ZIEKTEN VAN DE TABAK IN DE VORSTENLANDEN DOOR Hj. jensen. N.V. BOEKHANDEL EX DRIKKERU voo«H«i!N E. J. BRILL - Lei DES 1921. ZIEKTEN VAN DE TABAK IN DE VORSTENLANDEN. TfSSS RIEKTEN VAN DE TABAK IN DE \ ORSTENLANDEI^ DOOU Hj. jensen. N.V. lIDKkllAMiKI. KN ItKlKKI'.lUJ VüulillKKN E. J. IWtILL - liKlUKX KKCRU Toomaaii K. j. BRII.I INHOUD. HIz. Inleiding vii Vpikortingen van lilcls en Tijdsilnifton ix Tubuks/.iekten, veroorzaakt door Sciiinmiels en Üaktericn 1 I.anasziekle; (Pliythoplitom Nicotianae) -i t'ereospoi-a Nicotianae IS Spikkel lü Hoode Hoest 17 Loodsvlekken, Regenvlekken I" Veldscliininiel; Erysiphe lamprocarpa 20 Sklerotii'nziekte -3 Slijniziekte; liaeillus solanacearum _ . . . . 'ili Zwarte Roest: liacterium pseudozoogloeae •'•> Tal)aksziekten, waarvan de oorzaak onbekend is -i" Mozaiekziekte :W Tjakar W Kriiepiiek ^I Krnlziekti' '^ Marmer i>-i Zwarte poepoesziekte •>'J l'okziekte •">" Tabaksziekten, veroorzaakt door dierlijke vijanden ï")'^' liet tabakskevertje; Lasiodernia serricorne m (ionoceplialuni (Opatrinn) sp. Tjidal "- lloloniara picescens; Tjidal abang ~" Engerlingen '" Anomala .bal.ites 80 Ileliotliis (Cbloridea) assulUi 81 Prodeniii litura 88 Pliisia signata ''8 Acherontia hicliesis; Aclierontia styx I^'*- üotys marginniis 10^> Agrotis sp ''^** Dikbuik: Cinoriinos.benia lieliopa I"*» Tabaksniot; Setoniorpba nuirgalaestriata !••' Taiiaksniieren; Solenopsis gi-niiiiata '-" S|iritikliiiiM*ii . I'JI Vmiiiiolli-ii : (irylli>lul|iu liin«iiUi Sc ufrimni t'ir> Krfki'l-; (iiinK<<>r: ltj»»krik .... \'ll lu- ^'i'M-tii' w.iiit.H; N<'t;ini viriiliilii. |:MI I*)' kU-iiii' K>'»**ii** wutiLi; («nllolM'lii-ii* ( l,<*|it' t:^J lllnilluufn . I.'li Tlirii» it|> \\ii lli>i itiiiiik>4uillj«*: I li'li>r«Mli>ni nidiriroki . . lil |l<*rt*ili>ii . I IM INLEIÜliNG. Dit /it'ktenboek is geschiwt'n voor de tabakkurs iii de Vor.steu- landeii. Het is geschreven om de jonge tabakkers, die nog niets ervan af weten, voor vergissingen te behoeden, vei'gissingen, waar- door ze aan de eeue zijde onnoodig verontrust worden, en aan de andere zijde nit onwetendheid het tijdige ingrijpen nalaten. Gedurende mijne IS-jarige praktijk als .plantendokter'' in de Vor.«teulandsche tabaksstreeken is de groo'te overeenkomst tussclien de medicus en den phytopatholoog mij dikwijls opgevallen. Hoe vaak ben ik niet geroepen, waar het onmogelijk was te helpen, omdat het al te laat was. Het eenige, wat dan te doen was: te troosten, heb ik zoo goed mogelijk gedaan. Maar hoe veel beter ware het geweest, als de jonge employé zich zelf op de hoogte had kunnen stellen van de ziekten, al lang voordat ze uitgebroken waren. Het zal ieder planter heel gauw duidelijk worden, dat hij wel heel veel kan doen door de plantenziekten met oplettendheid gade te slaan, en op alle mogelijke wijzen te bestrijden; maar het zal hem nóg duidelijker worden — en dat raag hij nooit vergeten — dat de beste wijze om een gave aanplant te krijgen is: een supe- rienr kuituur. Geen moeite mag te groot zijn, geen verbetering mag onl)eproL'fd blijven, geen vooiv.orgsmaatregel mag achterwege gelaten worden. Men mag nooit vergeten, dat men honderdmaal gemakke- lijker een volle aanplant krijgt door een puike grondbewerking, door een passende bemesting, door goede variteiten of lijnen uit te plan- ten, in één woord door zijn aanplant oj) peil te houden met het beste, wat omtrent de kuituur bekend is, dan door de meest ver- kwistende gebruik van alle mogelijke en onmogelijke obats. Om het boek ook bruikbaar te maken voor collega's van andere proefstations, heb ik achter de verschillende stukken, een lijst ge- voegd van dl' belangrijkste literatuur, die door mij gebruikt is. Voor het door mij gestelde doel was het noodig het boek rijkelijk te voor/.icn vun illustnities. Ilierbü \>en ik op een uiUiti-kfiule wijze geholpen door de MH. N. HiilkjAr, .1. Th. Skovj,auird en door de dames Mevr. I. ('Iiristiani, I. Sideniuü en K. I'.ilin, iian wie ik hierby inijn oprechten dunk hettiij^. Aun de II H. Dr. Roepke eu Keuchenius, die iny Ijeide op zoölo- fjfisch ^ehied lieel veel goetie nuid^evin>(en en inlichtingen verstrekt hebben, eu uun itenlandschi* tabak ten zeerste verplicht voor de royale wüze, waarop ze de niet onaainzieniyke geldmiddelen ter disjHisitie gesteld hebbiMi , die noodig geweest zjjn voor het laten drukken vau dit l)oek met zoo vele platen. Januari l'.Ul». VERKORTINGEN VAN DE TITELS DER GECITEERDE TIJDSCHRIFTEN. (lil ilo litfnilmirlijsti'ii iM'U'fkiMirii ilo vi-t gt^dnikto rjjfors (byv. 35i ln't noiiiiixT van <1<' Imiul «f iiflevpriiiff, «1«' riin>i<'f ppiinikto ryfi-n» (bijv. IftH} lioi jnnrtul, cii il<' mot ncwiwif letters ^'cilnikti- rijfcpi de lilii. li-Proefstaliou. 1. 1. 1. 1, 1.. 1. 1'. .M. .1. A. 1 K . i;. 1. 1 . s. 1. 1. . 1 . . V. XII VKHkoimNum VAM OK TITKUI OKR OKnTKKRiAt TUIHtaiHirrRM. M. I 'II uit 'h IjiniU pliiiilf'nliiin. M. I' ' tlii- |ii-|iiirtiiii-nl of npririilliiro in linlia. I*ii>«i M. !'.>>. Mi-il<'ilci-lin|.'fii MUI Im-I AI^')-iii)f^liition np Ja\i t<> Sululipi. M P. T. MiMli-ilirlmp'ii \iin liri Prltn(;cii vnn In-t liilMinitoriiint voor planU*niiekt<>ii. I'. l'liN tii|>iittii>li>(:v, Iliiliiiiiiir<>. V. \. y. TIn' l'liili|i|>iiii- a^'rii ultiiri'|>iiic iif;rii'iil(tinil |{i'v*i(>w. P.J.S. Tlu' l'iiili|>|iiii)- joiiriiiil of wicnro. Soct. I). HA I'. UiuilxiPiki, M. Ihinisiliwho Aluen iin.J I»iUe Juvo». 1-J. 1«Ü0. |{. M. ItcMic liiM-nlii^ii|iir>. |{.N. Kiviii'il tU's inivaiix lM>Uiiii<|iii*s N't'rluniluis. K r. Il«|.<«rt iit ilif l'reilii)}{-« orUicscrt. Hntoniologinil. M(><-iin(;at I'iiN). IIH7. S. Si.'n.f. S. I. I. South Iniliiin liisfct-i, liv ll«iiil)rijy;i> Flft. Ii.t. T. Mtiilr.i!^. l'.Mi. T. 'IVvsnimuiitt. T. A. Tropiral n^iniltiirisl. T. K. 'I'ijils<>u\v in Ni-.IitI. IikIh-. r. S. H. r. S. Iirp. «f A(;rii-. Ofliro of i>x|Mriiii. Station. Iliillptin of tlu* — . r.S. C'. r. S. Ilop. of Af?rif. ('iri-iilar of the — . Hiimiii of Kntninohif;v. U.S. K. l'. S. I)»'p. of Ajfric. Itiilh'lin of the — . Iliirimii of Kiitomolofiv. U. S. K. U S. Ik'p. of Affrir. FarnuMN Itiilh'tin. I'.S.J. r.S. I)«'p. of Apric. Journal of n;.'rii'iiltiinil l{os«in-h. II. S. I» l'. S. llt'p. of Afjric. Farniors institiit** lortiinv U. S. P. U.S. Ili'p. of Agrir. Ihill.-tin of ih.' — Hiin-au of l'l..iii In.lusir)-. U.S.B. U.S. Dep. of .\^^nc. Ro|M.rt of the — . U. S. Y. U. S. Dop. of Apric. YearUiok of the — . • W'.C.S. Meen Ie .Vinsteninm. V. W N. Vership van ile verpntlerinpen der Kon. Arad. van Welens-happen te AniKtenhiiii. Wis- en Natuurkundig Afdeelinp. V. I, I'. VerMlap omtrent ilen «itaai van '» Ijinds plantentiiin te lluitenzorp. /. P. /<>ilHrhrifl fiir Pnanxi-nkninkheiten. TABAKSZIEKTEN VEROOIJZAAKr iXioK SCHIMMELS EN BAKTERIEN. \)K hANASZIEKTE. Oorzaak: Plivloplithora Nicotianae, dk Haan. Javaansoli: I^anas (dikwijls vrrwisseld niet „Lier'", zii- Slijiuzickte). Mak'isch (in Deli): Kaki I)OL'soek (speciaal voor ,Bibitziekte"). Onderzoekt men onder het niikroskoop kleine stukjes van lauas- zieke tabaksplanten, zooals ze gevonden worden op de tabakstninen, dan zal men geen sporen vinden, maar alleen het „Myceel", d. \v. z. de lange, dunne schimmeldraden, die tusschen en door de cellen van de tabaksplant heen groeien (zie fig. I en 2). Daardoor wordt het celweefsel van de tabaksplant gedood, en de lanasziekte ontstaat. Fij!. 1. Cellen van het weefsel vnn een tabnksbibit, waiirin junite nivreclil raden vnn l'hyloiitithora Xirutiaoae. Sterk vergroot. Fig. 2. Cellen vnn het mcri: van een oud lanasplant, vol mycccl vnn Phylophthora Nicotianae. Slcrk vofiiroot. Zeer zelden vindt men in de natuur, dat het myceel van het cel- weefsel uit, naar buiten groeit. Dit gebeurt alleen onder bijzonder vochtige condities, i). v. np l>iaderen of gekapte lanasplanten, die op den natten grond zijn blijven liggen. Hierop kan men het witte luchtmyceel vinden, en in heel bijzondere gevallen ook sporen (ge- naamd: conidi('n). In tegenstelling met b. v. de Phytophthora-soort, die op de aard;ippelplant woekert, is de sporenvorming op de opper- \ lakte van dr lanaszieke tabaksplanten zóó zelden, dat de versprei- tlin^,' van tl»' ziekte lunp» (K'/.«'ii wcfi niet vrrklaanl kan wonlen. Het U erlitiT fieliUken, «lat hot afval van oude laniu«stronken /ijn infi'k- tieknuht 7.c«t lan;; ln-warrn kan; In-t kleinste stukje, zelfn elk tellen- eoniplex, waarin IMiytoplitlitna-mveefl voorkomt, is ^evojirlyk; elke ine>ll>ot»|», waarin zulke lanas-afval zit, kan lanas j^even op liet vel«l, waar ze uitj^eltrailit wordt. Wcn>cht n»ii aks- plant in water dompelen; echter ^een te oud of al half venot -tuk; ;,'ehruikt men zulke stukken, dan krjjgt men een sterke ontwikkelinj,' van hakterien en infusorien, die het zieh ontwikkelende rhytophthora- mvceel met j,'roote spoed zullen verteeren. Het best geschikt voor zulk een proef is een heel klein stuk (niet ^jrooter dan eenijfe mm.) van lu't nierji, op de grens van het zieke en gezonde gedeelte, ol een stuk l»Iad van de rand van een lanasvlek. Het water, wiuirin hl-t >,tuk)e gedompeld wonlt, moet schoon zijn, het lief-t ven-ch regen- water, of auder-^ geknctkt water. Reeds den volgende dag zjil men kunnen zien, dat er om het zieke stukje heen een zoom gevormd is van wit-doorsrhijnend, iets slijmerig myceel, waarvan de breedte eenige mm kan /ijn. Omler liet mikroskooj» Mijkt het myceel vol te zitten met pccrvormige conidifMi (zie lig. :l en I). heze conidiên /.'^^wC Fik. S. ('onidiéa tii rhilonhlhur* Nirotitn» op rco kUii •luk Uosuitk labkktbUd ia .«ttcrkullaur". Sirrk «entroul. Fik. 4. ( o*idir»dnK*B' ■iTrwl «M rii}loplilkor« N'iroliaaM. S«»fk ferKMwI. vormen het onomstoothare bewjjs voor de Phytophthon\-natuur van de witte schimmel-zoom. Door de lonidifn wordt dus de diagn«»se: hanasziekte, voUtrekt zeker gesteld. Met een loupe kunnen de con- iliön ook gezi«'n worden Ja, zelfs met het bloote oog kan men, bij zekere Iwliohting, de talrijke, b\j opvallend licht spierwitte iiuntji-s zien, die de conidif-n ziJn. Pe be-te lielichting hiervoor krjjgt men iluor (Ie -icliaal mot ilc ,\viitcrkiiltiuir" Ikjcm l'ii wi-er (e ilniaieii. Do ontwikkoliug van do (•oiiidiOn kan zeor vlug van stapel looix-n. Op fig. .') zijn de versehillende stadia der vorniing van zulk oen coni- dië, met bij behoorende aangifte van tijd, geteokend. Tn den loop van 2' ., uur was do ontwikkeling voltooid. Binnou in de eonidie worden oen aantal heel kleine, ronde zooge- naanidezwermsporen gevormd. Wan- neer zij rijp zijn, barst de eonidie in de top, bij do .slijinprop, en de uitgang voor de zworrnsporen is vrij. Hiervan maken zij dan ook iladelijk gebruik, en dringen zich naar buiten door do enge opening (zie Fig. 6). In het water kunnen zij vrij rond zwemmen, totdat ze naar vrij korten tijd zich vast zetten. Zij ontkiemen nu en vormen een nieuw myceel, waarop dan weer eonidiën gevormd kunnen worden (zie Fig. 7). In de natuur kunnen eonidiën gevormd worden, wanneer zieke I'ig. 5. TijdmctiDg lic coniilicnvormioï vao I'lijtophihora Nicolianoc. Slerk vergroot. Fig. 6. Een eonidie van Fhytophthora Nicotianiic. De znennsporcn treden uit. Sterk vergroot. Fig. 7. De klcini' zworinspoor (bij .-) van I'hytophthora Nicotianao is onlkicind. Het myceel (m «) hoeft al oeu nieuwe Conidie (<•) gevormd. Sterk vergroot. tabaksplanten, of gedeelten ervan in water geworpen worden. Doch sehijnt het grootste infektiegevaar van deze lanasplanten niet gevormd te worden door de eonidiën, nniar door do van de zieke planten los- geraakte kleine stukjes schors, bladmoes, wortelen enz. Een verschil o iiiiiakt liet, nl" df zieke planten te recht kpreiden in de oinli^jgende tuinen; nmar in den l«K)p van eenige weken zyu de zachte gedeeltt'U van de luna<it:i.kU). Wanm-er d • hfci Joii.l,'<' l>il)it op de bedden dour IMiytophthtmi aanget.ist wordt, dan wonlt zij viiil-donker-groen. en de plantjes liggen plat op den grond. Het lijkt wel, aU of er kokend waterover de plantjes h»'en gegoten i.s. Zjj zyn in al hun omlerdeelen zoo zacht geworden, dat men ze niet opnemen kan zonder dat ze stuk gaan. I)e ziekte komt zeer plotseling te voorsrhijii. Ihj t-ene eerste insjw-ktie 's ochtends vroeg kan het zaadbed er nt)g gezond uitzien, en een pajir uur later terug komend, vindt men zulke .gekookte" plekken op het be. < >/i (h II -■/■iiii niii, colictU'i.icnc piiutca. {Slamlanas). liet eerste kenteeken van Phytophthora bij een iets grootere ta- liaksplant is, dat de bladeren beginnen te hangen, en wat bijzonder karakteristiek is voor deze ziekte: allemaal tegelijk, en heel plotse- ling. 1'e stanilanas is voor de taliak, wat de Cholera is voor de 8 iiieiiMth: 'rt nrhU-iitls vi"<>eg oog(.>n»('li|jii)|ik p-zoiul; twee uur luier (looj/.ifk. IMiuit '.\ iH't'W een \mxU\ vuii /.ulk vt-ii plunt. Wunll lil? |iliiiit uit il«? aardt' p'tnikkeii, ilaii /al men /.ien, tlat de schors op de grens tu8.«chfn stuni en wortel /.wart gekleunl is. (Jewoonlyli ziet men de/.>' zwarte verkleuring al van huiten af. liet gebeurt echter onk, dat men ei'r«et zwart gekh-urde wortels ziJn i'thter slijmziek (zie blz. 33) en niet lananziek. De zwartf vlek kan ook hooger aan den .stam gevonden worden (zie plaat I). Dit gt'b«'urt meer in n luird als de stani- lainis liffletnaal ItencdtMi. Hij deze giuit d»' ln-rle plant verlon-n ; by df vlekken hooger op, kan men met*stul nog veel v.ui het blad oogsten. Niet zelden zijn de lana.svlekken hooger jum den stam af- komstig van oorspronkelijke Idadlaniujvlekken, die verder door ge- groeid zijn, totdat ze clen stam bereikten. Wordt het onderste gedeelte van een lanaszieke tabaksütengel over langs doorgesneden, «lan vindt men, dat het merg ook ziek is : het is uitgedroogd. De uitgestrektheid van het droge merg is zeer ver- schillend. Men vindt planten, waar slechts heel beneden — byna tussehen de wortels in, het alleronderste gedeelte van het merg droog geworden is. In zulke ^'evallen zit de zwarte uitwendige vlek ook gewoonlijk zeer laa;4. Hij de meeste lauiusplanten is echter een groot gedeelte van het merg ingedroogd, en in dit geval is het merg steeds .gekamerd" op een voor deze ziekte zeer kanikteristieke wijze (zie plaat 'i). Heeft de .schimmel gelegenheid gehad zich buitengewoon ver te verspreiden in het merg. dan kau het gebeuren, ddt het merg boven het gekamerde gedeelte ook een indroging kan vertoonen zon- der kamers (zie plaat fi). Hetzelfde vindt men niet z(K) lieel zelden by hooger aan den stam zittende zwarte vlekken. Dat dit gedeelte- lijk nietgekanjerde merg door andere schimmels (b, v. door Pvthium) veroorzaakt zoude zijn. is niet bevestigd door de onii ilf liladiirn. {Vli'l,l,ineide te erven, zooilat wij een lijn met goelt werk k;iii het best door het l*roer>tation uitgevoerd worden. Sinds dien tyd is het IVoefstation dan uok met zulke proeven Inr/ig, en er bestaat gegronde hoop zulke tabakslijncn te zullen verkrijgen. Hijzonders sehynen de kruisingen met een v.in Timor afkom-tig, door het Proefstation gi'l-;iilt'.id.- lijn in dit opzicht ^joed te zullen voldoen. |{. li- Ifiml, hn'l iiin lil :itiiilhiililrn. PiUir iedere tabaksplant, die door 1'hvtophthora aangetast wordt, onherroepelijk verloren is, '•••-• ■ i" 'H- '■••-' rijdiiigsmiddelen uit pre- ventieve maatregelen. Om de zaadlM-ddeii teg»ii lana.» W lalioeden worden d«*ze regtd- matig liespoten met liouillie bordel.iise ^Itereiding hiervan: zie laatste hoofdstuk). Gewoonlijk wordt om de •'> dagen l»esjx)ten. Als het toezicht vertrouwl>aar is, kun men echter wel iets minder spuiten: z lang geen zieke bibit gevonden is, b. v. om de zeven dagen, of wanneer de ziekte al geconstateerd is, dan alleen op dt- zieke be -G diuigsche bespuiting voor te schrijven. Het sprwkt van /.elf, dat men zoo veel mogelijk bij droog weer m(»et spuiten, daar de natte bouillie bordelaise anders gemakkelijk afs|M»elen zoil. Haarom moet ook geregeld bespoten wonleii nii zwart' regenbuien. liet mag niet verget«*n worden, dat de bouillie Iwnlelaise alleen dimr een infektie voorkomen kan, waar een laagtje ervan op de bla- den-n blijft plakken. Men moet dus zoo Hjn mogelijk spuiten en de l)ouillie 7AX> regelmatig mogelijk verdeelen over de gcheele blad- op|H>rvlaktc van de bibit. h'dere stukje oppi'rvlakte van de bhideren, waar geen bouillie zit, '\a toegangeiyk voor lanasiofektie. Daarom is 11 Oük ile ondcrzijdL' van de hliiilcreii weinig l)es(hut, en «Ie Ijüiit Uau zeer f,'oed geint'ekteerd worden van deu grond ai', zelfs al wordt rigourens niet bonillie bespoten. Aan den anderen kant mag men niet zóó dik si)ni(ei), dat een dikke blauwe laag op de bladeren zit, daar deze , daardoor veibrand kunnen worden, of de bibit zelfs lieele- nicuil dood gaan. Zooals gewoonlijk: te veel en te weinig bederven de zaak. Hoofdzaak bij do liehandeling vau de zaadbedden blijft het toezicht en hi't ingrijpen l)ij de eerste versehijnselen van de bibitziekte. Zoo- dra deze geconstateerd is, eventueel met behulp vau eeu „waterkul- tuur" (zie blz. 4) moeten de zieke planten eu de omringende ge- zonde planten zoo spoedig mogelijk verwijderd worden, zonder dat men daardoor aarde van deze plantjes laat vallen op de overige planten in het lied. Men gebruike daarom goed geconstrueerde ver- zamelblikken (een model van zulke kan aan het Proefstation ver- kregen worden). De plaats, waar de Inbit weggenomen is, wordt ge- desiufekteerd naar de Methode van Raciborski. Hiervoor menge men eenige handen vol amoniumsulfaat in de aarde. Daarna wordt een iets grootere hoeveelheid ongebluschte kalk bijgevoegd, en vervolgens goed gemengd. Is het weer droog, dan moet er liegoten worden. De behandelde aarde moet sterk reuken naar ammoniak. Indien de ziekt»' optreedt op verschillende plaatsen in hetzelfde bed, dan is het beter alle Inbit vau het geheele bed uit te trekken, daarna het bed met ammoniumsulfaat en kalk te behandelen en niet een bamboehek ora te geven ter isoleering. In het algemeen is natuurlijk beter van zulke bedden, waar de ziekte geconstateerd is, heelemaal geen bibit te gebruiken. Daar de iucubatietijd van de bibitziekte slechts 2 tot 3 dagen is, kan men, bij gel)rek aan plantbil)it, echter gerust overigens gezonde bibit ge- l)ruikeu van een bed, waar vroeger de ziekte gevonden werd, indien er op zijn minst 5 tot G dagen verstreken zijn, nti de laatste behan- deling, zonder dat in dien tijd nieuwe ziektegevallen geobserveerd zijn. Het begieten van de zaadljcdden heeft zouder twijfel een groot aandeel in het uitbreken van de lanasziekte op de zaadbeddi-n. Het lijkt daarom waarschijnlijk, dat men een gunstige invloed op de ver- spreiding van de bibitziekte zal kunnen uitoefenen door de zaad- bedden niet te l)egieten, maar nat te houden door toevoer van water door kleine leidinm-n. IL' iii/ini I, h'tii/tn fM't'l'liiitli») iiri'lii'l- II knnii-ii ir.inlrii. Hiitlaiik-' Vi'lf [iM^in^cii is lu't tut nu Ine niet i:t'liikl cfii aln'Vfnti»'v«' lichatKlcling v.iii it j,'el»eiirt uitshiitend met liet doel om den ^nmd voor een nitlireidin^ van de int'ektie te Itehuedeo, niet tiin de op nienw in te hoeti-n soelamans voor dt' ziekte te vrij- waren. Dit Imitste zou alleen dan kunnen gelukken, wanne«'r een methode van )^ronddesinfektie gevonden werd. waardoor j^eene on- ^nnsti^e condities voor de nieuwe jön^e tabaksplantje p'.scliupea worden. Het is tot nu toe ni«'t gelukt dit middel te vinden, diuir alle de geprobeerde middelen om de aarde te desinfekteeren of yeen voldoende uitwerking hebben, óf in zi'm'i sterke eoneurde: de d«x)de plantjes op de inlandsche kerkhoven te begraven, of zelfs in den grond te stoppen vlak bij de gezonde buiirplant4'n ! — V«Mir het in- boeten van de nieuwe plantjes moet »le met kalk behandelde aarde goed gemengil worden met een voldoende hoeveelheid van de niet behandelde buuraarde, «mi de eoneentratie van de kalk /.'•<■■ L'erint; te maken, dat de nieuwe plantjes kunnen aanshum. 13 D. Ililtiiitili llini run outlcir platüi'ii op Jicl i't'lil, d'n' niet nirrr door soi'fiiioiiiis ri rnini/i'ii kimnt'u ironh'U. Donliboeklitr is liot niet, ihit een middel gevonden kan worden, wiiiudoor de gezonde planten preventief behandeld knnuen worden tegen aanta^^ting van 1'liytoplitliora. Zulk eeu middel moet dan toe- gepast worden op alle gezonden planten in de omgeving van lauas- planten. Zoo lang zulk een afdoend en tegelijk praktisch middel niet gevonden is, kan men niets anders doen, dan de gevolgen van het optreden van de lanasziekte op het veld, voor de toekomst zoo klein mogelijk maken, door het desintekteeren van de zieke planten en de aarde, waarin zij stonden. Dit gel)eurt, zooals bij de heel jonge plantjes, ook met versch gebluschte, drooge, poedervormige kalk, waarvan men 100 tot 200 gr. om den stam heen, in den grond werkt. De plant zelf wordt gekapt en naar de hangloods gebracht. Na eenige dagen worden de wortels uit den grond gehaald, en zonder de aarde onnoodig in de omgeving te verspreiden, naar de verbran- dingsplaats gebracht. Is de behandeling met kalk nauwkeurig uitge- voerd, zoodat al de aarde om de wortels heen goed gedesinfekteerd is, dan brengt deze methode zeer weinig gevaar mede voor verdere verspreiding van de ziekte. Zijn de doode planten om een of andere reden zouder behandeling te lang op het veld blijven staan, dan heeft de Phytophthora gele- genheid gehad zich reusachtig sterk te vermeerdereu. In dit geval doet men beter de veel intensiever werkende desinfektiemethode van Uaciborski toe te passen. Hiervoor worden ca. 10 gr. ammoninm- sulfaat in den grond gewerkt om de wortels heen; daarna worden ea. 100.gr. ongebluschte kalk bijgevoegd. Er wordt goed gemengd, en met water begoten, waardoor een sterke reuk naar ammoniak opgemerkt moet worden. Op deze droge wijze toegepast is de uit- werking van de Raciborski-desinfektie krachtiger dan, wanneer men, zooals veelvnldig gedaan wordt, de kalk eerst op den grond strooit, en daarna eene oplossing van ammoniumsulfaat bijvoi'gt. De weggebrachte zieke stronken worden verl)rand. Dit kan gebeu- ren in daarvoor gemetselde eenvoudige ovens (zie plaat S) of in lirandgroeven. die in de aarde ingegraven zijn (zie jilaat 9). 14 M. lUhiiinleliiuj Viiti ilf a/fffütti/ittf titlmkitpliiiilrn. Na uMiMtp van oj.'-it i-i het t«'n zi-erste aan to riuloii om alle overlilijt-clci) van do taliaksplantfii, in Imnriluiak dus ile stroiikcn, ZDHiliT iiit/tmileiin;,' te verliraiuli'H M'-ii vergctc niet. «lat de iiaurdi* kampoiiffs ^ehrae-htü tabakjistrouken eeu voorname broedplaats vor- men voor dl' Phvtophtliora-seljinimt'l, en dat zeer veel ^'i-infekteerd afvul van ile/.e f-tmnken het vi»l;;eiid jaar met de kiimpon;;me- It.iN.x. I,. I'.. M.lt. I'. 1. Hi:t. I'.nn. \ 2. 'iWi. /5*W. X 3. Wi. 17.' VMV. \ 4. .">7. I'H(>. S. 6. H-o. /f»/:». Clinton. C. P.. i A.U. 32. StU. V.MtS. hr lluan. J. Hn'.lu. T. 4. Tit». /.V<.f. M. I.. I' 15. /.v;. llM.iiiC J. A.. M. M. I'. 9. -lil. ƒ.'»ƒ».. .S, 10. tHt. ƒ•»ƒ/;. \ 10. IT.V /'»/; J..i,«.i,. Ilj.. M. I'.T. L /.''/.'. .< 5. lo. ƒ;»;.». .< 29. /?'/:. I..Ml.«yks J. \ M.IVS. '1 S..II.-. 18. Vrt. S. 23. I'iv. Prlpp.. I.. .< >. l,«..ii/ \l.. M.lt. A. 13. *-•".•. /!'/:». |{:irilH.P.ki. M.. M. I' T. 5. 7. /•'/.». SPIKKEL. H(30I)E ROEST. LOODSVLEKKEN. Oor/.aali: ('crcospoiM Nirotianac Kil. k Kv. Deze drie ziekteu worden onder één hoofd behandeld, daar ze alle drie veroorzaakt worden door dezelfde schimmel: CercosporaNicotianae. Be.sclinjving van Cercospora Nicotianae. EU. & Ev. Syn. Cercosjiora Raciborskii. Sacc. & Sydow. 0|) dv door deze schimmel veroorzaakte vlekken ziet men reeds met l)loote oogen zeer kleine zwarte puntjes. Wordt een dwars- doorsnede hierdoor gemaakt, dan l)lijkt het, dat deze kleine zwarte puntjes bestaan uit liruin gekleurde bundels van conidiëndragers, die natuurlijk y.óó klein /.ijii, dat ze slechts onder het raikroskoop met tamelijk sterke vergroot ing gezien kunnen worden. Ze staan gewoonlijk in groepjes te zamen, zelden slechts 4 — 5, dikwijls 20— 30. Ze zijn recht, maar hel)ben niet zelden bajonetvormige of knievor- mige krommingen. Op deze conidiëndragers \\orden de lange kleur- looze conidiën (sporen) gevormd, die voorzien zijn van 3—5 tiisschen- sehotten. Dergelijke conidiën worden door de schimmel van één enkele spikkelvlek bij duizenden gevormd waaruit te verklaren valt de groot t' besmettelijkheid van de Cercospora onder weersomstandig- heden, die gunstig zijn vunr hare ontwikkeling. SIMKKKL. Javaansrh; l'atik abaug. Patik jKietil), Patik Imlong. Amerika: Frog e\e, White speek. Duml)ara: Pidli. Overbekend zijn de met den naam „SpikkeP" aangeduiile kleiue vlekken ii|) bet labaksltlad (zie plaat 11 boven). Men vindt ze op ver- ir, ••t liillnnlr w|j/<' oiitwikki'lil: als kirine, slechts é«>ii mm. ^rootc rood- bruine vlukkfii. ]ii dit Htaiiium worden m fjemuuod : |)utik uliiin){. — Verder als idveke, biJna witte dun- vliezi>,'e, ifipnlroogde plekken, die in ^riHi(te varii'ereu kunnen van I mm. t«)t 1 ( tm. of meer. (l'atik puetili)- '''ijtt een bl.id met |iatik |Mtetili te laii^ zitten n|) de plant ztindiT |4eóu>,'st U' wnrden, diin Inir&t het dunne vliesje, en eeu pit ontstiuit (patik iutlong). Hji alle drie de vormen vindt men in het midden van de plekken de luiven vermelde, zeer kleine zwarte puntje><: de eonidir-udra^^ers met iiun sporen. vDe onderlinj^e verhou- ding' tussehen de drie vormen is niet onderzocht. Het is wel wiuir- si-hijnlijk, dat de relatieve vochtigheid van «Ie atmospheer eene meeriode, waarin men bang is om onberegend lda«l te oog- T-teu, dan kan de schade gnx»t worden. Tegen zulk een kwaadiuirdig 17 (t|itrc(]t'ii van ilc/.c ziokte bestaat ^'een amlor luiililrl dan In-f tijilii,' ar|iliikk('ii van de l)espikkelde bladen. llicrdDor wordm de ^^'eiibiktc Iilaora Nirotianae. Op de donkere loodsvlekken vindt men dezelfde karak- teristieke liundels van («inidiêndrageiN met liijhoorende >|Kiren nU hij spikkel. Onk infektieproeven hehlien liewe/en, dat de/elfde schimmel ile oorzaak is van al de drie ziekten. liet is i'chter ni«'t hekeml met zekerh«-id, onder welke eonditiex oen Cereospora-spoor een spikkel vormt, wanneer zij een roocle-roest- vlek vormt, en wanneer een loodsvlek. Het kan w»d vry /A»ker oan- j^enomen worden, ilat het tijdstip van inlektie en de wi-ersomstan- dijiheden in de eerste ilapura een «loorgaande vochtige atmosfeer is, is het ook duidelyk. dat de kwaal erger wt»rdt in vochtig liggende loodsen of in regenachtig weer. Ook zal het ophangen van natte talmk de vorming van looaksbladeren. |{KSTi;i.Il>!N(}. Het middel tilt hestrijfling van de loodsvlekken ligt voor de haml: een snelle opdroging, eventueel met hulp van v«»ortok in andeiv opzichten voor- 19 deeli",' kan /ijii. Door de fnorino loodsriüiutL-, die Itij de uitgeltreidde taliiikskultuiir in de Vorstenlanden noodig is, zal het misschien nooit rendabel worden de amerikaanselie opdrojfingsnictliode te gebruiken met een door kunstmatige verwarming tot stand gebrachte /eer vlugge opdroging, ofschoon deze vrijwaart, niet alleen voor loodsvlekken, maar ook voor loodsrot en andere onaangename gevolgen van een langzame opdroging. De voor deze methode (Hue curiiig) noodige, speciaal gel)Ouwde houten droogloodseu zullen te groote kosten mee zich I)rengen. Maar ook in de gewone Vorstenlandsche hangloodsen kan veel loodsvlek en loodsrot voorkoinen worden iloor een doelbe- wust en rijkelijk stoken. i.n'i;i;.\rrii;. Kllis. .1. ü. \- EvcM-liait. 1!. M.. I'nir 1. I'liilad. Aiad. df iialiiiir. S( . 128. ISV.I. (iain.T. \V. W.. r.S. F. 523. 17. lUI.I. Ilunger. F. \V. T., M. [,. I>. 47. 10. HKU. .leiiseii, lij., M. I'. T. 5. 7'2. /,'//.'{. IVtors, L.. M. 11. .1. 13. ."w. Uil-:. IVt-^cli, T., /.. I'. 19. KKl I9()!l. naciboiski. M., i{..\. I'. 2. V). I'MU). Stmiris. W. C, C.A.It. 20. Ti\). IS'.IH. \ i-:ij)S(;iii\iMi:i.. Oor/.iiuk: Krv.'^i|iln' iiiinprurariia. Syn. Oidiiiiii t:il>a*-i. .Iiivaunsili ; DjaiutM-r. Dnit.scli: Asclu'nkmnkln-it. Mt-liltaii. numltara: Alu. of Saminil. DfZf .scliiinnicl begint zich te vertooneii als klfiiie, ronde, witte vlekken op de lioven/.ijde van het tabakshhul. Zijn de ontwikkelings- eondities voor de schimmel ;,'nnsti>:, dan worden de kleine vlekken spoetlii^ grooter en smelten t«'/.anien tot een wit, meelig bepoederd lieslaji, dat bij een zekere belichting blanw-achtig doonjchemert (zie plaut II). Soms kan lu-t eind zijn, dat een groot gedeelte van het blad diuirmedi' bedekt wordt. De ziekte treeilt het meest opbij|)lan- ten. o- nien. of langs de kampongs. Mitlden in de tuinen, waar de zon voluit kan schijnen, vimlt men dan ook veel mimler veMsrhimnicI, en ge- wooidijk ilan nog slechts op de voetbladeren. llKSClIKl.lVlNti \.\N IM; S( IIIM.MKL. Kiii niikroskopi-che onderzoeking van het uitte be>lag huit zien, dat het be.>taat uit c«'n schimmel (zie Kig. 8), wiens niycj^ddniden loojMMi jum de oppervlakte van het blad. Op dit mvcetd zitten vele sporenvorinende, recht opstaande conidiëndnigi'i-N. De sporen zijn ellips- vormig, en niet meer dan 0,(i:i min. lang. Ze vallen gemakkelijk af, wiuirdoor de verspreiding van ile schimmel door wind, regen of in-^ekten in hooge niate vergemakkelijkt wonlt. ,\ls de ziekte p.is begint, dan ziet men ze ook met een reuzenvaart zich vermeepleren en \erspreiden. .\ls ciiriifium kan vermeld worden, dat illl. makelaars in Holland wel nu en dan ile veldschimmel voor Menipi-a.sch houden. 21 OPTUKDKN VAX Dl': ZIHKTH. lu 't iilj^euii'eiJ wonU. dezu ziekte niet als een dreigend gevaar be- sehouwd. Wel kan ze in enkele (vochtige) jaren zóó sterk optreden, dat een speciaal sortiment (L of I-]) gemaakt ni(iet worden; maar op de andere zijde wordt aangenomen, dat de met veldseliimmel over- I I I I I [ I I I I I I I I I I II I 1 I I 1 I I I I 1 I I I I I I I I I II I I I I I I I I I I I I Fig. 8. Veldscbimmcl (Krvsipbc li>m[)rocar|m). Van hel (ruw ffjctcckeode) cclwcefscl vnii het tabaksblad rijzen de spuiondragcndc conidiendragers. Hij /i h twee klicrdragcnde haren van het labnksblnJ. Sicrk vergroot. dekte Idaderen genegen zijn meer vaal te worden, zoodat er zelfs vroeger aan het Proefstation om advies gevraagd werd, of het mo- gelijk zou zijn kunstmatig vcldsehimmel te maken. Waar ze z<)ó sterk optreedt, dat de hladeren inderdaad minderwaardig worden, is het niet eens uitgemaakt, of deze minderwaardigheid van de blade- ren direkt door de veldsehimmel veroorzaakt wordt. Zulke I)laderen, waarop' de veldsehimmel zói') bijzonder sterk optreedt, verkeeren tocli onder condities, die ook voor de ontwikkeling van het tabaksblad ongunstig zijn. Zoo zullen b. v. de tabaksplanten, die ouder boomen of langs karapongranden groeien, toch gewoonlijk — ook zoui') Hterk iuuig*'tiil|u'n «d' in elk geval door liet st<'rk snoeien van ile lioomeii, die lun;;s d«' ta- liaksviddcn staan. I.ITKI! ATIIK. IVlrm. I... M i:. \. 13. '.7. /•'/;•. Ka. ilN.c>.ki, M.. It.A. I'. 1. I.V l'.xni. Iwanowski, Diii.. It. C. IUmIm-II. 3. •Jil». /V.l. r.ix II, T., /. r. 19. io;i. /?«»;». SKLliKOTlEiN-ZJKKTE. Oorzaak: Sclerotinia Nu^otiaiuu' Oml. i'l Kou. öyu. Sck'rotiiiia Liliertiaiia Fiick. Sdeiotiuiii llolfsii. Amerika : Stem rot. VKRBKI'^IDINU DER '/AEKTE. Et'nt.' sskliTotiriizieklc bij tal)ak is het ei^rst vermeld door Hehrens, die deze ziekte echter niet als steugelziekte van de taljaksplaiit ge- vonden had, maar wel als rot-ziekte van de ter droging opgehangen bladeren. Eene sklerotiëu-ziekte van de tabaksplant zelf is het eerst lieschreven in Holland door Oudemans en Koning (190:^). Deze on- derzoekers gaven den schimmel den naam: Selerotiuia Nicotianae. (ielijktijdig is zulk een ziekte gerapporteerd uit Frankrijk door Dolacroix, die de schimmel vond op tabaksbladen, die daardoor be- dorven werden. De door hem gevonden schimmel, die hij voor een ander soort houdt dan Sclerotinia Nicotianae Oud. et Kon., herkent hij als over-één-koniend met Sclerotinia Libertiana Fuck. Later is een sklerotiën-ziekte gevonden in Connecticut, en beschreven (iu 1907) door Clinton zonder de soort van deze Sclerotinia te determi- neeren. Naar Joh-». Westerdijk, die eindelijk de sklerotiên-ziekte in Deli op tabak geconstateerd heeft, wordt deze schimmel in Amerika nu Sderotium Rolfsii genaamd. In hoe ver deze in de verschillende doelen der wereld gevonden sklerotiCn-ziekten identiek zijn, is voorloopig niet uitgemaakt. In elk geval zijn ze echter zeer nauw verwant, en de ziekteverschijn- seleu zijn in hoofdziiak dezelfde. Daar de ziekte nu ook in Deli ge- vonden is, ligt het voor de hand, dat ze ook wol eens op de tabak op Java gevonden zal worden, te meer daar de schimmel wel op Java gevonden is op andere voedsterplanten, b. v. op suikerriet. 24 /IKKTK-VKIISCHIJNSKLKN. Du /.ii'ktr In-rdt op, /ü<»wel np de kwoekl'Utltluii iil.s «ip «Ie iiitf^u- phiiitu tali.ik. (Im hrli is 7.t> tot iiu tiii> niet gevuiideii up de kwct'k- lieddfii). I>e /ifke plaiitcti lijken heel Viv\ op lunas- ol >iymy.iekr tabak, liet kaïi zelfs vourkuiiien, dut liet zeer la.sti^ is /.onder een nader onder/.oek in het lahuratorinni ile natuur van de /.iekt« met zekerheid uit te maken, liet karakteri-^tieku becdd vun deze ziektu is een vorming van een streiif^vurniige, witte schimmel op den wor- tel \oi op de Idaderen bij Idad-.sklerotiön . I)e schimmel vreet het hout en het merg door, en kan tot in het onderste stengelgetleelte doorgroeien, in welk geval de plant vlak boven den gmnd kun af- knakken. Op het witte tnvteel vormen zieh hapl»', >lerhts eenige mm. groote, bruine, kegelvormige lichaampjes: de zg. sklerotién. Worder» deze in humusrijke aarde gepliuit.st, dan vormen ze in den loop van eenige maanden vruchtlithamen, die den vorm hebben van kleine l>ekervormige padde-^toelen. Deze tot G Ctni. lange organen produeeeren een overgroote hoeveelheid sporen, wiuudoor de .schim- mel zich rijkelijk verspreiden kan. De .schimmel heelt veel vocht iiooidtalen bereikt «lot»r een week vtMir het uitzaaien de zaadbedden preventiel" te behandelen met een I ' o oplo.ssing van Formalin. Verder werkt op het veld rijktdyke toegang van zon, licht en wind de ziekte tegen. Ook worden in .\merika de zaadbedden vt'x'ir het uitziuiien met stedden. lK>/.e Ht«rilisatie (door stoom (d' droog) gebeurt in hoofdzaak tegen een andere — in d«' Vor«ten- landen tot nu toe ook niet gevonden, sidiimmel: Thielaevia basieola. De behandeling met l'orinaliu verdient echter ile voor- 25 ki'ur, (huif Zf i'ii L^fiiiiikkelijker, èii got-dkoupcr is dan de bidiaii- di'liii"' met stoom. MTKÜATll II. Il.>l.tviis. .1.. ('liiilon, (i. l\, D.'laircMx. (i.. IVlois. I... OiiiltMimiis. f. A. .1. \. \ K.iiiin-. (' WVsti-nlijk. .loli».. /.. I'. 3. s:!. IS'.i.l. e. \. i;. 30. 'A-Hl. i'.HHi. /. 1'. 19. Ki;i. HMHI. A. A. '2rwis>elewrzen tussdu-n deze l>akterie en de slijmziekte van tabak: zonder iiifektie niet lJ;uilln> solanatearum. geen slijmziekte; even min als lanasziekte zonder infektie met Phytophthora Nicotianae. Het infektievermogen van Ilacillus solanaeearutn is eehter in de Vor- tenlanden veel, veel minder dan die van Pbytnpbthora. De slijmziekte- baklerie zal alleen dan een tabaksplant in de Vor>tenlanden ziek knnnen maken, als deze al vooruit in een gepraedisponeerde toestand verkeert, terwijl geen enkele tabak.'^plant van de tot de laat.ste jan-n in de Vor- stenlanden algemeen gebruikte soorten zieli tegen een infektie van de Phytophtlioni-sehimmel weenM» kan. De relatief kleine infektiekracht van Bae. sol. tegenover de Vorstenland.sehe tabakslijnen blijkt ook uit het feit, dat slijmzieke planten. !'■ umi. Tot nu toL' wfiil >l|jni/.ii*ke tub)ik»ltiltit niet ^fVoiuliMi in «Ie Vor- stenhmiifn. Ihiurentc^i'n lit-utt Honing vour Deli minKctuond, dut Juist dl' liibit tH'n zi't'r p'vaarlijki- uvrrbrengi-r van df /.i«'ktc niuir d<' tuinen is. Ik- Vorstenland-M-lif |tlanter wrzu diuironi op /.ijii |i(K-de. Het zeer gevjuirlijke liy de l»il»it is, dat zulk een slijnizieke tal)ak->- ltil)it niet /<»«) ziek lioel't te zyn, dat de ziekte vour iedereen o|)\al- Icnd is. De minder goed oplettende koelie ziil gemakkelyk refd> aan- geta'»!!' plantjes in<'fn«'inen liij lu't liiKittrekki-n. t-n diuirdixir latiT eclite slijinzieke plunten op In-t veld kry^en. l)e •-lijnizickte kan i»ij dl' plantliiliit geconstateerd worden, wanneer men een van de bla- «leren voorzichtig afbreekt dicht bij den stengel, en daarna den blad- steel ov«'r langs open scheurt. Mij een slijmzifki- bibit ziet men dan een lijn, zwart lijntje in dt-n bladstcd. Zulke bibit mag onder geen omstandigheden uitgeplant worden. Üe besmettingsbron van de zaadbedden in l>eii is in de eer-il wonit in Deli bijna overal genomen uit putten, ol wel eigenlijk waterpla>jes. daar de ondernemingen daar slechts bij uit/oiideringea stroomend water in de tuinen hel>lien. In deze putten met stiNtiumd water kan een enkeh' >lijmzieke plant, die erin gegooid wordt, al het water inlekti'cren. .\anbevolen wordt zulk water met Kaliumpermanganiuit te desiid'ekteeren. H. Hij (Ic n>liriissiiii- jiluntiit. /fioals de lanas van de tabak vergeleken werd met de cholera, zoo kan de slijnizieke het best vergeleken wonlen nn't de tul>erku- lo»e: even langzaam, even sluipmi>ordaehtig. en gelukkig te genezen. Het eerste teeken van lap, als ten minste de plant uiet intussehen genezen is. 29 De zifke, slap liaiigentlf lihidci-on verkleuren. Zr krijgen geele plekken tusschen de secundaire nerven, beginnende dicht bij de hoofd- nerf. Langzamerhand verdrogen de geele plekken, en worden papier- achtig dun. Deze zeer karakteristieke „lierplekken'' treden meestal sleehtü aan de ééne zijde van liet l)lad op (zie plaat 14). De ziekte in zijn begin is dus sterk gelokaliseerd, eerstens tot de ééne zijde van de plant, en tweedens tot de ééne lielft van slijin(]rn|ipels nit. Ze /ijn vies-geel-achtig gekjeurd. Langzamerhand lireken zoo veel druppels uit, dat ze zich vereenigen tot één groot slijmmassa. Dit slijm bestaat uit louter l)akteriC'n, doch niet uitsluitend uit Bacillus solanaceanim : bij zulk een ver gevorderden toestand van de ziekte hebben heel v».'el andere bakteriënsoorteu uit de aarde gelegenheid gehad, om door de zieke wortels heen, naar l)Oven te stijgen samen met de eigenlijke slijnr/.iektel)akteriën. Wenscht nu'u deze alleen, zon- der biJMiengsel van amlere l)akteriën, te l)estu(leeren, dan innet men 30 «II- plaatsfii v;iii ili- /.ii'ke tal)uks|ilaiiti-n op/.m'kfn, waar tic /iektr- vcrschjjii.HoIeii m»^ niet «terk geproijomxt'rd /jjii, b. v. in óv nervt-n vun pa» .«*lap fi<'\vonl»'n bhulcren vun j<>nf?i' plantjes, die juist in het allereerste staditini van de ziekte verkeeien. liet nier^' van sl|jm'/.ieki* planten wordt, /.oodr.i de /iekti* al een oude kwaal j^eworden is, sterk siyn>erin; niet droo;; p'kanierd /ooais l>|j de laiiius/iekte (/ie plaat 15, lig. r en «/). Lnn^'/atnerliand wordt het slijmerige nwr^i W\]im geheel rot, en vormt een >i«*zfxlite vue- din;r^l)odein voor allerli-i lMkteri«"ii, infusi.rieii, aaltjis, ni vile andere nnkro-organismei). I'it llfli wordt ;,'frntld, d.it de «lijin/ieke |>laiitfn kli-ine bruine vlekken op de bladoortjfs krij;4eii. l)it kenteekeu is twt nu toe niet waargenomen in de Vor-tenlandeii. Wiit waarscliijnlijk verband houdt met het verschil in de verbouwde taliakssoorten. VKKSPRKIDINtJ VAN l>K ZIKKTK. AU lioven gezegd, bi'slaat er een nauw verbantl tuRschen de slijm- ziekte en verschillendi' ongunstige condities in ilen grond Ihiar «Ie bewerking van den bouwkruin in de Vorstenhuulen buitengewoon intt'nsief is, zijn de condities voor Hacillus soiRnaceanim hier niet byster gunstig, waarom dan ook de slijmziekte op de meeste Vor- stenlandsclie ondernemingen als onl)elangrijk beschouwd kun worden, t^p zeer vele Vorstenlandsche ondernemingen is bet zelfs volstrekt onmogelijk een enkele slijnizieke tabaksplant te vinden. Alleen op tuinen met zeer zware en vochtige gronden, of omgekeenl, jui>t op buitengewoon zandige en droge gronden, veroorz;iakt deze ziekte een in het oog vallende schade. Audei-s dan in Deli of Amerika, waar ze even verwoestend optreden kan als de lanas in de Vorstenlanden. Daarentegen is het hoogst waarschijnlijk, dat een groot gedeelte van de verwoestingen, die optraden in vroegere jaren, toen nog veel indigo verbouwd werd muist de tabak, aan de sljjurziekte toegeschn'- ven moeten wordi-n. Groote hoeveelheden titèn werdi'U toen als nn'st voor de tabakstuinen geluuikf, wat »le slijm/iekte w»d in de hand werkt, en het verschil tusschen de lanius/iekte en de slijmziektc was toen ni^ewiixe op. In lift l»i*gin vindt nion hier «mi daar enkelt* ]ilantcn, woiirvan d«' Idiiderfii al op iM'n af'fn)- kh-ur. Dit komt omdat de Idadcren slap worden, waardoor de lu-hterkanten naar lioveii komen en tet^en het litlit een vale ndlex ^Jeven. Van de eene plant ver-ch in de tabak, muh in de voor>;ewassen slijm- ziekte. Op de enkele onderneminjïen, wjuir dit wel het jieval is. moet er opi^elet worden, welke voorjiewiissen verbouwd worden tuss» hen de taliakscampagnes in; en het is sterk aan te raden deze luinplan- tinj^^en rej^elniati^' te inspektfcifn op slijmziekte. HESTUIJDIXtJ. Vroeger (1892) is wel eens aanbevolen boiiillie Itordelaist- ol ko|>eiNuHïuit-oplossing te p-bruiken te^en e hoofd/jiak is te zorgen voor een goed Ix'werkte en goi-d doorlinlitte grond. .lui-t in de intensieve grond- bewerking van de Vorstenlanden schuilt een der redenen van de zebl/Jiamheid iler slijmziekte in «h'-ze streken. Voor het te la4it inbren- gen in den grond van stalmest, en speciaal van titèn moet gewaar- schuwd worden. Hoe lang ilit t«' voren gebeuren moet, hangt at van de natuur der gronden. In het algemeen moet de stalmest op zyn min^t twee, en liever drie maanden voor het uitplanten in den grond gebracht worden. Wanneer «Ie slijmziekte optree«lt in e«'n tuin na heel ve«d regen, dan is het goed het op|K>rvlakte van *«' j;rvalli'ii moet ron iiiikro-kopisrlie oniliMv.iM-kiiij:. ev<-ii- tu»-»-l iii vrrlmiiti nii't oen ,\viit«'rkiilliiiu" (/.ie lil. 4) uitmaken, of ile plant liiT <»t laiia-i is. I I I I I. \ I I i 11. i iM.io,,. I 1.. /. I'. 19. uci. f.Hf.i. e. A. l{. /;«';. l».-lu.r..ix. (i.. .\.A. 'li' >-Ti.'. 6. III. /;«*J. (iuriMT. \V. NV.. IS. 1'. 562. V.H1. Ilmin. J., vat. Itr.-.li. .!.•. T. 8. :>-lX. IHH. lioiiiiiK, J. A., M I'. 1'. 6. I. \ H». * aw. /!'ƒƒ. 6. I..S. '.Mlt. l'.il'J. 7. I. X \'2. Sc VCt. .< UV ."v iSHi.X --"i:». ƒ.'»ƒ.«. 8. i'j. ƒ•'/}. — ii.n.p. 2.1. /;'ƒ». n. N. 10. s.-.. ƒ.'»ƒ.«. — c. n. 36. MH. i'.n.i. lliinpT. K. \V. T., M. I.. I'. 47. 'J». /.'*'/. llut.liiiiMin. (. M.. M.i'. lia.t. s..r. 1. (57. /f»/.'». Jai.s».. j. M.. r. 3. . J.M.s."n. lij., M.I'. r. 5. U<. I'.'IX Jonu. A. W. K.. M. A. I.. 3. rMi. /!»/.l. K.M.nv. n... I{. K. It . T. S. P. 51. /!«tt». l, |ilatit «iis»ti.>*<'s 3. I'.ll'i. Staiifonl. K. K. \ Wolf. V. A.. P. 7. I.V.. /.'»/7. .Stev.-ns. K. I... r.S. It. 142. H".»;. ƒ.'«*{. Iveda. Y.. ('. K. 13. :^27. /.'*>*. - Tli.- I.ull.'lin ..f llio iiii|>. ri'lltl. HUVir. -l. Jii|i;lli. 1. iP.t l'.MK'i. Wi.lk. P. e. Min .l.-r. I. M. 47. 'Jo. /''/'». ZWAR'FE ROEST. Oorzaak: üiiLtciiuiii jiseudozoogloeae. llon. Deze bakterieziekte vau de tabaksbladeren komt zeer zelden voor in de Vorstenlanden. Zij is slechts één enkele keer gevonden, en dan op kruisingen met Deli-tabak. In Deli wordt deze ziekte het meest aangetroffen op de bovenondernemingen. Van een onrustbarend op- treden is echter hier ook geen sprake. Slechts iu enkele bijzonder vochtige jaren wordt de schade in het geheel merkbaar (b. v. in de jaren 1910 en 1913). liet eerste optreden van de ziekte wordt zichtbaar door een don- kergroene verkleuring van het blad. Reeds vrij spoedig gaat deze donkergroene kleur over tot een bruine vlek, welke tal van zwarte ringen vertoont (zie plaat IG). De grootte van de plekken varieert sterk. Gewoonlijk is de diameter 1 tot 2 Ctm , dus iets grooter dan de Cercospora-vlekken, en mindm- dan goed ontwikkelde lanasvlekken. Van beiden zijn ze bovendien te onderscheiden door de heel zwarte ringen. De ziekte wordt veroorzaakt door een door Honing nader onder- zochte bakterie, en is als alle bakterien-ziekten besmettelijk. I.ITKK'ATn Ilaaii, .1. Broiln d.-. ^\. 1.. I'. 60. IS'iS, lloniii" ,1. A., II. I). I'. 1. /;'/'/. TABAKSZIEKTEN WAARVAN I)K OORZAAK ONBEKEND IS. MOZAIEKZIEKTE. o t) r /. Il a k : Volkomeu oiibekt'ud. Javaansch : Broiitoug ot' Hiontok. Mailureesfh: Giiije (in Djeinber). Chiueesch : Peh 8iiii (gebruikelijk iu Dell). Araei'ikaansch : Calico, raosaic-disease, luottled top, tbxy tobacco, gray-top. Fran.seli: Niellc, rüuillf l)laiKlie, inosaïque, maladie des taches lilaiiclu's. l)eut?!oh: Mu--aikkiaiiklieit, Maiahe, Rost. Italiaansch: Mosaico, bolla. Het mangelt niet aan meer ot' min gewaagde pogingen om een verklaring te geven van deze ziekte. Tot nu toe is er echter geen gevonden, die heelemaal steekhoudend gebleken is. Daar de ziekte sterk infekfieus is, ligt voor de hand aan te nemen, dat de oorzaak gezocht moet worden in l)akterien. Door verschillende onderzoekers (Iwanowski, AdolfMayer, Prillieux en Delacroix, Maichal, Koning, Breda de Haan) hebben bakterien dan ook de schuld gekregen, en enkele der genoemde onderzoekers meenden zelfs de betretiende bakterie gevonden te hebben. Of door hun zelf, of door anderen is echter de onhoudbaarheid hiervan bewezen, zoodat wij nog steeds geen speciale bakterie der Mozaiekziekte kennen. Dit is natuurlijk geen l>ewijs voor het uiet-bestaau van een mozaiekziekte-l)akterie, en door verschillende der bakterie-vooi'standers is er dan ook op gewezen, dat wij ziekten van mensch en beesten kennen, die zeker van bakte- rieele natuur zijn. zonder dat het tot nu toe gelukt is de bakterie te vinden of te isoleeren. Van eene heele reeks andere ziekten is dit eerst gelukt in de laatste jaren, zoodat het volstrekt niet denk- beeldig is, dat wij (»ok voor de mozaiekziekte ten slotte er in zullen 40 tiln;;i>i) fi'u h.ikterif al-* de liouze fivi^l te viiiilen. Ook jjevni de nieuwste onderzoek ir»^,'en van Allurd iianleidin^ te j^elooven, en de inoeilijklieid, die verltonden is aan het zoeken naar een hakterie der inozaiekziekte, te ontgaan door de ziekte op heel andere wyze te verklaren. Z(»o he«>ft Heyerinek de oonuuik gezocht in een .contagiiun vivuni Hiiidum": een levende infektiense vloeistof, du» g»'eii levend organisme. Woods en Ilevritzel heliben heide de oorzaak willen zoeken in oxydeerende fermenten, ilie vernielend ztofwis,«eling. liet ziekte-agens kan zich dan niuir ile opinie van dezen onderzoeker, van zelf venler vernu-erderen in «Ie tabaksplant langs chenii-ch- physikalische weg (Hunger noemt het, dat ze werkt: physiologisch- autokiitalytisch). Kindelijk zijn versihillende amerikaan^che onderzoe- kers genegen om de schuld te schuiven np niiLruii-tiLrc almn-pliccrische of bodem-eondities (Ilarper, Stui-gi?-) l>oor zeer interessante onder/.oekiii;_'rii van Ln,|(Wijk< is aange- toond, dat de groene assiniileerende Idadeu een antivirus vormen, dus een stof, die «Ie vergiftige invloed van de mo/.;iiek-infektie-stof kan tegenwerken. Worden de zieke (top-)bladeren gezet in verzwakt licht, of nog beter in rood licht, het allerbest in blauw licht, dan wordt zoo veel van de anti-virus gevormd, en zoo weinig van de mozjiiek-virus zelf, dat ile plant volkomen genezen kan. Mozaiekziekte — of in hooge mate op mozaiekziekte Ijjkende ver- schijnselen werden ook op andere planten gevonden, b. v. op Tomaten, op Meloenen, op ilruivcnpl.inten en nji l'...incn (1'ha.seolus vulgaris). \ hl(N Ili.lN-hl.l.N. De mozaiekziekte treedt in de Vorstenlanden op met een bijzonder opvallend en karakteristiek ziektebeeld. I{«'eds op een afstand her- kent nu'n een mo/Jiiekzieke plant van de gezonde planten. Dit staat in verliand met het feit, dat d«' mozaiekziekte in de allereerste plaats de jonge gedeelten van de tal>aksplant iumgrypt. Het hart (javiuinsch: jKH'poes) en tle nitloopers (Javaansch: soglingan) worden in veel ster- 41 kere niiite iiiin,iregn'[)en «lan de oiulcre Lrcilccltcii van de pliiiit. Men kan ervan overtuigd /ijn, dat een plant, waarvan de poepoes en de soglingans niozaiekvrij zijn, ook in zijn gelieel niozaiek-gezond zal zijn. Bij het nitzoeken van zaadboonien is het daamm van belang juist naar de soglingans te kijken, daar deze als het ware een reagens vormen op de mozaiekziekte. Het afdoende kenteeken van de innzaiekziekte is de kleur, of lie- ver de vvankleur van de zieke bladen. De l)ladschijf is niet, zooals gewoonlijk, egaal groen van kleur, maar afwisselend donker- en geel- groen. De donkere kleur komt overeen met de normale kleur, mis- schien een tikje donkerder; de geel-groene kleur is echter heel al)normaal licht. Zeer karakteristiek voor de ziekte is de verdeeling van deze twee kleuren. Oj) de sterk aangetaste bladeven volgen de donkere partijen steeds de nervatuur (zie plaat 17 — 18): smalle donkergroene streepen, met de fijne nerf in het midden ; de randen teekenen zich scherp af tegen de geel-groene vlakte. Dikwijls is deze scherpe mozaiek-teekening slechts te vinden op een gedeelte van het blad, en dan het meest bij de voet of de top, minder in het midden- gedeelte. Bij oudere bladen, of bij planten, die minder ziek zijn, vloeien de donkere partijen uit tot grootere of kleinere vlekken, zonder scherpe randen. Gewoonlijk is dit een teeken, dat de strijd tusscheji de plant en de ziekte ten gunste van de eerste zal atioo- pen (zie plaat 17 en 18, boven, rechts, waar zulk een kleine onscherpe mozaiekvlek te vinden is). Dit hangt samen met het feit, dat mozaiek- zieke bladen zich kunnen herstellen tenminste als de plant onder goede condities verkeert. Is de plant krachtig, dan zal ze noimaal verder groeien ondanks de mozaiekziekte, totdat ze hare normale hoogte bereikt heeft. En dan zal men vinden, dat op de bladeren, die sterk ziek waren, toen ze nog heid jong waren en dus nog een gedeelte van de poepoes vormden, later de scherpe mozaiek-velden langs de nervatuur verdwijnen, en plaats maken voor de uitvloeiende grootere vlekken. Tegelijkertijd krij;;en de lichte gedeelten langzamer- hand een normale groene kleur, zoodat het ten slotte zeer lastig, dikwijls volkomen onmogelijk is, de teekenen van de oorspronkelijke mozaiekziekte terug te vinden. Zulke genezen mozaiekbladeren zijn gewoonlijk grof, en hebben dikwijls .marmer", zoodat het wel aan te nemen is, dat de mozaiekziekte, zelfs wanneer ze geneest, toch in de sortatiecijfers merkbaar zal zijn. Is de tabaksplant echter zwak, en heeft ze geen kracht om tlink door te groeien, dan blijft ze steeds duur <'ii «loor luo/iiiekziek ; /e ontwikkelt /.i«-li 'Aeer Hlcclit; blyft klein, i'u uil** bl.ulcron worden inoxaii-k-bladeren. Znik een plant is \viuirdeloo>i. Dit verse hynsel vindt men veel liü in^eboette planti'n (soeluntuns). in het bijzunder h'\\ zulke, die vry laut ingeboet zyn. Alleen al lum deze reden is het dulüeus, of een /.eer sterk doorge- voerd systeem van soelamans d<' mi>eite loont. Üe wunkleur van ile mo/aiekzieke bladeren wordt na de fermen- tatie tern^ p'vonden, als kleine donkere punten en streepjes, die lijj/onder iliiidelijk te y.'ivu /ijn, wanneer men het blad tegen het litlit hondt. Ook op lid dek v.in de sigaren zijn deze nioziiiek-streepjes iiekeiid (zie plaat lU). I>i' vorm van In-t mo/.aiek£ieke Idad i^ in vele liihte gevallen \olkomen normaal. Veelal bij jonge, >terk zieke bladen vindt men daarentegen den raml omgebogen, en bij nog sterkere ziekte \vor«ll de idadseliijr iets gebobbeld. In de Vorstenlnndeu vindt men echter nooit tabaksplanten, die zoo sterk door de ziekte luingetast zijn, dat de bladen sterk blazig worden, later v»d bruine vlekken en g.iten zitten, en dat ten slotte de heele plant afsterft, zooals het wel d kleur onn-gelmatig: rooile en witte vlekken wisselen elkiuir af. lly hevige mozaiekziekte kunnen de bloemen heelemiuil misvormd en eventueel .steriel worden. Van zulke bloemen worden afbeeldingen by .\llard gevonden. Hoogst eigeniuirdig is het, dat het eigenlijke emliryonale weefsel steeds Vry blyft voor de mowiiek- virus. 43 lliciiiit volgt venler, ilut ecu ilirektc uvcrbreiiging van :r(wnk«irr«-Is /[jn tulrjjker, ,^'rooter «'Il diep j^ekleiird. De Jod-reaktie wyst rijkeljjk «tijfsel uiin. .I>e licht»' j,'iMlt'i'lt*'n van het zieke l>la«l /ijn merkhaar ihunuT dan ,van een normaal Idad, en natunrlijk veel dunn«'r (hm cle donken* .partijen. De verlioudin^ is ongeveer als 3:4, miuir kan wiiar>w;hyn- .Ijjk varieeren niet df f,'raad van d«' ziekte. De pallisadf-iellen zjjn .korter en l»reeder dan dezelfde irllen, niet alleen van de donki-ri' .partijen, maar ook van een ^^ezond hiad. Zf zjjn hjj de jonge zieke .Maden steeds shriitd in één laa^,' gflej^en ; later kun liier en djuir .een dw.irswand gevormd wordiMi. De hladgroi-nkorreU zijn gering .in aantal, blc«'ker en niimler dan in de groene gediM-lti-n van het lil. lil |''r i- vvi'iiiii' /ftiMiwl. iii i'lk geVal in di- iiiii'i' Iil.i'ii'li." m; iii;>.Mi:iTKLi.iKiii;ii» van dk mozaii:kzii:kti:. De i»e«inicttelijklK'id i.s zeer groot. Ofschoon wij de eigenlijke natuur van ilt' infektiestof niet kenut-n, komt die tocdi in vele opzichten ovi-rcen niet de aller gi'vaarlijkstr Ijaktt'rien. Ken inspuiting van iMikeh' druppel- sap van een mozaiekzicke plant in een gezonde brengt niet zekerheid de zifkte ium deze over in den loop van één tot twee weken, (de kortstf waargenomen incubatietyd 'm ö dagen). Doet men zelfs niets anders, rian een stukje ziek Idad een beetje met de hand te wrijven en daarna een gezonde plant aan te pakken, dan zal deze in vele gevallen binnen enkele weken ziek worden. Daar ile infektiestof steeds binnen in de cellen zit. kan de ziekte zit h niet ,van zelf" verspreitlen van de eene plant op de andere. Er ii* steeds een bemiddelaar noodig voor liet overbrengen van de vinis. Hiervoor komen in aanmerking in de hoofdzaak: de koelies en de liladluizen, in dit opzieu t'ene 45 regelmatige stand van de liedden tniclit te krijgen door een regel- matige uitzaaiog en door een verstandige uitdunning. Tocli, of juist daarom moet er gewaarschuwd worden tegen onverschilligheid met het oog op mozaiekziekte in de bedden. Mozaiekzieke bibit mag niet getolereerd worden; worden zulke planten ontdekt, dan behooren ze dadelijk verwijderd te worden. Bij de phniten op het veld wordt de ziekte veel verspreid door liet nipsenzoeken. In Deli heelt Hunger inderdaad aangetoond, dat dit het geval is (Peh-Sini-Koelies). Als resultaat van zijne proeven kon hij schrijven, dat : „alle planten, die geraakt werden, steeds ziek „werden, terwijl ile niet geraakte slechts bij uitzondering later de ,S)'mptonen van de mozaiekziekte laten zien". Dit gevaar is echter veel kleiner in de V'orstenlanden dan in Deli, omdat het rupsenzoe- keu hier bijna overal door kleine kinderen verricht wordt, die voor een groot gedeelte zoo klein zijn, dat ze vau zelf de tabaksbladeren van onderaan bekijken bij het zoeken naar rupsen, en bovendien zoo veel tijd hebben voor dit werk, dat ze nooit de j)lanten haastig en ruw behoeven aan te pakken. Door Allard is onlangs bewezen, dat lihulhüzen de overl.)reugers van de mozaiek-ziekte-infektiestof kunnen zijn. Hij heeft dit aange- toond voor in potten gekultiveerde tabaksplanten in Amerika, waar een l)ladlnis, genaamd: Myzus persicae dit werk verrichtte. Ook een andere soort bladluis: Microsiphum taltaci is in dit opzicht verdach- tig. Het is in verband met deze onderzoekingen van Allard zeer wel aan te nemen, dat de op de tabaksplanten in de Vorstenlanden ge- durende droge periodes zoo talrijk voorkomende bladhiizen, iets der- gelijks kunnen doen. GUNSTIGE EN ONGUNSTIGE FAKTOREN VOOR DE MOZAIEKZIEKTE. Hieromtrent weten wij- bijstér weinig, on do opgaven in de litera- tuur loopen vrij sterk uit elkaar. Woods houdt het voor waarschijn- lijk, dat eene overv(»eding met stikstofhoudende meststolTen lievor- derend werkt op de ziekte. De bemestingsproeven van het Proefsta- tion hebben echter niets uitgewezen in deze richting. Thaxter beweert, dat gesloten kleigronden do ontwikkeling van mozaiekziekte sterk in den hand werken. Delacroix koint tot dezellde eonelusie, nl. dat kleiarhtige gronden en een overuiiiat viin stikstofhoudt'Uile organische, K', niet v»'r\v»'»'rdt', mfststoffftJ d«' ziekte bovonlt'ren. VtTcJef m«'ent W\], (lat mUtifj wct-r, volp-nd op lirandfndc zonneschijn o<>k miintif» werki-ii kun voor lirt uitlirckcn van n. klrigroiiil. ir.l x.-.-l !.. |. ... 1 bijn.1 allij.l lll"t.llrk /«arte humuüKronii. \et\ teer dikwijU tnniplijk \ee\ wrini^- I{.~..|r vrr» riii>;«(:fMiii|. wi'itii;; ,.\.\..„ icT wrinig hcKi(r«t ielil • Ofschoon de bodemtoestand in de Vorstenlanden totaal anders zijn dan in Deli. kan liet toch goed zijn de aandacht op dit eventueel bestaande verband tusschen de mozaiekziekte en den grond te vestigen. IlESTRUniNO. Van een direkte bestrijding kan helaa.s geen >prake zijn. De door liodewijks gebruikte methode om zieke planten door hen in blauw gekleurde luiten, is niet vatba;ir voor een praktische toepiussing. Kr blijven dan alleen preventiev»' maatregelen over: 1) Er moet gelet worden op de zaadbedden, opdat geen mozaiek- zieke plantjes daarin voorkomen. Worden enkele zulke planten gevonden in een zjuullted. dan moeten die dadelijk verwijderd worden. Komen er veel van voor in wn b»'d, dan is het beter geen bilüt van dit bed kjjken, waar de rupsen zitten, en daarna vangen. Moeten cle bl.nleron opgetiUl worden, lit met een klein l>aiiilii>ctie. niet niet de handen. 47 3) Ili't verspceiu'ii van de Itiliit op ile liiHldcii inoc't zoo veel mof^c- lijk tegengegaan worden 4) Het inboeten (soelaninien) mag niet te vef gedreven worden. De laat ingeboette soelamans zullen nooit krachtige planten wordim, en vormen steeds een gevaar voor de verspreiiling van de mozaiekziekte. 5) De gronden moeten goed bewerkt worden, en de groei voorwaar- den voor de taliaksplanten in 't geheel zoo gunstig mogelijk ge- maakt worden. 6) Het zaad moet zoo veel mogelijk alleen geoogst worden van vol- komen mozaiekvrije planten, dus van zulke planten, waarvan ook de uitloopers mozaiekvrij zijn. 7) AVanneer in het begin van de campagne slechts enkele mozaiek- zieke planten in de tuinen gevonden worden, dan moeten deze eerstelingen verwijderd worden, daar elke mozaiekzieke plant een gevaar oplevert voor de buurplanten. I.ITKüATTirR. Aihmi. II. A., r.s. I'. 40. /;'/'/. - r.s. .1. 3. ti!»."). .'^- 5. '2.")i. i'.nr,. x- 6. (IV.i. X 7. iSl. I'.llli. S: 10. (115. /.'///. ü.-hi-.Mis. .1., I,. V. 52. »•->. IS'J'.I. Heij.TiiKk. M. W . V. \V. N. 7. '2-2'.). IS!)S. —V. A. W. 2^<^ si-cti.-. 6. N"5. ISHS.— C. IJ. 5. '27. K- :f|(). ISU!). — A. N. ^ae soric. 3. ICi. tSim. I?..uy,t;ps, II.. C'. ]{.. 137. I.'^O.!. I^.l():i.^^. A. I'. lu.uv. spr. 7. W. HHH. l!.>ii.v;.'.^s. II. X- IVnvaii. CU. 139. lid!». /.'««. — .1. A. I'. nouv. sor. 8. I.V2. I'.H)',. Clinton. (!. R. CA. li. 357. /.''/'/. DchuToix. C. V. i;. 140. f.TS. l'.MK'i. ^ A. A. '21c s.'ii.-. 5. I'.KHI. (lontirro, F., .1. A. I'. 1. :üO. I'.HH). Dl' Haan. .1. Ilivda. T. 9. .'.(iT. IS'.IS. iiarpiT. .1. X.. r.s. I.. 9. /'«':. IIiMiitzcl. K.. ( .Miiaj.'i.isi' IMlan/i'iikiaiikli.'ili'n olino Mi.rolicii. Pis.-;. /.Or)f). IlmiL'.T. V. \\. T.. M. I.. I'. 47. 'ü. I'.XII. X- 63. I. /.'«»'2. — li. 11.17. l.."v 10. HHi:!. T.N.i. 67.22."). I'.KK}.^\\.\.{\7.1. 1'.K):I.S^ &. 'm. I'.HI',. — T. 14. (i:t± l!HK{. X- 15. r>.S. HUI',. - (.'. It. U. WC). l<.H)'i. - It It. (i. 23. 415. nx).',. ~ ■/.. |>. 15. 257. I'.HI.'k 1 waii..\vv|.-t,Msl.. SiT. 7. 37. N". 7. ISiHI. - Mrlan-.-s hinl. l::. Is KiiiiiiiK, ('. J., I.inliurl. li., |^Mli>wuk«, J. A.. |.<»>>*,0.. Miin-luil, Km., Miiv.r. A.l.. Milli..ir.T. S.. I'irutulli, Kr.. iVilliciix X: l»«'lii«Toix, ll.'.. WwmIs, A. I . /. I'. 9. IV>. mHK IHT TiiImL. AiiiMrrüaiii. /!««'. Z. I'. 4. ir.7. /.Sf»J. H.N. 7. Ii»7. ƒ<»//». IS. IJ. 66. /.'«*'. It M. 19. /«'7. Huil. ^'^'» I). t.. I'. 30. (MM). /.'«It. II. T. 3. :i. l'.xH. ( . I! 118. <>7(i. iKii. M. I'.T. 6. r.1. /!»ƒ.!. II. I. I'. 1. I'.na M.n. I'. 12. 'Ji. /;»ƒ}. tSi'l» aiiiniu! i.'|M.rt Cniin. iiiirir. K\|i. -lal. |«irt. 3 'Jl*J. Wf». (". A.lt. 3. 'iVI. /.Vf». Itiilvliiin lanten. De ilonr liiuir ^f^jeven afbeel- din^'en van zulke ,mozai<'kzieki'" toniatenplanti-n lijkm preties ««p tle in ilf Vorstenlantlen gevonden .Tjakar-planten". p .tjakar/.iek»-" Maden-n. 'rjakar-ldatltTcn zijn V(»lki»inen waardelod-*. Daar i vrrdienfii, ziilkf stukken grond, w;iar de ziekte ondervindelijk jaar in, jaar uit voorkomt, sterk te bemesten eu dirp te Itewt-rken. Tevens moet natuurlijk nauwkeurig: op de hihit pdet Worden, dat geen tjakarzieke — evenmin als mo/Jiiekzieke liihit ge- liruikt wordt. Waar het verband tusschen deze twee ziekten z«m) wiuirschijnlijk is, moet zeer v«'el «»p de m<>/.;uekziekte gelet worden om de tjakarziekte te ontgaan. I.ITI. I! ATII l{. Iwiii.owski. fiin.. Z. I'. 13. 1. l'.Xkl. J.M1S.-II, llj.. M. I'.T. 6. h.>. kroepof:k. Oorzaak: Onlickcnd. Door een be^^clu•ijvillg in woorden een treffend beeld te geven van een „Kroepoek blad" is zeer lastig. Grillig gebogen en gebobbeld; de hoofdnerf dikwijls geknakt; de randen sterk omgebogen; bet geheele blad heeft een aanzien, als of het in de hand gekneed en gekreu- keld was, en weer van zelf gedeeltelijk ontplooid. Een ,Kroepoek- blixd" lijkt heel veel op een bekende toes|)ijs l)ij de indisthe rijsttafel. die juist .^Kroepoek" heet. Vandaar de bijzonder toepasselijke naam. (zie plaat 21). Bij nader onderzoek vindt men, dat niet alleen de vorm van het blad abnorni is, maar ook de aard van de oppervlakte. Deze is, vooral aan den onderkant korrelig, en bij sterk kroepoek vormen er zich kleine ooren- of lappenvormige uitgroeisels aan den onderkant van het blad. De kroepoekziekte komt daarin overeen met de mozaiekziekte. dat de jonge bladeren het meest genegen zijn om ziek te worden. Dik- wijls vindt men alleen de jonge bladeren van een tabaksplant kroe- poekziek, terwijl de oudere, beneden-bladeren volkomen gezond zijn. Worden de planten echter op jongen leeftijd door de ziekte aange- tast, dan worden ze heelemaal krocpockzick. van onderen af tot aan den top toe. In een ander opzicht is de kroepoekziekte echter totaal verschil- lend van de mozaiekziekte : de kroepoekzieke bladeren kunnen niet genezen, zelfs al staat de plant onder zeer gunstige condities. Dit feit maakt het waarschijnlijk, dat deze twee ziekten verscliilleudc oorzaken helil)en. llt't optreden van de ziekte op het veld is ook iets anders dan dit van de mozaiekziekte. Waar deze liijna altijd in kleinere ot grootere complexen voorkomt, die getuigen zijn van hare groote be- smettelijkheid, worden de kroepoekplanten oii ei'u wijze door de aiult'rv gezonde plaiiti-n ïwon >,'i>strooihideren nooit zou Hjn als normale bladen. l)at de sehade erliter klein is op de meeste ondernemingen, blijkt nit het feit, dat geen l)ijzonder kroepoek-merk uitgesorteerd wordt. l>e sterk mingetaste bladeren worden l>ij de sortatie »*envou- dig gerekend tot een minder tijii sortiment. Daar men de oor/auik van d<' kroepoekzi»'kte niet kent, en daar d«' ziekte niet kenbaar is op de l)ibit, die getrokken wordt van de zaaillM>dden, kan geen middel aangegeven wonlen ter bestrijiling ervan. De gelieele plant, tf>t de vrinliten toe, kiiiineii kroepoekziek wor- ilen (zie plaat '2'2). Toeli is de ziekte nirt erli-lijk. Nit-ttegi-nstaaiide dit feit zal liet zeer onveixtandig zijn zaad van een «luidelijke kroe- poekplant te oogsten. i.iTi;i{.\Ti I 11. Ji-n!HMi. lij.. M. l'. T. 5. 77. ƒ.•»ƒ.». KRULZIEKTE. o o r z ;i a k : Onbi'keud. Misschien overeenkoinend met de iii Dalmatië onder de naam: Falteuzweig bekende ziekte, en de in Pfalz onder de naam : Nilrrisclnverden bekende ziekte. Voor de 0[i plaat 23 afgebeelde plant is bovenstaande naam zeer trettend. De bladereu worden in nog hoogere mate dan bij de Kroe- poekplanten gekruld, gebogen en geplooid. De plant zelf blijft klein, en van onderen af tot de top toe zijn alle bladeren zeer slecht ont- wikkeld en klein. Slechts zeer zelden worden overgangen gevonden tot een gewone kroepoekplant, zoodat het meest waarschijnlijk voor- komt, dat deze twee ziekten niet identiek zijn, ofschoon de inlanders geen verschil tusschen beide maken. Ook in Djember wordt di' be- naming: Krekoh voor beide ziekten gebruikt. Over de oorzaak is niets bekend. Een vroeger door mij opgewor- pen hypothese, dat een Thrips-soort de schuldige zou zijn, is niet steekhoudend gebleken. Met heel enkele uitzonderingen is de schade in de Voi'stenlandeu uiterst klein. Het uiterlijk van een krulzieke tabaksplant van de Voi-stenlanden komt veel overeen met de door Preiszecker afgebeelde en „Falten- zweig" genoemde tabaksplant uit Dalmatiê. LITb:H.\TI TR. .lensen, lij., M. I'. T. 5. 7:!. /.''/.■.'. Keuclioiiius. I'. !•;.. M. i;. I'. 14. !.">. /.''/." IVoiszo.k.T. K.. I'. M. 10. .".f. /.''/". MAHMKH, Ooiz iiii k : :!. /.'«'/. /.WAirri-: im )i:i'()I:-/.ii:kïi:. Oinz iia k : < hiln-keinl. Slotlit.s één k(M'r is de/e, iindrrs t<»tmil onlw'kende ziekte, j^evondrn op df oudfriu'tnini.' Krlum -Agoeiig. De plaiitt-n bleven klein, doe« werden de anilere bladeren - vermoedelijk wegens de met de strem- ming van de sapbeweging verbonden overvoeding — dik en rimi)elig. Later werden nieuwe zijtakken gevormd onder de doode poi-poes. Deze zjjtakken konden i'chter nooit een normale uiterlijk aan de plaat geven. De ziekte trad pleksgewijze 0|». oen stuk of ÓO tot lOU planten aangrijpend in ieder ziek complex. Van een eenigzins aanmerkelyke schade was geen sprake. Later is de ziekte niet terug gevonden. Het uiterlijk van de zieke poepoes komt veel overeen met een door Delacroix gegeven afbeelding van de poepoes van een tabaks- plant, die lijdt aan .la maladie du tabac blanc". In zyne bes»-hrü- ving van deze ziekte vermeldt hij eihter niets van een zwarte ver- kleuring van d«' jongste bladeren, zoodat ik vermoeden moet, dat de twee ziekten ondanks een groote gelijkenis in zijne afljeelding met onze zwarte poepoes-ziekte, toch niet identiek zijn. I.ITKK.XTI I U. I>elocmix. (•.. \. A. 2** serip. 6. 'Jl.\ l'XtH. POKZIEKTE. Oorzaak: Klimatologische orastan» U»oU«.ui !)• klcior «Irroii (tvcft da D»tiiarlgk( Krooti* aaa. (NsM Rmui* Boa) van ren iliminutiov»' t'n>,'t'rIiüK (juv. ot'ix't). Zoouls by tlcM, is ook ImJ lic IjiL'^ioiieriniilarve het uolitert-ind liik, op^ezwollt-ii en week. ^^^^^^^ Zoottls bjj d«' oert'U zyn ook oten vry kort, ^iii fn9]KB^ zotnliit h«'t (lier op é«''Me zyde gaat liggen, wan- ^j.^ lieer het geen taliakslilailen rif andern hwft om te pakken, l'as als de larve uit liet ei kruipt, is ■/.[] bedekt met /t!er lange en zeer fijne, zjjde- aclitige haren (zie tig. 12). Haar geheele leven lang beiiuudt de larve een sti-rke beharing, die echter na de eerste huidvervelliiigen grofFer wordt. Daiir alle mogelijke stofdeeltj»'.^ en vuil blijven hangen aan deze haren, krijgt ile larve daardoor een zeer eigenimrdig uiterlijk, en kan /.elfs «laanlonr /(»• vuil worden, dat zy moeilijk te onder- srheiden is van de omgeving. ,^ , jCj Wordt het vuil w«*ggenomen, , --^r^\ dan heeft het lichaam, evenals ^1(1^ ile drie paar korte poten een "^^^A^A-'l^^ff^ \vita<;htige kleur, die bij onde ^'" ' jt l)e volwiLssen larve kan een lengte bereiken van 4 tot .') mm. larveti in het cr«Mne kan ovi-r- gaaii. De kop is lithtliruin. roU^J ' ' ' ' De l»OP (zie phuit 2S. fig. I) Fin. IS. P«i «it bet ei irekropea UrTc tid I^uiodcnn*. heeft ZOO lallU Ze HOg JOUJJ Bg < oTtrblijfMUn T*n dg ciKhul. Vargroot 80/1. ' ' ^ ' O J r> is, een witte kleur. Later wordt zij lichtbruin. Vói'ir de verpopping ma;ikt de larve een huisje van kleine stukjes tabaksblad, van stof. haren, uitwerpselen, zaadkorrels (zie pli\at 28, fig. 2) enz., alles aan elkiuir gekleefd door middel van speek.sel. Dt?ze cocons vindt men veel in de plooien van de bladeren of op andere verscholen plaatsen. Minnen in <>r dood houdt. De pop is 2i tot I mm. lang. f.n Fig. 13. Lasioderma; Kever. De kleine streep geeft de oatuur- lijkc grootte aan. (Naar RiTSEMA Bos). De KHVEK (zio plaat 28, fi-,'. 3 en fi.i,'. KI) is roodbruin. Do len-^tc is 2i tot 8i nun. Hot is eeii vrij leveudig insekt, dat niet allet-n ving loopt, zoodat het dikwijls door het verdwijnen tusschen de tabaksbladeren in een baal zeer handig de naspeuringen ontvliedt, — maar dat ook zeer genegen is om door vliegen zieh te redden. Wordt het echter aangeraakt, dan neemt het zijn toe- vlucht tot een door vele insekten gebruikte list, en houdt zich dood. Deze houding is zeer karakteristiek voor Lasioderma, t^n gewoonlijk kan ze alleen daardoor onderscheiden worden van de andere in de Vorstenlandsche tabaks- goedangs voorkomende kleine i'oode of bruine kevertjes (zie blz. 6-i). In de „doode" houding wordt de kop ingetrokken onder den buik, een dergelijke houding als de snuit van een olifant. Van boven ziet men weinig of niets van den kop. Zoodra de kever echter weer begint zich te bewegen, wordt de kop weer naar voren gestrekt. Eeu tweede, goed onderscheid van de andere kleine kevertjes van de tabaksgoedangs vormen de sprieten, die echter alleen met eeu loupe goed bestudeerd kunnen worden. Zij bestaan uit 1 1 leden (zie fig. 14), waarvan het eerste grooter is dan de andere. De volgende 9 leden zijn trapeziumvormig met eeu smalle basis en een breede top. Het elfde lid is daarentegen beduidend smaller dan de andere, en eindigt in een punt. Bij de andere, het meest voorkomende kevertjes, waarmede de Lasioderma even- tueel verwisseld kan wordeu, zijn de drie uitex-ste leden van de sprieten veel grootei en dik- ker dan de overige, waardoor deze sprieten de vorm krijgen van eeu knots (zie fig. 14). Bij het vliegen komen de achtervleugels tevoorschijn. Deze zijn dun, en grooter dan de dekschilden,die hard zijn, van achtereu afgerond, en bedekt met fijne lichtbruine haren. De poten zijn niet lang, en worden, wanneer bet kevertje zich dood houdt, heelemaal ingetrokken onder het lichaiim. Fig. 14. Sprieten Tan Lasioderma (a) en van de „ralschc Lasioderma" Ahasvcrus eicisus {i). Vergroot. 01 l)»' inunnftjes ziJu gewoonlijk kleiner dan *, kunnen ze ^ewoonlyk niet van elkaar nnderselieiden worden. Ken klein wijfje lykt pre<-ie« op een middelmatig groot mannetje. Van de lM)ven ln'sproken „falsehe Laüiodernla'^•", il.w. z. andere in t, Vig. 16. !>• .(altcbe laiiutlrrm»", AhM«cni« ciritiu. Torgrool '/j. Jrl N Miiiijii.. Kift. IS. £•■ nel IjuiodMm* dik«ijl> trr- nitarlilc booidcr, Dioudrru< t\> tn.-r ->! *, del. .\. IUl&j>' de i.iliaksjTnpdanj,'^ siniilvuuu-rnlf kli-me. onscluildi;,'e k<-\ii>. uu- u.i.n de door liet l'ntelstation ^eat */,. d«l. N. llkUUM*. vleugels heeft. Door de hijna kogelronde aehterlijf. lykt die heel veel op een kleine spin. De twe«' eersti' soorten do»'n lieslist geen kwaad aan de tabak; dit is niet zoo vrdkomen zeker, wat de «Jibbiuin be- treft, lo «dk geval bestmit het spinsel om de kogelronde eoeon ge- deeltelijk mt taltaksjilVal. Mij k«eekproeven in het labonitorium van het Proefstation lukte het eehter niet de larven op hederdiuul te I ' Ixüo drie kevrrijeii t^n wriwilirnd grdpt«nniDfii priH'l' vun de HuvHy ^ehniikti* de l^OHiotlenna, die ^,'i'voed werd met maiskütreU, its II d.-i^eii voor 7.yn heide ciiitwikkeliiif,' viiii de eopiilatie tot het vertooneii van de eerste kever der tweede generatie. (Jevoed met rijatkorrels wns deze periode 49 d.i;;i*ii, met sigaren ')2 dagen, en nn-t gefermeuteerde hhidtaltak <■)■_' (higen. |)e larven zyn in 't geheel niet hjjzonder kieskeurig met hun voed- sel, al geven /e wel de voorkenr aan gefermenteerde tabak. Ikdialve taliak.-oeli, terwijl ze zelden voorkomen in de Vorstenlanclen), en verder in e«'n heele reeks van andere stofFen, zooals gedroogde viscb, sesam, lom- bok, gember, suiker enz. die niet tot de meest gelieftlkoosde lekker- nijen hooren, echter toch in tijden van nooil gegeten wor«len, zoodat dergelijke stolFen bij gebrek aan tabak de Liujioderma in het leven kunnen houden, en daanloor gevaar kunnen met zich brengen voor een infektie van de tabak. liet wordt wel Itcwecrd, dat de Liusioderma-larven tegeniiver tal)ak als gerafiïneenle lekkerbekki'U optreden, zoodat ze bij voorkeur juist de fijne merken aantasten, en de inferieure merken laten liggen. Dat ze verschil maken, is proefondervindelijk bewezen; dat ze echter juist die merken, die naar de smaak van den rooker de fijnste zijn, ook zelf boven de andere zullen kiezen, gaat lang niet altyd op. llerluuildelijk kan men b. v. constateeren, dat balen of open manden met veegsel eerder luingetast worden, dan de goede merken. Ofschoon dit wel ook gedeeltelijk verklaard kan worden door de mindeix'zorg en toezicht, die besleed wordt aan een partij veegsel, dit neemt toch niet weg, dat de Lasioderma juist zulk afval bijzonder gaarne infek- teeren, zoodat alle opgaven van een bijzondere voorketir van Lasioderma voor fijne tal»aksmerkeu met alle mogelijke reserve beschouwd moet worden. De door .Tones als bewijs vermelde cijfers zijn, kritisch l>e- schonwd. en percentisch omgerekend, lang niet overtuigend. Ook beweert men. dat Lasioderma het niet kan uithouden in Kuropa bij de winter-temperatuur. Dit wordt niet alleen ontzenuwd door het feit. dat vele sigaren- en sigarettendoozen . uit Europa geimporteerd. hier in IndiO aankomen overvol vnn Ijasioderma (hoe- 07 wel deze sigaren of sigaretten verpakt zijn iu dicht gesoldeerde doe- zen), maar ook door de onderzoekingen van Jones en Keuchenius. Deze ouderzoi'ker3 heliben bewezen, dat Lasioderma bij verlaagde temperaturen liet wel uithouden kan. Hare ontwikkeling wordt dan echter belangrijk vertraagd. Zoo vond Jones een ontwikkelingsduur voor eieren van 20 tot 22 dagen bij een temperatuur van 8° — l-fC; de jonge larven leefden tot 30 dagen, de half volwassenen tot 30 dagen, en de groote larven tot 157 dagen. Het popstadium duurde tot 30 dagen, en de volwassen kever kon leven tot 111 dagen. Alles bij elkaar genomen bewijzen deze, en dergelijke proeven, dat niets verhindert, dat de Lasioderma in de (overigens dikwijls verwarmde) lokaliteiten van de sigarenfabrieken in Eui-opa den heele winter door, zich levend kan houden, misschien in een soort van letargische toe- stand, echter toch levend genoeg om de sigaren en sigaretten in de verpakte toestand te infekteeren. Tegen iets verhoogde temperaturen zijn de Lasioderma zeer be- stand. Bij 36° C wordt de ontwikkeling zelfs versneld. Een kort ver- blijf in 50° C hindert hun niets, ja, zelfs een temperatuur van 60" C, gedurende een uur schijnt niet altijd voldoende te zijn om het leven van de kevers en larven, nog minder van de eieren te breken (d'An- gremond). Worden zij echter bloot gesteld voor zulke temperaturen in 5 uur, dan gan ook de eieren dood. Veel sterker dan den drooge verhitting werkt een verwarming door stoom. Slechts 20 minuten ver- l)]ijt in stoom van 60° was (naar Jones) voldoende om de eieren te dooden, en eenige nren bij 50 — 55° is ook voldoende. Het is dus aan te nemen, dat de temperatuur, die bereikt wordt in de stapels voldoende is om de Lasioderma te dooden, zoodat zulke tabak Lasioderma-steriel moet zijn. Men bedenke hierbij echter, dat alleen in het midden van de stapels zulke temperaturen bereikt worden, en dat de Lasioderma rijkelijk gelegenheid heeft om zich te ontwikkelen in alle koppen van de bossen aan den buitenkant van de stapels. Dit is natuurlijk bijzonder gevaarlijk bij de laatste groote stapels, die niet meer omgezet worden. De poppen gebruiken 10 tot M dagen nni zicli te ontwikkelen. Zij zijn te vinden in plooien van tabaksbladen, tusschen de stelen van de bossen en op dergelijke plaatsen, waar ze niet zoo heel gemak- kelijk te ontdekken zijn. Veel meer vallen zij in het oog, wanneer de larven geleefd heblien in tabakszaad. Dan zijn de cocons gelijk- matig bedekt met zaadkorrels, en vallen |)eniii>,', waanloor het kevertje zieh ntiar buiten een weg gevreten heeft (zie phiat 28 Kig. 2). De geheele ontwikkeling van de Lu-sio meer in de diepte loopen de gangetjes ook panilleel nv» ■'•• ■•-■rven van de bladen. Spinsel vindt men in Lasioderma-gangetjes niet. In zeer uud en vochtig bewaard Uibak kan «loor schimmel .-aiiu'n!_'tvoeL.'ile iiitwi-rn- selen en tabak spart i kelen hierop lijken. In de gangetjes vindt men steeds ma>s.i uitwi'rp-i'len. l'ezf ,/ie plaat 29 Fig. 1) zijn veel kleiner dan die van de tabaksmot, en de meeste zyn voorzien van een klein toegespits aanhangsel, alsof «Ie spijsvertering van de Lasioderma- lanen niet zoo gemakkelijk is als «lie van de veel grootere motlarven. Het is opvallend, dat men de vmat van Lasioderma alleen vindt in de buitenste bossen van een baal, zoo lang deze niet zeer sterk aangetast is; een zoo sterke uiotasting, dat ook de binnenste l>osscn 69 beschadigd worden, is op de VorsttMilandsche tabaksondernemingen in normale jaren wel nooit te vinden. Het is daarom gewoonlijk vol- doende bij het onderzoek van een baal op Lasioderma de baal te openen en de buitenlaag van de bladen te bekijken; een nit elkaar halen van de baal is overbodig. Wordt tabak daarentegen volkomen verwaarloosd, zoodat de Lasio- dernia's en de tabalt«-*» k'i" worden. In njetnher. waar de Liisioderma- en tabaks- mot-plaag steeds voorkomt, worden |iernianente geitouwen hiervoor genuwikt waaraan ook het phifond ondoordringbaar gemaakt wordt voor het zwavelkoolstof-ga.s. In de Vorstenlanden zullen pennanente gebouwen gewooniyk niet loonen, daar de Lasioderma slechts in ab- nonnale jaren (b.v. de oorlogsjaren) «rhade dl.ichtige ontsmetting, en de nog vervelender herhaling hieiTan te ontloopen, moet men trachten de besmetting van de tabak heelemaal te ontgaan, of in elk geval zoo minimaal mogelyk te maken. Dit kan gebeuren door de sterkste attentie te richten op de geheime broedpliuitsen van deze twee tabaks^vyanden. Daar Ijasioderma, zooals boven al vermeld, niet alleen tabak als voedsel gebruikt, moet men zijne attentie ook richten op alle andere stoffen, die zij gel)ruikt, zooals l»,v. tabaksafval, boengkil, civcao. paardenvoeiler enz. zie blz. 00). Hierbjj is de uiterste oplettendheid vereischt. De natiwkeurigheid, waarmee najir zulke geheime broed- plaatsen gezocht wonlt, kan nooit overdreven worden. Een der aller gevaarlijkste geheime bro -dplaatsen kunnen natuurljjk de tabaksbalen zelf zjjn, in het geval, dat een infektie van di'ze niet opgemerkt wordt. Ken goed middel om dit gevaar te ontgaan, is het zoeken naar Lasioliiag en hare l)e.-;lrijding. /.''// RoUenlani. Ilenliiikl d.n.r hel lie.soekiseh Prcietstation. (lo.NoCKl'llAl.l M (Ol'A'll;! Mj sp. Ilolhiiulsclie iiiiaiu Viiii de Iiirvo: HitnnaMen. Javaaiisrlie naam van de larve: Hrlar kawat. Javiiati-' 'k- )i.i;imi v.in .!.• ki-vii • Tjidal, Kotoo, üoto, 'I'ü l.il Iiiieuji, Hoko. l)f in dt; V^lls^^•Idanden voorkomende, aan taliak vretende fJono- cej)lialuni-soort (of soorten) is jarenlang onder den naam Opatrnni depressum bekend geweest. Het is echter duKieus, of deze naam de jniste is, en even wel, of er niet meerdere, zeer op elkaar lykende, soorten door elkaar op de tal»ak optreden. HE81.'I1K1.IV1N(J. Ilfi KI is ellip^vormig, slechts ca. O.s nim. lan;; en ca. Ü,') mm. Iireed. De kleur i> melkwit. I»c LAIkVE (zie plaat 30 Fig. 2) heeft l>ij ei-n oppervlakkig' be- schouwing wel een /.ekere gelijkenis met een kleine duizendpoct. Zij beweegt zich 0|) dezelfde schnifelenezit. waarvan hi-t eerste piuir bijna tweemaal zoo sterk (tntwikkeld is als de anderen. Het lichaam heeft den vorm van een vrij dikke draad ; vandaar den naam : oelar kawat. De -pricten zyn zeer kort, en bestimn slechts uit drie geledingen. Eigenaardig ge- vormd is het liuitste segment van het licluuim (zie plaat 'M Fig. 1). Het is kort. kegelvormig, en voorzien van vele haren, waarvan eenige kort en dik zijn, en andere lang en dun. Het achterste segment vormt i-en gemakkelyk — zelfs met het bloote oog zichtliaar - onderscheiding»- 7:5 teekeu van andere soorten ritnaalden, b.v. van die van Holoniara (zie blz. 77). De larve van Günoceplialum bereikt een lengte van 15 — 17 mm. De POP (zie plaat 81 Fiii wi'lke iiu'ii wi'l »H?ii byzonden* gulzighei»! kiin veronderstellen, juiitt tt> viiiilcn /.\)ii in jonue tahak op het veM Htiiat. lU' liirvt'M Icvi'ii uitsluittMxl in <]vn ünt ukken, <•! der^'eiijken. De in de Vor^^ten- landen zoo al;,'emeen jjebriukte sehntbhuleren (rotlongs) zyn zeer ge- wilde verblijfplaatsen voor «Ie («onoceplialunrs, waar ze niet alleen koelte en vocht heblien, nuuir tegelyk rijkelijk voedsel, in den vorm van de jonj^'e tabaksplantje«. Zoo niet om andere redenen, dan zyn de rodongs alleen om deze reden al af te kenren. Hji aanraking hebben èn de kevers èn de larven de gewoonte ,dood" te gaan liggen. Hierdoor worden de kevers nog l;i.stiger te ontdekken, diiar ze, zoo lang ze stil liggen, bjjna niet te onderscheiden zyn van de omringende aardklnitjes. Weliswaar is de kleur van de kevers zeer mooi zwart met ^^en bruine glans er overheen; maar — als boven vermeld — wordt deze kleur .steeds gedekt door stof en aarde, zoodat de op het veld gevonden kevers steeds vuil-grijs zijn. Dat de Tjidals groote schade kunnen doen luin de jonge pas uit- geplante tabak, is een feit. Den jongen stengel vreten ze aan, geheel beneden bij den grond, dikwijls zonder den steng«'l door te kiiagen, zoodat de stengel in verbintenis blijft met de wortels. De jonge tabaksplant valt om, en -_'iuit ten slotte dood. Ook de bladeren van «Ie kleine tabaksplant kunnen ze aanvreten, en dan gewoonlijk op dezelfib' wijze als de Holoniara: ze beginnen bij de hoofdnerf, l»ij de basis van het blad (zie plaat 32). Hiervan vreten ze ver«ler, zoodat ten slotte het geheele bhul en daarbij ook UDg de p"-! - "p-^- vreten wordt. Ni«'t alleen tabak wordt aangevreten door de Tjid.ils. Nog liever vreten ze oude verrotte plantendeelen, kooUdaderen. piuirdenmest enz. Kn ook andere cultuurplanten worden aangevreten. Maxwell- liefroy verm«'ld b.v. «lat hij een veld met indigo gezien heeft, waar iedere stam zwart was van Opatruni's. Daar «Ie larven (de oelar kawat) steeds beneden in de Jiarde blijven, kunnen ze geen kwaiul doen aan die ged«'elten van de tabaksplant, die boven «len grond >tiuin. DiUirent«'gen vreten ze wel ium d«' onder- aardsche ge«leelten, b.v. ajin de heel jong»' haarwortels. D«' daardoor verrichte schade is echter - zooals proeven in het laboratorium van het Proefstation lieitben getoond — gewoonljjk niet groot, daar de vormiufi van nieuwe wortels /oo reusachtig snel plaats vindt bij de jonge taliaksplantjes, dat deze geen watergebrek zullen lijden door deze vorm van vraat. Maar heel anders staat de zaak, wanneer er aangehoogd wordt. Dan worden de vroeger bovenaardsohe gedeelten van de plant uu onderaardsche, en worden daardoor prijs gegeven aan de vraatzuclit van de ritnaalden. Niet alleen worden zulke bladen, die vlak op de aarde liggen, van onderaf over aangevreten, zoodat zij het dikwijls zeer karakteristieke uiterlijk van een zeef krijgen, maar ook worden de bladsteelen en de stengels zelf (die nii onder de aardkluiten zitten) zoo sterk aangevreten, dat de jonge plant deze aanval niet doorstaat. Het gebeurt zelfs, dat de oelar kawat, na eerst een gat in den stengel gevreten te hebben, zich nog verder naar boven knaagt binnen in de door hem zelf gemaakte holte. En uit Deli èn uit Djember worden even groote schadeposten ver- meld als gevolg van de c>elar-kawat-vreterij, als hier in de Vorsten- landen liekend zijn. BESTRIJDING. Bij de bestrijding van deze kevers maakt men gebruik van hun voorliefde voor koele, schaduwrijke plekken, en van hun kieskeurig- heid, en voorliefde voor bepaalde bladen, b.v. koolbladen. Men kan zulke bladen uitleggen in de gooten of tusscheu de plantjes en dagelijks laten verzamelen, wat eronder te vinden is. Dit kan dikwijls heel veel zijn. Onder zulk een blad kan men de kevers bij tientallen vinden. Ook kan men een mengsel van oude paardenmest met fijn gesneden koolbladen en Schweinfurtergroen in kleine hoopjes tusschen de tabak leggen. Deze methode heett het voordeel, dat men de kevers niet behoeft te verzamelen, daar ze door het vreten van het Schwein- furtergroen van zelf dood gaan. Maar het middel brengt een groot gevaar mede, door vergiftiging van andere beesten of zelfs van kindereu, zoodat het zeer gevaarlijk is. Proeven zijn ook genomen met naphtaline en met kalk, maar zonder belangrijk succe.s. De oelar kawat's kan men het best verdrijven door het veld ouder water te zetten. Bij het „nglebben" komen ze gewoonlijk in massa's te voorschijn, waardoor dan een mooie gelegenheid ontstaat hoopen ervan te vangen en te vernietigen. Bijzonder succes zou men hier- meilc kunnen hebben bij het „voorngleblien". 76 I.ITKHATI I K. IIUS.M. I.. I'. .1. M.ii I'. 4. *.M:i fJlii. Si 7. :il7 l'Jt.i. Kttiriimir.'. I. , Not.-»* I..y.l Mii« 4. '-'".•<•. /.ShV. (ifliicn, I i.Miü*. hl- KiiUiniol. A-iU- hr. '.MM. I'.HIH. JfiiiuM». lij. M I'. T. 6. 7i. l'Jl.t. .t 36 Ui. tuis. Km. honiuü. I'. K . M. It. I'. 14. t«i. ƒ.';ƒ.".. .S; 19. I. I'.H:>. K.iiiiiinHln.rK.'r, J. IV. M I. I'. 64. t-l. /.'«rU. M 1». I.. 6. Hl. \ »1. l'.kiS. Ma\wll.I..-rii.N. II. I.l. I. :CW. I'.MHI. HOLONIARA PIGESGENS, Fmrm. llDllandsLliL' iiaani viin de larve: Kitnaaklen. Javaansohe , „ „ « : Oelar kawat. Javaansclie „ , « kever: Tjidal abang. BESCHRIJVING. Het EI is mij niet bekend. De LARVEN lijken veel op de larven van Gonoeephalinn, en er wordt in het algemeen geen verschil gemaakt tusschen deze twee soorten „Ritnaaldeu" of „Oelar kawat". Zij zijn echter zeer gemakkelijk van elkaar te onderscheiden aan den vorm van het eind van het achterste segment. Dit eindigt bij de larven van Holoniara in een stevige punt, gelijkend op de punt van een middeleeiiwsche ridderhelni. (zie plaat :il, fig. 2). Zelfs met het bloote oog is dit verschil tusschen de larven van de zwarte en van de roode Tjidal uit elkaar te herkennen. Ook de POPPEN van deze twee insekten lijken heel veel op elkaar. Maar ook bij deze vormt het achtereinde een uitstekend ondei schei- dingsteeken. Bij de pop van Gonocephalura eindigt het achterste segment in twee, iets gedraaide horens, en bij die van Holoniara slechts in één korte doren, (zie plaat 31, Hg. 5). De KEVER van de roode Tjidal is iets kleiner dan de zwarte. De lengte bedraagt slechts G tot 7 mm. De kever is overal glimmend- glanzend. Kop en borst zijn donker, bijna zwart. Op de dekschilden zijn de buitenranden licht gekleurd, rood-liruin ; vandaar den naam: lil' roode Tjidal. Deze twee rood-ljruiue strepen zijn het smalst oj) lii't midden van ue dekschilden, zoodat het overige, zwarte gedeelte van de dekschilden in het midden een ellipsvormige figuur vormen, omgeven door den rood-bruinen rand. Onderzijde en pooten zijn zwart-briiin. 78 IMüLOOIK. SCIIAKK AAN DK TAI5AK KN HIXI'KlJDlNli. Voor zoov«T Kekctjil, ^Mt lu-t/elftK- hieromtrent nh voor (ïono- cep* iilum. Opviilleml h het, dat ukmi dikwyU tuüM-hen honderden ver/4iinelde ritimaMfu «^li-chU hi-el enkrlc larvfii viin Holoiiiani vindt. I>it kun een aanwij/ing /.jjn, «lat dt- ontwikkt-liiig van dt-zi- kt' vraat aan de jonf,'e tabak Ijjkt volkomen op dn- v.m «lono- ct plialuin (zie phuit 32), en voor de bestrijding gelilen ook dezelfde regelen. I.ITI If ATI I |{. KiiniriK-^lMTHiT. J. t .. M. 1. I'. 64. 5' I"" ' ENGRni.lXOKX. Javaansclie iKiam : Oerct. Een lioele reeks van torren, behoorende tot de blad.sprietij^e kevers, worden als larven : engerlingen genoemd. Deze zijn gekenmerkt door een week lichaam met een groot, opgezwollen achterlijf, door een bleeke lichaam skleur, een bruine kop, meestal een vrij sterke be- haring, die op de onderzijde van de laatste segmenten een voor ieder soort eigenaardige teekening vormt, waardoor de verschillende soor- ten gemakkelijk te herkennen zijn. Er wordt in de Voi'stenlanden over het algemeen niet veel ge- klaagd over schade, veroorzaakt door engerlingen. En ze worden zeer zelden verzameld door de rupsenkinderen. Zelfs kinderen, die een speciale opdracht kregen om engerlingen binnen te brengen, brachten slechts heel enkele exemplaren. Dat ze evenwel aan de jonge tabaksplanten kwaad kunnen doen, is buiten twijfel. En door kweekproeven in potten in het laboratorium, èn op het vrije veld zijn zulke larven op heeterdaad betrapt bij het vreten aan tabaks- wortels. Onmogelijk is het dus niet, dat ettelijke jonge tabaksplantjes, die zonder uiterlijke ziektenverschijnselen dood gaan, — waarvan dan dikwijls de droogte de schuld krijgt — in werkelijkheid door enger- lingen aangevreten zijn geweest, waardoor de watertoevoer van de wortels te klein geworden is. Van groote I)eteekenis schijnt deze plaag I)ij de tabak echter nooit te worden. \'an een direkte bestrijding door het laten verzamelen kan bij de tabakskultuur lastig sprake zijn. Voor het geval echter, dat ia komende jaren deze plaag inderdaad van beteekenis zou worden, is het noodig, dat de kwaadachtige soorten goed gedeternüneei'd worden, en dat de kevers vernietigd worden, om hierdoor het eierleggen te voorkomen, en langs dezen weg het kwaadachtige optreden van de engerlingen te verhinderen. IJTFnATITU. (i(U)i. 1'. viiii .I.M-. A.S. 23. TS'.t. /.'//.•".. KLi:iii.(»UA \ii;ii>is. Syii. ANOMALA \ lUlhl^. I u .1:1 1 ~< liiitilüK iili'iitii'k iiii-t Viniiiiala ili.iliiti-- llolliiii'l'flu' naam vnor ilf Lirvt-: Kiiu'rrliii;^. .Iiiviuinsi'hL' . . . . : Ufict. Weinij,' bcki-ml is lu*t, ilat ilit ki'Vi'rtje ook tabak Ottnvreli-ii kun. Daar het nooit in groote massa's voorkotut, is lU' sduule op tabuk ook zeer kh'in. Hot insekt zelf is gord bekend in . I'. 4. -Jli. inin. HELIOTHIS (GHLORIDEA) ASSULTA, Guen. De in de Vorstenlaiulen voorkomende llcliutliis-vlinders zijn door vei'schillende sehiijvers vroeger liesoliouwd ;\ls hehoorende tot twee soorten : H. armigeni en H. peltigera. (Heliothis obsoleta is synoniem met de eerste van deze twee soorten). Dit berust echter op eene vergissing. De juiste naam van de Vorstenlandsche Heliothis (Chlo- ridea) is : Heliothis assulta. Javaansche naam van de rups: Oelar poepoes. Amerikaansohe naam van de rups: IJud worm (the true hudworm is Heliothis viresf-eiis). BESCHRIJVING. De EIEREN worden gelegd één voor één, afzonderlijk, dus niet in hoopjes zooals bij Prodenia. Hei ei is niet afgeplat op het vastzit- tende einde. Het is voorzien van meridiane lijnen. In de vrije pool is het ei een beetje ingedrukt, en in deze verdieping zit een kleine wrat (zie plaat 33, tig. 1). Pas gelegde eieren zijn wit, met sterke regenboogachtige glaskleuren. Later wordt het donkerder, tegen de tijd, dat de ru[)S uit moet komen. De lengte van het ei is ca. 0.5 mm. De pas uitgekomen RUPS is slechts ca. I mm. lang, en sterk be- haard (zie plaat 33, fig. 2). Deze kleine rupsjes beginnen dadelijk de tabaksbladeren aan te vreten, en door herhaaldelijk ruien krijgen ze het gewone aanzien van de bekende oelar poepoes, waarvan de beharing veel spaarzamer is, ofschoon nog zeer duidelijk, wanneer de rups tegen het licht gehouden wordt. Dit is wel het gemakkelijkst te constateeren verschil tusschen de larven van Heliothis en Pro- denia: ^rliakeiriii^' al- |(.u;,'e tabak*- blatleriMi. Over het heel»' licliaani is d»« nips fijn ■i«*n»aniierd ; op «lm rug door zei-r fijn«', afgebroken witte lengtelyntjes, en op de huik door zeer fijne witte puntjes. Langs de zjjde loopt een dunne, zwak g^'olfde, witte streep, langs het geheele licha^iin, over de li), en éiii olijfWroeii (zit' plaat :U, fig. 1, 2). De eerste kan weer liciiter of donkenier zijn; zij kan meer naar het geele gaan of meer naar het roest-roode. Deze twee grondkleureu staan in verband niet de sexe. De donker-bruine exemplaren zijn wijfjes, en de olijfgroene zijn steeds mannetjes. Bij ile lichtbruine vlinders kan nieu wel kleuren vinden, die overgangen vormen tusschen de beide uitersten, zoodat het eenigzins moeilijk is uit de kleur van zulke exemplaren de sexe te bepalen. De regel is echter: de mannetjes hebben lichtere kleuren dan de wijfjes, en de olijfgroene exemplaren zijn steeds mannetjes. Het kontroleteeken op de sexe vindt men aan de achtervleugels. Hier zitten eenige sterke bruine chitin-borsten aan de l)asis, die zelfs met het bloote oog kunnen gezien worden. De mannelijke vlinders hebben steeds slechts één enkele van deze vleugel-borsten (zie plaat 34, Hg. 6), maar de wijfjes meerdere ; bij Heliothis steeds twee. De teekening van de voorvleugels is zeer ingewikkeld (zie plaat 34). Zooals boven al opgemerkt, heeft ze veel van mooi batikwerk. Het voor deze groep van nachtvlinders (de , uilen") zoo karakteris- tieke „nieren-" en ..ring-merk" zijn bij deze soort zeer gepronon- ceerd (zie plaat 34, fig. 6). Achter het ,nieren-merk'", dus naar het uiteind van de voorvleugels toe, zit een zeer scherp geteekend dwarslijn, die een kenteeken vormt voor Helio- this assulta tegenitver H. obsoleta en H. peltigera. De achtervleugels (zie plaat 34) zijn licht zilvergrijs met een vrij breede band aan de buitenrand. De achter- en buitenranden zijn voorzien van fijne franjes. De lengti' van de volwassen vlin- der varieert van 12 tot 20 mm., en de spanwijdte van 30 tot 3.") mm. De voor iedere vlindersoort zoo karakteristieke mannelijke genitalia lieblicii bij Chloridea assulta het op Fig. IS afgebeelde uiterlijk. Kig. 18. (^ genitaliit van Chloridea atsulls. Vergroot •«/,. s| iti*>!.ni;ii:. l'f ouTfii woitk'u af/oiidtTlijk m*lf>.'il, één voor i-i-ii de liluilrren of (t|t di'ii stam vim de taliuk^phiiit. Ah gevolg' liit'rvun zijn /^ /.«««t lastig te zoeken op lit-t vtdd. Ihuirliy koiiit, dat /.e niet alleen gelegd wt»rden op d<' tal)aks|ilimt, niiuir ook op andere planten. Een by/.ondere voorliffd»' heeft de lleliothis voor het eierleggcn op de staniper-hnndt-ls van nuil-;. Zijn deze, wat liij de in de Vor>tenlanden verbouwde varië- teiten dikwyh het geval is, ?.terk ro,»d gekleurd, dan z|jn d«* Ileliothis- eieren hierop zeer gemakkelijk te vinden (zie plaat :13. tig. I). Het aantal eieren, iloor een wijljf geh-gd. varieert zeer sterk. In gevangen«tliap werd liij ei'uige kweckproeven aan het 1'rorfstation gfvonden : 122, 'J 4 U, 1. .'(il. II. \'2'2, •>.■•!, 132S eieren. Deze groote variatie hangt wel xarnt-n met ln't opnemen van voedsel, waarvoor bij kweekprt>€ven gebruikt wordt suikerwater met toevoeging van een druppel peprr- muntolit>. Het grootste aiintal (132S) eieren, door één wytje gelegd, werd gelegd in den loop van 10 nachten, en wel met de volgende eijfei-s: 373, 179, 180, l.'.S, 140, 7S, 34, 'y\, 3.'). üij de kweekproeven gebeurde de paring 's avonds tegen 1 1 uur. dus iets later dan bjj 1'rodenia. De eerste eieren wonlen denzelfden nacht al gelegd. De vlindeiv leven nog eenige dagen voort na het loat^ite eieren-leggen, in "t geheel een tot twee weken. De eieren hebben drie «lagen noodig «»m zieh te ontwikkelen. De riijts wordt volwassen in den looj) van ongeveer drie weken, waarna hij in den grond kruipt om zich daar te verpoppen. iJe verandering tot pop duurt ca. twee etmalen, in welken tijd de rups ivn coc«)n maakt uit samengesponnen aardedeelen. De pop ligt 9 tot 14 dagen in de aarde, voordat ile vlinder — gewoonlijk 's avonds om S uur — zich naar boven werkt en nadat de vleugels heeleniaal ontplooid zyn. uitvliegt. De geheele ontwikkeling van ei t<»t vlinder duurt dus iets meer tiaa een maand. In den loop van een t.ilnik»» ainp.iu'iir kunnen dus twee a drie generaties zich ontwikkelen. Het is door kweekproeven gebleken, dat de imveu grinnin.u' hunr. variatie van de rupsen geen daarmee verbonden overeenkomende variatie in ile kleur van de volwassen vlintri)- ding van de tahaksrupsen. speciiuil van de Heliothis zal kunnen worden, is nog niet uitgemaakt. Het srhjjnt niet byzonder hoopvol, diuir dezelfde soort ook op .lava ,in het wild" gevonden is in de riettuinen zonder iets noemenswaanligs mee te help»'n tot het ver- nietigen van «Ie suikervjjauden. De Triehogramma is een zeer klein, slechts ongeveer I mm. lang wespje, waarvan men een mikrofotographie ziet op plaat 36. Het wyfje legt door hulp van een korte legboor hare eieren in vlimler- eieren van Heliothis, Trodenia en andere. De miniem kleine larve van Trichogi-amma wordt iets vlugger ontwikkeld uit het ei dan die van de voedstervlinder. zoodat zij gelegenheid krijgt om dat ei op te eten, voordat de rups zich ontwikkelen kan. Door Triehogramma geinfekteerde vlindereieren kunnen dus geen rupsen ontwikkelen. Ook door imtuurlijke vijanden, zooals vogels en kikkers worden de lleliothis-rupsen opgevreten. In Deli is een epidemie (.tiacherie") waargenomen, waardoor het insectarium van het Proefstation zoo sterk geinfekteerd werd, dat het kweekcu van Heliothisvliudei"s eenige Jaren onmogelijk werd. Een kunstmatige infektie in de tuinen gelukte echter niet. In de Vor-itenlanden is er niet veel te verwachten van al deze natuurlijke vyanden. Dorh moet gewjiarschuwd worden tegen een nuttelooze vernietiging van kikkers in de zaadbedden. Ook zonder de hulp van natuurlijke vijanden kan ile Heliothispliuig zeer goed beperkt worden door een doelmatige verzamelen en «lour eene be- handeling met insecticiden. MTi:i;.\Tri IJ. Üiiinl.riL'L-.'. Hri, Imt, T.. S. I. I. Itiissv. I.. I'. ,l.<. I»oo|.. .1. K. A. il.Ti. K.irozo. I.. i;., (ioiit. 1'. v^iii lier. Ilaiiipsiin, (1. I'., Howiinl, I.. I'.. JpIlSIMl, lij. K(iniiif;slH'r;,'iM-, .1. l '. Miixwfll-I.oriov. II.. /.''/;. i;. I'. '►!• \ -jTo. /.''/; Piepers i*v Sm-lleii.. M. h. I'. 4. lx.\ l'.nn. \ 6. M. I'. I'. 10. -Jl:). mis. I'. \. K. 6. lit'.i. I'.ns. \. s. 23. il'.i. /.''/•'>. I. 2. 17'.. !• . 120. I '.. l'.Kxi. 'I'. 35. l:!. lUIS. M. I.. I'. 64. 'Ml. l'Hi.l. M. II. I.. 6. '►•-'. I. I. r. I.")7. l'.HUi. I. I. I,. 'i'jti. ItHHI. T. i:. 49. 'i'.t. /.'«*;. I'. i; M i:xis. iM;(ti)i:M.\ i.rrriiA. vh. Svii.: IVotlenia littonilis, Hoisfroote , ). gantlasan ( . - )• roemhoet ( . - )• lomah (licht gekleurde . ). ;.'irek (zwart . . ). HESCIIKI.lVIN(i. Het EI is op dezelfde wijze als de eien-n van (^hloridea voorzien van mooie meridionaal loopende fijne streepjes. In tegenstelling met de eieren van Chloridea zijn de l'rodenia-eieren plat gedrukt op den kant. waar ze op de bladeren vast gekleefd zijn. De eieren worden altyd gelegil in hoopjes, in één of twee lagen, die l»edekt zijn met een licht-geel haar-weefsel (zie plaat 38, fig. 1). Dit weefsel is niet gesponnen (zooals vele vlinder-cocons) maar bestaat uit tijne ca. 0.6 mm lange en 0.002 nun. dikke haren, waarvan een groote voorraad zich bevindt binnen in het achterlyf van de vrouwelijke vlinders, en die bjj h'-t -i. r1..'.'.-i. door deze op de geleir-b' .-i-Ten vast gekleefd worden. De pas uit liet ei ^'ekntiK'ii RIPS is oiijf^veer 1 mm. lang cu zeer sterk bfliaanl. Elk Iiaartjr /it op oen klein zwart tippeltje (zie plaat 'M, i]'^. I en plaat :59). IJiJ de groote rupsen is de Itcharing zeer dun ; 7.ÓÓ dun, dat deze larven, in tegenstelling met de rupsen van Chloridea, voor het hloote oog haarloos schijnen. Tegen liet lirlit gezien kunnen deze twee rupsensoorten daardoor zeer gemakkelijk van elkaar onderscheiden worden. De kleur van de Prodenia-rupsen is zeer uit elkaar lo(i[i('nd. De hoofdtypes zien er als volgt uit: 1. de kleine rupsen zijn gewoonlijk lichter van kleur dan de oudere. De grondkleur bij deze is meestal geel-groen met 5 wit-geele streepen over langs. Op het vierde en elfde segment vindt men steeds grootere zwarte iitckkeii (/ie plaat 'M, tig. 2). 2. worden de rupsen grooter, dan varieert de kleur zeer sterk. Als voorbeeld van een zeer licht type wordt de op plaat 37, tig. 3, afgebeelde rups genoemd : de grondkleur is vuil-geel-groen, met door een loupe duidelijk zichtbare, zeer fijne witte en zwarte lijntjes, waardoor de grondkleur overal fijn gemarmerd wordt. Langs den rug loopen drie geele lijneu, en op elke zijde, vlak onder de stig- mata (ademgateu) eeu iets breedere streep, waarvan het onderste gedeelte witachtig is, en het bovenste gedeelte geel. Onder elk stigma, op de grens van de geel-witte streep zit een kleine oranje vlek. Langs elke zijde vindt men twee rijen zwarte plekken : één rij vlak boven de stigmata en boven de breede geel-witte streep, en één rij (van halve-maan-vormige plekken) Iioveu de onderste van de drie rug-streepen. De meeste plekken zijn klein; maar op segment 4 zijn twee plekken van de onderste en van de bovenste rij grooter dan de andere zwarte plekken, en meer uitvloeiende, zoodat een groote dubbelplek gevormd wordt op dit segment. Op segment 11 is de bovenplek opvallend groot. 3. plaat 37, tig. 4 geeft eeu iets donkerder type weer, waarvan de streepen meer geelachtig zijn, gemengd met oranje of oker. De zwarte plekken in de onderste rij zijn iets grooter dan bij het vorige type en verbonden in een donkergroene band; de oranje plekken zijn meer oker. Dit type heeft een zekere gelijkenis met het 3''"^ type van de beschreven Chloridea-larve (zie blz. S2), waar- van ze echter gemakkelijk te herkennen is T door de zeer spaar- zame beharing, en 2' door de duidelijke zwarte ])lekken op het vierde en elfde segment. «o I I IL'. •'• op pliiiil ',\'t p'fll tK)k een vrjj litht ty|M? \vt?«*r, met /eer .Hcli«'r|i br;,''"»-*ii'e^inenl daardoor minder at-steekend ^-oot te voorschijn komen. 5. Vi'^. O en 7 op plaat 37 ^jevcn twee donkere tv pen weer, waarvan de Uutste zoo zwart is op den rug, dat hier zelfx de Kjne nnir- nterteekeninj^ tt)t»uil verdwenen is. !)«• geele ^treepi-n en oranje plekken langs de zijde zijn lieperkt tot enkele kleine punten, die gedeeltelijk sterk gekleurd zijn. IMt type kan zell's z«m'i zwart worden, dat de geele puntjes V(dkumen verdwjjnen, en dat de karakteristieke zwarte plekken op het vierde en eHd«' Beginent alleen kenliaar zijn luin hun tluweelen tint, terwijl alle andere zwarte |i|ekken vi>lki>me!i vfplwedcii zijn in de algenv"- 'vvarte grondklenr. <). naast de boven bes(iire\( ii typen vindt men — echter niet l<|i'iiia litiini yel«'j^t't,'2'M), 1.'>'* •_'.'•'_' 18 1" :i - r.>. 7'.. •J 1 1 .''■.> tf /..lil. II. 1 1 - !<■ /.IIIKII \^M. twei'tlt' wijfi»' (iditu . 11 10. s ,. II. 1. 1.'. 10 . . :r.y, 7i:i . 1071» llï 10 . 1 . . f.;i7 . fi:{7 17 10 . (1 - . 0 . 0 IS li» . :.:;:;, I'.tl . 10J7 l'.MO . 1 . _ :. 1 :i . :)i:{ L'O 10 . 1 - - •_'(;:{ - liCli t«' /ann-n : 7 " te zunieu liólJ. d«'id.' wijtje (coïtus jt; 10 ii,:;() iini. . 17 10 . :\ •* _ ir.fl, 4r,«i. L»r,5 M9:t IS 10 , :i . - :.!:.. ii'.i. ooo . IIÓG. tf zanien: 6 ^ I /^aint'Q •J34'.». Dit cnnimf aantal ricn-n wordt liijna ^.'fhi'fl in ilen loop van drie dap-n itntwikkidd tot klfine iiipson, dit* hij de p-hoorte onjjfvoer 1 mm. lunji ziju. Den dag v«'M»r het uitkomen van de nip>en, dus wanneer ze twee dagen oud zijn, worden de eieren donker gekleurd. Dit i.s van beteekenis zieli te herinneren, voor de kontix)le van het inzamelen van eiertiestje.s. De pas uitgekropen rupsen (oeiar ketep) hlijven in het begin alle bij elkaar, en vreteii van het blad. vlak in te keer. Daariui begmnen de larven zich op eigen handje de wereld in te gaan. Ze verspreiden zich over de geheele plant, en gaan ook over op de buurplanten, waarbij ze zich dikwijls bi-dienen van een uit den mond gesponnen fiJn zij«le-draad als trans|x>rt middel. Ze vreten 0:'. nu (l(Mir liet lihul licoii, wiiiii-doür gnxite yiiten ontstiiiin. l)e vnuit \iiii Protleiiiu is gemakkelijk te lierkeiinen van de vraat van Clilo- riclea-larven, daar Prodcnia meestal de iets oudere bladen aanvreet, zoodat één enkel blad stei'k aangevreten wordt, zonder dat de buur- bladen beschadigd worden, terwijl de vraat van de Chloridea-rupsen steeds verspreid is op meerdere tabaksbladen bij elkaar (zie blz. S')). Worden de heel jonge bladeren van kleine zaadplautjes aangevreten door Prodenia-larven. dan groeien deze bladeren dikwijls uit tot wonderl)are vormen, die gedeeltelijk wel lijken op Tjakar-bl'aderen (zie plaat i\). Daar het vraat jdaats vond, toen èn de rnpseu èn de liladeren zeer klein waren, wordt bij het ontdekken van deze misvormde bladei'en op de bibit de ware oorzaak hiervan niet gevonden, zoodat men ge- negen is een verkeerde verkhiring van dit verschijnsel te geven. Wanneer de larve volwassen is, \vat voor Prodenia gewoonlijk twee weken duurt, dan zoekt zij haar weg naar beueden in de aarde, waar zij op een diepte van enkele Ctm. een cocon maakt van samenge- sponnen aardedeeltjes. In den laatsten tijd van hun rnpsenleven vinden ze ht't jirettiger op donkere plaatsen verblijf te houden, waarom ze over dag dikwijls te vinden zijn beneden bij den stam van de tabaks- plant, achter een aardkluit, 's Nachts gaan ze dan weer naar boven om te vreten ; hiervan de naam : aardrups. Üe rupsen van Prodenia zijn niet erg kieskeurig met hun eten. Er zijn heel wat verschillende soorten planten, die ze gaarne afvreten. Tabak is wel hun lievelingskost; maar buitendien vreten ze Ricinus (Djarak), de op de galangans zoo dikwijls voorkomende, witbloemige Isotoma granditlora, Krvthrina lithosperma (Dadap). Ipomaea reptaus (Kangkong), wilde Canna enz. Andere planten worden wel beknab- beld, maar niet bijzonder gaarne gevreten, zoo b.v. Mais, Arachis (Katjang tanah). Indigo, Tamarinde (Assara), de andere witbloemige, karakteristieke galangau-plant : Leucas linifolia (Leulengan) enz. Rijst en suikerriet worden, naar de opgave van de Bussy niet aangevreten, terwijl Jones beweert, dat dit wel het geval is. Misschien zijn de Prodenia-larven van de Philippinen minder kieskeurig dan die van Oost-Indië. In Deli speelt de Linmocharis flava (lieudjir) een voor- name rdl als wilde voedsterplant voor de Prodenia-rupsen. Men ziet, dat er in ile omgeving van de tabiiksvelden planten genoeg zijn, waarvan de l'rodenia-rup.sen kuinieu leven, om hun van voedsel te voorzien en de generaties bij te houden in den Oostmossoen, wanneer Jieeu tabak te velde sfaat. 94 Enne hij/omleri' vcrmt'lclin^; vt-rdM'nt In-t optrcdfii Viin I'r(Kl«>iiia- rii|is«'n in de han^Iuudsen. Hier kunnen op cle ter drooging opge* litinpM) tuliiik^liladen zoo vele van deze rupsen gevonden worden, dat het in Idod^en h'[] «(jze van spreken .regent" vau rupsen, waar- door een zeer groot penentage stukidad ont.stiuit. Alle mogelyke bjjgeloovige veriialen doen liieromtix'nt de ronde; o. a dat de .loo^ls- rupsen" uit grond geboren worden, of dat ze van d«' omgevemle ryst- vtdilen naar liiiinen kruipen 's nailit>< in groote niaHsa's. De wiutrheid is echter heel eenvoudig: Ze zijn als eii-rcii ol als heel jonge rupsjes binnen gekomen met de tabak van het veld. In de loods, waar de liladeren ditht op elkaar hangen, worden ze eerst opgemerkt, wan- neer het kwaad, dat ze verrichten, vaVi groot gt!Worden is, dat het van zelf in het oog valt. Heter opletten bij het binnenbrengen en by het aanrjjgen van de Idiulen is het aangewezen middel hiertegen. .\ls pop blyfl de Prodenia ca. lO dagen in den giond, waarna zy 's avonds tegen S uur de liniine pnp|)enliuid verlaat, om hun tamelijk korte, slechts ca. .'» dagen durende vlinder-leven te beginnen. Dadelyk vliegen ze uit, om al den volgende avond na volbrachte copulatie het ei«'rleggen te beginnen. Daarmee kunnen de wijfjes, zooals blijkt uit bovenstiumde tabel, tot zes dagen «liuirgium. Nog eenige «lagen kunnen ze blijven leven en een rustige ouderdom genieten, die echter slechts 2 tot '.\ dagen diuirt. HESTIll.IDlNr;. Het in de Vorstenlanden meestal (vroeger uitsluitend) gebruikte bestrijdingsmidflel is: het laten verzamelen van de rupsen en de eiernestjes door kinderen. Een conditie hiervoor is natuurijjk: een voldoende hoeveelheid kinderen, (ielukkig is in de meeste Vorsten- landsche kampongs hiervan overvloed. De kinderen brengen eiken ochtend de verzamelde rup.sen en eiernestjes by »dkaar, waarvoor zij dan hun betaling krijgen. Het is bijzonder lielangrijk, dat zoovetd niogelyk eiernestjes ver/.amidtl worden, waarom deze dan ook extra betaald behooren t«' worden. Men lette er echter goeti op, tiat men niet by den netis genomen wordt door de kinileren. chuir «leze de eiernestjes zeer bedriegtdjjk kunnen namaken. Zij gel>ruiken hiervoor de zachte fijne wrd, waarmee «Ie bladstelen van de jonge C'oi^osbladen bedekt zyn. Oeiukkig is deze inlandsche nyverheid niet sterk ont- wikkeld ; men zy e<:hter op zjjn hoede ertegen. Ook worden vaak ^'i-note insekten, li.v. sprinkhanen, in kleine stukjes verdeeld om zoo- doendt' den' indruk te wekken, dat heel veel kleine rupsen aiinge- hoden worden. Dit l>edro^' is echter gemakkelijk te zien. Een bezwaar l»ij het laten zoeken van rupson door kinderen is, dat hierdoor de verspreiding van de mozaiekziekte in de hand ge- werkt kan worden. Bij de uitgeplante t;il)ak is dit gevaar hier in de Vorstenlanden wel heel klein, omdat de kinderen, die voor hun werk rijkelijk tijd hebben, zeer voorzichtig zoeken zonder de bladen aan te raken. 13ij het zoeken naar rupsen op de bedden, waar de plantjes zoo dicht op elkaar staan, is het gevaar veel grooter. Het verdient daarom aanbeveling liij de bedden een ander bestrijdings- middel toe te passen, n.1. behandidiug met Schweinfurtergroen (het- zelfde als Parysgroeu) of Loodarsenaat. Deze stoö"en kunnen op twee manieri'n toegei»ast worden : nat of droog. Bij de natte methode, wordt gebruik gemaakt van eeu bouillie-spuit. Deze moet echter persé voorzien zijn van een goed roer toestel. Anders zou het Schweinfur- tergroen, dat zeer zwaar is, bezinken op den bodem van de spuit, waarvnn het gevolg zou zijn een zeer onregelmatige verdeeling. De bedden, die het laatst bespoten werden, zouden zóó veel Schwein- furtergroen krijgen, dat de plantjes zeker verbranden zouden. Het gemakkelijkst kunnen het Schweinfurtergroen en het Loodarsenaat gemengd worden met de bouillie bordelaise, en samen met deze om de ï) of G dagen op de bedden bespoten worden. Van Schweinfur- tergroen mag niet meer dan T/oo gebruikt worden, terwijl Lood- arsenaat, dat veel minder gevaarlijk is voor de verbranding van de bladen, in een concentratie van tot 1% gebruikt mag worden. In het geval, dat deze stoffen droog toegepast worden, dan wor- den ze gemengd met Hjn droog stof of tapiocameel. Droog toegepast mag men wel een sterkere concentratie, ook van Schweinfurtergroen gebruiken: tot l°o. Het mengsel wordt het gemakkelijkst gestrooid op de bedden door middel van een eenvoudig blikken cylinder (ca. 15 ctm. lang en ca. 5 ctm. diametex') met eeu afiieembaar deksel, voorzien van kleine gateu, op dezelfde wijze als Inj een peperbus. Bij het gel)ruik van deze stoffen bedenke men ; 1. dat ze beide zeer giftig zijn, daar ze meer dan 50° ^ arsenicum bevatten; men behoort dus Iniitengewoon vooraichtig daarmee om te springen : en 2. dat ze alleen als rupsenverdelgers werken, wanneer ze door de rupsen gevreten worden. Het is dus geen uitweudi'' te gel>ruiken middel. Hfl viK>n;iclitigst jzimt iih-h ic wi-ik, wiinnfiT nn-n door «hmi Ihj- trouwltarv einplovét? df stollen laut afwegen in kU'ine porties (van Soliweinfurtergroen : 15 ^r. en van Loodarsenaat : lOO h l.'iO gr.) piussend voor éi'-n volle biliit^puit I)e/.e kleine porties worden uit- gegeven in {Kissende verpakking, li.v. in glazen of blikken luiisjes, in kit'ine goed fluitende pakketjes van sterk papier of «lergelyken. I>i- iiiandoer maakt dan de verpakking open, en doet de inliourdt'i'liL' d;in de bebamleliiiL' niet SrhwciüfurterL'nH-n of Loodarsenaat. I)iM»r de inlanders wurdt a;uil)ev(dfri ;iU middid tt-gt-n di' nipoen np de zaïdbfdden «-en atkooksel viin .Üjenoe" (l)erris elli|)tita). Ii. Ktlrozo, L H., I'. .\. I\ 6. liC). HHH. — T. A. 60. :i:il. I'.US. Ilanipson, G. F., I'. II. I. 2. 2i1. — Catalof? of Lejiidopteni. 7. •l'hi. I'.XKI. Jones. C'h. K.. 1'. A. li. 6. i-2\ l'M:\. Miixwoll-LelVoy. II.. I.l.l'. |:>(1. l'.HMi. Schwartz. M.. .M. I!. \. 13. KiS. /.-'/•.'. ri.rSIA SIONATA, lli)llaiitl><(-hc nnani vuor d»' rups: spanrtips (onechte), .laviiansclif . ... m-lar kilan. — oclar liajrKMiL.'. Malcischf . . . iM'l.ir briigkok. HKSCHlll.IVINi;. De kleur van il-- l'LUSlA-Ul'PSEN is <;roen, — ta1»aksl)ladf?roen — zoo veel op de kleur van de (Hiderzijde van de/e bladeren pelijkend, als maar mogelijk is. Het is een mooi voorbeeld van .mimikrv" (besehuttin^^ikh'uren). De jongere, en kleinere rupsen zijn meerg»*«'l- aelitiggroen, terwijl de volwas-jen rupsen witachtig-groen zijn. Hij nailer onder/nek Idijken ze voorzien te zijn van een zijstreep aan beide zjjden. die bij de kleinere rupsen g«'el is, en bij de groote rupsen witachtig. met een zeer snuille zoom van donkergroen er boven. De rag is voorzien van eenige zwakke, witte, gegolfde lijnen «'n punten. De kop is opvallend klein. Het heele lii-haam is aan het vooR'ind»* zeer smal, en neemt na.ir het aehtereimle steeds in dikte toe, zoodat het een l»ijna knotsvormige gedaante krijgt, (zie plaat 42, fig. 1). Muiten de drie voor-te paar echte pot«'n, bezit deze rup>i slechts drie piuir zuigpoten (twee paar resp. op het Sste en op het Ode seg- ment, en één paar heelemaal op het uiterste .segment van het lichaam). Hierdoor zijn deze riipsen dus zeer gemakkelijk te herkennen van de Prodenia- en lleliothis-rupsen, die voorzien zijn van ó paar 7.uig|)oten. Daardoor wordt ook de gang van de Plusia-rup.sen anders, en gidijkt op die van «Ie spanni|isen: afwis.selend wordt het lichaam sterk samen- gebogen, zoodat het voor- en het achtereinde tegen elkaar raken, en afwisselend wordt het lichaam rechtuit gestrekt. De eigenlijke span- rups«'n hebben im-i-t il slechts 2 piuir zuigpotm, ni.t drie zo.iaK di- I'lusia-rupsen. De lengte van de vulwavsene rup.> is 2'» tot 2'.i iinii. 09 De POP. In tegenoverstelling raet Prodenia en Heliothis verpopt de Pliisia-nips zidi niet in de aarde, maar vestigt haar cocon op de onderzijde van een tal)aksl)lad. De cocon (zie plaat 42, Hg. 2) wordt gesponnen van tijne witte zijden draden, en i.s niet bijzonder dicht of vast; in tegendeel is de cocon zoo ijl, dat de pop zelf er door heeu gezien kan wordi'n. Deze is in het begin groen, wordt echter later donkerder, en tegen den tijd, dat de gedaantewisseling binnen in de pop volliraclit is, ziet men duidelijk van buiten af de zilveren teekens van de vleugels aan beide zijden van di' poj) (zie plaat 42, fig. 3). De lengte is 1.") tot 18 mm. Du VLINDER zelf is een „Uil", ongeveer van dezelfde grootte als Heliothis, dns iets kleiner dan Prodenia. Bij de Vorstenlandsche exem- plaren is de lengte van kop tot achtereind van de vleugels 1.") tot 20 mm. De spanwijdte van de voorvleugels is 2.j tot 28 mm ; bij Prodenia 3.') tot 40 inra., en bij Heliothis 2-5 tot 30 mm. In de be- schrijvingen van Plusia signata van andere landen zijn de afmeet ingen iets grooter aangegeven (l).v. van Britisch Indië: 32 mm.). In zittende houding (rust-houding) liggen de vleugels, zooals bij de andere „uilen" dakvormig sameugevouwen. Boven op den nok van dit vleugeldak zijn zeer duidelijk eenige haar-bundels te zien, waar- van de voorste (op de tho- rax) de grootste is (zie plaat 42, fig. 4). De tee- kening op de achtervleugels is ook zeer kenteekenend. De grondkleur is onaan- zienlijk grijs-bruiu. Het on- derste gedeelte van de middenpartij is echter mooi brons-gekleurd, en op dit gedeelte van de voorvleu- gels vindt men twee sterk in het oog vallende, glin- sterende, zilveren teekens, waarvan het bovenste de vorm heeft van een lier, en de onderste alleen een punt vormt (zie plaat 42, Hg. 5). De drie haarbundels, in verl)and met deze twee zilveren teekens, maken de IMnsia ge- makkelijk iierkenliaar. Kitf. 2(1. ■' nenitnlia vun Plu>ia siunntn 100 De iimniH'tjes «'ii <1l' wijljes lyken z«*«'r op elkaiir. Het bt^ste onder- sclu'idin^-itei'ken vormen «Ie vleu^cUmken (/.ie bh. 83 waurvun di- wyfjt's er twee op elke iitliteivli'u;;el lieblien, en ile raanm-t jit» !|i lift veld (inningelijk wordt. De >pauriips wordt liet meest ;,'evontl»'ii in de z;uidlH:diien, wiuir /.ij hier en daar een luinzienlijk lumdeel kan held)en in de rupsen- vniat van ili- l>il)it. Zij is fcliter lang nift zoo algi-meen als de rnpsen van l'rodenia en lieliotliis. De rn|»!j van 1'lusia vreet niet alleen taltak, niiuir ook verscheidene andere planten, b.v. katjang idjoe (1'ha.seolus radiatus), oebi tjina (Ijiomaea batatas) katjang tanah (Ararhis livpogaea; Trotalaria-soorti-n enz. De pop wordt gevon '.• . llE.STUI.IDlNii. Daar de eieren ieder afzonderlijk gelegd wonlen, is een verzameling ervan onmogelijk. Diuirentegen worden de IMusia-rnpsen zeer goiHlU'- streden met Sihweinlurtergroen en Loodarseuiuit, jni^t omdat ze het meest kwaall-I.,.|Vo\. II.. 1. 1. 1, . t.vj. /;'/'/. T. A. 50. .".:!!. luis. |HM)l)SII()()|"h\ IJNhKIi. ACIIKI{nNTI.\ KAe'IIKSIS, Kaïn- m ACHKId iNTlA STVX. W.-t^w. lloll.iii(|>chi' naam vo(»r s: |iylstaartrups. Ja\aall^<^lu• iinuin , , . : ot-lar (ijar.iiii, oelur dji-dorn^', oi'lar kekki-t. HESCIIinjVIN'CJ. Dl' twet' iii (If V()i>t«'iiluiiiii'ii vixirkiimeiiiit' soorten Dootlshoofd- vlinders lyken wel op eikuur; toch zijn ze liü een eeuigszin- nauw- ki'uriji onderzoek geiuakkelijk viin elkaar te ondersti'nlandsohe exemplaren, waar de stre|)en bij bi'idf soorten geel-blauwe dnblM-l- st repen zijn. Daarentegen kunnen de lanen van de twee soorten onderscheidi'n worden aan de verschillende vormen van de, voor de pijlstaartrupsen zoo kcnteekeneufie horens op het achterlijf: by de larve van Acherontia lachesis is de horen in een spiraal gebogen, terwjjl de horen bij Acherontia styx bijna recht.s is : slechts de uiterste punt van «Ie horen is bij deze soort een beetje gebogen (zie plaat 44, tig. 3). Verder zijn de knobbels op de horen van .\. lachesis veel grooter dan op die van \. styx, en eindelijk i^ de horen van A. lachesis langer (tot 13 mm. de omgebogen spiraal niet meegerekend) dan bij A. styx, wiuir ze slechts tot 10 mm. lang wordt. De vol- wassen rups van A. lachesis kan tot II Ctm. lang wonlen, en 1.5 Ctm. dik; die van \. styx S Ctm. met een dikte van 13 Ctm. .Somtijds vindt men van beide soorten een bleek-bruine variëteit. By kweekpn>even aan het IVoelstation voor Vorstenlandsche tabak lO:^ ini't ^nicnt' cii liriiinc ni|iscii, kon geen vfiseliil l'ij ili- ml /iilkt.' riipsL'u gekweekte vlinders gevomleii wenden. Vi')ór het verpoppen woidt de kleur meer liruinaclitig, en de zij- .strepeu worden undnidelijk. De verpupping gelieuit in de aarde, waar een cocon nit aarde gesponnen wordt om de groote hrnine POP (zie plaat 44, fig. 1). De VLINDER dankt y.'\\n naani aan de bekende np een duodsiioord lijkende figuur, boven op hel borstsegnient (/ie plaat 44, tig. 2). Deze figuur is verschillend bij de twee soorten. Bij A. laehesis zijn de ringen om de twee „oogen" lichter van kleur en breeder dan bij A. styx. De zoom om het „doodshoofd" is Inj A. styx zeer smal, en diep zwart met een zeer onduidelijke lichtere binnen-zoom. Bij A. lachesis daarentegen loopt een breede en geel-bruine, licht gekleurde liinnen-zoom langs de zwarte omlijsting. De voorvleugels zijn bij A. lachesis voorzien van lichter gekleurde dwarsbanden dan bij A. styx, waarbij -tuin«'n, tnaar ivn enki-le van «b'Zi- rupsen kan evi-n veel kwiutd doen als een lieelf kiiddt' l'rndenia-rupseii. BKSTHI.IDINCJ. Het eenige middel is het laten verz-amtdeii, hetgeen gewoonlyk ook goed ginlaan wordt, daar de rups wegfus zijne groote afmetingen zeer opvallend is. Ouk de uitwerpselen verraden gemakkelijk een zoo groote rups. Ze hebben dezelfde eigenaardig»' vorm als de uitwerf»- >elen van zoo vele anden- grootf vlindernipsen : dobbelsteenvormig, «•n iuin alle zjjden ingesnoerd op dezelfde wijze als een met bind- touw omwonden pakket (zie plaat 44, tig. 4). l.lTKRATirn. Wroio. [?.. TA. 50. :t;ti. In IK. Hiim|>M>n. (;. ¥.. V. II. I. 1. f.T. /.V'-.'. ENKKLK, WKl. IN DKI.l KN DJKMHKK VU()|{Kt>Ml l."» iiini. De jjflipele larve is ijl l)p|iaanl: iti lu'( iiiiddcii het dikst en lireedst, om naar lieide uiteinden toe te versmallen. De sefrmentale insnoerinf;en zijn diep. De rupsen leven in troepen van (> — Hl op de taliakshladen. Tefien den tijd, dat zij zich zullen verpoppen, maken ze uit spins|>el en hunne daarmee samengesponnen uitwerpselen een verblijf, waarin de bruine poppen gevonilen worden. Ook op de zaadbedden komen ze voor, en kunnen daar hinderlijk worden door het samenspin- nen van de bladeren. Deze spinsels zijn zoo kenteekenend voor de inspinrnpsen, dat ze onmogelijk verwis.seld kunnen worden met andere tabaksvretende rupsen. De vlinder zelf is veel kleiner dan de andere boven be.schreven tabaksvijanden. Het lichaam is slechts ca. 8 mm. lang, en de spanwijdte van de vleugels niet meer dan 1.5-.-20 mm. De kleur van de vleugels is geel met een rook-gekleurde buiten- rand, en met eenige vage onderbroken dwarslijnen. En door zijne geringe grootte, èn door zijne geele kleur is de Hotys-vlindei- gemakkelijk te herkennen van de andere tabaksvlinders in de Vorstenlanden. LITKHATUrU. Bu.ssy, L. P. de. M. D. P. 4. >2l:!. IHIO. Koningsberger, J. C, .M. L. P., 64. ;W. ItKKi. AGROTIS sp. IloUandscbe naam voor de rups: .Vardrups (de echte aardrups). Amerikaan.sche .. ,, ,. ,, : Cutworm. De larve van .Vgrotis wordt tot 't.') Ctm. lang. Zij is egaal vuilgrauw gekleurd en ijl behaard. Zij gelijkt bij een oppervlakkige beschouwing op de larven van Prodenia, ■naar de voor deze eigenaardige donkere, zwarte plekken op het vierde en op het elfde segment, zijn niet te vinden op de .\grotis-larven. Ze zijn echte aardrupsen, die over dag in den grond vtMblijf houiltMi. om 's iiaclits voor den dag te komen en tabak te vreten. Zij verpoppen zich in den grond. De vlinder is iets grooter dan Plusia. De spanwijdte van de voorvleugels is 19 — 59 mm. De kleur is donker, en de teekening zeer weinig in het oog vallend. MTKIiATllK. Hainbrigge, Fletcher, T., U. P. 'tS. /.'//;. Bus.sy, L. P. de. M. D. P. 9. I8i. I'.lld. Iloward. L. P., 1'. S. F. 120. -1-2. I'KK). Maxwell-I.efroy, II.. 1.1.1'. 1!>I. l'.Hki DIKIMIK-ZIKKTK. ()(.i/..i.ik .1.- DIKlil IKMor. «l.\()|{IMt»S(HKMA IIKI.HU'A, |,,,w. («luur viTu'i^-iiiu' vriK'L'tT Wfl iM-sclireVL'n onder ilt-n naiiin : Litii solaiiella). Iiilandüclif tuiaiii van iuin, met t-en ilrifhiM'k-tcck«'iiin^ in het tni«l». franjes (zie plaat -17, fig. 4). Er komen lichte en ook iets donker gekleurde exemplai'en voor, zonder dat dit in verband staat met een verschil in sexe. De achtervleugels zijn zilvergrijs, zonder teekeuing, en voorzien van franjes aan de gebeele rand. De mannelijke genitalia van de diklmikmot hebben de op tig. 25 afgebeelde uiterlijk. BIOLOGIE. De vlinder legt hare eieren in den nacht tegen 2 uur op de opper- vlakte van de tabaksplant. Hoeveel eieren één vlinder in het geheel leggen kan, is niet aangegeven in de literatuur. Ééns heeft Keuchenius van een wijfje, dat reeds eenige dagen ontpopt was (en dus waar- schijnlijk al ettelijke eieren gelegd had) 5() eieren verkregen. Waar- scliijnlijk kan een wijfje dus veel meer dan 56 eieren leggen, zoodat zeer vele plantjes door één vlinder besmet kunnen worden. Wordt liet ei gelegd tip een jong blad, dan vreet de kleine rups IIO van het blad weefsel onder de opperhuid, en treedt dus op nis een .mineer-rups", wiuirdoor kleine duorschünende plekken op het blad uutstuuii. Zoo spoedig mogelijk tnu-lit het rupsje zich binnen te wer- ken in ile hooldnerr, waarin men — bjj het houden te^'en het licht — een door uitwerpselen donker gekleurde streep kan zien. Ui) vol- was.sen planten kan de heele ontwikkeling zelfs plmits helilwn in de middennerf van een groot blad. (ïewoonlyk echter — en by kleine planten altijfl vreet de rups zich van het blad in den stengfl in, en vormt hier bij jonge planten cle .dikbuik", iiy oude planten de knobbels op den stam. De aangetaste bladen hangen slap neer, het- geen aanleiding kan geven tot verwis>eling met sljjmziekte of lanas (zie blz. 107) nikwijis groeit zulk een blad lusymetrisch uit, waardoor de bhulschijf sterk geplooid wordt. De geheele ontwikkeling van ei tot vlinder duurt iet.s langer dan een maand (Keuehenius geeft 37 dagen luin, en Kdrozo 32), zoodat de dikliuikniot rijki-lijk gelegenheid kan vinden voor het ontwikkelen van meerdt-re generaties in éi'-n tabaksrampague in r>fnkfii, waar deze vry lang duurt. De vlinders zijn i)esli>te nachtvlinders. Hierop Inrust de in Deli gehruikelyke bestrijding door lieilekking van «Ie kweekbcnlden 's nachts met klamboegoed. Voor Britsch Indië geeft Lefroy — Maxwell als voedsterplanten voor finoriinoscluMna op: tobacco and other solanaceous plants (de tabaks- plant behoort tot de familie: Solanaceae). In Nederlandsch Imlië is er ondanks veel zoeken door de zoölogen van de tabaksproefstations geen andere voedsterplant gevonden voor Gnoriraoschema dan tabak, noch in Deli, no(di in Djember of in de Vorstenlanden. I>aar het ook gebleken is, dat de dikl>uikvlinder noch als ei, noch als jjop of in welk andere stadium van hare ontwikkeling een rust |H'riode door- leven kan, blijft er geen andere verklaring van haar voortgezet be- staan in de taljakslooze droge moesson over, dan dat zy het heele jiuir door, voldoende — zelfs is het heel weinig — tabaksplanti-n vinden kan om zich /.ói'i veel te vermeerderen, dat Iia.ir \.M.ri))e- staan in di'ze streken daardoor verzekenl wordt. VOiiIJKOMKN. De dikliuikziekte U eigenlijk itti \ i ij zeldzame ziekte in de Vor- stenlanden. In elk geval is de schade, die door haar verricht wordt. 111 gewooulijk rainifiii. in vergelijking met üeli en Djeniber. De redenen hiervoor zijn te zoeken in het feit, dat de tabakscultuur iu de Vor- stenlaiiden tot eon tamelijk kleine periode van het jaar beperkt is. Van Januari tot Augustus is het lastig — zelfs voor een dikbuikmot — een tabaksplant te vinden in de Vorstenlanden. Bij de europeesche tabakskultuur vindt men op zijn hoogst hier en daar een kleine vóór- aauplaut voor zaadwinniiig; inlandsche tabak is er weinig en voor „wilde tabaksplanten", die men b.v. overal kan vinden in Üeli liuiten de eigenlijke tabakseampagne, geeft de intensieve Vorstenlandsche rijstbouw, in de tabaksvrije periode van het jaar, geen vierkanten meter grond af. Daarbij komt nog. dat de tij door een han- dige operatie een door een dikl»uik-rups luingetaste tabaksplant te genezen. In de praktijk echter is dit zonder beteekenis, diuir het resultiuit niet overeenkomt met cle genomen moeite. In de natuur wordt de dikbuikmot be-«treden door een sluipwespjf. dat door de Hussy gevonden is in Deli. Op Java i< /•■ no._' iii<-t g<'- vonden, en he<'ft in elk geval weinig beteekeni>. l.lTKIiATl r l; Itainl.riiwe. Kl.'l. I..t. T.. S. 1. 1. WM. l'Jli. - I,. S. UT. /f*»». .< :«». PHH. U.issv. I.. W .1.'. M. il. I'. 1. Vil. Kin. \ 2. '.«>. /!«1V X 3. :r7. X- I7i. UKKi. Si 4. U. I'.no. .V.6. 7:i. \ !t'.'.i. ƒ•»ƒ:'. ."v 8. '.M 7. /;»/}. I)i..in. K.. M. I>. FV 4. V\ l'.>U>. |»«Ml«>rs VHM l.ppiiwiMi. K.N. 8. 'J^'. l'lS. Joiiwn. Ilj.. M. I'. T. 35. :i. /!»/.V llnwiinl, I.. I'.. r.S. K. 120. ƒ'«*'. K.MI. l.oniiiH. I'. K. M. 11 I' 14 IS. /!»/.-.. .\ 19. s. /■»/.•.. KoniriK^lH-rpM. J < M I. I'. 64. M. /.•*i«. Maïwrll l.i-lrov. II . I. I. I' 1."-.. /f«»;. I. I. I.. . VU. /•«»■'. Movrirk, K. I .s 29 iV.. /!»(}. Sl'.wttrlï. M.. M. II. .\. 13. II.V /f»/:'. S.nni.-r. IV. II. I'. 3. 'JMi. /!»/.». DE TABAKSMOT. SETOMORPHA MARGALAESTRIATA, Kencli. Diit een kleine mot de gehaalde tabak kan aanvreten, is al lier- haaldelijk geconstateerd in Deli, voor de eerste keer in 1908, en later bijna elk jaar. In Besoeki schijnt deze plaag al jaren lang voor- gekomen te zijn. Totdat dit insekt door Keucheniiis nader onderzocht en besihreven werd, heeft men daar echter steeds de larven van de tabaksniot verwisseld met Lasioderma. Al de in tabak knagende lar- ven werden eenvondig „worm" genoemd. In de Vorsteulauden is een tabaksnaot wel eens door het Proefstation gevonden iu minder goed bewaard tabakszaad; daarentegen is ze nooit opgemerkt in tabak vóór de allerlaatste jaren. Onder normale omstandigheden zal ze, even min als Lasioderma, een ernstige plaag kunnen worden. Dit kan alleen het geval worden, wanneer de oogst van een of meerdere jaren uit een of ander reden niet afgeschept zal kunntm worden. BESCHRIJVING. Het EI is zeer klein, slechts ca. "2 mm. lang, en '4 mm. breed. De kleur is witaclitig. Wegens de minimale grootte is het, zooals ook bij de Lasioderma bijna onmogelijk de eieren te vinden op de tabak in de goedangs van de ondernemingen. Men kan bijna gerust ervan uitgaan, dat insekten-eieren, die door employees op de tabak gevonden worden, van andere, als regel volkomen onschuldige insckten afkomstig zijn. Zulke op de tabak gevonden eieren zijn veel grooter dan die van Lasiii(k'nna of tabaksinot. (Jewooulijk zijn ze leege eier- schaaltjes van vlindcreieren, die gelegd zijn op de bladeren, vóórdat deze geoogst werden. Ze liggen in hoopen bij elkaai'. en lijken veel op een honingraat. De iüeren van de tabaksmot daarentegen liggen nooit in zulk een regelmatige koek; gewoonlijk afzonderlijk, nu en dan ook meerdere eieren bij elkaar; miuir dan steeds in onregelmatige 8 It sl.gmata buikpoo< t « ■ I I I r I I I I 00 05 iO" kli)in|ii*'s. Hl) tiltijd /ijii /f 7.i)() klein, /,. de beschubbing komt het, voor de vaststelling der soort zoo belang- rijke, aderen-net voor den dag (zie fig. 29). Ter onderscheiding van andere motsoorten wordt op Fig. Iltt de mannelijke genitalia weer gegeven. 116 Over dug zit ile mot «til en rustig in hoeken, on<, kalm niogelyk heen te zetten. 8 — HIOLUÜIK. Kik wijfje legt vrij veel eieren: Keuchenius heeft tot li'.\ eieren uit een mot geteld. De eieren kleven veel sterker aan de tabaksbladen dan de eieren van Lasioderma, zoodat ze niet zoo gemakkelijk afgeschud kunnen worden. Na een week komen on van de tabaks- mot vindt men niet alleen in de tabak, maar ook in alle mogelijke andere stoffen, b.v. in oude helmhoeden, in vochtige kala. Vergroot **/,. 117 opgestapeld, en van hun omgeving. Men lette bijzonder op de blz. IIG ge- noemde storten. 2. regelmatig en nauwkeurige inspectie van de opgestapelde taliak 118 '.\. koiitruli' Viin ile riiiinten. wuarin tuliuk opj^estapeld is, dcxir op- stfUt*ii vuil viin^'hiiii|>en, t-n iti , t.. I'. .1.-. M. |t. I'. 3. W.. /.•«'■'. \ 4. :>1. rnn \ 9. I-I', ƒ?'/'< Honing. J. A . Ml». I'. 10. '>'X Sc \1'2 I'.HI. JeiiM-n, llj.. M 1' T. 30. /•'/7. Keiiihi-niiis, I'. I .. .M 11. 1'. 19. IX. I'.U:>. \ 26. Jl. /.''/7. ANDKRK TABAKSMOTTEN. Nift alleen di' Setoniorplia margalaestiiata vindt men in tabak. Ook andere soorten komen daarin voor, die echter nog niet lieschrcven zijn, en nog geen naam gekregen hebben. In tabakszaad is bij het Proefstation dikwijls gevonden, niet alleen de Setomorpha marg. str., maar ook een andere, zeer mooie soort, die iets kleiner is dan de Setomorpha marg.str. en die een meer geprononceerde en mooie teekening op de voorvleugels heeft. Ook is onlangs van een Vorstenlandsche tabaksonderneming droog, maar nog niet gefermenteerd blad ontvangen, waarin een heel andere soort motlarve weelderig vrat. De larve was grooter en veel bruiner van kleur dan de gewone tabaksmot- larve. Bij aanraking liet hij zich vallen door middel van een lang gesponnen draad. Het schijnt echter, dat deze andere mot-soorten uitzonderingen zijn, en dat de Setomorpha margalaestriata de eenige belangrijke tabaks- mot in de Vorstenlanden is. ni 'r.\i;.\i\SMii-:i{KN. I. I»K 1UU)1>K TAI5AKSMIKK Sok'iiopsis ^etniiuitii. .Iiivii;iiita.it vfii iiiit'ivii-kuluiiif uit vn-iithillemlf V(ir- ('II. Hij <1l' rooile tahaksinii-r uit niet iiiiiider dan 5 : kleine en groote werkei^s, .suldaten eu de twee geslaclits vormen (mannetjes en wijfjes of koningiimetjes). Op de ziuidbedden vindt men nitsinitend de wer- kers. Vulgt men deze langs hun gangen totdat zij duor een kleiu gat in de narde verdwijnen, en peutert men met een stokje in dit g.it, dan komen de soldaten met hun onnatuurlijk groote koppen en mathtiu'e kaken te voorschyn. Zij kuiuien aardig hijten. Ijy het uitgraven van het geheele nest vindt meu dan ook de gevleugelde mannetjes en wijljes. Hovenilit-n vindt men in de kleine holen in de juirde witte larven en jiopjien. Deze worden gewoonlijk voor eieren aangezien, hetgeen erhter verkeerd is. De eieren zelf zljn zoo klein, dat ze gewoonlijk niet gevonden worden. De kleur van deze tabaksniier is een mooi, kraehtig roodbruin. Het achterlijf toont soms een donkere, grijze tint, vooral by de man- netjes De kop is dieper roodbruin dan het i>viri.'.' li.ba.im w.it by de grootkoppige soldaten het meest opvalt. Met zekerheid t'* van npkotnl. HKSTIU.IDINC. Waar men slrootnend \vat»T o|> In-t vrid liei-n, hetgeen in de Vnisti'nhindcn l)ijna op alle tabakslanden het geval is, kan men geen lu-ti-H' bestrijding t«'gcn taltaksniieren toepassen dan het omgeven van elk In-d niet een kleine li-iding niet stroomend water | .ramlian- gans'"). De mieren wordi-n daardoor verdreven nit hnn holen, en de overgeblevene mieren kniinen in elk geval niet van het eeoe bed nmir het andere luop-n. Daarbij komt nog het gro<»te voordeid bij een desknndige toepassing van dit middel, dat de bedden vochtig blijven, wat bijzonder gunstig werkt (»p de ontkieming van het zaad. Men kan ook trachten door lokmiddelen de mieren wi'g te houden van het tabakszaad. Daarvoor wordt algemeen gebruikt oud. gekookt tabakszaad, dat in hoopjes gelegd wonit bij de bamboe-stjjlen van de bedden. Ook zaagsel, gemengd met stroop wordt voor hetzelfde doel gebruikt. Uit Amerika wordt aanbevolen als een goed middel tegen mieren, het tabakszjiad vót'>r het uitzaaien te mengen met meel. Daar de mieren het liefst ongekiemde zaadkorrels wegsleepen, kan men het kwiuul tegen gaan door het zaad te laten voorkiemen in water, v<'iói-dat het uitgezjuiiil wordt, zooaU wel in Djember toege- past wordt. Volkomen helpt dit middel ook niet, daar ile mieren ook pa-s ontkiemd zaad meenemen. Waar geen van de/.e metiioiles helpt, kunnen de bedden met petroleum-emulsie bespoten worden, waardoor de mieren met succes verdreven worden, zonder dat de kiemkraeht van bet zaad ilaardoor gebeintluinceerd wordt. I.n KH ATT IK. Anonymus. Jnuninl "f Iho Jnniaira ofirW. '^••. 20. /'*/.'*. J.-ns<.'ii. Ilj.. M.I'.T. 5. IW.. /!»/."». K..i.mK.lK'rn.T. J. ( .. M. I.. I'. 64. M. liHt-'l H.M.|.k.'. \V.. T 29. I'.^^ l'>IS. 123 2. ANDEKE TABAKSMIEREN. Niet allet'u ;roene ««iibclsprink- hiinen (l).v. IMiancroptrni chloris). Zoo ver mij bekend, is het echter nooit ^,'eheurd. dut (K* sprinkhanen de tiil>aksvelden in groote massa aanKtvuMen liehhen, zooals het van tyd tot tijd het geval is met d»' djati-hossehen. de khipper- en nmls-iuinphmtingen en andere cid- tniiri,'ewassfn. Op de tal»ak worden /e sti'eds Jiefkt is gemakkelijk van cle andere sprinkhanen te herkennen aan In-t totale gebrek luin vleugels, ook bij de volwassen exemplaren, wiuirvan de wijljes voorzien zijn im-t een bijna 1' j Ctm. lang leg- boor. I>e kleur van het lichaam is mooi bruin, met een wasachtige, matte tint erover heen. Pe vorm van ln't lichaam is iets gebogen, wat hun een zekere uiterlijke gelijkenis geeft met een garnaal. Het lichaam is ca, '^ ('tm. lang, en de sprieten zijn enorm lang: tot 14 ('tin. De achterpoten zijn zeer knichtin. waardoor de I>jonkang's byzonder flinke springers zyn. Poor de inlanders wordt beweerd, dat deze gravende insekten ook tabaksbladeren aanvreten. Kt-ne Itevestiging hiervan, is mij niet ge- lukt te verkrijgen door kwcckproeven in gevangenschap. Hier heb- ben ze uitsluitend hun eigen medegevangenen opgevreten ; de aan- geboden tabak'^plantjes bleven echter intakt. VEENMOLLEN. Id do Vorsteuhindeii worden up zijn minst twee versdiillende soorten veenmollea gevonden: GRYLLOTALPA IlIRSUÏA, Hnrms (de groote soort), en GRYLLOTALPA AFRICANA, Beauv. (de kleine soort). Javaausche naam voor de mannetjes: Orong-orong (zie pla meeste excinphiren ca. H Cttn. I)f iiiimiiftjcN viiii (Ir. Iiir'iit.i kiitiiifii i-i hfer u'nmtrr wor- den, tot 4 Cttn. IV' jtiup' fxernplarcii (/ie jiLuit "m», ti>;. ;t iijkfii iii vnrtii eii iiit«'rlijk ()|) d<' volwassen iiisektoti ; allfeii ln'bl>eii ze ^eeii vleu^iels, of in litiii laatste ollt\vikkelitl^sstallia lieel kleine, rudimentaire vleugels. De andjing tanuh's zyn beslist nachtdieren. Over dag ziet nien ze nooit; dan houden ze zich schuil in de aarde. Eerst 's avonds vliegen «Ie wijtjes rond, en worden dan dikwijls iumgelokt door het licht in de huizen. Hier Inctjien /.<• d.in met groote vlugheid over de vloer. >• Il Ahi; .\.\N* I)K TAHAK. Het meest worden d als tabaksvijanden door hun omwoelen van den grond op de kweekbedden. Ze vormen lange gangen, en waar deze de jonge bibit raken, worden de plantjes omver gestoten. In 't bij/onder kutmen ze op deze wijze veel kwaad doen. zoo lang de bildt heel klein is. .Mgemeen wordt aangen«)men, dat ze geen direkte schade aan de tabak doen door aanvreten; dit is echter verkeerd. In den nacht komen ze naar boven, en dan hebben ze de onhebbelijkheid de jonge tiiliaksjilantjes door te knagen vlak boven ilen grond, zonder echter verder van de plant iets te eten (zie phiat •*»I). De heele poepoes ligt dan dwars over den L'rond heen, en de plant gaat natuurlijk dood. Hoe veel soelamans op de/e wijze ingelx)et moeten worden is niet te zeggen. In eenige kultuurproeven met deze insekt»'n in het laboratorium van het IVoefsUition. hadden ze dadelijk den eerste nacht eenige plantjes op deze wijze mishandidd. Wegvangen is het eenige bestrijdingsmiddel. Dit wordt op de /.aad- bedilen vergemakkelijkt doordat de gangetjes dikwijls aan de opper- \l;iktf t«' hfiki-niKMi zijn. KREKELS. Van krekels komen versehillende soorten voor in de tahak-tuinen : een groote soort : BRACHYTRUPES ACHATINUS, Stoll, waarvan de javaansche naam is: Gangsir, en vei-seheidenc kleinere soorten, waarvan de javaansehe oollektieve naam is: Djankrik, Djankreeli. DE GANG SIK. De volwassen Gangsir is een vrij groot insekt. Bij het mannetje meet het lichaam van kop tot achtereinde tot meer dan 4 Ctm.; de sprieten zijn 3';, Ctm. lang: de uitgespannen vleugels meeten SCtm.; de achterpoten 4','.. Ctm. De wijfjes zijn iets kleiner: de lengte van het lichaam is slechts 3' , Ctm., en de si)anwi)dte van de vleugels 5 Ctm. De vleugels van de mannetjes zijn lederaelitig en over langs ver- deeld in een vóórgedeelte, dat licht gekleurd en meer doorschijnend is, — en een achtergedeelte, dat donker gekleurd en minder door- schijnend is. Op het laatste gedeelte komen twee ronde vensters voor: hun muziekinstrument, waarmee ze de bekende schrille geluid kunnen maken. De aohterpooten zijn zeer krachtige springpoten. De kop is zeer groot en de mondwerktuigen krachtig. Aan het achter- eind van het lichaam zitten twee bruin-behaarde 1 ' j Ctm. lange, horens. De wijfjes hebben een, slechts '., Ctm. lange legboor. De twee voorste paar poten zijn vrij dicht bruin-behaard, even als de twee aan het achtereind zittende 1'. Ctm. lange horens. De kleur is bij de jongen zeer donker-bruiu, bijna zwart; bij de volwassene, gevleugelde exemplaren iets lichter bruin. De jonge (Jangsirs (zie plaat 52, lig. 1) hel)l)en geen vleugels; later krijgen ze eenige zeer rudimentaire, kleine vleugeltjes, die te 128 vinden /.yn op de grens van het borststuk en het achterlijf- Op de?^ pliiuta is het lichaam van de jongen der fiangsirs op een zeer duide- lijke «ij/.e verHiiialil, op d«' manier van cene, door een curset sterk gesnoerde, mondaine. Hierdoor zjjn ze op het eerste gezieht te (tn- derseheiiieii van de jongen der Djankrik». lUOLüiJIK, SCHAJii: AAN 1»K TAIIAK KN HKSTItl.IDINi!. De Giingsirs leven in den grond, wiuir ze met groote vlugheid en t>ek\viuimheid hun gangen graven. Met hun groote krachtige ko|) en de sterke acliterputen gooien ze de luirde weg. zoodat men gewoon- lijk voor den ingang van hun holte een hoop iuirde vindt. Zy zün vrij wel oniuivoor: Idaderen (versehe of oude afgevullen»*), alle soorten afval, doode of levende insekten, ja zelfs leden van hun eigene familie andere gangsirs — wonlen de prooi van deze gid- zige veelvraten. Alles slepen ze naar hun onderaardsche woningen Tusschen al ile voorwerpen van hun vernielzueht zijn natuurlijk fK)k de Maderen van de heel jonge tahaksplanten, en dan meestal de op den grond rust«'nde onderste bladeren. Van den raml af kna;:en ze er ronde stukken uit (zie pliuit ')3), die ze meeslepen naar hun on- denuirdsche gang»'n. Hij gelirek Uiin andere voedsel, vreten ze de jonge tahaksplantjes totaal af. De schade, door de Oangsirs a^in den minplant toegehraeht, is echter klein. De enkele gevallen, waarbij de (iangsirs de poepoes of de heele jonge plant afknagen, zoodiit het nood/oikelijk is nieuwe plantjes in te boeten, zijn vrjj zeldzaam. Aan de oude tai)aksphintfu doen ze geen kw;iad. Het eenige bestrijdingsmiddel is het laten vencamelen, wat trou- wens heel spontaan gebeurt door de inlanders, daar de (ïangsirs voor hun een gr«)ote lekkfniij vormen. IMANKIJIKS. Ften tot 3 Ctm. en de afstand van de punt der s-prieten tot het eind van de a<'hter|toten t<»t 6 of 6' , Ctn>. (zie pliuit .')•_», fig. '.' en plaat 30, fig. .'.). 1-20 Üe vleugels zijn van een dergflijk uitt'ilijk als Itij de Gangsir, maar Itij de basis van de vuuivleugels zijn deze voorzien van een, vooral bij de mannetjes, duidelijk gele plek, die in rustende houding een gele dwarsband vormt, vlak achter de borst. De legboor (zie plaat ")2, fig. 2) van de wijfjes is veel langer dan bij (k- Gangsir- wijtjes: tot 1,3 Ctm. De voorpoten zijn glad, niet wollig behaard als bij de Gangsir. En lu-t lichaam van de jongen (zie plaat 52, tig. 3) is niet corset-achtig ingesnoenl. welke vorm zoo eigenaardig is voor de jonge Gangsirs. Er komen verschillende soorten Djankriks voor in de tabakstuinen der Vorstenlanden. Deze zijn echter tot nu toe niet wetenschappelijk onderzocht en getermineerd. BIOLOGIE, SCHAKH AAN 1»K TA HAK EN BESTRIJDING. De Djankriks graven geen holen in den grond zooals de Gangsirs. Wel houden ze zich met voorliefde schuil achter steenen, onder bla- deren enz. Ze zijn echter heelemaal niet bang om ook overdag te voorschijn te komen, rond te loopen en voedsel te zoeken. Dit voed- sel bestaat uit lüjna alles, wat ze tip liun weg tegemoet komen: doode iusekten. afval, bladeren, enz. In gevangenschap versmaden ze zelfs niet klap})ertaart en fricadel. Tusschen al het andere gaat nu en dan ook wel een jonge tabaksplant mee, en hiervan niet alleen de onderste bladeren, maar ook de poepoes en de bovenbladeren. Bij een proef in het laboratorium van het Proefstation waren 1 uur na het overbrengen van 14 Djankriks in een pot met i jonge tal)aks- planten, al 5 bladeren van deze aangevreten. Daarentegen schijnen ze niet de wortelen te vernietigen. Evenals bij de Gangsirs is de schade, door de Djankriks aan de tabakstuinen toegel )raclit, slechts klein, gedeeltelijk doordat ook deze insekten als lekkernij door de inlanders gegeten worden. hl-: (ii;()i;M-: wants. NKZAUA \ll{lliI-|,A, I.. .lavaaii-iclie naam: Kepik iiljuf. De kiriir van (leze wants is lieliler siniinigdjirut-n (zie pliuit 150, fig. G). Dl' (lek vleugels vormen het voor wantsen zoo kenteekenende An«lrea.s-kniis, met een meer vliesaehtig kanikt«'r van ln-t uiterste gf. V. op rjj-;t en op nial>. waar ze wel eens door hun zuigen win Idaderen en stengels schade kunnen veroorzaken. In de tabakstuinen is de door Nezani mingerii lite xliade, in elk geval in «Ie Voi-sten- landen, heel miniem te rekenen. De door mij in gevangenschap ge- observeerde Nezam's boorden nooit diep in de bladeren of stengels: slechts heel oppervlakkig zogen ze sap uit de cellen of misschien zelfs alleen uit de haren van de tal)aksldaderen. Het is ook in de Vorstenlanden vriJ zeldzaam zulke hangende top- l)laderen aan te treffen, die uit Deli op de volgende wyz»- beschre- ven wonlen, en die toegeschreven worden luiu het zuigen van de Nezum: ,(Jewoonlijk steekt zij een Idad of een top aan, die dan het .velen bekend verschynsel van slap hangen en gqjs verkleuren gaat .vertoonen". Dit verschijnsel i-^ in de Vorstenlanden in elk geval zoo sporaili.sch, «lat het Imegeniuinul zonder U'teekenis voorden o«)g8t is. 131 Verder wordt uit Deli van deze wants medegedeeld: „komt haar , echter een rups in den weg, dan bestaat er geen bezwaar tegen, deze voor afwisseling te attaqueeren en leeg te zuigen". Indien deze waarneming ook bekrachtigd wordt in de Vorstenlanden, dan is het wel zelfs dubieus, of Nezara tot de schadelijke of de nuttige insekten gerekend moet worden. I.ITKIJATri'li. Bainbrigge, FleUlior. T.. U. 1'. S!l. lull. Uussv. L. P. de, M. I). I'. 5. 70. HUI. Dl-: Ki.i':iM-: (ii;()i:\i-: T.\i;.\K.s\\AN'rs. (iAM.nHKLirUS NIlkTIANAI:, K.m. (Syn.: LKlTiJTKUNA NICOTIANAE. Kon.) Jiivtuinsclif niuiiii : Wulaii^ liantji. Dit kk'ini', zeiT levemli^i' iiisekt is wel *'*'n van de aller fiewoonste insi'kten. tlit* up en bliksemsvlug weg naar den anderen kant van den sti'ngel, of ver- hertzen zich ergens in een hoekje tnsschen de hladoksels. Het in>ekt is in volwiussen stadium slechts :j— 4 mm. lang Het lieele lichaam is levend groen. De achtervleugels zijn fijn. doorschij- neud met weinig aderen (zie plaat 54, tigg. I en '2). De voorvleugels ziju iets meer perkaraentachtig. dikwijls een iet.sje grijs gekleurd, en voorzien van eenige kleine hruine plekken. De jongen zyn vleugel- loos, en heel groen. De mond wordt gevormd door een tijue zuigsnuit. tlie l»estaat uit een soort scheede, waarin het mikroskopisch fijne, lange, eigenljjke zuiginstrument opgeborgen ligt (zie pia.it iy'.\, fig. 3). IJij tlroog weer vindt men op tabaksplanten, waar vele L«'ptoterna verblijf houden, vu wel het meest op de jonge bladeren talrijke kleine donkere stipjes: de (vloeibare) uitwerpselen van deze kleine insekteu. De schade, door de Leptoterna ium de tabak aangericht, W(»rdt zeer verschillend beoordeeld. Koningsberger vermeldt, dat fijne spik- kels ontstiuin kunnen door het zuigen van Leptoterna. Hy heeft dit echter alleen waargenomen in gevangenschap, wanneer h«'t insekt .slerht-s een enkel blad tot zjjn b«'schikking had. In de vrjje natuur \Xi vimlt liij lirt iiantiil, door Li'|)t(iti'riia gemaakte spikkels gfriiig „in , vergelijking met het aantal verwondingen, dat door het groote aan- sta! dieren moet worden t()egel)raclif'. Konin^'sberger durft daarom het insekt niet beslist als schadelijk te verklaren. In een latere pu- hlikatie doet hij dit wel: ,Zeer algemeen op tabak en nu en dan ,door groote talrijkheid sehadelijk. De insekten steken de blaren op „tallooze plekken aan, waardoor later fijne spikkels ontstaiin. Zij , bepalen zich echter voornamelijk tot de jnngste lilaren". lu Deli, waar de tabaksblaileren veel dunner zijn dan op Java, schijnt de Leptoterua meer schade te kunnen veroorzaken. De Bussy zegt daaromtrent: ,Dit insekt schijnt zich hoe langer hoe meer te ..vermenigvuldigen, zoodat op tal van ondernemingen de schade er ,door werkelijk (inrustl)arend wordt. Ik bezocht afdeelingen, waar „letterlijk blad aan blad door de bekende kleine gaatjes doorboord ,was, en waarvan het produkt wel den naam van „gaterig" zon .verkrijgen'". Ik zelf heb, nóch op het veld, noch l)ij in gevangenschap gehou- den Leptoterna's eenige beschadiging, nog veel minder, eenig gat in een tabaksblad, door deze insekten gemaakt, gezien. Ik houd het daarom voor zeer dubieus, dat dit insekt in de Vorstenlanden aan de tabak kwaad doet. r,ITER.\TUUR. Bussy. I.. P. ,h\ M. n. P. 4. .")!. IHIO. Doop. J. K. .\. (ten. I!. D. P. 12. /.''/.''. Koningsberger. J. C. M. L. I'. 64. :{'2. l'.Xl.i. — M. 1». I.. 6. I'J. l'.>t)S. I'.LAhl.n/KN. SOORTEN: ONBEKEND. .lavaaii^i'li : Mitiitji. lu dl- Vursteiilandfn yelieurt het sledits zcMfii, dat de bladliii/.cu in die inatu de ovt'rliaiid neineii, dat di' aanplant t-r aunnirrkelyk onder lijlaiilluisp|i-kki-ii tip rtikfli* oiidiTin-min^'fn liuitcn- gewüoii vt'«'l bevuilden; /.**>> veel, dat tle kwaliteit van den ooynt nu'rkimar eronder te l|j«') veel Tlirips (zie bl/. Hl') gevonden in de tuinen, dat lijina ^een enkele plant daarvan vrij was. Met is daarom niet heele- niaal uitgesloten, dat deze kleine insekten meer te maken liel>l»en met de .Idan^ iiantji" dan men gewoonlijk iianneemt. Totdat nadere onder/oekin^en dit vraagstuk opgelost lieldien, moeten wjj dus in het midden laten, of i\(;, Wanneer de bladlui/.en eenmaal i«wi ynx.iL- iMimplexni van ile tuinen vtTspreid zijn, bestaat er j^een mogelijkheid on» in te grijpen. De vlugheid, w.uirmee zij zieh vernieei"deren, is zoo enonn groot, dat het onbegonnen werk zou zijn te probeereu, deze milliardeu bladluizen met een of ander chemisch middel te dooden. Hun ver- menigvuldiging is z('m'» enorm, dat het weinig baten zou een massa van hun te dooden, daar er toch voldoende over zouden blijven om in den loop van enkele dagen de tuinen weer overvol te doen worden. Met eenige, wat ile planti'r kan doen, is daarom al in het begin, wanneer ile uitlireiding van tie bladluizen nog tot enkele haarden bejierkt is. zulke centra onder behandeling te nemen. Specimil moet de attentie gericht worden op de zaadbedden. Zijn deze bezet met bladluizen, en wordt hiertegen niets gedaan, dan zullen zij bij het uit planten op het vehl verspreid worden, en bij gunstige weersom- standigheden zullen zij ziih zoo reusachtig vermeerderen, dat de ge- heele tuin binnen kort er mee vol zal zitten. De behaun vuil ('liiluiiM'iifs (pluiit 5G l){j >i) zyn gemakki'lijk to lierktMiiifii aan hun roode «*n zwarte tceki-niii^, un aan de twee ^rootr inoiidkakcii, dit* aln twe«* vanpiniicn voor op liet luKtfd te y.ifn zyn, i>n wiuirined*' zy du bladtiiizi-n gr{i|»«'n, vo-sthoudiMi en uit- zuif^en. De pop en ile kcvfr zyn algflM-flil op phuit '>0 by /; en op plaat .'»5 by e- kend heen en weer te zwaaien. Dl' pop van de Syrphide (zie pliuit 50 bij <• en plaat 54, fig. 6) heelt bijiiii de vunn van een peer; zy is licht groen, en omgeven door een dun, doorschijnend chitinen cocon. Deze cocons worden ge- vonden vast zittend in de Imeken van de Idadnerven of by de Idad- okselen van de tubaksl)ladeii. De volwas>en bloeinenvlieg (zie phiat 54. fig. 5), is geel en zwart gekleurd, met twee glasheldere vleugels, waarin een scherp getee- kend net van aderen. Zij vliegen zeer vlug, en blijven zweevend in de lucht staan voor de bloemen. De rootwant.s (Harpactor) (zie plaat .')fi l>ij //) is vrij algemeen in d«' tal)akstuineu. De larve lykt veel op het volwassen insekt, en heeft dezelfde rood-zwarte teekening; alleen heeft zy geen vleugel.s. Ook de eieren worden dikwijls gevonden. Die worden gelegd in groepjes van 10 35; zij zijn cylindrisch, en staan met een platte basis recht op, va.st gekleefd op de tabaksplant. Hun kleur is bruin. In Deli heeft men getracht verschillende bladluizen-vyanden te • ultiveeren om ze los te laten in bedreigde tuinen, tot nu toe echter zonder groot succes. Het is van belang voor den jdanter d»- drie bovenvennelde nuttige iosi'kten te kennen, daar men op zyn hoede moet zyn, dat ze niet iloor de rupsenkimleren tusschen de schadelyke rupsen mee verza- meld worden. In dit geval mogen ze beslist niet betaald worden, in tegendeel: de kinderen moeten veel eerder l»eboet worden voor 1 :;•.) liet Itiiiiu'nbreiigt'ii vim Dara iiioelufk, van Ot'lar lintah un van IJapak poetjoeng. Voor zoover de overige eischeu aan de tabakskultuiir het toelaten, zou men ook de bladluizenplaag tegen kunnen gaan door het kiezen van bijzondere tabakslijnen. Het is een feit, dat di.' verschillende tabaksvarieteiten zeer verschillend reageereu op bladluizen. In de proeftuinen van het Proefstation, waar zoo vele verschillende soorten bij elkaar staan, is dit feit bijzonder opvallend. Bekend is b. v., dat de Deli-tabak en alle kruisingen hiervan veel gevoeliger voor blad- luizen zijn, dan de gewone Vorstenlandsche soorten. IJTKHATITH. IJüsgoii. M.. n.T lldiiigUui. Jeiuüsclie Zcilsch. f. Niitiirw. 25. IS!»!. Hiissy. I.. I'. de. M. h. I\ 4. M) .'V 'ilTi. I'.IIO. — 6. 7.") X- 141». /.'//:'. - 7. li:]. l'.U:i. DiH.p. lioii. .1. !•:. A.. Alr;em. Lan(ll)..ii\v\v...'klihi(l vo,.r N.-,l. In.ii;'. 3. hj:il. I'JI'.I. Goot, van der. P., l?eitr;ij,'e ziir Kenntni.s doi' llnllruidisclien I5lattl;iiise. I'.U\ llowaid, L. P., r.S. F. 120. '2(5. I. Koninfisbcifïer, .1. C, M. L. P. 64. il». Ijeiiilifr iiuTriliTf Tliri|>s-suorteii voor op talmk, ili»- «■••liter tot nu to«' iiirt nit'l /eki-rhei»! m-iletcrmineonl wenl»'n. Hier vol^'t vvn korte besclirjj- vmir van een, in het jaar l*.M7 vcflvuMig },'evonden soort, eene l»e- sclirijvin;^ «lie geen tuinspnuik maakt o|> zoölojiisclie nanwkeiirigln'id, ma;g- v' wel voMoende is voor den prakti.sihen planter om deze kleine insekten te kunnen herkennen. ^ Hft Volwassen insekt (zie jihuit 57, tig. I ) is slechts 3 4 niM. lang, zoodat met het l)loote oog alleen met eenige oefening gevonden kan worden. Hwfl men echter eenmaal één Thrips zien loopen over de tubaksIdadenMi. dan is het gewoonlijk gemakkelijker veel meer te vinden. Pe klenr is donker. bijna zwart. De vorm van het lichaam is langwerpig, en de bewegingen vlug. Onder een lonpe kan men de vleugels zien, waarvan de voorvleugels (zie ^^- ' * j fig. 32) ofschoon smal. to<*h iets bree- \ ^ / der zijn dan de achtervleugels (zie '^ / ° fig. 33). Beide zün voorzien van franjes en de voonleugels van een dubbele rij borstel tjes. Pe sprieten hebben 7 geledingen (zie fig. 34 1 De vleugels zyn geheel kleurloos. Eigeoaardig V\g SS. VooirltaiicI **D Thrip» tp. VarfTnot '"/,. m voor deze insekten zijn de pooteii, die niet, zooals <,'»'\voonlijk bij insekten eindif^en in een voet met klainvm, maar in een nu-rkwaar- dig, blaasvormig opgeblazen kogeltje. ZIEKTE-VERSCHIJNSELEN. Het meest wordt de Tlirips aangetroffen np liibit. Daarop is zij in df Vorstcnlanilcn al jaren lang bekend bij liet personeel van liet Fig. 33. Acbtervleugcl van Thrips sp. Vergroot '-s/j. Proefstation, daar bibit in potten, bestemd voor proeven, belaas dik- wijls eronder te lijden heeft. Bibit, waarop Thrips leeft, krijgt wel normaal uitgegroeide bla- deren ; maar deze zijn op een zeer gemak- t keiijk te herkennen wijze tijn gerimpeld en gebobbeld (zie plaat ï)l, fig. 2 & 3), het meest op de onderkant. Het lijkt wel iets op een door pokken geschonden ge- zicht. Wordt de plaag erger, dan kunnen zelfs heel kleine gaten ontstaan. Dat de bibit door Thrips te gronde gaat, zooals van Djember en speciaal van Amerika ver- meld wordt, hel) ik in de Vorstenlanden nooit kunnen waarnemen. Hier is deze ziekte tut nu toe steeds zeer oiisihuldig gebleven. Op de jdanten in de tuinen is de Thrips in de Vorstenlanden eerst in het jaar 1917 in groote getale waargenomen. Dit wil nog niet zeggen, dat ze daar vroeger niet geweest is. Wegens de uiterst kleine af- metingen kan ze gemakkelijk over liet hoofd gezien worden. De ver Kig, 84. Kop vaD Thrips sp. Vergroot "/,. 112 H»hiJn.s«'U>» op de Kroot»- pluntm /.jjii ietn iinilt-rs dan l»y de hibit. Mfii vimlt jitfii rimpi'lif,'»' opjMTvltikte ; ilaari-iitt-pMi liings rle nerven kloiiu' /.ilver-^iiJ/.<- plckkuii (zii- plaut .'i^j Df/.c kiinnt'n /,o<» dicht bjj •'Ikiuir /itttM), dut KTJiz-t* l|)neo hin^M de nerven ontstiuin, hetgeen by lift ^'t'droogde bhid iumlt'iding geeft tot de in Ainerikii bekent, (hin kunnen kleine verkleurde plekken gevonden worden op het Madnioes verder van de nerven uf'. Zü kunnen heeleniuul afsterven en aanleiding geven tot het vormen van kleine gaten. Het komt mü niet onwaai-scliijnlijk vnor, dat ook andere ziekte- verschijnselen op de oude tuliaksbladeron kunnen veroor/.aakt wonlen door Thrips, wanneer «ie/e in groote hoeveelheden optreden op het veld. In het jaar 1917 vond ik vele overgangen tusschen bepaald kanikteristieke Thrips-bescliadigingen, zooals iutven beschreven en de op biz. |:{.'> besproken bruine kleine plekken. Het verdient onder- zocht te worden, of deze kleine plekken door het zuigen van Thrips tot stand kunnen komen, en of cIc verdere geelkleuring at eeiie beschadiging van een plant een te-vroege ryplieiil met zich brengen kan, is b.v. wel bekend van vele vruc-hten, die veel vroeger rijp worden, wanneer ze door insekt- larven lumgevreten zijn, zoodat het niet zoo heel onmogelijk lijkt, dat de kleine Thrips door zijn zuigen zulke geele en bruine |ilekken veroorzaken kan. He in Mede. blz. '!-\ uitgesprokene hypothese, dat een Thripssoort de oor- zaak zou kunnen zijn van de z. g. .Krulziekte". is terecht door Keuchenius tegengesproken; ook in de Vorsten landen is door Int. -re onderzoekingen deze veronderstelling niet bevestigd. In de Vorstenlanden worden elk Jiiur heel enkele bladeren gevun- den, die heelemaal beziuiid zijn met kleine doode plekken. (Jewoonlyk worden zy beschouwd uls .pokziek" te zijn. Zy zyn tvhter nooit onderzocht, en onmogelijk is het niet. dat zij niets te di>en hebben niet de echte uit Deli bekende ,|>okziekte", maar dat zy veroorziuikt zijn door een bjjzondcr sterke ;uintiuiting van Tlirip>. HKSTUIJDING. hl Amerika, wa.ir de Tlirips-schude wel eens annzienlyk kan wor- den, is de algemeen toegepaste bestrijdingsmiddel: |»etndeum-/.eep- 143 emulsii'. hl Ddi wordt door hot Procfsliitioii iianlievolen zaadbedden, die door Tlirips aangetast zijn, of totaal te vernietigen, of in elk geval te bespuiten met ' ^ — 1 L. petroleum-zeep-emulsie op 20 L. water. Tot nu toe is het optreden van Tlirips in de Vorstenlanden niet van dien aard geweest, dat het noodig was niet zulke middelen in te grijpen. I.ITKKATl rif. Biissy, I,. I'. de, M.l>. I'. 1. I7'.>. l'.HHi—tn. — 6. HiS. /.'(/-.'. Chittenden. V. 11., U. S. Y. for 11H)'k (M)."). I'.M).',. lliiuls, W. K.. Proceedings of the biol. Soc of Washington. 18. 1U7. lm.',. llooker, \V. .\.. l'. S. C. 68. I'.m. — U. 8. K. 65. I'.HH. Jensen, lij.. M. P. T. 5. TX I9i:i Keuchenins. I'. K.. M. H. 1'. 14. [-2. I'.)l.\ Lindemiin. üull. Soc. Imi|). Nalur. .Mo.scow. 51. IKSS. PreiszL'ik.-r. K.. I'. M. 1. 17. I'.KI.\ Srhwartz. M.. M. li. A. 13. IKi. l'.lhJ. Tinii|.t'l. I{.. Ui." (;.'i-a.illii,L'l,M- Mitloh'uroi.as. '27S. IfHi.'i. 111-:T ÏAllAKSAALï.II-:. lli:Ti:iJnl>i:i;A I{.\l>I(Iin|,A. dreef. l)t' iuiltji'>*-/.ii'kt(' wunlt veroor/iiakt (U>or ««en lu-el kli-ine Ni-mutoile: Ht'teiodt'ni riulicicolu, «lie Itjj vcrsiliillriidr |)l;int«'n, o. ,i. I»ij tul)iik o|) (Ie Wditek'n kK'ineir of j^ruotere, zulfü tot erwtengruotte uitgroeiend»' gullen vortnt (/.ie |(laiit 59). Terwyl de jongere aaltjes niet allt-en gfvontlen worden in zulkr gallen, maar o<'k vrjj levend in d«* aarde, knnu'n lil' oude, vol\v;u'«s«'ne Heterodt-ra uitsluitend voor in de knol- len op ile wortelen. Hier levrn en ontwikkelen ze zich ; liier is de pliu\ts van hun doen en laten: hier vindt men de slanke mannetje», en hier liggen de plompe, zakvormige geslachtjn. Si é. JoDR wijijf .» it«(.rod'"» mm., do lireedte 0,015 mm., en van een wijfje'- M'»i"><'>j« >n hst „popsiaJium" Vergroot '"/i- (n«ar Mabcinowsm). 0,275 mm. met een breedte van 0,8ö mm. Speciaal bij de wijfjes kan dit sterk varieeren. zoodat men exemplaren 1(1 14 r. kiiii \ iiiili-ii inrt fi-n li'ii^'tt> van O,.'» tuin. rti ci-ii l)rft>*>^> '1''^ ^''' ^^'i*' '■>*^'( '>*'^ l)lo:celi^', en Inj diiMi^jte l|jdt de plant ni(>t*r liiorondi-r dan d** normale planti-n. Haar de NtMnatoden nooit in de Itovenaardsche i;ed«'elten doonliingen, vindt nn'n hiiT de oorzaak van de ziekte niet. Zoodm men etlittT de zieke plant tiit de aard»- tn-kt, worden de wortelgallen onmiddeiyk zicht- l»juir. Ni»'t altjjd /.ijn de wortclfii zoo ovt-rvol voor/ien van pilU-n ah op de plaat. Haar df taliak>;allen liebbcn. Volkomen zekerheid omtn-nt de natnnr van de ziekte j^eelt een mikroskopisclie onder/.«M'kinf;, waar- ijoor de aanwe/,ii,'lieiil van lieterodera <.;eronslateenl kan wnnb-n. (»itim:i>kn kn uKsTininiNi;. In de Vorstenlandeii wordt deze ziekte vrij zelden ^eviuiden. en tilt nu toe «^elnkkij^ nooit in een verontrustende uitgebreidheid. SliH'lit.s een enkele keer is de ziekte geeonstateerd, en steeds zeer pleksge- wijze, op zeer kleine, beperkte stukken grond. En, — wat zeer op- vallend is zonder thit er bepaalde maatregelen getrotTen wenlen, kwam de ziekte niet terug op dezelfde plek twee jaiir later bij de volgende tabakscampagne. l»it staat zeker in verband met de boven- genoetnde kleine weerstandskraeht van de vry levende Nematodeu tegen uitdroging en een daarmede afwisselende overmaat van vocht, liet kultuur.->telse| in de Vorstenlanden met drie op elkaar vtdgende natte rijst-kultiires, en daarna een open-werking van den gioml ge- durende tle droge Oostmoeisoen, is niet bepaald gunstig voor de Nematoden. Het zal daarom in de Vor>teidanden hoogst waarsehijnlijk n. Harshbergor, .1. W.. A te.\tl)oek of myiolofjy and plant patliolofry. /.'///. HolliUM^'. M.. Die.Mittelzuiliekanipfiing (li:Ar\s(iiK pap. A. (ïfiroiw lofftfiviiliiii/. I| ■_'<» K>^. k(i|H.Tsult°aiit worili'ii «ipgflost iti ', nil<. M. \\atfr. ru !'<• Kj,'. falirikatirkalk witnlfii ()|ij,'i'lnst in ' . ciil». M. walt-r in wn aiiiliT vat. I>e kalk moet p>imIc- tiilnikutickalk /ijn. Oudi-, n-fiU lan;4 ^'cltHlt'n ^el)lu^<'lit<- kalk kan niet gehrnikt wurilen. '2) Men niaj^ p'eii ijzeren t<>nn<'n j^'ebruiken, diiar d»'/.e aangevreten woriien ilocr liet kii|iersniraat, maar wil tem«'nten Imkken of luiiiieii van lntnt ol" aardewerk. :i) liet kupersuit'aat kan het gemakkelijkst opgelost wonlen door iii een /aak (>|igeliangen te worden in de lioveiilaag van het water, en dan een nueht over te laten .^taan. l) Heide o|dos.«ingen moeten, n."i alkoeliii'_'. im-t elkaar gemengd worden onder Mink ommeren. •"») l)e klaar gemaakte bouillie Koididai-i in, il; geen /nre reuktiu helilten. Dit kan ondeiv.oeht worden door een Mank |iennemee klaar gemaakte iMiuillie hordelai-i" moei Ihiiiilu i iikelr dagen geliruikt worden. Zij is !*lethts werkzaam, zoolang het neer-lag zeer lijn verdeeld i<. Poor het te lang >taan. wordt liet neerslag vlokkig. en de Inmillie onbruikbaar. |{. I'oflii'ieiilmif rohjcns M7i-;h«;h/it. Il In lil— •! Inii Wolden (|>er flesch) "JOO gr. kopersniliuit opgelost in water, in andere tlessehen worden 2')Ü gr. poeder van ver.-eh ge- Idiischte kalk ge»laan en deze Hi'ssehcn eveneens aangevuld met water, «mi goed gekurkt. '1) De He.ssehen worden naar de tuinen gehraeht. en hier w«)i-dt de inhoud ervan uitgegoten in twee tonnen (geen ijzeren), ieder met IM I,. w.iter. Deze twee oplossingen wttrden met elkaar gemengd, en de lM)uillie is klaar voor oumiddelyk gel. mik. :i) Verdere maatregelen zijn dezelfde als i»y \ 153 0. Miulifihdlir.'i rail ■ iimroHi' BouiHi'' fiori/i'/nisi'. Tussclii-'ii de y.wr velf inoilitikiitii-s viiii «lu Ixmillie honlchiisc wor- den oiiderstiUiiid rnkclc ;iJiiiL't'li;iiild : I. Suiltollen worden afzonderlijk opgelost in een gedeelte van het water. Eerst wordt de kopt-rsulfaat-oplossing en het kalkwater gemengd, waarna de zeep-oplossing toegevoegd wordt, en zóó lang geroerd, totdat schuim zich vormt. i:.l I >. 'J'ii- ji i"iii^/ iiiii li' /ii'iiil/f liiinliliii.si-, I) Sjiuit alli-eii bij ilfooj; weiT, i'U gi«'t niet met wiitiT, Vonnlat v het gebruik. 5) Laat steeds de spuiten schoon maken nii liet spuiteu. •i) De bouillie moet gezeeld wurden, Vimu' het gebruik. Zorgt, d.it d«* zeef in de pulveris.iteurs zeil goed in orde is. \) l>i' |Kilv('ri-at«'iir nuM-t gehouden worden op een afstand van ra. I meter van de te besproeien planten, niet dichter by. Het mondstuk ujoet niet lang op één plek gehouden worden, maar gelijilelijk ov<'r de gehi'ele oppervlakte van het zaadbed bewogen worden. 2. C.\LlKOHNIS(||K 1'AI» (iF ZWAVKLKALK-l'Al». I>it, uit verbindingen tusscheu zwavel en kalk beataande, bestrij- tling-Mjiddel heeft tot nu toe geen toepassing gevonden in de tabaks- kult uur. Diiiir het echter iu de liuitste jaren veel t»pgiing maakt in .\merika, niet alleen als insecticide, maar ook als zwamdoodend mid- del, kan het misschien aanbeveling verdienen dit middel in de tabaks- kultuur te probeeren, b.v. tegen een t«' sterk optreden van veld- schimmtl. De californische jiap kan op de volgende wijze toebereid worden : 20 liter water worden vciwarmd in een ijzeren kookstel. Hiermede worden O Kg. fabrikatiekalk gebluscht. Zotxh-a het blnsschen een aanvang genomen heeft, worden 19 Kg. zwavelbloem onder omroereu toegevoegd. Daarbij wordt zoov«'el water (ca. 10 liter) bygevuld, als noodig om het mengsel tot een dunn<' pap te maken. Na aanvulling met water tot 100 liter wordt ongeveer een uur sterk gekookt. Steeds wordt zó<'> Vi'el water bijgevuld, dat het volumen hetzelfde blyfl. NU het kookeu wordt gezeefd, en ile pap l)ew*iard in vaten, die lucht- dicht ge.sloten moeten worden. De californische pap ta-st kop«T aan, 155 Wiiiiroin ij/.i'ivii vutun en kookstollcii gi'l'niikt iiiouti'ii wonk-ii. K«i|((.'iX'H |mlvcnsateur.s moeten van Itiiiin-n vi-rtint zijii. <^|i ilu lmiijtenih' iiiwcrUini,'. Bij hot gel)ruik wunlt do standaanl-oplos-ing vcr.liiiul. Do voor tabak passende concentratio is niot bokend. Zoo laug deze niot door nauwkeurige onderzookingen bei)a:ild i.s, kan het niet aangeraden, worden met een sterkere concentratio te beginnen, dan eene verdun- ning van l)()vennl. ( U.-f. /.. I'. 19. iii:{. I'.tc.h. •1. KAi.i\. Zoowol voor de bereiding van bouillie bordelaiso, als voor de desinfektie van den grond, alleen of in verband met animouiumsnl- faat, mag alleen goede, vorsch gebrande kalk (hier genaamd: fabri- katiekalk) gebruikt worden. Moet de gebrande kalk bewaard worden, dan kan dit alleen gebeuren in dicht gesloten blikken. Voor do toepassing van kalkpoeder, wordt do fabrikatiokalk heel langzaam gebluscht met weinig water, zóó weinig, dat de kalk een op de hand droog voelend poeder vormt. In goed sluitende blikken kan zulk kalkpoeder lang bewaard worden, zonder klontorig te wor- den. Hot mag echter niot vergeten worden, dat zulk kalkpoeder al voor een gedeelte gebluscht is, zoodat de blnsch-kracht lang nit't de oorspronkelijke is. Voor gronddesinfektio l>ij doodo, pas uitgeplante tabaksplantjes wnnlen .'»0 ^r. kiilk|MM.*^sing van natriumar^t-naat. Veel beter is bet Ie gebruiken het in «len hand«'l verkrijgliare klaar-gemaakte loixlarsenaat, daar het wel voorkumen kan. dat verkeerd l>ereide lootlarsenaat de /aadliedileii in linoge mate verl>raiiden kan: en dit is jui>t het viM»r- deel viin luudarsenaat tegenover S« hweinl'urtergro«'n, dat het de bla- den-n niet Ixisehadigt. Daarom kan deze stof «>ok gebruikt worden in sterkere loncentraties: tot 1 \, zoowel bij de droge, als bij de natte toepassing. liOodarsenaat mag gemengd wurdi-n met bouillie bordelaise en met ('alifurnisehe pap. Voor de toepassing geMen dezefde regelen als voor .S;hweinfurter- groeu. (zie blz. 95 en I5s). •5. IM'/rnnhKIM-KMI I.SIK. \ / nvouiliijf cmtiUif. 125 gr. zeep woixlen o|>gelost door k«»oken in 1 liter water. De pl/.. I •')■'»). I.ITKIf ATI I |{. J.-..-.-., Hl \l I' 1 1 'i /'»ƒ•■ «». S(II\VK1NFIIUTKI{(JU(»KN Ol" I'AUVm II (JllOKN. Pit inst'cticidf worlt i;i tien liaii'lft kliuir p*m >ukt verkocht, iirt hfstaat uit een viM-Uimlinj,' van a/ijii/ure kopfr niet arseniffzure koper, waarvan het m'lialte aan gelturnlfn ar.«eni>,'/.unr on^evi-ur .')H " „ is. In ile meeste lianulveris.iteui> zal het Schweinfnrtergroen he/.inken. zoodat het laatste van ih- -puit veel meer dan I "/,.. hevat. Paunloor zullen de hUnleren vcrhrand worden. 3) Het Sthweinlnrtcrgrocn kan gemengd worden met de houillie iMirdelaise (eehter niet met de Cnlifornisehe pap). 4) Het Sehweinfurtergroen is een zeer sterk vergif!!! Wees .laarom zeer voorzichtig ermee. Hijzoniler hj) het afwegen en mengen wake men zorgvnldig t«'gen inademing van het groene stof. Hi-t v«'r- dient uanheveling h«'t Sehweinfurtergroen tehuis in kleine tle-sschjes af U' wegen in portie-», pa.s.send voor één houillie-spuit (dus 1^ gr. pt'r spuit), en deze portie-^i eerst vlak vt'iór het gehrtiik in de s|)uiten te doen De kleine tles^ehjes worden dadidyk met water overgespoeld. 159 B. I)i' (Iriiiji' (oi'j)(t.'h'. M. II. I'. 9. 'JUT. I'.mi. |{us.^y, I.. I'. d.'. X hi.'l/. I'. \.. M II. I'. 9. 1.-). IHhl. TviiisliM. S. M. 11. I'. 11. I. /.';/,s'. in. STOOM. In Amerika worden de zaadliedden door stoom ge.^teriliseerd. Deze metlhide wordt echter ais te duur en te moeilijk l)eschonwd. LITi; U.VTir !!. (lint (i. r.. (..V-li. /.'«/;. ii;,.t. /. I'. 19. lii:i. Itx)!)). II. TA13AKSAFTREKSEL MET Zl-IKP KX SODA. Dit uitstekende luizenmiddcl wordt toebereid op de volgende wijze: II. (iffermenteerde, minderwaardige tabak wordt tijn gesneden en gekookt gedurende eeu half uur met de tienvoudige iioeveelheid water. De tabak wordt goed geperst, en het .sap gefiltreerd door een doek. /'. lóO gr. groene zeep worden opgelost in lóO cc spiritus. 100 <•. 100 gr. soda Wdi-ileii ii|tfi«'Uc«t iii 'JOG tr w.it.-r. f> en '• wordfu gemeiigii iiu-l l'iO << van ■(. \'"ir li"l ;i«liriiik wor- de» l.'i liter water toejievoe^il. I ITKIiATI I |{. Ik' Buwv. I.. I».. M. |i. I'. 6. 7."«. /•»/:•. rj. zwAVi:i,i!Lni;M. Ih't Verdient geen iuinl)evcling /ell' |iij|)/.wavel lijn te stampen, dmir dit nooit /oo Kjn wordt als de te koop aangeboden goede zwu- velldoeni. Kn juist de tijnh*>id is de voornaamste conditie voor eene goede uitwerking van dfze ^tof'. Zwavelbloem wordt lumlu'volen tegen verseliillenJe rupsen, mijtoo, llelopelti>i, en tegen de druiven-meeldouw, dif nauw verwant is nn-t ile veldschimmel van di* taluik. /wavejliloern wordt het gemakkelijkst toegepiust in drogi-n vorm. liet wordt door middel van een zwavel v«'rstui ver op de planti*» ge- stoven, liet kan eeliter ook door een gewone pulverisateur metroer- toestel op de planten gebraeht worden in een mengsel van 1 deel /wavelbloem op 7 liter water. Ook kan de /.wavelbhtem gemengd worden met bouillie bordelaise. In Amerika wordt liet volgende mengsel aanbevolen: 8 Kg. zwavel l»loem wonU-n gernengil met ' 4 Kg. hars, en geroerd met z<'m'i veel watrr. dat i-en dikke paj) ontstaat. Voeg hiertoe .'» Kg. nat ron hyd raat . waardoor di- ma-«.i -.i.ii m'.imii. m \ul do^trna bij nirt water tot ^10 liter. Van «leze standaard-oplossing wordt ci-n verdunning gebruikt van 1 : '»0. Zwavfl-kalk-pap, zie: Cilitorni.si In- p.t|i. 11)1 13. ZWAVELKALM .\[ OF ZWAVELLEVER. Gebruik en toepassing als bij /wavelbloeni. .14. ZWAVELKOOLSTOF. Bij do toepassing van /wavt'lkoolstof tegen Lasiodevma in de Vorstenlandeu moet liet volgende in acht genomen worden: 1) Zwavelkoolstof is in hooge mate brandgevaarlijk, waarom geene voorzorgsmaatregel achterwege gelaten mag worden om brand- gevaar te voorkomen. 2) Een mengsel van zwavelkoolstof-damp en lucht is in zekere per- centage in hooge mate explosief, welke eigenschap de eisch tot voorzichtigheid met vuur nog meer verscherpt. 3) De beste toediening van zwavelkoolstof geschiedt io permanente, daai'voor bestemde gebouwen. Waar zulke niet voorhanden zijn, kan men voor enkele jaren volstaan met seraipermanente gebouwen. 4) Voor semipermanente zwavelkoolstof-outsmettings-gebouwen kan elk gebouw ingericht worden, dat goed kan worden afgesloten. Het verdient aanbeveling zoo veel mogelijk ramen en deuren (met uitzondering van de enkele, die noodig zijn voor het binnen- brengen van de balen en het uitlaten van de zwavelkoolstof) dicht te metselen. Gebouwen met ho\iten plafonds zijn te pre- fereeren. Uit bamboe gevlochten plafonds moeten zoo secuur mogelijk dicht geplakt worden met papier. 5) ca. 'o meter onder het plafond worden „schouders" aangebracht, waarop groote platte bakken gezet worden. Aanbeveling verdie- nen uit petroleuml)likken gemaakte liakken van 50 ctm. x 50 otm. met een hoogte van 10 ctm. Boven eiken bak wordt een gat gemaakt in den mimr of in het plafond, om nii de vulliug van de kamer met tabak, de zwavelkoolstof van Iniiteu te kunnen toedienen door een daarvoor gemaakte groote blikken trechter. 6) Nh. de vulling van de kamer met tabak, echter vóór de txDedie- ning van zwavelkoolstof worden alle niet dicht gemetselde ramen en deuren zoo nauwkeurig mogelijk dicht geplakt met papier, wuarliij bijzonder moet gelet worden op de hoeken, dat daar het li 102 piipier (ffhcel np hot lioiit nansluit, opilat gi^n liu-ht-k>inulcn j»«'Vürmtl worden. 7) lU' te Vfrslrekken hoeveelheid zwavelkoolstof richt zich naar de dirhtheid van de ontaini'tttngHruiinte. U de/e heelemaal geniet- si'ld, /.ooals de p«'rinan«*nte ontsniettinj^gflxtuwen in Djeniber, dan kan men volstium niet 100 ic zw.ivclkoohlof per cub. meter ruimte hy e«*n verltlijf in de/.e ruimte van de tabak gedurende 2 etmalen. Hoe minder goed de ramen, deuren en voonil het plafond sluit, hoe meer zwavelkoolstof moet gebruikt \vord«'n. Mij de goed gemaakte semiptMuiiinente ontsmettingsgebouwen kan men in 't algemeen volsla^m met 1.'>(» cc zwavelkoolstof per cub. meter bjj een inwerking van 3 etmalen. S) Waar d«' omstandigheden het toelaten, verdient het aanbeveling zóó groote ontsmettingskarntTs in te ricliten, ilat de tabak nii de ontsmetting in dezelfde ruimte blijven kan. De ruimte moet ech- ter zi'm'i groot zijn, dat er plaats over is voor ile dagelijksche ver- plaatsing en inspektie van een deel der balen. REGISTER. REGISTER. Aaltjes-ziekte', I iV. Aiudrups, Sf<, !t:i. 1(15. Acetvleen. (itt. Aelieroiitiii hicliesis, \0± styx, 102. ' Agei-atuin i-onyzoiilos, 31. A{!;rotis sp., 105. Aliasvenis ex^•isll^<, (ü. Ahi, '20. .'Viiiinoniiiiiisiiltuat, II, I.'!. l.'tT, Andjinp tanali, 125. Aiigi''-aiiy;<'', 125. Anomala chaliites, 80. viriilis, 80, Anona muricata, 96. Antivirus, -iO, Apiosporiuin salicimini, i:i5. Ai-a.his hypogaea. 31, 93, 100. Asilienkranklieit. 20. Asi^ain, 93. Asymetrische bladeren, I In. Bahadotan, 31. I{aciilussolanaceannn(zieookslijniziekte2ü, ,, ,, infektie|)roeven niet — ,26. ,, infektieverniogen van — , 26. ,. op andere planten dan tabak, 26, 31, ,, virulen.s van — , 27, iiaktiM'iiiin pseiidozoogloeae, 35. Itakterien, 26. -Vx 39. itakterienknollen. 1 H\. Hantji. 13'». Itapak poetjoeng, 137, Henzine. 69. liestrijdingsniiddeli-n. bereiding van — , 1 i9. Üladliii/.en, 15, l:ii. lÜang baiitji, 135. itlauwzuur-gas. 09, Hloentenvlieg, 137. Itoengkil, (Hl, 70, IIC, IJoko, 72. IJolla, 39. Boonien, scliadnw van-- i)p talr.ik, 21, 22. Roonen, .31, 'lO, 1 Ui, llordeauxsche pap, 152. Uoty.s marginali.s, 105, Bouillie bordelaise, 10, 32, 152, IJoiirgondsche pap, 1.53, Hracliytrupes achatinu.s, 127. Drandgroeven, 13. lirandovens, 13. Brontok, 39, i5i. Rrontong, 39, 54. Biid worm, 81. Cacao, 6, 6(!, 70. Calico, 39. Califoi'nisclie pap, 15i. Callus. 106. Canna, 93. C'apsii'uni annuuni, 31. Catorama tabaci, 61. Cercospora Nieotianae, 15, 35, Haeiborskii, 15. t'liancre bacteriën, 26, Cliilomene.s .sexmaculata. 137, Cliloridea assiilta. 81. Cigarette beetle, 61. Cocos-wül, 94. Coloea.sia sp., (J. C'ontagiiiin vivuin Ibiidiiiii, 10, Crotolaria. KM», ('utworui, 10.5, 106 ('\MiikiiUuiii, IH>. Dtk.iiif, Ui, t(»l. 1 1. ni,ii..»(> .1.1. 1 .1.». |t«< MUI jjniiul, I-, i;t. IVi, ir>7. I.'ill. ., |HI«lllHHtti 10. '*\, i.MI. I>ikl)iiikii<>k()' (ti<* «Hik (iiiiiriiiKwIii'iiiik llflioiHi), KMI iï'i l.,--f Ut !••■.• \ i!i lil i|»« ViipiliM)- lilli.l.'ii, ll-J. iliMir ('lit'iiiiku- li.i. tit. il'«>r kl.iiiilMH'- l-'.l.'kkiiiK. Itl. kiiltiiiii'iiii.'. ,, i'ullti'^viiriiiiii^ in üc pkiit:<-ii \.it> , llW. ,, K'kivtiriiiin); iliMir - , l(Ni. „ lieptU-lliii»; xuii |>lanti>ii, loT. ., op „wililo taUikspliiiitoh", III. \fp«ltyii!i«'len vuil— liy joiip* pliii ti'ii, HH>. „ vor>«'liün>t'loii vjiii by dikIi' |iluii- U«n. IdT. xci'wiiM'litif; met lUiilfiviii-kUMi l(*7. ,, \iH)rkoii)<'ii \.iii . 1 10. |linj.ihkrik. I'.'T, l'JS. hjuntk. UI. l',u,.V ,.,...■.. .. l-'l. Itruivrn, ift.K 71», «». Kurhluni viriJio, M*. Ku|ihnrliiu |>illuiifi*ni, 'M. F«lti»:. .'kl. Kir.' «lil, l'J«l. Kim liiTii', HIV. KIh«" i'uriiif;, 14'. Kiiriimliii, KoriMol, Kir, I'i7. (mmI.< piokkiMi, '.ni. :t:i, i:r> (MMiiU-r, «Ml. l (ïiiije, .'Ri. (ilvfiiu' sMiju, ■!. (inorinioMchi'ina Heli 'IM (lif ixik hiklmik- iiokli-, l(lti. luiiitul eieren viin — . lm*. Ih-^ hryvin^' van —. Il>7 U*<. 1.1. .Lvi.- vim - , KW. ■iit«il,k.-lili;.'sly,| VHM—, 110. !''ii vixir , i lo. >^ , , , iivn-inl in , il'i. (■lKMI(lnie«akk<-ii. Itt>. (•(in(N-e|i|iiiluin >|i., 7'i. (lol.i, 7*J. Gmnville wilt, 'Jii. (tn»y-to|>. :R». tiryllotu!|)ii itrnaina. TiTi. hirsuUi, l'iTi. iinlliu» «rcipiUliN {"JU. H..njl,xHU.n, 17, 18, UI. 11.11 l'.i.iiir nvHialim Ufl. II 11-. IC4I. II' il iliis arniiKeni. Hl. it«>iilui. 81— }<7. ituiit.il •"i'Ti'n v.iii , Hl. hr^ M Ki. he-' T |.wn|,irs»«- KiMUti. Ik». 1 ^iiltiielt. A>. IÜ7 Ili'liiilliis; l)i>-lii)ilinj; Vim ilocn' Siliwciii- fiirtorgnion, 8."). ,, — (li)or Trirtiii- ^Mitiniiiii, S(). door viin^'|iluii- t.'ii, Wl. llnor VlT/lllllf- liii;; iloor luiiilt'i'cii. KT». ,, hiolofiii' \;m , SI. ,. raiiiiilialisiiii' l)ij de nipsoii viui — ,85. ,. oniliMsclieiiiiiif,' vim lU' soxp bij — , 8;J. ,, iintwikkclin^'stijd van — , 84. ,. scliiikliDudiiif; van — . 84. ,. vraat aan tiiliak door . S,"», „ peltit^ora, 81. „ obsoleUi, 81. ,, viroscens. SI. llüU'rodcra radicicidii, I ii. Iloloniara |>icesccns, 7."(, 77. Iloninfrdimw, IIC). Iclioljvo, 2(i. Indigo, :tl, 7i. '.»:{. Indigoal'val, 27. Inlandsch tal)ak, (i, .'il. Itist'kti'n,door--aang('vr('k'n bi 1)1 1, 7,(1.'!, llK). ,, , vmat door — aan tabaks|ilimt(Mi, 74, 78, 7'J, 85, <);{, 104, |'2»1, 1'JS. hJ'.t. Iiispinnips, iöT). l|.oMia.'u balatas, 10(1. lOi. reptans, 'Xi. Isotoma grandillora, DU. Jalroplia Curras. (i. Kadjangniatten, 110. Kaki boesock, '.i. Kaliunipornianganiiat. '28, .'f-i. Kalk, 1'J, i:J, 75, 15'i, 155. KalkpoiMJer, 155. Kangkong. 'Xi. Kaljang, (Mi, 144. Katjang idjo.-, :{|, 1(K). Kaljang tauali, :)l, M.'t, lOO. Kebo gerang. I.'I7. Ki-deloe, UI, (Mi. Ki'pik i.ljop, l.M». Kikk.'r>i. 8<5. Knobbels op tabaksstannnon. 107. KoMiijnfn/aad, (i(i. KoolbladiM'tMi, 74, 75, Kool/.uurgas, (i((. KoptTsnlfaat, :i>i, |5>_'. Koriander, (i(i. Koloo, Tl. Krekels. 127. Krekob. .5:{. Kroel k, 51, Krnl/iekte, 5;t, I 42. Kiironinslii, 2(i. Lanas/.jekle i/ie ook l'li\ (upbdiora Niro- (iaiiae), ;t 14, 2(i. ;I2, :t:i, 107. bi'jiimdeliiig van atgeoogste planten, lijdend aan - , 14 iM'liandeling van jonge planten, lij- .lend aan - , 12. iii'liandiding van oude planten, lij- dend aan - , l:i. beliandeling; preventieve van — , K», 12, i:t. Ijc'liandeliiig van /aadliecblen.lijdeiid aan - , 10. bestrijding van door bouillie bor- delai.sc, 10, 154. ,, ,, ,, dool- kalkpoedor, 12, i:i. ,, ,, -- door kalk en ani- nioninnisnlfaat, 1 1. i:t. Min door Uacibors- kis.lieinetl.ode,11,l:t, 157. van — door «elektie, 9. bibit/iekte, :{, (i. ,, ineubatietijd van — ,11. bladlanas; zie vleklanus. diagnose van — , 4, 7, 8, .'Kt. infektiebron van — , 5, Ut, 14. intektie door lanasafval, 4, 5. „ „ nie.sl, 4, 14. „ ,, onilc! tubaksstronken, 4, 14. ,, ., sporen, U, 5. ,, ,. water, ti, 14. merg, gekainerd — van — , 8, 'Xi. oorzaak van — , 'A. op iidandscli t^ibak. (i. standanas, 7. veriiiiindingder zieke planten, l.'t.l '». I6S luiim.><«ii*kt>', v<>nH-liyiiiu>li>n van — , O — U. •. itwUiliTi'ii vun ïifki' pInntiMi. n.l'i. t< i^tiiiflldikkcti \iM>r |iliiiili-ii,1 1. \lckliinaH, 7, U, Xt. ,. op (iiii);i-viilltMi |iluiili'ii, 11,11. ,, iiuii<*rili)iii vun — , U. ii'li'l vun — . ;i. Lauiiotli'riim M-rrirorne, UI~-7I. luuiliil i'itTi'n vnn — , . IM-M-Iiryviiit; vuii -. (11 *'>^l lM->trütliii)( vuil , W. biolof;it> vun -, tlT». .|.-.Éi,i,.l.ti.- V .11 .I.Mir lifviicüiMi, ('•'.». .. ('liPiiiikuliii.lHI. K'>iitt{iMi-slru- loii, (H). .. -t.Muii, (HJ. .. ViK'lllllll, ICJ. .. ïwttvi'lkivil- btof, m. liooili' lioiitliii^ van — . (KI. i'iiTen vun — , (il. ffflirinic bro4*il|ilaats<>ii van , 7enttiiuro|i ,*>' .. .. v«»ctl«el op — , tÜi. lt>von.slinginct,.fal.s«-lie- ".t».'l.t>V. vopdït»'! vun — , (J6. t«'iUiriMini. 01. I.«>n({ki>r, '2fi. I.cniciifniii. I*. 'M, IKI. I.cptittfrna Nirniiaiia)*, l'-H. l.«>ui-n.H linifiilia. <>, :i|, iK<. Liroln. \'1\. I.MT. :\, 'J»i. I,ii'vi'lie*'r«lï«'«»<nnii l.\'t'l. t ir, ,1, S.\ •.•.-., |(NI. I.V5. l.iMHi>.ni|*>«>n. W. I.O.M|Hvl..kklrij: vun BSaJK. m. Mi, ICt. MaliKÜo il>>K UirliPü lilant-li<><>. •itl. Mulmlii' lin ..IuImi- lilani'", .W. Muriiii>r, Vi, .*>i. Man. Ii.>. :R». M..I, l'.>-J Mfliltun, 'Jl». M.-I.H-n. Wl. M<>nipius<-Ii, 'J(t. Mi<-ro.^ipliiiiii Liliuci, {.V Mifn-n lip luiaillH-iiiiiMi. 1^. Miniikiv. 5W Miiifor-nips, 11(1. Miisiiir-iliiMti.st». '.KK Mosiiirii, .'fil. .Mo.ïiikkr.iiiklifit, ^Rl. .Musai<|ui>, 'fJ. Motlli-il (op, m. MouiiokzifkU'. :KI iM. untivirns vun — , W). WfiinpUelyklicicI vnn -- . ii iM'strijiliiiff vun — , Wt. I)ij M>«>lainanM. \'2, M. iTlVliiklii-iil \an -. i^l, 17. Iii'pitollin^ vun . il. invliieil op — vun n, iO. ..; .-n. i-J ■■!■ . :. il. Ui. \.T»> liijiisolen vnn — , V>, Wi \f i^|.i.'i.liiii: \an il.""i liluilliii- .■i..'i:. M(i/iii('k/ii'ktc, vi>is|iri>iilin;,' van ddor iii|i- l'alikiiii, Hl. senzoi'kc'ii, ir», U>, 'Xi. IV'li-Siin, '.tti. ,. Viiii — door vcrspcfMicti, I'cli-Siiii-koclirs, l."». 'il. 17. l'ctroltMiiii-i'iniilsif, \±>. 1 1'_>. I.Vi. \oiiii van lilailiMcn, W. l'la^'iolc|iis lon^riiics. |'j;t. yvU-\ \:in (Ie , i'f. l'liantM-o|itciii cliloris, l'il. Myzns iKMsicai'. i."!. _ l'liaHcoliis radiatns. KM). I'hvtoiiliilini', ir»7. NaplilaliiM'. 7."). l'livto|ilitli..i-a Kalicii. (i. Niinisrliwcrdcn, .">;!. .. Nicntianac (/.ii- ook l.ana.s- Natronlivdraat. Itid. /.i.-kt<-|. :»— I't, tifi, :{:t. NcnialodtMi. IH. ,. ronidii'n van — . :i — (». Ne.-i.slers icafjciis. '2i». .. .. vliijjlipid der ont- Nezara viridnia, 130. wikkelinj;. ."». Nf,'lel)l»Mi, 7.\ ., knltuui- van ^. i. Niello, .'UI. ,. inyceel van — . '3, 4. N(i(tM(a litnra. S8. ■ ,. op andere planten dan tabak. U. sporen van — , 3 — (5. Oebi tjina, 100, lOi. .. waterkultuur van — . i.7. 1 1.:!:!. Oelar bajoeng, 98. .. zwerm.^poren van — , 5. ,. benjikok, 08. Ph\-.7. .. gandasan, 88. Poepoesziekte; zwarte — , ri(i. .. pirck. SS. i'okzicktc. W, 57, 1 i2. ,. kawat, 72. 77. {'loiliMiia littoi-alis, 88. „ kekket, 102. .. litni-a, 88— Ü7. ketep, 88, 02. .. aantal eieren van — , 01. ., kilaii, 98 .. i).'sclirijving van — , 88—90. lintall, 137. ,. be.-itrijding van — door r)jenoe,9<>. .. loinah, 88. ., .. ,. .. lokmidde- metengan. 107. len, 90. .. pendeni, 88. loodarse- poepoes, 81. naat. 05. .. i-ajang, 88. .. .. .. .. natuurlijke roeniboet. 88. vijanden. 9(i. Oeret, 70. 80. .. „ „ _ .. Scliweinlur- Oidiuni tabaci, 20. tergroen,95. Omo nieleng, HHl. .. .. .. vanglam- 0]iatrum depre.-i.'^uni. 72. pen, 'M. Oiong-orong. 125. .. „ ,, — ,, verzame- ling, 9.4. Paardenniest, 7i. biologie van — . 91. Paardenvoeder, 00. 7(1. .. nagemaakte eiernestjes van — ,94. Papier, 110. ,. rupsen van — in de liangloodsen, Parij.sgroen. ."»5, 158. 04. Patik abang, 15, 10. .. •• — : verseliil van lle- „ bolong, 15, 10. liotliis, 89. poetib. 15. 1(1. .. vraat van - aan bibit. 93. 170 l'riMli'iiiu, vnuit vun — luin volwukM-ii luliuk, \H, W „ vrntrliil \uii ll)-li" thi<. tct. viM-i|i-> vitii MM. IHinUM wrrirortiin, (M. I>ulli. ir>. J'ijlstuunnii'!*, itfl. iStiiiiiin, H. Ru)'ilM>ptki'M'lit> iiK-tlmili'. II. I.'l. I."i7. KuniUinpm, \'2\ Uatt.'knii.i, !.'.«. It(>f;)-iivl)'kki'ti, 17. Hirinus, iKI. Hitnaalilon. ~'2. 77. |{(Mlon(;!<, 7i. Hm'st. I.'i. „ romlo. I.'>, 17. „ iwurlc. IC). Itoetilniiw, I^Ci. |{o(irvvunt.>(, l'.Ü. Hoiiillo lilunrlii-, .'KI. Ru|»senkinilorpn. >C., \n. |:tS Siikit |ir(. l(Mi. Sinilnil. '.II. SAlili-itnkninkli<>it, "Jft. S-Iiull>liiil<'r»'ii, 7i. S-hwttrïlj<'inink<'it. *J*>. S'hwfinfurl, 7.'». M.">, iCi. !(N1. |."(8. Sr«liiini KoHsii. 'i-'t. S-Inroiiiiiu l.ilH>rtiuna. 'Si. „ Nii'otiiinai', *iJ. H>'f». l'Jtnn)or|iliu niurpilnoülriuUi. t Ui. Skl«'mlii«n-iifkU', 'iH. Sliine-tliwa.**', 'JIJ. Sliirnk, 'Jli. Siui|i\vi>»|ijrs, Hl», 1 Ti. Slynuifkli' (tii' iMik Ikirilliiü miluniirpsiriin)) U-siryiling von — , .'12, ■ otiiliiioM voor — , 27. vun . .'Cl. Sl|jnizi<>kt<>: linnkprv puntpn in ili> viuiiliun- •Ifi». 2U. :». *i(rci'|M>n in ((•• vaathun- .loU. tJK. 21». K'ni'iinif van . 2 aniicro |iIuiiIimi iliin taliuk. 'II. lijinilrii|i|M>|s liij - , 211. .'Cl. Iijini-rij,; tniTj.' by - , IHI, ICI. \i'r. „ .. .. vocht. 27. verscliijniwlon vnn — ,2H- ;mi.:ci. vi'i>i|>rfiilin|{ vun — , 'M. 'M. vlekken op bluiloortje* van — .lü». ,. zieke wortels vun — . 2JI, .'CJ. Soclu-I{urileuiix|m|i. I.Mi. S7. Sdanaeeae, 1 10. Sila^iiini nielonpMiu. ^11. Silen<>|>>^is f/eininata. I2I>. S|iiiiirnps. W. Spikkel. I.-.. i:«. aN pliik-teeken, HV liestrijilinjf vun --. Ut. oirzoak van — . l-""». 17. Spiritus, l.'iU. Sprinkhanen. 12i. Stjiline.s|. 27. .'ftZ. Steni-nit, 2:1. 2il. Sti^Mnuta, Ml. Stoken in hunjfloixlüen. 1H. Stcwni. 2i. (KI. l.V.». Suiker, V*\. .Suiker- IU>rileuux|wp. l.VI. Suikerriet, 2:1. .'U. l>:« Svrphiilen. i;i7. TalNikKUultje, 1 il. TulMkilHwiMiek. lil. Ta»Mks,-xinikt. |:i«S. IWI. I.VI. TaUikskeverlje. lil. 'r.ih.ik-mier. n, 1211. Taluk-molten. MA \\M TnltuksMiiittiMi: aantal ciei'i'ii "\;iii , 11(1. Iiosclirijvin^ van — . I l.'i I I.".. I l'.t. iM'strijdiiij^ van — , 117. l)0\vi'^'in},' van , llti. biiilof^'ie van — , Iltl. Inii/.en om de larven van — , 114. i'it'ren van — , i\'.i. ,, spinsel van de larven van — , 1 1 i, 1 17. ver.-«liijnselen in de tabak, 117. voedsel van — . 11(5. znijjpooten van de larven van — ,114. Tabakswantsen, KfO. \.i± Tabaksworni. (11, 1 11!. Tacliipire-bvo, 'J(l. Talés, (). Tamarinde. '.Kt. Tapionimeel, DÓ. Tarwemeel. (1(1. Teronfi. :JI. Tetnublooikoolstot', (1'J. Thielacvia basicola, 'Ji. Thrips. .->:}, .->7, i:t(l. Timor-tabak. 10. Titèn, '27, :!(», :i± Titèn als nabemestin;,'. -7. Tjakar, 42, 4'J, m. Tjeploekan, 'M. Tjidal aban-. 77. liinMiir, 7'2. Toa-toh, ItMi. Tobacco-will. 'J(l. Toeba. IMl. Tomaten, 'J(l. ^M. io. .Vi. Trii-lii>L'ratiiiiia niiiiuta, 8(j. Uilen. S;{, Itl). I'itwerpselen van Aciierontia. loi. .. bladluizen. l:t.'>. .. MoUs, !(».■">. Lasioderma, (IS. tabaksniot, I 17. .. labakswanls. Ilt'i. Van;,'laiii|ien, 71, IKl. Van;;|ilanlen. S(l, I il. Veenniiillen. I'i"). Veldsiliimniel. '20. Ventilatie in lian;.dnndseii. 18. Vinipliilini'. I.")7. Viscli. p'droo;,'!!' - , (1(1. Vitiidiiiine, |.")7. Vlen;,'elliaken, «.'t, |(HI. Voorf;ewa.s.sen. .'!1. Voorkienicn van tabaks/aad, l'2'2. Vraat aan tal)ak iloor .Veherontia. lOt. djankriks, 1'2<.>. ., .. ,, ., enfjerlin^ten, 7ü. ,, ,, ,. ,, fjanjrsirs, 128. „ „ .. .. Ileli,,tbi.s. 8.-) „ ,, .. ,. oelar kawat. 7i. „ .. ., oelai' poepoe.s, 8ö. I'rodenia, 'J3. sprinkliai«"'n. 124. tji.lals, 7i. tjidal abanfr, 78. veenmollen, 12:i. Zeepwater. I."i7. Zifrarrenkiiter, (11. Zomiestralen. 17. Zuiirzak. 0(1. Zwarte roest. Xt. Zwarte wortels, 'A',i. Zwavelbloem, 22, KK». Zwaveldioxvile. (10. Zwavelkalinm, Kil. Zwavelkal k-pap, 154. Zwavelkoolstof. (10. 118. 1(11. Zwavellever, 1(11. Zwavelwatei-stof. (10. Zwavelznnr, (10. '/ickli'ii v;ui lil- tiiliiik in ili- VchsIcmiIiikIimi. l'l.WT I. Ken iIcMir „laiias" sterk iian^'.'tast v.'M nn't inlaiidsili.' taliak. '/i.'ktiMi v;ii\ lil' laliiik in di.' Viirstciilaiidcn. Pt.WT 'i. J^i^ i \ Ê^. ^^^^BL u^^^Bfl^' ^SBK^B ^1 / ^9^^^^m . ^-i "*^^^^Smb^H ^j^ ^Ksf ^ iPBP* ^^^^^^^^^v ^--Jrfi fC 'j^y T^^W^ (fe^la V ^^ "'c^W ^'' r xjyTl^ ^ / ..Lanasziek" tabakshibit. Roven de wortels is de stengel zwart geworden, en opgedroogd. /ii'ktc'll Min lil' t:ili;ik in ili' \ nrslrnljllili'll. l'l.AM 'h \ I v< i ^c^ J^ l!i'n MilwassiMi l;il)iiksiilanl. ilmir l.;in;is nlnlsolini.' /ii'k Liowordr il-'l. .1. Th. Skum.aaki.. /ii'kd-ii viiii ilr l4il)iik iii lil' \'iir-i|<'iil;iiiili' l'i.wr l. lil' zwarli' uDilcllnils van ecu mnU' lanasplaiit. N.H. In nven, in iilimtü \t\H np ri'ni'l 'i \aii Ihimii llcl. .r Til. SkoVli.VAItl'. '/i"kt>'ii v;m ilf t;iliak iii ilc Vnistfiilaiiclrii. I'l \ M liet i.p lungs (lii(irf;psnedpn bonoiloii^cilitUo \aii i'i'ii mul ..huias]«lanf Heinerk het K»''rst('iil mdiMi. I'I.A.VI (t 0|i liinfrs tloorjiosnodfii ..lanusulanli'ii". Ili't /ii'ki' j,'cili>i>l(o zit lidopT O)! (li'n stoii-.'cl «htii l»ij de np iilaat ."> !il).'olii't>lili> hiiuis|.|aiit. Ili'( iiHM-f; is niet j;ekaineiii. /irUt.ii VMM .l.' l;ilul> in .!.■ VHMnilMn.l.'ii. F'l.VVT 7. Vli-klanaiis llll I ('hllINTUM y.ii'kti-n vaiTde liiliak in il"' VUMilaiicl I'IAAI !t. Voilnaiulint: van linasstronki'ii iii liranii;.'ioeveii. /i.'kl.'ii v;mi lil' l;ili;ik in il>' \ ni st.'iil;iliilcn. I'I.WI II. .Iuk-I.|;|.|. u;l:ll(.|i -pilikrl. n.nd.. nu-st .'li \.|.U. I, ilrl. i;. I'aIM. ■/.i.-kl.Mi v;m il.' I;il>.ik in d.' Vciis(.-iiI;iimI.mi. I'I.AAT I'J. .I.oocIsvl.-kk.Mi' lli-l. I. ClIKISTIVM Zit'kleii van ilc lal).ik \'iirs(('iil;uiili'n. l'i.AM l:!. ..Slijm/ii'ke" tabiiks|ilitnt. |i<- zii'ktc is viTiH.iv.aakt ilnnr to veel i>n te vciscli stalmi-st. waarom ook |iaililt'stni-loii versclifiieii zijn l)ij «ii- voi-t van di.' >liinizieko taliaks| iant. Zii'kli'li \;iii dl' Uili.ik iii (II- VciisliMihlliil.'i l'l.AM I 't. ..Slijiii/i.'ki'' t:il):iks|ili(lil. ili-l. .1. Til. SK(iV(iA,\«r>. /ii-ktiii v.iii ile tali.ik iii lic Vmsli'ul iinli-ii Pi. AM i: Jiwars- en liMitrle-diKirsnoilfii van don sti'nj.'cl van slijmzicke tabaks]ilaiiton. In II ziet men den donkere, lijne slree]i, pumde \aii In'l lihul naar den sten-^el. In l> vertoont zirli deze streep als een klein dunker jinnt niet een klein «rat in 't midden. In r en (/ i-; hel iner;; al -lijmerii: f,'e\vc>rden. y.ii'kti'ii v:in .11' I;il);ili in ili' Voislei limlen. I'I.AM IC. Zw.'.rlo i'ot>st. /ii'l tal).ik i.i .'■• Vai mpi I in.l.'n \.\\Y IS. Keil ..mozaicUlil^i'l". - 1 verirroot /■irLU'U V;lli (1.. t;llp;ik lli .li' Vorsl,.|il:i,i,l,.||. I'l \M l'.l. l»'iilf irN'i iiinziii(»k-slrce|)j('s. «I'l. I. Ckki: Zii-KiiMi v.iii .Ir lal.ik (II '\>' V.n-slt'iihiinlon. l'l \\l -Jd. lh> jiinizstf lihi.ii'ivii vaii «'i'ii ..Tjakarihint"' /ickti'Ii \;IM il.' t;lli;lk ill ili' Vi.tstciil;iriili-ll. I'IVM -il. Het hiiviMifii'ilfi'lte v;m oon ..Knic|)iu'k|iLiiil' '/ii'kl<'ii v:iii ;ik in 'iil;iiiili-ii l'l.A.M '■1-2. ..Kri)c'|iri('kzi('kr" t;lliilk~\ l n. hl. llll. I SllifNIlS. /ji'kl'MI \,lll lil' Ijlp.lk III lU- \nl-|. V.CU ..knil/iekc'" UilKik~|iliiiit. Zii'kl.'ii \;ui lil' t:il.;ik in •\<- \niv|,.|il;,iiilcti I'l,\ \ I 'i'f. Ki'ii liL'ileclte van een taliukslihul mol ..iiianuer' /icktPii van do taluk m .1.- \ ..i M.'i.l.m.l.n. I'i.\ \ I ..Zwiirto |H)p|iiip-/.i('kte" /.ickli-n van d.- laUal» in .Ie Vorst. •nlandi-n. I'l \ M 'JT. Ki-. ± SXvei-.irr. .*. „ -l't i'ii h. |i,. roinii van il.' |ii)|.. •.'(«/.i.Mi van ln-id.' /ijdon. „' .'!(' i-n h. Ili-t ki-viTljt». Ltczicii van liovcn en van de zijd •lil I ('lllll.STI 7ioklPii viiii lil' talMk in il<' \ ni sicnljinli'ii. 1'I.VAI 'J'.t. Kiir. l"i-. I. ^ ^ ^ Ki^'. 1. ril\vtM|)seliMi van l.asiodorma. Kil.', 'i. ritwerpsplon van tabaksmot. lioidi' lii^'MiiMi irolijk vprtrroot. Zii'kl.MI V;lli lic l;ili;lk ill ili' \ ■HslcillillliIcM. Pu AT rtu. II'. I Vvr M. 3 X verj * * 3 X vergr. 1-i-. 4. I. (i"iin(C|i|iullllii S|i. l'rjidiil). 'J. I,aivi> van (loiKiccplialmn sp. (ooiar kawal). 3. Ilcil.iniai-.i jiicescMMis (Tjiiliil aliaiiir). i. Kurliliira viiiilis. •">. hjankiili. • >. Ni-zai:i vii'idiilii die L'nii'nc wants). ^■i^. 1 ,l..l \ II V, KIM, ,1,. :,n,l,.n- (iiri.rn. .1,1. I. Zit'ktoii van i!o tal ak in ilc VnisiiMilamlon. I'IAM .•(!. ▲ ▲ Kiir. I. Kif.', .t. l-iL'. 4. Fijr. I. Arlitercind vaii ili' larve van (ionncciilialuin s|i. (Opatrnni (ii'|ires.-;nnri. Fifj. "2. Aclitereind van de larve van Iloloniara pisre.. Achtereind van de pop van Iloloniara pisce.nhiii(li'n. I'i.wr .'i:!. -' vci-r. ''^lügfPi^ lM;r. :i. FiiT. I. 'itl X v.Tirr.iol. Il.'linll.is (('l.lorid.MI ilSSIlll;l. Viii. I. Ki>n ei. zittend oji ile nimle si;iiniier.li:i.leii v:iii een ni;iiskci|(. ,. 'i. Ken jnis iiitirekoniiMi rn|is. „ -'T. Ken inps \;in hel Nii' type (iiehir piiepdes). ,. i :i.l.- '.. . «Il-I I. f'KKISTIANI Zii'kl.'ll Mlli <]<■ l;lli:ik ilJ il.' \(.l-ti'lil;iliili' l'i.AAT :{'. Ki},'. I. KiL'. '2. Kiir. 4. ll.liutliis (C'lilDri.lpa) assnlta. Kij;. I rn "J. MaiiiiiMji-s. Vt-i. :{, 't i>n .">. Wijfjes. Ki^. aks| lint. Ziekten viiii ile lalmk in de Vnr>tetiiMiiileii. I'i \\r :»; Tiirli(ii_'i".iiiiiii;i iiiniit;". ."i(l X verjir. (Ijl (Ie Knveiiste liiriiiir /iet men de lej;lioor, Wiiarrnee de eren in' de vliin'evei.Men ''elniielit worden. PnuliMiin liiiira. iS. I. Ken |iiis iiit;.ri>ks, '1. Ki'ii ni|is v;in lii't eerste Iv]"'. ;i tweetle .. l ler.le .. .") vierile (ieii 7. liiipseii ., .. vijlile S. I-,.,,. ili'l. I. f'llUISTI VM. /.ifktcii Vim lic l;ili;ik in ili' \'iilsli'iil;iiiili'ii l'r.AM :IS. Fii.'. '_'. ii;il. uv. I\ V'vs. •'!. nal. -r. (Dr vriHij/iiii; ..ji 1.1/. W, iinar plaat 3S lig. 1 moet /.ijii ; plaat 37, lii;. 8). Vvj.. .") :! X voi-ur. rl^* ^.S^ PiixliMiiii liliii".!. II-. 1. Kin riiiiMil |i ii| 11 jiiiii; liiliaksl.liiil. M-. :!. Ki-ii wijlj.'. .. '2 Ki'ii wijlji' in nistliniiilinir. ., V „ nuinnctjc l'i^'. Tl. Vicujifls Min i'cn wijrn'. IX. V(iiiivl(>ii^,'i>l, Min liiiM'11 L:i'/.ii-ii. /'. VimrvliM|i.'i'l. van Immh-iIi-h i.'c/ii'n e. .\t litprvlcu-'cl ., kni|ii>n laivcii. 7.") X vi'i'f;!-. Zii'ktiMi van ili' taliak in ili' \'iir>li'iilanili'n. Pi. AM 'lO l'rculiMiia litma. Ilci'l kl.'ni.- iu|.~.h a.ui lii't victoii ui» i>imi laliakslilad. '2 X ^'Prjrvoot. /ii'lvti'ii \iin '1>' l;ili.ik in lil' \ nr>ifhl uiil.-ii. l'r.wT U. l>oor vraat van I'i'ii(ii'iiia-ni|isi'n iiiisvonmlo tabaksbibit. Zii'Uti'ii van lil' laliak in ili' Viiistriilaiiilr 1'ii.'. I. I'I.WT W. KiL'. :: I /jt 'I* ^ Fiir i. :5 X veritr. »-4j^^ l'lnsia siL'iiala }l I. N'ohvassi'ii laivi'. . '2. ('iii'iiii ii|i ciMi tahakslilail . :!. l'op. 'i-. Nliiiilcr in iiist. . r>. ViKir- en arlili'i\li'n-i'ls. I'uii del. I. CnRisTiAM. /ii-kti-ii \:iii lil' hiliiik iii ili> N'di'stciiliiiiilt'ii l'iAM i:i. Aciiornntia larhi'sis. Ki-n volwassen nips (iiatiiuilijkc uidollc) ilrl. I. ('lllil>TI Zi.'kl.'ii \.iii .1." tabak in ilu Vorst. m, In, .1. Fi;;. 'J. nat ^P^'^^9 ^■!^^^''*:-. ^M Kil/, i. r> X veii Kij,'. 1 l'i>|i van Ailicrdiitia laclu'sis. .. -2. VliiM.T Vi-l. •"!'/. AiliIcM'liiiii'ii van ili' inps \aii Ailicrontia styx. „ •'!''. ,. .. larli(>sis. „ l. I'it\vi>r|is(>li'n van immi Aciicrontia-rups. ())> biz. Ui:i rv\ii-\ 17 \aii liiMii'ili-ii. »l:inl : A. «I»\. Hit moei zijn: A. larhrs li „ .. .. : A. I,i'.-li,-sis : A. stvi. Kiif. 1 en 2 ilrl. I. ('hkihtiwi. /ii'lai'll MUI ilr l;ll>;lk ili •!(' Vl< l'l.AAI Wl. Kon taliaks|il;inl. tul ;iaii di- Miieincii tm- af^'cx roten iliKir t'iMi rups van ArluTontia. /.irkirli \;ui ilr \;\\>.\\i ill tl.- \ol-~| ,.|il;iii(|,.| l'l.AAl' i(i. K.Mi ...liUiMJI;' .l.'l. IIj. .fKN.SRN. Zii'ktiMi \;ili lil' t;lli;lk hl il.' V.llst.'llI;llicl. I'l \.M il. Kil.' I. «J o X vergi-. Y\m. W. I 4 X verur. rinorimn.ikliiiiknii)l |. KiiT. I. I'!i'n (IdiUiii'siu'iliMi ..ilikliiiik". .. t2. Itiijis van (in. Iii>liii|i:i. •• -y l'-'l' i. VoinvliMiirt'ls \;\h (in. Iicliii|iii. Fii:. 1, i 1-11 'i ili'l. I. ('iiuisTiAM /ii'kti'ii iii cl'- liilp;il< in t'|iliM lii:ll'i.'ill:l''^tl'i:lti> I' V\<^. I. Iiiiniili' l;ii\i'ii siiiiM'Mü^i's|i(iniiiii)iiii'ii uil lil' rnniii. 'i ( ornii MM'I saiiii>ni;i>s|iiiiiiii-ii liiiis. Iii'slaaiuli' uil tabaks^aail. I>(> li'i'-i- |>ii|>|ii>iiliiiiil is Ir /icii. •"i hl' iiiiil in rust: van ili' /ijilc ^'i-zii'u. li l>i' mol. L'i'zii'u van ili' ruLT. .. 7. Il il. ini'l uil-i'liii'iili' \li'iiL.'i'ls. lil'! I ClIIMSTI VSI. Ziekten van ile tabak in ilo \iir>lL'nlan(lcn. I'i.AVT :>»). I"i-. I. l-iu'. i. (Irvlliitaljia atVicana. lil.'. I. Mannetje, -2' ^, X ^t'''i-''oi)t. KifX. 'J. \Vijlj(>, !';<, X ^'^rfiroot. Fig. ;!. Jongen, ."1' 'j X ^'«^''^roof . Fig. l. Voorvleuffels van Gr. liirsuta (<») en Gr. africana (h): rechts van de wijfjes: links van de mannetjes, '2", X ^P'^rT'"""*' yii'ktoii vim til' taliak iii ilc VoistiMilaiiiloii. l'i.wT .V2. I'i.'. I. Vw Kif,'. I. .Iiiiif,'!' (iiiiifxsir (Uracliytniiics ariiatiniisi, 'J X ^'"'■?^''""''- Fig. '2. Iijaiikrik, wijtjo. 1' ,. X ^p'?'""'!. Kig. ;i. .loiifii' l''"ö'- '/K'kl.'ll \;lll dl' l:|li;lk ill i|.' \ ..l-l.'l lllhl'-n. Pt.AAT 5-i. I'iir. ■',. li-. i. ri«. ^ liii. 0. I-i-. :i. rii:. I. Fijr. I t'ii 'J. (iallol)elicus Nirotiaiuie. De klciiu' firoem» tabukswants. tl X viTixioot. Fig. ;t. Klip v;m (i;illi)heli('M$ Nicoliiinae. I."> X verjjroot. Fi^,'. i. Ken lievelieei'sheestje. Chiloinenes .-exnirtcul.Ua. <> X veif;roi>t. V\|i Viiii i'iMi Syi|ili'l(\ () X ^'''''pJi'""'* l>|> 1)1/ i:U> ri'i:<'l 10 van liiiinlcn «tiiat : |ihial :>^. Wtr. ■'<. Dit iiioat xijii: |ilnnt 54, fift, :l. '/ii'ktcn van ili- talmk in il«' Vinsti-nlamliMi. l'r.AAT .V). I»i' to|i van ('iMi laliaks|ilanl. vol niet lilaillni/.cu. Hij 11 (io |ii)|i van ftMi I,ievelieei>bi'i'stje (C'hiloine.ie~ scxniaciil ita). I5ij h de larve van ee.i Syrphiile» ■/.i,.kl.'n Vi.n .!.■ I;.ImK in .!.■ VHi-Irnlan.l.-n l'l.v VI •"»<>. •I l'.ij "-. l-.iivcn v;ni Cliilu nes s,'MM:i.iil;it;i. .; Ir. im,. e : |mp van i'cn SM|iliiil''. .. ,/; II-.iriKutor cKsliilis. cli'l. I t'inii'iTiwi. /h'k van ,1.' lali.ik III .1.' V..,. hhI.',. l'i.wi :>H. Ken taliaksMa.l. aaiii.'ctast iloor 'rinips. I.aii'.'s ile iit>rvi'n ziot iiioii kleine zilvcr-L'iijzi' plekken. Heel enkele van ile/.e plekken wonleii ^'e/ien ii|i iii'l lilailiiini's. \eiiliT \an ile nervi'ii al. Over de tabak der Vorstcniandcn zijn tot nu toe de volgende publikaties verschenen : A. Gepubliceerd door het ..Proefstation voor tabak verbonden aan het Departement vao Undbonwi (1898-1912): ONDKR/.()KKlN(ii:N 0\'VA\ TAHAK UF.fl VORSTKNLANDKN. Verslag I8',t8— 1890, .looi- M. Rvciiiorski. Verslu;,' liMHI 190», iloor lij. .if.Nsr.N. Verslap 1910 -1911, door Hj. .Iknskn en O. pe Yriks. MEDEDKEI.lNtiEN VAN MET PUOEESTATIOX VOOR TARAK. No. I. (Iver ilen f^roiid in de Voistonlanden, door O. UK Vries. No. 11. Ihimns <'n stalmest, door O. ni. Vuiks. No. III. Indroging dor t.iliak bij do forniontatio, door O. ni'. Vries. No. IV. De opdroging; dor tahaU in do hangloodson, door (1. l>E VniES. No. V. ltoMiestlngs|>roovon 1910/11, door O. uk Vrik.*. No. VI. IMantwijdle |iroovon, rloor O. uk Vuns. No. VII. Eene nionwo /aainiothode, door A. J. v.\n Rikmsiujk. CENTRA LliEA'rr KiR 1!.\KTER10L(X;1E. 2 Alit. XV. l'.IOr». Ueher die Hekampfung dei- Alosaikkranklioit dor Taliakptlanze, von lij. .Iknskn. XXI 100«. Ueher ilie Natnr dor Taliakfermentation von lij. Iknskn. B. Gepobliceerd door het „AlgemeenFroerstation op Java te Salatiga" 1908—1910: MEDEDEELINHEN VAN HEI' AUiEMEEN PROEFST.VTKIN OP .lAVA. II serie No. IS. Onderzoekingen over de IMiytnplitliora der Vorstenlandsclie tabak door .1. A. LoriKWiJKs. (CuUnurgids litOO, tweede gcd. No. h). II serie No. '20. Bijdi'age tut do konnis doi' taliakforniontatie, door M. Hknting. II serie No. 'i:l. Oinlerzookingon over l'liyto|ilithora ilor Vorstcnlandsclio tabak, II Voedsterplanton door .1. A. Loiikwijks. (Cnltnin-giils 1909, tweede god. No. 8). II serie No. '27. (tvoi- oxvdase en poroxvdaso in de tabak, door M. Rettino. (Cul- tniirgids 1909, tweede ged. No. 10). , 11 sorio No. :«i. Rarnsteonznur en Molkzunr in do tabak, d.ior M. Rkttini:. (CnI- tnurgids 1910, tweede geil. No. 2). cuLTi;uR(iirts looo. Eerste gedeelte No. 0. Solertio en selootienictlioden, door .1. A. Loiikwijks C. Gepnbliceerd door het ..Proefstation voor Torsteolandsche tabak ' (1910 - ). KECUEIL ItES ÏRAVAUX RnTANKHKS NEERLANDAIS. Vol. Vil. 1910. /iir .Mosaikkrankheit des Tabaks, von J. A. Eoiikwijks. ZEITSClIRllT l"(R INDIKTIVE ARSTAMMINCS- IND VERERBUNGSEEllRE. Rd. V. 1911. Erbliclikeitsvcrsuohe mit Tabak, von .1. A. LtnKWUKs. MEDEliEELlNGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR VORSTENLANDSlllE TARAK. No. I. 1913. De Lanaszicktc in do Vorstenlanden en bare liestrijding, door lij. Jknskn. No. 11. 191:l. lionioslingspr.ievon 1911/12, door O. uk Vriks. No. III. 19i:i Ondorzookingon ovor brandbaarbeid, door N. U. Cohen. No. IV. 19l:t. Roniosling van zaadbeddon, door O. DK VltlEs. No. V. 19i:l. Onderzoekingen over tabak der Vorstenlanden. Verslag van bot Proef- station voor tabak I89S tot 1911. Samengesteld door lij. Jknskn. N». VI. IWU. Vonliift ovrr iwr» tiuillpmirii niuir licli 1013 do«ir lij Jkkskn co O. liK Vllll» Nu. VII IKU. I. Vrmlii^ ovrr lirl jaar I1M:<, dwir lij. JkkkKN 3. Ovrr telprüe tao tuUik, cl.wir l>r ! .ii.rw irt: = Nü. Vm. 1'.H4 I-I No. IX IIM* lu , I. ,„ v,„rv No \. \'.>\\ II j^ing san Ulwk, iloor O. ■•« VlUKS. 'i linl.M-.l tdii Ki^H'ii lulil .■). liet uixlrofcn |i ({rgrornlc laUik, ilour N. II. üoHkn. No. XII. IWU. I l'i'M-xi-n o\rrriiiriitnlip, ilixir .N. II. ('olies. 1 l'roeveo • i«pi tiilmk'>r<'i iiiPiiUitit* in Ih'wir'm-lir ^.iton, ijoor lli Ji.nkks. No. XIII. ttU'l. (Jr<>ii(ll>rwiTkinK<'n l>u ilo tnbakucultiiur in (Ie Vopit>-nlandi-n, dour U. A. WmTUi Sii|s\i\N. No XIV. IDI.'i I. Vir»l:i>; ,>m-v licl jaar II»U, .{oor llj. Ji.sii.s. ± l»r luiilwinninK \un .(ui\pr<* luniMi" oii de r.\. 'X liter lirt winnpii \An olie uit Iniiakitxaiul, door N. II. C'oiikn. MEDKDKKLINÜKN VAN lin' l»(»KKSTATH»N ViMiK V(i|{STKNLANI»SCIIE TADAK. Nn. XV. 1iMf>. l<«>iiii-»tingN|irorvi'ii UM:i/14. door O. ti»: Viiik-i. No. XVI. l'.lir». Vi r-l.ii.' ^.i^ i'ene «tudierpiii iiiiar hjeiiiber, door O. dl: Vrikü. No. XVII. \'.>\\ I > H\pn iiii-t kalk oi> Tiibakurroiidpti. l'JI'ii:! door N II . Il, No. XVlil. IHI.%. 1 rkiiit{N|.r.M\,-M 1!»I'2/H. '1. iWiii. suiit{-|.i.« \oii 10U/|.'>. >I.Mir O. UK Viii»>. No. XIX. Mi-tlioill>k liij \<'|il|ir<>«>\i' ( tuliitk, diHir O l>K Vrif-S. '*"• XV ''"• ' «'••■■•ïcii iiMT j.'ioi'in' iM'iiiesting, door O. uy. ViiiFJi. -. i - ■••M'n oii de onitiTiiPiiiing Keboil Aro«>in, diNir K. A. (i. <)\i-rziciit van di- re-ultaten der lM>nii>>(in)r<>|ir' 11 \iiif:-. No. XXI. I'.tiri. l'i'rnii'iit:itie|>roeven, door O. tiK VlilK». .No. XXII. Il'lli. lindiT/oi-kin^'en over braniiUiitrlii'iil vim taUik. iloor O. ■■»: Vri»:8 l-ll SlIiKMl'*. No. XXIII. 15»l(l. I. VcrsIftK "vcr hol jiiar UU.". d.N.r IIj. Ji:ssk\. 2. Wat moften vvi' vnii y,.- Ri>ni-riitii-s bij ilc tiilHik vervvnrhti-n ? door A. l>' Anoremonii. M. (h.T viMirfrrniontutii' oii Soi-dji'n-ütiii»-!», iloor O. I»F. Vhik>. ♦. V'jrn ni>-n\\ fiiailiM-slel, iliKir J. in li\r>i(i miti n. N.i XXIV, l".»ir>. 1. II.' «.leklietuiii.ii iii 191.'., d.wr A. n' Anorkvuind. ± |le Brand- baarheid \an \i>nichilli>iiib' talxiksni'üM'n, iloor A. i>' ANtiRKMoNK 3. Over nnkoiiieliii^'en \an |iliis-<'ii injii-vnrianten vaii xiiiTen» lijnen bij taltak iliiof IIj. Jkn>kn. No. XXV. l'.HC). i)|Nlrogin^'!i|ir<><-vi'n, door O. ni: Vrifj*. No. XXVI. IJtjii. ltenii-.tin>.'>|.riM.TeM lOI.VlO, door K, Siukmus. No. XX VII. l'.Mf.. I>liintwi|ri><'vi'ii, dixir O. dr ViiiKs en E. Siin.sns. No. XXVIII. 1!H7. I V.rslat' omt h.-t jaar l'.tJC.. iUht lli. J»ssi:\. 1 Vvt>\tm van een exdM>n- naar IijimmIht. ilmir IIj. Jkn^kn. M. |li-iiir>liiipi|inM-(i'n met tabak*- bibil, door A, N. J, lU >T>. \. t'A-n rii amli-r ovit tatRikitiiiad, iloor IIj. Jknskn. No. XXIX. IiH7. De Linoïtiekte in ile Vor?I7.I ' .k.ieriiienUtiedtMirdeTalittkiiiimeriiUtiona lil de \ I .1 l'.MCi, diM>r IIj. Jinskn. i Verslag over KiTiii. I l'.tHV, diMir K. Sid»:sn>, N... XXXII, I1H7, I :, .lo..r A N. J. WrKTr.. \.i. XXXIII. I!MK. 1 >.i i>. .M. i,.i (.11 1".H7. door llJ. Ji>si:n. 2. fr>ne nieuwe iiildimniiiKinK'lliodi- vuii InUikiinailUMJden, diMir )i, J. IIvkkn. '.\. Ken • n !itii|.r 'nrr t:>t'nV.-(iitiit il'nr Ht Ji V'jrN 1 i->nifte ondertiM-kinKen 's..*. IV V,», K, en de 11. ijoor A. f' ANitRK- itig knii«lM'iiHlerma wrrieome Fabr. in tAb > ' I vuM Ie verbitlint;, ie lieni mr, door A. t>' A>'nREtiOKI>. No.XXXVlI. 1919. < •iiilri-zoi'kiiigiMi tot In-t vinilrii vaii i'i-n togen lMiylii|ilitlKii;i S'ir.o- tianai- ilo Haan, wi-i-rstamlskraclili^r taliakras, ilnor A. h' AsiüttMOND. No.XXXVlII.19IH/19. 1. Bij liel poitivt van Dr. 11j. Jknsi;n. i>, .laarvrslap 1918/19, door A. n' ANiiltKMoNi'. •!. Do Lanas-zioklo rn liaro besirijiliiig, lil. door Hj. Jknskn. D. Diverse poblikaties. J. ei. C. VlilKN.-^. Kone studiorois naar do Vorstonlandon en Bosooki. Modod. v/t Deli prooCstation. :ido Jaar^'. 1909. lil/. 24:t. L. P. UK Bl'ssY. Verslag dvor clo ondiT/nokingon in zako hot rupsonvraojfstuk bij, do laliaksi-ultuin- op Java. Modeil. v/t. Deli-proofstation. -ido Jaarg. 1910. biz. IS.-., '22'J. H. MiEllK. Der '1'aliaklian in den Vorstonlanden aul' Java. IVoponpIlnnzor. XV-1911. I.lz. 4<57, 5.")9 on 005. J. A.IloNiNO. Do bastaardoorings- en seloktleproovon niet tabak op Java. Modod. v/t Deli-proolstation. 8ste Jaarg. 1914. blz. VX). O. deVuies. Tabak: Onzo koloniale landbouw. Vlll. 191.^. O. Iii; VniK.'i. ••vei- bot aantal l'arallol-porcoolon bij veldprnoven. Toysniannia. 2Usto Jaarg. 191.".. Hj. Jknskn. Tabaksforinoiitatie. Verslag v/d vierde vergadering v/t tcchn. pors. v/il part. proolstatiims 1910. biz. 18. Hj. Jkn.skn. De tabakscnltnar in do Vorstenlanden. fïodonkbook v/d kobmiale ten- toonstelling to Somarang, II. 191.".. bIz. 110. SB Jensen, H j . 608 Ziekten van de T7J55 tabak in de Vorsten- Ent. landen . SB 608 T7J55 Ent. Il 11 3 lOfifi 003Gkl05 A