingen. 1 1 By een ge- steh door 1 1 Dirck Rembrantsz. van Nierop. 1 1 Liefhebber der Mathe- matische Konsten. |1 Vignette: een schildpad. 1 1 PAmsterdam, 1 1 Gerrit van Goedesbergh, ßocckueikooper/ op ’t U)a-||ter/ aen be Uicmwe-ßrngl)/ in ’t 3ner 1661. 4n. Verso van den titel is wit. Dan „Tot den||LEZER”, gedateerd „om- ( 273 ) trent het eynde van den Herfst- 1 1 maent, in den Jare 1660”, 2 blz. „Kort JBegrijp deses Boecks ”, 2 bk.; alles ongepagineerd. A — H. Blz. 1 — 60. Yier Hooftdeelen. Dan I — T. Blz. 1 — 151. Könige \ | Aenmerckingen, 1 1 Welche zijn, || 1. Op ’t uytgaen van verscheyden nieuwe j | Boecken, soo van my als oock van || andere [blz. 63 — 79]. 2. Op de vindingli der lenghte van Oost||ende West [blz. 80 — 113], 3. Op de uyt-reeckeningh der Son-Eclip- 1 1 sen en dat zonder Tafelen, soo wel 1 1 particulier als generael [blz. 114—151]. Aan het slot Ter Drukkerye van Tmou Houxuaak, op de 1 1 Nieuwe-zijds-Kolk, in de Vogel Struys. Blz. 152 is wit. 65)* Blijkens de voorrede van de volgende (derde) uitgave is de eerste druk van 1654 en de tweede van 1659. Tijdt Beschrijvinge || Der || Wereldt. || ÜJatr in gcljanbelt worbt/ 1| Ten eersten, van des Werelts Ouderdom, als dat 1 1 die nu al boven de ses- duysent en acht-hondert jaren 1 1 gestaen heeft. 1 1 Ten tweeden, van de Feesten Israels, waer in af-ge- 1 1 beelt wort, de tijdt voor de Wet, onder de Wet, ende || oock onder ’t Euangelium. Als mede een nader aen-|| merckinge op ’t Paesch- en Pincxter-Feest. 1 1 Ten derden, van de voor- naemste Geschiedenissen 1 1 des Werelts, die op Tijdt-Kaerten in ’t körte gestelt 1 1 zijn : als oock een Kronijck-Liedt van den selven in- || houdt. II Ten vierden, van onse Burgerlijcke Tijdt ; ver- j| toonende den ordre van de Sondaghs-Letter, Nieu- || we Maen en Paesch-tijden, soo wel Oude als Nieu- || we-Stijl : als oock de Zon en Maens-graed in den || Zodiak te vinden. || ßij een gestelt boor || Dirck Rembrandtsz. van Nierop, || Lief-hebber der Mathematische Konsten. || (ßnbe nn met besen berbtn «Druck ooergesien oerbetert/ enbelltuel een berbe part oermeerbert bij beit seltben Antljenr || t’ Amsterdam || (3g Gerrit van Goedesbergh, ßoeck-ocrhocper/ op || ’t tüater/ bj> bc tlieuioe-brng/ in be «Dclfsclje ßgbel/ 1665. 8". Daarvoor een gegraveerde titel. Een geleerde dicteert aan een schrij- ver, waarnaast de tijd Staat: daarboven hangen 4 tafereelen uit deBij- belsche geschiedenis : op en bij de tafel liggen meetkundige werktuigen. Op het afhangende tafelkleed leest men „Tydt || Beschryvixg || der || Werelt.” Daaronder „ Amsterdam, bij Gerrit van Goedesbergh boeck-ver- coper op ’t water’’ In verso van den titel het portret van den schrijver met een acht- regelig vers van D. Traudenius. Dan „Tot den Leezer” gedateerd „Aldus gedaen in Nieuw || Niedorp in Julius in ’t Jaer 1664. || By My || Dirck Rembrantsz” 6 blz., dan „Kort Begryp” 4 blz. Alles ongepagineerd. A — P. Blz. 1 — 239. Op de volgende blz. ^'Amsterdam]] Gedruckt by Paulus Warnaer, in ’t Haentjen Hoeck-steegh, 1665.” ( 274 ) 56«)* £)e vierde druk is uiigegeven bij »Wed. Abel van der Stork. 1675”: op den gegraveerden titel Staat onderaan : »t’ Amsterdam bij Abel van der Stork, boeckvercoper op ’t Water.” Het »Tot den Leezer” bevat 8 blz. en eindigt „Gedaen in October 1671.” Op bladz. 240 staat »t’ Amsterdam, || Gedrukt by Hendrik Harmensz. || in de Lange-straat, bij de Brouwers || Graft, 1675.” 66)* Mathematische Calculatie, || Dat is, || Wiskonstige Eekening : || Lee- rende 1 1 Het vinden van verscbeyden Hemelloopsche 1 1 Voorstellen, en dat door de Tafelen Sinus Tangents [| of Logarithmus wiskonstelick uyt te rekenen: || Als oock tuyghwerckelick op een||liniael uyt te passen. || Als mede ’t beschrijven en uytrekenen der Zonwyzers: || zijnde alles zeer vermakelick voor de LiePiebbers deser Konst, \ \ ende niet min gedienstigh voor Schippers en Stuurlieden. || Noch is hier by gevoeght de Wis-konstige Musyka: ||waer in getoont wort de oorzake van ’t geluyt, de redens || der Zangh-toonen, en verscheyden dingen, tot de || Zangh en Speel-konst behoorende. || Door || Vignette : het portret van den schrijver met zijn naam rondom. \\Liefhebber der Mathematische Konsten. || t’ Amsterdam, ßj Ger- rit van GoEDEsBERGEN, öoeehuerkooptr || op ’t töoter/ tu be Delfsclje ßijbtl. Anno 1659. 8°. In verso van den titel: »Kort inlioud dezes Boecks || «De Bnlcibinge waer in bat gljeleert worbt Ijet 1 1 tnakert ber Logarithmus Safelen/. . . Ijet cerste «Deel/ uan be njjtreeckening ber «Drieljoec- || Ken/ begreepcn in 20 Doorstel- Un ||£}et tweebe «Deel/ uan filootsrlje reeckeningen/ begre- || pen in 10 tücrch- stucken, || üjet berbe «Deel/ »an be besrlpijuinglje ber Bomtewij- || sers / begrepen in 9 Hjoott-beelcn. || üjet uierbt «Deel/ )ijn 10 Üroegljstncken/ eitbe bat || meesten- beel uan be ÜJeegljkonst. || «Daer uan bat elck «Deel ;ijit 3nlegbingl) en fiort (| öegrijp ooor ben aenuangl) bes selfben gcstclt is." a — b. Blz. 1 — 3, inleydinge, Aan het slot »Ge-eyndicht in Hoymaent des 1658 Jaers.” A— L. Blz. 1—167. Daarachter met een nieuwen titel — het werkje komt ook afzon- derlijk voor — 56«)* Wis-konstige || Musyka: || Yertoonende: || De oorsaecke van ’t geluyt, de j| redens der Zanghtoonen telkonstigh uytge- || reeckent, ende het maken en stellen || der Speeltuygen. || Als mede van der ouden Mu- syck, en verschey- || den gevoelens der zelfde. Zijnde alles seer gedien- stigh 1 1 en vermakelick voor Musikanten, Organisten, || of andere lnstru- ment-speelders || Door || Vignette: portret van den schrijver met zijn naam daaromheen. 1 1 Liefhebber der Mathematische Konst. 1 1 1’ Amsterdam, 1 1 ß\; GERRIT van GOEDESBERGEN, ßocckuerkoapfr 1 1 op ’t tOater/in be Delfsdje ßgbel. 1659. 8°. Verso van den titel is wit. ( 275 ) a — e. Blz. 1 — 70. Later verscheen nog 56i)* Tweede Deel 1 1 )* Aanhangh 1 1 op 1 1 Comalis Jansz. Lastmans [ | Konst der Stuur- LUiDEN. ||Bestaaude in verscheiden 1 1 Voorbeelden, \ | tot Offeningh [sic] der zelver Konst beschreven ; 1 1 ftUt £en||ToEGiFT ofte Vervolgh, || Van diverse Meetkonstige Voorstellen, de Zeevaert 1 1 toe-gepast, ende ont- bonden. || Door 1 1 Frans vander Huips, || Examinateur der Stuurluiden, in dienst vande Geoctroijeerde Oost-||en West-Indische Compagnie, ter Karner Amsterdam. || Vignette als boven. || PAmsterdam, || Öetrukt bg Jacob tn Casparüs Loots-man, ÖoeliBtrkoopErs op ’t ÜJattr. 1 1 Met Previlegie voor vijftien Jaren. 4°. A— G. Blz. 1—46. BOUWSTOFFER YOOR DE GESCHIEDENIS DER WIS- EN NATUUKKUNDIGE WETENSCH APPEN IN DE NEDERLANDEN. DOOE D. BIERENS DE HAAN. N°. XXII. Jan Hendrick Jarichs van der Ley. 1. Bijzonclere omstandiglieclen brachten een paar boekjes van voornoenulen schrijver in mijne handen : die gelegen- heid was te kostbaar om daarvan geen gebruik te maken, en iets omtrent den Generalen Regel mede te deelen, dien Jan Hendrick Jarichs van der Ley in der tijd met zoo veel ijver tegen zulke bevoegde wiskundigen verdedigde. Yan zijn persoon is ons niet veel bekend. Hij was ge- boren in 156? en zoon van Hendrick Jarichs van der Ley. Omstreeks 1615 was hij »Ontfanger van de Admiraliteyt tot Dockum”; zijn motto was »Weest van een Der Ley sin”. 2. Zijn eerste werk » Eerste Boeck van ’t Licht der Zee- vaert. Amsterdam, Willem Jansz. 1608. 4°.” schreef hij in 1608: dit is mij nimmer voorgekomen. Daarop verscheen „Jpe t ©ulben 3ccg^>el || groote || 3«ücm’tö”. 1615 1). In de Opdracht aan Prins Maürits verhaalt de Schrijver het een en ander omtrent hetgeen hem wedervaren is. »Voor die Iaren [dus 1612]... heb ick de E. E. i Hooch- mogende Heeren, Staten Generaei voorgedraghen ende || ver- toont, een generale Regel, waer met, so wel des Werelts leng- te als breete (in alle ghekoppelde Cruys-courssen, die veranderin- [| ge van de Pole maken, als op een streeck, ( 278 ) besonder tusschen twee bekende Polus || hoochten aengeseylt zynde) afgepast en gemeten can worden. Daerover j| baer mö- gende E. drie uyt bare vergaderingbe bebben Gecommitteert, die tot || ondersoeck vande voorsz. Reghel, den wysconstighen Meesters Stevyn ende || Mario [lees : Marolois] als personen in- de voorsz. Conste ervaren, bebben beroepen, de welcke j| .... gbeadviseert bebben,.... tot naerder ondersoeck vande || sake te roepen, verstandighe Stuyrluyden en andere Personen, soo wel inde || practycque als Theorie ervaren.... Ende so ten laeste deurt geduyrich aen-houde, hebbe de vier || bun tegen- werpingen..,. in hande j| .... overgelevert,.... maer soo ick op haerluyder tegenwerpingen geätwoort || en ’t contrary be- wesen.... dewelcke (nae zy die gesien en gelesen || badden) de selve weder in handen vande Heeren Raden inet een gbescbrift || van vier ondertekent bebben gebracht,.... Luy- dende aldus. || £)e gegriffen pan Jan Henricx ben Dntfanger opergegien enbe baerop gpelet peb* || benbe/ tpp onbergpegcprepen bcpinben bat $pne inpentie öonber fonbament op beu; II öden / cn pbele öpeculatien gpebouipt/ enbe ben ©tuprlupben om te gebrupefen ganö || onnut jtjn/ baer en wert niet met allen mebe poortge* bracht bat poor b’^eepaerberP eenigfye || t>erbetertngf>e can gpe* pen / 600 tot pet pappen en meeten (al3 pp poorgeeft) alä ombe lengpte || be$ aertrifcf ö te pinbett/ gelpcf poorbeöen claer genoeep beipeöen enbe bp pem onrceberlecpt || gpeblepen i£/ ÜRefereercn onP ber palpen tot ong paorPcprepen beioijö/ enbe mag onber# teec* || fent met poorgepepben panbett/ Willem Jansen, Sybrant Hansen, Hendrik Reijers Stuyrman, || Hessel Gerrijts. || Maer also ick my over sulcks beclaechde en seyde dat.... de ghesebriften van weersijts van onpartidige behoorden geordelt || te worden,.... hebben [de Heeren] my op den 20 Juni] Anno 1614.... geschreven.... Waerom ick my in September daeraen volghende.... hebbe ghepresenteert, de welcke.... hebben doen roepen den heere Petrum Plantium , Willem Ja?issen, j| Mr. Sybrandt Hanszen , Hessel Gerryts ende Barend Everts Zoon , Keteltas Maer so || niemant compa- reerde als Meester Sybrandt alleen, de welke.... beeft ver- wil || liebt, dat de saecke vande Hooch-gheleerden Doctor ( 279 ) Mulenus, Professor inde jj Academie tot Groninghen , Den wys-constighen Meesters Symon Stevyn , en || Mario , Jan Pieterszen Dou , Geometer tot Leyden , ende Gerryt Pieterszen , Geo- || meter tot Alckmaer zoude gkerevicleert worden. Maer alsoo Mr. Sybrant || daer nae gheassisteert met Willem Janssen en Hessel Gerryts inde vergade- || ringlie van de voorsz. Hee- ren (daer ick met den stuyrman Caspar van Donderen || praesent waren) proponeerde, dat hy de sake voormaels qualycken hadde ver- |j staen, zy mochten wel lyden, dat de voorschreven vyf persone over de sake ge- || roepen wor- den, maer wilden hun verstandt in ’t ordel van andere niet stellen.” Verder in zijn »Aen de Const-lievende Lesers, mitsgaders alle Btuyrluyden” vermeldt hy nog „bat icf mpn aenropginge ppf peröoone ^abbe ober* || gbele; t>crt/ naementlpcf beu permaerben Geographicus Pet. Plantius, || Mr. Sybrant Hansen, Willen [sic] Iansen, Hessel Gerryts, en Barent Evertsen || Keteltas, be roelcfe alle tegben mp g fyv ßcbrepen bebben (rofgbenomen || ben Jpeere Plantius). Vervolgens spreekt hij over het „geöcbrift »an Pier f;anben onbertefent op bat be plaetge panbe booröj. Barent E- || vertsen, bie niet present/ maer panbe anbere afgeöonbert, enbe oocf rot gbeglooten maer/ meberom || berpult öoube roeäen / enbe f>aer acn gecn eypcrimentiöt gebrefen goube . . . £nbe/ op bat/ be beminbe || 2tßtvß/ oocf mogben meten bat bie oier pergoonen (bie b’ooorj. ©ententie onbertefent en || gbe^loten bebben) gbeen gbemecne perßoonen $pn gberoeeöt/ äalbaer belieben te oergtaen bat || Willem Jansen i$ gberoeeöt een bicitacr oft bi^eipel panbe mijtoermaerbeu enbe fjoocbgeleerben || Astronomus Tycho Bra- liae, tegenmoorbicf) boecfpercooper enbe (Eertcloot^beäcbrppcr binnen || Amsterdam, bie oocf \)(t Hebt ber Jeeoaert *) (>eeft la* ten mtgaen/ iö $cer mtnemenbe in $pn bant* || rocrcf baer »an (>p gbeen clepn gbemin treeft. || 9)?ee£ter Sybrant Hansen een QSrieöe rot be 3ee;©tabt Harlingken f)aer alber Säße/ geer \\ per? maert inbe tel enbe meeLconßt/ oocf £o roptnemenbe in be selbe/ alß een in Jfjollant te || pinben iß/ en te rechte nae een troeeben Ludolph [van Ceulen namelijk] gelefen mach roorben/ f>eeft onlancfjä/ 1| noch bonbert jeer conßtige ©eometri^ebe queßtien *) mette öolutien laten rotgaen/ bp f>ecft mebe || een inßfrument ( 280 ) onberbanben bat gebreben $al morbcn mct äterfe »bateren/ roaer met l)i) beur || bc ttjt relentngbe bc Longitudo mccnt tc bin# ben. || Hessel Gerrijts eertijt£ ccn bicrtacc »an Willem Janssen, 13 mebe een Mathematicus enbe || (Eaertmaecler binnen be boor# 3d)reben ©tebe/ in jpn f>antivcrcf 3eer perfeclt. || Hendrick Reyersen mebe iboonacfytig binnen Amsterdam een jeer Qüjrpar# ten enbe erbarett || ©tuprmatr, bie tmeemaet in Do3t#;jnbien (3oo ict »bet ontbouben f)eb) ge»bec3t f)eef tl tegen# || »coorbicb opper ©tuprnian inbe bloote/ bie boorleben©onier onbcr’t belept banben Amirael Spilbergen beur be Strafe Magelanus nae Oost-Indien i3 gegaen/ enbe nicbe een leermep# || 3ter in be Gongte ban be groote 3ecS)aer*/ (jeeft betrieben jaer een boeef laten »bfgaen/ gelntituleert II bauten gront ber loflpcfer 3«*baert/ 4) »baer in gbelcert »bort beur een t’3amcn 3prefingf)e/ l)oe een || ©tuprman $pn in3trumenten 3at gebrupefen/ 3eer bienöticb boor alle lief# f>ebber3 ber 3«bacrt. || ©tet bemlnbe 2. beje pcr3oo»ten &ijn niet onber be 2l>eort$fen be geringöte.’, Ook zegt hij dat »Barent Evertsz. Keteltas, f>eeft een boeef 2lnno 1609. laten »bfgaen bant gfyebrupcl ber naelbibp# 3inge” 5) en vervolgens omtrent de practicijns „»baer ban Willem Janssen be principacl3fc i$ baeräe alle ope# Ipcfmen cott# || neu merefen/ bat ooef bp jijn mebeconferenten nautiep niet tegben mp gbe^ebreben 13/ oft f>eb# || ben eer$t jpn abbij3 cn anüboorbt ban i>em gebaelf/ baerö f>eb icf... f»bee mannen... acn l)em gf>e3onben/ met een corte berclaringbe banbe principale || puncte .. . maer beeft ke boor3cf»rebe manen niet »billen te || rooorben 3taen.” Het voorgaande geeft, behalve menige merkwaardige bij- zonderheid, wel den indruk dat onze schrijver eerlijk en be- scheiden is te werk gegaan, en dat bij eenig recht bad te klagen (blz. 85). ,Jlßat buttft || u nu con3fltebenbe £e3er3/ beeffmen niet met be 3temon3trant al3 be lat met be ntup3 geßpeelf.” Dit mag ook wel, ten deele altbans, bet gevoelen zijn geweest van Die Staten Generaei der Vereenighde Neder- landen , toen zij aen be ülbiniralitept tot 2lm3terbam den vol- genden brief schreven [zie blz. 20]: „Qrerentfeöte/ eer3ame/ brome/ liebe/ be3onbere Jjp. 2. Nullen uptte bp# jl liggbenbe Jteqfe aen on3 gbepreöenteert bp Jan Hen- rixs Ontfanger || ©beneracl bau @onbopen in Vrieslandt ber# ( 281 ) ßtatn/ bat be $el»e || »ermeenf boor eenen öeeeferen ©eneralett Siegel gbe»onben fe (jebben [I f)tt meefen »anbe Longitudo »an; be jee Oost enbe West. £8p || fjebben ben Selben opbe »oor£$. 3pne Sfaüentie boen Mooren bp eenigbe || ©ecommifteerbe tut onge »ergaberingfje/ $Ü?it3gaber£ bp Sfteeöter^ || Stevijn enbe Mario, f>un be 9)?atbemati6cbe conöte fen besten »er; || 3faenbe/ bie; welcte »erclaren bp 3oo sperre a!3 be£ 2fnt>enfeurg aengfje»eu inbe pracfpque alöoo |1 be»onben worbt al$ f)p mainteneerf/ bat 3al (bet weitfe $p naeulpcp weten fe contrabiceeren) || bat jpne in»entie Teeeier enbe »a£t gact/ mit&oelcfen/ nabemael aenbe waerfjept »an || bißt (jnoentie tot be»orberingf>e »anbe Jeeoaert enbe bp Gonöequentie »oorben bienet »ant || £anbt/ ten booeb^ten iß gbelegben. ©oo i£ on£ begberen bat U. £. be* getüe rppelpcE Nullen || boen eyamineren bp cloecEe »er^tanbtgije enbe er»aren ©tupr;lupben/ op »erre enbe [| langbe rep^en gf>e? weeöt bebbenbe/ enbe anbere eroaren per^oonen/ 3oo wel inbe pracfpque al£ |] £beorpe. £>en (jnüenteur baer op gbeboorf enbe om$ abüerteeren/ wat be $el»e »an be || waerfjept/ »atxbe »oor* bebreoen inoentie Nullen beöinben/ enbe orbelcn met U. £. ab; »p£ || gonber ben 3lemon£trant langbe opte fjoubeit »anbe be; bieningbe »an jpn offtete/ op bat [| t»p op beg öelfö »ergoed; mogben bigponeereu nae bebooren. U. £. Ijicrmebe inbe (Protec* tie || »anbe 2limogljenbe be»elenbe. Het blijkt uit dezen brief, dat Stevin en Mabolois niet overtuigd zijn geworden door bet ongunstig advies van de vier examinateurs ; zoodat de Staten Generaei, met zeer voor- zichtige bewoordingen noebtbans, tot een nader onderzoek wilden aanleiding geven. Doch deze poging schijnt mislukt, misschien wegens den bekenden invloed van Willem Janssen [Blaeu], juist te Amsterdam. Altbans men verneemt later niets meer van dit onderzoek; en bet is daarentegen aan de Admiraliteit te Rotterdam, dat naderliand de taak van dit onderzoek, en bet uitrusten van een sebip tot dat einde, wordt opgedragen. Doch laat ons terugkeeren tot ons »Gulden Zeegbel”. Op blz. 23 begint bet eigenlijke boek, waarin niet alle maar sommige objectien worden aangegeven, en daarop door den scbrijver beantwoord. Blz. 23 — 51. Vier »Objectien bij Mr. Sybrant Hanssen”; VEESL. EN MEDED. AFD. NATUURK. 2de REEKS. DEEL XVIII, 19 ( 282 ) waarbij hij aanhaalt „be ©cograpbt^cbe Dnbenop^tngben 6) Panbe (>oocbgf)clecrben Adrianus Methiustyrofcßi |j gor inbc Unb pergttept tot granefer.” Blz. 51 — 85. Vijf » Objectien van Willem Janssen” ; waarbij hij aanhaalt ,,95«« ’t gbcbrupl ber Jpemelgcbe enbe Slerfgcbe ©lobe Pan Stöbert .f)eug [sic]” 7) en » de wijsconstige gedach- tenissen van Mr. Symon Stevyn” 8) en de » Apendice cosmogra- phiae Appiani van Gemma Frisius” 9), en waarbij hij ook met groote lof gewaagt van »Adriaen bc Veens gebulte Pascacrt." Blz. 85 — 97. Drie »Objectien bij Hessel Gerryts.” Thans behandelt hij vijf door hem gestelde vragen, met de daarop gegeven antwoorden door de vroeger genoemde vijf personen. Bij het eenige antwoord, door Henrick Reyerssen gegeven, laat schrijver de bij zijne bedaarde, be- scheiden toon, opmerkelijke klacht volgen : „?0ict oerlof/ 25rage? Sßaerö bebt gf>») bc anbere pragben nlct beantmoort? Oft cont gbp || geen antiroort bccomcn/ bacr b’anbcrc btc gebaelt fjebbett ? [by Blaeu]. 5pp gprad immerg all || boc« bp u eypcrtenric godjtcn. 35oorn>aer mp iammert uipeg/ bat gbp « bug bebt laten || Perlcpbcn/ op bafge b®et Pupl met u mochten nwpaggebett/ bebt gbp öelf nict btcmael tegben || mp befent/bat gbp... pcrclaerben Willem Janssen enbe Mr. Sy- brant || pergtoort fc bebben/ ont bat gbp met mp in hier mep; nittge maerf ... bat gbp öepbet met Willem Janss geen boen te II toillen bebben/ enbe om bat gbp goubt moctcn pcrclarcn bat bp noob b^orbe / bp conb n goet boen/ 1| battet u ood om lang()g roel ppfficb gulben babbe gegebaet (goo id recht ont* bonben heb) om bat || gbp bc gbcbulte (Eaerten poor jtjn (Eaerten met toaggenbc graben prefereerbe . . . bciuplc gbp bit alleg ipeet en een || man inbe ^eepaert/ pol pan erperientie jpt/ bte ood bp alle mengebe Poore en upfnemebc ©tupr* || man gbebolben roorbt/ en ood poor rnoebt begfaen/ bebt gbp 3eg id ban ood niet connen mer*||fen/ batge meer u ejepertentte (algoo bp baer gbeen mag) alg u cere bebben gbegoept om baer boe || een beter aem öien te mafen/ bat oermonbert mp!” Het schijnt dus dat Blaeu, misschien door vrees voor zijn eigene kaarten, die dan ook terecht zoo beroemd zijn, ge- dreven werd, om alles tegen te werken, wat op dit gebied anders te voorschijn kwam. ( 283 ) Ten slotte blz. 109. Zijn nareden bij wijze van gesprek tus- scben de Waerheyt, de Natuerlycke Reden en een Ouden. Dit is naar de toenmalige wijze der zeelieden doorvlochten met gods- dienstige opmerkingen, zelfs yersen. Hij eindigt melde woorden: » Siet dit sprach , N atuyrlycke Reden, met sulclcen eernste ende bevallichhcyt || dat t'om te verheughen was |[ ©aeront |j Weest Van een Der Ley, sin. || Rom. 12. || Finis.” 3. In 1619 verscheen zijn »’t Gezicht des groten Zee- taert”10). In de » Toe-eygen-Brief” aan Prins Maurits deelt hij nog verder mede, lioe bet met zijn Generale Regel gegaan is. „33an wdcfe Sßegul ©cnerad bc wacrfjept fe wefen, uwer jF)o. 9)?o.; || inben jare 1617 bewogen §t>it/ te roepett boor fjare ji)o. 3)?o. ©. (Eommi^ || öarlöen/ bepbe Sl>eortgten enbe <}Jrac; ticpng/ om be gdbe te laten epanti; || neren / gdpcE ’t gegcbief lg/ bat bie niet alken bcrdaert worbe een (Be; || neralcn Sdegul te wegen/ enbe bat gp/ bie fe booren blinb waren/ boor II be gelbe gagen/ enb’ oocE be eenicf?gte SHegnl/ om tot een ©enerale re; || formafie ober be ©roofe fe comen : 9)?aer bat be gelfbe (jet || bolgf)enbe jacr tnber bacb beur ’fepperiment alg een ©cneralcn Sftegul || beg ©fjegtdRg bebonbett lg. ©dpcl uwer Jfpo. $9?o, en £)oorlue (goo ban Sljeorlgfen alg epperimen; || figfett) tnc'oe gbcblcecfen lg.” Men ziet hieruit, dat onze schrijver liier een gebeel an- deren toon aanslaat, dan wel vroeger. En zulks is dan ook niet vreemd; toen was bij remonstrant, tbans had bij zijn doel bereikt. Het is waarschijnlijk, dat bem bierbij de hulp van Muleritjs, een der Examinateuren, van grooten dienst is geweest; waarover straks later. Op dien toe-eygen-Brief volgt een zeer fraai geetst portrait door P. Feddes Har- lingensis, met het randscbrift » Ian Henricks Iarichs j| van- der Ley. oud 53.” Daarboven zijn wapen: daaronder zijn spreuk: »Weest een Derley sins.” Geteekend: P. Hars pinx. & fecit". Onder dit portret bet gedieht Caligo magna , coecitasque Temporum Adßdrat altis Nauitas erroribus: Iluic visa lux est. Pervium post liac mare Eöus , Afer, Bclga debebunt viro. P. Winsemius. 19* ( 284 ) In verso van dit portret, is een vraagstuk opgegeven. 9len be <£ongt beminncrö. Het gbegeven sy AB, 3* lanck, Soeckt nu een linie sonder te caculeren, [sic] End’ sonder eenige Instrnmentens dwanck, Dan als Passer en Liniael om consts vermeren : Die een zyd’ sy eens cubus, van inlioud als boven, Uit bewys-reden, niet Aritmetice ghebaelt: Maer meet-constigk, datmen ’t vastelijck moet loven : Staende in een Cirkel rond mede bepaelt, In sulcker voegen als hier voor des Tytels werck. Sonder de linie t’nemen van ’tgbegeven perk. A B Mathematico. Niet ingevuld ; denkelijk dienende, als opdracht aan bij- zondere personell ; in bet exemplaar, dat ik voor mij beb, is ingevuld »Nno.” met inkt. Daarop volgt een brief van Nicolavs Müleeivs, gedateerd »In Groningen den 20 Novemb. 1619.”, waarin deze o. a. zegt. »Onder welcke jj Consten twee syn diemen moet bouden voor de vernaemste, || ende principaelsten : namentlyck, de Zee- vaert ende de Const |, van Wapens.... Men moet dit || voor een vaste maxime aennemen : Dat de deyne Vrybuyiers roven ter Zee, maer die groote Vrybuyters |j dryven haer neeringe te lande. Tegen beyde moetmen sieb rüsten, ende waecken, stadicb een || oogb int seyl lioudende.... Ende somen wilde sustineren dat onse |j luyden alle andere natien overtreffen in de Zeevaert, soude dat oock een misslaen wesen? Ick || meene neen. Niet te min is het notoir, dat inde Const vande groot Zee-vaert niet weynicb |i mangels is, soo veel als bet Oost, ende West belangt: Om ’t welcke mangel te beteren hebben, l[ verscheyden geesten, sedert eenigbe jaren her- waerts, seer beesicb geweest. Maar niemant heeft || tot noch toe de saecke meer gbebolpen (myns bedunkens) als Jan Henrich Tarichs, Ontfanger || van de Amiraliteyts Collegie ( 285 ) in Vrieslandt. Hy en heefter oock geen arbeyt noch geen costen || aen gespaert. Ten eersten, keeft hy ghevonden een nieu fatsoen van Pas-Caerten met door || scliynende Loo- pers, daer mede de Zee-vaert grotelycx geryvet, ende ge- dient is. Ten anderen, is door hem met vlytick, ende Consticli arbeyt geinventeert een nieu regul, dien ky noemt || Generale Regul, dienende om ’t Stuyrmans stick, op be- houde courssen, ende eervaren gissingen || eerst gestelt, be- quamelyc t’examineeren, ende na de Const te rectificeren, so wel inde lengte, als || in de breete, dat is so wel Oost, en West, als Zuyd, en Noord..., Wanneer || men wel in- siet des Reguls gront, ende daer by stelt ’t gkeene de Stuyr- luyden plegen te doen, || ende noch doen, men sal moeten bekennen, dat de Const van de Zee-vaert door d’Ontfan- gers |! Inventie merkelyck gebetert is. . . . Soo doende sullen sy vaster gaen, ende minst doolen. Alle vraye Consten l| zyn niet tseffens maer van trap tot trap opgeclommen. T geene datter noch aen mochte ghe- || breecken ofte beter gestelt conde worden, hebben wy te koopen, dat ky Ontfan- ger ’t selve jj noch mack vervullen, ende verkoogken, soo God kem ’t leven gunt, ende de menschen hem jj oorsake geven om met een nieuwe couragie voort te varen.” Dit bedaarde, günstige oordeel zal de schrijver zeker ten goede zijn gekomen, en den tegenstand denkelijk wel wat bedaard kebben. In een » Aende Const-lievende Leser ” merkt onze schrijver op, »d’Inventeur keeft hem in ’t jj Gulden Zegel.... gerefereert || tot versckeyden propositien van ’t voorsz. Gesicht.... Maer so ick ’t Gesicht n zedert verändert en ’tgeene voor quam te staen wel achter en || ’tackterste voor heb gebracht: Ia sommige formen, niet alleen || van naem verändert, maar oock eenighe formen daer by ghevoecht.... Dat dese veranderinge geschiet |j is, comt dat de Regul, op dese maniere bequaemst beschreven ende verclaert wordt.” In dit boek wordt nu, na een 20tal üBepctltngen omtrent de te behandelen zaken, be ©enerale 3iegu(/... mifögabcrö be aert cnbc natupre üanbe cour^en bcr Öelöer voor het eerst in een volledig stel van 23 Propositien [blz. 113 Staat »Twee- ( 286 ) en twintichste Propositie”, moet zijn 23 ste.] behandelet, met tal van passingen, regulen, exempels, voor-vallen, ver- maningben en aenwysinghen. Na de »Finis” (blz. 125) volgt een schrgven van „be ©taten ©penerael” » Aende Heeren gbecommitteerde Raden ter Admiraliteyt |j residerende tot Rotterdam” met verzoek dit boek te willen examineren, gedateerd „upt ben .£)age beit eemendminticpgten iftooembriä 1615”, waarop » Copye” van het zeer günstige Rapport volgt. „ben 1. £)ecember jmj c enbe opf* tpien/ enbe ma£ onbertepefent Bieter SMrfö $arre. || Sftatelief be 3°ngpe. [De eerste was ©quipage^eeöter, de tweede heette Cornelis]. Se $eloe peb* || ben boen »ergabereit/ eerste# lijcl Mr. David Davidts bocerenbe be $elt>c ^eeoaert binnen || 3votferbam/ enbe Pieter Cornelissen, alias Pieter met jpn b \U len/ Jan Claesz. Bai, lau Kunst || ©tuprlupben/ enbe Vigo- reux vander Linde ©iepipper/ alle reeiberenbe binnen Sftot? terbam.” Daerop volgt weder een sebrgven van „SN ©taten ©enerael ber 23ereentcpbe iPeberlanben upt ben Jpagpe ben jmij. üßobember 1617.” Hierin komt voor ... algoo mp gepoort f>ebbenbe . . . bat be || (Syaminateurä (bp on6 alf>ter ejrpreö betreuen) toanben ©peneralen iftegel|| oan ’t ©esiiept beö grofett ^e^üaert^ banlANHENRicKlARicHs|| Dntfanger ©enerael t>an bet CEollegie ter 2lbmtralitept binnen £>oer* [| ätaenbe en gpeoeffent jijnbe) oerclaren enbe abop^eren/ bat ben ooor? gepreoen ©eneraleit || 3iegul öubtpl enbe op goebe Jtegulen »an ©eometrie gpefonbeert i£/ enbe bat ooef be || ooorgepreoen ^rac* tieijn^ be £eloe niet alleene mebe ooor eenen ©eneralen Dtegul percla* || ren enbe bat $p bien Nullen »olgpen ... @oo pebben mp ( 287 ) ten bien* || gte banben San be/ goebt enbe nooblcb gbebonben bat baer ban mct ben eergten een goebt || (Experiment werbt gbenomen bp erbarene ©fupr; II lupben cnbe ©cpipperg/ bun beg ber* || gtaenbe. ©nbe gbeaccorbeert bat bp U. S, eene bequame (yaept ban beertigb Sagten ten || Selben fpne jal »herben toe geruht/ omrne met be 3$oorfpt in 3« te mögen uptloopeu/’ En hierachter laat schrijver volgen. „SÜkerop ^et bolgbenbe lyaer 1618 bp be boorgbemelte Jjpeeren Staben ter 2lmiralh || tept tot Stofferbam/ een »bei gbemonteerb ©d?ip ban ^onbert Sagten g’equb j| peert/ enbe beur ben @aph tepn Caerl Nijs, ©be»balbtgbe ^rofoogt banbe Jji)o. 93?o, Jfpee* ren || ©taten ©enerael/ Johan Buys Comys, enbe iSKr, Ioris Ca- rolus ©Clipper enbe opper gtupr; || man alg guperintenbenten/ mtbtggaberg be gtupr4upben (banbe bpf regpectibe Kollegien || ter Slmiralitept) ’t epperiment banbe boorgd;reben ©eneralen Stegul gbebaen ig.” Ik wil echter van dit werk niet afstappen zonder een ge- heel eigenaardige zinsnede uit de »Toe-jsygen-brief” mede te deelen. Handelende over de „mug^ifterijen (bie $p in baer epgben gelfg || boen/ in ’t mingfe niet aenn-oerben)” zegt hij van die „roebergpreferg.” ,,23errDacf?^ || ten een anber tnaniere (alg mtllenbe f)et gelfbe beur bagte ©tarren (ban || een contrari Soop alg D’orbinantie ©obg ig) aen^gfjemegen f>ebbcn : || maer al te bergeefg. 5ßant bab f>et ©ob goo belieft/ bp bab een anber II .fpemel met bagte ©tarren gbegebapen/ bie $pu loop bau ’t 3upben ua’filiRoor* ben/ oft ban ’t SRoorben na ’t 3u»ben bebe/ gelpct bege ^aer loop || ban ’t ilßegt na ’f £>ogi beeft. iBtacr goo ben 2llmad;* tigben enbe ahoetenbe ©obt befenb »nag/ ibat be ©tuprdupben ban nooben »baer/ f>ceft (| beur $pne boorgie»tic(;ept (>aer beur een anber roecb »billen lepben/ baerllmebe gp tot inbe beljouben fyat ben conben gberaeefen/ tpant jijn alibe; || tenbept »bigfe »bei . . . ©oo bp ban 3° een || Jjpemel al (>abbe gegdjapen/ bie ji|n loop na ’t jupben oft noorben bebe/ 1| bat gp paer baer op berlaten gouben/ en . . . baer lid;telijcf bebrogben conben binben / en ober guld in || groot perpcfel bau Sijf/ ©eptp/ en goet te ber liegen g a rafen.” Tot zulke redeneeringen gaf de Theorie van »der Sonne beweging en de Aardrycks stilstant,” aanleiding! ( 288 ) 4. In liet volgende jaar 1620 versckeen de » VOYAGE || Yant Experiment vanden Generalen Regul des Gesiclits van de Groote Zeevaert” n). Ook voor dit werk schreef kij in opgewekte stemming wederom een Toe-Eyghen-Brief aan Prins Maukits, waaruit ik ket volgende wil overnemen. » Hebbe daer tegens [de groote misbruycken van de Stuer- luyden] al over || langk verbeteringe gkesoclit, ende eynte- lyck voorgenomen myne geinventeerde j| generale Regule vant Ghesickt des Grooten Zeevaerts in ket lickt te gkeven, nae|| dat al vooren uwe Princelycke Excell. daer van by my openingke... oock door eenigke ervarene || Matkematicos, Exa- men ende ondersoeck was gkedaen, als de selve uwe Excell. || vellickt nock sick sal weten ende genadelyck believen ’t er- inneren. [Men ziet dat kij zijne vroegere tegenstanders tock alle eer geeft]. Zeedert ende |j inde tydt van ackt Iaren is de selve als een kostelycken rouwen Diamant, met || de sckerpste Stoffe van jalousie ende nydigkeydt, oock tot myn excessive arbeydt |j ende kosten dier voegen gkeslepen, ende bereyt dat sy nn eyntlyck by experientie |j selve bevonden is, sodanigk te zyn gelyck van my ten beginne werde gesus- tineert: || ... T’welck alsoo bysonder ende claerlyck is geble- ken || inde Yoyage by ordre vanden Hoock-gkedackte Heeren Staten Generaei, verle- |j den Iare, vanden Gewaldigen Pro- voost Generaei Garei .Nys gedaen.” In dezen Brief komt een sckrijven voor van Professor Nicolaus Mulekius over den oorsprong vän ket woord »Admiraal”, dat naar ’t Arabisck eigentlijk Ammiraal zou- de moeten zijn. Van der Ley volgt daarbij eene andere sckrijfwijze »Aen D’Meer all” onder opmerking o. a. dat, »de tydt, inde Name oock seif besloten, nimmer uyt ’s Men- scken memorie körnen kan. ’ [» Aen D. MeeraLL ’ geeft tock 1600]. Na deze opdrackt volgt weder ketzelfde fraaie portret als in ket vorige boek ; in verso komt dadelijk, met andere, go- tkiscke letter, dezelfde briet van Nicolaus Mulekius als daar. Maar dan volgt een merkwaardig produkt van dien tijd, gemaakt door Martinus Hamconius Frisius. ( 289 ) »In regulam Marinam industrij & solertis viri ac Domini D. Joannis Henrici Jariclis de Lej, Carmer Acrosticon & Chronograpliicum. I ndolo Johannes 0 ceanum lustrans , H orret , 4"» inventa A Imae Mathematici N unc ego exultans N umini 4' Auctori 1 ubila 4' aeternis Henricus Frisi peracr I E rrantium ubique pericl A N unquam prius arte , medetu R, R eddit quam Regula libr I. I nventum Navita ob acre ho C C laro quasi carmine Sidrac H Opus altum extolle camaeni S Oceanus. lohanne ~H.enr1.Co P atre, 4* genltrlCe ULatliesl, Itongi eCCe haV d *) La£l, est ’Reg’Vha nata salils. Nepthunus. OC eano InspeCto, pontl CaeU.q'Ve perltls R eet Pcloe met alle prompte oan Dorloglje nxl ooorjien/ enbe gl>e*||mant met vier enbe PePtid? foppen. . . Carel Nijs f^aren ©l)eioalbiger qjro; || oooet ©cnerael »anben £egf>er enbe (SapUepn ©uperin# tenbent/ neffcnP ben (EompP || Johan Buys, enbe ÜÖieePter Ioris ") Litera D. more veteri non numeratur. f) Sinqula disticha habent annum 1618. j) Nunc arte mox auro. "*) Ad ortum et occasunt. ( 290 ) Carolus ©Clipper enbe £>pper*©tupr*man »an ©ne i', || pupgen/ mebe ©upertntenbenten/ tnben 3are &$tpten*ponbert aepttpien/ ben »lerben 3unp || nleuroe ©tijle/ rcepenbe ben ti»eeben ^Mnc^tcr# bagp/ ontrent tpien uren »oor mtbbagp/ bc || iffiaeö . . . upt* gpcloopen/ met Caspar van || Donderen »an Soccum/ »an roegpen bc ©eneralifept/ mltggaberg ’t (Eollegic ter 21mtra# lj litept in 23rte$lanbt/ Arent Ianssz »an Slotterbam/ Denys Ianssz [»an Casant] »an üOilbbelborgp/ Cor- || nelis Ianssz [van Ylielandt] »an 2lm£ferbam/ enbe Ian Ianssz »an Qirncfpupgen »oornoemt/ al£ ©tupr^lupben || »an roegpen b’€b. 9)?ogpenbe feeren Slaben ter SlmtraHtept »an be reöpecti»e (Eollegien || gpecommttteert”. waarbij later nog genoemd worden Lambart Heyxan van Leeuwaerden, gheappoincteerde over bet Experiment, [misschien wel vertegenwoordiger van van der Ley]. Meester Abraham, Diamant-Slijper, Gerrit Thomissz. Bel van Rotterdam, Bottelier, die 23 September overleed. „Sen 25. 2fto»ember jpnöe tegpen ben aoonbt »oor ben ißriel gpefomen.” En nu gaat (blz. 44) onze schrijver over tot het verge- lijken van zijn uitkomsten met de nieuwe globen van Jo- docus Hondius, en met Willem Janssen groote verbeterde Globus, en vindt daarbij, dat er groote verschillen bestaan waaronder hij er drie meer bepaald uitwerkt. Lengteverschil van Harrfiord (Island) en Schoon-Eylandt. 31° (Hondius) 22° 30' (Janssen) 32° 20' (Experiment). Lengteverschil van Schoon-Eylandt en Tayael. 24° 30' (Hondius) 20° (Janssen) 25° 27' (Experiment). Lengteverschil Tayael en Cobo Finis Terrae. 17° 15' (Hondius) 20° 10' (Janssen) 20° 15' (Experiment). Bij deze beschouwingen . en de gevolgtrekkingen daaruit ten voordeel van den Generalen Regel, vermeldt schrijver nog de „ipa£*caerten »an Cornelis Doedis, Willem Janssen, Evers Gysberts van Edam [die het tweede der opgegeven lengte rerschillen op 29° 4' bepaald had] Arien ende Maerten Jans Zonen van Edam” [blz. 48]. AANTEEKENINGEN. l) iSjet ©ulben 2eegl)el || Des grooten || ZEEVAERTS. |] Daerinne bestjjieoe toorbt be roaeracljtige gronbt oanbe 2eglstreckcn en glatte {las-caerten (ooor besen nagt bekent) toaermet als onbcr teil Betreten II 2eegl)cl be gljcneralc Hrgule oant gesteht bes groote Zeevaerts, beoestigljt cn tot zijn oollencometi perfectie gebracht toorbt/ bienenbe tot ten Voorlooper II oanbe ooorseljreuen Hegule/ bacrinnc mebe gtjesien toorbenf bt onbetjoorlijeke {Irocebueren bic be toebersprekers tcgljcn be zeloe enbe [)ct gl)emeene- 1 1 beste brie Saren lanck Ijebben gljepleecljt. || Oescljreoen tnbe int lieljt gljebracjjt beur I Jan Henrick Jarichs van der Ley, II Ontfangher Ghene- rael der ghemeene niiddelen vande uyt en invoerende goederen in || Yrieslandt, Stadt Groninghen ende Omlanden. || Vignette : twee con- centrische cirkels, waartusschen //Den ©irckel 3s soo gemeen bot be kin- btren beu Seinen toeten te mnken. Ulaer zijn vermögen, natuere en eggenseljap recljt te toeten, 3s een groote sake. Ijet toelcke niemant ooltomen meet bau ©obt allecn. iTDD. <£<£>iT. in boeck oan Cirrkel.” Een horizontale middellijn van den binnensten cirkel, is in twee stukken verdeeld AE en EO, waar- 31 boveu Staat 33 en 4833: PEF Staat loodrecht op AÜ: längs de koorde AP Staat „.De rechte weg dwaelt uiet.” Aan de benedenzijde van dien cirkel rust daarop een zegelring met een kompas er op, en daarboven een passer: onder aan den ring Staat 1, boven het kompas 2 enboven den passer 3: binnen den ring leest men „In alle dri ist volcomen.” Ter wederzijde van deze gegraveerde Vignette is gedrukt links : van be- neden naar boven ©(jtlijck l)ier int ©ulben 2eegl)el/ De gront ber 2egl-streken oereloert zijn/ Soeekt/ gljij oinbt ben ©ulben-Kegel/ en rechts, van boven naar beneden, „3int niesen oan besen gljebaert/ ftjn, •fllet oork een ©oen-rebenljegt. Aen een oolgjjeob: gtjelijck men segt.” ( 292 ) Onder aan de bladzijde Staat: ®ot ITeeuroarben/ bg Tlbraljam oanben Habe/ ßoeck-Brucker (Drbittaris. 1615. . Folio oblong. In verso van dezen titel het „Extract uyt de Privilegie” gedateerd „tu s’ ©raoen-ljaglje btn xsijen, 3unj; 1615,” waaronder „Siet niet Zolle vileyn, Op de stijl de siecht „is, Maer ordelt hier alleyn, Wat van beyden recht „is.” Daarop blz. 3 — 13 „ßoor- Reben” „Aenden . . . Fürst ende || Heere Mav- ritivs Prince van Orangien, . . . lllitsgabers/ 1 1 . . . mijn Heeren de Raden van de Admirali- 1| teyt . . .” gedateerd „Actum Dockum den 12,7 bris. 1614.” Blz. 14 — 19. Een „Aende Const-lievende Lesers, mitsgaders alle Stuyr- luyden.” Blz. 20. Brief van Die Stuten Ghenerael [2teube Abiuiraliugt tot Am- sterbam]. Blz. 23 — 114. Het werk met platen N°. 1 — 28, veelal op de versos gedrukt. Onder aan op blz. 114 „Baerom li Weest Van een Der Ley sin. || Rom. 12||Finis.” Dan de Errata. Blz. 115 niet gepagineerd. „Cort inljoubt beses ßoeeks.” Signatuur A — P. 2) Willem Janssen [Blaeu] Licht der Zeevaert. 3e Dl. Amst. 1621. Folio oblong. Zie Bouwstoffen Nü. XX, Aant. 4. De tweede druk heeft een gegraveerden titel. 2<») Het 1 1 HUER II baerinne claerlijck besrjjreoen enbt afgljebeelbet I! werbe / alle be Custen fnj,( i^aoenen/ tanbe ÖJestersclje/ ttoorbsdje/ <®ofltersel)e citbe || fllibbellaitbtsrlje Zee’it. ®ock oan uelr iTanben/ (Ejjlanbrn enbt plactsett oait ®uinra/ || ßrasiltert/ (Dost eube IDest-lnbicn. || Wt de alderbeste Zeebeschry vers gheschriften (als Lucas Jansz. waghe- 1 1 naer ende meer andere) eensdeels vergadert : maer uyt vele ervarene Zeevaerders II schrit- ten ende mondtlijeke verclariughen van alle verlopen ghebetert, ende met II veel nieuwe beschrijvinghen ende Caerten seer vermeerdert. Alles ghedeelt in || vier boecken, waer van yders inhoudt voor elck uytghe- druckt staet. II Hier zijn bijghevoegkt (beneffens eene onderwysingke in de conste der Zeevaert) nieuwe tajelen van der || Zonnen declinatie, ghere- kent uyt de observatien van Tycho Brake, ende gkereckt op de Meridi- aen li van Amsterdam. Midsgaders nieuwe tafelen ende onderwijs van ’t recht ghebruyek der \ \ Noordsterre ende andere vaste sterren. alle Zeevarlde luyden te nut ghedaen: ||door Willem Ians zoon. || Vignette: boek- drukkers-ornament. II Tot Amsterdam. II Ghedruckt bij Jan Janszoon, wo- nende op ’t Water , || inde Pas-kaert. Anno 1627. ( 293 ) Deze titel Staat op een steen tusschen een stuurman links onder het wapen van Holland, en een bootsman rechts onder het wapen van Am- sterdam. De geheele onderrand van het titelblad wordt ingenomen door een fraai gezicht op Amsterdam, uit het Y genomen. Folio oblong. ln verso van den titel een „Klinck-dicht op het Licht der Zee- vaert” en een vers „tot den berisper”, beide geteekend „ Recht moet recht zijn. i] Z. H.” Daarop een gegraveerde plaat, eene zeilende vloot tusschen Neptunus en Aeolus: daarboven een scheeps-lantaarn brandende; daaronder een Zeevaarts-school met veertien personen. In verso een gedieht van P. C. Hooft, „op het Licht der || Zee-vaert” [waarboven de Hollandsche Leeuw in den tuin], „En was den Leeuw zijn hert niet grooter als zijn nest, Neptunus had hem goed, door nootdrufts noot te temmen; Maer zijn verstaelde borst sich barnen kreunt, noch bremme. Van Scyll’ oft haer ghebuyr; springht uyt der duynen vest, Om onvermoeyelijck, Noord, Zuyden, Oost en West, D’onburgherlycke Zee, zijn als nae, door te swemmen. Den Vorck des Zee-Gods, om d’oneffen vloe’n te kemmen, O Prins der dieren, drijft hier aen u strandt int lest. Dit Boeck, dat wijst, om u in ’t varen vaer t’ontslaen, Der Klippen drevghen, en der Bancken laghen aen : Het leert u ’s Hemels oordt, bij menigh beider teeken En weetmen van haer wegh en tredt gheen wis bescheydt; De Sterren zijn in Zee nauw meer als duysterheyt; Soo werdt dan door dit Licht des Hemels licht ontsteecken.” Daarop een opdracht aan de Staten Generaei en Prince Maurits (2 blz.) een „lEot beit ©otitimlligen iTrsrr” (2 blz.). Daarop A — F. (24 bladz. ongepagineerd) „Corte eni)e elorc Snlegbtngljc tot Ijet orretant oon]|be Hjcmelsclje Spherae, in «oo ocele/ als tot bc ronste her II Seeoaert non noobe is.” Dan titel van 1626, Eerste Boeck, overeenkomende met dien in Noot 4 van Bouwstoffen N°. XX. A — P. Blz. 1 -119 bevattende 17 Capittelen, 19 Caerten en 134 Landverkenningen. Dan titel van 1625. Tweede Boeck, van denzelfden vorm. a — v. Blz. 1 — 131, bevattende 20 Capittelen, Caerten 20 — 41, en 133 landverkenninghen. s)* Sybrandt. Hansz [Cardinael]. Hondert Geometrische Questien. Amst. 1612. 4". Zie Bouwst. N°. XXI, Aant. 49. ( 294 ) 4) De eerste uitgaaf is te Amsterdam 1614. Een tweede is het vol- gende werk. «De uaste ©ronbt 1 1 Ber Coflgckcr 3ec-oocrt/ 1| tüacr in ’t snmcn sprekcuber tuijse tnsstljen Jaep enbe Veer je- 1| leert tuort/ Ijoe een Sticrman jijn (Srnet- boge/ Astrolabium/ enbe||anberc 3ee-3nstrumentcn/ bie tot be grootc 3ec-uacrt nao-||bid) pjn/ tuet goct fonbantent snl gljebrnjukcn. || Diensticl) uoor alle £icf-l)ebbcrs ber Zee-vaert, enbe uoorita- 1| inelutk uoor bic jene/ bie ’t Stier- monscljap met goct oorbeel || enbe uerstanbt begljccren tc bebienen. || Besdjreuen boor Heyndrick Reyersz. : Sticrman/ oitbenuijsenbc 1 1 in be fionst uanbe grootc 3ec— uaert. || ttocl) is l)icr bj> gljcuoegt een Deelinatie uanbe uaste Ster- 1 1 ren/ naer bc obseruatie uauben öljelcerben Ticho Brahe. || iUitsgabers eenige ®afelen aenioijsenbc ’tgantselje jaer boor 1 1 be Ascensio recta ber Son- nen/ en eenige uaste Stcrren: inner boor men||sonber ecnigl) instrnment bg ’tgesirljt/ acn be Stcrren/ be nren bg nadjte Kan || oiuben. XTocI) isscr Ijet Stcrre-Cicbt uan ßobberf Bobberts bg gebaen. || Vignette: een schip met vol!e|zeilen. ||Tot Amstelredam, || Bu «Dirc ^ieters^ : öoet-uerhoper/ luonenbe op ’t ÖJatcr inbe|| tXXittc |)ers/ bg be ©nbc Brügge/ recljt ouer bc koren- fltarct. 1622. 4°. A— D. Blz. 1—32. Blz. 3, 4. „Tot den Leer-Gierighen Lezer.” Blz. 5 — 26. „De vaste grondt der Zee-Vaert. 1 1 ’Tsamen sprekender wijze gliehouden in Zee binnen 1 1 Scheeps-boort, tusschen Immens Iaep, ende Reynier de Veer,” met 6 figuren in de tekst, en 1 plaat. Blz. 26, 27. ®afel uan be prinnpaelstc Stucken in bcze ’tsamen- || spreecktnglje uerljanbelt.” Blz. 28—30. Tafelen. Blz. 31 — 32. Sterre-Liedt bij Robbert Robberts. Geteekend „®en 0 iu ’t ffigfer.” Yan dit werk een herdruk, met gebeel anderen titel. *a) Jaep en Veer, || ©iF|| Stuurmans $raetjen. || Waer in de vaste grondt der Loflijcker 1 1 Zee-vaert met bondige redenen, bewesen wort, so in ’t|| gebruyek van ’t Compas, Graed- boge en Astrolabium, als 1 1 andere Zee- Instrumenten, tot dienst van alle Zee-Matroosen, en 1 1 Lief-hebbers der konste. || ßesrlptocn boor toijlen Hendrick Reyersz, ©pper- 1 1 Stierman op (Dost tn OJeot-Subien/ Üleester inbe|| grootc Zce-oacrt. ] | Hier is by .gevoeght een declinatie van de vaste Sterren, 1 1 na de observatien van Ticho Brahe, alsmede eenige 1 1 Tafelen vande Ascensio recta der Sonne en vaste Ster- ren; waer by||men oock, by nachte, de uren kan vinden. Enhetster- re- 1 1 Liedt van Robbert Robberts. 1 1 De laetste bruck/ nacrstiglj ooersien/ en uan rcle fegten grbetert/ 1| met acntckeningcn op be kant/ en bgooegingen uanbe ©raeb-boge. 1 1 Vignette : een zeeman met peillood. || t’ Amstelredam, || ©e- brnckt bg Jacob Theunissz. Öoerk-ocrkooper op ’t U)ater/||in be foots-man/ 1651. 4°. ( 295 ) A— D. Blz. 1—32. Blz. 3, 4. „Hendrick Eeyers, 1 1 Aen alle Schippers, Zee-Matrosen en 1 1 Lief-hebbers der Loflvcker Zee-vaert.” Blz. 5 — 26. „Jaep ea Veer, 1 1 ’Tsamen-sprekender wijse gehouden,” aUes hetzelfde als boven. Dan Nota, waarom de inhouds-tafel hier ontbreekt. Blz. 27 — 32. Even als boven. Een volgende herdruk beeft wederom een gebeel anderen titel. 45)* Stuurmans flrattjt 1 1 Tusschen 1 1 Jaep en Veer, || ttirumdijck otrnucrbtrt boor ftn £icf- 1 1 tjtbbcr der Zeeyaert. 1 1 Vignette : het wapen van Amster- dam. || t’AMSTELREDAM. || ßg Jacob Colom, ßocckDtrkooper op ’t||£t>atcr in bt Dgtrigt Colom/ Anno 1 . . 7 [denkelijk 1667]. 4°. Voorrede ontbreekt. Blz. 3 — 32. „t’Samen-sprake gbebouden enz.” wederom hetzelfde als in bet vorige werk. Blz. 33 — 36. „’t Gebruyck des Noordsters, alsmen die peylt nade|| Wächters en het noorderste achterwiel des grooten Wagens.” Het jaartal is aldus bepaald, omdat bet zeker na dat van de uitgave Noot 4°) moet vallen : en de uitgave van Jacob Colom stellig niet later zijn dan 1674. Er bestaat nog een druk, waarin voorkomt „alsmede een nieu Ster- reliedt van L. J. Sinck.” Amsterdam 1654. 4®. 6) Het 1 1 Ghebrvyck 1 1 der naeld-vviisinge 1 1 tot Dienste der 1 1 zee- vaert beschreven. 1 1 door | | Barett Evertsz. Keteltas lief-hebber der Ma- 1 1 tematische conste tot Amsterdam.. 1 1 Hier by gbevoeght een perfecte Tafel van der Sonnen Deelinatie, 1 1 volgbens den Meridiaen van Hollandt. 1 1 Als oock de f samensteUingh eenes Instruments , icaer doorraen can vin- \ \ den de verhooginge des Werelts aspunten sonder hulpe van Son Haen ofte Ster. 1 1 Vignette : eene aardglobe waarnaast twee personen, waaronder op een stuk perkament „ Die Is Werelts grooten cloot Neptuns woeste contryen Boorridet allesins op ’s Hemels lichten let, Nae dl Astronomische raedt u voorzichtelijck set Soo can den dullen Wint noch den stroom u verlegen .” t’AMSTELREDAM, 1 1 ßg Carcnt (Dtss. ßocckbrurktr/ moonenbc buvttn bt|| ®ubt ticjulirrs poort/ inb( nimmt Druckrrij. Anno 1609. 4n. In verso van den titel het Privilegie «gbedateerd den 18. Octobris 1608.” Dan een latijnsch gedieht van R. Lubbaens : te zamen 1 blz.; dan ii Claudianus de Magnete,” gedieht, 1 blz.; nog twee hollandsche verzeD, 1 blz. De opdracht aan „Vorst ende Heere Mavrits”, gedateerd „uyt Amsterdam den 4. Julllius 1609.” (4 blz.) „Tot den Piloten ende lief- ( 296 ) hebbers” en „Clinck-ghedicht. || Op den Gheestelijcken Magneef ’ door E. L. 4 blz. Alles te zamen A. 8 blz. B — M. Blz. 1 — 65, en 19 blz. ongepagineerd. Blz. 1 — 64. „CortH Verhael|| vande eyghen- ] | schappen ende wer- cldnghe des 1 1 Magneet-steens.” in 21 Propositien , inet platen van een compas op het vaste lant (blz. 23) en op zee (blz. 30) een ander (blz. 40), borizonlael compas (blz. 44) zeequadrant (blz. 49) Planispberium (blz. 51) en veranderd (blz. 60). Blz. 65. Tafel der Sonnen Declinatie (13 blz.). Dan „Anhang 1 1 Waer inne voorghestelt wort een Instrument: waer||door men can waernemen de verhoogingbe des Werelts aspunten 1 1 inde don- ckere nacht, soo wel als byden sckoonen daghe, sonder 1 1 hulpe van eenighe lichten des Hemels.” (5 blz.) met eene plaat. 6) * A. Metrts, Nieuwe Geographische onderwijzingen. 1614. 4°. Zie Bouwstoffen N°. XII, Aant. 26. 7) Bob. Hües. Tractaet ofte handelinghe van het gebruyck der He- melsche en der Aertsche globe. Amst. Cornelis Claesis. 1597- 4°. Herdruk. Ib. M. Colijn. 1612. 4°; ib. 1613. 4°; ib. 1623. 4\ Hiervan de volgende latijnsche vertaling 7a)* TrACTATVS 1 1 DE 1 1 GLOBIS, COE- 1 1 LESTI ET TERRESTRI 1 1 EORVMQVE vsv. || Primum conscriptus 8p editus ä Roberto Hües Anglo | | semelque atque iterum ä Iüdoco Hondio excusus, nunc eie- \ | gantibus iconibus 8p figuris locupletatus : ac de novo recognitus multisque 1 1 Observationibus opor- tune illmtratus ac passim auctus opera et studio \ | Johannis Isacii Pon- tani Medici & Philosophiae 1 1 Professoris in Gymnasio Gelrico Hardervici.|| Vignette : eene hemelglobe. 1 1 Amstelodami. 1 1 Excudebat Jüdocus Hon- dius, sub signo 1 1 Canis vigilantis in Platea Vitulina prope Senatori- 1 1 am Dornum. Anno CIO IO C XVII. 4°. Verso van den titel wit. Dan de Epistola dedicatoria”, „D. Pre- derico Sandio” (5 blz.) een „Ad-Lectorem” (1 blz.). „Index ||Prae- cipvorvm 1 1 hvivs Tractatys 1 1 Capitvm” (5 blz.), „Praefatio” (10 blz.), de verso, eene plaat. „Globus, Terrestris.” Alles te samen de signatuur A— C. D— V. Blz. 1—130 het werk. De volgende blz. bevat het drukkersmerk. Een aardglobe, waarboveu een planisphaerium, op den koperen meridiaan Staat „utor, describo, orno, vitupero et opto fideliter” Een hazewind zit naast die globe, met zijn linker poot er op. Daarboven „Fideliter”; daaronder Am- stelodami. 1 1 Excudebat Iudocüs IIondius, sub signo || Canis vigilantis in Platea Vitulina prope Senatori- 1 1 am Dornum. Anno CIO 10 C XVII. 8)* S. Stevin Wisconstighe gedachtenissen. 1608. Folio. Zie Bouw- stoffen N°. XXI, Aanteek. 52. ( 297 ) 9)* Cosmographie. ||#fte besdjrijutngljt btr jjljt- 1 1 IjcclOer türrdt/ brgrgpenbe tie gljdegentljept 1 1 enbe bebcdinglje tan clck lanbtsdjap enbe contrepe 1 1 ber seiner gljeseljreuen in £atj>n boor fletvus Ttpianus. 1 1 Gecorrigeert ende vermeerdert door M. Gamma Frisius, excellent 1 1 Geographiju ende Mathematicijn, met sommighe andere tractaten van 1 1 de selve materie, ghemaect van den voorseyden Gamma, ende hier 1 1 by gevoeght, waer af d’inhout staet in ’t navolghende bladt. || Vignette: eene mappe-monde, waarboven „Je- hova”, en waaronder Iodocüs Hondius. || Tot Ajistelbedam. || ög fflor- nclis dlnesj. öoecuercoaper/ tuoancnbc op ’t lüatcr || in ’t Sdjruf-bocck. 3nno/ 1609. 4°. [Met beweegbare figuren]. In verso van dien titel, een negen-regelig hollandsch gedieht van z/Gregorius de ßonte den Boeck||ter eeren”. Dan „Ijet inljoubt unu besett Öaerk” (1 blz.). „De goctiuillige beminbers || ber ©osmogrnpljj’cn” (2 blz.) „®afel ber ©apittelcn” (7 blz.). A — Hh. Fol. 1 — 121 alleen in recto genummerd, nog 5 blz. onge- pagineerd. Fol. 1 — 2S. ,/Ijet eerste öocck unit (Üoöma^vopljicn umt jJetrus Apiauns.” Fol. 28 verso — 103. „fjet ttueebe ßocck uan ©osmogrnpljicn uan Petrus 3pianus’\ waarbij Fol. 85 verso — 100 verso. „©Ijelegljcntljcgt enbe Öcscljruuingljc uan 3nbien uan Spangien”. Fol. 103 verso volgt „(Een boenken seer nnt enbe 1 1 profptclpck allen Gcogrnpljiens/ lecrcnbc 1 1 Ijeemen eeniglje plaetsen besdjrguen enbe Ijet uersdjil eft bt-|| staube ber seiner meten sal/ tuelck te uarea nagt gljcsien en is gljciuccst/ |J gljemacckt bj> ©emmam frisinm Matljcmnticicn enbe Ci- 1| centiaet inber Ittcbecijnen.” De Opdracht „Den graotndjtigljen Ijeere enbe fioapman/ Cjccre ©Ijoma- spne ßombelli”, was gedateerd „npt 3utu>erpen ben lact-||stcn Sanuarins Anno 1533.” Dit werk eindigt folio 111 recto. De verso bevat den titel : „Dat gebrngck enbe Ijan- 1| behnglje uan ben Astronomunsdjen tünch 1 1 umt ©emma frisio fllatljematicicn || enbe Dactaer inber 1 1 ftlcbccinen”, waaronder eene afbeelding van ditwerktuig. De opdracht. „Den seer uentaembe enbe || (ßbelcn ijccre/ fjecr 3an Ureuttcr Se- 1| cretaris ber bcnrlncljtigcr ©onin- gljinncu Danngiere || uan fjangarien” was gedateerd „tüt Coucn ben || eersten bad) uan febrnariu. || Anno 1534.” Dit werk eindigt weder folio 121 recto; de daarop volgende bladzijde bevatten „De Safcl uan semmige seer || uermaerbe Stebcu enbe plaetsen/ in» l)ouben||be be lengljbe enbe breebc ber seinen/ uan graben || enbe minuten bp arben uanben 3. ö. ©.” De laatste bladz. bevat een acrosticum op Cobnelis Claeszoon „fjet öacck tot alle Öcminbcrs ber 1 1 beucljbelocker ©onsten.” Daaronder „PaTEENTIA Victrix. II ®at Amstelrebam/ bj; ©ornelis ©Ines;. || öacckuercooper, tuoancnbe op ’t lUatcr in ’t Sdjrijf- 1| boeck/ Anno B1.U3.© enbe 3i.” VEKSL EN MEDED. AED. NATCUJ1K. 24 A-a D-aAx, welke projectie gelijk nul is. Wij zien dus dat aan alle drie de voorwaarden voldaan *) Deze Stelling is in de boven aaugebaalde vcrhandeling, voorkomende in de Ferslagen en Mededeelingen, Deel XVI, op bk. 33 -2 op meer omslack- tige wijze aangetoond, uitgaande van de correctien, die de coördinaten der lioekpunten ondergaau, ( 307 ) wordt. en liet secundaire net, dus door liet aanbrengen van de bedoelde correctien aan de boeken, een sluitend geheel blijft vormen. § 3. Indien men het secundaire net, waarvan de boeken de noodige correctien ondergaan bebben, aan twee punten van bet primaire net aansluit, zal bet derde punt ook aan- sluiten, indien slecbts de aansluitingsdrieboek in bet secun- daire net gelijkvormig geworden is aan dienzelfden drieboek in bet primaire net. Hiertoe is bet voldoende, dat twee van de boeken van dien drieboek gelijk geworden zijn aan de overeenkomstige boeken in bet primaire net. Men moet bier- toe dus over twee parameters naar willekeur kunnen be- scbikken, en deze parameters zijn werkelijk aanwezig; de eene wordt gevonden in den boek waardoor de richting be- paald wordt, waarin de zijden van den driehoek geprojecteerd worden, en de tweede in den factor waarmede de projectien vermenigvuldigd moeten worden (de factor K in de vorige paragraaf). Hierdoor is dus aangetoond, dat door de genoemde cor- rectien de aansluiting werkelijk verkregen en bet beoogde doel dus bereikt wordt. § 4. Voor de berekening van de correctien van de boe- ken kan men de eenvoudige formule: K l sin cp toepassen, waarin K eene constante, l de lengte van de overstaande zijde en cp den boek voorstelt, welke die zijde met de ricbting van projectie maakt. De lengten der zijden vindt men in bet secundaire net berekend, bet is daarbij onverschillig in welke eenbeid zij zijn uitgedrukt; men kan bij die berekening uitgaan van eene benaderde lengte van eene zijde, als er eene rechtstreeks gemeten is, of ook een- voudig een van de zijden willekeurig als eenheid aanne- men *). De hoeken cp vindt men uit de boeken der drie- ') Tn de praklijk zal men meestal den eersten weg volgen, omdat men ( 308 ) noeken zoodra sleckts van eene zijde bekend is den hoek, dien zij met de richting van projectie maakt. Hiertoe worden in het secundaire net de coördinaten van de driekoekspunten van den aansluitingsdriehoek berekend ten opzichte van een coördinaten stelsel, waarvan de oor- sprong samenvalt met een boekpunt en een der assen sa- menvalt met de richting van een der zijden. Uit die coördi- naten worden nu berekend de boeken, die de drie zijden van den aansluitingsdriehoek met een der assen maken. Uit deze ricktingslioeken vinden wij de boeken van den aansluitings- drieboek en deze afgetrokken van de bekende boeken van dien driehoek in bet primaire net geven de correctien, die de eerst berekende hoeken moeten ondergaan. Uit deze cor- rectien zijn nu de twee bovengenoemde grootbeden gemak- kelijk te vinden. Ten einde de gedachten beter te bepalen, beschouwen wij bet drieboeksnet in fig. 4 voorgesteld ; de punten A , B en C zijn de aansluitingspunten aan bet primaire net. Uit de lij- nen PN en N A , P 0 en 0 B en P Q en Q C kan men de coördinaten van A, B en C berekenen ten opzichte van de lijnen P 0 als ?/-as en eene loodlijn daarop door P als a;-as. Uit deze coördinaten berekend men verder de boeken, die de zijden B C — a, C A = b en A B — c met de ^-as maken; zijn deze boeken qpa, qpÄ en c — „ db 180° C = Cpa — i en k -f- c en hieruit volgt dus: 8 A = K a sin (k 4- q>a) — K sin k a cos a 8 B = K b sin (k cpb ) = K sin k b cos cp(, 4- K cos k b sin cpb 8 C = K c sin (k -J- q>c) = K sin k c cos cpc + K cos k c sin cpc of als wij de coördinaten van de hoekpunten A, B en C invoeren : 8 A = K sin k ( ye — yi) + K cos k (ycc — x j) 8 B — K sin k (t/a — yc) + K cos k [xa — xc) 8 C — K sin k ( yb — ya) + K cos k (xb — xa). Vermenigvuldigen wij deze vergelijkingen respectievelijk met a’a, xb en xc , dan vinden wij door samentelling: xa8A-\-xb8B-\- xc8 C = Ksin k [xa ( ijc-yb ) (ya -#c) + xci]/b-ya)] en als wij hetzelfde doen na vermenigvuldiging met ja, yb en ye: ya8A 4 -yb8 B-\-yc8C=Kcosk \ya [xc-xb) 4 -yb {Xa-Xc) +yc {xb-xa)\ Aangezien nu de uitdrukkingen tusschen de vierkante haak- jes respectievelijk gelijk zijn aan 4- en — tweemaal den inhoud van den aansluitingsdriehoek in het secundaire net, zoo vinden wij : ( 310 ) SA SB SC **,*= + •. — + « j-j + xc — SA SB Kcosk — — ya—j — Vb —Ve s_c 2 ./ waaruit K en k onmiddelijk gevonden •worden. Als men in aanmerking neemt dat is, dan kan men door een der drie correctien in de twee andere uit te drukkeu de gevonden formules nog als volgt schrijven : SA SB K sm k = (xa — Xc) —— + (Xk — xc ) — — S A SB K cos k = (yc — Sa) + [yc — Sb) — K sin k — {xa — Xb) -f (xc — #«) ~j S A S C K ms k — (t/b — Sa) — + (jb—yc) 2 / SB K sin k =. {xi — Xa) —— K COS k — ( IJa — yb ) S B 2 J + {xc xa) 2J- s c + (üa-fc) Welk van deze drie stel formules men toepast, is onver- sc’hillio>; zij zijn niet zoo symetrisch als de eerst afgeleide, maar voor de berekening zijn zij eenvoudiger, omdat men de logarithmen van de verschillen der coördinaten reeds vroe- ger gebruikt beeft en dus niet meer behoeft op te zoeken. Heeft men uit een stel dezer formules de twee grootheden K en k berekend, dan volgen uit de hoeken van bet drie- boeksnet gemakkelijk de boeken cp, die de verschillende zij- den van het net met de riebt, ing van projectie maken en ( 311 ) met behulp daarvan vindt men dan de correctien door middel van de formule K l sin cp. Daarna heeft eindelijk de aansluiting aan twee punten van lief primaire net op de bekende wijze plaats; de aansluiting aan bet derde punt volgt dan van zelf. § 5. Ter nadere toelichting volgt hier achter een uitge- werkt voorbeeld, al de berekeningen, die betrekking hebben op de gevraagde correctien worden hier volledig medegedeeld. In het primaire net zijn de drie punten A, B en C fig. 4 gegeven door de volgende coördinaten: X Y. A 1027,329 983,268 B 1570,636 4819,698 C 6148,394 3105,058 waaruit de onderstaande elementen van den aansluitingsdrie- hoek volgen : Hoek- Azimuthen der Hoeken. Log. overst. punten. overstaande zijden. zijden. A 110°32' 1",99 59°26' 2", 41 3,6891613 B 247°29'40'',22 77°31'35,',82 3,7437622 C 8° 3'37",81 43° 2'21",77 3,5882392. De elementen van het sluitend gemaakte secundaire net, dat in fig. 4 is voorgesteld, zijn bevat in de vijf eerste ko- lommen van den hier achter gevoegden staat. De twee laatste kolornmen worden later berekend en ingevuld. De inrichting der tabel is op zieh zelf duidelijk; alleen wijzen wij er op, dat de waarden onder de streepen in de kolom log sin de logarithmen van de moduli der driehoeken voorstellen, waar- door de berekening der overstaande zijden in de tabel zelve gemakkelijk plaats heeft. Bij de berekening der zijden is uitgegaan van de lengte der zijde OP in driehoek 1 , welke zijde als eenheid is aangenomen. ( 312 ) De volgorde, waarin de driekoeken en de hoekpunten der driekoeken in den staat voorkomen, is voor ket gemak der berekening niet on . ersckillig. De driekoeken zijn gerang- sckikt volgens de centrale punten, waaromkeen zij gelegen zijn en bij ieder dier punten zijn de driekoeken genomen in de volgorde, waarin zij op elkaar volgen, als men ze door- loopt in de rickting, waarin de wijzer van liet uurwerk be- wegen. Bij de opvolging van de koekpunten der driekoeken is die zelf volgorde in aanmerking genomen, en is steeds begonnen met ket centrale punt waaromkeen de driekoeken liggen. Yerder zijn in de tabel de verschillende driekoeken, die om ketzelfde centrale punt liggen, door eene dubbele lijn afgesckeiden. Deze volgorde maakt de berekening zoowel van de log. der overstaande zijden als van de koeken in kolom 6 en van de correctien zeer eenvoudig, zooals straks voor de twee laatsten zal blijken. Tkans vangt de berekening voor de bepaling van de cor- rectien voor de aansluiting eerst aan, al wat vooraf gaat is noodig bij iedere metkode van aansluiting, welke men ook volgen wil. § 6. Voor de berekening van de coordinaten van A , B en C in ket secundaire net nemen wij de lijn P 0 als ^-as en eene lijn loodreckt daarop door P als o;-as. De koek, die de lijn P 0 met de y-as maakt, is dus 0°0'0" en voor de lijn 0 B vinden wij : 0° 0' 0",00 = PO Oß = 64°24'19",37 On = 50°33'42",35 01S = 70°53' 2", 78 ± 180° 5054' 4", 50 = OB en kierurt volgt voor de projectien van OB op de x- en op de j/-as: ( 313 ) log 0 B — 0,0277416 log sin (0 B) = 9,0083709 log cos (OB) = 9,9977314 9,0361125 0,0254730 OB sin (OB) = 0,1086707 OB cos (OB) = 1,0604080 waaruit meu voor de coördinaten van B vindt: x/, = 0,0000000 4- 0,1086707 = 0,1086707, yi = 1,0000000 + 1,0604080 = 2,0604080. Voor de hoeken van PQ e n QC met de jf-as vindt men : 00 0’ 0",00 = (P 0) Pj = 69041' 7", 00 P2 = 51°12'33'',67 120053 40", 67 = (P Q) Q2 = 61018' 9", 70 Q15 = 58011' 1",91 . Qu= 60050' 2", 59 ± 180° 121°12'54",87 = (Q C). Voor de projectien van P Q en Q C op de x- en ^-as vindt men nu: logPQ = 9,9664008 log sin (P Q) = 9,9335445 log cos (P Q) = 9,7105073« 9,8999453 9,6769081« log Q C = 9,8676524 log sin (Q C) — 9,9320811 log cos (Q C) = 9,7145431« 9,7997335 9,5821955« P Q sin (P Q) = 0,7942282 QCsin(QC)= 0,6305703 PQcos(P Q) = — 0,4752347 Q Ccos(Q C)=— 0,3821162 waamit vour de coördinaten van C voigt: ( 314 ) xc = 0,7942282 + 0,6305703 = 1,1247985 ye — — 0,4752347 — 0,3821162 = — 0,8573509. Op gelijke wijze vindt men de coördinaten van A uit de volgende berekening : 120°53'40",67 (P Q) P3 = 61°19'48",33 , P4 = 67°46'49",00 P5 = 56°54' 1",67 306°54'19'',67 = (PN) Nb = 530 9'51",70 iV7 = 47°26'27'',07 A’8= 38°59'23'',07 ± 180° 266030' 1",51 = (N A) Log PN = 0,0072162 log NA = 0,0466427 log sin (P N) = 9,9028876* log sin (N A) = 9,9991893« log cos (P N) = 9,7785105 log cos (N A) = 8,7856233* PNsin{PN)= — 0,8130248 NAsm(MA)z== — 1,1113017 PNcos(PN)= 0,6105577 NAco8(NA) = - 0,0679620 xa = — 0,8130248 — 1,1113017 = — 1,9243265 ya — 0,6105577 — 0,0679620 = 0,5425957 § 7. Voor de berekening van de lengten en de ricbtings- hoeken der zijden van den aansluitingsdriehoek in bet secun- daire net liebben wij nu: xc —xb — 1,3161.278 yc —yb = — 2,9177589 9,9101038, 9,7857267 0,0458320* 8,8322660* xc = 1,4247985 xb = 0,1086707 yc = — 0,8573509 yh = 2,0604080 log ( xc — xb) = 0,1192980 log Uc — Uh) = 0,4650494, log tg cfja = 9,6542486, ( 315 ) ) — 0,4650494» log sin qp„ = 9,6140312 log cos cpa — 9,9597827» log a = 0,5052668 log o = 0,5052667 xa = — 1,9243265 ya = 0,5425957 xc = 1,4247985 tjc = — *0, 8573509 xa — xe = — 3,3491250 ya—>Jc= 1,3999466 log {xa — xc) = 0,5249314» log {ya - sc) = 0,1461115 log tg b = 292°41'6",39 log (xa — xc) = 0,5249314» log (ya — yc) = 0,1461115 log sin qp* — 9,9650315» log cos qp$ = 9,5862116 log b = 0,5598999 log b = 0,5598999 x 6 = 0,1086707 }b = 2,0604080 xa — — 1,9243265 ya — 0,5425957 xb — xa = 2,0329972 xb — xa = 1,5178123 log (x* — xa ) = 0,3081368 log (?/b — y «) — 0,1812180 log tg cf/c — 0,1269188 q Pc = 53°15'19'',48 log {xh — xa) =: 0,3081368 log (yt — ya) = 0,1812180 log sin q>c = 9,9038008 log cos cpc = 9,7768819 log c = 0,4043360 log c = 0,4043361 Hieruit vindt raeu het volgende tabeltje- van de elementen van den aansluitingsdrielioek in het secundaire net. ( 316 ) Hoeken. Hoeken der overstaande zijden met de y-as. A 155°43'15",82 59°25'46",91 B 292°41' 6”, 39 77°32' 3", 66 C 53°15'19",48 43° 2' 9", 43 log. sin. 9,9350061 9,9896391 9,8340754 Log. over- staande zijden. 0,5052668 0,5598998 0,4043361 0,5702607 In bovenstaande berekening zijn ook opgenomen de lengten der zijden en de log sin der hoeken, eensdeels voor de con- trole op de berekening, anderdeels orndat men ze noodig heeft voor de berekening van den inkoud van den driehoek. De logarithme van het dubbel van dien inhoud vindt men door samen te teilen de logaritlimen van twee zijden en die van den sinus van den ingesloten lioek, dus log a — 0,5052668 lg b — 0,5598998 log sin C — 9,8340754 log 2 J — 0,8992420 § 8. Door nn de hoeken van den aansluitingsdriehoek in het secundaire net (§ 7) af te trekken van die in ket pri- maire (§ 5), vinden wij voor de correctien dier hoeken: 8 A 59°26' 2", 41 — 59°25'46",91 = + 15", 50 8B= 77°31'35",82 — 77°32' 3", 66 = — 27", 84 8 (7=43° 2'21",77 — 43° 2' 9”, 43 = + 12'', 34 Voor de berekening van K en k passen wij de formules: SA 8 C K sin k = (xa — x/j) — - -f- (xc — x/j) —— -J tj — J 8 A 8 C K cos k = (yt — ya) ~ t ( fb — 'Ja ^ toe en vinden met behulp daarvan : ( 317 ) log 8 A t=L 1,19033 log 8 C = 1,09132 log 2 .7= 0,89924 log 2 <7= 0,89924 log (. log (#6 — //a) = 0,18122 0,59923* 0,47231 8 A a — xb) ' j — — 3,9740 {yb — y«Y^j— + 2>9669 0,19208 log{xc — xb)= 0,11930 l°9(yb — yc)= 0,46505 ~ 0,31138 0,65713 , 5 C \xc xb) — -p 2,0482 u J 8 C (!/b — 9,95458 0,87656 Cor. = 7", 5 3. Hefc is echter niet noodig dit voor alle hoeken te doen ; omdat de twee hoeken, die tegenover dezelfde zijde staan, dezelfde correctie met omgekeerd teeken verkrijgen. Het is daarom voldoende om van iederen driehoek de correctien van de twee eerste hoeken te berekenen, die van den derden hoek vindt men dan altijd in een der andere driehoeken. Deze berekening volgt hieronder voor alle 18 driehoeken. 1. 2. 3. 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 0,03263 9.94391 9,89261 9,96640 9,99045 9,99542 9,95458 9,91495 9,32437 9,98170 9,84151 9,32319 0,87656 0,74821 0,10633 0,83745 0,72131 0,20796 7", 53 5", 60 1",28 6", 88 5", 26 1",61 4. 5. 6. 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 0,01698 9,93769 9,95751 0,00722 9,95496 0,00000 9,94839 9,91669 9,39270 9,96551 9,88447 9,39467 0,85472 0,74373 0,23956 0,86208 0,72878 0,28402 7", 16 5”, 54 1",74 7", 28 5", 3 6 1",92 7. 8. 9. 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 0,88935 9,85996 9,95117 9,84577 0,04664 9,93038 0,02754 9,99285 9,73766 9,91105 9,97849 9,14714 9,94560 0,74216 0,57818 0,64617 0,91448 9,96687 0,86249 5", 52 3", 79 4", 43 8", 21 0",93 7", 29 VKESL. EM MEDED. AED. NATUUBS. 2i F2 H2 — qp3 H.'H, = d2, dan is: H1F = -cPl (fi (fü — CPl (1) n + (2) ff] (f2 ^2 VH (Pl F U — (3) ( 331 ) 3. Yan een gecentreerd lenzenstelsel besehouwen wij nu het stelsel, bestaande uit de m -f- le . . . ne lens. Wij berekenen eerst den afstand van bet tweede hoofd- punt van de ne lens tot bet tweede boofdbrandpunt van het resulteerend stelsel, alsmede den eersten hoofdbrandpuntsaf- stand van dit stelsel. Hiertoe moeten wij de formales (2) en (3) eerst toepassen op de me en m + le lens, daarna op het gevonden stelsel en de m -f- 2e lens en zoo voortgaan, totdat wij al de lenzen bebben gebad. Zij q>m, (pm+i . . . (fn. de eerste boofdbrandpuntsafstanden der lenzen *). Wij stellen <5^+2 • . . den afstand van bet tweede hoofdpunt van de m e lens tot bet eerste hoofd- punt van de m -{■ le lens, den afstand van bet tweede hoofd- punt van de m -f- le lens tot het eerste hoofdpunt van de m-\-2e lens, enz. en noemen D/n+i, DinJr2 . . . Dn den afstand van bet tweede boofdbrandpunt van de me lens tot bet eerste boofdbrandpunt van de m + lc lens, den afstand van bet tweede boofdbrandpunt van de m le lens tot bet eerste boofdbrandpunt van de m 2e lens, enz. Stellen wij nu kp . q den afstand van bet tweede hoofd- punt van de < f lens tot bet tweede boofdbrandpunt van bet stelsel, bestaande uit de /,e, P + le ... qe lens, en $p.9 den eersten boofdbrandpuntsafstand van dit stelsel, dan vinden wij, met bebulp van de formules (2) en (3), aclitereenvolgens: — (Vm + 1 = n+2 2 — Wl\ Jj/n + l ( J-'m+2’ Dm- 1-1/ Dm-\- 3 » (fn-i 0 • . . . 0 0 qPre — 1 Dn-\ (fn—2 • • • 5 0 0 R >n+l . n — 0 (pn—2 l?n-2 • • . . . 0 0 0 0 0 . . . 0 (Pm+2 Dm+ 2 Vm+l 0 0 0 . . . 0 0 tym+l en ( 333 ) Ön— • • . . 0 0 0 0 0 . . . 0 SPm+2 Dm+ 2 (Pm-p-l 0 0 0 . . . 0 0 SP»H-1 Dm- (-i dan heeft men voor het stelsel der me, m + 1 e -..«e lenzen : n. n — SP» “f~ q>«2R'. R\ m+ 1 . n— -1 R m+\.n toi m-t-l.n , . . . (4) = (— 1)»- SP m SP/n+l SP« R! (5) 4. Om den afstand te vinden van het eerste hoofdpunt van de m. e lens tot het eerste hoofdbrandpunt van het re- sulteerend stelsel, passen wij de formule fl) toe, eerst op de n e en n — le lens, daama op het verkregen stelsel en de n — 2e lens en gaan op dezelfde wijze voort, totdat wij al de lenzen in onze beschouwing hebben opgenomen. Wij stellen hp%q den afstand van het eerste hoofdpunt van de ;;e lens tot het eerste hoofdbrandpunt van het stelsel, be- staande uit de ;;e, p -f- le . . . q6 lens. Door toepassing van formule (1) vindt men nu: , SP2«-1 qp2«-l ‘hi — 1.« — SP» — 1 ’ s — ' S P» — 1 j-. On — SP«— 1 — Cpn Uji K-%.r> — — SP« -2 — SP2«- 2 ^«— i — 9>»— 2 4“ i.« — i—2 Dn— i *jP"w — 1 Dn hm.n 9»i m bevat (namelijk in Dm+l = ^m+] — 9m+l — 9m) en dat evenzoo in R'"m+ nog 9« , in ß^+l.n zoowel cpm als <]p„ voorkomen, dan ont- staat de belioefte voor deze uitdrukkingen vormen te vinden, waarin de onbekenden explicite optreden. Men beeft: ( 335 ) JDH -L*' dn — n + 1.« — 9m ^ m-t2.n («) Evenzoo is : VERSL. EN MEDED. AED. NATUUBK. 2de RF.EK9. DEEL XVIII. 28 ( 336 ) 20+ 1.0 ß» 9^—1 0 0 0 9« — 1 Dn— l 9«-2 • • • • 0 0 0 9«—2 ß»- 2 . . . . 0 0 0 0 o • O 9«+2 ß»2+ 2 9/» -t-l 0 0 0 . . . 0 0 90»+i ^*02+1 — 9m + l of 5n— 9*_1 9« — l 0 . 0 9«— 1 ß»— 1 9»— 2 0 0 9»— 2 ßn-2 . . . . 0 0 0 0 0. . . 0 9»2+ 2 ß>«+2 9»i+i 0 0 0 . . . 0 o 902+1 ^ in + 1 9';« + 1 9«ß m+l.n — 1 ß 02+1.» — ß>Ä + l,n n ß 1 0») ß 01+1.» Dn 9«—l 0 . . . . 0 0 90—1 ß»— 1 90-2 • 0 0 90-2 ß»-2 • i • . . . . 0 0 0 0 0 . . 0 902+2 Dm+ 2 90i+l 0 0 0 . . 0 0 9»2+l ß»2+ 1 9« — 1 90-1 0 . . . 0 0 90-1 ß»— l 9» — 2 0 0 90-2 ß»-2 • . 0 0 0 0 0 . . . 0 902 + 2 ß;n+2 902+ 1 0 0 0 . . . 0 0 902 + 1 ß»2+l 90 ß 02+ 1 .0 — 1 — ß/«+1.0 9»< R 02+2.» cp,, (R"'m+\.n—l n 4*;».: R/n+\ .n fym.nR m+l.ra— 1 ( 1 )s m ^»i.n(jP»i+lm en q>n zijn nu uitgedrukt in <^m,n en het komt er sleclits op aan te vinden. Substitueert men in (5) eerst de waarde van B!m+x.n uit (y) en daarna de waarden van cpm en cpn uit (7) en (8), dan vindt men : 4> {Rm+\ n R m+2.« - 1 R rn+2.nR m+\.n — l) — — ( — 1)K m Qm.n Rm+i.n 9/n+l 9W+2 • • • 1 (jP^iK+2 • • • dan heeft men : ^ m+-\.n — 1 m n d 2 8 m+1 m+l.n _L (g, JR>n+l.n T \w.n 4“ fim.n) dR, m+1 .n .(11) d2 8 m+1 $2« Sm.n^T^ 4- hmM km.n = 0. dR 'm+l.n (12) d2 8 m+ 1 De vergelijkingen (10), (11) en (12) geven drie betrek- ( 341 ) kingen tusschen de 2 (n — m -f- 1) elementen kin.n i Qrti.n • -Men kan dus een lenzenstelsel nog aan 2{n — m ) -(- 1 voorwaarden laten yoldoen. 8. Passen wij de gevonden formules toe op een stelsel yan b. v. 4 lenzen, dan is : R = ^4 ^3 + d4 VS ^3 0 - 4» { d3d4— (d3 + d4) qp3 — d4 cp2 } -f- (

~M) V2V3 2_ d2d3d4— (d2-f-d3)d4qp2— d2(d3-f-d4)qp3— (d2 -f d3 -f d4)qp2qp3 ^ ^ ^ * 3 ~~ Uit de formules van Ferraris kunnen deze drie vergely- kingen 00k worden afgeleid. Maar wanneer men dit tracbt te doen volgens de gewone methoden, dan stuit men op ( 342 ) zulke lange berekeningen, dat zij bijna onuitvoerbaar zijn. Ferraris zelf beeft zieh dan ook tot de bebandeling van een stelsel van drie lenzen bepaald. De toepassing van de vergelijkingen (10), (11) en (12) levert daarentegen, zelfs voor stelsels van een veel grooter aantal lenzen, geen be- zwaren op. Breda , Augustus 1882, ALGEMEENE STELLINGEN BETREFFENDE DE STATIONAIRE BEWEGING EENER ONSAMEN- DRUKBARE, WRIJYENDE YLOEISTOF. DOOR D. J. KOETEWEG. 1. Het is bekend, dat de studie der vloeistofbeweging, die ontstaat, wanneer een licbaam van gegeven vorm zieh met eenparige snelheid door eene naar alle richtingen onbegrensde, met vloeistof gevnlde, ruimte heenbeweegt, kan worden terug- gebracht tot die eener stationaire vloeistofbeweging. Bezit de vloeistof inwendige wrijving, dan kan de weerstand, dien de vloeistof aan de voortbeweging van het lichaam biedt, berekend worden uit den per eenheid van tijd bij die stationaire bewe- ging in de vloeistof verbruikten wrijvingsarbeid ot uit de aan de oppervlakte van het lichaam werkzame krachten. Door Stokes is die berekening voor het eerst, in de onderstelling dat de vloeistof aan het lichaam vastkleeft, voor den bol , door Oberbeck voor de ellipsoide uitgevoerd, beiden evenwel met verwaarloozing van alle machten der stroomsnelheden, die de eerste te boven gaan, dus alleen geldig voor geringe snelheden. ( 344 ) Het was door de nadere bescliouwing van de uitdrukking voor den wrijvingsarbeid, dat ik tot eenige algemeene theo- rema’s omtrent de stationaire beweging eener onsamendruk- bare wrijvende vloeistof geraakte, welke ik hier wensch te outwikkelen. 2. Yoor onsamendrukbare, wrijvende vloeistoffen gelden de algemeene bewegingsvergelijkingen : du du 8u du d(VQ ±p) + r dt d x dy dz o x Q d v d v dt d x d v dy d v + Q”>ir d z — f.i A3 v Sy d w d w d vj d w T" + Qw~r — w- f dt d x d y dz d(F~o-f p) d z d u dv dy d w + T~ = 0 d z alwaar u, v, w de outbondenen der snelbeid in de richting der drie coördinaten-assen, V de potentiaal der van buiten op de vloeistofdeeltjes inwerkende krackten, p de vloeistof- druk, q de soortelijke massa der vloeistof, /li haar wrijvings- coefficient voorstellen. Voor stationaire beweging gaan deze vergelijkingen over in du du du ö ( P7" p -f- //) qu [- — — juA2u-\ r — — = 0 d x d v dy d x d v dv ^(Yo-kn) Qu~ + ^7" + Q w T /< A2 v + * = 0 oi/ dz d y dx d io dx dtv d io d w ^(Yo-j-ü) - Qu + Qv J- + Qiv-z- — /u£?w + — =0 * ~ dy dz dz du d v d w — 4- 4- 0 dx Sy dz k(n> ( 345 ) Zijn behalve deze vergelijkingen, voor een omgrensd met vloeistof gevuld gedeelte der rnimte, alle snelheden aan liet begrenzend oppervlak naar ricbting en grootte bekend, dan is daardoor de vloeistofbeweging bepaald en bet komt sleclits aan op liet integreeren der partieele differentiaal- verg. (II) en bet invoeren der grenscondities. Verwaarloost men de ttveede en boogere machten der snel- heid, dan vereenvoudigen zieh de vergelijkingen tot: fi A2 11 — /u A2 v Z= 8(Vq + p) S x 8 ( V Q + P) fL A2 w — Ö y ^ ( Vq + p) (in) d z S n , 8 v S vj T~ + ; h T~ = 0 o x a y o z Alvorens nu verder te gaan willen wij opmerken, dat bet zoo vereenvoudigde stel formules, dat voor physische vloei- stoffen slechts voor oneindig kleine, of bij benadering voor geringe stroomsnelkeden geldt, voor vloeistoffen, die een ein- digen wrijvingscoefficient bij oneindig kleine dichtbeid bezit- ten, geldig blijft ook bij de grootste stroomsnelbeden. Daar tusschen de soortelijke massa eener vloeistof en haar wrij- vingscoefficient geen noodzakelijk verband bestaat, zijn der- gelijke vloeistoffen zonder traagheid allezins denkbaar. Wil men daarbij van bet invoeren van van buiten inwerkende krachten geen afstand doen, dan kan men zieh voorstellen, dat met het afnemen van q gepaard gaat eene toeneming van V en in de formules (III) onder V q de limiet van dit pro- dukt verstaan. Uit deze omstandigheid blykt, dat het in aanmerking ne- men uitsluitend van de eerste macht der in de vloeistof op- tredende snelheden neerkomt op het verwaarloozen van de ( 346 ) traagheid der vloeistof. Inderdaad wijzen de vergelijkingen (III) aan, dat er voor ieder vloeistofdeeltje voor elk punt zijner baan emenwicht bestaat tusschen wrij vingskrachten eu vloeistofdrukkingen plus de vau buiten in werkende krachten. Denken wij ons bij zulk eene vloeistof zonder traagheid alle grenssnelheden, met behoud hunner richting in dezelfde reden k vergroot, dan zal men aan de vergelijkingen (III) kunnen blijven voldoen door ook in het inwendige der vloei- stof alle snelheden k maal te vergrooten en tevens de druk- kingsverschillen zoodanig te wijzigen, dat alle verscliillen in de waarde der functie : {lim. V q) -f- J> ook k maal grooter worden. De stroomlijnen, die bij stationaire beweging met de bauen der vloeistofdeeltjes samenvallen, zullen daarbij vol- komen denzelfden loop behouden. De verbruikte wrijvings- arbeid zäl k 3 maal grooter worden. Beweegt zieh een lichaam met eenparige snelheid door de naar alle kanten oneindig ver uitgestrekte vloeistof heen. dan zal de ondervonden weer- stand evenredig met de snelheid veränderen. 3. Keert men daarentegen terug tot het meer algemeene geval, dat ook: de tweede en hoogere machten der snelheden in rekening gebracht, dat dus aan de vloeistof traagheid wordt toegekend, dan bestaat, bij evenredige aangroeijing van alle grenssnelheden, geene zoodanige eenvoudige wet voor de toeneming van den wrijvingsarbeid. Men zal zieh dan, zooals blijkt uit de verg. (II), van den nieuwen bewegingstoestand geen rekenschap kunnen geven, door ook alle inwendige snelheden in dezelfde reden te vergrooten. Integendeel, er zal eene andere snelheidsverdeeling intreden en de vloeistof- deeltjes zullen andere stroombanen gaan doorloopen. Voor zoover mij bekend is, is het wel somtijds gebleken dat de oplossing uit de verg. (III) verkregen, dus voor eene vloeistof zonder traagheid geldende, bleek door te blijven gaan ook voor het meer algemeene geval dat aan de vloei- stof traagheid wordt toegekend, zooals in ’t geval van een oneindig langen cylinder, wentelende in eene concentrische uitholling, maar werd tot heden nooit eene oplossing der verg. (II) aangegeven, die niet reeds in de verg. (EU) opge- sloten lag. Daarentegen werden enkele malen de verg. (III) ( 347 ) voor gegeven grenscondities opgelost, waar eene ook voor trage vloeistof geldige oplossing eene zeer ingewikkelde gedaante zoude moeten aannemen. De Stellingen, die wij in het volgende ontwikkelen zullen, hebben meerendeeis betrekking op stationaire bewegingstoe- standen, die aan de verg. (III) beantwoorden, dus voorkomen bij vloeistoffen zonder traagheid of bij benadering bi) physi- sche vloeistoffen, die zieh langzaam bewegen. Een punt van onderzoek heeft het daarbij uitgemaakt of de bewegingsvergelijkingen, verkregen door alle machten der stroomsnelheid boven de eerste te verwaarloozen, ook tot labiele bewegingstoestanden kunnen voeren. De mogelijkheid daarvan is somtijds vermoed. Dat zulke labiele bewegings- toestanden bij physische vloeistoffen inderdaad intreden kun- nen, wordt mijns inziens in hooge mate waarschijnlijk ge- maakt door het bestaan, der in snelstroomende vloeistoffen zoo vaak voorkomende eigenaardige wervelbewegingen (draai- kolkjes, Engelsch : eddies ). Indien bijv. water stroomt uit eene sluisopening, die zieh plotseling verwijdt, dan neemt op de meeste plaatsen de stroomsnelheid eene standvastige grootte en richting aan, maar in een bepaald gedeelte der met vloeistof gevulde ruimte en wel in de nabijheid der beide meer of minder scherpe ribben, waar de verwijding aanvangt. vormen zieh telkens opnieuw wervelkringen, die dan met den stroom afdrijven. Naar ’t mij voorkomt, bewijst dit, dat de bewegingstoestand daar labiel is ; zonder dat toch zoude een beginnende wervelbeweging worden vernietigd, zooals dat later gebeurt, nadat zij de plaatsen bereikt heeft, waar de bewegingstoestand stabiel is. In stede daarvan ziet men de beginnende wervelbeweging aangroeijen, tot eene zeer merkbare depressie der wateroppervlakte, enz., optreedt. Zoolang die aangroeijing plaats heeft, moet de bewegings- toestand der watermassa, waarin men de wervelbeweging waarneemt, naar ’t mij voorkomt, labiel zijn. Het scheen mij nu, als gezegd, de moeite waard te on- derzoeken of de verg. (III) reeds tot zulke labiele bewegings- toestanden voeren, als dus bij physische vloeistoffen, bij aan- wezigheid van een vrij oppervlak, en waarschijnlijk ook zon- ( 348 ) der die aanwezigheid, zullen kunnen optreden. Neemt men als hypothese aan, dat er bij gegeven grenscondities, altbans een stabiele stationaire bewegingstoestand mogelijk is, dan is bet ontbreken van labiele bewegingstoestanden voor de verg. (III), altbans bij afwezigbeid van een vrij oppervlak, reeds met Stelling III aangetoond. Het kwam mij echter voor, dat, waar het mogelijk is, buiten die hypothese om, een streng wiskundig betoog te leveren, dit verre de voorkeur verdient, vooral daar, als rnijne beschouwingen omtrent waarneem- bare labiele bewegingstoestanden bij physische vloeistoffen juist zijn, de hypothese zelve niet van bedenking vxij is. 4. Stelling I. Stelt A de op de eenheid van tijd herleide hoeveelheid wrijvingsarbeid voor , die in een omgrensd gedeelte eener met onsamendrukbare vloeistof gevulde ruimte bij gegeven willekeurige snelheidsverdeeling verbruikt wordt, en A() de hoe- veelheid die per eenheid van tijd verbruikt zoude worden , indien dezelfde ruimte met behoud , naar richting en grootte , van dezelfde stroomsnelheden aan de omgrenzing , gevuld wäre met vloeistof gehoorzamende aan de bewegingsverg. (III) voor de stationaire beweging van vloeistoffen zonder traagheid , dan is: a = a0 + a/u [(ny.di . . , . . . (vi) waarin dl een volume-element der ruimte en n' de rotatie- snelheid voorstelt , die daar heerschen zoude voor den bewegings- toestand., die gelijk is aan het verschil tusschen de omschreven bewegingstoestanden. Bewijs. Blijkens eene bekende formule *) mag, als u, v, w de ontbondenen voorstellen der snelheden, die bij den eerst omschreven bewegingstoestand voorkomen, voor den in den tijd dt verbruikten wrijvingsarbeid geschreven worden: *) Lamb, a treatise on the math. theory of the motion of fluids, Cam- bridge. University Press., 1879, p. 220. ( 349 ) Wijzen wij voorts met u0 , v0, wQ de ontbondenen der snelbeden bij den tweeden bewegingstoestand, met u\ v\ w' , die behoorende bij bet verscbil van beide bewegingstoestan- den aan, dan is: u — u0 -f- v! ; v = i;0 v' 5 w — -f w' . . . (2) waarbij dus n\ v 10' de snelbeden voorstellen, die overblij- ven, als men de bij den eersten willekeurigen bewegingstoe- stand behoorende snelbeden samenstelt met de tegengestelden der snelbeden, die optreden zouden als de vloeistof haar inertie verloor met behoud derzelfde snelbeden aan de om- grenzing en na intreding van den stationairen toestand. Aan de grenzen beeft men : u' — 0, v1 = 0, io — 0 (3) Stelt men nu : dan zullen wij eerst aantoonen dat: A Aß -A! . ( 350 ) Ten duidelijkste is: A=A0 + A'+ 2 '/[■ 8 8 1l' 8 Vn 8 v' u«/n . „ , — — +TJ?-^+T--V- + <5 Wn 8 W 8 x 8 x 8 y 8 y 8 z 8 z , ^o| ^ . j^a , 0 dv' dv0 dv'^dv0 dv dx dx^dy d y~^~ d z dx y d y dz dz + , d iv n d w 1 d x d x ^ d y d vc w0 d w' ly + dz dwQ d w d x v ( dv0) dw' dv' M dy **) h~ dz © t i I dz dx ^ II. du' dz du / 'Tz + + (10) Op de eerste der beide integralen, waarin de uitdrukking gesplitst werd, passen wij nu ket theorema van Geeen toe. Denken wij daarbij aan de grenscondities (3), dan vallen de beide oppervlakte-integralen weg en onder toepassing van (6) gaat die eerste integraal over in: -Ul*' d (p0 + hm. V q) ( td(p o -f- hm. V q) ( -r v * -r 4- w dx , d (/>0 + Um. V q) | d z d /, (11) maar deze integraal reduceert zieh onder toepassing der be- kende formule f d v fdx r du }u^äI=-jrrur‘ls-)rjj‘11-^ waarin U en V willekeurige functies der coördinaten, v de normaal op, d S een element van liet omgrenzend oppervlak voorstellen, tot : 4- hm. V o) (W \dx + dj dy dl . . (13) dus blijkens (9) tot nul. Wat de tweede integraal betreft, die in de uitdrukking (10) voorkomt, wij kunnen de vermenigvuldigingen uitvoeren en op ieder der termen, waarin de uitdrukking binnen het integraalteeken dan gesplitst wordt, de formule (12) of eene VtRSL. za UZU Uj. AID. NATLUKE. 2A0. ( 354 ) ook voor eene vloeistof zonder traagheid, de verbruikte wrij- vingsarbeid minimaal is. Indien men zieh dus bij de wenteling van een oneindig langen cylinder in een concentriscb omhulsel, in de tusschen- gelegen vloeistof wervelbewegingen aanwezig denkt, dan zal die aanwezigbeid slechts vermeerdering van den wrijvingsar- beid tengevolge kunnen bebben. Naar bet mij voorkomt, kon dit moeilijk a priori worden ingezien, daar, indien de wervelbeweging plaats heeft in den zin, waarin de cylinder wentelt, plaatselijk de wrijvingsarbeid bier en daar ongetwij- feld aanzienlijk zoude verminderen. Een ander gevolg van de gevonden wet is, dat wanneer in een of andere door vaste wanden begrensde ruimte op de eene plaats, bijv. door eene pijp, vloeistof in-, op eene andere uitstroomt, de invloed der wrijvingskracbten — waarin zij door de inertie der vloeistof kunnen worden tegengewerkt — daarbeen strekken zal, de riebting van den boofdstroom, waarin de grootste snelbeden optreden, zoo te wijzigen, dat deze van de wanden zooveel mogelijk verwijderd blijft. 6. Stelling III. Bij in richting en grootte gegeven grenssnel- lieden bestaat er slechts 66n enkele bewegingstoestand , die aan de vergelijkingen voor wrijvende vloeistoffen zonder traagheid voldoet. Stel, er waren twee bewegingstoestanden mogelijk, dan zoude bij beiden gelijke wrijvingsarbeid moeten worden ver- bruikt, daar die arbeid voor beiden de kleinste met de ge- gevene grenssnelkeden bestaanbare moet zijn. Men zoude dus overal moeten bebben LI' = 0, d. w. z. bet verscbil tusseben beide bewegingstoestanden zoude moeten zijn eene beweging met snelheidspotentiaal. Wij weten echter dat zulk eene beweging onmogelijk is, wanneer, zooals bier, längs de gansche omgrenzing de snel- heden gelijk nul moeten zijn. 7. Stelling IV. Wanneer eene onsamendrukbare wrijvende ( 355 ) vloeistof aanvankelijk eene beweging bezit, welke niet met den stationairen bewegingstoestand , zooals die onder verwaarloozing der Vierkanten en hoogere machten der snelheden gevonden wordt, strookt , dan zal — altijd met verwaarloozing dier machten — de verandering, die in den bewegingstoestand plaats heeft , als de grenssnelheden onveranderd gehouden worden , van dien aard bevonden worden, dat op elk oogenblik de op de eenlieid van tijd herleide wrijvingsarbeid afneemt. Wij spreken hier opzettelijk niet van eene vloeistof zon- der traagheid, omdat de stelling dan geen zin hebben zoude, dewijl de vloeistof dan onmiddellijk den blijvenden toestand aanneemt. Behandelt men daarentegen eene physische vloei- stof, evenwel onder verwaarloozing van alle machten der snel- heid boven de eerste, dan is dit niet het geval en men kan ook vergelijkingen opstellen voor de periode, die aan den stationairen toestand voorafgaat, al zijn het dan ook slechts benaderingsvergelijkingen. Wij zullen nu te bewijzen hebben, dat de uitdrukking: d_A dl voor iedere, van den stationairen toestand afwykenden bewegingstoestand noodzakelijk negatief is. Daartoe zullen wij gebruik mögen maken van de betrekkingen : 3 u o utSu-k- 3 t 8 ( V Q + P) __ 0\ hx ,o .9(Vq + p) q — — [x v -f- : = 0 dt Üy 810 .0 , 8 (V Q + P) n. n — — u t\L w 4- = 01 (U r 3 z (V) 3 u 3 v 3 w — + — + — = 0 3x 3y 3z Men heeft: ( 356 1 8 A 8 t 4 fr t, — 2 ** ) 0 I8w 8 v \dy+32 8 n 82 u Sv 82v 8w82w 2 +2: 4- 2 8 x das 8 t 8 y 8y 8 t 8z 8 z 8 t 82 w 62, + 8v Su 8 x 8 y Su d2 : 8y8t 8z 8 t 82v 8 z 8x 8 1 8u 82u 4- d2 u \ -i + ' / 82 u 82w\ ^ 8 x 8 1 ) + + dl 8x 8x8t 8y Sy 8t 8y8t j-1 Su 82u) (Sv 82v 8v 82v f + i — - — + + 1 8x 8x8 1 8y Sy 8t + Sv 82v ) idw ö2 w 8 vj 82w Sw dz dzd^j^jd# 8x8t~^~ 8y 8y 8t~^~ 8 z 8z 8t fr\8w 8v (82io <5 ^ J L J 8y 82 1 8y8t 8, du) 82v 82 u |-i 8 y\ Sx 8 1 d ?/ d / j 4 + i 8 v 8 x +j~ ( 8 z 8w Sx dl. 8 z 8 1 j -I 82 u d2 w ) Szdt 8x8t |j (22) Op de eerste integraal passen wij wederom toe het tlieo- rema van Green. Bedenken wij, dat aan de omgrenzing de snellieden onveranderlijk gedacht worden en dat dus aan die omgrenzing overal: 8 u 8 v 8t _ 8t (23) dan vallen de oppervlakte-integralen weg, en de «erste term van de bovenstaande uitdrukking gaat oyer in: i rSu „ d i; 8 w - 4'‘j[rtA’,+j;Av+t 24> of als wij toepassen de betrekkingen (Y) in: -4? ^1 + 8 t ,*r \ 8 t + dl — . f [8u 3(7?+/) . 8v d(F?+;.) Sw 8( F?-|-,,)\ .(25) ( 357 ) Het eerste lid laten wij hier onveranderd. Het tweede gaat onder toepassing van (12) over in: en is dus nul. 8 A Wat de tweede term van de uitdrukking voor — betreft, 8 1 wij behandelen de daarin voorkomende integraal op geheel overeenkomstige wijze als met de integraal in den tweeden term van (10) is geschied. Die term wordt daardoor om- gezet in den vorm: + 2/< f[7tA*u + rtA*v + ^iiA!‘!°]d1’ ■ • (27) zoodat men ten slotte verkrijgt: 8A 8t = -2 Q dl (VI) welke uitdrukking ten duidelijkste voortdurend eene nega- tieve waarde blijft bezitten en alleen voor den stationairen toestand nul wordt. Na iedere verstoring van den stationairen toestand, die noodzakelijk met eene vermeerdering der wrijvingsarbeid ge- paard gaat, is dus een streven aanwezig dien toestand te hersteilen. Van oplossingen der bewegingsvergelijkingen, die zouden voeren tot onstabiele bewegingstoestanden, op de mo- gelijkheid van wier bestaan Stokes *) zinspeelt, kan geen *) Trans, of the Camb. phil. Soc. Vol. IX, 1849, p. 56, reg. 5 — 9 v. o. Overigens stem ik geheel in met de beschouwingen van Stokes omtrent de beweging van een oneindig langen cylinder in eene wrijvende vloeistof. Maar de door hem bedoelde beweging kan nooit labiel zijn, want is de wrijvingsarbeid eenmaal beneden eene zekere waarde gedaald, dan kan geen nieuwe bewegingstoestand ontstaan, waarbij zij weder grooter wor- den zoude. ( 358 ) sprake zijn, zoolang de tweede en hoogere machten der snel- heid huiten rekening gelaten worden , en geene vrije oppervlakte aanwezig is. 8. Volledigbeidsbalve voegen wij hier nog toe eene laatste algemeene Stelling omtrent de beweging van vloeistoffen zonder traagheid, die wij nergens uitdrukkelijk uitgesproken vonden, maar wier bewijs slecbts eene berbaling beboeft te zijn van eene door Kirchhof *) bij eene soortgelijke gelegenheid ge- bruikte bewijsvoering. 9. Stelling V. Bij de stationaire heweging eener vloeistof zonder traagheid , kan de rotatiesnelheid £2 hinnen de vloeistof nergens eene maximum-waarde bezitten. Stellen wij met: de ontbondenen der rotatiesnelheid voor, dan wordt met be- hulp der verg. (III) gemakkelijk gevonden: A2£ = 0, A2? = 0, A2C = 0 (29) Daaruit volgt dan dat noch noch tj, noch C binnen de vloeistof ooit eene maximum of minimum-waarde kunnen bereiken. Bedenkt men dat de coördinaten-assen willekeu- rig gekozen kunnen worden, dan zal derhalve de projec- tie der rotatiesnelheid (op de rotatie-as uitgezet) op iedere willekeurig gerichte lijn noch maximum, noch minimum kun- nen worden. Maar dan kan de rotatiessnelbeid zelve nimmer maximum zijn, want dan zoude bare projectie op eene aan de rotatie-as evenwijdige lijn evenzeer maximum moeten zijn. Alleen aan de omgrenzing kan zij eene maximum waarde bereiken. Hetzelfde geldt voor de projectie p/£2 rf1 der rotatiesnelheid op een willekeurig vlak, of van die op een willekeurige lijn. *) Kirchhof, Vorlesungen über math. Physik. Mechanik, p. 18G en 187. ( 359 ) Hiermede“ schijnt mij het bewijs geleverd te zijn, dat het ontstaan van wervelkringen bij vloeistofbewegingen, die tot den stationairen bewegingstoestand kunnen worden terugge- bracbt, zooals wanneer een lichaam zieh door wrijvende vloeistof lieen beweegt, slechts verklaard kan worden of door de aanwezigheid van een vrij oppervlak, of door de hoogere machten der snelheden. dus de traagheid der vloei- stof, in rekening te brengen, zooals dan ook wel te ver- wachten was. Amsterdam , 16 November 1882. B IJ D R A G E TOT DE FLORA MYCOLOGICA VAN NEDERLAND. IX *) DOOB c. A. J. A. OTJDEMANS. I. SPORIFERA. A. Hymenomycetes. AGARICINT. 1. Ag. Amanita virosüs Fr. ( Epicr . II, 18). In naaldbos- schen te Driebergen. Äug. 1882. Oudemans. — Aanvankelijk volkomen wit en daardoor spoedig in bet oog loopend, ver- ändert de kleur van dezen kloeken fungus spoedig eenigszins van aard, en ziet men eerst den top des lioeds en later een grooter gedeelte zijner oppervlakte licbtgrijs worden. Ge- noemde lioed is eerst kegelvormig, docli wordt spoedig vlak- ker (flauw-convex) en onderscbeidt zieh dan door een zekeren glans, die wellicht aan gedroogd slijm is toe te schrijven. Zijn rand is volkomen glad, maar onregelmatig van omtrek en gelobd of gegolfd. Steel onder den kooggezeten, slap neer- bangenden, breeden, aan de bovenzijde gestreepten, vergan- *) De eerste 8 bijdiagen liebben in bet Ned. Kruidk. Archief, 2e Beeks, bet bebt geben. In aansluiting nnn dit acbttal, bleef de verdeebng der Fungi naar Cooke’s Handbook gebandbaafd. ( 361 ) kelijken ring in opstaande scliubben uiteengescheurd, rolrond, doch aan zijn voefc knolvormig-gezwollen, inwendig gevuld. Beurs in dikke sponzige stukken verbrokkeld en daardoor vergankelijk, geene aanhangselen op den hoed achterlatend. Lamellen vrij, smal-lancetvormig, met vlokkige randen. Ag. virosus behoort tot de groote soorten, met een boed van llfz decim. middellijn. Op de plaats waar de fungus naar buiten komt, vindt men dan ook eene vrij ruime holte in den grond. Opmerkelijk mag bet beeten, dat de meeste exern- plaren er asymmetrisch uitzien, doordien de steel excentrisch of de boed wanstaltig ontwikkeld is. De fungus verspreidt een flauw walgelijken geur. Bebalve in Nederland, groeit A. virosus ook in Engeland, Zweden, Finland, Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland. Van andere landen stonden mij geene opgaven ten dienste. Eene goede afbeelding dezer soort leverde Cooke in zijne Illustrations of British Fungi , tab. I. 2. Ag. Lepiota Meleagris Sow. (Fr. Epicr. II, 31) behoort, afgaande op de afbeelding van Cooke’s Illustrations of British Fungi (t. 26), de plaats in te nemen van Ag. L. clypeolarius, vroeger door mij bekend gemaakt en op run in warme plan- tenkassen te Amsterdam gevonden. Plaat 1214 der Flora Batava , verkeerdelijk Ag. cepaestipes gebeeten, houd ik voor denzelfden Champignon. 3. Ao. Lepiota straminellus Bagl. (Fr. Epicr. II, 35). Op run in eene der plantenkassen van den kruidtuin te Amster- dam. Oct. 1881. Oudemans. — Een bnitengewoon fraaie, hooggele, kleine fungus, bij eene oppervlakkige beschouwing niet ongelijk aan gele exemplaren van Ag. L. cepaestipes. Hoed ongeveer 2x/2 centim. breed, vliezig, in ’t midden een weinig vleeziger, eerst klokvormig, later bijna vlak, gesleufd, met ragfijne draden en scbubbetjes bezet, die aan de vingers of andere voorwerpen blijven kleven. Steel stroogeel, even- eens vlokkig bepoederd, naar beneden bolvormig gezwollen, inwendig bol. Ring, dicht bij den top des steels, uit op- staande draden gevormd. doch zoo weinig ontwikkeld, dat hi] afwezig schijnt te zijn Lamellen dicht opeen, vrij, bij den steel tot een ring vereenigd, buikig, geel. Volgens Fries ( 362 ) werd deze soort door Baglietto het eerst, en wel in den kruidtuin te Genua, gevonden en beschreven. Behalve in de Epicrisis , vond ik er elders geen gewag van gemaakt. 4. Ag. Tricholoma lüridus Schaeff. ( Ic . Fung., t. LXIX ; Fr. Epicr. II, 54). Hoed vleezig, eerst bol, later vlak, tot 1 deciru. in middellijn, golvend van omtrek, zeer lichtbruin of ook wel geelacbtig of geelachtiggroen, in bet midden een weinig donkerder, soms ook wel lichtbruin met een geel- achtigen gordel aan den rand. Oppervlakte droog, glanzig, met fibrillen bezet, die later in zeer fijne schubbetjes losla- ten. Oudere hoeden meest radiaal ingescheurd. Steel rolrond, naar beneden ietwat dikker, gevuld, wit, met zeer fijne vlok- jes bezet. Lamellen gedrongen, wit, zonder vlekken en zon- der donkerder rand. (Cooke Illustr. t. 214). 5. Ag. Tricholoma gambosus Fr. {Epicr. II, 66). St. Pie- tersberg bij Maastricht, Mei 1882; le luitenant Clumper. — Hoed vleezig, vast, droog, eerst bol, later vlak, hier en daar even ingedrukt, meest onregelmatig van vorm en met een golfswijs op- en neergaanden, naar binnen gekrulden rand. Kleur van onze exemplaren zeer-bleekgeel. Middellijn tot 8 centim. Steel kort en dik of langer en rolrond, inwendig vast, aan den top fijnvlokkig, wit. Lamellen bros, wit, bij den steel buikig, vrij dicht op elkaär ; velen aanzienlijk kor- ter dan de overigen. Grootste breedte 8 — 10 millim. Bij de vele af beeldingen, van dezen zeer smakelijken fungus door Fries vermeld, voegen wij die van Cooke Illustrations , t. 63. Onze exemplaren, welke daarmede, wat den habitus en de kleur betreft, zeer goed overeenkwamen, hadden ech- ter veel breedere lamellen. 6. Ag. Tricholoma panaeolus Fr. {Epicr. n, 73). St. Pie- tersberg bij Maastricht, 5 Oct. 1882; le luit. Clumper. — Hoed glad, vlak of in het midden een weinig ingedeukt, tot 7 cent. in middellijn, centrisch of excentrisch gesteeld, mid- delmatig-vleezig, met vocht doortrokken, hoewel niet door- zichtig, eenigszins golvend gebogen en met den rand naar binnen gekruld. Op de vuil aschgele (onder het drogen ver- bleekende) oppervlakte vindt men bij vele (hoewel niet bij alle) exemplaren zeer duidelijke, volkomen cirkelronde, als ( 363 ) door het vallen van een druppel veroorzaakte bruine vlek- ken, en aan den rand dicht op elkander geplaatste en den loop der lamellen volgende strepen. — Steel vast, circa 3 cent. lioog, vezelig gestreept, vuilgrijs. Lamellen dicht op elkander, vuilgrijs, circa 5 mill. breed. Sporen op wit pa- pier zeer licht rozerood, onder den mikroskoop kleurloos, breed-ovaal of eirond, 5 X 21/& (=5 //lang, 2Y3 // breed). Deze soort vindt men afgebeeld in de Icon. sei. van Fries (t. 36 f. 2) en in de Illustrations van Cooee (t. 97). Onze exemplaren hielden tusschen beide afbeeldingen het midden. 7. Ag. Clitocybe inornatus Sow. {Engl. bot. t. 342 ; Fries, Epicr. II, 80). Hartekamp bij Bennenbroek, Oct. 1879; F. W. VAN Eeden ( Flora Batava, t. 1250). 8. Ag. Collybia aquosus Bull. ( Ch . de Fr ., t. 12 ; Fr. Epicr. II, 122; Icon. sei. Fung. t. 66, f. 2); Onder eene spar te Hilversum; Juli 1882. Oudemans. 9. Ag. Mycena rosellus Fr. {Epicr. II, 132). Bij Hilver- sum (’s Gravelandsche weg), op heigrond, tusschen gras, on- der Berken. 20 Aug. 1879. Oudemans. Afgebeeld in de Flora Danica t. 2025, f. 2 ; bij Gonner- mann et Rabenhorst, Mycologia Europaea t. 7, f. 11 ; bij Persoon Myc. Eur. , t. 5, f. 3 en bij Cooke Illustr. t. 131. 10. Ag. Pleurotus Staringii Oüd. {Hedw. 1881, p. 183). Excentricus, velo nullo, lamellis decurrentibus, pileo laterali, postice in stipitem brevem obliquum producto. Pileo sub- orbiculari vel subreniformi, carnoso, valde compacto, parum elastico, convexo-plano, postice depresso, glaberrimo, nitidulo, margine involuto ; stipite curto, crasso ; lamellis subdistanti- bus, albis, postice anastomosantibus, integerrimis. Pilei ma- jores (lati 4 cent., longi 21/a cent.) cum minoribus caespi- tosi, partim imbricati, fuligineo-fusci, centro dilutiores. Stipes niveus, subtomentosus. Lamellae siccando sordidescentes. Accedit ad Ag. Pl. revolutum Kx. {Fl. crypt. des Flandres II, 158; Fr. Epicr. 174', sed ab eo differt margine plus quam incurvo, imo involuto et lamellis integerrimis. Legit ad truncum Whist ariae Chinensis, prope Lochern Neerlandiae, domina Joh Staring, in cujus memoriam spe- ciem dixi. ( 364 ) 11. Ag. Pleürotus ambiguus Oud. (Fl. Batava, t. 1295). Excentricus, velo nullo, lamellis longe decurrentibus, pileo postice in basin stipitiformem obliquam brevem producto. Lamellis sporisque dilute lilacinis ab Ag. ostreato cui affinis videtur distinctus. Absentia odoris Artemisiae Dracunculi tempusque autumnale — neque vernale — quo viget, vetant quominus exempla nostra, in trunco decorticato Populi Ita- licae Horti bot. Amstelaed. crescentia, cum Ag. euosmo Berk. confundamus. Pilei imbricati sessiles vel breviter pedunculati, camosi, molles, utplurimum pulvinati, nitidi, recentes tactu adiposi, nigricantes vel saturate violacei, obsoleti fuscescescentes, mar- gine incurvo, stipite firmo elastico, sursum incrassato, basi strigoso; lamellis eglandulosis, postice anastomosantibus. Legi exempla m. Dec. a° 1881. 12. Ag. Leptonia solstitialis Fr. ( Epicr . II, 202). Bij Hilversum, 20 Aug. 1879, tusschen gras längs Avegen. 13. Ag. Hypholoma dispersus Fr. Epicr. H, 292;. Tusscben Polytricka en Dicrana in Beukenbosscken na veelvuldige re- gens; 22 Aug. 1882. Driebergen. Oudemaxs. Deze soort is uiterst goed te herkennen. Zij keeft ket voorkomen en de kleur van Ag. fascicularis, doch de indi- viduen zijn kleiner en staan altijd afzonderlijk. Hoe kooger ket mos is, waartusscken zij voorkomen, des te langer wor- den hunne stelen. Zeer lange stelen werden afgebeeld door Saunders en Smith ( Mijcological Illustrations , t. 24, f. 1,2, 3). Onze exemplaren kadden hoeden van ll/2 — 2 centim. breed en stelen van 7 — 9 centim. lang. Na regen, waren gene duidelijk kleverig en lickt rosaclitig-geelbruin, met lichter gekleurden eenigszins glanzigen rand, waaraan met ket ver- grootglas zeer fijne, glanzige, liggende hären waren waar te nemen. De stelen vond ik vast en taai, glanzig en gol- vend van oppervlakte, naar boven voor 3/4 geel-, naar onder voor 1/4, bruinacktig, overal eenigszins vezelig. Lamellen aan- gewassen, dickt opeen, zeer-lichtgeel, dock door de sporen kleikleurig. De kleur der hoeden is bij Satoders en Smith veel donkerder dan wij ze ooit zagen. 14. Ag. Psathyrella subtilis Fr, (Epicr. H, 316). Op koe- ( 365 ) niest, Mei 1882. Oudemans. Het uiterlijk is goed weergege- ven door Persoon ( Mt/cologia ; Europaea III, t. 26, f. 1). 15. Cortixarius (Ixoloma) bolaris Fr. ( Epicr . II, 364). Tusschen afoevallen bladeren onder Eikenkakhout. Drieber- O gen, Aug. 1882. — Een der fraaist gekleurde Cortinarii, doch meest niet anders dan in verwrongen toestand te vinden, d. i. met kronkelenden of gebogen (brozen) steel en asym- metrisehen, golfswijs verbogen, rand des hoeds. Hoed en steel beiden met saffraanroode, kleine, aangedrukte scbubbetjes be- zet, later ietwat verbleekend Lamellen liclit-kaneelbruin, aan den steel afloopend, vrij dickt opeen. De af beelding van Persoon ( Icones pictae , t. XIV, f. 1) geeft een zeer sleckt denkbeeid van deze soort. Veel beter is die van Cooke in Grevillea V, t. 79. 16. Cortixarius (Dermocybe) croceoconus Fr. [Epicr. II, 371). Gezellig in Dennenbosschen ; Aug. 1882, Driebergen. Eene door Fries niet vermelde afbeelding dezer soort vindt men bij Cooke, in Grevillea VII, t. FH, f. 3. 17. Cortenarius (Dermocybe) eucatophyllijs Lasch. (Fr. Epicr. II, 372). In Dennenbosschen; Hilversum, Juli, 1879. Zeer kennelijk aan de citroengele, scharlakenrood gevlekte, fijn getande lamellen. 18. Lact arics helvus Fr. [Epicr. II, 433). In Dennenbos- schen. Driebergen ; Aug. 1882. — Zeer veel gelijkend op L. ru- fus, doch lichter van kleur, minder duidelijk umbonaat en onder het drogen een Melilotusgeur verspreidend. Volwassen hoed 3% centim. breed, fraai, roodbruin, fraai cirkelrond, in het midden ingedrukt, met een kleinen umbo, aan den rand naar binnen gekromd en geplooid (dit laatste vooral duidelijk bij jonge exemplaren) en fijn-donzig beliaard. Lamellen dicht op elkander, rosachtig vleeschkleurig, later bruinachtig, een weinig afloopend. Steel rolrond, een weinig bleeker dan de hoed, naar boven fijn-donzig behaard. De oppervlakte des hoeds is korrelig-ruw en splijt onder het drogen in schub- vormige facetjes. 19. Russula cyanoxantiia Fr. [Epicr. II, 446). In Beuken- bosschen. Driebergen; Aug. 1882. — Hoed jong zeer donker- paars, sterk kleverig; later vuilgroen aan den omtrek en vuilgeel ( 366 ) in ’t midden, eerst met gladden, daarna met gestreepten, niet zelden blauwen rand. Lamellen wit, eindelijk geelaclitig, veelvuldig gevorkt, hier en daar met kortere afwisselend, vrij dicht op elkander en ten slotte elkander van ter zijde bedekkend. Steel zeer krachtig, vast, wit, inwendig sponzig, ten laatste caverneus. 20. Rüssüla fellea Fe. ( Epicr . II, 447). In Beukenbossehen. Driebergen; Aug. 1882. — Deze fungus, die door Fries onder de afdeeling der »Heterophyllae” gerangschikt werd, niette- staande hare lamellen door hem »subaequales” genoemd wor- den, en die men veeleer zoude meenen onder de »Fragiles” te moeten vinden, is bijzonder kennelijk. Vooreerst hebben hoed, steel en lamellen — de steel echter in mindere mate — eene gele kleur; ten tweede riekt de fungus, doorgebroken, naar inkt, en ten derde heeft hij bijzondere smalle lamellen (3 mill.). Yerder schijnt R. eellea bij voorkeur onder Beuken voor te körnen. Ik vermoed dat deze soort vroeger wel meer gevonden is, doch verkeerdelijk bepaald werd. De hoed der grootste door mij gevonden exemplaren was niet breeder dan 4 — 5 centim., bol, in ’t midden schijfvor- mig-afgeplat en met een rossigen gloed bedeeld, verder kle- verig (na regen] of dof-glanzig (bij droogte). In tegenstelling met de opgave van Fries, vond ik reeds bij pas te voor- schijn gekomen individuen een min of meer knobbelig ge- streepten (naar binnen omgebogen) rand. Lamellen bijkans allen even lang, dicht bij den steel kort-gevorkt, in de diepte met elkander anastomoseerend en daardoor niet ge- makkelijk loslatend van het scherp smakeude hoedvleesch. Steel tot 4 cent. hoog, 10 — 12 mill. dik, eerst inwendig sponzig, later hol, dikwerf met een zeer fijn meel bepoederd. POLYPOREI. 21. Boletus luridiformis Roste.. (Monogr. Boletoruin, t. 35; Fr. Epicr. II, 512). Tusschen gras onder Beuken. Oosterbeek; Aug. 1881. — Onder hare verwanten te herken- nen aan de gezwollene, samengestelde, oranjeroode porien en aan den volkomen gladden, in de laagte rooden, naar ( 367 ) boven sckerp afgebakend gelen steel. De hoed was bij onze exemplaren zuiver olyfkleurig. Ik vermeld onder dit minimer, dat ik na bevige regens, in Aug. 1882, onder Beuken tusschen bet gras, aan den weg tusscben Driebergen en Zeist, zeer fraaie exemplaren van Boletus radicatus gevonden beb. De verseb gegroeide exemplaren badden een zeer donkeren, bijna zwarten, doch duidelijk bedauwden boed, die onder bet drogen bier en daar berstte en dan een rozerood vleescb deed zien, met een dün- nen, naar binnen gekrulden rand ; verder een rolronden, naar beneden buikig-gezwollen en daarna tot een — onder den grond voortkruipend — strengvormig stuk saamgetrokken, gelen steel, met fijne roode korreltjes aan zijn voet; eindelijk vrij kleine, eerst witte, daarna lichtgele, aanvankelijk lieen- en weerge- bogen, later in grootte van elkander afwijkende porien. 22. Polyporus leprodes Rostk. (Monogr. Polgporum, t. 15; Fr. Epicr. II, 535). Pileis imbricatis, subsemicircularibus vel reniformibus, carnoso-lentis, superficie inaequalibus, in exemplis adultis latitud. transv. 2 decim., altera l1/^ decim., distinctissime zonatis, ad zonarum limites praesertim rimoso- squamosis, fuligineo-fnsco-lutescentibus, ad marginem tenuio- rem acutum sinuato-lobatis, lobis passim grosse crenatis ; stipi- tibus lateralibus brevissimis, concoloribus, basi nigricantibus ; tubulis brevissimis (1 — 1V2 millim. longis). aperturis minu- tissimis, albidoflavis, rotundis, aequalibus, tactu violascenti- bus. Legi post fluvia copiosa in trunci vetustioris Fagi re- siduis, m. Aug. a° 1881 prope Arnhem. 23. Polyporus intybaceus Fr. ( Epicr . II, 538 ; Fl. Bat. t. 1270). In den Haarlemmerhout aan den voet van Eiken; 1881. Ch. Laurent. HYDNEI. 24. Hydnum scabrosum Fr. (Epicr. II, 599). In Dennen- bosscben ; Driebergen, Aug., 1 882. — Hoed vleezig, bros, bol, cirkelrond of eenigszins gelobd, licht-bruinaclitig-aschgrauw, over de gebeele oppervlakte in concentrische gordels van schubben verdeeld Aan den rand zijn deze schubben kleiner YEKSL. KN UKDED. ÄJD. NATUVEK. 2<*e REERS. DEEL XVIII. 26 ( 368 ) en niet verlieren, meer in ’t miclden echter uitpuilend, plom- per en lioekiger. Tässchen de gordels ontdekt men het witte hoedvleesch. In het midden is de lioed veelal in verschillende richtingen gescheurd. Stekels grijsbruin, aan den top wit, 2 — 5 cent. lang. Steel — 4I/Z cent. hoog, ll/z — 2l/% Cent, dik, rolrond of onregelmatig-hoekig en afgeplat; aan den top licht- of grijsbruin en met kleine ruwe puntjes (niet tot ontwikkeling gekomen stekels) bezet, naar beneden dui- delijk staalblauwachtig-zwart, al of niet vlokkig geschubd. Hoedvleesch wit ; steelvleesch donkergrijs ; geen van beiden met gordels geteekend. Deze soort kan door bare veel lichtere kleur en door den bijzonderen aard des steels, die in de hoogte ruw en aan den voet blauwzwart van kleur is, niet met H. imbri- catum, squamosum en subsquamosum verwisseld worden. 25. IIydnum velutinüm Fr. ( Epicr . II, 604). In Dennen- bosschen; Driebergen, Aug. 1882. — Hoed zonder gordels, in het midden roodachtig-bruin, aan den naar binnen eenigszins omgekrulden rand wit en golvend, door bobbels en scheuren oneffen van oppervlakte. Steel plomp, bruinachtig, vlokkig. Stekels eerst wit, later aschkleurig, 3 centim. lang. Yleesch des hoeds inwendig wit, dat des steels bruinachtig, beiden zonder gordels. Gedroogd, riekt de fungus eenigszins naar Melilotus. 26. Hydnum scrobiculatüh Fr. ( Epicr . 11,604). InDen- nenbosschen; Eerbeek, Sept. 1880. Dr. J. W. Moll. — In alle opziehten overeenstemmend met Fries Icon. Sei. t. 5, f. 1. Vleesch taai, leeraclitig, in- en uitwendig roestkleurig, bij het doorsnijden doordringend van reuk, sterk water opzuigend. — Hoed in het midden zeer oneffen door opstaande kämmen, die elkander in alle richtingen kruisen, en daar- door aanleiding geven tot het ontstaan van groefjes ; naar den orntrek snel dun toeloopend. Randen der kämmen eenigermate vlokkig. Stekels 2 — 3 millim. lang, het langst bij den steel, eerst grijs, later licht- en eindelijk donker- bruin. Steel kort, glad en onbehaard. Hoed inwendig zeer duidelijk gordelswijs geteekend. 27. Radulum orbiculare Fr. {Epicr. II, 623). Op Eiken- ( 369 ) takten. Baarnsche Bosch; Maart 1882. Student Wakker. ATJRICULARINI. 28. Cyphella Musae Oud. (n. sp.). Legi in trunco putrescente Musae Ensetes in horto botanico Amstelaeda- mensi, m. Martio, a° 1880. Cupulae ruembranaceae, pedicellatae, pendulae, oblique digitaliformes, dilute glaucescentes, ad aperturam 1 — 2 mill. latae, extus pulveraceae, pedicello pubescente, 1 rnill. longo, basi floccoso. Basidia brevi-cylindrica, apice subin- crassata, sterigmatibus subtilissimis 4 (?), singulis sporulaxn ovalem ferentibus. TREMELLINI. 29. Tremella frondosa Fr. ( Epicr . II, 690). Op afge- vallen takken, Baarn, Dec. 1881. — Mijn exemplaar had groote afmetingen en eene vuilgele, in het lila speiende, kleur en was sterk gekronkeld. De sporen vond ik kogelrond en volstrekt niet »subelliptic”, zooals Cooke (British Fungi, p. 345) zulks opgeeft voor T. foliacea. B. Gasteromycetes. HYPOGAEI. 30. Melanog aster variegatus Tül. var. Broomeiaxus Berk. (Arm. Nat. Hist., lst Series, XIII, n°. 301 ; Cooke Brit. Fungi p. 356). In Dennenbossclien bij Laag-Soeren ; Aug. 1882. Gevonden door den Heer J. J. Cocturier. — Deze fungus werd ontdekt, doordien hij met een gedeelte zyner oppervlakte bo- ven den grond kwam. Hij groeide op de aangewezen plaats menigvuldig. Yersch vond ik hem volkomen reukeloos; exemplaren, in ontbinding overgegaan, verspreidden daarente- gen een hoogst onaangenamen stank. De grootste exemplaren, 25* ( 370 ) mij toegezonden, waren 4 — 5 cent. in middellijn en wogen 30 gram. Uiterlijk voorkomen eenigszins met dat van aardappelen overeenkomend, doch de klenr meer naar ’t gele overhel- lend. Oppervlakte der kogelronde, elliptische of eivormige, exemplaren volkomen vrij, d. w. z. niet, zooals bij Rhizo- pogox, door middel van een bundel draden in den grond vastzittend; desniettemin in een net van kraakbeenach'tige, lichtbruine, vertakte en anastomoseerende draden besloten. Mäzen van het netwerk donzig, d. i. met zachte, liggende, licht-okergele, grof ineengeweven hären bezet. Vleesch op ’t gevoel eenigszins veerkrachtig, indrukbaar, doch den oor- spronkelijken vorm terugbekomend, gemakkelijk te klie- ven. Peridium op de doorsnede licht-okergeel. Gieba ter- stond na het klieven vuil-bruinachtig, met een groenen weerschijn, nergens met openingen. Trama, in de gedaante van lichtgele kronkelende lamellen, in alle richtingen heen- loopend, hier wat dünner, elders wat meer gezwollen. Sporen uiterst klein, langwerpig-ovaal, 7 /u lang, 21/5 /n breed, zeer-lichtbruin, afzonderlyk gezien bijna kleurloos, volkomen glad en doorschijnend. Met eene zeer sterke ver- grooting, ontwaart men bij in water ondergedoken sporen ge- woonlijk twee glanzige plekjes (vacuolen ?) : eenaan elke pool. De figuur van Vittadixi ( Monogr . Tuberacearum , t. III. f. IV), gewijd aan Octaviaxia (—Melanogaster variegata, past, wat de afdeelding der gleba betreft, volkomen op onze exemplaren. De dikte vau het peridium is echter bij Vittadixi zoo goed als nul, terwijl de draden aan de op- pervlakte niet werden medegeteekend. De beschrijving van Vittadixi verschilt in zooverre van onze voorwerpen, als deze reukeloos, en de sporen volstrekt niet niervormig waren. C. CoNIOMYCE T E S. SPHAERONEMEI; 31. Coniothyeium Fragariae Oud. (n. sp). In rcceptaculis ( 371 ) maturis Fragariae vescae. Amstelaedami, m. Julio, a° 1882 det. van Ledden Hulsebosch. — Perithecia membranacea, fuliginea, apice irregulariter dehiscentia. Sporidia fuliginea, late-elliptica, ll2/3 // longa, 91/- ju lata, utrinque vel uno alterove apice acutata, basi saepe sterigmatis portiunculo superstite acbromo, lijalino, appendiculata. 32. Dothiora Gallarum Oüd. (n. sp.\ In superficie gallae cujusdam, in pagina inferiore folii Quercus Roboris ortae et in terram delapsae. Legit mikique obtulit Ds. M. W. Beyerinck. Pustulae plurimae nigrae, variae dimensionis, e superficie gallae inter epidermidis ejus ruptae lacinias dentiformes emergunt. Majores semiglobosae, 1 ruill. in diametro me- tientes, cum aliis: partim minoribus, imo punctiformibus, partim majoribus, e duabus vel pluribus globulis conflatis, ideoque forma parum irregulari gaudentibus, mixtae vivunt. Superficies omnium pustularum obscure nitens, majorum insuper verruculis prominentibus (non autem peritheciorum ostiolis inaequalis. Caro pustularum ceracea, cultro fa- cillime in lacinias tenuissimas scindenda, intus alba, pluri- mis notis itaque cum carne sclerotiorum plurimorum com- paranda. Medium pustularum — columellae ad instar — occupat axis parencbymatosa, ex qua septa plurima radiatim versus pe- riphaeriam sese expandunt spatiumque columellam inter et parietem pustularum in plurima loculamenta dividunt. Lo- culamentorum superficies tota sterigmatibus tecta, singulis sporidio acbromo, hyalino, continuo onusta. Sporidia longa 20 //, lata 7 — 8 u, utrinque obtusa ideoque anguste-ovalia, basi p. m. excentrice cicatrisata. Alvorens een naam aan den beschreven fungus te geven, was bet wenscbelijk eerst na te gaan, welke fungi tot bier- toe op galnoten waren aangetroffen. Het onderzoek daarom- trent leverde scbrale uitkomsten. Slechts twee soorten toch bleken mij op voornoemde uitwassen ontdekt te zijn, en wel Tubercularia Gallarum Lev. (Ann. Sc. Nat., 3C Serie, V, 273) en Spiiaeria Gallae Schwein. (Fgi Amer. bor., n°. 1446). De Heer M. C. Cooke, te London, bad de welwillendbeid, ( 372 ) mij, op mijn verzoek om inlichting, mede te deelen dat een exemplaar van Sphaeria Gallae, van Schweinitz afkomstig en in ket bezit van Dr. Curtis, gebleken was tot bet ge- slacbt Diplodia te bekooren, en bruine, elliptiscke, ten laatste door een tussckensckot in 2 gelijke keiften gesckeiden, 30 fj. lange en 15 f.i breede sporen bevattede. Hij voegde er bij, dat de naam van Sphaeropsis Gallae, in der tijd door Ber- keley en Curtis gekozen om den fungus aan te duiden (zie Ravenel, Fungi Americani , n°. 148), zeer waarschijnlijk in de wereld gekomen was, doordien deze mycoloog geene rijpe, dock onrijpe exemplaren aan een onderzoek onderworpen kad. Leveille’s diagnose, die ik zelf konde raadplegen, luidde als volgt: » Tubercularia Gallarum, nov. sp. Receptaculis erumpentibus gregariis kemispkaericis sessilibus rugosis atris, sporis elliptico-linearibus obtusis continuis. — Hab. Vincen- nes ad gallas Quercus (kerb. Mus. Par.). Obs. Cette espece forme sur les galles des Ckenes de petits tubercules noirs, plus ou moins rapprockes, dont la surface est rugueuse. Les spores, examines au microscope, sont presque lineaires, obtu- ses aux deux extremites.” — Daarentegen was de besckrijving van Berkeley en Curtis, die de Heer Cooke mij in afsckrif't mededeelde, in de volgende bewoordingen vervat: »Caespitu- is sparsis, nigerrimis, valde elevatis, superficialiter innatis. Peritheciis primum omnino confluentibus ambitu quasi-lobato. Demum semiliberis assurgentibus difformibus regularioribus im mixt, is rugosis, majusculis, manifestim papillatis, intus albo- farctis.” Ofsckoon ket niet twijfelachtig is, dat vele dezer zinsneden ook op onzen fungus toepasselijk zijn, zoo is tock ket on- dersckeid tusscken eene Tubercularia, met kare naakte coni- dien, eene Diplodia, met donker gekleurde tweecellige sporen, en eene Sphaeropsis, met eene niet in kamertjes verdeelde vrucktkolte, aan den eenen kant, en den door ons besckre- ven vorm, aan den anderen, zoo groot, dat wij ons niet gereclitigd gevoelden de fungi van Leveille, Schweinitz en Berkeley met den onzen identisch te noemen. En ket is om deze reden, dat wij een anderen naam op den laatsten kebben toegepast. ( 373 ) 33. Phoma Malvaceaeum West. (5e Not. , p. 21). Op ge- droogcle stengels van Althaea rosea. Utrecht, Dec, 1879. Dr. J. W. Moll. 34. Septoria Cerastii Rob. et Desm. (Arm. Sc. nat. 3e S., XI, 347). Op de bladeren van Cerastium triviale. Amster- dam, Mei 1878. Oudemans. 35. Septoria ramealis Rob. et Desm. (Arm. Sc. nat. 3e S., XX, 94; Kickx, Crypt. des Flandres I, 433 = Sept. Rubo- rum West. Herb. n°. 934 — Ascocliyta Ruborum Lib. Cr. Ard. n°. 247). Op doode takken van een Rubns. Hilver- sum, Aug. 1879; Oudemans. Ofsclioon Mad. Libert, Desmazieres en Kickx opgeven, dat deze Septoria op levende takken groeit, trof ik ze tocli, zeer krachtig ontwikkeld, ook op doode aan. Mijne exern- plaren gelijken zeer veel op die van Mad. Libert, minder op die van Desmazieres, doch deze schijnen op jongere tak- ken gezeten te zijn. De perithecia zijn koolzwart, min of meer op rijen geplaatst, stevig, en de sporen kleurloos, draad- vormig, ongeveer 25 fu. lang en 1.5 /u breed. Tusschen- scliotten of vacuolen nam ik evenmin in de sporen waar als Kickx. MELANCONIEI. 3G. Corykeüm MACROSPORUM Berk, (in Hooker’s Eng. Flora , V, 355; Cooke Brit. Eungi , 469). Op Beukentakken. Haar- lem, Juni 1878. Oudemans. — In Fresenius Beiträge, p. 51, vindt men, onder den titel van Sporidesmium vermiforme, eene uitvoerige en door afbeeldingen opgehelderde besclirij- ving van deze soort. TORULACEI. c 37. Torula muroiuim Cda (Icon. Fung. II, 9). Op de wit- kalk van vochtig geworden muren. Amsterdam, April 1882. Oudlmaxs. 38. Sporidesmium Alternariae Cooke (Brit. Fungi , 483). Aan de binnenzijde der kartons van een nat geworden ge- bonden boek. Amsterdam, April 1882. Oudemans. ( 374 ) USTILAGINEI. 39. Urocystis sorosporioides Körnicke (Fuckel, Symb. Myc. 3er Nach.tr., 10; Fischer de Waldheim, Apercu syst, des Ustilagindes, 41 en Ann. Se. nat. 6e S., IV, 241). Op de bla- deren van Thalictrum sylvaticum. Haarlem, in den zomer van 1882. Groll. 40. Entyloma Ungerianum de Bary (Bot. Zeit. a° 1874, p. 105; Fisch, de Waldh. Apercu etc. 46; Ann. S. nat. 6e S., IV, 248). Op de bladeren van Ranunculus repens. In den herfst van 1882, bij Amsterdam. Stud. Wakker. 41. Protomyces Bizzozerianus Sacc. (Midielia I, 14; Fgi Ital. tab. 103; Mycotlieca Yeneta n°. 889). Op de bladeren van Sagittaria sagittifolia. Baarn, 1882. Stud. Wakker. AECIDIACEI. 42. Cronautium Ribicolum Dietr. (Arch. f. d. Naturkunde Liv-, Esth- und Kurlands , II Ser., Bd. I, p. 287; Winter Krypt. Fl. 236). Op de bladeren van Ribes nigrum. Baarn, 1882. Stud. Wakker. 43. Endophyllum Sedi Lev. (sec. Schneider, in Rab. Fgi Für. n°. 1499; Winter Krypt. Fl., 252). Op de bladeren van Sedum acre in de Haarlemmer duinen. Stud. Calkoen. 44. Aecidium Pini P. (in Gmel. Syst. nat. Linn. 2, p. 1473 et Syn. 213 = Peridermium Pini Wallr. Fl. Crypt. 262). Op den stam en de takken van Pinus Strobus. — Hort, bot. te Amsterdam, Juli 1879, Oüdemans ; Eerbeek, Dec. 1879, Dr. J. W. Moll. Deze fungus wordt tegenwoordig bescbouwd als de aeci- dium-toestand van Coleosporiem Senecionis. D. Hyphomycetes. STILBACEI. 45. Stilbum fimetarium B. Br. (Ann. Nat. Hist. 2d S., Y, n°. 494; Cooke Brit. Fgi 553 = Helotium fimetarium P. ( 375 ) Stjn. 678 = Leotia fimetaria P. Obs Myc. II, 21 et tab. V, f. 4 et 5). Op de excrementen Tan konijnen en andere Her- bivoren. Amsterdam, 1882. Oudemans. 46. Stilbum erythrocephalum Ditmar (in Sturm Pilze, Bd. 1, p. 91, tab. 45). Op de excrementen van konrjnen en an- dere Herbivoren. Amsterdam, 1882. Oudemans. 47. Chaetostroma stipitatum Cda {Icon. Fung. III, 32 ; tab. Y, fig. 83 = Volutella ciliata Fr. var. stipitata Sacc. Mich. II, 366 et Fgi Ital. tab. 730). Op konijnenkeutels. Amsterdam, Nov. 1882. Oudemans. 48. Fusarium Equisetorum Desm. {Ann. Sc. nat. 3e S., XI, 363 et Pl. Ci'ypt. de France lc Ed., n°. 1846, 2e Ed., n°. 1646 = Hymenula Equiseti Lib. Crypt. Ard. n°. 236). Op oude stengels van Equisetum limosnm. Apeldoorn, Aug. 1880. Oudemans. 49. Myrothecium inundatum Tode {Fgi Mecklenb. I, 25 et tab. Y. f. 39). Op gedroogde exemplaren van Russula ni- gricans. Driebergen, Aug. 1882. Oudemans. MUCEDINES 50. Cephalosporium roseum Oud. Mycelium repens, e hyphis subtilissimis. acbromis, ramosis, continuis contextum, ramulos sporiferos breves erectos emittens, conidiorum capi- tulo vertice ornatos. Couidia dilute rosea, ovalia, acbroma, protoplasmate granuloso dense repleta, 7 fj. longa, 3 [x lata. Fungus maculas format dilute roseas in calce diutius hu- mectata ad superficiem murorum. Amstelaedami, m. Apr., a° 1882. Oudemans. 51. Stirigmatocystis dubia Sacc. {Michelia I, 91 et Fgi Ital. tab. 902 = Aspergillus dubius Cda. Icon. Fg. II, 18; tab. XI. fig. 77). Op een bedorven stuk kaas. Amsterdam, 1882. van Ledden Hülsebosch. 52. Sterigmatocystis nigra van Tieghem {Bulletin de la Soc. bot. de France, XXIV, a° 1877, p. 102). Op eene be- dorven citroenschil. Amsterdam, Jan. 1879. Prof. Hugo de Vries. 53 Sterigmatocystis phaeocephala Sacc. {Fgi Ital. tab. ( 376 ) 903 = Aspergillus phaeocephalus Dur. et Mont. Fl. Alg. 324; Mont. Sylloge 301; Sacc. Fgi Ven. V, 194). Op be- dorven gekookte gelatine. Amsterdam, 1882. van Ledden Hulsebosch. Het is welliclit uiet overbodig te dezer plaatse te herin- neren, dat het geslaclit Sterigmatocystis ingevoerd werd door Cramer, die de eerste soort daarvan, afkomstig uit den uitwendigen gehoorgang van een doove, onder den naam van S. antacustica, in 1859 besehreef in het Vierteljahr- schrift der naturf. Gesellschaft in Zürich. Eene tweede soort, onder den titel van St. sulphurea door Fresenius in de wetenschap ingevoerd ( Beiträge zur Mycologie , a° 1850 — 1863, p. 83), groeide op de uitwerpselen van een sijsje. Hem volgde van Tieghem met een opstel [Bull, de la Soc. bot. de France , XXIV, p. 101 — 104), o. a. gewijd aan de optelling der volgende 7 nieuwe soorten : St. alba (op brood, bladeren, uitwerpselen), St. carnea (aan de binnenvlakte eens zaaddops van Bertholletia excelsa), St. lutea (op zaden van Phoenix dactylifera), St. olivacea(op konzenieljepoeder), St. virens (op leder), St. nigra (op aardappelschijven) en St. coronata. Saccardo eindelijk maakte ons met St. candida (Michelia I, 91 en Fgi Ital. tab. 80), St. italica {Mich. I, 91 en Fgi Ital. tab. 901) en St. phaeocephala (Fgi Ve- neti V, 194 en Fgi Ital. tab. 903) bekend, en toonde aan, dat Aspergillus niger Cda naar het geslackt Sterigmatocystis moest worden overgebracht. Het verschil nu tusschen de geslachten Aspergillus en Ste- rigmatocystis is hierin gelegen, dat de blaas aan het einde der overeindstaande hyphen bij het eerste eene dichte opeen- hooping van sterigmata draagt, waaruit de snoeren van conidien terstond ontspringen, bij het tweede daarentegen uit de primaire sterigmata — die daardoor dan ook eeni- germate aan basidien doen denken — twee tot vier secun- daire sterigmata voortbrengt, die zieh als de dragers der snoeren voornoemd doen kennen. Het gevolg dezer wijziging in den bouw openbaart zieh voor den oppervlakkigen waar- nemer reeds hierin, dat de conidienhoofdjes bij Sterigmato- cystis grooter omvang hebben dan bij Aspergillus, en dat ( 377 ) de overeindstaande liyphen, welke aan die hoofdjes tot steun verstrekken, bij eerstgenoemd geslacht zieh door een f'or- sclieren bouw onderscheiden. 54. Penicillium brevicaule Sacc. (Fgi Ital. tab. 890). Op bedorven papier. Amsterdam, 1882. Oudemans. 55. Botrytis pilulifera Sacc. (Mich. II, 122; Fgi Ital. tab. 695). Op muizenkeutels. Amsterdam, 1882. v. Ledden Hul- sebosch. 56. Polyactis fascicularis Cda ( Flore illustrde, p. 33, tab. XYI). Op rottende plantendeelen. Amsterdam, 1882. v. L. Hulsebosch. 57. Verticillium pyramidale Bon. ( Handb . 97 et tab. YIII, fig. 179; Sacc. Fgi Ital. tab. 842). Op rottende bla- deren en bedorven run in plantenkassen. Amsterdam, 1882. Oudemans. 58. Polyscytalum murinum Oud. ( Hedwigia 1882, n°. 11). Op muizenkeutels. Amsterdam, Juli 1882. v. Ledden Hul- sebosch. 59. Ramularia destructiva Phill. et Plowr. (in Rab. Fgi Für. n°. 2267). Op bladeren van Myrica Gale. Oisterwijk, Aug. 1880. Oudemans. 60. Kickxella alabastrina Coemans {Bull. Soc. royale de bot. de Belgique I, 155; v. Tieghem in Ann. des Sc. nat., 5° Serie, XVII, 385). Op paardenvijgen. Amsterdam; Mei 1882. Oudemans. II. SPORIDIIFERA. A. Piiysomycetes. MUCORINI. 61. Mucor racemosus Fres. ( Beitr . zur Mycologie, 12). Op bedorven chocolademelk. April 1881. Oudemans. 62. Mucor oosporus Lk. ( Spec . I, 84 ; Fr. S. M. III, 321). Op paardemnest. Mei 1882. v. L. Hulsebosch. Mid- ( 378 ) dellyn der conidienblaas = s/4 millim. Conidien langwerpig- ovaal, kleurloos, 30 /u laug, 14 /u breed. 63. Thamnidium elegans Lk. (Obs. in ord. nat. plant. Dis- sert. I, 1816, p. 28 et Spec. I, 95 = Ascopbora elegans Cda. Ic. F. III, 14 = Mucor elegans Fr. S. M. III, 322. Yeigelijk ook van Tieghem, Ann. d. Sc. Nat. 5e S., XYII, 321). Op paardeninest. Juli 1882. Oudemans. 64. ClRCINELLA UMBELLATA V. TlEGHEM (Ann. d. Sc. Nat., 5e S., XVII, 298). Op paardeninest. Nov. 1882. Stud. Wakker. 65. Chaetostylum Fresenii v. Tieghem (Ann. d. Sc. Nat. 5e S., XYII, 329). Op paardeninest Mei 1882. Oudemans. 66. Chaetocladium Jonesii Fres. (Beitr. zur Mycol 97 ; van Tieghem in Ann. d. Sc. Nat. 5e S., XVII, 332). Op paardeninest. Mei 1882. Oudemans. 67. Piptocephalis Freseniana de Bary et Woronin (Beitr. zur Morph, u. Php. d. Pilze , 2e Reibe, a°. 1866, p. 24). Op paardeninest. Mei 1882. Oudemans 68. Pilobolus Kleinii van Tieghem (Ann. d. Sc. Nat., 6e S., IV, 337). Op paardeninest. Mei 1882. Oudemans. ENTOMOPHTHOREAE. 69. Empusa muscae Cohn (Hedwigia a°. 1855, p. 57 ; Brefeld, Abh. d. Naturf. Ges. zu Halle , XII). Op kamer- vliegen. Oudemans. B. Ascomycetes. PERISPORIACEI. 70. Chaetomium spirale Zopf (Zur Entwges. der Ascom. ; Chaetomium ; in Nov. Act. Leop. Carol. XLII, 275; afzon- derlijke brocbure p. 79). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 71. Chaetomium bostrychodes Zopf (ibid. 277; afzonder- lijke brocbure p. 81). Op konynenmest, Aug. 1882. v. Led- den Hulsebosch. ( 379 ) 72. Chaetomium Ktjnzeanum Zopf (ibid. 278; afz. bro- chure p. 13 = Cb. chartarum Ehrb. Sylv. myc. Ber. 27). Op vocbtig bedoryen papier; Juli 1882. Oudemans. HELVELLACEI. 73. Helvella Monachella Fr. (Syst. Myc. II, 18; Mich. Gen. t. 86 fig. 8 ; Battara Arim. p. 24 et t. 2 fig. H ; Schaeff. t. 283; Krombh. t. 21 fig. 12 et 15; Cooke Mycogr. t. 93 fig. 1) Bij Maastricht, Mei 1882. Luit. Cltjmper. 74. Geoglossum Walteri Berk, (in Hedwigia , a°. 1875, p. 39; Cooke, Mycographia tab. I, fig. 4). — Lochern, 20 Sept. 1879; Mej. Joh. Staring. De diagnose van Cooke luidt aldus : Hirsutum, atro-fuscum, nigrescens. Clavula spathulata, compressa, vix distincta ; stipite gracili. Ascis cylindraceo-clavatis. Sporidiis linearibus rectis vel leniter curvulis, 3—7 septatis, brunneis. Paraphysibus septatis, vix incrassatis, superne curvulis, vel circinatis. De mij toegezonden exemplaren, twee in getal, waren niet hooger dan 2 centim. Steel en knots even lang, sterk afge- plat, met körte zwarte hären bezet. Asci, sporen en para- pliysen volkomen zooals bij Cooke. Sporen meest gekromd, nooit met meer dan 7 tusschenschotten, bruin, aan het eene uiteinde een weinig smaller dan aan het andere, on- geveer 1/10 mill. lang en 7 /< breed. Paraphysen aan de toppen voorover gebogen en bruin. 75. Peziza (Mollisia) Ai.iculariae n. sp. Detexi in exemplis Aliculariae scalaris. — Cupulae 1/3 — 1/4 millim. in dia- metro metientes, depresso-orbiculares, sessiles, basi in plan- tulae nutrientis parenchymate absconditae, extus dilute, in- tus saturatius aurantiacae, ostio nitidissime circulari prae- ditae. Asci numerosissimi, perfecte cylindracei, versus apicem tantum paullulum incrassati, 70 /u ca longi, 5 // lati, achromi, membrana tenerrima Paraphyses achromae , subtilissime filiformes. Sporidia disticha, 23 — 30 fu longa, 2 fj. lata, achroma, bacilliformia, 5 — septata. Deurne, m. Febr., a° 1872. ( 380 ) Fungus noster neutiquam confundendus cum 1° Peziza Jongermanniae Nees (= P. brjopbila P. in Myc. Eur. I, 305 =: Ascobolus Jungermanniae B. Br. in Cooke Brit. Fungi, 726 = Pseudopeziza Jungermanniae Fuck in Symb. 271); 2°. Peziza erythrostigmate Mont. Sylt., 186; 3°. Pe- ziza Marchantiae Berk, in Hook, Eng. Fl. V, 204 (= He- lotium Marcbantiae Cooke Brit. Fungi , 715), quae omnes in Hepaticis variis crescunfc. P. Jungermanniae minutissimus vocatur, obscure viridis, exsiccando nigrescens et crispata ; P. erythrostigma punctiformis dicitur, cupulis gaudens car- noso-tremellosis, clausis, e basi angustiore ovatis, extus sub- villosis; P. Marchantiae adscribuntur cupulae obconicae, flavofuscae, crispatae et sporae ellipticae. 76. Helotium calycinum Karsten ( Mycol . Fennica I, 154 = Peziza calycina y Laricis Cooke Brit. Fungi, 685). Op Lorkentakken. Oosterbeek, Aug. 1880. Oudemans. Cupulae imo tempore sicco semper apertae, neque clausae uti in Pez. bicolore. Exempla nostra lusum sistunt cupulis fere sessilibus, tomentellis (Karsten 1. c ). Hymenium aurantia- cum. Asci cylindracei, versus basin paullulum contracti, 50 — 55 u. longi, 4^2 — 5 fi. lati. Sporidia 8, oblongata, eguttulata, una extremitate paullulum angustiora quam al- tera, 5 — 10 /z longa, l1^ — 3 // crassa. Paraphyses apice paullo incrassatae achromae. 77. Patellaria parvula Cooke {Brit. Fgi, 720). Op ont- schorste Eikentakken. Baarnsclie Boscb. Maart 1882. Stud. Wakker. 78. Ascobolus vinosus Berk, (in Hook. Eng. Fl. V, 209 ; Boudier Mim. sur les Ascobolies, 31). Op konijnenkeutels ; Juli 1882. Oudemans. 79. Ascobolus aerugineus Fr. {Syst. Myc. II, 165; Bou- dier 1. c. 32). Op koemest ; Juli 1882. Oudemans. 80. Ascobolus glaber P. {Observ. Mycol. I, 34, p. p. ; Fr. Syst. Myc. II, 164; Boudier 1. c. 33). Op paardenmest; Juli 1882. Oudemans. 81. Ascobolus immersus P. {Obs. Mycol. I, 35; Fr. Syst. Mycol. II, 164; Boudier, 1. c. 36). Op paarden- en koemest; Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. ( 381 ) 82. Ascobolus amoenus Oud. ( HecLwigia 1882, n°. 11). In stercore Cameli Bactriani. — Amstelaed., aestate a° 1882. — y. Ledden Hulsebosch. — Cupulae sparsae, minu- tae (0.4 mill. in cliametro), parnm prominentes, extus pallide ocliraceae, glabrae, laeves, floccorum tenerum stratui insiden- tes, epithecio ex ascis valde emergentibus nigro-pnnctato. — Asci plnrimi in cjuavis cupula, ampli, clavati, breve pedun- culati, 230 ft ca longi, 35 fi ca lati, toto ambitu ejusdem parietum tenuitatis, 8-spori, parapkysibus quamplurimis te- nerrimis, septulatis, apice rectis obvallati. Sporidia disticba, primitus acbroma, postea violacea, denique fuscescentia, el- liptica, 30 u longa, 15 fi lata, statu colorato tantum den- sissime subtilissimeque granulata (verruculosa). Het is niet gemakkelijk, onder de 35 — 40 soorten van Ascobolus (in beperkten zin, d. i. dus met violette vrije sporen), die voor bet meerendeel in verschillende tijdsckriften bekend gemaakt en bescbreven werden, den weg te vinden. Ondertussclien blijkt die taak niet zoo bezwarend te zijn, als men met korrelig-ruwe sporen te malten heeft. En dit was voor Asc. amoexes bet geval. Niet meer dan drie soor- ten bleken mij, na een nauwkeurig onderzoek, tot biertoe onber die rubriek te zijn saamgebracbt, nl : Asc. brunneus Cooke (Brit. Fgi, 728), Asc. stictoideus Spegazini ( Midielia I, 474) en Asc. atrofuscüs Phillips and Plowright (Grevil- lea II, 18G, t. 24, f. 1). De bescbrijvingen, daarvan ge- geven, waren echter op den door ons onderzochten vorm niet toepasselijk, en van daar de noodzaltelijkkeid, dezen door een nieuwen naam te onderscheiden. Asc. brunneus wijkt van onze soort af door behaarde perithecia of ascomata (»Cups pilose”), en verder daardoor, dat hare sporen, reeds in ongekleurden staat, de korrelig- ruwe oppervlakte doen zien, en van kleurloos bruin worden, zonder den overgang in het violet te doorloopen »sporidia at first hyaline, and granulär, at length brown”). Deze Asc. brunneus werd op koemest gevonden, doch komt, wat de afmetingen harer sporen betreft, met Asc. amoenus vol- komen overeen. Asc. stictoideus werd door Speoazihi uitwendig als » aquose ( 382 ) albidus” en, wat de kymeniale laag of het epitkecium be- treft, als » dilute-olivaceus” beschreven. Bovendien bleek elk perithecium dezer soort niet meer dan 5 — 10 asci te bevat- ten en de wand dezer laatsten naar boven iets dikker te wezen dan lager. Ook werden de parapkysen gekromd, en niet reckt geheeten. Aan Asc. atrorufus eindelijk werden zwartbruine peritke- cia toegesckreven en sporen, wier lengte op 40 tu en wier breedte op 20 fx gesckat werd. 83. Ascophanus subfuscus Boud. {Mim. sur les Ascobolies, 52) . Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hülsebosch. 84. Ascophanus minutissimus Boud. {Mim. sur les Ascob. 53) . Op geitenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hülsebosch. 85. Ascophanus sexdecimsporus Boud. {Mim. sur les Ascob. 53). Op geitenkeutels. Juli 1882. Oudemans. 86. Ascophanus carneus Boud. {Mim. sur les Ascob. 60). Op koemest. Driebergen, Aug. 1882. Oudemans. 87. Ascophanus pilosus Boud. {Mim. sur les Ascob., 64). Op mest van versckillende Herbivoren. Aug. 1882. Oude- mans. 88. Ascophanus papillatüs Boud. {Mim. sur les Ascobol. 62). Op geitenkeutels. Aug. 1882. Oudemans. 89. Saccobolus Kerverni Boud. {Mim-, sur les Ascob., 39). Op geitenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 90. Saccobolus neglectus Boud. {Mim. sur les Ascob., 41). Op paardenmest. Juli 1882. Oudemans. — Kluwen van sporen 30 fx lang. Sporen 10 — 11 u lang, 6 (x breed. 91. Saccobolus Boudierii Oud. (in Hedwigia, a° 1882, n° 11). Peritkecia sive ascomata minima, glabra, laevia. Asci clavati, 100 // ca longi, 18 fx ca lati. Sporidia singula violacea, in glomerulum ovalem vel oblongo-ovalem con- glutinata, mutua pressione trigona, facie externa verrucis minutissimis exasperata, 16 u longa, 7 a lata. — Tn fimo cuniculorum; a° 1882. v. Ledden Hulsebosch. Onder de 10 soorten van Saccobolus, die ik leerde ken- nen, waren er sleckts twee : S. obscurus Cooke {Grevillea IV, 112) en S. globulifer Boud. {Mimoire sur les Asc., 42), welke eenige overeenkomst met deze nieuwe soort deden zien. De ( 383 ) sporen van S. obscurus echter — welke fungus volgens Cooke »on old sacking” gevonden was — bleken niet langer dan 12 — 14 u te wezen, terwijl als kenmerk van S. globulifer werd opgegeven, dat de sporen niet tot een ovaal, maar tot een kogelrond kluwen waren aaneengekleefd. 92. Ratarobius brunneus Boud. (M4m. sur les Ascob., 47). Op mest van verschallende Herbivoren. Aug. 1882. Oudemans. 93. Exoascus Pruni Fuck. ( Symb . Mycol. 252; de Bary, Beitr. z. Morph, d. Pilze I, 33; Sorauer Handb., 379; Frank, die Krankh. der Pfl. 524). Op de vruchten van Prunus domestica. Yeenendaal, 1882. Oudemans. SPHAERIACEI. 94. Valsa profusa Fr. ( Summa Veget. Scandin. 411; Cooke Rrit. Fgi. 838 = Sphaeria profusa Fr. Syst. Myc. II. 392 = Aglaospora profusa Tul. Sei. Fungor. Carp. II, 159). Op takken van Robinia Pseudacacia. Hilversum, 1879. OüDEMANS. 95. Gnomonla erythrostoma Fuck. (Symb. Myc. 123 = Sphaeria erythrostoma P. Obs. Myc. II, 70; Syn. 81; Fr. Syst. Myc. II. 521). Op bladeren van Prunus Cerasus. Eer- beek, Dec. 1879. Dr. J. W. Moll. 96. Ceratostoma piliperum Fuck. (Symb. Myc. 128 = Sphaeria pilifera Fr. Syst. Myc. II, 472). Op rottenden hast van Pinus Strobus, te gelijk met Aecidium Pini et Spori- desmium polymoi*phum. Eerbeek, Dec. 1879. Dr. J. W. Moll. 97. Sordaria coprophila Ces. et de Not. (Schern. Sfer. 52; Sfer. Ital. 22, tab. XX; Sacc. Syll. 230; =: Sphaeria coprophila Fr. S. M. II, 342 ; Winter Sord. 26, t. IX f. 14 = Cercophora mirabilis Fuck. Symb. Myc. 245 [Status immaturus]). Op koemest. Rijzenburger bosch; Aug. 1882. OüDEMANS. 98. Sordaria minuta Fuck. (Symb. Myc., 2er N. 6, 44 ; Winter Sord. 36, t. XI f. 21; Sacc. Syll. 231). Op konij- nenkeutels. Juni 1882. Oudemans. Yariat apud uos quoque 8-spora et 4-spora. Porro dis- tinximus : VEBSL. EN MEDED. AFD. NATUVKK. 2de REERS. DEEL XVIII. 2% ( 384 ) formam 8-sporam platysporam (sporis 23 u lg., 16 fx lat.). > » leptosporam (sporis 18 — 21 u lg., 11 — 12 ft lat.). » 4 » platysporam (sporis 20 — 23 u lg., 14 fx lat.). » * leptosporam (sporis 12 — 14 u lg., 7 (x lat ). 99. Sordaria curvula de Bary (Morph, d. Pilze 209 ; Winter Sord. 37, t. XI, f. 22 ; Sacc. Syll. 233 = Cer- copliora conica Fuck. Sjmb. Myc. 245). Op mest van ver- scliillende Herbivoren. Mei 1882. Oudemans. — S. curvula var. coronata Wint. (Sord. 38; Sacc. Syll. 234). Op koe- mest. Mei 1882. v. Ledden Hulsebosch. 100. Sordaria fimiseda Ces. et de Not. ( Schema Sfer. 52 ; Sfer. Ital. 22, t. XIX ; Winter Sord. 25, t. IX. f. 13 ; Sacc. Syll. 232 = Cercospora fimiseda Fuck. Symb. Myc. 245). Op konijnenkeutels. Juni 1882. Oudemans. 101. Sordaria decipiens Winter (Sord. 28, t. IX, f. 16; Fuck. Symb. Myc. 2er N., 44, t. I, f. 33; Sacc. Syll. 235). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. Oudemans. 102. Sordaria anserina Wint. (Sord. 35; t. XI, f. 30; Sacc. Syll. 238). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 103. Hypocopra fimicola Sacc. (Syll. 240 = Sordaria fimicola Ces. et de Not. Sehern. Sfer. 52; Winter Sord. 17, t. VII, f. 6 = H. fimeti Fuck. Symb. Myc. 240 et H. ster- coraria Fuck. ibid. 241 = Spkaeria fimicola Roberge in Desmaz. Arm. Sc. nat. 3e S., XI, 353). Op paarden- en geitenmest, 1 Aug. 1882. Oudemans. 104. Hypocopra Winterii Oud. ( Hedwigia a° 1882, p. 160 = Sordaria Winterii Oud. Hedw., a° 1882, p. 123). Peri- tbecia sparsa, usque ad collum immersa, subglobosa, fusco- nigra, translucentia, glabra, absque collo glabro, recto, conico- obtuso, 150 ft longo, 425 ft in diametro metientia. Asci 8-spori, perfecte cylindracei, breviter pedunculati, apice trun- cati, membrana duplici apice incrassata et resupinata, 150 ft longi, 9 — 10 ft crassi, parapbysibus nullis. Sporae monosti- chae, primitus ellipticae, denique elliptico-oblongae vel oblon- ( 385 ) gae, brcvi ante maturitatem 23 — 25 fu. longae, 15 — 20 latae, post ascorum destructionem, itaque prorsus maturae, 21 — 22 /u longae, 10 — 11 latae, nigrae, lucidae, vacuolo centrali, neque appendiculatae neque zona mucilaginis cir- cumdatae. L. in fimo Cameli Bactriani, aestate a° 1882. Oudemans. — Accedit ad H. humanam, sed differt sporarum forma, parapliysium absentia, peritheciorum dimensione et collo. 105. Hypocopra discospora F uck. ( Symb . Mycol. 2er N., 43; Sacc. Syll. 240 = Sordaria discospora Auersw. in Niessl’s Beitr. 42, t. VI, f. 44; Winter Sord. 19, t. VIII. f. 8). Op konijnenkeutels. Mei 1882. Oudemans. 106. Hypocopra platyspora Sacc. (Syll. 241 = Sordaria platyspora Plowright in Grevillea VI, 28, t. 94. f. 2). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 107. Hypocopra microspora Sacc. (Syll. 241 = Sordaria microspora Plowr. in Grevillea VI, 28, t. 94, f. 3). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 108. Hypocopra macrospora Sacc. (Syll. 241 = Sordaria macrospora Auersw in Rab. Fgi. Europ. n° 954 ; Niessl Beitr. 39, t. VI, f. 43 = Hypocopra Stercoris Fuck. (Symb. Myc. 241). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hül- sebosch. 109. Hypocopra bombardoides Sacc. (Syll. 243 = Sordaria bombardoides Auersw. in Niessl’s Beitr 37, t. VI, f. 4; Winter Sord. 22, t. VIII, f. 11) Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 110. Hypocopra minima Sacc. (Syll 244 = Sordaria mi- nima Sacc. et Spegazini Michelia I, 373 et Fgi Ital. t. 617). Op konijnenkeutels. Aug 1882, v. Ledden Hulsebosch. 111 Hypocopra stercoraria Sacc. (Syll. 244 = Spkaeria stercoraria Sow. Eng. Fl. t. 357 ; Currey in Linn. Trans- act. XXII, t. 57, f. 38; Fr. Syst. Myc. II, 455). Op ko- nijnenkeutels. 1882. v. Ledden Hulsebosch. Ik meen hier de opmerking niet te mögen achterwege houden, dat Saccardo de lengte der sporen te gering opgeeft, daar hij ze op 30 // sckat. Dit is te meer te verwonderen, daar deze soort tot hiertoe in Italie niet, doch, volgeus den 26* ( 386 ) S. zelven, slechts in Zweden en Engeland gevonden werd. Niets wäre nu natuurlijker geweest, dan dat de beschrijving yan Currey wäre geraadpleegd geworden, wat echter het geval niet schijnt geweest te zijn. Currey tocli noemt de sporen van H. stercoraria 0.0016 — 0.002 inch lang, wat, als men de »inch” met 25 millim. gelijkstelt, met eene waarde van 40 — 50 en niet van 30 mikrons (u) gelijk- staat. — In de door mijzelven gevonden exemplaren werd dan ook altijd deze lengtemaat, en niet die van Saccardo aangetroffen. 112. Hypocopra Serignanensis Fahre ( Ann . Sc. Nat. 6e S., IX, 77 ; Sacc. Syll. 244). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 113. Hypocopra maxima Sacc. (Syll. 245 = Sordaria maxima Niessl Beitr. 38, t. VI, f. 42). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hui.sebosch. 114. Hypocopra papyricola Sacc. ( Syll 245 = Sordaria papyricola Winter, Sord. 18, t VIII, f. 7). Op papier, dat met aftreksel van msst doortrokken was. Juli 1882. v. Led- den Hulsebosch. 115. CoPROLEPA MERDARIA FuCK. ( St/mb . MyC. 240; SaCC. Syll. 248 = Sordaria merdaria Fr., Auersw.. Winter, Sord. 13, t. VII, f. 1 = Sphaeria merdaria Fr. El. H, 100). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 116. Coprolepa equorum Fuck. (Symb. Myc. 240; Sacc. Syll. 249 = Sordaria equorum Winter, Sord. 13, t. VII, f. 2). Op paardenmest. Aug 1882. Oudemans. 117 Coprolepa Saccardoi Oud. ( Hedwigia , a° 1882, n° 11). Peritliecia in crusta stromatica e hyphis fuscescentibus ra- mosis contexta nidulantia, immersa , majuscula, globosa, glabra, ostiolo papillari tantum prominentia, atra. Asci cylindracei, longiuscule pedunculati, ad sporarum intervalla constricti, apice in rostrum cylindncum, truncatum, pachy- dermum, protoplasmate granuloso repletum, vulgo ca 14 /a longum, 16 /j. latum, contracti, absque pedunculo 450 —500 (.i longi, 35 i u lati, paraphysibus subtilissimis, ramosis, sep- tatis, multiguttulatis obvallati. Sporae oblique-monostichae, atro-nitentes, ovoideae, 50 (jl longae, 25 /z latae, basi glo- ( 387 ) bulo minutissimo achromo appendiculata, in involucro mu- cilaginoso, sub aqua viso 10 [x lato, nidulantia. Op konij- nenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 118. Philocopra dubia Sacc. ( Syll . 251 = Sordaria dubia Hansen in » les Champ. stercoraires du Dänemark, Rdsumd p. 23 vel 59 ; tab. VIII, fig. 4 — 8). Op konijnenmest. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 119. Philocopra Hansenii Oud. ( Hedwigia , 1882, p. 160 = Sordaria Hansenii Oud. in Hedw. 1882, p. 123). Peritbecia sparsa, in fimo cuniculorum siccato inter strami- nis fibrillas collo tantum prominentia, subglobosa, 350 /x in diametro metientia, in collum breve-conicum, 23 /u lon- gum, setoso-hirtum desinentia, glabra, fusco-nigra, subtrans- luccntia. Asci lanceolati, 150 (x longi, 12 /x lati, antrorsum breviter, retrorsum longius contracti, polyspori, breviter pedunculati. Sporae disciformes, a fronte visae perfecte or- bieulares , a latere visae biconvexiusculae, e viridescenti- fuscescentes, tandem atrofusci, 7 — 9 /u in diametro, absque appendicibus et halone mucilaginoso. Detexi fungum in fimo cuniculorum a° 1882. Oudemans. 120. Delitschia Auerswaldii Fuck. (Symb. M/jc. 241 et Sacc. Syll. I, 732 = L). didyma Auersw. in Hedwigia 1866, p. 49 • et 1868 tab. I. f. XI). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 121. Delitschia bisporüla Hansen ( Fgi ßmicoli danici p. 107, tab. IX, f. 7 — 11; Rfoumd tab. IX. f. 7 — 11; Grevillea VI, t. 94 f. 4 = Hormospora bisporüla Crouan, Finist. p. 21). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. Oudemans. 122. Delitschia Winteri Plowright ( Grevillea , II, p. 188, t. 25, f. 1 ; Sacc. Syll. 734). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. Oudemans. 123. Delitschia leptospora Oud. ( Hedwigia 1882, n°. 11). Peritbecia sparsa, ad berbarum residua in fimo cu- niculorum vetusto superficialia, minuta, subgloboso conica, atrofusca, glabra, laevia. Asci subsessiles, breves, 60 — 70 /li longi, 11 — 12 [x lati, cylindraceo-oblongi, parapbysibus subtilissimis, ramosissimis obvallati, 8-spori. Sporae tri- stichae, fusiformes, utrinque obtusiusculae, '22 — 23 //longa«, ( 388 ) 4 — 5 ft latae, fuscae, ad septum valde constrictae ideoque facillime in partes suas dimidias dilabentes. In fimo cunicu- lorum a° 1882, 1. v. Ledden Hulsebosch. 124. Delitschia Niesslii Oüd. ( Hedwigia 1882, n°. 11). Perithecia sparsa, ad herbarum residua in fimo cuniculorum vetusto superficialia, minuta, subglobosa, fusca, glabra, laevia. Asci cylindracei, 70—80 fi longi, 7 fi lati , paraphysibus subtilissimis ramosissimis obvallati, 8 spori. Sporae nitidissi- me monostichae, ellipticae, 1 4 // longae, 6 fi latae, utrinque obtusae, ad septnm vix et ne vix quidem constrictae, ma- turae non aut saltem difficile in partes suas dimidias dilaben- tes. In fimo cuniculorum, a° 1882, 1. v. Ledden Hulsebosch. 130. Delitschia microspopa Oud. ( Hedwigia 1882, n°. 11). In stercore caprearum legi a° 1882. — Sporae minutissimae, 9 — 10 fi longae, 3^2 // latae, utrinque obtusiusculae, medio vix et ne vix quidem constrictae, dilute fuscescentes. Ascos nondum vidi. Oudemans. Tabula analytica, cujus ope determinatio specierum Delit- scliiae generis facilior redditur, liic sequitur. A . Sporae bicaudatae (14 — 15 X 7 — 8) l.D. SORDARIOIDES SpEGA- zini {Fgi Arg. II, n°. 73; Sac- cardo Sgll. I, 734). B. Sporae strato mucilaginoso p. m. crasso obductae. f Peritliecia vertice (collo) setis rigidis opacis in- structa. a. Sporae 20—21 X 8 2. D. morayica Niessl (A Tot. ü. neue Pyren. 47, tab. IV, f. 24; Sacc. Sgll. I, 733). b. Sporae 27 X 10 • • 3. D. bisporula Hansen {Fgi Daniae ßmic. Rdsumd p. 16, t. IX f. 7—11; Sacc. Syll. 733). ff Perithecia non setosa sed villo obducta. ( 389 ) a. Yillo fusco. Sporae 38 — 50 X 17 — 20. . . 4. D. chaetomoides Karst. ( Myc . Fennica II, 60; Sacc. Syll. I, 733). b. Villo fere acliromo. Spo- rae 63 — 66 X 28 . . 5. D. Winteri Plowr. (i Grevillea II, 188; t. 25 f. 1; Sacc. Syll. I, 734). fff Perithecia glabra. Sporae 10 /u longae (vel minus?), obscure disti- chae, constrictae, utrin- que acutae 6. D. elephantina Pass. (Fgi Abyss. 190, t. V, f. 14; Sacc. Syll. 1, 734). Sporae 9 — 10 X S1/^, vix constrictae, utrinque obtusae 7. D. microspora Oüd. (Hedw. 1882, n°. 11). Sporae 14 X 6, nitidis- sime monostichae, vix consti’ictae 8. D. Niesslii Oud. (Hedw. 1882, n°. 11). Sporae 22 X 8, mono- stichae, vix constrictae . 9. D. minuta Fuck. ( Symb . 242; Grevillea YI, t. 94, f. 5 ; Sacc. Syll. I, 733). Sporae 22 X 4 — 5, di- ad tristichae, valde con- strictae 10. D. leptospora Oud. (Hedw. 1882, n°. 11). Sporae 28 Y 16, mono- stichae, constrictae ... 11. D. Auerswaldii Fuck. (Symb. Myc. 241 ; Sacc. Syll. I, 732). [Sporae 38 — 50 X 17 — 20 = D. chaetomoides Karst.] [Sporae 63 — 66 x 28 = D. Winteri Plowr.]. ( 390 ) 127. Sporormia minima Awd. ( Hedw . VII, 66, tab. I, f. 3; Grevillea V, 52, t. VIII, f. 108; Fuck. Symb. Myc. 242; Karst. Mycol. Fenn. II, 110; Sacc. Michelia. I, 230). Op konijnenkeutels, Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 128. Sporormia intermedia Awd. ( Hedw . VII, 67, tab. I, f. 4 ; Cooke Brit. F. 866 ; Fuck. Symb. Myc. 242 ; Karst. Mycol. Fenn. II, 110; Sacc. Miclielia I, 230). Op mest van verschillende Herbivoren. Aug. 1882. Oudemans. 129. Sporormia ambigua Niessl ( Oesterr . bot Zeits. 1878, p. 41). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hul- sebosch. 130. Sporormia lageniformis Fuck. (S ymb. Myc. 242; Sacc. Michelia! , 231). Op paardenmest. Aug. 1882. Oudemans. 131. Sporormia megalospora Awd. (Hedw. VII, 68, tab. I, f. 5; Grevillea VI, 29). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. Oudemans. 132. Sporormia gigantea Hansen (Champ. Stercor. du Dä- nemark. Resumd, p. 16 [52], t. VI, f. 46 et 47; Hedwigia XVII, 92 ; Sacc. Michelia I, 231 ; Sacc. Icon. Fg. Ital. t. 616). Op konijnenkeutels. Aug. ] 882. Oudemans. 133. Sporormia pulchra Hansen (Cliamp. Stercor. du Dä- nemark. Rfaumd p. 17 [53], t. IX, f. 1 — 6; Grevillea VIII, 108). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. Oudemans. 134. Sporormia variabilis Wint. (Hedw. XIII, 50, tab. I (unica) f. 1). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. 135. Sporormia leptosphaerioides Spegazini (Sacc. Miche- lia I, 459; Sacc. Fgi Rai. t. 613). Op konijnenkeutels. Aug. 1882. v. Ledden Hulsebosch. RAPPORT IN ZAKE DE VASTSTELLING VAN EEN EERSTEN MERIDIAAN. ( Voorgedragen in de Vergadering van 21 Februari 1883). Door den Minister van Binnenlandsche Zaken wordt, naar aanleiding eener circulaire van de regeering der Yeree- nigde Staten van Noord-Amerika, ket gevoelen van de na- tuurkundige Afdeeling der Akademie gevraagd over twee o o o o punten : 1° of het wenschelijk is dat onze regeering eene uitnoo- diging aanneme voor eene internationale conferentie te Washington, waar men tot overeenstemming zal trachten te geräken omtrent de invoering van eenzelfden eersten me- ridiaan ; 2° welke medidiaan door onze regeering, indien zy zieh op die conferentie lief vertegenwoordigen, zou moeten worden aanbevolen. In de genoemde circulaire wordt vooral gewezen op het practische belang van het onderwerp. Trouwens, het we- tenschappelijk belang er van is zoo gering, dat dit het bij- eenroepen van eene internationale conferentie zeker niet zou rechtvaardigen. Uwe Commissie heeft zieh dan ook in haar advies alleen door overwegingen van practischen aard laten leiden. De voomaamste gronden welke, naar haar gevoe- len, voor de algemeene invoering van eenzelfden eersten meridiaan pleiten, zijn de volgende: ( 392 ) In de eerste plaats is het wenschelijk dat, bij opgaven omtrent de geografische ligging en op kaarten, de lengte van eenzelfde aanvangspunt gesteld worde. Yooral is dit van belang bij de zeekaarten. Op de meerderbeid van deze wordt de lengte voorzeker van Greenwich af gerekend; toch zijn er niet weinige, waarop een andere eerste meridiaan voorkomt; zoo o. a. die over Parijs op de Fransche zee- kaarten. Deze verschillende tellingen kunnen tot vergissin- gen leiden en daardoor sorns nadeelige gevolgen hebben. In de tweede plaats is het wenschelijk, dat in de zee- vaartkundige almanakken de tijdsopgaven naar eenzelfden meridiaan gerekend worden. Gelukkig geschiedt dit in de beide almanakken, die het meest gebruikt worden, n. 1. de Engelsche Nautical Almanac en de American Ephemeris, ten minste in dat gedeelte, hetwelk voor de zeevaart van be- lang is. In de Connaissance des temps, de Spaansche Al- manaque nautico en nog enkele, wordt eene andere tijdre- kening gevolgd, en het is duidelijk dat over en weer het gebruik dier almanakken lästig is voor hen, die aan deze rekening niet gewoon zijn. In de derde plaats is het voor de zeevaart van belang dat, bij de regeling van de tijdstippen, waarop in de zeeha- vens de tijdseinen gegeven worden, eenzellde stelsel gevolgd worde. Het zou aanbeveling verdienen, hieraan den tijd volgens den eersten meridiaan ten grondslag te leggen. Eindelijk is het thans, nu het verheer met spoortreinen en stoombooten, en het net van telegrafen, zulk eene groote uitbreiding verkregen hebben, van belang, bij de opgaven van het vertrek en de aankomst van telegrammen, treinen en booten, den tijd te rekenen : hetzij volgens den eersten, hetzij volgens andere meridianen, welke met dien eersten in een eenvoudig verband staan. In een land als het onze doet zieh deze behoefte niet sterk gevoelen, maar in landen met eene groote uitgestrektheid in de richting van het Oosten naar het Westen, kan in deze gevallen eene ongelijksoortige tijdrekening hinderlijk zijn. ( 393 ) Naar het gevoelen uwer Commissie, zijn de aangevoerde grondeu voor de algemeene invoering van eenzelfden eer- sten meridiaan geenszins van groot gewicht; maar het is voor ons land, als zeevarende en koloniale mogendlieid, tocli niet van belang ontbloot dat het doel, hetwelk de regeering der Vereenigde Staten zieh met het bijeenroepen van eene internationale conferentie voorstelt, bereikt worde, en wij geven dus de natuurkundige Afdeeling der Akademie in overweging, aan Z. E den Minister van Binnenlandsche Za- ken het voorstel te doen, dat onze regeering eene eventu- eele uitnoodiging van het Amerikaansche gouvernement aanneme, en zieh op de conferentie, op grond van het bo- ven medegedeelde, in het algemeen voor de invoering van eenzelfden eersten meridiaan verkläre. In antwoord op de tweede vraag des Ministers : welke meridiaan als eerste zou moeten worden aangenomen, mer- ken wij op dat, zoo er een algemeene wordt ingevoerd, na- tuurlijk eenige belangen gekwetst, en toestanden, die reeds sedert jaren bestaan hebben, zullen gewijzigd worden. Men moet nu trachten de hieraan verbonden bezwaren zoo ge- ring mogelijk te maken, en dit zal ongetwyfeld het best geschieden door als eersten meridiaan dien over Green- wich te kiezen, daar deze reeds als zoodanig bij de twee grootste zeevarende mogendheden : Engeland en Amerika, en by verschillende andere volken, in gebruik is. Ook voor ons land in het bijzonder, zullen die bezwaren uiterst gering zijn, en zeker door de voordeelen worden opgewogen, daar aan boord der Nederlandsche schepen bijna algemeen de lengte en de tijd ten opzichte van Greenwich gerekend worden. Mocht de conferentie te Washington onverhoopt besluiten, den eersten meridiaan niet over Greenwich te doen loopen, dan zou het een punt van latere overweging kunnen uit- maken of onze regeering zieh aan dat besluit zou behooren te onderwerpen. J. A. C. OUDEMANS. H. G. VAN DE SANDE BAKHUIJZEN. RAPPORT DER RIJKSCOMMISSIE VOOR GRAADMETING EN WATERPASSING OVER HET AL OF NIET BESTENDIGEN DER AKADEMISCHE COMMTSSIE VOOR DE DALING VAN DEN BODEM VAN NEDERLAND. (Voorgedragen iu de V ergadering van 24- Februari 1883). Als vervolg op ons sckrijven van 25 Mei 1882 N° 91, en als antwoord op Uwe missive van 4 Mei 1882 afd. Na- tuurkunde N°. 48, hebben wij de eer hiernevens aan te bieden een Verslag van de werkzaamkeden, door de voormalige Commissie voor de daliug van den bodem van Nederland verricht, geput, 1° uit de stukken, gevonden in de nalaten- sckap van wijlen den Heer F. J. Stamkart, 2° uit de stuk- ken betreffende de Commissie, die in ket arckief der Akade- mie berusten en, bij besluit van de Yergadering van 27 Mei 1882, ter onzev besckikking gesteld werden, en 3° uit de werken, door de Akademie uitgegeven. Op grond van dat verslag, kebben wij de eer aan de Afdee- ling ket volgende in overweging te geven. De werkzaamkeden, aan de voormalige Commissie voor de daling van den bodem van Nederland opgedragen, kunnen in twee scherp van elkaär gesckeiden deelen verdeeld wor- den, namelijk : 1°. ket verzamelen van de noodige gegevens en 2°. ket daaruit afleiden van ket al of niet plaats kebben van eene daling van den bodem. Aan ket tweede punt is uit den aard der zaak door de Commissie nog niets gedaan en daaraan kan ook voorshands ( 395 ) niets gedaan worden, zoolang de noodige gegevens niet ver- zameld zijn. Het eerste rpunt lieeft dus boofdzakelijk het onderwerp van de bemoeiingen der Commissie uitgemaakt. Zij is intus- schen slecbts gedeeltelijk in die taak geslaagd. Van de zelfregistreerende peilsckalen, waarvan zij de opricliting voor- stelde — aan welke voorstellen de Akademie bare goed- keuring hechtte — is door bare onmiddellijke bemoeiingen alleen die te Urk tot stand gekomen. De daarvan afkom- stige bladen zijn geregeld ingekomen, maar nog niet berekend. De waarnemingen, te Amsterdam verriebt, zijn in tabeilen vereenigd, en de waarnemingen van de zelfregistreerende peil- scbaal te Helder zijn voor een groot gedeelte berekend. Dit is alles wat tot nu toe door de Commissie verzameld is. Intusscben verkeeren wij tbans in de zeer günstige om- standigbeid, dat de gegevens, die de Commissie noodig achtte en in bet bijgaande verslag uitvoerig zijn opgegeven, voor andere doeleinden verzameld worden. Sedert 1873 zijn de meeste van de indertijd door de Commissie voorgestelde zelf- registreerende peilschalen door den Waterstaat, eene enkele ook door het bestnur van Rijnland aangelegd, en worden de graphische opteekeningen daarvan bewaard. Aan ons is, ingevolge bet advies der Akademie van 17 December 1878 aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenland- sebe Zaken — welk advies aan onze benoeming tot Com- missie ten grondslag heeft gelegen — de bewerking der getij- waarnemingen opgedragen. Met die bewerking is door ons wel is waar nog geen aanvang gemaakt, doch wij bopen spoedig daartoe te kunnen overgaan. De waterpassingen eindelijk zijn, ten dienste der Europeesche Graadmeting, door wijlen Dr. L. Cohen Stuart aangevangen en door ons voort- gezet, voor een groot deel reeds uitgevoerd, en gaan binnen enkele jaren hare voltooiing te gemoet. Deze günstige omstandigheden maken, dat de Akademie over eenige jaren de noodige bouwstoffen verzameld zal vinden om, met meer kans van slagen dan vroeger, de vraag omtrent de daling van den bodem van Nederland in ernstige overweging te nemen. ( 306 ) Tot dien tijd achten wij het benoemen van eene nieuwe Commissie voor het onderzoek omtrent de daling van den bodem overbodig; de Commissie toch zou zieh moeten be- palen tot het verzamelen en bewerken van de opteeke- ningen aan de peilschalen te Helder, Urk en Amster- dam, hetgeen voor het beoogde doel niet voldoende is. Aangezien dezelfde waarnemingen op veel ruinier schaal door anderen verzameld en bewerkt worden, achten wij het wenschelijk, dat de Akademie hare bemoeiingen in deze richting voorloopig stäke, en eerst wanneer de noodige ge- gevens verzameld zijn, werkzaam optrede om de vraag, in der tijd door den Heer Harting aan het oordeel der Akade- mie onderworpen, te beantwoorden. Het overclragen van deze taak, die de Akademie in der tijd op zieh genomen lieeft, aan eene andere — aan de Akademie vreemde — Rijks- Commissie of Instelling, achten wij niet wenschelijk, omdat voor het volbrengen van die taak de samenwerking noodig is van mannen, die op zeer verschillend wetenschappelijk gebied werkzaam zijn, en die alleen gevonden worden in eene Instelling als de Koninklijke Akademie van Weten- schappen. Op grond van bovenstaande besebouwingen hebben wij de eer aan de Akademie voor te stellen: 1°. Het liierbij gevoegde verslag, bevattende de geschie- denis van hetgeen tot hiertoe door de Commissie voor de dalinof van den bodem van Nederland verricht is, in de Ver- o slagen en Mededeelingen op te nemen. 2°. Voorshands niet over te gaan tot het benoemen van eene nieuwe Commissie, maar die benoeming uit te stellen tot tijd en wijle de noodige gegevens bijeen zullen zijn om. met meer kans van slagen dan vroeger, de beantwoording der vraag omtrent de daling van den bodem ter band te kunnen nemen. 3°. Van de tot nu to'e door de Commissie verzamelde bescheiden een inventaris te doen opmaken, en die beschei- den in het archief der Akademie te bewaren. 4°. Wanneer de Rijks-Commissie voor Graadmeting en Waterpassing of eene andere Rijks-Commissie of Instelling, ( 397 ) belast met de bewerking der getijwaarnemingen, de door de Akademie reeds verzamelde waarnemingen en berekeningen ter verdere bewerking noodig mocbt hebben, alsdan die waar- nemingen en berekeningen tijdelijk af te staan. 5°. De berekening van de waarnemingen te Helder te doen staken, na afwerking van bet tbans onderhanden zijnde gedeelte'. 6°. Aan Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, kennis te geven van het genomen besluit, met verzoek om de origineele opteekeningen van de peil- scbaal te Urk voortaan door den Waterstaat in ontvangst te doen nemen en bij de aanteekeningen van de overige peilschalen te doen be waren. En, bijaldien de Memorien betrekkelijk het invoeren van een algemeen gelijk stelsel van Rijkspeilschalen, met de daarbij behoorende water passingen , vroeger door den Minister voornoemd tijdelijk aan de Aka- demie afgestaan, nog bij de Akademie mochten berusten, deze aan zijne Excellentie in dank terug te zenden, met het verzoek om, wanneer de Akademie die memorien en water- passingen later noodig mocht hebben, ze alsdan nogmaals tijdelijk aan haar af te staan. 7°. Aan het bestuur der stad Amsterdam den dank der Akademie te betuigen voor de veeljarige medewerking, door het doen verzamelen 'en aan de Akademie doen verstrekken van de lijsten der waterwaarnemingen te Amsterdam ; met verzoek die toezending voorshands te willen staken en, voor het geval de Akademie later de verdere waarnemingen mocht noodig hebben, haar alsdan tijdelijk in de gelegenheid te stellen daarvan gebruik te maken. Omtrent punt 3 merken wij hier nog op, dat de bladen van de peilschaal te Urk ontrold en vlak gemaakt moeten worden en daarna dienen te worden gerangschikt en ge’in- ventariseerd. Dit ontrollen en vlak maken moet ook geschie- den met een gedeelte van de waterlijsten van Amsterdam. De laatsten zijn door ons nagezien en compleet bevonden, op 18 stuks dubbele staten na. Wellicht zullen er van de ontbre- kende nog eenige tusschen de bladen van de peilschaal te Urk teruggevonden worden. Mocht dit niet met allen het geval ( 398 ) zijn, dan achten wij het wenschelijk om, te gelijk met liet bovenstaand verzoek, van de stedelijke regeering van Amster- dam duplicaten van de ontbrekende lijsten te vragen. De stukken, afkomstig uit de nalatenschap van den Heer Stamkart, die tkans nog bij ons medelid den Secretaris be- rusten en betrekking bebben op de voormalige Corumissie voor de daling van den bodem, zullen aan de Akademie gezonden worden, om die in het archief neder te leggen. Wij zullen daarbij tevens terugzenden de stukken, welke op deze zaak betrekking hebben en door de Akademie ter onzer bescbikking waren gesteld. De Rijks-Commissie voor Graadmeting en Waterpassing : H. G. VAN DE SANDE BAKHUIJZEN, Voorzitter. CH. M SCHOLS, Secretaris. YERSLAG OMTBENT DE WEBKZAAMHEDEN VAN DE COMMISSIE YOOR HET ONDERZOEK NAAK. DE DALEJsGr YAN DEN BODEM YAN NEDERLAND. (Aangeboden in de vergadering van 24 Februari 1883). In de vergadering der Koninklijke Akademie van Weten- schappen van 29 Januari 1853 (zie Yerslagen en Mededee- lingen, Deel I, blz. 16 — 20), vestigde de Heer P. Harting de aandacht der Akademie op de vraag, of de bodem van ons vaderland al of niet in een toestand van langzame daling verkeert. Ten einde daaromtrent zekerheid te ver- krijgen stelde hij voor: » 1°. dat de Akademie eene Commissie benoeme, tot be- »raming van een plan, om, door eene gedurende vele jaren » voortgezette reeks van waarnemingen, met zekerheid uit »te maken, of de bodem van ons vaderland thans nog daalt, »en zoo ja, hoe groot die daling is in een gegeven tijds- »bestek; 2°. dat zij nu de taak doe afwerken, waarmede »Alewijn vroeger een aanvang heeft gemaakt, namelijk »de geheele berekening van de waarnemingen aan het Water- »kantoor te Amsterdam, verrigt sedert 1700, en wier reeks »derhalve meer dan anderhalve eeuw omvat, om aldus tot » eene juistere kennis te geräken van de veranderingen, welke »in de hoogte van het IJ, in verhouding tot het nulpunt »der Amsterdamsche peilschaal zijn ontstaan.” In de daarop volgende vergadering van 26 Februari 1853 VfcRSL MSDED. AFD NATCURK. 2de REEKS, DEEL XVI11. ■27 ( 400 ) (zie Verslagen en Mededeelingen, Deel I, blz. 32) werd, na eene körte beraadslaging, waaraan de Heeren van Breda, Harting en St amkart deel namen, eene Commissie benoemd, bestaande uit de Heeren F. W. Conrad, P. Harting en F. J. Stamkart, ten einde der Akademie op bet tweeledig voorstel des Heeren Harting van voorlichting en raad te dienen. Deze Commissie bracht in de vergadering van 24 Sep- tember 1853 verslag uit over hare werkzaamheden (zie het Proces-Yerbaal der vergadering in de Verslagen en Mededee- lingen, Deel I, blz. 166 — 170, en het verslag zelf in het- zelfde Deel, blz. 177 — 192). Om te kunnen beoordeelen of de bodem van Nederland al of niet daalt, geef't de Commissie de twee volgende middelen aan : »1°. het vergelijken van meerdere vaste punten, zoo »nabij mogelijk bij de zee gelegen, door middel van water- » passingen, met punten meer landvvaarts in, op of bij de »grenzen van Duitschland gelegen, ten einde de afhelling »des bodems te bepalen, en 2°. het vergelijken van de hoogte »dier zelfde punten aan de kusten der zee, met de gemid- »delde hoogte van het oppervlak des waters. Naar aanleiding hiervan en van hare verdere beschouwin- gen, stelde de Commissie voor, als middelen waardoor de vraag omtrent de daling van den bodem voor het vervolg o o o zoude kunnen worden opgelost : » 1°. het stellen van meerdere, wel bevestigde, merkteekens »in daartoe geschikte gebouwen, die op stevige fondamenten »rüsten, of wel, indien de kosten niet te aanmerkelijk zijn, » expresselijk daartoe ingerigte merkteekens, die dan op diep »genoeg tot den vasten bodem reikende fondamenten be- » hoorden gefundeerd te worden, en wel : a ) op plaatsen längs »of nabij de kust der Noordzee, van Groningen längs de »eilanden, door Noord- en Zuid-Holland en Zeeland tot »Viaanderen toe; b) volgens eene lijn längs de kust der »Zuiderzee, van Friesland tot in Holland, en tevens op het » eiland Urk ; c) meerdere dergelijke merkteekens binnenslands »tot op de grenzen van Duitschland en Belgie; 2°. het verbinden onderling van deze merkteekens door ( 401 ) »middel van waterpassingen, met alle bereikbare nauwkeu- » righeid ; 3°. »bet herkalen dezer waterpassingen na ruime tijds- »verloopen, bijv. om de 20 of 25 jaren ; 4°. »bet bepalen van bet verscbil in waterpas tusscben »de nulpunten der schalen, waar geregeld de watergetijden »der zee of van bet IJ worden waargenomen, met een of »meer der genoemde merkteekens, zoo dikwijls dit noodig »geoordeeld zal worden, en bet gaandeweg berekenen der »gedane waarnemingen aan die schalen op de wijze, zooals »hierboven is ontwikkeld, ten einde daaruit jaarlijks de ge- »middelde waterboogte niet alleen, maar ook alle vorige »termen der uitdrukking gevonden worden, om längs dien » weg, zoo mogelijk, eenmaal tot de volkomen kennis der »watergetijden op onze kusten te geräken.”. Omtrent de berekening van de waarnemingen, te Amster- dam sedert 1700 aan bet Stads-Waterkantoor gedaan, stelde de Commissie voor : »dat de berekeningen naar hetzelfde plan worden gevoerd, »als hierboven is ontwikkeld, en wel in deze volgorde : te »weten dat eerst, met de vroegste waarnemingen te begin- » nen, drie achtereenvolgende jaren worden afgewerkt, waarbij » de gemiddelde boogte van bet water en de wetten van rij- »zing en daling gemiddeld gevonden worden. Dat daarop »19 jaren sedert bet eerste jaar worden overgeslagen en »weder 3 jaren van waarnemingen bewerkt worden, en al- »dus worde voortgegaan, teikens met overspringing van 19 »jaren. Dat daarna weder een drietal jaren, volgende op »de drie eerste jaren, gekozen worden ter bewerking, en dat »aldus worde voortgegaan tot de gebeele afwerking toe.” Nadat de Akademie de vraag van den voorzitter: of zij de door de Commissie voorgestelde maatregelen in die mate doeltreffend acbtte, dat de wijze van uitvoering daarvan na- der in overweging kon worden genomen, bevestigend beant- woord bad, besloot zij tot het benoemen eener Commissie, die haar zou dienen van bericht, voorlicbting en raad, om- trent de wijze, waarop de door de Commissie voorgedragen middelen konden worden ten uitvoer gebracht. Tot leden 27* ( 402 ) Van deze Commissie, de eigenlijke Commissie voor het onderzoek naar de daling van den bodem van Nederland , werden be- noemd de beeren: F. W. Conrad, F. J. Stamkart en J. P. Delprat. In dezelfde vergadering diende de beer Stamkart eene verbandeling in: Over het berekenen der gemiddelde water- hoogte en der watergetijden , uit gedane waarnemingen, die in bet eerste deel van de 4° verbandelingen der Akademie werd opgenomen en waarnaar later de waarnemingen te Helder berekend werden. In deze verbandeling is de wijze van berekening, waarop de Commissie in bet hierbovenge- noemde punt 4, en in bet voorstel omtrent de waarnemin- gen aan bet Stads-Waterkantoor te Amsterdam, doelde, uit- voerig bescbreven. In het uitvoerig verslag, in de vergadering van 24 De- cember 1853 uitgebracht (zie bet Proces- Verbaal in de Ver- slagen en Mededeelingen Deel I, blz. 302 — 304 en bet ver- slag in betzelfde deel blz. 346 — 358), stelde de Commissie voor, in de eerste plaats alles bijeen te verzamelen en te berekenen, wat uit de gedane waterpassingen en metingen van waterhoogten kon worden afgeleid; daarna, wanneer men een overzicht zou bekomen bebben van betgeen reeds uit bestaande waarnemingen volgde of door bewerking daaruit zoude kunnen volgen, moesten nadere voorstellen aan de be- voegde magten gedaan worden om de nog ontbrekende waarnemingen te verkrijgen. Om hiertoe te geräken stelde de Commissie voor : »a. eene officieele mededeeling van het eerste Rapport »aan bet Gouvernement, met verzoek om ondersteuning van »het plan, in bet belang der voor de wetenscbap gewigtige »vraag, naar bet al of niet dalen des bodems in Nederland; »ten andere, ter vermeerdering onzer nog onvolkomene ken- »nis van de wetten der watergetijden op onze kusten. Al- » zoo bepaaldelijk : » 1°. verzoek om met de Inspecteurs van den Waterstaat »officieel in overleg te mögen treden tot bet bekomen der ( 403 ) » wetenschappelijke bescheiden van de H.H. Ingenieurs, die »de jongste waterpassingeu längs onze rivieren en elders »gedaan kebben, welke strekken kunnen om den graad van » juistheid van eenige koofdpunten te beoordeelen ; »2°. dat, aan den Helder, aan de Gouvernementsgebouwen, »vaste merken mögen gesteld worden, ter verzekering van »het nulpunt van het A. P. aldaar, en voorts, dat er, tot »hetzelfde einde, op daartoe geschikte plaatsen längs onze »zeekusten, op de eilanden en binnenslands tot aan de gren- »zen, enkele vaste merken aan Rijks- of andere geschikte » gebouwen mögen gesteld worden ; »3°. dat längs de zeekusten en enkele zeeplaatsen, waar »zulks gevoegelijk geschieden kan, en op de eilanden, gere- » gelde waarnemingen mögen plaats hebben van de water- »koogten, liefst om het uur, met opteekening daarvan in »een register, waarin tevens de rigting en sterkte van den » wind, desnoods bij schatting, wordt opgeteekend ; en zulks »gedurende zulk eenen tijd, dat daaruit de gemiddelde wa- » terhoogte met eene voldoende nauwkeurigheid kan worden »opgemaakt, minstens gedurende een jaar op elk punt.” (De Commissie stelde zieh voor, deze waarnemingen niet allen gelijktijdig te doen plaats hebben, maar in drie op- volgende tijdperken, telkens van een jaar. Het eerste jaar zouden de waarnemingen gedaan worden längs de Noordzee, van Viaanderen tot het Nieuwediep ; in het tweede jaar van het Nieuwediep tot Groningen, en in het derde aan de kus- ten der Zuiderzee en op Urk. Ten einde de waarnemingen in deze drie tijdvakken met elkaar in verband te brengen, zouden langer voortgezette waarnemingen gedaan worden op drie punten, namelijk in het aansluitingspunt in het Nieuwe- diep; en op de uiterste punten bij de zuidelijke en bij de oostelijke grens, op welke laatste punten zelf'registreerende peilschalen zouden moeten worden aangelegd. Hoewel in bovenstaand woordelijk overgenomen voorstel, voor de tus- schenpunten alleen sprake is van waarnemingen aan gewone peils&halen, blijkt uit het verslag (zie blz. 351) en uit de briefwisseling der leden van de Commissie, dat zij ook voor die punten de voorkeur gaven aan zelfregistreerende peilschalen). ( 404 ) »4°. dat, bij voorkomende gelegenheden, de hoogten der » gestelde vaste merken in zeeplaatsen door nauwkeurige wa- »terpassingen vergeleken mögen worden, zoo onderling als » met andere reeds bestaande of nog te stellen vaste merken »binnenslands.” Tot de uitvoering van het onder 2, 3 en 4 genoemde, wenschte men zieh in betrekking te mögen stellen met de Hoofd- Ingenieurs van den Waterstaat, ten einde, onder latere goed- keuring van het Gouvernement, de bijzonderheden der voor- gestelde werkzaamheden en de kosten daarvan nader te kun- nen bepalen. Wanneer na een 3- of 4-tal jaren de meeste waterpas- singen, bij gelegenheid van andere opmetingen, volbracht wa- ren, en er dan nog enkele waterpassingen ter verbinding van de vaste merken mochten ontbreken, wenschte men dat deze waterpassingen alsdan opzettelijk zouden verricht worden. Behalve de bovengenoemde voorstellen aan de Regeering, stelde de Commissie nog voor: b. »eene mededeeling van een en ander, hetzij gelijktij- »dig, hetzij na de ontvangst van het antwoord van het Gou- »vernement, aan het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, »met verzoek om dit plan bij voorkomende gelegenheden »te willen bevorderen;” c. »een schrijven aan de stedelijke Regeering der stad »Amsterdam, onder mededeeling van het plan, het hierboven » aangewezene inhoudende, en ten laatste ook nog het voor- »stel, dat te Amsterdam, evenals aan den Helder, eene inrig- »ting tot het graphisch opteekenen der waterhoogten mögt »gemaakt worden.” (Het hier bedoelde plan bevatte het verzamelen van de waarnemingen aan het Waterkantoor in maandelijksche staten, volgens de bovengenoemde verliandeling van den Heer Stam- kart, en het doen berekenen van de vroegere waarnemingen, op dezelfde wijze als in het rapport van de vorige Com- missie was aangegeven, met dit kleine verschil, dat men niet met de vroegste, maar met de laatste waarnemingen zou beginnen) ; d. »een schrijven aan den Heer van der Sterr, met de ( 405 ) »uitnoodiging om aan de tabellen zijner waarnemingen (dat »zijn die in den Helder) den vorm en inrigting te geven, »als kierboven bedoeld is, onder bijvoeging tevens der eerste » kerleidingen van de middengetallen, dat is der getallen »P en Q, volgens een door de Akademie bij te voegen »model.” De Akademie besloot, de bovengenoemde voorstellen aan te nemen en daaraan ket verlangde gevolg te geven, waar- omtrent de Secretaris met de Commissie zick nader zou verstaan. De voorbereiding der te ondernemen onderzoekingen was kiermede zoover gevorderd, dat men werkzaam kon optreden, om daaraan een begin van uitvoering te geven. Wat er gedaan is, om aan de besluiten der Vergadering uitvoering te geven, zal tkans voor ieder onderwerp afzonderlijk worden nagegaan. Het kierboven vermelde verzoek werd aan den Minister gedaan en vond aldaar een günstig ontkaal. Wat betreft het verzoek van de te doene waterpassingen en ket stellen van vaste merken, dit werd door den Minister gereedelijk ingewilligd, als zijnde dit ook in de bedoeling van de alge- meene invoering van Rijkspeilsckalen. De volledige uit- voering van al de daarvoor noodige waterpassingen zou echter nog geruimen tijd vorderen. Yoor een gedeelte waren die waterpassingen reeds uitgevoerd, en al dadelijk stelde de minister de Akademie in het tijdelijk bezit van een viertal onuitgegeven memorien van den Heer L. J. A van der Kun : over het invoeren van een gelijk stelsel van ’sRijkspeil- schalen längs de koofdrivieren, met de bij die memorien behoorende tabeilen van waterpassingen. Deze memorien en tabellen van waterpassingen, die voor het beocgde doel van ket meeste belang waren, werden in banden gesteld van de Commissie voor de daling ; of zij daarvan eenig gebruik gemaakt heeit, is niet gebleken. ln September 1862 werden deze memorien door den Minister tijdelijk tex-uggevraagd. Bij deze gelegenkeid (zie ket Proces- Verbaal van de verga- ( 406 ) dering van 27 September 1862 in Verslagen en Mededee- lingen Deel XIV, blz. 410 — 412) deelde de Heer Stamkart mede, dat zij voor bet vraagstuk van de daling zeer belang- rijke gegevens bevatten en dat hij zieh bezig hield met het onderzoek van de daarin voorkomende waterpassingen en de berekening van de middelbare fouten dier metingen. In November 1862 werden die memorien terug ontvangen en in Januari 1863 daaraan nog een viertal dergehjke memo- rien, met de daarbij behoorende waterpassingen , toegevoegd. Wat er van die memorien geworden is, kon niet nagegaan worden. Of zij nog in het bezit der Akademie zijn of aan den Minister werden terugbezorgd, is ons onbekend. Een verslag werd er niet over uitgebracht, en onder de papieren van den Heer Stamkart, die ter onzer beschikking waren, konden wij er niets over vinden. Tegen het doen opteekenen op verschillende plaatsen van de waterstanden om het uur, zag de Minister bezwaar, wegens de kosten voor het daarvoor benoodigde personeel. Hij gaf echter, op nader verzoek van de Akademie, machtiging, zieh met de Hoofdingenieurs van den waterstaat in de onderschei- denen provincien in betrekking te stellen, ten einde, onder latere goedkeuring van het Gouvernement, de bijzonderheden der voorgestelde werkzaamheden en de kosten nader te kun- nen bepalen. De Akademie stelde zieh daarop in betrek- king met de Hoofdingenieurs in Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Holland, om daardoor te körnen in het bezit van de noodige gegevens tot de uitvoering van de waarnemingen, die gedaan zouden dienen te worden in het eerste tijdvak van waarnemingen, volgens het hierboven beschreven plan. In overleg met genoemde Hoofdingenieurs, werden als de meest geschikte punten voor de waarneming geacht : West- kapelle in Zeeland, Katwijk in Zuid-Holland en Petten in Noord-Holland. Voor het maken van zelfregistreerende peil- schalen, werden voor de eerste twee plaatsen globale begroo- tingen ingediend. Voor Petten zag de Hoofdingenieur on- ( 407 ) overkomelijke bezwaren yoor het maken van een zelfregis- treerende peilschaal. In verband daarmede, stelde de Commissie in haar verslag, uitgebracbt in de vergadering van 24 Februari 1855 (zie het Froces-Yerbaal dier vergadering in de Yerslagen en Mededeelingen, Deel III, blz. 249 — 257), voor, aan den Minister te verzoeken, te Westkapelle en te Katwijk zelf- registreerende peilschalen te laten maken, waarbij Katwijk als tusschenstation beschonwd zoude worden, waar de waar- nemingen slechts gedurende een jaar behoefden te geschieden, en de toestel later overgebracht zoude kunnen worden naar een ander punt voorbij het Nieuwediep, en om bij Petten gedurende een jaar rechtstreeksclie waamemingen te laten doen van de hoog- en laagwaterstanden en van den agger. Over deze voorstellen en het daarbij niet voorkomen van eene zelfregistreerende peilschaal te Urk, die volgens het oorspronkelijke plan eerst in het derde tijdvak van waar- neming behoorde, werd eene langdurige discussie gevoerd tusschen de Heeren Harting, G. J. Mulder en Stamkart, waarna ten slotte besloten werd, aan den Minister te ver- zoeken, zelfregistreerende peilscbalen te doen maken te West- kapelle, Katwijk en Urk, zonder daarbij te gewagen van het tijdelijke van de inrichting van bet Station Katwijk. Yerder werd de Commissie uitgenoodigd, nadere gegevens te verzamelen omtrent de kosten, die vereischt zonden worden voor bet maken van eene dergelijke inricbting te Petten. Ter uitvoering van de besluiten der Vergadering, werd met den Hoofdingenieur in Noord-Holland in nader overleg ge- treden en de bovengenoemde voorstellen aan den Minister gedaan, met bet gevolg, dat op bet einde van 1856 door den Minister aan de Hoofdingenieurs in Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Holland werd opgedragen, met de Akademie in overleg te treden voor bet opmaken van ontwerpen van zelfregistreerende peilscbalen te Westkapelle, Katwijk, Petten en Urk. De peilschaal te Urk is werkelijk tot stand ge- komen. Het bestek daarvoor is goedgekeurd in Juli 1857. De zelfsregistreerende toestel is door den Heer Harri te Amsterdam vervaardigd en op 15 Juli 1858 op Urk opge- ( 408 ) steld. Op 16 December werden door den Hoofdingenieur de vijf eerste bladen aan de Akademie toegezonden. Van de overige peilschalen is toen niets gekomen ; met de betrokkene Hoofdingenieurs zijn daarover verdere onder- handelingen gevoerd, maar deze scliijnen in het begin van 1858 plotseling gestaakt te zijn, zonder dat in de stukken ter onzer beschikking de reden daarvan te vinden is. Het laatste stuk, dat daarop betrekking heeft, is een brief van den Heer Stamkart aan den Secretaris. die in de verlade- ring van 23 April 1858 (zie bet Proces-Verbaal dier ver- gadering in de Verslagen en Mededeelingen, Deel VIII. blz. 78 — 79) ter tafel gebracht werd en betrekking had op de peilschalen te Westkapelle en te Katwijk. Niets deed toen vermoeden, dat de Commissie voor de daling van den bodem verder het stilzwijgen zou bewaren. Ook van de verdere voorstellen om waarnemingen te doen längs de kus- ten, tusschen Helder en Groningen, en längs de kusten der Zuiderzee, waartoe de Akademie in hare vergadering van 24 December 1853 het besluit genomen had, werd verder niets vernomen. Het eenige teeken van leven, dat de Com- missie sedert gegeven heeft, bestaat in eene körte mededee- ling van den Heer Stamkart, in de vergadering van 28 Februari 1874, waarvan in het Proces-Verbaal dier verga- dering met körte woorden is melding gemaakt. Het besluit der Vergadering van 24 December 1853, om aan de stedelijke Regeering van Amsterdam te verzoeken, de waarnemingen aan het Stads-Waterkantoor (zoowel de nog te verrichten als de oudere waarnemingen) op stadskosten te doen berekenen, en eene zelfregistreerende peilschaal te doen maken, had ten gevolge eene onderhandeling met die Regeering, waarvan de uitkomst was, dat de stedelijke Regee- ring zieh bij schrijven van 28 Maart 1855 bereid verklaarde • 1°. eene zelfregistreerende peilschaal te doen maken, 2°. de aanteekeningen der waterhoogten in maandelijksclie tabellen te verzamelen, volgens een gegeven model, en 3°. zoo daar- ( 409 ) tegen geene overwegende bezwaren bleken te bestaan, dit ook te doen voor de vroegere waarnemingen, van 1700 af. De zelfregistreerende peilscliaal te Amsterdam is niet tot stand gekomen. De staten onder N°. 2 vermeld zijn geregeld maandelijks ingezonden, en bevatten de waterstanden, gerang- scbikt volgens de zons- en maans-uurhoeken, echter zonder de berekening van de getallen P Q Pj enz., welke berekening van wege de Akademie zou worden verricht. Van deze berekening is echter niets tot stand gekomen; de tahellen zijn maandelijks door den Heer Stamkart in ontvangst ge- nomen en opgeborgen. Van Augustus 1855 tot 1881 zijn deze staten op het Trippenhuis aanwezig, met nitzondering van de staten, betrekking hebbende op 18 maanden, over ver- schillende jaren verdeeld. Yan de berekening der vroegere waarnemingen schijnt ook niets gekomen te zijn; alleen zijn, ten behoeve van een tweetal verhandelingen des Heeren Stamkart, over het Amsterdamsche Peil, de gemiddelden over eenige jaren op- gemaakt van de hoog- en laag-waterstanden. De eerste dezer verhandelingen : Nota over de middelbare hoogte der zee met betrekking tot liet Amsterdamsche Peil , opgenomen in de Verslagen en Mededeelingen Deel XV, blz. 59 — 69, moest dienen tot antwoord op eene vraag van de Regeering van het Groot-Hertogdom Nassau omtrent het Amsterdamsche Peil (zie de Processen-V erbaal van de vergaderingen van 27 September 1862 en 25 October 1862 in de Verslagen en Mededeelingen Deel XIV, blz. 412 — 414 en Deel XV, blz. 49). De tweede verhandeling, ingekomen in de vergadering van 3 October 1863, heeft tot titel: Over het Amsterdamsche Peil , het AP , en is opgenomen in de Verslagen en Mede- deelingen Deel XVn, blz. 261 — 303. Het laatste besluit van de Vergadering van 24 Decem- ber 1853 had betrekking op de opteekeningen van de be- staande zelfregistreerende peilschaal te Helder. Aldaar werd van den beginne af de meest mogelijke medewerking onder- vonden. De Heer van der Sterr, opzichter van den Wa- ( 410 ) terstaat aldaar, verklaarde zieh, met toestemming van deri i Hoofdingenieur, bereid, alle mogelijke hulp en inlichtin- gen te verleenen voor de uitvoering der berekening van de waarnemingen, onder zijn toezicht te Helder verricht volgens de voorschriften, door den Heer Stamkart in zijne hierboven vermelde verliandeling: Over het berekenen der ge- middelde waterhoogte en der watergetijden uit gedane waar- nemingen gegeven. Hij kon echter, uit gebrek aan tijd, zeit de daarvoor noodige berekeningen niet uitvoeren ; er werden daarom te Helder twee onderwijzers opgespoord, die zieh met die berekening wilden belasten. Tegen 'vergoeding van f 15.— voor elke maand, namen de onderwijzers Leyer en Uürbakus deze berekening op zieh De waarnemingen van primo Janurai 1854 tot ultimo Juni 1868 werden op dien voet door hen berekend. In 1880 waren de berekenin- gen niet verder gevorderd en bestond er dus een achterstand van ongeveer elf jaren. Door den Heer Stamkart werd als- toen een onderzoek daarnaar ingesteld, en bleek het dat die achterstand hoofdzakelijk het gevolg was van de geringe be- zoldiging, die genoemde onderwijzers voor hun werk ont- vingen. Op voorstel van den Heer Stamkart, werd hunne toelage vermeerderd en de berekening hervat, met de waar- nemingen van 1 Januari 1880 af, en geregeld voortgezet. De staten dier berekeningen zijn alle aanwezig en loopen van 1 Januari 1854 tot heden, met uitzondering van de | waarnemingen van 1 Juli 1868 tot ultimo December 1879. , De waarnemingen over deze ll1/^ jaar zijn nog niet bere- kend ; ook is, voor zooverre ons bekend, nog niets gedaan om uit die berekening eenige uitkomst te trekken. Vatten wij de uitkomst van ons onderzoek samen, dan zien wij dat van de uitvoerige voorstellen in 1853 door de Commissie voor het onderzoek naar de daling van den bo- dem, alleen tot stand gekomen zijn : de zelfregistreerende peil- schaal te Urk, de rangschikking van de waarnemingen te j Amsterdam, volgens de zons- en maans-uurhoeken, en de berekening van de waarnemingen te Helder. ( 411 ) Deze laatste waarnemingen, in 1851 begonnen en van 1854 af berekend, vormen tbans de uitgebreidste reeks van waarnemingen in ons land, inet zelfregistreerende peilschalen verricht. De peilschaal zelve is gelegen op een punt van onze kust, dat uit vele oogpunten als een van de hoofd- punten voor de waameming der getijen mag gelden. Men vindt ze juist in het middelpunt van de uitgestrekte kusten, die wij aan de zee bezitten, ter plaatse waar de overgang plaats heeft tusschen de lang gestrekte kusten van Noord- en Zuid-Holland en de eilanden ten noorden van ons va- derland. Door de Commissie voor de daling van den bodem, die zieh tevens zou bezighouden met het onderzoek van den loop der watergetijen, werd dit punt onmiddellijk aangewezen als een der hoofdpunten voor het geheele onderzoek, en wel als het voomaamste hoofdpunt, want het vormt het knoop- punt van de drie reeksen van waarnemingen, die zij zieh voorstelde achtereenvolgens te doen. De Akademie hechtte, door haar besluit van 24 December 1853, hare goedkeuring aan deze keuze. Het zou waarlijk te betreuren zijn, indien de waarnemingen aan deze peilschaal gestaakt moesten worden. Is er van de uitvoerige voorstellen, in der tijd door de Commissie gedaan, weinig door hare directe bemiddeling tot stand gekomen, van de andere zijde is, tot geheel andere doel- einden, zeer veel verricht van hetgeen men voor het onder- zoek naar de daling van den bodem noodzakelijk achtte. Wij mögen dit verslag niet besluiten zonder een kort over- zicht dier werkzaamheden te geven. De Commissie, in Fe- bruari 1853 benoemd voor het onderzoek van het voorstel des Heeren Harting, gaf twee middelen aan om tot het beoogde doel te geräken. Het eerste dier middelen was: het verbinden van verschillende vaste punten, zoo na moge- lijk bij de zee gelegen, door middel van waterpassingen, met punten meer landwaarts in, op of bij de grenzen van Duitschland; deze waterpassingen zouden om de 20 of 25 jaren herhaald moeten worden. Door den algemeenen dienst van den Waterstaat worden, met het doel om een gelijk ( 412 ) stel Rijkspeilschalen längs de ri vieren in te voeren, uitge- breide waterpassingen längs die rivieren ondernomen. Deze waterpassingen, hoofdzakelijk tusscben de jaren 1846 en 1860 uitgevoerd, werden later in de overige deelen van ons land voortgezet. In bet jaar 1875 ondernam wijlen Dr. L. Cohen Stuart, ten dienste der Europeescbe Graad- meting, eene tweede uitgebreide waterpassing. Deze, die na bet overlijden van den Heer Stuart door de in 1879 be- noemde Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing werd voortgezet, overspant tbans reeds een groot gedeelte van ons vaderland en gaat spoedig bare voltooiing te gemoet. Het tweede bulpmiddel, in der tijd door de bovengenoemde Commissie voorgesteld, bestond in bet vergelijken van de hoogte van dezelfde vaste punten aan de kusten der zee, met de gemiddelde boogte van bet oppervlak des waters. Hiertoe waren waarnemingen met zeer körte tijdsruimten noodzakelijk. De Commissie, benoemd om die middelen in praktijk te brengen, zag in de zelfregistreerende peilscbalen bet meest geschikte middel om daartoe te geräken. Eene dergelijke peilscbaal was aan onze kust in werking en al dadelijk werd van deze zeer günstige gelegenbeid gebruik gemaakt. Eene tweede dergelyke peilschaal kwam, door be- middeling der Commissie, in 1858 op Urk tot stand. Later werden meer dergelyke peilscbalen aangelegd. Katwijk, vroe- ger door de Commissie als de plaats voor eene dier peil- scbalen aangewezen, verkreeg in 1874, door de zorg van bet waterscbap van Rijnland, eene dergelijke inricbting. Omtrent dienzelfden tijd werden, door den Waterstaat, we- gens bet groote nut der zelfregistreerende peilscbalen voor de kennis van bet verloop der watergetijen, een groot aan- tal dier peilscbalen längs onze kusten en benedenrivieren aangelegd. Tengevolge daarvan, zijn op dit oogenblik niet minder dan drie-en-vyftig (53) dergelyke peilscbalen in ons land geregeld in werking, terwijl nog een zevental zicb in aanbouw bevinden. Al deze peilschalen zijn voor bet hier beoogde doel niet geschikt, omdat vele daarvan zicb aan de rivieren bevinden. Het aantal, dat zicb längs de kusten der zee bevindt, is echter niet gering. In bet eerste ( 413 ) kustvak, tusscben de zuidelijke grens en Helder, bevinden zieh zelfregistreerende getijmeters aan de Wielingen, te Ylissingen, Brouwerskaven en Katwijk, terwijl dergelijke inriebtingen bij den Hoek van Holland en te IJmniden in aanbouw zijn en er ook een ontwerp bestaat voor een ge- tijmeter te Petten. In bet tweede kustvak vinden wij tus- seben Helder en de oostelijke grens van ons Yaderland, be- balve de zelfregistreerende peilscbaal van Helder, nog andere dergelijke inriebtingen op Ylieland, te Harlingen, Zoutkamp en Delfzijl. Längs de kusten der Zuiderzee en in de Zui- derzee zelve vinden wij eindelijk, bebalve op Urk, ook zelf- registreerende peilscbalen te Stavoren, Enkbuizen, Durger- dam, Xijkerk, Eiburg, Kraggenburg en op Schokland. Zijn aldus vele zelfregistreerende getijmeters aan onze zeekusten in werking, en worden dus voortdurend vele waar- nemingen verzameld — met de bewerking daarvan is bet min- der günstig gesteld, niettegenstaaude de pogingen daartoe door de Akademie aangewend. In October 1873 werd name- lijk door het lid der Akademie, den Heer J. R. T. Oett, bet voorstel gedaan, dat van de aanteekeningen der zelf- registreerende getijmeters kopieen op verkleinde sebaal ge- maakt en aan de Akademie bewaard zouden worden, ten einde daardoor te voorkomen, dat die waarnemingen door brand als anderszins verloren zouden gaan, en zij aldaar voor wetensebappelijk onderzoek toegankelijk zouden zijn. De Akademie keurde dit voorstel goed en wendde zicb voor de uitvoering daarvan tot den Minister, die er echter be- zwaar in zag : niet alleen wegens den grooten omvang van bet werk en de daaraan Verbünden financieele bezwaren, maar ook wegens de onnauwkeurigheden en fouten, die bij bet kopieeren konden insluipen, waardoor die kopieen toeb weinig wetenscbappelijke waarde zouden bezitten. Ln bare vergadering van 24 December 1873, benoemde de Akademie eene Commissie, bestaande uit de Heeren Oitrr, Büys Ballot en Stamkart, om advies uit te brengen over nader te doene pogingen in deze zaak. Na verder bekomen inlichtingen, stelde de Akademie, bij scbrijven van 30 Maart 1874, aan den Minister voor, de opteekeningen van de zelfr ( 414) registreerende getijmeters te doen berekenen op de wijze als omschreven is in de meermalen genoemde verbandeling van den Heer Stamkaut, of, zoo daartegen bezwaren bestonden, de macrograafbladen tydelijk aan de Akademie af te staan, oin die berekening van wege de Akademie te laten uit- voeren. Bij missive van 6 Maart 1875 deelde de Minister aan de Akademie mede, dat de macrograafbladen bij den algemeenen dienst van den Waterstaat zouden worden bewerkt en de uitkomsten daarvan van wege bet departement in druk zouden worden uitgegeven. Het doel der Akademie was hiermede volkomen bereikt ; de tot nu in druk versehenen uitkomsten bevatten echter niet w^t de Akademie wenschte, en wat voor de juiste kennis van het verloop der watergetijen noodzakelijk is. Daarin toch körnen alleen voor de tijdstippen van hoog- en laagwater, met de daarbij waargenomen waterhoogten, bene- vens de waterstanden des voormiddags te 8 uren. Yan eene berekening, zooals door de Akademie in haar voorstel van 30 Maart 1874 aan den Minister gedaan werd, is tot heden niets in druk versehenen. Namens de Rijks-Commissie voor Graadmeting en Waterpassing , de Secretaris Ch. M. SCHOLS. V E R S L A G OVER HET ANTWOORD, AAN DEN MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN TE GEVEN OP VIER VRAGEN, BETREKKELIJK DE V I V I S E C T I E. (Uitgebracht in de vergadering van 24 Eebruari 1883) In onze handen werden gesteld : 1°. Een missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin de voorlichting en het advies der Afdeeling gevraagd worden over een adres, door het Bestuur der Ne- derlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren tot Z. M. den Koning gericht, waarin de indiening van een wetsontwerp verzocht wordt om het misbruik, dat van de vivisectie gemaakt kan worden, tegen te gaan en tevens de hoofdbepalingen worden aangegeven, die, naar het be- scheiden oordeel der Vereeniging, daarin zouden behooren te worden aangetroffen. De Minister stelt in bedoelden brief vier vragen, die hi] door de Afdeeling gaarne be- antwoord zoude zien. 2°. Het adres van bet Bestuur der bovengenoemde Ver- eeniging zelf, met de daaraan toegevoegde Memorie van Toelichting. De Commissie volgt bij haar advies den door den Minister aangegeven weg. Bij de beantwoording der door hem ge- stelde vragen, komen geleidelijk alle door de Vereeniging in het wetsontwerp verlangde bepalingen ter sprake. TEBSL. EN MEDED. AED. NaTVVHK. 2de BEEKS. DEEL XVIII. 28 ( 416 ) Kan vivisectie bij wetenschappelijk onderzoek en bij hooger onderwijs nagelaten worden? Zoo luidt de eerste vraag des Ministers. Wie niet geheel onbekend is gebleven met den vooruit- gang, dien de biologische wetensckappen en de daartoe be- hoorende geneeskunde in onze dagen ondervonden liebben, weet, dat hij voor een groot deel aan de expeiimenteele methode te danken is, en dat proefnemingen op dieren, die volstrekt niet altijd met vivisectie behoeven gepaard te gaan, voor den vooruitgang onzer kennis der normale en abnor- male levensverschijnselen onmisbaar zijn gebleken. Hon- derden voorbeelden kunnen ten bewijze dezer stelling worden aangevoerd en zijn herhaaldelijk aan de Yereeniging tot bescherming van dieren onder ket oog gebracht. Wij be- hoeven ze hier niet te herhalen, en wel des te minder, omdat het bestuur dier Vereeniging, na eerst te hebben betoogd, dat door verschillende autoriteiten op wetenschap- pelijk gebied het nut der vivisectie ernstig betwijfeld wordt, ten slotte toch zelf »de vivisectie ter bereiking van een wetenschappelijk doel, waarbij nieuwe ontdekkingen bewijs behoeven” wil toelaten. Maar ook bij het onderwijs kunnen deze proeven niet geheel worden gemist. De kennis, die door de beschrijving eener proef verkregen wordt, is van een geheel ander ge- halte als die, welke door waarneming der proef zelve ont- staat. De groote voordeelen van het aanschouwelijk onderwijs worden in alle andere natuurwetenschappen gereedelijk toege- geven en algemeen erkend, maar bij de studie der levens- verschijnselen, de meest samengestelde op het g bied der natuurkundige wetenschappen, wenscht het bestuur der Ver- eeniging die voordeelen prijsgegeven te zien, en tot reekt- vaardiging van dien eisch wordt de uitspraak van ren onge- noemde, maar volgens genoemd bestuur een der meest nekwame Nederlandsche hoogleeraren aangevoerd, die op len 3den Februari 1876 verklaard heeft, dat dergelijke proeven dieren- marteling moeten worden genoemd, ter opsiering van een voorlezing of les. Tegenover het gevoelen van dezen onge- noemden hoogleeraar, kan dat van dozijnen andere worden ( 417 ) gesteld, die meenen, dat het voor onze Studenten in de ge- neesk nnde niet slechts wenschelijk, maar inderdaad noodig is, dat zij, die later de nieest ingewikkelde ziekelijke proces- sen zullen hebben op te sporen en tot hunne oorzaken zullen moeten trachten terug te brengen, reeds vroeg in de gele- genlieid worden gesteld om waarnemingen op het levend lichaam te doen. Die overtuiging riep de laboratorien voor experimenteele physiologie, pathologie, pharmacodynamie en toxicologie in het leven. Men make zieh evenwel geen overdreven voorstelling van het aantal dieren, dat in Neder- land voor het onderwijs wordt opgeofferd. Slechts enkele dergelijke experimenten, waarbij het vooral te doen is om de Studenten een indruk van de methode van onderzoek te geven, worden in een jaarlijkschen eursus op de lessen der hoogleeraren verricht. Die te verbieden, omdat zij niet worden gedaan » ter bereiking van een wetenschappelijk doel, waarbij nieuwe ontdekkingen bewijs bekoeven”, zou schadelijk zijn voor het onderwijs. Wat het hooger onderwijs betreft, acht de Commissie door het medegedeelde de eerste vraag van den Minister beant- woord. Tot oefening worden in Nederland geen proeven op dieren gedaan. Operatieve Chirurgie wordt op het lijk ge- leerd. In het adres der Vereeniging körnen echter ook de oefeningen ter sprake, die in operatieve Chirurgie aan de veeartsenijschool te Utrecht op het levend dier plaats heb- ben. De Vereeniging wenscht die geheel verboden te zien. De Commissie meent dus ook dit punt in haar rapport te moeten behandelen. Bij hc t veeartsenijkundig onderwijs te Utrecht hebben eenmaal per week, ’s maandags van 8 — 10 uren, oefeningen in operatieve Chirurgie plaats. Na aftrekking van de examen- en vacantieweken, en van de weken waarin geen dier be- schikbaar is, blijven er gemiddeld 25 weken per jaar over, waarin oefeningsoperatien op het levend dier plaats vinden. Volgens den Directeur, Dr. Wirtz, zijn deze oefeningen noodig, omdat alleen op deze wijze eene voldoende prak- tische vorming van den veearts verkregen kan worden. Bij tal van gevallen, in de dagelijksche veeartsenijkundige prak- 28* ( 418 ) tijk voorkomend, is de goede afloop — xiiet alleen voor liet dier, maar ook voor den veearts en zijne lielpers — voor een zeer groot deel daarvan afhankelijk, dat de veearts uit eigen ervaring ten volle bekend zij met de bezwaren en gevaren, die bet zieh verweerende dier bij verschillende Ope- ration op verschillende wijzen veroorzaakt en dat hij deze met beleid, door goede oefening verkregen, wete te ontgaan. Is het gebleken, dat hier te lande van vivisectie mis- bruik wordt gemaakt? is de tweede vraag. Proeven op dieren geschieden in Nederland alleen in de laboratorien aan de universiteiten en aan de veeartsenijschool. Daar- buiten kunnen zij moeielijk worden gedaan, omdat voor de waarneming der verscliijnselen veelal instrumenten worden vereischt, die alleen in de genoemde inrichtingen worden aangetroffen. Met het beheer der laboratorien aan de uni- versiteiten zijn de hoogleeraren belast en aan het hoofd der veerartsenijschool staat de Heer Wiktz, die van den Utrecht- schen senaat den doctorstitel honoris causa verkreeg. Wan- neer, bij uitzondering, buiten genoemde inrichtingen op levende dieren wordt geexperimenteerd, geschiedt dit steeds door personen, die den academischen graad in de medieijnen bezitten of daarmede in bevoegdheid gelijk zijn gesteld. Feitelijk wordt dus aan den wensch van het bestuur der Yereeniging, dat alleen zij, die een academischen graad in de medieijnen bezitten, vivisectien zullen mögen doen, zoo goed als voldaan. Maar de dieren moeten bij deze proeven steeds »gechlo- roformeerd” zijn en ’t gebruik van »curare” moet daarbij, volgens de Vereeniging, verboden worden. Wat de veeartsenijkunde betreft, ziet de Yereeniging over ’t hoofd, dat de toediening van Chloroform of andere an- aesthetica in tallooze gevallen der dagelijksche praktijk vol- slagen onmogelijk is, en zelfs daär, waar zij mogelijk zijn zou, geen aanbeveling zou verdienen, om de eenvoudige reden, dat het leed, hetwelk men het dier zou moeten aan- doen, veel grooter zou wezen dan dat, door de händig uit- gevoerde operatie veroorzaakt.. ( 419 ) Wat de experimenteele biologische wetensckappen betreft, wordt curare alleeu gebezigd, indien voor bet experiment de opheffing van alle spierbeweging gevorderd wordt. Wie eischt, dat curare nooit zal worden aangewend, bewiest, dat hij onbekend is gebleven met den grooten vooruitgang in kennis, die wij omtrent de functie van zeer belangrijke Organen van bet licbaam aan ’t gebruik van curare te dan- ken bebben, en hoogstwaarsckijulijk, door het voortgezet onderzoek met deze en andere stoffen, waardoor bepaalde gedeelten van bet zenuwstelsel in kunne werking gewijzigd worden, nog zullen verkrijgen. Voor bet overige worden anaestbetica steeds aangewend, waar ’t mogelijk is. Altijd worden bovendien, zoowel bij de studie der genees- kundige vakken als bij bet onderwijs in de operatieve Chirurgie aan de veeartsenijschool te Utrecht, de dieren, waarop ge- experimenteerd of geopereerd is, terstond na de proef gedood. Het dier wordt alleen dän in bet leven gebouden, als bet proces, dat door den Operateur werd in bet leven geroepen, in zijn loop moet worden bestudeerd. Hiermede nu beeft de Vereeniging tot bescherming van dieren volstrekt geen vrede en bij hare bestrijding van deze punten komt bet duidelijk uit — wat uit den door haar gestelden eiscb, dat alleen voor nieuwe ontdekkingen, die bewijs beboeven, de vivisectie geoorloofd is, eigenlijk reeds volgde — dat zij, boewel zij voorgeeft alleen bet misbruik te willen tegengaan, eigenlijk de vivisectie gebeel en al wenscht afgeschaft te zien. Iinmers, wat eenmaal ontdekt is, behoeft geen bewijs meer, en het experiment op dieren moet juist dienen om tot de ontdekking te körnen. Werd dus de door de Vereeniging geformuleerde bepaling in een wet opgenomen, dan zou geen vivisectie meer mogelijk zijn en de Vereeniging zou daarmede volkomen vrede bebben. In de Memorie van Toelicbting tocb lezen wij ’t volgende: »doch bovenal vermeent bet bestuur, dat waaracbtige be- scbaving zieh kenmerkt door den regel, dat bet heil der menseben nooit bevorderd wordt door bloedige offers, en dat bet een gelukkig teeken des tijds zijn zal, wanneer de menscb zal gruwen van de zonde om in koelen bloede de ( 420 ) vreeselijkste folteringen op onscliuldige dieren te verrichten, eeniglijk met het doel daartoe wellicht zijn lichamelijk heil te bevorderen”. De klemtoon wordt hier op het woord » wellicht" gelegd. Het is blijkbaar aan het bestuur der Yereeniging tot be- scherming van dieren niet onbekend gebleven, dat aan vele proeven, in vroeger tijd genomen, thans geen bewijskracht nieer wordt toegekend, ja zelfs, dat er proeven op levende dieren genomen zijn, waarvan het ons thans duiuelijk is, dat zij geen goede uitkomst konden opleveren. Het experi- ment in de biologische wetenschappen heeft met elk ander experiment dit gemeen, dat dwalingen met betrekking tot de daaruit af te leiden gevolgtrekkingen volstrekt niet zeld- zaam zijn, en daar nu de levensverschijnselen van den meest samengestelden aard zijn, is dwaling in de biologische weten- schappen nog veelvuldiger dan elders. Magenjdie en zijn leerlingen stelden zieh de levensverschijnselen te eenvoudig voor, en meenden veelal alleen door waarneming van de door vivisectie blootgelegde Organen verder te kunnen körnen, dan wij nu oordeelen dat mogelijk is. Zouden wij, die op hunne schouders staan en dus verder zien dan zij, daarom nu Magendie en zijne leerlingen mögen veroordeelen, en hen voor minder beschaafd mögen houden dan ons zelven? Zoo oordeelt blijkbaar het bestuur der Yereeniging tot be- scherming van dieren. Het vindt daarin een reden om van verdere pogingen tot vooruitgang, door experimenten op levende dieren, af te zien en het zou, naar zijne meening, een kenmerk van » waarachtige" beschaving zijn, als er geen »zondige" vivisectie op » onschuldige" dieren meer plaats vond. De Commissie concludeert anders. De moeielijkheid om in de biologische wetenschappen de feiten en hun samenhang met juistheid te leeren kennen, moet aansporen tot het overwinnen der bezwaren, vvat zonder herhaalde proefneming op levende dieren onmogelijk is. Met de beschaving staat de kwestie der vivisectie, naar bare meening, in hoege- naamd geen verband. Sentimentaliteit tegenover dieren heeft het sterkst gelieerscht, zooals onlangs in onze volksvertegen- ( 421 ) woordiging werd opgemerkt, in een maatschappij, op wier zedelijkkeil wel wat was af te dingen : de Fransche in liet laatst der vorige eeuw. Toen werden er maaltijden aange- riclit, waar alleen plantaardig voedsel genuttigd werd, om geen dierenmoord op zijn geweten te hebben, en velen, die aan die rnanie leden, bebben later gedurende de revolutie getoond, tegenover bunne medemenschen met minder senti- mentaliteifc te zijn vervuld geweest. Hiermeie zijn wij tot het eigenlijke, principieele punt van verscbil gekomen, dat er tusscben de Vereeniging tot bescberming van dieren en de beoefenaren der biologische wetenschappen bestaat. Door ervaring bekend met het on- uitsprekekelijk leed, dat ziekten onder bet menscbdom te weeg brengen, bebben de geneeskundigen ten allen tijde getracbt, den aard der ziekten en bare oorzaken op te sporen, om haar met vruckt te kunnen bestrijden, of, ’t geen nog beter is, te voorkomen. Nauwkeurige waarne- ming aan bet ziekbed is daarvoor een eerste vereisclite ; maar alleen bleek zij niet voldoende. Waarneming onder bepaalde, willekeurig in bet leven geroepen omstandigbeden : bet experiinent, in een woord, sebeen hier, zooals bij andere natuurkundige wetenschappen, een kracktige befboom tot vooruitgang te kunnen zijn. Zoo werden de experimenten- teele phytiologie, patbologie, geneesmiddelleer en toxicologie in bet leven geroepen. Liefde tot de menseken gaf haar het aanzijn, en, dat de geneeskunde in onzen tijd meer dan vroeger in Staat is om menschelijk leed te verzachten, is aan haar te danken. Door de Vereeniging tot bescherming van dieren wordt het menschelijk lijden op den achtergrond geschoven, en het leed, aan dieren berokkend, met overdreven schelle kleuren in het licht gesteld. Bij de beoefenaren der bio- logische wetenschappen weegt het leed der menschen zwaar- der. Zij zien er dus geen bezwaar in enkele, ja zelfs vele, dieren leed te doen, wanneer daardoor het menschdom kan worden g^-baat, en gevoelen geen gewetenswroeging, indien later blijkt, dat zij zieh hebben vergist en het dier te vergeefs bebben opgeofferd, omdat zij zieh bewust zijn, ( 422 ) als eerlijke lieden naar liun beste weten te hebben ge- kandeld. Uit liet medegedeelde blijkt voldoende, dat de Commissie de derde vraag des Ministers : is het noodig door wettelijke voorziening vivisectie te verbieden of te beperken ? ontken- nend beantwoordt. Elke beperking acht zij onnoodig en zelfs schadelijk. Zoo heeft men het ook in andere landen begrepen. In Duitschland leed onlangs een ten tweeden male door de dierenbeschermers in het werk gestelde poging om eene wettelijke regeling der vivisectie te verkrijgen, schip- breuk, en in Engeland, waar zij werd ingevoerd, wordt haar bestaan betreurd, omdat men haar schadelijk acht voor de wetenschap en voor de maatschappij, en zelfs het gerechte- lijk onderzoek bij moord door vergiftiging daardoor bemoeie- lijkt wordt. De vierde vraag : zijn de door den adressant bedoelde verordeningen uitvoerbaar en do eftreffend ? Welke zijn in deze materie de rechtmatige eischen der wetenschap? be- hoeft, wat de eerste alinea betreff, na het medegedeelde geen beantwoording meer ; alleen omtrent de laatste alinea nog een enkel woord. Naar het oordeel der Commissie, zijn de rechtmatige eischen der wetenschap in deze materie eenvoudig deze: dat aan den beoefenaar der biologische wetenscliappen, zooals aan alle andere wetenschappelijke mannen, de vrijheid ver- leend blijve, die in Nederland ten alle tijde heeft bestaan, om te streven naar vooruitgang op het gebied zijner weten- schap, zooals hij zelf oordeelt dat dit goed en oorbaar is. Al had er in Magendie’s tijd een wet bestaan, in den geest als het bestuur der Vereeniging tot bescherming van dieren die nu wenscht ontworpen te zien, zij zou de vivisectien, die Magendie verricht heeft, niet hebben tegengegaan, en zonder eenig politietoezicht is het aantal vivisectien in onzen tijd tot het strikt noodzakelijke beperkt geworden. Men spreke het »zondig” niet uit over personen, die ge- acht kunnen worden op dezelfde hoogte van beschaving ( 423 ) en zedelijkheid te staan als het bestuur der Vereeniging tot besclierming van dieren, maar die als beoefenaren der biologische wetenschappen, waaraan zij hun leven hebben toegewijd, en dus als deskundigen, een andere overtuiging hebben omtrent de beteekenis en de resultaten van de expe- rimenteele methode bij de studie der levensverschijnselen. A. HETNSIUS. W. KOSTER. B. J. STOKVIS. B IJ D K A G E TOT DE KENNIS VAN NORMAAL CYAANZUUR. * * • DOOR E. M U L D E R. VIERDE GEDEELTE *). Als vervolg op onze laatste onderzoekingen werd een poging gedaan nader na te gaan, in lioeverre het geuit verrnoe- den, dat het ruwe product in hoofdzaakis: .r (NC . OC2 H5 , C2 H0 0) en het lichaam van Cloez: NC.OC2H5, #(N3C3, 3 0C2H5), kan geacht worden meer of min waarschijnlijk te zijn. Daartoe werd zoowel het ruwe product als het lichaam van Cloez aan een herhaald onderzoek onderworpen. Alvorens echter over te gaan tot nieuwe reeksen van waarnemingen, is nog een aanhangsel mede te deelen van proeven, wier uitkomst vroeger slechts ten deele kon worden opgegeven f). In een dezer, namelijk Proef I, was uitgegaan van 0,5825 gr., in Proef II van 0,343 gr. en in Proef III van 0,4805 gr. normaal cyanuurzuur aethyl, terwijl in Proef IV was geno- men 0,526 gr. van het lichaam van Cloez; deze stoffen werden opgelost in broom, de overmaat van broom liet men daarna verdampen, en vervolgens de broomverbinding disso- cieeren. Deze proeven aangevangen in een koud jaargetijde, *) Zie Verslagen en Mededeelingen der K. Akad. v. Wetenschappen, 2de Recks, Deel XVIII, p. 137 (1882) (verkort: B III). f) B. III, 143, 162. werden in voorjaar en zomer voortgezet. A stelt voor de toename in gewicht ; B liet gehalte aan broom, bere- kend naar A, op 100 gew.d. der verbinding ; C bet aantal weken sints de vorige bepaling, met uitzondering der eerste opgave betrekking bebbende op bet totale aantal weken van af bet begin der betreffende proef. ( 425 ) Ö ^ aiaasataaaasafc £ PQ o ^ ^ . d ^ co Ci o 10 CO b*" o" ^ C o" ^ ^ ^ CO (M d CO %q o' co co~ o' I 1 lO JO J S! ffi » ifl (B ® CO to N oo t- ■# n ■<;^CC«OQO00cOO5«2COr— IOOOOO «C^fiCOCC!— Ir-^COOOOOOO^O^ o" cT cT o" o" cT o" o" o" o' o" ©“ © © © • > ^COc)«!Sa!(M01lfl«(f|INo!nB!(S pq lO O CO t> 05 IO lO C5 Ci IQ cs CsT co' ocT cT o ■# W W ff! H H I I I I I I I io 11! ^(ff!COiff-7iHC)COTfC) N iff N H O r-©.— icojn©jo©r— ic»i— <©©o© 'ä^coeoodr-ir— lOOOCC oOO^O ©“ cT o" ©~ c o" c" o o" o“ o~ o" ©" o cT o 0O«ffi(SNff!(J!el(SN 'i' n oo a m CO CS I io jrff t— *ff;iOOO©©t'-CO‘OC~eSOO©r— Ir- lO ©t^©t^COrir-Hr- lf— l © © © © © cor— ii— iooooo^ooooooo o o" ©' o" o~ o" ©" cT cT o“ ©~ cT ©~ ©“ ü ^0!ff!«ff)N«fflff|Cä(ff!0 pq o ^ ^ ^ ^ di ^ CO ^ rf (?) C ^ oT cd «r c?r co ** CO CO CO . Bibliotheque universelle et revue Suisse. Lausanne 1882. 3* Periode Tome XIII. N°. 39—41. 8°. TEN GESCHENKE OF IN RUIL ONTVANGEN IN DE MAANDEN JULI, AUGUSTUS en SEPTEMBER 1882. NEDEELAND. Nederlandsch Tijdschrift voor geneeskunde. Bündel, uit- gegeven door de leden der Nederlandsche Maatschappp tot bevordering der geneeskunst, bij gelegenheid van haar 25jarig bestaan. Amsterdam 1882. 8°. Koninklijk oudheidkundig genootschap te Amsterdam. Jaarverslag in de 24ste algemeene vergadering, op Maandag 22 Mei 1882, uitgebracht. 8°. 6* 36 — De Volksvlijt, tijdschrift voor nijverlieid, landbouw, han- del en sclieepvaart. Amsterdam 1882. N°. 3 — 8. 8°. Algemeen jaarlijksch verslag van de Maatschappij voor den werkenden stand over het jaar 1881. Amsterdam 1882. 8°. Register op het Jaarboek van het mijnwezen in Neder- landsch Oost-lndie, over de 10 eerste jaargangen 1872 — 1881. Amsterdam 1882. 8°. Jaarboek van het mijnwezen in Nederlandsch Oost-lndie. Amsterdam 1882. llde Jaarg. lste Ged. 8°. S. Vestdijk. Nadere mededeelingen omtrent het nieuw gymnastiek-werktuig, genaamd medisch-orthopaedisch hijschtoestel. Amsterdam, z. j. 8°. Tijdschrift uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van nijverlieid. Haarlem 1882. 4e Reeks. Deel VI. Afl. 3. 6—8. 8°. Yerslag van den toestand der Stads Bibliotheek over 1881 te Haarlem. 8°. Flora Batava. Leiden 1882. Afl. 257 — 258. 4°. Henri W. de Graaf. Over den bouw der geslachts- organen bij de phalangiden. Leiden 1882. 4°. A. A. W. Hubrecht. De hypothese der versnelde ont- wikkeling door eerstgeboorte en hare plaats in de evolutieleer. Leiden 1882. roy. 8°. Ch. Delaunay. Allereerste gronden der practische en theoretische mechanica. 2 Dl. Vrij gevolgd naar het Fransch, door F. A. T. Delprat en P. M. Brutei, de la Rivi^re. Leiden 1882. 4de druk. 8°. — 37 — Tijdschrift der Nederlandsclie dierkundige vereeniging. Leiden 1882. Deel VI. Afl. 1. 8°. Niederländisches Archiv für Zoologie, herausgegeben von C. K. Hoffmann. Leiden 1882. Band V. Heft. 3. Sup- plementband I. Lief. 3. 8°. Midden-Sumatra. Reizen en onderzoekingen der Sumatra- expeditie, uitgerust door bet Aardrijkskundig genoot- schap, 1877 — 1879. Leiden 1882. Deel I — IV. Afl. 3. roy. 8°. Met atlas. fol. Correspondance et oeuvre musicales de Constantin Huy- gens, publiees par W. J. A. Jonckbloet et J. P. N. Land. Leyde 1882. 4°. Woordenboek der Nederlandsche taal. ’s Gravenhage en Leiden 1864 — 1882. lste Reeks Deel I. Afl. 1 — 13. Deel n. Afl. 1. 2de Reeks. Afl. 1 — 9. 3de Reeks. Afl. 1 — 7. roy. 8°. Tijdschrift van bet Koninklijk Instituut van Ingenieurs. 1881 — 1882. ’s Gravenhage 1882. 3Je Afl. 2de Ged. 4dc Afl. l8te en 2de Ged. 5de Afl. lste Ged. 4°. Algemeen verslag van de werkzaambeden van bet Ko- ninklijk Instituut van Ingenieurs over bet instituuts- jaar 1881 — 1882. ’s Gravenhage 1882. 4°. Verslag aan den Koning van de bevindingen van het Veeartsenijkundig Staatstoezigt in bet jaar 1881. ’s Gravenhage 1882. 4°. Verslag aan den Koning betrekkelyk de dienst der Tele- grafen in Nederland. 1881. ’s Gravenhage 1882. 4°. Verslag van de aanwinsten der Koninklijke Bibliotbeek gedurende bet jaar 1881. ’s Gravenhage 1882. 8°. — 38 - Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Ne- derlandsck-Indie, uitgegeven door liet Koninklijk In- stituut voor de taal-, land- en volkenkunde van Ne- derlandsck-Indie. ’s Gravenkage 1882. 4de Reeks. Dl. VI. St. 2°. Mededeelingen betreffende ket zeewezen. ’s Gravenkage 1882. Deel XXIII. Afl. 2—3. 8°. P. van Bemmelen. Het inkomen der kroon en de grond- wet. ’s Gravenkage 1882. 8°. N. W. P. Rauwenhoff. Charles Robert Darwin. Rede bij de opening der 109de algemeene vergadering van ket Provinciaal Utrecktsck genootsckap van kunsten en wetensckappen. Utrecht 1882. 8°. Rijkslandbouwschool te Wageningen. Programma voor het onderwijs voor ket leerjaar 1882 — 83. kl. 8°. Een woord over de rijkslandbouwschool, aangeboden door C. J. M. Jongkindt Coninck, aan de bezoekers van ket XXXVste Nederlandsck landkuiskoudkundig con- gres te Wageningen, op 26 — 29 Juni 1882. 8°. Iste Vervolg op den Catalogus van de Bibliotkeek der Rijkslandbouwschool te Wageningen. 1882. 8°. Nederlandsck kruidkundig archief. Yerslagen en mede- deelingen der Nederlandscke botanische vereeniging. Nijmegen 1882. 2de Serie. Deel III. St. 4. 8°. Verslag der Commissie ter verzekering eener goede be- waring van gedenkstukken van geschiedenis en knnst te Nijmegen, over ket jaar 1881. 8°. Handelingen der Nederlandscke vereeniging voor Psy- chiatrie. ’s Bosch 1882. Deel III. N°. 1. 8°. — 39 — De Vrije Fries. Mengelingen, uitgegeven door het Friesch Genootschap van gescliied-, oudheid- en taalkunde, Leeuwarden 1882. 3de Reeks. Deel III. Afl. 2. 8°. De Hernkuttersclie gemeente te Akkrum in 1797. 8°. J. Dirks. Penningkundig Repertorium. N°. XXXII — XXXIII. 8°. Verslag van den toestand der provineie Friesland in 1881. Leeuwarden 1882. 8°. Dr. G. C. J. Vosmaer. Report on the sponges dredged up in tlie Arctic Sea by tlie »Willem Barents” in tbe years 1878 and 1879. 8°. (Reprinted from the Nied. Arch. für Zool.) Statistiek van het koningrijk der Nederlanden. Staten van de in-, uit- en doorgevoerde voornaamste han- delsartikelen gedurende de maanden Mei, Juni en Juli 1882. ’s Gravenhage 1882. Nieuwe Serie, fol. Verzamelingstabel der waterhoogten längs de kusten O o o van de Noordzee, Zuiderzee, Wadden en de Neder- landsche rivieren, waargenomen in de maand Januarii 1882. fol. Verzamelingstabellen der waterhoogten volgens de bladen der zelfregistrerende peilschalen, waargenomen in de maanden September, October, November, December 1881 en Januari, Februari 1882. fol. Tienjarig o verzieht der waargenomen waterhoogten längs de Nederlandsche hoofdrivieren, de Zeeuwsche stroomen, de Noordzee, de Zuiderzee, de Wadden enz. ’s Gra- venhage 1881. 2 Dl. fol. — 40 — NEDERLANDSCH OOST-INDIE. ßealia. Register op de generale resolutien van het ka- steel Batavia. 1632 — 1805. Uitgegeven door het Ba- taviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen. Leiden 1882. Deel I. 4°. C. L. van der Burg. De geneesheer in Nederlandsch- Indie. Deel I. Uitgegeven door de Yereeniging tot bevordering der geneeskundige wetenschappen in Ne- derlandsch-Indie. Batavia 1882. 8°. C. L. van der Burg. Dr. Cornelis Swaving. 8°. (Overgedrukt uit het Nat. Tijdschrift voor Nederl.- Indie. Dl. XLII). K. F. Holle. Kawi-Oorkonden. Vervolg. 8°. B E L G I E. Bulletin de l’Academie royale des Sciences de Belgique. Bruxelles 1882. 3e Serie. Tome III. N°. 5 — 7. 8°. Memoires couronnes et autres memoires publies par l’Academie royale de medecine de Belgique. Bruxelles 1882. Tome VH Fase. 2. 8°. Iukoud : E. Lahousse. Nature de l’influence de l’iuncrvatiou sur la nutri- tion des tissus. Bulletin de l’Academie royale de medecine de Belgique. Bruxelles 1882. 3e Serie. Tome XYI. N°. 6 — 7. 8°. Proces-Verbaux des seances de la Societe royale mala- cologique de Belgique de 4 Juin 1881 jusqu’a 4 De- cembre 1881. 8°. — 41 F. Plateau. Reclierches experimentales sur les mouve- ments respiratoires des insectes. Bruxelles 1882. (Com- munication preliminaire). 8°. (Extrait des Bulletins de l’Academie de Belgique). Ad. Wasseige. Deux observations obstetricales. Bruxelles 1882. 8°. (Extrait du Bulletin de l’Academie de medecine de Belgique). Bulletin de la Commission centrale de statistique. Bruxel- les 1881. Tome XIV. 4°. Expose de la Situation du royaume de 1861 a 1875, publie par le Ministre de lTnterieur avec le concours de la Commission centrale de statistique. Bruxelles 1882. Fase. 7—9. roy. 8°. G. Braet. Note sur les moyens de prevenir les amon- cellements de neige. Bruxelles, fol. L. J. Lesquoy. De regimine ecclesiastico juxta patrum apostolicorum doctrinam. Lovanii 1881. 8°. Revue Catholique. Louvain 1881. Nouvelle Serie. Tome XXV— XXVI. 8°. Annuaire de l’Universite Catholique de Louvain. 1882. 46e Annee. 8°. F. de Potter en J. Broeckaert. Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost- Viaanderen. Gent 1882. Deel XXX. 8°. C. A. Fredericq. De Wilde bloemeu. Inleiding tot de kruidkunde. 2,le Uitg. Gent 1882. 8°. (Uitgave van bet Willems-fonds. N°. 98.) JBOEKGESCH. LEE KON. AKAD. VAN WETENSCH. 6 42 F R A N K R IJ K. Comptes rendus des seances de PAcademie des Sciences. Paris 1882. Tome XCIV. N°. 25-26. Tome XCV. N°. 1 — 12. 4°. Bulletin de PAcademie de medecine. Paris 1882. 2e Se- rie. Tome XI. N°. 25 — 37. 8°. Bulletin de la Societe mathematique de France. Paris 1881—1882. Tome IX. Tome X. N°. 5. 8°. Comptes rendus des seances et memoires de la Societe de biologie. Paris 1881. 7e Serie. Tome II. 8°. Revue internationale des Sciences biologiques. Paris 1882. 5e Annee. N°. 6—8. 8°. V. Duuuy. Histoire des Romains depuis les temps les plus recules jusqu’a l’invasion des barbares. Paris 1882. Livr. 226—227, 229—239. roy. 8°. Journal d’hygiene. Paris 1882. 8e Annee. Vol. VII. N°. 301—314. 4°. Memoires de PAcademie de Stanislas. Nancy 1882. 4e Se- rie. Tome XIV. 8°. Revue agricole, industrielle, litteraire et artistique pu- bliee par la Societe d’agriculture, Sciences et arts de l’arrondissement de Valenciennes. 1882. Tome XXXVI. N°. 3-8. 8°. GROOT BRITTANNIE EN IERLAND. Philosopbical Transactions of the Royal Society of London. 1882. Vol. CLXXIII. Part. 1. 4°, — 43 Inhoud : J. Burdon-Sanderson. Oh the electromotive properties of tlie leaf of Dionaea in the excited and unexcited states. W. K. Brookes. Lucifer: a study in morpliology. W. Kitchen Parker. On the structure and development of the skull in sturgeons (Acipenser ruthenus and A. sturio). G. H. Darwin. On the stresses caused in the interior of the earth by the weight of continents and mountains. J. Young. Experimental determination of the velocity of white and of coloured light. J. Tyndall. Action of free molecules on radiant heat, and its con- version thereby into sound. Proceedings of the Royal Society. London 1882. Yol. xxxm. N°. 219—220. 8°. Monthly notices of the Royal Astronomical Society. London 1882. Vol. XLII. N°. 8. 8°. Proceedings of the Royal Geographical Society. London 1882. New Series. Yol. IV. N°. 8. 8°. Journal of the Royal Asiatic Society. London 1882. New Series. Vol. X. Part. 1—3. Vol. XIV. Part. 3. 8°. Journal of the Royal Microscopical Society. London 1882. 2d Series. Vol. II. Part. 4. 8°. Journal of the Anthropological Institute of Great Bri- tain and Ireland. London 1882. Vol. XII. N°. 1. 8°. Proceedings of the scientific meetings of the Zoological Society for the year 1882. London 1882. Part 1 — 2. 8°. Proceedings of the scientific meetings of the Zoological Society. Index 1871 — 1880. London 1882. 8°. List of the fellows of the Zoological Society. Lon- don 1882. 8°. 6* — 44 — Stanley Lane-Poole. The coinage of Bukhärä (Tran- soxiana) in the British Museum from the time of Timur to the preseut day. London 1882. 8°. Astronomical and magnetical and meteorological obser- vations made at the Royal Observatory, Greenwich, in the 1880. London 1882. 4°. C. Piazzi Smyth. Madeira meteorologie. Edinburgh 1882. 4°. Transactions of the Royal Irish Academy. Dublin 1881 — 1882. Science. Vol. XXVIII. N°. 6 — 10. 4°. Inhoud : 6. S. Haughton. New Researches on sun-keat and terrestrial ra- diation, and on geological climates. 7. R. S. Ball. Extension of the tlieory of screws to the dynamics of any material System. 8. Ch. A. Cameron. On some hitherto undescribed Compounds of selenium. 9. R. S. Ball. Certain problems in the dynamics of a rigid System moving in elliptic space. 10. E. A. Tarleton. On some deductions from M’Cullaghs lectures on rotation. Proceedings of the Royal Irish Academy. Dublin 1881. Polite literature and antiquities. 2d Series. Vol. II. N°. 3. Science. 2d Series. Vol. III. N°. 7 — 8. 8°. OOSTENRIJK. — HONGAR IJE. Abhandlungen der k. k. Geologischen Reichsanstalt. Wien 1882. Band XII. Heft 3. 4°. Inhoud : R. Hoernes und M. Auinger. Die Gasteropoden der Meeres-Ab- lagerungen der Ersten und Zweiten Miocänen Mediterran-Stufe jn der Oesterreichisch- Ungarischen Monarchie. — 45 — Jahrbuch der k. k. Geologischen Reichsanstalt. Wien 1882. Band XXXII. N°. 1. 8°. Verhandlungen der k. k. Geologischen Reichsanstalt. Wien 1882. N°. 1 — 7. 8°. Mittheilungen der Anthropologischen Gesellschaft in Wien. 1882. Band XI. Heft 3 — 4. 8°. Mittheilungen des Vereins der Aerzte in Steiermark. Graz 1882. Band XVIH. 8°. Verhandlungen des Naturforschenden Vereines. Brünn 1881. Band XIX. 8°. Mittheilungen aus dem Jahrhuche der kön. Ungarischen Geologischen Anstalt. Budapest 1882. Band VI. Heft 2. 8°. Monumenta hungariae archaeologica aevi praehistorici. Budapest 1881. 4°. A Magyar tudomanyos Akademia Evkönyvel. Budapest 1881. Kötet XVI. Darabja VII. 4°. Magyar tudom. Akademiai Almanach. Budapest 1882. 8°. Monumenta comitialia regni hungariae (1582 — 1587) (1614 — 1621). Budapest 1881. Kötet VII. 2 Dl. 8°. (Ungarische R eichstagsverhandlungen). Codex diplomaticus hungarius Andegavensis. Budapest 1881. Kötet II. 8°. Archaeologiai ertesitö. Budapest 1880 — 1882. Kötet XIV. Füzet 1 — 10. Uj folyam. Kötet 1. Resz 1 — 2. 8°. Mathematikai es termeszet tudomanyi Közlemenyek. Budapest 1881. Kötet XVI — XVII. 8°. — 46 — A Magyar tudomanyos Akademia ertesitöje. Budapest 1881. Evfolyam XIV. Szam 1 — 8. 8° Ertekezesek a matliematikai tudomanyok Köreböl. Bu- dapest 1881. Kötet VII. Szam 23 — 24. Kötet VEI. Szam 1 — 12. 8°. Ertekezesek a bölcseszeti tudomanyok Köreböl. Budapest 1881. Kötet II. Szam 6 — 7. 8°. Ertekezesek a tärsadalmi tudomanyok Köreböl. Budapest 1881. Kötet VI. Szam 9 — 12. 8°. Ertekezesek. a termeszet tudomanyok Köreböl. Budapest 1881. Kötet V. Szam 1 — 20. 8°* Ertekezesek a törtenelmi tudomanyok Köreböl. Budapest 1881. Kötet IX. Szam 4, 6 — 11. 8°. Ertekezesek a nyelv-es szep tudomanyok Köreböl. Buda- pest 1881. Kötet IX. Szam 3 — 11. 8°. Nyelvemlektar. Regi magyar codexek es nyomtatvanyok. Budapest 1878. Kötet VH — VIII. 8°. Regi magyar költök tara. Budapest 1881. Kötet III. 8°. J. Budenz. Magyar-Ugor oesszebasonlitö szötar. Buda- pest 1881. Füzet 5. 8°. (Ungariscb-Ugriscbes vergl. Wörterbuch). N yelvtudomanyi Közlemenyek. Budapest 1881. Kötet XVI. Füzet 2 — 3. 8°. (Sprachwissenschaftliche Mittheilungen). J. Abel. Egyetemeink a Közepkorban. Budapest 1881. 8°. A. Molnar. A közoktatas törtenete magyarorszägon a XVni szazadban. Budapest 1881. Kötet I. 8°. (Geschichte des Unterrichtswesens in Ungarn im XVIII Jahrhundert). — 47 P. Hunfalvy. Ungarische Revue. Leipzig, Berlin, Wien 1881 — 1882. Jahrg. 1881. Heft 3 — 12. Jahrg 1882. Heft 1—3. 8°. DUITSCHLAND. Abhandlungen der kön. Akademie der Wissenschaften zu Berlin. 1881 — 1882. Jahrg. 1880 — 1881. 4°. Inhoud, Jahrg. 1880: Hagen. Ueber Veränderung der Wasserstände in den preussiscben Strömen. Dillmann. Zur Geschichte des Axumitischen Reichs im vierten bis sechsten Jahrhundert. Sachau. Ueber die Lage von Tigranokerta. Schott. Ueber ein chinesisches Mengwerk, nebst einem Anhang linguistischer Verbesserungen zu zwei Bänden der Erdkunde Ritters. Jahrg. 1881 : Virchow. Ueber die Weddas von Ceylon und ihre Beziehungen zu den Nachbarstämmen. Vahlen. Ueber die Anfänge der Heroiden des Ovid. Waitz. Ueber eine alte Genealogie der Welfen. Zeller. Ueber die Messung psychischer Vorgänge. Bohn. Der Tempel der Athene Polias zu Pergamon. Schott. Ueber die Sprache des Volkes Rong oder Leptscha in Sikkim. Schräder. Die Sargonsstele des Berliner Museums. Curtius. Die Altäre von Olympia. Sitzungsberichte der kön. preussiscben Akademie der Wissenschaften. Berlin 1882. N°. 18 — 38. 8°. R. Virchow. Archiv für pathologische Anatomie und Physiologie und für klinische Medicin. Berlin 1882. Band LXXXVIII. Heft 3. Band LXXXIX.Heft 1 —2. 8°. Vierter Bericht der Commission zur Wissenschaftlichen Untersuchung der deutschen Meere im Kiel für die — 48 Jahre 1877 bis 1881. Berlin 1882. Jahrg. 7 — 11 Abth. 1. fol. Ergebnisse der Beobachtungsstationen an den deutschen O o Küsten über die physikalischen Eigenschaften der Ostsee und Nordsee und die Fischerei. Berlin 1882. Jahrg. 1881. Heft 8—12. 4° Oblong. Schriften der physikalisch-ökonomischen Gesellschaft. Königsberg 1881 — 1882. Jahrg. 21. 2te Abth. Jahrg. 22. lste und 2te Abth. 4°. Abhandlungen herausgegeben vom Naturwissenschaftli- chen Vereine zu Bremen. 1882. Band VII. Heft 3. 8°. Schriften des Naturwissenschaftlichen Vereins für Schles- wig-Holstein. Kiel 1882. Band IV. Heft 2. 8°. Jenaische Zeitschrift für Naturwissenschaft, herausgege- ben von der Medicinisch-naturwissenschaftlichen Ge- sellschaft. Jena 1882. Band XV. Heft 4. 8°. Sitzungsberichte der Jenaischen Gesellschaft für Medi- cin und Naturwissenschaft für das Jahr 1881. Jena 1881. 8°. R. von Iheuing. Gesammelte Aufsätze aus den Jahr- büchern für die Dogmatik des heutigen römischen und deutschen Privatrechts. Jena 1882. Band n. 8°. 12ter Bericht der Naturforschenden Gesellschaft in Bam- berg. 1882. 8°. Verhandlungen der kais. Leopoldinisch-Carolinischen deutschen Akademie der Naturforschei*. Halle 1881 — 1882. Band XLII— XLIII. 4°. Inlioud, Band XLII : C. Gerster. Die Plänerbildungen um Ortenburg bei Passau. H. Dewitz. Afrikanische Nachtschmetterlinge. — 49 — P. Langerhans. Ueber einige canarisebe Anneliden. fl. Hensel. Craniologiscbe Studien. W. Zopf. Zur Entwickelungsgescbichte der Ascomyceten, Chaetö- mium. J. V. Deichmüller. Fossile Insecten aus dem Diatomeenschiefer von Kutschlin bei Bilin, Böhmen. L. Klein. Bau und Verzweigung einiger dorsiventral gebauter Po- lypodiaceen. Band XLHI: E. T. Bachmann. Darstellung der Entwickelungsgescbichte und des Baues der Samenschalen der Scrophularineen. G. Bbyse. Untersuchungen über den anatomischen Bau und das mechanische Princip im Aufbau einiger Arten der Gattung Im- patiens. 0. Drude. Die stossweisen Wachsthumsänderungen in der Blatt- entwickelung von Victoria regia Lindl. H. Engelhardt. Ueber die fossilen Pflanzen des Süsswassersand- steins von Grasseth. Th. Köllirer. Ueber das Os in termaxillare des Menschen und die Anatomie der Hasenscharte und des Wolfsrachens. Leopoldina. Amtliches Organ der kais. Leopoldino-Ca- rolinischen deutschen Akademie der Naturforscher. Halle 1881. Heft 17. 4°. Bericht über die Sitzungen der Naturforschenden Ge- sellschaft zu Halle im Jahre 1881. Halle 1881. 8°. Abhandlungen der Naturforschenden Gesellschaft zu Halle. 1881 — 1882. Band XV. Heft 2—3. 4°. Inhoud, Heft 2: B. Rathke. Ueber die Principien der Thermochemie und ihre An- wendung. Notiz über die Reduction der Kohlensäure durch Kohle. G. Kraus. Ueber die Wasservertheilung in der Pflanze. F. W. Klatt. Neue Compositen, in dem Herbar des Herrn Fran- caville entdeckt. BOEKGESCH. DER KON. ARAD. VAN WETENSCH. 7 — 50 — Heft 3: F. W. Klatt. Ergänzungen und Berichtigungen zu Bake r’s Systema Iridacearum. B. Solger. Beiträge zur Kenntniss der Niere und besonders der Nierenpigmente niederer Wirbeltkiere. A. Meyer. Anatomische Charakteristik officineller Blätter und Kräuter. Vierteljahrsschrift der Astronomischen Gesellschaft. Leip- zig 1882. Jahrg. 17. Heft 3. 8°. R. Hoppe. Grunert's Archiv der Mathematik und Physik. Leipzig 1882. Theil LXYIH. Heft 2. 8°. V. Carus. Zoologischer Anzeiger. Leipzig 1882. N°. 114 — 121. 8°. Petermann’s Mittheilungen aus Justus Perthes’ geogra- phischer Anstalt. Gotha 1882. Band XXVHI. N°. 6 — 8. Ergänzungsheft. N°. 69. 4°. Jahresbericht der Gesellschaft für nützliche Forschun- gen zu Trier von 1874 bis 1877. Trier 1878. 4°. Jahrbücher des Vereins von Alterthumsfreunden im Rheinlande. Bonn 1881 — 1882. Heft LXX— LXXH. roy. 8°. Verhandlungen des Naturhistorischen Vereins der preus- sischen Rheinlande und Westfalens. Bonn 1881. Jahrg. 38. 8°. Annalen des Vereins für Nassauische Alterthumskunde und Geschichtsforschung. Wiesbaden 1881. Band XVI. roy. 8° Sitzungsberichte der mathematisch-physikalischen Classe der k. b. Akademie der Wissenschaften. München 1882. Heft 2. 8°. — 51 Sitzungsberichte der philosophisch-philologischen und historischen Classe der k. b. Akademie der Wissen- schaften. München 1882. Heft 1 — 2. 8°. Jahreshefte des Vereins für vaterländische Naturkunde in Württemberg. Stuttgart 1882. Jahrg. 38. 8°. Berichte über die Verhandlungen der Naturforschenden Gesellschaft zu Freiburg i/B. 1882. Band Vlll. Heft 1. 8°. LUXEMBURG. Publications de la section historique de l’Institut R. G. Ducal de Luxembourg. 1882. Tome XXXV. roy. 8°. ZWITSERLAND. Bulletin de la Societe Vaudoise des Sciences naturelles» Lausanne 1882. 2‘ Serie. Vol. XVHI. N°. 87. 8». Mittheilungen der Naturforschenden Gesellschaft. Bern 1882. Jahrg. 1881. Heft 2. 8°. Verhandlungen der Schweizerischen naturforschenden Ge- sellschaft. Aarau 1881. 64 Jahresversammlung. Be- richt 1880 — 8 J . 8°. I T A L I E. Atti della R. Accademia dei Lincei. Roma 1882. Se- rie 3. Transunti. Vol. VI. Fase. 13 — 14. 4°. Memorie della Accademia delle scienze dell’ Istituto di Bologna. 1880. Serie 4. Tomo II. 4°. Inhoud. F. Selmi. Ricerche intomo alcuni prodotti che si riscontrano nelle urine di un cane avvelenato coll’arsenico. 7' — 52 — L. Caloei. Di im proencefalo umano singolare per alcune parti soprannumerarie sembianti a dermocimacbe. Intorno al canale sopracondiloideo dell’omero dell’uomo. C. Taeuffi. Dei teratomi sacrali. E. Villaei. Ricercbe sulle scariche interne dei condensatori elet- trici. E. Veeaedini. Guarigione stabile e perfetta di un vasto ascesso dei polmone fattosi esterno, collo svuotamento susseguito dal dre- naggio e.dall’ interna causticazione. G. Razzaboni. Sopra alcuni casi d’efflusso di liquidi per vasi co- municanti. F. P. Ruffini. Dell’ uso delle coordinate obliquangole nella deter- minazione dell’ ellissoide d’inerzia. G. Capellini. II macigno di Porretta e Je roccie a globigerine dell’ Apennino bolognese. Calcari a bivalvi di Monte Cavallo, Stagna e Casola nell’ Apennino bolognese. A. Sapoeetti. Ricercbe suH’umidita relativa dell’ aria atmosferia. P. Loeeta. Di un nuovo istrumento per prendere estrarre e tritu- rare i calcoli della vescica urinaria. Intorno alla stiramento dei nervi. G. B. Eecolani. Dell’ adattamento della specie all’ ambiente ; nuove ricercbe sulla storia genetica dei trematodi. L. Caloei. Sulla coesistenza di una eccessiva divisione dei fegato, e di qualcbe dito sopranumerario nelle mani o nei piedi. G. Beügnoli. Dell’ adiastolia in un avvelenamento da nitro-ben- zina. G. Belluzzi. Pericoli dell’ applicazione dell’ unico ostetrico all’ inguine dei feto nel parto per le naticbe. L. Bombicci. Nuovi studi sulla poligenesi nei minerali. G. P. Piana. Di una nuova specie di tenia dei gallo domestico (Foenia Botrioplitis), e di un nuovo cisticerco delle lumachelle terrestri (Cysticercus Botxioplitis). P. Lucchetti. Un anfibolo senza magnesia. — 11 gruppo naturale in mineralogia, ed il dimorfismo in accordo colla legge dei Mitscberlicb. G. Capellini. Avanzi di squalodonte nella molassa mamosa mio- cenica dei Bolognese. G. Peli. Sulle misure dei corpo nei Bolognesi, ricerche antropo- metricbe. G. Taeuffi. Cenni storici nella antropometria. — 53 — A. Cavazzi. Nuovo metodo per separare l’iodio dal cloro e dal bromo, ed osservazioni sid processo di Yortmann per separare il bromo dal cloro. E. Beltraau. Sulla teoria delle funzioni potenziali simmetricbe. P. Boschi. Alcune proprieta delle forme geometriche fondamentali collineari di seconda e terza specie aventi elementi uniti. L. Vella. Nuovo metodo per avere il succo enterico puro, e stabi- lime le proprieta fisiologiche. E. E. Pabbri. Estirpazione di un mioma intrauterino per mezzo dell’ anza galvanocaustica. A. B-ighi. Le ombre elettricbe. Spostamenti e deformazioni delle scintille nell’ aria per azioni elettrostaticbe. De alcuue curiose conformazioni della scintilla nell’ aria. G. Y. Claccio. Sopra il distribuimento e terminazione delle fibre nervee nella comea, e sopra rintema construttura del loro cilin- dro dell’ asse. L. Calori. Di una inversione splancnica generale nell’ uomo ac- compagnata da alcuni notabili dell capo con esso lei convenienti e da estranee anomalie. Süll’ alta divisione del nervo grande iscbiatico conside- rata come differenza nazionale, e sulle varieta del muscolo pi- riforme. F. Verarmst. Ulteriori studi clinico-sperimentali sull’ azione de- primente vasale dell’ ipecacuana somministrata ad alta dose nelle pneumonite francbe. C. Tarufpi. Intomo ad un nuovo gruppo di mostri appartenente al genere Dicephalus Dibrachius (Förster). — Sulle anomalie delle vene azigos ed emiazigos. Accademia delle scienze della Istituto di Bologna dalla sua origine a tutto il MDCCCLXXX. Bologna 1881. 8°. Atti della fondazione scientifica Cagnola. Vol. VI. Parte 2. 8°. Atti della R. Accademia delle scienze di Torino. 1882. Vol. XVEL Disp. 5—7. 8°. Bollettino dell' Osservatoria della regia Universita di Torino. 1882. Anno XVI. 4°. 54 — Y. Garelli. Antonio Rosmini. Torino 1861. kl. 8°. Vita di suor Giuseffa Margherita Rosmini fondatrice e prima superiora della casa delle figlie di carita di Trento. Milano 1881. kl. 8°. Memorie del Reale Istituto Lombardo di scienze e lettere. Classe di lettere e scienze morali ed politiche. Mi- lano 1881. Serie 3. Vol. V. Fase. 2. 4°. Inkoud : Teza. Sul Lokaniti. Poli. Studi di filosofia contemporanea. Buc cell ati. II nikilismo e la ragione del diritto penale. Rendiconti del R. Istituto Lombardo de scienze e lettere. Milano 1881. Serie 2. Vol. XIII. 8°. P. Mantegazza. Arcbivio per l’antropologia e la etno- logia. Firenze 1882. Vol. XII. Fase. 1. 8°. Mittbeilungen aus der Zoologischer Station zu Neapel. Leipzig 1882. Band III. Heft 4. 8°. Opere di Diego Vitrioli. Napoli 1870 — 1878. Vol. I — IX. roy. 8°. Atti della Societa Toscana di scienze naturali. Processi Verbali. Vol III. Adunanza di 12 marzo al 7 mag- gio 1882. 8°. PORTUGAL. Boletim da Sociedade de geographia de Lisboa. 1882. 2a Serie. N°. 11-12. 3a Serie. N°. 1. 8°. Terrenos adjacentes aos rios Zambeze e Chire desde as suas Ultimos cachoeiras ate ad mar mappa coordenado por A. de Moraes Sarmento, de accordo com os da- — 55 — dos e observa9oes por eile colhidas durante as suas viagens de 1877 — 1880. 2 bladen, plano. DENEMAEKEN. Regesta diplomatica bistoriae Danicae. Index clirono- logicus diplomatum et literarum bistoriam danicam ab antiquissimis temporibus usque ad annum 1660. Cnra Societatis Regiae Scientiarum Danicae. Havniae 1862 — 1870. Tomus I — II. 1880. Series 2a Tomus I. 4°. Kong Frederik den Förstes danske registranter. Kjöben- bavn 1878 — 1879. Band I- II. 8°. Danske Kancelliregistranter 1535 — 1550. Kjöbenhavn 1881 — 1882. Band I— II 8°. ZW EDEN EN NOOE WEGEN. Entomologisk Tidskrift utgifven pa Entomologiska Fö~ reningen. Stockbolm 1882. Arg. 3. Haft 1 — 3. 8°. Den Norske Nordhavs-Expedition 1875 — 1878. Chris- tiania 1882. N°. IV— V. 4°. E U S L A N D. Bulletin de la Societe imperiale des natur.alistes. Mos- cou 1882. Annee 1881. N°. 3. 8°. Sitzungsberichte der Kurländischen Gesellschaft für Li- teratur und Kunst. Mitau 1882. Jahrg. 1881. 8°. Festrede zur Jahresfeier der Stiftung der Universität Dorpat am 12 December 1881. Dorpat 1882. 4°. P. Helmling. Untersuchungen über die allgemeine li- o o neäre Differentialgleichung der dritten Ordnung: o o o + 3. Xj f Dffl. — €erste Stulw — ° > >> • • cc c « — - AMSTERDAM, JOHANNES MÜLLER. 1882. DER C VAN I N H 0 U D VAN DEEL XVIII. — STUK 1. bladz. Berekening van afstand en azimuth uit lengte en breedte ; door Ch. M. Schols ( Met 1 plaat ) 1. Rapport ovcr eene verhandeling van den Heer Dr. J. W. van Wijhe-, t> Ueber die Mesodermsegmente und die Entwickelung der Nerven des Selachierkopfes”; uitgebracht in de Vergadering van 25 Maart 1882. 71. Rapport over eene verhandeling van den Heer P. L Bakker : « De schijf, ter vervanging van de kruk aan de as, ontleend aan den ontwonden cirkel, in toepassing te brengen op de werktuigen”; nitgebracht in de Vergadering van 25 Febrnari 1882 86. Brief van het lid der Koninklijke Akademie van Wetenscbappen E. H. von Baumhauer aan de natuurkundige afdeeling derzelfde Akademie; voorgelezen in de Vergadering van 28 April 1882 89. Advies betreffende eene nienwe geologische kaart van Europa. In antwoord op een schrijven van den Secretaris d.d. 24 April 1882; voorgedragen in de Vergadering van 28 April 1882 90. Rapport over de verhandeling: vEenige opmerkingen omtrent gewone lineaire differentiaalvergelijkingen,” door Dr. W. Kapteijn; uitge- bracht in de Vergadering van 28 April 1882 92. Nader rapport aangaande de verhandeling van Dr. J. W. van Wijhe. 94. Eenige opmerkingen omtrent gewone lineaire differentiaalvergelijkin- gen; door Dr. W. Kapteijn 95 Rapport over eene verhandeling van den Heer Dr. Max Weber: ii Over Coalescentia calcaneo-navicularis” ; uitgebracht in de Verga- dering van 28 April 1882 118. «Over Coalescentia calcaneo-navicularis; door Dr. Max Weber. (Met 1 plaat) 121. Overzicht der boekwerken, door de Koninklijke Akademie van Weten- scbappen ontvangen en aasgekocht 121 — 144. VEßSLAGEN EN MEDEDEELINGEN KONINKLIJKE AKADEMIE WETENSCHAPPEN. Afdeeling N A T U U R K U N D E. TWE ED E REEKS. Drei. — 9tufc. • C 1 AMSTERDAM, JOHANNES MÜLLER. 1882. ■ : ! 1 : . ■ ■ . ' : %■ • ■ •V jv I N H 0 U D VAK DEEL XVIII. — STUK 2. bladz. Bijdrage tot de kennis vau normaal cyaanzunr; door E. Mui.der. Gerde gedeelte 137 . Ozon tegenover platinazwart; door E. Mul der en H. G. L. van der Meulen 170. Bijdrage tot de thermo-chemische kennis vau ozon ; door E. Mulder en H G. L. van der Meui.en. Aanhangsel tot het tweede ge- deelte 176. Over het soortelijk draaiingsvtrmogen van apocinchonine en hydro- chloorapocinchonine ondcr den invloed van znren ; door A C. Ou- deuans Jr 178. Rapport van de meederhcid der Commissie, benoemd iu de Verga- dering van 28 Jannari 1882 208. Rapport van de minderheid der Commissie, benoemd in de Vergade- ring van 28 Janunri 18J2 212. Bounstoflen voor de geschiedenis der wis- en natuurkundige weten- schappen in de Nederlanden ; door D, Bierens de Haan. 218 en 277. Overzicht der boekwerken, door de Koninklijke Akademie van Weten- schappen ontvnngen en nangekocnt 1 — 56. VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN KONINKLIJKE AKADEMIE WETENSCHAPPEN. Afdeeling NATUUBKUNDE, TWEEDE REEKS. 2Ui)ttieni>f — iDnrfcf 0tuh. I N H 0 U D VAN DEEL XVIII. — STUK 3. bladi, Over de aansluiting van een driehoeksnet van lagere orde aan drie pnnten van een net van hoogere orde; door Ch. M. Schols 303. Rapport over de verhandeling van den Heer J. Bueno de Mesquita, getiteld : Algemeene vergelijkingen voor een gecentreerd stelsel van lenzen 326. Algemeene vergelijkingen voor een gecentreerd lenzenstelsel ; door J. Bueno de Mesquita 329. Algemeene Stellingen betreffende de stationaire beweging eener onsa- mendrukbare, wrijvende vloeistof; door D. J. Korteweg 343. Bijdrage tot de Flora Mycologica van Nederland. IX; door C. A. J. A. Oudemans 360. Rapport in zake de vaststelling van een eersten meridiaan. Voorge- dragen in de vergadering van 24 Febrnari 1883 391. Rapport der Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing over het al of niet bestendigen der Akademische Commissie voor de daling van den bodem van Nederland. Voorgedragen in de verga- dering van 24 Februari 1883 394. Verslag omtrent de werkzaamheden van de Commissie voor het on- de^z^ek nanr de daling van den bodem van Nederland. Aangebo» den in de vergadering van 24 Februari 1883 399. Verslag over het antwoord, aan den Minister van Binnenlandsche Za- ken te geven op vier vragen, betrekkelijk de Vivisectie. Uitge- bracht in de vergadering van 24 Februari 1883 416. Bijdrage tot de kennis van normaal Cyaanzuur; door E. Mulder. Vierde Gedcclte 424 Overzieht der bockwerken, door de Koninklijke Akademie van Weten- schappen ontvangen en aangekocht 57 — 112